Xerox 90 Gebruikershandleiding

Type
Gebruikershandleiding
Xerox Production Print Services
Afdrukken met Xerox Production Print Services
708P87270
Versie 3.7
maart 2003
Samengesteld door:
Xerox Corporation
Global Knowledge and Language Services
800 Phillips Road
Bldg. 845-17S
Webster, NY 14580
USA
Vertaald door:
The Document Company Xerox
GKLS European Operations
Bessemer Road
Welwyn Garden City
Hertfordshire
AL7 1HE
Verenigd Koninkrijk
© 2003 Copyright Xerox Corporation. Alle rechten voorbehouden.
De auteursrechtelijke bescherming waarop aanspraak wordt gemaakt, bevat alle
vormen en zaken van auteursrechtelijk beschermd materiaal dat en informatie die
thans of in de toekomst van rechtswege is toegestaan. Dit omvat, zonder enige
beperking, materiaal dat wordt gegenereerd door de software en dat in het scherm
wordt weergegeven, zoals pictogrammen, uiterlijk en inhoud van de schermen,
enzovoort.
Gedrukt in de VS, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk.
XEROX®, XEROX Europe en XEROX Canada Limited, The Document Company®,
de gestileerde X® en alle namen en identificatienummers die worden gebruikt in
verband met Xerox-producten die worden vermeld in deze publicatie zijn
handelsmerken van XEROX CORPORATION. Alle niet-Xerox merk- en
productnamen zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van de
desbetreffende ondernemingen.
Dit product omvat software die is ontwikkeld door de Apache Software Foundation
(http://www.apache.org/). SWOP® is een gedeponeerd handelsmerk van SWOP, Inc.
Hoewel de informatie in deze handleiding correct is op het moment van publicatie,
behoudt Xerox zich het recht voor de informatie op ieder willekeurig tijdstip te wijzigen
zonder voorafgaande kennisgeving. Dit document wordt periodiek gewijzigd.
Wijzigingen en informatie over technische aanpassingen worden in volgende edities
opgenomen.
Afdrukken met Xerox Production Print Services i
Inhoudsopgave
1. Inleiding 1-1
Alvorens deze handleiding te gebruiken 1-1
Info over XPPS 1-1
XDS 1-2
XDS Plus 1-2
Aangepaste Xerox-drivers 1-2
Drivers en PPD's van andere fabrikanten 1-3
Webinterface 1-3
Command Line-client 1-3
Over deze handleiding 1-3
Inhoud 1-3
Conventies 1-5
Aanvullende documentatie 1-6
Xerox Welcome Centre 1-6
2. XDS gebruiken 2-1
Vereisten 2-1
XDS starten vanuit Windows 2-2
XDS starten vanuit Macintosh OS X 2-2
Overzicht van het afdrukproces 2-2
Windows-afdrukproces 2-3
Macintosh-afdrukproces 2-3
Slepen en neerzetten gebruiken om één of meer opdrachten
af te drukken 2-5
Printertype en printerwachtrij selecteren 2-6
Bestand selecteren voor afdrukken 2-6
Printerlijst aanpassen 2-7
Printer toevoegen 2-8
Standaardprinter definiëren 2-9
Printerwachtrij wijzigen 2-9
Inhoudsopgave
ii Afdrukken met Xerox Production Print Services
Printer verwijderen 2-10
Printerinformatie weergeven 2-10
Printeraansluitingen controleren 2-11
3. De XDS Plus-software gebruiken 3-1
Vereisten 3-1
Toegang tot de XDS Plus-software 3-2
Toegang tot XDS Plus in Windows 3-2
Toegang tot XDS Plus in Solaris 3-3
Toegang tot XDS Plus vanaf het Internet 3-3
XDS Plus-afdrukproces 3-4
Printer- en wachtrij-instellingen 3-6
Printer en wachtrij selecteren 3-6
Onderdelen van het venster Printer wijzigen 3-6
Printer- en wachtrij-eigenschappen bekijken 3-8
Printer en wachtrij selecteren 3-9
4. Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface 4-1
Overzicht van het afdrukproces in de webinterface 4-1
Afdrukopdracht instellen 4-2
Opdrachtkaarten 4-3
Opdrachtkaartparameters instellen voor de huidige opdracht 4-4
Standaard opdrachtkaart voor de wachtrij selecteren 4-6
Standaard opdrachtkaart selecteren 4-7
Standaard opdrachtkaart wijzigen 4-7
De optie [Printerstandaardinstelling] selecteren 4-8
Aantal exemplaren instellen 4-9
Paginabereik voor het afdrukken instellen 4-9
Standaard papier voor de opdracht instellen 4-10
Papiervarianten instellen 4-11
Het venster Papier openen 4-11
Onderdelen van het venster Papier 4-11
Papier voor de opdracht selecteren 4-13
Papiervariant definiëren 4-14
Inhoudsopgave
Afdrukken met Xerox Production Print Services
iii
Type opdracht instellen 4-15
Afwerkingsoptie instellen 4-16
Sets/stapels instellen 4-17
Tussenschietvellen instellen 4-17
Geavanceerde toepassingen instellen 4-17
Opties instellen in het kader Beeldaanpassing 4-18
Beeldverschuiving instellen 4-18
Rotatie specificeren 4-20
OPI selecteren 4-20
OPI-voorscan selecteren 4-21
Halftonen specificeren 4-21
Toonreproductiekrommen (TRC’s) instellen 4-21
Anti-aliasing instellen 4-22
Kleurtoepassingen instellen 4-22
Kleuraanpassingen 4-23
Kleurbalans 4-24
Extra kleurenparameters instellen 4-24
Bronkleurprofielen instellen 4-25
Parameters van de afdrukkleuren instellen 4-25
Opdrachtgegevens invoeren 4-27
Gebruikersvoorkeuren instellen 4-29
Documenten afdrukken 4-30
Printerwachtrij selecteren 4-30
Een bestand selecteren om af te drukken 4-30
Opdracht verzenden voor afdrukken 4-31
Status en berichten van de opdracht, printer en wachtrij bekijken 4-31
Berichten bekijken 4-33
Eigenschappen bekijken 4-33
Inhoudsopgave
iv Afdrukken met Xerox Production Print Services
5. Xerox PPD’s en plug-ins 5-1
PPD’s en plug-ins op een Macintosh 5-1
Richtlijnen voor het selecteren van afdrukvereisten 5-1
Afdrukopties selecteren 5-2
De Xerox-plug-in gebruiken 5-2
Slepen en neerzetten gebruiken om één of meer opdrachten
af te drukken 5-3
PPD’s en plug-ins in Windows 5-4
Document maken 5-4
Afdrukopties 5-4
6. Command Line Client gebruiken 6-1
Toegang tot de XDS Command Line-software 6-1
Toegang tot XDS Command Line vanuit Windows 6-1
Toegang tot XDS Command Line vanuit Solaris en Max OS X 6-2
Werkmodes van XDS Command Line 6-2
De opdrachtmode Print gebruiken 6-2
Parameters van de opdrachtmode Print 6-3
Toegang tot XDS Command Line Help: -help en -\? 6-3
XDS Command Line afsluiten: -exit 6-3
Een lijst van printers weergeven: -ListP 6-3
Lijst van de printerstatus: -ListP <opties> 6-3
Een bestand selecteren om af te drukken: -f <bestand> 6-4
De opdrachtkaart instellen: -jt <opdracht> 6-4
Het aantal exemplaren instellen: -copies <aantal> 6-5
Het type opdracht instellen 6-5
De afwerkingsoptie instellen 6-5
Gebruikersnaam instellen 6-6
Opdrachtstatus weergeven: -ListJob 6-6
De printer instellen: -p <printer> 6-7
Wachtrijstatus: -ListQ <opties> 6-8
RegFileLoc instellen 6-9
Afdrukken in de opdrachtmode Print 6-9
Inhoudsopgave
Afdrukken met Xerox Production Print Services
v
Beknopte referentiehandleiding voor opdrachten 6-11
7. De Xerox aangepaste PCL-printerdrivers 7-1
Mogelijkheden 7-1
Documenten afdrukken 7-2
Toepassingen en opties oproepen 7-2
Afdrukken starten 7-3
8. De aangepaste Xerox PostScript-printerdrivers 8-1
Mogelijkheden 8-2
Documenten afdrukken 8-2
Toepassingen en opties oproepen 8-3
Afdrukken starten 8-4
9. Opdrachtkaartopties 9-1
Afdrukopdracht instellen 9-1
Venster Printerbeperkingen 9-2
Printerstandaardinstelling 9-2
Opdrachtkaartopties instellen voor XDS 9-3
Venster Instellingen openen 9-4
Toegang tot opdrachtkaarttoepassingen voor XDS Plus 9-4
Opdrachtkaart maken 9-5
Opdrachtkaart instellen 9-6
Aantal exemplaren instellen 9-7
Het paginabereik specificeren 9-7
Het type opdracht selecteren 9-7
De opdrachtbestemming (afdrukken of opslaan) specificeren 9-8
Opdrachtinstellingsparameters 9-9
Opdrachtaantekeningen invoeren 9-14
Papier voor de opdracht specificeren 9-15
Papiereigenschappen specificeren 9-19
Omslagen specificeren 9-21
Speciale pagina’s instellen 9-24
Inhoudsopgave
vi Afdrukken met Xerox Production Print Services
Fullcolour-parameters specificeren 9-27
Markeringskleurparameters instellen 9-32
Invoegingen instellen 9-34
Begin hoofdstuk specificeren 9-37
Documenten afdrukken 9-38
Printerwachtrij selecteren 9-38
Afdrukbestand selecteren 9-39
Opgeslagen opdrachten opnieuw uitvoeren 9-40
Opnieuw afdrukken zonder opdrachtkaartparameters
te wijzigen 9-40
Opnieuw afdrukken met andere opdrachtkaartparameters 9-41
Opdrachtstatus controleren 9-43
XDS-afdrukopties instellen 9-43
Bestand met printeropties instellen 9-45
Inhoud van het bestand 9-45
Bronnen voor het bestand met printeropties voor Windows 9-45
Bestand met printeropties genereren in XDS Plus 9-46
XDS-software afsluiten 9-46
De XDS Plus-software afsluiten 9-47
Afdrukken met Xerox Production Print Services 1-1
1. Inleiding
Met behulp van een netwerk-werkstation en de software Xerox
Production Print Services kunnen documenten die zijn gemaakt
met een opmaakprogramma worden afgedrukt met een
ondersteunde Xerox-printer.
Alvorens deze handleiding te gebruiken
Deze handleiding is bedoeld voor gebruikers van de volgende
werkstations:
Pc's met Windows 95, 98, Millennium, NT 4.0, 2000 of XP
Sun-werkstations met Solaris 2.6 of hoger
Macintosh OS
Wanneer u de XPPS-software wilt gebruiken om documenten af
te drukken, dient het werkstation via een door Xerox
ondersteund netwerk toegang te hebben tot de Xerox-printer.
U dient bekend te zijn met de applicatie die u gaat gebruiken, het
gebruik van de muis en het omgaan met de dialoogvensters en
vensters.
Info over XPPS
De Xerox Production Print Services (XPPS)-software bevat een
verscheidenheid aan applicaties waarmee gebruikers
opdrachten kunnen verzenden om te worden uitgevoerd op
aangesloten en ondersteunde Xerox-printers.
Inleiding
1-2 Afdrukken met Xerox Production Print Services
XDS
De Xerox-software voor documentverzending (XDS) is een op
zichzelf staande applicatie die wordt gebruikt voor het invoeren
van opdrachtkaartgegevens voor een PDL-bestand en het
verzenden van de opdracht naar een beschikbare printer waarop
DocuSP-software versie 3.1 of hoger wordt uitgevoerd. Met
behulp van deze software kunnen gebruikers van door Xerox
ondersteunde netwerken profiteren van de vele afdrukopties die
de ondersteunde Xerox-afdruksystemen te bieden hebben.
OPMERKING: Documenten dienen te zijn opgeslagen in een
bestand in het formaat .ps, .pcl, .pdf, tiff, of ASCII-tekst.
XDS Plus
De Xerox-software voor documentverzending Plus (XDS Plus) is
een op zichzelf staande applicatie die wordt gebruikt voor het
invoeren van opdrachtkaartgegevens voor een PDL-bestand en
het verzenden van de opdracht naar een beschikbare printer
waarop DocuSP-software versie 3.1 of hoger wordt uitgevoerd.
Met behulp van deze software kunnen gebruikers van door
Xerox ondersteunde netwerken profiteren van de vele
afdrukopties die de ondersteunde Xerox-afdruksystemen te
bieden hebben. XDS Plus ondersteunt dezelfde set
toepassingen als XDS met bovendien de printerstatus, Xerox-
opdrachtkaartconverter en Xerox Document Submission
Command Line.
Aangepaste Xerox-drivers
De aangepaste Xerox-printerdrivers zijn drivers met door Xerox
toegevoegde gebruikersopties. Met deze opties krijgt u toegang
tot de toepassingen van de ondersteunde Xerox-printers.
E
Inleiding
Afdrukken met Xerox Production Print Services 1-3
Drivers en PPD's van andere fabrikanten
U kunt met een printerdriver van een andere fabrikant en een
Xerox PPD-bestand een document maken en dit naar de Xerox-
printer zenden om te worden afgedrukt. Drivers en PPD's van
andere fabrikanten kunnen worden geladen en gebruikt naast
aangepaste Xerox-drivers. Afhankelijk van de geïnstalleerde
driver zullen er verschillende opdrachtkaartopties beschikbaar
zijn.
Drivers van andere fabrikanten bieden op het werkstation geen
toegang tot alle ondersteunde printertoepassingen.
Webinterface
In de webinterface gebruikt u een browser om toegang te krijgen
tot de vensters waarin u een documentbestand kunt selecteren,
een opdrachtkaart kunt opstellen en een afdrukopdracht naar de
printer kunt sturen; en dit alles vanaf het Internet.
Command Line-client
Indien u de opdracht print, listjob, listq of listp gebruikt voor uw
opdrachtenstroom, is het raadzaam de nieuwe XDS Command
Line-client te gebruiken die bij de XDS Plus-software wordt
geleverd.
Over deze handleiding
Eerst goed de inhoud en de conventies doornemen, voordat u
overgaat tot het uitvoeren van de procedures in deze
handleiding.
Inhoud
In deze handleiding komt het volgende aan de orde:
Hoofdstuk 1, “Inleiding” vormt een inleiding op deze
handleiding.
Inleiding
1-4 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Hoofdstuk 2, “XDS Gebruiken”, bevat de informatie die u
nodig heeft om toegang tot, en inzicht in het uitvoeren van,
het afdrukproces met XDS te krijgen. Printer- en wachtrij-
instellingen worden ook in dit hoofdstuk behandeld.
Hoofdstuk 3, “De XDS Plus-software gebruiken”, bevat
de informatie die u nodig heeft om toegang te krijgen tot en
gebruik te maken van de XDS Plus-software voor het
verzenden van bestanden om te worden afgedrukt.
Hoofdstuk 4, “Een opdracht afdrukken met de DocuSP-
webinterface”, bevat informatie voor het gebruik van de
online versie van XPPS. Dit omvat het instellen van een
opdrachtkaart, alsmede de stappen die nodig zijn om het
uitvoeren van een opdracht te realiseren.
Hoofdstuk 5, “Xerox-PPD's en PlugIn”, bevat richtlijnen
voor het selecteren van afdrukvereisten en het gebruik van
Xerox-PPD's en -PlugIns voor zowel Macintosh- als
Windows-applicaties.
Hoofdstuk 6, “Command Line-client gebruiken”, betreft
de Xerox Document Submission Command Line-software
waarmee u vanaf een pc of Sun-werkstation
afdrukopdrachten kunt instellen en verzenden door
opdrachten in te voeren in een DOS- of UNIX-venster. In dit
hoofdstuk worden de procedure en de syntaxis beschreven
voor het invoeren van de afdruk- en
opdrachtinstellingsopdrachten.
Hoofdstuk 7, “De aangepaste Xerox-PCL-printerdrivers”,
bevat informatie over het afdrukken van documenten met de
aangepaste Xerox-PCL-printerdrivers.
Hoofdstuk 8, “De aangepaste Xerox-PostScript-
printerdrivers”, bevat informatie over en procedures voor
het afdrukken van documenten met de aangepaste Xerox-
PostScript-printerdrivers.
Hoofdstuk 9, “Opdrachtkaartinstellingen”, bevat de
procedures voor het afdrukken van een documentbestand
met de Xerox Document Submission- en Xerox Document
Submission Plus-software.
Inleiding
Afdrukken met Xerox Production Print Services 1-5
Conventies
In deze handleiding worden de volgende conventies
aangehouden:
Punthaakjes: Variabele informatie die in het venster wordt
weergegeven of die kan worden ingevoerd als onderdeel van
een opdrachtregel staat tussen punthaakjes. Bijvoorbeeld
“Kan <bestand> niet kopiëren;” “set –p <printer>.”
Rechte haakjes: Rechte haakjes worden gebruikt voor het
volgende:
Namen van menuopties die u selecteert, bijvoorbeeld
[Printerstandaardinstelling]
Namen van toetsen die u selecteert, bijvoorbeeld [OK] en
[Annuleren]
Namen van tekstvakken, keuzelijsten en velden,
bijvoorbeeld “het tekstvak [Van],” “de keuzelijst
[Directory’s],” “het veld [Kleurbron]”
Vet: Vetgedrukte tekst wordt gebruikt voor het volgende:
Directorypaden, bijvoorbeeld “Bladeren naar de directory
Win_nt40/Xeroxdrv.”
Tekst die u invoert, bijvoorbeeld “paars of XDS invoeren.”
De aandacht vestigen op tekst die extra belangrijk is,
bijvoorbeeld “[Stop] selecteren in het venster van de
gebruikersinterface. Niet op de rode stoptoets klikken
op de controller.
Inleidende woorden of woordgroepen aan het begin van
een onderdeel in een lijst, bijvoorbeeld:
[Opdracht vasthouden]: Het document wordt
vastgehouden op de printer...
[Opdracht annuleren]: Het document wordt niet
afgedrukt...
Opmerking: Opmerkingen bevatten aanvullende informatie
die u kan helpen bij het uitvoeren van een handeling of het
begrijpen van de tekst. Opmerkingen worden cursief
weergegeven in afzonderlijke alinea’s. Voorbeeld:
OPMERKING: U kunt een opdracht alleen verzenden indien
de printer met uw werkstation is verbonden.
E
Inleiding
1-6 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Aanvullende documentatie
Meer informatie over de Xerox-printer en de printerserver of
controller die deel uitmaakt van het afdruksysteem, is te vinden
in de documentatie bij de betreffende systeemonderdelen.
Xerox Welcome Centre
Voor servicebezoeken kunt u contact opnemen met het Xerox
Welcome Centre.
Afdrukken met Xerox Production Print Services 2-1
2. XDS gebruiken
Dit hoofdstuk bevat de procedures voor het starten van de XDS-
software op een Xerox-afdruksysteem vanaf een computer met
Windows 95, Windows 98, Windows NT 4.0, Windows 2000,
Windows Millennium, XP, een Sun-werkstation met Solaris 2.6 of
2.8, of vanaf een Macintosh met OS X. In de vensters van de
XDS-software kunt u een documentbestand selecteren, de
opdrachtkaart instellen en de afdrukopdracht naar de printer
zenden.
Wanneer u de XDS-software uitvoert, dient u in het XDS-venster
een printer en document te selecteren, voordat u de
opdrachtkaart programmeert.
OPMERKING: Wanneer u het PDL-bestand heeft gemaakt door
via een van de Xerox-printerdrivers naar bestand of naar schijf af
te drukken, de afdrukopdracht niet naar de printer zenden via de
XDS-software. De gegevens in de opdrachtkaart bij het PDL-
bestand kunnen namelijk in conflict zijn met de
opdrachtkaartgegevens die zijn geprogrammeerd in XDS. Een
andere verzendmethode gebruiken om het document af te
drukken.
Vereisten
Voordat u de XDS-software kunt gebruiken, dient aan de
volgende vereisten te zijn voldaan:
U dient ervoor te zorgen dat de Microsoft Windows-, Sun
Solaris- of Macintosh-software op het werkstation is
geïnstalleerd. Indien de software als gemeenschappelijke
software op de netwerkserver is geïnstalleerd, contact
opnemen met de systeembeheerder.
U dient met de hulpprogramma’s in Windows, Solaris of
Macintosh OS X te kunnen omgaan om een verbinding met
de netwerkstations tot stand te kunnen brengen of de
verbinding met de stations waarmee u momenteel bent
verbonden, te kunnen verbreken.
E
XDS gebruiken
2-2 Afdrukken met Xerox Production Print Services
U dient ervoor te zorgen dat de XDS Plus-software is
geïnstalleerd op het werkstation. De “Installatiehandleiding
raadplegen voor de procedures.
U dient te weten hoe u een document opslaat als PDL-
bestand door dit document naar bestand af te drukken,
anders dient u een geldig TIFF-, PDF- of ASCII-bestand te
maken.
XDS starten vanuit Windows
De volgende stappen uitvoeren om de XDS-software weer te
geven vanuit Windows:
1. Aanmelden bij uw netwerk.
2. Op het werkstation het menu Start, [Programma’s], [Xerox-
applicaties] en vervolgens [XDS] selecteren. Het venster van
XDS wordt geopend.
XDS starten vanuit Macintosh OS X
Wanneer u de XDS-client-software uitvoert, dient u in het XDS-
venster een printer en document te selecteren, voordat u de
opdrachtkaart programmeert.
Dubbelklikken op het pictogram [XDS] om de Xerox-client-
software voor opdrachtverzending uit te voeren.
Overzicht van het afdrukproces
Hieronder worden de stappen beschreven die dienen te worden
uitgevoerd om een document via een geselecteerde printer af te
drukken. Voor meer informatie over het uitvoeren van de
procedure die wordt gespecificeerd bij elke stap, het gedeelte
“Een document afdrukken” verderop in deze handleiding
raadplegen.
A
XDS gebruiken
Afdrukken met Xerox Production Print Services 2-3
Windows-afdrukproces
1. Het XDS-venster openen.
Het gedeelte “XDS-software gebruiken” raadplegen, in het
voorgaande gedeelte.
2. Een printerwachtrij selecteren.
Het gedeelte “Printerwachtrij selecteren” verderop in dit
hoofdstuk raadplegen.
3. Een bestand selecteren dat u wilt afdrukken.
Het gedeelte “Een bestand selecteren om af te drukken”
verderop in dit hoofdstuk raadplegen.
4. De afdrukopdracht en de opdrachtkaart instellen.
De volgende instellingsprocedures zijn toegankelijk vanuit
het venster Instellingen:
Type opdracht en afwerkopties specificeren.
Aantekeningen opnemen die informatie bevatten over de
opdracht.
Papier definiëren dat voor het afdrukken wordt gebruikt.
Eventuele speciale toepassingen instellen, zoals
omslagen, blanco invoegingen of speciale pagina’s.
Het gedeelte “Een afdrukopdracht instellen” verderop in dit
hoofdstuk raadplegen.
5. Het documentbestand naar de printerwachtrij verzenden.
Het gedeelte “Een afdrukopdracht verzenden” verderop in dit
hoofdstuk raadplegen.
OPMERKING: Wanneer u tijdens het uitvoeren van de
procedures de toets <Return> of <Enter> indrukt, voert de XDS-
software in ieder scherm de functie van de standaardtoets uit.
Met <Tab> kunt u in elk venster de tekstvakken selecteren.
Macintosh-afdrukproces
Hieronder worden de stappen beschreven die dienen te worden
uitgevoerd om een document via een geselecteerde printer af te
drukken. Voor meer informatie over het uitvoeren van de
procedure die wordt gespecificeerd bij elke stap, de uitleg van de
procedure verderop in dit hoofdstuk raadplegen.
A
E
XDS gebruiken
2-4 Afdrukken met Xerox Production Print Services
1. Een printer instellen en het printerpictogram selecteren op
het bureaublad.
2. De XDS-software starten.
OPMERKING: Het volgende gedeelte van dit hoofdstuk
bevat meer informatie over het gebruik van de XDS-software.
3. In het XDS-venster een printertype selecteren in het menu
Printertype.
4. [Standaardprinter gebruiken] selecteren in het menu
Printerwachtrij. Als u Xerox-opdrachtkaarten wilt maken
zonder af te drukken, selecteert u [Geen].
5. Het bestand selecteren dat u wilt afdrukken.
6. [Afdrukken...] selecteren om de afdrukopdracht in te stellen.
7. In het opdrachtkaart-dialoogvenster dat wordt geopend de
beschikbare parameters specificeren. Afhankelijk van de
printer kunnen de volgende parametervelden worden
weergegeven:
[Aantal]
Paginabereik ([Van] en [tot])
[Opdrachttype]
[Bestemming]
8. De opdrachtaantekeningen invoeren.
9. De papiersoorten definiëren die u voor de afdrukopdracht wilt
gebruiken.
10.Eventuele speciale toepassingen voor de opdracht
selecteren, zoals omslagen, blanco invoegingen voor
speciale pagina’s.
11. [OK] selecteren om het documentbestand naar de printer te
zenden.
OPMERKING: Wanneer tijdens het uitvoeren van de procedures
de toets <RETURN> of <ENTER> wordt ingedrukt, wordt in alle
dialoogvensters van de XDS-software de taak uitgevoerd die
wordt gestart met de toets [Standaard].
Wanneer de toetscombinatie <Command (Apple) -punt> of
<ESC> wordt ingedrukt, wordt, indien van toepassing,
[Annuleren] uitgevoerd.
A
E
E
XDS gebruiken
Afdrukken met Xerox Production Print Services 2-5
Slepen en neerzetten gebruiken om één of meer opdrachten
af te drukken
Er kan meer dan een opdracht worden geselecteerd en op het
XDS-pictogram worden neergezet om deze uit te voeren.
Voordat u het opdrachtpictogram sleept en neerzet, markeert u
het aangewezen printerpictogram op het Bureaublad.
OPMERKING: Dit zou de standaardprinter moeten zijn.
Nadat de opdrachten zijn neergezet:
1. Het dialoogvenster waarin het type printer kan worden
geselecteerd, wordt weergegeven. Het type printer waarop
de opdrachten zullen worden uitgevoerd, selecteren.
2. Het dialoogvenster Opdrachtkaart wordt weergegeven voor
de eerste opdracht die is neergezet. De opdrachtkaart voor
de opdracht programmeren en [OK] selecteren.
Indien er meer dan één opdracht tegelijk is neergezet, zal de
eerste opdracht naar de printer worden verzonden en het
dialoogvenster Opdrachtkaart worden weergegeven voor de
volgende opdracht. De programmering van de opdrachtkaart
die is geselecteerd voor de eerste opdracht, zal worden
vastgehouden voor de volgende opdracht.
Opgeslagen opdrachtkaarten kunnen worden geopend voor
elke opdracht die volgens de in dit hoofdstuk beschreven
methode van slepen en neerzetten is verzonden. Wanneer
een opgeslagen opdrachtkaart wordt gebruikt voor een
opdracht, wordt de programmering van de opgeslagen kaart
vastgehouden voor de volgende opdracht.
Een opdracht kan worden geannuleerd, voor deze vanaf XDS
is uitgevoerd. Het dialoogvenster Opdrachtkaart wordt voor
elke volgende opdracht geopend.
3. XDS wordt automatisch gesloten wanneer alle opdrachten
die op XDS zijn neergezet zijn verzonden of geannuleerd.
E
A
XDS gebruiken
2-6 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Printertype en printerwachtrij selecteren
Het menu Printertype bevat een overzicht van de beschikbare
typen printers waarmee het document kan worden afgedrukt.
In het pop-upmenu Printerwachtrij wordt bepaald of de opdracht
en opdrachtkaart dienen te worden verzonden naar de
printerwachtrij [Standaardprinter gebruiken] of dat de
opdrachtkaart wordt gemaakt en opgeslagen voor gebruik op
een later tijdstip ([Geen]).
1. In het pop-upmenu Printertype de gewenste printer
selecteren.
2. De gewenste wachtrij selecteren in het menu Printerwachtrij.
Als u de opdrachtkaart wilt maken en opslaan om de
opdracht later uit te voeren, selecteert u [Geen].
Als u wilt afdrukken op een printer die zich op het
bureaublad bevindt, selecteert u het betreffende
printerpictogram en selecteert u [Standaardprinter
gebruiken].
Indien de gewenste printer niet in het pop-upmenu Printertype
wordt weergegeven, selecteert u [Productconfiguratie] in het
menu Opties op de menubalk van het werkstation. In het
dialoogvenster voor productconfiguratie selecteert u de
categorieën producten die u wilt gebruiken om documenten af te
drukken vanaf het werkstation. De volgende selecties gebruiken:
[DocuTech servers] voor DocuTech 135
[DocuPrint] en/of [DocuSP] voor DocuTech 61xx, DocuTech/
DocuPrint 65/90, en DocuPrint 2000 Serie EPS-printers
[DocuPrint] voor DocuPrint NPS-printers
[DocuColor] voor DocuColor 20xx, 6060, iGen3
Bestand selecteren voor afdrukken
Voor het selecteren van een bestand dat u wilt verzenden om af
te drukken, de volgende stappen volgen:
1. Op een van de volgende manieren te werk gaan in het
dialoogvenster voor documentverzending:
[Bestand selecteren] selecteren.
[Bestand selecteren] selecteren in het menu Bestand.
Op <Command-F> drukken om de optie [Bestand
selecteren] te kiezen.
A
A
XDS gebruiken
Afdrukken met Xerox Production Print Services 2-7
Er wordt een dialoogvenster met directory’s weergegeven.
Wanneer u [Alleen tekstbestanden tonen] selecteert, wordt
de directory gefilterd en worden alleen tekstbestanden
weergegeven.
2. Het bestand selecteren dat u wilt afdrukken. Het bestand
dient een van de door de printer ondersteunde indelingen te
hebben: PostScript, PDF, PCL, ASCII of TIFF.
OPMERKING: Ervoor zorgen dat bestandsnamen zo kort
mogelijk zijn. Lange bestandsnamen worden niet weergegeven
en een door het systeem gegenereerde naam wordt aan het
bestand gekoppeld.
3. [Selecteren] selecteren of dubbelklikken op de
bestandsnaam of het pictogram om het bestand te openen.
De naam van het bestand dat u heeft geselecteerd, wordt
weergegeven in het dialoogvenster voor
documentverzending.
4. [Afdrukken] selecteren in het dialoogvenster voor
documentverzending. Het dialoogvenster Opdrachtkaart
wordt weergegeven.
Printerlijst aanpassen
U kunt een aangepaste printerlijst instellen die bestaat uit de
wachtrijen die u het meest gebruikt. De wachtrijen in de lijst
dienen wachtrijen te zijn die voor u op de printer beschikbaar
zijn.
Aan elke wachtrij in de lijst kan een unieke naam worden
toegewezen. Deze naam kan de locatie van de bijbehorende
printer aangeven of kan, indien de printshop wachtrijen met een
speciaal doel heeft opgezet, het doel van de wachtrij
beschrijven.
U kunt de wachtrij op de volgende manieren aanpassen:
De naam van de printerwachtrij wijzigen.
Een wachtrij uit de lijst verwijderen.
De naam van een wachtrij toewijzen aan een andere
printerwachtrij.
Een standaardwachtrij instellen die automatisch wordt
geselecteerd wanneer u de XDS-software start.
E
XDS gebruiken
2-8 Afdrukken met Xerox Production Print Services
OPMERKING: De printers geen andere naam geven. Indien u
een printer een andere naam wilt geven, kan dit alleen
onmiddellijk nadat de printer is geïnstalleerd worden gedaan.
Tijdens de installatie worden automatisch verscheidene niet-
aangesloten wachtrijen aan de lijst van printerwachtrijen
toegevoegd. Deze wachtrijen worden gebruikt wanneer u niet op
een printer bent aangesloten.
“Opdrachtkaart voorbereiden en opslaan” verderop in dit
hoofdstuk raadplegen voor informatie over het gebruik van deze
wachtrijen.
Printer toevoegen
Printers die u vaak gebruikt, kunnen worden opgenomen in een
aangepaste printerlijst. De volgende procedure uitvoeren om
een printerlijst te starten of toevoegingen erin op te nemen:
1. [Aansluitingen] selecteren in het XDS-venster. Het venster
Printeraansluitingen wordt weergegeven.
2. In het venster Printeraansluitingen [Nieuwe toevoegen...]
selecteren. Het venster Nieuwe printer toevoegen wordt
weergegeven.
3. In het venster Nieuwe printer toevoegen het juiste
netwerktype voor de omgeving selecteren.
[Geen aansluiting] selecteren wanneer deze
printeraansluiting alleen wordt gebruikt voor het maken of
wijzigen van opdrachtkaarten. Deze printeraansluiting kan
niet worden gebruikt om afdrukopdrachten uit te voeren.
4. De aanwijzingen in de wizard voor het toevoegen van een
printer blijven opvolgen om een printer aan de lijst van
printeraansluitingen toe te voegen.
OPMERKING: Welk dialoogvenster voor netwerkverbinding
wordt weergegeven, hangt af van het geselecteerde
netwerktype. De netwerkdocumentatie raadplegen voor meer
informatie.
OPMERKING: Wanneer een bericht verschijnt waarin staat dat
de geselecteerde wachtrij geen Xerox-printerwachtrij is, neemt u
contact op met de systeembeheerder.
E
A
E
E
XDS gebruiken
Afdrukken met Xerox Production Print Services 2-9
Standaardprinter definiëren
Nadat u een aangepaste lijst van printerwachtrijen heeft
gemaakt, kunt u een standaardprinterwachtrij specificeren. De
standaardwachtrij wordt automatisch geselecteerd wanneer de
XDS-software wordt gestart.
1. In het XDS-venster [Aansluitingen] selecteren. Het venster
Printeraansluitingen wordt weergegeven.
2. In de keuzelijst Printers de naam van de printerwachtrij
selecteren.
3. [Standaard] selecteren. De naam van de
standaardprinterwachtrij blijft geselecteerd wanneer de XDS-
software wordt gestart.
4. [OK] selecteren om terug te keren naar het XDS-venster.
Printerwachtrij wijzigen
In de XDS-software kunt u de naam van een printerwachtrij in de
keuzelijst Printers wijzigen of de naam aan een andere
printerwachtrij toewijzen.
1. In het XDS-venster [Aansluitingen] selecteren. Het venster
Printeraansluitingen wordt weergegeven.
2. In de keuzelijst Printers de printerwachtrij selecteren die u
wilt wijzigen en vervolgens [Wijzigen...] selecteren.
3. De stappen blijven uitvoeren die in de wizard voor het
wijzigen van de printer worden aangegeven.
4. De informatie in het venster Printer wijzigen – Bekijken
controleren.
Wanneer de weergegeven informatie juist is, [Beëindigen]
selecteren om de wijziging te voltooien en terug te keren
naar het venster Printeraansluitingen.
Indien de informatie niet juist is, doorgaan met [Vorige] te
selecteren totdat u het scherm heeft bereikt dat u wilt
corrigeren. Nadat u de correcties heeft doorgevoerd, de
voorafgaande stappen herhalen tot u weer bij deze stap
aankomt.
5. Nadat alle printerwijzigingen zijn voltooid, [OK] selecteren om
terug te keren naar het XDS-venster.
A
A
XDS gebruiken
2-10 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Printer verwijderen
1. In het XDS-venster [Aansluitingen] selecteren. Het venster
Printeraansluitingen wordt weergegeven.
2. In de keuzelijst [Printers] de printerwachtrij selecteren die u
wilt verwijderen.
3. [Verwijderen] selecteren. Het venster Deze optie bevestigen
wordt weergegeven.
4. [Ja] selecteren om de naam van de printer te verwijderen.
Indien u uw keuze wilt annuleren en terug wilt keren naar het
venster Printeraansluitingen, selecteert u [Nee].
Printerinformatie weergeven
U kunt de volgende informatie weergeven over alle printers in de
keuzelijst Aangesloten printers in het venster
Printeraansluitingen.
Model printer
Type server
Type aansluiting
Server
Virtuele printer
Voor het weergeven van de printerinformatie de volgende
stappen volgen:
1. [Aansluitingen] selecteren in het XDS-venster. Het venster
Printeraansluitingen wordt weergegeven.
2. In de keuzelijst [Printers] de naam van de printer selecteren.
De printerinformatie wordt weergegeven in de gedeelten
onder de keuzelijst [Printers].
3. Wanneer u de printerinformatie heeft bekeken, selecteert u
[OK] of [Sluiten] om het venster te sluiten.
A
A
XDS gebruiken
Afdrukken met Xerox Production Print Services 2-11
Printeraansluitingen controleren
Wanneer de XDS-software wordt gestart, worden alle
aangesloten printers gecontroleerd om ervoor te zorgen dat de
netwerkverbinding ingeschakeld en actief is.
Een netwerkpictogram vóór de naam van de printer geeft aan
dat de netwerkaansluiting van die printer actief is.
Wanneer voor de printernaam een cirkel met een streepje
erdoor wordt weergegeven, is de netwerkverbinding met de
betreffende printer niet actief of kan de verbinding niet tot
stand worden gebracht.
Wanneer voor de printernaam geen pictogram wordt
weergegeven, is de printer niet aangesloten, maar wel
geselecteerd voor de aangepaste printerlijst.
De printeraansluitingen kunnen op elk gewenst moment worden
gecontroleerd.
1. In het XDS-venster [Aansluitingen] selecteren. Het venster
Printeraansluitingen wordt weergegeven.
2. Wanneer u een bepaalde printer wilt controleren, eerst de
naam ervan en vervolgens [Printer controleren] selecteren.
Terwijl de verbinding met de geselecteerde printer wordt
gecontroleerd, wordt een venster weergegeven waarin de
status van het controleproces wordt aangegeven.
Wanneer u alle printers wilt controleren, [Alle controleren]
selecteren. Terwijl alle printerverbindingen worden
gecontroleerd, wordt een venster geopend waarin het
percentage van de controle wordt weergegeven dat is
voltooid.
OPMERKING: Wanneer wordt aangegeven dat een
netwerkprobleem is opgetreden, dit melden aan de
systeembeheerder.
A
E
XDS gebruiken
2-12 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Afdrukken met Xerox Production Print Services 3-1
3. De XDS Plus-software gebruiken
Dit hoofdstuk bevat de procedures voor het starten van de XDS
Plus-software op een Xerox-afdruksysteem vanaf een computer
met Windows 95, Windows 98, Windows NT 4.0, Windows 2000,
Windows Millennium, XP, een Sun-werkstation met Solaris 2.6 of
2.8, of vanaf een Macintosh met OS X. In de vensters van de
XDS Plus-software kunt u een documentbestand selecteren, de
opdrachtkaart instellen en de afdrukopdracht naar de printer
zenden.
Vereisten
Voordat u de XDS Plus-software kunt gebruiken, dient aan de
volgende vereisten te zijn voldaan:
U dient ervoor te zorgen dat de Microsoft Windows-, Sun
Solaris- of Macintosh-software op het werkstation is
geïnstalleerd. Indien de software als gemeenschappelijke
software op de netwerkserver is geïnstalleerd, contact
opnemen met de systeembeheerder. De XDS Plus-software
functioneert alleen naar behoren wanneer deze op het
werkstation is geïnstalleerd.
U dient met de hulpprogramma’s in Windows, Solaris of
Macintosh OS X te kunnen omgaan om een verbinding met
de netwerkstations tot stand te kunnen brengen of de
verbinding met de stations waarmee u momenteel bent
verbonden, te kunnen verbreken.
U dient ervoor te zorgen dat de XDS Plus-software is
geïnstalleerd op het werkstation. De “Installatiehandleiding
raadplegen voor de procedures.
U dient te weten hoe u een document opslaat als PDL-
bestand door dit document naar bestand af te drukken,
anders dient u een geldig TIFF-, PDF- of ASCII-bestand te
maken.
De XDS Plus-software gebruiken
3-2 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Toegang tot de XDS Plus-software
Het XDS Plus-venster geeft toegang tot alle opdrachtinstellings-,
afdruk- en opdrachtbeheertaken die u kunt uitvoeren vanaf uw
Windows-, Solaris- of Macintosh-client. U kunt toegang krijgen
tot de XDS Plus-software vanuit bestanden op het werkstation of
via het Internet wanneer u gebruikmaakt van het XDS Plus-
onderdeel voor opdrachtverzending.
Voor de procedure voor het afdrukken van een document met
XDS Plus het gedeelte “Document afdrukken” raadplegen,
verderop in dit hoofdstuk.
OPMERKING: Het XDS Plus-onderdeel werkt niet in Internet
Explorer 5.0 voor Solaris. Indien u het XDS Plus-onderdeel in
Solaris wilt uitvoeren, dient u Netscape 6.2.1 voor Solaris te
gebruiken.
OPMERKING: Netscape wordt niet ondersteund in Windows-
applicaties
Toegang tot XDS Plus in Windows
De volgende stappen uitvoeren om XDS Plus in Windows te
openen:
1. Aanmelden bij uw netwerk.
2. Op het werkstation het menu Start openen en
achtereenvolgens de volgende opties selecteren in de
onderstaande.
a. [Programma's]
b. [Xerox-applicaties]
c. [XDS Plus Tool Suite <versie>]
d. [XDS Plus]
e. [XDS Plus]
E
E
A
De XDS Plus-software gebruiken
Afdrukken met Xerox Production Print Services 3-3
Toegang tot XDS Plus in Solaris
De volgende stappen uitvoeren om XDS Plus in Solaris te
openen:
1. Aanmelden bij uw netwerk.
2. In File Manager dubbelklikken op het applicatiepictogram
[XDS Plus] dat zich in de volgende directory bevindt:
/<basisdirectory>/Xerox_Applications/
XDS_Plus_Tool_Suite_<versie>/XDS_Plus/XDS_Plus
3. In het venster Action: Run dat wordt geopend [OK]
selecteren. Het venster Run wordt geopend.
4. Wachten tot het XDS Plus-venster wordt geopend. Dit kan
enkele seconden duren.
Toegang tot XDS Plus vanaf het Internet
U kunt het XDS Plus-venster openen op het Windows- of
Solaris-werkstation door gebruik te maken van het XDS Plus-
onderdeel voor opdrachtverzending vanaf het Internet. Het
onderdeel opent het XDS Plus-venster en geeft dit weer in de
Internet-browser. In dit XDS Plus-venster voert u dezelfde
functies uit die ook beschikbaar zijn wanneer u deze opent vanaf
het werkstation.
U hoeft XDS Plus niet te installeren op het werkstation om dit te
kunnen openen via het Internet.
OPMERKING: Wanneer u zeker wilt weten dat u de laatste
versie van de XDS Plus-software gebruikt, dient u de
proxyserver te omzeilen (indien er een proxyserver wordt
gebruikt) wanneer u XDS Plus start vanaf het Internet. Voor
meer informatie contact opnemen met de systeembeheerder.
Indien de XDS Plus-software is bijgewerkt, dient u de cache van
de browser te wissen om er zeker van te zijn dat de recentste
versie van de XDS Plus-software is gedownload op het
werkstation. Voor meer informatie contact opnemen met de
systeembeheerder.
De volgende stappen uitvoeren om XDS Plus te starten vanaf
het Internet:
1. De Internet-browser openen (Netscape of Internet Explorer
versie 4 of hoger).
A
E
A
De XDS Plus-software gebruiken
3-4 Afdrukken met Xerox Production Print Services
2. In het adresveld http:// invoeren, gevolgd door het hostadres
van de printer.
Voorbeeld:
http://12.240.36.123
De webpagina van de printer wordt geopend.
3. Op de webpagina van de printer [Job Submission Applet]
selecteren.
4. Wanneer dit de eerste keer is dat u XDS Plus start vanaf het
Internet, wordt er een venster geopend waarin u wordt
gevraagd of u de Java 2 Runtime Environment wilt
downloaden. [Ja] selecteren.
5. Er verschijnt een berichtvenster, waarin u wordt gevraagd te
wachten terwijl XDS Plus een voor het Java-onderdeel
geschikte browser laadt. Wachten totdat het XDS Plus-
venster wordt geopend.
In het XDS Plus-venster kunt u alle beschikbare
opdrachtinstellings- en -verzendingsfuncties uitvoeren.
XDS Plus-afdrukproces
1. Het XDS Plus-venster openen.
Het gedeelte “XDS Plus-software gebruiken” raadplegen, in
het voorgaande gedeelte.
2. Een printerwachtrij selecteren.
“Printer en wachtrij selecteren” verderop in dit hoofdstuk
raadplegen.
3. De volgende stappen uitvoeren in het venster Bestanden:
a. Met de toets Laden een document selecteren voor
afdrukken.
“Een bestand selecteren om af te drukken” raadplegen.
b. Een opdrachtkaartbestand selecteren indien u geen
nieuwe opdrachtkaart wilt maken voor deze opdracht.
c. De bestemming van de opdracht selecteren (afdrukken,
opslaan of afdrukken en opslaan).
“Afdrukken of opslaan selecteren” raadplegen.
A
De XDS Plus-software gebruiken
Afdrukken met Xerox Production Print Services 3-5
4. Desgewenst de afdrukopdracht- en opdrachtkaartparameters
instellen.
De volgende tabbladen selecteren om toegang te krijgen tot
de verschillende opdrachtparameters en deze in te stellen:
Opdrachtinstelling
Aflevering
Beeldaanpassing
•Kleur
Speciale pagina's
Het gedeelte “Afdrukopdracht instellen” raadplegen.
5. Desgewenst opdrachtaantekeningen vastleggen door deze in
te voeren in het tabblad Opdrachtaantekeningen.
6. Het documentbestand naar de printerwachtrij verzenden.
“Afdrukopdrachten verzenden” raadplegen.
OPMERKING: Tijdens het uitvoeren van de
instellingsprocedures kunt u de cursor met de toets <Tab>
verplaatsen naar de volgende toets of het volgende tekstvak
binnen het venster. Door de toets <Shift> ingedrukt te houden
terwijl u de toets <Tab> indrukt, kunt u de cursor naar het vorige
onderdeel binnen het venster laten springen.
Tijdens het uitvoeren van de opdracht kunt u de status van de
opdracht bekijken door op de toets [Beheer] te klikken en de
informatie te bekijken. “Status van de opdracht, printer en
wachtrij bekijken” raadplegen, verderop in dit hoofdstuk.
E
De XDS Plus-software gebruiken
3-6 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Printer- en wachtrij-instellingen
OPMERKING: Het printerlocatiebestand dient te worden
ingesteld op het werkstation voordat u de printer en de wachtrij
instelt. Indien het printerlocatiebestand tijdens het installeren niet
op het werkstation is geplaatst, de opties Voorkeursinstellingen
selecteren in het menu Opties en het printerlocatiebestand
toevoegen.
OPMERKING: De Installatiehandleiding raadplegen voor de
procedure voor het maken van een printerlocatiebestand.
Printers en wachtrijen voor afdrukken met XDS Plus worden
automatisch ingesteld wanneer XDS Plus wordt ingesteld en
uitgevoerd. XDS Plus herkent alle afdruksystemen met DocuSP-
controllers die werken met DocuSP 3.X en zijn aangesloten op
het werkstation. U registreert de netwerkadressen van deze
printers in een bestand met de naam “printer.disc,” nadat u XDS
Plus op het werkstation heeft geïnstalleerd.
Wanneer u [Printer wijzigen...] selecteert in het XDS Plus-
venster, worden de namen van de printers die vermeld staan in
het printerlocatiebestand weergegeven in het gedeelte [Printers]
van het venster Printer wijzigen en op het tabblad Print Monitor.
Printer en wachtrij selecteren
In het venster Printer wijzigen kunt u een printer en een wachtrij
selecteren voor de opdracht die u wilt uitvoeren, en kunt u de
printer- en wachtrij-eigenschappen bekijken.
Onderdelen van het venster Printer wijzigen
Onderdelen
Printers en
Wachtrijen
Het venster Printer wijzigen bevat twee gedeelten:
[Printers]: In het gedeelte [Printers] staan de printers die het
systeem heeft aangetroffen in het printerlocatiebestand toen
XDS Plus werd gestart. Hier staan ook een Niet-aangesloten
printer en een wachtrij voor ondersteunde printers. “Printer-
en wachtrij-instellingen” eerder in dit hoofdstuk raadplegen
voor meer informatie over dit bestand.
E
E
De XDS Plus-software gebruiken
Afdrukken met Xerox Production Print Services 3-7
De kolommen in de tabel Printers geven de volgende
eigenschappen weer:
Naam: De naam die aan de printer is gegeven toen deze
werd geïnstalleerd op uw locatie
Soort: Het soort of het merk printer, zoals de Xerox
DocuColor 2060
Opdrachten: Het aantal opdrachten dat naar de printer is
verzonden, gebaseerd op het type weergavefilter dat
recentelijk in het venster Print Monitor is geselecteerd.
Indien bijvoorbeeld [Opdrachten verwerken] is
geselecteerd, wordt met het aantal opdrachten alleen het
aantal opdrachten aangegeven dat momenteel wordt
verwerkt.
[Wachtrijen]: In het gedeelte [Wachtrijen] staan de
wachtrijen die zijn ingesteld op de printercontroller voor uw
geselecteerde printer. De kolommen in de tabel Wachtrijen
geven de volgende eigenschappen weer:
Naam: De naam die is opgegeven voor de wachtrij op de
printercontroller
Printer: De naam van de printer die bij de wachtrij hoort
Opdrachten accepteren: Geeft aan of de wachtrij op dat
moment opdrachten accepteert of niet
Opdrachten vrijgeven: Geeft aan of de wachtrij op dat
moment is ingesteld om opdrachten vrij te geven of niet
Status: Wat de printer op dat moment doet, zoals
“Afdrukken”, “Gestopt”, enz.
OPMERKING: U kunt geen printers of wachtrijen toevoegen aan
deze lijsten in het venster Printer wijzigen.
De titel van elk gedeelte wordt voorafgegaan door een getal dat
aangeeft hoeveel items er in de lijst staan die daar wordt
weergegeven. Indien u echter een item selecteert in een van de
tabellen, verandert het getal om het aantal voor dat item weer te
geven. Indien u bijvoorbeeld een wachtrij selecteert in de lijst
Wachtrijen, verandert het getal in het aantal printers met die
wachtrij.
E
De XDS Plus-software gebruiken
3-8 Afdrukken met Xerox Production Print Services
De grootte van de
deelvensters
wijzigen
De deelvensters [Printers] en [Wachtrijen] zijn van elkaar
gescheiden door een splitsingsbalk. U kunt deze balk omhoog of
omlaag schuiven om de afmetingen van het ene deelvenster te
vergroten of verkleinen waarbij het formaat van het andere
venster in de tegenovergestelde richting verandert.
U kunt ook elk van beide deelvensters vergroten zodat het de
volledige werkruimte vult van het venster Printer wijzigen door
de kleine driehoekige toetsen bij de rand van de splitsingsbalk te
selecteren.
Toetsen Het venster Printer wijzigen bevat de volgende toetsen:
[Alle printers tonen]: Hiermee geeft u in het deelvenster
Printers alle printers weer die zijn opgegeven in het
printerlocatiebestand (printer.disc) en die momenteel
beschikbaar zijn.
[Alle wachtrijen]: Hiermee geeft u in het deelvenster
[Wachtrijen] alle wachtrijen weer die zijn gemaakt op de
controller voor alle printers die zijn opgegeven in het
printerlocatiebestand en die momenteel beschikbaar zijn.
[Afdrukpad instellen]: Hiermee bevestigt u de
wachtrijselecties en sluit u het venster Printer wijzigen. Deze
toets is grijs en niet beschikbaar, tenzij er een wachtrij is
geselecteerd.
[Bijwerken]: Hiermee werkt u de lijsten Printers en
Wachtrijen bij en geeft u deze opnieuw weer.
Printer- en wachtrij-eigenschappen bekijken
U kunt informatie over printers en wachtrijen op de volgende
manieren bekijken:
De naam van de printer of wachtrij selecteren in het venster
Printer wijzigen.
Wanneer u een printernaam selecteert, worden in het
deelvenster [Wachtrijen] van het venster Printer wijzigen
uitsluitend de wachtrijen weergegeven die zijn
ingeschakeld voor die printer.
Wanneer u een wachtrijnaam selecteert, wordt in het
deelvenster [Printers] van het venster Printer wijzigen
uitsluitend de printer weergegeven die die wachtrij bevat.
De XDS Plus-software gebruiken
Afdrukken met Xerox Production Print Services 3-9
U kunt meerdere printer- of wachtrijnamen selecteren door
de toets <Control> of <Shift> ingedrukt te houden terwijl u de
items selecteert. Wanneer u meer dan een printer of wachtrij
selecteert, worden in het andere venster de wachtrijen of
printers weergegeven voor alle items die u heeft
geselecteerd.
Het venster Eigenschappen openen voor de betreffende
wachtrij of printer door de volgende stappen uit te voeren:
1. [Printer wijzigen] selecteren in het XDS Plus-venster. Het
venster Printer wijzigen wordt geopend.
2. In het deelvenster [Printers] of [Wachtrijen] in het venster
Printer wijzigen dubbelklikken op de naam van de printer
of wachtrij. Of met de rechtermuisknop klikken op een
printer of wachtrij en [Eigenschappen] selecteren. Het
alleen-lezen venster met Eigenschappen wordt geopend
voor de geselecteerde wachtrij of printer.
3. Wanneer u de informatie heeft bekeken, selecteert u
[Sluiten] om het venster Eigenschappen te sluiten.
OPMERKING: U kunt ook informatie over afzonderlijke
printers en wachtrijen weergeven vanuit de lijsten Printers en
Wachtrijen in het venster Print Monitor, dat wordt geopend
door [Beheer] te selecteren in het XDS Plus-venster.
Printer en wachtrij selecteren
De volgende stappen uitvoeren om een printer en een wachtrij
voor de opdracht te selecteren:
1. In het XDS Plus-venster [Printer wijzigen] selecteren om het
venster Printer wijzigen te openen.
2. Indien de gewenste wachtrij niet wordt weergegeven in het
deelvenster [Wachtrijen], [Alle wachtrijen] selecteren.
3. In het deelvenster [Wachtrijen] de naam van de wachtrij
selecteren waarnaar u de opdracht wilt verzenden.
Het deelvenster Printers geeft de naam weer van de printer
die hoort bij de wachtrij die u heeft geselecteerd.
4. [Afdrukpad instellen] selecteren om de keuze te bevestigen
en het venster Printer wijzigen te sluiten.
OPMERKING: Dit kan ook worden uitgevoerd met behulp van
het menu Printer en het selecteren van [Andere wachtrij].
A
E
A
E
De XDS Plus-software gebruiken
3-10 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Afdrukken met Xerox Production Print Services 4-1
4. Opdracht uitvoeren met behulp van
de DocuSP-webinterface
Dit hoofdstuk bevat de procedures voor het afdrukken met de
DocuSP-webinterface op uw werkstation en het verzenden van
een documentbestand via het web voor het afdrukken ervan op
een Xerox-afdruksysteem. In de webinterface gebruikt u een
browser om toegang te krijgen tot de vensters waarin u een
documentbestand kunt selecteren, een opdrachtkaart kunt
opstellen en een afdrukopdracht naar de printer kunt sturen.
OPMERKING: Welke toepassingen in de vensters en de
keuzelijsten worden weergegeven, hangt af van de beschikbare
geselecteerde opdrachtkaartinstellingen en de printer waarmee
u werkt.
Overzicht van het afdrukproces in de webinterface
Het proces van het afdrukken van een document op de printer
waarmee u via de webinterface bent verbonden, wordt hieronder
beschreven. Achter elke stap wordt het gedeelte van dit
hoofdstuk genoemd waarin een gedetailleerde beschrijving te
vinden is van de betreffende procedure.
1. Het venster van de webinterface openen.
2. Een printerwachtrij selecteren. Het gedeelte “Printerwachtrij
selecteren” raadplegen.
3. Een document selecteren voor afdrukken. Het gedeelte
“Bestand selecteren voor afdrukken” raadplegen.
4. Desgewenst het standaard opdrachtkaartbestand
specificeren indien u geen nieuwe opdrachtkaart wilt maken
voor deze opdracht. Het gedeelte “Standaard opdrachtkaart
selecteren ” raadplegen.
5. De aard van de opdracht selecteren (afdrukken, opslaan of
afdrukken en opslaan). Wanneer u een opslagfunctie kiest,
dient u een opslaglocatie en bestandsindeling te selecteren.
Het gedeelte “Afdrukken of opslaan selecteren” raadplegen.
E
A
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
4-2 Afdrukken met Xerox Production Print Services
6. Het type van de paginabeschrijvingstaal (PDL) selecteren
voor de afdrukopdracht. Wanneer u een [ASCII]-optie
selecteert, een font, lettergrootte en tekstrichting selecteren.
“Type PDL selecteren” raadplegen. Het selectievakje
[Printerstandaardinstelling] selecteren wanneer u de
instelling wilt gebruiken die is ingevoerd op de
printercontroller.
7. De resterende benodigde opdrachtkaartparameters in dit
gedeelte van het venster Opdrachtverzending instellen. Het
gedeelte “Afdrukopdracht instellen” raadplegen.
8. De benodigde opdrachtparameters instellen in het gedeelte
[Beeldaanpassing] in het venster Opdrachtverzending. Het
gedeelte “Geavanceerde toepassingen instellen” raadplegen.
9. Desgewenst opdrachtaantekeningen vastleggen door deze in
te voeren in de velden in het groepsvak
[Opdrachtaantekeningen]. Het gedeelte “Opdrachtgegevens
invoeren” raadplegen.
10.Het documentbestand naar de printerwachtrij verzenden.
“Opdrachten verzenden voor afdrukken” raadplegen.
OPMERKING: Tijdens het uitvoeren van de
instellingsprocedures kunt u de cursor met de toets <Tab>
verplaatsen naar de volgende toets of het volgende tekstvak
binnen het venster. Door de toets <Shift> ingedrukt te houden
terwijl u de toets <Tab> indrukt, kunt u de cursor naar het vorige
onderdeel binnen het venster laten springen.
Tijdens het uitvoeren van de opdracht kunt u de status van de
opdracht bekijken door op de toets [Beheer] te klikken. Het
gedeelte “Status en berichten van de opdracht, printer en
wachtrij bekijken” raadplegen, verderop in dit hoofdstuk.
Afdrukopdracht instellen
In het venster Opdrachtverzending in de webinterface kunt u de
afdrukopdracht instellen door het maken of selecteren van een
opdrachtkaart. Dit venster bestaat uit twee gedeelten:
Afdrukinstellingen: In dit vaste gedeelte aan de bovenkant
van het venster Opdrachtverzending worden de
geselecteerde printerwachtrij, het geselecteerde
afdrukbestand en de toets [Afdrukken] vermeld.
E
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
Afdrukken met Xerox Production Print Services 4-3
Opdrachtparameters: Dit gedeelte met schuifbalk bevat
velden waarin u opdrachtparameters kunt instellen, zoals het
aantal exemplaren, het PDL-type en beeldverschuiving. Ook
bevat dit gedeelte een kader Opdrachtaantekeningen waarin
u informatie kunt vastleggen als een opdrachtnaam, de
namen van de afzender en de ontvanger en een
accountnummer.
OPMERKING: Geen opdrachtnamen, namen van verzenders of
wachtrijnamen invoeren die in totaal uit meer dan 140 tekens
bestaan.
OPMERKING: Bij het gebruik van de DocuSP-webinterface voor
het verzenden van opdrachten, de opdracht- en wachtrijstatus
en overzichten, dienen de namen van de wachtrij, de afzender
en de opdracht te zijn opgebouwd uit geldige URL-tekens.
Geldige URL-tekens zijn:
“a-z” “A-Z” “0-9” “-” “_” “.” “!” “~” “*” “‘” “(“ “)
In de volgende gedeelten worden de parameters en
afdrukinstructies besproken die u in het venster
Opdrachtverzending kunt instellen.
Opdrachtkaarten
Een opdrachtkaart is een verzameling afdrukopties die door het
systeem wordt gebruikt voor een gegeven opdracht. In het
venster Opdrachtverzending kunt u een groot aantal parameters
instellen voor de afdrukopdracht die u wilt uitvoeren. De
informatie op de opdrachtkaart wordt met de opdracht
meegestuurd naar de printer en voorziet de printer van
instructies voor de manier waarop de opdracht dient te worden
uitgevoerd.
Bij het verzenden van een opdracht kunt u de bijbehorende
parameters op één van de volgende manieren instellen:
Alle gewenste parameters instellen die beschikbaar zijn in
het venster Opdrachtverzending. Deze instellingen gelden
alleen voor de huidige opdracht en worden niet bewaard als
opdrachtkaartbestand.
De standaard opdrachtkaart selecteren die op uw werkstation
aanwezig is. U kunt deze opdrachtkaart desgewenst in het
venster Opdrachtverzending aanpassen en opslaan.
E
E
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
4-4 Afdrukken met Xerox Production Print Services
De standaard opdrachtkaart selecteren voor de
printerwachtrij die is ingesteld op de printercontroller.
Opdrachtkaartparameters instellen voor de huidige
opdracht
U kunt een nieuwe opdrachtkaart maken voor een opdracht op
het moment dat u de opdracht verzendt voor afdrukken, door de
gewenste opties te selecteren of in te voeren in de velden van
het venster Opdrachtverzending. U kunt deze opdrachtkaart niet
opslaan en later opnieuw gebruiken, tenzij u deze opslaat als uw
standaard opdrachtkaart en daarbij de huidige standaard
opdrachtkaart overschrijft. Zie “Standaard opdrachtkaart
aanpassen” verderop in dit hoofdstuk voor de werkwijze.
De volgende stappen uitvoeren voor het maken van een
opdrachtkaart voor de huidige opdracht:
1. Een printerwachtrij selecteren.
2. Alle gewenste instellingen invoeren in de velden van het
venster Opdrachtverzending. In de hierop volgende
gedeelten vindt u uitleg over deze velden. Met de schuifbalk
aan de rechterkant van het venster kunt u door het venster
schuiven om alle beschikbare velden te zien.
3. Nadat u de gewenste parameters voor de opdracht allemaal
heeft ingesteld, kunt u de volgende stappen uitvoeren (één
van beide of allebei):
Op [Afdrukken] klikken om de opdracht te verzenden.
De instellingen opslaan als uw standaard opdrachtkaart.
Het gedeelte “Standaard opdrachtkaart wijzigen”
raadplegen verderop in dit hoofdstuk.
Afdrukken of opslaan selecteren
In het veld [Afdrukopties] kunt u instellen of het huidige
opdrachtsbestand dient te worden afgedrukt, opgeslagen, of
afgedrukt en opgeslagen. Ook kunt u de bestandsindeling
selecteren waarin de opdracht dient te worden opgeslagen.
(Deze instellingen worden soms aangeduid als de “bestemming”
van het afdrukbestand.)
1. Eén van de volgende opties selecteren in het menu
Afdrukopties:
[Afdrukken]: Hiermee drukt u het opdrachtbestand af
zonder dit op te slaan. Dit is de standaardinstelling.
A
A
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
Afdrukken met Xerox Production Print Services 4-5
[Opslaan]: Opslaan van het afdrukbestand op de
printerserver, inclusief de huidige opdrachtkaart, zonder
de opdracht uit te voeren. De afdrukopdracht kan door
verschillende printers op verschillende wijzen worden
opgeslagen. (Het hoofdstuk “Opdrachtkaarttoepassingen
per printer” in Handleiding voor
opdrachtkaarttoepassingen raadplegen voor meer
informatie over hoe de opdracht door de printer wordt
opgeslagen.
[Afdrukken en opslaan]: Hiermee drukt u het
opdrachtbestand af en slaat u het bestand op, inclusief de
huidige opdrachtkaart. (Deze optie wordt niet op alle
printers ondersteund.)
2. Indien u [Opslaan] of [Afdrukken en opslaan] heeft
geselecteerd, selecteert u in de keuzelijst
[Opdrachtopslagplaats] de standaard opdrachtopslagplaats.
Bijvoorbeeld:
file:///job_repository
3. Indien u heeft gekozen voor [Opslaan] of [Afdrukken en
opslaan], in het tekstvak [Bestand opslaan in] de gewenste
subdirectory binnen de locatie voor het bewaren van
opdrachten invoeren.
4. In het tekstvak [Bestandsnaam] een naam voor de
opgeslagen opdracht invoeren. Indien u de naam van de
opdracht wilt gebruiken als bestandsnaam voor de
opgeslagen opdracht, kunt u het selectievakje
[Opdrachtnaam gebruiken], te vinden onder het tekstvak
[Bestandsnaam], aankruisen.
5. Indien u heeft gekozen voor [Opslaan] of [Afdrukken en
opslaan] in het menu [Indeling opgeslagen opdracht], de
bestandsindeling selecteren waarin de opdracht dient te
worden opgeslagen. De volgende indelingen zijn
beschikbaar: Snel opnieuw afdrukken en Snel opnieuw
afdrukken en DRI.
OPMERKING: U kunt opgeslagen opdrachten niet vanuit de
webinterface opnieuw uitvoeren. Voor het opnieuw uitvoeren
dient u XDS of XDS Plus te gebruiken. U kunt opgeslagen
opdrachten echter wel selecteren en uitvoeren als reguliere
afdrukopdrachten indien u toegang heeft tot de opgeslagen
opdracht.
E
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
4-6 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Het type van de paginabeschrijvingstaal selecteren
In het veld [PDL-type], te vinden in het gedeelte met schuifbalk
onder het venster Opdrachtverzending, wordt het type
paginabeschrijvingstaal (PDL) vermeld waarin het geselecteerde
documentbestand is opgeslagen. U kunt een ander type PDL
instellen voor de opdracht door de volgende stappen te volgen:
1. In het menu PDL-type de gewenste paginabeschrijvingstaal
voor het document selecteren. Welke opties beschikbaar zijn,
is afhankelijk van de geselecteerde printer. Het hoofdstuk
“Opdrachtkaarttoepassingen per printer” in Handleiding voor
opdrachtkaarttoepassingen raadplegen voor informatie over
de opties die door de verschillende printers worden
ondersteund.
Het selectievakje [Printerstandaardinstelling] aankruisen
indien u de PDL wilt gebruiken die is ingesteld op de
printercontroller.
2. De volgende velden zijn beschikbaar naast het veld PDL
indien u één van de gewone tekstopties selecteert en de
selectie van Printerstandaardinstelling ongedaan is gemaakt
onder dezelfde velden :
[Richting]: De richting van het font selecteren in het
menu.
[Fontnaam]: Het font selecteren in het menu.
[Fontgrootte]: Een getal invoeren voor de lettergrootte,
of op de pijltjes klikken tot de gewenste grootte wordt
weergegeven.
Standaard opdrachtkaart voor de wachtrij selecteren
Wanneer u de parameters wilt gebruiken van de standaard
opdrachtkaart zoals deze zijn ingesteld op de controller van de
wachtrij die u heeft geselecteerd, de volgende stappen
uitvoeren:
1. De wachtrij en het af te drukken bestand selecteren.
2. [Standaardopdrachtkaart wachtrij herstellen] selecteren. De
volgende melding verschijnt:
Weet u zeker dat u de huidige instellingen wilt herstellen
in uw standaardopdrachtkaart van de wachtrij?
3. [OK] selecteren. De instellingen die zijn geconfigureerd voor
de geselecteerde wachtrij verschijnen in de velden van het
venster Opdrachtverzending.
A
A
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
Afdrukken met Xerox Production Print Services 4-7
Standaard opdrachtkaart selecteren
Nadat eenmaal een standaard opdrachtkaart is opgeslagen,
worden de opdrachtparameters hiervan in eerste instantie
weergegeven op het moment dat u het venster
Opdrachtverzending opent.
Bij het overschakelen naar een nieuwe printerwachtrij verandert
de opdrachtkaart die op dat moment wordt weergegeven niet.
Wanneer u voor een afdrukopdracht de standaard opdrachtkaart
wilt gebruiken die op uw werkstation is opgeslagen, dient u de
volgende stappen uit te voeren:
1. De wachtrij en het af te drukken bestand selecteren.
2. [Mijn standaardopdrachtkaart herstellen] selecteren. De
volgende melding verschijnt:
Weet u zeker dat u de huidige instellingen wilt herstellen
in uw standaardopdrachtkaart?
3. [OK] selecteren. De instellingen die zijn geconfigureerd voor
de standaard opdrachtkaart verschijnen in de velden van het
venster Opdrachtverzending.
Standaard opdrachtkaart wijzigen
U kunt de standaard opdrachtkaart die is opgeslagen op uw
werkstation wijzigen en de aangepaste opdrachtkaart vervolgens
opslaan.
OPMERKING: U kunt de standaard opdrachtkaart niet gebruiken
om extra opdrachtkaarten te maken. U kunt op een werkstation
slechts één opdrachtkaart gebruiken. Elk werkstation kan een
eigen standaard opdrachtkaart hebben.
Voor het wijzigen van de parameters van de standaard
opdrachtkaart de volgende stappen uitvoeren:
1. Ervoor zorgen dat in het venster Opdrachtverzending de
instellingen van de standaard opdrachtkaart worden
weergegeven door op [Mijn standaardopdrachtkaart
herstellen] te klikken en vervolgens in het venster met de
bevestigingsmelding op [OK] te klikken.
2. In de parametervelden de opties die u wilt wijzigen selecteren
of invoeren.
A
E
A
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
4-8 Afdrukken met Xerox Production Print Services
3. [Mijn standaardopdrachtkaart opslaan] selecteren. Er
verschijnt een bevestigingsvenster met de volgende vraag:
Weet u zeker dat u de huidige instellingen wilt opslaan
als uw standaardopdrachtkaart?
De optie [Printerstandaardinstelling] selecteren
In het venster Opdrachtverzending vindt u bij veel van de velden
van de opdrachtkaart een selectievakje
[Printerstandaardinstelling]. Deze optie kan worden gebruikt voor
het uitvoeren van de opdracht volgens de standaardinstellingen
van de wachtrij, de voorrangsinstellingen voor de wachtrij, of de
opties die zijn ingesteld met de PostScript-opdracht
setpagedevice.
Wanneer de optie [Printerstandaardinstelling] is geselecteerd,
worden bij het uitvoeren van de afdrukopdracht de instellingen
gebruikt die zijn geconfigureerd in één van de categorieën uit het
onderstaande overzicht. De categorieën zijn vermeld in volgorde
van prioriteit.
In de bovenstaande afbeelding wordt aangegeven dat
parameters die zijn opgegeven als wachtrijnegeringen op de
controller van het afdruksysteem als eerste worden gebruikt als
standaardinstellingen. Als er geen wachtrijnegeringen zijn
opgegeven, worden parameters op eventuele speciale pagina’s
gebruikt, enzovoort.
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
Afdrukken met Xerox Production Print Services 4-9
OPMERKING: Indien de optie [Printerstandaardinstelling] is
geselecteerd, dient u deze optie uit te schakelen om één van de
andere opties voor het betreffende veld te kunnen selecteren.
Het gedeelte “Printerwachtrij selecteren” verderop in dit
hoofdstuk raadplegen voor informatie over het selecteren van
een printerwachtrij.
Aantal exemplaren instellen
De volgende stappen uitvoeren om het aantal af te drukken
exemplaren van uw document in te stellen:
1. Door het venster Opdrachtverzending schuiven totdat het
veld [Aantal] zichtbaar is.
2. In het tekstvak [Aantal] het aantal exemplaren invoeren of op
één van de pijltjes klikken tot het gewenste aantal
exemplaren wordt weergegeven.
Paginabereik voor het afdrukken instellen
De volgende stappen uitvoeren om een paginabereik voor
afdrukken in te stellen:
1. Door het venster Opdrachtverzending schuiven totdat het
veld [Aantal] zichtbaar is.
2. Eén van de volgende handelingen uitvoeren:
Het keuzerondje [Alle] selecteren indien u alle pagina’s
van het document wilt afdrukken.
Het keuzerondje [Bereik] selecteren indien u een
paginabereik voor afdrukken wilt instellen. Het standaard
paginabereik is 1 - 99999.
In het veld [Van] het nummer invoeren van de eerste
pagina die dient te worden afgedrukt; in het veld [t/m] het
nummer van de laatste pagina invoeren. De selectie van
het keuzerondje [Alle] dient ongedaan te zijn gemaakt
voor u waarden in deze velden kunt invoeren.
OPMERKING: De waarde in het veld [Van] dient kleiner
dan of gelijk te zijn aan de waarde in het veld [t/m].
E
A
A
E
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
4-10 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Standaard papier voor de opdracht instellen
Het standaard papier is het papier waarop het grootste deel van
de opdracht wordt afgedrukt. De volgende stappen uitvoeren
voor het instellen van het papier dat wordt gebruikt voor alle
pagina’s in de opdracht waarvoor niet is geprogrammeerd dat
één van de andere beschikbare papiervarianten dient te worden
gebruikt.
Het menu Hoofdpapier bevat alle papiervarianten die in het
venster Papier zijn ingesteld als favorieten.
De volgende stappen uitvoeren om het standaard papier voor de
opdracht te selecteren:
1. In het menu Hoofdpapier het papier selecteren waarop u de
opdracht wilt laten afdrukken. De eigenschappen van het
geselecteerde papier verschijnen in de lijst onder het menu.
OPMERKING: Tenzij het werkelijk uw bedoeling is een klein
beeld op een groot vel papier of een groot beeld op een klein
vel papier af te drukken, ervoor zorgen dat het papierformaat
in de toepassing overeenkomt met het papierformaat op de
opdrachtkaart.
2. Wanneer het gewenste papier niet in het menu wordt
vermeld, klikken op de toets [Papier...] naast het menu
Hoofdpapier om een lijst te openen met alle papiervarianten
die op uw printer kunnen worden gebruikt.
U kunt ook een papiervariant definiëren door [Nieuw] te
selecteren in het venster Hoofdpapier.
3. Het gewenste papier aan het menu Hoofdpapier toevoegen
door het vakje [Favorieten] naast de naam van het papier in
het venster Papier aan te kruisen.
Wanneer het gewenste papier niet in het venster Papier
wordt vermeld, kunt u het toevoegen als zelf gedefinieerd
gebruikerspapier.
Het gedeelte “Papiervarianten instellen” in het volgende
gedeelte raadplegen voor de werkwijze voor het toevoegen
van zelf gedefinieerd gebruikerspapier.
A
E
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
Afdrukken met Xerox Production Print Services 4-11
Papiervarianten instellen
In het venster Papier kunt u het papier selecteren dat voor de
opdracht dient te worden gebruikt, of zelf gedefinieerd
gebruikerspapier toevoegen als nieuw papier. Voor elke opdracht
kunt u een papiervariant selecteren.
Het venster Papier openen
In het venster Opdrachtverzending op [Papier...] klikken om het
venster Papier te openen waarin u het papier voor de opdracht
kunt selecteren.
Het venster Papier wordt in het venster Opdrachtverzending
weergegeven onder het vaste afdrukgedeelte.
Onderdelen van het venster Papier
In dit gedeelte worden de onderdelen van het venster Papier
beschreven.
Gedeelten
Het venster Papier bevat de volgende hoofdgedeelten met
informatie over de papiervarianten:
[Papier gebruikt in opdracht]: In dit gedeelte worden de
naam en eigenschappen vermeld van het printer- of zelf
gedefinieerd gebruikerspapier dat is geselecteerd voor de
huidige opdracht.
[Papier]: In dit gedeelte worden de printerpapiervarianten
vermeld die zijn geassocieerd met de printer. De
eigenschappen van deze printerpapiervarianten zijn
ingevoerd in het venster van de gebruikersinterface van de
printercontroller.
[Gebruikerspapier]: In dit gedeelte worden de naam en
eigenschappen vermeld van een door de gebruiker
gedefinieerd papier. U kunt per werkstation slechts één zelf
gedefinieerd gebruikerspapier definiëren.
Eigenschappen van papiervarianten
Elk gedeelte bevat de volgende eigenschappen voor alle
papiervarianten die erin worden vermeld:
Naam: De naam van het papier.
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
4-12 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Formaat: Afmetingen van het papier in millimeters of inches,
afhankelijk van de instellingen in het venster Voorkeuren.
(Het gedeelte “Gebruikersvoorkeuren instellen” verderop in
dit hoofdstuk raadplegen voor informatie over het instellen
van de maateenheid.)
Kleur: De kleur van het papier.
Type: Het type papier (standaard, transparant, enzovoort.)
Voorgeboord: Geeft aan of het papier voorgeboord is en
gaten bevat.
Gewicht: Het gewicht van het papier in gram per vierkante
meter (g/m
2
).
Zijde 1: Coating of oppervlak op zijde 1 van het papier (mat,
glanzend, satijn, enzovoort).
Beide: Coating of oppervlak op zijde 2 van het papier.
Toetsen voor selecteren van papier
In het kader [Papier] worden de volgende toetsen weergegeven
voor het vermelde zelf gedefinieerde gebruikerspapier en de
verschillende printerpapiervarianten.
Selectievakje [Favorieten]: Door dit selectievakje te
selecteren kunt u aangeven dat het betreffende papier veel
wordt gebruikt. De naam van het papier wordt dan
toegevoegd aan het menu Hoofdpapier in het venster
Opdrachtverzending. (Het gedeelte “Standaard papier voor
de opdracht instellen” eerder in dit hoofdstuk raadplegen.)
Keuzerondje [Geselecteerd papier]: Het papier voor de
opdracht selecteren. Wanneer u deze optie selecteert,
verschijnt de naam van het papier in het kader [Papier
gebruikt in opdracht]. De naam van het papier verschijnt
eveneens in het veld Hoofdpapier in het venster
Opdrachtverzending.
OPMERKING: Tenzij u ook het selectievakje [Favorieten]
voor het betreffende papier aankruist, verdwijnt de
papiervariant weer uit het menu Hoofdpapier zodra een
andere papiervariant wordt geselecteerd of het venster
Opdrachtverzending wordt gesloten.
Overige toetsen
De volgende toetsen worden weergegeven aan de onderkant
van het venster Papier:
E
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
Afdrukken met Xerox Production Print Services 4-13
[Gebruikerspapier]: Het venster Gebruikerspapier
weergeven, met velden waarin u de eigenschappen kunt
instellen van zelf gedefinieerd gebruikerspapier. Het gedeelte
“Gebruikerspapier toevoegen” verderop in dit hoofdstuk
raadplegen voor de werkwijze.
[Toepassen]: De wijzigingen die u in het venster Papier heeft
aangebracht doorvoeren zonder het venster te sluiten.
[OK]: De aangebrachte wijzigingen doorvoeren en het
venster Papier sluiten.
[Annuleren]: Het venster Papier sluiten zonder eventueel
aangebrachte wijzigingen door te voeren.
Papier voor de opdracht selecteren
U kunt een papiervariant selecteren voor de huidige opdracht.
De webinterface biedt geen ondersteuning voor bijzondere
pagina’s waarvoor twee of meer papiervarianten nodig zijn. De
volgende procedure gebruiken wanneer het papier dat u voor de
opdracht wilt gebruiken niet wordt vermeld in het menu
Hoofdpapier in het venster Opdrachtinstelling.
1. In het XDS-venster [Papier...] selecteren. Het venster Papier
wordt geopend.
2. In het venster Papier het keuzerondje selecteren links naast
de naam van het gewenste papier. U kunt één van de
printerpapiervarianten selecteren in het kader [Papier] of het
huidige zelf gedefinieerde gebruikerspapier.
Indien u het gewenste papier niet in het venster Papier ziet
staan, kunt u het als zelf gedefinieerd gebruikerspapier
toevoegen. Het gedeelte “Papier definiëren” verderop in dit
hoofdstuk raadplegen voor de werkwijze voor het definiëren
van nieuw gebruikerspapier.
3. Wanneer u nieuwe opdrachtparameters heeft ingevoerd en
wilt dat de papiervariant ook na het voltooien van de opdracht
nog in het menu Hoofdpapier vermeld wordt, het
selectievakje [Favorieten] naast de naam van de
papiervariant in het venster Papier aankruisen.
4. Op [OK] klikken om de keuze te bevestigen en het venster
Papier te sluiten. De naam van de papiervariant die u heeft
geselecteerd wordt nu vermeld in het veld Hoofdpapier in het
venster Opdrachtverzending.
A
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
4-14 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Papiervariant definiëren
U kunt een papiervariant definiëren voor gebruik als eigen papier
en dit papier gebruiken bij nieuwe opdrachten. Wanneer u zelf
gedefinieerd gebruikerspapier toevoegt, wordt het huidige zelf
gedefinieerde gebruikerspapier overschreven. U kunt niet
tegelijkertijd over meer dan één type zelf gedefinieerd
gebruikerspapier beschikken.
De volgende stappen uitvoeren voor het definiëren van
gebruikerspapier:
1. In het XDS-venster [Papier...] selecteren.
2. In het venster Papier klikken op [Gebruikerspapier...]. Het
venster Gebruikerspapier wordt geopend.
3. In het venster Gebruikerspapier naar wens instellingen
invoeren of het selectievakje [Printerstandaardinstelling]
aankruisen om de instellingen te gebruiken die zijn ingevoerd
op de printercontroller. De volgende parameters zijn
beschikbaar:
[Naam]: Een printerpapier selecteren uit de lijst met
namen in het menu Naam of [Keuze] selecteren en een
naam van maximaal 255 tekens invoeren in het tekstvak.
[Kleur]: De kleur van het papier selecteren in het menu of
[Keuze] selecteren en een keuzekleur invoeren in het
tekstvak.
[Formaat]: Eén van de standaard papierformaten of
[Keuze] kiezen in het menu.
Wanneer u [Keuze] selecteert, worden de tekstvakken
[Breedte] en [Hoogte] ingeschakeld, en kunt u zelf een
breedte en hoogte (lengte) voor het papier invoeren.
Standaardformaat: Het standaard materiaalformaat bij
dit veld wordt bepaald door de maateenheid die is
ingesteld in het venster Voorkeurinstellingen. (Het
gedeelte “Gebruikersvoorkeuren instellen” raadplegen,
verderop in dit hoofdstuk.)
Metrische systemen: 213 mm bij 279 mm (A4)
Systemen waarbij inches worden gebruikt: 8 1/2/2 bij
11 inch (US Letter)
[Gewicht]: Een standaardgewicht selecteren in het menu
of [Keuze] selecteren en het gewicht in gram per
vierkante meter invoeren in het tekstvak.
A
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
Afdrukken met Xerox Production Print Services 4-15
Voor corresponderende gewichten in Engelse eenheden
de brochure Helpful Facts about Paper raadplegen die bij
uw printersysteem wordt geleverd.
[Type]: Een type papier selecteren in het menu. Welke
typen papier beschikbaar zijn, varieert per printer. Indien u
een keuzetype wilt invoeren, [Keuze] selecteren in het
menu. Een keuzetype invoeren in het tekstvak. Indien
Keuze of Voorgesneden tabbladen wordt geselecteerd,
kan mogelijk een sorteringstelling worden gespecificeerd.
Deze telling wordt gedefinieerd op basis van het aantal
vellen in een set voordat een nieuwe set begint.
Voorgeboord: Het selectievakje [Voorgeboord]
aankruisen om aan te geven dat het gebruikte
materiaaltype voorgeboord is en gaten bevat.
Gecoate zijden: Het aantal zijden met coating selecteren
in het menu. De optie [Ongecoat] selecteren indien het
papier geen speciale coating heeft.
Type coating: Een coating selecteren in het menu, voor
één of beide oppervlakken van het papier. U kunt kiezen
uit: Glanzend, Hoogglans, Halfglanzend, Halfmat en Mat.
Afwerking zonder coating: Printerstandaardinstelling,
Glad, Normaal of Ruw.
Vezelrichting: Printerstandaardinstelling, Kort of Lang
OPMERKING: Ook wanneer de afdrukopdracht 1-zijdig is,
kunt u verschillende coatings instellen voor zijde 1 en zijde 2.
4. Wanneer u klaar bent met het instellen van de
eigenschappen, op [OK] klikken in de rechter benedenhoek
van het venster Gebruikerspapier om de wijzigingen door te
voeren en het venster Gebruikerspapier te sluiten. De nieuwe
papiervariant wordt nu weergegeven in het kader
[Gebruikerspapier] in het venster Papier.
Type opdracht instellen
De volgende stappen uitvoeren om het aantal zijden van het
papier in te stellen waarop de opdracht wordt uitgevoerd:
1. Door het venster Opdrachtverzending schuiven totdat het
veld [Type opdracht] zichtbaar is.
E
A
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
4-16 Afdrukken met Xerox Production Print Services
2. In het menu Type opdracht selecteren op hoeveel zijden u
wilt laten afdrukken. De volgende opties kunnen beschikbaar
zijn, afhankelijk van de mogelijkheden van de printer:
[1-zijdig]: Het document afdrukken op één zijde van elk
vel (simplex).
[2-zijdig]: Het document afdrukken op beide zijden van
elk vel (duplex).
Bij documenten in de richting landschap wordt het
document bij deze instelling in kalenderindeling afgedrukt.
Beide zijden van de pagina worden bedrukt, maar de
positie van het beeld wordt op iedere tweede pagina
omgedraaid (van boven naar beneden). Dit wordt ook wel
“kop/staart afdrukken” genoemd.
[Kop/staart]: Het document afdrukken op beide zijden
van elk vel (duplex).
Met deze optie kunt u documenten in de richting portret
in kop-staart indeling afdrukken.
Afwerkingsoptie instellen
In het veld [Afwerking] kunt u kiezen hoe de opdracht dient te
worden afgewerkt. Welke afwerkingsopties beschikbaar zijn, is
afhankelijk van de geselecteerde printer. Het hoofdstuk
“Opdrachtkaarttoepassingen per printer” in Handleiding voor
opdrachtkaarttoepassingen raadplegen voor meer informatie
over de afwerkingsopties die op elke printer worden
ondersteund.
Het pictogram links naast het menu Afwerking wordt aangepast
in overeenstemming met uw selectie.
OPMERKING: Wanneer aangepaste afwerking voor DocuTech
61xx en DocuPrint EPS-printers wordt ondersteund, is het
mogelijk wijzigingen aan te brengen in een menu, zodat u zelf
een afwerking kunt invoeren.
E
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
Afdrukken met Xerox Production Print Services 4-17
Sets/stapels instellen
Wanneer [Sets] is geselecteerd, worden de pagina’s van elk
exemplaar van het document in numerieke volgorde afgedrukt.
Wanneer deze optie niet is geselecteerd, drukt het systeem eerst
alle exemplaren van de eerste pagina af, gevolgd door alle
exemplaren van de tweede pagina, enzovoort.
1. Wanneer u de pagina’s als sets wilt afdrukken, het
selectievakje [Sets] aankruisen. Het pictogram links naast het
selectievakje wordt aangepast in overeenstemming met uw
selectie.
Tussenschietvellen instellen
Wanneer [Tussenschietvellen] is geselecteerd, worden blanco
vellen toegevoegd tussen sets van documenten. Het standaard
papier voor het tussenschietvel is het standaard papier dat voor
de opdracht is geselecteerd, met als verschil dat de kleur van het
tussenschietvel blauw is. Indien het standaard papier dat voor de
opdracht is geprogrammeerd blauw is, wordt wit papier gebruikt
voor de tussenschietvellen.
OPMERKING: Tussenschietvellen kunnen alleen worden
geselecteerd voor afdrukopdrachten in sets en afdrukopdrachten
zonder afwerking.
1. Voor het gebruik van tussenschietvellen, het selectievakje
[Tussenschietvellen] selecteren. Het pictogram links naast
het selectievakje wordt aangepast in overeenstemming met
uw selectie.
Geavanceerde toepassingen instellen
Wanneer u door het venster Opdrachtverzending omhoog
schuift, komt u een kader tegen met de naam “Geavanceerde
toepassingen”. In dit kader kunt u beeldaanpassingsparameters
instellen, zoals parameters voor kleuroptimalisatie, en u kunt
informatie met betrekking tot de opdracht invoeren. In de
volgende gedeelten worden de procedures beschreven voor het
instellen van de parameters in het kader [Geavanceerde
toepassingen] in het venster Opdrachtverzending.
A
E
A
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
4-18 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Opties instellen in het kader Beeldaanpassing
In het kader [Beeldaanpassing] in het venster
Opdrachtverzending zijn de volgende parameters beschikbaar.
Het selectievakje [Printerstandaardinstelling] aankruisen bij de
velden waarvoor u wilt dat de instellingen worden gebruikt die op
de printercontroller zijn ingevoerd.
Beeldverschuiving instellen
Met Beeldverschuiving is het mogelijk het afgedrukte beeld
horizontaal of verticaal te verschuiven ten opzichte van één of
beide zijden van het vel. Beeldverschuiving is vooral handig bij
opdrachten met binden en voorgeboord papier.
OPMERKING: Wanneer een beeldverschuivingsoptie is
ingesteld op 0 (nul), wordt het beeld niet in die richting
verschoven.
U kunt het beeld op één van de volgende manieren verschuiven,
voor zijde 1, zijde 2 of beide zijden, afhankelijk van de
mogelijkheden van de printer en van de instellingen die u heeft
verricht in het veld [Type opdracht].
x (horizontale) beeldverschuiving: Verschuift het beeld
over een afstand van het gegeven aantal millimeters of
inches ten opzichte van de linkerrand van de pagina. Bij een
positieve waarde schuift het beeld naar rechts, terwijl het
beeld bij een negatieve waarde naar links schuift.
y (verticale) beeldverschuiving: Verschuift het beeld over
een afstand van het gegeven aantal millimeters of inches ten
opzichte van de bovenrand van de pagina. Bij een positieve
waarde schuift het beeld omhoog, terwijl het beeld bij een
negatieve waarde omlaag schuift.
Beeldverschuiving voor kop/staart afdrukken: Voor kop/
staart-, 1-zijdige- en 2-zijdige beeldverschuivingen de
volgende richtlijnen aanhouden:
Voor zijde 1 geldt dat het beeld met een positieve x-
waarde naar rechts en met een positieve y-waarde
omhoog schuift.
Voor zijde 2 geldt dat het beeld met een positieve x-
waarde naar links en met een positieve y-waarde
omlaag schuift.
E
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
Afdrukken met Xerox Production Print Services 4-19
OPMERKING: Een beeldverschuiving die is ingesteld via de
optie Beeldverschuiving kan de iverschuiving voor inbinden die
door de toepassing is ingesteld in het documentbestand
beïnvloeden.
Voor het verschuiven van het beeld op de afgedrukte pagina de
volgende stappen volgen:
1. In het menu Beeldverschuiving één van de volgende
beeldverschuivingsopties selecteren.
OPMERKING: Deze opties zijn mogelijk alleen beschikbaar
indien de parameter Type opdracht op het tabblad
Opdrachtinstelling is ingesteld op één van de 2-zijdige opties,
en de printer onafhankelijke verschuiving van het beeld op de
tweede zijde ondersteunt.
[Onafhankelijk]: Onafhankelijke verticale of horizontale
verschuiving van de beelden op zijde 1 en zijde 2.
[Spiegel X]: Een uitsluitend horizontale verschuiving
waarmee de beelden aan beide zijden in
tegenovergestelde richtingen worden verplaatst. De
verticale beeldverschuiving is voor beide zijden
onafhankelijk.
[Spiegel Y]: Een verticale verschuiving waarmee de
beelden aan beide zijden in tegenovergestelde richtingen
worden verplaatst. De horizontale beeldverschuiving is
voor beide zijden onafhankelijk.
[Spiegel X en Y]: Een horizontale en verticale
beeldverschuiving waarbij de beelden op beide zijden in
tegenovergestelde richting worden verschoven. [Spiegel
beide] wordt vooral gebruikt bij 2-zijdige opdrachten.
[Spiegel X, Tandem Y]: Een horizontale verschuiving
waarmee de beelden aan beide zijden in
tegenovergestelde richtingen worden verplaatst en een
verticale verschuiving waarmee beide beelden in dezelfde
richting worden verplaatst.
[Spiegel Y, Tandem X]: Een verticale verschuiving
waarmee de beelden aan beide zijden in
tegenovergestelde richtingen worden verplaatst en een
horizontale verschuiving waarmee beide beelden voor
beide zijden in dezelfde richting worden verplaatst.
E
A
E
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
4-20 Afdrukken met Xerox Production Print Services
[Tandem X]: Een horizontale verschuiving waarmee de
beelden aan beide zijden in dezelfde richting worden
verplaatst. De verticale beeldverschuiving is voor beide
zijden onafhankelijk.
[Tandem Y]: Een verticale verschuiving waarmee de
beelden aan beide zijden in dezelfde richting worden
verplaatst. De horizontale beeldverschuiving is voor beide
zijden onafhankelijk. Deze optie komt vooral van pas bij
kop-staart-afdrukken.
[Tandem X en Y]: Een horizontale en verticale
beeldverschuiving waarbij de beelden op beide zijden in
dezelfde richting worden verschoven.
2. De verschuivingsafstand in de richting x (horizontaal) en y
(verticaal) instellen voor zijde 1 en zijde 2 (indien
noodzakelijk). U kunt de afstand invoeren in de tekstvakken
of op de pijltoetsen klikken tot de gewenste
verschuivingsafstand wordt weergegeven.
OPMERKING: De verschuivingsafstand die u invoert kan
worden opgegeven in millimeters of inches. In de titel van het
menu Beeldverschuiving wordt tussen haakjes vermeld welke
eenheid is geselecteerd in het venster Voorkeurinstellingen. Het
gedeelte “Gebruikersvoorkeuren instellen” raadplegen, verderop
in dit hoofdstuk, voor de werkwijze voor het instellen van de
gewenste maateenheid.
Rotatie specificeren
In het veld Roteren kunt u een rotatie selecteren. Welke
keuzemogelijkheden beschikbaar zijn, hangt af van de
aangesloten printer, maar dit kunnen 0, 90, 180 en 270 graden
zijn.
OPI selecteren
OPI (Open Prepress Interface) is een uitbreiding van de
paginabeschrijvingstaal PostScript, waarmee u pagina’s kunt
ontwerpen met beelden met lage resolutie en deze beelden
vervolgens tijdens het afdrukken vervangen door beelden met
een hoge resolutie. Door in paginaopmaakapplicaties
(bijvoorbeeld Adobe PageMaker of QuarkXPress) beelden met
een lage resolutie te gebruiken, kunt u de omvang van de
paginaopmaakbestanden verkleinen en de verwerkingstijd van
het bestand bekorten. Kiezen uit [Hoge resolutie-beelden
vervangen] en [Printerstandaardinstelling].
E
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
Afdrukken met Xerox Production Print Services 4-21
OPI-voorscan selecteren
Bij deze programmeringstoepassing op opdrachtniveau kunt u
kiezen uit de hieronder beschreven drie opties. De toepassing
geldt alleen voor opdrachten die verzonden zijn naar non-
streaming wachtrijen. De toepassing wordt alleen ondersteund
bij PostScript-opdrachten. De beschikbare opties zijn:
Geen: De controller zal noch beeldbestanden met hoge
resolutie zoeken, noch deze ophalen naar de
invoerspoolschijf voordat de bestanden worden opgemaakt.
Scannen: De controller zal proberen beeldbestanden met
hoge resolutie te vinden en bekende paden vast te leggen
voordat de bestanden worden opgemaakt.
Scannen en verzamelen: De controller scant en probeert
tevens beeldbestanden met hoge resolutie te vinden, om
deze vervolgens op te halen en naar de invoerspoolschijf te
brengen voordat de bestanden worden opgemaakt.
Printerstandaardinstelling: De standaardinstelling voor het
systeem.
Halftonen specificeren
Deze toepassing biedt de mogelijkheid om het halftoonraster te
specificeren waarmee de opdracht moet worden weergegeven.
Een halftoonoptie selecteren die het meeste overeenkomt met
de gewenste frequentie.
Toonreproductiekrommen (TRC’s) instellen
In het menu Toonreproductiekrommen kunt u een reeks van vier
intensiteitsoverdrachtfuncties selecteren, voor cyaan, magenta,
geel en zwart, om de intensiteit van de afdrukkleuren aan te
passen. Het menu bevat een lijst van de overdrachtsfuncties die
op de controller zijn gedefinieerd.
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
4-22 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Anti-aliasing instellen
Met behulp van het veld [Anti-aliasing] kunt u eventuele aliasing-
problemen verhelpen die zich in een beeld voordoen Aliasing is
het onnauwkeurig weergeven van de dikte en positie van een
lijn, waardoor een trapjeseffect langs schuine randen ontstaat.
Indien anti-aliasing wordt ingeschakeld, gebruikt het systeem
tussenliggende niveaus van beeldintensiteit om de
nauwkeurigheid van lijntekeningen te verbeteren en het
gerafelde effect te verkleinen.
Voor het inschakelen van anti-aliasing, het selectievakje [Anti-
aliasing] aankruisen.
Kleurtoepassingen instellen
Met het vak [Kleurtoepassingen] kunt u de kleurkenmerken
instellen voor een optimale afdrukkwaliteit bij fullcolour
afdrukken. Met deze opties kunt u allerlei wijzigingen
aanbrengen in de manier waarop gekleurde gebieden worden
afgedrukt.
U kunt de volgende instellingen verrichten in het veld Kleur
optimaliseren:
[Afdrukken als grijstinten]: Dit is een selectievakje
waarmee u kunt instellen of de opdracht in kleur of
monochroom (grijswaarden) dient te worden afgedrukt.
[Overlappen]: Hiermee compenseert u voor misregistratie
die plaatsvindt op de printer. Wanneer kleurvlakken niet exact
ten opzichte van elkaar worden geregistreerd (geplaatst)
kunnen langs de randen van objecten witte gaten en
gebieden met verschoven tinten ontstaan. Wanneer het
selectievakje [Overlappen] is aangekruist, worden
registratieproblemen gemaskeerd, waardoor een betere
kleurenafdruk wordt verkregen. De juiste breedte voor
overlappen selecteren.
Wanneer u Overlappen selecteert, verschijnt het
dialoogvenster Instelling Overlappen. Het aantal invoeren
voor pixels voor snel scannen en pixels voor langzaam
scannen, of de printerstandaardinstelling selecteren. Er wordt
een diagram weergegeven als hulpmiddel bij het selecteren.
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
Afdrukken met Xerox Production Print Services 4-23
[Zwart overdrukken]: Hiermee voorkomt u dat de
achtergrond van een zwart object verwijderd wordt wanneer
deze op kleur wordt afgedrukt. Wanneer de registratie niet
helemaal correct is, kan het verwijderen van de achtergrond
ertoe leiden dat een witte rand zichtbaar wordt langs de
randen van zwarte objecten die rechtstreeks op gekleurde
gebieden worden afgedrukt. Wanneer u het selectievakje
[Zwarte overdruk] aankruist, wordt deze witte ruimte
voorkomen.
Kleuraanpassingen
Het gedeelte [Kleuraanpassingen] bevat de volgende
instellingen. In elk gedeelte kunt u een waarde selecteren uit het
menu of zelf een waarde invoeren in het tekstvak.
[Lichtheid]: Hiermee bepaalt u hoe licht of donker de
afgedrukte uitvoer dient te worden.
Bij een waarde van -100 is de afdruk zwart.
Bij een waarde van 100 ziet de afdruk er wit uit.
Bij een waarde van 0 (nul) blijft de afdruk ongewijzigd.
OPMERKING: Het resultaat van deze instellingen voor de
afdruk kan worden beïnvloed door de inhoud van het
oorspronkelijke beeld.
[Contrast]: Hiermee versterkt of vermindert u de verschillen
tussen lichte en donkere gebieden in de uitvoer. Hogere
contrastwaarden versterken het contrast tussen licht en
donker; lagere waarden verminderen het contrast.
Een contrastwaarde van -100 resulteert in een uitvoer die
eruitziet als een effen, halfgrijs vlak.
Bij een contrastwaarde van 100 gebruiken de
afdrukkleuren ofwel fullcolour ofwel geen kleur voor
cyaan, geel, magenta en zwart, afhankelijk van de inhoud
van het oorspronkelijke beeld.
Voorbeeld: Indien een pastelkleur onder een
drempelwaarde komt, kan deze worden afgedrukt als
geen kleur indien als contrastwaarde 100 is
gespecificeerd.
E
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
4-24 Afdrukken met Xerox Production Print Services
[Verzadiging]: Hiermee stelt u de hoeveelheid kleur in die bij
het afdrukken van de inhoud wordt gebruikt.
Bij een waarde van -100 bestaat de afdruk uit grijstinten.
Bij een waarde van 100 bestaat de afdruk geheel uit
heldere kleuren.
Bij een waarde van 0 (nul) blijft de afdruk ongewijzigd.
OPMERKING: Het resultaat van deze instellingen voor de
afdruk kan worden beïnvloed door de inhoud van het
oorspronkelijke beeld.
Kleurbalans
In dit gedeelte kunt u een balanswaarde kiezen die zal worden
toegepast op alle invoerkleuren. U kunt de volgende
kleurbereiken aanpassen:
Cyaan – Rood: Met -100 specificeert u de maximale
cyaancorrectie die door het systeem wordt ondersteund en
met 100 de maximale roodcorrectie.
Magenta – Groen: Met -100 specificeert u de maximale
magentacorrectie die door het systeem wordt ondersteund en
met 100 de maximale groencorrectie.
Geel – Blauw: Met -100 specificeert u de maximale
geelcorrectie die door het systeem wordt ondersteund en met
100 de maximale blauwcorrectie.
Extra kleurenparameters instellen
In het venster Instellingen kleur-extra kunt u instellingen
verrichten die de kleurkwaliteit binnen het document verbeteren,
en bronkleurprofielen en uitvoerkleurparameters instellen. Voor
het verrichten van de extra kleurinstellingen de volgende
stappen uitvoeren:
1. In het XDS-venster [Kleur-extra] selecteren in het vak
[Kleurtoepassingen].
2. Alle gewenste wijzigingen en instellingen aanbrengen in de
velden die worden beschreven in de volgende gedeelten.
E
A
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
Afdrukken met Xerox Production Print Services 4-25
3. Na het verrichten van alle extra kleurinstellingen naar de
bovenkant van het venster Instellingen kleur-extra gaan en
één van de volgende handelingen uitvoeren:
Wanneer u de nieuwe instellingen wilt bevestigen zonder
het venster Instellingen kleur-extra te sluiten, op
[Toepassen] klikken.
Op [OK] klikken om de instellingen te bevestigen en het
venster Instellingen kleur-extra te sluiten.
Op [Annuleren] klikken om het venster te sluiten zonder
de wijzigingen te laten doorvoeren.
In de volgende gedeelten worden de parameters beschreven die
beschikbaar zijn in het venster Instellingen kleur-extra.
Bronkleurprofielen instellen
In het kader [Bronkleur] in het venster Instellingen kleur-extra
kunt u de juiste bron voor de kleuren beschrijven door in de
volgende velden een afbeeldingenprofiel, grafisch profiel en
tekstprofiel te selecteren voor de kleurvlakken in het document:
[RGB-kleursysteem] (rood/groen/blauw)
[CMYK-kleursysteem] (cyaan/magenta/geel/zwart)
[Grijstinten-kleursysteem] (monochroom)
In de menu’s Beeldprofiel, Profiel tekst en grafische
afbeeldingen in het kader van het gewenste kleursysteem één
van de bronprofielen selecteren die op de controller van de
printer zijn geladen. Indien u het standaardprofiel wilt gebruiken
dat is ingesteld op de printercontroller, het selectievakje
[Printerstandaard] selecteren.
Parameters van de afdrukkleuren instellen
Het gedeelte [Afdrukkleurenprofiel] in het venster Instellingen
kleur-extra bevat velden waarin u instellingen op een
geavanceerd niveau kunt verrichten voor het aanpassen van de
kleuren op de afdruk. In elk van de volgende velden kunt u een
optie selecteren uit een menu of het selectievakje
[Printerstandaardinstelling] selecteren, om de profielen te
gebruiken die zijn ingesteld op de printercontroller.
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
4-26 Afdrukken met Xerox Production Print Services
[Bestemmingsprofiel]: Hiermee kunt u een ICC
(International Color Consortium)-kleurprofiel specificeren
voor de voorkant, achterkant of beide zijden van de
afgedrukte pagina. Dit profiel wordt gebruikt door de
decomposer wanneer deze kleurgegevens converteert naar
het juiste kleursysteem voor de printer.
Het menu bevat een lijst met de bestemmingsprofielen die op
de controller zijn gedefinieerd. U kunt een profiel selecteren
voor de voorzijde van de pagina en voor de achterzijde.
[Rendering]: Hiermee kunt u het gewenste rendering-effect
selecteren voor alle PDL-objecten. Met een bedoelde
rendering selecteert u een vooraf gedefinieerde methode
voor het instellen van kleuren tijdens rendering (tijdens het
afdrukproces) om te voldoen aan een bepaalde
gebruikersvereiste. Met deze optie kunt u een bedoelde
rendering specificeren (een vooraf bepaalde methode voor
het aanpassen van kleuren tijdens het afdrukproces) voor
grafische afbeeldingen, beeldobjecten en tekstobjecten.
Afbeeldingen, Tekst, en Grafische afbeeldingen: In deze
menu’s kunt u een rendering kiezen voor afbeeldingen, tekst
en grafische objecten.
Elk van de drie menu’s bevat de volgende opties:
[Verzadiging]: Hiermee past u de kleuren aan tijdens het
afdrukken voor het handhaven van de mate van
kleurverzadiging om een optimale weergave te realiseren
van zakelijke grafische objecten, zoals diagrammen en
grafieken.
[Op waarneming gebaseerd]: Hiermee past u de
afdrukkleuren aan om gebruik te kunnen maken van het
volledige kleurenbereik dat de printer ondersteunt, terwijl
u toch de kleurrelaties behoudt. Deze weergave
optimaliseert fotografische beelden, resulterend in een zo
realistisch mogelijke weergave.
[Relatieve colorimetrie]: Hiermee past u de
afdrukkleuren aan zodat rekening wordt gehouden met de
verlichting bij het bekijken en met de witheid van het
papier. Dit weergaveplan is ook geoptimaliseerd voor
logo’s en volvlakken, maar het maakt gebruik van
aanvullende informatie over de kleurschakering en de
verzadiging uit het bronprofiel voor het selecteren van de
best passende kleur uit het kleurengamma van de printer.
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
Afdrukken met Xerox Production Print Services 4-27
[Absolute colorimetrie]: Hiermee past u de
afdrukkleuren aan zodat alleen rekening wordt gehouden
met de verlichting bij het bekijken (niet met de witheid van
het papier). In dit gedeelte kunt u de afdrukkleuren per
printer exact met elkaar laten overeenkomen, en de
weergave van kleurvlakken en logo’s optimaliseren.
[Puur]: Hetzelfde als Verzadiging, maar hiermee verzacht
u halftoonpatronen om gekleurde tekst en lijntekeningen
te optimaliseren.
[Gemengde beelden]: Aanpassen van de afdrukkleuren
voor het optimaliseren van het afdrukresultaat van diverse
typen grafische objecten.
[Automatisch]: Hiermee laat u de printer de beste keuze
voor rendering kiezen. (Met de selectie van [Automatisch]
worden alle andere weergaveplanopties uitgeschakeld.)
[Kleuremulatie indrukken]: Instellen van de drukstandaard
waarvan de kleurweergave tijdens het afdrukken van de
opdracht dient te worden geëmuleerd. Met deze optie kunt u
de kleureninhoud van een opdracht laten weergeven op een
manier die zo nauwkeurig mogelijk overeenkomt met een
drukstandaard, zoals CMYK SWOP.
Opdrachtgegevens invoeren
Het gedeelte [Opdrachtaantekeningen] is het laatste gedeelte in
het venster Opdrachtverzending. In dit gedeelte kunt u gegevens
invoeren met betrekking tot de afdrukopdracht, zoals de naam
van de opdracht, de namen van de afzender en de
geadresseerde van de opdracht, een account voor het
factureren van de opdracht, enzovoort. Deze gegevens zijn
toegankelijk voor de operateur van de printer en worden
afgedrukt op het voorblad van de opdracht.
Bij elke van de optionele onderdelen in dit venster kunt u het
selectievakje [Printerstandaardinstelling] aankruisen om de
standaardwaarden te gebruiken die zijn ingesteld op de printer.
U kunt gegevens invoeren in de volgende velden:
[Opdrachtnaam]: De naam invoeren van het document dat u
wilt afdrukken (maximaal 140 tekens).
[Account]: De naam invoeren van de account waarop de
huidige opdracht moet worden geboekt.
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
4-28 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Wanneer u het veld [Account] wilt gebruiken, dient u hier
minimaal drie tekens in te voeren. Er geldt een strikte
beperking voor de tekens die in dit veld mogen worden
gebruikt. Alleen de volgende soorten tekens zijn toegestaan:
Hoofdletters A - Z
Cijfers 0 - 9
De volgende leestekens:
Pondteken of hekje (#)
•Plusteken (+)
Koppelteken (-)
Schuine streep (/)
Sterretje (*)
•Punt (.)
•Spatie
OPMERKING: Het eerste teken in het accountveld mag
geen spatie zijn.
[Naam verzender]: De naam van de gebruiker die de
opdracht verzendt. In eerste instantie bevat dit veld de naam
van de eigenaar van het bureaublad op het werkstation
vanwaar de opdracht wordt verzonden. U kunt desgewenst
een andere naam invoeren van maximaal 140 tekens.
[Naam ontvanger]: Hier kunt u desgewenst de naam
invoeren van de persoon of groep waarvoor de afdruk
bestemd is. In eerste instantie bevat dit veld de naam van de
eigenaar van het bureaublad op het werkstation vanwaar de
opdracht wordt verzonden.
[Informatiebericht]: In dit veld kunt u een bericht invoeren
dat wordt afgedrukt op het infoblad van de opdracht. Het
bericht kan bestaan uit maximaal 255 tekens.
[Speciale instructies]: In dit veld kunt u een
opdrachtinstructie invoeren die bij het begin van de opdracht
naar de operateur wordt doorgestuurd. Het bericht kan
bestaan uit maximaal 255 tekens.
E
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
Afdrukken met Xerox Production Print Services 4-29
Gebruikersvoorkeuren instellen
In het venster Voorkeuren kunt u opties instellen voor de manier
waarop u met de onderdelen van het venster
Opdrachtverzending in de webinterface werkt.
Voor het instellen van de gebruikersvoorkeuren voor de
webinterface de volgende stappen volgen:
1. Klikken op het pictogram [Voorkeuren], dat te vinden is in de
rechter bovenhoek van zowel de homepage van de printer in
de webinterface als het venster Opdrachtverzending.
2. Naar behoefte gegevens invoeren, selecties maken en
wijzigingen aanbrengen in de opties van het venster
Voorkeuren. De volgende opties zijn beschikbaar, afhankelijk
van de geselecteerde printer:
[Taal]: In het menu de taal selecteren waarin de
gebruikersvensters van de webinterface dienen te worden
weergegeven.
[Richting]: De optie [Links naar rechts] of [Rechts naar
links] selecteren, in overeenstemming met de richting
waarin de tekst in het venster zal worden gelezen.
[Tekenset]: In het menu het font selecteren dat in de
gebruikersschermen van de webinterface dient te worden
gebruikt.
[Eenheden]: De maateenheid selecteren waarin
afmetingen in de onderdelen van het venster
Opdrachtverzending in de webinterface dienen te worden
uitgedrukt. Op het keuzerondje klikken naast [Inches] of
[Centimeters].
[Documentnaam als opdrachtnaam gebruiken]:
Hiermee wordt automatisch de naam van het
documentbestand gebruikt als de naam van de opdracht
in het venster Opdrachtaantekeningen.
Het selectievakje [Account eisen bij het verzenden van
een opdracht] aankruisen wanneer een account is vereist
bij het verzenden van een opdracht.
Toets [Fabrieksinstellingen herstellen]: De
standaardwaarden herstellen die in de fabriek op de
printer zijn ingesteld.
A
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
4-30 Afdrukken met Xerox Production Print Services
3. Op [OK] klikken om de wijzigingen op te slaan en het venster
Voorkeurinstellingen te sluiten.
Op [Annuleren] klikken indien u het venster
Voorkeurinstellingen wilt sluiten zonder de wijzigingen te
bewaren.
Documenten afdrukken
Nadat u de parameters voor de opdrachtkaart voor de
afdrukopdracht heeft ingesteld, de volgende procedures volgen
voor het uitvoeren van de opdracht:
Printerwachtrij selecteren
Het menu Wachtrij, te vinden in het vaste afdrukgedeelte van het
venster Opdrachtverzending, bevat een lijst van de wachtrijen
die voor de printer zijn ingesteld.
1. In het menu Wachtrij de naam van de wachtrij selecteren
waarnaar u de opdracht wilt verzenden.
2. Indien u de geselecteerde wachtrij wilt aanwijzen als de
standaardwachtrij die is geselecteerd en wordt weergegeven
in het veld [Wachtrij] op het moment dat het venster
Opdrachtverzending wordt geopend, het selectievakje [Mijn
standaardwachtrij] aankruisen.
Een bestand selecteren om af te drukken
Voor het selecteren van een bestand voor afdrukken, de
volgende stappen volgen:
1. In het vaste afdrukgedeelte van het venster
Opdrachtverzending op de toets [Bladeren] klikken, aan de
rechterkant van het veld [Bestandsnaam].
2. In het venster Bestand kiezen het bestand opzoeken dat u
wilt afdrukken, en dit vervolgens selecteren.
3. [Openen] selecteren. Het venster Bestand kiezen wordt
gesloten en de naam van het document, inclusief het
directorypad, wordt vermeld in het veld [Bestandsnaam].
A
A
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
Afdrukken met Xerox Production Print Services 4-31
Opdracht verzenden voor afdrukken
Nadat u alle instellingen en bestemmingsparameters voor de
opdracht heeft ingevoerd, bent u klaar om de opdracht voor
afdrukken of opslaan naar de printer te verzenden.
1. In het vaste afdrukgedeelte van het venster
Opdrachtverzending op de toets [Afdrukken] klikken.
2. Indien er een conflict bestaat tussen de gekozen parameters,
wordt een waarschuwingsdialoogvenster weergegeven.
3. Terwijl de opdracht naar de printer wordt verzonden, zie u het
opdrachtverzendingsbericht.
4. Indien de opdracht met succes kan worden verzonden,
verschijnt het bericht “De opdracht is met succes verzonden”
in het statusgedeelte.
Status en berichten van de opdracht, printer en wachtrij bekijken
In het venster Status en berichten voor wachtrijen en opdrachten
kunt u de status en berichten bekijken die betrekking hebben op
een opdracht die is verzonden naar een printer, of op een
printerwachtrij of printer. In het venster Status en berichten voor
wachtrijen en opdrachten zijn de volgende gedeelten voor
weergave beschikbaar:
Wachtrijen: Overzicht van alle wachtrijen die zijn ingesteld
voor de printer waarop uw werkstation is aangesloten.
Opdrachten in wachtrij: <wachtrijnaam>: Overzicht van de
opdrachten die zich bevinden in de wachtrij die voor
weergave is geselecteerd.
U kunt door beide gedeelten schuiven om aanvullende
opdrachtnamen en wachtrijnamen te zien.
Voor het weergeven van statusgegevens voor de opdracht en
wachtrij, de volgende stappen volgen:
1. In het venster Opdrachtverzending van de webinterface
klikken op [Beheer]. Het venster Status en berichten voor
wachtrijen en opdrachten verschijnt.
A
A
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
4-32 Afdrukken met Xerox Production Print Services
2. Een of meer van de weergaveopties selecteren. De volgende
opties zijn beschikbaar:
Selectievakjes [Opdrachten tonen] en [Wachtrijen
tonen]: Deze selectievakjes aankruisen voor het
weergeven van een opdrachtenlijst, wachtrijenlijst, of
beide.
Menu Filter: In dit menu kunt u een deelverzameling van
de verzonden opdrachten selecteren (filteren) voor
weergave in het gedeelte Opdrachten in wachtrij. U kunt
de volgende typen opdrachten laten weergeven:
[Alle opdrachten]: Alle verzonden opdrachten,
inclusief de opdrachten die zijn voltooid, geannuleerd,
wachtend, enzovoort
[Alle voltooide opdrachten]: Opdrachten waarvan
het afdrukken is voltooid
[Alle niet-voltooide opdrachten]: Alle opdrachten,
behalve de opdrachten die zijn voltooid
[In wachtrij]: Opdrachten die geheel of gedeeltelijk
zijn ontvangen, en die door het systeem voor
afdrukken zijn geprogrammeerd
[Vastgehouden]: Opdrachten die door de operateur
van de printer worden vastgehouden
[Bezig met verwerken]: Opdrachten die op het
huidige moment worden uitgevoerd
[Gestopt]: Opdrachten waarvan het afdrukken is
onderbroken
[Geannuleerd]: Opdrachten die uit de printerwachtrij
zijn verwijderd en die niet zullen worden afgedrukt
[Afgebroken]: Opdrachten waarvan het afdrukken is
onderbroken, en die vervolgens zijn verwijderd zonder
dat het afdrukken ervan is voltooid
Toets [Bijwerken]: Door op deze toets te klikken kunt u
de lijst en status van de opdrachten en wachtrijen laten
vernieuwen.
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
Afdrukken met Xerox Production Print Services 4-33
Berichten bekijken
U kunt de berichten bekijken van elke opdracht, wachtrij of
printer die wordt vermeld in het venster Status en berichten voor
wachtrijen en opdrachten. Aan de hand van de berichten kunt u
de huidige conditie van de printerwachtrij of de printer
controleren, evenals van de opdrachten die naar de printer zijn
verzonden. Voor het bekijken van de berichten de volgende
stappen volgen:
1. De koppeling [Bekijken] selecteren onder de kolom
[Gedetailleerde berichten bekijken] voor de opdracht, wachtrij
of printer die wordt vermeld in het gedeelte Wachtrijen of
Opdrachten in wachtrij.
2. Wanneer u klaar bent met het bekijken van de berichten, het
venster Wachtrijberichten of Opdrachtberichten sluiten.
Eigenschappen bekijken
U kunt de eigenschappen bekijken van elke opdracht, wachtrij of
printer die wordt vermeld in het venster Status en berichten voor
wachtrijen en opdrachten door de volgende stappen te volgen:
1. De koppeling [Bekijken] selecteren onder de kolom
[Eigenschappen bekijken] voor de opdracht, wachtrij of
printer die wordt vermeld in het gedeelte Wachtrijen of
Opdrachten in wachtrij.
De informatie over opdrachteigenschappen wordt
weergegeven.
2. Wanneer u klaar bent met het bekijken van de
eigenschappen, het venster Eigenschappen wachtrij of
Opdrachteigenschappen sluiten.
A
A
Opdracht uitvoeren met behulp van de DocuSP-webinterface
4-34 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Afdrukken met Xerox Production Print Services 5-1
5. Xerox PPD’s en plug-ins
Indien de Xerox-plug-in is geladen, gebruikt de Adobe PS-
printerdriver deze plug-in in plaats van de Xerox PPD’s. Elke
instelling op de opdrachtkaart zal de instellingen van de PPD
onderdrukken.
PPD’s en plug-ins op een Macintosh
In dit gedeelte wordt beschreven hoe u met een Adobe PS-
printerdriver met Xerox PPD’s en Xerox-opdrachtkaart-plug-in
een document maakt en dit naar de Xerox-printer zendt om te
worden afgedrukt, wanneer u een Macintosh-systeem gebruikt.
Richtlijnen voor het selecteren van afdrukvereisten
Van te voren plannen hoe het document eruit dient te zien. De
fysieke pagina- en documentkenmerken instellen door in de
toepassing de betreffende opties in de dialoogvensters voor de
opmaak, de pagina-instelling, enzovoort, te selecteren.
Hierbij dient rekening te worden gehouden met de volgende
informatie.
Afhankelijk van het gebruikerstype dienen de volgende zaken in
overweging te worden genomen, voordat de afdrukopties
worden geselecteerd:
Indien rechtstreeks vanuit een toepassing naar de printer
wordt afgedrukt, of een bestand naar een ander werkstation
wordt gezonden om te worden afgedrukt met een ander
programma voor opdrachtverzending dan dat van Xerox, de
afdrukvereisten in de toepassing en in de dialoogvensters
van de printer selecteren.
Xerox PPD’s en plug-ins
5-2 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Bij aanlevering aan een servicebureau worden de
afdrukvereisten die zijn geselecteerd in de dialoogvensters
van XDS genegeerd. U dient de vereisten op het
servicebureau in te voeren op een gedrukte versie van het
opdrachtaanvraagformulier.
Afdrukopties selecteren
Indien u de volgende procedure wilt gebruiken om de
afdrukopties te selecteren, dient de Adobe PS-printerdriver te
zijn geïnstalleerd en ingesteld.
1. [Bestand: Afdrukken] selecteren om het afdrukvenster voor
de Xerox-printer weer te geven.
2. De afdrukopties selecteren en [Afdrukken] selecteren. Indien
de Xerox-plug-in niet is geladen, is er geen opdrachtkaart
beschikbaar.
(De documentatie bij de Adobe-driver raadplegen voor meer
informatie over het programmeren van de printerfuncties.)
De Xerox-plug-in gebruiken
Indien de Xerox-plug-in voor de geselecteerde printer is
geïnstalleerd, dient u [Bestand: Afdrukken] te selecteren om het
afdrukvenster voor de Xerox-printer weer te geven.
OPMERKING: Waar de opdrachtkaarttoepassingen die van de
Adobe PS-driver overlappen, worden alleen die van de Xerox-
opdrachtkaart weergegeven.
A
E
Xerox PPD’s en plug-ins
Afdrukken met Xerox Production Print Services 5-3
Het hoofdstuk “Opdrachtkaarttoepassingen per printer” in
Handleiding voor opdrachtkaarttoepassingen voor meer
informatie over de opdrachtkaarttoepassingen die op de
geselecteerde printer worden ondersteund.
Slepen en neerzetten gebruiken om één of meer opdrachten
af te drukken
U kunt als volgt één of meer opdrachten selecteren met slepen-
en-neerzetten:
OPMERKING: Dit werkt niet op een Mac OS X, omdat die geen
bureaubladprinters heeft.
1. Het pictogram selecteren van de opdracht die u wilt
uitvoeren.
2. Het pictogram van het opdrachtbestand slepen en neerzetten
op het pictogram van een bureaubladprinter om af te
drukken.
Wanneer een opdracht boven een printerpictogram wordt
gesleept, controleert de software of de opdracht een geldige
indeling heeft.
Indien de indeling geldig is, wordt het pictogram donker
en kunt u de opdracht neerzetten.
Indien de opdracht geen geldige indeling heeft, zal het
systeem proberen om de applicatie te vinden die de
opdracht heeft gemaakt.
Indien de applicatie wordt gevonden, wordt de applicatie
gestart en wordt u gevraagd om het document door
middel van het dialoogvenster Afdrukken af te drukken.
Indien de applicatie niet kan worden gevonden, zal er een
bericht worden weergegeven en het afdrukken worden
geannuleerd.
OPMERKING: Indien de opdracht is afgedrukt met een Xerox-
printerdriver waarmee de opdrachtkaart is geprogrammeerd toen
de PostScript werd aangemaakt, zal het printersymbool de
opdracht niet als geldige PostScript herkennen en het afdrukken
zal mislukken.
De methode Slepen en neerzetten voor printersymbolen kan het
beste worden gebruikt voor opdrachten die zijn gemaakt met de
Adobe PS-driver zonder de Xerox-plug-in.
E
A
E
Xerox PPD’s en plug-ins
5-4 Afdrukken met Xerox Production Print Services
PPD’s en plug-ins in Windows
In dit gedeelte wordt beschreven hoe u met een printerdriver van
een andere fabrikant en een Xerox PPD-bestand voor Windows
een document maakt, en dit naar de Xerox-printer zendt om te
worden afgedrukt.
Aangezien de namen van menu’s, dialoogvensters, toetsen,
opdrachten, toepassingen en opties van toepassing tot
toepassing kunnen verschillen, worden in dit gedeelte de meest
gebruikelijke namen aangehouden. De documentatie bij de
betreffende Windows-toepassing raadplegen voor de juiste
opties.
OPMERKING: Het downloaden en vervangen van lettertypen
van hetzelfde bestand kan bij PostScript- en PDF-bestanden op
verschillende manieren gebeuren. Bovendien kunnen de
lettertypen per Windows-versie verschillen vertonen.
Document maken
Plannen hoe het document eruit dient te zien. De fysieke pagina-
en documentkenmerken instellen door in de toepassing de
betreffende opties in de dialoogvensters voor de opmaak, de
pagina-instelling, enzovoort, te selecteren.
In het dialoogvenster Opmaak of Pagina-instelling van de
Windows-toepassing worden alle papierformaten weergegeven
die voor de geselecteerde Xerox-printer beschikbaar zijn.
OPMERKING: De printerdrivers van een andere fabrikant met
Xerox PPD-bestanden bieden geen volledige ondersteuning van
alle toepassingen die op de ondersteunde Xerox-printers
beschikbaar zijn.
Afdrukopties
Bij het volgende wordt ervan uitgegaan dat de printerdriver van
een andere fabrikant en het betreffende Xerox-PPD-bestand zijn
geïnstalleerd en geconfigureerd. Verder wordt aangenomen dat
de Xerox-printer is geselecteerd als de standaardprinter en is
aangesloten op de juiste poort.
E
E
Xerox PPD’s en plug-ins
Afdrukken met Xerox Production Print Services 5-5
Wanneer het document wordt aangeleverd aan een
servicebureau of via een programma voor opdrachtverzending
wordt aangeleverd, de poort [Bestand] gebruiken. Wanneer het
document rechtstreeks vanuit een toepassing naar de printer
wordt verzonden, de lokale poort gebruiken die op dat moment
op de juiste netwerkwachtrij is aangesloten.
[Afdrukken] selecteren in het menu Bestand om het
afdrukvenster voor de Xerox-printer weer te geven. In de
volgende tabel worden de verschillende afdrukselecties per
driver en platform weergegeven. Deze tabel raadplegen bij het
maken van de selecties voor de opdracht.
Tabel 5-1. Beschikbare selecties per printerdriver in het
dialoogvenster Afdrukinstellingen
Selecties in het
dialoogvenster
Afdrukinstellingen
Originele Adobe- of
Microsoft PS-driver
voor Windows 95 met
Xerox PPD-bestanden
Microsoft PS-driver voor
Windows NT 4.0 en Windows
2000 met Xerox PPD-
bestanden
Afdrukken naar
bestand
Afdrukken naar
bestand selecteren.
Afdrukken naar bestand
selecteren.
Aantal Ingesteld aantal in
dialoogvenster
Eigenschappen
vervangt deze
instelling.
Het gewenste aantal
afdrukken invoeren.
Afdrukken in sets Geselecteerd laten. Geselecteerd laten.
Tabel 5-2. Beschikbare selecties per printerdriver in
dialoogvenster Eigenschappen
Dialoogvenster
Eigenschappen
Originele Adobe- of
Microsoft PS-driver voor
Windows 95 met Xerox
PPD-bestanden
Microsoft PS-driver voor
Windows NT 4.0 met
Xerox PPD-bestanden
Richting Landschap
Portret
Geroteerd (landschap)
Landschap
Portret
Geroteerd (landschap)
Schalen 25 t/m 400% 1 t/m 1000%
Afdrukindeling/
PostScript-
indeling
PostScript (optimaliseren
voor snelheid) voor de
beste resultaten
Niet beschikbaar
Sets Selecteren om afdrukken
bijeen te brengen in sets.
Selecteren om afdrukken
bijeen te brengen in sets.
Xerox PPD’s en plug-ins
5-6 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Bij 2-zijdig kop-staart afdrukken worden beide zijden van de
pagina bedrukt, maar wordt de positie van het beeld iedere
tweede pagina omgedraaid (ondersteboven afgedrukt), zoals bij
een kalender.
2-zijdig/Type
opdracht
•Geen
Omslaan via lange
kant
Omslaan via korte
kant
•Geen
Korte kant
Lange kant
Papierformaat Papierformaat instellen via
pagina-instelling; wellicht
worden niet alle
papierformaten door de
geselecteerde printer
ondersteund.
Wellicht worden niet alle
papierformaten door de
geselecteerde printer
ondersteund.
Aantal Het gewenste aantal
afdrukken selecteren.
Gelijk aan instelling voor
[Aantal] in dialoogvenster
Afdrukken
Papierkleur Alle beschikbare kleuren
ondersteund door printer.
Alle beschikbare kleuren
ondersteund door printer.
Printerinstelling gebruiken.
Papiersoort Alle beschikbare typen
ondersteund door printer.
Alle beschikbare typen
ondersteund door printer.
Printerinstelling gebruiken.
Voorgeboord Niet beschikbaar Niet beschikbaar
Papiergewicht Niet beschikbaar Niet beschikbaar
Afwerking Alle beschikbare
afwerkingsopties
ondersteund door printer,
behalve [Keuze].
Alle beschikbare
afwerkingsopties
ondersteund door printer,
behalve [Keuze].
Opmaak 1-op-1, 2-op-1, 4-op-1 Niet beschikbaar
Resolutie Instellen op 600 dpi Instellen op 600 dpi
Halftonen Voor de beste resultaten
de printerinstellingen
gebruiken
Voor de beste resultaten
de printerinstellingen
gebruiken
Speciaal Negatief
Spiegelbeeld
PostScript-opties -
standaardinstellingen
handhaven
Tabel 5-2. Beschikbare selecties per printerdriver in
dialoogvenster Eigenschappen (Vervolg)
Dialoogvenster
Eigenschappen
Originele Adobe- of
Microsoft PS-driver voor
Windows 95 met Xerox
PPD-bestanden
Microsoft PS-driver voor
Windows NT 4.0 met
Xerox PPD-bestanden
Afdrukken met Xerox Production Print Services 6-1
6. Command Line Client gebruiken
De Xerox Document Submission Command Line-software biedt
u de mogelijkheid om vanaf een pc of Sun-werkstation
afdrukopdrachten in te stellen en te verzenden door opdrachten
in te voeren in een DOS- of UNIX-venster. In dit hoofdstuk
worden de procedure en de syntaxis beschreven voor het
invoeren van de afdruk- en opdrachtinstellingsopdrachten.
Indien u meer van het venster wilt bekijken of de schuifbalken
wilt inschakelen, klikt u met de rechtermuisknop op de titelbalk
voor het opdrachtpromptvenster en selecteert u vervolgens
[Eigenschappen...]. De grootte van het venster wijzigen in
Breedte=100 en Hoogte-100. [OK] selecteren. Eigenschappen
alleen toepassen op het huidige venster en [OK] selecteren. Er
dienen rechts van het venster schuifbalken te verschijnen.
Toegang tot de XDS Command Line-software
De XDS Command Line-software wordt geïnstalleerd als
onderdeel van het installatieproces van XDS Plus. De
Installatiehandleiding raadplegen voor informatie over het
installeren van XDS Plus en alle onderdelen daarvan.
Toegang tot XDS Command Line vanuit Windows
De volgende stappen uitvoeren om XDS Command Line te
openen vanuit Windows:
1. Aanmelden bij uw netwerk.
2. Op het werkstation een opdrachtregelprompt openen (zoals
DOS) en naar de installatiedirectory gaan.
Het DOS-venster van XDS Command Line wordt geopend, met
daarin de prompt XDSCL>. U gebruikt nu XDS Command Line in
de meervoudige opdrachtmode en kunt opdrachtinstellings- en
afdrukopdrachten invoeren op de opdrachtregel achter deze
prompt.
A
Command Line Client gebruiken
6-2 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Toegang tot XDS Command Line vanuit Solaris en Max OS X
De volgende stappen uitvoeren om XDS Command Line te
starten vanuit Solaris:
1. Aanmelden bij uw netwerk.
2. De hoofdapplicatie met de naam Print gebruiken. Print -
<argument> typen. Aanvullende informatie over het gebruik
van deze applicatie staat in het volgende gedeelte.
3. Wachten tot de prompt XDSCL> verschijnt in het venster. Dit
kan enkele seconden duren.
Achter de prompt XDSCL> gebruikt u nu XDS Command
Line in de meervoudige opdrachtmode en kunt
opdrachtinstellings- en afdrukopdrachten invoeren op de
opdrachtregel achter deze prompt.
Werkmodes van XDS Command Line
U kunt opdrachten invoeren in de volgende mode:
Afdrukopdrachtmode: In deze mode voert u alle
specificaties voor het instellen en afdrukken van een
opdracht in als één opdracht met meerdere parameters.
U kunt opdrachten en parameters typen achter de prompt
XDSCL in het Java DOS-venster of het UNIX Run-venster. De
opdrachtsyntaxis verschilt voor beide modes.
OPMERKING: Bij UNIX-opdrachten wordt onderscheid gemaakt
tussen hoofdletters en kleine letters. Ervoor zorgen dat u elke
opdracht precies zo invoert als deze in dit hoofdstuk wordt
weergegeven.
De opdrachtmode Print gebruiken
Wanneer u werkt in de enkelvoudige opdrachtmode, levert u
instructies aan XDS Command Line door één opdracht in te
voeren. Alle afdruk- en opdrachtinstellingsspecificaties die u kunt
invoeren zijn parameters van die ene opdracht. Om toegang te
krijgen typt u het volgende:
Print -<argument.
A
E
Command Line Client gebruiken
Afdrukken met Xerox Production Print Services 6-3
Parameters van de opdrachtmode Print
U kunt de volgende functies uitvoeren in de opdrachtmode Print.
Toegang tot XDS Command Line Help: -help en -\?
Hiermee geeft u een lijst weer van parameters en argumenten
die beschikbaar zijn in de enkelvoudige opdrachtmode, alsmede
de functie ervan.
Syntaxis help
-\?
XDS Command Line afsluiten: -exit
Hiermee sluit u XDS Command Line af.
Syntaxis exit
Een lijst van printers weergeven: -ListP
Hiermee geeft u de directorypaden en namen van de
beschikbare printers weer. De printernaam, printerstatus,
afleveringsstatus en het printertype voor elke beschikbare printer
worden weergegeven.
Syntaxis ListP
Lijst van de printerstatus: -ListP <opties>
Wanneer u -Listp gebruikt samen met opties geeft u
printerstatusinformatie weer
Syntaxis -ListP <opties>
Argument -v of -V
Hiermee geeft u de printernaam, printerstatus, afleveringsstatus,
printertype, netwerkadres van de printer, afleveringstype,
afleveringsformaat en het serverprogramma voor elke printer
weer.
Command Line Client gebruiken
6-4 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Argument -p of -P
Hiermee geeft u uitsluitend voor de opgegeven printer
printerstatusinformatie weer.
Argument -server <naam DocuSP-controller>
Hiermee geeft u voor de opgegeven DocuSP (controller) server
de printerstatusinformatie weer.
Een bestand selecteren om af te drukken: -f <bestand>
Hiermee selecteert u het documentbestand dat u wilt afdrukken.
Deze parameter is vereist voor afdrukken.
Syntaxis –f <bestand>
Argument <bestand>
Hiermee geeft u het directorypad en de naam op van het
documentbestand dat u wilt afdrukken.
De opdrachtkaart instellen: -jt <opdracht>
Hiermee geeft u de opdrachtkaart op die gebruikt dient te
worden bij de huidige opdracht. Deze parameter is vereist voor
afdrukken.
Syntaxis –jt <opdracht>
Argument <opdracht>
Hiermee geeft u het directorypad en de naam op van de
opgeslagen opdrachtkaart die u wilt gebruiken bij het uitvoeren
van de opdracht.
Command Line Client gebruiken
Afdrukken met Xerox Production Print Services 6-5
Het aantal exemplaren instellen: -copies <aantal>
Hiermee geeft u op hoeveel exemplaren van het document
dienen te worden afgedrukt.
Syntaxis –copies <aantal>
Argument <aantal>
Een cijfer dat het aantal exemplaren aangeeft dat dient te
worden afgedrukt
Het type opdracht instellen
Hiermee geeft u aan welk type opdracht dit is: 1-zijdig, 2-zijdig of
kop-staart.
Syntaxis -sides <zijden>
Argument <zijden>
Een van de volgende opties invoeren:
•1-side
•2-side
head-to-toe
De afwerkingsoptie instellen
Hiermee geeft u de afwerking voor de opdracht op.
Syntaxis -finishing <optie>
Argument <optie>
Een van de volgende opties invoeren:
no-finish
staple-top-left
staple-bottom-left
staple-top-right
staple-dual-left
staple-dual-right
Command Line Client gebruiken
6-6 Afdrukken met Xerox Production Print Services
•bind-left
bind-right
booklet-maker
Gebruikersnaam instellen
Hiermee geeft u de gebruikersnaam van de verzender op.
Syntaxis -user <verzender>
Argument <verzender>
De gebruikersnaam van de verzender invoeren als argument.
Opdrachtstatus weergeven: -ListJob
Hiermee geeft u de statusinformatie weer van opdrachten die
naar de DocuSP-controller zijn verzonden. Wanneer er geen
opties worden gespecificeerd, worden de laatste 40 opdrachten
weergegeven. De weergegeven informatie omvat de naam van
de verzender, de opdrachtnaam, de job-ID en de status.
Syntaxis -ListJob
Argument -v of -V
Hiermee wordt de informatie in uitgebreide vorm weergegeven.
Alle opdrachtinformatie wordt weergegeven voor maximaal 40
opdrachten. Het aantal weergegeven records kan worden
opgegeven met de optie -n. De optie -e gebruiken om de gehele
database weer te geven.
Argument -l of -L
Hiermee geeft u de naam van de verzender, opdrachtnaam,
aantal exemplaren, voorrang, bestandsgrootte, verzenddatum
en -tijd, opdracht-ID, opdrachtstatus, formaat, datum en tijd,
alsmede de doorstuurdatum en -tijd weer voor de betreffende
opdracht.
Command Line Client gebruiken
Afdrukken met Xerox Production Print Services 6-7
Argument -s of -S <status>
Hiermee geeft u de status weer voor de afdrukopdrachten in de
database. Bij de statuswaarden voor deze optie wordt
onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters; deze
dienen bovendien in hun geheel te worden ingevoerd. De
statuswaarden worden hieronder vetgedrukt weergegeven:
queued De opdracht staat in de wachtrij om te worden
afgedrukt.
processing De opdracht wordt op dat moment afgedrukt.
completed De opdracht is voltooid. Een van de volgende
berichten wordt weergegeven: Complete,
CancelledByOperator, CancelledByUser,
CompleteWithWarning, CompleteWithErrors, Rejected, of
Aborted.
Argument -i of -I <identificatienummer>
Hiermee geeft u de status weer van de opdracht voor het
aangegeven identificatienummer.
Argument -server <naam DocuSP-controller>
Hiermee geeft u de status weer van de opdrachten die zich op
dat moment op de betreffende controller bevinden. Indien u niet
de optie “-server” gebruikt, wordt de query verzonden naar de
DocuSP-controllers die vermeld staan in het
printerlocatiebestand (printer.disc) van XDS Plus.
Argument -p of -P <naam printerwachtrij>
Hiermee geeft u de opdrachten weer die zijn verzonden naar de
opgegeven wachtrij.
De printer instellen: -p <printer>
Hiermee geeft u de printer op die voor afdrukopdrachten dient te
worden gebruikt en stelt u deze in. Deze parameter is vereist
voor afdrukken.
Syntaxis –p <printer>
Argument <printer>
Command Line Client gebruiken
6-8 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Hiermee geeft u het directorypad en de naam van de printer op
waarnaar u opdrachten wilt verzenden. Dit pad en deze naam
dienen precies zo te worden ingevoerd als deze vermeld staan in
de printerlijst die wordt gegenereerd met de opdracht –Listp.
“Een lijst van printers weergeven” eerder in dit hoofdstuk
raadplegen.
Wachtrijstatus: -ListQ <opties>
Hiermee geeft u een lijst weer van beschikbare wachtrijen,
alsmede de status van elke wachtrij.
Syntaxis -Listq <opties>
Argument -l of -L
Hiermee geeft u de naam van de wachtrij, identificatienummer,
status, voorrang, printernaam, printertype, netwerkadres en
eventuele opmerkingen voor de betreffende wachtrij weer.
Argument -v of -V
Hiermee geeft u de naam van de wachtrij, identificatienummer,
status, voorrang, resolutie, begindatum en -tijd, aanmaakdatum
en -tijd, aantal opdrachten in de wachtrij, wachtrijkenmerken,
printernaam, printertype, netwerkadres en eventuele
opmerkingen weer.
Argument -server <naam DocuSP-controller>
Hiermee vraagt u informatie op voor de betreffende DocuSP-
controller. Indien u niet de optie “-server” gebruikt, wordt een
query verzonden naar de DocuSP-controllers die vermeld staan
in het printerlocatiebestand (printer.disc) van XDS Plus.
Argument -p of -P
Hiermee vraagt u uitsluitend voor de opgegeven wachtrij
informatie op.
Command Line Client gebruiken
Afdrukken met Xerox Production Print Services 6-9
RegFileLoc instellen
De Installatiehandleiding raadplegen voor informatie over het
maken en instellen van het printerlocatiebestand. De volgende
syntaxis gebruiken om de locatie van het
printerregistratiebestand in te stellen.
Syntaxis RegFileLoc -<locatie>
Argument <locatie>
Hiermee geeft u de locatie aan van het printerregistratiebestand
in URL-notatie.
Argument RegFileLoc -get
Hiermee geeft u de locatie van het printerregistratiebestand
weer.
Argument RegFileLoc -help
Hiermee geeft u Help-informatie over het gebruik weer.
Afdrukken in de opdrachtmode Print
De volgende stappen uitvoeren om een afdrukopdracht in de
enkelvoudige opdrachtmode te verzenden:
1. Wanneer u een opdracht wilt instellen en uitvoeren in de
enkelvoudige opdrachtmode, dient u een batchbestand te
bewerken en uit te voeren dat u kunt vinden in de map waarin
XDS Plus is geïnstalleerd. Een van de volgende opties
gebruiken:
Voor Windows gebruikt u jxdsclc_sc_win32.bat
Voor Solaris gebruikt u jxdsclc_sc_unix
De volgende parameters zijn vereist voor afdrukken:
–p gevolgd door een spatie, vervolgens de naam van de
printer waarnaar u een opdracht verzendt (zoals
weergegeven in de lijst met printers)
–f gevolgd door een spatie, vervolgens de naam van het
documentbestand dat u wilt afdrukken
–jt gevolgd door de naam van de opgeslagen
opdrachtkaart die u wilt gebruiken voor de opdracht.
A
Command Line Client gebruiken
6-10 Afdrukken met Xerox Production Print Services
De basissyntaxis voor een afdrukopdracht is als volgt:
–p <printernaam> –f <bestandsnaam> –jt
<opdrachtkaart>
2. De opdracht wordt verzonden wanneer u het batchbestand
uitvoert.
De enkelvoudige opdrachtmode wordt vaak gebruikt voor
batchbewerkingen. Hiertoe de opdrachtregel kopiëren en
plakken en de parameters wijzigen.
OPMERKING: Geen andere delen van het batchbestand
wijzigen.
U dient één opdrachtregel te hebben voor elke afzonderlijke
opdracht die u wilt uitvoeren. In het volgende voorbeeld wordt
een bestand weergegeven met twee afdrukopdrachten, elk
naar een andere printer.
com.xerox.jxds.frontends.clc.application.JXDS -p/
rebar.ess.c.xerox.com/default -f ./golden.ps -jt ./ticket.xpf
com.xerox.jxds.frontends.clc.application.JXDS -p/
rebar.ess.c.xerox.com/rebar -f ./golden.ps -jt ./ticket.xpf
“Parameters van de opdrachtmode Print” raadplegen voor meer
informatie over de opdrachtstructuur.
“Parameters van de opdrachtmode Print” eerder in dit hoofdstuk
raadplegen voor een lijst van beschikbare parameters voor de
opdracht Print.
E
Command Line Client gebruiken
Afdrukken met Xerox Production Print Services 6-11
Beknopte referentiehandleiding voor opdrachten
In de volgende tabellen staan alle opdrachten en parameters
voor elke mode van de applicatie XDS Command Line.
Tabel 6-1. Opdrachten en parameters van de opdrachtmode Print
Parameter Functie Argumenten Definitie argument
–p Printer instellen <printer> Naam van de printer
–f Bestand instellen om af te
drukken
<bestand> Naam van het af te drukken
documentbestand
–jt Opdrachtkaart instellen <opdracht> Naam van het opdrachtkaartbestand
–copies Gewenste aantal afdrukken
instellen
<#> Aantal afdrukken (getal)
-sides Type opdracht (te
bedrukken zijden instellen)
<zijden> 1-side, 2-side, head-to-toe
-finishing Afwerking voor de opdracht
instellen
<optie> no-finish, staple-top-left, staple-bottom-left,
staple-top-right, staple-dual-left, staple-
dual-right, bind-left, bind-right, booklet-
maker
-user Geeft de gebruikersnaam
van de verzender aan
<verzender> De gebruikersnaam van de verzender
invoeren
–exit XDS Command Line
afsluiten
–help Een lijst van beschikbare
opdrachten weergeven
–Listp Een lijst van printers
weergeven
-v of -V Geeft de printernaam, -status, -type,
netwerkadres, afleveringstype,
afleveringsformaat en serverprogramma
weer
-p of -P Geeft de printerstatus van de opgegeven
printer weer
-server <naam
DocuSP-
controller>
Geeft de status van de opgegeven
controller weer.
-Listjob Statusinformatie
weergeven voor
opdrachten die naar de
controller zijn verzonden
-v of -V Alle informatie van alle records (maximaal
40)
-l of -L Geeft de naam van de verzender,
opdrachtnaam, aantal exemplaren,
voorrang, bestandsgrootte, verzenddatum
en -tijd, opdracht-ID, opdrachtstatus,
formaat, datum en tijd, alsmede de
doorstuurdatum en -tijd weer.
Command Line Client gebruiken
6-12 Afdrukken met Xerox Production Print Services
-s of -S
<status>
Geeft de opdrachtstatus weer voor het
opgegeven opdrachttype. Informatie
hierboven raadplegen voor een complete
lijst.
-i of -I Geeft de opdracht-ID weer
-server <naam
DocuSP-
controller>
Geeft de status weer van opdrachten die
zich momenteel op de opgegeven
DocuSP-controller bevinden.
-p of -P <naam
printerwachtrij>
Geeft opdrachten weer die naar de
betreffende wachtrij zijn verzonden.
-listq Een lijst weergeven van
beschikbare wachtrijen met
hun status.
-l of -L Geeft de naam van de wachtrij, ID, status,
voorrang, resolutie, begindatum en -tijd,
aanmaakdatum en -tijd, aantal opdrachten
in de wachtrij, kenmerken, printernaam en -
type, en het netwerkadres weer.
-server <naam
DocuSP-
controller>
Geeft de wachtrijen weer die beschikbaar
zijn voor de betreffende controller.
-p of -P <naam
printerwachtrij>
Geeft informatie weer voor de opgegeven
wachtrij.
-
RegFileLoc
Locatie
printerregistratiebestand
-set <locatie> De locatie van het printerregistratiebestand
in URL-notatie
-get Geeft de locatie van het
printerregistratiebestand weer.
-help Geeft Help-informatie weer voor het
gebruik van de syntaxis
Tabel 6-1. Opdrachten en parameters van de opdrachtmode Print
Parameter Functie Argumenten Definitie argument
Afdrukken met Xerox Production Print Services 7-1
7. De Xerox aangepaste PCL-
printerdrivers
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u de Xerox PCL-
printerdrivers het beste kunt gebruiken wanneer u een Windows-
of Solaris-systeem gebruikt.
De Xerox PCL-printerdrivers zijn PCL-drivers met door Xerox
toegevoegde gebruikersopties. Met deze opties krijgt u toegang
tot de toepassingen van de ondersteunde Xerox-printers.
Wanneer de driver niet is geïnstalleerd of wanneer u een extra
printerdriver wilt installeren, het hoofdstuk Installatiehandleiding
raadplegen voor de installatieprocedure.
Mogelijkheden
De PCL-printerdriver biedt de volgende mogelijkheden.
Volledige beschikking over alle afdruk- en afwerkopties van
de ondersteunde printers voor gebruikers die rechtstreeks
vanuit een Windows-toepassing afdrukken.
Volledige beschikking over alle afdruk- en afwerkopties voor
gebruikers die documenten en PCL PDL-bestanden maken.
Zestig grijstinten voor het afdrukken van afbeeldingen en een
betere beeldkwaliteit.
In veel gevallen snellere verwerking dan bij de PCL mini-
driver, met name wanneer het document grafische
afbeeldingen bevat.
Een reële resolutie van 600 dpi.
Xerox-printerdrivers kunnen vanuit Windows 2000 of
Windows XP worden gedeeld met andere Windows 2000- of
Windows XP-clients. Het delen met andere
besturingssystemen wordt niet ondersteund.
De Xerox aangepaste PCL-printerdrivers
7-2 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Documenten afdrukken
In dit gedeelte wordt beschreven hoe u de opties en
toepassingen van de Xerox PCL-printerdrivers selecteert vanuit
Windows- of Solaris-toepassingen.
De procedure voor het oproepen van het hoofdvenster van de
PCL-driver kan van Windows-toepassing tot Windows-
toepassing verschillen. In deze paragraaf wordt de meest
gebruikelijke procedure aangehouden.
OPMERKING: Slechts van één Xerox-printerdriver tegelijk de
gebruikersinterface openen vanuit Standaardwaarden document
in Windows NT 4.0 of Voorkeursinstellingen voor afdrukken in
Windows 2000.
Toepassingen en opties oproepen
1. In het menu [Bestand] van de Windows-applicatie
[Afdrukken] of [Afdrukinstellingen] selecteren.
2. In het venster Afdrukken of Afdrukinstellingen de gewenste
opties opgeven.
[Aantal exemplaren]: De instelling voor het aantal
afdrukken in het XDS-venster heeft voorrang op de
instellingen voor de optie in dit venster.
[Sorteren]: Deze optie selecteren indien deze beschikbaar
is.
OPMERKING: Het aantal afdrukken niet instellen in de
dialoogvensters [Afdrukken] of [Afdrukinstellingen] van de
applicatie. In plaats daarvan het aantal afdrukken instellen in
het XDS-venster. Wanneer u het aantal exemplaren instelt in
het venster Afdrukken of Printerinstelling, kan dit bij het
afdrukken van de opdracht onverwachte resultaten
opleveren.
3. [Printer] of [Instellingen] selecteren.
4. De gewenste printer selecteren.
5. [Opties] of [Eigenschappen] selecteren. Het venster
Opdrachtkaartinstellingen verschijnt.
E
A
E
De Xerox aangepaste PCL-printerdrivers
Afdrukken met Xerox Production Print Services 7-3
OPMERKING: Voor Windows NT en Windows 2000 heeft het
selecteren van [Opties] of [Eigenschappen] tot gevolg dat de
eigenschappen van de printer worden weergegeven. Voor
het openen van de eigenschappen voor andere
besturingssystemen, het tabblad [Xerox-instellingen]
selecteren om het venster Opdrachtkaartinstellingen te
openen.
OPMERKING: Indien u een opdracht verzendt met een
gedefinieerd paginabereik en de applicatie het afdrukken van
een paginabereik ondersteunt, dient u het paginabereik in de
applicatie in te stellen in plaats van in de Xerox-
opdrachtkaart. Het instellen van het paginabereik in de
applicatie levert een kleiner PDL-bestand op.
Voor meer informatie over opties en selectiemogelijkheden van
opdrachtkaarten de opdrachtkaartopties eerder in dit document
raadplegen.
Afdrukken starten
Nadat alle opties en toepassingen voor de afdrukopdracht zijn
geselecteerd, de tabvensters sluiten en het afdrukken starten via
het afdrukvenster van de Windows-toepassing.
1. [OK] selecteren om het instellingsvenster te sluiten.
2. [OK] selecteren om het venster [Afdrukinstellingen] te sluiten.
OPMERKING: Wanneer u in Windows 2000 met behulp van de
Xerox-PCL-drivers afdrukt vanuit WordPad, Internet Explorer 5.0
of Outlook Express, dienen de opties Aantal afdrukken en Sets/
stapels te worden ingesteld op het tabblad Algemeen.
3. [OK] selecteren in het venster [Afdrukopties] om het
afdrukken te starten.
E
E
A
E
De Xerox aangepaste PCL-printerdrivers
7-4 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Afdrukken met Xerox Production Print Services 8-1
8. De aangepaste Xerox PostScript-
printerdrivers
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u de aangepaste Xerox-
PostScript-printerdrivers het beste kunt gebruiken wanneer u
een Windows-, Macintosh- of Solaris-systeem gebruikt.
De aangepaste Xerox PostScript-printerdrivers omvatten door
Xerox toegevoegde gebruikersopties. Met deze opties krijgt u
toegang tot de toepassingen van de ondersteunde Xerox-
printers.
Wanneer de driver niet is geïnstalleerd of wanneer u een extra
printerdriver wilt installeren, de Installatiehandleiding raadplegen
voor de installatieprocedure.
OPMERKING: Het downloaden en vervangen van lettertypen
van hetzelfde bestand kan bij PostScript- en PDF-bestanden op
verschillende manieren gebeuren. Daarnaast is het mogelijk dat
u fontverschillen tegenkomt tussen versies van Windows.
Indien u een probleem heeft met het installeren van de
PostScript-drivers in Windows NT, dienen de volgende
bestanden handmatig te worden verwijderd voordat u de drivers
opnieuw probeert te installeren:
•XCOMCODE.DLL
XUMPDRVR.DLL
XPSCCKM.DLL
XPSCCUI.DLL
Deze bestanden kunt u vinden in de directory met printerdrivers
in Windows NT:
c:\WINNT\SYSTEM32\SPOOL\DRIVERS\W32X86\2
E
De aangepaste Xerox PostScript-printerdrivers
8-2 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Mogelijkheden
De aangepaste Xerox PostScript-printerdrivers bieden de
volgende toepassingen:
De mogelijkheid om rechtstreeks vanuit een applicatie af te
drukken met de toepassingen van de Adobe-printerdriver en
de ondersteunde printers
Toegang tot de items op de printeropdrachtkaart vanuit
applicaties
In veel gevallen snellere verwerking dan bij de Microsoft
PostScript-printerdriver, met name wanneer het document
grafische afbeeldingen bevat.
Verbeterd, efficiënt, genereren van PostScript-bestanden
vergeleken met de Microsoft PostScript-printerdriver, en over
het algemeen kleinere PostScript-bestanden
Ondersteuning voor PostScript niveau 1, 2 en 3. (Het
hoofdstuk “Opdrachtkaarttoepassingen per printer”
raadplegen om te achterhalen welke niveau PostScript door
de printer wordt ondersteund.)
Afdrukken van rand tot rand
Volledige beschikking over alle afdruk- en afwerkopties voor
gebruikers die documenten als PostScript-bestanden
verzenden.
Documenten afdrukken
In dit gedeelte wordt beschreven hoe u de opties en
toepassingen van de aangepaste Xerox PostScript-printerdrivers
selecteert vanuit applicaties.
De procedure voor het toegang krijgen tot de vensters van de
gebruikersinterface van de PostScript-driver kan van Windows-
applicatie tot Windows-applicatie verschillen. In dit gedeelte
wordt de meest gebruikelijke procedure aangehouden.
De aangepaste Xerox PostScript-printerdrivers
Afdrukken met Xerox Production Print Services 8-3
Toepassingen en opties oproepen
1. In het menu [Bestand] van de Windows-applicatie
[Afdrukken] of [Afdrukinstellingen] selecteren. Het venster
[Afdrukinstellingen] wordt geopend.
2. Desgewenst de volgende parameters specificeren:
[Aantal]: De instelling voor het aantal afdrukken in het
XDS-venster heeft voorrang op de instellingen voor de
optie in dit venster.
[Sorteren]: Deze optie selecteren indien deze
beschikbaar is.
OPMERKING: Het aantal afdrukken niet instellen in de
dialoogvensters [Afdrukken] of [Afdrukinstellingen] van de
applicatie. In plaats daarvan het aantal afdrukken instellen in
het XDS-venster. Wanneer u het aantal exemplaren instelt in
het venster [Afdrukken] of [Printerinstelling], kan dit bij het
afdrukken van de opdracht onverwachte resultaten
opleveren.
3. [Printer] of [Instellingen] selecteren.
4. De gewenste printer selecteren.
5. [Opties] of [Eigenschappen] selecteren. Het venster
Opdrachtkaartinstellingen verschijnt.
OPMERKING: Voor Windows NT en Windows 2000 heeft het
selecteren van [Opties] of [Eigenschappen] tot gevolg dat de
eigenschappen van de printer worden weergegeven. Voor
het openen van de eigenschappen voor andere
besturingssystemen, het tabblad [Xerox-instellingen]
selecteren om het venster Opdrachtkaartinstellingen te
openen.
OPMERKING: Indien u een opdracht verzendt met een
gedefinieerd paginabereik en de applicatie het afdrukken van
een paginabereik ondersteunt, dient u het paginabereik in de
applicatie in te stellen in plaats van in de Xerox-
opdrachtkaart. Het instellen van het paginabereik in de
applicatie levert een kleiner PDL-bestand op.
Voor meer informatie over opties en selectiemogelijkheden van
opdrachtkaarten de opdrachtkaartopties verderop in dit
document raadplegen.
A
E
E
E
De aangepaste Xerox PostScript-printerdrivers
8-4 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Afdrukken starten
Nadat alle opties en toepassingen voor de afdrukopdracht zijn
geselecteerd, de vensters met instellingen van de opdrachtkaart
sluiten en het afdrukken starten via het afdrukvenster van de
Windows-toepassing.
1. [OK] selecteren om het instellingsvenster te sluiten.
2. [OK] selecteren om het venster [Afdrukinstellingen] te sluiten.
3. [OK] of [Afdrukken] selecteren in het venster [Afdrukopties]
om het afdrukken te starten.
A
Afdrukken met Xerox Production Print Services 9-1
9. Opdrachtkaartopties
Dit hoofdstuk bevat de procedures voor het het afdrukken van
een document met de XDS- en XDS Plus-software op een
Xerox-afdruksysteem vanaf een computer met Windows 95,
Windows 98, Windows NT 4.0, Windows 2000, Windows
Millennium, XP, of een Sun-werkstation met Solaris 2.6 of 2.8.
Vanaf een Macintosh OS 8.6, 9.x of OS in de Classic-mode bij
het gebruik van XDS. Wanneer XDS Plus wordt gebruikt, dient
een Macintosh met OS X Native-mode worden gebruikt. In de
vensters van de XDS- of XDS Plus-software, de aangepaste
Xerox-drivers en DocuSP-webclient kunt u een
documentbestand selecteren, de opdrachtkaart instellen en de
afdrukopdracht naar de printer zenden.
Afdrukopdracht instellen
Wanneer u een afdrukopdracht instelt, specificeert u parameters
waarmee het uiterlijk en de bestemming van de afdruk worden
gedefinieerd.
In het venster Instellingen kunt u de parameters instellen voor de
afdrukopdracht die u wilt uitvoeren. In het venster Instellingen
heeft u toegang tot de specificatietaken van opdrachtinstellingen
via de pictogramknoppen op de werkbalk, de menu’s op de
menubalk en de velden van de opdrachtkaart die de rest van het
veld uitmaken.
Opdrachtkaartopties
9-2 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Venster Printerbeperkingen
Indien de huidige opdrachtkaart parameters bevat die niet
beschikbaar zijn op de geselecteerde printer, verschijnt het
venster Printerbeperkingen. In dit venster kunt u
standaardinstellingen toewijzen aan de aangegeven gebieden,
of de bewerking annuleren. [Standaardinstellingen toekennen]
selecteren om wijzigingen aan te brengen in de huidige
opdrachtkaart of [Bewerking annuleren] selecteren om de
bewerking te annuleren. Indien u de bewerking annuleert, keert
u terug naar het startvenster van XDS en kunt u een andere
printer of een nieuwe opdrachtkaart selecteren.
OPMERKING: Printerbeperkingen is niet beschikbaar op
Macintosh-systemen.
Printerstandaardinstelling
De selectie [Printerstandaardinstelling] verschijnt in veel van de
velden van de opdrachtkaart. Met deze optie kan de opdracht
worden uitgevoerd via de standaardwachtrij, via negeren van de
wachtrij of volgens de optie die is ingesteld met setpagedevice
van PostScript.
Wanneer de optie [Printerstandaardinstelling] is geselecteerd,
worden bij het uitvoeren van de afdrukopdracht de instellingen
gebruikt die zijn geconfigureerd in één van de categorieën uit het
onderstaande overzicht. De categorieën zijn vermeld in volgorde
van prioriteit.
E
Opdrachtkaartopties
Afdrukken met Xerox Production Print Services 9-3
In de bovenstaande afbeelding wordt aangegeven dat
parameters die zijn opgegeven als wachtrijnegeringen op de
controller van het afdruksysteem als eerste worden gebruikt als
standaardinstellingen. Als er geen wachtrijnegeringen zijn
opgegeven, worden parameters op eventuele speciale pagina’s
gebruikt, enzovoort.
Opdrachtkaartopties instellen voor XDS
In een opdrachtkaart specificeert u een verzameling afdrukopties
die door het systeem wordt gebruikt voor een gegeven opdracht.
Telkens wanneer u een opdracht uitvoert, dient u voor de
opdracht een opdrachtkaart te specificeren of te maken. De
informatie op deze opdrachtkaart wordt met de opdracht
meegestuurd naar de printer en voorziet de printer van
instructies voor de manier waarop de opdracht dient te worden
uitgevoerd.
U kunt parameters voor de opdrachtkaart selecteren of invoeren
in de velden in het venster Instellingen. U kunt deze set
specificaties toepassen op de huidige afdrukopdracht of u kunt
deze opslaan als opdrachtkaart en het bestand later weer
oproepen om het te gebruiken bij andere opdrachten.
Opdrachtkaartopties
9-4 Afdrukken met Xerox Production Print Services
OPMERKING: Welke toepassingen in de opdrachtkaartvelden
en keuzelijsten van het venster Instellingen worden
weergegeven, hangt af van de toepassingen die beschikbaar zijn
van de geselecteerde opdrachtkaartinstellingen en de printer
waarmee wordt gewerkt. De handleiding over
opdrachtkaarttoepassingen raadplegen om te achterhalen welke
toepassingen door de geselecteerde printer worden
ondersteund.
Venster Instellingen openen
[Instellingen...] selecteren in het XDS-venster om het venster
Instellingen te openen om opdrachtkaartparameters te
specificeren.
OPMERKING: Het venster Printerinstellingen is niet beschikbaar
op Macintosh-systemen.
Toegang tot opdrachtkaarttoepassingen voor XDS Plus
U kunt een groot aantal parameters instellen voor de
afdrukopdracht die u wilt uitvoeren. In het XDS Plus-venster
krijgt u met het pictogram [Opdrachtinstellingen] toegang tot
tabvensters waarin u specificaties kunt opgeven voor de
opdracht die u wilt uitvoeren. Deze set parameterspecificaties
voor een opdracht wordt een “opdrachtkaart” genoemd.
In een opdrachtkaart specificeert u de verzameling afdrukopties
die door het systeem wordt gebruikt voor een gegeven opdracht.
Telkens wanneer u een opdracht uitvoert, dient u voor de
opdracht een opdrachtkaart te specificeren of te maken. De
informatie op deze opdrachtkaart wordt met de opdracht
meegestuurd naar de printer en voorziet de printer van
instructies voor de manier waarop de opdracht dient te worden
uitgevoerd.
U kunt deze set specificaties toepassen op de huidige
afdrukopdracht of u kunt deze opslaan als opdrachtkaartbestand
(.xpf) en het bestand later weer oproepen om het te gebruiken bij
andere opdrachten.
E
E
Opdrachtkaartopties
Afdrukken met Xerox Production Print Services 9-5
Opdrachtkaart maken
U kunt een opdrachtkaart voor een opdracht maken op het
moment waarop u de opdracht verzendt, of u kunt een
opdrachtkaart maken wanneer u op dat moment niet aan het
afdrukken bent en de kaart op de schijf van het werkstation
opslaan om deze te kunnen gebruiken bij een opdracht die u
later gaat uitvoeren.
De volgende stappen uitvoeren voor het maken van een
opdrachtkaart:
1. Een printerwachtrij selecteren. Het gedeelte “Een
printerwachtrij selecteren” in hoofdstuk 4 raadplegen voor de
procedure.
2. Het pictogram [Opdrachtinstellingen] selecteren. Het venster
Bestanden wordt weergegeven, samen met een set andere
tabbladen die toegang geven tot andere opdrachtparameters
die u kunt opgeven.
3. Indien u een opdrachtkaart wilt gebruiken als basis voor een
nieuwe, de toets [Openen] selecteren rechts naast het veld
[Opdrachtkaart] en bladeren om de opdrachtkaart te
selecteren die u wilt gebruiken.
4. De andere opdrachtgegevens invoeren in het venster
Bestanden. Het gedeelte “Een opdracht afdrukken” verderop
in dit hoofdstuk raadplegen.
5. Desgewenst de andere tabs selecteren om andere vensters
te openen en de overige parameters voor de opdracht op te
geven. Mogelijk zijn de volgende tabvensters beschikbaar
om parameters op te geven, afhankelijk van de
geselecteerde printer.
OPMERKING: Welke tabs worden weergegeven, is
afhankelijk van de printerconfiguratie.
Venster Opdrachtinstellingen
Venster Aflevering
Venster Beeldaanpassing
Venster Kleur
Venster Speciale pagina's
A
E
Opdrachtkaartopties
9-6 Afdrukken met Xerox Production Print Services
OPMERKING: Welke toepassingen in de vensters worden
weergegeven, hangt af van de geselecteerde
opdrachtkaartinstellingen en de printer waarmee wordt
gewerkt. De handleiding over opdrachtkaarttoepassingen
raadplegen om te achterhalen welke toepassingen door de
geselecteerde printer worden ondersteund.
6. Nadat u de gewenste parameters voor de opdracht allemaal
heeft ingesteld, kunt u een van de volgende stappen
uitvoeren:
De opdrachtkaart opslaan. Het gedeelte “Een
opdrachtkaart opslaan” verderop in dit hoofdstuk
raadplegen.
De opdracht uitvoeren waarvoor u deze opdrachtkaart
heeft gemaakt. De specificaties van de opdrachtkaart
worden samen met de opdrachtgegevens verzonden.
“Opdrachtkaarten beheren” verderop in dit hoofdstuk raadplegen
voor informatie over het opslaan en weer ophalen van
opdrachtkaartbestanden.
Opdrachtkaart instellen
De opdrachtkaart bepaalt welke afdrukopties voor het afdrukken
van het document dienen te worden gebruikt. In het
dialoogvenster Opdrachtkaart kunt u een opdrachtkaart instellen
voor het document dat u wilt afdrukken.
Welke toepassingen in de vensters en keuzelijsten worden
weergegeven, hangt af van de geselecteerde
opdrachtkaartinstellingen en de printer waarmee wordt gewerkt,
alsmede het platform dat wordt gebruikt. De instellingen
verschillen per platform (Windows, Macintosh, Solaris). Het
gedeelte “Opdrachtkaarttoepassingen per printer” raadplegen
om te achterhalen welke toepassingen door de printer worden
ondersteund.
In de volgende gedeelten worden de opdrachtparameters
beschreven die worden weergegeven in het dialoogvenster
Opdrachtkaart.
U kunt met de toets <Tab> of met de muis van het ene tekstvak
naar het andere gaan bij het opgeven van specificaties in de
opdrachtkaart-dialoogvensters.
E
Opdrachtkaartopties
Afdrukken met Xerox Production Print Services 9-7
Aantal exemplaren instellen
De volgende stappen uitvoeren om het gewenste aantal
afdrukken van het document aan te geven:
1. Het tekstvak [Aantal] selecteren.
2. Het aantal kopieën invoeren dat u wilt afdrukken.
Het paginabereik specificeren
De volgende stappen uitvoeren om een paginabereik voor
afdrukken in te stellen:
1. In het tekstvak [Van] het nummer invoeren van de eerste
pagina die u wilt afdrukken.
2. In het tekstvak [Tot] het nummer invoeren van de laatste
pagina die u wilt afdrukken. Dit nummer dient hoger te zijn
dan het nummer dat is ingevoerd in het tekstvak [Van].
Wanneer u alle pagina’s van het document wilt afdrukken, [Alle
pagina’s] selecteren.
Het type opdracht selecteren
Als de geselecteerde printer deze toepassing ondersteunt,
worden mogelijk twee opties weergegeven in het veld [Type
opdracht]. Een van de volgende selecteren:
[Standaard]: Hierbij worden de opdrachtbeelden één voor
één afgedrukt op afzonderlijke vellen papier.
[Katern]: Hierbij worden twee beelden naast elkaar
afgedrukt op één vel papier. [Katern] is geschikt voor het
maken van katernen of opdrachten op tabloid-formaat. De
beelden van een document dat met deze optie wordt
afgedrukt, mogen niet groter zijn dan de helft van het formaat
van het papier dat voor het document wordt gebruikt.
A
A
Opdrachtkaartopties
9-8 Afdrukken met Xerox Production Print Services
De opdrachtbestemming (afdrukken of opslaan)
specificeren
Met behulp van het menu Bestemming kunt u de opdracht
afdrukken, opslaan, of afdrukken en opslaan, afhankelijk van de
mogelijkheden van de printer. U kunt als volgt de
opdrachtbestemming opgeven:
1. Een van de volgende opties selecteren in het menu
Bestemming:
[Afdrukken]: Hiermee drukt u het opdrachtbestand af
zonder dit op te slaan. Dit is de standaardinstelling.
[Opslaan op server]: Hiermee slaat u het afdrukbestand,
inclusief de huidige opdrachtkaart, op op de printerserver
maar wordt de opdracht niet afgedrukt.
[Afdrukken en opslaan op server]: Hiermee drukt u het
opdrachtbestand af en slaat u het bestand op, inclusief de
opdrachtkaart.
De afdrukopdracht wordt door verschillende printers op
verschillende wijzen opgeslagen. “Handleiding
Opdrachtkaarttoepassingen” en de documentatie bij de
printer raadplegen voor meer informatie over hoe de
opdracht op de diverse printers wordt opgeslagen.
2. Wanneer u [Opslaan op server] of [Afdrukken en opslaan op
server] heeft geselecteerd, wordt een dialoogvenster
geopend waarin u wordt gevraagd naar een opslaglocatie
voor de opdracht. Het pad invoeren naar de directory waarin
u de opdracht wilt opslaan, en vervolgens [OK] selecteren.
OPMERKING: In de bovenstaande procedure kunnen nog
andere stappen zijn opgenomen indien u een DocuColor-
printer gebruikt.
Het bestand wordt pas gemaakt nadat het door de printerserver
of controller is verwerkt. Indien de afdrukopdracht in een wachtrij
wordt geplaatst om te worden vastgehouden, wordt de opdracht
pas verwerkt en het bestand pas gemaakt wanneer de
afdrukopdracht naar de printer wordt verzonden.
A
E
Opdrachtkaartopties
Afdrukken met Xerox Production Print Services 9-9
Opdrachtinstellingsparameters
In het dialoogvenster Opdrachtinstelling kunt u de
opdrachtparameters voor onder meer beeldbewerking,
afwerking, sets en beeldverschuiving instellen. U kunt als volgt
de opdrachtinstellingsparameters instellen:
1. Het pictogram [Opdrachtinstelling] selecteren in het
dialoogvenster Opdrachtkaart.
2. In het dialoogvenster Opdrachtinstelling de gewenste
specificaties opgeven in de beschikbare velden.
3. Na het programmeren van de opdrachtinstellingen [OK]
selecteren om de gespecificeerde parameters op te slaan en
terug te keren naar het dialoogvenster Opdrachtkaart.
In de volgende gedeelten worden de opties beschreven die
mogelijk beschikbaar zijn in het dialoogvenster Opdrachtkaart,
afhankelijk van de printer.
Het type document selecteren
Het “type document” is de PDL (Page Description Language)-
indeling van het document. U kunt als volgt het documenttype
opgeven:
1. In het pop-upmenu Documentsoort een van de volgende
beschikbare PDL-opties selecteren: [PostScript], [PDF],
[ASCII-tekst], [TIFF] of [PCL].
2. Indien u [ASCII-tekst] selecteert, geeft het dialoogvenster
extra opties weer die u dient te specificeren.
a. Het font selecteren in het menu ASCII-font.
b. De puntgrootte van het geselecteerde font invoeren in het
tekstvak [ASCII-lettertypegrootte].
c. De fontrichting selecteren in het menu ASCII-richting.
3. [Opties...] selecteren om andere selecties te maken voor
ASCII- en OPI-selecties.
Type opdracht instellen
In het pop-upmenu Type opdracht kunt u opgeven of het
document op één zijde of op beide zijden van het papier moet
worden afgedrukt. De volgende opties zijn beschikbaar:
[Printerstandaardinstelling]
[1-zijdig]: Hiermee wordt elke pagina van het document op
een nieuw vel afgedrukt.
A
A
Opdrachtkaartopties
9-10 Afdrukken met Xerox Production Print Services
[2-zijdig]: Hiermee worden de pagina’s van het document op
beide zijden van het papier afgedrukt.
[Kop-staart]: Hiermee wordt het document in
kalenderformaat afgedrukt. Dit wil zeggen dat op beide zijden
van de pagina wordt afgedrukt, maar dat het beeld op de
voorzijde van de pagina in de tegenovergestelde richting
wordt afgedrukt van die van het beeld op de achterzijde.
Afwerkingsoptie selecteren
De afwerkingsoptie selecteren in het afwerkingsdialoogvenster.
Met de optie Afwerking kunt u een afwerkingsoptie selecteren
voor het afgedrukte document. Welke afwerkingsopties
beschikbaar zijn, hangt af van de geselecteerde printer. Het
gedeelte “Handleiding Opdrachtkaarttoepassingen” raadplegen
voor meer informatie over de afwerkingsopties die op elke printer
worden ondersteund.
Speciale afwerking is beschikbaar voor sommige Xerox-printers.
Voor beschikbaarheid, de “Handleiding
Opdrachtkaarttoepassingen” raadplegen. Indien de aangesloten
printer een printeroptiebestand ondersteunt, is een pop-uptoets
beschikbaar. Wanneer deze wordt geselecteerd, worden de
beschikbare speciale afwerkingsapparaten weergegeven.
OPMERKING: Wanneer u een Macintosh-systeem gebruikt, de
optie Help-ballonnen inschakelen door Help te selecteren voor
extra beschrijvingen wanneer u de afwerkingstoepassingen
selecteert.
Sets/stapels instellen
De optie Sets bepaalt de volgorde waarin de afgewerkte
afdrukken in de opvangbak worden gestapeld.
[Printerstandaardinstelling]
[Sets]: Hiermee worden de pagina’s van een document in
numerieke volgorde afgedrukt.
[Stapels]: Hiermee wordt het gewenste aantal kopieën van
de eerste opgegeven pagina van een document afgedrukt
voordat de volgende pagina wordt afgedrukt.
Beeldrotatie specificeren
In het pop-upmenu Rotatie [90], [180] of [270] graden selecteren
indien u het paginabeeld op het bedrukte vel wilt roteren.
E
Opdrachtkaartopties
Afdrukken met Xerox Production Print Services 9-11
Beeldverschuiving instellen
Met behulp van de opties in het veld [Beeldverschuiving] kunt u
het afgedrukte beeld verschuiven ten opzichte van de verticale
of horizontale rand van het vel papier. Het verschuiven van het
beeld is met name nuttig voor afgewerkte opdrachten waarbij
voorgeboord papier nodig is en voor voorbedrukte formulieren.
U kunt als volgt het afgedrukte beeld van de opdracht
verschuiven:
1. De toets met opties voor beeldverschuiving selecteren om
het dialoogvenster Beeldverschuiving weer te geven.
2. In het dialoogvenster Beeldverschuiving met de pijltoetsen de
mate van verschuiving in de gewenste richting invoeren voor
zijde 1 en zijde 2.
OPMERKING: Wanneer de optie Beeldverschuiving is
ingesteld op 0 (nul), wordt het beeld niet verschoven.
[Horizontale beeldverschuiving]: Hiermee verplaatst u
het beeld horizontaal op de pagina in portret- of
landschaprichting. Met de pijl naar rechts verschuift u het
beeld naar de rechterrand van de pagina en met de pijl
naar links verschuift u het beeld naar de linkerrand van de
pagina.
[Verticale beeldverschuiving]: Hiermee verplaatst u het
beeld verticaal op de pagina in portret- of
landschaprichting. Met de pijl naar omhoog verschuift u
het beeld naar de bovenkant van de pagina en met de pijl
omlaag verschuift u het beeld naar de onderkant van de
pagina.
[Onafhankelijke beeldverschuiving zijde 2]: Sommige
printers ondersteunen onafhankelijke beeldverschuiving
op zijde 2. Indien Type opdracht is ingesteld op [2-zijdig]
of [Kop-staart], kunnen er beeldverschuivingswaarden
voor x2 en y2 beschikbaar zijn.
[Beeldverschuiving voor kop/staart afdrukken]: Voor
kop-staart-, 1-zijdige en 2-zijdige beeldverschuivingen de
volgende richtlijnen aanhouden:
Voor zijde 1 geldt dat het beeld met een positieve x-
waarde naar rechts en met een positieve y-waarde
omhoog schuift.
Voor zijde 2 geldt dat het beeld met een positieve x-
waarde naar links en met een positieve y-waarde
omlaag schuift.
A
E
Opdrachtkaartopties
9-12 Afdrukken met Xerox Production Print Services
3. In het menu Opties een van de volgende twee opties voor
beeldverschuiving selecteren. Deze opties zijn uitsluitend
beschikbaar wanneer [Type opdracht] is ingesteld op 2-zijdig
of Kop-staart en de printer 2-zijdige beeldverschuiving
ondersteunt.
[Onafhankelijk]: Onafhankelijke verticale of horizontale
verschuiving van de beelden op zijde 1 en zijde 2.
[Spiegel X]: Een uitsluitend horizontale verschuiving
waarmee de beelden aan beide zijden in
tegenovergestelde richtingen worden verplaatst. De
verticale beeldverschuiving is voor beide zijden
onafhankelijk.
[Spiegel Y]: Een verticale verschuiving waarmee de
beelden aan beide zijden in tegenovergestelde richtingen
worden verplaatst. De horizontale beeldverschuiving is
voor beide zijden onafhankelijk.
[Spiegel beide]: Een horizontale en verticale
verschuiving waarmee de beelden aan beide zijden in
tegenovergestelde richtingen worden verplaatst. [Spiegel
beide] wordt vooral gebruikt bij 2-zijdige opdrachten.
[Spiegel X, Tandem Y]: Een horizontale verschuiving
waarmee de beelden aan beide zijden in
tegenovergestelde richtingen worden verplaatst en een
verticale verschuiving waarmee beide beelden in dezelfde
richting worden verplaatst.
[Spiegel Y, Tandem X]: Een verticale verschuiving
waarmee de beelden aan beide zijden in
tegenovergestelde richtingen worden verplaatst en een
horizontale verschuiving waarmee beide beelden voor
beide zijden in dezelfde richting worden verplaatst.
[Tandem X]: Een horizontale verschuiving waarmee de
beelden aan beide zijden in dezelfde richting worden
verplaatst. De verticale beeldverschuiving is voor beide
zijden onafhankelijk.
[Tandem Y]: Een verticale verschuiving waarmee de
beelden aan beide zijden in dezelfde richting worden
verplaatst. De horizontale beeldverschuiving is voor beide
zijden onafhankelijk. Deze optie komt vooral van pas bij
kop-staart-afdrukken.
[Tandem beide]: Een horizontale en een verticale
verschuiving waarmee de beelden aan beide zijden in
dezelfde richting worden verplaatst.
[Printerstandaard]
Opdrachtkaartopties
Afdrukken met Xerox Production Print Services 9-13
4. [OK] selecteren om het dialoogvenster Beeldverschuiving te
sluiten. De verschuivingsspecificaties worden weergegeven
in het veld [Beeldverschuiving] (alleen-lezen) in het
dialoogvenster Opdrachtinstelling.
OPMERKING: Een beeldverschuiving die is ingesteld via het
dialoogvenster Beeldverschuiving kan in strijd zijn met een
inbindverschuiving die door de toepassing is ingesteld in het
documentbestand.
Een afleveringslocatie selecteren
In het dialoogvenster Opdrachtinstelling kunt u een
afleveringslocatie selecteren. U dient er wel voor te zorgen dat
het papier en het type afwerking die zijn geselecteerd,
compatibel zijn met de aflevering die u selecteert. De
beschikbare afleveringsopties zijn:
Printerstandaardinstelling
Systeembepaald
Opvangbak
Uitlegtafel
Halftonen specificeren
Deze toepassing biedt de mogelijkheid om het halftoonraster te
specificeren waarmee de opdracht moet worden weergegeven.
Een halftoon selecteren die het meeste overeenkomt met de
gewenste frequentie.
Toonreproductiekrommen (TRC)
Met deze optie kunt u een set van vier intensiteitsfuncties
selecteren voor cyaan, magenta, geel en zwart. Het menu TRC
bevat een lijst van de overdrachtsfuncties die op de controller
zijn gedefinieerd.
Anti-aliasing specificeren
Met behulp van het veld [Anti-aliasing] kunt u eventuele aliasing-
problemen verhelpen die zich in een beeld voordoen Aliasing
staat voor een onnauwkeurige weergave van lijnbreedte en -
positie, alsmede gerafelde randen van afbeeldingen. Indien anti-
aliasing wordt ingeschakeld, gebruikt het systeem
tussenliggende niveaus van beeldintensiteit om de
nauwkeurigheid van de lijnbreedte te verbeteren en het rafelige
effect te verkleinen.
E
Opdrachtkaartopties
9-14 Afdrukken met Xerox Production Print Services
U kunt anti-aliasing inschakelen door [AAN] te selecteren in het
pop-upmenu Anti-aliasing.
Opdrachtaantekeningen invoeren
Wanneer u op het pictogram [Opdrachtaantekeningen...] klikt,
wordt het venster Opdrachtaantekeningen geopend, waarin u
informatie kunt invoeren over de afdrukopdracht. Deze
gegevens zijn toegankelijk voor de operateur van de printer en
worden afgedrukt op het voorblad van de opdracht. Alleen de
velden [Opdrachtnaam] en [Van] moeten worden ingevuld.
Welke velden in het dialoogvenster Opdrachtaantekeningen
beschikbaar zijn, varieert, afhankelijk van het type printer.
[Opdrachtnaam]: De naam invoeren van het document dat u
wilt afdrukken.
Indien u een documentbestandsnaam automatisch in het
veld [Opdrachtnaam] wilt plaatsen wanneer u dit
dialoogvenster opent, gaat u als volgt te werk:
1. Het bestand selecteren dat u wilt afdrukken. Het gedeelte
“Een bestand selecteren om af te drukken” eerder in dit
hoofdstuk selecteren voor de procedure.
2. [Opties...] selecteren in het dialoogvenster Opdrachtkaart.
3. In het dialoogvenster Gebruikersvoorkeuren het
selectievakje [Documentnaam als standaard
opdrachtnaam gebruiken] inschakelen.
4. [Opslaan] selecteren.
[Van]: Dit veld geeft de naam aan van de verzender van het
document. Uw netwerkaanmeldnaam verschijnt standaard in
dit tekstvak. Desgewenst kunt u een andere naam invoeren.
[Leveren aan]: Dit veld geeft de beoogde ontvanger van het
document aan. Uw netwerkaanmeldnaam verschijnt
standaard in dit tekstvak. U kunt desgewenst een andere
naam invoeren.
[Teller]: De naam invoeren van de account waarop de
huidige opdracht moet worden geboekt.
Beperkingen voor DocuTech 135 en DocuTech/DocuPrint 90:
Bij deze systemen dient het veld [Teller] minimaal drie tekens
te bevatten. U kunt de volgende tekens gebruiken in het veld
[Teller]:
Hoofdletters A t/m Z
A
Opdrachtkaartopties
Afdrukken met Xerox Production Print Services 9-15
Cijfers 0 t/m 9
De volgende leestekens:
Pondteken of hekje (#)
•Plusteken (+)
Koppelteken (-)
Schuine streep (/)
Sterretje (*)
•Punt (.)
•Spatie
OPMERKING: Het eerste teken in het accountveld mag
geen spatie zijn.
[Telefoon]: Dit veld geeft uw telefoonnummer weer.
Desgewenst kunt u een ander nummer invoeren van
maximaal 19 cijfers.
[Bericht op voorblad]: In dit veld kunt u een bericht
invoeren dat wordt afgedrukt op het infoblad van de opdracht.
[Speciale instructies]: In dit veld kunt u een
opdrachtinstructie invoeren die bij het begin van de opdracht
naar de operateur wordt doorgestuurd.
Papier voor de opdracht specificeren
In het dialoogvenster Papier kunt u het papier definiëren of
selecteren waarmee u de opdracht wilt uitvoeren. U kunt dit
dialoogvenster op de volgende manieren gebruiken:
Uit het papieridentificatiemenu één of meer
geprogrammeerde papiersoorten selecteren voor de
opdracht.
De eigenschappen specificeren van het papier dat het
hoofdpapier is alleen voor deze opdracht.
Papiersoorten programmeren en opslaan om deze te
gebruiken voor opdrachten.
De eigenschappen van eerder gedefinieerd papier wijzigen.
U kunt maximaal 20 papiersoorten voor een opdracht
programmeren.
E
Opdrachtkaartopties
9-16 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Papiercategorieën
De XDS-software ordent het papier dat wordt herkend in
opdrachtkaarten in de volgende categorieën:
OPMERKING: Dit gedeelte is speciaal voor Macintosh-
gebruikers.
Papier ingesteld op de printer: Papiersoorten die op de
printer zijn ingesteld. De eigenschappen van
printerpapiersoorten worden ingevoerd via de
gebruikersinterface van de printercontroller. U kunt de
eigenschappen van dergelijk papier niet wijzigen vanuit de
clientdialoogvensters en u kunt deze soorten ook niet
verwijderen uit het identificatiemenu.
Printerpapier dat vermeld staat in het bestand met
printeropties dat kan worden gemaakt op systemen waarop
XDS Plus wordt gebruikt, en vervolgens wordt gekopieerd
naar het Macintosh-werkstation of gemaakt op het Mac OS
X-systeem. Het gedeelte “Een bestand met printeropties
maken” verderop in dit hoofdstuk raadplegen.
Gebruikerspapier: Papiersoorten die een gebruiker
definieert en toevoegt aan de lijst papiersoorten. De
eigenschappen van deze papiersoorten kunnen worden
bewerkt en gebruikers kunnen op elk moment papiersoorten
toevoegen of soorten verwijderen.
Gebruikerspapiersoorten worden opgeslagen in het bestand
met gebruikersvoorkeuren. Indien er geen
gebruikerspapiersoorten zijn opgeslagen, wordt een
standaardlijst van 10 gebruikerspapiersoorten weergegeven
in het dialoogvenster Papier.
Overzicht van de papierselectieprocedure
Het selecteren van een papiervariant voor een opdracht gaat als
volgt:
1. Op het pictogram [Papier...] klikken in het dialoogvenster
Opdrachtkaart om het dialoogvenster Papier te openen.
2. In het pop-upmenu Papier het nummer (binnen de context
van de huidige opdracht) selecteren waarvoor u een
papiervariant wilt specificeren. Papier 1 is het hoofdmateriaal
voor de opdracht.
E
A
Opdrachtkaartopties
Afdrukken met Xerox Production Print Services 9-17
OPMERKING: Wanneer u voor het eerst het papiernummer
selecteert dat u wilt programmeren, verschijnen de
eigenschappen van het papier dat voorheen voor dat
nummer was gedefinieerd in de eigenschappenvelden. U
kunt deze velden naar eigen inzicht wijzigen.
3. De ID selecteren van een papiervariant die is gedefinieerd of
de eigenschappen van een nieuwe papiervariant specificeren
die zal worden aangeduid met het papiernummer dat u heeft
geselecteerd bij stap 2. Er verschijnt een vinkje voor de
geselecteerde papier-ID in het pop-upmenu.
De gedeelten “Een papier-ID selecteren” en
“Papiereigenschappen specificeren” verderop in dit
hoofdstuk raadplegen.
4. Desgewenst stap 2 en 3 herhalen om nog meer
papiersoorten te programmeren voor andere papiersoorten
die voor de opdracht moeten worden gebruikt.
Indien u bijvoorbeeld van plan bent vijf verschillende
papiersoorten te gebruiken voor deze opdracht (voor het
hoofdpapier plus omslagen, speciale pagina’s en blanco
scheidingsvellen), dient u de specificatieprocedure vijf keer
uit te voeren, voor papiervarianten 1 t/m 5 voor de huidige
opdracht.
5. Wanneer u de papiersoorten heeft gespecificeerd, selecteert
u [OK] om de papierselecties op te slaan en het
dialoogvenster Papier te sluiten.
Een papier-ID selecteren
Het pop-upmenu ID bevat de lijst met papiersoorten die kunnen
worden geselecteerd voor een opdracht. De papier-ID is een
nummer dat door het systeem aan elke papiervariant wordt
toegewezen wanneer de informatie over het papier wordt
gelezen vanuit de gebruikerspapierbibliotheek of door het
systeem wordt herkend als een printerpapier. De ID's van de
papiersoorten hebben de notatie Aanduiding Papier X, waarbij
Aanduiding staat voor “Gebruiker” of “Printer,” en “X” staat voor
het identificatienummer. Bijvoorbeeld: “Gebruiker Papier 1.”
OPMERKING: Printerpapiersoorten worden gedefinieerd in het
bestand met printeropties. Als er geen bestand met printeropties
is geselecteerd, verschijnen er geen printerpapiersoorten in het
ID-menu. Het gedeelte “Een bestand met printeropties maken”
verderop in dit hoofdstuk raadplegen voor meer informatie.
E
E
Opdrachtkaartopties
9-18 Afdrukken met Xerox Production Print Services
U kunt als volgt een ID selecteren voor het papier waarvan het
nummer wordt weergegeven in het menu Papier:
1. In het dialoogvenster Papier uit het menu Papier een
nummer selecteren voor het papier.
2. In het pop-upmenu ID een ID-nummer voor het papier
selecteren. De velden in het dialoogvenster Papier geven de
eigenschappen van de geselecteerde papier-ID weer.
3. Indien u andere gedefinieerde papiersoorten wilt selecteren,
een ander nummer selecteren in het menu Papier en stap 2
herhalen.
4. Wanneer u klaar bent met het selecteren van papier-ID’s,
selecteert u [OK] om het dialoogvenster Papier te sluiten.
Papierdefinitie wijzigen
U kunt de eigenschappen van een papiervariant die in de ID-lijst
staat bewerken en opslaan als gebruikerspapier of gebruiken
voor de huidige opdrachtkaart. U wijzigt een papiervariant als
volgt:
1. In het dialoogvenster Papier in het pop-upmenu ID het ID-
nummer selecteren van de papiervariant die u wilt wijzigen.
De velden in het dialoogvenster Papier geven de
eigenschappen van het geselecteerde papier weer.
2. De gewenste wijzigingen in de specificaties aanbrengen in de
eigenschapvelden. Het gedeelte “Papiereigenschappen
specificeren” verderop in dit hoofdstuk raadplegen voor een
uitleg over deze velden.
3. Wanneer u de wijzigingen heeft doorgevoerd, selecteert u
een van de volgende toetsen onder aan het dialoogvenster
om de wijzigingen op te slaan:
[Opslaan als gebruikerspapier]: Hiermee slaat u de
gewijzigde papiervariant als een nieuwe papiersoort op.
Het systeem wijst hieraan een nieuw, uniek ID-nummer
toe.
[Gebruikerspapier wijzigen]: Hiermee slaat u de
wijzigingen op in het gebruikerspapier dat u heeft
gewijzigd en behoudt u het oorspronkelijke ID-nummer.
De toets [Gebruikerspapier wijzigen] wordt grijs weergegeven
en is niet beschikbaar tenzij er een gebruikerspapier-ID is
geselecteerd in het menu ID.
A
A
Opdrachtkaartopties
Afdrukken met Xerox Production Print Services 9-19
Een papiersoort verwijderen
U kunt als volgt een gebruikerspapiervariant verwijderen uit de
lijst met papier-ID’s:
1. In het dialoogvenster Papier in het pop-upmenu ID het ID-
nummer selecteren van het gebruikerspapier.
2. [Gebruikerspapier verwijderen] selecteren. De geselecteerde
ID wordt uit het menu ID verwijderd.
De toets [Gebruikerspapier verwijderen] wordt grijs
weergegeven en is niet beschikbaar tenzij er een
gebruikerspapier-ID is geselecteerd in het menu ID.
Papiereigenschappen specificeren
U kunt met behulp van het dialoogvenster Papier de
beschrijvingen definiëren en opslaan van papiersoorten die u
kunt gebruiken voor opdrachten of de eigenschappen wijzigen
van een papiersoort. U kunt ook eigenschappen opgeven voor
een tijdelijke papiersoort die u alleen voor de huidige opdracht
wilt gebruiken en niet wilt opslaan. Tijdelijke papiersoorten
worden gedefinieerd tijdens het programmeren van de opdracht.
OPMERKING: U kunt elke gewenste waarde selecteren voor
een papierkenmerk, zelfs indien de waarde of het kenmerk wordt
aangeduid als ongeldig voor de huidige printer.
Papierformaat specificeren
U kunt als volgt het formaat van het papier specificeren:
1. In het pop-upmenu Formaat een standaard papierformaat of
[Keuze] selecteren.
2. Wanneer u [Keuze] heeft geselecteerd, voert u de breedte en
lengte van het papier in in de betreffende tekstvakken.
3. Indien nodig, selecteert u het keuzerondje voor de gewenste
maateenheid voor het papierformaat. De
keuzemogelijkheden zijn [in.] (inches) en [mm] (millimeters).
De papierkleur specificeren
U kunt als volgt de kleur van het papier selecteren:
1. In het pop-upmenu Kleur een papierkleur of [Keuze]
selecteren.
A
E
A
A
Opdrachtkaartopties
9-20 Afdrukken met Xerox Production Print Services
2. Indien u [Keuze] selecteert, wordt het dialoogvenster
Keuzeselectie geopend. De naam van de keuzekleur
invoeren. Deze naam kan uit maximaal 30 tekens bestaan.
[OK] selecteren om het dialoogvenster Keuzeselectie te
sluiten.
OPMERKING: Indien u een DocuPrint NPS-printer gebruikt,
een naam van maximaal 27 tekens invoeren. Geen spaties
gebruiken bij het invoeren van de naam van de kleur.
De papiersoort specificeren
U kunt als volgt het soort papier selecteren dat u wilt definiëren:
1. In het pop-upmenu Type het gewenste type papier
selecteren. Afhankelijk van de printer kunnen de volgende
opties beschikbaar zijn:
[Standaard]: Ondoorzichtig papier
[Transparanten]: Doorzichtige, plastic vellen (8,5 tot 9
inch / 213 tot 225 mm breed). Deze optie kan gewoonlijk
met elke kleur papier worden geselecteerd; bij sommige
systemen kan het echter nodig zijn [Helder] te selecteren
als papierkleur.
[Voorgesneden tabblad]: Papier waarbij tabs zijn
uitgesneden op verspringende posities langs de lange
zijde van het vel, met één tab per vel.
Indien u deze optie selecteert, wordt het dialoogvenster
Keuzeselectie geopend. Het gewenste aantal tabposities
invoeren, tussen 1 en 100, en [OK] selecteren om het
dialoogvenster Keuzeselectie te sluiten.
OPMERKING: Er treedt een fout op als 2-zijdig afdrukken is
geprogrammeerd voor voorgesneden tabbladen of
voorgeboorde, voorgesneden tabbladen. Afdrukken op deze
soorten papier kan alleen 1-zijdig.
[Volledig tabblad]: Papier waarop tabs de gehele lengte
van één rand van het vel bestrijken.
[Voorbedrukt]: Papier waarop vooraf een formulier, logo,
enzovoort, is afgedrukt.
[Keuze]: Een papiersoort die niet in het menu Type staat.
De naam van de papiersoort kan maximaal 30 tekens
hebben. Geen spaties gebruiken bij het invoeren van de
naam van de zelf gekozen papiersoort.
E
A
E
Opdrachtkaartopties
Afdrukken met Xerox Production Print Services 9-21
Indien u deze optie selecteert, wordt het dialoogvenster
Keuzeselectie geopend. De naam van de keuze-
papiersoort en [OK] selecteren om het dialoogvenster
Keuzeselectie te sluiten.
Voorgesorteerd papier specificeren: Indien uw keuze-
papiersoort voorgesorteerd papier is, selecteert u het
selectievakje [Voorgesorteerd] om het veld [Aantal per
set] weer te geven. Daarin een waarde tussen 1 en 100
invoeren.
Een papiernaam specificeren
In het tekstvak [Naam] een naam voor uw papier invoeren. De
naam kan maximaal uit 255 tekens bestaan.
Het papiergewicht specificeren
In het veld [Gewicht] het papiergewicht in gram per vierkante
meter invoeren (g/m
2
).
Voorgeboord papier specificeren
Om aan te geven of het papier voor uw afdrukopdracht
voorgeboord is en gaatjes heeft, [Voorgeboord] of [Niet
voorgeboord] selecteren in het pop-upmenu in het veld
[Voorgeboord].
Coating/afwerking specificeren
In het veld [Gecoate zijden] kunt u aangeven op welke zijde
coating is aangebracht. U kunt Eén zijde of Twee zijden
selecteren.
In het gedeelte Type coating selecteert u het type coating dat
zich op die zijde van het papier bevindt.
In het veld Afwerking selecteren op welk oppervlak de coating is
aangebracht. U kunt kiezen uit Glad, Normaal of Ruw.
Omslagen specificeren
In het dialoogvenster Omslagen kunt u omslagen specificeren en
verschillende papiersoorten en afdrukopties selecteren voor de
vooromslag, de achteromslag of beide omslagen.
Opdrachtkaartopties
9-22 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Alleen voor- of achteromslag specificeren
Het is mogelijk om alleen een vooromslag of alleen een
achteromslag aan de afdrukopdracht toe te voegen. De
volgende stappen uitvoeren om slechts één omslag toe te
voegen en de afdrukopties te selecteren:
1. Het pictogram [Omslagen...] selecteren in het dialoogvenster
Opdrachtkaart. Het dialoogvenster Omslagen wordt
geopend.
2. [Vooromslag] of [Achteromslag] selecteren in het pop-
upmenu Omslagen. De velden [Papier] en [Afdrukken op]
worden weergegeven.
3. In het pop-upmenu Papier het nummer van het gewenste
papier voor de omslag selecteren. De eigenschappen voor
het papier dat eerder was gespecificeerd voor dat nummer,
worden weergegeven in het veld [Papier].
4. Indien u een ander papier-ID wilt selecteren of andere
eigenschappen wilt specificeren voor het papiernummer,
selecteert u het pictogram [Papier...] om het dialoogvenster
Papier te openen.
a. In het dialoogvenster Papier selecteert u hetzelfde
papiernummer in het menu Papier dat u heeft
geselecteerd in het dialoogvenster Omslagen.
b. Het papier voor de omslag programmeren. De gedeelten
“Papier specificeren voor de opdracht” en
“Papiereigenschappen specificeren” eerder in dit
hoofdstuk raadplegen voor meer informatie.
c. [OK] selecteren om het dialoogvenster Papier te sluiten
en terug te keren naar het dialoogvenster Omslagen.
5. De zijden van de omslag selecteren waarop dient te worden
afgedrukt. De beschikbare opties zijn [Geen], [Zijde 1], [Zijde
2] en [Beide zijden].
6. [OK] selecteren om de geprogrammeerde omslagen op te
slaan en terug te keren naar het dialoogvenster
Opdrachtkaart. Het type omslag dat u heeft gespecificeerd
wordt weergegeven onder het pictogram [Omslagen] in het
dialoogvenster Opdrachtkaart.
Indien u de geprogrammeerde omslagen wilt verwijderen,
selecteert u [Annuleren].
A
Opdrachtkaartopties
Afdrukken met Xerox Production Print Services 9-23
Voor- en achteromslag specificeren
Het is mogelijk om zowel een vooromslag als een achteromslag
aan de afdrukopdracht toe te voegen. De volgende stappen
uitvoeren om beide omslagen toe te voegen en de afdrukopties
te selecteren:
1. Het pictogram [Omslagen...] selecteren in het dialoogvenster
Opdrachtkaart. Het dialoogvenster Omslagen wordt
geopend.
2. In het dialoogvenster Omslagen [Voor- en achteromslag
gelijk] of [Voor- en achteromslag verschillend] selecteren om
zowel een vooromslag als een achteromslag aan de opdracht
toe te voegen. Afhankelijk van uw keuze, worden de velden
[Vooromslag] en [Achteromslag] of [Beide omslagen]
weergegeven.
[Voor- en achteromslag gelijk] dient te worden
geselecteerd wanneer het papier en het type opdracht
voor beide omslagen gelijk zijn.
[Voor- en achteromslag verschillend] dient te worden
geselecteerd wanneer het papier of het type opdracht
voor beide omslagen verschillend zijn.
3. In het pop-upmenu in het veld [Vooromslag], [Achteromslag]
of [Beide omslagen] een papiernummer selecteren voor een
van de omslagen, (of voor zowel voor- als achteromslag
indien deze van hetzelfde papier zijn). De eigenschappen
voor het papier dat eerder was gespecificeerd voor dat
nummer, worden weergegeven in het veld [Papier].
4. Indien u een ander papier-ID wilt selecteren of andere
eigenschappen wilt specificeren voor het papiernummer,
selecteert u het pictogram [Papier...] om het dialoogvenster
Papier te openen.
a. In het dialoogvenster Papier selecteert u hetzelfde
papiernummer in het menu Papier dat u heeft
geselecteerd in het dialoogvenster Omslagen.
b. Het papier voor de omslag programmeren. De gedeelten
“Papier specificeren voor de opdracht” en
“Papiereigenschappen specificeren” eerder in dit
hoofdstuk raadplegen voor meer informatie.
c. [OK] selecteren om het dialoogvenster Papier te sluiten
en terug te keren naar het dialoogvenster Omslagen. De
nieuwe specificaties voor het papier worden weergegeven
in het veld [Papier] in het dialoogvenster Omslagen.
A
Opdrachtkaartopties
9-24 Afdrukken met Xerox Production Print Services
5. De zijden van de omslag selecteren waarop dient te worden
afgedrukt. De beschikbare opties zijn [Geen], [Zijde 1], [Zijde
2] en [Beide zijden].
6. Indien u [Voor- en achteromslag verschillend] heeft
geselecteerd, herhaalt u stap 3 t/m 5 om de andere omslag te
programmeren.
7. [OK] selecteren om de geprogrammeerde omslagen op te
slaan en terug te keren naar het dialoogvenster
Opdrachtkaart. Het aantal omslagen dat u heeft
gespecificeerd (2 in dit geval) wordt weergegeven onder het
pictogram [Omslagen] in het dialoogvenster Opdrachtkaart.
Indien u de geprogrammeerde omslagen wilt verwijderen,
selecteert u [Annuleren].
Speciale pagina’s instellen
In het dialoogvenster Speciale pagina’s kunnen verschillende
papiersoorten voor eventuele speciale pagina’s of speciale
paginabereiken in de afdrukopdracht worden geselecteerd.
Speciale pagina’s toevoegen
U kunt maximaal 250 speciale paginabereiken toevoegen. De
volgende stappen uitvoeren om speciale pagina’s toe te voegen:
1. Het pictogram [Speciale pagina’s...] selecteren in het
dialoogvenster Opdrachtkaart. Het dialoogvenster Speciale
pagina’s wordt geopend.
2. In het paginabereikvelden (Van en Tot) de paginabereiken
invoeren die op een andere wijze dienen te worden
geprogrammeerd.
a. In het tekstvak [Van] het nummer invoeren van de eerste
pagina van het paginabereik dat u wilt specificeren.
b. In het tekstvak [Tot] het nummer invoeren van de laatste
pagina van het paginabereik dat u wilt specificeren.
Indien het bereik uit slechts één pagina bestaat, hetzelfde
nummer in beide velden invoeren.
3. Desgewenst overige eigenschappen van de speciale
pagina’s selecteren uit de beschikbare opties.
[Papier]: Het papier voor de speciale pagina’s
specificeren.
A
Opdrachtkaartopties
Afdrukken met Xerox Production Print Services 9-25
a. Het papiernummer selecteren in het menu Papier in
het dialoogvenster Speciale pagina’s. De
eigenschappen voor het papier worden weergegeven
in het veld [Papier].
b. Indien u een andere papier-ID wilt selecteren of
andere eigenschappen wilt specificeren voor het
papiernummer, selecteert u het pictogram [Papier...]
om het dialoogvenster Papier te openen.
c. In het dialoogvenster Papier selecteert u hetzelfde
papiernummer in het menu Papier dat u heeft
geselecteerd in het dialoogvenster Speciale pagina’s.
d. Het papier voor het bereik van speciale pagina’s
programmeren. De gedeelten “Papier specificeren
voor de opdracht” en “Papiereigenschappen
specificeren” eerder in dit hoofdstuk raadplegen voor
meer informatie.
e. [OK] selecteren om het dialoogvenster Papier te
sluiten en terug te keren naar het dialoogvenster
Speciale pagina’s. De nieuwe papierspecificaties
worden weergegeven in het veld [Papier] in het
dialoogvenster Speciale pagina’s.
[Type opdracht]: 1-zijdig, 2-zijdig of kop/staart afdrukken
selecteren in het pop-upmenu in dit veld. U kunt ook
[Opdrachtinstellingen gebruiken] selecteren.
[Rotatie]: Printerstandaardinstelling, Geen of 180
selecteren om een beeld te roteren.
[Beeldverschuiving]: Wanneer u het paginabeeld in het
bereik van speciale pagina’s wilt verschuiven, gaat u als
volgt te werk:
a. In het veld [Beeldverschuiving] het selectievakje
[Opdrachtinstelling gebruiken] uitschakelen om
[Beeldverschuiving] in te schakelen.
b. Het pictogram [Beeldverschuiving] selecteren om het
dialoogvenster Beeldverschuiving te openen.
c. De gewenste parameters voor de beeldverschuiving
invoeren. Het gedeelte “Beeldverschuiving
specificeren” eerder in dit hoofdstuk raadplegen voor
een verklaring van deze velden.
Opdrachtkaartopties
9-26 Afdrukken met Xerox Production Print Services
d. [OK] selecteren om het dialoogvenster
Beeldverschuiving te sluiten. De specificaties worden
weergegeven in het veld Beeldverschuiving (alleen-
lezen) in het dialoogvenster Speciale pagina’s.
[Kleur]: Indien de printer fullcolour afdrukken ondersteunt
en u wilt kleurenbron- en afdrukparameters specificeren
voor de speciale pagina’s, gaat u als volgt te werk:
a. In het veld [Kleur] het selectievakje
[Opdrachtinstellingen gebruiken] uitschakelen.
b. Het pictogram [Kleur] selecteren om het
dialoogvenster Kleur te openen.
c. De gewenste kleurparameterspecificaties invoeren.
Het gedeelte “Fullcolour-parameters specificeren
verderop in dit hoofdstuk raadplegen voor een
verklaring van de kleurvelden.
d. [OK] selecteren om het dialoogvenster Kleur te sluiten.
[Anti-aliasing]: Indien u gerafelde lijnen en randen in
beelden op speciale pagina’s wilt verminderen, selecteert
u [AAN] in het pop-upmenu Anti-aliasing.
[Halftoon]: Deze toepassing biedt de mogelijkheid om
het halftoonraster te specificeren waarmee de opdracht
dient te worden weergegeven. Een halftoon selecteren
die het meeste overeenkomt met de gewenste frequentie.
[Toonreproductiekrommen]: Met deze optie kunt u een
set van vier intensiteitsfuncties selecteren voor cyaan,
magenta, geel en zwart. Het menu TRC bevat een lijst
van de overdrachtsfuncties die op de controller zijn
gedefinieerd.
4. In het dialoogvenster Speciale pagina’s [Toevoegen]
selecteren. Het bereik van speciale pagina’s wordt
toegevoegd aan de keuzelijst “Gedefinieerde bereiken”.
5. Stap 2 t/m 4 herhalen om desgewenst nog meer speciale
pagina’s te programmeren.
6. [OK] selecteren om de speciale pagina’s op te slaan en terug
te keren naar het dialoogvenster Opdrachtkaart.
Indien u de wijzigingen die u heeft aangebracht bij nader
inzien toch niet wilt toepassen, [Annuleren] selecteren.
Speciale pagina’s bekijken of wijzigen
De volgende stappen uitvoeren om een speciale pagina of een
bereik van speciale pagina’s weer te geven of te wijzigen:
Opdrachtkaartopties
Afdrukken met Xerox Production Print Services 9-27
1. Het pictogram [Speciale pagina’s...] selecteren in het
dialoogvenster Opdrachtkaart om het dialoogvenster
Speciale pagina’s te openen.
2. In de keuzelijst “Gedefinieerde bereiken” het bereik van
speciale pagina’s selecteren dat u wilt bekijken of wijzigen.
Wanneer u dubbelklikt op het bereik in deze keuzelijst,
worden de bereikinstellingen in de velden van het
dialoogvenster weergegeven.
3. De gewenste wijzigingen aanbrengen en [Wijzigen]
selecteren.
4. [OK] selecteren om de wijzigingen op te slaan en terug te
keren naar het dialoogvenster Opdrachtkaart.
IIndien u de wijzigingen die u heeft aangebracht bij nader
inzien toch niet wilt toepassen, [Annuleren] selecteren.
Speciale pagina’s verwijderen
De volgende stappen uitvoeren om een speciale pagina of een
bereik van speciale pagina’s te verwijderen:
1. [Speciale pagina’s...] selecteren in het dialoogvenster
Opdrachtkaart om het dialoogvenster Speciale pagina’s te
openen.
2. In de keuzelijst Gedefinieerde bereiken” het bereik van
speciale pagina’s selecteren dat u wilt verwijderen. De toets
<Command> of <Apple> gebruiken om niet-opeenvolgende
bereiken te selecteren.
3. [Verwijderen] selecteren. Uw geselecteerde bereiken worden
verwijderd uit de keuzelijst Gedefinieerde bereiken.
4. [OK] selecteren om de wijzigingen in te voeren en terug te
keren naar het dialoogvenster Opdrachtkaart.
Indien u de wijzigingen die u heeft aangebracht bij nader
inzien toch niet wilt toepassen, [Annuleren] selecteren.
Fullcolour-parameters specificeren
Met het pictogram [Kleur...] opent u het dialoogvenster Kleur,
waarmee u kenmerken voor opdrachtverzending kunt
specificeren voor een optimale kleurenafdrukkwaliteit.
Selecteren of u de opdracht wilt afdrukken in grijstinten of
volgens de printerstandaardinstelling.
A
A
Opdrachtkaartopties
9-28 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Instellingen in de velden van Kleur
Het dialoogvenster Kleur bevat verscheidene kleurvelden waarin
u een aantal wijzigingen kunt doorvoeren in de manier waarop
de gekleurde delen van de opdracht worden afgedrukt. U kunt
de volgende specificaties invoeren in de kleurvelden:
[Afdrukken als]: Hiermee selecteert u afdrukken in kleur of
monochroom (grijswaarden) voor de opdracht.
[Overlappen]: Hiermee compenseert u voor misregistratie
die plaatsvindt op de printer. Wanneer kleurvlakken niet exact
ten opzichte van elkaar worden geregistreerd (geplaatst)
kunnen langs de randen van objecten witte gaten en
gebieden met gewijzigde tinten ontstaan. Overlappen
inschakelen door het selectievakje voor [AAN] of
[Printerstandaardinstelling] te selecteren. Een optie
selecteren voor Snel scannen: Pixels of
Printerstandaardinstelling. Een optie selecteren voor
Langzaam scannen: Pixels of Printerstandaardinstelling.
[OK] selecteren wanneer u klaar bent.
[Zwart overdrukken]: Hiermee voorkomt u dat de
achtergrond van een zwart object verwijderd wordt wanneer
deze op kleur wordt afgedrukt. Wanneer de registratie niet
helemaal correct is, kan het verwijderen van de achtergrond
ertoe leiden dat een witte rand zichtbaar wordt langs de
randen van zwarte objecten die rechtstreeks op gekleurde
gebieden worden afgedrukt. [AAN] selecteren om deze witte
gebieden te verwijderen of [UIT] selecteren.
[Lichtheid]: U kunt met een schuifknop een waarde
selecteren die de lichtheid of donkerte bepaalt van de afdruk.
Bij een waarde van -100 is de afdruk zwart.
Bij een waarde van 100 ziet de afdruk er wit uit.
Bij een waarde van 0 (nul) blijft de afdruk ongewijzigd.
OPMERKING: Het resultaat van deze instellingen voor de
afdruk kan worden beïnvloed door de inhoud van het
oorspronkelijke beeld.
[Contrast]: U kunt met een schuifknop de variatie tussen
lichte en donkere vlakken van de afdruk vergroten of
verkleinen. Bij hogere contrastwaarden verhoogt u het
contrast tussen licht en donker; bij lagere waarden verlaagt u
dit.
Een contrastwaarde van -100 resulteert in een uitvoer die
eruitziet als een effen, halfgrijs vlak.
E
Opdrachtkaartopties
Afdrukken met Xerox Production Print Services 9-29
Bij een contrastwaarde van 100 gebruiken de
afdrukkleuren ofwel fullcolour ofwel geen kleur voor
cyaan, geel, magenta en zwart, afhankelijk van de inhoud
van het oorspronkelijke beeld.
Voorbeeld: Indien een pastelkleur onder een
drempelwaarde komt, kan deze worden afgedrukt als
geen kleur indien als contrastwaarde 100 is
gespecificeerd.
[Verzadiging]: U kunt met een schuifknop de hoeveelheid
kleur specificeren die wordt gebruikt om de afdruk te maken.
Bij een waarde van -100 bestaat de afdruk uit grijstinten.
Bij een waarde van 100 bestaat de afdruk geheel uit
heldere kleuren.
Bij een waarde van 0 (nul) blijft de afdruk ongewijzigd.
OPMERKING: Het resultaat van deze instellingen voor de
afdruk kan worden beïnvloed door de inhoud van het
oorspronkelijke beeld.
[Kleurbalans]: U kunt met een schuifknop een kleurcorrectie
selecteren die dient te worden toegepast op alle
ingangskleuren. U kunt aanpassingen aanbrengen in drie
kleurenbereiken:
Cyaan – Rood: Met -100 specificeert u de maximale
cyaancorrectie die door het systeem wordt ondersteund
en met 100 de maximale roodcorrectie.
Magenta – Groen: Met -100 specificeert u de maximale
magentacorrectie die door het systeem wordt
ondersteund en met 100 de maximale groencorrectie.
Geel – Blauw: Met -100 specificeert u de maximale
geelcorrectie die door het systeem wordt ondersteund en
met 100 de maximale blauwcorrectie.
Bronkleurprofielen instellen
Het dialoogvenster Kleur bevat ook een toets [Bronkleur],
waarmee u het dialoogvenster Bronkleur opent. In dit
dialoogvenster kunt u nauwkeurig de juiste bron identificeren
voor kleur in het document. Elk veld bevat pop-upmenu’s waaruit
u een beeldprofiel en een profiel voor grafische afbeeldingen/
tekst kunt selecteren voor de volgende kleursystemen:
RGB (rood/groen/blauw)
CMYK (cyaan/magenta/geel/zwart)
E
Opdrachtkaartopties
9-30 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Grijstinten (monochroom)
De menu’s bevatten profielen die worden geleverd door Xerox,
plus eventuele extra profielen die door de systeembeheerder zijn
toegevoegd aan de controller.
Deze kleurenbronprofielen worden gedefinieerd in het bestand
met printeropties dat is geselecteerd in het dialoogvenster
Gebruikersvoorkeuren. Indien er geen bestand met printeropties
is geselecteerd, wordt een standaardlijst met RGB en CMYK
bron-ICC-profielen weergegeven en zijn de andere
bronprofiellijsten leeg. Het gedeelte “Gebruikersvoorkeuren
instellen” verderop in dit hoofdstuk raadplegen voor informatie
over het selecteren van een bestand met printeropties.
U kunt als volgt een bronprofiel selecteren:
1. [Bronkleur] selecteren in het dialoogvenster Kleur. Het
dialoogvenster Bronkleur-instellingen wordt geopend.
2. In het pop-upmenu Beelden of Grafische afbeeldingen en
tekst in het gewenste veld Kleurenruimte de optie
[Opdrachtinstelling gebruiken] of een van de bronprofielen
selecteren die in het controllerscherm op het afdruksysteem
zijn geladen.
3. Desgewenst aanvullende profielselecties maken in de
menu’s in de andere velden van het dialoogvenster
Bronkleur-instellingen.
4. [OK] selecteren om de wijzigingen op te slaan en terug te
keren naar het dialoogvenster Kleur.
Indien u naar het dialoogvenster Kleur wilt terugkeren zonder
de wijzigingen op te slaan, selecteert u [Annuleren].
Parameters van de afdrukkleuren instellen
Met de toets [Kleurenafdruk] in het dialoogvenster Kleur opent u
het dialoogvenster Instellingen afleveringskleur, waarin u
geavanceerde specificaties kunt opgeven waarmee u de
afdrukkleuren kunt aanpassen. De volgende velden zijn
beschikbaar:
Veld [Profiel]: In dit veld kunt u kiezen uit twee typen
profielen: Bestemming en Emulatie.
A
Opdrachtkaartopties
Afdrukken met Xerox Production Print Services 9-31
Veld [Selecteren]: Hiermee kunt u een ICC (International
Color Consortium)-kleurprofiel specificeren voor de voorkant,
achterkant of beide zijden van de afgedrukte pagina. Dit
profiel wordt gebruikt door de decomposer wanneer deze
kleurgegevens converteert naar het juiste kleursysteem voor
de printer.
Veld [Rendering]: Hiermee kunt u een weergave-opzet
specificeren (een vooraf bepaalde methode voor het
aanpassen van kleuren tijdens het afdrukproces) voor
grafische afbeeldingen, beeldobjecten en tekstobjecten.
Selectievak [Zelfde rendering voor alle]: Hiermee zorgt
u ervoor dat de weergave-opzet die u selecteert in het
menu Beelden ook wordt gebruikt voor tekst en grafische
afbeeldingen. (Indien u dit selectievakje selecteert,
worden de menu’s Grafische afbeeldingen en Tekst
uitgeschakeld.)
Menu’s Beelden, Tekst en Grafische afbeeldingen:
Met deze drie pop-upmenu’s kunt u een weergave-effect
selecteren voor Beelden, Tekst en Grafische
afbeeldingen. Voor elk van deze drie items zijn de
volgende keuzemogelijkheden beschikbaar:
[Printerstandaardinstelling]
[Verzadiging]: Hiermee past u de afdrukkleuren aan
om de hoeveelheid kleurverzadiging te behouden.
[Relatieve colorimetrie]: Hiermee past u de
afdrukkleuren aan zodat rekening wordt gehouden
met de verlichting bij het bekijken en met de witheid
van het papier.
[Absolute colorimetrie]: Hiermee past u de
afdrukkleuren aan zodat alleen rekening wordt
gehouden met de verlichting bij het bekijken (niet met
de witheid van het papier). Deze keuzemogelijkheid
zorgt voor precieze kleurovereenkomsten tussen twee
printers.
[Op waarneming gebaseerd]: Dit wordt ook wel
“fotografische weergave” genoemd. Hiermee past u de
afdrukkleuren aan om gebruik te kunnen maken van
het volledige kleurenbereik dat de printer ondersteunt,
terwijl u toch de kleurrelaties behoudt. Met deze
weergave krijgt u de meest realistische weergave.
[Puur]: Hetzelfde als de weergave-opzet Verzadiging,
maar met minder halftonen voor gekleurde tekst.
Opdrachtkaartopties
9-32 Afdrukken met Xerox Production Print Services
[Automatisch]: Hiermee selecteert u de
printerstandaardinstellingen voor alle
weergaveparameters. Wanneer u [Automatisch]
selecteert, kan het systeem alle weergaveopties
selecteren; daarmee worden de weergavevelden
ontoegankelijk vanuit het dialoogvenster.
Deze bestemmings-ICC-profielen worden gedefinieerd in het
bestand met printeropties dat is geselecteerd in het
dialoogvenster Gebruikersvoorkeuren. Als er geen bestand met
printeropties is geselecteerd, blijft de bestemmingsprofiellijst
leeg. Het gedeelte “Gebruikersvoorkeuren instellen” verderop in
dit hoofdstuk raadplegen voor informatie over het selecteren van
een bestand met printeropties.
Voor het instellen van de kleurparameters de volgende stappen
volgen:
1. [Afleveringskleur] selecteren in het dialoogvenster Kleur. Het
dialoogvenster Instellingen afleveringskleur wordt geopend.
2. In het dialoogvenster Instellingen afleveringskleur de
gewenste selecties maken in de velden [Profiel] en
[Rendering].
3. [OK] selecteren om de wijzigingen op te slaan en terug te
keren naar het dialoogvenster Kleur.
Indien u naar het dialoogvenster Kleur wilt terugkeren zonder
de wijzigingen op te slaan, selecteert u [Annuleren].
Markeringskleurparameters instellen
Bij printers waarop markeringskleur wordt ondersteund kunt u
met het dialoogvenster Instellingen markeringskleur de
markeringskleur opgeven, aangeven wat het systeem dient te
doen wanneer de opgegeven kleur niet op de printer is
geïnstalleerd en de extractiekleur en het weergave-algoritme
opgeven voor het afdrukken van de kleuren die in de opdracht
zijn gespecificeerd.
Markeringskleur aangeven
Wanneer u de markeringskleur voor het afdrukken van een
opdracht wilt aangeven, de gewenste kleur selecteren in het
pop-upmenu met de markeringskleuren.
Indien de opdracht specificaties voor fullcolour bevat, biedt het
systeem een conversie van fullcolour-documenten naar
markeringskleur door het toewijzen van elke kleur aan een
gradatie of een tint van de geselecteerde markeringskleur.
A
Opdrachtkaartopties
Afdrukken met Xerox Production Print Services 9-33
Actie bij verkeerde combinatie
Het menu Actie bij verkeerde combinatie selecteren en de actie
selecteren die door het systeem dient te worden genomen
wanneer de gewenste markeringskleur niet op de printer is
geïnstalleerd.
De volgende opties zijn beschikbaar:
[Printerstandaardinstelling]
[Beschikbare kleur gebruiken]: Het document wordt
afgedrukt met de kleur die op de printer is geïnstalleerd.
Deze optie komt van pas wanneer het niet uitmaakt welke
kleur de markeringskleur is.
[Opdracht vasthouden]: Het document wordt vastgehouden
op de printer totdat de gespecificeerde kleur is geïnstalleerd.
[Opdracht annuleren]: Het document wordt niet afgedrukt
en de afdrukopdracht wordt geannuleerd indien de
gespecificeerde kleur niet is geïnstalleerd op de printer.
Extractiekleur specificeren
Wanneer een afdruksysteem met markeringskleur een
kleurenopdracht ontvangt, wordt de opdracht afgedrukt met de
kleur inkt die op de printer is geïnstalleerd, waarbij gebruik wordt
gemaakt van een effen kleur en een verscheidenheid aan
gradaties (kleur plus zwart) en tinten (kleur plus wit).
Extractiekleur bepaalt hoe de kleur van tekst, schaduwen of
grafische afbeeldingen in een opdracht op de printer wordt
afgedrukt, en welke kleur wordt afgedrukt in de effen
markeringsinktkleur. Alle andere kleuren dan de markeringskleur
(printerinkt) worden afgedrukt met een gradatie of tint van de
kleur die op de printer is geïnstalleerd.
Wanneer u wilt aangeven welke kleur in het document dient te
worden afgedrukt in de aangegeven effen markeringskleur, in
het pop-upmenu Extractiekleur de gewenste kleur selecteren.
Alle overige kleuren in het document, inclusief samengestelde
kleuren waarin de extractiekleur wordt gebruikt, worden
afgedrukt als gradaties of tinten van de printerkleur.
Weergave-algoritme selecteren
Aan de hand van het weergave-algoritme kunt u selecteren
welke eigenschappen van een driedimensionale
kleurentoepassing het belangrijkste zijn bij het afdrukken in
markeringskleuren.
Opdrachtkaartopties
9-34 Afdrukken met Xerox Production Print Services
De volgende opties zijn beschikbaar:
[Printerstandaardinstelling]
[Afbeelding]: Met deze optie worden de kleuren in de
afbeeldingen als volgt afgedrukt:
Kleuren met een tint die overeenkomt met de mapkleur,
worden ongewijzigd afgedrukt.
Kleuren met een tint die licht afwijkt van de mapkleur,
worden afgedrukt met een lager verzadigingsniveau.
Kleuren met een tint die complementair is aan de
mapkleur, worden afgedrukt als grijstinten.
[Presentatie]: Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen
verschillende kleuren. [Presentatie] is een goede keuze voor
diagrammen en grafieken waarin kleuren worden gebruikt die
duidelijk van elkaar verschillen. Het kan zijn dat illustraties
niet naar verwachting worden afgedrukt.
[Kleurtabellen]: Met deze optie worden de kleuren afgedrukt
aan de hand van voorgedefinieerde kleurtabellen. De
kleurtabellen zijn alleen van toepassing op rode, groene en
blauwe toner.
[Automatisch]: Het algoritme Afbeelding wordt gebruikt voor
ingesloten afbeeldingen en het algoritme Presentatie voor
tekst, lijnen en vulgebieden. Deze optie is de
standaardinstelling.
[Kleur als markeringskleur]: Met deze optie wordt de
tintinformatie gewist en worden de verzadiging en waarde
van de kleurentoepassing gehandhaafd. Volledig verzadigde
invoerkleuren worden afgedrukt als effen markeringskleur.
Deze optie komt van pas bij documenten waarin gebruik
wordt gemaakt van een markeringskleur om objecten te
benadrukken.
Invoegingen instellen
Met het pictogram [Invoegingen...] opent u het dialoogvenster
Invoegingen, waarop u blanco pagina’s kunt specificeren die
dienen te worden ingevoegd in het huidige document. U kunt het
paginanummer specificeren waarachter de blanco pagina’s
dienen te komen, het aantal blanco pagina’s dat dient te worden
ingevoegd en het papier dat dient te worden gebruikt voor de
blanco pagina’s. Er kunnen meerdere sets blanco’s worden
ingevoegd in de afdrukopdracht.
Opdrachtkaartopties
Afdrukken met Xerox Production Print Services 9-35
Invoegingen toevoegen
De volgende stappen uitvoeren om een blanco invoeging aan de
opdracht toe te voegen:
1. Het pictogram [Invoegingen...] selecteren in het
dialoogvenster Opdrachtkaart om het dialoogvenster
Invoegingen te openen.
2. In het veld [Na pagina] het nummer invoeren van de pagina
waarachter de invoeging dient te worden geplaatst. Een 0
(nul) invoeren om een pagina in te voegen vóór de eerste
pagina van de opdracht.
3. Het vak [Invoegpositie] gebruiken indien u twee of meer
verschillende sets invoegingen wilt invoeren onmiddellijk na
de betreffende pagina. Indien u bijvoorbeeld drie invoegingen
van blauw papier wilt specificeren, gevolgd door drie
invoegingen van groen papier, is het blauwe papier
Invoegpositie 1 en het groene papier Invoegpositie 2.
4. In het veld [Aantal] het aantal blanco pagina’s invoeren dat
dient te worden ingevoegd.
5. Een papiervariant specificeren voor de blanco invoegingen.
a. In het pop-upmenu Papier het nummer selecteren van het
papier dat dient te worden gebruikt voor de blanco
pagina’s. De eigenschappen voor het papier worden
weergegeven in het veld [Papier].
Hoeveel papiersoorten beschikbaar zijn, hangt af van het
beschikbare printertype.
b. Indien u een ander papier-ID wilt selecteren of andere
eigenschappen wilt specificeren voor het papiernummer,
selecteert u het pictogram [Papier] om het dialoogvenster
Papier te openen.
c. In het dialoogvenster Papier selecteert u hetzelfde
papiernummer in het menu Papier dat u heeft
geselecteerd in het dialoogvenster Invoegingen.
d. Het papier voor de invoeging programmeren. De
gedeelten “Papier specificeren voor de opdracht” en
“Papiereigenschappen specificeren” eerder in dit
hoofdstuk raadplegen voor meer informatie.
e. [OK] selecteren om het dialoogvenster Papier te sluiten
en terug te keren naar het dialoogvenster Invoegingen.
De nieuwe papierspecificaties worden weergegeven in
het veld [Papier] in het dialoogvenster Invoegingen.
A
Opdrachtkaartopties
9-36 Afdrukken met Xerox Production Print Services
6. [Toevoegen] selecteren. Het volgnummer, paginanummer,
aantal en papiernummer van het bereik van de nieuwe
blanco invoegingen verschijnt in de lijst Invoegingen.
7. [OK] selecteren om de informatie over blanco invoegingen op
te slaan en terug te keren naar het dialoogvenster
Opdrachtkaart.
Indien u de wijzigingen die u heeft aangebracht bij nader
inzien toch niet wilt toepassen, [Annuleren] selecteren.
OPMERKING: DocuSP staat meer dan 2 invoegingen toe,
alsmede het invoegen van een pagina na pagina 0 (vóór
pagina 1). Op de DocuTech 135 zijn deze functies echter niet
voorhanden.
Invoegingen wijzigen
De volgende stappen uitvoeren om een blanco invoeging te
wijzigen:
1. Het pictogram [Invoegingen...] selecteren in het
dialoogvenster Opdrachtkaart om het dialoogvenster
Invoegingen te openen.
2. In de keuzelijst dubbelklikken om de invoeging te selecteren
die u wilt wijzigen. De eigenschappen van de invoeging
worden weergegeven in de velden in het dialoogvenster
Invoegingen.
3. De gewenste wijzigingen in de invoeging aanbrengen en
[Wijzigen] selecteren.
4. [OK] selecteren om de blanco invoegingen op te slaan en
terug te keren naar het dialoogvenster Opdrachtkaart.
Indien u de wijzigingen die u heeft aangebracht bij nader
inzien toch niet wilt toepassen, [Annuleren] selecteren.
Invoegingen verwijderen
De volgende stappen uitvoeren om een blanco invoeging te
verwijderen:
1. Het pictogram [Invoegingen...] selecteren in het
dialoogvenster Opdrachtkaart om het dialoogvenster
Invoegingen te openen.
2. De invoeging die u wilt verwijderen selecteren in de
keuzelijst.
3. [Verwijderen] selecteren.
E
A
A
Opdrachtkaartopties
Afdrukken met Xerox Production Print Services 9-37
4. [OK] selecteren. Het aantal invoegingen dat u heeft
gespecificeerd wordt weergegeven onder het pictogram
[Invoegingen...] in het dialoogvenster Opdrachtkaart.
Indien u de wijzigingen die u heeft aangebracht bij nader
inzien toch niet wilt toepassen, [Annuleren] selecteren.
Begin hoofdstuk specificeren
Met de optie [Begin hoofdstuk] kan een bepaalde pagina worden
aangegeven als de eerste pagina van een hoofdstuk of gedeelte
in de afdrukopdracht. Deze pagina wordt altijd afgedrukt op de
eerste zijde van een 2-zijdige pagina.
Wanneer het geselecteerde beeld de achterzijde van een 2-
zijdige pagina is, wordt een blanco beeld voor de achterzijde van
de pagina ingevoegd en wordt het geselecteerde beeld
verplaatst naar de eerste zijde van de volgende pagina. Alle
overige paginabeelden worden opnieuw gerangschikt. Eventuele
invoegingen die volgen op de beginpagina van het hoofdstuk in
de opdracht worden niet opnieuw gerangschikt.
U kunt als volgt het begin van een hoofdstuk specificeren.
1. Het pictogram [Begin hoofdstuk...] selecteren in het
dialoogvenster Opdrachtkaart om het dialoogvenster Begin
hoofdstuk te openen.
2. In het tekstvak [Beginpagina] het nummer invoeren van de
pagina waarop het hoofdstuk begint.
3. [Toevoegen] selecteren. De beginpagina van het hoofdstuk
wordt weergegeven in het veld [Pagina].
4. Herhaal stap 2 en 3 om desgewenst nog meer beginpagina’s
van hoofdstukken te specificeren.
5. Wanneer u klaar bent, selecteert u [OK] om het
dialoogvenster Begin hoofdstuk te sluiten. Het aantal
beginpagina’s van hoofdstukken dat u heeft gespecificeerd
wordt weergegeven onder het pictogram [Begin hoofdstuk...]
in het dialoogvenster Opdrachtkaart.
Beginpagina van een hoofdstuk wijzigen
De volgende stappen uitvoeren om opgegeven beginpagina van
een hoofdstuk te wijzigen:
1. Het pictogram [Begin hoofdstuk...] selecteren in het
dialoogvenster Opdrachtkaart.
A
A
Opdrachtkaartopties
9-38 Afdrukken met Xerox Production Print Services
2. In de keuzelijst [Pagina] het paginanummer selecteren dat u
wilt wijzigen.
3. In het tekstvak [Beginpagina] het nieuwe paginanummer
invoeren.
4. [Wijzigen] selecteren. Het geselecteerde nummer van de
beginpagina van het hoofdstuk wordt vervangen door het
nieuwe nummer in de keuzelijst [Pagina].
5. [OK] selecteren om de specificatie te bevestigen en het
dialoogvenster Begin hoofdstuk te sluiten.
Beginpagina van een hoofdstuk verwijderen
De volgende stappen uitvoeren om de beginpagina van een
hoofdstuk te verwijderen:
1. Het pictogram [Begin hoofdstuk...] selecteren in het
dialoogvenster Opdrachtkaart.
2. In de keuzelijst [Pagina] het paginanummer selecteren dat u
wilt verwijderen.
3. [Verwijderen] selecteren. Het geselecteerde nummer van de
beginpagina van het hoofdstuk wordt verwijderd uit de
keuzelijst [Pagina].
4. [OK] selecteren om de verwijdering te bevestigen en het
dialoogvenster Begin hoofdstuk te sluiten.
Documenten afdrukken
In dit gedeelte worden de procedures beschreven die deel
uitmaken van het afdrukken van een document dat u heeft
ingesteld en verzonden. Voor een overzicht van het totale proces
van het instellen, verzenden en afdrukken van een opdracht,
raadpleegt u “Overzicht van het afdrukproces” eerder in dit
document.
Printerwachtrij selecteren
In het veld [Printeraansluitingen] wordt een lijst weergegeven
van de printerwachtrijen die u heeft ingesteld. U kunt ook de
printerwachtrijen die het meest worden gebruikt, opnemen in een
aangepaste lijst van printerwachtrijen.
Een wachtrij selecteren:
1. De XDS-software openen.
A
A
Opdrachtkaartopties
Afdrukken met Xerox Production Print Services 9-39
2. In de lijst met printeraansluitingen de gewenste
printerwachtrij selecteren. De geselecteerde printerwachtrij
wordt weergegeven in de titelbalk van het XDS-venster.
OPMERKING: In de lijst zijn altijd verscheidene niet-aangesloten
printerwachtrijen opgenomen. Op deze manier kunt u
opdrachtkaarten op uw pc instellen en opslaan zonder toegang
tot de printer.
Afdrukbestand selecteren
U kunt een van de volgende methoden gebruiken om een
bestand te selecteren dat afgedrukt dient te worden:
Het bestand selecteren in een mapvenster.
Het bestand selecteren in Windows Verkenner en vervolgens
naar de XDS-toepassing slepen en daar neerzetten. Het
bestand wordt rechtstreeks naar de printer gezonden.
Via de opdrachtregel.
Het bestand selecteren in het menu Bestand, waarin de vier
laatst geopende bestanden worden weergegeven.
Mapvenster
1. In het groepsvak [Document] de toets [Bladeren] selecteren
of in het menu Bestand [Document openen] selecteren. Er
wordt een mapvenster geopend.
2. Het bestand selecteren dat u wilt afdrukken. Ervoor zorgen
dat het documentbestand een PDL-indeling heeft.
3. [Openen] selecteren.
De naam van het geselecteerde documentbestand wordt
weergegeven in het naamveld onder Document.
Opdrachtregel
1. In het menu Start op het werkstation [Uitvoeren] selecteren.
2. In het venster Uitvoeren de XDS-<bestandsnaam> invoeren.
De naam van het geselecteerde documentbestand wordt
weergegeven in het naamveld onder Document.
Printerserverbestand selecteren
Wanneer het bestand dat dient te worden afgedrukt een extern
bestand is, het vakje [Printerserverbestand] aankruisen en in het
naamveld het pad en de naam van het bestand invoeren.
E
A
A
Opdrachtkaartopties
9-40 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Opgeslagen bestand selecteren voor opnieuw uitvoeren
Wanneer u een opgeslagen bestand opnieuw wilt uitvoeren, het
selectievakje [Opnieuw afdrukken] inschakelen. Het gedeelte
“Opnieuw afdrukken” verderop in dit hoofdstuk raadplegen voor
meer informatie.
Opgeslagen opdrachten opnieuw uitvoeren
Met behulp van Opnieuw afdrukken kan een opdracht die is
opgeslagen op een bepaalde locatie opnieuw worden
uitgevoerd.
OPMERKING: Met deze functie voert u niet opnieuw een
opdracht af die al is uitgevoerd. Alleen opgeslagen opdrachten
kunnen “opnieuw worden uitgevoerd”. Met [Opnieuw afdrukken]
voert u de opgeslagen opdracht in feite voor de eerste keer uit.
Opgeslagen opdrachten kunnen als volgt opnieuw worden
uitgevoerd:
Zonder een of meer van de opgeslagen
opdrachtkaartparameters te wijzigen.
Nadat een aantal opgeslagen opdrachtkaartparameters zijn
gewijzigd.
OPMERKING: Afhankelijk van de netwerksoftware wordt de
naam van de afdrukopdracht die opnieuw wordt uitgevoerd,
aangepast volgens diverse methoden. In de meeste gevallen
geldt dat om een opdracht vanaf een DOS of Windows-client
opnieuw te kunnen uitvoeren, het bestandsservertype in de
opslagvoorkeuren op de DocuSP-controller dient te zijn
ingesteld op [PC]. De handleiding van de printshopoperateur
raadplegen voor meer informatie.
Opnieuw afdrukken zonder opdrachtkaartparameters te
wijzigen
Wanneer de opdracht wordt opgeslagen, wordt tevens een
opdrachtkaart gemaakt en opgeslagen. Alle parameters die in de
opdrachtkaart waren ingesteld toen de opdracht werd
opgeslagen, zijn ook ingesteld in de opgeslagen opdrachtkaart.
Wanneer een opdrachtkaart wordt opgeslagen, wordt aan het
einde van de bestandsnaam de extensie .jt toegevoegd. Indien
het veld [Voorkeursinstellingen opslaan] is ingesteld op [PC File
Server Type], wordt de decomp.ps van de opdracht opgeslagen
als DECOMP.jt.
E
E
Opdrachtkaartopties
Afdrukken met Xerox Production Print Services 9-41
1. In het veld [Document] van het XDS-venster de naam van het
document dat u opnieuw wilt afdrukken invoeren of bladeren
om de naam te zoeken en weer te geven. Wanneer de
opslagdirectory de standaardopslaglocatie op de DocuSP-
controller is, hoeft geen bronpad te worden ingevoerd.
Wanneer de brondirectory afwijkt van de
standaardopslagdirectory, dient het pad voor de
opslagdirectory te worden ingevoerd.
OPMERKING: Er wordt onderscheid gemaakt tussen
hoofdletters en kleine letters. De naam van de brondirectory
en de bestandsnaam dienen daarom exact overeen te komen
met de naam waaronder het bestand is opgeslagen. In
sommige netwerk-gateway-applicaties worden alle letters
omgezet in hoofdletters of kleine letters.
2. Het selectievakje [Opnieuw afdrukken] selecteren. Er
verschijnt een bericht waarin u wordt gemeld dat de
opdrachtkaartinstellingen die bij de opdracht zijn opgeslagen
zullen worden gebruikt.
3. In het berichtvenster [OK] selecteren om door te gaan met
het opnieuw afdrukken.
4. [Instellingen] selecteren om het venster Instellingen te
openen.
OPMERKING: Wanneer [Opnieuw afdrukken] wordt
geselecteerd in het XDS-venster, worden alle
opdrachtkaartparameters ingesteld op de standaardwaarden
van het systeem of op de printerstandaardinstellingen.
5. Ervoor zorgen dat het aantal afdrukken overeenkomt met het
aantal afdrukken van de opnieuw uit te voeren opdracht en
[OK] selecteren.
6. [Afdrukken] selecteren. De opdracht wordt naar de printer
gezonden om opnieuw te worden uitgevoerd.
Opnieuw afdrukken met andere opdrachtkaartparameters
Wanneer een opdracht wordt opgeslagen, wordt tevens de
opdrachtkaart opgeslagen. Desgewenst kan de opdracht
opnieuw worden uitgevoerd met andere
opdrachtkaartparameters.
De opgeslagen opdrachtkaart kan niet worden gewijzigd. De
opdracht kan opnieuw worden uitgevoerd met nieuwe
parameters, maar deze nieuwe parameters zijn niet van invloed
op de opgeslagen opdrachtkaart.
A
E
E
Opdrachtkaartopties
9-42 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Alle opdrachtkaartparameters kunnen worden gewijzigd, met
uitzondering van het PDL-type, dat is ingesteld als de
printerstandaardinstelling.
1. In het veld [Document] van het XDS-venster de naam van het
document dat u opnieuw wilt afdrukken invoeren of bladeren
om het pad te zoeken en weer te geven. Wanneer de
opslagdirectory de standaardopslaglocatie op de DocuSP-
controller is, hoeft geen bronpad te worden ingevoerd.
Wanneer de brondirectory afwijkt van de
standaardopslagdirectory, dient het pad voor de
opslagdirectory te worden ingevoerd.
OPMERKING: Er wordt onderscheid gemaakt tussen
hoofdletters en kleine letters. De naam van de brondirectory
en de bestandsnaam dienen daarom exact overeen te komen
met de naam waaronder het bestand is opgeslagen. In
sommige netwerk-gateway-applicaties worden alle letters
omgezet in hoofdletters of kleine letters.
2. Het selectievakje [Opnieuw afdrukken] selecteren. Er
verschijnt een bericht waarin u wordt gemeld dat de
opdrachtkaartinstellingen die bij de opdracht zijn opgeslagen
zullen worden gebruikt.
3. In het berichtvenster [OK] selecteren om door te gaan met
het opnieuw afdrukken.
4. [Instellingen] selecteren.
5. De opdrachtkaartparameters invoeren die u wilt wijzigen ten
opzichte van de opgeslagen opdrachtkaartparameters.
Parameters die hetzelfde dienen te blijven als in de
opgeslagen opdrachtkaart, blanco laten of instellen op
[Printerstandaardinstelling].
OPMERKING: Wanneer [Opnieuw afdrukken] wordt
geselecteerd in het XDS-venster, worden alle
opdrachtkaartparameters ingesteld op de standaardwaarden
van het systeem of op de printerstandaardinstellingen.
6. [OK] selecteren.
7. [Afdrukken] selecteren. De opdracht wordt naar de printer
gezonden om opnieuw te worden uitgevoerd.
A
E
E
Opdrachtkaartopties
Afdrukken met Xerox Production Print Services 9-43
Opdrachtstatus controleren
Wanneer u de opdrachtstatus wilt controleren van een opdracht
die naar een Novell-printerwachtrij is gezonden, gebruikmaken
van het NetWare-hulpprogramma PCONSOLE. De volgende
stappen uitvoeren om de Novell-printerwachtrij weer te geven:
1. Bij de DOS-prompt PCONSOLE invoeren.
2. [Printerwachtrij-informatie] in het menu Beschikbare opties
selecteren en <Enter> indrukken. (Het is mogelijk dat u geen
toegang heeft tot sommige opties in PCONSOLE.)
3. De gewenste printerwachtrij selecteren in de weergegeven
lijst en <Enter> indrukken. Wanneer slechts één
printerwachtrij beschikbaar is, wordt geen printerwachtrijlijst
weergegeven.
4. [Huidige printopdrachtingangen] in het menu printerwachtrij
selecteren en <Enter> indrukken. Er verschijnt een lijst van
de actieve opdrachten in de wachtrij.
5. Wanneer u klaar bent, <Esc> indrukken om PCONSOLE te
beëindigen.
Wanneer u de status van de opdracht op een DocuTech-printer
wilt controleren, de XDS-opdracht listjob invoeren op de DOS-
opdrachtregel. Het document Gebruik van de Xerox Client-
software voor Solaris raadplegen voor meer informatie over het
gebruik van de opdracht listjob.
XDS-afdrukopties instellen
Met behulp van het venster Gebruikersinstellingen kunt u de
manier aanpassen waarop u met de toepassing XDS omgaat.
De volgende stappen uitvoeren om de XDS-afdrukopties in te
stellen in het venster Gebruikersinstellingen.
1. In het XDS-venster selecteert u [Gebruikersinstellingen...] in
het menu Opties. Het venster Gebruikersinstellingen wordt
geopend.
2. Het selectievakje naast de optie selecteren die u wilt
inschakelen.
A
A
Opdrachtkaartopties
9-44 Afdrukken met Xerox Production Print Services
[Versleepte documentbestanden afdrukken]: Hiermee
maakt u afdrukken via slepen en neerzetten in een
actieve XDS-applicatie mogelijk. Bij deze methode wordt
gebruik gemaakt van de huidige opdrachtkaart en de
geselecteerde printerwachtrij of de
standaardprinterwachtrij.
Wanneer deze optie niet is geselecteerd, wordt het
bestand het huidige geselecteerde documentbestand.
[XDS herstellen na verslepen van bestand]: Hiermee
maakt u het mogelijk een tot pictogram verkleinde XDS-
applicatie tot de normale grootte te herstellen wanneer
een bestand naar de applicatie is gesleept en daar is
neergezet.
Wanneer deze optie niet is geselecteerd, blijft XDS tot
pictogram verkleind wanneer bestanden op het pictogram
worden neergezet.
[Opdrachtregel-documentbestanden afdrukken]:
Hiermee maakt u het mogelijk dat XDS bestanden afdrukt
die op de opdrachtregel worden aangegeven.
Wanneer deze optie niet is geselecteerd, wordt het
bestand het huidige geselecteerde documentbestand.
OPMERKING: Opdrachtregelargumenten mogen niet
langer zijn dan 127 tekens, inclusief het pad en de spaties
tussen de argumenten.
[De gebruiker waarschuwen zodra een Netware-
opdracht is voltooid]: Hiermee maakt u het mogelijk dat
de pc informatie over de opdrachtstatus ontvangt.
U wordt alleen op de hoogte gesteld dat de
afdrukopdracht is voltooid, wanneer voor de printer
waarmee u werkt, automatische opdrachtstatus is
ingeschakeld. Voor meer informatie contact opnemen met
de systeembeheerder.
OPMERKING: Deze optie is niet van toepassing wanneer
gebruik wordt gemaakt van TCP/IP.
[Bericht Opdrachtverzending voltooid weergeven]:
Hiermee maakt u het mogelijk dat de pc een bericht
ontvangt wanneer een opdracht met succes is verzonden.
3. [OK] selecteren om de wijzigingen op te slaan en terug te
keren naar het XDS-venster.
E
E
Opdrachtkaartopties
Afdrukken met Xerox Production Print Services 9-45
Indien u naar het XDS-venster wilt terugkeren zonder
wijzigingen op te slaan, selecteert u [Annuleren].
Bestand met printeropties instellen
In het bestand met printeropties worden alle kenmerken en
opties vermeld van de printer waarvoor het bestand is
samengesteld. Dit bestand kan worden opgeslagen op het
werkstation en is toegankelijk voor andere clients die mogelijk
niet de printer rechtstreeks kunnen benaderen voor informatie
met betrekking tot de mogelijkheden.
OPMERKING: In XDS voor Windows is het bestand met
printeropties alleen beschikbaar voor de DocuColor 2045, 2060
en iGen3.
Inhoud van het bestand
Het bestand met printeropties bevat alle gegevens over de
printer, inclusief:
Papiersoorten in de papierbibliotheek (namen en gegevens)
Fonts die zijn geladen
Bestemmings-ICC-profielen
CMYK-intensiteitsoverdrachtfuncties (TRC)
RGB-bronkleurprofiel
CMYK-bronkleurprofiel
CMY-bronkleurprofiel
Grijstinten-bronkleurprofiel
Bronnen voor het bestand met printeropties voor Windows
U kunt geen bestand met printeropties genereren met XDS op
uw Windows-systeem. In plaats daarvan dient u het bestand in
XDS Plus te maken. U kunt XDS Plus op uw pc waarop Windows
wordt uitgevoerd laden en het bestand op uw eigen systeem
maken, of u kunt het bestand met printeropties maken op een
ander systeem en dit bestand vervolgens naar uw pc
overbrengen.
Systemen waarop u XDS Plus kunt laden en uitvoeren zijn onder
andere:
Een pc waarop Windows wordt uitgevoerd
E
Opdrachtkaartopties
9-46 Afdrukken met Xerox Production Print Services
Een Sun-werkstation waarop Solaris 2.6 of 2.8 wordt
uitgevoerd
De DocuSP printercontroller waarop de DocuSP 3.X-
software wordt uitgevoerd.
Bestand met printeropties genereren in XDS Plus
De volgende stappen uitvoeren om met behulp van XDS Plus
een bestand met printeropties te genereren voor XDS:
1. XDS Plus installeren en openen op een van de systemen die
dit ondersteunen. De Handleiding voor opdrachtverzending
met XDS Plus raadplegen voor de installatieprocedure.
2. In het venster van XDS Plus de optie [Beheer] selecteren.
3. Indien nodig het tabblad [Status] selecteren om het
statusvenster weer te geven.
4. In het gedeelte [Wachtrijen] van het statusvenster een
wachtrijnaam selecteren.
5. In het menu Opties [Bestand met printeropties genereren...]
selecteren.
6. In het venster Bestand met printeropties opslaan de map
zoeken en openen waarin u het bestand met printeropties dat
wordt gegenereerd wilt opslaan. In het tekstveld
[Bestandsnaam] een naam voor het bestand invoeren. De
naam dient de extensie .xcp te hebben.
7. [Opslaan] selecteren. Het systeem slaat het bestand op de
geselecteerde plaats op en het venster Bestand met
printeropties opslaan wordt gesloten.
8. Indien nodig brengt u het bestand met printeropties van het
systeem waarop u het bestand heeft gemaakt over naar uw
werkstation.
9. In XDS de plaats van het bestand met printeropties opgeven
in het venster Voorkeursinstellingen. Het gedeelte
“Gebruikersvoorkeuren instellen” eerder in dit hoofdstuk
raadplegen voor de procedure.
XDS-software afsluiten
De volgende stappen uitvoeren om de XDS-software af te sluiten
en terug te keren naar de Windows-omgeving:
A
Opdrachtkaartopties
Afdrukken met Xerox Production Print Services 9-47
1. [OK] selecteren in het venster Instellingen. Het XDS-venster
wordt geopend.
2. [Sluiten] selecteren in het XDS-venster.
De XDS Plus-software afsluiten
De XDS-software afsluiten en terugkeren naar de Windows-
omgeving:
1. In het venster van XDS Plus de optie in het menu Bestanden
de optie [Afsluiten] selecteren. Het venster van XDS Plus
wordt gesloten.
A
A
Opdrachtkaartopties
9-48 Afdrukken met Xerox Production Print Services
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144

Xerox 90 Gebruikershandleiding

Type
Gebruikershandleiding