Mountfield 2135H Handleiding

  • Hallo! Ik ben een AI-chatbot die speciaal is getraind om je te helpen met de Mountfield 2135H Handleiding. Ik heb het document al doorgenomen en kan je duidelijke en eenvoudige antwoorden geven.
31
NEDERLANDS
NL
1 ALGEMEEN
Dit symbool geeft een
WAARSCHUWING weer. Als de
instructies niet nauwkeurig worden
opgevolgd, kan dit leiden tot ernstige
persoonlijke verwondingen en/of
schade.
Voordat u deze machine in gebruik
neemt, moet u de gebruiksaanwijzing
en de meegeleverde
"VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN"
zorgvuldig doornemen.
1.1 SYMBOLEN
Op de machine ziet u de volgende symbolen om u
eraan te herinneren dat voorzichtigheid en
oplettendheid bij gebruik en tijdens onderhoud
geboden is.
Betekenis van de symbolen:
Waarschuwing!
Lees vóór gebruik van de machine de
gebruikershandleiding en de
veiligheidsvoorschriften.
Waarschuwing!
Kijk uit voor weggegooide voorwerpen.
Houd omstanders op afstand.
Waarschuwing!
Draag altijd gehoorbescherming.
Waarschuwing!
Deze machine is niet bedoeld voor rijden
op de openbare weg.
Waarschuwing!
U mag met de machine niet rijden op een
helling met een grotere hellingshoek dan
10º.
Waarschuwing!
Kans op brandwonden. Raak de
geluiddemper/katalysator niet aan.
1.2 VERWIJZINGEN
1.2.1 Afbeeldingen
De afbeeldingen in deze gebruikershandleiding
zijn genummerd met 1, 2, 3 etc.
Onderdelen in afbeeldingen worden aangegeven
met A, B, C etc.
Een verwijzing naar onderdeel C in afbeelding 2
wordt als volgt weergegeven:.
“Zie afb. 2:C.” of gewoon “(2:C)”
1.2.2 Titels
De titels in deze gebruikershandleiding zijn op de
volgende manier genummerd:
“1.3.1 Algemene veiligheidscontrole” is een
subtitel van “1.3 Veiligheidscontrole” en wordt
onder deze titel vermeld.
Wanneer naar een titel wordt verwezen, wordt
alleen het nummer van deze titel aangegeven.
Bijvoorbeeld “Zie 1.3.3”.
2 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
2.1 ALGEMEEN
Lees deze voorschriften zorgvuldig door. Zorg
dat u bekend bent met alle
bedieningsmechanismen en het juiste gebruik
van de machine.
Alle bestuurders moeten zich voor gebruik
aanmelden voor praktische training in de
bediening van de machine, en deze ook volgen.
Hierbij moet met name worden gelet op het feit
dat:
a. u wanneer u een zitmaaier bedient zorgvuldig
en geconcentreerd te werk moet gaan.
b. het op hellingen niet mogelijk is een
schuivende zitmaaier onder controle te houden
door te remmen. De belangrijkste redenen voor
het verliezen van de controle zijn: te weinig
tractie, een uitzonderlijk hoge snelheid, te
weinig remmen, het feit dat de machine niet
geschikt is voor de taak, te weinig aandacht aan
het grondoppervlak of onjuist gebruik als een
sleepvoertuig.
Laat de machine nooit door kinderen gebruiken
of door iemand die niet op de hoogte is van deze
instructies. In gemeentelijke verordeningen
kunnen beperkingen worden aangegeven voor
de leeftijd van de bestuurder.
Gebruik de machine nooit wanneer anderen,
met name kinderen of dieren, in de buurt zijn.
De bestuurder is aansprakelijk voor ongelukken
bij anderen of schade aan het eigendom van
anderen.
Laat nooit kinderen of andere passagiers op de
machine met u meerijden. Ze kunnen er van af
vallen en ernstig gewond raken, of u kunt de
machine hierdoor niet meer veilig besturen.
Gebruik de machine niet wanneer u onder
invloed bent van alcohol, drugs of
geneesmiddelen. Gebruik de machine ook niet
wanneer u moe bent of zich niet lekker voelt.
2.2 VOORBEREIDING
Draag stevige schoenen en een lange broek
wanneer u de machine gebruikt. Gebruik de
machine niet op blote voeten of met sandalen.
32
NEDERLANDS
NL
Draag geschikte kleding wanneer u de machine
gebruikt. Draag geen loshangende kleding,
sieraden, een sjaal, een das enzovoort. Deze
kunnen in de draaiende onderdelen vast komen
te zitten. Steek lang haar op.
Controleer zorgvuldig het gebied dat u wilt
maaien/sneeuwvrij wilt maken. Verwijder alle
losse stenen, takjes, stukken ijzerdraad of
andere vreemde voorwerpen die door de
machine kunnen worden uitgeworpen.
Waarschuwing - benzine is uiterst brandbaar.
a. Bewaar benzine altijd in een verpakking die
daarvoor speciaal is bedoeld.
b. U mag de machine alleen buiten met benzine
(bij)vullen. Rook nooit wanneer u de machine
met benzine (bij)vult.
c. Vul de machine met benzine voordat u de
motor start. Verwijder nooit de vuldop en vul de
machine nooit met benzine wanneer de motor
loopt of nog warm is.
d. Start nooit de motor wanneer u benzine hebt
gemorst, maar verwijder de machine van de
plaats waar u benzine hebt gemorst en probeer
te voorkomen dat er vonken ontstaan totdat de
benzine is verdampt.
e. Vergeet niet na het vullen de dop op de
benzinetank en het vat te schroeven.
Vervang defecte dempers.
Controleer voor gebruik altijd of de messen en
de bevestigingsonderdelen niet zijn versleten of
beschadigd. Vervang versleten of beschadigde
onderdelen als een set, zodat de juiste balans
behouden blijft.
De accu (op elektrisch gestarte machines) geeft
explosieve gassen af. Houd de machine uit de
buurt van vonken, vuur en sigaretten. Zorg dat
er bij het opladen voldoende ventilatie is.
De accu bevat giftige stoffen. Beschadig de
accubehuizing niet. Zorg wanneer de behuizing
is beschadigd dat u niet in aanraking komt met
de inhoud van de accu.
Gooi oude, defecte accu's niet bij het afval.
Vraag bij uw gemeente na hoe u de accu op de
juiste manier moet weggooien.
Zorg dat de accu geen kortsluiting maakt.
Hierbij kunnen vonken ontstaan, waardoor
brand kan worden veroorzaakt.
2.3 RIJDEN
Start de motor volgens de instructies in de
handleiding. Houd uw voeten uit de buurt van
de messen.
Laat de motor niet lopen in besloten ruimten
waar gevaarlijke koolmonoxidegassen zich
kunnen verzamelen.
Gebruik de machine alleen overdag of bij goede
verlichting.
Gebruik altijd gehoorbescherming.
Rijd voorzichtig wanneer u obstakels nadert die
uw zicht beperken.
Houd kinderen altijd uit de buurt van het
werkgebied van de machine. Zorg dat een
andere volwassene op de kinderen let.
Rijd voorzichtig achteruit. Kijk voordat en
terwijl u achteruit rijdt, achter u om te
controleren of er geen obstakels aanwezig zijn.
Kijk uit met kleine kinderen.
Zet de messen en de verbinding los voordat u de
motor start.
Houd uw handen of voeten nooit bij of onder
draaiende onderdelen. Kijk uit voor de messen.
Ga nooit recht voor de uitvoeropening staan.
Gebruik de machine niet op een nat gazon.
Rijd voorzichtig op hellingen. Start of stop niet
plotseling wanneer u een helling op- of afrijdt.
Laat het koppelingspedaal langzaam los. Rijd
altijd met het koppelingspedaal omlaag en laat het
pedaal niet los wanneer u een helling af rijdt.
Rijd nooit dwars op de helling. Rijd van boven
naar beneden, en van beneden naar boven.
Gebruik een lage versnelling wanneer u de
aandrijving inschakelt, met name in lang gras.
Neem gas terug op hellingen en wanneer u
scherpe bochten maakt, om te voorkomen dat
de machine kantelt of u de controle over de
machine verliest.
Let goed op gaten in de grond en andere
verborgen gevaren.
Rijd niet te dicht bij greppels of hoge randen.
De machine kan omvallen wanneer een wiel
over de rand komt of wanneer de rand afbreekt.
Ga zorgvuldig te werk wanneer u iets sleept of
zware apparatuur gebruikt.
a. Gebruik alleen een goedgekeurde
sleepinrichting.
b. Houd de lading beperkt, zodat u deze goed
onder controle kunt houden.
c. Maak geen plotselinge bochten. Rijd
voorzichtig achteruit.
d. Gebruik wielgewichten of een gewicht op de
voorzijde wanneer dit in de handleiding wordt
aanbevolen.
Let goed op het verkeer bij kruispunten of in de
buurt van wegen.
Stop de messen wanneer u tijdens het maaien
over een ander oppervlak dan gras rijdt.
Richt wanneer u accessoires gebruikt de uitvoer
nooit op iemand die ernaast staat, en laat
niemand bij de machine staan wanneer deze is
ingeschakeld.
Gebruik de machine nooit met te weinig
bescherming of zonder dat de
veiligheidsmechanismen zijn geplaatst.
33
NEDERLANDS
NL
U mag bestaande veiligheidsmechanismen niet
losmaken of uitschakelen. Controleer elke keer
voordat u de machine gebruikt of de
veiligheidsmechanismen werken.
Verander de instelling van de regelaar van de
motor niet en laat de motor niet op een te hoog
toerental lopen. Bij hoge toerentallen van de
motor neemt de kans op persoonlijk letsel toe.
Raak machineonderdelen die tijdens gebruik
warm worden, niet aan. U loopt dan de kans op
brandwonden.
Verlaat de zitplaats van de bestuurder alleen
wanneer u:
a. het krachtafneempunt hebt uitgeschakeld en
de accessoires omlaag hebt gezet.
b. de versnelling in de neutrale stand hebt gezet
en de parkeerrem hebt geactiveerd.
c. de motor hebt uitgeschakeld en de sleutel
hebt verwijderd.
Gebruik alleen accessoires die zijn
goedgekeurd door de fabrikant van de machine.
U mag de machine niet gebruiken zonder dat u
in de gereedschapsbevestigingspunten van de
machine accessoires/gereedschappen hebt
geplaatst. Rijden zonder accessoires kan een
negatief effect hebben op de stabiliteit van de
machine.
Ga voorzichtig te werk wanneer u een
grasopvangbak of andere accessoires gebruikt.
Hierdoor kan de stabiliteit van de machine
veranderen. Dit geldt met name op hellingen.
Schakel de aandrijving van de accessoires uit,
schakel de motor uit en maak de bougiekabel
los of verwijder het contactsleuteltje:
a. wanneer u takjes en vuil moet verwijderen als
de uitvoer verstopt is geraakt.
b. wanneer u de machine wilt controleren,
reinigen of onderhoud aan de machine wilt
verrichten.
c. wanneer u wilt controleren of er schade is
ontstaan en reparaties wilt uitvoeren voordat u
de machine na een botsing met een vreemd
voorwerp weer start en in gebruik neemt.
d. Wanneer u de machine wilt controleren
wanneer deze sterk begint te trillen. (Controleer
de machine direct.)
Maak de aandrijving naar de accessoires los
tijdens transport of wanneer u de machine niet
gebruikt.
Schakel de motor uit en maak de aandrijving
naar de accessoires los:
a. voordat u de machine met benzine vult.
b. voordat u de grasopvangbak verwijdert.
c. voordat u de hoogte aanpast, wanneer dit niet
mogelijk is vanaf de positie van de bestuurder.
Zet de machine in een lagere versnelling
wanneer u de motor wilt uitschakelen. Wanneer
de motor is uitgerust met een brandstofafsluiter,
moet u deze uitschakelen wanneer het werk
klaar is.
Wees voorzichtig wanneer u een machine hebt
met meerdere maaidekken, want als er één mes
draait, kunnen de andere messen ook gaan
draaien.
U mag met de machine, uitgerust met de
oorspronkelijke accessoires, niet rijden op een
helling met een steilere hellingshoek dan 10º.
De oorspronkelijke messen van het maaidek
mogen niet worden vervangen door niet-
oorspronkelijke messen die bijvoorbeeld zijn
bedoeld voor verwijdering van mos. Wanneer u
dergelijke messen gebruikt, vervalt de garantie.
Ook bestaat de kans op ernstig letsel of schade
aan personen of eigendom.
Ga voorzichtig te werk bij het laden en ontladen
van de machine op een vrachtwagen of
aanhangwagen.
2.4 ONDERHOUD EN OPBERGEN
Zet alle schroeven en moeren zo vast dat de
machine veilig kan worden gebruikt.
Controleer regelmatig of de schroeven van de
messen van het maaidek stevig vast zitten.
Controleer regelmatig de werking van de
remmen. Onderhoud de remmen goed en
repareer ze indien nodig.
Berg de machine nooit op met benzine in de
tank in gebouwen waar de dampen in aanraking
kunnen komen met open vuur of vonken.
Laat de motor afkoelen voordat u de machine
opbergt.
Zorg ter voorkoming van brandgevaar dat er
geen gras, bladeren of overtollige olie in de
motor, demper, accu en benzinetank komen.
Controleer regelmatig of de grasopvangbak is
versleten of beschadigd.
Vervang versleten of beschadigde onderdelen
voor de veiligheid.
Gebruik altijd originele reserveonderdelen.
Niet-originele reserveonderdelen kunnen
verwondingen veroorzaken, ook al passen ze in
de machine.
Vervang beschadigde waarschuwings- en
instructiestickers.
Wanneer er geen mechanische vergrendeling
aanwezig is voor de transportpositie, moet u het
maaidek omlaag zetten wanneer u de machine
parkeert, opbergt of onbewaakt achterlaat.
Wanneer u de benzinetank moet leegmaken,
moet u dit buiten doen.
Berg de machine zo op dat kinderen deze niet
kunnen bereiken.
34
NEDERLANDS
NL
De accu bevat zuur. Bij mechanische schade of
overlading kan het zuur uit de accu lekken.
Overlaad de accu nooit. Door overlading van de
accu kan deze ontploffen, waarbij het zuur alle
kanten opspat.
Als u het zuur in uw ogen of op uw huid krijgt,
kan dit ernstig letsel veroorzaken. Als er zuur
op uw lichaam terechtkomt, moet u het
betreffende lichaamsdeel onmiddellijk
afspoelen met een ruime hoeveelheid water en
zo snel mogelijk medische hulp zoeken.
Zuurdampen kunnen bij inademing letsel
veroorzaken aan slijmvliezen en andere
inwendige organen. Zoek onmiddellijk
medische hulp als u zuurdampen hebt
ingeademd.
Zuur kan ernstige schade veroorzaken aan
gereedschappen, kleding en ander materiaal.
Spoel gemorst zuur onmiddellijk weg met
water.
Zorg dat de accu geen kortsluiting maakt, want
dan kunnen er vonken en brand ontstaan. Zorg
dat metalen sieraden niet in contact kunnen
komen met de accupolen.
Als er schade is ontstaan aan de behuizing, het
deksel of de contactpunten van de accu of als er
interferentie optreedt bij de strip die over de
kleppen ligt, moet de accu vervangen worden.
2.5 OPBERGEN
Maak de benzinetank leeg. Start de motor en laat
deze lopen totdat ze stopt.
Vervang de olie terwijl de motor nog warm is.
Schroef de bougie los en giet een eetlepel olie in de
cilinder. Laat de motor enkele slagen draaien zodat
de olie in de cilinder wordt verspreid. Plaats de
bougie.
Reinig de volledige machine. Het is met name
belangrijk om onder het maaidek te reinigen. Werk
beschadigde verf bij om roest te voorkomen.
Berg de machine binnen op een droge plaats op.
Machines met een elektrische starter:
Verwijder de accu. Bewaar deze goed opgeladen
op een koele plaats (tussen de 0°C en de 15°C)
Op de juiste bewaartemperatuur zou de accu elke
vier maanden moeten worden opgeladen.
Het accuzuur is extreem bijtend en kan
verwondingen en beschadigingen aan
de huid en aan kleding veroorzaken.
Draag altijd rubberen handschoenen en
een bril (veiligheidsbril) om uw ogen te
beschermen. Adem geen zuurdampen
in.
Laat de accu niet te veel hellen, want
dan kan het accuzuur eruit lopen op de
handen of de kleding. Spoel wanneer dit
gebeurt, het zuur met veel water af.
3 MONTAGE
Om verwondingen en schade te
voorkomen, dient u de machine niet te
gebruiken voordat alle aangegeven
maatregelen in deze
gebruiksaanwijzing zijn opgevolgd.
3.1 MONTAGE-ONDERDELEN
De voor de montage benodigde onderdelen zijn
meegeleverd. Zie afb. 1.
In zak meegeleverd:
Aand.Aant.Omschrijving Afmeting
A1 Trekplaat
B 2 Schroef met flens 8 x 20
C 2 Schroef voor accu
D 2 Moer voor accu
E 4 Ring 8,4 x 24 x 2,0
F 2 Borstring
G 4 Schroef 8 x 20
H2 Vleugelmoer
I2Contactsleutel
J 1 Spanpin 6 x 36
K 1 Afstandsring 16 x 38 x 0,5
L 1 Afstandsring 16 x 38 x 1,0
P 2 Schroef M10 x 35
Q 2 Moer M10
Gemonteerd geleverd op de voorassen:
Aand.Aant.Omschrijving
M2 Borgring
N 2 Ring met oog
Bevestigd op gereedschapslift:
Aand.Aant. Omschrijving
O 2 Maaidekophanging
3.2 MOTORKAP
Om bij te tanken en de motor en de accu te inspec-
teren en onderhouden, opent u de motorkap.
De motor mag niet draaien als u de kap
opent.
3.2.1 Openen
1. Zorg dat de besturingsarmen in de voorste stand
staan.
2. Trek de stoelvergrendeling (2:S) omhoog en
kantel de stoel voorover.
3. Pak de motorkap aan de voorrand vast en draai
de kap omhoog (afb. 3).
35
NEDERLANDS
NL
3.2.2 Sluiten
Pak de motorkap aan de voorrand vast en draai de
kap omlaag (afb. 3).
De machine alleen gebruiken met
gesloten kap. Anders bestaat er een
kans op brandwonden en kunt u
bekneld raken.
3.3 ACCU
Zie 7.7”.
3.4 ZITTING
LET OP! Om de installatie van de zitting te
vereenvoudigen, voorziet u de vier schroeven
van een druppeltje olie voordat u deze in de
zitting schroeft.
Maak de vergrendeling (2:S) los en klap de
zittinghouder naar voren.
Plaats de bevestiging als volgt in de achterste
(bovenste) gaten:
1. Draai de borstringen (2:F) op de schroeven
(2:G).
2. Duw de schroeven in de gaten van de
zittinghouder. Plaats een sluitring 2:(I) tussen
de zitting en de houder.
3. Draai de schroeven vast in de zitting.
Aanhaalmoment: 9±1,7 Nm.
Als het aanhaalmoment groter dan
9±1,7 Nm is, raakt de zitting
beschadigd.
4. Zorg dat de zitting eenvoudig in de gaten van de
houder valt.
Plaats de bevestiging als volgt in de voorste
(onderste) gaten:
1. Draai de vleugelmoeren (2:H) op de schroeven
(2:G).
2. Plaats een sluitring (2:I) op elke schroef.
3. Duw de schroeven door de gaten in de houder
en draai ze met de hand vast in de zitting.
4. Klap de zitting terug in de gewenste positie.
5. Draai de vleugelmoeren (2:H) met de hand vast.
De vleugelmoeren (2:H) en de zitting
raken beschadigd als u gereedschap
gebruikt.
De zitting kan worden opgeklapt. Als de machine
buiten in de regen staat, klapt u de zitting naar
voren zodat het kussen niet nat wordt.
De stoel is vergrendeld. Om de stoel op of terug te
klappen, trekt u eerst de vergrendeling (2:S) naar
boven.
3.5 STUURWIEL
Voor een minimale speling van de stuurkolom
moeten de afstandsringen (4:K) en/of (4:L) als
volgt tussen de stuurkolombus en de -houder
worden geplaatst.
1. Plaats de stuurkolombus op de stuurkolom en
zet de bus vast door de spanstift (4:J) er voor
ongeveer 1/3 in te steken.
2. Trek de bus en de stuurkolom omhoog.
3. Controleer aan de buitenkant of er geen
sluitringen, de sluitring van 0,5 mm, de sluitring
van 1,0 mm of beide sluitringen in het gat
kunnen worden geplaatst. Forceer de ring(en)
niet, er moet een klein beetje speling zijn.
4. Trek de splitpen eruit en maak de
stuurkolombus open.
5. Plaats de ring(en) volgens punt 3 hierboven.
6. Plaats de stuurkolombus op de stuurkolom en
vergrendel deze door de spanstift er volledig in
te steken. Zorg dat deze pen geborgd is.
3.6 TREKHAAK
Monteer trekhaak (5:A) in de twee gaten aan de
onderzijde van de achteras met de schroeven (5:B).
Draai de schroeven stevig vast.
Aanhaalmoment: 22 Nm.
3.7 MAAIDEKOPHANGING
Hier wordt alleen de installatie op de rechteras
beschreven. Voor de linkeras geldt dezelfde
procedure.
1. Verwijder de borgring (20:M) en buitenste ring
(20:N).
2. Installeer de maaidekophanging (20:O).
De ring (20:N) met het oog moet altijd
tegen de borgring worden geplaatst.
Anders kan de borgring losraken.
3. Plaats de buitenste ring (20:N) en de borgring
(20:M).
4. Smeer de smeerpunten van de
maaidekophanging met een smeerpistool tot er
vet langs de as naar buiten komt.
De schroeven (1:P) en de moeren (1:Q) moeten
worden gebruikt bij de installatie van het
gereedschap in de maaidekarmen (20:O).
3.8 BANDENSPANNING
Controleer de bandenspanning. De juiste waarden
zijn:
Voor: 0,4 bar (6 psi).
Achter: 1,2 bar (17 psi).
3.9 ACCESSOIRES
Voor de montage van accessoires kijkt u in de
aparte montagehandleiding die bij iedere
accessoire wordt geleverd.
Opmerking: Het maaidek is als accessoire
leverbaar.
36
NEDERLANDS
NL
4 BESCHRIJVING
4.1 AANDRIJVING
De machine heeft
voorwielaandrijvingGereedschap dat aan de
voorzijde is gemonteerd wordt aangestuurd door
aandrijfriemen.
4.2 BESTURING
De machine heeft achterwielbesturing. Daarom
kan de machine gemakkelijk om bomen of andere
obstakels heen rijden. Het sturen wordt geregeld
via een kabel.
4.3 BEVEILIGINGSSYSTEEM
De machine is uitgerust met een elektrisch
beveiligingssysteem. Dit systeem onderbreekt
bepaalde activiteiten die door onjuiste handelingen
gevaarlijke situaties kunnen veroorzaken.
De motor kan bijvoorbeeld alleen gestart worden
als het koppelings-/rempedaal is ingedrukt.
Controleer voor elk gebruik of het
beveiligingssysteem werkt.
4.4 BEDIENING
4.4.1 Gereedschapslift, mechanisch (6:P)
U kunt als volgt schakelen tussen de werkpositie
en de transportpositie:
1. Trap het pedaal volledig in.
2. Laat het pedaal langzaam los.
4.4.2 Bedrifjsrem/koppeling/parkeerrem
(6:M) (2125M)
Pedaal dat bedrijfsrem en koppeling combineert.
Drie standen:
1. Pedaal omhoog -
aandrijving. De machine rijdt als
er een versnelling wordt
gekozen. Bedrijfsrem niet
geactiveerd.
2. Pedaal voor de helft ingetrapt - aandrijving
ontkoppeld, er kan geschakeld worden.
Bedrijfsrem niet geactiveerd.
3. Pedaal volledig ingetrapt - aandrijving
ontkoppeld. Bedrijfsrem volledig geactiveerd.
LET OP! Regel de snelheid niet door de koppeling
te laten slippen. Kies in plaats daarvan de juiste
versnelling voor de goede snelheid.
4.4.3 Koppeling - parkeerrem (6:M) (2135H)
Druk nooit op het pedaal tijdens het
rijden. De krachtoverbrenging kan dan
oververhit raken.
Het pedaal (6:M) heeft de
volgende drie standen:
1. Pedaal omhoog - De
koppeling is niet geactiveerd.
De parkeerrem is niet
geactiveerd.
2. Pedaal voor de helft ingetrapt - Voorwaarts
rijden uitgeschakeld. De parkeerrem is niet
geactiveerd.
3. Pedaal volledig ingetrapt - Voorwaarts rijden
uitgeschakeld. De parkeerrem is geactiveerd maar
niet vergrendeld. Deze stand wordt ook gebruikt
als noodrem.
4.4.4 Vergrendeling, parkeerrem (6:N)
De vergrendeling vergrendelt het
koppelings-/rempedaal in de ingetrapte
stand. Deze functie wordt gebruikt om de
machine te vergrendelen op hellingen,
tijdens transport enz., als de motor niet
draait.
De parkeerrem moet tijdens het werk
altijd uitgeschakeld zijn.
Vergrendelen:
1. Trap het pedaal (6:M) volledig in.
2. Verplaats de vergrendeling (6:N) naar rechts.
3. Laat het pedaal los.
4. Laat de vergrendeling los.
Ontgrendelen:
Trap het pedaal volledig in en laat het weer los.
4.4.5 Rijden - bedrijfsrem (8:O) (2135H)
Als de machine niet remt zoals
verwacht als het pedaal wordt
losgelaten, moet het linkerpedaal (6:M)
worden gebruikt als noodrem.
Het pedaal regelt de versnelling tussen de motor en
de wielen (= de snelheid). Wanneer het pedaal
omhoog staat, wordt de bedrijfsrem geactiveerd.
1. Pedaal voorwaarts
– de machine gaat vooruit.
2. Pedaal onbelast
– de machine staat stil.
3. Pedaal achterwaarts
– de machine rijdt achteruit.
4. Minder druk op het pedaal
– de machine remt.
4.4.6 Gas- en chokehendel (7, 8:T)
Hendel om de snelheid te regelen en om te choken
bij een koude start.
Als de motor onregelmatig loopt,
bestaat er een kans dat de hendel te ver
naar voren staat zodat de choke
geactiveerd wordt. Dit beschadigt de
motor, verhoogt het brandstofgebruik
en is schadelijk voor het milieu.
37
NEDERLANDS
NL
1. Choke - voor het starten van een koude
motor. De choke staat in de bovenste stand
in de groef.
Gebruik deze functie niet als de motor
warm is.
2. Vol gas - bij gebruik van de machine
altijd vol gas geven.
Om de gashendel op vol gas te zetten, zet
u de hendel ongeveer 2 cm achter de
chokestand.
3. Stationairloop.
4.4.7 Contactslot/koplamp (7, 8:U)
Het contactslot wordt gebruikt om de motor te
starten en uit te schakelen.
Laat de sleutel niet in stand 2 of 3 op de
machine zitten. Er is dan brandgevaar
omdat brandstof in de motor kan lopen
via de carburateur en de accu kan
ontladen en worden beschadigd.
Vier standen:
1. Stopstand - de motor is kortgesloten.
De sleutel kan verwijderd worden.
2/3. Rijstand.
4. Startstand - de elektrische startmotor
wordt geactiveerd op het moment dat de
sleutel in de veerbelaste startstand wordt
gedraaid. Laat de sleutel teruggaan naar
rijstand 3 wanneer de motor gestart is.
4.4.8 Versnellingspook (7:R) (2125M)
Pook om één van de vijf versnellingen vooruit (1-
2-3-4-5), neutraal (N) of achteruit (R) te kiezen.
Tijdens het schakelen moet het koppelingspedaal
ingetrapt zijn.
LET OP! Zorg dat de machine volledig stilstaat
voordat u van de achteruit in de vooruit of
omgekeerd schakelt. Als u niet meteen in een
bepaalde versnelling kunt schakelen, laat het
koppelingspedaal dan opkomen en trap het
opnieuw in. Schakel opnieuw naar de gewenste
versnelling. Probeer nooit geforceerd in een
gewenste versnelling te schakelen.
4.4.9 Krachtafnemer (7, 8:Q)
De krachtafnemer mag nooit
ingeschakeld zijn wanneer het aan de
voorzijde gemonteerde gereedschap in
de transportstand staat. Dit beschadigt
de riemtransmissie.
Hendel voor in- en uitschakelen van de
krachtafnemer voor aandrijving van het maaidek
en aan de voorzijde gemonteerde accessoires.
Twee standen:
1.Voorste stand - krachtafnemer
uitgeschakeld.
2. Achterste stand - krachtafnemer
ingeschakeld.
4.4.10 Koppelingshendel (fig. 9)
Hendel om de traploze transmissie uit te
schakelen. Hiermee kunt u de machine handmatig
verplaatsen zonder de motor te gebruiken.
De ontkoppelingshendel mag nooit
tussen de binnenste en buitenste stand
staan. Dit leidt tot oververhitting en
beschadiging van de transmissie.
Twee standen:
1. Hendel naar buiten -
transmissie ingeschakeld voor
normaal gebruik. U hoort een
klik als de hendel in deze stand
wordt vergrendeld.
2. Hendel naar binnen – transmissie is
uitgeschakeld. De machine kan handmatig worden
verplaatst.
De machine mag niet over lange afstanden of met
hoge snelheid worden gesleept. Hierdoor kan de
versnellingsbak worden beschadigd.
5 TOEPASSINGEN
De machine mag uitsluitend gebruikt worden bij
de volgende werkzaamheden met de aangegeven
originele GGP-accessoires:
Het trekmechanisme mag worden belast met een
verticale kracht van maximaal 100 N.
De duwkracht van getrokken accessoires op het
trekmechanisme mag niet groter zijn dan 500 N.
LET OP! Neem vóór het gebruik van een
aanhanger altijd contact op met uw
verzekeringsmaatschappij.
LET OP! Deze machine is niet bedoeld voor rijden
op de openbare weg.
Werkzaam-
heden
Accessoires, origineel van GGP
Gras maaien Maaidekken gebruiken:
2125M: 85 C
2135H: 85 C, 95 C
Vegen Veegeenheid. Stofbeschermer
wordt aanbevolen.
Sneeuwruimen Sneeuwschuif. Sneeuwkettingen
en framegewichten zijn
aanbevolen.
Gras en
bladeren vegen
Getrokken opvangbak 38"
gebruiken.
Gras- en
bladtransport
Transportkar Combi gebruiken.
38
NEDERLANDS
NL
6 STARTEN EN RIJDEN
De machine alleen gebruiken met
gesloten en vergrendelde kap. Anders
bestaat er een kans op brandwonden en
kunt u bekneld raken.
6.1 BIJVULLEN MET BENZINE
Zie afb. 12. Gebruik altijd loodvrije benzine.
Gebruik nooit brandstof voor tweetaktmotoren.
De tank heeft een inhoud van 14 liter. Door de
transparante tank is het brandstofniveau makkelijk
af te lezen.
LET OP! Gewone loodvrije benzine is beperkt
houdbaar en mag niet langer dan 30 dagen worden
bewaard.
U kunt ook milieuvriendelijke benzine gebruiken,
d.w.z. gealkyleerde benzine. Dit type benzine heeft
een samenstelling die minder schadelijk is voor
mens en milieu.
Benzine is uiterst brandbaar. Bewaar
brandstof altijd in een speciaal
daarvoor bestemde tank.
Vul alleen buitenshuis benzine bij en
rook niet tijdens het bijvullen. Vul de
tank voordat u de motor start.
Verwijder nooit de vuldop en vul de
machine nooit met benzine wanneer de
motor loopt of nog warm is.
Vul de benzinetank nooit helemaal tot de rand.
Laat een zekere ruimte (ten minste de gehele
vulbuis plus 1-2 cm bovenin de tank) leeg, zodat
de benzine, wanneer deze warm wordt, kan
uitzetten zonder over te stromen. Zie afb. 8.
6.2 CONTROLEER HET OLIEPEIL
Het carter is bij aflevering altijd gevuld met SAE
10W-30-olie.
Controleer voor elk gebruik of het oliepeil
correct is. De machine moet op een vlakke
ondergrond staan.
Zorg dat de omgeving rond de oliepeilstok
schoon is. Draai de oliepeilstok los en trek
hem omhoog. Veeg de oliepeilstok af.
Breng de oliepeilstok weer aan en draai hem vast.
Trek de oliepeilstok weer omhoog. Lees het
oliepeil af. Vul olie bij tot de "FULL"-streep als
het oliepeil onder deze markering staat. Zie afb.
10, 11.
Het oliepeil mag nooit boven de “FULL”-streep
komen. Een te hoog oliepeil kan de motor
oververhitten. Als het oliepeil boven de “FULL”-
streep komt, moet de olie worden afgetapt tot het
juiste niveau is bereikt.
6.3 VEILIGHEIDSCONTROLE
Controleer of de machine voldoet aan de
onderstaande veiligheidscontrole.
De veiligheidscontrole moet voor ieder
gebruik worden uitgevoerd.
Als een van de onderdelen niet door de
test komt, moet u de machine niet
gebruiken! Breng de machine voor
reparatie naar een servicewerkplaats!
6.3.1 Algemene veiligheidscontrole
6.3.2 Elektrische veiligheidscontrole
Controleer voor elk gebruik of het
beveiligingssysteem werkt.
6.4 STARTEN
1. Zie afb. 12. Open de benzinekraan die zich in de
kap aan de linkerachterzijde bevindt.
2. Controleer of the bougiekabel(s) op de
bougie(s) is/zijn geplaatst.
Onderdeel Resultaat
Brandstofslangen en
aansluitingen.
Geen lekkages.
Elektrische kabels. Isolatie is intact.
Geen mechanische schade.
Uitlaatsysteem. Geen lekkages bij aansluitin-
gen.
Alle schroeven zijn vastge-
draaid.
Olieleidingen Geen lekkages. Geen schade.
2135H:
Rijd de machine
voor- en achteruit en
laat het pedaal van
de bedrijfsrem
omhoog komen.
De machine stopt dan.
Testrit Geen abnormale trillingen.
Geen abnormale geluiden.
Status Handeling Resultaat
Het koppelings-/
rempedaal is niet
ingetrapt.
De krachtafnemer is
niet ingeschakeld.
Probeer te
starten.
De motor start
niet.
Het koppelings-/
rempedaal is inge-
trapt.
De krachtafnemer is
ingeschakeld.
Probeer te
starten.
De motor start
niet.
Lopende motor. De
krachtafnemer is
ingeschakeld.
De bestuurder
gaat staan.
De motor
stopt dan.
Lopende motor. Verwijder
zekering 10 A.
De motor
stopt dan.
39
NEDERLANDS
NL
3. Controleer of de krachtafnemer uitgeschakeld
is.
4a. 2125M; Zet de versnellingspook in de neutrale
stand.
4b. 2135H; Houd uw voet niet op het
aandrijfpedaal.
5. Starten van een koude motor – zet de gashendel
helemaal in de chokestand.
Starten van een warme motor – zet de gashendel
op vol gas (ongeveer 2 cm achter de
chokestand).
6. Trap het koppelings-/rempedaal volledig in.
7. Draai de contactsleutel om en start de motor.
8 Wanneer de motor is gestart, duwt u de
gashendel geleidelijk naar vol gas (ongeveer 2
cm achter de chokestand) als u de choke
gebruikt hebt.
9. Laat de machine na een koude start niet
onmiddellijk belast werken, maar laat de motor
eerst een paar minuten warmdraaien. Op die
manier kan de olie eerst opwarmen.
Bij gebruik van de machine altijd vol gas geven.
6.5 BEDIENINGSTIPS
Controleer altijd of de juiste hoeveelheid olie in de
motor zit. Dit is met name belangrijk bij het
werken op hellingen. Zie 6.2.
Wees voorzichtig bij het rijden op
hellingen. Start of stop niet plotseling
wanneer u een helling op- of afrijdt.
Rijd nooit dwars over een helling. Rijd
van boven naar beneden en van
beneden naar boven.
Deze machine mag op een helling van
maximaal 10° rijden.
Verminder de snelheid op hellingen en
bij scherpe bochten om controle over de
machine te houden en het risico op
kantelen te beperken.
Draai bij rijden in de hoogste
versnelling en bij vol gas het stuur niet
volledig naar één kant. De machine kan
dan kantelen.
Blijf met uw handen uit de buurt van de
middensturing en de zittinghouder.
Anders kunt u bekneld raken! Rijd
nooit met de machine als de motorkap
open is.
Rijd nooit als het maaidek in de
transportpositie staat. Dit veroorzaakt
schade aan de aandrijfsnaar van het
maaidek.
6.6 STOPPEN
Schakel de krachtafnemer uit. Trek de parkeerrem
aan.
Laat de motor 1-2 minuten stationair draaien. Zet
de motor af door de contactsleutel om te draaien.
Sluit de benzinekraan. Dit is vooral belangrijk als
de machine op bijv. een aanhanger vervoerd moet
worden.
Als u de machine zonder toezicht
achterlaat, moet u de bougiekabel(s)
losmaken van de bougie(s). Trek ook de
sleutel uit het contactslot.
Direct na gebruik kan de motor
bijzonder heet zijn. Raak de demper, de
cilinder of de koelribben niet aan. Dit
kan ernstige brandwonden
veroorzaken.
6.7 REINIGING
Om het gevaar op brand te verkleinen
de motor, de demper, de accu en de
brandstoftank vrijhouden van gras,
bladeren en olie.
Om het gevaar op brand te verkleinen
regelmatig controleren of er sprake is
van olie- en/of brandstoflekkage.
Spuit nooit water onder hoge druk op
de machine. Hierdoor kunnen asafdich-
tingen, elektrische onderdelen of hyd-
raulische kleppen beschadigd raken.
Spuit nooit lucht onder hoge druk tegen
de radiatorvinnen. Hierdoor zal de
radiator beschadigd raken.
Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen
gelden de volgende richtlijnen.
Sproei nooit rechtstreeks water op de motor.
Reinig de motor met een borstel en/of perslucht.
Reinig de luchtinlaat van de motor.
Start na het reinigen de machine en een
eventueel gemonteerd maaidek om water te
verwijderen dat anders lagers zou kunnen
binnendringen en beschadigen.
7 ONDERHOUD
7.1 ONDERHOUDSPROGRAMMA
Om de machine voortdurend in goede staat te
houden, de betrouwbaarheid en veiligheid te
bevorderen en het milieu te ontzien, moet het
onderhoudsprogramma van GGP worden gevolgd.
We raden u aan elke vorm van onderhoud aan een
bevoegde servicewerkplaats over te laten. Dit
garandeert dat de werkzaamheden worden verricht
door bekwaam personeel en dat originele
reserveonderdelen worden gebruikt.
40
NEDERLANDS
NL
7.2 VOORBEREIDING
Alle service en onderhoud moet worden
uitgevoerd op een stilstaande machine waarvan de
motor is uitgeschakeld.
Zorg dat de machine niet kan
wegrollen. Gebruik daarom altijd de
parkeerrem.
Voorkom dat de motor onbedoeld start
door de bougiekabel(s) los te maken van
de bougie(s) en de contactsleutel te
verwijderen.
7.3 BANDENSPANNING
Pas de bandenspanning op de volgende manier
aan:
Voorzijde: 0,4 bar (6 psi)..
Achter: 1,2 bar (17 psi).
7.4 MOTOROLIE VERVANGEN
VVervang de motorolie de eerste keer na 5
werkuren, daarna na elke 50 werkuren of één keer
per seizoen.
Ververs de olie vaker, om de 25 draaiuren of
minstens één keer per seizoen, als de motor extra
hard of bij hoge omgevingstemperaturen moet
werken.
Gebruik olie volgens de onderstaande tabel.
Gebruik olie zonder toevoegingen.
Vul niet te veel olie bij. Dit kan tot oververhitting
van de motor leiden.
Ververs de olie wanneer de motor warm is.
Direct na het stoppen van de machine
kan de motorolie erg heet zijn. Laat de
motor daarom een paar minuten
afkoelen voordat u de olie aftapt.
1. Schroef de olieaftapplug los (afb. 13).
2. Vang de olie op in een vat. Breng die olie
vervolgens naar een milieustraat. Mors geen
olie op de aandrijfriemen.
3. Schroef de olieaftapplug vast.
4. Verwijder de oliepeilstok en vul de machine
met nieuwe olie.
Hoeveelheid olie:
2125M: 1.2 l
2135H: 1,4 l
5. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat
u deze 30 seconden stationair draaien.
6. Controleer of er een olielek is.
7. Zet de motor af. Wacht 30 seconden en
controleer dan of het oliepeil overeenkomt met
6.2.
7.5 BENZINEFILTER (10, 11:Q)
Vervang het benzinefilter elk seizoen.
Controleer of er geen benzinelekkages zijn nadat
het nieuwe filter is geïnstalleerd.
7.6 RIEMTRANSMISSIES
Controleer na 5 werkuren of alle riemen intact en
onbeschadigd zijn.
7.7 BESTURING
De besturing moet na 5 werkuren worden
gecontroleerd/afgesteld en vervolgens na elke 25
werkuren.
7.7.1 Controles
Draai het stuur kort heen en weer. Er mag geen
speling in de stuurkettingen zitten.
7.7.2 Afstelling
Stel indien nodig de stuurkabels als volgt af:
Span de stuurkabels door de moer vaster te draaien
(19:R). Belangrijk! De schroefuiteinden van de
stuurkabel moeten tijdens het bijstellen worden
vastgehouden, zodat de kabel niet draait. Gebruik
een instelbare sleutel of vergelijkbaar gereedschap
en zet die op de schroeven aan de kabeluiteinden.
Span de stuurkabels aan tot er geen speling meer
is.
Span de stuurkabels niet te strak. Daarmee wordt
het sturen zwaarder, terwijl de slijtage van de
kabels toeneemt.
7.8 ACCU
Overlaad de accu nooit. Overladen kan
de accu beschadigen.
Zorg dat de accupolen geen kortsluiting
maken,want dan kunnen er vonken en
brand ontstaan. Zorg dat metalen
sieraden niet in contact kunnen komen
met de accupolen.
Als er schade is ontstaan aan de
behuizing, het deksel of de
contactpunten van de accu of als er
interferentie optreedt bij de strip die
over de kleppen ligt, moet de accu
vervangen worden.
De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft
een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof
kan en mag niet worden gecontroleerd of
aangevuld. U hoeft de accu alleen maar op te
laden, bijvoorbeeld als u deze lang niet hebt
gebruikt.
De accu moet volledig zijn opgeladen
voordat u deze voor de eerste keer gaat
gebruiken. De accu moet altijd volledig
opgeladen worden bewaard, anders
kan deze beschadigd raken.
Olie SAE 10W-30
Serviceklasse SJ of hoger
41
NEDERLANDS
NL
7.8.1 Accu opladen met motor
De accu kan als volgt worden opgeladen met de
dynamo van de motor.
1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder
afgebeeld.
2. Zet de machine buiten of zorg dat de
uitlaatgassen kunnen worden afgevoerd.
3. Start de motor volgens de instructies in de
handleiding.
4. Laat de motor 45 minuten lopen.
5. Zet de motor af. De accu is nu volledig
opgeladen.
7.8.2 Accu opladen met oplader
Als de accu wordt opgeladen met een oplader,
dient deze een constante spanning te hebben.
Neem contact op met uw leverancier voor een
dergelijke oplader.
De accu kan beschadigd raken als er een
standaard oplader wordt gebruikt.
7.8.3 Verwijderen/Plaatsen
De accu zit onder de motorkap. Zie afbeelding 17.
Bij het verwijderen of plaatsen van de accu dient u
rekening te houden met het volgende:
Bij het verwijderen. Maak eerst de zwarte kabel
los van de negatieve accuklem (-). Maak daarna
de rode kabel los van de positieve accuklem (+).
Bij het plaatsen. Sluit eerst de rode kabel aan op
de positieve accuklem (+). Sluit dan de zwarte
kabel aan op de negatieve accuklem (-).
Als u de kabels niet in de goede
volgorde aansluit of losmaakt, kan er
kortsluiting ontstaan en kan de accu
beschadigd raken.
Als u de kabels verwisselt, raken de
dynamo en de accu beschadigd.
Zet de kabels stevig vast. Losse kabels
kunnen brand veroorzaken.
De accu moet altijd aangesloten zijn als
u de motor wilt laten lopen. Anders
kunnen de dynamo en het elektrische
systeem beschadigd raken.
7.8.4 Reiniging
Indien de accupolen geoxideerd zijn, moeten deze
schoongemaakt worden. Reinig de accupolen met
een staalborstel en smeer ze in met vet.
7.9 LUCHTFILTER
Het is van groot belang dat het
luchtfilter intact is en goed geplaatst is.
Start de motor nooit zonder luchtfilter
of met een beschadigd luchtfilter.
7.9.1 Luchtfilter (2125M)
Het hoofdfilter (schuimplastic filter) (16:G) moet
elke 25 bedrijfsuren worden gereinigd/vervangen.
Het voorfilter (papierfilter) (16:F) moet elke 100
bedrijfsuren worden gereinigd/vervangen.
LET OP! Indien de machine in een stoffige
omgeving wordt gebruikt, dient u het luchtfilter
vaker te reinigen/vervangen.
Verwijder/installeer het luchtfilter als volgt.
1. Maak voorzichtig de omgeving van het
luchtfilterhuis (15:E) schoon.
2. Verwijder de luchtfilterkap door de twee
klemmen aan de achterkant van de kap los te
maken.
3. Verwijder de filters. Het hoofdfilter bevindt
zich ver naar binnen bij de motor. Let erop dat
de carburateur niet vuil wordt. Reinig het
luchtfilterhuis.
4. Reinig het papierfilter door er zachtjes mee
tegen een plat oppervlak te tikken. Als het filter
erg vuil is, moet het worden vervangen.
5. Reinig het hoofdfilter. Als het filter erg vuil is,
moet het worden vervangen.
6. Monteer alles in de omgekeerde volgorde.
Gebruik geen perslucht of op petroleum
gebaseerde oplosmiddelen zoals kerosine om het
papierfilter te reinigen. Hierdoor zal het filter
beschadigd raken.
Het papierfilter mag niet met olie worden
ingesmeerd.
7.9.2 Luchtfilter (2135H)
Het luchtfilter (papierfilter) moet na 100 werkuren
worden gereinigd/vervangen.
LET OP! Reinig/vervang beide filters vaker indien
de machine in stoffige omstandigheden moet
werken.
Verwijder/installeer de luchtfilters als volgt:
1. Maak voorzichtig de behuizing van het luchtfil-
ter schoon.
2. Demonteer de luchtfilterkap (14:R) door de
twee schroeven te verwijderen.
3. Demonteer het papierfilter (14:S). Zorg ervoor
dat de carburateur niet vuil wordt. Maak het
luchtfilterhuis schoon.
4. Maak het papierfilter schoon door er zachtjes
mee tegen een plat oppervlak te tikken. Indien
het filter erg vuil is, moet het worden vervan-
gen.
5. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde.
Bij het schoonmaken van de behuizing van het pa-
pierfilter mogen geen perslucht of oplosmiddelen
op basis van petroleum worden gebruikt. Hierdoor
raakt het filter beschadigd.
42
NEDERLANDS
NL
Gebruik geen perslucht bij het schoonmaken van
de behuizing van het papierfilter. Het
papierfilterhuis mag niet met olie worden
ingesmeerd.
7.10BOUGIE
De bougie(s) moet(en) na elke 200 werkuren
worden vervangen (=bij elke tweede basic
service).
Gebruik de meegeleverde bougie.
Maak schoon rond de bevestiging van de bougie
voordat u deze losmaakt.
Bougie
: Champion RC12YC of gelijkwaardig.
Afstand elektroden
: 0,75 mm.
7.11 LUCHTINLAAT (10, 11:P)
De motor is luchtgekoeld. Door een verstopt
koelsysteem kan de motor beschadigd raken.
Reinig de luchtinlaat van de motor na elke 50
werkuren. Het koelsysteem wordt bij elke basic
service nauwkeurig gereinigd.
7.12 SMEREN
Alle smeerpunten in onderstaande tabel moeten na
elke 25 werkuren en na elke wasbeurt worden
gesmeerd.
7.13 ZEKERINGEN
Als een van de onderstaande problemen optreedt,
moet u de betreffende zekering vervangen. De
zekering(en) en de accu bevinden zich onder de
motorkap.
8 OCTROOI -
ONTWERPREGISTRATIE
Deze machine of onderdelen van deze machine
valt/vallen onder de volgende octrooi- en
ontwerpregistratie:
9900627-2 (SE), SE00/00250 (PCT), 9901091-0
(SE), SE00/00577 (PCT), 9901730-3 (SE), SE00/
00895 (PCT), 9401745-6 (SE), SE95/00525
(PCT), 595 7497 (US), 95920332.4 (EPC).
99 1095 (SE), 499 11 740.9 (DE), M1990 000734
(IT), 577 251-253 (FR), 115325 (US).
9 REPARATIES
Bevoegde servicewerkplaatsen voeren reparaties
en garantiewerkzaamheden uit. Ze gebruiken
originele reserveonderdelen.
Originele GGP-onderdelen en accessoires zijn
speciaal ontworpen voor GGP-machines.
"Niet-originele" onderdelen en accessoires zijn
niet gecontroleerd of goedgekeurd door GGP.
Het gebruik van dergelijke onderdelen
kan de werking en veiligheid van de
machine aantasten. GGP is niet
verantwoordelijk voor schade of
verwondingen die zijn veroorzaakt
door dergelijke producten.
Originele reserveonderdelen worden geleverd
door servicewerkplaatsen en een groot aantal
dealers.
Wij raden u aan de machine eens per jaar naar een
bevoegde servicewerkplaats te brengen voor
service, onderhoud en controle van de
veiligheidsmechanismen.
10 AANKOOPVOORWAARDEN
Fabricagefouten en materiaaldefecten vallen
volledig onder de garantie. De gebruiker dient de
instructies in de bijgeleverde documentatie
zorgvuldig op te volgen.
Garantieperiode
Gebruik consument: twee jaar na aankoopdatum.
Accus: 6 maanden.
Uitzonderingen
De garantie geldt niet in de volgende gevallen:
- nalatigheid van de gebruiker zich op de hoogte
te stellen van de bijgeleverde documentatie
- onachtzaamheid
- onjuist en ongeoorloofd gebruik of onjuiste en
ongeoorloofde montage
- het gebruik van niet-originele
reserveonderdelen
Onderdeel Actie Afb.
Wiellager 3 smeernippels.
Gebruik een smeerpistool met
universeel vet.
18
Stuurka-
bels
Reinig de kabelen met een staal-
borstel.
Smeer de kettingen met univer-
sele kettingspray.
-
Spannings-
armen
Smeer de lagerpunten met een
oliehouder terwijl alle regelaars
zijn geactiveerd.
Dit werkt het beste met twee per-
sonen.
21
Bedie-
ningska-
bels
Smeer de uiteinden van de kabels
met een oliehouder terwijl alle
regelaars zijn geactiveerd.
Dit moet worden gedaan door
twee personen.
21
Smeer de smeerpunten van de
maaidekophanging met een
smeerpistool tot er vet langs de
as naar buiten komt.
20
43
NEDERLANDS
NL
- het gebruik van accessoires die niet door GGP
zijn geleverd of goedgekeurd
De garantie geldt ook niet voor:
- aan slijtage onderhevige onderdelen zoals
bladen, riemen, wielen en kabels
- normale slijtage
- motor en versnellingsbak. Dergelijke zaken
vallen onder de garantie van de bijbehorende
fabrikant met aparte voorwaarden.
Op alle aankopen is de nationale wetgeving in het
land van de koper van toepassing. De rechten die
de koper aan de nationale wetgeving in zijn land
kan ontlenen worden niet beperkt door deze
garantie.
11 MILIEU
Om milieutechnische redenen bevelen wij u aan
specifieke aandacht te besteden aan de volgende
punten:
Gebruik altijd alcylaatbenzine
(“milieuvriendelijke benzine“).
Gebruik altijd een trechter en/of een benzinekan
met overloopbeveiliging om te voorkomen dat
u morst wanneer u de machine met benzine
vult.
Vul de benzinetank niet helemaal tot aan de
rand.
Voeg niet te veel motor- en/of transmissieolie
toe (zie de gebruikersinstructies voor de juiste
hoeveelheid).
Vang alle olie op tijdens het olie verversen.
Zorg dat u geen olie morst. Lever de olie in bij
een recyclingstation.
Gooi vervangen oliefilters niet bij het normale
afval. Lever ze in bij een recyclingstation.
Gooi vervangen loodaccu's niet bij het normale
afval. Lever de accu in bij een accu-
inzamelingspunt voor recycling.
Vervang de demper wanner deze defect is.
Gebruik altijd oorspronkelijke
reserveonderdelen wanneer u reparaties
uitvoert.
Wanneer de machine oorspronkelijk was
voorzien van een katalysator en deze defect is
geraakt, moet u de oude katalysator verwijderen
en een nieuwe installeren.
Laat de carburator indien nodig altijd door een
specialist afstellen.
Reinig het luchtfilter volgens de instructies (zie
gebruikersinstructies).
12 PRODUCTIDENTITEIT
De identiteit van het product wordt bepaald door
twee onderdelen:
1. De artikel- en serienummers op de machine:
2. Het model-, type- en serienummer van de
motor.
Gebruik deze identificatietermen tijdens al het
contact met de servicewerkplaatsen en bij de
aankoop van reserveonderdelen.
Schrijf zo snel mogelijk na aanschaf van de
machine het bovenstaande nummer op de laatste
pagina van deze uitgave.
GGP behoudt zich het recht voor zonder vooraf-
gaande aankondiging wijzigingen in het product
aan te brengen.
/