HP EliteBook 8540w Base Model Mobile Workstation Handleiding

Categorie
Notitieboekjes
Type
Handleiding
HP EliteBook Gebruikershandleiding
© Copyright 2010 Hewlett-Packard
Development Company, L.P.
Bluetooth is een handelsmerk van de
desbetreffende houder en wordt door
Hewlett-Packard Company onder licentie
gebruikt. Intel is een handelsmerk van Intel
Corporation in de Verenigde Staten en
andere landen of regio's. Java is een
handelsmerk van Sun Microsystems, Inc. in
de Verenigde Staten. Microsoft en Windows
zijn in de Verenigde Staten gedeponeerde
handelsmerken van Microsoft Corporation.
Het SD-logo is een handelsmerk van de
desbetreffende houder.
De informatie in deze documentatie kan
zonder kennisgeving worden gewijzigd. De
enige garanties voor HP producten en
diensten staan vermeld in de expliciete
garantievoorwaarden bij de betreffende
producten en diensten. Aan de informatie in
deze handleiding kunnen geen aanvullende
rechten worden ontleend. HP aanvaardt
geen aansprakelijkheid voor technische
fouten, drukfouten of weglatingen in deze
publicatie.
Eerste editie, januari 2010
Artikelnummer: 590179-331
Kennisgeving over het product
In deze handleiding worden de
voorzieningen beschreven die op de meeste
modellen beschikbaar zijn. Mogelijk zijn niet
alle voorzieningen op uw computer
beschikbaar.
Veiligheidswaarschuwing
WAARSCHUWING! Werk niet met de computer op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen van
de computer niet, om de kans op letsel door hitte of oververhitting van de computer te beperken. Gebruik
de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt
geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele printer naast de computer) of
een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of kleding). Zorg er ook voor dat de
netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen met de huid of een voorwerp van
zacht materiaal. De temperatuur van de computer en de netvoedingsadapter blijft binnen de
temperatuurlimieten voor de oppervlakken die toegankelijk zijn voor de gebruiker, zoals bepaald in de
International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC 60950).
iii
iv Veiligheidswaarschuwing
Inhoudsopgave
1 Voorzieningen
Hardware herkennen ............................................................................................................................ 1
Onderdelen aan de bovenkant ............................................................................................ 1
Cursorbesturing ................................................................................................... 1
Lampjes ............................................................................................................... 3
Knoppen, schakelaars en vingerafdruklezer ....................................................... 4
Toetsen ............................................................................................................... 6
Onderdelen aan de voorkant ............................................................................................... 6
Onderdelen aan de rechterkant ........................................................................................... 8
Onderdelen aan de linkerkant .............................................................................................. 8
Onderdelen aan de achterkant ............................................................................................ 9
Onderdelen aan de onderkant ........................................................................................... 10
Beeldscherm ...................................................................................................................... 11
Antennes voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen) ............................... 11
Aanvullende hardwareonderdelen ..................................................................................... 13
Labels herkennen ............................................................................................................................... 13
2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) .............................. 15
Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerken herkennen ........................... 16
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken ....................................... 16
Knop voor draadloze communicatie gebruiken .................................................................. 17
Wireless Assistant software gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................. 17
HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................... 17
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken ....................................................... 18
Draadloos netwerk gebruiken ............................................................................................................. 19
Draadloos netwerk installeren ........................................................................................... 19
Draadloos netwerk beveiligen ............................................................................................ 19
Verbinding maken met een draadloos netwerk ................................................................. 21
Naar een ander netwerk roamen ....................................................................................... 22
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................... 23
SIM-kaart plaatsen ............................................................................................................. 23
SIM-kaart verwijderen ........................................................................................................ 24
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) .............. 26
v
Bluetooth en Internetverbinding delen (ICS) ...................................................................... 26
Problemen met draadloze verbindingen oplossen ............................................................................. 27
Kan geen verbinding maken met een draadloos netwerk .................................................. 27
Kan geen verbinding maken met een voorkeursnetwerk ................................................... 28
Netwerkpictogram wordt niet weergegeven ....................................................................... 28
Actuele netwerkbeveiligingscodes zijn niet beschikbaar ................................................... 28
Verbinding met een draadloos netwerk is zeer zwak ........................................................ 29
Kan geen verbinding maken met de draadloze router ....................................................... 30
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................................. 31
Modemkabel aansluiten ..................................................................................................... 31
Een Land-/regiospecifieke modemkabeladapter aansluiten .............................................. 32
Selecteer de Locatie-instelling ........................................................................................... 32
Huidige instelling voor locatie weergeven ......................................................... 32
Nieuwe locaties toevoegen voor gebruik van het modem in het
buitenland .......................................................................................................... 33
Problemen met verbindingen in het buitenland oplossen ................................. 34
Vooraf geïnstalleerde communicatiesoftware gebruiken .................................. 36
Verbinding met een lokaal netwerk (LAN) .......................................................................................... 37
3 Cursorbesturing en toetsenbord
Cursorbesturing gebruiken ................................................................................................................. 38
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen ..................................................................... 38
Touchpad gebruiken .......................................................................................................... 38
Muisbesturing gebruiken .................................................................................................... 38
Externe muis aansluiten .................................................................................................... 38
Toetsenbord gebruiken ...................................................................................................................... 38
Hotkeys gebruiken ............................................................................................................. 38
Systeeminformatie weergeven .......................................................................... 39
Standbystand activeren ..................................................................................... 40
Schakelen tussen beeldschermen .................................................................... 41
Oplaadinformatie accu weergeven .................................................................... 42
Helderheid van het scherm verlagen ................................................................ 43
Helderheid van het scherm verhogen ............................................................... 43
Omgevingslichtsensor activeren ....................................................................... 43
HP Quick Launch Buttons gebruiken ................................................................................................. 44
Configuratiescherm HP Quick Launch Buttons openen ..................................................................... 45
HP QuickLook gebruiken .................................................................................................................... 46
HP QuickWeb gebruiken .................................................................................................................... 47
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken .................................................................................. 47
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken ............................................................ 47
Touchpad en toetsenbord reinigen ..................................................................................................... 48
vi
4 Multimedia
Multimediavoorzieningen .................................................................................................................... 49
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 49
Multimediasoftware ............................................................................................................................ 50
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware gebruiken ........................................................ 51
Vooraf geladen multimediasoftware installeren ................................................................. 51
Multimediasoftware vanaf een schijf installeren ................................................................ 51
Audio .................................................................................................................................................. 52
Externe audioapparatuur aansluiten .................................................................................. 52
Audiofuncties controleren .................................................................................................. 52
Video .................................................................................................................................................. 54
Externe monitor of projector aansluiten ............................................................................. 54
Externemonitorpoort gebruiken ......................................................................... 54
DisplayPort gebruiken ....................................................................................... 54
DreamColor-beeldscherm gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................... 55
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) ............................................................................ 56
Geïnstalleerde optischeschijfeenheid herkennen .............................................................. 56
Optische schijven (cd's, dvd's en bd's) gebruiken ............................................................. 56
Juiste type schijf kiezen (cd's, dvd's en bd's) ..................................................................... 57
Cd-r-schijven ..................................................................................................... 57
Cd-rw-schijven .................................................................................................. 57
Dvd±r-schijven .................................................................................................. 57
Dvd±rw-schijven ................................................................................................ 57
LightScribe dvd+r-schijven ................................................................................ 57
Blu-ray Discs (bd's) ........................................................................................... 58
Cd, dvd of bd afspelen ....................................................................................................... 58
Automatisch afspelen configureren ................................................................................... 59
Regio-instelling van dvd's wijzigen .................................................................................... 59
Waarschuwing met betrekking tot auteursrecht ................................................................. 59
Een Cd, dvd of bd kopiëren ............................................................................................... 59
Cd, dvd of bd maken (branden) ......................................................................................... 60
Optische schijf (cd, dvd of bd) verwijderen ........................................................................ 61
Problemen oplossen .......................................................................................................... 61
De lade van de optischeschijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen van
een cd, dvd of bd ............................................................................................... 61
De optischeschijfeenheid wordt niet gedetecteerd ............................................ 62
Een schijf wordt niet afgespeeld ....................................................................... 62
Een schijf wordt niet automatisch afgespeeld ................................................... 63
Een film stopt, slaat stukken over of wordt niet naar behoren afgespeeld ........ 64
Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm ....................................... 64
Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het gereed is .............. 64
Een apparaatstuurprogramma moet opnieuw worden geïnstalleerd ................ 65
Recentste apparaatstuurprogramma's van HP verkrijgen ................ 65
Apparaatstuurprogramma's van Microsoft verkrijgen ....................... 65
vii
Webcam ............................................................................................................................................. 66
Tips voor de webcam ......................................................................................................... 66
Eigenschappen van de webcam aanpassen ..................................................................... 66
Opnamen van visitekaartjes maken ................................................................................... 67
5 Energiebeheer
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 70
Energiebesparende standen gebruiken ............................................................................. 70
Standbystand activeren en beëindigen ............................................................. 70
Hibernationstand activeren of beëindigen ......................................................... 71
Energiemeter gebruiken .................................................................................................... 72
Energiebeheerschema's gebruiken ................................................................................... 72
Huidig energiebeheerschema weergeven ......................................................... 73
Energiebeheerschema’s selecteren .................................................................. 73
Energiebeheerschema’s aanpassen ................................................................. 73
Wachtwoord instellen voor beëindigen standbystand ........................................................ 73
Externe netvoeding gebruiken ............................................................................................................ 74
Netvoedingsadapter aansluiten ......................................................................................... 74
Accuvoeding gebruiken ...................................................................................................................... 75
Accu-informatie vinden in Help en ondersteuning ............................................................. 75
Accucontrole gebruiken ..................................................................................................... 76
Acculading weergeven ....................................................................................................... 76
Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................................. 76
Accu opladen ..................................................................................................................... 77
Accuwerktijd maximaliseren .............................................................................................. 78
Omgaan met een lage acculading ..................................................................................... 78
Lage acculading herkennen .............................................................................. 78
Problemen met lage acculading verhelpen ....................................................... 80
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 80
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu
beschikbaar is ................................................................................... 80
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 80
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de
hibernationstand niet kan beëindigen ............................................... 80
Accu kalibreren .................................................................................................................. 80
Stap 1: Laad de accu volledig op ...................................................................... 80
Stap 2: Schakel de energiebesparende voorzieningen uit ................................ 81
Stap 3: Ontlaad de accu .................................................................................... 81
Stap 4: Laad de accu volledig op ...................................................................... 82
Stap 5: Schakel de energiebesparende voorzieningen weer in ........................ 82
Accuvoeding besparen ...................................................................................................... 82
Accu opbergen ................................................................................................................... 82
viii
Afvoeren van afgedankte accu's ........................................................................................ 83
Accu vervangen ................................................................................................................ 83
Netvoedingsadapter testen ................................................................................................................ 84
Computer afsluiten ............................................................................................................................. 84
6 Schijfeenheden
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen ......................................................................................... 86
Schijfeenheden hanteren ................................................................................................................... 86
Prestaties van de vaste schijf verbeteren ........................................................................................... 88
Schijfdefragmentatie gebruiken ......................................................................................... 88
Schijfopruiming gebruiken ................................................................................................. 88
HP 3D DriveGuard gebruiken ............................................................................................................. 89
Status van HP 3D DriveGuard herkennen ......................................................................... 89
HP 3D DriveGuard software gebruiken ............................................................................. 90
Vaste schijf in de vasteschijfruimte vervangen ................................................................................... 91
Schijfeenheid in de upgraderuimte vervangen ................................................................................... 94
Vaste schijf vervangen ....................................................................................................... 94
Optischeschijfeenheid vervangen ...................................................................................... 97
7 Externe apparatuur
USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................. 100
USB-apparaat aansluiten ................................................................................................. 100
USB-apparaat stopzetten en verwijderen ........................................................................ 101
Ondersteuning voor oudere USB-systemen .................................................................... 101
1394-apparaat gebruiken ................................................................................................................. 102
1394-apparaat aansluiten ................................................................................................ 102
1394-apparaat stopzetten en verwijderen ....................................................................... 102
eSATA-apparaat gebruiken .............................................................................................................. 103
eSATA-apparaat aansluiten ............................................................................................. 103
eSATA-apparaat stopzetten en verwijderen .................................................................... 104
Externe schijfeenheden gebruiken ................................................................................................... 105
Optionele externe apparaten gebruiken .......................................................................... 105
Dockingconnector gebruiken ........................................................................................................... 106
8 Externe mediakaarten
Mediakaartlezerkaarten gebruiken ................................................................................................... 107
Digitale kaart plaatsen ..................................................................................................... 107
Digitale kaart stopzetten en verwijderen .......................................................................... 108
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................................................... 109
ExpressCard configureren ............................................................................................... 109
ExpressCard plaatsen ..................................................................................................... 109
ExpressCard stopzetten en verwijderen .......................................................................... 111
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................................ 112
ix
Smart Card plaatsen ........................................................................................................ 112
Smart Card verwijderen ................................................................................................... 112
9 Geheugenmodules
Geheugenmodule in het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule plaatsen of vervangen ............ 114
Geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden .................................... 117
Ruimte op de vaste schijf voor het hibernationbestand vergroten ................................................... 121
10 Beveiliging
Computer beveiligen ........................................................................................................................ 122
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................. 123
Wachtwoorden instellen in Windows ............................................................................... 123
Wachtwoorden instellen in Computer Setup (Computerinstellingen) .............................. 124
BIOS-beheerderswachtwoord .......................................................................................... 124
BIOS-beheerderswachtwoord beheren ........................................................... 125
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren .......................................................... 126
DriveLock gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen) .................................... 126
DriveLock-wachtwoord instellen ...................................................................... 127
DriveLock-wachtwoord invoeren ..................................................................... 128
DriveLock-wachtwoord wijzigen ...................................................................... 129
DriveLock-beveiliging verwijderen ................................................................... 130
Auto DriveLock gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen) ........................... 130
Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren ...................................... 130
Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen ..................................... 131
Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup gebruiken ............................................................. 132
Systeemapparaten beveiligen ......................................................................................... 132
Systeeminformatie weergeven in Computer Setup (Computerinstellingen) .................... 133
Systeem-id’s gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen) ............................... 133
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................. 134
Firewallsoftware gebruiken ............................................................................................................... 135
Essentiële updates installeren .......................................................................................................... 136
HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ..................................... 137
Beveiligingskabel aanbrengen ......................................................................................................... 138
11 Software-updates
Software-update uitvoeren ............................................................................................................... 139
BIOS bijwerken ................................................................................................................................. 141
BIOS-versie bepalen ........................................................................................................ 141
BIOS-update downloaden ................................................................................................ 142
Update van programma's en stuurprogramma's uitvoeren .............................................................. 144
SoftPaq Download Manager gebruiken ............................................................................................ 145
x
12 Back-up en herstel
Back-up maken van gegevens ......................................................................................................... 147
Herstelactie uitvoeren ....................................................................................................................... 148
Informatie herstellen ........................................................................................................ 148
Besturingssysteem en programma's herstellen ............................................................... 148
13 Computer Setup
Computer Setup starten ................................................................................................................... 149
Computer Setup gebruiken .............................................................................................................. 149
Navigeren en selecteren in Computer Setup ................................................................... 149
Fabrieksinstellingen in Computer Setup (Computerinstellingen) herstellen .................... 150
Menu’s van Computer Setup ............................................................................................................ 151
Menu File (Bestand) ........................................................................................................ 151
Menu Security (Beveiliging) ............................................................................................. 152
Menu System Configuration (Systeemconfiguratie) ........................................................ 153
14 MultiBoot
Opstartvolgorde van apparaten ........................................................................................................ 159
Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup .......................................................................... 161
Wijzigingen in de opstartvolgorde overwegen .................................................................................. 162
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen ............................................................................................ 163
Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computerinstellingen .............................................. 163
Dynamisch een opstartapparaat kiezen via F9 ................................................................ 164
MultiBoot Express instellen .............................................................................................. 164
Voorkeuren MultiBoot Express invoeren ......................................................................... 165
15 Beheer en afdrukken
Client Management Solutions gebruiken .......................................................................................... 166
Software-images configureren en distribueren ................................................................ 166
Software beheren en updaten ......................................................................................... 167
HP Client Manager voor Altiris (alleen bepaalde modellen) ............................ 167
HP CCM (Client Configuration Manager) (alleen bepaalde modellen) ........... 169
HP SSM (System Software Manager) ............................................................. 170
Intel Active Management Technology gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................................. 171
iAMT-oplossing activeren ................................................................................................ 171
Menu's van het MEBx-setupprogramma gebruiken ......................................................... 171
HP universeel printstuurprogramma gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................................... 173
Index ................................................................................................................................................................. 174
xi
xii
1 Voorzieningen
Hardware herkennen
U geeft als volgt een overzicht weer van de hardware die in de computer is geïnstalleerd:
1. Selecteer Start > Deze computer.
2. Klik in het linkerdeelvenster onder Systeemtaken op Systeeminformatie weergeven.
3. Selecteer het tabblad Hardware > Apparaatbeheer.
Met Apparaatbeheer kunt u ook hardware toevoegen of apparaatconfiguraties wijzigen.
Onderdelen aan de bovenkant
Cursorbesturing
Onderdeel Beschrijving
(1) EasyPoint-muisbesturing* Hiermee kunt u de aanwijzer (ook wel "cursor" genoemd)
verplaatsen en onderdelen op het scherm selecteren of activeren.
Hardware herkennen 1
Onderdeel Beschrijving
(2) Middenknop van de EasyPoint-muisbesturing* Deze knop heeft dezelfde functie als de middenknop op een
externe muis.
(3) Rechterknop van de EasyPoint-muisbesturing* Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een
externe muis.
(4) Schuifzone van het touchpad Hiermee schuift u omhoog of omlaag.
(5) Rechterknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een
externe muis.
(6) Middenknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de middenknop op een
externe muis.
(7) Linkerknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een externe
muis.
(8) Touchpad* Hiermee kunt u de aanwijzer (ook wel "cursor" genoemd)
verplaatsen en onderdelen op het scherm selecteren of activeren.
(9) Linkerknop van de EasyPoint-muisbesturing* Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een externe
muis.
*In deze tabel worden de fabrieksinstellingen beschreven. Om de voorkeuren voor cursorbesturing weer te geven of te wijzigen,
selecteert u Start > Configuratiescherm > Printers en andere hardware > Muis.
2 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Lampjes
Onderdeel Beschrijving
(1)
Lampjes voor draadloze communicatie (2)
Blauw: een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een WLAN-apparaat en/of een
Bluetooth®-apparaat, is ingeschakeld.
Oranje: alle apparaten voor draadloze communicatie zijn
uitgeschakeld.
(2) Aan/uit-lampjes (2)*
Aan: de computer staat aan.
Knipperend: de computer staat in de standbystand.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
hibernationstand.
(3) Acculampje
Oranje: er wordt een accu opgeladen.
Turkoois: een accu is bijna volledig opgeladen.
Oranje knipperend: een accu die de enige beschikbare
voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu een kritiek
laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te
knipperen.
Uit: als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron, gaat het lampje uit wanneer alle accu's in de
computer volledig zijn opgeladen. Als de computer niet is
aangesloten op een externe voedingsbron, blijft het lampje uit
tot de accu in de computer bijna leeg is.
(4) Schijfeenheidlampje
Turkoois knipperend: er wordt geschreven naar of gelezen
van de vaste schijf of een optischeschijfeenheid.
Oranje: de interne vaste schijf is tijdelijk geparkeerd met HP
3D DriveGuard.
(5) QuickLook-lampje
Aan: de computer staat aan.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de standbystand
of hibernationstand.
Hardware herkennen 3
Onderdeel Beschrijving
(6) Lampje van HP QuickWeb
Aan: de webbrowser is in gebruik.
(7) Touchpadlampje
Blauw: het touchpad is ingeschakeld.
Oranje: het touchpad is uitgeschakeld.
(8) Caps lock-lampje Aan: caps lock is ingeschakeld.
(9) Num lock-lampje Aan: num lock is aan.
(10) Lampje Geluid uit
Aan: het geluid van de computer is ingeschakeld.
Oranje: het geluid van de computer is uitgeschakeld.
(11) Lampje Geluid zachter Knipperend: de schuifzone voor het geluidsvolume wordt gebruikt
om het geluidsvolume te verlagen.
(12) Lampje Geluid harder Knipperend: de schuifzone voor het geluidsvolume wordt gebruikt
om het geluidsvolume te verhogen.
(13) Calculatorlampje
Aan: de rekenmachinefunctie van Windows® is ingeschakeld.
Knipperend: de rekenmachine van Windows is in gebruik.
*De twee aan/uit-lampjes geven dezelfde informatie. Het lampje op de aan/uit-knop is alleen zichtbaar wanneer de computer
is geopend. Het aan/uit-lampje aan de voorzijde van de computer is altijd zichtbaar, ook wanneer de computer is gesloten.
De twee lampjes voor draadloze communicatie geven dezelfde informatie. Het lampje op de knop voor draadloze communicatie
is alleen zichtbaar wanneer de computer is geopend. Het lampje voor draadloze communicatie aan de voorzijde van de
computer is altijd zichtbaar, ook wanneer de computer is gesloten.
Knoppen, schakelaars en vingerafdruklezer
4 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
(1) Aan/uit-knop
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op de aan/
uit-knop om de computer in te schakelen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u op de knop
om de computer uit te schakelen.
Als de computer in de standbystand staat, drukt u
kort op de aan/uit-knop om de standbystand te
beëindigen.
Als de computer in de hibernationstand staat, drukt
u kort op de aan/uit-knop om de hibernationstand te
beëindigen.
Als de computer niet meer reageert en de
afsluitprocedures van Windows geen effect hebben,
houdt u de aan/uit-knop minstens vijf seconden ingedrukt
om de computer uit te schakelen.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en
onderhoud > Energiebeheer om meer te weten te
komen over de instellingen voor energiebeheer.
(2) QuickLook-knop
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op deze
knop om HP QuickLook te openen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u op deze
knop om Software Setup (Software installeren) te
openen.
OPMERKING: Als Software Setup niet
beschikbaar is, wordt de standaardwebbrowser
geopend.
(3) QuickWeb-knop
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op deze
knop om HP QuickWeb te openen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u op deze
knop om de standaardwebbrowser te openen.
(4) Knop voor draadloze communicatie Hiermee kunt u de voorziening voor draadloze
communicatie in- en uitschakelen, maar geen draadloze
verbinding tot stand brengen.
(5) Touchpadknop Hiermee schakelt u het touchpad in/uit.
(6) Knop Geluid uit Hiermee schakelt u de geluidsweergave uit (en weer in).
(7) Knop Geluid zachter Hiermee verlaagt u het geluidsvolume.
(8) Knop Geluid harder Hiermee verhoogt u het geluidsvolume.
(9) Calculatorknop Hiermee opent u het bureau-accessoire Rekenmachine
van Windows.
(10) Vingerafdruklezer Hiermee kunt u zich met een vingerafdruk bij Windows
aanmelden, in plaats van met een wachtwoord.
Hardware herkennen 5
Toetsen
Onderdeel Beschrijving
(1) esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(2) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met een functietoets of de esc-
toets om veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
(3) Windows-logotoets Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer.
(4) Windows-applicatietoets Hiermee opent u een snelmenu voor items waarbij de aanwijzer
staat.
(5) Toetsen van het geïntegreerde numerieke
toetsenblok
Deze toetsen kunt u laten werken als de toetsen op een extern
numeriek toetsenblok.
(6) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de fn-toets om
veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
Onderdelen aan de voorkant
6 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
(1) Lampje voor draadloze communicatie
Blauw: een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een WLAN-apparaat, de HP module
voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen) en/of een
Bluetooth-apparaat, is ingeschakeld.
Oranje: alle apparaten voor draadloze communicatie zijn
uitgeschakeld.
(2) Aan/uit-lampje
Aan: de computer is ingeschakeld.
Knipperend: de computer staat in de standbystand.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
hibernationstand.
(3) Acculampje
Oranje: er wordt een accu opgeladen.
Turkoois: een accu is bijna volledig opgeladen.
Knipperend oranje: een accu die de enige beschikbare
voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu een kritiek
laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te
knipperen.
Uit: als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron, gaat het lampje uit wanneer alle accu's in de
computer volledig zijn opgeladen. Als de computer niet is
aangesloten op een externe voedingsbron, blijft het lampje uit
tot de accu in de computer bijna leeg is.
(4) Schijfeenheidlampje
Turkoois knipperend: er wordt geschreven naar of gelezen
van de vaste schijf of een optischeschijfeenheid.
Oranje: de interne vaste schijf is tijdelijk geparkeerd met HP
3D DriveGuard.
(5) Luidsprekers (2) Hiermee wordt het geluid van de computer weergegeven.
(6) Mediakaartlezer Dit slot ondersteunt de volgende typen optionele digitale kaarten:
Memory Stick
Memory Stick Duo (adapter vereist)
Memory Stick Pro (adapter vereist)
MultiMediaCard
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
xD-Picture Card
xD-Picture Card Type H
xD-Picture Card Type M
(7) Beeldschermontgrendelingsknop Hiermee opent u de computer.
(8) Slot voor visitekaartje Hierin kan een visitekaartje worden geplaatst, zodat de webcam
een afbeelding van het visitekaartje kan vastleggen.
Hardware herkennen 7
Onderdelen aan de rechterkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Smart Card-lezer Ondersteunt optionele smart cards en Java™ Cards.
(2) Upgraderuimte Hierin kunt u een optische schijfeenheid of een vaste schijf
plaatsen.
(3) 3.0 SuperSpeed USB-poorten (2) Hierop kunt u optionele USB-apparaten aansluiten en gegevens
overbrengen met een hogere snelheid dan met een 2.0 USB-
apparaat.
(4) RJ-45-netwerkconnector Hierop kunt u een netwerkkabel aansluiten.
(5) RJ-11-connector (modem) Hierop kunt u een modemkabel aansluiten.
(6) Bevestigingspunt voor een beveiligingskabel Hiermee bevestigt u een optionele beveiligingskabel aan de
computer.
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste
plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Deze voorziening kan
echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of
wordt gestolen.
Onderdelen aan de linkerkant
Onderdeel Beschrijving
(1) USB-poorten (3) Hierop kunt u optionele USB-apparatuur aansluiten.
(2) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start automatisch
om interne onderdelen te koelen en oververhitting te voorkomen.
Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat
terwijl u met de computer werkt.
(3) DisplayPort Via deze poort sluit u een optioneel digitaal weergaveapparaat,
zoals een hoogwaardige monitor of projector, aan op de computer.
8 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Onderdeel Beschrijving
(4) eSATA-poort Hierop sluit u hoogwaardige eSATA-componenten aan, zoals een
externe eSATA-schijfeenheid.
(5) 1394-poort Hiermee kunt u een optioneel IEEE 1394- of 1394a-apparaat, zoals
een camcorder, aansluiten op de computer.
(6) Audio-ingang (microfoon) Hierop kunt u een optionele headsetmicrofoon,
stereomicrofoonarray of monomicrofoon aansluiten.
(7) Audio-uitgang (hoofdtelefoon) Hierop kunt u een audioapparaat aansluiten, zoals optionele
stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een
oortelefoon, een headset of een televisietoestel, om het
computergeluid via dat apparaat weer te geven.
OPMERKING: Wanneer u een extern audioapparaat aansluit op
de hoofdtelefoonuitgang, worden de computerluidsprekers
uitgeschakeld.
(8) ExpressCard-slot Hierin kunt u optionele ExpressCards plaatsen.
Onderdelen aan de achterkant
De ventilatieopening zorgt voor luchtkoeling van de interne onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl
u met de computer werkt.
Onderdeel Beschrijving
(1) Externemonitorpoort Hierop kunt u een optionele VGA-monitor of projector aansluiten.
(2) Netvoedingsconnector Hierop kunt u een netvoedingsadapter aansluiten.
Hardware herkennen 9
Onderdelen aan de onderkant
Onderdeel Beschrijving
(1) SIM-slot Bevat een SIM-kaart (Subscriber Identity Module) voor draadloze
communicatie (alleen bepaalde modellen). Het SIM-slot bevindt
zich in de accuruimte.
(2) Accuruimte Hierin bevindt zich de accu.
(3) Dockingconnector Hierop sluit u een optioneel dockingapparaat aan.
(4) Ventilatieopeningen (6) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start automatisch
om interne onderdelen te koelen en oververhitting te voorkomen.
Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat
terwijl u met de computer werkt.
(5) Connector voor een optionele extra accu Hierop kunt u een optionele extra accu aansluiten.
(6) Geheugenmodulecompartiment Bevat twee slots voor geheugenuitbreidingsmodules.
(7) Vasteschijfruimte Bevat de vaste schijf.
(8) Bluetooth-compartiment Hierin bevindt zich een Bluetooth-apparaat.
(9) Compartiment voor module voor draadloze
communicatie
Bevat een HP module voor mobiel breedband.
OPMERKING: Vervang de module voor draadloze communicatie
alleen door een module die is goedgekeurd voor gebruik in de
computer door de overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor
de regelgeving met betrekking tot apparatuur voor draadloze
communicatie in uw land. Zo voorkomt u dat het systeem niet meer
reageert en er een waarschuwing verschijnt. Als er na het
vervangen van de module een waarschuwing verschijnt, verwijdert
u de module om de functionaliteit van de computer te herstellen.
Neem vervolgens via Help en ondersteuning contact op met de
technische ondersteuningsdienst.
(10) Accu-ontgrendeling Hiermee ontgrendelt u de accu uit de accuruimte.
10 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Beeldscherm
Onderdeel Beschrijving
(1) Interne beeldschermschakelaar Wanneer u de computer sluit terwijl de computer is ingeschakeld,
wordt deze schakelaar ingedrukt. Daardoor wordt het beeldscherm
uitgeschakeld.
(2) Interne microfoons (2) Hiermee neemt u geluid op.
(3) Webcamlampje Aan: de webcam is in gebruik.
(4) Webcam Hiermee kunt u geluid en videobeelden vastleggen en foto's
maken.
(5) Toetsenbordlampje Wanneer u onder slechte lichtomstandigheden op het
toetsenbordlampje drukt, wordt het toetsenbord verlicht.
(6) Knop van het toetsenbordlampje Hiermee schakelt u het toetsenbordlampje in.
(7) Omgevingslichtsensor Deze sensor zorgt voor automatische aanpassing van de
helderheid van het beeldscherm op basis van de
lichtomstandigheden in uw omgeving.
Antennes voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen)
De antennes verzenden signalen naar en ontvangen signalen van een of meer apparaten voor
draadloze communicatie. Deze antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer.
Hardware herkennen 11
Onderdeel Beschrijving
(1) WWAN-antennes (2)* Met deze antennes voor draadloze communicatie worden
draadloze signalen verzonden en ontvangen binnen een WWAN
(Wireless Wide-Area Network).
(2) WLAN-antennes (2)* Met deze antennes voor draadloze communicatie worden
draadloze signalen verzonden en ontvangen binnen een draadloos
lokaal netwerk (WLAN).
*Deze antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer. Voor optimale communicatie houdt u de directe
omgeving van de antennes vrij.
Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u het gedeelte van
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu dat van toepassing is op uw land/regio. Deze
voorschriften vindt u in Help en ondersteuning.
12 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Aanvullende hardwareonderdelen
Onderdeel Beschrijving
(1) Netsnoer* Hiermee kunt u een netvoedingsadapter aansluiten op een
stopcontact.
(2) Accu* Voorziet de computer van voeding als de computer niet is
aangesloten op een externe voedingsbron.
(3) Netvoedingsadapter Hiermee wordt netvoeding omgezet in gelijkstroom.
(4) Modemkabel (alleen bepaalde modellen)* Hiermee kunt u het interne modem aansluiten op een RJ-11-
telefoonaansluiting of op een land- of regiospecifieke
modemkabeladapter.
(5) Land- of regiospecifieke modemkabeladapter
(alleen bepaalde modellen)*
Hiermee wordt de modemkabel geschikt gemaakt voor
telefoonaansluitingen van een ander type dan RJ-11.
*Het uiterlijk van modemkabels, accu's, modemkabeladapter en netsnoeren verschilt per land of regio.
Labels herkennen
De labels die zijn aangebracht op de computer bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u
problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland gebruikt:
Servicelabel: biedt belangrijke informatie, waaronder:
Productnaam (1). Dit is de productnaam die is aangebracht op de voorkant van de
notebookcomputer.
Serienummer (s/n) (2). Dit is een alfanumeriek nummer dat uniek is voor elk product.
Productnummer (p/n) (3). Dit nummer geeft specifieke informatie over de
hardwareonderdelen van het product. Aan de hand van het productnummer kan een
servicetechnicus bepalen welke componenten en onderdelen benodigd zijn.
Labels herkennen 13
Modelbeschrijving (4). Dit is het nummer dat u gebruikt om documenten, stuurprogramma's
en ondersteuning voor uw notebookcomputer op te zoeken.
Garantieperiode (5). Beschrijft de duur van de garantieperiode voor deze computer.
Houd deze gegevens bij de hand wanneer u contact opneemt met de technische ondersteuning.
Het servicelabel bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Certificaat van echtheid van Microsoft®: bevat de Windows-productcode. U kunt de productcode
nodig hebben wanneer u het besturingssysteem wilt updaten of problemen met het systeem wilt
oplossen. Dit certificaat bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Label met kennisgevingen: bevat kennisgevingen betreffende het gebruik van de computer. Het
label met kennisgevingen bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Label met keurmerken voor het modem: bevat voorschriften en keurmerken van instanties die zijn
vereist voor een aantal landen/regio's waarin het modem kan worden gebruikt. U kunt deze
informatie nodig hebben als u de computer in het buitenland wilt gebruiken. Het label met
goedkeuringen voor het modem bevindt zich aan de binnenkant van het
geheugenmodulecompartiment.
Certificeringslabel(s) voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen): bevatten
informatie over optionele apparatuur voor draadloze communicatie en de keurmerken van diverse
landen waar de apparatuur is goedgekeurd en toegestaan voor gebruik. Een optioneel apparaat
kan een WLAN-apparaat of een Bluetooth-apparaat zijn. Als uw computermodel is voorzien van
een of meer apparaten voor draadloze communicatie, heeft de computer een of meer van deze
labels met keurmerk. U kunt deze informatie nodig hebben als u het apparaat in het buitenland wilt
gebruiken. De certificaatlabels voor draadloze communicatie bevinden zich aan de onderkant van
de computer.
SIM-label (Subscriber Identity Module, alleen bepaalde modellen): bevat de ICCID (Integrated
Circuit Card Identifier) van uw SIM-kaart. Dit label bevindt zich in de accuruimte.
Label met serienummer van HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen): bevat
het serienummer van uw HP module voor mobiel breedband. Dit label bevindt zich in de
accuruimte.
14 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
2 Draadloze communicatie, modem en
lokaal netwerk
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen
bepaalde modellen)
Met technologie voor draadloze communicatie worden gegevens niet via kabels maar via radiogolven
doorgegeven. Uw computer kan zijn voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor
draadloze communicatie:
WLAN-apparaat: via dit apparaat maakt u verbinding met draadloze lokale netwerken (ook wel Wi-
Fi netwerk, draadloos LAN of WLAN genoemd) in bedrijfsruimtes, bij u thuis en in openbare ruimtes,
zoals vliegvelden, restaurants, café's, hotels en universiteiten. In een WLAN communiceert elk
mobiel apparaat voor draadloze communicatie met een draadloze router of een draadloos
toegangspunt.
HP module voor mobiel breedband. Een draadloos WWAN-apparaat (wireless wide area network)
dat toegang biedt tot informatie op elke plek waar mobiele netwerkservices beschikbaar zijn. In
een WWAN communiceert elk mobiel apparaat met het basisstation van een mobiele-
netwerkexploitant. Mobiele-netwerkexploitanten installeren netwerken van basisstations
(vergelijkbaar met masten voor mobiele telefonie) die grote gebieden beslaan, waardoor ze
dekking kunnen bieden in hele provincies, regio's of zelfs landen.
Bluetooth-apparaat: een apparaat waarmee u een PAN (personal area network) tot stand kunt
brengen, zodat u verbinding kunt maken met andere apparaten die draadloze communicatie via
Bluetooth ondersteunen, zoals computers, telefoons, printers, headsets, luidsprekers en camera's.
In een PAN communiceert elk apparaat rechtstreeks met andere apparaten en moeten de
apparaten zich relatief dicht bij elkaar bevinden, normaal gesproken binnen een straal van 10 meter
van elkaar.
Computers met WLAN-apparatuur ondersteunen een of meer van de volgende IEEE-standaarden:
802.11b, de eerste populaire standaard, ondersteunt overdrachtssnelheden tot 11 Mbps en werkt
met een frequentie van 2,4 GHz.
802.11g ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 2,4 GHz.
Een 802.11g WLAN-apparaat is achterwaarts compatibel met 802.11b-apparaten, waardoor ze in
hetzelfde netwerk kunnen functioneren.
802.11a ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 5 GHz.
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) 15
OPMERKING: 802.11a is niet compatibel met 802.11b en 802.11g.
Wi-Fi GECERTIFICEERD 802.11n concept 2.0 ondersteunt een gegevenssnelheid van maximaal
450 Mbps en kan werken op 2,4 GHz of 5 GHz, waardoor deze norm terugwaarts compatibel is
met 802.11a, b en g.
OPMERKING: De specificaties voor 802.11n WLAN zijn conceptspecificaties die nog niet
definitief zijn. Als de uiteindelijke specificaties afwijken van de conceptspecificaties, kan dit van
invloed zijn op het vermogen van de computer om met andere 802.11n WLAN-apparaten te
communiceren.
Raadpleeg de informatie en de koppelingen naar websites in Help en ondersteuning als u meer wilt
weten over draadloze technologie.
Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerken herkennen
Pictogram Naam Beschrijving
Draadloze
communicatie
(ingeschakeld)
Geeft de locatie van de lampjes en knoppen voor draadloze
communicatie op de computer aan. Wordt ook weergegeven bij de
Wireless Assistant-software (Assistent voor draadloze communicatie)
op de computer en geeft aan dat een of meer apparaten voor draadloze
communicatie zijn ingeschakeld.
Draadloze
communicatie
(uitgeschakeld)
Wordt weergegeven bij de Wireless Assistant-software (Assistent voor
draadloze communicatie) op de computer en geeft aan dat alle
apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld.
HP Connection
Manager
Hiermee opent u HP Connection Manager (Verbindingsbeheer),
waarmee u een verbinding tot stand kunt brengen met een HP apparaat
voor mobiele breedbandverbindingen (alleen bepaalde modellen).
Netwerkstatus
(verbonden)
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd
en dat een of meer netwerkapparaten verbinding hebben met het
netwerk.
Netwerkstatus (niet
verbonden)
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd
maar dat er geen netwerkapparaten verbinding hebben met het
netwerk.
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken
U kunt de apparaten voor draadloze communicatie op uw computer met een van deze voorzieningen
in- of uitschakelen:
Knop of schakelaar voor draadloze communicatie (in deze handleiding de "knop voor draadloze
communicatie" genoemd).
Wireless Assistant software (alleen bepaalde modellen).
HP Connection Manager-software (alleen bepaalde modellen)
Voorzieningen van het besturingssysteem.
16 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk
Knop voor draadloze communicatie gebruiken
De computer heeft een knop voor draadloze communicatie, een of meer apparaten voor draadloze
communicatie en een of twee lampjes voor draadloze communicatie, afhankelijk van het model.
Standaard zijn alle apparaten voor draadloze communicatie geactiveerd en brandt het lampje voor
draadloze communicatie blauw wanneer u de computer aanzet.
Het lampje voor draadloze communicatie geeft niet de status van afzonderlijke apparaten voor
draadloze communicatie aan, maar de status van deze apparaten als groep. Wanneer het lampje voor
draadloze communicatie blauw brandt, zijn een of meer apparaten voor draadloze communicatie
ingeschakeld. Wanneer het lampje voor draadloze communicatie uit is, zijn alle apparaten voor
draadloze communicatie uitgeschakeld.
OPMERKING: Bij sommige modellen brandt het lampje voor draadloze communicatie oranje wanneer
alle apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld.
Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard zijn geactiveerd, kunt u de knop voor
draadloze communicatie gebruiken om alle draadloze apparatuur tegelijk in of uit te schakelen. U kunt
de apparaten voor draadloze communicatie afzonderlijk besturen via de Wireless Assistant-software
(alleen bepaalde modellen) of via Computer Setup (Computerinstellingen).
OPMERKING: Als de apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld in Computer Setup,
kunt u ze niet besturen met de knop voor draadloze communicatie totdat u ze weer inschakelt.
Wireless Assistant software gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Een apparaat voor draadloze communicatie kan worden in- of uitgeschakeld via Wireless Assistant.
Wanneer een apparaat voor draadloze communicatie is gedeactiveerd in Computer Setup, moet het
eerst opnieuw worden geactiveerd in Computer Setup voordat het kan worden in- of uitgeschakeld via
Wireless Assistant.
OPMERKING: Als u een apparaat voor draadloze communicatie activeert of inschakelt betekent dit
niet dat de computer automatisch verbinding maakt met een netwerk of Bluetooth-apparaat.
U geeft op een van de volgende manieren de status van de apparatuur voor draadloze communicatie
weer:
Plaats de aanwijzer op het pictogram voor draadloze communicatie in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk.
– of –
Open Wireless Assistant door te dubbelklikken op het pictogram in het systeemvak.
Raadpleeg de online Help van de Wireless Assistant software voor meer informatie.
1. Open Wireless Assistant door te dubbelklikken op het pictogram in het systeemvak.
2. Klik op de knop Help.
HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen)
U kunt HP Connection Manager gebruiken om verbinding te maken met WWAN's via het HP apparaat
voor mobiel breedband in de computer (alleen bepaalde modellen).
Om Connection Manager te starten, klikt u op het pictogram Connection Manager in het systeemvak
aan de rechterkant van de taakbalk.
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) 17
– of –
Selecteer Start > Alle programma's > HP > HP Connection Manager.
Raadpleeg de helpfunctie van de Connection Manager-software voor meer informatie.
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken
Ook sommige besturingssystemen bieden de mogelijkheid om de geïntegreerde apparaten voor
draadloze communicatie en de draadloze verbinding te beheren. Met Windows Netwerkverbindingen
bijvoorbeeld kunt u de volgende taken uitvoeren: een verbinding instellen, verbinding maken met een
netwerk, draadloze netwerken beheren en een diagnose stellen van verbindingen en verbindingen
herstellen.
Om toegang te krijgen tot Netwerkverbindingen, klikt u op Start > Configuratiescherm > Netwerk- en
Internet-verbindingen > Netwerkverbindingen.
Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie. Klik op Start > Help en ondersteuning.
18 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk
Draadloos netwerk gebruiken
Met een WLAN-apparaat kunt u toegang krijgen tot een WLAN, dat bestaat uit andere computers en
accessoires die met elkaar zijn verbonden door een draadloze router of een draadloos toegangspunt.
OPMERKING: De termen draadloze router en draadloos toegangspunt worden vaak door elkaar
gebruikt.
Grote draadloze netwerken, zoals draadloze bedrijfsnetwerken en openbare draadloze netwerken,
werken meestal met draadloze toegangspunten, die een groot aantal computers en accessoires
ondersteunen en kritieke netwerkfuncties kunnen afschermen.
Een draadloos thuisnetwerk of een klein draadloos kantoornetwerk werkt meestal met een
draadloze router, die ervoor zorgt dat meerdere draadloze en bekabelde computers een
internetverbinding, een printer en bestanden kunnen delen zonder dat daar extra hardware of
software aan te pas komt.
Als u het draadloos-netwerkapparaat in de computer wilt gebruiken, moet u verbinding maken met een
WLAN-infrastructuur (aangeboden door een aanbieder van netwerkdiensten of een openbaar netwerk
of bedrijfsnetwerk).
Draadloos netwerk installeren
Als u een draadloos netwerk wilt installeren en verbinding wilt maken met internet, heeft u de volgende
apparatuur nodig:
een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een internetservice met hoge snelheid via
een abonnement bij een internetprovider;
een draadloze router (afzonderlijk aan te schaffen) (2);
de computer met voorzieningen voor draadloze communicatie (3).
De volgende afbeelding laat een voorbeeld zien van een installatie van een draadloos netwerk dat is
verbonden met internet.
Naarmate uw netwerk groter wordt, kunnen extra draadloze en bekabelde computers op het netwerk
worden aangesloten voor toegang tot internet.
Als u hulp nodig heeft bij het installeren van een draadloos netwerk, raadpleeg dan de informatie die
de routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
Draadloos netwerk beveiligen
Aangezien de WLAN-standaard is ontwikkeld met slechts beperkte beveiligingsfuncties die niet zijn
opgewassen tegen krachtige aanvallen, is het van cruciaal belang dat u begrijpt dat draadloze
netwerken gevoelig zijn voor de welbekende veiligheidsrisico’s.
Draadloze netwerken in openbare zones, of "hotspots", zoals café's en luchthavens, zijn mogelijk
helemaal niet beveiligd. Door fabrikanten van producten voor draadloze communicatie en aanbieders
Draadloos netwerk gebruiken 19
van hotspotservices worden nieuwe technologieën ontwikkeld om de openbare ruimte veiliger en
anoniemer te maken. Als u zich zorgen maakt om de beveiliging van uw computer op een hotspot, kunt
u uw netwerkactiviteiten het beste beperken tot niet-kritieke e-mailactiviteiten en oppervlakkig surfen
op internet.
Wanneer u een draadloos netwerk installeert of verbinding maakt met een bestaand draadloos netwerk,
is het altijd belangrijk de beveiligingsvoorzieningen in te schakelen om het netwerk te beveiligen tegen
onbevoegde toegang. De gangbare beveiligingsniveaus zijn Wi-Fi Protected Access (WPA) en Wired
Equivalent Privacy (WEP). Aangezien draadloze radiosignalen tot buiten het netwerk reiken, kunnen
andere draadloos-netwerkapparaten onbeschermde signalen opvangen en verbinding maken met uw
netwerk (onuitgenodigd) of informatie opvangen die via het netwerk wordt verzonden. U kunt echter de
volgende voorzorgsmaatregelen nemen om uw draadloze netwerk hiertegen te beschermen:
Gebruik een zender met ingebouwde beveiliging
Veel draadloze basisstations, gateways en routers hebben ingebouwde
beveiligingsvoorzieningen, zoals protocollen voor beveiliging van draadloze communicatie en
firewalls. Met behulp van de juiste draadloze zender kunt u uw netwerk beschermen tegen de
meest voorkomende beveiligingsrisico’s van draadloze communicatie.
Gebruik een firewall
Een firewall is een barrière die gegevens en verzoeken om gegevens controleert die naar uw
netwerk worden gestuurd, en vervolgens alle verdachte items verwijdert. Firewalls zijn er in vele
variaties, zowel softwarematige als hardwarematige. Sommige netwerken maken gebruik van een
combinatie van beide typen.
Gebruik codering voor draadloze communicatie
Voor een draadloos netwerk zijn verschillende geavanceerde coderingsprotocollen beschikbaar.
Kies de oplossing die het beste werkt voor de beveiliging van uw netwerk:
WEP (Wired Equivalent Privacy) is een protocol ter beveiliging van draadloze communicatie
dat gebruikmaakt van een WEP-sleutel om alle netwerkgegevens te coderen voordat ze
worden verzonden. Normaal gesproken kunt u het netwerk de WEP-sleutel laten toewijzen.
U kunt echter ook zelf een sleutel instellen, een andere sleutel genereren of andere
geavanceerde opties kiezen. Zonder de juiste sleutel kunnen anderen niet gebruikmaken van
het draadloze netwerk.
WPA (Wi-Fi Protected Access) maakt, net zoals WEP, gebruik van beveiligingsinstellingen
om gegevens te coderen en te decoderen die via het netwerk worden verzonden. In plaats
van één statische beveiligingssleutel te gebruiken voor coderingen, zoals bij WEP, gebruikt
WPA TKIP (temporal key integrity protocol) om op dynamische wijze een nieuwe sleutel te
genereren voor elk pakket. Bovendien wordt voor elke computer in het netwerk een
afzonderlijke sleutelset gegenereerd.
Sluit uw netwerk
Voorkom indien mogelijk dat uw netwerknaam (SSID) door de draadloze zender wordt
uitgezonden. De meeste netwerken zenden de naam uit, waarmee ze computers in de buurt van
uw netwerk laten weten dat uw netwerk beschikbaar is. Door het netwerk te sluiten, is de kans
kleiner dat andere computers weten dat uw netwerk bestaat.
OPMERKING: Als uw netwerk gesloten is en de SSID niet wordt doorgegeven, moet u de SSID
onthouden om nieuwe apparaten op het netwerk te kunnen aansluiten. Noteer de SSID en bewaar
de notitie op een veilige plaats voordat u het netwerk sluit.
20 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk
Verbinding maken met een draadloos netwerk
Ga als volgt te werk om verbinding met het WLAN te maken:
1. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld. Als het apparaat is ingeschakeld, brandt het
lampje voor draadloze communicatie (blauw). Als het lampje niet brandt, drukt u op de knop voor
draadloze communicatie.
OPMERKING: Bij sommige modellen brandt het lampje voor draadloze communicatie oranje
wanneer alle apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld.
2. Selecteer Start > Verbinding maken met.
3. Selecteer uw draadloze netwerk in de lijst en typ vervolgens de netwerkbeveiligingssleutel, indien
vereist.
Als het netwerk niet beveiligd en dus voor iedereen toegankelijk is, wordt een waarschuwing
weergegeven. Klik op Toch verbinding maken om de waarschuwing te accepteren en de
verbinding te voltooien.
Als het netwerk een beveiligd draadloos netwerk is, wordt u verzocht een
netwerkbeveiligingssleutel in te voeren. Dit is een beveiligingscode. Typ de code en klik
daarna op Verbinden om de verbinding tot stand te brengen.
OPMERKING: Als er geen draadloze netwerken (WLAN’s) worden weergegeven, betekent dit
dat u zich buiten het bereik van een draadloze router of toegangspunt bevindt.
OPMERKING: Als het netwerk waarmee u verbinding wilt maken, niet wordt weergegeven, klikt
u op Alle verbindingen weergeven. Er verschijnt een lijst met opties, waaronder het maken van
een nieuwe netwerkverbinding, alsmede onderwerpen die betrekking hebben op het oplossen van
verbindingsproblemen.
Nadat de verbinding tot stand is gebracht, plaatst u de aanwijzer op het pictogram voor de netwerkstatus
in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk om de naam en status van de verbinding te
controleren.
OPMERKING: Het effectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al naar gelang
de WLAN-implementatie, het merk router, interferentie van andere elektronische apparaten en fysieke
belemmeringen in de vorm van wanden en vloeren.
Meer informatie over het gebruik van een draadloos netwerk is beschikbaar via de volgende
hulpbronnen:
Informatie van uw internetprovider en de instructies van de fabrikant die bij de router en andere
apparatuur voor draadloze netwerken zijn geleverd
Help en ondersteuning, waar u informatie vindt en koppelingen naar websites.
Neem voor een lijst met openbare draadloze netwerken bij u in de buurt contact op met uw
internetprovider of zoek op het web. Ga naar de website van uw internetprovider of zoek op internet
met de zoekterm "hotspot". Informeer bij elke locatie met een openbaar draadloos netwerk naar de
kosten en de vereisten voor een verbinding.
Neem contact op met uw netwerkbeheerder of IT-afdeling voor aanvullende informatie over de manier
waarop u met de computer verbinding kunt maken met een bedrijfsnetwerk.
Draadloos netwerk gebruiken 21
Naar een ander netwerk roamen
Wanneer u uw computer binnen het bereik van een ander draadloos netwerk plaatst, probeert Windows
verbinding te maken met dat netwerk. Als de poging slaagt, wordt uw computer automatisch verbonden
met het nieuwe netwerk. Als het nieuwe netwerk niet door Windows wordt herkend, volgt u dezelfde
procedure die u eerder gebruikte om verbinding te maken met uw draadloze netwerk.
22 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde
modellen)
HP mobiel breedband stelt uw computer in staat gebruik te maken van WWAN's voor toegang tot internet
vanuit meer plaatsen en met een groter bereik dan mogelijk is met draadloze netwerken. Voor gebruik
van HP mobiel breedband heeft u een aanbieder van netwerkdiensten nodig (mobiele-
netwerkexploitant genoemd). In de meeste gevallen is dat een beheerder van een netwerk voor mobiele
telefonie. De dekking voor HP mobiel breedband komt overeen met de dekking voor spraak via mobiele
telefonie.
Wanneer uw computer met HP mobiel breedband wordt gebruikt in combinatie met de service van een
mobiele-netwerkexploitant, biedt HP mobiel breedband de mogelijkheid om verbinding te houden met
internet, e-mail te versturen of contact te leggen met het bedrijfsnetwerk, ook als u onderweg bent en
buiten het bereik van Wi-Fi hotspots bent.
HP ondersteunt de volgende technologieën:
HSPA (High Speed Packet Access): biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard GSM (Global System for Mobile Communications).
EV-DO (Evolution Data Optimized): biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard CDMA (Code Division Multiple Access).
Mogelijk heeft u het serienummer van de HP module voor mobiel breedband nodig om de dienst voor
mobiel breedband te activeren. Het serienummer is gedrukt op een label in de accuruimte van de
computer.
Sommige aanbieders van mobiele netwerkdiensten vereisen het gebruik van een SIM-kaart (subscriber
identity module). Een SIM-kaart bevat basisinformatie over u, zoals een pincode, alsmede
netwerkinformatie. Bij sommige computers is een SIM-kaart vooraf geïnstalleerd in de accuruimte. Als
de SIM-kaart niet vooraf is geïnstalleerd, wordt deze mogelijk meegeleverd bij de informatie over HP
mobiel breedband die bij uw computer is verstrekt, of de aanbieder van mobiele netwerkdiensten
verstrekt deze los van de computer.
Informatie over het plaatsen en verwijderen van de SIM-kaart vindt u onder "SIM-kaart plaatsen" en
"SIM-kaart verwijderen" in dit hoofdstuk.
Informatie over HP mobiel breedband en over de manier waarop u de service van een mobiele-
netwerkexploitant activeert, vindt u in de informatie over HP mobiel breedband die bij de computer is
geleverd. Ga naar de website van HP op
http://www.hp.com/go/mobilebroadband en klik op de
koppeling voor uw land of regio voor meer informatie.
SIM-kaart plaatsen
VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het plaatsen van een SIM-kaart, om beschadiging van
de connectoren te voorkomen.
U plaatst een SIM-kaart als volgt:
1. Schakel de computer uit. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand
staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af
via het besturingssysteem.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) 23
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
6. Verwijder de accu.
7. Plaats de SIM-kaart in het daarvoor bestemde slot en duw de SIM-kaart voorzichtig in het slot totdat
deze stevig op zijn plaats zit.
8. Plaats de accu terug.
OPMERKING: HP mobiel breedband wordt gedeactiveerd als de accu niet wordt teruggeplaatst.
9. Sluit de externe voedingsbron opnieuw aan.
10. Sluit externe apparaten opnieuw aan.
11. Zet de computer aan.
SIM-kaart verwijderen
U verwijdert een SIM-kaart als volgt:
1. Schakel de computer uit. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand
staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af
via het besturingssysteem.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
6. Verwijder de accu.
24 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk
7. Druk de SIM-kaart iets naar binnen (1) en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
8. Plaats de accu terug.
9. Sluit de externe voedingsbron opnieuw aan.
10. Sluit externe apparaten opnieuw aan.
11. Zet de computer aan.
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) 25
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie
gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Een Bluetooth-apparaat maakt draadloze communicatie over korte afstanden mogelijk, ter vervanging
van communicatie via de gebruikelijke fysieke kabels tussen elektronische apparaten zoals de
volgende:
computers (desktop- en notebookcomputers, PDA's)
telefoons (mobiele telefoons, draadloze telefoons, gecombineerde GSM/PDA's (smart phones))
beeldverwerkingsapparatuur (printers, camera's)
geluidsapparatuur (headsets, luidsprekers)
Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk, waardoor u een PAN (Personal Area
Network – persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Raadpleeg de Help-functie van
Bluetooth-software voor informatie over de configuratie en het gebruik van Bluetooth-apparaten.
Bluetooth en Internetverbinding delen (ICS)
HP adviseert om een computer met Bluetooth niet te gebruiken als host en te gebruiken als gateway
die door andere computers kan worden gebruikt om verbinding met internet te maken. Wanneer twee
of meer computers met elkaar zijn verbonden via Bluetooth en ICS (Internet Connection Sharing) is
geactiveerd op een van de computers, kunnen de andere computers mogelijk geen verbinding maken
met internet via het Bluetooth-netwerk.
De kracht van Bluetooth is de synchronisatie van gegevensoverdracht tussen uw computer en draadloze
apparatuur zoals mobiele telefoons, printers, camera's en pda's. Het is niet mogelijk twee of meer
computers continu verbinding te laten houden met internet via Bluetooth. Dit is een beperking van
Bluetooth en het besturingssysteem Windows.
26 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk
Problemen met draadloze verbindingen oplossen
Enkele mogelijke oorzaken van problemen met draadloze verbindingen zijn:
Een apparaat voor draadloze communicatie is niet correct geïnstalleerd of is uitgeschakeld.
Er is een storing opgetreden in een apparaat voor draadloze communicatie of router.
De netwerkconfiguratie (SSID of beveiliging) is gewijzigd.
Signalen van het draadloze apparaat worden verstoord door andere apparaten.
OPMERKING: Apparaten voor draadloze netwerken worden alleen met bepaalde computermodellen
geleverd. Als draadloos netwerken niet voorkomt in de lijst met voorzieningen op de oorspronkelijke
computerverpakking, kunt u de computer van deze mogelijkheid voorzien door een apparaat voor
draadloze communicatie aan te schaffen.
Voordat u de reeks mogelijke oplossingen voor uw netwerkverbindingsprobleem doorloopt, controleert
u eerst of voor elk apparaat voor draadloze communicatie een stuurprogramma is geïnstalleerd.
Als een computer niet op de gewenste manier verbinding maakt met het netwerk, volgt u de procedures
in dit hoofdstuk om een diagnose te stellen en het probleem op te lossen.
Kan geen verbinding maken met een draadloos netwerk
Als het niet lukt verbinding te maken met een draadloos netwerk, controleert u of het geïntegreerde
WLAN-apparaat correct is geïnstalleerd op uw computer.
1. Selecteer Start > Deze computer.
2. Klik met de rechtermuisknop in het venster Deze computer.
3. Selecteer Eigenschappen > Hardware > Apparaatbeheer > Netwerkadapters.
4. Zoek het WLAN-apparaat op in de lijst met netwerkadapters. De vermelding van een WLAN-
apparaat bevat de term draadloos, wireless, draadloos LAN, WLAN of 802.11.
Als geen WLAN-apparaat wordt weergegeven, is uw computer niet voorzien van een geïntegreerd
WLAN-apparaat of is het bijbehorende stuurprogramma niet correct geïnstalleerd.
Raadpleeg de koppelingen naar websites in Help en ondersteuning als u meer wilt weten over het
oplossen van problemen met draadloze netwerken.
Problemen met draadloze verbindingen oplossen 27
Kan geen verbinding maken met een voorkeursnetwerk
Windows kan automatisch een beschadigde verbinding met een draadloos netwerk herstellen.
Als zich in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk een pictogram voor de
netwerkstatus bevindt, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram en klikt u daarna op
Herstellen in het menu.
Windows reset uw netwerkapparaat en probeert opnieuw verbinding te maken met een van de
voorkeursnetwerken.
Als over het netwerkstatuspictogram een "x" wordt weergegeven, zijn een of meer van uw
stuurprogramma’s voor een (draadloos) netwerk geïnstalleerd, maar is de computer niet met een
netwerk verbonden.
Als zich in het systeemvak geen netwerkstatuspictogram bevindt, gaat u als volgt te werk:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk- en Internet-verbindingen >
Netwerkverbindingen.
2. Klik op een van de verbindingen.
3. Klik in het linkerdeelvenster op Deze verbinding herstellen.
Het venster Netwerkverbindingen verschijnt, en Windows reset uw netwerkapparaat en
probeert opnieuw verbinding te maken met een van de voorkeursnetwerken.
Netwerkpictogram wordt niet weergegeven
Als het netwerkpictogram niet wordt weergegeven in het systeemvak nadat u het WLAN heeft
geconfigureerd, betekent dit dat het softwarestuurprogramma ontbreekt of beschadigd is. Mogelijk wordt
ook een Windows-foutbericht weergegeven dat een apparaat niet gevonden is. Installeer het
stuurprogramma opnieuw.
Ga als volgt te werk om de nieuwste versie van de software voor het WLAN-apparaat in de computer
op te halen:
1. Open een internetbrowser en ga naar
http://www.hp.com/support.
2. Selecteer uw land of regio.
3. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's en typ het nummer van
uw computermodel in het zoekvak.
4. Druk op enter en volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: Als u het door u gebruikte WLAN-apparaat afzonderlijk heeft aangeschaft, raadpleegt
u de website van de fabrikant voor de nieuwste software.
Actuele netwerkbeveiligingscodes zijn niet beschikbaar
Als u gevraagd wordt om een netwerksleutel of een SSID wanneer u verbinding maakt met een
draadloos netwerk, is het netwerk beveiligd. Om verbinding te kunnen maken met een beveiligd netwerk,
28 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk
moet u over de juiste codes beschikken. De SSID en de netwerksleutel zijn alfanumerieke codes die u
invoert in de computer om uw computer kenbaar te maken bij het netwerk.
Voor een netwerk dat is verbonden met uw persoonlijke draadloze router, raadpleegt u de
gebruikershandleiding bij de router voor instructies aangaande het instellen van dezelfde codes
op de router en het draadloos-netwerkapparaat.
Voor een particulier netwerk, zoals een netwerk in een kantoor of in een openbare internet-
chatruimte, neemt u contact op met de netwerkbeheerder voor de juiste codes, en voert u de codes
in wanneer hierom wordt gevraagd.
Sommige netwerken wijzigen de SSID of netwerksleutels voor hun routers of toegangspunten
periodiek om de veiligheid te verbeteren. Als dat het geval is, wijzigt u de corresponderende codes
in uw computer dienovereenkomstig.
Als u nieuwe sleutels en een nieuwe SSID heeft ontvangen voor een netwerk en u eerder was verbonden
met dat netwerk, gaat u als volgt te werk om verbinding te maken met het netwerk:
1. Selecteer Configuratiescherm > Netwerk- en Internet-verbindingen > Netwerkverbindingen.
Er wordt een lijst weergegeven met de beschikbare draadloze netwerken. Als u zich op een hotspot
bevindt waar meerdere draadloze netwerken actief zijn, krijgt u meerdere netwerken te zien.
2. Klik met de rechtermuisknop op het netwerk en klik vervolgens op Eigenschappen.
3. Klik op de tab Draadloze netwerken.
4. Selecteer het netwerk en klik op Eigenschappen.
OPMERKING: Als het gewenste netwerk niet wordt weergegeven, raadpleegt u de
netwerkbeheerder om te controleren of de router of het toegangspunt wel actief is.
5. Klik op de tab Koppeling en typ de juiste coderingsgegevens voor draadloze communicatie in het
veld Netwerksleutel.
6. Klik op OK om deze instellingen op te slaan.
Verbinding met een draadloos netwerk is zeer zwak
Als de verbinding zeer zwak is, of als uw computer geen verbinding met een draadloos netwerk kan
maken, kunt u als volgt de interferentie (storende signalen) van andere apparatuur minimaliseren:
Verplaats uw computer dichter naar de draadloze router of het toegangspunt.
Schakel tijdelijk apparaten zoals een magnetron, draadloze telefoon of mobiele telefoon uit, om
storing door andere apparaten te voorkomen.
Als de verbinding niet beter wordt, probeert u het apparaat te dwingen om alle verbindingswaarden
opnieuw in te stellen:
1. Selecteer Configuratiescherm > Netwerk- en Internet-verbindingen > Netwerkverbindingen.
2. Klik met de rechtermuisknop op het netwerk en klik vervolgens op Eigenschappen.
3. Klik op de tab Draadloze netwerken.
Problemen met draadloze verbindingen oplossen 29
Er wordt een lijst weergegeven met de beschikbare draadloze netwerken. Als u zich op een hotspot
bevindt met meerdere actieve draadloze netwerken, krijgt u meerdere netwerken te zien.
4. Selecteer een netwerk en klik op Verwijderen.
Kan geen verbinding maken met de draadloze router
Als uw pogingen om verbinding te maken met de draadloze router niet lukken, stelt u de draadloze router
opnieuw in door te zorgen dat de router gedurende 10 tot 15 seconden geen elektrische voeding krijgt.
Als de computer nog geen verbinding maakt met het draadloze netwerk, start u de draadloze router
opnieuw op. Raadpleeg de instructies van de routerfabrikant voor nadere informatie.
30 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Het modem moet zijn aangesloten op een analoge telefoonlijn met een 6-pins RJ-11-modemkabel. In
bepaalde landen/regio's is ook een land-/regiospecifieke modemkabeladapter vereist. Aansluitingen
voor digitale PBX-systemen lijken op analoge telefoonaansluitingen, maar zijn niet compatibel met dit
modem.
WAARSCHUWING! Als het interne analoge modem wordt aangesloten op een digitale lijn, kan het
modem blijvend beschadigd raken. Koppel de modemkabel onmiddellijk los als u deze per ongeluk heeft
aangesloten op een digitale lijn.
Als de modemkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, wat voorkomt dat de ontvangst van tv- en
radiosignalen wordt gestoord, sluit u de kabel met het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit
(2) bevindt aan op de computer.
Modemkabel aansluiten
WAARSCHUWING! Sluit geen modem- of telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector, om het
risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
U sluit als volgt een modemkabel aan:
1. Sluit de modemkabel aan op de modemconnector van de computer (1).
2. Sluit de modemkabel aan op de RJ-11-telefoonaansluiting in de wand (2).
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) 31
Een Land-/regiospecifieke modemkabeladapter aansluiten
Telefoonaansluitingen kunnen per land/regio verschillen. Als u het modem en de modemkabel (alleen
bij bepaalde modellen meegeleverd) wilt gebruiken in een ander land of een andere regio dan het land
of de regio waar u de computer heeft gekocht, moet u een land-/regiospecifieke modemkabeladapter
aanschaffen (alleen bij bepaalde modellen meegeleverd).
U sluit het modem als volgt aan op een analoge telefoonlijn met een ander type aansluiting dan RJ-11:
1. Sluit de modemkabel aan op de modemconnector van de computer (1).
2. Sluit de modemkabel aan op de land-/regiospecifieke modemkabeladapter (2).
3. Sluit de land-/regiospecifieke modemkabeladapter aan op de telefoonaansluiting in de wand (3).
Selecteer de Locatie-instelling
Huidige instelling voor locatie weergeven
U geeft als volgt de huidige instelling voor de locatie van het modem weer:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm.
2. Klik op Datum, tijd, taal en landinstellingen.
3. Klik op Landinstellingen.
4. Uw locatie wordt weergegeven onder Locatie.
32 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk
Nieuwe locaties toevoegen voor gebruik van het modem in het buitenland
Standaard is voor het modem als locatie alleen de locatie-instelling beschikbaar voor het land/de regio
waar u de computer heeft gekocht. Wanneer u naar verschillende landen/regio's reist, kunt u het
geïntegreerde modem instellen op de locatie die voldoet aan de normen van de landen/regio's waar u
het modem gebruikt.
Wanneer u nieuwe locatie-instellingen toevoegt, worden deze opgeslagen op de computer, zodat u op
elk gewenst moment een andere locatie kunt kiezen. U kunt voor alle gewenste landen/regio’s meerdere
locatie-instellingen toevoegen.
VOORZICHTIG: Als u wilt voorkomen dat de instellingen voor land/regio voor uw eigen land/regio
verloren gaan, verwijdert u de huidige instellingen voor land/regio van het modem niet. Voeg een nieuwe
configuratie toe voor elke locatie waar u het modem gaat gebruiken, zodat u het modem in andere
landen/regio's kunt gebruiken, terwijl de configuratie voor uw eigen land/regio behouden blijft.
VOORZICHTIG: Selecteer het land/de regio waar de computer zich bevindt, om te voorkomen dat het
modem wordt geconfigureerd op een manier die in strijd is met de wet- of regelgeving op het gebied
van telecommunicatie van de landen/regio's die u bezoekt. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat het
modem niet naar behoren functioneert als niet de juiste instelling voor het land/de regio is gekozen.
U voegt als volgt een instelling voor de locatie van het modem weer:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk- en Internet-verbindingen.
2. Klik in het paneel aan de linkerkant op Telefoon- en modemopties.
3. Klik op het tabblad Kiesregels.
4. Klik op Nieuw. (Het venster Nieuwe locatie wordt weergegeven.)
5. Typ een naam (zoals "thuis" of "werk") voor de nieuwe locatie in het tekstveld Naam van locatie.
6. Selecteer een land/regio in de vervolgkeuzelijst Land/regio. Als u een land/regio selecteert
waarvoor het modem geen ondersteuning biedt, wordt bij Land/regio standaard VS of VK
weergegeven.)
7. Klik op OK om uw nieuwe locatie-instelling op te slaan. (Het dialoogvenster Telefoon- en
modemopties wordt weergegeven.
8. Voer een van de volgende acties uit:
Stel de nieuwe locatie in als de huidige locatie door op OK te klikken.
Als u een andere locatie wilt selecteren als huidige locatie, selecteert u de gewenste locatie
in de lijst Locatie en klikt u op OK.
OPMERKING: U kunt de voorgaande procedure gebruiken om locaties toe te voegen voor
plaatsen in uw eigen land/regio maar ook voor plaatsen in andere landen/regio's. U kunt
bijvoorbeeld een instelling met de naam 'Werk' toevoegen, die kiesregels bevat voor het bellen van
een buitenlijn.
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) 33
Problemen met verbindingen in het buitenland oplossen
Als u problemen met de modemverbinding ondervindt wanneer u de computer in een ander land/andere
regio dan het land/de regio van aanschaf gebruikt, kunt u de volgende mogelijke oplossingen proberen:
Controleer het soort telefoonlijn
Het modem werkt alleen met een analoge telefoonlijn, niet met een digitale telefoonlijn. Bij een
PBX-lijn gaat het doorgaans om een digitale lijn. Een telefoonlijn die wordt omschreven als een
datalijn, faxlijn, modemlijn of standaardtelefoonlijn, is doorgaans een analoge lijn.
Controleer of pulskeuze of toonkeuze is ingesteld
Een analoge telefoonlijn ondersteunt ofwel pulskeuze, ofwel toonkeuze. Deze opties voor de
kiesmodus kunt u opgeven bij Telefoon- en modemopties. De geselecteerde kiesmodusopties
moeten overeenkomen met de kiesmodus die wordt ondersteund door de telefoonlijn op uw locatie.
U kunt bepalen welke kiesmodus door een telefoonlijn wordt ondersteund door een paar cijfers te
kiezen met de telefoon en te luisteren of u klikken (pulsen) of tonen hoort. Als u klikken hoort,
ondersteunt de telefoonlijn pulskeuze. Als u tonen hoort, ondersteunt de telefoonlijn toonkeuze.
U wijzigt als volgt de kiesmodus in de huidige locatie-instelling voor het modem:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk- en Internet-verbindingen.
2. Klik in het paneel aan de linkerkant op Telefoon- en modemopties.
3. Klik op het tabblad Kiesregels.
4. Selecteer de locatie-instelling voor het modem.
5. Klik op Bewerken.
6. Selecteer Toon of Puls.
7. Klik twee keer op OK.
Controleer het telefoonnummer dat u heeft gekozen en de reactie van het externe modem
Kies een telefoonnummer, controleer of het modem op afstand reageert en hang vervolgens op.
Stel in dat het modem kiestonen moet negeren
Als het modem een kiestoon ontvangt die niet wordt herkend, wordt het nummer niet gekozen en
verschijnt het foutbericht Geen kiestoon.
Ga als volgt te werk om het modem in te stellen voor het negeren van alle kiestonen voordat een
nummer wordt gekozen:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk- en Internet-verbindingen.
2. Klik in het paneel aan de linkerkant op Telefoon- en modemopties
.
3. Klik op het tabblad Modems.
4. Klik op het gewenste modem.
5. Klik op Eigenschappen.
6. Klik op Modem.
34 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk
7. Schakel het selectievakje Op kiestoon wachten voordat het nummer wordt gekozen uit.
8. Klik twee keer op OK.
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) 35
Vooraf geïnstalleerde communicatiesoftware gebruiken
Ga als volgt te werk als u vooraf geïnstalleerde modemsoftware voor terminalemulatie en
gegevensoverdracht wilt gebruiken:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Communicatie.
2. Klik op een fax- of terminalemulatieprogramma of selecteer een wizard voor de internetverbinding.
36 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk
Verbinding met een lokaal netwerk (LAN)
Voor het verbinden met een LAN (Local area network) is een 8-pins RJ-45-netwerkconnector nodig (niet
bijgeleverd). Als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, wat voorkomt dat de
ontvangst van tv- en radiosignalen wordt gestoord, sluit u de kabel met het uiteinde waar zich het
ruisonderdrukkingscircuit (2) bevindt aan op de computer.
U sluit de netwerkkabel als volgt aan:
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector (1) van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2).
WAARSCHUWING! Sluit geen modem- of telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector,
om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
Verbinding met een lokaal netwerk (LAN) 37
3 Cursorbesturing en toetsenbord
Cursorbesturing gebruiken
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen
Gebruik Eigenschappen voor Muis in Windows om instellingen voor cursorbesturingsapparaten te
wijzigen, zoals de configuratie van de knoppen, de kliksnelheid en de opties voor de aanwijzer.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Muis om Eigenschappen voor muis
te openen.
Touchpad gebruiken
Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, schuift u uw vinger over het oppervlak van het touchpad in de richting
waarin u de aanwijzer wilt bewegen. Gebruik de knoppen van het touchpad zoals u de knoppen op een
externe muis zou gebruiken. Als u omhoog en omlaag wilt schuiven met de verticale schuifzone van het
touchpad, schuift u met uw vinger omhoog en omlaag over de lijnen.
OPMERKING: Als u het touchpad gebruikt om de aanwijzer te verplaatsen, haalt u eerst uw vinger
van het touchpad voordat u uw vinger op de schuifzone plaatst. Als u uw vinger doorschuift van het
touchpad naar de schuifzone, wordt de schuiffunctie niet geactiveerd.
Muisbesturing gebruiken
Druk de EasyPoint-muisbesturing in de richting waarin u de cursor op het scherm wilt bewegen. Gebruik
de linker- en rechterknop van de EasyPoint-muisbesturing net zoals u de linker- en rechterknop op een
externe muis gebruikt.
Externe muis aansluiten
U kunt een externe USB-muis aansluiten op de computer via een van de USB-poorten op de computer.
U kunt ook een USB-muis op het systeem aansluiten via de poorten op een optioneel
dockingapparaat.
Toetsenbord gebruiken
Hotkeys gebruiken
Hotkeys zijn combinaties van de fn-toets (1) met de esc-toets (2) of met een van de functietoetsen
(3).
De pictogrammen op de functietoetsen f3, f4 en f8 tot en met f11 vertegenwoordigen hun hotkeyfuncties.
Hotkeyfuncties en procedures voor hotkeys worden beschreven in de volgende gedeelten.
38 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
Functie Hotkey
Systeeminformatie weergeven fn+esc
Standbystand activeren fn+f3
Schakelen tussen diverse beeldschermen en andere
weergaveapparaten
fn+f4
Informatie over accu weergeven fn+f8
Helderheid van het beeldscherm verlagen fn+f9
Helderheid van het beeldscherm verhogen fn+f10
De omgevingslichtsensor activeren fn+f11
U voert als volgt een hotkeyopdracht uit met het toetsenbord van de computer:
Druk kort op de fn-toets en druk vervolgens kort op de tweede toets van de hotkeyopdracht.
– of –
Houd de fn-toets ingedrukt, druk kort op de tweede toets van de hotkeyopdracht en laat vervolgens
beide toetsen tegelijk los.
Systeeminformatie weergeven
Druk op fn+esc om informatie weer te geven over de hardwareonderdelen en het versienummer van
het BIOS van het systeem.
In de Windows-weergave van fn+esc wordt de versie van het BIOS (Basic Input-Output System) van
het systeem weergegeven als de BIOS-datum. Bij sommige computermodellen wordt de BIOS-datum
weergegeven in decimale notatie. De BIOS-datum wordt ook wel het versienummer van het systeem-
ROM genoemd.
Toetsenbord gebruiken 39
Standbystand activeren
Druk op fn+f3 om de standbystand te activeren.
Wanneer de standbystand wordt geactiveerd, wordt uw werk opgeslagen in het geheugen, wordt het
scherm gewist en wordt er minder energie verbruikt. Wanneer de computer in de standbystand staat,
knipperen de aan/uit-lampjes.
VOORZICHTIG: Sla uw werk op voordat u de standbystand activeert, om het risico van
gegevensverlies te beperken.
De computer moet zijn ingeschakeld om de standbystand te kunnen activeren.
OPMERKING: Als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de computer in de standbystand
staat, wordt de hibernationstand geactiveerd en worden de gegevens in het geheugen opgeslagen op
de vaste schijf. Standaard is ingesteld dat de hibernationstand wordt geactiveerd als de acculading
kritiek laag is, maar u kunt deze instelling wijzigen in de geavanceerde instellingen voor energiebeheer.
Druk op drukt u kort op de aan/uit-knop. om de standbystand te beëindigen.
U kunt de functie van de hotkey fn+f3 wijzigen. U kunt bijvoorbeeld de hotkey fn+f3 zodanig instellen
dat u hiermee de hibernationstand activeert in plaats van de standbystand.
OPMERKING: In alle vensters in het besturingssysteem Windows verwijst de term slaapstandknop
naar de hotkey fn+f3.
40 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
Schakelen tussen beeldschermen
Druk op fn+f4 om te schakelen tussen de weergaveapparaten die op het systeem zijn aangesloten. Als
bijvoorbeeld een monitor op de computer is aangesloten, wordt de weergave iedere keer dat u op fn
+f4 drukt, overgeschakeld tussen het scherm van de computer, de monitor, en zowel het
computerscherm als de monitor tegelijk.
De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard om videogegevens
van de computer te ontvangen. De hotkey fn+f4 kan ook de weergave overschakelen van en naar tussen
andere apparaten die van de computer weergavegegevens ontvangen.
De volgende video-overdrachtstypen (inclusief voorbeelden van de apparaten die deze gebruiken)
worden ondersteund door de hotkey fn+f4:
LCD (beeldscherm van de computer)
externe VGA (de meeste externe monitoren)
HDMI (televisies, camcorders, dvd-spelers, videorecorders en video-opnamekaarten met een
HDMI-poort)
Samengestelde video (televisies, camcorders, dvd-spelers, videorecorders en video-
opnamekaarten met een samengestelde-video-ingang)
OPMERKING: Samengestelde videoapparaten kunnen alleen op het systeem worden
aangesloten via een optioneel dockingapparaat.
Toetsenbord gebruiken 41
Oplaadinformatie accu weergeven
Druk op fn+f8 om oplaadinformatie weer te geven over alle geïnstalleerde accu’s. Op het scherm wordt
zowel weergegeven welke accu’s worden opgeladen als de resterende lading van elke accu.
42 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
Helderheid van het scherm verlagen
Druk op fn+f9 om de helderheid van het scherm te verlagen. Houd beide toetsen ingedrukt om de
helderheid steeds verder te verlagen.
Helderheid van het scherm verhogen
Druk op fn+f10 om de helderheid van het scherm te verhogen. Houd beide toetsen ingedrukt om de
helderheid steeds verder te verhogen.
Omgevingslichtsensor activeren
Druk op fn+f11 om de omgevingslichtsensor te activeren of deactiveren.
Toetsenbord gebruiken 43
HP Quick Launch Buttons gebruiken
Met HP Quick Launch Buttons kunt u snel veelgebruikte programma's, bestanden of websites openen.
U kunt de fabrieksinstellingen gebruiken, die in de volgende tabel worden beschreven. U kunt de
knoppen ook anders programmeren door het Q-menu in het configuratiescherm Quick Launch Buttons
te openen.
De Quick Launch-knoppen zijn onder andere de QuickLook-knop (1), de QuickWeb-knop (2) en de
calculatorknop (3).
In de volgende tabel worden de fabrieksinstellingen voor de Quick Launch-knoppen beschreven.
OPMERKING: De functies van de knoppen verschillen, afhankelijk van de software die op de
computer is geïnstalleerd.
Onderdeel Beschrijving
(1) QuickLook-knop
Als de computer is uitgeschakeld, wordt HP QuickLook
gestart bij een druk op de QuickLook-knop.
Als de computer is ingeschakeld, wordt Software Setup
(Software installeren) gestart bij een druk op de QuickLook-
knop. Als Software Setup niet beschikbaar is, wordt de
standaard e-mailclient gestart.
(2) QuickWeb-knop
Als de computer is uitgeschakeld, wordt QuickWeb gestart bij
een druk op de QuickWeb-knop.
Als de computer is ingeschakeld, wordt de standaard
webbrowser gestart bij een druk op de QuickWeb-knop.
(3) Calculatorknop Hiermee opent u het bureau-accessoire Rekenmachine van
Windows.
44 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
Configuratiescherm HP Quick Launch Buttons openen
U kunt het configuratiescherm HP Quick Launch Buttons op de volgende manieren openen:
Selecteer Start > Configuratiescherm > Printers en andere hardware > Quick Launch
Buttons.
Dubbelklik op het pictogram HP Quick Launch Buttons in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk.
Klik in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk met de rechtermuisknop op het
pictogram HP Quick Launch Buttons en klik op Eigenschappen van HP Quick Launch Buttons
aanpassen.
OPMERKING: Bij bepaalde modellen wordt er een pictogram op het bureaublad weergegeven.
Configuratiescherm HP Quick Launch Buttons openen 45
HP QuickLook gebruiken
Met QuickLook kunt u agenda-items, contactgegevens, gegevens uit Postvak IN en taakgegevens uit
Microsoft Outlook opslaan op de vaste schijf van de computer. Wanneer de computer is uitgeschakeld,
kunt u op de QuickLook-knop van de computer drukken om deze informatie te bekijken zonder te hoeven
wachten tot het besturingssysteem is opgestart.
Met QuickLook kunt u contactgegevens, agendagegevens, e-mailgegevens en taken beheren zonder
de computer te hoeven opstarten.
Raadpleeg de helpfunctie van de QuickLook-software voor meer informatie over het configureren en
gebruiken van QuickLook.
46 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
HP QuickWeb gebruiken
QuickWeb is een onmiddellijk toegankelijke omgeving die losstaat van het besturingssysteem Windows.
Met QuickWeb krijgt u snel toegang tot een webbrowser zonder Windows te hoeven starten. Raadpleeg
de helpfunctie van de QuickWeb-software voor informatie over het configureren en gebruiken van
QuickWeb.
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken
Voor de meeste externe numerieke toetsenblokken geldt dat de werking van de toetsen afhangt van
het wel of niet ingeschakeld zijn van num lock (num lock is standaard uitgeschakeld). Bijvoorbeeld:
Wanneer num lock is ingeschakeld, kunt u met de meeste toetsenbloktoetsen cijfers typen.
Wanneer num lock is uitgeschakeld, werken de meeste toetsenbloktoetsen als pijltoetsen, page
up-toets of page down-toets.
Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt ingeschakeld, gaat het num lock-lampje op de
computer branden. Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt uitgeschakeld, gaat het num
lock-lampje op de computer uit.
U schakelt als volgt num lock in of uit tijdens het werken op een extern toetsenblok:
Druk op de toets num lk op het externe toetsenblok, niet op het toetsenbord van de computer.
HP QuickWeb gebruiken 47
Touchpad en toetsenbord reinigen
Als het touchpad vies of vettig wordt, is het mogelijk dat de muisaanwijzer onverwachte bewegingen op
het scherm maakt. U kunt dit voorkomen door het touchpad te reinigen met een vochtige doek en uw
handen regelmatig te wassen wanneer u met de computer werkt.
WAARSCHUWING! Gebruik geen stofzuigeraccessoires om het toetsenbord te reinigen, om het risico
van een elektrische schok of schade aan interne onderdelen te beperken. Een stofzuiger kan
stofdeeltjes op het oppervlak van het toetsenbord achterlaten.
Maak het toetsenbord regelmatig schoon om te voorkomen dat toetsen blijven hangen en om stof, pluis
en vuildeeltjes te verwijderen, zodat deze niet vast komen te zitten onder de toetsen. U kunt een spuitbus
met perslucht en een rietje gebruiken om lucht om en onder de toetsen te blazen en vuil te verwijderen.
48 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord
4Multimedia
Multimediavoorzieningen
De computer bevat multimediavoorzieningen waarmee u muziek kunt beluisteren, naar films kunt kijken
en afbeeldingen en foto's kunt bekijken. De computer beschikt mogelijk over de volgende
multimediacomponenten:
Optischeschijfeenheid voor het afspelen van audio- en videoschijven
Geïntegreerde luidsprekers om muziek te beluisteren
Geïntegreerde microfoon om zelf geluid op te nemen
Geïntegreerde webcam waarmee u video kunt opnemen en delen
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek, films, afbeeldingen en foto's kunt
weergeven en beheren
Hotkeys voor snelle toegang tot multimediataken
OPMERKING: De computer beschikt mogelijk niet over alle vermelde componenten.
In de volgende gedeelten wordt uitgelegd hoe u de multimediacomponenten van uw computer herkent
en gebruikt.
Geluidsvolume aanpassen
U kunt het geluidsvolume regelen met de volgende voorzieningen:
Volumeregeling van de computer:
Als u het geluid wilt uitschakelen of weer wilt inschakelen, drukt u op de knop Geluid uit (1).
Als u het geluid zachter wilt zetten, houdt u de knop Geluid zachter (2) ingedrukt of tikt u op
de knop, tot het gewenste geluidsvolume is bereikt.
Multimediavoorzieningen 49
Als u het geluid harder wilt zetten, houdt u de knop Geluid harder (3) ingedrukt of tikt u op de
knop, tot het gewenste geluidsvolume is bereikt.
Volumeregeling van Windows:
a. Klik op het pictogram Volume in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
b. U kunt het geluid harder of zachter zetten door de schuifregelaar omhoog of omlaag te
schuiven. Schakel de optie Dempen in om het geluid uit te schakelen.
– of –
a. Dubbelklik op het pictogram Volume in het systeemvak.
b. In de kolom Volumeregeling zet u het geluid harder of zachter door de schuifregelaar
Volume omhoog of omlaag te bewegen. U kunt ook de balans aanpassen of het geluid
uitschakelen.
Als het pictogram Volume niet in het systeemvak staat, plaatst u het als volgt in het systeemvak:
a. Selecteer Start > Configuratiescherm > Spraak, geluid en geluidsapparaten > Geluiden
en audioapparaten > tabblad Volume.
b. Schakel de optie Pictogram voor het volume in het systeemvak plaatsen in.
c. Klik op Toepassen.
Volumeregeling van programma:
Het volume kan ook binnen bepaalde programma’s worden geregeld.
Multimediasoftware
Op de computer staat vooraf geïnstalleerde multimediasoftware. Sommige modellen worden geleverd
met aanvullende multimediasoftware op een optische schijf.
50 Hoofdstuk 4 Multimedia
Afhankelijk van de hardware en software die bij de computer is geleverd, kunnen de volgende
multimediataken worden ondersteund:
Digitale media afspelen, waaronder audio- en video-cd's, audio- en video-dvd's en internetradio.
Gegevens-cd's samenstellen of kopiëren.
Audio-cd's samenstellen, bewerken en branden.
Video's of films maken, bewerken en branden op een dvd of video-cd.
VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om het risico van verlies van gegevens of
schade aan een schijf te beperken:
Sluit de computer aan op een betrouwbare externe voedingsbron voordat u naar een schijf schrijft.
Schrijf niet naar een schijf als de computer op accuvoeding werkt.
Sluit alle programma's voordat u naar de schijf begint te schrijven, behalve de schrijfsoftware die u
gebruikt.
Kopieer niet rechtstreeks van een bronschijf naar een doelschijf of van een netwerkschijf naar een
doelschijf. Kopieer eerst van een bronschijf of netwerkschijf naar uw vaste schijf en kopieer vervolgens
van de vaste schijf naar de doelschijf.
Gebruik het toetsenbord van de computer niet en verplaats de computer niet terwijl de computer naar
een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
OPMERKING: Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik van software die met de computer
is geleverd de instructies van de fabrikant van de software. Deze instructies kunnen beschikbaar zijn
op schijf, als online Help-bestanden of op de website van de fabrikant.
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware gebruiken
U maakt als volgt gebruik van de vooraf geïnstalleerde multimediasoftware:
Selecteer Start > Alle programma's en open het multimediaprogramma dat u wilt gebruiken.
OPMERKING: Sommige programma’s bevinden zich mogelijk in submappen.
OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor verdere informatie over het
gebruik van de software die bij de computer is meegeleverd. Deze instructies kunnen zijn verstrekt bij
de software of op cd of dvd, of kunnen op de website van de fabrikant staan.
Vooraf geladen multimediasoftware installeren
U installeert als volgt vooraf geladen software vanaf de vaste schijf: selecteer Start > Alle
programma's > HP Software Setup (HP software installeren) en volg de instructies op het scherm.
Multimediasoftware vanaf een schijf installeren
1. Plaats de schijf in de optischeschijfeenheid.
2. Volg de installatie-instructies die worden gegeven in de installatiewizard.
3. Start de computer opnieuw op als daarom wordt gevraagd.
Multimediasoftware 51
Audio
Uw computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende audiovoorzieningen te gebruiken:
Muziek afspelen via de computerluidsprekers en/of aangesloten externe luidsprekers
Geluid opnemen met de interne microfoon of een externe microfoon aansluiten
Muziek downloaden van internet
Multimediapresentaties maken met beeld en geluid
Beeld en geluid overbrengen met expresberichtenprogramma's
Radioprogramma's als audiostream ontvangen (alleen bepaalde modellen) of FM-radiosignalen
ontvangen
Audio-cd's maken of "branden" (alleen bepaalde modellen)
Externe audioapparatuur aansluiten
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet.
Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg Informatie over voorschriften, veiligheid en
milieu voor aanvullende informatie over veiligheid.
Als u externe apparaten zoals externe luidsprekers, een hoofdtelefoon of een microfoon wilt aansluiten,
raadpleegt u de bij het apparaat verstrekte informatie. Voor optimale resultaten zijn de volgende tips
van belang:
Zorg dat de apparaatkabel correct is aangesloten op de juiste connector van de computer.
(Kabelconnectoren hebben normaliter een kleurcodering die overeenkomt met de
corresponderende connectoren op de computer.)
Installeer alle stuurprogramma's die zijn vereist voor het externe apparaat.
OPMERKING: Een stuurprogramma is een vereist programma dat fungeert als "vertaler" tussen
het apparaat en de programma's die gebruikmaken van het apparaat.
Audiofuncties controleren
U controleert het systeemgeluid van de computer als volgt:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Volume op de taakbalk en selecteer Geluiden.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Spraak, geluid en geluidsapparaten > Geluiden en
audioapparaten.
2. Wanneer het venster Eigenschappen voor Geluiden en audioapparaten verschijnt, klikt u op de
tab Geluiden. Selecteer onder Programmagebeurtenissen de gewenste vorm van geluid, zoals
een pieptoon of een alarmsignaal, en klik op de rechterpijl naast het betreffende geluid.
Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers of de aangesloten hoofdtelefoon.
52 Hoofdstuk 4 Multimedia
U controleert de opnamefuncties van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Entertainment >
Geluidsrecorder.
2. Klik op Opnemen en spreek in de microfoon. Sla het bestand op het bureaublad op.
3. Open Windows Media Player en speel het geluid af.
OPMERKING: Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon
en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
Om de audio-instellingen van de computer te bevestigen of te wijzigen, klikt u met de
rechtermuisknop op het pictogram Geluid op de taakbalk, of selecteert u Start >
Configuratiescherm > Spraak, geluid en geluidsapparaten > Geluiden en audioapparaten.
Audio 53
Video
Uw computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende videovoorzieningen te gebruiken:
Films bekijken
Spelletjes spelen via internet
Afbeeldingen en video's bewerken voor presentaties
Externe videoapparatuur aansluiten
Externe monitor of projector aansluiten
De computer heeft een externemonitorpoort en een DisplayPort waarop u externe monitoren en
projectoren kunt aansluiten.
Externemonitorpoort gebruiken
Via de externemonitorpoort kunt u een extern weergaveapparaat aansluiten op de computer, zoals een
externe monitor of projector.
Als u een weergaveapparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de kabel van het apparaat aan
op de externemonitorpoort.
OPMERKING: Als een extern weergaveapparaat op de juiste wijze is aangesloten maar geen beeld
geeft, drukt u op fn+f4 om het beeld naar het apparaat te schakelen. Druk meerdere malen op fn+f4 om
het beeld te schakelen van het computerbeeldscherm naar het apparaat en terug.
DisplayPort gebruiken
Via de DisplayPort sluit u een digitaal weergaveapparaat, zoals een hoogwaardige monitor of projector,
aan op de computer. De DisplayPort levert betere prestaties dan de VGA-externemonitorpoort en zorgt
voor betere digitale aansluitmogelijkheden.
54 Hoofdstuk 4 Multimedia
Als u een digitaal weergaveapparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de kabel van het
apparaat aan op de DisplayPort.
OPMERKING: Als een extern weergaveapparaat op de juiste wijze is aangesloten maar geen
beeld geeft, drukt u op fn+f4 om het beeld naar het apparaat te schakelen. Door herhaaldelijk te
drukken op fn+f4, schakelt u de weergave tussen het computerbeeldscherm en het externe
weergaveapparaat.
Druk op de ontgrendelknop om een digitaal weergaveapparaat los te koppelen.
DreamColor-beeldscherm gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Op computermodellen met een HP DreamColor-beeldscherm is de HP Mobile Display Assistant-
software vooraf geïnstalleerd. Met dit programma kunt u kleurinstellingen van het beeldscherm wijzigen,
zoals een vooraf ingestelde kleurruimte, wit punt/kleurtemperatuur en lichtsterkte/helderheid.
Om Mobile Display Assistant te openen, klikt u op het pictogram Mobile Display Assistant in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk, of selecteert u Start > Alle programma's > HP
> Mobile Display Assistant.
Raadpleeg de helpfunctie van de Mobile Display Assistant-software voor informatie over het gebruik
van Mobile Display Assistant.
Video 55
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen)
Met de optischeschijfeenheid kunt u cd's en dvd's afspelen, kopiëren en samenstellen, afhankelijk van
het type optischeschijfeenheid van de computer en de software die op uw computer is geïnstalleerd.
Geïnstalleerde optischeschijfeenheid herkennen
Selecteer Start > Deze computer.
Het type optischeschijfeenheid dat is geïnstalleerd in de computer, wordt weergegeven bij Stations
met verwisselbaar medium.
Optische schijven (cd's, dvd's en bd's) gebruiken
Een optischeschijfeenheid, zoals een dvd-ROM-drive, ondersteunt optische schijven (cd's en dvd's).
Op deze schijven kunt u informatie opslaan, zoals muziek, foto's en films. Dvd's hebben een grotere
opslagcapaciteit dan cd's.
De optischeschijfeenheid kan standaard cd- en dvd-schijven lezen. Als de optischeschijfeenheid een
Blu-ray Disc (BD)-drive is, kan deze ook bd's lezen.
OPMERKING: Sommige vermelde optischeschijfeenheden worden mogelijk niet ondersteund door
de computer. De vermelde schijfeenheden zijn niet per definitie alle optischeschijfeenheden die worden
ondersteund.
In de volgende tabel kunt u zien naar welke optische schijven de verschillende typen
optischeschijfeenheden kunnen schrijven.
Type
optischeschijfeenh
eid
Schrijven naar
cd-rw
Schrijven naar
dvd±rw/r
Schrijven naar
dubbellaags dvd±r
Label schrijven
naar LightScribe-
cd of LightScribe-
dvd±rw/r
Schrijven naar bd
r/re
Dvd-ROM-drive Nee Nee Nee Nee Nee
Dvd±r SuperMulti DL
LightScribe-drive*
Ja Ja Ja Ja Nee
Blu-ray ROM dvd±r
SuperMulti DL-drive*
Ja Ja Ja Nee Nee
Blu-ray r/re dvd+/-rw
SuperMulti DL-drive*
Ja Ja Ja Nee Ja
*Op schijven met twee lagen kunnen meer gegevens worden opgeslagen dan op schijven met één laag. Echter, dubbellaags
schijven die zijn gebrand met deze drive, zijn mogelijk niet compatibel met veel schijfeenheden en spelers voor enkellaags
dvd's.
LightScribe-schijven moeten afzonderlijk worden aangeschaft. LightScribe maakt een grijswaardenafbeelding, vergelijkbaar
met een zwart-witfoto.
VOORZICHTIG: Activeer de standbystand of hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van, of
geschreven naar een cd, dvd of bd. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van audio- of videokwaliteit
of verlies van audio- of videoafspeelfunctionaliteit.
56 Hoofdstuk 4 Multimedia
Juiste type schijf kiezen (cd's, dvd's en bd's)
Een optischeschijfeenheid ondersteunt optische schijven (cd's, dvd's en bd's). Cd's, die worden gebruikt
voor het opslaan van digitale gegevens, worden ook gebruikt voor commerciële audio-opnames en zijn
handig voor uw persoonlijke opslagbehoeften. Dvd's en bd's worden hoofdzakelijk gebruikt voor films,
software en back-ups van gegevens. Dvd's en bd's hebben hetzelfde formaat als cd's maar hebben een
veel hogere opslagcapaciteit.
OPMERKING: Mogelijk ondersteunt de optischeschijfeenheid in uw computer niet alle typen optische
schijven die in dit gedeelte worden beschreven.
Cd-r-schijven
Gebruik cd-r-schijven (één keer schrijven) om permanente archieven aan te leggen en bestanden uit te
wisselen. Kenmerkende toepassingen zijn:
Distributie van grote presentaties
Uitwisseling van gescande en digitale foto's, videoclips en geschreven gegevens
Maken van eigen muziek-cd's
Permanente archieven aanleggen van computerbestanden en gescande privé-bestanden
Bestanden van de vaste schijf elders opslaan om schijfruimte vrij te maken
Nadat de gegevens naar de schijf zijn geschreven, kunnen ze niet meer worden gewist of overschreven.
Cd-rw-schijven
Gebruik een cd-rw-schijf (een herschrijfbare versie van een cd) om grote projecten op te slaan die vaak
moeten worden bijgewerkt. Kenmerkende toepassingen zijn:
Ontwikkeling en beheer van grote documenten en projectbestanden
Vervoer van werkbestanden
Maken van wekelijkse backups van bestanden op de vaste schijf
Continu bijwerken van foto's, video, audio en gegevens
Dvd±r-schijven
Gebruik lege dvd±r-schijven om grote hoeveelheden gegevens permanent op te slaan. Nadat de
gegevens naar de schijf zijn geschreven, kunnen ze niet meer worden gewist of overschreven.
Dvd±rw-schijven
Gebruik dvd±rw-schijven als u eerder opgeslagen gegevens wilt kunnen wissen of overschrijven. Dit
type schijf is ideaal voor het testen van audio- of video-opnamen voordat u ze op een cd of dvd brandt
die niet kan worden gewijzigd.
LightScribe dvd+r-schijven
Gebruik LightScribe dvd+r-schijven voor het delen en opslaan van gegevens, privé-video's en foto's.
Deze schijven zijn lees-compatibel met de meeste dvd-ROM-drives en dvd-videospelers. Met een drive
die LightScribe ondersteunt en LightScribe-software kunt u gegevens naar de schijf schrijven en
vervolgens een zelf ontworpen label aanbrengen op de buitenkant van de schijf.
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 57
Blu-ray Discs (bd's)
Bd is een type high-density optische schijf voor de opslag van digitale informatie, waaronder high-
definition video. Op een enkellaags Blu-ray Disc kan 25 GB worden opgeslagen, meer dan vijf keer de
opslagcapaciteit van een enkellaags dvd (4,7 GB). Op een dubbellaags Blu-ray Disc kan 50 GB worden
opgeslagen, bijna zes keer de opslagcapaciteit van een dubbellaags dvd (8,5 GB).
Kenmerkende toepassingen zijn:
Opslag van grote hoeveelheden gegevens
high-definition video afspelen en opslaan
Videospellen
De computer kan zijn uitgerust met een bd-ROM-drive of een bd-r/re-drive. Met een bd-ROM-drive kunt
u alleen bd-schijven lezen, met een bd-r/re-drive kunt u ook naar bd's schrijven.
OPMERKING: Aangezien Blu-ray een nieuwe indeling is met nieuwe technologieën, kunnen zich
bepaalde problemen voordoen met schijven, digitale aansluiting, compatibiliteit en/of prestaties. Het
gaat hierbij niet om gebreken in het product. Een perfecte weergave op alle systemen is niet
gegarandeerd.
Cd, dvd of bd afspelen
1. Zet de computer aan.
2. Druk op de ejectknop (1) op het voorpaneel van de schijfeenheid om de lade te openen.
3. Trek de lade uit (2).
4. Houd de cd of dvd bij de randen vast om te voorkomen dat u het oppervlak aanraakt en plaats de
schijf op de as in de lade met het label naar boven.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf enigszins
schuin zodat u deze voorzichtig op de as kunt plaatsen.
5. Druk de schijf voorzichtig op de as van de lade totdat de schijf vastklikt (3).
6. Sluit de lade.
58 Hoofdstuk 4 Multimedia
Als u Automatisch afspelen nog niet heeft geconfigureerd, wordt het dialoogvenster Automatisch
afspelen geopend. In dit venster kunt u selecteren hoe u de inhoud van het medium wilt gebruiken.
OPMERKING: Bij het afspelen van een bd bereikt u het beste resultaat als de netvoedingsadapter is
aangesloten op een externe voedingsbron.
Automatisch afspelen configureren
1. Selecteer Start > Deze computer.
2. Klik met de rechtermuisknop op het apparaat (bijvoorbeeld een cd-rom-drive) en klik op
Eigenschappen.
3. Klik op de tab Automatisch afspelen en selecteer een van de beschikbare acties.
4. Klik op OK.
OPMERKING: Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie over Automatisch afspelen.
Regio-instelling van dvd's wijzigen
De meeste dvd's met auteursrechtelijk beschermde bestanden bevatten ook regiocodes. Regiocodes
zijn een hulpmiddel voor de internationale bescherming van auteursrechten.
U kunt een dvd met een regiocode alleen afspelen als de regiocode op de dvd overeenkomt met de
regio-instelling van uw dvd-drive.
VOORZICHTIG: U kunt de regio-instelling van de dvd-drive slechts vijf keer wijzigen.
De vijfde regio-instelling die u selecteert, wordt de permanente regio-instelling van de dvd-drive.
Op het tabblad DVD-regio kunt u zien hoe vaak u de regio-instelling nog kunt wijzigen.
Ga als volgt te werk om de instelling te wijzigen met het besturingssysteem:
1. Selecteer Start > Deze computer.
2. Klik met de rechtermuisknop in het venster en selecteer Eigenschappen > tabblad Hardware >
Apparaatbeheer.
3. Klik op het plusteken (+) naast Dvd-/cd-rom-stations, klik met de rechtermuisknop op de dvd-
drive waarvan u de regio-instelling wilt wijzigen en klik op Eigenschappen.
4. Breng de gewenste wijzigingen aan op het tabblad DVD-regio.
5. Klik op OK.
Waarschuwing met betrekking tot auteursrecht
Het illegaal kopiëren van auteursrechtelijk beschermd materiaal, waaronder computerprogramma's,
films, uitzendingen en geluidsopnamen, vormt op grond van het van toepassing zijnde auteursrecht een
strafrechtelijke overtreding. Gebruik deze computer niet voor dergelijke doeleinden.
Een Cd, dvd of bd kopiëren
1. Selecteer Start > Alle programma's > Roxio > Creator Business.
2. Klik in het rechterdeelvenster op Copy Disc (Schijf kopiëren).
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 59
3. Plaats de schijf die u wilt kopiëren in de optischeschijfeenheid.
4. Klik op Copy (Kopiëren) rechtsonder op het scherm.
Creator Business leest de bronschijf en kopieert de gegevens naar een tijdelijke map op de vaste
schijf.
5. Verwijder, wanneer u hier om wordt verzocht, de bronschijf uit de optischeschijfeenheid en plaats
een lege schijf in de schijfeenheid.
Nadat de informatie is gekopieerd, wordt de gemaakte schijf automatisch uitgeworpen.
Cd, dvd of bd maken (branden)
VOORZICHTIG: Neem de auteursrechtwaarschuwing in acht. Het illegaal kopiëren van
auteursrechtelijk beschermd materiaal, waaronder computerprogramma's, films, uitzendingen en
geluidsopnamen, is een strafrechtelijke overtreding op grond van toepasselijk auteursrecht. Gebruik
deze computer niet voor dergelijke doeleinden.
Als de optischeschijfeenheid van het type cd-rw, dvd-rw of dvd±-rw is, kunt u met behulp van software
zoals Windows Media Player gegevens- en audiobestanden branden, waaronder MP3- en WAV-
muziekbestanden. Voor het branden van videobestanden op een cd of dvd gebruikt u MyDVD.
Neem de volgende richtlijnen in acht wanneer u een cd of dvd brandt:
Sla open bestanden op en sluit alle programma's af voordat u een schijf brandt.
Een cd-r of dvd-r is gewoonlijk het meest geschikt voor het branden van audiobestanden, omdat
de informatie na het kopiëren niet meer kan worden gewijzigd.
Omdat sommige stereo-installaties in huis of in de auto geen cd-rw's kunnen afspelen, kunt u het
beste cd-r's gebruiken om muziek-cd's te branden.
Een cd-rw of dvd-rw is over het algemeen het meest geschikt voor het branden van
gegevensbestanden of voor het testen van audio- of video-opnamen voordat u ze op een cd of dvd
brandt die niet kan worden gewijzigd.
Dvd-spelers in huiskamersystemen ondersteunen gewoonlijk niet alle dvd-indelingen. Raadpleeg
de handleiding bij de dvd-speler voor een overzicht van ondersteunde indelingen.
Een MP3-bestand neemt minder ruimte in beslag dan muziekbestanden met andere indelingen,
en het proces voor het maken van een MP3-schijf is gelijk aan het proces voor het maken van een
gegevensbestand. MP3-bestanden kunnen alleen worden afgespeeld op MP3-spelers of op
computers waarop MP3-software is geïnstalleerd.
Ga als volgt te werk om een cd of dvd te branden:
1. Download of kopieer de bronbestanden naar een map op de vaste schijf.
2. Plaats een lege schijf in de optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) of een optionele
externe optischeschijfeenheid.
3. Selecteer Start > Alle programma's en selecteer de software die u wilt gebruiken.
4. Selecteer het type schijf dat u wilt maken: data, audio of video.
5. Klik met de rechtermuisknop op Start, Verkennen en navigeer naar de map waarin de
bronbestanden zijn opgeslagen.
60 Hoofdstuk 4 Multimedia
6. Open de map en sleep de bestanden naar de schijfeenheid die de lege optische schijf bevat.
7. Start het brandproces, zoals aangegeven door het programma dat u heeft gekozen.
Kijk voor specifieke aanwijzingen in de instructies van de softwarefabrikant. Deze instructies kunnen
worden verstrekt bij de software of op schijven, of kunnen op de website van de fabrikant staan.
Optische schijf (cd, dvd of bd) verwijderen
1. Druk op de ejectknop (1) op de schijfeenheid om de lade te ontgrendelen en trek de lade voorzichtig
zo ver mogelijk uit (2).
2. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
3. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
Problemen oplossen
In de volgende gedeelten worden enkele veelvoorkomende problemen en mogelijke oplossingen
beschreven.
De lade van de optischeschijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen van een cd, dvd
of bd
1. Steek het uiteinde van een paperclip (1) in de ontgrendelingsopening in het voorpaneel van de
schijfeenheid.
2. Druk voorzichtig op de paperclip om de lade te ontgrendelen en trek de lade vervolgens zo ver
mogelijk uit (2).
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 61
3. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
4. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
De optischeschijfeenheid wordt niet gedetecteerd
Als Windows een aangesloten apparaat niet detecteert, kan het zijn dat het apparaatstuurprogramma
ontbreekt of beschadigd is. Als u vermoedt dat de dvd/cd-rom-drive niet wordt gedetecteerd, controleert
u of de optischeschijfeenheid staat vermeld in Apparaatbeheer.
1. Verwijder eventuele schijven uit de optischeschijfeenheid.
2. Selecteer Start > Deze computer.
3. Klik met de rechtermuisknop in het venster, selecteer Eigenschappen > tabblad Hardware en klik
op Apparaatbeheer.
4. Klik in het venster Apparaatbeheer op het plusteken (+) naast Dvd/cd-rom-stations, tenzij er al
een minteken (-) voor staat. Zoek naar de vermelding van een optischeschijfeenheid.
Als de schijfeenheid niet wordt vermeld, installeert (of herinstalleert) u het
apparaatstuurprogramma zoals beschreven in het gedeelte "Een apparaatstuurprogramma moet
opnieuw worden geïnstalleerd".
Een schijf wordt niet afgespeeld
Sla uw werk op en sluit alle geopende programma’s af voordat u een cd, dvd of bd afspeelt.
Verbreek de verbinding met internet voordat u een cd, dvd of bd afspeelt.
Controleer of de schijf juist is geplaatst.
62 Hoofdstuk 4 Multimedia
Controleer of de schijf schoon is. Maak de schijf zo nodig schoon met gefilterd water en een
pluisvrije doek. Veeg van het midden van de schijf naar de buitenrand.
Controleer de schijf op krassen. Als u krassen vindt, behandel de schijf dan met een reparatieset
voor optische schijven. Dergelijke sets zijn te koop in veel elektronicazaken.
Schakel de standbystand uit alvorens een schijf af te spelen.
Activeer de hibernationstand of standbystand niet tijdens het afspelen van een schijf. Als u dat wel
doet, verschijnt mogelijk een waarschuwing waarin u wordt gevraagd of u door wilt gaan. Als dit
bericht verschijnt, klikt u op Nee. Zodra u op Nee heeft geklikt, reageert de computer op een van
de volgende manieren:
Het afspelen wordt hervat.
– of –
Mogelijk wordt het afspeelscherm van het multimediaprogramma gesloten. Klik op de knop
Afspelen in uw multimediaprogramma om de schijf weer af te spelen. Heel soms komt het
voor dat u het programma moet afsluiten en opnieuw moet starten.
Maak systeembronnen vrij:
Schakel externe apparatuur als printers en scanners uit. Door ze los te koppelen maakt u
waardevolle systeembronnen vrij, hetgeen resulteert in betere afspeelprestaties.
Wijzig de kleureigenschappen van het bureaublad. Omdat het menselijk oog nauwelijks verschil
waarneemt tussen 16-bits kleuren en kleuren boven 16-bits, ziet u als het goed is geen verschil bij het
bekijken van een film als u de kleureigenschappen van het systeem terugbrengt tot 16-bits kleur. Ga
hiervoor als volgt te werk:
1. Klik met de rechtermuisknop op het bureaublad (maar niet op een pictogram) en selecteer
Eigenschapppen > Instellingen.
2. Stel Kleurkwaliteit in op Gemiddeld (16 bits).
Een schijf wordt niet automatisch afgespeeld
1. Klik op Start > Deze computer.
2. Klik met de rechtermuisknop op het apparaat (bijvoorbeeld een cd-rom-drive) en klik op
Eigenschappen.
3. Klik op de tab Automatisch afspelen en selecteer een van de beschikbare acties.
4. Klik op OK.
Als u een cd, dvd of bd in de optischeschijfeenheid plaatst, moet die nu automatisch starten.
OPMERKING: Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie over Automatisch afspelen.
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 63
Een film stopt, slaat stukken over of wordt niet naar behoren afgespeeld
Controleer of de schijf niet bekrast of beschadigd is.
Maak de schijf schoon.
Maak systeembronnen vrij. Enkele suggesties hiervoor zijn:
Verbreek de verbinding met internet.
Wijzig de kleureigenschappen van het bureaublad:
1. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer
Eigenschappen > Instellingen.
2. Stel Kleurkwaliteit in op Gemiddeld (16 bits), als deze instelling nog niet is geselecteerd.
Koppel externe apparaten los, zoals een printer, scanner, camera of draagbaar apparaat.
Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm
1. Als zowel het beeldscherm van de computer als een extern beeldscherm zijn ingeschakeld, drukt
u een of meer keren op fn+f4 om te schakelen tussen de twee beeldschermen.
2. Configureer de monitorinstellingen zodanig dat het externe beeldscherm het primaire beeldscherm
wordt:
a. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer
Eigenschappen > Instellingen.
b. Geef een primair en een secundair beeldscherm op.
OPMERKING: Als beide beeldschermen worden gebruikt, verschijnt het dvd-beeld niet op een
beeldscherm dat is ingesteld als secundair beeldscherm.
Als u informatie wilt over een multimediaonderwerp dat niet is behandeld in deze handleiding, selecteert
u Start > Help en ondersteuning.
Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het gereed is
Controleer of alle programma's zijn afgesloten.
Schakel de standbystand en de hibernationstand uit.
Controleer of u het juiste type schijf voor uw schijfeenheid gebruikt. Raadpleeg de
gebruikershandleidingen voor meer informatie over schijftypen.
Controleer of de schijf correct is geplaatst.
Selecteer een lagere schrijfsnelheid en probeer het opnieuw.
Als u een schijf kopieert, slaat u de informatie van de bronschijf op de vaste schijf op voordat u
probeert de inhoud te branden op een nieuwe schijf. Brand daarna de nieuwe schijf vanaf de vaste
schijf.
Installeer het stuurprogramma voor het apparaat waarmee u schijven brandt opnieuw. Dit
stuurprogramma bevindt zich in de categorie Dvd/cd-rom-stations in Apparaatbeheer.
64 Hoofdstuk 4 Multimedia
Een apparaatstuurprogramma moet opnieuw worden geïnstalleerd
Recentste apparaatstuurprogramma's van HP verkrijgen
Volg een van de volgende procedures om apparaatstuurprogramma's van HP te verkrijgen.
U gebruikt het hulpprogramma HP Update als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > HP > HP Update.
2. Klik op het HP welkomstscherm op Settings (Instellingen) en selecteer een tijdstip waarop het
hulpprogramma moet controleren op software-updates op internet.
3. Klik op Next (Volgende) om onmiddellijk te controleren op HP software-updates.
U gebruikt de website van HP als volgt:
1. Open een internetbrowser, ga naar
http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio.
2. Klik op de optie voor software- en driver-downloads en typ het modelnummer van uw computer in
het productvak.
3. Druk op enter en volg de instructies op het scherm.
Apparaatstuurprogramma's van Microsoft verkrijgen
U kunt de recentste Windows-apparaatstuurprogramma's verkrijgen via Microsoft® Update. U kunt
instellen dat deze voorziening automatisch moet controleren of er updates voor
hardwarestuurprogramma's, het besturingssysteem Windows en andere producten van Microsoft zijn,
en deze vervolgens moet installeren.
U gebruikt Microsoft Update als volgt:
1. Open een webbrowser, ga naar
http://www.microsoft.com en klik op Beveiliging & updates.
2. Klik op Microsoft Update om de recentste updates voor uw computerbesturingssysteem,
programma's en hardware te verkrijgen.
3. Volg de instructies op het scherm om Microsoft Update te installeren.
4. Klik op Instellingen wijzigen en kies een tijd waarop Microsoft Update moet controleren of er
updates voor het besturingssysteem Windows en andere producten van Microsoft zijn.
5. Start de computer opnieuw op als daarom wordt gevraagd.
Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 65
Webcam
OPMERKING: In dit gedeelte worden de voorzieningen beschreven die op de meeste modellen
beschikbaar zijn. Mogelijk zijn niet alle voorzieningen op uw computer beschikbaar.
De computer heeft een geïntegreerde webcam, die zich boven aan het beeldscherm bevindt. In
combinatie met de vooraf geïnstalleerde software kunt u de webcam gebruiken om een foto te maken,
een video op te nemen of een geluidsopname te maken. U kunt de gemaakte foto, video-opname of
geluidsopname weergeven en op de vaste schijf van de computer opslaan.
Als u de webcam en de HP Webcam software wilt gebruiken, selecteert u Start > Alle programma's
> HP > HP Webcam.
Met behulp van de webcamsoftware kunt u de volgende voorzieningen uitproberen:
Video: u kunt webcamvideobeelden opnemen en afspelen.
Audio: u kunt geluid opnemen en afspelen.
Streaming video: deze voorziening kunt u gebruiken in combinatie met expresberichtensoftware
die UVC-camera's (Universal Video Class) ondersteunt.
Snapshots: hiermee kunt u foto's maken.
HP Business Card Reader (alleen bepaalde modellen): hiermee kunt u visitekaartjes gebruiken
om een database met contactgegevens op te bouwen.
Tips voor de webcam
Neem voor de beste resultaten de volgende richtlijnen in acht bij het gebruik van de webcam:
Zorg dat u de meest recente versie van een expresberichtenprogramma heeft voordat u een
videogesprek begint.
De firewalls van sommige netwerken kunnen het functioneren van de webcam belemmeren.
OPMERKING: Als u problemen ondervindt bij het weergeven of verzenden van
multimediabestanden naar iemand in een ander lokaal netwerk of buiten uw netwerkfirewall,
schakelt u de firewall tijdelijk uit. Voer de gewenste taak uit en schakel daarna de firewall weer in.
Om het probleem definitief op te lossen, configureert u de firewall zo nodig opnieuw en past u de
regels en instellingen van andere systemen voor detectie van computeraanvallen aan. Neem
contact op met uw netwerkbeheerder of IT-afdeling voor verdere informatie.
Plaats heldere lichtbronnen zo mogelijk achter de webcam en buiten het beeldveld.
OPMERKING: Voor meer informatie over het gebruik van de webcam klikt u op het menu Help in de
helpfunctie van de webcamsoftware.
Eigenschappen van de webcam aanpassen
U kunt de volgende eigenschappen van de webcam aanpassen:
Brightness (Helderheid): de hoeveelheid licht in het beeld. Een hogere instelling voor helderheid
zorgt voor een lichter beeld. Een lagere instelling voor helderheid zorgt voor een donkerder beeld.
Contrast: het verschil tussen lichtere en donkerdere delen van het beeld. Een hogere instelling
voor contrast zorgt voor een scherpere afbeelding. Een lagere instelling voor contrast behoudt het
dynamische bereik van de oorspronkelijke afbeelding, maar zorgt voor een vlakkere afbeelding.
66 Hoofdstuk 4 Multimedia
Hue (Kleurtint): het aspect van een kleur dat de kleur onderscheidt van andere kleuren (waardoor
een kleur bijvoorbeeld als rood, groen of blauw wordt waargenomen). Kleurtint is niet hetzelfde als
verzadiging. Verzadiging is de intensiteit van de kleurtint.
Saturation (Verzadiging): de kracht van een kleur in het uiteindelijke beeld. Een hogere instelling
voor verzadiging zorgt voor een meer uitgesproken beeld. Een lagere instelling voor verzadiging
zorgt voor een subtieler beeld.
Sharpness (Scherpte): de definitie van randen in een beeld. Een hogere instelling voor scherpte
zorgt voor een sterker gedefinieerd beeld. Een lagere instelling voor scherpte zorgt voor een
zachter beeld.
Gamma (Kleurgamma): het contrast dat van invloed is op de middelste grijswaarden of
middentonen van het beeld. Met deze optie kunt u de helderheid van de middelste grijswaarden
en middentonen instellen, zonder de donkere en lichte plekken drastisch aan te passen. Een lagere
instelling voor gamma zorgt ervoor dat grijstinten in de richting van zwart gaan en donkere kleuren
nog donkerder worden.
Backlight Compensation (Tegenlichtcorrectie): correctie van de belichting onder
omstandigheden waarin een onderwerp onderbelicht dreigt te raken als gevolg van veel
achtergrondlicht.
NightMode (Nachtmodus): correctie bij te weinig licht.
Zoom (alleen bepaalde modellen): hiermee past u het zoompercentage aan bij het maken van
foto's of video-opnamen.
Horizontal (Horizontaal) of Vertical (Verticaal): hiermee draait u het beeld horizontaal of
verticaal.
50Hz of 60Hz: hiermee past u de sluitertijd aan voor een video-opname zonder flikkering.
Aanpasbare vooringestelde profielen voor een aantal lichtomstandigheden, waarmee u de volgende
lichtomstandigheden kunt corrigeren: gloeilicht, tl-licht, halogeenlicht, zonnig, bewolkt, nacht.
Opnamen van visitekaartjes maken
U kunt de webcam gebruiken in combinatie met het programma HP Business Card Reader om opnamen
te maken van visitekaartjes en de tekst te exporteren naar vele types adresboekprogramma's, zoals
Contactpersonen in Microsoft® Outlook.
U maakt als volgt een opname van een visitekaartje:
1. Selecteer Start > Alle programma's > HP > HP Business Card Reader.
2. Om een opname te maken van één visitekaartje, selecteert u Enkele scan.
– of –
Om een opname te maken van meerdere visitekaartjes, selecteert u Meerdere scannen.
Het voorbeeldvenster verschijnt.
Webcam 67
3. Plaats een visitekaartje in het slot voor visitekaartjes aan de voorkant van de computer (1) en schuif
het kaartje naar rechts (2) om het te centreren onder de webcam.
OPMERKING: Als er tekst wordt afgedekt door het slot, draait u het kaartje 180 graden met de
tekst naar de webcam gericht.
4. Breng het beeldscherm (1) langzaam omlaag tot het webcamlampje (2) knippert en u een geluid
hoort. Dit geeft aan dat de webcam heeft scherpgesteld.
De webcam wordt ingeschakeld en het scanproces start onmiddellijk. U hoort een
camerasluitergeluid wanneer de opname wordt gemaakt en de informatie van het kaartje wordt
automatisch ingevuld in de velden.
68 Hoofdstuk 4 Multimedia
5. Als u opnamen maakt van meerdere visitekaartjes, verwijdert u het visitekaartje en plaatst u het
volgende kaartje. Het webcamlampje gaat branden zodra op het kaartje is scherpgesteld. De
webcam maakt vervolgens een opname van het visitekaartje en het webcamlampje gaat uit.
Herhaal deze stap voor volgende visitekaartjes.
OPMERKING: Beweeg het beeldscherm niet en breng het niet omhoog tot u alle visitekaartjes
heeft vastgelegd.
6. Wanneer u klaar bent met het maken van opnamen van visitekaartjes, haalt u het visitekaartje uit
het slot en brengt u het beeldscherm omhoog.
7. Controleer of de gegevens volledig zijn vastgelegd in Business Card Reader.
Raadpleeg de helpfunctie van de software voor meer informatie over het gebruik van Business Card
Reader.
Webcam 69
5 Energiebeheer
Opties voor energiebeheer instellen
Energiebesparende standen gebruiken
Standaard zijn twee energiebesparende voorzieningen ingeschakeld: de standbyvoorziening en de
hibernationvoorziening.
Wanneer de standbystand wordt geactiveerd, knipperen de aan/uit-lampjes en wordt het scherm
leeggemaakt. Uw werk wordt in het geheugen opgeslagen. Het beëindigen van de standbystand gaat
sneller dan het beëindigen van de hibernationstand. Als de computer lang in de standbystand staat, of
als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de computer in de standbystand staat, wordt de
hibernationstand geactiveerd.
Wanneer de hibernationstand wordt geactiveerd, wordt uw werk opgeslagen in een hibernationbestand
op de vaste schijf en wordt de computer afgesloten.
VOORZICHTIG: Activeer de standbystand of de hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van of
geschreven naar een schijf of een externemediakaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van de
audio- of videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
OPMERKING: Wanneer de computer in de standbystand of de hibernationstand staat, is het niet
mogelijk om netwerkverbindingen te maken of de computer te gebruiken.
OPMERKING: Als HP 3D DriveGuard een schijf heeft geparkeerd, zal de computer de standbystand
of de hibernationstand niet activeren en wordt het beeldscherm uitgeschakeld.
Standbystand activeren en beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de standbystand wordt geactiveerd als de computer 10
minuten inactief is geweest en op accuvoeding werkt, of als de computer 25 minuten inactief is geweest
en op een externe voedingsbron werkt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer
van het Configuratiescherm van Windows.
Als de computer is ingeschakeld kunt u de standbystand op de volgende manieren activeren:
Druk op fn+f3.
Klik op Start > Uitschakelen > Stand-by.
70 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Als Stand-by niet wordt weergegeven, doet u het volgende:
a. Klik op de pijl-omlaag.
b. Selecteer Stand-by in de lijst.
c. Klik op OK.
Ga als volgt te werk om de standbystand te beëindigen:
Druk kort op de aan/uit-knop.
Wanneer de standbystand wordt beëindigd gaan de aan/uit-lampjes branden en verschijnt uw werk
op het scherm op het punt waar u was gestopt met werken en de standbystand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de standbystand te beëindigen,
moet u uw Windows-wachtwoord opgeven voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Hibernationstand activeren of beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de hibernationstand wordt geactiveerd als de computer 30
minuten minuten inactief is geweest en op accuvoeding werkt, of als de accu bijna leeg is.
OPMERKING: De hibernationstand wordt niet geactiveerd als de computer op externe voeding werkt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer
van het Configuratiescherm van Windows.
U activeert als volgt de hibernationstand:
1. Selecteer Start > Uitschakelen.
2. Houd de shift-toets ingedrukt en selecteer Slaapstand.
Als Slaapstand niet wordt weergegeven, gaat u als volgt te werk:
a. Klik op de pijl-omlaag.
b. Selecteer Slaapstand in de lijst.
c. Klik op OK.
U beëindigt als volgt de hibernationstand:
Druk kort op de aan/uit-knop
De aan/uit-lampjes gaan branden en uw werk verschijnt op het scherm op het punt waar u was gestopt
met werken en de hibernationstand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de hibernationstand te
beëindigen, moet u uw Windows-wachtwoord opgeven voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Opties voor energiebeheer instellen 71
Energiemeter gebruiken
De Energiemeter wordt standaard weergegeven in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
Met behulp van de Energiemeter krijgt u snel toegang tot de instellingen van Energiebeheer en kunt u
de resterende acculading bekijken.
Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik op
Eigenschappen van energiebeheer aanpassen om de Eigenschappen van Energiebeheer te
openen.
Dubbelklik op het pictogram van de Energiemeter om het percentage resterende acculading weer
te geven.
Aan de verschillende pictogrammen kunt u zien of de computer op accuvoeding of op externe
netvoeding werkt.
Ga als volgt te werk om het pictogram Energiemeter uit het systeemvak te verwijderen:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens
op Eigenschappen van energiebeheer aanpassen.
2. Klik op het tabblad Geavanceerd.
3. Schakel de optie Pictogram altijd in het systeemvak weergeven uit.
4. Klik op Toepassen en vervolgens op OK.
U geeft als volgt het pictogram Energiemeter weer in het systeemvak:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
2. Klik op het tabblad Geavanceerd.
3. Schakel de optie Pictogram altijd in het systeemvak weergeven in.
4. Klik op Toepassen en vervolgens op OK.
OPMERKING: Als u een pictogram dat u in het systeemvak rechts op de taakbalk heeft geplaatst niet
kunt zien, klikt u op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
Energiebeheerschema's gebruiken
Een energiebeheerschema is een reeks systeeminstellingen waarmee het energieverbruik van de
computer wordt geregeld. Met behulp van energiebeheerschema’s kunt u energie besparen en de
prestaties van de computer optimaliseren.
De volgende energiebeheerschema’s zijn beschikbaar:
Draagbaar/laptop (aanbevolen)
Thuis/kantoor
Presentatie
Altijd aan
Minimaal energieverbruik
Accu vol
72 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Met behulp van Eigenschappen voor Energiebeheer kunt u de instellingen van deze
energiebeheerschema’s wijzigen.
Huidig energiebeheerschema weergeven
Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
Energiebeheerschema’s selecteren
Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en
selecteer een energiebeheerschema in de lijst.
– of –
a. Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
b. Selecteer een energiebeheerschema in de lijst met Energiebeheerschema’s.
c. Klik op OK.
Energiebeheerschema’s aanpassen
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
2. Selecteer een energiebeheerschema in de lijst met Energiebeheerschema’s.
3. Wijzig indien nodig de instellingen voor Netstroom en Accustroom.
4. Klik op OK.
Wachtwoord instellen voor beëindigen standbystand
Ga als volgt te werk om in te stellen dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beëindigen
van de standbystand:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens
op Eigenschappen energie aanpassen.
2. Klik op het tabblad Geavanceerd.
3. Schakel de optie Wachtwoord vragen als computer uit standby wordt gehaald in.
4. Klik op Toepassen.
Opties voor energiebeheer instellen 73
Externe netvoeding gebruiken
Externe netvoeding wordt geleverd door een van de volgende apparaten:
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde
netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter, of een compatibele adapter die als
accessoire is aangeschaft bij HP.
Goedgekeurde netvoedingsadapter
Optioneel dockingapparaat
Sluit de computer aan op een externe netvoedingsbron in de volgende situaties:
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
Wanneer u een accu oplaadt of kalibreert
Wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast
Wanneer u informatie naar een cd of dvd schrijft
Als u de computer aansluit op externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De accu laadt op.
Als de computer is ingeschakeld, verandert het energiemeterpictogram in de taakbalk van vorm.
Als u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De computer schakelt over op accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen. Als
u de helderheid van het beeldscherm wilt verhogen, drukt op de hotkey fn+f10 of sluit u de
netvoedingsadapter opnieuw aan.
Netvoedingsadapter aansluiten
WAARSCHUWING! Ga als volgt te werk om het risico van een elektrische schok en schade aan de
apparatuur te beperken:
Sluit het netsnoer aan op een geaard stopcontact dat altijd gemakkelijk te bereiken is.
Ontkoppel de netvoeding van de computer door de stekker uit het stopcontact te halen (niet door het
netsnoer los te koppelen van de computer).
Als bij het product een geaard netsnoer met een geaarde stekker is geleverd, sluit u het netsnoer aan
op een geaard stopcontact. Probeer niet de aarding te omzeilen door bijvoorbeeld adapters of
stekkerdozen zonder aarding te gebruiken. De aarding is een belangrijke veiligheidsvoorziening.
U sluit de computer als volgt aan op een externe netvoedingsbron:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de voedingsconnector van de computer (1).
2. Sluit het ene uiteinde van het netsnoer aan op de netvoedingsadapter (2).
74 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
3. Steek het andere uiteinde van het netsnoer in een stopcontact (3).
Accuvoeding gebruiken
Wanneer er zich een opgeladen accu in de computer bevindt en de computer niet is aangesloten op
een externe voedingsbron, werkt de computer op accuvoeding. Wanneer de computer is aangesloten
op een externe netvoedingsbron, werkt de computer op netvoeding.
Als er een opgeladen accu in de computer is geplaatst en de computer op externe voeding werkt via
de netvoedingsadapter, schakelt de computer over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter
wordt losgekoppeld van de computer.
OPMERKING: De helderheid van het beeldscherm wordt verlaagd om accuvoeding te besparen
wanneer u de computer loskoppelt van de netvoeding. Als u de helderheid van het beeldscherm wilt
verhogen, drukt op de hotkey fn+f10 of sluit u de netvoedingsadapter opnieuw aan.
U kunt een accu in de computer laten zitten of de accu verwijderen en opbergen. Dit is afhankelijk van
de manier waarop u de computer gebruikt. Als u de accu in de computer laat zitten wanneer de computer
is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen. Bovendien wordt zo uw werk
beschermd in geval van een stroomstoring. Een accu in de computer wordt echter langzaam ontladen
wanneer de computer is uitgeschakeld en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde accu, een
door HP geleverde vervangende accu of een compatibele accu die als accessoire is aangeschaft bij
HP.
De werktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, geopende programma’s, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die
op de computer is aangesloten en andere factoren.
Accu-informatie vinden in Help en ondersteuning
Als u informatie over de accu van uw computer wilt opzoeken, selecteert u Start > Help en
ondersteuning > Learn More About Your PC (Meer informatie over uw computer).
Accuvoeding gebruiken 75
Accucontrole gebruiken
Accucontrole biedt informatie over de status van de accu die in de computer is geplaatst.
Ga als volgt te werk om Accucontrole uit te voeren:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer.
OPMERKING: Accucontrole werkt alleen goed als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron.
2. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Problemen oplossen > Voeding, thermisch en
mechanisch en klik op het tabblad Energie.
Accucontrole onderzoekt de accu en de cellen ervan om te kijken of ze goed functioneren, en rapporteert
vervolgens de resultaten van het onderzoek.
Acculading weergeven
Dubbelklik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer > tabblad
Energiemeter.
Meestal wordt de acculading zowel in percentages als in resterend aantal minuten werktijd
weergegeven.
Het percentage geeft de geschatte resterende lading van de accu aan.
De tijdsduur geeft bij benadering de resterende accuwerktijd aan als de accu op het huidige niveau
voeding blijft leveren. De resterende accuwerktijd neemt bijvoorbeeld af als u een dvd afspeelt en
neemt toe als u het afspelen van een dvd stopt.
Wanneer een accu wordt opgeladen, kan in het venster Energiemeter een bliksemsymbool over het
accupictogram worden weergegeven.
Accu plaatsen of verwijderen
VOORZICHTIG: Als u een accu verwijdert die de enige voedingsbron is, kunnen er gegevens verloren
gaan. Sla uw werk op en activeer de hibernationstand of schakel de computer uit voordat u een accu
verwijdert die de enige voedingsbron is. Zo voorkomt u dat er gegevens verloren gaan.
U plaatst de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
76 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
2. Schuif de accu in de accuruimte (1) totdat de accu goed op zijn plaats zit.
De accu-ontgrendeling (2) vergrendelt de accu automatisch.
U verwijdert de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
2. Verschuif de accuvergrendelingen (1) om de accu los te koppelen.
3. Verwijder de accu (2).
Accu opladen
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
De accu wordt opgeladen wanneer de computer is aangesloten op een externe voedingsbron via een
netvoedingsadapter, een optionele voedingsadapter of een optioneel dockingapparaat.
Accuvoeding gebruiken 77
De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het opladen verloopt
sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
Het opladen kan langer duren wanneer de accu nieuw is, langer dan twee weken niet is gebruikt of veel
warmer of kouder is dan de normale kamertemperatuur.
Ga als volgt te werk om de accuwerktijd te verlengen en de nauwkeurigheid van de weergave van de
acculading te optimaliseren:
Als u een nieuwe accu oplaadt, wacht u tot de accu volledig is opgeladen voordat u de computer
inschakelt.
Laad de accu op tot het acculampje van de computer uit gaat.
OPMERKING: Als de computer is ingeschakeld wanneer de accu wordt opgeladen, is het
mogelijk dat de Energiemeter in de taakbalk aangeeft dat de accu voor 100 procent is opgeladen,
terwijl dit nog niet het geval is.
Laad de accu pas op wanneer deze door normaal gebruik is ontladen tot ongeveer 5 procent van
de volledige lading.
Als de accu één maand of langer niet is gebruikt, is het noodzakelijk de accu te kalibreren in plaats
van op te laden.
Het acculampje geeft als volgt de status van de acculading aan:
Aan: de accu wordt opgeladen.
Knipperend: de accu heeft een lage of kritiek lage acculading bereikt en wordt niet opgeladen.
Uit: de accu is volledig opgeladen, is in gebruik, of is niet geïnstalleerd.
Accuwerktijd maximaliseren
De accuwerktijd varieert, afhankelijk van de functies u gebruikt terwijl de computer op de accu werkt.
De maximale accuwerktijd neemt geleidelijk af omdat de capaciteit van de accu afneemt ten gevolge
van bepaalde natuurlijke processen.
Tips voor het maximaliseren van de accuwerktijd:
Verlaag de helderheid van het scherm.
Verwijder de accu uit de computer als deze niet wordt gebruikt of opgeladen.
Bewaar de accu op een koele, droge plaats.
Omgaan met een lage acculading
In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn ingesteld.
Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem daarop
reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows.
Voorkeuren die u in Energiebeheer instelt, zijn niet van invloed op de werking van de lampjes.
Lage acculading herkennen
Als een accu die de enige voedingsbron van de computer is bijna leeg is, gaat het acculampje
knipperen.
78 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Als u niets onderneemt wanneer de accu bijna leeg is, wordt het niveau van de acculading kritiek en
gaat het acculampje snel knipperen.
Wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt, gebeurt het volgende:
Als de hibernationvoorziening is ingeschakeld en de computer aan staat of in de standbystand
staat, wordt de hibernationstand geactiveerd.
Als de hibernationvoorziening is uitgeschakeld en de computer aan staat of in de standbystand
staat, blijft de computer nog even in de standbystand staan. Vervolgens wordt de computer
uitgeschakeld, waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
Accuvoeding gebruiken 79
Problemen met lage acculading verhelpen
VOORZICHTIG: Wacht met het herstellen van de voeding totdat de aan/uit-lampjes uit zijn. Zo beperkt
u het risico van gegevensverlies wanneer de hibernationstand is geactiveerd doordat het ladingsniveau
van de accu in de computer kritiek laag is geworden.
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron beschikbaar is
Sluit een van de volgende apparaten aan:
netvoedingsadapter
optioneel dockingapparaat
optionele voedingsadapter
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu beschikbaar is
1. Schakel de computer uit of activeer de hibernationstand.
2. Verwijder de lege accu en plaats vervolgens een volle accu.
3. Zet de computer aan.
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron beschikbaar is
Activeer de hibernationstand.
– of –
Sla uw werk op en sluit de computer af.
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de hibernationstand niet kan beëindigen
Als de computer niet voldoende acculading heeft om de hibernationstand te beëindigen, gaat u als volgt
te werk:
1. Plaats een opgeladen accu of sluit de computer aan op een externe voedingsbron.
2. Beëindig de hibernationstand door kort op de aan/uit-knop te drukken.
Accu kalibreren
Kalibreer een accu in de volgende gevallen:
als de weergegeven acculading onjuist lijkt te zijn
als u constateert dat de werktijd van de accu duidelijk anders is dan tevoren
Zelfs als een accu intensief wordt gebruikt, is het niet nodig om de accu vaker dan eens per maand te
kalibreren. Het is ook niet nodig om een nieuwe accu te kalibreren.
Stap 1: Laad de accu volledig op
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
OPMERKING: De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het
opladen verloopt sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
80 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Ga als volgt te werk om de accu volledig op te laden:
1. Plaats de accu in de computer.
2. Sluit de computer aan op een netvoedingsadapter, optionele voedingsadapter of optioneel
dockingapparaat en sluit de adapter of het apparaat aan op een externe netvoedingsbron.
Het acculampje van de computer gaat branden.
3. Zorg dat de computer op de externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is
opgeladen.
Het acculampje van de computer gaat uit.
Stap 2: Schakel de energiebesparende voorzieningen uit
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk en klik vervolgens op Eigenschappen van energiebeheer aanpassen.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
2. Noteer de 4 instellingen in de kolommen Accustroom en Netstroom, zodat u deze na het
kalibreren opnieuw kunt instellen.
3. Stel de vier opties in op Nooit.
4. Klik op OK.
Stap 3: Ontlaad de accu
De computer moet ingeschakeld blijven tijdens het ontladen van de accu. De accu wordt ontladen,
ongeacht of de computer in gebruik is. Wanneer u de computer gebruikt, verloopt het ontladen echter
sneller.
Als u de computer onbeheerd wilt achterlaten tijdens het ontladen, slaat u uw gegevens op voordat
u de ontladingsprocedure start.
Als u de computer incidenteel gebruikt tijdens de ontladingsprocedure en u wachttijden voor
energiebesparing heeft ingesteld, kunnen de volgende verschijnselen optreden tijdens het
ontladingsproces:
De monitor wordt niet automatisch uitgeschakeld.
De snelheid van de vaste schijf neemt niet automatisch af wanneer de computer inactief is.
De hibernationstand wordt niet automatisch geactiveerd.
Ga als volgt te werk om de accu te ontladen:
1. Koppel de computer los van de externe netvoedingsbron, maar schakel de computer niet uit.
2. Laat de computer op accuvoeding werken totdat de accu volledig is ontladen. Het acculampje gaat
knipperen wanneer de accu bijna ontladen is. Wanneer de accu volledig is ontladen, gaat het
acculampje uit en wordt de computer afgesloten.
Accuvoeding gebruiken 81
Stap 4: Laad de accu volledig op
Ga als volgt te werk om de accu op te laden:
1. Zorg dat de computer op een externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is
opgeladen. Wanneer de accu volledig is opgeladen, gaat het acculampje op de computer uit.
U kunt de computer gewoon gebruiken terwijl de accu wordt opgeladen, maar het opladen gaat
sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
2. Als de computer is uitgeschakeld, schakelt u deze in wanneer de accu volledig is opgeladen en
het acculampje uit is.
Stap 5: Schakel de energiebesparende voorzieningen weer in
VOORZICHTIG: Als u de hibernationvoorziening niet opnieuw inschakelt nadat u de accu heeft
gekalibreerd, kan de accu volledig worden ontladen. Hierdoor kunt u gegevens verliezen wanneer de
acculading van de computer een kritiek laag niveau bereikt.
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
2. Voer opnieuw de instellingen in die u heeft genoteerd voor de items in de kolommen Netstroom
en Accustroom.
3. Klik op OK.
Accuvoeding besparen
Open het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm en selecteer instellingen voor een
lager energieverbruik.
Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemapplicaties af wanneer u
deze niet gebruikt.
Ontkoppel externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron wanneer u
deze apparatuur niet gebruikt.
Zet alle optionele externemediakaarten die u niet gebruikt stop, schakel ze uit of verwijder ze.
Gebruik de hotkeys fn+f9 en fn+f10 om de helderheid van het scherm aan te passen aan de
omstandigheden.
Activeer de standbystand of de hibernationstand of sluit de computer af zodra u stopt met werken.
Accu opbergen
VOORZICHTIG: Stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen, om
beschadiging van de accu te voorkomen.
Als u een computer langer dan twee weken niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron,
verwijdert u de accu en bergt u de accu afzonderlijk op.
Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft.
OPMERKING: Een opgeslagen accu moet om de zes maanden worden gecontroleerd. Als het
ladingspercentage minder dan 50 procent is, moet u de accu opladen voordat u deze weer opbergt.
Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt.
82 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Afvoeren van afgedankte accu's
WAARSCHUWING! Probeer niet een accu uit elkaar te halen, te pletten of te doorboren, zorg dat u
geen kortsluiting veroorzaakt tussen de externe contactpunten op een accu en laat een accu niet in
aanraking komen met water of vuur. Zo beperkt u het risico van brand en brandwonden. Stel een accu
niet bloot aan temperaturen boven 60°C (140°F). Vervang de accu uitsluitend door een accu die is
goedgekeurd voor gebruik in deze computer.
Raadpleeg voor informatie over het afvoeren van afgedankte accu's de Informatie over voorschriften,
veiligheid en milieu.
Accu vervangen
De levensduur van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, geopende programma’s, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die
op de computer is aangesloten en andere factoren.
Accucontrole laat u weten wanneer u de accu moet vervangen omdat een accucel niet goed werkt, of
omdat de accuconditie zover is afgenomen dat de capaciteit "zwak" is geworden. U krijgt een melding
waarin u wordt verwezen naar de website van HP. Daar vindt u informatie over hoe u een vervangende
accu kunt bestellen. Als de accu onder de garantievoorwaarden van HP valt, krijgt u ook informatie over
een garantiecode.
OPMERKING: Om er zeker van te zijn dat u altijd over accuvoeding kunt beschikken als u die nodig
heeft, raadt HP u aan een nieuwe accu te kopen als de capaciteitsindicator groen-geel wordt.
Accuvoeding gebruiken 83
Netvoedingsadapter testen
Test de netvoedingsadapter als de computer een of meer van de volgende symptomen vertoont:
De computer start niet als deze is aangesloten op de netvoedingsadapter.
Het beeldscherm gaat niet aan wanneer de computer wordt aangesloten op de netvoedingsadapter
en een externe netvoedingsbron.
De aan/uit-knop brandt niet wanneer de computer wordt aangesloten op de netvoedingsadapter.
U test de netvoedingsadapter als volgt:
1. Verwijder de accu uit de computer.
2. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer en op een stopcontact.
3. Zet de computer aan.
Als de aan/uit-knop aan gaat, werkt de netvoedingsadapter naar behoren.
Als de aan/uit-knop uit gaat, werkt de netvoedingsadapter niet en moet deze worden
vervangen.
Neem contact op met de technische ondersteuning voor informatie over het verkrijgen van een
vervangende netvoedingsadapter. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Contact opnemen
met ondersteuning.
Computer afsluiten
VOORZICHTIG: Wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet heeft
opgeslagen.
Met de opdracht Afsluiten sluit u alle geopende programma's, waaronder het besturingssysteem, en
worden vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.
Sluit de computer af in de volgende gevallen:
Als u de accu wilt vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer.
als u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort kan worden aangesloten
Als u de computer langere tijd niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron.
U schakelt als volgt de computer uit:
OPMERKING: Als de computer in de standbystand of de hibernationstand staat, moet u eerst de
standbystand of de hibernationstand beëindigen voordat u de computer kunt afsluiten.
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.
2. Selecteer Start > Uitschakelen > Uitschakelen.
OPMERKING: Als u bij een netwerkdomein bent geregistreerd, heet de knop waarop u klikt
Afsluiten in plaats van Uitschakelen.
84 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedures te
gebruiken, probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld:
Druk op ctrl+alt+delete. Klik vervolgens op Afsluiten > Uitschakelen.
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer.
Computer afsluiten 85
6 Schijfeenheden
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen
De computer is voorzien van een vaste schijf (met een roterende schijf) of een SSD (solid-state drive)
met solid-state geheugen. Omdat een SSD geen bewegende onderdelen bevat, genereert deze minder
warmte dan een vaste schijf.
Selecteer Start > Mijn computer om de in de computer geïnstalleerde schijfeenheden weer te geven.
Schijfeenheden hanteren
Schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen, die voorzichtig moeten worden behandeld. Lees
de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert. Waarschuwingen die betrekking
hebben op specifieke procedures worden vermeld bij de desbetreffende procedures.
86 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
VOORZICHTIG: Neem de volgende voorschriften in acht om het risico van schade aan de computer
of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken:
Activeer de standbystand en wacht tot het scherm leeg is voordat u een computer of een externe vaste
schijf van de ene locatie naar de andere verplaatst.
Raak voordat u de schijfeenheid aanraakt, eerst het ongeverfde metalen oppervlak van de schijfeenheid
aan, zodat u niet statisch geladen bent.
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijf of op de computer niet aan.
Behandel een schijfeenheid voorzichtig. Laat de schijfeenheid niet vallen en zet er niets op.
Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet of de
computer is afgesloten of in de hibernationstand staat, schakelt u de computer in en vervolgens via het
besturingssysteem weer uit.
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
Gebruik het toetsenbord niet en verplaats de computer niet als de optischeschijfeenheid naar een schijf
schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Zorg ervoor dat de accu voldoende is opgeladen alvorens naar een medium te schrijven wanneer de
accu de enige voedingsbron is.
Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid.
Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoffen. Spuit geen reinigingsmiddelen op een schijfeenheid.
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te verwijderen,
of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie. Vermeld op
de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur met
magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In de
beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, bijvoorbeeld op een lopende band,
worden röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt
geen schade toe aan schijfeenheden.
Schijfeenheden hanteren 87
Prestaties van de vaste schijf verbeteren
Schijfdefragmentatie gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt, raken de bestanden op de vaste schijf gefragmenteerd. Met
schijfdefragmentatie worden de gefragmenteerde bestanden samengevoegd op de vaste schijf zodat
het systeem efficiënter werkt.
Nadat u Schijfdefragmentatie heeft gestart, werkt het zelfstandig verder. Al naar gelang de grootte van
de vaste schijf en het aantal gefragmenteerde bestanden kan de defragmentatie meer dan een uur in
beslag nemen. U kunt instellen dat de schijfdefragmentatie 's nachts wordt uitgevoerd, of op een ander
tijdstip waarop u de computer niet hoeft te gebruiken.
HP adviseert u om de vaste schijf minstens één keer per maand te defragmenteren. U kunt instellen
dat Schijfdefragmentatie maandelijks wordt uitgevoerd, maar u kunt ook op elk gewenst moment
Schijfdefragmentatie handmatig starten.
U gebruikt Schijfdefragmentatie als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfdefragmentatie.
2. Klik onder Volume op de vermelding van de vaste schijf die u wilt defragmenteren. Meestal wordt
dit volume weergegeven als (C:). Klik vervolgens op Defragmenteren.
Raadpleeg voor meer informatie de helpfunctie van Schijfdefragmentatie.
Schijfopruiming gebruiken
Met Schijfopruiming wordt op de vaste schijf gezocht naar overbodige bestanden, die u veilig kunt
verwijderen om schijfruimte vrij te maken zodat de computer efficiënter werkt.
U gebruikt Schijfopruiming als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfopruiming.
2. Volg de instructies op het scherm.
88 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
HP 3D DriveGuard gebruiken
HP 3D DriveGuard beschermt de vasteschijfeenheid door deze te parkeren en I/O-verzoeken te
blokkeren onder de volgende omstandigheden:
U laat de computer vallen.
U verplaatst de computer met gesloten beeldscherm, terwijl de computer op accuvoeding werkt.
Kort na elk van deze gebeurtenissen wordt de vasteschijfeenheid door HP 3D DriveGuard weer
vrijgegeven voor normale werking.
OPMERKING: Vasteschijfeenheden die zijn aangesloten op een optioneel dockingapparaat of op een
USB-poort worden niet beschermd door HP 3D DriveGuard.
Raadpleeg de online Help van HP 3D DriveGuard voor meer informatie.
Status van HP 3D DriveGuard herkennen
Het schijflampje op de computer brandt oranje om aan te geven dat de schijfeenheid is geparkeerd. Als
u wilt achterhalen of schijfeenheden worden beschermd en of een schijfeenheid is geparkeerd, kijkt u
naar het pictogram dat wordt weergegeven in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
Als de HP 3D DriveGuard software is ingeschakeld, wordt er een groen vinkje weergegeven over
het pictogram van de vasteschijfeenheid.
Als de HP 3D DriveGuard software is uitgeschakeld, wordt er een rood kruisje weergegeven over
het pictogram van de vasteschijfeenheid.
Als de schijfeenheden zijn geparkeerd, wordt er een geel maantje weergegeven over het pictogram
van de vasteschijfeenheid.
Als HP 3D DriveGuard de schijfeenheid heeft geparkeerd, kan het volgende gebeuren:
De computer sluit niet af.
De computer activeert niet automatisch de standbystand of de hibernationstand, behalve in de
situatie beschreven in de opmerking hieronder.
OPMERKING: Als de computer op accuvoeding werkt en de acculading een kritiek laag niveau
bereikt, staat HP 3D DriveGuard toe dat de hibernationstand wordt geactiveerd.
Accuwaarschuwingen die zijn ingesteld op het tabblad Waarschuwingen van Eigenschappen voor
Energiebeheer worden niet geactiveerd.
HP adviseert om de computer af te sluiten of om de standbystand of hibernationstand te activeren
voordat u de computer verplaatst.
HP 3D DriveGuard gebruiken 89
HP 3D DriveGuard software gebruiken
Met de HP 3D DriveGuard software kunt u de volgende taken uitvoeren:
HP 3D DriveGuard in- of uitschakelen.
OPMERKING: Afhankelijk van uw gebruikersrechten is het mogelijk dat u HP 3D DriveGuard niet
kunt in- of uitschakelen.
Achterhalen of een schijfeenheid in het systeem wordt ondersteund door HP 3D DriveGuard.
Het pictogram voor HP 3D DriveGuard in het systeemvak weergeven of verbergen.
Ga als volgt te werk om HP 3D DriveGuard te openen en de instellingen te wijzigen:
1. Dubbelklik op het pictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Klik met de rechtermuisknop op het pictogram in het systeemvak en selecteer Instellingen.
2. Klik op de relevante knop om de instellingen te wijzigen.
3. Klik op OK.
90 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Vaste schijf in de vasteschijfruimte vervangen
VOORZICHTIG: U voorkomt als volgt dat het systeem vastloopt en gegevens verloren gaan:
Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de vasteschijfruimte verwijdert. Verwijder de vaste
schijf niet wanneer de computer aan staat of in de standbystand of de hibernationstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan
door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
U verwijdert als volgt een vaste schijf:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle externe hardware die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond neer, met de vasteschijfruimte naar u
toe.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Draai de schroeven van het afdekplaatje van de vaste schijf los (1).
8. Verwijder het afdekplaatje van de vaste schijf (2).
9. Draai de schroef van de vaste schijf los (1).
10. Trek het lipje van de vaste schijf (2) naar rechts om de vaste schijf los te maken.
Vaste schijf in de vasteschijfruimte vervangen 91
11. Til de vaste schijf (3) uit de vasteschijfruimte.
U installeert als volgt een vaste schijf:
1. Plaats de vaste schijf in de vasteschijfruimte (1).
2. Trek het vasteschijflipje (2) naar links om de vaste schijf vast te maken.
3. Draai de schroef van de vaste schijf vast (3).
4. Steek de lipjes (1) op het afdekplaatje van de vaste schijf in de uitsparingen op de computer.
5. Plaats het afdekplaatje terug (2).
92 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
6. Draai de schroeven van het afdekplaatje van de vaste schijf vast (3).
7. Plaats de accu terug.
8. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe
apparaten weer aan.
9. Zet de computer aan.
Vaste schijf in de vasteschijfruimte vervangen 93
Schijfeenheid in de upgraderuimte vervangen
In the upgraderuimte kunt u een vaste schijf of een optischeschijfeenheid plaatsen.
Vaste schijf vervangen
VOORZICHTIG: U voorkomt als volgt dat gegevens verloren gaan of dat de computer niet meer
reageert:
Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de upgraderuimte verwijdert. Verwijder de vaste schijf
niet wanneer de computer aan staat of in de standbystand of de hibernationstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan
door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
Ga als volgt te werk om een vaste schijf uit de upgraderuimte te verwijderen:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak, met de upgraderuimte naar u toe.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Verwijder de schroefbeschermingen (1) en verwijder daarna de schroeven van de vaste schijf
(2) uit de upgraderuimte.
8. Draai de schroef van de upgraderuimte los (1).
94 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
9. Duw met een platte schroevendraaier voorzichtig tegen het lipje om de vaste schijf te ontgrendelen
(2).
10. Verwijder de vaste schijf uit de upgraderuimte.
Schijfeenheid in de upgraderuimte vervangen 95
Ga als volgt te werk om een vaste schijf in de upgraderuimte te installeren:
1. Plaats de vaste schijf in de upgraderuimte.
2. Draai de schroef van de upgraderuimte vast.
96 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
3. Breng de schroeven van de vaste schijf weer aan (1) en plaats daarna de schroefbeschermingen
terug (2).
4. Plaats de accu terug.
5. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe
apparaten weer aan.
6. Zet de computer aan.
Optischeschijfeenheid vervangen
VOORZICHTIG: U voorkomt als volgt dat gegevens verloren gaan of dat de computer niet meer
reageert:
Sluit de computer af voordat u de optischeschijfeenheid uit de upgraderuimte verwijdert. Verwijder de
optischeschijfeenheid niet wanneer de computer aan staat of in de standbystand of de hibernationstand
staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan
door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
Ga als volgt te werk om de optischeschijfeenheid uit de upgraderuimte te verwijderen:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak, met de upgraderuimte naar u toe.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Draai de schroef van de upgraderuimte los (1).
Schijfeenheid in de upgraderuimte vervangen 97
8. Duw met een platte schroevendraaier voorzichtig tegen het lipje om de optischeschijfeenheid te
ontgrendelen (2).
9. Verwijder de optischeschijfeenheid uit de upgraderuimte.
98 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Ga als volgt te werk om een optischeschijfeenheid in de upgraderuimte te installeren:
1. Plaats de optischeschijfeenheid in de upgraderuimte.
2. Draai de schroef van de upgraderuimte vast.
3. Plaats de accu terug.
4. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe
apparaten weer aan.
5. Zet de computer aan.
Schijfeenheid in de upgraderuimte vervangen 99
7 Externe apparatuur
USB-apparaat gebruiken
USB (Universal Serial Bus) is een hardwarematige interface die kan worden gebruikt om een optioneel
extern apparaat aan te sluiten, zoals een USB-toetsenbord, -muis, -drive, -printer, -scanner of -hub.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het
apparaat meegeleverd. Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software.
Uw computermodel heeft vijf USB-poorten, die ondersteuning bieden voor USB 1.0-, USB 1.1-, USB
2.0- en USB 3.0-apparaten. Een USB-hub biedt extra USB-poorten die met de computer kunnen worden
gebruikt.
USB-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een USB-apparaat, om
beschadiging van de USB-connector te voorkomen.
Als u een USB-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de USB-kabel van het apparaat
aan op de USB-poort.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
OPMERKING: De eerste keer dat u een USB-apparaat aansluit, verschijnt er een bericht in het
systeemvak dat het apparaat door de computer wordt herkend.
100 Hoofdstuk 7 Externe apparatuur
USB-apparaat stopzetten en verwijderen
VOORZICHTIG: Zet het USB-apparaat stop voordat u het verwijdert, om te voorkomen dat gegevens
verloren gaan of het systeem vastloopt.
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om een USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging van
de USB-connector te voorkomen.
Ga als volgt te werk om een USB-apparaat stop te zetten en te verwijderen:
1. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken op
het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat.
OPMERKING: Als het USB-apparaat niet vermeld staat, hoeft u het apparaat niet stop te zetten
voordat u het verwijdert.
3. Klik op Stoppen en vervolgens op OK.
4. Koppel het apparaat los.
Ondersteuning voor oudere USB-systemen
USB-ondersteuning voor oudere systemen (in de fabriek geactiveerd) maakt de volgende acties
mogelijk.
Het gebruik tijdens het opstarten of in een MS-DOS-programma van een USB-toetsenbord, -muis
of –hub die is aangesloten op een USB-poort op de computer
Het starten of opnieuw opstarten vanaf een optioneel extern MultiBay apparaat of een optioneel
opstartbaar USB-apparaat
Om USB-ondersteuning voor oudere systemen te deactiveren of opnieuw te activeren in Computer
Setup (Computerinstellingen), gaat u als volgt te werk:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the ESC
key for Startup Menu" onder aan het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om het BIOS-setupprogramma te openen.
3. Selecteer met een cursorbesturingsapparaat of met de pijltoetsen System Configuration
(Systeemconfiguratie) en selecteer daarna Device Configurations (Apparaatconfiguraties).
4. Om de ondersteuning voor oudere USB-systemen te deactiveren, klikt u op Disabled
(Gedeactiveerd) naast USB legacy support (USB-ondersteuning voor oudere systemen). Om
de ondersteuning voor oudere USB-systemen opnieuw te activeren, klikt u op Enabled
(Geactiveerd) naast USB legacy support (USB-ondersteuning voor oudere systemen).
5. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op Save (Opslaan) in de
linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en volg de instructies op het scherm.
USB-apparaat gebruiken 101
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
1394-apparaat gebruiken
IEEE 1394 is een hardwarematige interface waarmee een multimedia-apparaat of
gegevensopslagapparaat met hoge snelheid wordt aangesloten op de computer. Voor scanners,
digitale camera's en digitale camcorders is vaak een 1394-aansluiting vereist.
Voor bepaalde 1394-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal bij het
apparaat geleverd. Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software.
De 1394-poort ondersteunt ook IEEE 1394a-apparaten.
1394-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een 1394-apparaat, om
beschadiging van de connectoren van de 1394-poort te voorkomen.
Als u een 1394-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de 1394-kabel van het apparaat
aan op de 1394-poort.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
1394-apparaat stopzetten en verwijderen
VOORZICHTIG: Zet het 1394-apparaat stop voordat u het verwijdert, om te voorkomen dat gegevens
verloren gaan of het systeem vastloopt.
102 Hoofdstuk 7 Externe apparatuur
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om een 1394-apparaat los te koppelen, om beschadiging van
de 1394-connector te voorkomen.
1. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken op
het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat.
OPMERKING: Als het apparaat niet in de lijst wordt vermeld, hoeft u het niet stop te zetten
voordat u het verwijdert.
3. Klik op Stoppen en vervolgens op OK.
4. Koppel het apparaat los.
eSATA-apparaat gebruiken
Op een eSATA-poort kan een optionele, hoogwaardige eSATA-component worden aangesloten,
bijvoorbeeld een externe vaste eSATA-schijf.
Voor bepaalde eSATA-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met
het apparaat meegeleverd. Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software. Deze instructies kunnen worden verstrekt bij de software of op schijven,
of kunnen op de website van de fabrikant staan.
eSATA-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een eSATA-apparaat, om
beschadiging van de connector van de eSATA-poort te voorkomen.
Als u een eSATA-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de eSATA-kabel van het apparaat
aan op de eSATA-poort.
Wanneer de kaart is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
eSATA-apparaat gebruiken 103
eSATA-apparaat stopzetten en verwijderen
VOORZICHTIG: Zet het eSATA-apparaat stop voordat u het verwijdert, om te voorkomen dat
gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
VOORZICHTIG: Trek bij het loskoppelen van een eSATA-apparaat niet aan de kabel, om
beschadiging van de eSATA-connector te voorkomen.
1. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken op
het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat.
OPMERKING: Als het apparaat niet vermeld staat, hoeft u het apparaat niet stop te zetten
voordat u het verwijdert.
3. Klik op Stoppen en vervolgens op OK.
4. Verwijder het apparaat.
104 Hoofdstuk 7 Externe apparatuur
Externe schijfeenheden gebruiken
Verwisselbare externe schijfeenheden bieden meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken van
informatie. U kunt een USB-schijfeenheid toevoegen door de schijfeenheid aan te sluiten op een USB-
poort op de computer.
Er zijn een aantal typen USB-schijfeenheden:
1,44-MB diskettedrive
vasteschijfmodule (een vasteschijfeenheid met een gekoppelde adapter)
dvd-rom-drive
gecombineerde dvd-/cd-rw-drive
gecombineerde dvd±rw/cd-rw-drive
Optionele externe apparaten gebruiken
OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over de vereiste
software en stuurprogramma's en over de poort op de computer die moet worden gebruikt.
U sluit een extern apparaat als volgt aan op de computer:
VOORZICHTIG: Zorg dat het apparaat is uitgeschakeld en dat het netsnoer is losgekoppeld om het
risico van schade aan de apparatuur bij aansluiting van een apparaat met eigen voeding te beperken.
1. Sluit het apparaat aan op de computer.
2. Steek het netsnoer van het apparaat in een geaard stopcontact als u een apparaat met voeding
aansluit.
3. Zet het apparaat aan.
Als u een extern apparaat zonder eigen voeding wilt loskoppelen van de computer, zet u het apparaat
uit en koppelt u het daarna los van de computer. Om een extern apparaat met eigen voeding los te
koppelen, schakelt u het apparaat uit. Koppel het apparaat los van de computer en haal daarna het
netsnoer uit het stopcontact.
Externe schijfeenheden gebruiken 105
Dockingconnector gebruiken
Met de dockingconnector kunt u de computer aansluiten op een optioneel dockingapparaat. Een
optioneel dockingapparaat biedt extra poorten en connectoren die met de computer kunnen worden
gebruikt.
106 Hoofdstuk 7 Externe apparatuur
8 Externe mediakaarten
Mediakaartlezerkaarten gebruiken
Met optionele digitale kaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze kaarten
worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer en
apparatuur met digitale media, zoals camera's en PDA's.
Het digitalemediaslot ondersteunt de volgende typen digitale kaarten:
Memory Stick (MS)
Memory Stick Pro (MSP)
MultiMediaCard (MMC)
Secure Digital Input/Output-kaart (SD I/O)
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
xD-Picture Card (XD)
xD-Picture Card (XD) type H
xD Picture Card (XD) type M
Digitale kaart plaatsen
VOORZICHTIG: Voorkom beschadiging van de digitale kaart of de computer en plaats geen adapter,
van welk type dan ook, in de SD Card-lezer.
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een digitale kaart, om
beschadiging van de connectoren van de digitale kaart te voorkomen.
1. Houd de digitale kaart met het label naar boven, terwijl de connectoren naar de computer zijn
gericht.
Mediakaartlezerkaarten gebruiken 107
2. Plaats de kaart in de mediakaartlezer en druk de kaart aan totdat deze goed op zijn plaats zit.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft de computer dit aan met een geluidssignaal. Mogelijk
wordt een menu met beschikbare opties weergegeven.
Digitale kaart stopzetten en verwijderen
VOORZICHTIG: Zet de digitale kaart stop voordat u de kaart verwijdert, om te voorkomen dat
gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties die gebruikmaken van de digitale kaart.
OPMERKING: Als u een gegevensoverdracht wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het
kopieervenster van het besturingssysteem.
2. U zet de digitale kaart als volgt stop:
a. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken
op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
b. Klik in de lijst op de naam van de digitale kaart.
c. Klik op Stoppen en vervolgens op OK.
3. Druk de digitale kaart (1) iets naar binnen en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
108 Hoofdstuk 8 Externe mediakaarten
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Een ExpressCard is een hoogwaardige PC Card die in het ExpressCard-slot wordt geplaatst.
Net als bij standaard PC Cards voldoet de functionaliteit van ExpressCards aan de specificaties van de
Personal Computer Memory Card International Association (PCMCIA).
ExpressCard configureren
Installeer alleen de software die voor uw apparaat is vereist. Als u volgens de instructies van de fabrikant
van de ExpressCard stuurprogramma's moet installeren, gaat u als volgt te werk:
Installeer alleen de stuurprogramma's voor uw besturingssysteem.
Installeer geen andere software zoals card services, socket services of enablers die door de
fabrikant van de ExpressCard zijn geleverd.
ExpressCard plaatsen
VOORZICHTIG: Plaats een PC Card niet in een ExpressCard-slot, om beschadiging van de computer
of externemediakaarten te voorkomen.
VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om het risico van beschadiging van de
connectoren te beperken:
Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een ExpressCard.
Verplaats of vervoer de computer niet wanneer er een ExpressCard in gebruik is.
In het ExpressCard-slot kan een beschermplaatje zijn geplaatst. Ga als volgt te werk om het
beschermplaatje te verwijderen:
1. Druk het beschermplaatje (1) iets naar binnen om het te ontgrendelen.
2. Haal het plaatje uit het slot (2).
Ga als volgt te werk om een ExpressCard te plaatsen:
1. Houd de kaart met het label naar boven en de connectoren naar de computer gericht.
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) 109
2. Plaats de kaart voorzichtig in het ExpressCard-slot en druk de kaart aan tot deze stevig op zijn
plaats zit.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft de computer dit aan met een geluidssignaal. Mogelijk
wordt een menu met beschikbare opties weergegeven.
OPMERKING: De eerste keer dat u een ExpressCard plaatst, verschijnt er een bericht in het
systeemvak dat het apparaat door de computer wordt herkend.
OPMERKING: Wanneer er een ExpressCard is geplaatst, verbruikt deze stroom, zelfs wanneer de
kaart niet wordt gebruikt. Wanneer een ExpressCard niet in gebruik is, kunt u energie besparen door
de kaart stop te zetten of te verwijderen.
110 Hoofdstuk 8 Externe mediakaarten
ExpressCard stopzetten en verwijderen
VOORZICHTIG: Zet de ExpressCard stop voordat u de kaart verwijdert, om te voorkomen dat
gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties die gebruikmaken van de ExpressCard.
OPMERKING: Als u een gegevensoverdracht wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het
kopieervenster van het besturingssysteem.
2. U zet de ExpressCard als volgt stop:
a. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken
op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
b. Klik in de lijst op de naam van ExpressCard.
c. Klik op Stoppen en vervolgens op OK.
3. Ga als volgt te werk om de ExpressCard te ontgrendelen en verwijderen:
a. Druk de ExpressCard (1) voorzichtig iets naar binnen om de kaart te ontgrendelen.
b. Haal de ExpressCard uit het slot (2).
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) 111
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: De term Smart Card verwijst in dit hoofstuk zowel naar Smart Cards als Java™ Cards.
Een Smart Card is een accessoire met het formaat van een creditcard, dat is voorzien van een microchip
met geheugen en een microprocessor. Smart Cards hebben, net zoals personal computers, een
besturingssysteem voor het beheer van de in- en uitvoer. Daarnaast zijn ze voorzien van
beveiligingsvoorzieningen om ze te beveiligen tegen aanvallen van buitenaf. Standaard Smart Cards
worden gebruikt in combinatie met de Smart Card-lezer (alleen bepaalde modellen).
U heeft een pincode nodig om toegang te krijgen tot de inhoud van de microchip. Raadpleeg Help en
ondersteuning voor meer informatie over de beveiligingsvoorzieningen van Smart Cards.
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit hoofdstuk afgebeelde computer.
Smart Card plaatsen
Ga als volgt te werk om een Smart Card te plaatsen:
1. Houd de Smart Card vast met het label naar boven en schuif de kaart voorzichtig in de Smart Card-
lezer tot de kaart goed op zijn plaats zit.
2. Volg de instructies op het scherm om u aan te melden op de computer met behulp van de pincode
van de Smart Card.
Smart Card verwijderen
Ga als volgt te werk om een Smart Card te verwijderen:
Pak de Smart Card bij de zijkanten vast en trek de kaart voorzichtig uit de Smart Card-lezer.
112 Hoofdstuk 8 Externe mediakaarten
9 Geheugenmodules
De computer heeft twee geheugenmodulecompartimenten. Het primaire
geheugenmodulecompartiment bevindt zich onder het toetsenbord. Het compartiment voor de
geheugenuitbreidingsmodule bevindt zich aan de onderkant van de computer.
De geheugencapaciteit van de computer kan worden uitgebreid door een geheugenmodule toe te
voegen aan het vrije slot voor een geheugenuitbreidingsmodule, of door de bestaande module in het
slot voor de primaire geheugenmodule te upgraden.
WAARSCHUWING! Koppel het netsnoer los en verwijder alle accu's voordat u een geheugenmodule
plaatst, om het risico van een elektrische schok of schade aan de apparatuur te beperken.
VOORZICHTIG: Door elektrostatische ontlading kunnen elektronische onderdelen beschadigd raken.
Zorg ervoor dat u vrij bent van statische elektriciteit door een goed geaard metalen voorwerp aan te
raken voordat u elektronische onderdelen hanteert.
113
Geheugenmodule in het slot voor de
geheugenuitbreidingsmodule plaatsen of vervangen
Ga als volgt te werk om een geheugenmodule in het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule te
plaatsen of te vervangen:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer
aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak.
6. Verwijder alle accu's uit de computer.
7. Draai de schroeven van het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment los (1).
8. Verwijder het afdekplaatje van het compartiment van de geheugenmodule (2) van de computer.
9. Verwijder de geheugenmodule als volgt:
114 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
OPMERKING: Als het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule leeg is, slaat u stap 9 over en
gaat u verder met stap 10.
a. Trek de borgklemmetjes aan beide zijden van de geheugenmodule weg (1).
De geheugenmodule kantelt omhoog.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
OPMERKING: Al naar gelang de geheugenconfiguratie van de computer kan de linker
DIMM-connector al dan niet in gebruik zijn.
10. Ga als volgt te werk om een geheugenmodule te plaatsen:
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje van het
geheugenmoduleslot.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen op de geheugenmodule niet aan en buig de
geheugenmodule niet.
b. Druk de module (2) onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het
geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn
plaats zit.
Geheugenmodule in het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule plaatsen of vervangen 115
c. Kantel de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden, waarbij u druk uitoefent op de
linker- en rechterrand van de module, totdat de borgklemmetjes vastklikken.
OPMERKING: Al naar gelang de geheugenconfiguratie van de computer kan de linker
DIMM-connector al dan niet in gebruik zijn.
11. Plaats het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment met de lipjes (1) in de uitsparingen
in de computer.
12. Sluit het afdekplaatje (2).
13. Draai de schroeven van het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment vast (3).
14. Plaats de accu terug.
116 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
15. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe
apparaten weer aan.
16. Zet de computer aan.
Geheugenmodule in het slot voor de primaire
geheugenmodule upgraden
Ga als volgt te werk om een geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule te
upgraden:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer
aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak.
6. Verwijder alle accu's uit de computer.
7. Draai de drie toetsenbordschroeven los.
8. Draai de computer om en open deze.
9. Verschuif de 4 toetsenbordvergrendelingen (1) om het toetsenbord te ontgrendelen.
Geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden 117
10. Til voorzichtig de bovenste rand van het toetsenbord op (2) en kantel het toetsenbord totdat het
op de polssteun van de computer steunt.
11. Verwijder de geheugenmodule als volgt:
a. Trek de borgklemmetjes aan beide zijden van de geheugenmodule weg (1).
De geheugenmodule kantelt omhoog.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
OPMERKING: Al naar gelang de geheugenconfiguratie van de computer kan de onderste
DIMM-connector al dan niet in gebruik zijn.
118 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
12. Ga als volgt te werk om een geheugenmodule te plaatsen:
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje van het
geheugenmoduleslot.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen op de geheugenmodule niet aan en buig de
geheugenmodule niet.
b. Druk de module (2) onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het
geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn
plaats zit.
c. Kantel de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden, waarbij u druk uitoefent op de
linker- en rechterrand van de module, totdat de borgklemmetjes vastklikken.
OPMERKING: Al naar gelang de geheugenconfiguratie van de computer kan de onderste
DIMM-connector al dan niet in gebruik zijn.
13. Plaats het toetsenbord terug (1).
14. Verschuif de 4 toetsenbordvergrendelingen (2) om het toetsenbord te vergrendelen.
15. Sluit het afdekplaatje.
Geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden 119
16. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
17. Draai de drie toetsenbordschroeven vast.
18. Plaats de accu terug.
19. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe
apparaten weer aan.
20. Zet de computer aan.
120 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
Ruimte op de vaste schijf voor het hibernationbestand
vergroten
Wanneer de hibernationstand wordt geactiveerd, slaat het besturingssysteem uw werk op in een
hibernationbestand op de vaste schijf, waarna de computer wordt uitgeschakeld. Afhankelijk van de
grootte van het systeemgeheugen, reserveert het besturingssysteem ruimte op de vaste schijf voor het
opslaan van het hibernationbestand. Wanneer u het systeemgeheugen uitbreidt, vergroot het
besturingssysteem ook de ruimte op de vaste schijf die is gereserveerd voor het hibernationbestand.
Als u problemen ondervindt met de hibernationvoorziening nadat u het geheugen heeft uitgebreid,
controleert u of de ruimte die op de vaste schijf is gereserveerd voor het hibernationbestand eveneens
is uitgebreid.
U geeft als volgt de hoeveelheid vrije ruimte op de vaste schijf weer:
1. Selecteer Start > Deze computer.
2. Klik met de rechtermuisknop op de primaire vaste schijf en klik op Eigenschappen.
Als u de hoeveelheid schijfruimte wilt weergeven die nodig is voor het hibernationbestand,
selecteert u Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer > tabblad
Slaapstand.
Als de vrije ruimte op de vaste schijf minder is dan nodig is voor het hibernationbestand, maakt u
als volgt meer ruimte vrij op de vaste schijf:
Selecteer Start > Help en ondersteuning > Prestaties en onderhoud > Schijfruimte
vrijmaken en volg de instructies op het scherm.
Ruimte op de vaste schijf voor het hibernationbestand vergroten 121
10 Beveiliging
Computer beveiligen
OPMERKING: Van beveiligingsfuncties moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Dergelijke maatregelen kunnen echter niet altijd voorkomen dat een product verkeerd wordt gebruikt of
gestolen.
OPMERKING: Uw computer ondersteunt CompuTrace, een online service voor opsporing en herstel
in het kader van beveiliging die beschikbaar is in bepaalde landen en regio's. Als de computer wordt
gestolen, kan CompuTrace deze opsporen wanneer de onbevoegde gebruiker internet op gaat. U kunt
CompuTrace gebruiken door de software aan te schaffen en een abonnement op de service te nemen.
Informatie over het bestellen van de CompuTrace-software vindt u op de website van HP op
http://www.hpshopping.com.
De beveiligingsfuncties van uw computer beschermen uw computer, persoonlijke informatie en
gegevens tegen diverse gevaren. De manier waarop u de computer gebruikt, bepaalt welke
beveiligingsfuncties u nodig heeft.
Het besturingssysteem Windows is voorzien van diverse beveiligingsfuncties. De aanvullende
beveiligingsvoorzieningen zijn opgenomen in de volgende tabel. De meeste van deze aanvullende
voorzieningen kunnen worden ingesteld met het hulpprogramma Computer Setup
(Computerinstellingen).
Ter beveiliging tegen Deze beveiligingsfunctie gebruiken
Onbevoegd gebruik van de computer HP ProtectTools Security Manager, in combinatie met een
wachtwoord, smart card en/of vingerafdruklezer
Onbevoegde toegang tot Computer Setup (f10) BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf DriveLock-wachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegd opstarten vanaf een optischeschijfeenheid,
diskettedrive of interne netwerkadapter
Functie voor opstartopties in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot Windows-gebruikersaccounts HP ProtectTools Security Manager
Onbevoegde toegang tot gegevens
Firewall software
Windows updates
Drive Encryption for HP ProtectTools
Onbevoegde toegang tot de instellingen van Computer Setup
en andere identificatiegegevens van het systeem
BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
122 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Ter beveiliging tegen Deze beveiligingsfunctie gebruiken
Onbevoegd meenemen van de computer Slot voor een beveiligingskabel (voor een optionele
beveiligingskabel)
*Computer Setup is een vooraf geïnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden gebruikt wanneer het
besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen. U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met
behulp van een aanwijsapparaat (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het toetsenbord.
Wachtwoorden gebruiken
De meeste beveiligingsfuncties maken gebruik van een wachtwoord. Noteer een wachtwoord nadat u
het heeft ingesteld en bewaar het op een veilige plaats uit de buurt van de computer. Op wachtwoorden
zijn onderstaande overwegingen van toepassing:
Het instelwachtwoord en het DriveLock-wachtwoord worden ingesteld in Computer Setup
(Computerinstellingen) en beheerd door het systeem-BIOS.
Het wachtwoord voor geïntegreerde beveiliging is een wachtwoord van HP ProtectTools Security
Manager. Het kan worden geactiveerd in Computer Setup om het BIOS te voorzien van
wachtwoordbeveiliging naast de gebruikelijke functies van HP ProtectTools. Het wachtwoord voor
geïntegreerde beveiliging wordt gebruikt in combinatie met de optionele geïntegreerde
beveiligingschip.
Wachtwoorden voor Windows kunnen uitsluitend worden ingesteld in het besturingssysteem
Windows.
Als u het in Computer Setup ingestelde BIOS-beheerderswachtwoord vergeet, kunt u HP SpareKey
gebruiken om toegang te krijgen tot het programma.
Als u zowel het gebruikerswachtwoord als het hoofdwachtwoord voor DriveLock vergeet, is de
vaste schijf die met die wachtwoorden is beveiligd permanent vergrendeld en kan deze niet meer
worden gebruikt.
U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor een functie van Computer Setup en een
beveiligingsvoorziening van Windows. U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor meerdere functies
van Computer Setup.
Gebruik de volgende tips voor het maken en opslaan van wachtwoorden:
Volg, bij het maken van wachtwoorden, de vereisten die zijn ingesteld door het programma.
Noteer uw wachtwoorden en bewaar deze op een veilige plaats uit de buurt van de computer.
Bewaar de wachtwoorden niet in een bestand op de computer.
In de volgende tabellen worden veelgebruikte Windows- en BIOS-beheerderswachtwoorden
beschreven in combinatie met de bijbehorende functies.
Wachtwoorden instellen in Windows
Windows-wachtwoorden Functie
Beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-account op
beheerdersniveau.
Wachtwoorden gebruiken 123
Windows-wachtwoorden Functie
Gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount.
*Selecteer voor informatie over het instellen van een beheerders- of gebruikerswachtwoord voor Windows Start > Help en
ondersteuning.
Wachtwoorden instellen in Computer Setup (Computerinstellingen)
BIOS-beheerderswachtwoorden Functie
BIOS-beheerderswachtwoord Beveiligt de toegang tot Computer Setup.
DriveLock-hoofdwachtwoord Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock. Het wordt tevens gebruikt om de
DriveLock beveiliging te verwijderen. Dit wachtwoord wordt
ingesteld onder DriveLock wachtwoorden tijdens het
inschakelproces.
DriveLock-gebruikerswachtwoord Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock en wordt ingesteld onder
DriveLock wachtwoorden tijdens het inschakelproces.
Wachtwoord voor geïntegreerde TPM-beveiliging Beveiligt (mits ingesteld als BIOS-beheerderswachtwoord) de
toegang tot de inhoud van de computer wanneer deze is
ingeschakeld, opnieuw wordt opgestart of wanneer de
hibernationstand wordt beëindigd.
Voor dit wachtwoord dient de optionele geïntegreerde
beveiligingschip deze beveiligingsfunctie te ondersteunen.
BIOS-beheerderswachtwoord
Met het BIOS-beheerderswachtwoord van Computer Setup (Computerinstellingen) beveiligt u de
configuratie-instellingen en systeemidentificatiegegevens in Computer Setup. Nadat dit wachtwoord is
ingesteld, moet u het elke keer opgeven als u Computer Setup opent en hier instellingen wijzigt.
Een BIOS-beheerderswachtwoord heeft de volgende kenmerken:
Het is niet hetzelfde als het beheerderswachtwoord dat in Windows is ingesteld, hoewel beide
wachtwoorden hetzelfde mogen zijn.
Het wordt niet weergegeven als het wordt ingesteld, opgegeven, gewijzigd of verwijderd.
Het moet met dezelfde toetsen worden opgegeven als waarmee het wachtwoord is ingesteld. Als
u bijvoorbeeld een BIOS-beheerderswachtwoord instelt met de cijfertoetsen boven aan het
toetsenbord, wordt het niet herkend wanneer u het daarna opgeeft met de cijfertoetsen van het
geïntegreerde numerieke toetsenblok.
Dit wachtwoord kan een willekeurige combinatie van maximaal 32 letters en cijfers bevatten. Bij
dit wachtwoord wordt geen onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters, tenzij de
systeembeheerder dit vereist.
124 Hoofdstuk 10 Beveiliging
BIOS-beheerderswachtwoord beheren
Het BIOS-beheerderswachtwoord wordt ingesteld, gewijzigd en verwijderd in Computer Setup.
Ga als volgt te werk om dit wachtwoord in te stellen of te wijzigen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met behulp van een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change
Password (Wachtwoord wijzigen) en druk vervolgens op enter.
4. Typ uw huidige wachtwoord wanneer u daarom wordt gevraagd.
5. Typ uw nieuwe wachtwoord wanneer u daarom wordt gevraagd.
6. Typ opnieuw uw nieuwe wachtwoord ter bevestiging wanneer u daarom wordt gevraagd.
7. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Ga als volgt te werk om dit wachtwoord te verwijderen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met behulp van een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change
Password (Wachtwoord wijzigen) en druk vervolgens op enter.
4. Typ uw huidige wachtwoord wanneer u daarom wordt gevraagd.
5. Wanneer u wordt gevraagd om het nieuwe wachtwoord, laat u het vak leeg en drukt u op enter.
6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
7. Wanneer u wordt gevraagd uw nieuwe wachtwoord opnieuw te typen, laat u het vak leeg en drukt
u op enter.
8. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit
(Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Wachtwoorden gebruiken 125
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren
Als u bij BIOS-beheerderswachtwoord wordt gevraagd het instelwachtwoord in te voeren, typt u uw
instelwachtwoord (met dezelfde soort toetsen als waarmee u het wachtwoord heeft ingesteld) en drukt
u op enter. Na drie mislukte pogingen om het BIOS-beheerderswachtwoord op te geven, moet u de
computer opnieuw opstarten en het opnieuw proberen.
DriveLock gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen)
VOORZICHTIG: Noteer het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord voor DriveLock
zorgvuldig en bewaar dit uit de buurt van uw computer om te voorkomen dat de met DriveLock
beschermde vaste schijf permanent onbruikbaar wordt. Als u beide DriveLock-wachtwoorden vergeet,
is de vaste schijf permanent vergrendeld en kan deze niet meer worden gebruikt.
Met DriveLock voorkomt u onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf. DriveLock kan alleen
worden toegepast op de interne vaste schijf of schijven van de computer. Als DriveLock-beveiliging op
een schijf wordt toegepast, moet een wachtwoord worden ingevoerd om toegang tot deze schijf te
krijgen. U krijgt alleen toegang tot de schijf met behulp van de DriveLock-wachtwoorden als de schijf in
de computer of een geavanceerde poortreplicator is geplaatst.
Om DriveLock-beveiliging toe te passen op een interne vaste schijf, moeten in Computer Setup een
gebruikerswachtwoord en een hoofdwachtwoord worden ingesteld. Op DriveLock-beveiliging zijn de
volgende overwegingen van toepassing:
Nadat DriveLock beveiliging is toegepast op een vaste schijf, kan deze alleen nog maar worden
gebruikt wanneer eerst het gebruikers- of hoofdwachtwoord wordt ingevoerd.
Het gebruikerswachtwoord is voor de dagelijkse gebruiker van de beveiligde vaste schijf. Het
hoofdwachtwoord is voor de systeembeheerder of gebruiker.
Het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord mogen hetzelfde zijn.
U kunt een gebruikers- of hoofdwachtwoord uitsluitend verwijderen door de DriveLock-beveiliging
van de vaste schijf te verwijderen. DriveLock-beveiliging kan alleen met het hoofdwachtwoord van
een schijf worden verwijderd.
126 Hoofdstuk 10 Beveiliging
DriveLock-wachtwoord instellen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord in te stellen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup
Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met behulp van een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) >
DriveLock passwords (DriveLock-wachtwoorden) en druk vervolgens op enter.
4. Klik met een aanwijsapparaat op de vaste schijf die u wilt beveiligen.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen de vaste schijf die u wilt beveiligen en druk vervolgens op enter.
5. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
6. Typ het hoofdwachtwoord in de velden New password (Nieuw wachtwoord) en Verify new
password (Nieuw wachtwoord bevestigen) en druk vervolgens op enter.
7. Typ het gebruikerswachtwoord in de velden New password (Nieuw wachtwoord) en Verify new
password (Nieuw wachtwoord bevestigen) en druk vervolgens op enter.
8. Bevestig de DriveLock-beveiliging op de geselecteerde schijf door in het bevestigingsveld
DriveLock te typen en vervolgens op enter te drukken.
OPMERKING: De DriveLock-bevestiging maakt onderscheid tussen hoofdletters en kleine
letters.
9. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Wachtwoorden gebruiken 127
DriveLock-wachtwoord invoeren
Zorg ervoor dat de vaste schijf in de computer zelf is ondergebracht (niet in een optioneel
dockingapparaat of externe MultiBay).
Wanneer u wordt gevraagd een DriveLock-wachtwoord op te geven, typt u het gebruikerswachtwoord
of het hoofdwachtwoord (met hetzelfde type toetsen als waarmee u het wachtwoord heeft ingesteld).
Druk daarna op enter.
Als u twee keer het verkeerde wachtwoord heeft ingevoerd, moet u de computer uitschakelen en het
opnieuw proberen.
128 Hoofdstuk 10 Beveiliging
DriveLock-wachtwoord wijzigen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord te wijzigen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup
Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met behulp van een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) >
DriveLock passwords (DriveLock-wachtwoorden) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat een interne vaste schijf.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen het wachtwoord dat u wilt wijzigen.
6. Typ uw huidige wachtwoord in het veld Old password (Oud wachtwoord), typ uw nieuwe
wachtwoord in de velden New password (Nieuw wachtwoord) en Verify new password (Nieuw
wachtwoord bevestigen) en druk op enter.
7. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Wachtwoorden gebruiken 129
DriveLock-beveiliging verwijderen
Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup
Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met behulp van een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) >
DriveLock password (DriveLock-wachtwoorden) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens
op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging
uitschakelen).
6. Typ uw hoofdwachtwoord en druk vervolgens op enter.
7. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Auto DriveLock gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen)
In een omgeving met meerdere gebruikers kunt u een wachtwoord voor Automatische DriveLock
instellen. Wanneer het wachtwoord voor Automatische DriveLock wordt geactiveerd, worden een
willekeurig gebruikerswachtwoord en een DriveLock-hoofdwachtwoord voor u aangemaakt. Wanneer
een gebruiker het juiste wachtwoord opgeeft, worden hetzelfde willekeurige gebruikerswachtwoord en
DriveLock-hoofdwachtwoord gebruikt om de schijf te ontgrendelen.
OPMERKING: U heeft een BIOS-beheerderswachtwoord nodig om toegang te krijgen tot de
voorzieningen van Automatische DriveLock.
Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren
Ga als volgt te werk om een wachtwoord voor Automatische DriveLock in te schakelen in Computer
Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic
DriveLock (Automatische DriveLock) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens
op enter.
130 Hoofdstuk 10 Beveiliging
5. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
6. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen
Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic
DriveLock (Automatische DriveLock) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens
op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging
uitschakelen).
6. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
Wachtwoorden gebruiken 131
Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup gebruiken
Systeemapparaten beveiligen
U kunt systeemapparaten in- of uitschakelen vanuit de volgende menu’s in Computer Setup:
Boot Options (Opstartopties)
Device Configurations (Apparaatconfiguraties)
Built-In Device Options (Opties voor geïntegreerde apparaten)
Port Options (Poortopties)
U kunt als volgt systeemapparaten uit- en weer inschakelen in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties), of System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Device Configurations (Apparaatconfiguraties), of System
Configuration (Systeemconfiguratie) > Built-In Device Options (Opties voor geïntegreerde
apparaten), of System Configuration (Systeemconfiguratie) > Port Options (Poortopties).
4. Druk op enter.
5. Klik met een aanwijsapparaat op Disabled (Uitgeschakeld) naast een optie om deze uit te
schakelen.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Disabled (Uitgeschakeld) naast de optie en druk op enter.
6. Klik met met een aanwijsapparaat op Enabled (Ingeschakeld) naast een optie om deze weer in te
schakelen.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Enabled (Ingeschakeld) naast de optie en druk op enter.
7. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
132 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Systeeminformatie weergeven in Computer Setup (Computerinstellingen)
De functie voor systeeminformatie in Computer Setup verschaft twee soorten gegevens over het
systeem:
identificatiegegevens over het computermodel en de accu's;
specificaties van de processor, de cache, het geheugen, het ROM, de revisie van de videokaart
en de revisie van de toetsenbordcontroller.
Ga als volgt te werk om deze algemene systeeminformatie in Computer Setup weer te geven:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen File (Bestand) > System Information
(Systeeminformatie) en druk vervolgens op enter.
OPMERKING: Als u wilt voorkomen dat onbevoegden toegang hebben tot deze gegevens, stelt u in
Computer Setup een BIOS-beheerderswachtwoord in.
Systeem-id’s gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen)
Met de functie voor systeem-id's in Computer Setup kunt u labels invoeren voor de computer en de
eigenaar.
OPMERKING: Als u wilt voorkomen dat onbevoegden toegang hebben tot deze gegevens, stelt u in
Computer Setup een BIOS-beheerderswachtwoord in.
Ga als volgt te werk om deze voorziening te gebruiken in Computer Setup:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > System IDs
(Systeemidentificatie) en druk vervolgens op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Notebook Asset Tag (Inventarisnummer
notebookcomputer) of Notebook Ownership Tag (Eigendomslabel notebookcomputer) en voer
vervolgens de gegevens in.
5. Druk als u klaar bent op enter.
6. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw
wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup gebruiken 133
Antivirussoftware gebruiken
Als u de computer gebruikt om toegang te krijgen tot e-mail, een netwerk of internet, stelt u de computer
bloot aan computervirussen. Computervirussen kunnen het besturingssysteem, programma’s en
hulpprogramma’s onklaar maken of de werking hiervan verstoren.
Met antivirussoftware kunnen de meeste virussen worden opgespoord en vernietigd. In de meeste
gevallen kan ook schade die door virussen is aangericht, worden hersteld. Het is noodzakelijk om
antivirussoftware regelmatig bij te werken, zodat deze ook bescherming biedt tegen nieuw ontdekte
virussen.
De antivirussoftware McAfee Total Protection is vooraf geïnstalleerd of vooraf geladen op de
computer.
Als de antivirussoftware vooraf is geïnstalleerd, selecteert u Start > Alle programma’s > McAfee >
Managed Services (Beheerde services) > Total Protection.
Als de software vooraf is geladen, selecteert u Start > Alle programma’s > HP Software Setup en
volgt u de instructies op het scherm om de McAfee Total Protection-software te laden.
Voor meer informatie over computervirussen typt u virussen in het zoekvak in Help en ondersteuning.
134 Hoofdstuk 10 Beveiliging
Firewallsoftware gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt om toegang te krijgen tot e-mail, een netwerk of internet, kunnen
onbevoegden mogelijk toegang krijgen tot de computer, uw persoonlijke bestanden en gegevens over
u. Bescherm uw privacy met de firewallsoftware die vooraf op de computer is geïnstalleerd. De
antivirussoftware McAfee Total Protection is vooraf geïnstalleerd op de computer. U kunt deze software
openen door Start > Alle programma’s > McAfee > Managing Services (Services beheren) > Total
Protection te selecteren.
Firewallvoorzieningen omvatten onder andere logboek- en rapportagefunctionaliteit voor
netwerkactiviteit en automatische bewaking van al het inkomende en uitgaande gegevensverkeer.
Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor meer informatie. Deze instructies kunnen
worden geleverd bij de software, op schijf of op de website van de fabrikant.
OPMERKING: In bepaalde situaties kan een firewall toegang tot spelletjes op internet blokkeren, het
delen van printers of bestanden in een netwerk tegenhouden of toegestane bijlagen bij e-mailberichten
blokkeren. U kunt dit probleem tijdelijk oplossen door de firewall uit te schakelen, de gewenste taak uit
te voeren en de firewall weer in te schakelen. Als u het probleem permanent wilt oplossen, configureert
u waar nodig de firewall opnieuw en past u het beleid en de instellingen van andere
inbraakdetectiesystemen aan. Neem voor meer informatie contact op met uw netwerkbeheerder of IT-
afdeling.
Firewallsoftware gebruiken 135
Essentiële updates installeren
VOORZICHTIG: Microsoft verstuurt waarschuwingen over essentiële updates. Installeer alle
essentiële updates van Microsoft zodra u een waarschuwing ontvangt, om de computer te beschermen
tegen beveiligingsschendingen en computervirussen.
Wellicht zijn er, nadat de computer is geleverd, updates voor het besturingssysteem en andere software
beschikbaar gesteld. Neem de volgende richtlijnen in acht om te controleren of alle beschikbare updates
op de computer zijn geïnstalleerd:
Voer Windows Update maandelijks uit om de meest recente software van Microsoft te downloaden.
Haal de updates zodra deze worden vrijgegeven op van de Microsoft-website en via de koppeling
voor updates in Help en ondersteuning.
136 Hoofdstuk 10 Beveiliging
HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen
bepaalde modellen)
De HP ProtectTools Security Manager software is vooraf geïnstalleerd op bepaalde computermodellen.
U heeft toegang tot deze software via het Configuratiescherm van Windows. De software is voorzien
van beveiligingsfuncties die u beschermen tegen onbevoegde toegang tot de computer, het netwerk en
kritieke gegevens. Raadpleeg de online Help van HP ProtectTools voor meer informatie.
HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) 137
Beveiligingskabel aanbrengen
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
1. Leg de beveiligingskabel om een stevig verankerd voorwerp heen.
2. Steek de sleutel (1) in het kabelslot (2).
3. Steek het kabelslot in het slot voor de beveiligingskabel op de computer (3) en vergrendel het
kabelslot met de sleutel.
OPMERKING: De locatie van het aansluitpunt voor de beveiligingskabel verschilt per computermodel.
138 Hoofdstuk 10 Beveiliging
11 Software-updates
Software-update uitvoeren
Updates van de software die bij uw computer is geleverd zijn beschikbaar via het hulpprogramma HP
Software Update of op de website van HP.
Het hulpprogramma Software Update controleert automatisch of er software-updates van HP
beschikbaar zijn. Het hulpprogramma wordt om de 30 dagen uitgevoerd en biedt een lijst met
ondersteuningsmeldingen, zoals verbeteringen van de beveiliging en optionele updates van software
en stuurprogramma's.
U kunt op elk gewenst moment controleren op updates door Start > Help en ondersteuning > Update
Software & Drivers (Software en stuurprogramma's bijwerken) te selecteren en de instructies op
het scherm op te volgen.
De meeste software op de website van HP is verpakt in gecomprimeerde bestanden die SoftPaq's
worden genoemd. Sommige BIOS-updates kunnen zijn verpakt in gecomprimeerde bestanden die
ROMPaq's worden genoemd.
Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat
informatie over de installatie en het oplossen van problemen. (Readme.txt-bestanden die bij ROMPaq's
worden geleverd, zijn in het Engels.)
U kunt ook toegang krijgen tot software-updates door de cd-rom Support Software aan te schaffen (apart
verkrijgbaar). Deze schijf bevat apparaatstuurprogramma's, BIOS-updates en hulpprogramma's.
1. Open een internetbrowser en ga naar
http://www.hp.com/support.
2. Selecteer uw land/regio.
3. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma’s en typ het nummer van
uw computermodel in het productvak.
4. Druk op enter.
5. Volg de instructies op het scherm.
Ga als volgt te werk om de software bij te werken met behulp van de cd-rom Support Software:
1. Plaats de schijf Support Software in de optischeschijfeenheid.
2. Volg de instructies op het scherm.
Software-update uitvoeren 139
Ga als volgt te werk om de software bij te werken met behulp van de website van HP:
1. Ga na wat het model, de productcategorie en de serie of het type van uw computer is. Bereid een
update van het systeem-BIOS voor door na te gaan wat de versie is van het huidige BIOS dat op
de computer is geïnstalleerd. Raadpleeg voor meer informatie het gedeelte ‘BIOS-versie bepalen’.
Als de computer op een netwerk is aangesloten, raadpleegt u de netwerkbeheerder voordat u
software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
OPMERKING: In het systeem-ROM van de computer wordt het systeem-BIOS van de computer
opgeslagen. Het BIOS initialiseert het besturingssysteem, regelt de interactie tussen de computer
en de hardwareapparaten en voorziet in de overdracht van gegevens tussen hardwareapparaten,
waaronder de tijd en datum.
2. Open een internetbrowser en ga naar http://www.hp.com/support.
3. Selecteer uw land/regio.
4. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma’s en typ het nummer van
uw computermodel in het productvak.
5. Druk op enter.
6. Volg de instructies op het scherm.
140 Hoofdstuk 11 Software-updates
BIOS bijwerken
Als u het BIOS wilt bijwerken, bepaalt u eerst welke BIOS-versie u momenteel heeft. Download en
installeer vervolgens het nieuwe BIOS.
BIOS-versie bepalen
Informatie over de BIOS-versie (ook wel ROM-datum of systeem-BIOS genoemd) kunt u weergeven
door te drukken op fn+esc (als Microsoft Windows al is gestart) of door Computer Setup te gebruiken.
Ga als volgt te werk om BIOS-informatie weer te geven in het programma Computerinstellingen:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC
key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen File (Bestand) > System Information
(Systeeminformatie).
4. Druk op esc om terug te keren naar het menu File (Bestand).
5. Klik op Exit (Afsluiten) linksonder op het scherm en volg de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore changes and exit (Wijzigingen negeren en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
BIOS bijwerken 141
BIOS-update downloaden
VOORZICHTIG: Ter voorkoming van schade aan de computer of een mislukte installatie, wordt u
aangeraden een BIOS-update alleen te downloaden en te installeren wanneer de computer met de
netvoedingsadapter is aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer
een BIOS-update niet wanneer de computer op accuvoeding werkt of wanneer de computer is
aangesloten op een optioneel dockingapparaat of een optionele voedingsbron. Volg de onderstaande
richtlijnen tijdens het downloaden en installeren:
Schakel de stroomvoorziening van de computer niet uit door de stekker van het netsnoer uit het
stopcontact te halen.
Sluit de computer niet af en activeer de standbystand of de hibernationstand niet.
Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt.
Ga als volgt te werk om een BIOS-update te downloaden:
OPMERKING: BIOS-updates worden beschikbaar gesteld wanneer dat nodig is. Mogelijk is geen
nieuwere BIOS-update beschikbaar voor uw computer. Het wordt aanbevolen regelmatig op de website
van HP te kijken of er BIOS-updates zijn.
1. Open een internetbrowser, ga naar http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma’s, typ het nummer van uw
computermodel in het productvak en druk vervolgens op enter.
3. Klik bij de weergegeven modellen op uw specifieke product.
4. Klik op uw besturingssysteem.
5. Volg de instructies op het scherm om de BIOS-update te zoeken die u wilt downloaden. Noteer de
datum, naam of andere informatie waaraan u de download kunt herkennen. Aan de hand van deze
gegevens kunt u de update terugvinden nadat deze naar de vaste schijf is gedownload.
6. Voer de volgende stappen uit in het downloadgebied:
a. Zoek de BIOS-update die recenter is dan de BIOS-versie die momenteel op de computer is
geïnstalleerd.
b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie naar de vaste schijf te downloaden.
Noteer het pad naar de locatie op de vaste schijf waar de BIOS-update wordt gedownload. U
hebt dit pad nodig wanneer u klaar bent om de update te installeren.
OPMERKING: Als uw computer is aangesloten op een netwerk, raadpleegt u de netwerkbeheerder
voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
De procedures voor de installatie van BIOS-updates kunnen verschillen. Volg de instructies die op het
scherm verschijnen nadat het downloaden is voltooid. Als er geen instructies worden weergegeven,
gaat u als volgt te werk:
1. Open Windows Verkenner door Start > Deze computer te selecteren.
2. Dubbelklik op de aanduiding van de vaste schijf. De vaste-schijfaanduiding is gewoonlijk Lokaal
station (C:).
3. Maak gebruik van het eerder genoteerde pad en open de map op de vaste schijf die de update
bevat.
142 Hoofdstuk 11 Software-updates
4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld bestandsnaam.exe).
De installatie van het BIOS begint.
5. Voltooi de installatie door de instructies op het scherm te volgen.
OPMERKING: Nadat op het scherm wordt aangegeven dat de installatie is geslaagd, kunt u het
gedownloade bestand van de vaste schijf verwijderen.
BIOS bijwerken 143
Update van programma's en stuurprogramma's uitvoeren
1. Open een internetbrowser, ga naar http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's, typ het modelnummer
van uw computer in het productvak en druk op enter.
– of –
Als u een specifiek SoftPaq wilt, typt u het nummer van het SoftPaq in het zoekvak rechtsboven
op het scherm. Druk daarna op enter en volg de instructies op het scherm. Ga door naar stap 6.
3. Klik op uw specifieke product in de lijst met modellen.
4. Klik op uw besturingssysteem.
5. Als de lijst met updates verschijnt, klikt u op een update om een scherm met extra informatie te
openen.
6. Klik op Downloaden.
7. Klik op Uitvoeren om het bijgewerkte stuurprogramma te installeren zonder het bestand te
downloaden.
– of –
Klik op Save (Opslaan) om het bestand op de computer op te slaan. Selecteer, wanneer daarom
wordt gevraagd, een opslaglocatie op de vaste schijf.
Nadat het bestand is gedownload, gaat u naar de map waar het bestand werd opgeslagen en
dubbelklikt u op het bestand om de update te installeren.
8. Start de computer opnieuw op nadat de installatie is voltooid, wanneer daarom wordt gevraagd.
144 Hoofdstuk 11 Software-updates
SoftPaq Download Manager gebruiken
HP SoftPaq Download Manager (SDM) is een hulpprogramma dat snel toegang verschaft tot SoftPaq-
informatie voor zakelijke computers van HP zonder dat het SoftPaq-nummer benodigd is. Met dit
hulpprogramma kunt u eenvoudig zoeken naar SoftPaqs en deze vervolgens downloaden en uitpakken.
Met SoftPaq Download Manager wordt vanaf de FTP-site van HP een gepubliceerd databasebestand
gelezen en gedownload dat het computermodel en SoftPaq-informatie bevat. Met SoftPaq Download
Manager kunt u een of meer computermodellen opgeven om vast te stellen welke SoftPaqs beschikbaar
zijn om te worden gedownload.
SoftPaq Download Manager controleert de HP FTP-site op updates van de database en software. Als
updates worden gevonden, worden deze gedownload en automatisch toegepast.
OPMERKING: SoftPaq Download Manager is alleen op bepaalde computermodellen vooraf
geïnstalleerd. Als u SoftPaq Download Manager wilt downloaden of meer informatie wilt over het gebruik
ervan, raadpleegt u de website van HP op
http://www.hp.com/go/sdm.
U downloadt SoftPaqs als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > HP Software Setup > HP SoftPaq Download Manager.
2. Als SoftPaq Download Manager voor het eerst wordt geopend, verschijnt er een venster waarin
wordt gevraagd of u alleen software wilt weergeven voor de computer die u gebruikt of dat u de
software voor alle ondersteunde modellen wilt weergeven. Selecteer Software voor alle
ondersteunde modellen weergeven. Als u HP SoftPaq Download Manager al eerder heeft
gebruikt, gaat u door naar stap 3.
a. Selecteer uw besturingssysteem en taalfilters in het venster Configuratieopties. De filters
beperken het aantal opties dat wordt weergegeven in het venster Productcatalogus. Als
bijvoorbeeld alleen Windows XP Professional wordt geselecteerd in het
besturingssysteemfilter, wordt alleen Windows XP Professional als besturingssysteem
weergegeven in de productcatalogus.
b. Als u andere besturingssystemen wilt toevoegen, wijzigt u de filterinstellingen in het venster
Configuratieopties. Raadpleeg de helpfunctie van de HP SoftPaq Download Manager
software voor meer informatie.
3. Klik in het linkerdeelvenster op het plusteken (+) om de lijst met modellen uit te vouwen en selecteer
een of meer modellen van de producten die u wilt updaten.
4. Klik op Beschikbare SoftPaqs zoeken om een lijst van beschikbare SoftPaqs te downloaden voor
de geselecteerde computer.
5. Selecteer een SoftPaq in de lijst en klik op Alleen downloaden als u veel SoftPaqs wilt
downloaden. Hoe lang het downloadproces in beslag neemt, hangt namelijk af van de
geselecteerde SoftPaqs en de snelheid van de internetverbinding.
Als u slechts één of twee SoftPaqs wilt downloaden en een internetverbinding met hoge snelheid
heeft, klikt u op Downloaden en uitpakken.
6. Klik met de rechtermuisknop op SoftPaq installeren in de SoftPaq Download Manager-software
om de geselecteerde SoftPaqs op de computer te installeren.
SoftPaq Download Manager gebruiken 145
12 Back-up en herstel
Ter bescherming van uw informatie gebruikt u het hulpprogramma Back-up van Windows (alleen
bepaalde modellen) om een back-up te maken van bestanden en mappen of om herstelpunten te
maken. In het geval van een systeemfout kunt u de back-upbestanden gebruiken om de computer te
herstellen.
Windows biedt de volgende mogelijkheden:
Back-up maken van afzonderlijke bestanden en mappen
Back-up maken van alle bestanden en mappen
Automatische Backups plannen
Herstelpunten maken
Informatie herstellen
OPMERKING: Voor gedetailleerde instructies zoekt u deze onderwerpen op in Help en
ondersteuning.
OPMERKING: Als het systeem instabiel is geworden, adviseert HP u om de herstelprocedures af te
drukken en te bewaren voor toekomstig gebruik.
146 Hoofdstuk 12 Back-up en herstel
Back-up maken van gegevens
Als het systeem niet meer werkt, kunt u het systeem herstellen in de staat van de meest recente backup.
Maak daarom de eerste backup onmiddellijk nadat u de software heeft geïnstalleerd. Als u nieuwe
software en gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek backups van het systeem blijven maken
om altijd een redelijk actuele backup achter de hand te hebben.
U kunt backups van afzonderlijke mappen of bestanden maken op een optionele externe vaste schijf
of op een netwerkschijfeenheid.
Houd bij het maken van backups rekening met het volgende:
Sla persoonlijke bestanden op in de map Mijn documenten en maak periodiek een backup van
deze map.
Maak een backup van sjablonen die zijn opgeslagen bij de bijbehorende programma's.
Sla aangepaste instellingen in een venster, werkbalk of menubalk op door een schermopname van
uw instellingen te maken. Een schermopname kan veel tijd besparen als u voorkeuren opnieuw
moet instellen.
U kunt als volgt het scherm kopiëren en in een tekstverwerkingsdocument plakken:
a. Geef het scherm weer dat u wilt opslaan.
b. Kopieer de schermafbeelding:
Als u alleen het actieve venster wilt kopiëren, drukt u op alt+fn+prt sc
Als u het volledige scherm wilt kopiëren, drukt u op fn+prt sc.
c. Open een tekstverwerkingsdocument en klik op Bewerken > Plakken.
De schermafbeelding wordt toegevoegd aan het document.
d. Sla het document op.
Om een backup te maken met het hulpprogramma Back-up van Windows (alleen bepaalde modellen)
, gaat u als volgt te werk:
OPMERKING: Zorg dat de computer is aangesloten op een netvoedingsbron voordat u het
backupproces start.
OPMERKING: Het backupproces kan meer dan een uur in beslag nemen, afhankelijk van de
bestandsgrootte en de snelheid van de computer.
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset > Back-up.
2. Volg de instructies op het scherm.
Back-up maken van gegevens 147
Herstelactie uitvoeren
Als het systeem niet meer werkt of instabiel is geworden, biedt de computer de volgende hulpmiddelen
om uw bestanden te herstellen:
Windows-herstelprogramma's (alleen bepaalde modellen): Met het hulpprogramma Back-up van
Windows kunt u informatie herstellen waarvan u een backup heeft gemaakt.
Schijven Operating System (Besturingssysteem) en Driver Recovery (Herstel van
stuurprogramma's) (bij de computer geleverd): U kunt de schijven gebruiken om het
besturingssysteem en programma's die in de fabriek zijn geïnstalleerd te herstellen.
Informatie herstellen
U herstelt als volgt informatie waarvan u een eerder een backup heeft gemaakt:
1. Maak indien mogelijk een backup van al uw persoonlijke bestanden.
2. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset > Back-up.
De wizard Back-up verschijnt.
3. Klik op Bestanden en instellingen terugzetten en klik op Volgende.
4. Volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: Voor aanvullende informatie over het uitvoeren van een herstelactie in Windows zoekt
u dit onderwerp op in Help en ondersteuning.
Besturingssysteem en programma's herstellen
VOORZICHTIG: Tijdens het herstelproces wordt de vaste schijf geformatteerd en wordt de inhoud
van de vaste schijf volledig gewist. Alle bestanden die u heeft gemaakt en alle software die u heeft
geïnstalleerd op de computer, worden definitief verwijderd. Tijdens het herstelproces worden het
oorspronkelijke besturingssysteem, de software en de stuurprogramma's opnieuw geïnstalleerd.
Software, stuurprogramma's en updates die niet door HP zijn geïnstalleerd, moeten handmatig opnieuw
worden geïnstalleerd.
Om het besturingssysteem en programma's te herstellen, gaat u als volgt te werk:
1. Maak indien mogelijk een backup van al uw persoonlijke bestanden.
2. Plaats de schijf Operating System in de optische schijfeenheid.
3. Schakel de computer uit.
4. Zet de computer aan.
5. Volg de instructies op het scherm om het besturingssysteem te installeren.
6. Nadat het besturingssysteem is geïnstalleerd, verwijdert u de schijf Operating System en plaatst
u de schijf Driver Recovery.
7. Volg de instructies op het scherm om de stuurprogramma's en programma's te installeren.
148 Hoofdstuk 12 Back-up en herstel
13 Computer Setup
Computer Setup starten
Computer Setup is een vooraf geïnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden
gebruikt wanneer het besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen.
OPMERKING: Mogelijk worden niet alle in deze handleiding genoemde menuopties voor Computer
Setup door uw computer ondersteund.
OPMERKING: Een op een USB-poort aangesloten toetsenbord of muis kan in Computer Setup
uitsluitend worden gebruikt wanneer de ondersteuning voor oudere USB-systemen is ingeschakeld.
Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
Computer Setup gebruiken
Navigeren en selecteren in Computer Setup
De informatie en instellingen in Computer Setup zijn beschikbaar via de menu’s File (Bestand),
Security (Beveiliging), Diagnostics (Diagnose) en System Configuration (Geavanceerd).
Ga als volgt te werk om te navigeren in Computer Setup en items te selecteren:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
Als u een menu of menuonderdeel wilt selecteren, gebruikt u de tabtoets en de pijltoetsen en
drukt u vervolgens op enter. U kunt ook gebruikmaken van een cursorbesturingsapparaat om
op het onderdeel te klikken.
Klik op de pijl-omhoog of pijl-omlaag in de rechterbovenhoek van het scherm of gebruik de
toetsen pijl-omhoog of pijl-omlaag om omhoog of omlaag te bladeren.
Druk op esc om alle open dialoogvensters te sluiten en terug te keren naar het hoofdscherm
van Computer Setup. Volg daarna de instructies op het scherm.
Computer Setup starten 149
OPMERKING: U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met behulp van een
aanwijsapparaat (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het
toetsenbord.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer het menu File (Bestand), Security (Beveiliging), Diagnostics (Diagnose) of System
Configuration (Geavanceerd).
Ga als volgt te werk om de menu's van Computer Setup af te sluiten:
Klik op het pictogram Exit (Afsluiten) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm
om de menu's van Computer Setup te sluiten zonder uw wijzigingen op te slaan.
– of –
Selecteer met de tabtoets en de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore changes and exit (Wijzigingen
negeren en afsluiten) en druk vervolgens op enter.
– of –
Klik op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm
om de menu's van Computer Setup te sluiten en uw wijzigingen op te slaan.
– of –
Selecteer met de tabtoets en de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen
opslaan en afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
Fabrieksinstellingen in Computer Setup (Computerinstellingen) herstellen
OPMERKING: Het herstellen van de standaardwaarden is niet van invloed op de vasteschijfmodus.
Ga als volgt te werk om alle instellingen in Computer Setup terug te zetten op de fabriekswaarden:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt
weergegeven.
2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen File (Bestand) > Restore defaults
(Standaardsysteemconfiguratie herstellen).
4. Volg de instructies op het scherm.
5. Om de wijzigingen op te slaan en af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan) in de
linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
150 Hoofdstuk 13 Computer Setup
OPMERKING: Uw wachtwoord- en beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u de
oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt.
Menu’s van Computer Setup
De menutabellen in dit onderdeel geven een overzicht van de opties in Computer Setup.
OPMERKING: Mogelijk worden niet alle menuopties voor Computer Setup die in dit hoofdstuk worden
genoemd door uw computer ondersteund.
Menu File (Bestand)
Optie Actie
System Information (Systeeminformatie)
Hiermee kunt u identificatie-informatie weergeven over
de computer en de accu's in het systeem.
Hiermee kunt u informatie weergeven over de
specificaties van de processor, de grootte van de cache
en het geheugen, het systeem-ROM, de revisie van de
videokaart en de versie van de toetsenbordcontroller.
Set System Date and Time (Systeemdatum en -tijd instellen) Hiermee kunt u de tijd en datum op de computer instellen of
wijzigen.
Menu System Diagnostics (Systeemdiagnose) Hiermee geeft u de volgende informatie weer:
System Information (Systeeminformatie)
Identificatiegegevens voor de computer en de
accu's in het systeem
Informatie over de specificaties van de processor,
de grootte van de cache en het geheugen, het
systeem-ROM, de revisie van de videokaart en de
versie van de toetsenbordcontroller
Start-up Test (Opstarttest): hiermee wordt een controle
uitgevoerd van de systeemcomponenten die nodig zijn
voor het opstarten van de computer.
Run-In Test (Run-in-test): hiermee wordt een uitgebreide
controle van het systeemgeheugen uitgevoerd.
Hard Disk Test (Vasteschijftest): hiermee wordt een
uitgebreide zelftest uitgevoerd van een vaste schijf in het
systeem.
Memory Test (Geheugentest): hiermee wordt een
uitgebreide test uitgevoerd van het in de computer
geïnstalleerde geheugen.
Battery Test (Accutest): hiermee wordt een uitgebreide
test uitgevoerd van alle in de computer geïnstalleerde
accu's.
Error Log (Foutenlogboek): hiermee wordt een
logbestand weergegeven als er fouten zijn opgetreden.
Menu’s van Computer Setup 151
Optie Actie
Restore defaults (Standaardsysteemconfiguratie herstellen) Hiermee kunt u de configuratie-instellingen in Computer Setup
vervangen door de oorspronkelijke fabrieksinstellingen. (De
vasteschijfmodus, wachtwoordinstellingen en
beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u de
oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt.)
Reset BIOS security to factory default (Standaardinstellingen
BIOS-beveiliging herstellen)
Hiermee worden de fabrieksinstellingen van de BIOS-
beveiliging hersteld.
Ignore changes and exit (Wijzigingen negeren en afsluiten) Hiermee kunt u wijzigingen annuleren die tijdens de huidige
sessie zijn ingevoerd. Vervolgens wordt Computer Setup
afgesloten en wordt de computer opnieuw opgestart.
Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) Hiermee kunt u wijzigingen opslaan die tijdens de huidige
sessie zijn ingevoerd. Vervolgens wordt Computer Setup
afgesloten en wordt de computer opnieuw opgestart. De
wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer
opnieuw wordt gestart.
Menu Security (Beveiliging)
OPMERKING: Mogelijk worden niet alle in dit gedeelte genoemde menuopties door uw computer
ondersteund.
Optie Actie
Administrator Tools (Hulpprogramma's voor beheerder)
Setup BIOS Administrator Password (BIOS-
beheerderswachtwoord instellen)
Hiermee kunt u een BIOS-beheerderswachtwoord instellen.
User Management (requires a BIOS administrator password) (Gebruikersbeheer (BIOS-beheerderswachtwoord
vereist))
Create New BIOS User Account (Account voor nieuwe BIOS-
gebruiker maken)
Selecteren in een lijst met BIOS-gebruikers.
Selecteren in een lijst met ProtectTools-gebruikers.
Password Policy (Wachtwoordbeleid, BIOS-wachtwoord
vereist)
Hiermee kunt u de criteria voor het wachtwoordbeleid
instellen.
HP SpareKey Hiermee kunt u HP SpareKey inschakelen of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Always Prompt for HP SpareKey Enrollment (Altijd vragen om
inschrijving bij HP SpareKey)
Hiermee kunt u de inschrijving bij HP SpareKey inschakelen
of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Fingerprint Reset on Reboot (if present) (Vingerafdruk resetten
bij opnieuw opstarten (indien aanwezig))
Hiermee kunt u de eigenaar van de vingerafdruklezer opnieuw
instellen of wissen (alleen bepaalde modellen, standaard
uitgeschakeld).
User Tools (Hulpprogramma's voor gebruiker)
Change Password (Wachtwoord wijzigen)
Hiermee kunt u een BIOS-beheerderswachtwoord opgeven,
wijzigen of verwijderen.
HP SpareKey Enrollment (Inschrijving bij HP SpareKey) Hiermee kunt u zich bij HP SpareKey inschrijven of
HP SpareKey opnieuw instellen. Dit is een reeks
beveiligingsvragen en -antwoorden die worden gebruikt
wanneer u uw wachtwoord bent vergeten.
Anti Theft (Diefstalpreventie)
152 Hoofdstuk 13 Computer Setup
Optie Actie
AT-p Hiermee kunt u de diefstalpreventie in- of uitschakelen.
DriveLock Passwords (DriveLock-wachtwoorden)
Hiermee kunt u DriveLock in- of uitschakelen op een
vaste schijf van de computer (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het gebruikers- of hoofdwachtwoord van
DriveLock wijzigen.
OPMERKING: De DriveLock-instellingen zijn uitsluitend
toegankelijk als u Computer Setup opent door de computer in
te schakelen (en niet door deze opnieuw op te starten).
Automatic DriveLock (Automatische DriveLock) Hiermee kunt u de ondersteuning van automatische
DriveLock in- of uitschakelen.
TPM Embedded Security (Geïntegreerde TPM-beveiliging) Hiermee kunt u de ondersteuning voor geïntegreerde TPM-
beveiliging (Trusted Platform Module) inschakelen of
uitschalen, waarmee de computer wordt beschermd tegen
onbevoegde toegang tot eigenaarsfuncties die beschikbaar
zijn in de geïntegreerde beveiliging voor ProtectTools.
Raadpleeg de Help van ProtectTools voor meer informatie.
OPMERKING: U heeft een instelwachtwoord nodig om
deze instelling te wijzigen.
Disk Sanitizer (Schijf gezond maken) Voer Disk Sanitizer uit om alle bestaande gegevens op de
primaire vaste schijf of op de schijfeenheid in de
upgraderuimte te vernietigen.
VOORZICHTIG: Als u Disk Sanitizer uitvoert, worden de
gegevens op de geselecteerde schijfeenheid permanent
vernietigd.
System IDs (Systeemidentificatie) Hiermee kunt u een door de gebruiker gedefinieerd
inventarisnummer voor computer en eigenaar invoeren.
Menu System Configuration (Systeemconfiguratie)
OPMERKING: Sommige opties in System Configuration (Geavanceerd) worden mogelijk niet
ondersteund door uw computer.
Optie Actie
Language (Taal) Hiermee kunt u de taal van Computer Setup wijzigen.
Menu’s van Computer Setup 153
Optie Actie
Boot Options (Opstartopties)
Hiermee kunt u de wachttijd (in seconden) voor de
weergave van het opstartmenu instellen.
Hiermee kunt u de wachttijd voor Multiboot Express Boot
Popup in seconden instellen.
Hiermee kunt u de weergave van een aangepast logo in-
of uitschakelen (standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u de weergave van een URL voor meer
diagnose-informatie in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u opstarten vanaf cd-rom in- of uitschakelen
(standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u het opstarten vanaf een SD-kaart in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het opstarten vanaf een diskette in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u het opstarten vanaf een interne PXE-
netwerkadapter in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u de opstartmodus Unified Extensible
Firmware Interface (UEFI) in- of uitschakelen (standaard
uitgeschakeld).
Hiermee kunt u de opstartvolgorde voor oudere
apparaten instellen.
Device Configurations (Apparaatconfiguraties)
Hiermee kunt u de ondersteuning van oudere USB-
systemen in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Als ondersteuning van oudere USB-systemen is
ingeschakeld, kunt u het volgende doen:
Hiermee kunt u een USB-toetsenbord gebruiken in
Computer Setup, ook wanneer er geen Windows-
besturingssysteem actief is.
Opstarten vanaf opstartbare USB-apparaten, zoals
vaste schijven, diskettestations of optische schijven
154 Hoofdstuk 13 Computer Setup
Optie Actie
die via een USB-poort met de computer zijn
verbonden.
Hiermee kunt u een modus voor de parallelle poort
selecteren: ECP (Enhanced Capabilities Port),
standaard, bidirectioneel of EPP (Enhanced Parallel
Port).
Hiermee kunt u in- of uitschakelen dat de ventilator altijd
aan staat als het systeem is aangesloten op een
wandcontactdoos (standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u Data Execution Prevention (Preventie van
uitvoering van gegevens) in- of uitschakelen (alleen
bepaalde modellen). Als deze functie is ingeschakeld,
kan de processor het uitvoeren van bepaalde viruscodes
uitschakelen, waardoor de computer nog beter beveiligd
is (standaard uitgeschakeld).
SATA apparaatmodus (Serial Advanced Technology
Attachment). De volgende opties zijn beschikbaar:
AHCI (Advanced Host Controller Interface)
IDE (Integrated Drive Electronics)
RAID (Redundant Array of Independent Disks)
(alleen bepaalde modellen)
Menu’s van Computer Setup 155
Optie Actie
OPMERKING: De aanwezigheid van deze opties is
afhankelijk van het model computer.
Hiermee kunt u het snel opladen van de tweede accu in-
of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u HP QuickLook in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u Preboot Authentication on HP QuickLook
Boot (Verificatie voorafgaand aan opstarten met HP
QuickLook) in- of uitschakelen (standaard
uitgeschakeld).
Hiermee kunt u HP QuickWeb in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u HP : Write Protect (HP schrijfbeveiliging)
in- of uitschakelen (standaard uitgeschakeld).
Hiermee kunt u de virtualisatietechnologie in- of
uitschakelen (alleen bepaalde modellen, standaard
uitgeschakeld).
Hiermee kunt u TXT (Intel Trusted Execution Technology)
in- of uitschakelen (alleen bepaalde modellen; standaard
uitgeschakeld).
Multi Core CPU (Multicore-processor, standaard
ingeschakeld).
Intel HT Technology (Intel HT-technologie, standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u Wake on USB (Via USB uit slaapstand
halen) in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u Num lock state at boot (Num Lock-status
bij opstarten) in- of uitschakelen (standaard
uitgeschakeld).
156 Hoofdstuk 13 Computer Setup
Optie Actie
Built-In Device Options (Opties voor geïntegreerde
apparaten)
Hiermee kunt u de knop voor draadloze communicatie in-
of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de radio van een geïntegreerd WLAN-
apparaat in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de radio van een geïntegreerd Bluetooth-
apparaat in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de netwerkadapter in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u LAN/WLAN switching (Schakelen tussen
LAN/WLAN) in- of uitschakelen (standaard
uitgeschakeld).
Hiermee kunt u opgeven of de computer via het LAN uit
de slaapstand kan worden gehaald. De volgende opties
zijn beschikbaar:
Disabled (Gedeactiveerd)
Boot to Network (Opstarten via netwerk)
Follow Boot Order (Opstartvolgorde volgen)
Hiermee kunt u de omgevingslichtsensor in- of
uitschakelen.
Hiermee kunt u de upgraderuimte van de
notebookcomputer in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u de vingerafdruklezer in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de geïntegreerde camera in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u Power Monitor Circuit
(Voedingsbewaking) in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u het audioapparaat in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u een modem in- of uitschakelen (standaard
ingeschakeld).
Hiermee kunt u de microfoon in- of uitschakelen
(standaard ingeschakeld).
Hiermee kunt u de geïntegreerde luidsprekers in- of
uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Menu’s van Computer Setup 157
Optie Actie
Port Options (Poortopties) OPMERKING: Alle poortopties zijn standaard ingeschakeld.
Hiermee kunt u de seriële poort in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u de parallelle poort in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u de Flash-medialezer in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u de USB-poort in- of uitschakelen.
VOORZICHTIG: Als u de USB-poort uitschakelt,
worden ook de MultiBay- en ExpressCard-apparaten op
de geavanceerde poortreplicator uitgeschakeld.
Hiermee kunt u de 1394-poort in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u het ExpressCard-slot in- of
uitschakelen.
Hiermee kunt u het smartcardslot in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u de eSATA-poort in- of uitschakelen.
AMT Options (AMT-opties)
Hiermee kunt u Firmware Verbosity (Wijdlopigheid
firmware) in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u AMT Setup Prompt (Ctrl-P) (Prompt voor
AMT Setup (Ctrl-P)) in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u USB Key Provisioning Support
(Ondersteuning van USB-sleutelvoorziening) in- of
uitschakelen.
Hiermee kunt u Unconfigure AMT on next boot
(Configuratie van AMT ongedaan maken bij volgende
keer opstarten) in- of uitschakelen.
Hiermee kunt u de terminalemulatiemodus selecteren.
ANSI
VT100
Hiermee kunt u Firmware Progress Event Support
(Ondersteuning van firmware-voortgangsgebeurtenis) in-
of uitschakelen.
Hiermee kunt u Initiate Intel CIRA (Intel CIRA initiëren) in-
of uitschakelen.
Set Security Level (Beveiligingsniveau instellen) Hiermee kunt u het beveiligingsniveau voor alle items in het
BIOS-menu wijzigen, bekijken of verbergen.
Restore Security Defaults (Standaardbeveiligingsinstellingen
herstellen)
Hiermee kunt u de standaardbeveiligingsinstellingen
herstellen.
158 Hoofdstuk 13 Computer Setup
14 MultiBoot
Opstartvolgorde van apparaten
Als de computer wordt opgestart, probeert het systeem op te starten vanaf ingeschakelde
opstartapparaten. Het hulpprogramma MultiBoot, dat standaard is ingeschakeld, bepaalt de volgorde
waarin het systeem een opstartapparaat selecteert. Bij opstartapparaten kan het gaan om
optischeschijfeenheden, diskettedrives, een netwerkkaart (NIC), vaste schijven of USB-apparaten.
Opstartapparaten bevatten opstartmedia of bestanden die de computer nodig heeft om correct te
kunnen opstarten en werken.
OPMERKING: Sommige opstartapparaten moeten worden ingeschakeld in Computerinstellingen
voordat u deze kunt opnemen in de opstartvolgorde.
Fabrieksmatig is de computer zodanig ingesteld dat het opstartapparaat wordt geselecteerd door in de
onderstaande volgorde te zoeken naar ingeschakelde opstartapparaten en schijfeenheidruimten:
OPMERKING: Sommige van de aangegeven opstartapparaten en schijfeenheidruimten worden
mogelijk niet ondersteund op uw computer.
Notebook MultiBay
Interne vaste schijf
USB-diskettedrive
USB-cd-romstation
Vaste USB-schijf
Notebook Ethernet
SD-geheugenkaart (Secure Digital)
MultiBay-dockingstation
Externe SATA-schijfeenheid
U kunt de volgorde wijzigen waarin de computer naar een opstartapparaat zoekt door de opstartvolgorde
te wijzigen in Computer Setup (Computerinstellingen). U kunt ook op esc drukken wanneer ‘Press the
ESC key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt en
vervolgens op f9 drukken. Als u op f9 drukt, wordt een menu weergegeven dat de huidige
opstartapparaten aangeeft en u in staat stelt een opstartapparaat te selecteren. U kunt ook MultiBoot
Express gebruiken om de computer zodanig in te stellen dat u wordt gevraagd om een opstartlocatie
telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld of opnieuw wordt opgestart.
Als MultiBoot is uitgeschakeld, gebruikt de computer een vaste opstartvolgorde die begint met het
zoeken naar een opstartapparaat in station A. Als deze daar niet wordt gevonden, zoekt de computer
Opstartvolgorde van apparaten 159
naar een opstartapparaat in station C. Mogelijke opstartapparaten in station A zijn onder andere
optische-schijfstations en diskettestations. Mogelijke opstartapparaten in station C zijn optische-
schijfstations en vaste schijven.
Er is geen stationsaanduiding toegekend aan de netwerkkaart.
OPMERKING: Een optische-schijfstation (zoals een cd-romspeler) kan zowel als station A als station
C worden opgestart, afhankelijk van de indeling van de opstart-cd-rom.
In de volgende lijst wordt de fabrieksinstelling voor de opstartvolgorde beschreven waarbij de
schijfaanduidingen A en C worden toegewezen als MultiBoot is uitgeschakeld. (De werkelijke volgorde
varieert per configuratie.)
Opstartvolgorde van opstartapparaten met schijfaanduiding A:
1. Optische schijfeenheid in een optioneel dockingapparaat of in een optioneel externe MultiBay
die een schijf bevat die is geformatteerd als station A
2. Optische schijfeenheid in de interne MultiBay (alleen bepaalde modellen) die een schijf bevat
die is geformatteerd als station A
3. Diskettestation in een optioneel dockingapparaat of in een optionele externe MultiBay
Opstartvolgorde van opstartapparaten met schijfaanduiding C:
1. Optische schijfeenheid in een optioneel dockingapparaat of in een optionele externe MultiBay
die een schijf bevat die is geformatteerd als station C
2. Optische schijfeenheid in de interne MultiBay (alleen bepaalde modellen) die een schijf bevat
die is geformatteerd als station C
3. Vaste schijf in de vaste-schijfruimte van de computer
4. Vaste schijf in een optioneel dockingapparaat of in een optionele externe MultiBay
OPMERKING: Omdat geen stationsaanduiding is toegekend aan de netwerkkaart, heeft het wijzigen
van de opstartvolgorde van een netwerkkaart geen gevolgen voor de stationsaanduidingen van de
andere apparaten.
160 Hoofdstuk 14 MultiBoot
Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup
De computer start alleen op vanaf een USB-apparaat of netwerkkaart als dat betreffende apparaat eerst
is ingeschakeld in Computerinstellingen.
Ga als volgt te werk om Computer Setup (Computerinstellingen) te starten en een USB-apparaat of
netwerkkaart te gebruiken als opstartapparaat:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer ‘Press the ESC key for
Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan.
3. U kunt opstartbare media in USB-drives of drives die in een optioneel dockingapparaat zijn
geplaatst (alleen bepaalde modellen) inschakelen door met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen
System Configuration (Systeemconfiguratie) > Device Configurations (Apparaatconfiguraties)
te selecteren en vervolgens op enter te drukken. Zorg dat Enabled (Ingeschakeld) is geselecteerd
naast USB legacy support (Ondersteuning voor oudere USB-systemen).
OPMERKING: De optie USB-poort moet zijn ingeschakeld om ondersteuning voor oudere USB-
systemen te kunnen gebruiken. Deze ondersteuning is standaard ingeschakeld. Als de poort wordt
uitgeschakeld, kunt u deze opnieuw inschakelen door System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Port Options (Poortopties) te selecteren en vervolgens te klikken op
Enabled (Ingeschakeld) naast USB Port (USB-poort).
– of –
Ga als volgt te werk om een NIC-apparaat in te schakelen: selecteer System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties) en klik vervolgens op Enabled
(Ingeschakeld) naast PXE Internal NIC boot (Opstarten via interne PXE-netwerkadapter).
4. Ga als volgt te werk om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) te
verlaten: klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File > (Bestand) Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
OPMERKING: Ga als volgt te werk om een NIC aan te sluiten op een PXE-server (Preboot eXecution
Environment) of RPL-server (Remote Program Load) zonder MultiBoot te gebruiken: druk op esc
wanneer ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm
verschijnt en druk vervolgens snel op f12.
Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup 161
Wijzigingen in de opstartvolgorde overwegen
Houd bij het wijzigen van de opstartvolgorde rekening met het volgende:
Als de computer opnieuw wordt opgestart nadat de opstartvolgorde is gewijzigd, probeert de
computer met de nieuwe opstartvolgorde op te starten.
Als er meer dan één type opstarteenheid is, probeert de computer op te starten vanaf de eerste
eenheid van elk type opstarteenheid (met uitzondering van optischeschijfeenheden). Als de
computer bijvoorbeeld is verbonden met een optioneel dockingapparaat (alleen bepaalde
modellen) dat een vaste schijf bevat, wordt deze vaste schijf in de opstartvolgorde weergegeven
als vaste USB-schijf. Als het systeem van deze vaste USB-schijf probeert op te starten, en dat lukt
niet, wordt daarna niet geprobeerd om op te starten vanaf de vaste schijf in de vasteschijfruimte.
In plaats daarvan probeert het systeem op te starten vanaf het volgende type eenheid in de
opstartvolgorde. Als er echter twee optischeschijfeenheden zijn en het systeem niet kan opstarten
vanaf de eerste optischeschijfeenheid (omdat deze eenheid geen medium bevat of omdat het geen
opstartmedium betreft), dan probeert het systeem op te starten vanaf de tweede
optischeschijfeenheid.
Als u de opstartvolgorde wijzigt, verandert u daarmee ook de logische stationsaanduidingen. Als
u bijvoorbeeld opstart vanaf een cd-romstation met daarin een in de vorm van station C
geformatteerde schijf, wordt dat cd-romstation station C en de vaste schijf in de vaste-schijfruimte
station D.
De computer wordt alleen opgestart vanaf een netwerkkaart als het apparaat is ingeschakeld in
het menu Ingebouwde apparaatopties van Computerinstellingen en als opstarten van dit apparaat
is ingeschakeld in het menu Opstartopties van Computerinstellingen. Opstarten vanaf een
netwerkkaart heeft geen invloed op de logische stationstoewijzingen omdat er geen
stationsaanduiding is gekoppeld aan de netwerkkaart.
Stations in een optioneel dockingapparaat (alleen bepaalde modellen) worden voor de
opstartvolgorde beschouwd als externe USB-apparaten.
162 Hoofdstuk 14 MultiBoot
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen
U kunt MultiBoot op de volgende manieren gebruiken:
Om een nieuwe opstartvolgorde die door de computer wordt gebruikt telkens wanneer deze wordt
ingestart in te stellen door de opstartvolgorde in Computerinstellingen te wijzigen.
Op dynamische wijzen het opstartapparaat kiezen door op esc te drukken wanneer ‘Press the ESC
key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt en
vervolgens op f9 drukken om het menu Boot Device Options (Opties opstartapparaat) te openen.
Om MultiBoot Express te gebruiken om een variabele opstartvolgorde in te stellen. Bij deze functie
wordt u gevraagd om een opstartapparaat telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld of
opnieuw wordt opgestart.
Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computerinstellingen
Voer de volgende stappen uit om Computer Setup (Computerinstellingen) te starten en een volgorde
voor opstartapparaten in te stellen die wordt gebruikt telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld
of opnieuw wordt opgestart:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer ‘Press the ESC key for
Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan.
3. Selecteer met een cursorbesturingsapparaat of met de pijltoetsen System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties) > Boot Order (Opstartvolgorde).
Controleer of Enabled (Ingeschakeld) naast MultiBoot is geselecteerd.
OPMERKING: MultiBoot wordt in de fabriek niet ingeschakeld.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen een apparaat in de lijst.
5. Klik met een aanwijsapparaat op het plusteken bij een apparaat of druk op + om een apparaat
hoger in de opstartvolgorde te plaatsen.
– of –
Klik op het minteken bij een apparaat of druk op - om een apparaat lager in de opstartvolgorde te
plaatsen.
6. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op Save (Opslaan) in de
linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen 163
Dynamisch een opstartapparaat kiezen via F9
U kunt als volgt op dynamische wijze een opstartapparaat voor de huidige opstartprocedure kiezen:
1. Open het menu Select Boot Device (Opstartapparaat selecteren) door de computer in te schakelen
of opnieuw op te starten en druk vervolgens op esc wanneer ‘Press the ESC key for Startup
Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f9.
3. Gebruik een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om een opstartapparaat te selecteren en druk
vervolgens op enter.
De wijzigingen worden onmiddellijk geactiveerd.
MultiBoot Express instellen
Ga als volg te werk om Computer Setup (Computerinstellingen) te starten en het menu voor de
MultiBoot-opstartlocatie weer te geven telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld of opnieuw
wordt opgestart:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer ‘Press the ESC key for
Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan.
3. Gebruik een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties) te selecteren en druk vervolgens op
enter.
4. Voer in het veld Express Boot Popup Delay (Sec) (Weergave Express Boot-menu (in seconden))
in hoelang (in seconden) het opstartlocatiemenu moet worden weergegeven voordat de huidige
MultiBoot-instelling wordt geactiveerd. (Wanneer u 0 selecteert, wordt het opstartlocatiemenu van
Express Boot niet weergegeven).
5. Ga als volgt te werk om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) te
verlaten: klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File > (Bestand) Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
164 Hoofdstuk 14 MultiBoot
Voorkeuren MultiBoot Express invoeren
Als het menu Express Boot wordt weergegeven tijdens het opstarten, hebt u de volgende
mogelijkheden:
Om een opstartapparaat uit het menu van Express Boot op te geven selecteert u uw voorkeur
binnen de opgegeven tijd en drukt u op enter.
Ter voorkoming dat de computer de huidige MultiBoot-instelling gebruikt, drukt u op een toets
voordat de wachttijd verstrijkt. De computer start niet op voordat u een opstartapparaat selecteert
en op enter drukt.
Om ervoor te zorgen dat de computer de huidige MultiBoot-instelling gebruikt, wacht u totdat de
wachttijd verstrijkt.
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen 165
15 Beheer en afdrukken
Client Management Solutions gebruiken
Client Management Solutions software biedt op standaarden gebaseerde oplossingen voor het beheren
van clientcomputers (gebruikerscomputers), variërend van desktopcomputers en werkstations tot
notebookcomputers en tablet-pc’s, in een netwerkomgeving.
Clientbeheer omvat de volgende basismogelijkheden en voorzieningen:
Initiële implementatie van software-image
Installatie van systeemsoftware op afstand
Beheer en updates van software
ROM-updates
Behouden en beveiligen van computermiddelen (de hardware en software die op de computer zijn
geïnstalleerd)
Foutberichten en herstel van bepaalde onderdelen van de systeemsoftware en -hardware
OPMERKING: De ondersteuning van specifieke functies die in dit onderdeel worden beschreven kan
variëren per model computer en/of de op de computer geïnstalleerde versie van de beheersoftware.
Software-images configureren en distribueren
De computer wordt geleverd met een tevoren geïnstalleerde "image" van de systeemsoftware. Deze
initiële software-image wordt geconfigureerd tijdens de eerste installatie van de computer. Nadat de
software is "uitgepakt", is de computer klaar voor gebruik.
U kunt een eigen software-image op een van de volgende manieren implementeren (verspreiden):
Aanvullende softwareapplicaties installeren na het uitpakken van de vooraf geïnstalleerde
software-image
Hulpmiddelen voor de distributie van software gebruiken, zoals Altiris Deployment Solutions, om
de vooraf geïnstalleerde software te vervangen door een eigen software-image
Met een procedure voor "disk cloning" de inhoud van één vaste schijf naar een andere kopiëren
De methode die u daarvoor gebruikt, is afhankelijk van de technologische omgeving en processen van
uw organisatie.
OPMERKING: Het hulpprogramma Computer Setup (Computerinstellingen) en diverse andere
systeemvoorzieningen bieden aanvullende hulp bij configuratiebeheer, probleemoplossing,
energiebeheer en het herstel van systeemsoftware.
166 Hoofdstuk 15 Beheer en afdrukken
Software beheren en updaten
HP biedt verschillende hulpmiddelen voor het beheren en updaten van de software op clientcomputers:
HP Client Manager voor Altiris (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: Als u de HP Client Manager voor Altiris wilt downloaden of als u meer informatie
wilt over HP Client Manager voor Altiris, raadpleegt u de website van HP op
http://www.hp.com.
HP CCM (Client Configuration Manager) (alleen bepaalde modellen)
HP SSM (System Software Manager)
HP Client Manager voor Altiris (alleen bepaalde modellen)
HP Client Manager voor Altiris combineert ‘Intelligent Manageability’-technologie met software van
Altiris. HP Client Manager voor Altiris biedt superieure functionaliteit voor hardwarebeheer voor HP
apparaten:
Gedetailleerde overzichten van de hardware (voor activabeheer)
Observatie en diagnostiek door middel van System Checkup
Via het web toegankelijke rapporten over bedrijfskritieke gegevens, zoals temperatuur- en
geheugenwaarschuwingen
Update op afstand van systeemsoftware, zoals stuurprogramma’s voor apparaten en het systeem-
BIOS
OPMERKING: Aanvullende functionaliteit wordt toegevoegd wanneer HP Client Manager voor Altiris
wordt gebruikt in combinatie met optionele software van Altiris Solutions (afzonderlijk verkrijgbaar).
Als HP Client Manager voor Altiris (geïnstalleerd op een clientcomputer) wordt gebruikt in combinatie
met software van Altiris Solutions (geïnstalleerd op een beheercomputer), biedt HP Client Manager voor
Altiris extra beheerfunctionaliteit en gecentraliseerd hardwarebeheer van clientapparatuur voor de
volgende aspecten van de IT-levensduur:
Voorraad- en activabeheer
Softwarelicentiecontrole
Opsporing en rapportage van computers
Informatie over leasecontracten en controle vaste activa
Distributie en migratie van systeemsoftware
Windows-migratie
Systeemimplementatie
Migratie persoonlijkheid (persoonlijke instellingen gebruiker)
Client Management Solutions gebruiken 167
Helpdesk en probleemoplossing
Beheer van helpdesktickets
Probleemoplossing op afstand
Oplossing van problemen op afstand
Herstel client na noodsituatie
Software- en taakbeheer
Doorlopend clientbeheer
Distributie van HP-systeemsoftware
"Self-healing" van applicaties (het vermogen om bepaalde problemen met applicaties te
herkennen en te herstellen)
De software van Altiris Solutions biedt gebruiksvriendelijke functies voor softwaredistributie. HP Client
Manager voor Altiris ondersteunt communicatie met de software van Altiris Solutions, die kan worden
gebruikt voor de implementatie van nieuwe hardware of persoonlijkheidsmigratie naar een nieuw
besturingssysteem met behulp van gebruiksvriendelijke wizards. HP Client Manager voor Altiris kan
worden gedownload van de website van HP.
Als de software van Altiris Solutions wordt gebruikt in combinatie met HP System Software Manager of
HP Client Manager voor Altiris, kunnen beheerders tevens het systeem-BIOS en de
apparaatstuurprogramma's bijwerken vanaf een centrale console.
168 Hoofdstuk 15 Beheer en afdrukken
HP CCM (Client Configuration Manager) (alleen bepaalde modellen)
HP CCM (Client Configuration Manager) automatiseert het beheer van software, waaronder
besturingssystemen, applicaties, updates, content en instellingen, en garandeert zo dat iedere
computer de juiste configuratie heeft. Met deze automatische beheeroplossingen kunt u gedurende de
gehele levensduur van de computer de software beheren.
Met CCM kunt u de volgende taken uitvoeren:
De hardware en software in allerlei verschillende platformen in kaart brengen
Een softwarepakket maken en een analyse van de gevolgen maken alvorens dit te distribueren
Beleidsconforme distributie en onderhoud van software uitvoeren op specifieke individuele
computers, werkgroepen of gehele computerpopulaties
De besturingssystemen, applicaties en content op verschillende computers vanaf een willekeurige
locatie controleren en beheren
CCM integreren met helpdesks en andere hulpmiddelen voor systeembeheer voor een
probleemloze afhandeling
De vruchten plukken van een gezamenlijke infrastructuur voor het beheren van software en content
op de standaardcomputers van alle zakelijke gebruikers binnen een netwerk
De schaal afstemmen op de behoeftes van het bedrijf
Client Management Solutions gebruiken 169
HP SSM (System Software Manager)
Met HP SSM (System Software Manager) kunt u op afstand en op meerdere systemen tegelijk
systeemsoftware bijwerken. Wanneer SSM wordt uitgevoerd op een clientcomputer, worden de versies
van hardware en software gedetecteerd en wordt geselecteerde software bijgewerkt vanuit een centrale
locatie, die een filestore wordt genoemd. Versies van stuurprogramma's die worden ondersteund door
SSM worden op de website van HP voor het downloaden van stuurprogramma's en op de cd Support
Software (Ondersteuningssoftware) aangegeven met een speciaal pictogram. Als u het hulpprogramma
SSM wilt downloaden of als u meer informatie wilt over SSM, raadpleegt u de website van HP op
http://www.hp.com/go/ssm (alleen Engels).
170 Hoofdstuk 15 Beheer en afdrukken
Intel Active Management Technology gebruiken (alleen
bepaalde modellen)
Met Intel® Active Management Technology (iAMT) kunnen computers en andere netwerkapparaten
worden gedetecteerd, gerepareerd en beveiligd. Met iAMT kunnen computers worden beheerd,
ongeacht of ze in- of uitgeschakeld zijn. De iAMT-oplossing is beschikbaar op Intel Centrino®-computers
met mobiele vPro-technologie.
De voorzieningen van iAMT zijn:
Informatie over de hardwarevoorraad
Melden van gebeurtenissen
Energiebeheer
Diagnose en reparatie op afstand
Isolatie en herstel op hardwarebasis: beperking of afsluiting van toegang tot computernetwerken
bij detectie van virusachtige activiteiten
iAMT-oplossing activeren
U configureert als volgt de iAMT-instellingen:
OPMERKING: De prompt ctrl+p is alleen zichtbaar als de optie AMT Setup Prompt (Prompt voor AMT
Setup) is ingeschakeld in Computer Setup.
1. Zet de computer aan of start de computer opnieuw op.
2. Druk op ctrl+p voordat Windows wordt gestart.
OPMERKING: Als u niet op het juiste moment op ctrl+p drukt, moet u stap 1 en 2 herhalen om
toegang te krijgen tot het MEBx-setupprogramma.
3. Geef het ME-wachtwoord op. De fabrieksinstelling voor het wachtwoord is admin.
Het MEBx-setupprogramma wordt geopend. Gebruik de pijltoetsen om te navigeren.
4. U heeft de volgende opties: Intel ME configureren, iAMT configureren of het Intel ME-wachtwoord
wijzigen.
5. Wanneer u uw keuze heeft gemaakt, selecteert u Exit (Afsluiten) om het MEBx-setupprogramma
af te sluiten.
Menu's van het MEBx-setupprogramma gebruiken
OPMERKING: Voor meer informatie over iAMT gaat u naar de website van Intel op
http://www.intel.com en zoekt u naar iAMT.
Intel ME Configuration (Configuratie van Intel ME)
Optie Actie
Intel ME State Control (Beheer Intel ME-status) Hiermee kunt u de beheerengine inschakelen/uitschakelen.
Intel ME Firmware Local Update (Lokale update Intel ME-
firmware)
Hiermee kunt u het lokaal beheer van firmware-updates
inschakelen/uitschakelen.
Intel Active Management Technology gebruiken (alleen bepaalde modellen) 171
Optie Actie
LAN Controller Hiermee kunt u de geïntegreerde netwerkcontroller
inschakelen/uitschakelen.
Intel ME Features Control (Beheer Intel ME-voorzieningen) Hiermee kunt u AMT of niets inschakelen.
Intel ME Power Control (Intel ME-energiebeheer) Hiermee kunt u het energiebeleid voor de beheerengine
configureren.
iAMT Configuration (iAMT-configuratie)
Optie Actie
Host Name (Hostnaam) Hiermee kunt u een hostnaam toewijzen aan de computer.
TCP/IP Hiermee kunt u de netwerkinterface of DHCP inschakelen/
uitschakelen (er wordt een IP-adres toegewezen als DHCP is
uitgeschakeld) of de domeinnaam wijzigen.
Provision Model (Instellingenmodus) Hiermee kunt u het iAMT-model Enterprise of Small Business
toewijzen.
Setup and Configuration (Setup en configuratie) Hiermee kunt u opties instellen voor het extern configureren
van AMT.
Un-Provision Hiermee kunt u de fabrieksinstellingen van de AMT-
configuratie herstellen.
SOL/IDE-R Hiermee kunt u opstarten op afstand met IDE-diskette of cd-
rom inschakelen en een gebruikersnaam en wachtwoord
toewijzen.
Password Policy (Wachtwoordbeleid) Hiermee kunt u opties instellen voor de vereisten voor het
netwerkwachtwoord en het MEBx-wachtwoord.
Secure Firmware Update (Veilige firmware-update) Hiermee kunt u het op afstand updaten van firmware activeren
of deactiveren.
Set PRTC (PRTC instellen) Hiermee kunt u de realtimeklok instellen.
Idle Timeout (Time-out voor inactiviteit) Hiermee kunt u een waarde voor de time-out instellen.
Change Intel ME Password (Intel ME-wachtwoord wijzigen)
Optie Actie
Change ME Password (ME-wachtwoord wijzigen) Hiermee kunt u het wachtwoord wijzigen.
OPMERKING: Het standaardwachtwoord is admin.
172 Hoofdstuk 15 Beheer en afdrukken
HP universeel printstuurprogramma gebruiken (alleen
bepaalde modellen)
HP Universal Print Driver Series voor Windows is één intelligent stuurprogramma dat in de plaats komt
van afzonderlijke stuurprogramma's voor HP netwerkprinters.
OPMERKING: Het HP universeel printstuurprogramma is alleen op bepaalde modellen vooraf
geïnstalleerd. Als u het HP universeel printstuurprogramma wilt downloaden of als u meer informatie
wilt over het gebruik ervan, raadpleegt u de website van HP op
http://www.hp.com/go/
universalprintdriver (alleen Engels).
Ga als volgt te werk om af te drukken met de HP Universal Print Driver:
1. Selecteer Bestand > Afdrukken in een willekeurige applicatie.
2. Selecteer HP Universal Printing PS in de lijst met printers.
3. Klik op Afdrukken.
4. Voer het IP-adres of netwerkpad van de printer in.
OPMERKING: Als u het IP-adres of het netwerkpad van de printer niet kunt vinden, neemt u
contact op met uw IT-beheerder voor hulp.
5. Schakel de optie Maak een permanente kopie van deze printer in mijn map Printers in.
6. Klik op Afdrukken.
HP universeel printstuurprogramma gebruiken (alleen bepaalde modellen) 173
Index
Symbolen en getallen
1394-apparaten
aansluiten 102
stopzetten 102
1394-kabel, verbinden 102
1394-poort
herkennen 9
A
Aan/uit-knop, herkennen 5
Aan/uit-lampjes, herkennen 3, 7
Aansluiten, externe
voedingsbron 74
Aanwijsapparaten
gebruiken 38
voorkeuren instellen 38
Accu
afvoeren 83
kalibreren 80
lage acculading 78
opbergen 82
opladen 77, 80
opnieuw opladen 82
plaatsen 76
vervangen 83
verwijderen 76
voeding besparen 82
Accu, herkennen 13
Accu, temperatuur 82
Acculading, informatie 42
Acculading, maximaliseren 78
Acculampje 7, 77, 78
Accu-ontgrendeling 10, 76
Accuruimte 10, 14
Accuvoeding 75
Active Management Technology,
Intel 171
Afsluiten 84
Altiris Deployment Solutions 166
AMT Options (AMT-opties)
AMT Setup Prompt (Ctrl-P)
(Prompt voor AMT Setup (Ctrl-
P)) 158
Firmware Progress Event
Support (Ondersteuning van
firmware-
voortgangsgebeurtenis) 158
Firmware Verbosity
(Wijdlopigheid firmware) 158
Initiate Intel CIRA (Intel CIRA
initiëren) 158
Terminal Emulation Mode
(Terminalemulatiemodus
) 158
Unconfigure AMT on next boot
(Configuratie van AMT
ongedaan maken bij volgende
keer opstarten) 158
USB Key Provisioning Support
(Ondersteuning van USB-
sleutelvoorziening) 158
Antennes
WLAN 12
WWAN 12
Antennes voor draadloze
communicatie 11
Anti Theft (Diefstalpreventie) 152
Apparaatbeveiliging 132
Apparaatconfiguraties 154
Apparaatstuurprogramma's
opnieuw installeren 65
stuurprogramma's van HP 65
stuurprogramma's van
Microsoft 65
Apparaten voor draadloze
communicatie, types 15
Applicatietoets, Windows 6
Audioapparatuur, aansluiten van
externe 52
Audiofuncties, controleren 52
Audio-ingang (microfooningang),
herkennen 9
Audio-uitgang
(hoofdtelefoonuitgang),
herkennen 9
Auteursrecht 59
Automatisch afspelen 59
Automatische DriveLock,
wachtwoord
invoeren 130
verwijderen 131
B
Bd
afspelen 58
kopiëren 59
verwijderen 61
Bedrijfsnetwerk, verbinding 21
Beeldscherm
beeld, schakelen 41
helderheid instellen,
hotkeys 43
Beeldscherm, schakelen 41
Beeldschermontgrendelingsknop,
herkennen 7
Beheerderswachtwoord 123
Beschrijfbare media 70
Besparen, voeding 82
Besturingssysteem
label met certificaat van echtheid
van Microsoft 14
productcode 14
Beveiliging, draadloze
communicatie 19
Beveiligingskabel,
bevestigingspunt herkennen 8
Beveiligingsniveau instellen 158
174 Index
Bevestigingspunt
beveiligingskabel 8
BIOS-
beheerderswachtwoord 152
BIOS-update
downloaden 142
installeren 142
Bluetooth
apparaat 15
label 14
Blu-ray Disc (bd) 56
Blu-ray r/re dvd+/-rw SuperMulti
DL-drive 56
Blu-ray ROM dvd±r SuperMulti DL-
drive 56
C
Caps lock-lampje, herkennen 4
Cd
afspelen 58
beveiligen 51
kopiëren 59
schrijven naar 51
verwijderen 61
Cd-drive 105
Certificaat van Echtheid, label 14
Codering 20
Computerinformatie 141
Computerinstellingen
instellen MultiBoot
Express 164
opstartapparaten
inschakelen 161
opstartvolgorde instellen 163
Computer Setup
BIOS-
beheerderswachtwoord 124
menu File (Bestand) 151
menu Security
(Beveiliging) 152
navigeren en selecteren 149
System Configuration
(Geavanceerd), menu 153
Computer Setup
(Computerinstellingen)
apparaatbeveiliging 132
DriveLock-wachtwoord 126
herstellen,
fabrieksinstellingen 150
Configureren, ExpressCards 109
Connection Manager
(Verbindingsbeheer),
pictogram 16
Connector, netvoeding 9
Controleren, audiofuncties 52
D
Digitale kaart
plaatsen 107
stopzetten 108
verwijderen 108
Diskettedrive 105
Disk Sanitizer (Schijf gezond
maken) 153
DisplayPort, herkennen 8
Distributie, software 166
Dockingconnector 106
Draadloos netwerk, problemen
oplossen 27
Draadloos netwerk (WLAN)
aansluiten 21
bedrijfsnetwerk, verbinding 21
benodigde apparatuur 19
beveiliging 19
definitie 15
effectief bereik 21
gebruiken 19
openbaar WLAN,
verbinding 21
Draadloze communicatie,
bedieningselementen
besturingssysteem 16
knop 16
Wireless Assistant
software 16
Draadloze communicatie, knop
herkennen 5
Draadloze communicatie, lampje
herkennen 3, 7
Draadloze communicatie,
pictogram 16
DriveLock, automatische 153
DriveLock-wachtwoord
beschrijving 126
instellen 127
invoeren 128
verwijderen 130
wijzigen 129
Driver Recovery (Herstel van
stuurprogramma's), schijf 148
Dvd
afspelen 58
beveiligen 51
kopiëren 59
regio-instelling wijzigen 59
schrijven naar 51
verwijderen 61
Dvd-drive 105
E
EasyPoint-muisbesturing
herkennen 1
EasyPoint-muisbesturing,
knoppen, herkennen 2
Elektrische voeding
aansluiten 74
eSATA-apparaten
aansluiten 103
beschrijving 103
stopzetten 104
verwijderen 104
eSATA-kabel, aansluiten 103
eSata-poort, herkennen 9
Esc-toets, herkennen 6
Execution Disable (Uitvoering
uitschakelen) 155
ExpressCard
beschermplaatje
verwijderen 109
configureren 109
plaatsen 109
stopzetten 111
verwijderen 111
ExpressCard-slot, herkennen 9
Externe audioapparatuur,
aansluiten 52
Externe monitor, poort
herkennen 9
Externemonitorpoort 54
Externe schijfeenheid 105
F
File (Bestand), menu 151
Firewall 20
fn-toets 38
Fn-toets
herkennen 6
Functietoetsen
herkennen 6
Index 175
G
Gebruiken, webcam 66
Gebruikerswachtwoord 124
Geheugen
uitbreiden 121
Geheugenmodulecompartiment,
afdekplaatje
vervangen 116
verwijderen 114
Geheugenmodule plaatsen
dockingpoort 115
primair 119
Geheugenuitbreidingsmodule
plaatsen 115
vervangen 114
verwijderen 114
Geïntegreerd apparaat
draadloze communicatie,
knop 157
modem 157
netwerkadapter 157
via LAN uit slaapstand
halen 157
vingerafdruklezer 157
Geluid harder, knop herkennen 5
Geluid harder, lampje,
herkennen 4
Geluidsvolume, aanpassen 49
Geluidsvolume, knop Geluid uit
herkennen 5
Geluid uit, knop
herkennen 5
Geluid uit-lampje, herkennen 4
Geluid zachter, knop
herkennen 5
Geluid zachter, lampje,
herkennen 4
H
Hardware, herkennen 1
HDMI 41
Helderheid instellen, hotkeys 43
Herstellen,
fabrieksinstellingen 152
Hibernationbestand 121
Hibernationstand
activeren 71
beëindigen 71
geactiveerd bij kritiek lage
acculading 79
Hoofdtelefoonuitgang (audio-
uitgang) 9
Hotkeys
acculading, informatie 42
beschrijving 38
gebruiken 39
helderheid van beeldscherm
verhogen 43
helderheid van beeldscherm
verlagen 43
omgevingslichtsensor 43
schakelen tussen
beeldschermen 41
standbystand activeren 40
systeeminformatie
weergeven 39
Hotkey voor
systeeminformatie 39
HP 3D DriveGuard 89
HP Client Configuration
Manager 167, 169
HP Client Manager voor
Altiris 167
HP Connection Manager
(Verbindingsbeheer),
software 17
HP module voor mobiel
breedband 23
HP QuickLook 156
HP System Software
Manager 167, 170
HP universeel
printstuurprogramma,
gebruiken 173
Hubs 100
I
IEEE 1394-poort
herkennen 9
Image, computer 166
In-/uitgangen
audio-ingang (microfoon) 9
audio-uitgang
(hoofdtelefoon) 9
RJ-11 (modem) 8
RJ-45 (netwerk) 8
Ingebouwd apparaat
audioapparaat 157
geïntegreerde camera 157
geïntegreerde
luidsprekers 157
microfoon 157
omgevingslichtsensor 157
Power Monitor Circuit
(Voedingsbewaking) 157
radio van Bluetooth-
apparaat 157
radio van WLAN-
apparaat 157
schakelen tussen LAN/
WLAN 157
upgraderuimte van
notebookcomputer 157
Inschrijving bij HP SpareKey 152
Installatie, computer 1
Installatie van draadloos
netwerk 19
Instellingen Computer Setup
herstellen,
fabrieksinstellingen 150
menu File (Bestand) 151
menu Security
(Beveiliging) 152
navigeren en selecteren 149
System Configuration
(Geavanceerd), menu 153
Intel Centrino Pro-
technologie 171
Intel HT Technology (Intel HT-
technologie) 156
Interferentie, minimaliseren 29
Interne beeldschermschakelaar,
herkennen 11
Interne microfoon, herkennen 11
Internetverbinding, instellen 19
J
Java Card
definitie 112
plaatsen 112
verwijderen 112
K
Kabel
LAN 37
modem 31
Kabels
1394 102
176 Index
eSATA 103
USB 100
Kalibreren, accu 80
Kennisgevingen
label met kennisgevingen 14
label met keurmerken voor
modem 14
labels met keurmerk voor
draadloze communicatie 14
Keurmerken voor modem,
label 14
Keurmerk voor draadloze
communicatie, label 14
Knoppen
aan/uit 5
beeldschermontgrendeling 7
draadloze communicatie 5
EasyPoint-muisbesturing 2
geluidsvolume 5
geluid uit 5, 49
Quick Launch 44
QuickLook 5, 44
QuickWeb 5, 44
toetsenbordlampje 11
touchpad 2, 5
Kritiek lage acculading 79
L
Labels
Bluetooth 14
certificaat van echtheid van
Microsoft 14
HP module voor mobiel
breedband 14
kennisgevingen 14
keurmerken voor modem 14
keurmerk voor draadloze
communicatie 14
servicelabel 13
SIM-kaart 14
WLAN 14
Lage acculading 78
Lampje, schijfeenheid 89
Lampjes
aan/uit 3, 7
accu 7
caps lock 4
draadloze communicatie 3, 7
geluid harder 4
geluid uit 4
geluid zachter 4
Lokaal netwerk (LAN) 7
num lock 4
QuickLook 3
QuickWeb 4
schijfeenheid 7
toetsenbord 11
Touchpad 4
Webcam 11
LAN, verbinding maken met 37
Land-/regiospecifieke
modemkabeladapter 32
Land- of regiospecifieke
modemkabeladapter,
herkennen 13
Leesbare media 70
Logische
stationsaanduidingen 162
Lokaal netwerk (LAN)
kabel aansluiten 37
kabel vereist 37
Luchthavenbeveiliging 87
Luidspreker, herkennen 7
M
McAfee Total Protection 134,
135
Mediakaartlezer, herkennen 7
Microfooningang (audio-
ingang) 9
Microsoft certificaat van echtheid,
label 14
Minimaliseren, interferentie 29
Modemkabel
aansluiten 31
herkennen 13
land-/regiospecifieke
kabeladapter 32
ruisonderdrukkingscircuit 31
Modemkabeladapter,
herkennen 13
Modemsoftware
locatie instellen/toevoegen 32
verbindingsproblemen in
buitenland 34
Monitor, aansluiten 54
Monitorpoort, externe 9
Muis, extern
aansluiten 38
voorkeuren instellen 38
Muisbesturing
gebruiken 38
MultiBoot Express 159, 164
Multi Core CPU (Multicore-
processor) 156
Multimediasoftware
gebruiken 51
N
Netsnoer 13
Netsnoer, herkennen 13
Netvoedingsadapter
aansluiten 74
herkennen 13
Netvoedingsconnector,
herkennen 9
Netwerkbeveiligingscodes
netwerksleutel 28
SSID 28
Netwerkkaart als
opstartapparaat 161
Netwerkkabel
aansluiten 37
ruisonderdrukkingscircuit 37
Netwerkpictogram 28
Netwerksleutel 28
Netwerkstatus, pictogram 16
Network Service Boot (Opstarten
via netwerkservice) 161
Niet-reagerend systeem 84
Num lock, extern toetsenblok 47
Num lock-lampje, herkennen 4
O
Omgevingslichtsensor
herkennen 11
hotkey 43
Onderdelen
aanvullende hardware 13
achterkant 9
beeldscherm 11
bovenkant 1
linkerkant 8
onderkant 10
rechterkant 8
voorkant 6
Onderhoud
schijfdefragmentatie 88
schijfopruiming 88
Ontgrendeling, accu 10, 76
Index 177
Opbergen, accu 82
Openbaar draadloos netwerk,
verbinding 21
Operating System
(Besturingssysteem),
schijf 148
Opladen, accu 77, 80
Opstartapparaat, netwerkkaart
(NIC) 159
Opstartapparaten,
inschakelen 161
Opstartopties 154
Opstartvolgorde 154
Opstartvolgorde wijzigen 163
Opties voor geïntegreerde
apparaten 157
Optische schijf
gebruiken 57
schrijven naar 51
verwijderen 61
Optischeschijfeenheid
beveiligen 51
P
Parallelle poort, modus 155
Pictogrammen
Connection Manager
(Verbindingsbeheer) 16
draadloze communicatie 16
netwerk 28
netwerkstatus 16
Poorten
1394 9, 102
DisplayPort 8
eSATA 9, 103
externe monitor 9, 54
USB 8, 100
Poortopties
1394-poort 158
ExpressCard-slot 158
flash-medialezer 158
parallelle poort 158
seriële poort 158
smartcardslot 158
USB-poort 158
Port Options (Poortopties)
eSATA-poort 158
Primaire geheugenmodule
plaatsen 119
upgrade 117
vervangen 117
verwijderen 118
Problemen oplossen
apparaatstuurprogramma's 65
apparaatstuurprogramma's van
HP 65
apparaatstuurprogramma's van
Microsoft 65
automatisch afspelen 63
detectie van
optischeschijfeenheid 62
extern beeldscherm 64
film afspelen 64
lade van
optischeschijfeenheid 61
modem 34
schijf afspelen 62
schijf branden 64
Problemen oplossen, draadloos
netwerk 27
Productcode 14
Productnaam en productnummer,
van computer 13
Projector, aansluiten 54
PXE-server 161
Q
Quick Launch Buttons
configuratiescherm 44
QuickLook, lampje herkennen 3
QuickLook-knop
herkennen 5
QuickWeb, lampje herkennen 4
QuickWeb-knop
herkennen 5
R
Regiocodes, dvd 59
Regio-instelling van dvd 59
Reizen met computer
label met keurmerken voor
modem 14
Reizen met de computer 82
RJ-11-connector (modem),
herkennen 8
RJ-45-connector (netwerk),
herkennen 8
Ruimtes
accu 14
vaste schijf 10
Ruisonderdrukkingscircuit
modemkabel 31
netwerkkabel 37
S
Samengestelde video 41
SATA-apparaten (Serial Advanced
Technology Attachment)
AHCI (Advanced Host Controller
Interface) 155
IDE (Integrated Drive
Electronics) 155
Schijfdefragmentatie, software 88
Schijfeenheden
Blu-ray r/re dvd+/-rw SuperMulti
DL-drive 56
Blu-ray ROM dvd±r SuperMulti
DL-drive 56
diskette 105
Dvd±r SuperMulti DL
LightScribe-drive 56
dvd-ROM 56
externe 105
onderhoud 86
optische 105
vaste 91, 92, 105
Zie ook Vaste schijf,
Optischeschijfeenheid
Schijfeenheden,
opstartvolgorde 154, 159
Schijfeenheidlampje 7
Schijflampje 89
Schijfmedia 70
Schijfopruiming, software 88
Schijven
Driver Recovery (Herstel van
stuurprogramma's) 148
Operating System
(Besturingssysteem) 148
Schuifzone, van touchpad 2
Security (Beveiliging), menu
Always Prompt for HP SpareKey
Enrollment (Altijd vragen om
inschrijving bij
HP SpareKey) 152
Automatic DriveLock
(Automatische
DriveLock) 153
Disk Sanitizer 153
DriveLock 153
178 Index
HP SpareKey 152
HP SpareKey,
inschrijving 152
instellen, BIOS-
beheerderswachtwoord 152
systeemidentificatie 153
vingerafdruklezer
resetten 152
wachtwoordbeleid 152
wachtwoord wijzigen 152
Serienummer, van computer 13
Servicelabel 13
SIM-kaart
plaatsen 23
verwijderen 24
Slots
ExpressCard 9
geheugen 113
Smart Card-lezer 8
visitekaartje 7
Smart Card
definitie 112
plaatsen 112
verwijderen 112
Smart Card-lezer, herkennen 8
Snelladen secundaire accu 156
SoftPaqs, downloaden 144, 145
Software
BIOS-update 142
distributie 166
herstel 166
HP Connection Manager 17
schijfdefragmentatie 88
schijfopruiming 88
updates 167
update van programma's en
stuurprogramma's 144
visitekaartjes lezen 67
Wireless Assistant 17
Standaardbeveiligingsinstellingen
herstellen 158
Standbystand
activeren 70
beëindigen 70
Standbystand, hotkey 40
Systeemdatum en -tijd 151
Systeemdiagnose 151
Systeemidentificatie 153
Systeeminformatie 151
System Configuration
(Geavanceerd), menu 153
System Fan
(Systeemventilator) 155
T
Taal, wijzigen in Computer
Setup 153
Temperatuur 82
Tips, webcam 66
Toetsen
esc 6
fn 6
functie 6
toetsenblok 6
Windows-applicaties 6
Windows-logo 6
Toetsenblok, extern
gebruiken 47
num lock 47
Toetsenbloktoetsen,
herkennen 6
Toetsenbordhotkeys,
herkennen 38
Toetsenbordlampje,
herkennen 11
Toetsenbordlampje, knop,
herkennen 11
Toetsenbordschroeven
terugplaatsen 120
verwijderen 117
Touchpad
gebruiken 38
herkennen 2
Touchpad, schuifzone
herkennen 2
Touchpadknop, herkennen 5
Touchpadknoppen,
herkennen 2
Touchpadlampje, herkennen 4
TPM Embedded Security
(Geïntegreerde TPM-
beveiliging) 153
TXT (Intel Trusted Execution
Technology) 156
U
Uitschakelen, computer 84
Unified Extensible Firmware
Interface (UEFI), modus 154
Universeel printstuurprogramma,
gebruiken 173
Updates, software 167
Upgraderuimte
herkennen 8
optischeschijfeenheid
vervangen 97
vaste schijf vervangen 94
USB, ondersteuning voor oudere
systemen 149, 154
USB-apparaten
stopzetten 101
verwijderen 101
USB-apparatuur
aansluiten 100
beschrijving 100
USB-hubs 100
USB-kabel, aansluiten 100
USB-ondersteuning oudere
systemen 101
USB-poorten, herkennen 8, 100
User Management
(Gebruikersbeheer) 152
V
Vaste schijf
externe 105
HP 3D DriveGuard 89
installeren 92
vervangen 91
Vasteschijfeenheid
HP 3D DriveGuard 89
Vasteschijfruimte 10, 121
Ventilatieopeningen,
herkennen 8, 10
Verbinding maken met een
draadloos netwerk 21
Verbinding maken met een
LAN 37
Vervangen
geheugenuitbreidingsmodul
e 114
primaire
geheugenmodule 117
Video-overdrachtstypen 41
Vingerafdruklezer, herkennen 5
Virtualisatietechnologie 156
Visitekaartje, slot, herkennen 7
Visitekaartjes lezen, software 67
Index 179
Voeding
besparen 82
Volumeknoppen 49
W
Wachtwoorden
beheerder 123
BIOS-beheerder 124
DriveLock 126
gebruiker 124
Webcam
eigenschappen
aanpassen 66
gebruiken 66
herkennen 11
opnamen van visitekaartjes
maken 67
tips 66
Webcamlampje, herkennen 11
Websites
HP System Software
Manager 170
HP universeel
printstuurprogramma 173
Intel Centrino Pro 171
Intel Pro-technologie voor
AMT 171
Windows, herstel 148
Windows-applicatietoets,
herkennen 6
Windows Back-up,
hulpprogramma 146, 147, 148
Windows-logotoets, herkennen 6
Wireless Assistant software 16,
17
WLAN, label 14
WLAN-antennes, herkennen 12
WLAN-apparaat 14, 15, 19
WWAN-antennes, herkennen 12
WWAN-apparaat 15, 23
180 Index

Documenttranscriptie

HP EliteBook Gebruikershandleiding © Copyright 2010 Hewlett-Packard Development Company, L.P. Bluetooth is een handelsmerk van de desbetreffende houder en wordt door Hewlett-Packard Company onder licentie gebruikt. Intel is een handelsmerk van Intel Corporation in de Verenigde Staten en andere landen of regio's. Java is een handelsmerk van Sun Microsystems, Inc. in de Verenigde Staten. Microsoft en Windows zijn in de Verenigde Staten gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation. Het SD-logo is een handelsmerk van de desbetreffende houder. De informatie in deze documentatie kan zonder kennisgeving worden gewijzigd. De enige garanties voor HP producten en diensten staan vermeld in de expliciete garantievoorwaarden bij de betreffende producten en diensten. Aan de informatie in deze handleiding kunnen geen aanvullende rechten worden ontleend. HP aanvaardt geen aansprakelijkheid voor technische fouten, drukfouten of weglatingen in deze publicatie. Eerste editie, januari 2010 Artikelnummer: 590179-331 Kennisgeving over het product In deze handleiding worden de voorzieningen beschreven die op de meeste modellen beschikbaar zijn. Mogelijk zijn niet alle voorzieningen op uw computer beschikbaar. Veiligheidswaarschuwing WAARSCHUWING! Werk niet met de computer op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen van de computer niet, om de kans op letsel door hitte of oververhitting van de computer te beperken. Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele printer naast de computer) of een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of kleding). Zorg er ook voor dat de netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen met de huid of een voorwerp van zacht materiaal. De temperatuur van de computer en de netvoedingsadapter blijft binnen de temperatuurlimieten voor de oppervlakken die toegankelijk zijn voor de gebruiker, zoals bepaald in de International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC 60950). iii iv Veiligheidswaarschuwing Inhoudsopgave 1 Voorzieningen Hardware herkennen ............................................................................................................................ 1 Onderdelen aan de bovenkant ............................................................................................ 1 Cursorbesturing ................................................................................................... 1 Lampjes ............................................................................................................... 3 Knoppen, schakelaars en vingerafdruklezer ....................................................... 4 Toetsen ............................................................................................................... 6 Onderdelen aan de voorkant ............................................................................................... 6 Onderdelen aan de rechterkant ........................................................................................... 8 Onderdelen aan de linkerkant .............................................................................................. 8 Onderdelen aan de achterkant ............................................................................................ 9 Onderdelen aan de onderkant ........................................................................................... 10 Beeldscherm ...................................................................................................................... 11 Antennes voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen) ............................... 11 Aanvullende hardwareonderdelen ..................................................................................... 13 Labels herkennen ............................................................................................................................... 13 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) .............................. 15 Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerken herkennen ........................... 16 Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken ....................................... 16 Knop voor draadloze communicatie gebruiken .................................................................. 17 Wireless Assistant software gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................. 17 HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................... 17 Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken ....................................................... 18 Draadloos netwerk gebruiken ............................................................................................................. 19 Draadloos netwerk installeren ........................................................................................... 19 Draadloos netwerk beveiligen ............................................................................................ 19 Verbinding maken met een draadloos netwerk ................................................................. 21 Naar een ander netwerk roamen ....................................................................................... 22 HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................... 23 SIM-kaart plaatsen ............................................................................................................. 23 SIM-kaart verwijderen ........................................................................................................ 24 Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) .............. 26 v Bluetooth en Internetverbinding delen (ICS) ...................................................................... 26 Problemen met draadloze verbindingen oplossen ............................................................................. 27 Kan geen verbinding maken met een draadloos netwerk .................................................. 27 Kan geen verbinding maken met een voorkeursnetwerk ................................................... 28 Netwerkpictogram wordt niet weergegeven ....................................................................... 28 Actuele netwerkbeveiligingscodes zijn niet beschikbaar ................................................... 28 Verbinding met een draadloos netwerk is zeer zwak ........................................................ 29 Kan geen verbinding maken met de draadloze router ....................................................... 30 Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................................. 31 Modemkabel aansluiten ..................................................................................................... 31 Een Land-/regiospecifieke modemkabeladapter aansluiten .............................................. 32 Selecteer de Locatie-instelling ........................................................................................... 32 Huidige instelling voor locatie weergeven ......................................................... 32 Nieuwe locaties toevoegen voor gebruik van het modem in het buitenland .......................................................................................................... 33 Problemen met verbindingen in het buitenland oplossen ................................. 34 Vooraf geïnstalleerde communicatiesoftware gebruiken .................................. 36 Verbinding met een lokaal netwerk (LAN) .......................................................................................... 37 3 Cursorbesturing en toetsenbord Cursorbesturing gebruiken ................................................................................................................. 38 Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen ..................................................................... 38 Touchpad gebruiken .......................................................................................................... 38 Muisbesturing gebruiken .................................................................................................... 38 Externe muis aansluiten .................................................................................................... 38 Toetsenbord gebruiken ...................................................................................................................... 38 Hotkeys gebruiken ............................................................................................................. 38 Systeeminformatie weergeven .......................................................................... 39 Standbystand activeren ..................................................................................... 40 Schakelen tussen beeldschermen .................................................................... 41 Oplaadinformatie accu weergeven .................................................................... 42 Helderheid van het scherm verlagen ................................................................ 43 Helderheid van het scherm verhogen ............................................................... 43 Omgevingslichtsensor activeren ....................................................................... 43 HP Quick Launch Buttons gebruiken ................................................................................................. 44 Configuratiescherm HP Quick Launch Buttons openen ..................................................................... 45 HP QuickLook gebruiken .................................................................................................................... 46 HP QuickWeb gebruiken .................................................................................................................... 47 Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken .................................................................................. 47 Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken ............................................................ 47 Touchpad en toetsenbord reinigen ..................................................................................................... 48 vi 4 Multimedia Multimediavoorzieningen .................................................................................................................... 49 Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 49 Multimediasoftware ............................................................................................................................ 50 Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware gebruiken ........................................................ 51 Vooraf geladen multimediasoftware installeren ................................................................. 51 Multimediasoftware vanaf een schijf installeren ................................................................ 51 Audio .................................................................................................................................................. 52 Externe audioapparatuur aansluiten .................................................................................. 52 Audiofuncties controleren .................................................................................................. 52 Video .................................................................................................................................................. 54 Externe monitor of projector aansluiten ............................................................................. 54 Externemonitorpoort gebruiken ......................................................................... 54 DisplayPort gebruiken ....................................................................................... 54 DreamColor-beeldscherm gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................... 55 Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) ............................................................................ 56 Geïnstalleerde optischeschijfeenheid herkennen .............................................................. 56 Optische schijven (cd's, dvd's en bd's) gebruiken ............................................................. 56 Juiste type schijf kiezen (cd's, dvd's en bd's) ..................................................................... 57 Cd-r-schijven ..................................................................................................... 57 Cd-rw-schijven .................................................................................................. 57 Dvd±r-schijven .................................................................................................. 57 Dvd±rw-schijven ................................................................................................ 57 LightScribe dvd+r-schijven ................................................................................ 57 Blu-ray Discs (bd's) ........................................................................................... 58 Cd, dvd of bd afspelen ....................................................................................................... 58 Automatisch afspelen configureren ................................................................................... 59 Regio-instelling van dvd's wijzigen .................................................................................... 59 Waarschuwing met betrekking tot auteursrecht ................................................................. 59 Een Cd, dvd of bd kopiëren ............................................................................................... 59 Cd, dvd of bd maken (branden) ......................................................................................... 60 Optische schijf (cd, dvd of bd) verwijderen ........................................................................ 61 Problemen oplossen .......................................................................................................... 61 De lade van de optischeschijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen van een cd, dvd of bd ............................................................................................... 61 De optischeschijfeenheid wordt niet gedetecteerd ............................................ 62 Een schijf wordt niet afgespeeld ....................................................................... 62 Een schijf wordt niet automatisch afgespeeld ................................................... 63 Een film stopt, slaat stukken over of wordt niet naar behoren afgespeeld ........ 64 Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm ....................................... 64 Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het gereed is .............. 64 Een apparaatstuurprogramma moet opnieuw worden geïnstalleerd ................ 65 Recentste apparaatstuurprogramma's van HP verkrijgen ................ 65 Apparaatstuurprogramma's van Microsoft verkrijgen ....................... 65 vii Webcam ............................................................................................................................................. 66 Tips voor de webcam ......................................................................................................... 66 Eigenschappen van de webcam aanpassen ..................................................................... 66 Opnamen van visitekaartjes maken ................................................................................... 67 5 Energiebeheer Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 70 Energiebesparende standen gebruiken ............................................................................. 70 Standbystand activeren en beëindigen ............................................................. 70 Hibernationstand activeren of beëindigen ......................................................... 71 Energiemeter gebruiken .................................................................................................... 72 Energiebeheerschema's gebruiken ................................................................................... 72 Huidig energiebeheerschema weergeven ......................................................... 73 Energiebeheerschema’s selecteren .................................................................. 73 Energiebeheerschema’s aanpassen ................................................................. 73 Wachtwoord instellen voor beëindigen standbystand ........................................................ 73 Externe netvoeding gebruiken ............................................................................................................ 74 Netvoedingsadapter aansluiten ......................................................................................... 74 Accuvoeding gebruiken ...................................................................................................................... 75 Accu-informatie vinden in Help en ondersteuning ............................................................. 75 Accucontrole gebruiken ..................................................................................................... 76 Acculading weergeven ....................................................................................................... 76 Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................................. 76 Accu opladen ..................................................................................................................... 77 Accuwerktijd maximaliseren .............................................................................................. 78 Omgaan met een lage acculading ..................................................................................... 78 Lage acculading herkennen .............................................................................. 78 Problemen met lage acculading verhelpen ....................................................... 80 Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron beschikbaar is ................................................................................... 80 Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu beschikbaar is ................................................................................... 80 Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron beschikbaar is ................................................................................... 80 Lage acculading verhelpen wanneer de computer de hibernationstand niet kan beëindigen ............................................... 80 Accu kalibreren .................................................................................................................. 80 Stap 1: Laad de accu volledig op ...................................................................... 80 Stap 2: Schakel de energiebesparende voorzieningen uit ................................ 81 Stap 3: Ontlaad de accu .................................................................................... 81 Stap 4: Laad de accu volledig op ...................................................................... 82 Stap 5: Schakel de energiebesparende voorzieningen weer in ........................ 82 Accuvoeding besparen ...................................................................................................... 82 Accu opbergen ................................................................................................................... 82 viii Afvoeren van afgedankte accu's ........................................................................................ 83 Accu vervangen ................................................................................................................ 83 Netvoedingsadapter testen ................................................................................................................ 84 Computer afsluiten ............................................................................................................................. 84 6 Schijfeenheden Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen ......................................................................................... 86 Schijfeenheden hanteren ................................................................................................................... 86 Prestaties van de vaste schijf verbeteren ........................................................................................... 88 Schijfdefragmentatie gebruiken ......................................................................................... 88 Schijfopruiming gebruiken ................................................................................................. 88 HP 3D DriveGuard gebruiken ............................................................................................................. 89 Status van HP 3D DriveGuard herkennen ......................................................................... 89 HP 3D DriveGuard software gebruiken ............................................................................. 90 Vaste schijf in de vasteschijfruimte vervangen ................................................................................... 91 Schijfeenheid in de upgraderuimte vervangen ................................................................................... 94 Vaste schijf vervangen ....................................................................................................... 94 Optischeschijfeenheid vervangen ...................................................................................... 97 7 Externe apparatuur USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................. 100 USB-apparaat aansluiten ................................................................................................. 100 USB-apparaat stopzetten en verwijderen ........................................................................ 101 Ondersteuning voor oudere USB-systemen .................................................................... 101 1394-apparaat gebruiken ................................................................................................................. 102 1394-apparaat aansluiten ................................................................................................ 102 1394-apparaat stopzetten en verwijderen ....................................................................... 102 eSATA-apparaat gebruiken .............................................................................................................. 103 eSATA-apparaat aansluiten ............................................................................................. 103 eSATA-apparaat stopzetten en verwijderen .................................................................... 104 Externe schijfeenheden gebruiken ................................................................................................... 105 Optionele externe apparaten gebruiken .......................................................................... 105 Dockingconnector gebruiken ........................................................................................................... 106 8 Externe mediakaarten Mediakaartlezerkaarten gebruiken ................................................................................................... 107 Digitale kaart plaatsen ..................................................................................................... 107 Digitale kaart stopzetten en verwijderen .......................................................................... 108 ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................................................... 109 ExpressCard configureren ............................................................................................... 109 ExpressCard plaatsen ..................................................................................................... 109 ExpressCard stopzetten en verwijderen .......................................................................... 111 Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................................ 112 ix Smart Card plaatsen ........................................................................................................ 112 Smart Card verwijderen ................................................................................................... 112 9 Geheugenmodules Geheugenmodule in het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule plaatsen of vervangen ............ 114 Geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden .................................... 117 Ruimte op de vaste schijf voor het hibernationbestand vergroten ................................................... 121 10 Beveiliging Computer beveiligen ........................................................................................................................ 122 Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................. 123 Wachtwoorden instellen in Windows ............................................................................... 123 Wachtwoorden instellen in Computer Setup (Computerinstellingen) .............................. 124 BIOS-beheerderswachtwoord .......................................................................................... 124 BIOS-beheerderswachtwoord beheren ........................................................... 125 BIOS-beheerderswachtwoord invoeren .......................................................... 126 DriveLock gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen) .................................... 126 DriveLock-wachtwoord instellen ...................................................................... 127 DriveLock-wachtwoord invoeren ..................................................................... 128 DriveLock-wachtwoord wijzigen ...................................................................... 129 DriveLock-beveiliging verwijderen ................................................................... 130 Auto DriveLock gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen) ........................... 130 Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren ...................................... 130 Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen ..................................... 131 Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup gebruiken ............................................................. 132 Systeemapparaten beveiligen ......................................................................................... 132 Systeeminformatie weergeven in Computer Setup (Computerinstellingen) .................... 133 Systeem-id’s gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen) ............................... 133 Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................. 134 Firewallsoftware gebruiken ............................................................................................................... 135 Essentiële updates installeren .......................................................................................................... 136 HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ..................................... 137 Beveiligingskabel aanbrengen ......................................................................................................... 138 11 Software-updates Software-update uitvoeren ............................................................................................................... 139 BIOS bijwerken ................................................................................................................................. 141 BIOS-versie bepalen ........................................................................................................ 141 BIOS-update downloaden ................................................................................................ 142 Update van programma's en stuurprogramma's uitvoeren .............................................................. 144 SoftPaq Download Manager gebruiken ............................................................................................ 145 x 12 Back-up en herstel Back-up maken van gegevens ......................................................................................................... 147 Herstelactie uitvoeren ....................................................................................................................... 148 Informatie herstellen ........................................................................................................ 148 Besturingssysteem en programma's herstellen ............................................................... 148 13 Computer Setup Computer Setup starten ................................................................................................................... 149 Computer Setup gebruiken .............................................................................................................. 149 Navigeren en selecteren in Computer Setup ................................................................... 149 Fabrieksinstellingen in Computer Setup (Computerinstellingen) herstellen .................... 150 Menu’s van Computer Setup ............................................................................................................ 151 Menu File (Bestand) ........................................................................................................ 151 Menu Security (Beveiliging) ............................................................................................. 152 Menu System Configuration (Systeemconfiguratie) ........................................................ 153 14 MultiBoot Opstartvolgorde van apparaten ........................................................................................................ 159 Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup .......................................................................... 161 Wijzigingen in de opstartvolgorde overwegen .................................................................................. 162 MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen ............................................................................................ 163 Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computerinstellingen .............................................. 163 Dynamisch een opstartapparaat kiezen via F9 ................................................................ 164 MultiBoot Express instellen .............................................................................................. 164 Voorkeuren MultiBoot Express invoeren ......................................................................... 165 15 Beheer en afdrukken Client Management Solutions gebruiken .......................................................................................... 166 Software-images configureren en distribueren ................................................................ 166 Software beheren en updaten ......................................................................................... 167 HP Client Manager voor Altiris (alleen bepaalde modellen) ............................ 167 HP CCM (Client Configuration Manager) (alleen bepaalde modellen) ........... 169 HP SSM (System Software Manager) ............................................................. 170 Intel Active Management Technology gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................................. 171 iAMT-oplossing activeren ................................................................................................ 171 Menu's van het MEBx-setupprogramma gebruiken ......................................................... 171 HP universeel printstuurprogramma gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................................... 173 Index ................................................................................................................................................................. 174 xi xii 1 Voorzieningen Hardware herkennen U geeft als volgt een overzicht weer van de hardware die in de computer is geïnstalleerd: 1. Selecteer Start > Deze computer. 2. Klik in het linkerdeelvenster onder Systeemtaken op Systeeminformatie weergeven. 3. Selecteer het tabblad Hardware > Apparaatbeheer. Met Apparaatbeheer kunt u ook hardware toevoegen of apparaatconfiguraties wijzigen. Onderdelen aan de bovenkant Cursorbesturing Onderdeel Beschrijving (1) Hiermee kunt u de aanwijzer (ook wel "cursor" genoemd) verplaatsen en onderdelen op het scherm selecteren of activeren. EasyPoint-muisbesturing* Hardware herkennen 1 Onderdeel Beschrijving (2) Middenknop van de EasyPoint-muisbesturing* Deze knop heeft dezelfde functie als de middenknop op een externe muis. (3) Rechterknop van de EasyPoint-muisbesturing* Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een externe muis. (4) Schuifzone van het touchpad Hiermee schuift u omhoog of omlaag. (5) Rechterknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een externe muis. (6) Middenknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de middenknop op een externe muis. (7) Linkerknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een externe muis. (8) Touchpad* Hiermee kunt u de aanwijzer (ook wel "cursor" genoemd) verplaatsen en onderdelen op het scherm selecteren of activeren. (9) Linkerknop van de EasyPoint-muisbesturing* Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een externe muis. *In deze tabel worden de fabrieksinstellingen beschreven. Om de voorkeuren voor cursorbesturing weer te geven of te wijzigen, selecteert u Start > Configuratiescherm > Printers en andere hardware > Muis. 2 Hoofdstuk 1 Voorzieningen Lampjes Onderdeel Beschrijving (1) ● Blauw: een geïntegreerd apparaat voor draadloze communicatie, zoals een WLAN-apparaat en/of een Bluetooth®-apparaat, is ingeschakeld. ● Oranje: alle apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld. ● Aan: de computer staat aan. ● Knipperend: de computer staat in de standbystand. ● Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de hibernationstand. ● Oranje: er wordt een accu opgeladen. ● Turkoois: een accu is bijna volledig opgeladen. ● Oranje knipperend: een accu die de enige beschikbare voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu een kritiek laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te knipperen. ● Uit: als de computer is aangesloten op een externe voedingsbron, gaat het lampje uit wanneer alle accu's in de computer volledig zijn opgeladen. Als de computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron, blijft het lampje uit tot de accu in de computer bijna leeg is. ● Turkoois knipperend: er wordt geschreven naar of gelezen van de vaste schijf of een optischeschijfeenheid. ● Oranje: de interne vaste schijf is tijdelijk geparkeerd met HP 3D DriveGuard. ● Aan: de computer staat aan. ● Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de standbystand of hibernationstand. (2) (3) (4) (5) Lampjes voor draadloze communicatie (2)† Aan/uit-lampjes (2)* Acculampje Schijfeenheidlampje QuickLook-lampje Hardware herkennen 3 Onderdeel Beschrijving (6) Lampje van HP QuickWeb ● Aan: de webbrowser is in gebruik. (7) Touchpadlampje ● Blauw: het touchpad is ingeschakeld. ● Oranje: het touchpad is uitgeschakeld. (8) Caps lock-lampje Aan: caps lock is ingeschakeld. (9) Num lock-lampje Aan: num lock is aan. (10) Lampje Geluid uit ● Aan: het geluid van de computer is ingeschakeld. ● Oranje: het geluid van de computer is uitgeschakeld. (11) Lampje Geluid zachter Knipperend: de schuifzone voor het geluidsvolume wordt gebruikt om het geluidsvolume te verlagen. (12) Lampje Geluid harder Knipperend: de schuifzone voor het geluidsvolume wordt gebruikt om het geluidsvolume te verhogen. (13) Calculatorlampje ● Aan: de rekenmachinefunctie van Windows® is ingeschakeld. ● Knipperend: de rekenmachine van Windows is in gebruik. *De twee aan/uit-lampjes geven dezelfde informatie. Het lampje op de aan/uit-knop is alleen zichtbaar wanneer de computer is geopend. Het aan/uit-lampje aan de voorzijde van de computer is altijd zichtbaar, ook wanneer de computer is gesloten. † De twee lampjes voor draadloze communicatie geven dezelfde informatie. Het lampje op de knop voor draadloze communicatie is alleen zichtbaar wanneer de computer is geopend. Het lampje voor draadloze communicatie aan de voorzijde van de computer is altijd zichtbaar, ook wanneer de computer is gesloten. Knoppen, schakelaars en vingerafdruklezer 4 Hoofdstuk 1 Voorzieningen Onderdeel Beschrijving (1) ● Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op de aan/ uit-knop om de computer in te schakelen. ● Als de computer is ingeschakeld, drukt u op de knop om de computer uit te schakelen. ● Als de computer in de standbystand staat, drukt u kort op de aan/uit-knop om de standbystand te beëindigen. ● Als de computer in de hibernationstand staat, drukt u kort op de aan/uit-knop om de hibernationstand te beëindigen. Aan/uit-knop Als de computer niet meer reageert en de afsluitprocedures van Windows geen effect hebben, houdt u de aan/uit-knop minstens vijf seconden ingedrukt om de computer uit te schakelen. Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer om meer te weten te komen over de instellingen voor energiebeheer. (2) QuickLook-knop ● Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op deze knop om HP QuickLook te openen. ● Als de computer is ingeschakeld, drukt u op deze knop om Software Setup (Software installeren) te openen. OPMERKING: Als Software Setup niet beschikbaar is, wordt de standaardwebbrowser geopend. (3) QuickWeb-knop ● Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op deze knop om HP QuickWeb te openen. ● Als de computer is ingeschakeld, drukt u op deze knop om de standaardwebbrowser te openen. (4) Knop voor draadloze communicatie Hiermee kunt u de voorziening voor draadloze communicatie in- en uitschakelen, maar geen draadloze verbinding tot stand brengen. (5) Touchpadknop Hiermee schakelt u het touchpad in/uit. (6) Knop Geluid uit Hiermee schakelt u de geluidsweergave uit (en weer in). (7) Knop Geluid zachter Hiermee verlaagt u het geluidsvolume. (8) Knop Geluid harder Hiermee verhoogt u het geluidsvolume. (9) Calculatorknop Hiermee opent u het bureau-accessoire Rekenmachine van Windows. (10) Vingerafdruklezer Hiermee kunt u zich met een vingerafdruk bij Windows aanmelden, in plaats van met een wachtwoord. Hardware herkennen 5 Toetsen Onderdeel Beschrijving (1) esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om systeeminformatie weer te geven. (2) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met een functietoets of de esctoets om veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren. (3) Windows-logotoets Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer. (4) Windows-applicatietoets Hiermee opent u een snelmenu voor items waarbij de aanwijzer staat. (5) Toetsen van het geïntegreerde numerieke toetsenblok Deze toetsen kunt u laten werken als de toetsen op een extern numeriek toetsenblok. (6) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de fn-toets om veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren. Onderdelen aan de voorkant 6 Hoofdstuk 1 Voorzieningen Onderdeel Beschrijving (1) ● Blauw: een geïntegreerd apparaat voor draadloze communicatie, zoals een WLAN-apparaat, de HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen) en/of een Bluetooth-apparaat, is ingeschakeld. ● Oranje: alle apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld. ● Aan: de computer is ingeschakeld. ● Knipperend: de computer staat in de standbystand. ● Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de hibernationstand. ● Oranje: er wordt een accu opgeladen. ● Turkoois: een accu is bijna volledig opgeladen. ● Knipperend oranje: een accu die de enige beschikbare voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu een kritiek laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te knipperen. ● Uit: als de computer is aangesloten op een externe voedingsbron, gaat het lampje uit wanneer alle accu's in de computer volledig zijn opgeladen. Als de computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron, blijft het lampje uit tot de accu in de computer bijna leeg is. ● Turkoois knipperend: er wordt geschreven naar of gelezen van de vaste schijf of een optischeschijfeenheid. ● Oranje: de interne vaste schijf is tijdelijk geparkeerd met HP 3D DriveGuard. (2) (3) (4) Lampje voor draadloze communicatie Aan/uit-lampje Acculampje Schijfeenheidlampje (5) Luidsprekers (2) Hiermee wordt het geluid van de computer weergegeven. (6) Mediakaartlezer Dit slot ondersteunt de volgende typen optionele digitale kaarten: ● Memory Stick ● Memory Stick Duo (adapter vereist) ● Memory Stick Pro (adapter vereist) ● MultiMediaCard ● Secure Digital-geheugenkaart (SD) ● xD-Picture Card ● xD-Picture Card Type H ● xD-Picture Card Type M (7) Beeldschermontgrendelingsknop Hiermee opent u de computer. (8) Slot voor visitekaartje Hierin kan een visitekaartje worden geplaatst, zodat de webcam een afbeelding van het visitekaartje kan vastleggen. Hardware herkennen 7 Onderdelen aan de rechterkant Onderdeel Beschrijving (1) Smart Card-lezer Ondersteunt optionele smart cards en Java™ Cards. (2) Upgraderuimte Hierin kunt u een optische schijfeenheid of een vaste schijf plaatsen. (3) 3.0 SuperSpeed USB-poorten (2) Hierop kunt u optionele USB-apparaten aansluiten en gegevens overbrengen met een hogere snelheid dan met een 2.0 USBapparaat. (4) RJ-45-netwerkconnector Hierop kunt u een netwerkkabel aansluiten. (5) RJ-11-connector (modem) Hierop kunt u een modemkabel aansluiten. (6) Bevestigingspunt voor een beveiligingskabel Hiermee bevestigt u een optionele beveiligingskabel aan de computer. OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen. Onderdelen aan de linkerkant Onderdeel Beschrijving (1) USB-poorten (3) Hierop kunt u optionele USB-apparatuur aansluiten. (2) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne onderdelen. OPMERKING: De ventilator van de computer start automatisch om interne onderdelen te koelen en oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u met de computer werkt. (3) 8 DisplayPort Hoofdstuk 1 Voorzieningen Via deze poort sluit u een optioneel digitaal weergaveapparaat, zoals een hoogwaardige monitor of projector, aan op de computer. Onderdeel Beschrijving (4) eSATA-poort Hierop sluit u hoogwaardige eSATA-componenten aan, zoals een externe eSATA-schijfeenheid. (5) 1394-poort Hiermee kunt u een optioneel IEEE 1394- of 1394a-apparaat, zoals een camcorder, aansluiten op de computer. (6) Audio-ingang (microfoon) Hierop kunt u een optionele headsetmicrofoon, stereomicrofoonarray of monomicrofoon aansluiten. (7) Audio-uitgang (hoofdtelefoon) Hierop kunt u een audioapparaat aansluiten, zoals optionele stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een oortelefoon, een headset of een televisietoestel, om het computergeluid via dat apparaat weer te geven. OPMERKING: Wanneer u een extern audioapparaat aansluit op de hoofdtelefoonuitgang, worden de computerluidsprekers uitgeschakeld. (8) ExpressCard-slot Hierin kunt u optionele ExpressCards plaatsen. Onderdelen aan de achterkant De ventilatieopening zorgt voor luchtkoeling van de interne onderdelen. OPMERKING: De ventilator van de computer start automatisch om interne onderdelen te koelen en oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u met de computer werkt. Onderdeel Beschrijving (1) Externemonitorpoort Hierop kunt u een optionele VGA-monitor of projector aansluiten. (2) Netvoedingsconnector Hierop kunt u een netvoedingsadapter aansluiten. Hardware herkennen 9 Onderdelen aan de onderkant Onderdeel Beschrijving (1) SIM-slot Bevat een SIM-kaart (Subscriber Identity Module) voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen). Het SIM-slot bevindt zich in de accuruimte. (2) Accuruimte Hierin bevindt zich de accu. (3) Dockingconnector Hierop sluit u een optioneel dockingapparaat aan. (4) Ventilatieopeningen (6) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de interne onderdelen. OPMERKING: De ventilator van de computer start automatisch om interne onderdelen te koelen en oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u met de computer werkt. (5) Connector voor een optionele extra accu Hierop kunt u een optionele extra accu aansluiten. (6) Geheugenmodulecompartiment Bevat twee slots voor geheugenuitbreidingsmodules. (7) Vasteschijfruimte Bevat de vaste schijf. (8) Bluetooth-compartiment Hierin bevindt zich een Bluetooth-apparaat. (9) Compartiment voor module voor draadloze communicatie Bevat een HP module voor mobiel breedband. OPMERKING: Vervang de module voor draadloze communicatie alleen door een module die is goedgekeurd voor gebruik in de computer door de overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor de regelgeving met betrekking tot apparatuur voor draadloze communicatie in uw land. Zo voorkomt u dat het systeem niet meer reageert en er een waarschuwing verschijnt. Als er na het vervangen van de module een waarschuwing verschijnt, verwijdert u de module om de functionaliteit van de computer te herstellen. Neem vervolgens via Help en ondersteuning contact op met de technische ondersteuningsdienst. (10) 10 Accu-ontgrendeling Hoofdstuk 1 Voorzieningen Hiermee ontgrendelt u de accu uit de accuruimte. Beeldscherm Onderdeel Beschrijving (1) Interne beeldschermschakelaar Wanneer u de computer sluit terwijl de computer is ingeschakeld, wordt deze schakelaar ingedrukt. Daardoor wordt het beeldscherm uitgeschakeld. (2) Interne microfoons (2) Hiermee neemt u geluid op. (3) Webcamlampje Aan: de webcam is in gebruik. (4) Webcam Hiermee kunt u geluid en videobeelden vastleggen en foto's maken. (5) Toetsenbordlampje Wanneer u onder slechte lichtomstandigheden op het toetsenbordlampje drukt, wordt het toetsenbord verlicht. (6) Knop van het toetsenbordlampje Hiermee schakelt u het toetsenbordlampje in. (7) Omgevingslichtsensor Deze sensor zorgt voor automatische aanpassing van de helderheid van het beeldscherm op basis van de lichtomstandigheden in uw omgeving. Antennes voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen) De antennes verzenden signalen naar en ontvangen signalen van een of meer apparaten voor draadloze communicatie. Deze antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer. Hardware herkennen 11 Onderdeel Beschrijving (1) WWAN-antennes (2)* Met deze antennes voor draadloze communicatie worden draadloze signalen verzonden en ontvangen binnen een WWAN (Wireless Wide-Area Network). (2) WLAN-antennes (2)* Met deze antennes voor draadloze communicatie worden draadloze signalen verzonden en ontvangen binnen een draadloos lokaal netwerk (WLAN). *Deze antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer. Voor optimale communicatie houdt u de directe omgeving van de antennes vrij. Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u het gedeelte van Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu dat van toepassing is op uw land/regio. Deze voorschriften vindt u in Help en ondersteuning. 12 Hoofdstuk 1 Voorzieningen Aanvullende hardwareonderdelen Onderdeel Beschrijving (1) Netsnoer* Hiermee kunt u een netvoedingsadapter aansluiten op een stopcontact. (2) Accu* Voorziet de computer van voeding als de computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron. (3) Netvoedingsadapter Hiermee wordt netvoeding omgezet in gelijkstroom. (4) Modemkabel (alleen bepaalde modellen)* Hiermee kunt u het interne modem aansluiten op een RJ-11telefoonaansluiting of op een land- of regiospecifieke modemkabeladapter. (5) Land- of regiospecifieke modemkabeladapter (alleen bepaalde modellen)* Hiermee wordt de modemkabel geschikt gemaakt voor telefoonaansluitingen van een ander type dan RJ-11. *Het uiterlijk van modemkabels, accu's, modemkabeladapter en netsnoeren verschilt per land of regio. Labels herkennen De labels die zijn aangebracht op de computer bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland gebruikt: ● Servicelabel: biedt belangrijke informatie, waaronder: ◦ Productnaam (1). Dit is de productnaam die is aangebracht op de voorkant van de notebookcomputer. ◦ Serienummer (s/n) (2). Dit is een alfanumeriek nummer dat uniek is voor elk product. ◦ Productnummer (p/n) (3). Dit nummer geeft specifieke informatie over de hardwareonderdelen van het product. Aan de hand van het productnummer kan een servicetechnicus bepalen welke componenten en onderdelen benodigd zijn. Labels herkennen 13 ◦ Modelbeschrijving (4). Dit is het nummer dat u gebruikt om documenten, stuurprogramma's en ondersteuning voor uw notebookcomputer op te zoeken. ◦ Garantieperiode (5). Beschrijft de duur van de garantieperiode voor deze computer. Houd deze gegevens bij de hand wanneer u contact opneemt met de technische ondersteuning. Het servicelabel bevindt zich aan de onderkant van de computer. 14 ● Certificaat van echtheid van Microsoft®: bevat de Windows-productcode. U kunt de productcode nodig hebben wanneer u het besturingssysteem wilt updaten of problemen met het systeem wilt oplossen. Dit certificaat bevindt zich aan de onderkant van de computer. ● Label met kennisgevingen: bevat kennisgevingen betreffende het gebruik van de computer. Het label met kennisgevingen bevindt zich aan de onderkant van de computer. ● Label met keurmerken voor het modem: bevat voorschriften en keurmerken van instanties die zijn vereist voor een aantal landen/regio's waarin het modem kan worden gebruikt. U kunt deze informatie nodig hebben als u de computer in het buitenland wilt gebruiken. Het label met goedkeuringen voor het modem bevindt zich aan de binnenkant van het geheugenmodulecompartiment. ● Certificeringslabel(s) voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen): bevatten informatie over optionele apparatuur voor draadloze communicatie en de keurmerken van diverse landen waar de apparatuur is goedgekeurd en toegestaan voor gebruik. Een optioneel apparaat kan een WLAN-apparaat of een Bluetooth-apparaat zijn. Als uw computermodel is voorzien van een of meer apparaten voor draadloze communicatie, heeft de computer een of meer van deze labels met keurmerk. U kunt deze informatie nodig hebben als u het apparaat in het buitenland wilt gebruiken. De certificaatlabels voor draadloze communicatie bevinden zich aan de onderkant van de computer. ● SIM-label (Subscriber Identity Module, alleen bepaalde modellen): bevat de ICCID (Integrated Circuit Card Identifier) van uw SIM-kaart. Dit label bevindt zich in de accuruimte. ● Label met serienummer van HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen): bevat het serienummer van uw HP module voor mobiel breedband. Dit label bevindt zich in de accuruimte. Hoofdstuk 1 Voorzieningen 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) Met technologie voor draadloze communicatie worden gegevens niet via kabels maar via radiogolven doorgegeven. Uw computer kan zijn voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor draadloze communicatie: ● WLAN-apparaat: via dit apparaat maakt u verbinding met draadloze lokale netwerken (ook wel WiFi netwerk, draadloos LAN of WLAN genoemd) in bedrijfsruimtes, bij u thuis en in openbare ruimtes, zoals vliegvelden, restaurants, café's, hotels en universiteiten. In een WLAN communiceert elk mobiel apparaat voor draadloze communicatie met een draadloze router of een draadloos toegangspunt. ● HP module voor mobiel breedband. Een draadloos WWAN-apparaat (wireless wide area network) dat toegang biedt tot informatie op elke plek waar mobiele netwerkservices beschikbaar zijn. In een WWAN communiceert elk mobiel apparaat met het basisstation van een mobielenetwerkexploitant. Mobiele-netwerkexploitanten installeren netwerken van basisstations (vergelijkbaar met masten voor mobiele telefonie) die grote gebieden beslaan, waardoor ze dekking kunnen bieden in hele provincies, regio's of zelfs landen. ● Bluetooth-apparaat: een apparaat waarmee u een PAN (personal area network) tot stand kunt brengen, zodat u verbinding kunt maken met andere apparaten die draadloze communicatie via Bluetooth ondersteunen, zoals computers, telefoons, printers, headsets, luidsprekers en camera's. In een PAN communiceert elk apparaat rechtstreeks met andere apparaten en moeten de apparaten zich relatief dicht bij elkaar bevinden, normaal gesproken binnen een straal van 10 meter van elkaar. Computers met WLAN-apparatuur ondersteunen een of meer van de volgende IEEE-standaarden: ● 802.11b, de eerste populaire standaard, ondersteunt overdrachtssnelheden tot 11 Mbps en werkt met een frequentie van 2,4 GHz. ● 802.11g ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 2,4 GHz. Een 802.11g WLAN-apparaat is achterwaarts compatibel met 802.11b-apparaten, waardoor ze in hetzelfde netwerk kunnen functioneren. ● 802.11a ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 5 GHz. Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) 15 OPMERKING: 802.11a is niet compatibel met 802.11b en 802.11g. ● Wi-Fi GECERTIFICEERD 802.11n concept 2.0 ondersteunt een gegevenssnelheid van maximaal 450 Mbps en kan werken op 2,4 GHz of 5 GHz, waardoor deze norm terugwaarts compatibel is met 802.11a, b en g. OPMERKING: De specificaties voor 802.11n WLAN zijn conceptspecificaties die nog niet definitief zijn. Als de uiteindelijke specificaties afwijken van de conceptspecificaties, kan dit van invloed zijn op het vermogen van de computer om met andere 802.11n WLAN-apparaten te communiceren. Raadpleeg de informatie en de koppelingen naar websites in Help en ondersteuning als u meer wilt weten over draadloze technologie. Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerken herkennen Pictogram Naam Beschrijving Draadloze communicatie (ingeschakeld) Geeft de locatie van de lampjes en knoppen voor draadloze communicatie op de computer aan. Wordt ook weergegeven bij de Wireless Assistant-software (Assistent voor draadloze communicatie) op de computer en geeft aan dat een of meer apparaten voor draadloze communicatie zijn ingeschakeld. Draadloze communicatie (uitgeschakeld) Wordt weergegeven bij de Wireless Assistant-software (Assistent voor draadloze communicatie) op de computer en geeft aan dat alle apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld. HP Connection Manager Hiermee opent u HP Connection Manager (Verbindingsbeheer), waarmee u een verbinding tot stand kunt brengen met een HP apparaat voor mobiele breedbandverbindingen (alleen bepaalde modellen). Netwerkstatus (verbonden) Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd en dat een of meer netwerkapparaten verbinding hebben met het netwerk. Netwerkstatus (niet verbonden) Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd maar dat er geen netwerkapparaten verbinding hebben met het netwerk. Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken U kunt de apparaten voor draadloze communicatie op uw computer met een van deze voorzieningen in- of uitschakelen: 16 ● Knop of schakelaar voor draadloze communicatie (in deze handleiding de "knop voor draadloze communicatie" genoemd). ● Wireless Assistant software (alleen bepaalde modellen). ● HP Connection Manager-software (alleen bepaalde modellen) ● Voorzieningen van het besturingssysteem. Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk Knop voor draadloze communicatie gebruiken De computer heeft een knop voor draadloze communicatie, een of meer apparaten voor draadloze communicatie en een of twee lampjes voor draadloze communicatie, afhankelijk van het model. Standaard zijn alle apparaten voor draadloze communicatie geactiveerd en brandt het lampje voor draadloze communicatie blauw wanneer u de computer aanzet. Het lampje voor draadloze communicatie geeft niet de status van afzonderlijke apparaten voor draadloze communicatie aan, maar de status van deze apparaten als groep. Wanneer het lampje voor draadloze communicatie blauw brandt, zijn een of meer apparaten voor draadloze communicatie ingeschakeld. Wanneer het lampje voor draadloze communicatie uit is, zijn alle apparaten voor draadloze communicatie uitgeschakeld. OPMERKING: Bij sommige modellen brandt het lampje voor draadloze communicatie oranje wanneer alle apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld. Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard zijn geactiveerd, kunt u de knop voor draadloze communicatie gebruiken om alle draadloze apparatuur tegelijk in of uit te schakelen. U kunt de apparaten voor draadloze communicatie afzonderlijk besturen via de Wireless Assistant-software (alleen bepaalde modellen) of via Computer Setup (Computerinstellingen). OPMERKING: Als de apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld in Computer Setup, kunt u ze niet besturen met de knop voor draadloze communicatie totdat u ze weer inschakelt. Wireless Assistant software gebruiken (alleen bepaalde modellen) Een apparaat voor draadloze communicatie kan worden in- of uitgeschakeld via Wireless Assistant. Wanneer een apparaat voor draadloze communicatie is gedeactiveerd in Computer Setup, moet het eerst opnieuw worden geactiveerd in Computer Setup voordat het kan worden in- of uitgeschakeld via Wireless Assistant. OPMERKING: Als u een apparaat voor draadloze communicatie activeert of inschakelt betekent dit niet dat de computer automatisch verbinding maakt met een netwerk of Bluetooth-apparaat. U geeft op een van de volgende manieren de status van de apparatuur voor draadloze communicatie weer: Plaats de aanwijzer op het pictogram voor draadloze communicatie in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. – of – Open Wireless Assistant door te dubbelklikken op het pictogram in het systeemvak. Raadpleeg de online Help van de Wireless Assistant software voor meer informatie. 1. Open Wireless Assistant door te dubbelklikken op het pictogram in het systeemvak. 2. Klik op de knop Help. HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) U kunt HP Connection Manager gebruiken om verbinding te maken met WWAN's via het HP apparaat voor mobiel breedband in de computer (alleen bepaalde modellen). Om Connection Manager te starten, klikt u op het pictogram Connection Manager in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) 17 – of – Selecteer Start > Alle programma's > HP > HP Connection Manager. Raadpleeg de helpfunctie van de Connection Manager-software voor meer informatie. Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken Ook sommige besturingssystemen bieden de mogelijkheid om de geïntegreerde apparaten voor draadloze communicatie en de draadloze verbinding te beheren. Met Windows Netwerkverbindingen bijvoorbeeld kunt u de volgende taken uitvoeren: een verbinding instellen, verbinding maken met een netwerk, draadloze netwerken beheren en een diagnose stellen van verbindingen en verbindingen herstellen. Om toegang te krijgen tot Netwerkverbindingen, klikt u op Start > Configuratiescherm > Netwerk- en Internet-verbindingen > Netwerkverbindingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie. Klik op Start > Help en ondersteuning. 18 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk Draadloos netwerk gebruiken Met een WLAN-apparaat kunt u toegang krijgen tot een WLAN, dat bestaat uit andere computers en accessoires die met elkaar zijn verbonden door een draadloze router of een draadloos toegangspunt. OPMERKING: De termen draadloze router en draadloos toegangspunt worden vaak door elkaar gebruikt. ● Grote draadloze netwerken, zoals draadloze bedrijfsnetwerken en openbare draadloze netwerken, werken meestal met draadloze toegangspunten, die een groot aantal computers en accessoires ondersteunen en kritieke netwerkfuncties kunnen afschermen. ● Een draadloos thuisnetwerk of een klein draadloos kantoornetwerk werkt meestal met een draadloze router, die ervoor zorgt dat meerdere draadloze en bekabelde computers een internetverbinding, een printer en bestanden kunnen delen zonder dat daar extra hardware of software aan te pas komt. Als u het draadloos-netwerkapparaat in de computer wilt gebruiken, moet u verbinding maken met een WLAN-infrastructuur (aangeboden door een aanbieder van netwerkdiensten of een openbaar netwerk of bedrijfsnetwerk). Draadloos netwerk installeren Als u een draadloos netwerk wilt installeren en verbinding wilt maken met internet, heeft u de volgende apparatuur nodig: ● een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een internetservice met hoge snelheid via een abonnement bij een internetprovider; ● een draadloze router (afzonderlijk aan te schaffen) (2); ● de computer met voorzieningen voor draadloze communicatie (3). De volgende afbeelding laat een voorbeeld zien van een installatie van een draadloos netwerk dat is verbonden met internet. Naarmate uw netwerk groter wordt, kunnen extra draadloze en bekabelde computers op het netwerk worden aangesloten voor toegang tot internet. Als u hulp nodig heeft bij het installeren van een draadloos netwerk, raadpleeg dan de informatie die de routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt. Draadloos netwerk beveiligen Aangezien de WLAN-standaard is ontwikkeld met slechts beperkte beveiligingsfuncties die niet zijn opgewassen tegen krachtige aanvallen, is het van cruciaal belang dat u begrijpt dat draadloze netwerken gevoelig zijn voor de welbekende veiligheidsrisico’s. Draadloze netwerken in openbare zones, of "hotspots", zoals café's en luchthavens, zijn mogelijk helemaal niet beveiligd. Door fabrikanten van producten voor draadloze communicatie en aanbieders Draadloos netwerk gebruiken 19 van hotspotservices worden nieuwe technologieën ontwikkeld om de openbare ruimte veiliger en anoniemer te maken. Als u zich zorgen maakt om de beveiliging van uw computer op een hotspot, kunt u uw netwerkactiviteiten het beste beperken tot niet-kritieke e-mailactiviteiten en oppervlakkig surfen op internet. Wanneer u een draadloos netwerk installeert of verbinding maakt met een bestaand draadloos netwerk, is het altijd belangrijk de beveiligingsvoorzieningen in te schakelen om het netwerk te beveiligen tegen onbevoegde toegang. De gangbare beveiligingsniveaus zijn Wi-Fi Protected Access (WPA) en Wired Equivalent Privacy (WEP). Aangezien draadloze radiosignalen tot buiten het netwerk reiken, kunnen andere draadloos-netwerkapparaten onbeschermde signalen opvangen en verbinding maken met uw netwerk (onuitgenodigd) of informatie opvangen die via het netwerk wordt verzonden. U kunt echter de volgende voorzorgsmaatregelen nemen om uw draadloze netwerk hiertegen te beschermen: ● Gebruik een zender met ingebouwde beveiliging Veel draadloze basisstations, gateways en routers hebben ingebouwde beveiligingsvoorzieningen, zoals protocollen voor beveiliging van draadloze communicatie en firewalls. Met behulp van de juiste draadloze zender kunt u uw netwerk beschermen tegen de meest voorkomende beveiligingsrisico’s van draadloze communicatie. ● Gebruik een firewall Een firewall is een barrière die gegevens en verzoeken om gegevens controleert die naar uw netwerk worden gestuurd, en vervolgens alle verdachte items verwijdert. Firewalls zijn er in vele variaties, zowel softwarematige als hardwarematige. Sommige netwerken maken gebruik van een combinatie van beide typen. ● Gebruik codering voor draadloze communicatie Voor een draadloos netwerk zijn verschillende geavanceerde coderingsprotocollen beschikbaar. Kies de oplossing die het beste werkt voor de beveiliging van uw netwerk: ● ◦ WEP (Wired Equivalent Privacy) is een protocol ter beveiliging van draadloze communicatie dat gebruikmaakt van een WEP-sleutel om alle netwerkgegevens te coderen voordat ze worden verzonden. Normaal gesproken kunt u het netwerk de WEP-sleutel laten toewijzen. U kunt echter ook zelf een sleutel instellen, een andere sleutel genereren of andere geavanceerde opties kiezen. Zonder de juiste sleutel kunnen anderen niet gebruikmaken van het draadloze netwerk. ◦ WPA (Wi-Fi Protected Access) maakt, net zoals WEP, gebruik van beveiligingsinstellingen om gegevens te coderen en te decoderen die via het netwerk worden verzonden. In plaats van één statische beveiligingssleutel te gebruiken voor coderingen, zoals bij WEP, gebruikt WPA TKIP (temporal key integrity protocol) om op dynamische wijze een nieuwe sleutel te genereren voor elk pakket. Bovendien wordt voor elke computer in het netwerk een afzonderlijke sleutelset gegenereerd. Sluit uw netwerk Voorkom indien mogelijk dat uw netwerknaam (SSID) door de draadloze zender wordt uitgezonden. De meeste netwerken zenden de naam uit, waarmee ze computers in de buurt van uw netwerk laten weten dat uw netwerk beschikbaar is. Door het netwerk te sluiten, is de kans kleiner dat andere computers weten dat uw netwerk bestaat. OPMERKING: Als uw netwerk gesloten is en de SSID niet wordt doorgegeven, moet u de SSID onthouden om nieuwe apparaten op het netwerk te kunnen aansluiten. Noteer de SSID en bewaar de notitie op een veilige plaats voordat u het netwerk sluit. 20 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk Verbinding maken met een draadloos netwerk Ga als volgt te werk om verbinding met het WLAN te maken: 1. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld. Als het apparaat is ingeschakeld, brandt het lampje voor draadloze communicatie (blauw). Als het lampje niet brandt, drukt u op de knop voor draadloze communicatie. OPMERKING: Bij sommige modellen brandt het lampje voor draadloze communicatie oranje wanneer alle apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld. 2. Selecteer Start > Verbinding maken met. 3. Selecteer uw draadloze netwerk in de lijst en typ vervolgens de netwerkbeveiligingssleutel, indien vereist. ● Als het netwerk niet beveiligd en dus voor iedereen toegankelijk is, wordt een waarschuwing weergegeven. Klik op Toch verbinding maken om de waarschuwing te accepteren en de verbinding te voltooien. ● Als het netwerk een beveiligd draadloos netwerk is, wordt u verzocht een netwerkbeveiligingssleutel in te voeren. Dit is een beveiligingscode. Typ de code en klik daarna op Verbinden om de verbinding tot stand te brengen. OPMERKING: Als er geen draadloze netwerken (WLAN’s) worden weergegeven, betekent dit dat u zich buiten het bereik van een draadloze router of toegangspunt bevindt. OPMERKING: Als het netwerk waarmee u verbinding wilt maken, niet wordt weergegeven, klikt u op Alle verbindingen weergeven. Er verschijnt een lijst met opties, waaronder het maken van een nieuwe netwerkverbinding, alsmede onderwerpen die betrekking hebben op het oplossen van verbindingsproblemen. Nadat de verbinding tot stand is gebracht, plaatst u de aanwijzer op het pictogram voor de netwerkstatus in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk om de naam en status van de verbinding te controleren. OPMERKING: Het effectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al naar gelang de WLAN-implementatie, het merk router, interferentie van andere elektronische apparaten en fysieke belemmeringen in de vorm van wanden en vloeren. Meer informatie over het gebruik van een draadloos netwerk is beschikbaar via de volgende hulpbronnen: ● Informatie van uw internetprovider en de instructies van de fabrikant die bij de router en andere apparatuur voor draadloze netwerken zijn geleverd ● Help en ondersteuning, waar u informatie vindt en koppelingen naar websites. Neem voor een lijst met openbare draadloze netwerken bij u in de buurt contact op met uw internetprovider of zoek op het web. Ga naar de website van uw internetprovider of zoek op internet met de zoekterm "hotspot". Informeer bij elke locatie met een openbaar draadloos netwerk naar de kosten en de vereisten voor een verbinding. Neem contact op met uw netwerkbeheerder of IT-afdeling voor aanvullende informatie over de manier waarop u met de computer verbinding kunt maken met een bedrijfsnetwerk. Draadloos netwerk gebruiken 21 Naar een ander netwerk roamen Wanneer u uw computer binnen het bereik van een ander draadloos netwerk plaatst, probeert Windows verbinding te maken met dat netwerk. Als de poging slaagt, wordt uw computer automatisch verbonden met het nieuwe netwerk. Als het nieuwe netwerk niet door Windows wordt herkend, volgt u dezelfde procedure die u eerder gebruikte om verbinding te maken met uw draadloze netwerk. 22 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) HP mobiel breedband stelt uw computer in staat gebruik te maken van WWAN's voor toegang tot internet vanuit meer plaatsen en met een groter bereik dan mogelijk is met draadloze netwerken. Voor gebruik van HP mobiel breedband heeft u een aanbieder van netwerkdiensten nodig (mobielenetwerkexploitant genoemd). In de meeste gevallen is dat een beheerder van een netwerk voor mobiele telefonie. De dekking voor HP mobiel breedband komt overeen met de dekking voor spraak via mobiele telefonie. Wanneer uw computer met HP mobiel breedband wordt gebruikt in combinatie met de service van een mobiele-netwerkexploitant, biedt HP mobiel breedband de mogelijkheid om verbinding te houden met internet, e-mail te versturen of contact te leggen met het bedrijfsnetwerk, ook als u onderweg bent en buiten het bereik van Wi-Fi hotspots bent. HP ondersteunt de volgende technologieën: ● HSPA (High Speed Packet Access): biedt toegang tot netwerken op basis van de telecommunicatiestandaard GSM (Global System for Mobile Communications). ● EV-DO (Evolution Data Optimized): biedt toegang tot netwerken op basis van de telecommunicatiestandaard CDMA (Code Division Multiple Access). Mogelijk heeft u het serienummer van de HP module voor mobiel breedband nodig om de dienst voor mobiel breedband te activeren. Het serienummer is gedrukt op een label in de accuruimte van de computer. Sommige aanbieders van mobiele netwerkdiensten vereisen het gebruik van een SIM-kaart (subscriber identity module). Een SIM-kaart bevat basisinformatie over u, zoals een pincode, alsmede netwerkinformatie. Bij sommige computers is een SIM-kaart vooraf geïnstalleerd in de accuruimte. Als de SIM-kaart niet vooraf is geïnstalleerd, wordt deze mogelijk meegeleverd bij de informatie over HP mobiel breedband die bij uw computer is verstrekt, of de aanbieder van mobiele netwerkdiensten verstrekt deze los van de computer. Informatie over het plaatsen en verwijderen van de SIM-kaart vindt u onder "SIM-kaart plaatsen" en "SIM-kaart verwijderen" in dit hoofdstuk. Informatie over HP mobiel breedband en over de manier waarop u de service van een mobielenetwerkexploitant activeert, vindt u in de informatie over HP mobiel breedband die bij de computer is geleverd. Ga naar de website van HP op http://www.hp.com/go/mobilebroadband en klik op de koppeling voor uw land of regio voor meer informatie. SIM-kaart plaatsen VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het plaatsen van een SIM-kaart, om beschadiging van de connectoren te voorkomen. U plaatst een SIM-kaart als volgt: 1. Schakel de computer uit. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem. 2. Sluit het beeldscherm. 3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten. HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) 23 4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact. 5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe. 6. Verwijder de accu. 7. Plaats de SIM-kaart in het daarvoor bestemde slot en duw de SIM-kaart voorzichtig in het slot totdat deze stevig op zijn plaats zit. 8. Plaats de accu terug. OPMERKING: HP mobiel breedband wordt gedeactiveerd als de accu niet wordt teruggeplaatst. 9. Sluit de externe voedingsbron opnieuw aan. 10. Sluit externe apparaten opnieuw aan. 11. Zet de computer aan. SIM-kaart verwijderen U verwijdert een SIM-kaart als volgt: 24 1. Schakel de computer uit. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem. 2. Sluit het beeldscherm. 3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten. 4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact. 5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe. 6. Verwijder de accu. Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk 7. Druk de SIM-kaart iets naar binnen (1) en verwijder deze vervolgens uit het slot (2). 8. Plaats de accu terug. 9. Sluit de externe voedingsbron opnieuw aan. 10. Sluit externe apparaten opnieuw aan. 11. Zet de computer aan. HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) 25 Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) Een Bluetooth-apparaat maakt draadloze communicatie over korte afstanden mogelijk, ter vervanging van communicatie via de gebruikelijke fysieke kabels tussen elektronische apparaten zoals de volgende: ● computers (desktop- en notebookcomputers, PDA's) ● telefoons (mobiele telefoons, draadloze telefoons, gecombineerde GSM/PDA's (smart phones)) ● beeldverwerkingsapparatuur (printers, camera's) ● geluidsapparatuur (headsets, luidsprekers) Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk, waardoor u een PAN (Personal Area Network – persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Raadpleeg de Help-functie van Bluetooth-software voor informatie over de configuratie en het gebruik van Bluetooth-apparaten. Bluetooth en Internetverbinding delen (ICS) HP adviseert om een computer met Bluetooth niet te gebruiken als host en te gebruiken als gateway die door andere computers kan worden gebruikt om verbinding met internet te maken. Wanneer twee of meer computers met elkaar zijn verbonden via Bluetooth en ICS (Internet Connection Sharing) is geactiveerd op een van de computers, kunnen de andere computers mogelijk geen verbinding maken met internet via het Bluetooth-netwerk. De kracht van Bluetooth is de synchronisatie van gegevensoverdracht tussen uw computer en draadloze apparatuur zoals mobiele telefoons, printers, camera's en pda's. Het is niet mogelijk twee of meer computers continu verbinding te laten houden met internet via Bluetooth. Dit is een beperking van Bluetooth en het besturingssysteem Windows. 26 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk Problemen met draadloze verbindingen oplossen Enkele mogelijke oorzaken van problemen met draadloze verbindingen zijn: ● Een apparaat voor draadloze communicatie is niet correct geïnstalleerd of is uitgeschakeld. ● Er is een storing opgetreden in een apparaat voor draadloze communicatie of router. ● De netwerkconfiguratie (SSID of beveiliging) is gewijzigd. ● Signalen van het draadloze apparaat worden verstoord door andere apparaten. OPMERKING: Apparaten voor draadloze netwerken worden alleen met bepaalde computermodellen geleverd. Als draadloos netwerken niet voorkomt in de lijst met voorzieningen op de oorspronkelijke computerverpakking, kunt u de computer van deze mogelijkheid voorzien door een apparaat voor draadloze communicatie aan te schaffen. Voordat u de reeks mogelijke oplossingen voor uw netwerkverbindingsprobleem doorloopt, controleert u eerst of voor elk apparaat voor draadloze communicatie een stuurprogramma is geïnstalleerd. Als een computer niet op de gewenste manier verbinding maakt met het netwerk, volgt u de procedures in dit hoofdstuk om een diagnose te stellen en het probleem op te lossen. Kan geen verbinding maken met een draadloos netwerk Als het niet lukt verbinding te maken met een draadloos netwerk, controleert u of het geïntegreerde WLAN-apparaat correct is geïnstalleerd op uw computer. 1. Selecteer Start > Deze computer. 2. Klik met de rechtermuisknop in het venster Deze computer. 3. Selecteer Eigenschappen > Hardware > Apparaatbeheer > Netwerkadapters. 4. Zoek het WLAN-apparaat op in de lijst met netwerkadapters. De vermelding van een WLANapparaat bevat de term draadloos, wireless, draadloos LAN, WLAN of 802.11. Als geen WLAN-apparaat wordt weergegeven, is uw computer niet voorzien van een geïntegreerd WLAN-apparaat of is het bijbehorende stuurprogramma niet correct geïnstalleerd. Raadpleeg de koppelingen naar websites in Help en ondersteuning als u meer wilt weten over het oplossen van problemen met draadloze netwerken. Problemen met draadloze verbindingen oplossen 27 Kan geen verbinding maken met een voorkeursnetwerk Windows kan automatisch een beschadigde verbinding met een draadloos netwerk herstellen. ● Als zich in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk een pictogram voor de netwerkstatus bevindt, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram en klikt u daarna op Herstellen in het menu. Windows reset uw netwerkapparaat en probeert opnieuw verbinding te maken met een van de voorkeursnetwerken. ● Als over het netwerkstatuspictogram een "x" wordt weergegeven, zijn een of meer van uw stuurprogramma’s voor een (draadloos) netwerk geïnstalleerd, maar is de computer niet met een netwerk verbonden. ● Als zich in het systeemvak geen netwerkstatuspictogram bevindt, gaat u als volgt te werk: 1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk- en Internet-verbindingen > Netwerkverbindingen. 2. Klik op een van de verbindingen. 3. Klik in het linkerdeelvenster op Deze verbinding herstellen. Het venster Netwerkverbindingen verschijnt, en Windows reset uw netwerkapparaat en probeert opnieuw verbinding te maken met een van de voorkeursnetwerken. Netwerkpictogram wordt niet weergegeven Als het netwerkpictogram niet wordt weergegeven in het systeemvak nadat u het WLAN heeft geconfigureerd, betekent dit dat het softwarestuurprogramma ontbreekt of beschadigd is. Mogelijk wordt ook een Windows-foutbericht weergegeven dat een apparaat niet gevonden is. Installeer het stuurprogramma opnieuw. Ga als volgt te werk om de nieuwste versie van de software voor het WLAN-apparaat in de computer op te halen: 1. Open een internetbrowser en ga naar http://www.hp.com/support. 2. Selecteer uw land of regio. 3. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's en typ het nummer van uw computermodel in het zoekvak. 4. Druk op enter en volg de instructies op het scherm. OPMERKING: Als u het door u gebruikte WLAN-apparaat afzonderlijk heeft aangeschaft, raadpleegt u de website van de fabrikant voor de nieuwste software. Actuele netwerkbeveiligingscodes zijn niet beschikbaar Als u gevraagd wordt om een netwerksleutel of een SSID wanneer u verbinding maakt met een draadloos netwerk, is het netwerk beveiligd. Om verbinding te kunnen maken met een beveiligd netwerk, 28 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk moet u over de juiste codes beschikken. De SSID en de netwerksleutel zijn alfanumerieke codes die u invoert in de computer om uw computer kenbaar te maken bij het netwerk. ● Voor een netwerk dat is verbonden met uw persoonlijke draadloze router, raadpleegt u de gebruikershandleiding bij de router voor instructies aangaande het instellen van dezelfde codes op de router en het draadloos-netwerkapparaat. ● Voor een particulier netwerk, zoals een netwerk in een kantoor of in een openbare internetchatruimte, neemt u contact op met de netwerkbeheerder voor de juiste codes, en voert u de codes in wanneer hierom wordt gevraagd. Sommige netwerken wijzigen de SSID of netwerksleutels voor hun routers of toegangspunten periodiek om de veiligheid te verbeteren. Als dat het geval is, wijzigt u de corresponderende codes in uw computer dienovereenkomstig. Als u nieuwe sleutels en een nieuwe SSID heeft ontvangen voor een netwerk en u eerder was verbonden met dat netwerk, gaat u als volgt te werk om verbinding te maken met het netwerk: 1. Selecteer Configuratiescherm > Netwerk- en Internet-verbindingen > Netwerkverbindingen. Er wordt een lijst weergegeven met de beschikbare draadloze netwerken. Als u zich op een hotspot bevindt waar meerdere draadloze netwerken actief zijn, krijgt u meerdere netwerken te zien. 2. Klik met de rechtermuisknop op het netwerk en klik vervolgens op Eigenschappen. 3. Klik op de tab Draadloze netwerken. 4. Selecteer het netwerk en klik op Eigenschappen. OPMERKING: Als het gewenste netwerk niet wordt weergegeven, raadpleegt u de netwerkbeheerder om te controleren of de router of het toegangspunt wel actief is. 5. Klik op de tab Koppeling en typ de juiste coderingsgegevens voor draadloze communicatie in het veld Netwerksleutel. 6. Klik op OK om deze instellingen op te slaan. Verbinding met een draadloos netwerk is zeer zwak Als de verbinding zeer zwak is, of als uw computer geen verbinding met een draadloos netwerk kan maken, kunt u als volgt de interferentie (storende signalen) van andere apparatuur minimaliseren: ● Verplaats uw computer dichter naar de draadloze router of het toegangspunt. ● Schakel tijdelijk apparaten zoals een magnetron, draadloze telefoon of mobiele telefoon uit, om storing door andere apparaten te voorkomen. Als de verbinding niet beter wordt, probeert u het apparaat te dwingen om alle verbindingswaarden opnieuw in te stellen: 1. Selecteer Configuratiescherm > Netwerk- en Internet-verbindingen > Netwerkverbindingen. 2. Klik met de rechtermuisknop op het netwerk en klik vervolgens op Eigenschappen. 3. Klik op de tab Draadloze netwerken. Problemen met draadloze verbindingen oplossen 29 Er wordt een lijst weergegeven met de beschikbare draadloze netwerken. Als u zich op een hotspot bevindt met meerdere actieve draadloze netwerken, krijgt u meerdere netwerken te zien. 4. Selecteer een netwerk en klik op Verwijderen. Kan geen verbinding maken met de draadloze router Als uw pogingen om verbinding te maken met de draadloze router niet lukken, stelt u de draadloze router opnieuw in door te zorgen dat de router gedurende 10 tot 15 seconden geen elektrische voeding krijgt. Als de computer nog geen verbinding maakt met het draadloze netwerk, start u de draadloze router opnieuw op. Raadpleeg de instructies van de routerfabrikant voor nadere informatie. 30 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) Het modem moet zijn aangesloten op een analoge telefoonlijn met een 6-pins RJ-11-modemkabel. In bepaalde landen/regio's is ook een land-/regiospecifieke modemkabeladapter vereist. Aansluitingen voor digitale PBX-systemen lijken op analoge telefoonaansluitingen, maar zijn niet compatibel met dit modem. WAARSCHUWING! Als het interne analoge modem wordt aangesloten op een digitale lijn, kan het modem blijvend beschadigd raken. Koppel de modemkabel onmiddellijk los als u deze per ongeluk heeft aangesloten op een digitale lijn. Als de modemkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, wat voorkomt dat de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt gestoord, sluit u de kabel met het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit (2) bevindt aan op de computer. Modemkabel aansluiten WAARSCHUWING! Sluit geen modem- of telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector, om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken. U sluit als volgt een modemkabel aan: 1. Sluit de modemkabel aan op de modemconnector van de computer (1). 2. Sluit de modemkabel aan op de RJ-11-telefoonaansluiting in de wand (2). Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) 31 Een Land-/regiospecifieke modemkabeladapter aansluiten Telefoonaansluitingen kunnen per land/regio verschillen. Als u het modem en de modemkabel (alleen bij bepaalde modellen meegeleverd) wilt gebruiken in een ander land of een andere regio dan het land of de regio waar u de computer heeft gekocht, moet u een land-/regiospecifieke modemkabeladapter aanschaffen (alleen bij bepaalde modellen meegeleverd). U sluit het modem als volgt aan op een analoge telefoonlijn met een ander type aansluiting dan RJ-11: 1. Sluit de modemkabel aan op de modemconnector van de computer (1). 2. Sluit de modemkabel aan op de land-/regiospecifieke modemkabeladapter (2). 3. Sluit de land-/regiospecifieke modemkabeladapter aan op de telefoonaansluiting in de wand (3). Selecteer de Locatie-instelling Huidige instelling voor locatie weergeven U geeft als volgt de huidige instelling voor de locatie van het modem weer: 32 1. Selecteer Start > Configuratiescherm. 2. Klik op Datum, tijd, taal en landinstellingen. 3. Klik op Landinstellingen. 4. Uw locatie wordt weergegeven onder Locatie. Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk Nieuwe locaties toevoegen voor gebruik van het modem in het buitenland Standaard is voor het modem als locatie alleen de locatie-instelling beschikbaar voor het land/de regio waar u de computer heeft gekocht. Wanneer u naar verschillende landen/regio's reist, kunt u het geïntegreerde modem instellen op de locatie die voldoet aan de normen van de landen/regio's waar u het modem gebruikt. Wanneer u nieuwe locatie-instellingen toevoegt, worden deze opgeslagen op de computer, zodat u op elk gewenst moment een andere locatie kunt kiezen. U kunt voor alle gewenste landen/regio’s meerdere locatie-instellingen toevoegen. VOORZICHTIG: Als u wilt voorkomen dat de instellingen voor land/regio voor uw eigen land/regio verloren gaan, verwijdert u de huidige instellingen voor land/regio van het modem niet. Voeg een nieuwe configuratie toe voor elke locatie waar u het modem gaat gebruiken, zodat u het modem in andere landen/regio's kunt gebruiken, terwijl de configuratie voor uw eigen land/regio behouden blijft. VOORZICHTIG: Selecteer het land/de regio waar de computer zich bevindt, om te voorkomen dat het modem wordt geconfigureerd op een manier die in strijd is met de wet- of regelgeving op het gebied van telecommunicatie van de landen/regio's die u bezoekt. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat het modem niet naar behoren functioneert als niet de juiste instelling voor het land/de regio is gekozen. U voegt als volgt een instelling voor de locatie van het modem weer: 1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk- en Internet-verbindingen. 2. Klik in het paneel aan de linkerkant op Telefoon- en modemopties. 3. Klik op het tabblad Kiesregels. 4. Klik op Nieuw. (Het venster Nieuwe locatie wordt weergegeven.) 5. Typ een naam (zoals "thuis" of "werk") voor de nieuwe locatie in het tekstveld Naam van locatie. 6. Selecteer een land/regio in de vervolgkeuzelijst Land/regio. Als u een land/regio selecteert waarvoor het modem geen ondersteuning biedt, wordt bij Land/regio standaard VS of VK weergegeven.) 7. Klik op OK om uw nieuwe locatie-instelling op te slaan. (Het dialoogvenster Telefoon- en modemopties wordt weergegeven. 8. Voer een van de volgende acties uit: ● Stel de nieuwe locatie in als de huidige locatie door op OK te klikken. ● Als u een andere locatie wilt selecteren als huidige locatie, selecteert u de gewenste locatie in de lijst Locatie en klikt u op OK. OPMERKING: U kunt de voorgaande procedure gebruiken om locaties toe te voegen voor plaatsen in uw eigen land/regio maar ook voor plaatsen in andere landen/regio's. U kunt bijvoorbeeld een instelling met de naam 'Werk' toevoegen, die kiesregels bevat voor het bellen van een buitenlijn. Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) 33 Problemen met verbindingen in het buitenland oplossen Als u problemen met de modemverbinding ondervindt wanneer u de computer in een ander land/andere regio dan het land/de regio van aanschaf gebruikt, kunt u de volgende mogelijke oplossingen proberen: ● Controleer het soort telefoonlijn Het modem werkt alleen met een analoge telefoonlijn, niet met een digitale telefoonlijn. Bij een PBX-lijn gaat het doorgaans om een digitale lijn. Een telefoonlijn die wordt omschreven als een datalijn, faxlijn, modemlijn of standaardtelefoonlijn, is doorgaans een analoge lijn. ● Controleer of pulskeuze of toonkeuze is ingesteld Een analoge telefoonlijn ondersteunt ofwel pulskeuze, ofwel toonkeuze. Deze opties voor de kiesmodus kunt u opgeven bij Telefoon- en modemopties. De geselecteerde kiesmodusopties moeten overeenkomen met de kiesmodus die wordt ondersteund door de telefoonlijn op uw locatie. U kunt bepalen welke kiesmodus door een telefoonlijn wordt ondersteund door een paar cijfers te kiezen met de telefoon en te luisteren of u klikken (pulsen) of tonen hoort. Als u klikken hoort, ondersteunt de telefoonlijn pulskeuze. Als u tonen hoort, ondersteunt de telefoonlijn toonkeuze. U wijzigt als volgt de kiesmodus in de huidige locatie-instelling voor het modem: ● 1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk- en Internet-verbindingen. 2. Klik in het paneel aan de linkerkant op Telefoon- en modemopties. 3. Klik op het tabblad Kiesregels. 4. Selecteer de locatie-instelling voor het modem. 5. Klik op Bewerken. 6. Selecteer Toon of Puls. 7. Klik twee keer op OK. Controleer het telefoonnummer dat u heeft gekozen en de reactie van het externe modem Kies een telefoonnummer, controleer of het modem op afstand reageert en hang vervolgens op. ● Stel in dat het modem kiestonen moet negeren Als het modem een kiestoon ontvangt die niet wordt herkend, wordt het nummer niet gekozen en verschijnt het foutbericht Geen kiestoon. Ga als volgt te werk om het modem in te stellen voor het negeren van alle kiestonen voordat een nummer wordt gekozen: 34 1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk- en Internet-verbindingen. 2. Klik in het paneel aan de linkerkant op Telefoon- en modemopties. 3. Klik op het tabblad Modems. 4. Klik op het gewenste modem. 5. Klik op Eigenschappen. 6. Klik op Modem. Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk 7. Schakel het selectievakje Op kiestoon wachten voordat het nummer wordt gekozen uit. 8. Klik twee keer op OK. Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) 35 Vooraf geïnstalleerde communicatiesoftware gebruiken Ga als volgt te werk als u vooraf geïnstalleerde modemsoftware voor terminalemulatie en gegevensoverdracht wilt gebruiken: 36 1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Communicatie. 2. Klik op een fax- of terminalemulatieprogramma of selecteer een wizard voor de internetverbinding. Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, modem en lokaal netwerk Verbinding met een lokaal netwerk (LAN) Voor het verbinden met een LAN (Local area network) is een 8-pins RJ-45-netwerkconnector nodig (niet bijgeleverd). Als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, wat voorkomt dat de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt gestoord, sluit u de kabel met het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit (2) bevindt aan op de computer. U sluit de netwerkkabel als volgt aan: 1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector (1) van de computer. 2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2). WAARSCHUWING! Sluit geen modem- of telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector, om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken. Verbinding met een lokaal netwerk (LAN) 37 3 Cursorbesturing en toetsenbord Cursorbesturing gebruiken Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen Gebruik Eigenschappen voor Muis in Windows om instellingen voor cursorbesturingsapparaten te wijzigen, zoals de configuratie van de knoppen, de kliksnelheid en de opties voor de aanwijzer. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Muis om Eigenschappen voor muis te openen. Touchpad gebruiken Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, schuift u uw vinger over het oppervlak van het touchpad in de richting waarin u de aanwijzer wilt bewegen. Gebruik de knoppen van het touchpad zoals u de knoppen op een externe muis zou gebruiken. Als u omhoog en omlaag wilt schuiven met de verticale schuifzone van het touchpad, schuift u met uw vinger omhoog en omlaag over de lijnen. OPMERKING: Als u het touchpad gebruikt om de aanwijzer te verplaatsen, haalt u eerst uw vinger van het touchpad voordat u uw vinger op de schuifzone plaatst. Als u uw vinger doorschuift van het touchpad naar de schuifzone, wordt de schuiffunctie niet geactiveerd. Muisbesturing gebruiken Druk de EasyPoint-muisbesturing in de richting waarin u de cursor op het scherm wilt bewegen. Gebruik de linker- en rechterknop van de EasyPoint-muisbesturing net zoals u de linker- en rechterknop op een externe muis gebruikt. Externe muis aansluiten U kunt een externe USB-muis aansluiten op de computer via een van de USB-poorten op de computer. U kunt ook een USB-muis op het systeem aansluiten via de poorten op een optioneel dockingapparaat. Toetsenbord gebruiken Hotkeys gebruiken Hotkeys zijn combinaties van de fn-toets (1) met de esc-toets (2) of met een van de functietoetsen (3). De pictogrammen op de functietoetsen f3, f4 en f8 tot en met f11 vertegenwoordigen hun hotkeyfuncties. Hotkeyfuncties en procedures voor hotkeys worden beschreven in de volgende gedeelten. 38 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord Functie Hotkey Systeeminformatie weergeven fn+esc Standbystand activeren fn+f3 Schakelen tussen diverse beeldschermen en andere weergaveapparaten fn+f4 Informatie over accu weergeven fn+f8 Helderheid van het beeldscherm verlagen fn+f9 Helderheid van het beeldscherm verhogen fn+f10 De omgevingslichtsensor activeren fn+f11 U voert als volgt een hotkeyopdracht uit met het toetsenbord van de computer: ● Druk kort op de fn-toets en druk vervolgens kort op de tweede toets van de hotkeyopdracht. – of – ● Houd de fn-toets ingedrukt, druk kort op de tweede toets van de hotkeyopdracht en laat vervolgens beide toetsen tegelijk los. Systeeminformatie weergeven Druk op fn+esc om informatie weer te geven over de hardwareonderdelen en het versienummer van het BIOS van het systeem. In de Windows-weergave van fn+esc wordt de versie van het BIOS (Basic Input-Output System) van het systeem weergegeven als de BIOS-datum. Bij sommige computermodellen wordt de BIOS-datum weergegeven in decimale notatie. De BIOS-datum wordt ook wel het versienummer van het systeemROM genoemd. Toetsenbord gebruiken 39 Standbystand activeren Druk op fn+f3 om de standbystand te activeren. Wanneer de standbystand wordt geactiveerd, wordt uw werk opgeslagen in het geheugen, wordt het scherm gewist en wordt er minder energie verbruikt. Wanneer de computer in de standbystand staat, knipperen de aan/uit-lampjes. VOORZICHTIG: Sla uw werk op voordat u de standbystand activeert, om het risico van gegevensverlies te beperken. De computer moet zijn ingeschakeld om de standbystand te kunnen activeren. OPMERKING: Als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de computer in de standbystand staat, wordt de hibernationstand geactiveerd en worden de gegevens in het geheugen opgeslagen op de vaste schijf. Standaard is ingesteld dat de hibernationstand wordt geactiveerd als de acculading kritiek laag is, maar u kunt deze instelling wijzigen in de geavanceerde instellingen voor energiebeheer. Druk op drukt u kort op de aan/uit-knop. om de standbystand te beëindigen. U kunt de functie van de hotkey fn+f3 wijzigen. U kunt bijvoorbeeld de hotkey fn+f3 zodanig instellen dat u hiermee de hibernationstand activeert in plaats van de standbystand. OPMERKING: In alle vensters in het besturingssysteem Windows verwijst de term slaapstandknop naar de hotkey fn+f3. 40 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord Schakelen tussen beeldschermen Druk op fn+f4 om te schakelen tussen de weergaveapparaten die op het systeem zijn aangesloten. Als bijvoorbeeld een monitor op de computer is aangesloten, wordt de weergave iedere keer dat u op fn +f4 drukt, overgeschakeld tussen het scherm van de computer, de monitor, en zowel het computerscherm als de monitor tegelijk. De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard om videogegevens van de computer te ontvangen. De hotkey fn+f4 kan ook de weergave overschakelen van en naar tussen andere apparaten die van de computer weergavegegevens ontvangen. De volgende video-overdrachtstypen (inclusief voorbeelden van de apparaten die deze gebruiken) worden ondersteund door de hotkey fn+f4: ● LCD (beeldscherm van de computer) ● externe VGA (de meeste externe monitoren) ● HDMI (televisies, camcorders, dvd-spelers, videorecorders en video-opnamekaarten met een HDMI-poort) ● Samengestelde video (televisies, camcorders, dvd-spelers, videorecorders en videoopnamekaarten met een samengestelde-video-ingang) OPMERKING: Samengestelde videoapparaten kunnen alleen op het systeem worden aangesloten via een optioneel dockingapparaat. Toetsenbord gebruiken 41 Oplaadinformatie accu weergeven Druk op fn+f8 om oplaadinformatie weer te geven over alle geïnstalleerde accu’s. Op het scherm wordt zowel weergegeven welke accu’s worden opgeladen als de resterende lading van elke accu. 42 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord Helderheid van het scherm verlagen Druk op fn+f9 om de helderheid van het scherm te verlagen. Houd beide toetsen ingedrukt om de helderheid steeds verder te verlagen. Helderheid van het scherm verhogen Druk op fn+f10 om de helderheid van het scherm te verhogen. Houd beide toetsen ingedrukt om de helderheid steeds verder te verhogen. Omgevingslichtsensor activeren Druk op fn+f11 om de omgevingslichtsensor te activeren of deactiveren. Toetsenbord gebruiken 43 HP Quick Launch Buttons gebruiken Met HP Quick Launch Buttons kunt u snel veelgebruikte programma's, bestanden of websites openen. U kunt de fabrieksinstellingen gebruiken, die in de volgende tabel worden beschreven. U kunt de knoppen ook anders programmeren door het Q-menu in het configuratiescherm Quick Launch Buttons te openen. De Quick Launch-knoppen zijn onder andere de QuickLook-knop (1), de QuickWeb-knop (2) en de calculatorknop (3). In de volgende tabel worden de fabrieksinstellingen voor de Quick Launch-knoppen beschreven. OPMERKING: De functies van de knoppen verschillen, afhankelijk van de software die op de computer is geïnstalleerd. (1) (2) (3) 44 Onderdeel Beschrijving QuickLook-knop ● Als de computer is uitgeschakeld, wordt HP QuickLook gestart bij een druk op de QuickLook-knop. ● Als de computer is ingeschakeld, wordt Software Setup (Software installeren) gestart bij een druk op de QuickLookknop. Als Software Setup niet beschikbaar is, wordt de standaard e-mailclient gestart. ● Als de computer is uitgeschakeld, wordt QuickWeb gestart bij een druk op de QuickWeb-knop. ● Als de computer is ingeschakeld, wordt de standaard webbrowser gestart bij een druk op de QuickWeb-knop. QuickWeb-knop Calculatorknop Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord Hiermee opent u het bureau-accessoire Rekenmachine van Windows. Configuratiescherm HP Quick Launch Buttons openen U kunt het configuratiescherm HP Quick Launch Buttons op de volgende manieren openen: ● Selecteer Start > Configuratiescherm > Printers en andere hardware > Quick Launch Buttons. ● Dubbelklik op het pictogram HP Quick Launch Buttons in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. ● Klik in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk met de rechtermuisknop op het pictogram HP Quick Launch Buttons en klik op Eigenschappen van HP Quick Launch Buttons aanpassen. OPMERKING: Bij bepaalde modellen wordt er een pictogram op het bureaublad weergegeven. Configuratiescherm HP Quick Launch Buttons openen 45 HP QuickLook gebruiken Met QuickLook kunt u agenda-items, contactgegevens, gegevens uit Postvak IN en taakgegevens uit Microsoft Outlook opslaan op de vaste schijf van de computer. Wanneer de computer is uitgeschakeld, kunt u op de QuickLook-knop van de computer drukken om deze informatie te bekijken zonder te hoeven wachten tot het besturingssysteem is opgestart. Met QuickLook kunt u contactgegevens, agendagegevens, e-mailgegevens en taken beheren zonder de computer te hoeven opstarten. Raadpleeg de helpfunctie van de QuickLook-software voor meer informatie over het configureren en gebruiken van QuickLook. 46 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord HP QuickWeb gebruiken QuickWeb is een onmiddellijk toegankelijke omgeving die losstaat van het besturingssysteem Windows. Met QuickWeb krijgt u snel toegang tot een webbrowser zonder Windows te hoeven starten. Raadpleeg de helpfunctie van de QuickWeb-software voor informatie over het configureren en gebruiken van QuickWeb. Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken Voor de meeste externe numerieke toetsenblokken geldt dat de werking van de toetsen afhangt van het wel of niet ingeschakeld zijn van num lock (num lock is standaard uitgeschakeld). Bijvoorbeeld: ● Wanneer num lock is ingeschakeld, kunt u met de meeste toetsenbloktoetsen cijfers typen. ● Wanneer num lock is uitgeschakeld, werken de meeste toetsenbloktoetsen als pijltoetsen, page up-toets of page down-toets. Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt ingeschakeld, gaat het num lock-lampje op de computer branden. Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt uitgeschakeld, gaat het num lock-lampje op de computer uit. U schakelt als volgt num lock in of uit tijdens het werken op een extern toetsenblok: ▲ Druk op de toets num lk op het externe toetsenblok, niet op het toetsenbord van de computer. HP QuickWeb gebruiken 47 Touchpad en toetsenbord reinigen Als het touchpad vies of vettig wordt, is het mogelijk dat de muisaanwijzer onverwachte bewegingen op het scherm maakt. U kunt dit voorkomen door het touchpad te reinigen met een vochtige doek en uw handen regelmatig te wassen wanneer u met de computer werkt. WAARSCHUWING! Gebruik geen stofzuigeraccessoires om het toetsenbord te reinigen, om het risico van een elektrische schok of schade aan interne onderdelen te beperken. Een stofzuiger kan stofdeeltjes op het oppervlak van het toetsenbord achterlaten. Maak het toetsenbord regelmatig schoon om te voorkomen dat toetsen blijven hangen en om stof, pluis en vuildeeltjes te verwijderen, zodat deze niet vast komen te zitten onder de toetsen. U kunt een spuitbus met perslucht en een rietje gebruiken om lucht om en onder de toetsen te blazen en vuil te verwijderen. 48 Hoofdstuk 3 Cursorbesturing en toetsenbord 4 Multimedia Multimediavoorzieningen De computer bevat multimediavoorzieningen waarmee u muziek kunt beluisteren, naar films kunt kijken en afbeeldingen en foto's kunt bekijken. De computer beschikt mogelijk over de volgende multimediacomponenten: ● Optischeschijfeenheid voor het afspelen van audio- en videoschijven ● Geïntegreerde luidsprekers om muziek te beluisteren ● Geïntegreerde microfoon om zelf geluid op te nemen ● Geïntegreerde webcam waarmee u video kunt opnemen en delen ● Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek, films, afbeeldingen en foto's kunt weergeven en beheren ● Hotkeys voor snelle toegang tot multimediataken OPMERKING: De computer beschikt mogelijk niet over alle vermelde componenten. In de volgende gedeelten wordt uitgelegd hoe u de multimediacomponenten van uw computer herkent en gebruikt. Geluidsvolume aanpassen U kunt het geluidsvolume regelen met de volgende voorzieningen: ● Volumeregeling van de computer: ◦ Als u het geluid wilt uitschakelen of weer wilt inschakelen, drukt u op de knop Geluid uit (1). ◦ Als u het geluid zachter wilt zetten, houdt u de knop Geluid zachter (2) ingedrukt of tikt u op de knop, tot het gewenste geluidsvolume is bereikt. Multimediavoorzieningen 49 ◦ ● Als u het geluid harder wilt zetten, houdt u de knop Geluid harder (3) ingedrukt of tikt u op de knop, tot het gewenste geluidsvolume is bereikt. Volumeregeling van Windows: a. Klik op het pictogram Volume in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. b. U kunt het geluid harder of zachter zetten door de schuifregelaar omhoog of omlaag te schuiven. Schakel de optie Dempen in om het geluid uit te schakelen. – of – a. Dubbelklik op het pictogram Volume in het systeemvak. b. In de kolom Volumeregeling zet u het geluid harder of zachter door de schuifregelaar Volume omhoog of omlaag te bewegen. U kunt ook de balans aanpassen of het geluid uitschakelen. Als het pictogram Volume niet in het systeemvak staat, plaatst u het als volgt in het systeemvak: ● a. Selecteer Start > Configuratiescherm > Spraak, geluid en geluidsapparaten > Geluiden en audioapparaten > tabblad Volume. b. Schakel de optie Pictogram voor het volume in het systeemvak plaatsen in. c. Klik op Toepassen. Volumeregeling van programma: Het volume kan ook binnen bepaalde programma’s worden geregeld. Multimediasoftware Op de computer staat vooraf geïnstalleerde multimediasoftware. Sommige modellen worden geleverd met aanvullende multimediasoftware op een optische schijf. 50 Hoofdstuk 4 Multimedia Afhankelijk van de hardware en software die bij de computer is geleverd, kunnen de volgende multimediataken worden ondersteund: ● Digitale media afspelen, waaronder audio- en video-cd's, audio- en video-dvd's en internetradio. ● Gegevens-cd's samenstellen of kopiëren. ● Audio-cd's samenstellen, bewerken en branden. ● Video's of films maken, bewerken en branden op een dvd of video-cd. VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om het risico van verlies van gegevens of schade aan een schijf te beperken: Sluit de computer aan op een betrouwbare externe voedingsbron voordat u naar een schijf schrijft. Schrijf niet naar een schijf als de computer op accuvoeding werkt. Sluit alle programma's voordat u naar de schijf begint te schrijven, behalve de schrijfsoftware die u gebruikt. Kopieer niet rechtstreeks van een bronschijf naar een doelschijf of van een netwerkschijf naar een doelschijf. Kopieer eerst van een bronschijf of netwerkschijf naar uw vaste schijf en kopieer vervolgens van de vaste schijf naar de doelschijf. Gebruik het toetsenbord van de computer niet en verplaats de computer niet terwijl de computer naar een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen. OPMERKING: Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik van software die met de computer is geleverd de instructies van de fabrikant van de software. Deze instructies kunnen beschikbaar zijn op schijf, als online Help-bestanden of op de website van de fabrikant. Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware gebruiken U maakt als volgt gebruik van de vooraf geïnstalleerde multimediasoftware: ▲ Selecteer Start > Alle programma's en open het multimediaprogramma dat u wilt gebruiken. OPMERKING: Sommige programma’s bevinden zich mogelijk in submappen. OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor verdere informatie over het gebruik van de software die bij de computer is meegeleverd. Deze instructies kunnen zijn verstrekt bij de software of op cd of dvd, of kunnen op de website van de fabrikant staan. Vooraf geladen multimediasoftware installeren U installeert als volgt vooraf geladen software vanaf de vaste schijf: selecteer Start > Alle programma's > HP Software Setup (HP software installeren) en volg de instructies op het scherm. Multimediasoftware vanaf een schijf installeren 1. Plaats de schijf in de optischeschijfeenheid. 2. Volg de installatie-instructies die worden gegeven in de installatiewizard. 3. Start de computer opnieuw op als daarom wordt gevraagd. Multimediasoftware 51 Audio Uw computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende audiovoorzieningen te gebruiken: ● Muziek afspelen via de computerluidsprekers en/of aangesloten externe luidsprekers ● Geluid opnemen met de interne microfoon of een externe microfoon aansluiten ● Muziek downloaden van internet ● Multimediapresentaties maken met beeld en geluid ● Beeld en geluid overbrengen met expresberichtenprogramma's ● Radioprogramma's als audiostream ontvangen (alleen bepaalde modellen) of FM-radiosignalen ontvangen ● Audio-cd's maken of "branden" (alleen bepaalde modellen) Externe audioapparatuur aansluiten WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor aanvullende informatie over veiligheid. Als u externe apparaten zoals externe luidsprekers, een hoofdtelefoon of een microfoon wilt aansluiten, raadpleegt u de bij het apparaat verstrekte informatie. Voor optimale resultaten zijn de volgende tips van belang: ● Zorg dat de apparaatkabel correct is aangesloten op de juiste connector van de computer. (Kabelconnectoren hebben normaliter een kleurcodering die overeenkomt met de corresponderende connectoren op de computer.) ● Installeer alle stuurprogramma's die zijn vereist voor het externe apparaat. OPMERKING: Een stuurprogramma is een vereist programma dat fungeert als "vertaler" tussen het apparaat en de programma's die gebruikmaken van het apparaat. Audiofuncties controleren U controleert het systeemgeluid van de computer als volgt: 1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Volume op de taakbalk en selecteer Geluiden. – of – Selecteer Start > Configuratiescherm > Spraak, geluid en geluidsapparaten > Geluiden en audioapparaten. 2. Wanneer het venster Eigenschappen voor Geluiden en audioapparaten verschijnt, klikt u op de tab Geluiden. Selecteer onder Programmagebeurtenissen de gewenste vorm van geluid, zoals een pieptoon of een alarmsignaal, en klik op de rechterpijl naast het betreffende geluid. Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers of de aangesloten hoofdtelefoon. 52 Hoofdstuk 4 Multimedia U controleert de opnamefuncties van de computer als volgt: 1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Entertainment > Geluidsrecorder. 2. Klik op Opnemen en spreek in de microfoon. Sla het bestand op het bureaublad op. 3. Open Windows Media Player en speel het geluid af. OPMERKING: Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis. ▲ Om de audio-instellingen van de computer te bevestigen of te wijzigen, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram Geluid op de taakbalk, of selecteert u Start > Configuratiescherm > Spraak, geluid en geluidsapparaten > Geluiden en audioapparaten. Audio 53 Video Uw computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende videovoorzieningen te gebruiken: ● Films bekijken ● Spelletjes spelen via internet ● Afbeeldingen en video's bewerken voor presentaties ● Externe videoapparatuur aansluiten Externe monitor of projector aansluiten De computer heeft een externemonitorpoort en een DisplayPort waarop u externe monitoren en projectoren kunt aansluiten. Externemonitorpoort gebruiken Via de externemonitorpoort kunt u een extern weergaveapparaat aansluiten op de computer, zoals een externe monitor of projector. ▲ Als u een weergaveapparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de kabel van het apparaat aan op de externemonitorpoort. OPMERKING: Als een extern weergaveapparaat op de juiste wijze is aangesloten maar geen beeld geeft, drukt u op fn+f4 om het beeld naar het apparaat te schakelen. Druk meerdere malen op fn+f4 om het beeld te schakelen van het computerbeeldscherm naar het apparaat en terug. DisplayPort gebruiken Via de DisplayPort sluit u een digitaal weergaveapparaat, zoals een hoogwaardige monitor of projector, aan op de computer. De DisplayPort levert betere prestaties dan de VGA-externemonitorpoort en zorgt voor betere digitale aansluitmogelijkheden. 54 Hoofdstuk 4 Multimedia ▲ Als u een digitaal weergaveapparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de kabel van het apparaat aan op de DisplayPort. OPMERKING: Als een extern weergaveapparaat op de juiste wijze is aangesloten maar geen beeld geeft, drukt u op fn+f4 om het beeld naar het apparaat te schakelen. Door herhaaldelijk te drukken op fn+f4, schakelt u de weergave tussen het computerbeeldscherm en het externe weergaveapparaat. ▲ Druk op de ontgrendelknop om een digitaal weergaveapparaat los te koppelen. DreamColor-beeldscherm gebruiken (alleen bepaalde modellen) Op computermodellen met een HP DreamColor-beeldscherm is de HP Mobile Display Assistantsoftware vooraf geïnstalleerd. Met dit programma kunt u kleurinstellingen van het beeldscherm wijzigen, zoals een vooraf ingestelde kleurruimte, wit punt/kleurtemperatuur en lichtsterkte/helderheid. ▲ Om Mobile Display Assistant te openen, klikt u op het pictogram Mobile Display Assistant in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk, of selecteert u Start > Alle programma's > HP > Mobile Display Assistant. Raadpleeg de helpfunctie van de Mobile Display Assistant-software voor informatie over het gebruik van Mobile Display Assistant. Video 55 Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) Met de optischeschijfeenheid kunt u cd's en dvd's afspelen, kopiëren en samenstellen, afhankelijk van het type optischeschijfeenheid van de computer en de software die op uw computer is geïnstalleerd. Geïnstalleerde optischeschijfeenheid herkennen ▲ Selecteer Start > Deze computer. Het type optischeschijfeenheid dat is geïnstalleerd in de computer, wordt weergegeven bij Stations met verwisselbaar medium. Optische schijven (cd's, dvd's en bd's) gebruiken Een optischeschijfeenheid, zoals een dvd-ROM-drive, ondersteunt optische schijven (cd's en dvd's). Op deze schijven kunt u informatie opslaan, zoals muziek, foto's en films. Dvd's hebben een grotere opslagcapaciteit dan cd's. De optischeschijfeenheid kan standaard cd- en dvd-schijven lezen. Als de optischeschijfeenheid een Blu-ray Disc (BD)-drive is, kan deze ook bd's lezen. OPMERKING: Sommige vermelde optischeschijfeenheden worden mogelijk niet ondersteund door de computer. De vermelde schijfeenheden zijn niet per definitie alle optischeschijfeenheden die worden ondersteund. In de volgende tabel kunt u zien naar welke optische schijven de verschillende typen optischeschijfeenheden kunnen schrijven. Type optischeschijfeenh eid Schrijven naar cd-rw Dvd-ROM-drive Schrijven naar Schrijven naar dvd±rw/r dubbellaags dvd±r Label schrijven naar LightScribecd of LightScribedvd±rw/r Schrijven naar bd r/re Nee Nee Nee Nee Nee Dvd±r SuperMulti DL LightScribe-drive*† Ja Ja Ja Ja Nee Blu-ray ROM dvd±r SuperMulti DL-drive* Ja Ja Ja Nee Nee Blu-ray r/re dvd+/-rw SuperMulti DL-drive* Ja Ja Ja Nee Ja *Op schijven met twee lagen kunnen meer gegevens worden opgeslagen dan op schijven met één laag. Echter, dubbellaags schijven die zijn gebrand met deze drive, zijn mogelijk niet compatibel met veel schijfeenheden en spelers voor enkellaags dvd's. † LightScribe-schijven moeten afzonderlijk worden aangeschaft. LightScribe maakt een grijswaardenafbeelding, vergelijkbaar met een zwart-witfoto. VOORZICHTIG: Activeer de standbystand of hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van, of geschreven naar een cd, dvd of bd. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van audio- of videokwaliteit of verlies van audio- of videoafspeelfunctionaliteit. 56 Hoofdstuk 4 Multimedia Juiste type schijf kiezen (cd's, dvd's en bd's) Een optischeschijfeenheid ondersteunt optische schijven (cd's, dvd's en bd's). Cd's, die worden gebruikt voor het opslaan van digitale gegevens, worden ook gebruikt voor commerciële audio-opnames en zijn handig voor uw persoonlijke opslagbehoeften. Dvd's en bd's worden hoofdzakelijk gebruikt voor films, software en back-ups van gegevens. Dvd's en bd's hebben hetzelfde formaat als cd's maar hebben een veel hogere opslagcapaciteit. OPMERKING: Mogelijk ondersteunt de optischeschijfeenheid in uw computer niet alle typen optische schijven die in dit gedeelte worden beschreven. Cd-r-schijven Gebruik cd-r-schijven (één keer schrijven) om permanente archieven aan te leggen en bestanden uit te wisselen. Kenmerkende toepassingen zijn: ● Distributie van grote presentaties ● Uitwisseling van gescande en digitale foto's, videoclips en geschreven gegevens ● Maken van eigen muziek-cd's ● Permanente archieven aanleggen van computerbestanden en gescande privé-bestanden ● Bestanden van de vaste schijf elders opslaan om schijfruimte vrij te maken Nadat de gegevens naar de schijf zijn geschreven, kunnen ze niet meer worden gewist of overschreven. Cd-rw-schijven Gebruik een cd-rw-schijf (een herschrijfbare versie van een cd) om grote projecten op te slaan die vaak moeten worden bijgewerkt. Kenmerkende toepassingen zijn: ● Ontwikkeling en beheer van grote documenten en projectbestanden ● Vervoer van werkbestanden ● Maken van wekelijkse backups van bestanden op de vaste schijf ● Continu bijwerken van foto's, video, audio en gegevens Dvd±r-schijven Gebruik lege dvd±r-schijven om grote hoeveelheden gegevens permanent op te slaan. Nadat de gegevens naar de schijf zijn geschreven, kunnen ze niet meer worden gewist of overschreven. Dvd±rw-schijven Gebruik dvd±rw-schijven als u eerder opgeslagen gegevens wilt kunnen wissen of overschrijven. Dit type schijf is ideaal voor het testen van audio- of video-opnamen voordat u ze op een cd of dvd brandt die niet kan worden gewijzigd. LightScribe dvd+r-schijven Gebruik LightScribe dvd+r-schijven voor het delen en opslaan van gegevens, privé-video's en foto's. Deze schijven zijn lees-compatibel met de meeste dvd-ROM-drives en dvd-videospelers. Met een drive die LightScribe ondersteunt en LightScribe-software kunt u gegevens naar de schijf schrijven en vervolgens een zelf ontworpen label aanbrengen op de buitenkant van de schijf. Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 57 Blu-ray Discs (bd's) Bd is een type high-density optische schijf voor de opslag van digitale informatie, waaronder highdefinition video. Op een enkellaags Blu-ray Disc kan 25 GB worden opgeslagen, meer dan vijf keer de opslagcapaciteit van een enkellaags dvd (4,7 GB). Op een dubbellaags Blu-ray Disc kan 50 GB worden opgeslagen, bijna zes keer de opslagcapaciteit van een dubbellaags dvd (8,5 GB). Kenmerkende toepassingen zijn: ● Opslag van grote hoeveelheden gegevens ● high-definition video afspelen en opslaan ● Videospellen De computer kan zijn uitgerust met een bd-ROM-drive of een bd-r/re-drive. Met een bd-ROM-drive kunt u alleen bd-schijven lezen, met een bd-r/re-drive kunt u ook naar bd's schrijven. OPMERKING: Aangezien Blu-ray een nieuwe indeling is met nieuwe technologieën, kunnen zich bepaalde problemen voordoen met schijven, digitale aansluiting, compatibiliteit en/of prestaties. Het gaat hierbij niet om gebreken in het product. Een perfecte weergave op alle systemen is niet gegarandeerd. Cd, dvd of bd afspelen 1. Zet de computer aan. 2. Druk op de ejectknop (1) op het voorpaneel van de schijfeenheid om de lade te openen. 3. Trek de lade uit (2). 4. Houd de cd of dvd bij de randen vast om te voorkomen dat u het oppervlak aanraakt en plaats de schijf op de as in de lade met het label naar boven. OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf enigszins schuin zodat u deze voorzichtig op de as kunt plaatsen. 58 5. Druk de schijf voorzichtig op de as van de lade totdat de schijf vastklikt (3). 6. Sluit de lade. Hoofdstuk 4 Multimedia Als u Automatisch afspelen nog niet heeft geconfigureerd, wordt het dialoogvenster Automatisch afspelen geopend. In dit venster kunt u selecteren hoe u de inhoud van het medium wilt gebruiken. OPMERKING: Bij het afspelen van een bd bereikt u het beste resultaat als de netvoedingsadapter is aangesloten op een externe voedingsbron. Automatisch afspelen configureren 1. Selecteer Start > Deze computer. 2. Klik met de rechtermuisknop op het apparaat (bijvoorbeeld een cd-rom-drive) en klik op Eigenschappen. 3. Klik op de tab Automatisch afspelen en selecteer een van de beschikbare acties. 4. Klik op OK. OPMERKING: Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie over Automatisch afspelen. Regio-instelling van dvd's wijzigen De meeste dvd's met auteursrechtelijk beschermde bestanden bevatten ook regiocodes. Regiocodes zijn een hulpmiddel voor de internationale bescherming van auteursrechten. U kunt een dvd met een regiocode alleen afspelen als de regiocode op de dvd overeenkomt met de regio-instelling van uw dvd-drive. VOORZICHTIG: U kunt de regio-instelling van de dvd-drive slechts vijf keer wijzigen. De vijfde regio-instelling die u selecteert, wordt de permanente regio-instelling van de dvd-drive. Op het tabblad DVD-regio kunt u zien hoe vaak u de regio-instelling nog kunt wijzigen. Ga als volgt te werk om de instelling te wijzigen met het besturingssysteem: 1. Selecteer Start > Deze computer. 2. Klik met de rechtermuisknop in het venster en selecteer Eigenschappen > tabblad Hardware > Apparaatbeheer. 3. Klik op het plusteken (+) naast Dvd-/cd-rom-stations, klik met de rechtermuisknop op de dvddrive waarvan u de regio-instelling wilt wijzigen en klik op Eigenschappen. 4. Breng de gewenste wijzigingen aan op het tabblad DVD-regio. 5. Klik op OK. Waarschuwing met betrekking tot auteursrecht Het illegaal kopiëren van auteursrechtelijk beschermd materiaal, waaronder computerprogramma's, films, uitzendingen en geluidsopnamen, vormt op grond van het van toepassing zijnde auteursrecht een strafrechtelijke overtreding. Gebruik deze computer niet voor dergelijke doeleinden. Een Cd, dvd of bd kopiëren 1. Selecteer Start > Alle programma's > Roxio > Creator Business. 2. Klik in het rechterdeelvenster op Copy Disc (Schijf kopiëren). Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 59 3. Plaats de schijf die u wilt kopiëren in de optischeschijfeenheid. 4. Klik op Copy (Kopiëren) rechtsonder op het scherm. Creator Business leest de bronschijf en kopieert de gegevens naar een tijdelijke map op de vaste schijf. 5. Verwijder, wanneer u hier om wordt verzocht, de bronschijf uit de optischeschijfeenheid en plaats een lege schijf in de schijfeenheid. Nadat de informatie is gekopieerd, wordt de gemaakte schijf automatisch uitgeworpen. Cd, dvd of bd maken (branden) VOORZICHTIG: Neem de auteursrechtwaarschuwing in acht. Het illegaal kopiëren van auteursrechtelijk beschermd materiaal, waaronder computerprogramma's, films, uitzendingen en geluidsopnamen, is een strafrechtelijke overtreding op grond van toepasselijk auteursrecht. Gebruik deze computer niet voor dergelijke doeleinden. Als de optischeschijfeenheid van het type cd-rw, dvd-rw of dvd±-rw is, kunt u met behulp van software zoals Windows Media Player gegevens- en audiobestanden branden, waaronder MP3- en WAVmuziekbestanden. Voor het branden van videobestanden op een cd of dvd gebruikt u MyDVD. Neem de volgende richtlijnen in acht wanneer u een cd of dvd brandt: ● Sla open bestanden op en sluit alle programma's af voordat u een schijf brandt. ● Een cd-r of dvd-r is gewoonlijk het meest geschikt voor het branden van audiobestanden, omdat de informatie na het kopiëren niet meer kan worden gewijzigd. ● Omdat sommige stereo-installaties in huis of in de auto geen cd-rw's kunnen afspelen, kunt u het beste cd-r's gebruiken om muziek-cd's te branden. ● Een cd-rw of dvd-rw is over het algemeen het meest geschikt voor het branden van gegevensbestanden of voor het testen van audio- of video-opnamen voordat u ze op een cd of dvd brandt die niet kan worden gewijzigd. ● Dvd-spelers in huiskamersystemen ondersteunen gewoonlijk niet alle dvd-indelingen. Raadpleeg de handleiding bij de dvd-speler voor een overzicht van ondersteunde indelingen. ● Een MP3-bestand neemt minder ruimte in beslag dan muziekbestanden met andere indelingen, en het proces voor het maken van een MP3-schijf is gelijk aan het proces voor het maken van een gegevensbestand. MP3-bestanden kunnen alleen worden afgespeeld op MP3-spelers of op computers waarop MP3-software is geïnstalleerd. Ga als volgt te werk om een cd of dvd te branden: 60 1. Download of kopieer de bronbestanden naar een map op de vaste schijf. 2. Plaats een lege schijf in de optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) of een optionele externe optischeschijfeenheid. 3. Selecteer Start > Alle programma's en selecteer de software die u wilt gebruiken. 4. Selecteer het type schijf dat u wilt maken: data, audio of video. 5. Klik met de rechtermuisknop op Start, Verkennen en navigeer naar de map waarin de bronbestanden zijn opgeslagen. Hoofdstuk 4 Multimedia 6. Open de map en sleep de bestanden naar de schijfeenheid die de lege optische schijf bevat. 7. Start het brandproces, zoals aangegeven door het programma dat u heeft gekozen. Kijk voor specifieke aanwijzingen in de instructies van de softwarefabrikant. Deze instructies kunnen worden verstrekt bij de software of op schijven, of kunnen op de website van de fabrikant staan. Optische schijf (cd, dvd of bd) verwijderen 1. Druk op de ejectknop (1) op de schijfeenheid om de lade te ontgrendelen en trek de lade voorzichtig zo ver mogelijk uit (2). 2. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan. OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig enigszins schuin bij het verwijderen. 3. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje. Problemen oplossen In de volgende gedeelten worden enkele veelvoorkomende problemen en mogelijke oplossingen beschreven. De lade van de optischeschijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen van een cd, dvd of bd 1. Steek het uiteinde van een paperclip (1) in de ontgrendelingsopening in het voorpaneel van de schijfeenheid. 2. Druk voorzichtig op de paperclip om de lade te ontgrendelen en trek de lade vervolgens zo ver mogelijk uit (2). Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 61 3. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan. OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig enigszins schuin bij het verwijderen. 4. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje. De optischeschijfeenheid wordt niet gedetecteerd Als Windows een aangesloten apparaat niet detecteert, kan het zijn dat het apparaatstuurprogramma ontbreekt of beschadigd is. Als u vermoedt dat de dvd/cd-rom-drive niet wordt gedetecteerd, controleert u of de optischeschijfeenheid staat vermeld in Apparaatbeheer. 1. Verwijder eventuele schijven uit de optischeschijfeenheid. 2. Selecteer Start > Deze computer. 3. Klik met de rechtermuisknop in het venster, selecteer Eigenschappen > tabblad Hardware en klik op Apparaatbeheer. 4. Klik in het venster Apparaatbeheer op het plusteken (+) naast Dvd/cd-rom-stations, tenzij er al een minteken (-) voor staat. Zoek naar de vermelding van een optischeschijfeenheid. Als de schijfeenheid niet wordt vermeld, installeert (of herinstalleert) u het apparaatstuurprogramma zoals beschreven in het gedeelte "Een apparaatstuurprogramma moet opnieuw worden geïnstalleerd". Een schijf wordt niet afgespeeld 62 ● Sla uw werk op en sluit alle geopende programma’s af voordat u een cd, dvd of bd afspeelt. ● Verbreek de verbinding met internet voordat u een cd, dvd of bd afspeelt. ● Controleer of de schijf juist is geplaatst. Hoofdstuk 4 Multimedia ● Controleer of de schijf schoon is. Maak de schijf zo nodig schoon met gefilterd water en een pluisvrije doek. Veeg van het midden van de schijf naar de buitenrand. ● Controleer de schijf op krassen. Als u krassen vindt, behandel de schijf dan met een reparatieset voor optische schijven. Dergelijke sets zijn te koop in veel elektronicazaken. ● Schakel de standbystand uit alvorens een schijf af te spelen. Activeer de hibernationstand of standbystand niet tijdens het afspelen van een schijf. Als u dat wel doet, verschijnt mogelijk een waarschuwing waarin u wordt gevraagd of u door wilt gaan. Als dit bericht verschijnt, klikt u op Nee. Zodra u op Nee heeft geklikt, reageert de computer op een van de volgende manieren: ◦ Het afspelen wordt hervat. – of – ◦ ● Mogelijk wordt het afspeelscherm van het multimediaprogramma gesloten. Klik op de knop Afspelen in uw multimediaprogramma om de schijf weer af te spelen. Heel soms komt het voor dat u het programma moet afsluiten en opnieuw moet starten. Maak systeembronnen vrij: Schakel externe apparatuur als printers en scanners uit. Door ze los te koppelen maakt u waardevolle systeembronnen vrij, hetgeen resulteert in betere afspeelprestaties. Wijzig de kleureigenschappen van het bureaublad. Omdat het menselijk oog nauwelijks verschil waarneemt tussen 16-bits kleuren en kleuren boven 16-bits, ziet u als het goed is geen verschil bij het bekijken van een film als u de kleureigenschappen van het systeem terugbrengt tot 16-bits kleur. Ga hiervoor als volgt te werk: 1. Klik met de rechtermuisknop op het bureaublad (maar niet op een pictogram) en selecteer Eigenschapppen > Instellingen. 2. Stel Kleurkwaliteit in op Gemiddeld (16 bits). Een schijf wordt niet automatisch afgespeeld 1. Klik op Start > Deze computer. 2. Klik met de rechtermuisknop op het apparaat (bijvoorbeeld een cd-rom-drive) en klik op Eigenschappen. 3. Klik op de tab Automatisch afspelen en selecteer een van de beschikbare acties. 4. Klik op OK. Als u een cd, dvd of bd in de optischeschijfeenheid plaatst, moet die nu automatisch starten. OPMERKING: Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie over Automatisch afspelen. Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 63 Een film stopt, slaat stukken over of wordt niet naar behoren afgespeeld ● Controleer of de schijf niet bekrast of beschadigd is. ● Maak de schijf schoon. ● Maak systeembronnen vrij. Enkele suggesties hiervoor zijn: ◦ Verbreek de verbinding met internet. ◦ Wijzig de kleureigenschappen van het bureaublad: 1. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer Eigenschappen > Instellingen. 2. Stel Kleurkwaliteit in op Gemiddeld (16 bits), als deze instelling nog niet is geselecteerd. ◦ Koppel externe apparaten los, zoals een printer, scanner, camera of draagbaar apparaat. Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm 1. Als zowel het beeldscherm van de computer als een extern beeldscherm zijn ingeschakeld, drukt u een of meer keren op fn+f4 om te schakelen tussen de twee beeldschermen. 2. Configureer de monitorinstellingen zodanig dat het externe beeldscherm het primaire beeldscherm wordt: a. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer Eigenschappen > Instellingen. b. Geef een primair en een secundair beeldscherm op. OPMERKING: Als beide beeldschermen worden gebruikt, verschijnt het dvd-beeld niet op een beeldscherm dat is ingesteld als secundair beeldscherm. Als u informatie wilt over een multimediaonderwerp dat niet is behandeld in deze handleiding, selecteert u Start > Help en ondersteuning. Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het gereed is 64 ● Controleer of alle programma's zijn afgesloten. ● Schakel de standbystand en de hibernationstand uit. ● Controleer of u het juiste type schijf voor uw schijfeenheid gebruikt. Raadpleeg de gebruikershandleidingen voor meer informatie over schijftypen. ● Controleer of de schijf correct is geplaatst. ● Selecteer een lagere schrijfsnelheid en probeer het opnieuw. ● Als u een schijf kopieert, slaat u de informatie van de bronschijf op de vaste schijf op voordat u probeert de inhoud te branden op een nieuwe schijf. Brand daarna de nieuwe schijf vanaf de vaste schijf. ● Installeer het stuurprogramma voor het apparaat waarmee u schijven brandt opnieuw. Dit stuurprogramma bevindt zich in de categorie Dvd/cd-rom-stations in Apparaatbeheer. Hoofdstuk 4 Multimedia Een apparaatstuurprogramma moet opnieuw worden geïnstalleerd Recentste apparaatstuurprogramma's van HP verkrijgen Volg een van de volgende procedures om apparaatstuurprogramma's van HP te verkrijgen. U gebruikt het hulpprogramma HP Update als volgt: 1. Selecteer Start > Alle programma's > HP > HP Update. 2. Klik op het HP welkomstscherm op Settings (Instellingen) en selecteer een tijdstip waarop het hulpprogramma moet controleren op software-updates op internet. 3. Klik op Next (Volgende) om onmiddellijk te controleren op HP software-updates. U gebruikt de website van HP als volgt: 1. Open een internetbrowser, ga naar http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio. 2. Klik op de optie voor software- en driver-downloads en typ het modelnummer van uw computer in het productvak. 3. Druk op enter en volg de instructies op het scherm. Apparaatstuurprogramma's van Microsoft verkrijgen U kunt de recentste Windows-apparaatstuurprogramma's verkrijgen via Microsoft® Update. U kunt instellen dat deze voorziening automatisch moet controleren of er updates voor hardwarestuurprogramma's, het besturingssysteem Windows en andere producten van Microsoft zijn, en deze vervolgens moet installeren. U gebruikt Microsoft Update als volgt: 1. Open een webbrowser, ga naar http://www.microsoft.com en klik op Beveiliging & updates. 2. Klik op Microsoft Update om de recentste updates voor uw computerbesturingssysteem, programma's en hardware te verkrijgen. 3. Volg de instructies op het scherm om Microsoft Update te installeren. 4. Klik op Instellingen wijzigen en kies een tijd waarop Microsoft Update moet controleren of er updates voor het besturingssysteem Windows en andere producten van Microsoft zijn. 5. Start de computer opnieuw op als daarom wordt gevraagd. Optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) 65 Webcam OPMERKING: In dit gedeelte worden de voorzieningen beschreven die op de meeste modellen beschikbaar zijn. Mogelijk zijn niet alle voorzieningen op uw computer beschikbaar. De computer heeft een geïntegreerde webcam, die zich boven aan het beeldscherm bevindt. In combinatie met de vooraf geïnstalleerde software kunt u de webcam gebruiken om een foto te maken, een video op te nemen of een geluidsopname te maken. U kunt de gemaakte foto, video-opname of geluidsopname weergeven en op de vaste schijf van de computer opslaan. Als u de webcam en de HP Webcam software wilt gebruiken, selecteert u Start > Alle programma's > HP > HP Webcam. Met behulp van de webcamsoftware kunt u de volgende voorzieningen uitproberen: ● Video: u kunt webcamvideobeelden opnemen en afspelen. ● Audio: u kunt geluid opnemen en afspelen. ● Streaming video: deze voorziening kunt u gebruiken in combinatie met expresberichtensoftware die UVC-camera's (Universal Video Class) ondersteunt. ● Snapshots: hiermee kunt u foto's maken. ● HP Business Card Reader (alleen bepaalde modellen): hiermee kunt u visitekaartjes gebruiken om een database met contactgegevens op te bouwen. Tips voor de webcam Neem voor de beste resultaten de volgende richtlijnen in acht bij het gebruik van de webcam: ● Zorg dat u de meest recente versie van een expresberichtenprogramma heeft voordat u een videogesprek begint. ● De firewalls van sommige netwerken kunnen het functioneren van de webcam belemmeren. OPMERKING: Als u problemen ondervindt bij het weergeven of verzenden van multimediabestanden naar iemand in een ander lokaal netwerk of buiten uw netwerkfirewall, schakelt u de firewall tijdelijk uit. Voer de gewenste taak uit en schakel daarna de firewall weer in. Om het probleem definitief op te lossen, configureert u de firewall zo nodig opnieuw en past u de regels en instellingen van andere systemen voor detectie van computeraanvallen aan. Neem contact op met uw netwerkbeheerder of IT-afdeling voor verdere informatie. ● Plaats heldere lichtbronnen zo mogelijk achter de webcam en buiten het beeldveld. OPMERKING: Voor meer informatie over het gebruik van de webcam klikt u op het menu Help in de helpfunctie van de webcamsoftware. Eigenschappen van de webcam aanpassen U kunt de volgende eigenschappen van de webcam aanpassen: 66 ● Brightness (Helderheid): de hoeveelheid licht in het beeld. Een hogere instelling voor helderheid zorgt voor een lichter beeld. Een lagere instelling voor helderheid zorgt voor een donkerder beeld. ● Contrast: het verschil tussen lichtere en donkerdere delen van het beeld. Een hogere instelling voor contrast zorgt voor een scherpere afbeelding. Een lagere instelling voor contrast behoudt het dynamische bereik van de oorspronkelijke afbeelding, maar zorgt voor een vlakkere afbeelding. Hoofdstuk 4 Multimedia ● Hue (Kleurtint): het aspect van een kleur dat de kleur onderscheidt van andere kleuren (waardoor een kleur bijvoorbeeld als rood, groen of blauw wordt waargenomen). Kleurtint is niet hetzelfde als verzadiging. Verzadiging is de intensiteit van de kleurtint. ● Saturation (Verzadiging): de kracht van een kleur in het uiteindelijke beeld. Een hogere instelling voor verzadiging zorgt voor een meer uitgesproken beeld. Een lagere instelling voor verzadiging zorgt voor een subtieler beeld. ● Sharpness (Scherpte): de definitie van randen in een beeld. Een hogere instelling voor scherpte zorgt voor een sterker gedefinieerd beeld. Een lagere instelling voor scherpte zorgt voor een zachter beeld. ● Gamma (Kleurgamma): het contrast dat van invloed is op de middelste grijswaarden of middentonen van het beeld. Met deze optie kunt u de helderheid van de middelste grijswaarden en middentonen instellen, zonder de donkere en lichte plekken drastisch aan te passen. Een lagere instelling voor gamma zorgt ervoor dat grijstinten in de richting van zwart gaan en donkere kleuren nog donkerder worden. ● Backlight Compensation (Tegenlichtcorrectie): correctie van de belichting onder omstandigheden waarin een onderwerp onderbelicht dreigt te raken als gevolg van veel achtergrondlicht. ● NightMode (Nachtmodus): correctie bij te weinig licht. ● Zoom (alleen bepaalde modellen): hiermee past u het zoompercentage aan bij het maken van foto's of video-opnamen. ● Horizontal (Horizontaal) of Vertical (Verticaal): hiermee draait u het beeld horizontaal of verticaal. ● 50Hz of 60Hz: hiermee past u de sluitertijd aan voor een video-opname zonder flikkering. Aanpasbare vooringestelde profielen voor een aantal lichtomstandigheden, waarmee u de volgende lichtomstandigheden kunt corrigeren: gloeilicht, tl-licht, halogeenlicht, zonnig, bewolkt, nacht. Opnamen van visitekaartjes maken U kunt de webcam gebruiken in combinatie met het programma HP Business Card Reader om opnamen te maken van visitekaartjes en de tekst te exporteren naar vele types adresboekprogramma's, zoals Contactpersonen in Microsoft® Outlook. U maakt als volgt een opname van een visitekaartje: 1. Selecteer Start > Alle programma's > HP > HP Business Card Reader. 2. Om een opname te maken van één visitekaartje, selecteert u Enkele scan. – of – Om een opname te maken van meerdere visitekaartjes, selecteert u Meerdere scannen. Het voorbeeldvenster verschijnt. Webcam 67 3. Plaats een visitekaartje in het slot voor visitekaartjes aan de voorkant van de computer (1) en schuif het kaartje naar rechts (2) om het te centreren onder de webcam. OPMERKING: Als er tekst wordt afgedekt door het slot, draait u het kaartje 180 graden met de tekst naar de webcam gericht. 4. Breng het beeldscherm (1) langzaam omlaag tot het webcamlampje (2) knippert en u een geluid hoort. Dit geeft aan dat de webcam heeft scherpgesteld. De webcam wordt ingeschakeld en het scanproces start onmiddellijk. U hoort een camerasluitergeluid wanneer de opname wordt gemaakt en de informatie van het kaartje wordt automatisch ingevuld in de velden. 68 Hoofdstuk 4 Multimedia 5. Als u opnamen maakt van meerdere visitekaartjes, verwijdert u het visitekaartje en plaatst u het volgende kaartje. Het webcamlampje gaat branden zodra op het kaartje is scherpgesteld. De webcam maakt vervolgens een opname van het visitekaartje en het webcamlampje gaat uit. Herhaal deze stap voor volgende visitekaartjes. OPMERKING: Beweeg het beeldscherm niet en breng het niet omhoog tot u alle visitekaartjes heeft vastgelegd. 6. Wanneer u klaar bent met het maken van opnamen van visitekaartjes, haalt u het visitekaartje uit het slot en brengt u het beeldscherm omhoog. 7. Controleer of de gegevens volledig zijn vastgelegd in Business Card Reader. Raadpleeg de helpfunctie van de software voor meer informatie over het gebruik van Business Card Reader. Webcam 69 5 Energiebeheer Opties voor energiebeheer instellen Energiebesparende standen gebruiken Standaard zijn twee energiebesparende voorzieningen ingeschakeld: de standbyvoorziening en de hibernationvoorziening. Wanneer de standbystand wordt geactiveerd, knipperen de aan/uit-lampjes en wordt het scherm leeggemaakt. Uw werk wordt in het geheugen opgeslagen. Het beëindigen van de standbystand gaat sneller dan het beëindigen van de hibernationstand. Als de computer lang in de standbystand staat, of als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de computer in de standbystand staat, wordt de hibernationstand geactiveerd. Wanneer de hibernationstand wordt geactiveerd, wordt uw werk opgeslagen in een hibernationbestand op de vaste schijf en wordt de computer afgesloten. VOORZICHTIG: Activeer de standbystand of de hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van of geschreven naar een schijf of een externemediakaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van de audio- of videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens. OPMERKING: Wanneer de computer in de standbystand of de hibernationstand staat, is het niet mogelijk om netwerkverbindingen te maken of de computer te gebruiken. OPMERKING: Als HP 3D DriveGuard een schijf heeft geparkeerd, zal de computer de standbystand of de hibernationstand niet activeren en wordt het beeldscherm uitgeschakeld. Standbystand activeren en beëindigen Standaard is het systeem zo ingesteld dat de standbystand wordt geactiveerd als de computer 10 minuten inactief is geweest en op accuvoeding werkt, of als de computer 25 minuten inactief is geweest en op een externe voedingsbron werkt. U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows. Als de computer is ingeschakeld kunt u de standbystand op de volgende manieren activeren: 70 ● Druk op fn+f3. ● Klik op Start > Uitschakelen > Stand-by. Hoofdstuk 5 Energiebeheer Als Stand-by niet wordt weergegeven, doet u het volgende: a. Klik op de pijl-omlaag. b. Selecteer Stand-by in de lijst. c. Klik op OK. Ga als volgt te werk om de standbystand te beëindigen: ▲ Druk kort op de aan/uit-knop. Wanneer de standbystand wordt beëindigd gaan de aan/uit-lampjes branden en verschijnt uw werk op het scherm op het punt waar u was gestopt met werken en de standbystand werd geactiveerd. OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de standbystand te beëindigen, moet u uw Windows-wachtwoord opgeven voordat uw werk weer op het scherm verschijnt. Hibernationstand activeren of beëindigen Standaard is het systeem zo ingesteld dat de hibernationstand wordt geactiveerd als de computer 30 minuten minuten inactief is geweest en op accuvoeding werkt, of als de accu bijna leeg is. OPMERKING: De hibernationstand wordt niet geactiveerd als de computer op externe voeding werkt. U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows. U activeert als volgt de hibernationstand: 1. Selecteer Start > Uitschakelen. 2. Houd de shift-toets ingedrukt en selecteer Slaapstand. Als Slaapstand niet wordt weergegeven, gaat u als volgt te werk: a. Klik op de pijl-omlaag. b. Selecteer Slaapstand in de lijst. c. Klik op OK. U beëindigt als volgt de hibernationstand: ▲ Druk kort op de aan/uit-knop De aan/uit-lampjes gaan branden en uw werk verschijnt op het scherm op het punt waar u was gestopt met werken en de hibernationstand werd geactiveerd. OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de hibernationstand te beëindigen, moet u uw Windows-wachtwoord opgeven voordat uw werk weer op het scherm verschijnt. Opties voor energiebeheer instellen 71 Energiemeter gebruiken De Energiemeter wordt standaard weergegeven in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Met behulp van de Energiemeter krijgt u snel toegang tot de instellingen van Energiebeheer en kunt u de resterende acculading bekijken. ● Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik op Eigenschappen van energiebeheer aanpassen om de Eigenschappen van Energiebeheer te openen. ● Dubbelklik op het pictogram van de Energiemeter om het percentage resterende acculading weer te geven. Aan de verschillende pictogrammen kunt u zien of de computer op accuvoeding of op externe netvoeding werkt. Ga als volgt te werk om het pictogram Energiemeter uit het systeemvak te verwijderen: 1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens op Eigenschappen van energiebeheer aanpassen. 2. Klik op het tabblad Geavanceerd. 3. Schakel de optie Pictogram altijd in het systeemvak weergeven uit. 4. Klik op Toepassen en vervolgens op OK. U geeft als volgt het pictogram Energiemeter weer in het systeemvak: 1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer. 2. Klik op het tabblad Geavanceerd. 3. Schakel de optie Pictogram altijd in het systeemvak weergeven in. 4. Klik op Toepassen en vervolgens op OK. OPMERKING: Als u een pictogram dat u in het systeemvak rechts op de taakbalk heeft geplaatst niet kunt zien, klikt u op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak. Energiebeheerschema's gebruiken Een energiebeheerschema is een reeks systeeminstellingen waarmee het energieverbruik van de computer wordt geregeld. Met behulp van energiebeheerschema’s kunt u energie besparen en de prestaties van de computer optimaliseren. De volgende energiebeheerschema’s zijn beschikbaar: 72 ● Draagbaar/laptop (aanbevolen) ● Thuis/kantoor ● Presentatie ● Altijd aan ● Minimaal energieverbruik ● Accu vol Hoofdstuk 5 Energiebeheer Met behulp van Eigenschappen voor Energiebeheer kunt u de instellingen van deze energiebeheerschema’s wijzigen. Huidig energiebeheerschema weergeven ▲ Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. – of – Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer. Energiebeheerschema’s selecteren ▲ Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en selecteer een energiebeheerschema in de lijst. – of – a. Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer. b. Selecteer een energiebeheerschema in de lijst met Energiebeheerschema’s. c. Klik op OK. Energiebeheerschema’s aanpassen 1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer. 2. Selecteer een energiebeheerschema in de lijst met Energiebeheerschema’s. 3. Wijzig indien nodig de instellingen voor Netstroom en Accustroom. 4. Klik op OK. Wachtwoord instellen voor beëindigen standbystand Ga als volgt te werk om in te stellen dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beëindigen van de standbystand: 1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens op Eigenschappen energie aanpassen. 2. Klik op het tabblad Geavanceerd. 3. Schakel de optie Wachtwoord vragen als computer uit standby wordt gehaald in. 4. Klik op Toepassen. Opties voor energiebeheer instellen 73 Externe netvoeding gebruiken Externe netvoeding wordt geleverd door een van de volgende apparaten: WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter, of een compatibele adapter die als accessoire is aangeschaft bij HP. ● Goedgekeurde netvoedingsadapter ● Optioneel dockingapparaat Sluit de computer aan op een externe netvoedingsbron in de volgende situaties: WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig. ● Wanneer u een accu oplaadt of kalibreert ● Wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast ● Wanneer u informatie naar een cd of dvd schrijft Als u de computer aansluit op externe netvoeding, gebeurt het volgende: ● De accu laadt op. ● Als de computer is ingeschakeld, verandert het energiemeterpictogram in de taakbalk van vorm. Als u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende: ● De computer schakelt over op accuvoeding. ● De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen. Als u de helderheid van het beeldscherm wilt verhogen, drukt op de hotkey fn+f10 of sluit u de netvoedingsadapter opnieuw aan. Netvoedingsadapter aansluiten WAARSCHUWING! Ga als volgt te werk om het risico van een elektrische schok en schade aan de apparatuur te beperken: Sluit het netsnoer aan op een geaard stopcontact dat altijd gemakkelijk te bereiken is. Ontkoppel de netvoeding van de computer door de stekker uit het stopcontact te halen (niet door het netsnoer los te koppelen van de computer). Als bij het product een geaard netsnoer met een geaarde stekker is geleverd, sluit u het netsnoer aan op een geaard stopcontact. Probeer niet de aarding te omzeilen door bijvoorbeeld adapters of stekkerdozen zonder aarding te gebruiken. De aarding is een belangrijke veiligheidsvoorziening. U sluit de computer als volgt aan op een externe netvoedingsbron: 74 1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de voedingsconnector van de computer (1). 2. Sluit het ene uiteinde van het netsnoer aan op de netvoedingsadapter (2). Hoofdstuk 5 Energiebeheer 3. Steek het andere uiteinde van het netsnoer in een stopcontact (3). Accuvoeding gebruiken Wanneer er zich een opgeladen accu in de computer bevindt en de computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron, werkt de computer op accuvoeding. Wanneer de computer is aangesloten op een externe netvoedingsbron, werkt de computer op netvoeding. Als er een opgeladen accu in de computer is geplaatst en de computer op externe voeding werkt via de netvoedingsadapter, schakelt de computer over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter wordt losgekoppeld van de computer. OPMERKING: De helderheid van het beeldscherm wordt verlaagd om accuvoeding te besparen wanneer u de computer loskoppelt van de netvoeding. Als u de helderheid van het beeldscherm wilt verhogen, drukt op de hotkey fn+f10 of sluit u de netvoedingsadapter opnieuw aan. U kunt een accu in de computer laten zitten of de accu verwijderen en opbergen. Dit is afhankelijk van de manier waarop u de computer gebruikt. Als u de accu in de computer laat zitten wanneer de computer is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen. Bovendien wordt zo uw werk beschermd in geval van een stroomstoring. Een accu in de computer wordt echter langzaam ontladen wanneer de computer is uitgeschakeld en niet is aangesloten op een externe voedingsbron. WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde accu, een door HP geleverde vervangende accu of een compatibele accu die als accessoire is aangeschaft bij HP. De werktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor energiebeheer, geopende programma’s, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die op de computer is aangesloten en andere factoren. Accu-informatie vinden in Help en ondersteuning Als u informatie over de accu van uw computer wilt opzoeken, selecteert u Start > Help en ondersteuning > Learn More About Your PC (Meer informatie over uw computer). Accuvoeding gebruiken 75 Accucontrole gebruiken Accucontrole biedt informatie over de status van de accu die in de computer is geplaatst. Ga als volgt te werk om Accucontrole uit te voeren: 1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer. OPMERKING: Accucontrole werkt alleen goed als de computer is aangesloten op een externe voedingsbron. 2. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Problemen oplossen > Voeding, thermisch en mechanisch en klik op het tabblad Energie. Accucontrole onderzoekt de accu en de cellen ervan om te kijken of ze goed functioneren, en rapporteert vervolgens de resultaten van het onderzoek. Acculading weergeven ▲ Dubbelklik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. – of – Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer > tabblad Energiemeter. Meestal wordt de acculading zowel in percentages als in resterend aantal minuten werktijd weergegeven. ● Het percentage geeft de geschatte resterende lading van de accu aan. ● De tijdsduur geeft bij benadering de resterende accuwerktijd aan als de accu op het huidige niveau voeding blijft leveren. De resterende accuwerktijd neemt bijvoorbeeld af als u een dvd afspeelt en neemt toe als u het afspelen van een dvd stopt. Wanneer een accu wordt opgeladen, kan in het venster Energiemeter een bliksemsymbool over het accupictogram worden weergegeven. Accu plaatsen of verwijderen VOORZICHTIG: Als u een accu verwijdert die de enige voedingsbron is, kunnen er gegevens verloren gaan. Sla uw werk op en activeer de hibernationstand of schakel de computer uit voordat u een accu verwijdert die de enige voedingsbron is. Zo voorkomt u dat er gegevens verloren gaan. U plaatst de accu als volgt: 1. 76 Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe. Hoofdstuk 5 Energiebeheer 2. Schuif de accu in de accuruimte (1) totdat de accu goed op zijn plaats zit. De accu-ontgrendeling (2) vergrendelt de accu automatisch. U verwijdert de accu als volgt: 1. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe. 2. Verschuif de accuvergrendelingen (1) om de accu los te koppelen. 3. Verwijder de accu (2). Accu opladen WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig. De accu wordt opgeladen wanneer de computer is aangesloten op een externe voedingsbron via een netvoedingsadapter, een optionele voedingsadapter of een optioneel dockingapparaat. Accuvoeding gebruiken 77 De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het opladen verloopt sneller wanneer de computer is uitgeschakeld. Het opladen kan langer duren wanneer de accu nieuw is, langer dan twee weken niet is gebruikt of veel warmer of kouder is dan de normale kamertemperatuur. Ga als volgt te werk om de accuwerktijd te verlengen en de nauwkeurigheid van de weergave van de acculading te optimaliseren: ● Als u een nieuwe accu oplaadt, wacht u tot de accu volledig is opgeladen voordat u de computer inschakelt. ● Laad de accu op tot het acculampje van de computer uit gaat. OPMERKING: Als de computer is ingeschakeld wanneer de accu wordt opgeladen, is het mogelijk dat de Energiemeter in de taakbalk aangeeft dat de accu voor 100 procent is opgeladen, terwijl dit nog niet het geval is. ● Laad de accu pas op wanneer deze door normaal gebruik is ontladen tot ongeveer 5 procent van de volledige lading. ● Als de accu één maand of langer niet is gebruikt, is het noodzakelijk de accu te kalibreren in plaats van op te laden. Het acculampje geeft als volgt de status van de acculading aan: ● Aan: de accu wordt opgeladen. ● Knipperend: de accu heeft een lage of kritiek lage acculading bereikt en wordt niet opgeladen. ● Uit: de accu is volledig opgeladen, is in gebruik, of is niet geïnstalleerd. Accuwerktijd maximaliseren De accuwerktijd varieert, afhankelijk van de functies u gebruikt terwijl de computer op de accu werkt. De maximale accuwerktijd neemt geleidelijk af omdat de capaciteit van de accu afneemt ten gevolge van bepaalde natuurlijke processen. Tips voor het maximaliseren van de accuwerktijd: ● Verlaag de helderheid van het scherm. ● Verwijder de accu uit de computer als deze niet wordt gebruikt of opgeladen. ● Bewaar de accu op een koele, droge plaats. Omgaan met een lage acculading In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn ingesteld. Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem daarop reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows. Voorkeuren die u in Energiebeheer instelt, zijn niet van invloed op de werking van de lampjes. Lage acculading herkennen Als een accu die de enige voedingsbron van de computer is bijna leeg is, gaat het acculampje knipperen. 78 Hoofdstuk 5 Energiebeheer Als u niets onderneemt wanneer de accu bijna leeg is, wordt het niveau van de acculading kritiek en gaat het acculampje snel knipperen. Wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt, gebeurt het volgende: ● Als de hibernationvoorziening is ingeschakeld en de computer aan staat of in de standbystand staat, wordt de hibernationstand geactiveerd. ● Als de hibernationvoorziening is uitgeschakeld en de computer aan staat of in de standbystand staat, blijft de computer nog even in de standbystand staan. Vervolgens wordt de computer uitgeschakeld, waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat. Accuvoeding gebruiken 79 Problemen met lage acculading verhelpen VOORZICHTIG: Wacht met het herstellen van de voeding totdat de aan/uit-lampjes uit zijn. Zo beperkt u het risico van gegevensverlies wanneer de hibernationstand is geactiveerd doordat het ladingsniveau van de accu in de computer kritiek laag is geworden. Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron beschikbaar is ▲ Sluit een van de volgende apparaten aan: ● netvoedingsadapter ● optioneel dockingapparaat ● optionele voedingsadapter Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu beschikbaar is 1. Schakel de computer uit of activeer de hibernationstand. 2. Verwijder de lege accu en plaats vervolgens een volle accu. 3. Zet de computer aan. Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron beschikbaar is ▲ Activeer de hibernationstand. – of – Sla uw werk op en sluit de computer af. Lage acculading verhelpen wanneer de computer de hibernationstand niet kan beëindigen Als de computer niet voldoende acculading heeft om de hibernationstand te beëindigen, gaat u als volgt te werk: 1. Plaats een opgeladen accu of sluit de computer aan op een externe voedingsbron. 2. Beëindig de hibernationstand door kort op de aan/uit-knop te drukken. Accu kalibreren Kalibreer een accu in de volgende gevallen: ● als de weergegeven acculading onjuist lijkt te zijn ● als u constateert dat de werktijd van de accu duidelijk anders is dan tevoren Zelfs als een accu intensief wordt gebruikt, is het niet nodig om de accu vaker dan eens per maand te kalibreren. Het is ook niet nodig om een nieuwe accu te kalibreren. Stap 1: Laad de accu volledig op WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig. OPMERKING: De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het opladen verloopt sneller wanneer de computer is uitgeschakeld. 80 Hoofdstuk 5 Energiebeheer Ga als volgt te werk om de accu volledig op te laden: 1. Plaats de accu in de computer. 2. Sluit de computer aan op een netvoedingsadapter, optionele voedingsadapter of optioneel dockingapparaat en sluit de adapter of het apparaat aan op een externe netvoedingsbron. Het acculampje van de computer gaat branden. 3. Zorg dat de computer op de externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is opgeladen. Het acculampje van de computer gaat uit. Stap 2: Schakel de energiebesparende voorzieningen uit 1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en klik vervolgens op Eigenschappen van energiebeheer aanpassen. – of – Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer. 2. Noteer de 4 instellingen in de kolommen Accustroom en Netstroom, zodat u deze na het kalibreren opnieuw kunt instellen. 3. Stel de vier opties in op Nooit. 4. Klik op OK. Stap 3: Ontlaad de accu De computer moet ingeschakeld blijven tijdens het ontladen van de accu. De accu wordt ontladen, ongeacht of de computer in gebruik is. Wanneer u de computer gebruikt, verloopt het ontladen echter sneller. ● Als u de computer onbeheerd wilt achterlaten tijdens het ontladen, slaat u uw gegevens op voordat u de ontladingsprocedure start. ● Als u de computer incidenteel gebruikt tijdens de ontladingsprocedure en u wachttijden voor energiebesparing heeft ingesteld, kunnen de volgende verschijnselen optreden tijdens het ontladingsproces: ◦ De monitor wordt niet automatisch uitgeschakeld. ◦ De snelheid van de vaste schijf neemt niet automatisch af wanneer de computer inactief is. ◦ De hibernationstand wordt niet automatisch geactiveerd. Ga als volgt te werk om de accu te ontladen: 1. Koppel de computer los van de externe netvoedingsbron, maar schakel de computer niet uit. 2. Laat de computer op accuvoeding werken totdat de accu volledig is ontladen. Het acculampje gaat knipperen wanneer de accu bijna ontladen is. Wanneer de accu volledig is ontladen, gaat het acculampje uit en wordt de computer afgesloten. Accuvoeding gebruiken 81 Stap 4: Laad de accu volledig op Ga als volgt te werk om de accu op te laden: 1. Zorg dat de computer op een externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is opgeladen. Wanneer de accu volledig is opgeladen, gaat het acculampje op de computer uit. U kunt de computer gewoon gebruiken terwijl de accu wordt opgeladen, maar het opladen gaat sneller wanneer de computer is uitgeschakeld. 2. Als de computer is uitgeschakeld, schakelt u deze in wanneer de accu volledig is opgeladen en het acculampje uit is. Stap 5: Schakel de energiebesparende voorzieningen weer in VOORZICHTIG: Als u de hibernationvoorziening niet opnieuw inschakelt nadat u de accu heeft gekalibreerd, kan de accu volledig worden ontladen. Hierdoor kunt u gegevens verliezen wanneer de acculading van de computer een kritiek laag niveau bereikt. 1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer. 2. Voer opnieuw de instellingen in die u heeft genoteerd voor de items in de kolommen Netstroom en Accustroom. 3. Klik op OK. Accuvoeding besparen ● Open het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm en selecteer instellingen voor een lager energieverbruik. ● Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemapplicaties af wanneer u deze niet gebruikt. ● Ontkoppel externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron wanneer u deze apparatuur niet gebruikt. ● Zet alle optionele externemediakaarten die u niet gebruikt stop, schakel ze uit of verwijder ze. ● Gebruik de hotkeys fn+f9 en fn+f10 om de helderheid van het scherm aan te passen aan de omstandigheden. ● Activeer de standbystand of de hibernationstand of sluit de computer af zodra u stopt met werken. Accu opbergen VOORZICHTIG: Stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen, om beschadiging van de accu te voorkomen. Als u een computer langer dan twee weken niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron, verwijdert u de accu en bergt u de accu afzonderlijk op. Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft. OPMERKING: Een opgeslagen accu moet om de zes maanden worden gecontroleerd. Als het ladingspercentage minder dan 50 procent is, moet u de accu opladen voordat u deze weer opbergt. Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt. 82 Hoofdstuk 5 Energiebeheer Afvoeren van afgedankte accu's WAARSCHUWING! Probeer niet een accu uit elkaar te halen, te pletten of te doorboren, zorg dat u geen kortsluiting veroorzaakt tussen de externe contactpunten op een accu en laat een accu niet in aanraking komen met water of vuur. Zo beperkt u het risico van brand en brandwonden. Stel een accu niet bloot aan temperaturen boven 60°C (140°F). Vervang de accu uitsluitend door een accu die is goedgekeurd voor gebruik in deze computer. Raadpleeg voor informatie over het afvoeren van afgedankte accu's de Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu. Accu vervangen De levensduur van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor energiebeheer, geopende programma’s, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die op de computer is aangesloten en andere factoren. Accucontrole laat u weten wanneer u de accu moet vervangen omdat een accucel niet goed werkt, of omdat de accuconditie zover is afgenomen dat de capaciteit "zwak" is geworden. U krijgt een melding waarin u wordt verwezen naar de website van HP. Daar vindt u informatie over hoe u een vervangende accu kunt bestellen. Als de accu onder de garantievoorwaarden van HP valt, krijgt u ook informatie over een garantiecode. OPMERKING: Om er zeker van te zijn dat u altijd over accuvoeding kunt beschikken als u die nodig heeft, raadt HP u aan een nieuwe accu te kopen als de capaciteitsindicator groen-geel wordt. Accuvoeding gebruiken 83 Netvoedingsadapter testen Test de netvoedingsadapter als de computer een of meer van de volgende symptomen vertoont: ● De computer start niet als deze is aangesloten op de netvoedingsadapter. ● Het beeldscherm gaat niet aan wanneer de computer wordt aangesloten op de netvoedingsadapter en een externe netvoedingsbron. ● De aan/uit-knop brandt niet wanneer de computer wordt aangesloten op de netvoedingsadapter. U test de netvoedingsadapter als volgt: 1. Verwijder de accu uit de computer. 2. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer en op een stopcontact. 3. Zet de computer aan. ● Als de aan/uit-knop aan gaat, werkt de netvoedingsadapter naar behoren. ● Als de aan/uit-knop uit gaat, werkt de netvoedingsadapter niet en moet deze worden vervangen. Neem contact op met de technische ondersteuning voor informatie over het verkrijgen van een vervangende netvoedingsadapter. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Contact opnemen met ondersteuning. Computer afsluiten VOORZICHTIG: Wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet heeft opgeslagen. Met de opdracht Afsluiten sluit u alle geopende programma's, waaronder het besturingssysteem, en worden vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld. Sluit de computer af in de volgende gevallen: ● Als u de accu wilt vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer. ● als u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort kan worden aangesloten ● Als u de computer langere tijd niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron. U schakelt als volgt de computer uit: OPMERKING: Als de computer in de standbystand of de hibernationstand staat, moet u eerst de standbystand of de hibernationstand beëindigen voordat u de computer kunt afsluiten. 1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af. 2. Selecteer Start > Uitschakelen > Uitschakelen. OPMERKING: Als u bij een netwerkdomein bent geregistreerd, heet de knop waarop u klikt Afsluiten in plaats van Uitschakelen. 84 Hoofdstuk 5 Energiebeheer Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedures te gebruiken, probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld: ● Druk op ctrl+alt+delete. Klik vervolgens op Afsluiten > Uitschakelen. ● Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt. ● Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer. Computer afsluiten 85 6 Schijfeenheden Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen De computer is voorzien van een vaste schijf (met een roterende schijf) of een SSD (solid-state drive) met solid-state geheugen. Omdat een SSD geen bewegende onderdelen bevat, genereert deze minder warmte dan een vaste schijf. Selecteer Start > Mijn computer om de in de computer geïnstalleerde schijfeenheden weer te geven. Schijfeenheden hanteren Schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen, die voorzichtig moeten worden behandeld. Lees de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert. Waarschuwingen die betrekking hebben op specifieke procedures worden vermeld bij de desbetreffende procedures. 86 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden VOORZICHTIG: Neem de volgende voorschriften in acht om het risico van schade aan de computer of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken: Activeer de standbystand en wacht tot het scherm leeg is voordat u een computer of een externe vaste schijf van de ene locatie naar de andere verplaatst. Raak voordat u de schijfeenheid aanraakt, eerst het ongeverfde metalen oppervlak van de schijfeenheid aan, zodat u niet statisch geladen bent. Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijf of op de computer niet aan. Behandel een schijfeenheid voorzichtig. Laat de schijfeenheid niet vallen en zet er niets op. Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet of de computer is afgesloten of in de hibernationstand staat, schakelt u de computer in en vervolgens via het besturingssysteem weer uit. Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst. Gebruik het toetsenbord niet en verplaats de computer niet als de optischeschijfeenheid naar een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen. Zorg ervoor dat de accu voldoende is opgeladen alvorens naar een medium te schrijven wanneer de accu de enige voedingsbron is. Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid. Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoffen. Spuit geen reinigingsmiddelen op een schijfeenheid. Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te verwijderen, of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt. Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie. Vermeld op de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat. Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur met magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In de beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, bijvoorbeeld op een lopende band, worden röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt geen schade toe aan schijfeenheden. Schijfeenheden hanteren 87 Prestaties van de vaste schijf verbeteren Schijfdefragmentatie gebruiken Wanneer u de computer gebruikt, raken de bestanden op de vaste schijf gefragmenteerd. Met schijfdefragmentatie worden de gefragmenteerde bestanden samengevoegd op de vaste schijf zodat het systeem efficiënter werkt. Nadat u Schijfdefragmentatie heeft gestart, werkt het zelfstandig verder. Al naar gelang de grootte van de vaste schijf en het aantal gefragmenteerde bestanden kan de defragmentatie meer dan een uur in beslag nemen. U kunt instellen dat de schijfdefragmentatie 's nachts wordt uitgevoerd, of op een ander tijdstip waarop u de computer niet hoeft te gebruiken. HP adviseert u om de vaste schijf minstens één keer per maand te defragmenteren. U kunt instellen dat Schijfdefragmentatie maandelijks wordt uitgevoerd, maar u kunt ook op elk gewenst moment Schijfdefragmentatie handmatig starten. U gebruikt Schijfdefragmentatie als volgt: 1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset > Schijfdefragmentatie. 2. Klik onder Volume op de vermelding van de vaste schijf die u wilt defragmenteren. Meestal wordt dit volume weergegeven als (C:). Klik vervolgens op Defragmenteren. Raadpleeg voor meer informatie de helpfunctie van Schijfdefragmentatie. Schijfopruiming gebruiken Met Schijfopruiming wordt op de vaste schijf gezocht naar overbodige bestanden, die u veilig kunt verwijderen om schijfruimte vrij te maken zodat de computer efficiënter werkt. U gebruikt Schijfopruiming als volgt: 88 1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset > Schijfopruiming. 2. Volg de instructies op het scherm. Hoofdstuk 6 Schijfeenheden HP 3D DriveGuard gebruiken HP 3D DriveGuard beschermt de vasteschijfeenheid door deze te parkeren en I/O-verzoeken te blokkeren onder de volgende omstandigheden: ● U laat de computer vallen. ● U verplaatst de computer met gesloten beeldscherm, terwijl de computer op accuvoeding werkt. Kort na elk van deze gebeurtenissen wordt de vasteschijfeenheid door HP 3D DriveGuard weer vrijgegeven voor normale werking. OPMERKING: Vasteschijfeenheden die zijn aangesloten op een optioneel dockingapparaat of op een USB-poort worden niet beschermd door HP 3D DriveGuard. Raadpleeg de online Help van HP 3D DriveGuard voor meer informatie. Status van HP 3D DriveGuard herkennen Het schijflampje op de computer brandt oranje om aan te geven dat de schijfeenheid is geparkeerd. Als u wilt achterhalen of schijfeenheden worden beschermd en of een schijfeenheid is geparkeerd, kijkt u naar het pictogram dat wordt weergegeven in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. ● Als de HP 3D DriveGuard software is ingeschakeld, wordt er een groen vinkje weergegeven over het pictogram van de vasteschijfeenheid. ● Als de HP 3D DriveGuard software is uitgeschakeld, wordt er een rood kruisje weergegeven over het pictogram van de vasteschijfeenheid. ● Als de schijfeenheden zijn geparkeerd, wordt er een geel maantje weergegeven over het pictogram van de vasteschijfeenheid. Als HP 3D DriveGuard de schijfeenheid heeft geparkeerd, kan het volgende gebeuren: ● De computer sluit niet af. ● De computer activeert niet automatisch de standbystand of de hibernationstand, behalve in de situatie beschreven in de opmerking hieronder. OPMERKING: Als de computer op accuvoeding werkt en de acculading een kritiek laag niveau bereikt, staat HP 3D DriveGuard toe dat de hibernationstand wordt geactiveerd. ● Accuwaarschuwingen die zijn ingesteld op het tabblad Waarschuwingen van Eigenschappen voor Energiebeheer worden niet geactiveerd. HP adviseert om de computer af te sluiten of om de standbystand of hibernationstand te activeren voordat u de computer verplaatst. HP 3D DriveGuard gebruiken 89 HP 3D DriveGuard software gebruiken Met de HP 3D DriveGuard software kunt u de volgende taken uitvoeren: ● HP 3D DriveGuard in- of uitschakelen. OPMERKING: Afhankelijk van uw gebruikersrechten is het mogelijk dat u HP 3D DriveGuard niet kunt in- of uitschakelen. ● Achterhalen of een schijfeenheid in het systeem wordt ondersteund door HP 3D DriveGuard. ● Het pictogram voor HP 3D DriveGuard in het systeemvak weergeven of verbergen. Ga als volgt te werk om HP 3D DriveGuard te openen en de instellingen te wijzigen: 1. Dubbelklik op het pictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. – of – Klik met de rechtermuisknop op het pictogram in het systeemvak en selecteer Instellingen. 90 2. Klik op de relevante knop om de instellingen te wijzigen. 3. Klik op OK. Hoofdstuk 6 Schijfeenheden Vaste schijf in de vasteschijfruimte vervangen VOORZICHTIG: U voorkomt als volgt dat het systeem vastloopt en gegevens verloren gaan: Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de vasteschijfruimte verwijdert. Verwijder de vaste schijf niet wanneer de computer aan staat of in de standbystand of de hibernationstand staat. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem. U verwijdert als volgt een vaste schijf: 1. Sla uw werk op. 2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm. 3. Ontkoppel alle externe hardware die op de computer is aangesloten. 4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact. 5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond neer, met de vasteschijfruimte naar u toe. 6. Verwijder de accu uit de computer. 7. Draai de schroeven van het afdekplaatje van de vaste schijf los (1). 8. Verwijder het afdekplaatje van de vaste schijf (2). 9. Draai de schroef van de vaste schijf los (1). 10. Trek het lipje van de vaste schijf (2) naar rechts om de vaste schijf los te maken. Vaste schijf in de vasteschijfruimte vervangen 91 11. Til de vaste schijf (3) uit de vasteschijfruimte. U installeert als volgt een vaste schijf: 92 1. Plaats de vaste schijf in de vasteschijfruimte (1). 2. Trek het vasteschijflipje (2) naar links om de vaste schijf vast te maken. 3. Draai de schroef van de vaste schijf vast (3). 4. Steek de lipjes (1) op het afdekplaatje van de vaste schijf in de uitsparingen op de computer. 5. Plaats het afdekplaatje terug (2). Hoofdstuk 6 Schijfeenheden 6. Draai de schroeven van het afdekplaatje van de vaste schijf vast (3). 7. Plaats de accu terug. 8. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe apparaten weer aan. 9. Zet de computer aan. Vaste schijf in de vasteschijfruimte vervangen 93 Schijfeenheid in de upgraderuimte vervangen In the upgraderuimte kunt u een vaste schijf of een optischeschijfeenheid plaatsen. Vaste schijf vervangen VOORZICHTIG: U voorkomt als volgt dat gegevens verloren gaan of dat de computer niet meer reageert: Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de upgraderuimte verwijdert. Verwijder de vaste schijf niet wanneer de computer aan staat of in de standbystand of de hibernationstand staat. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem. Ga als volgt te werk om een vaste schijf uit de upgraderuimte te verwijderen: 94 1. Sla uw werk op. 2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm. 3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten. 4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact. 5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak, met de upgraderuimte naar u toe. 6. Verwijder de accu uit de computer. 7. Verwijder de schroefbeschermingen (1) en verwijder daarna de schroeven van de vaste schijf (2) uit de upgraderuimte. 8. Draai de schroef van de upgraderuimte los (1). Hoofdstuk 6 Schijfeenheden 9. Duw met een platte schroevendraaier voorzichtig tegen het lipje om de vaste schijf te ontgrendelen (2). 10. Verwijder de vaste schijf uit de upgraderuimte. Schijfeenheid in de upgraderuimte vervangen 95 Ga als volgt te werk om een vaste schijf in de upgraderuimte te installeren: 96 1. Plaats de vaste schijf in de upgraderuimte. 2. Draai de schroef van de upgraderuimte vast. Hoofdstuk 6 Schijfeenheden 3. Breng de schroeven van de vaste schijf weer aan (1) en plaats daarna de schroefbeschermingen terug (2). 4. Plaats de accu terug. 5. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe apparaten weer aan. 6. Zet de computer aan. Optischeschijfeenheid vervangen VOORZICHTIG: U voorkomt als volgt dat gegevens verloren gaan of dat de computer niet meer reageert: Sluit de computer af voordat u de optischeschijfeenheid uit de upgraderuimte verwijdert. Verwijder de optischeschijfeenheid niet wanneer de computer aan staat of in de standbystand of de hibernationstand staat. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem. Ga als volgt te werk om de optischeschijfeenheid uit de upgraderuimte te verwijderen: 1. Sla uw werk op. 2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm. 3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten. 4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact. 5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak, met de upgraderuimte naar u toe. 6. Verwijder de accu uit de computer. 7. Draai de schroef van de upgraderuimte los (1). Schijfeenheid in de upgraderuimte vervangen 97 98 8. Duw met een platte schroevendraaier voorzichtig tegen het lipje om de optischeschijfeenheid te ontgrendelen (2). 9. Verwijder de optischeschijfeenheid uit de upgraderuimte. Hoofdstuk 6 Schijfeenheden Ga als volgt te werk om een optischeschijfeenheid in de upgraderuimte te installeren: 1. Plaats de optischeschijfeenheid in de upgraderuimte. 2. Draai de schroef van de upgraderuimte vast. 3. Plaats de accu terug. 4. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe apparaten weer aan. 5. Zet de computer aan. Schijfeenheid in de upgraderuimte vervangen 99 7 Externe apparatuur USB-apparaat gebruiken USB (Universal Serial Bus) is een hardwarematige interface die kan worden gebruikt om een optioneel extern apparaat aan te sluiten, zoals een USB-toetsenbord, -muis, -drive, -printer, -scanner of -hub. Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het apparaat meegeleverd. Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over apparaatspecifieke software. Uw computermodel heeft vijf USB-poorten, die ondersteuning bieden voor USB 1.0-, USB 1.1-, USB 2.0- en USB 3.0-apparaten. Een USB-hub biedt extra USB-poorten die met de computer kunnen worden gebruikt. USB-apparaat aansluiten VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een USB-apparaat, om beschadiging van de USB-connector te voorkomen. ▲ Als u een USB-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de USB-kabel van het apparaat aan op de USB-poort. Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal. OPMERKING: De eerste keer dat u een USB-apparaat aansluit, verschijnt er een bericht in het systeemvak dat het apparaat door de computer wordt herkend. 100 Hoofdstuk 7 Externe apparatuur USB-apparaat stopzetten en verwijderen VOORZICHTIG: Zet het USB-apparaat stop voordat u het verwijdert, om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt. VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om een USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging van de USB-connector te voorkomen. Ga als volgt te werk om een USB-apparaat stop te zetten en te verwijderen: 1. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak. 2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat. OPMERKING: Als het USB-apparaat niet vermeld staat, hoeft u het apparaat niet stop te zetten voordat u het verwijdert. 3. Klik op Stoppen en vervolgens op OK. 4. Koppel het apparaat los. Ondersteuning voor oudere USB-systemen USB-ondersteuning voor oudere systemen (in de fabriek geactiveerd) maakt de volgende acties mogelijk. ● Het gebruik tijdens het opstarten of in een MS-DOS-programma van een USB-toetsenbord, -muis of –hub die is aangesloten op een USB-poort op de computer ● Het starten of opnieuw opstarten vanaf een optioneel extern MultiBay apparaat of een optioneel opstartbaar USB-apparaat Om USB-ondersteuning voor oudere systemen te deactiveren of opnieuw te activeren in Computer Setup (Computerinstellingen), gaat u als volgt te werk: 1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" onder aan het scherm verschijnt. 2. Druk op f10 om het BIOS-setupprogramma te openen. 3. Selecteer met een cursorbesturingsapparaat of met de pijltoetsen System Configuration (Systeemconfiguratie) en selecteer daarna Device Configurations (Apparaatconfiguraties). 4. Om de ondersteuning voor oudere USB-systemen te deactiveren, klikt u op Disabled (Gedeactiveerd) naast USB legacy support (USB-ondersteuning voor oudere systemen). Om de ondersteuning voor oudere USB-systemen opnieuw te activeren, klikt u op Enabled (Geactiveerd) naast USB legacy support (USB-ondersteuning voor oudere systemen). 5. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op Save (Opslaan) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm. – of – Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en volg de instructies op het scherm. USB-apparaat gebruiken 101 De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart. 1394-apparaat gebruiken IEEE 1394 is een hardwarematige interface waarmee een multimedia-apparaat of gegevensopslagapparaat met hoge snelheid wordt aangesloten op de computer. Voor scanners, digitale camera's en digitale camcorders is vaak een 1394-aansluiting vereist. Voor bepaalde 1394-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal bij het apparaat geleverd. Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over apparaatspecifieke software. De 1394-poort ondersteunt ook IEEE 1394a-apparaten. 1394-apparaat aansluiten VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een 1394-apparaat, om beschadiging van de connectoren van de 1394-poort te voorkomen. ▲ Als u een 1394-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de 1394-kabel van het apparaat aan op de 1394-poort. Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal. 1394-apparaat stopzetten en verwijderen VOORZICHTIG: Zet het 1394-apparaat stop voordat u het verwijdert, om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt. 102 Hoofdstuk 7 Externe apparatuur VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om een 1394-apparaat los te koppelen, om beschadiging van de 1394-connector te voorkomen. 1. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak. 2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat. OPMERKING: Als het apparaat niet in de lijst wordt vermeld, hoeft u het niet stop te zetten voordat u het verwijdert. 3. Klik op Stoppen en vervolgens op OK. 4. Koppel het apparaat los. eSATA-apparaat gebruiken Op een eSATA-poort kan een optionele, hoogwaardige eSATA-component worden aangesloten, bijvoorbeeld een externe vaste eSATA-schijf. Voor bepaalde eSATA-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het apparaat meegeleverd. Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor meer informatie over apparaatspecifieke software. Deze instructies kunnen worden verstrekt bij de software of op schijven, of kunnen op de website van de fabrikant staan. eSATA-apparaat aansluiten VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een eSATA-apparaat, om beschadiging van de connector van de eSATA-poort te voorkomen. ▲ Als u een eSATA-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de eSATA-kabel van het apparaat aan op de eSATA-poort. Wanneer de kaart is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal. eSATA-apparaat gebruiken 103 eSATA-apparaat stopzetten en verwijderen VOORZICHTIG: Zet het eSATA-apparaat stop voordat u het verwijdert, om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt. VOORZICHTIG: Trek bij het loskoppelen van een eSATA-apparaat niet aan de kabel, om beschadiging van de eSATA-connector te voorkomen. 1. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak. 2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat. OPMERKING: Als het apparaat niet vermeld staat, hoeft u het apparaat niet stop te zetten voordat u het verwijdert. 3. Klik op Stoppen en vervolgens op OK. 4. Verwijder het apparaat. 104 Hoofdstuk 7 Externe apparatuur Externe schijfeenheden gebruiken Verwisselbare externe schijfeenheden bieden meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken van informatie. U kunt een USB-schijfeenheid toevoegen door de schijfeenheid aan te sluiten op een USBpoort op de computer. Er zijn een aantal typen USB-schijfeenheden: ● 1,44-MB diskettedrive ● vasteschijfmodule (een vasteschijfeenheid met een gekoppelde adapter) ● dvd-rom-drive ● gecombineerde dvd-/cd-rw-drive ● gecombineerde dvd±rw/cd-rw-drive Optionele externe apparaten gebruiken OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over de vereiste software en stuurprogramma's en over de poort op de computer die moet worden gebruikt. U sluit een extern apparaat als volgt aan op de computer: VOORZICHTIG: Zorg dat het apparaat is uitgeschakeld en dat het netsnoer is losgekoppeld om het risico van schade aan de apparatuur bij aansluiting van een apparaat met eigen voeding te beperken. 1. Sluit het apparaat aan op de computer. 2. Steek het netsnoer van het apparaat in een geaard stopcontact als u een apparaat met voeding aansluit. 3. Zet het apparaat aan. Als u een extern apparaat zonder eigen voeding wilt loskoppelen van de computer, zet u het apparaat uit en koppelt u het daarna los van de computer. Om een extern apparaat met eigen voeding los te koppelen, schakelt u het apparaat uit. Koppel het apparaat los van de computer en haal daarna het netsnoer uit het stopcontact. Externe schijfeenheden gebruiken 105 Dockingconnector gebruiken Met de dockingconnector kunt u de computer aansluiten op een optioneel dockingapparaat. Een optioneel dockingapparaat biedt extra poorten en connectoren die met de computer kunnen worden gebruikt. 106 Hoofdstuk 7 Externe apparatuur 8 Externe mediakaarten Mediakaartlezerkaarten gebruiken Met optionele digitale kaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze kaarten worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer en apparatuur met digitale media, zoals camera's en PDA's. Het digitalemediaslot ondersteunt de volgende typen digitale kaarten: ● Memory Stick (MS) ● Memory Stick Pro (MSP) ● MultiMediaCard (MMC) ● Secure Digital Input/Output-kaart (SD I/O) ● Secure Digital-geheugenkaart (SD) ● xD-Picture Card (XD) ● xD-Picture Card (XD) type H ● xD Picture Card (XD) type M Digitale kaart plaatsen VOORZICHTIG: Voorkom beschadiging van de digitale kaart of de computer en plaats geen adapter, van welk type dan ook, in de SD Card-lezer. VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een digitale kaart, om beschadiging van de connectoren van de digitale kaart te voorkomen. 1. Houd de digitale kaart met het label naar boven, terwijl de connectoren naar de computer zijn gericht. Mediakaartlezerkaarten gebruiken 107 2. Plaats de kaart in de mediakaartlezer en druk de kaart aan totdat deze goed op zijn plaats zit. Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft de computer dit aan met een geluidssignaal. Mogelijk wordt een menu met beschikbare opties weergegeven. Digitale kaart stopzetten en verwijderen VOORZICHTIG: Zet de digitale kaart stop voordat u de kaart verwijdert, om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt. 1. Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties die gebruikmaken van de digitale kaart. OPMERKING: Als u een gegevensoverdracht wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het kopieervenster van het besturingssysteem. 2. U zet de digitale kaart als volgt stop: a. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak. 3. b. Klik in de lijst op de naam van de digitale kaart. c. Klik op Stoppen en vervolgens op OK. Druk de digitale kaart (1) iets naar binnen en verwijder deze vervolgens uit het slot (2). 108 Hoofdstuk 8 Externe mediakaarten ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) Een ExpressCard is een hoogwaardige PC Card die in het ExpressCard-slot wordt geplaatst. Net als bij standaard PC Cards voldoet de functionaliteit van ExpressCards aan de specificaties van de Personal Computer Memory Card International Association (PCMCIA). ExpressCard configureren Installeer alleen de software die voor uw apparaat is vereist. Als u volgens de instructies van de fabrikant van de ExpressCard stuurprogramma's moet installeren, gaat u als volgt te werk: ● Installeer alleen de stuurprogramma's voor uw besturingssysteem. ● Installeer geen andere software zoals card services, socket services of enablers die door de fabrikant van de ExpressCard zijn geleverd. ExpressCard plaatsen VOORZICHTIG: Plaats een PC Card niet in een ExpressCard-slot, om beschadiging van de computer of externemediakaarten te voorkomen. VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om het risico van beschadiging van de connectoren te beperken: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een ExpressCard. Verplaats of vervoer de computer niet wanneer er een ExpressCard in gebruik is. In het ExpressCard-slot kan een beschermplaatje zijn geplaatst. Ga als volgt te werk om het beschermplaatje te verwijderen: 1. Druk het beschermplaatje (1) iets naar binnen om het te ontgrendelen. 2. Haal het plaatje uit het slot (2). Ga als volgt te werk om een ExpressCard te plaatsen: 1. Houd de kaart met het label naar boven en de connectoren naar de computer gericht. ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) 109 2. Plaats de kaart voorzichtig in het ExpressCard-slot en druk de kaart aan tot deze stevig op zijn plaats zit. Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft de computer dit aan met een geluidssignaal. Mogelijk wordt een menu met beschikbare opties weergegeven. OPMERKING: De eerste keer dat u een ExpressCard plaatst, verschijnt er een bericht in het systeemvak dat het apparaat door de computer wordt herkend. OPMERKING: Wanneer er een ExpressCard is geplaatst, verbruikt deze stroom, zelfs wanneer de kaart niet wordt gebruikt. Wanneer een ExpressCard niet in gebruik is, kunt u energie besparen door de kaart stop te zetten of te verwijderen. 110 Hoofdstuk 8 Externe mediakaarten ExpressCard stopzetten en verwijderen VOORZICHTIG: Zet de ExpressCard stop voordat u de kaart verwijdert, om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt. 1. Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties die gebruikmaken van de ExpressCard. OPMERKING: Als u een gegevensoverdracht wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het kopieervenster van het besturingssysteem. 2. U zet de ExpressCard als volgt stop: a. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak. 3. b. Klik in de lijst op de naam van ExpressCard. c. Klik op Stoppen en vervolgens op OK. Ga als volgt te werk om de ExpressCard te ontgrendelen en verwijderen: a. Druk de ExpressCard (1) voorzichtig iets naar binnen om de kaart te ontgrendelen. b. Haal de ExpressCard uit het slot (2). ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) 111 Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen) OPMERKING: De term Smart Card verwijst in dit hoofstuk zowel naar Smart Cards als Java™ Cards. Een Smart Card is een accessoire met het formaat van een creditcard, dat is voorzien van een microchip met geheugen en een microprocessor. Smart Cards hebben, net zoals personal computers, een besturingssysteem voor het beheer van de in- en uitvoer. Daarnaast zijn ze voorzien van beveiligingsvoorzieningen om ze te beveiligen tegen aanvallen van buitenaf. Standaard Smart Cards worden gebruikt in combinatie met de Smart Card-lezer (alleen bepaalde modellen). U heeft een pincode nodig om toegang te krijgen tot de inhoud van de microchip. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie over de beveiligingsvoorzieningen van Smart Cards. OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit hoofdstuk afgebeelde computer. Smart Card plaatsen Ga als volgt te werk om een Smart Card te plaatsen: 1. Houd de Smart Card vast met het label naar boven en schuif de kaart voorzichtig in de Smart Cardlezer tot de kaart goed op zijn plaats zit. 2. Volg de instructies op het scherm om u aan te melden op de computer met behulp van de pincode van de Smart Card. Smart Card verwijderen Ga als volgt te werk om een Smart Card te verwijderen: ▲ Pak de Smart Card bij de zijkanten vast en trek de kaart voorzichtig uit de Smart Card-lezer. 112 Hoofdstuk 8 Externe mediakaarten 9 Geheugenmodules De computer heeft twee geheugenmodulecompartimenten. Het primaire geheugenmodulecompartiment bevindt zich onder het toetsenbord. Het compartiment voor de geheugenuitbreidingsmodule bevindt zich aan de onderkant van de computer. De geheugencapaciteit van de computer kan worden uitgebreid door een geheugenmodule toe te voegen aan het vrije slot voor een geheugenuitbreidingsmodule, of door de bestaande module in het slot voor de primaire geheugenmodule te upgraden. WAARSCHUWING! Koppel het netsnoer los en verwijder alle accu's voordat u een geheugenmodule plaatst, om het risico van een elektrische schok of schade aan de apparatuur te beperken. VOORZICHTIG: Door elektrostatische ontlading kunnen elektronische onderdelen beschadigd raken. Zorg ervoor dat u vrij bent van statische elektriciteit door een goed geaard metalen voorwerp aan te raken voordat u elektronische onderdelen hanteert. 113 Geheugenmodule in het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule plaatsen of vervangen Ga als volgt te werk om een geheugenmodule in het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule te plaatsen of te vervangen: 1. Sla uw werk op. 2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem. 3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten. 4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact. 5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak. 6. Verwijder alle accu's uit de computer. 7. Draai de schroeven van het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment los (1). 8. Verwijder het afdekplaatje van het compartiment van de geheugenmodule (2) van de computer. 9. Verwijder de geheugenmodule als volgt: 114 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules OPMERKING: Als het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule leeg is, slaat u stap 9 over en gaat u verder met stap 10. a. Trek de borgklemmetjes aan beide zijden van de geheugenmodule weg (1). De geheugenmodule kantelt omhoog. VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan. b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het geheugenmoduleslot. Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te beschermen. OPMERKING: Al naar gelang de geheugenconfiguratie van de computer kan de linker DIMM-connector al dan niet in gebruik zijn. 10. Ga als volgt te werk om een geheugenmodule te plaatsen: a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje van het geheugenmoduleslot. VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de module te voorkomen. Raak de onderdelen op de geheugenmodule niet aan en buig de geheugenmodule niet. b. Druk de module (2) onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn plaats zit. Geheugenmodule in het slot voor de geheugenuitbreidingsmodule plaatsen of vervangen 115 c. Kantel de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden, waarbij u druk uitoefent op de linker- en rechterrand van de module, totdat de borgklemmetjes vastklikken. OPMERKING: Al naar gelang de geheugenconfiguratie van de computer kan de linker DIMM-connector al dan niet in gebruik zijn. 11. Plaats het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment met de lipjes (1) in de uitsparingen in de computer. 12. Sluit het afdekplaatje (2). 13. Draai de schroeven van het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment vast (3). 14. Plaats de accu terug. 116 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules 15. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe apparaten weer aan. 16. Zet de computer aan. Geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden Ga als volgt te werk om een geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule te upgraden: 1. Sla uw werk op. 2. Schakel de computer uit. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem. 3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten. 4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact. 5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak. 6. Verwijder alle accu's uit de computer. 7. Draai de drie toetsenbordschroeven los. 8. Draai de computer om en open deze. 9. Verschuif de 4 toetsenbordvergrendelingen (1) om het toetsenbord te ontgrendelen. Geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden 117 10. Til voorzichtig de bovenste rand van het toetsenbord op (2) en kantel het toetsenbord totdat het op de polssteun van de computer steunt. 11. Verwijder de geheugenmodule als volgt: a. Trek de borgklemmetjes aan beide zijden van de geheugenmodule weg (1). De geheugenmodule kantelt omhoog. VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan. b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het geheugenmoduleslot. Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te beschermen. OPMERKING: Al naar gelang de geheugenconfiguratie van de computer kan de onderste DIMM-connector al dan niet in gebruik zijn. 118 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules 12. Ga als volgt te werk om een geheugenmodule te plaatsen: a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje van het geheugenmoduleslot. VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de module te voorkomen. Raak de onderdelen op de geheugenmodule niet aan en buig de geheugenmodule niet. b. Druk de module (2) onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn plaats zit. c. Kantel de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden, waarbij u druk uitoefent op de linker- en rechterrand van de module, totdat de borgklemmetjes vastklikken. OPMERKING: Al naar gelang de geheugenconfiguratie van de computer kan de onderste DIMM-connector al dan niet in gebruik zijn. 13. Plaats het toetsenbord terug (1). 14. Verschuif de 4 toetsenbordvergrendelingen (2) om het toetsenbord te vergrendelen. 15. Sluit het afdekplaatje. Geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule upgraden 119 16. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond. 17. Draai de drie toetsenbordschroeven vast. 18. Plaats de accu terug. 19. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe apparaten weer aan. 20. Zet de computer aan. 120 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules Ruimte op de vaste schijf voor het hibernationbestand vergroten Wanneer de hibernationstand wordt geactiveerd, slaat het besturingssysteem uw werk op in een hibernationbestand op de vaste schijf, waarna de computer wordt uitgeschakeld. Afhankelijk van de grootte van het systeemgeheugen, reserveert het besturingssysteem ruimte op de vaste schijf voor het opslaan van het hibernationbestand. Wanneer u het systeemgeheugen uitbreidt, vergroot het besturingssysteem ook de ruimte op de vaste schijf die is gereserveerd voor het hibernationbestand. Als u problemen ondervindt met de hibernationvoorziening nadat u het geheugen heeft uitgebreid, controleert u of de ruimte die op de vaste schijf is gereserveerd voor het hibernationbestand eveneens is uitgebreid. U geeft als volgt de hoeveelheid vrije ruimte op de vaste schijf weer: 1. Selecteer Start > Deze computer. 2. Klik met de rechtermuisknop op de primaire vaste schijf en klik op Eigenschappen. ▲ Als u de hoeveelheid schijfruimte wilt weergeven die nodig is voor het hibernationbestand, selecteert u Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer > tabblad Slaapstand. Als de vrije ruimte op de vaste schijf minder is dan nodig is voor het hibernationbestand, maakt u als volgt meer ruimte vrij op de vaste schijf: ▲ Selecteer Start > Help en ondersteuning > Prestaties en onderhoud > Schijfruimte vrijmaken en volg de instructies op het scherm. Ruimte op de vaste schijf voor het hibernationbestand vergroten 121 10 Beveiliging Computer beveiligen OPMERKING: Van beveiligingsfuncties moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Dergelijke maatregelen kunnen echter niet altijd voorkomen dat een product verkeerd wordt gebruikt of gestolen. OPMERKING: Uw computer ondersteunt CompuTrace, een online service voor opsporing en herstel in het kader van beveiliging die beschikbaar is in bepaalde landen en regio's. Als de computer wordt gestolen, kan CompuTrace deze opsporen wanneer de onbevoegde gebruiker internet op gaat. U kunt CompuTrace gebruiken door de software aan te schaffen en een abonnement op de service te nemen. Informatie over het bestellen van de CompuTrace-software vindt u op de website van HP op http://www.hpshopping.com. De beveiligingsfuncties van uw computer beschermen uw computer, persoonlijke informatie en gegevens tegen diverse gevaren. De manier waarop u de computer gebruikt, bepaalt welke beveiligingsfuncties u nodig heeft. Het besturingssysteem Windows is voorzien van diverse beveiligingsfuncties. De aanvullende beveiligingsvoorzieningen zijn opgenomen in de volgende tabel. De meeste van deze aanvullende voorzieningen kunnen worden ingesteld met het hulpprogramma Computer Setup (Computerinstellingen). Ter beveiliging tegen Deze beveiligingsfunctie gebruiken Onbevoegd gebruik van de computer HP ProtectTools Security Manager, in combinatie met een wachtwoord, smart card en/of vingerafdruklezer Onbevoegde toegang tot Computer Setup (f10) BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup* Onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf DriveLock-wachtwoord in Computer Setup* Onbevoegd opstarten vanaf een optischeschijfeenheid, diskettedrive of interne netwerkadapter Functie voor opstartopties in Computer Setup* Onbevoegde toegang tot Windows-gebruikersaccounts HP ProtectTools Security Manager Onbevoegde toegang tot gegevens ● Firewall software ● Windows updates ● Drive Encryption for HP ProtectTools Onbevoegde toegang tot de instellingen van Computer Setup en andere identificatiegegevens van het systeem 122 Hoofdstuk 10 Beveiliging BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup* Ter beveiliging tegen Deze beveiligingsfunctie gebruiken Onbevoegd meenemen van de computer Slot voor een beveiligingskabel (voor een optionele beveiligingskabel) *Computer Setup is een vooraf geïnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden gebruikt wanneer het besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen. U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met behulp van een aanwijsapparaat (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het toetsenbord. Wachtwoorden gebruiken De meeste beveiligingsfuncties maken gebruik van een wachtwoord. Noteer een wachtwoord nadat u het heeft ingesteld en bewaar het op een veilige plaats uit de buurt van de computer. Op wachtwoorden zijn onderstaande overwegingen van toepassing: ● Het instelwachtwoord en het DriveLock-wachtwoord worden ingesteld in Computer Setup (Computerinstellingen) en beheerd door het systeem-BIOS. ● Het wachtwoord voor geïntegreerde beveiliging is een wachtwoord van HP ProtectTools Security Manager. Het kan worden geactiveerd in Computer Setup om het BIOS te voorzien van wachtwoordbeveiliging naast de gebruikelijke functies van HP ProtectTools. Het wachtwoord voor geïntegreerde beveiliging wordt gebruikt in combinatie met de optionele geïntegreerde beveiligingschip. ● Wachtwoorden voor Windows kunnen uitsluitend worden ingesteld in het besturingssysteem Windows. ● Als u het in Computer Setup ingestelde BIOS-beheerderswachtwoord vergeet, kunt u HP SpareKey gebruiken om toegang te krijgen tot het programma. ● Als u zowel het gebruikerswachtwoord als het hoofdwachtwoord voor DriveLock vergeet, is de vaste schijf die met die wachtwoorden is beveiligd permanent vergrendeld en kan deze niet meer worden gebruikt. U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor een functie van Computer Setup en een beveiligingsvoorziening van Windows. U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor meerdere functies van Computer Setup. Gebruik de volgende tips voor het maken en opslaan van wachtwoorden: ● Volg, bij het maken van wachtwoorden, de vereisten die zijn ingesteld door het programma. ● Noteer uw wachtwoorden en bewaar deze op een veilige plaats uit de buurt van de computer. ● Bewaar de wachtwoorden niet in een bestand op de computer. In de volgende tabellen worden veelgebruikte Windows- en BIOS-beheerderswachtwoorden beschreven in combinatie met de bijbehorende functies. Wachtwoorden instellen in Windows Windows-wachtwoorden Functie Beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-account op beheerdersniveau. Wachtwoorden gebruiken 123 Windows-wachtwoorden Functie Gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount. *Selecteer voor informatie over het instellen van een beheerders- of gebruikerswachtwoord voor Windows Start > Help en ondersteuning. Wachtwoorden instellen in Computer Setup (Computerinstellingen) BIOS-beheerderswachtwoorden Functie BIOS-beheerderswachtwoord Beveiligt de toegang tot Computer Setup. DriveLock-hoofdwachtwoord Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt beschermd door DriveLock. Het wordt tevens gebruikt om de DriveLock beveiliging te verwijderen. Dit wachtwoord wordt ingesteld onder DriveLock wachtwoorden tijdens het inschakelproces. DriveLock-gebruikerswachtwoord Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt beschermd door DriveLock en wordt ingesteld onder DriveLock wachtwoorden tijdens het inschakelproces. Wachtwoord voor geïntegreerde TPM-beveiliging Beveiligt (mits ingesteld als BIOS-beheerderswachtwoord) de toegang tot de inhoud van de computer wanneer deze is ingeschakeld, opnieuw wordt opgestart of wanneer de hibernationstand wordt beëindigd. Voor dit wachtwoord dient de optionele geïntegreerde beveiligingschip deze beveiligingsfunctie te ondersteunen. BIOS-beheerderswachtwoord Met het BIOS-beheerderswachtwoord van Computer Setup (Computerinstellingen) beveiligt u de configuratie-instellingen en systeemidentificatiegegevens in Computer Setup. Nadat dit wachtwoord is ingesteld, moet u het elke keer opgeven als u Computer Setup opent en hier instellingen wijzigt. Een BIOS-beheerderswachtwoord heeft de volgende kenmerken: ● Het is niet hetzelfde als het beheerderswachtwoord dat in Windows is ingesteld, hoewel beide wachtwoorden hetzelfde mogen zijn. ● Het wordt niet weergegeven als het wordt ingesteld, opgegeven, gewijzigd of verwijderd. ● Het moet met dezelfde toetsen worden opgegeven als waarmee het wachtwoord is ingesteld. Als u bijvoorbeeld een BIOS-beheerderswachtwoord instelt met de cijfertoetsen boven aan het toetsenbord, wordt het niet herkend wanneer u het daarna opgeeft met de cijfertoetsen van het geïntegreerde numerieke toetsenblok. ● Dit wachtwoord kan een willekeurige combinatie van maximaal 32 letters en cijfers bevatten. Bij dit wachtwoord wordt geen onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters, tenzij de systeembeheerder dit vereist. 124 Hoofdstuk 10 Beveiliging BIOS-beheerderswachtwoord beheren Het BIOS-beheerderswachtwoord wordt ingesteld, gewijzigd en verwijderd in Computer Setup. Ga als volgt te werk om dit wachtwoord in te stellen of te wijzigen in Computer Setup: 1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. 3. Selecteer met behulp van een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change Password (Wachtwoord wijzigen) en druk vervolgens op enter. 4. Typ uw huidige wachtwoord wanneer u daarom wordt gevraagd. 5. Typ uw nieuwe wachtwoord wanneer u daarom wordt gevraagd. 6. Typ opnieuw uw nieuwe wachtwoord ter bevestiging wanneer u daarom wordt gevraagd. 7. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten. – of – Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk vervolgens op enter. De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart. Ga als volgt te werk om dit wachtwoord te verwijderen in Computer Setup: 1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. 3. Selecteer met behulp van een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change Password (Wachtwoord wijzigen) en druk vervolgens op enter. 4. Typ uw huidige wachtwoord wanneer u daarom wordt gevraagd. 5. Wanneer u wordt gevraagd om het nieuwe wachtwoord, laat u het vak leeg en drukt u op enter. 6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan. 7. Wanneer u wordt gevraagd uw nieuwe wachtwoord opnieuw te typen, laat u het vak leeg en drukt u op enter. 8. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten. – of – Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk vervolgens op enter. De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart. Wachtwoorden gebruiken 125 BIOS-beheerderswachtwoord invoeren Als u bij BIOS-beheerderswachtwoord wordt gevraagd het instelwachtwoord in te voeren, typt u uw instelwachtwoord (met dezelfde soort toetsen als waarmee u het wachtwoord heeft ingesteld) en drukt u op enter. Na drie mislukte pogingen om het BIOS-beheerderswachtwoord op te geven, moet u de computer opnieuw opstarten en het opnieuw proberen. DriveLock gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen) VOORZICHTIG: Noteer het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord voor DriveLock zorgvuldig en bewaar dit uit de buurt van uw computer om te voorkomen dat de met DriveLock beschermde vaste schijf permanent onbruikbaar wordt. Als u beide DriveLock-wachtwoorden vergeet, is de vaste schijf permanent vergrendeld en kan deze niet meer worden gebruikt. Met DriveLock voorkomt u onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf. DriveLock kan alleen worden toegepast op de interne vaste schijf of schijven van de computer. Als DriveLock-beveiliging op een schijf wordt toegepast, moet een wachtwoord worden ingevoerd om toegang tot deze schijf te krijgen. U krijgt alleen toegang tot de schijf met behulp van de DriveLock-wachtwoorden als de schijf in de computer of een geavanceerde poortreplicator is geplaatst. Om DriveLock-beveiliging toe te passen op een interne vaste schijf, moeten in Computer Setup een gebruikerswachtwoord en een hoofdwachtwoord worden ingesteld. Op DriveLock-beveiliging zijn de volgende overwegingen van toepassing: ● Nadat DriveLock beveiliging is toegepast op een vaste schijf, kan deze alleen nog maar worden gebruikt wanneer eerst het gebruikers- of hoofdwachtwoord wordt ingevoerd. ● Het gebruikerswachtwoord is voor de dagelijkse gebruiker van de beveiligde vaste schijf. Het hoofdwachtwoord is voor de systeembeheerder of gebruiker. ● Het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord mogen hetzelfde zijn. ● U kunt een gebruikers- of hoofdwachtwoord uitsluitend verwijderen door de DriveLock-beveiliging van de vaste schijf te verwijderen. DriveLock-beveiliging kan alleen met het hoofdwachtwoord van een schijf worden verwijderd. 126 Hoofdstuk 10 Beveiliging DriveLock-wachtwoord instellen Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord in te stellen in Computer Setup: 1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. 3. Selecteer met behulp van een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock passwords (DriveLock-wachtwoorden) en druk vervolgens op enter. 4. Klik met een aanwijsapparaat op de vaste schijf die u wilt beveiligen. – of – Selecteer met de pijltoetsen de vaste schijf die u wilt beveiligen en druk vervolgens op enter. 5. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan. 6. Typ het hoofdwachtwoord in de velden New password (Nieuw wachtwoord) en Verify new password (Nieuw wachtwoord bevestigen) en druk vervolgens op enter. 7. Typ het gebruikerswachtwoord in de velden New password (Nieuw wachtwoord) en Verify new password (Nieuw wachtwoord bevestigen) en druk vervolgens op enter. 8. Bevestig de DriveLock-beveiliging op de geselecteerde schijf door in het bevestigingsveld DriveLock te typen en vervolgens op enter te drukken. OPMERKING: De DriveLock-bevestiging maakt onderscheid tussen hoofdletters en kleine letters. 9. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten. – of – Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk vervolgens op enter. De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart. Wachtwoorden gebruiken 127 DriveLock-wachtwoord invoeren Zorg ervoor dat de vaste schijf in de computer zelf is ondergebracht (niet in een optioneel dockingapparaat of externe MultiBay). Wanneer u wordt gevraagd een DriveLock-wachtwoord op te geven, typt u het gebruikerswachtwoord of het hoofdwachtwoord (met hetzelfde type toetsen als waarmee u het wachtwoord heeft ingesteld). Druk daarna op enter. Als u twee keer het verkeerde wachtwoord heeft ingevoerd, moet u de computer uitschakelen en het opnieuw proberen. 128 Hoofdstuk 10 Beveiliging DriveLock-wachtwoord wijzigen Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord te wijzigen in Computer Setup: 1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. 3. Selecteer met behulp van een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock passwords (DriveLock-wachtwoorden) en druk vervolgens op enter. 4. Selecteer met een aanwijsapparaat een interne vaste schijf. – of – Selecteer met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter. 5. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen het wachtwoord dat u wilt wijzigen. 6. Typ uw huidige wachtwoord in het veld Old password (Oud wachtwoord), typ uw nieuwe wachtwoord in de velden New password (Nieuw wachtwoord) en Verify new password (Nieuw wachtwoord bevestigen) en druk op enter. 7. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten. – of – Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk vervolgens op enter. De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart. Wachtwoorden gebruiken 129 DriveLock-beveiliging verwijderen Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup: 1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. 3. Selecteer met behulp van een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock password (DriveLock-wachtwoorden) en druk vervolgens op enter. 4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter. 5. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging uitschakelen). 6. Typ uw hoofdwachtwoord en druk vervolgens op enter. 7. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten. – of – Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk vervolgens op enter. De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart. Auto DriveLock gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen) In een omgeving met meerdere gebruikers kunt u een wachtwoord voor Automatische DriveLock instellen. Wanneer het wachtwoord voor Automatische DriveLock wordt geactiveerd, worden een willekeurig gebruikerswachtwoord en een DriveLock-hoofdwachtwoord voor u aangemaakt. Wanneer een gebruiker het juiste wachtwoord opgeeft, worden hetzelfde willekeurige gebruikerswachtwoord en DriveLock-hoofdwachtwoord gebruikt om de schijf te ontgrendelen. OPMERKING: U heeft een BIOS-beheerderswachtwoord nodig om toegang te krijgen tot de voorzieningen van Automatische DriveLock. Wachtwoord voor Automatische DriveLock invoeren Ga als volgt te werk om een wachtwoord voor Automatische DriveLock in te schakelen in Computer Setup: 1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. 3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic DriveLock (Automatische DriveLock) en druk vervolgens op enter. 4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter. 130 Hoofdstuk 10 Beveiliging 5. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan. 6. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten. – of – Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk vervolgens op enter. Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup: 1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. 3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic DriveLock (Automatische DriveLock) en druk vervolgens op enter. 4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter. 5. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging uitschakelen). 6. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten. – of – Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk vervolgens op enter. Wachtwoorden gebruiken 131 Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup gebruiken Systeemapparaten beveiligen U kunt systeemapparaten in- of uitschakelen vanuit de volgende menu’s in Computer Setup: ● Boot Options (Opstartopties) ● Device Configurations (Apparaatconfiguraties) ● Built-In Device Options (Opties voor geïntegreerde apparaten) ● Port Options (Poortopties) U kunt als volgt systeemapparaten uit- en weer inschakelen in Computer Setup: 1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. 3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen System Configuration (Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties), of System Configuration (Systeemconfiguratie) > Device Configurations (Apparaatconfiguraties), of System Configuration (Systeemconfiguratie) > Built-In Device Options (Opties voor geïntegreerde apparaten), of System Configuration (Systeemconfiguratie) > Port Options (Poortopties). 4. Druk op enter. 5. Klik met een aanwijsapparaat op Disabled (Uitgeschakeld) naast een optie om deze uit te schakelen. – of – Selecteer met de pijltoetsen Disabled (Uitgeschakeld) naast de optie en druk op enter. 6. Klik met met een aanwijsapparaat op Enabled (Ingeschakeld) naast een optie om deze weer in te schakelen. – of – Selecteer met de pijltoetsen Enabled (Ingeschakeld) naast de optie en druk op enter. 7. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten. – of – Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk vervolgens op enter. De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart. 132 Hoofdstuk 10 Beveiliging Systeeminformatie weergeven in Computer Setup (Computerinstellingen) De functie voor systeeminformatie in Computer Setup verschaft twee soorten gegevens over het systeem: ● identificatiegegevens over het computermodel en de accu's; ● specificaties van de processor, de cache, het geheugen, het ROM, de revisie van de videokaart en de revisie van de toetsenbordcontroller. Ga als volgt te werk om deze algemene systeeminformatie in Computer Setup weer te geven: 1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. 3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen File (Bestand) > System Information (Systeeminformatie) en druk vervolgens op enter. OPMERKING: Als u wilt voorkomen dat onbevoegden toegang hebben tot deze gegevens, stelt u in Computer Setup een BIOS-beheerderswachtwoord in. Systeem-id’s gebruiken in Computer Setup (Computerinstellingen) Met de functie voor systeem-id's in Computer Setup kunt u labels invoeren voor de computer en de eigenaar. OPMERKING: Als u wilt voorkomen dat onbevoegden toegang hebben tot deze gegevens, stelt u in Computer Setup een BIOS-beheerderswachtwoord in. Ga als volgt te werk om deze voorziening te gebruiken in Computer Setup: 1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. 3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > System IDs (Systeemidentificatie) en druk vervolgens op enter. 4. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Notebook Asset Tag (Inventarisnummer notebookcomputer) of Notebook Ownership Tag (Eigendomslabel notebookcomputer) en voer vervolgens de gegevens in. 5. Druk als u klaar bent op enter. 6. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten. – of – Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk vervolgens op enter. De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart. Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup gebruiken 133 Antivirussoftware gebruiken Als u de computer gebruikt om toegang te krijgen tot e-mail, een netwerk of internet, stelt u de computer bloot aan computervirussen. Computervirussen kunnen het besturingssysteem, programma’s en hulpprogramma’s onklaar maken of de werking hiervan verstoren. Met antivirussoftware kunnen de meeste virussen worden opgespoord en vernietigd. In de meeste gevallen kan ook schade die door virussen is aangericht, worden hersteld. Het is noodzakelijk om antivirussoftware regelmatig bij te werken, zodat deze ook bescherming biedt tegen nieuw ontdekte virussen. De antivirussoftware McAfee Total Protection is vooraf geïnstalleerd of vooraf geladen op de computer. Als de antivirussoftware vooraf is geïnstalleerd, selecteert u Start > Alle programma’s > McAfee > Managed Services (Beheerde services) > Total Protection. Als de software vooraf is geladen, selecteert u Start > Alle programma’s > HP Software Setup en volgt u de instructies op het scherm om de McAfee Total Protection-software te laden. Voor meer informatie over computervirussen typt u virussen in het zoekvak in Help en ondersteuning. 134 Hoofdstuk 10 Beveiliging Firewallsoftware gebruiken Wanneer u de computer gebruikt om toegang te krijgen tot e-mail, een netwerk of internet, kunnen onbevoegden mogelijk toegang krijgen tot de computer, uw persoonlijke bestanden en gegevens over u. Bescherm uw privacy met de firewallsoftware die vooraf op de computer is geïnstalleerd. De antivirussoftware McAfee Total Protection is vooraf geïnstalleerd op de computer. U kunt deze software openen door Start > Alle programma’s > McAfee > Managing Services (Services beheren) > Total Protection te selecteren. Firewallvoorzieningen omvatten onder andere logboek- en rapportagefunctionaliteit voor netwerkactiviteit en automatische bewaking van al het inkomende en uitgaande gegevensverkeer. Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor meer informatie. Deze instructies kunnen worden geleverd bij de software, op schijf of op de website van de fabrikant. OPMERKING: In bepaalde situaties kan een firewall toegang tot spelletjes op internet blokkeren, het delen van printers of bestanden in een netwerk tegenhouden of toegestane bijlagen bij e-mailberichten blokkeren. U kunt dit probleem tijdelijk oplossen door de firewall uit te schakelen, de gewenste taak uit te voeren en de firewall weer in te schakelen. Als u het probleem permanent wilt oplossen, configureert u waar nodig de firewall opnieuw en past u het beleid en de instellingen van andere inbraakdetectiesystemen aan. Neem voor meer informatie contact op met uw netwerkbeheerder of ITafdeling. Firewallsoftware gebruiken 135 Essentiële updates installeren VOORZICHTIG: Microsoft verstuurt waarschuwingen over essentiële updates. Installeer alle essentiële updates van Microsoft zodra u een waarschuwing ontvangt, om de computer te beschermen tegen beveiligingsschendingen en computervirussen. Wellicht zijn er, nadat de computer is geleverd, updates voor het besturingssysteem en andere software beschikbaar gesteld. Neem de volgende richtlijnen in acht om te controleren of alle beschikbare updates op de computer zijn geïnstalleerd: ● Voer Windows Update maandelijks uit om de meest recente software van Microsoft te downloaden. ● Haal de updates zodra deze worden vrijgegeven op van de Microsoft-website en via de koppeling voor updates in Help en ondersteuning. 136 Hoofdstuk 10 Beveiliging HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) De HP ProtectTools Security Manager software is vooraf geïnstalleerd op bepaalde computermodellen. U heeft toegang tot deze software via het Configuratiescherm van Windows. De software is voorzien van beveiligingsfuncties die u beschermen tegen onbevoegde toegang tot de computer, het netwerk en kritieke gegevens. Raadpleeg de online Help van HP ProtectTools voor meer informatie. HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) 137 Beveiligingskabel aanbrengen OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen. 1. Leg de beveiligingskabel om een stevig verankerd voorwerp heen. 2. Steek de sleutel (1) in het kabelslot (2). 3. Steek het kabelslot in het slot voor de beveiligingskabel op de computer (3) en vergrendel het kabelslot met de sleutel. OPMERKING: De locatie van het aansluitpunt voor de beveiligingskabel verschilt per computermodel. 138 Hoofdstuk 10 Beveiliging 11 Software-updates Software-update uitvoeren Updates van de software die bij uw computer is geleverd zijn beschikbaar via het hulpprogramma HP Software Update of op de website van HP. Het hulpprogramma Software Update controleert automatisch of er software-updates van HP beschikbaar zijn. Het hulpprogramma wordt om de 30 dagen uitgevoerd en biedt een lijst met ondersteuningsmeldingen, zoals verbeteringen van de beveiliging en optionele updates van software en stuurprogramma's. U kunt op elk gewenst moment controleren op updates door Start > Help en ondersteuning > Update Software & Drivers (Software en stuurprogramma's bijwerken) te selecteren en de instructies op het scherm op te volgen. De meeste software op de website van HP is verpakt in gecomprimeerde bestanden die SoftPaq's worden genoemd. Sommige BIOS-updates kunnen zijn verpakt in gecomprimeerde bestanden die ROMPaq's worden genoemd. Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat informatie over de installatie en het oplossen van problemen. (Readme.txt-bestanden die bij ROMPaq's worden geleverd, zijn in het Engels.) U kunt ook toegang krijgen tot software-updates door de cd-rom Support Software aan te schaffen (apart verkrijgbaar). Deze schijf bevat apparaatstuurprogramma's, BIOS-updates en hulpprogramma's. 1. Open een internetbrowser en ga naar http://www.hp.com/support. 2. Selecteer uw land/regio. 3. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma’s en typ het nummer van uw computermodel in het productvak. 4. Druk op enter. 5. Volg de instructies op het scherm. Ga als volgt te werk om de software bij te werken met behulp van de cd-rom Support Software: 1. Plaats de schijf Support Software in de optischeschijfeenheid. 2. Volg de instructies op het scherm. Software-update uitvoeren 139 Ga als volgt te werk om de software bij te werken met behulp van de website van HP: 1. Ga na wat het model, de productcategorie en de serie of het type van uw computer is. Bereid een update van het systeem-BIOS voor door na te gaan wat de versie is van het huidige BIOS dat op de computer is geïnstalleerd. Raadpleeg voor meer informatie het gedeelte ‘BIOS-versie bepalen’. Als de computer op een netwerk is aangesloten, raadpleegt u de netwerkbeheerder voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS. OPMERKING: In het systeem-ROM van de computer wordt het systeem-BIOS van de computer opgeslagen. Het BIOS initialiseert het besturingssysteem, regelt de interactie tussen de computer en de hardwareapparaten en voorziet in de overdracht van gegevens tussen hardwareapparaten, waaronder de tijd en datum. 2. Open een internetbrowser en ga naar http://www.hp.com/support. 3. Selecteer uw land/regio. 4. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma’s en typ het nummer van uw computermodel in het productvak. 5. Druk op enter. 6. Volg de instructies op het scherm. 140 Hoofdstuk 11 Software-updates BIOS bijwerken Als u het BIOS wilt bijwerken, bepaalt u eerst welke BIOS-versie u momenteel heeft. Download en installeer vervolgens het nieuwe BIOS. BIOS-versie bepalen Informatie over de BIOS-versie (ook wel ROM-datum of systeem-BIOS genoemd) kunt u weergeven door te drukken op fn+esc (als Microsoft Windows al is gestart) of door Computer Setup te gebruiken. Ga als volgt te werk om BIOS-informatie weer te geven in het programma Computerinstellingen: 1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. 3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen File (Bestand) > System Information (Systeeminformatie). 4. Druk op esc om terug te keren naar het menu File (Bestand). 5. Klik op Exit (Afsluiten) linksonder op het scherm en volg de instructies op het scherm. – of – Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore changes and exit (Wijzigingen negeren en afsluiten) en druk vervolgens op enter. BIOS bijwerken 141 BIOS-update downloaden VOORZICHTIG: Ter voorkoming van schade aan de computer of een mislukte installatie, wordt u aangeraden een BIOS-update alleen te downloaden en te installeren wanneer de computer met de netvoedingsadapter is aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer een BIOS-update niet wanneer de computer op accuvoeding werkt of wanneer de computer is aangesloten op een optioneel dockingapparaat of een optionele voedingsbron. Volg de onderstaande richtlijnen tijdens het downloaden en installeren: Schakel de stroomvoorziening van de computer niet uit door de stekker van het netsnoer uit het stopcontact te halen. Sluit de computer niet af en activeer de standbystand of de hibernationstand niet. Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt. Ga als volgt te werk om een BIOS-update te downloaden: OPMERKING: BIOS-updates worden beschikbaar gesteld wanneer dat nodig is. Mogelijk is geen nieuwere BIOS-update beschikbaar voor uw computer. Het wordt aanbevolen regelmatig op de website van HP te kijken of er BIOS-updates zijn. 1. Open een internetbrowser, ga naar http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio. 2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma’s, typ het nummer van uw computermodel in het productvak en druk vervolgens op enter. 3. Klik bij de weergegeven modellen op uw specifieke product. 4. Klik op uw besturingssysteem. 5. Volg de instructies op het scherm om de BIOS-update te zoeken die u wilt downloaden. Noteer de datum, naam of andere informatie waaraan u de download kunt herkennen. Aan de hand van deze gegevens kunt u de update terugvinden nadat deze naar de vaste schijf is gedownload. 6. Voer de volgende stappen uit in het downloadgebied: a. Zoek de BIOS-update die recenter is dan de BIOS-versie die momenteel op de computer is geïnstalleerd. b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie naar de vaste schijf te downloaden. Noteer het pad naar de locatie op de vaste schijf waar de BIOS-update wordt gedownload. U hebt dit pad nodig wanneer u klaar bent om de update te installeren. OPMERKING: Als uw computer is aangesloten op een netwerk, raadpleegt u de netwerkbeheerder voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS. De procedures voor de installatie van BIOS-updates kunnen verschillen. Volg de instructies die op het scherm verschijnen nadat het downloaden is voltooid. Als er geen instructies worden weergegeven, gaat u als volgt te werk: 1. Open Windows Verkenner door Start > Deze computer te selecteren. 2. Dubbelklik op de aanduiding van de vaste schijf. De vaste-schijfaanduiding is gewoonlijk Lokaal station (C:). 3. Maak gebruik van het eerder genoteerde pad en open de map op de vaste schijf die de update bevat. 142 Hoofdstuk 11 Software-updates 4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld bestandsnaam.exe). De installatie van het BIOS begint. 5. Voltooi de installatie door de instructies op het scherm te volgen. OPMERKING: Nadat op het scherm wordt aangegeven dat de installatie is geslaagd, kunt u het gedownloade bestand van de vaste schijf verwijderen. BIOS bijwerken 143 Update van programma's en stuurprogramma's uitvoeren 1. Open een internetbrowser, ga naar http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio. 2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's, typ het modelnummer van uw computer in het productvak en druk op enter. – of – Als u een specifiek SoftPaq wilt, typt u het nummer van het SoftPaq in het zoekvak rechtsboven op het scherm. Druk daarna op enter en volg de instructies op het scherm. Ga door naar stap 6. 3. Klik op uw specifieke product in de lijst met modellen. 4. Klik op uw besturingssysteem. 5. Als de lijst met updates verschijnt, klikt u op een update om een scherm met extra informatie te openen. 6. Klik op Downloaden. 7. Klik op Uitvoeren om het bijgewerkte stuurprogramma te installeren zonder het bestand te downloaden. – of – Klik op Save (Opslaan) om het bestand op de computer op te slaan. Selecteer, wanneer daarom wordt gevraagd, een opslaglocatie op de vaste schijf. Nadat het bestand is gedownload, gaat u naar de map waar het bestand werd opgeslagen en dubbelklikt u op het bestand om de update te installeren. 8. Start de computer opnieuw op nadat de installatie is voltooid, wanneer daarom wordt gevraagd. 144 Hoofdstuk 11 Software-updates SoftPaq Download Manager gebruiken HP SoftPaq Download Manager (SDM) is een hulpprogramma dat snel toegang verschaft tot SoftPaqinformatie voor zakelijke computers van HP zonder dat het SoftPaq-nummer benodigd is. Met dit hulpprogramma kunt u eenvoudig zoeken naar SoftPaqs en deze vervolgens downloaden en uitpakken. Met SoftPaq Download Manager wordt vanaf de FTP-site van HP een gepubliceerd databasebestand gelezen en gedownload dat het computermodel en SoftPaq-informatie bevat. Met SoftPaq Download Manager kunt u een of meer computermodellen opgeven om vast te stellen welke SoftPaqs beschikbaar zijn om te worden gedownload. SoftPaq Download Manager controleert de HP FTP-site op updates van de database en software. Als updates worden gevonden, worden deze gedownload en automatisch toegepast. OPMERKING: SoftPaq Download Manager is alleen op bepaalde computermodellen vooraf geïnstalleerd. Als u SoftPaq Download Manager wilt downloaden of meer informatie wilt over het gebruik ervan, raadpleegt u de website van HP op http://www.hp.com/go/sdm. U downloadt SoftPaqs als volgt: 1. Selecteer Start > Alle programma's > HP Software Setup > HP SoftPaq Download Manager. 2. Als SoftPaq Download Manager voor het eerst wordt geopend, verschijnt er een venster waarin wordt gevraagd of u alleen software wilt weergeven voor de computer die u gebruikt of dat u de software voor alle ondersteunde modellen wilt weergeven. Selecteer Software voor alle ondersteunde modellen weergeven. Als u HP SoftPaq Download Manager al eerder heeft gebruikt, gaat u door naar stap 3. a. Selecteer uw besturingssysteem en taalfilters in het venster Configuratieopties. De filters beperken het aantal opties dat wordt weergegeven in het venster Productcatalogus. Als bijvoorbeeld alleen Windows XP Professional wordt geselecteerd in het besturingssysteemfilter, wordt alleen Windows XP Professional als besturingssysteem weergegeven in de productcatalogus. b. Als u andere besturingssystemen wilt toevoegen, wijzigt u de filterinstellingen in het venster Configuratieopties. Raadpleeg de helpfunctie van de HP SoftPaq Download Manager software voor meer informatie. 3. Klik in het linkerdeelvenster op het plusteken (+) om de lijst met modellen uit te vouwen en selecteer een of meer modellen van de producten die u wilt updaten. 4. Klik op Beschikbare SoftPaqs zoeken om een lijst van beschikbare SoftPaqs te downloaden voor de geselecteerde computer. 5. Selecteer een SoftPaq in de lijst en klik op Alleen downloaden als u veel SoftPaqs wilt downloaden. Hoe lang het downloadproces in beslag neemt, hangt namelijk af van de geselecteerde SoftPaqs en de snelheid van de internetverbinding. Als u slechts één of twee SoftPaqs wilt downloaden en een internetverbinding met hoge snelheid heeft, klikt u op Downloaden en uitpakken. 6. Klik met de rechtermuisknop op SoftPaq installeren in de SoftPaq Download Manager-software om de geselecteerde SoftPaqs op de computer te installeren. SoftPaq Download Manager gebruiken 145 12 Back-up en herstel Ter bescherming van uw informatie gebruikt u het hulpprogramma Back-up van Windows (alleen bepaalde modellen) om een back-up te maken van bestanden en mappen of om herstelpunten te maken. In het geval van een systeemfout kunt u de back-upbestanden gebruiken om de computer te herstellen. Windows biedt de volgende mogelijkheden: ● Back-up maken van afzonderlijke bestanden en mappen ● Back-up maken van alle bestanden en mappen ● Automatische Backups plannen ● Herstelpunten maken ● Informatie herstellen OPMERKING: Voor gedetailleerde instructies zoekt u deze onderwerpen op in Help en ondersteuning. OPMERKING: Als het systeem instabiel is geworden, adviseert HP u om de herstelprocedures af te drukken en te bewaren voor toekomstig gebruik. 146 Hoofdstuk 12 Back-up en herstel Back-up maken van gegevens Als het systeem niet meer werkt, kunt u het systeem herstellen in de staat van de meest recente backup. Maak daarom de eerste backup onmiddellijk nadat u de software heeft geïnstalleerd. Als u nieuwe software en gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek backups van het systeem blijven maken om altijd een redelijk actuele backup achter de hand te hebben. U kunt backups van afzonderlijke mappen of bestanden maken op een optionele externe vaste schijf of op een netwerkschijfeenheid. Houd bij het maken van backups rekening met het volgende: ● Sla persoonlijke bestanden op in de map Mijn documenten en maak periodiek een backup van deze map. ● Maak een backup van sjablonen die zijn opgeslagen bij de bijbehorende programma's. ● Sla aangepaste instellingen in een venster, werkbalk of menubalk op door een schermopname van uw instellingen te maken. Een schermopname kan veel tijd besparen als u voorkeuren opnieuw moet instellen. U kunt als volgt het scherm kopiëren en in een tekstverwerkingsdocument plakken: a. Geef het scherm weer dat u wilt opslaan. b. Kopieer de schermafbeelding: Als u alleen het actieve venster wilt kopiëren, drukt u op alt+fn+prt sc Als u het volledige scherm wilt kopiëren, drukt u op fn+prt sc. c. Open een tekstverwerkingsdocument en klik op Bewerken > Plakken. De schermafbeelding wordt toegevoegd aan het document. d. Sla het document op. Om een backup te maken met het hulpprogramma Back-up van Windows (alleen bepaalde modellen) , gaat u als volgt te werk: OPMERKING: Zorg dat de computer is aangesloten op een netvoedingsbron voordat u het backupproces start. OPMERKING: Het backupproces kan meer dan een uur in beslag nemen, afhankelijk van de bestandsgrootte en de snelheid van de computer. 1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset > Back-up. 2. Volg de instructies op het scherm. Back-up maken van gegevens 147 Herstelactie uitvoeren Als het systeem niet meer werkt of instabiel is geworden, biedt de computer de volgende hulpmiddelen om uw bestanden te herstellen: ● Windows-herstelprogramma's (alleen bepaalde modellen): Met het hulpprogramma Back-up van Windows kunt u informatie herstellen waarvan u een backup heeft gemaakt. ● Schijven Operating System (Besturingssysteem) en Driver Recovery (Herstel van stuurprogramma's) (bij de computer geleverd): U kunt de schijven gebruiken om het besturingssysteem en programma's die in de fabriek zijn geïnstalleerd te herstellen. Informatie herstellen U herstelt als volgt informatie waarvan u een eerder een backup heeft gemaakt: 1. Maak indien mogelijk een backup van al uw persoonlijke bestanden. 2. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset > Back-up. De wizard Back-up verschijnt. 3. Klik op Bestanden en instellingen terugzetten en klik op Volgende. 4. Volg de instructies op het scherm. OPMERKING: Voor aanvullende informatie over het uitvoeren van een herstelactie in Windows zoekt u dit onderwerp op in Help en ondersteuning. Besturingssysteem en programma's herstellen VOORZICHTIG: Tijdens het herstelproces wordt de vaste schijf geformatteerd en wordt de inhoud van de vaste schijf volledig gewist. Alle bestanden die u heeft gemaakt en alle software die u heeft geïnstalleerd op de computer, worden definitief verwijderd. Tijdens het herstelproces worden het oorspronkelijke besturingssysteem, de software en de stuurprogramma's opnieuw geïnstalleerd. Software, stuurprogramma's en updates die niet door HP zijn geïnstalleerd, moeten handmatig opnieuw worden geïnstalleerd. Om het besturingssysteem en programma's te herstellen, gaat u als volgt te werk: 1. Maak indien mogelijk een backup van al uw persoonlijke bestanden. 2. Plaats de schijf Operating System in de optische schijfeenheid. 3. Schakel de computer uit. 4. Zet de computer aan. 5. Volg de instructies op het scherm om het besturingssysteem te installeren. 6. Nadat het besturingssysteem is geïnstalleerd, verwijdert u de schijf Operating System en plaatst u de schijf Driver Recovery. 7. Volg de instructies op het scherm om de stuurprogramma's en programma's te installeren. 148 Hoofdstuk 12 Back-up en herstel 13 Computer Setup Computer Setup starten Computer Setup is een vooraf geïnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden gebruikt wanneer het besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen. OPMERKING: Mogelijk worden niet alle in deze handleiding genoemde menuopties voor Computer Setup door uw computer ondersteund. OPMERKING: Een op een USB-poort aangesloten toetsenbord of muis kan in Computer Setup uitsluitend worden gebruikt wanneer de ondersteuning voor oudere USB-systemen is ingeschakeld. Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten: 1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. Computer Setup gebruiken Navigeren en selecteren in Computer Setup De informatie en instellingen in Computer Setup zijn beschikbaar via de menu’s File (Bestand), Security (Beveiliging), Diagnostics (Diagnose) en System Configuration (Geavanceerd). Ga als volgt te werk om te navigeren in Computer Setup en items te selecteren: 1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. ● Als u een menu of menuonderdeel wilt selecteren, gebruikt u de tabtoets en de pijltoetsen en drukt u vervolgens op enter. U kunt ook gebruikmaken van een cursorbesturingsapparaat om op het onderdeel te klikken. ● Klik op de pijl-omhoog of pijl-omlaag in de rechterbovenhoek van het scherm of gebruik de toetsen pijl-omhoog of pijl-omlaag om omhoog of omlaag te bladeren. ● Druk op esc om alle open dialoogvensters te sluiten en terug te keren naar het hoofdscherm van Computer Setup. Volg daarna de instructies op het scherm. Computer Setup starten 149 OPMERKING: U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met behulp van een aanwijsapparaat (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het toetsenbord. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. 3. Selecteer het menu File (Bestand), Security (Beveiliging), Diagnostics (Diagnose) of System Configuration (Geavanceerd). Ga als volgt te werk om de menu's van Computer Setup af te sluiten: ● Klik op het pictogram Exit (Afsluiten) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om de menu's van Computer Setup te sluiten zonder uw wijzigingen op te slaan. – of – Selecteer met de tabtoets en de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore changes and exit (Wijzigingen negeren en afsluiten) en druk vervolgens op enter. – of – ● Klik op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om de menu's van Computer Setup te sluiten en uw wijzigingen op te slaan. – of – Selecteer met de tabtoets en de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk vervolgens op enter. De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart. Fabrieksinstellingen in Computer Setup (Computerinstellingen) herstellen OPMERKING: Het herstellen van de standaardwaarden is niet van invloed op de vasteschijfmodus. Ga als volgt te werk om alle instellingen in Computer Setup terug te zetten op de fabriekswaarden: 1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. 3. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen File (Bestand) > Restore defaults (Standaardsysteemconfiguratie herstellen). 4. Volg de instructies op het scherm. 5. Om de wijzigingen op te slaan en af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm. – of – Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk op enter. De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart. 150 Hoofdstuk 13 Computer Setup OPMERKING: Uw wachtwoord- en beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u de oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt. Menu’s van Computer Setup De menutabellen in dit onderdeel geven een overzicht van de opties in Computer Setup. OPMERKING: Mogelijk worden niet alle menuopties voor Computer Setup die in dit hoofdstuk worden genoemd door uw computer ondersteund. Menu File (Bestand) Optie Actie System Information (Systeeminformatie) ● Hiermee kunt u identificatie-informatie weergeven over de computer en de accu's in het systeem. ● Hiermee kunt u informatie weergeven over de specificaties van de processor, de grootte van de cache en het geheugen, het systeem-ROM, de revisie van de videokaart en de versie van de toetsenbordcontroller. Set System Date and Time (Systeemdatum en -tijd instellen) Hiermee kunt u de tijd en datum op de computer instellen of wijzigen. Menu System Diagnostics (Systeemdiagnose) Hiermee geeft u de volgende informatie weer: ● System Information (Systeeminformatie) ◦ Identificatiegegevens voor de computer en de accu's in het systeem ◦ Informatie over de specificaties van de processor, de grootte van de cache en het geheugen, het systeem-ROM, de revisie van de videokaart en de versie van de toetsenbordcontroller ● Start-up Test (Opstarttest): hiermee wordt een controle uitgevoerd van de systeemcomponenten die nodig zijn voor het opstarten van de computer. ● Run-In Test (Run-in-test): hiermee wordt een uitgebreide controle van het systeemgeheugen uitgevoerd. ● Hard Disk Test (Vasteschijftest): hiermee wordt een uitgebreide zelftest uitgevoerd van een vaste schijf in het systeem. ● Memory Test (Geheugentest): hiermee wordt een uitgebreide test uitgevoerd van het in de computer geïnstalleerde geheugen. ● Battery Test (Accutest): hiermee wordt een uitgebreide test uitgevoerd van alle in de computer geïnstalleerde accu's. ● Error Log (Foutenlogboek): hiermee wordt een logbestand weergegeven als er fouten zijn opgetreden. Menu’s van Computer Setup 151 Optie Actie Restore defaults (Standaardsysteemconfiguratie herstellen) Hiermee kunt u de configuratie-instellingen in Computer Setup vervangen door de oorspronkelijke fabrieksinstellingen. (De vasteschijfmodus, wachtwoordinstellingen en beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u de oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt.) Reset BIOS security to factory default (Standaardinstellingen BIOS-beveiliging herstellen) Hiermee worden de fabrieksinstellingen van de BIOSbeveiliging hersteld. Ignore changes and exit (Wijzigingen negeren en afsluiten) Hiermee kunt u wijzigingen annuleren die tijdens de huidige sessie zijn ingevoerd. Vervolgens wordt Computer Setup afgesloten en wordt de computer opnieuw opgestart. Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) Hiermee kunt u wijzigingen opslaan die tijdens de huidige sessie zijn ingevoerd. Vervolgens wordt Computer Setup afgesloten en wordt de computer opnieuw opgestart. De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart. Menu Security (Beveiliging) OPMERKING: Mogelijk worden niet alle in dit gedeelte genoemde menuopties door uw computer ondersteund. Optie Actie Administrator Tools (Hulpprogramma's voor beheerder) Setup BIOS Administrator Password (BIOSbeheerderswachtwoord instellen) Hiermee kunt u een BIOS-beheerderswachtwoord instellen. User Management (requires a BIOS administrator password) (Gebruikersbeheer (BIOS-beheerderswachtwoord vereist)) Create New BIOS User Account (Account voor nieuwe BIOSgebruiker maken) ● Selecteren in een lijst met BIOS-gebruikers. ● Selecteren in een lijst met ProtectTools-gebruikers. Password Policy (Wachtwoordbeleid, BIOS-wachtwoord vereist) Hiermee kunt u de criteria voor het wachtwoordbeleid instellen. HP SpareKey Hiermee kunt u HP SpareKey inschakelen of uitschakelen (standaard ingeschakeld). Always Prompt for HP SpareKey Enrollment (Altijd vragen om inschrijving bij HP SpareKey) Hiermee kunt u de inschrijving bij HP SpareKey inschakelen of uitschakelen (standaard ingeschakeld). Fingerprint Reset on Reboot (if present) (Vingerafdruk resetten Hiermee kunt u de eigenaar van de vingerafdruklezer opnieuw bij opnieuw opstarten (indien aanwezig)) instellen of wissen (alleen bepaalde modellen, standaard uitgeschakeld). User Tools (Hulpprogramma's voor gebruiker) Change Password (Wachtwoord wijzigen) Hiermee kunt u een BIOS-beheerderswachtwoord opgeven, wijzigen of verwijderen. HP SpareKey Enrollment (Inschrijving bij HP SpareKey) Hiermee kunt u zich bij HP SpareKey inschrijven of HP SpareKey opnieuw instellen. Dit is een reeks beveiligingsvragen en -antwoorden die worden gebruikt wanneer u uw wachtwoord bent vergeten. Anti Theft (Diefstalpreventie) 152 Hoofdstuk 13 Computer Setup Optie Actie AT-p Hiermee kunt u de diefstalpreventie in- of uitschakelen. DriveLock Passwords (DriveLock-wachtwoorden) ● Hiermee kunt u DriveLock in- of uitschakelen op een vaste schijf van de computer (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u het gebruikers- of hoofdwachtwoord van DriveLock wijzigen. OPMERKING: De DriveLock-instellingen zijn uitsluitend toegankelijk als u Computer Setup opent door de computer in te schakelen (en niet door deze opnieuw op te starten). Automatic DriveLock (Automatische DriveLock) Hiermee kunt u de ondersteuning van automatische DriveLock in- of uitschakelen. TPM Embedded Security (Geïntegreerde TPM-beveiliging) Hiermee kunt u de ondersteuning voor geïntegreerde TPMbeveiliging (Trusted Platform Module) inschakelen of uitschalen, waarmee de computer wordt beschermd tegen onbevoegde toegang tot eigenaarsfuncties die beschikbaar zijn in de geïntegreerde beveiliging voor ProtectTools. Raadpleeg de Help van ProtectTools voor meer informatie. OPMERKING: U heeft een instelwachtwoord nodig om deze instelling te wijzigen. Disk Sanitizer (Schijf gezond maken) Voer Disk Sanitizer uit om alle bestaande gegevens op de primaire vaste schijf of op de schijfeenheid in de upgraderuimte te vernietigen. VOORZICHTIG: Als u Disk Sanitizer uitvoert, worden de gegevens op de geselecteerde schijfeenheid permanent vernietigd. System IDs (Systeemidentificatie) Hiermee kunt u een door de gebruiker gedefinieerd inventarisnummer voor computer en eigenaar invoeren. Menu System Configuration (Systeemconfiguratie) OPMERKING: Sommige opties in System Configuration (Geavanceerd) worden mogelijk niet ondersteund door uw computer. Optie Actie Language (Taal) Hiermee kunt u de taal van Computer Setup wijzigen. Menu’s van Computer Setup 153 Optie Actie Boot Options (Opstartopties) ● Hiermee kunt u de wachttijd (in seconden) voor de weergave van het opstartmenu instellen. ● Hiermee kunt u de wachttijd voor Multiboot Express Boot Popup in seconden instellen. ● Hiermee kunt u de weergave van een aangepast logo inof uitschakelen (standaard uitgeschakeld). ● Hiermee kunt u de weergave van een URL voor meer diagnose-informatie in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u opstarten vanaf cd-rom in- of uitschakelen (standaard uitgeschakeld). ● Hiermee kunt u het opstarten vanaf een SD-kaart in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u het opstarten vanaf een diskette in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u het opstarten vanaf een interne PXEnetwerkadapter in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u de opstartmodus Unified Extensible Firmware Interface (UEFI) in- of uitschakelen (standaard uitgeschakeld). ● Hiermee kunt u de opstartvolgorde voor oudere apparaten instellen. ● Hiermee kunt u de ondersteuning van oudere USBsystemen in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). Als ondersteuning van oudere USB-systemen is ingeschakeld, kunt u het volgende doen: Device Configurations (Apparaatconfiguraties) 154 Hoofdstuk 13 Computer Setup ◦ Hiermee kunt u een USB-toetsenbord gebruiken in Computer Setup, ook wanneer er geen Windowsbesturingssysteem actief is. ◦ Opstarten vanaf opstartbare USB-apparaten, zoals vaste schijven, diskettestations of optische schijven Optie Actie die via een USB-poort met de computer zijn verbonden. ● Hiermee kunt u een modus voor de parallelle poort selecteren: ECP (Enhanced Capabilities Port), standaard, bidirectioneel of EPP (Enhanced Parallel Port). ● Hiermee kunt u in- of uitschakelen dat de ventilator altijd aan staat als het systeem is aangesloten op een wandcontactdoos (standaard uitgeschakeld). ● Hiermee kunt u Data Execution Prevention (Preventie van uitvoering van gegevens) in- of uitschakelen (alleen bepaalde modellen). Als deze functie is ingeschakeld, kan de processor het uitvoeren van bepaalde viruscodes uitschakelen, waardoor de computer nog beter beveiligd is (standaard uitgeschakeld). ● SATA apparaatmodus (Serial Advanced Technology Attachment). De volgende opties zijn beschikbaar: ◦ AHCI (Advanced Host Controller Interface) ◦ IDE (Integrated Drive Electronics) ◦ RAID (Redundant Array of Independent Disks) (alleen bepaalde modellen) Menu’s van Computer Setup 155 Optie Actie OPMERKING: De aanwezigheid van deze opties is afhankelijk van het model computer. 156 Hoofdstuk 13 Computer Setup ● Hiermee kunt u het snel opladen van de tweede accu inof uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u HP QuickLook in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u Preboot Authentication on HP QuickLook Boot (Verificatie voorafgaand aan opstarten met HP QuickLook) in- of uitschakelen (standaard uitgeschakeld). ● Hiermee kunt u HP QuickWeb in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u HP : Write Protect (HP schrijfbeveiliging) in- of uitschakelen (standaard uitgeschakeld). ● Hiermee kunt u de virtualisatietechnologie in- of uitschakelen (alleen bepaalde modellen, standaard uitgeschakeld). ● Hiermee kunt u TXT (Intel Trusted Execution Technology) in- of uitschakelen (alleen bepaalde modellen; standaard uitgeschakeld). ● Multi Core CPU (Multicore-processor, standaard ingeschakeld). ● Intel HT Technology (Intel HT-technologie, standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u Wake on USB (Via USB uit slaapstand halen) in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u Num lock state at boot (Num Lock-status bij opstarten) in- of uitschakelen (standaard uitgeschakeld). Optie Actie Built-In Device Options (Opties voor geïntegreerde apparaten) ● Hiermee kunt u de knop voor draadloze communicatie inof uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u de radio van een geïntegreerd WLANapparaat in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u de radio van een geïntegreerd Bluetoothapparaat in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u de netwerkadapter in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u LAN/WLAN switching (Schakelen tussen LAN/WLAN) in- of uitschakelen (standaard uitgeschakeld). ● Hiermee kunt u opgeven of de computer via het LAN uit de slaapstand kan worden gehaald. De volgende opties zijn beschikbaar: ◦ Disabled (Gedeactiveerd) ◦ Boot to Network (Opstarten via netwerk) ◦ Follow Boot Order (Opstartvolgorde volgen) ● Hiermee kunt u de omgevingslichtsensor in- of uitschakelen. ● Hiermee kunt u de upgraderuimte van de notebookcomputer in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u de vingerafdruklezer in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u de geïntegreerde camera in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u Power Monitor Circuit (Voedingsbewaking) in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u het audioapparaat in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u een modem in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u de microfoon in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u de geïntegreerde luidsprekers in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). Menu’s van Computer Setup 157 Optie Actie Port Options (Poortopties) OPMERKING: Alle poortopties zijn standaard ingeschakeld. ● Hiermee kunt u de seriële poort in- of uitschakelen. ● Hiermee kunt u de parallelle poort in- of uitschakelen. ● Hiermee kunt u de Flash-medialezer in- of uitschakelen. ● Hiermee kunt u de USB-poort in- of uitschakelen. VOORZICHTIG: Als u de USB-poort uitschakelt, worden ook de MultiBay- en ExpressCard-apparaten op de geavanceerde poortreplicator uitgeschakeld. AMT Options (AMT-opties) ● Hiermee kunt u de 1394-poort in- of uitschakelen. ● Hiermee kunt u het ExpressCard-slot in- of uitschakelen. ● Hiermee kunt u het smartcardslot in- of uitschakelen. ● Hiermee kunt u de eSATA-poort in- of uitschakelen. ● Hiermee kunt u Firmware Verbosity (Wijdlopigheid firmware) in- of uitschakelen. ● Hiermee kunt u AMT Setup Prompt (Ctrl-P) (Prompt voor AMT Setup (Ctrl-P)) in- of uitschakelen. ● Hiermee kunt u USB Key Provisioning Support (Ondersteuning van USB-sleutelvoorziening) in- of uitschakelen. ● Hiermee kunt u Unconfigure AMT on next boot (Configuratie van AMT ongedaan maken bij volgende keer opstarten) in- of uitschakelen. ● Hiermee kunt u de terminalemulatiemodus selecteren. ◦ ANSI ◦ VT100 ● Hiermee kunt u Firmware Progress Event Support (Ondersteuning van firmware-voortgangsgebeurtenis) inof uitschakelen. ● Hiermee kunt u Initiate Intel CIRA (Intel CIRA initiëren) inof uitschakelen. Set Security Level (Beveiligingsniveau instellen) Hiermee kunt u het beveiligingsniveau voor alle items in het BIOS-menu wijzigen, bekijken of verbergen. Restore Security Defaults (Standaardbeveiligingsinstellingen herstellen) Hiermee kunt u de standaardbeveiligingsinstellingen herstellen. 158 Hoofdstuk 13 Computer Setup 14 MultiBoot Opstartvolgorde van apparaten Als de computer wordt opgestart, probeert het systeem op te starten vanaf ingeschakelde opstartapparaten. Het hulpprogramma MultiBoot, dat standaard is ingeschakeld, bepaalt de volgorde waarin het systeem een opstartapparaat selecteert. Bij opstartapparaten kan het gaan om optischeschijfeenheden, diskettedrives, een netwerkkaart (NIC), vaste schijven of USB-apparaten. Opstartapparaten bevatten opstartmedia of bestanden die de computer nodig heeft om correct te kunnen opstarten en werken. OPMERKING: Sommige opstartapparaten moeten worden ingeschakeld in Computerinstellingen voordat u deze kunt opnemen in de opstartvolgorde. Fabrieksmatig is de computer zodanig ingesteld dat het opstartapparaat wordt geselecteerd door in de onderstaande volgorde te zoeken naar ingeschakelde opstartapparaten en schijfeenheidruimten: OPMERKING: Sommige van de aangegeven opstartapparaten en schijfeenheidruimten worden mogelijk niet ondersteund op uw computer. ● Notebook MultiBay ● Interne vaste schijf ● USB-diskettedrive ● USB-cd-romstation ● Vaste USB-schijf ● Notebook Ethernet ● SD-geheugenkaart (Secure Digital) ● MultiBay-dockingstation ● Externe SATA-schijfeenheid U kunt de volgorde wijzigen waarin de computer naar een opstartapparaat zoekt door de opstartvolgorde te wijzigen in Computer Setup (Computerinstellingen). U kunt ook op esc drukken wanneer ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt en vervolgens op f9 drukken. Als u op f9 drukt, wordt een menu weergegeven dat de huidige opstartapparaten aangeeft en u in staat stelt een opstartapparaat te selecteren. U kunt ook MultiBoot Express gebruiken om de computer zodanig in te stellen dat u wordt gevraagd om een opstartlocatie telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld of opnieuw wordt opgestart. Als MultiBoot is uitgeschakeld, gebruikt de computer een vaste opstartvolgorde die begint met het zoeken naar een opstartapparaat in station A. Als deze daar niet wordt gevonden, zoekt de computer Opstartvolgorde van apparaten 159 naar een opstartapparaat in station C. Mogelijke opstartapparaten in station A zijn onder andere optische-schijfstations en diskettestations. Mogelijke opstartapparaten in station C zijn optischeschijfstations en vaste schijven. Er is geen stationsaanduiding toegekend aan de netwerkkaart. OPMERKING: Een optische-schijfstation (zoals een cd-romspeler) kan zowel als station A als station C worden opgestart, afhankelijk van de indeling van de opstart-cd-rom. In de volgende lijst wordt de fabrieksinstelling voor de opstartvolgorde beschreven waarbij de schijfaanduidingen A en C worden toegewezen als MultiBoot is uitgeschakeld. (De werkelijke volgorde varieert per configuratie.) ● ● Opstartvolgorde van opstartapparaten met schijfaanduiding A: 1. Optische schijfeenheid in een optioneel dockingapparaat of in een optioneel externe MultiBay die een schijf bevat die is geformatteerd als station A 2. Optische schijfeenheid in de interne MultiBay (alleen bepaalde modellen) die een schijf bevat die is geformatteerd als station A 3. Diskettestation in een optioneel dockingapparaat of in een optionele externe MultiBay Opstartvolgorde van opstartapparaten met schijfaanduiding C: 1. Optische schijfeenheid in een optioneel dockingapparaat of in een optionele externe MultiBay die een schijf bevat die is geformatteerd als station C 2. Optische schijfeenheid in de interne MultiBay (alleen bepaalde modellen) die een schijf bevat die is geformatteerd als station C 3. Vaste schijf in de vaste-schijfruimte van de computer 4. Vaste schijf in een optioneel dockingapparaat of in een optionele externe MultiBay OPMERKING: Omdat geen stationsaanduiding is toegekend aan de netwerkkaart, heeft het wijzigen van de opstartvolgorde van een netwerkkaart geen gevolgen voor de stationsaanduidingen van de andere apparaten. 160 Hoofdstuk 14 MultiBoot Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup De computer start alleen op vanaf een USB-apparaat of netwerkkaart als dat betreffende apparaat eerst is ingeschakeld in Computerinstellingen. Ga als volgt te werk om Computer Setup (Computerinstellingen) te starten en een USB-apparaat of netwerkkaart te gebruiken als opstartapparaat: 1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt. 2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan. 3. U kunt opstartbare media in USB-drives of drives die in een optioneel dockingapparaat zijn geplaatst (alleen bepaalde modellen) inschakelen door met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen System Configuration (Systeemconfiguratie) > Device Configurations (Apparaatconfiguraties) te selecteren en vervolgens op enter te drukken. Zorg dat Enabled (Ingeschakeld) is geselecteerd naast USB legacy support (Ondersteuning voor oudere USB-systemen). OPMERKING: De optie USB-poort moet zijn ingeschakeld om ondersteuning voor oudere USBsystemen te kunnen gebruiken. Deze ondersteuning is standaard ingeschakeld. Als de poort wordt uitgeschakeld, kunt u deze opnieuw inschakelen door System Configuration (Systeemconfiguratie) > Port Options (Poortopties) te selecteren en vervolgens te klikken op Enabled (Ingeschakeld) naast USB Port (USB-poort). – of – Ga als volgt te werk om een NIC-apparaat in te schakelen: selecteer System Configuration (Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties) en klik vervolgens op Enabled (Ingeschakeld) naast PXE Internal NIC boot (Opstarten via interne PXE-netwerkadapter). 4. Ga als volgt te werk om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) te verlaten: klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm. – of – Selecteer met de pijltoetsen File > (Bestand) Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk vervolgens op enter. De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart. OPMERKING: Ga als volgt te werk om een NIC aan te sluiten op een PXE-server (Preboot eXecution Environment) of RPL-server (Remote Program Load) zonder MultiBoot te gebruiken: druk op esc wanneer ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt en druk vervolgens snel op f12. Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup 161 Wijzigingen in de opstartvolgorde overwegen Houd bij het wijzigen van de opstartvolgorde rekening met het volgende: ● Als de computer opnieuw wordt opgestart nadat de opstartvolgorde is gewijzigd, probeert de computer met de nieuwe opstartvolgorde op te starten. ● Als er meer dan één type opstarteenheid is, probeert de computer op te starten vanaf de eerste eenheid van elk type opstarteenheid (met uitzondering van optischeschijfeenheden). Als de computer bijvoorbeeld is verbonden met een optioneel dockingapparaat (alleen bepaalde modellen) dat een vaste schijf bevat, wordt deze vaste schijf in de opstartvolgorde weergegeven als vaste USB-schijf. Als het systeem van deze vaste USB-schijf probeert op te starten, en dat lukt niet, wordt daarna niet geprobeerd om op te starten vanaf de vaste schijf in de vasteschijfruimte. In plaats daarvan probeert het systeem op te starten vanaf het volgende type eenheid in de opstartvolgorde. Als er echter twee optischeschijfeenheden zijn en het systeem niet kan opstarten vanaf de eerste optischeschijfeenheid (omdat deze eenheid geen medium bevat of omdat het geen opstartmedium betreft), dan probeert het systeem op te starten vanaf de tweede optischeschijfeenheid. ● Als u de opstartvolgorde wijzigt, verandert u daarmee ook de logische stationsaanduidingen. Als u bijvoorbeeld opstart vanaf een cd-romstation met daarin een in de vorm van station C geformatteerde schijf, wordt dat cd-romstation station C en de vaste schijf in de vaste-schijfruimte station D. ● De computer wordt alleen opgestart vanaf een netwerkkaart als het apparaat is ingeschakeld in het menu Ingebouwde apparaatopties van Computerinstellingen en als opstarten van dit apparaat is ingeschakeld in het menu Opstartopties van Computerinstellingen. Opstarten vanaf een netwerkkaart heeft geen invloed op de logische stationstoewijzingen omdat er geen stationsaanduiding is gekoppeld aan de netwerkkaart. ● Stations in een optioneel dockingapparaat (alleen bepaalde modellen) worden voor de opstartvolgorde beschouwd als externe USB-apparaten. 162 Hoofdstuk 14 MultiBoot MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen U kunt MultiBoot op de volgende manieren gebruiken: ● Om een nieuwe opstartvolgorde die door de computer wordt gebruikt telkens wanneer deze wordt ingestart in te stellen door de opstartvolgorde in Computerinstellingen te wijzigen. ● Op dynamische wijzen het opstartapparaat kiezen door op esc te drukken wanneer ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt en vervolgens op f9 drukken om het menu Boot Device Options (Opties opstartapparaat) te openen. ● Om MultiBoot Express te gebruiken om een variabele opstartvolgorde in te stellen. Bij deze functie wordt u gevraagd om een opstartapparaat telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld of opnieuw wordt opgestart. Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computerinstellingen Voer de volgende stappen uit om Computer Setup (Computerinstellingen) te starten en een volgorde voor opstartapparaten in te stellen die wordt gebruikt telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld of opnieuw wordt opgestart: 1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt. 2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan. 3. Selecteer met een cursorbesturingsapparaat of met de pijltoetsen System Configuration (Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties) > Boot Order (Opstartvolgorde). Controleer of Enabled (Ingeschakeld) naast MultiBoot is geselecteerd. OPMERKING: MultiBoot wordt in de fabriek niet ingeschakeld. 4. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen een apparaat in de lijst. 5. Klik met een aanwijsapparaat op het plusteken bij een apparaat of druk op + om een apparaat hoger in de opstartvolgorde te plaatsen. – of – Klik op het minteken bij een apparaat of druk op - om een apparaat lager in de opstartvolgorde te plaatsen. 6. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op Save (Opslaan) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm. – of – Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk op enter. De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart. MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen 163 Dynamisch een opstartapparaat kiezen via F9 U kunt als volgt op dynamische wijze een opstartapparaat voor de huidige opstartprocedure kiezen: 1. Open het menu Select Boot Device (Opstartapparaat selecteren) door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten en druk vervolgens op esc wanneer ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt. 2. Druk op f9. 3. Gebruik een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om een opstartapparaat te selecteren en druk vervolgens op enter. De wijzigingen worden onmiddellijk geactiveerd. MultiBoot Express instellen Ga als volg te werk om Computer Setup (Computerinstellingen) te starten en het menu voor de MultiBoot-opstartlocatie weer te geven telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld of opnieuw wordt opgestart: 1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt. 2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan. 3. Gebruik een aanwijsapparaat of de pijltoetsen om System Configuration (Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties) te selecteren en druk vervolgens op enter. 4. Voer in het veld Express Boot Popup Delay (Sec) (Weergave Express Boot-menu (in seconden)) in hoelang (in seconden) het opstartlocatiemenu moet worden weergegeven voordat de huidige MultiBoot-instelling wordt geactiveerd. (Wanneer u 0 selecteert, wordt het opstartlocatiemenu van Express Boot niet weergegeven). 5. Ga als volgt te werk om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup (Computerinstellingen) te verlaten: klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm. – of – Selecteer met de pijltoetsen File > (Bestand) Save changes and exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk vervolgens op enter. De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart. 164 Hoofdstuk 14 MultiBoot Voorkeuren MultiBoot Express invoeren Als het menu Express Boot wordt weergegeven tijdens het opstarten, hebt u de volgende mogelijkheden: ● Om een opstartapparaat uit het menu van Express Boot op te geven selecteert u uw voorkeur binnen de opgegeven tijd en drukt u op enter. ● Ter voorkoming dat de computer de huidige MultiBoot-instelling gebruikt, drukt u op een toets voordat de wachttijd verstrijkt. De computer start niet op voordat u een opstartapparaat selecteert en op enter drukt. ● Om ervoor te zorgen dat de computer de huidige MultiBoot-instelling gebruikt, wacht u totdat de wachttijd verstrijkt. MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen 165 15 Beheer en afdrukken Client Management Solutions gebruiken Client Management Solutions software biedt op standaarden gebaseerde oplossingen voor het beheren van clientcomputers (gebruikerscomputers), variërend van desktopcomputers en werkstations tot notebookcomputers en tablet-pc’s, in een netwerkomgeving. Clientbeheer omvat de volgende basismogelijkheden en voorzieningen: ● Initiële implementatie van software-image ● Installatie van systeemsoftware op afstand ● Beheer en updates van software ● ROM-updates ● Behouden en beveiligen van computermiddelen (de hardware en software die op de computer zijn geïnstalleerd) ● Foutberichten en herstel van bepaalde onderdelen van de systeemsoftware en -hardware OPMERKING: De ondersteuning van specifieke functies die in dit onderdeel worden beschreven kan variëren per model computer en/of de op de computer geïnstalleerde versie van de beheersoftware. Software-images configureren en distribueren De computer wordt geleverd met een tevoren geïnstalleerde "image" van de systeemsoftware. Deze initiële software-image wordt geconfigureerd tijdens de eerste installatie van de computer. Nadat de software is "uitgepakt", is de computer klaar voor gebruik. U kunt een eigen software-image op een van de volgende manieren implementeren (verspreiden): ● Aanvullende softwareapplicaties installeren na het uitpakken van de vooraf geïnstalleerde software-image ● Hulpmiddelen voor de distributie van software gebruiken, zoals Altiris Deployment Solutions, om de vooraf geïnstalleerde software te vervangen door een eigen software-image ● Met een procedure voor "disk cloning" de inhoud van één vaste schijf naar een andere kopiëren De methode die u daarvoor gebruikt, is afhankelijk van de technologische omgeving en processen van uw organisatie. OPMERKING: Het hulpprogramma Computer Setup (Computerinstellingen) en diverse andere systeemvoorzieningen bieden aanvullende hulp bij configuratiebeheer, probleemoplossing, energiebeheer en het herstel van systeemsoftware. 166 Hoofdstuk 15 Beheer en afdrukken Software beheren en updaten HP biedt verschillende hulpmiddelen voor het beheren en updaten van de software op clientcomputers: ● HP Client Manager voor Altiris (alleen bepaalde modellen) OPMERKING: Als u de HP Client Manager voor Altiris wilt downloaden of als u meer informatie wilt over HP Client Manager voor Altiris, raadpleegt u de website van HP op http://www.hp.com. ● HP CCM (Client Configuration Manager) (alleen bepaalde modellen) ● HP SSM (System Software Manager) HP Client Manager voor Altiris (alleen bepaalde modellen) HP Client Manager voor Altiris combineert ‘Intelligent Manageability’-technologie met software van Altiris. HP Client Manager voor Altiris biedt superieure functionaliteit voor hardwarebeheer voor HP apparaten: ● Gedetailleerde overzichten van de hardware (voor activabeheer) ● Observatie en diagnostiek door middel van System Checkup ● Via het web toegankelijke rapporten over bedrijfskritieke gegevens, zoals temperatuur- en geheugenwaarschuwingen ● Update op afstand van systeemsoftware, zoals stuurprogramma’s voor apparaten en het systeemBIOS OPMERKING: Aanvullende functionaliteit wordt toegevoegd wanneer HP Client Manager voor Altiris wordt gebruikt in combinatie met optionele software van Altiris Solutions (afzonderlijk verkrijgbaar). Als HP Client Manager voor Altiris (geïnstalleerd op een clientcomputer) wordt gebruikt in combinatie met software van Altiris Solutions (geïnstalleerd op een beheercomputer), biedt HP Client Manager voor Altiris extra beheerfunctionaliteit en gecentraliseerd hardwarebeheer van clientapparatuur voor de volgende aspecten van de IT-levensduur: ● ● Voorraad- en activabeheer ◦ Softwarelicentiecontrole ◦ Opsporing en rapportage van computers ◦ Informatie over leasecontracten en controle vaste activa Distributie en migratie van systeemsoftware ◦ Windows-migratie ◦ Systeemimplementatie ◦ Migratie persoonlijkheid (persoonlijke instellingen gebruiker) Client Management Solutions gebruiken 167 ● ● Helpdesk en probleemoplossing ◦ Beheer van helpdesktickets ◦ Probleemoplossing op afstand ◦ Oplossing van problemen op afstand ◦ Herstel client na noodsituatie Software- en taakbeheer ◦ Doorlopend clientbeheer ◦ Distributie van HP-systeemsoftware ◦ "Self-healing" van applicaties (het vermogen om bepaalde problemen met applicaties te herkennen en te herstellen) De software van Altiris Solutions biedt gebruiksvriendelijke functies voor softwaredistributie. HP Client Manager voor Altiris ondersteunt communicatie met de software van Altiris Solutions, die kan worden gebruikt voor de implementatie van nieuwe hardware of persoonlijkheidsmigratie naar een nieuw besturingssysteem met behulp van gebruiksvriendelijke wizards. HP Client Manager voor Altiris kan worden gedownload van de website van HP. Als de software van Altiris Solutions wordt gebruikt in combinatie met HP System Software Manager of HP Client Manager voor Altiris, kunnen beheerders tevens het systeem-BIOS en de apparaatstuurprogramma's bijwerken vanaf een centrale console. 168 Hoofdstuk 15 Beheer en afdrukken HP CCM (Client Configuration Manager) (alleen bepaalde modellen) HP CCM (Client Configuration Manager) automatiseert het beheer van software, waaronder besturingssystemen, applicaties, updates, content en instellingen, en garandeert zo dat iedere computer de juiste configuratie heeft. Met deze automatische beheeroplossingen kunt u gedurende de gehele levensduur van de computer de software beheren. Met CCM kunt u de volgende taken uitvoeren: ● De hardware en software in allerlei verschillende platformen in kaart brengen ● Een softwarepakket maken en een analyse van de gevolgen maken alvorens dit te distribueren ● Beleidsconforme distributie en onderhoud van software uitvoeren op specifieke individuele computers, werkgroepen of gehele computerpopulaties ● De besturingssystemen, applicaties en content op verschillende computers vanaf een willekeurige locatie controleren en beheren ● CCM integreren met helpdesks en andere hulpmiddelen voor systeembeheer voor een probleemloze afhandeling ● De vruchten plukken van een gezamenlijke infrastructuur voor het beheren van software en content op de standaardcomputers van alle zakelijke gebruikers binnen een netwerk ● De schaal afstemmen op de behoeftes van het bedrijf Client Management Solutions gebruiken 169 HP SSM (System Software Manager) Met HP SSM (System Software Manager) kunt u op afstand en op meerdere systemen tegelijk systeemsoftware bijwerken. Wanneer SSM wordt uitgevoerd op een clientcomputer, worden de versies van hardware en software gedetecteerd en wordt geselecteerde software bijgewerkt vanuit een centrale locatie, die een filestore wordt genoemd. Versies van stuurprogramma's die worden ondersteund door SSM worden op de website van HP voor het downloaden van stuurprogramma's en op de cd Support Software (Ondersteuningssoftware) aangegeven met een speciaal pictogram. Als u het hulpprogramma SSM wilt downloaden of als u meer informatie wilt over SSM, raadpleegt u de website van HP op http://www.hp.com/go/ssm (alleen Engels). 170 Hoofdstuk 15 Beheer en afdrukken Intel Active Management Technology gebruiken (alleen bepaalde modellen) Met Intel® Active Management Technology (iAMT) kunnen computers en andere netwerkapparaten worden gedetecteerd, gerepareerd en beveiligd. Met iAMT kunnen computers worden beheerd, ongeacht of ze in- of uitgeschakeld zijn. De iAMT-oplossing is beschikbaar op Intel Centrino®-computers met mobiele vPro-technologie. De voorzieningen van iAMT zijn: ● Informatie over de hardwarevoorraad ● Melden van gebeurtenissen ● Energiebeheer ● Diagnose en reparatie op afstand ● Isolatie en herstel op hardwarebasis: beperking of afsluiting van toegang tot computernetwerken bij detectie van virusachtige activiteiten iAMT-oplossing activeren U configureert als volgt de iAMT-instellingen: OPMERKING: De prompt ctrl+p is alleen zichtbaar als de optie AMT Setup Prompt (Prompt voor AMT Setup) is ingeschakeld in Computer Setup. 1. Zet de computer aan of start de computer opnieuw op. 2. Druk op ctrl+p voordat Windows wordt gestart. OPMERKING: Als u niet op het juiste moment op ctrl+p drukt, moet u stap 1 en 2 herhalen om toegang te krijgen tot het MEBx-setupprogramma. 3. Geef het ME-wachtwoord op. De fabrieksinstelling voor het wachtwoord is admin. Het MEBx-setupprogramma wordt geopend. Gebruik de pijltoetsen om te navigeren. 4. U heeft de volgende opties: Intel ME configureren, iAMT configureren of het Intel ME-wachtwoord wijzigen. 5. Wanneer u uw keuze heeft gemaakt, selecteert u Exit (Afsluiten) om het MEBx-setupprogramma af te sluiten. Menu's van het MEBx-setupprogramma gebruiken OPMERKING: Voor meer informatie over iAMT gaat u naar de website van Intel op http://www.intel.com en zoekt u naar iAMT. Intel ME Configuration (Configuratie van Intel ME) Optie Actie Intel ME State Control (Beheer Intel ME-status) Hiermee kunt u de beheerengine inschakelen/uitschakelen. Intel ME Firmware Local Update (Lokale update Intel MEfirmware) Hiermee kunt u het lokaal beheer van firmware-updates inschakelen/uitschakelen. Intel Active Management Technology gebruiken (alleen bepaalde modellen) 171 Optie Actie LAN Controller Hiermee kunt u de geïntegreerde netwerkcontroller inschakelen/uitschakelen. Intel ME Features Control (Beheer Intel ME-voorzieningen) Hiermee kunt u AMT of niets inschakelen. Intel ME Power Control (Intel ME-energiebeheer) Hiermee kunt u het energiebeleid voor de beheerengine configureren. iAMT Configuration (iAMT-configuratie) Optie Actie Host Name (Hostnaam) Hiermee kunt u een hostnaam toewijzen aan de computer. TCP/IP Hiermee kunt u de netwerkinterface of DHCP inschakelen/ uitschakelen (er wordt een IP-adres toegewezen als DHCP is uitgeschakeld) of de domeinnaam wijzigen. Provision Model (Instellingenmodus) Hiermee kunt u het iAMT-model Enterprise of Small Business toewijzen. Setup and Configuration (Setup en configuratie) Hiermee kunt u opties instellen voor het extern configureren van AMT. Un-Provision Hiermee kunt u de fabrieksinstellingen van de AMTconfiguratie herstellen. SOL/IDE-R Hiermee kunt u opstarten op afstand met IDE-diskette of cdrom inschakelen en een gebruikersnaam en wachtwoord toewijzen. Password Policy (Wachtwoordbeleid) Hiermee kunt u opties instellen voor de vereisten voor het netwerkwachtwoord en het MEBx-wachtwoord. Secure Firmware Update (Veilige firmware-update) Hiermee kunt u het op afstand updaten van firmware activeren of deactiveren. Set PRTC (PRTC instellen) Hiermee kunt u de realtimeklok instellen. Idle Timeout (Time-out voor inactiviteit) Hiermee kunt u een waarde voor de time-out instellen. Change Intel ME Password (Intel ME-wachtwoord wijzigen) Optie Actie Change ME Password (ME-wachtwoord wijzigen) Hiermee kunt u het wachtwoord wijzigen. OPMERKING: Het standaardwachtwoord is admin. 172 Hoofdstuk 15 Beheer en afdrukken HP universeel printstuurprogramma gebruiken (alleen bepaalde modellen) HP Universal Print Driver Series voor Windows is één intelligent stuurprogramma dat in de plaats komt van afzonderlijke stuurprogramma's voor HP netwerkprinters. OPMERKING: Het HP universeel printstuurprogramma is alleen op bepaalde modellen vooraf geïnstalleerd. Als u het HP universeel printstuurprogramma wilt downloaden of als u meer informatie wilt over het gebruik ervan, raadpleegt u de website van HP op http://www.hp.com/go/ universalprintdriver (alleen Engels). Ga als volgt te werk om af te drukken met de HP Universal Print Driver: 1. Selecteer Bestand > Afdrukken in een willekeurige applicatie. 2. Selecteer HP Universal Printing PS in de lijst met printers. 3. Klik op Afdrukken. 4. Voer het IP-adres of netwerkpad van de printer in. OPMERKING: Als u het IP-adres of het netwerkpad van de printer niet kunt vinden, neemt u contact op met uw IT-beheerder voor hulp. 5. Schakel de optie Maak een permanente kopie van deze printer in mijn map Printers in. 6. Klik op Afdrukken. HP universeel printstuurprogramma gebruiken (alleen bepaalde modellen) 173 Index Symbolen en getallen 1394-apparaten aansluiten 102 stopzetten 102 1394-kabel, verbinden 102 1394-poort herkennen 9 A Aan/uit-knop, herkennen 5 Aan/uit-lampjes, herkennen 3, 7 Aansluiten, externe voedingsbron 74 Aanwijsapparaten gebruiken 38 voorkeuren instellen 38 Accu afvoeren 83 kalibreren 80 lage acculading 78 opbergen 82 opladen 77, 80 opnieuw opladen 82 plaatsen 76 vervangen 83 verwijderen 76 voeding besparen 82 Accu, herkennen 13 Accu, temperatuur 82 Acculading, informatie 42 Acculading, maximaliseren 78 Acculampje 7, 77, 78 Accu-ontgrendeling 10, 76 Accuruimte 10, 14 Accuvoeding 75 Active Management Technology, Intel 171 Afsluiten 84 Altiris Deployment Solutions 166 174 Index AMT Options (AMT-opties) AMT Setup Prompt (Ctrl-P) (Prompt voor AMT Setup (CtrlP)) 158 Firmware Progress Event Support (Ondersteuning van firmwarevoortgangsgebeurtenis) 158 Firmware Verbosity (Wijdlopigheid firmware) 158 Initiate Intel CIRA (Intel CIRA initiëren) 158 Terminal Emulation Mode (Terminalemulatiemodus ) 158 Unconfigure AMT on next boot (Configuratie van AMT ongedaan maken bij volgende keer opstarten) 158 USB Key Provisioning Support (Ondersteuning van USBsleutelvoorziening) 158 Antennes WLAN 12 WWAN 12 Antennes voor draadloze communicatie 11 Anti Theft (Diefstalpreventie) 152 Apparaatbeveiliging 132 Apparaatconfiguraties 154 Apparaatstuurprogramma's opnieuw installeren 65 stuurprogramma's van HP 65 stuurprogramma's van Microsoft 65 Apparaten voor draadloze communicatie, types 15 Applicatietoets, Windows 6 Audioapparatuur, aansluiten van externe 52 Audiofuncties, controleren 52 Audio-ingang (microfooningang), herkennen 9 Audio-uitgang (hoofdtelefoonuitgang), herkennen 9 Auteursrecht 59 Automatisch afspelen 59 Automatische DriveLock, wachtwoord invoeren 130 verwijderen 131 B Bd afspelen 58 kopiëren 59 verwijderen 61 Bedrijfsnetwerk, verbinding 21 Beeldscherm beeld, schakelen 41 helderheid instellen, hotkeys 43 Beeldscherm, schakelen 41 Beeldschermontgrendelingsknop, herkennen 7 Beheerderswachtwoord 123 Beschrijfbare media 70 Besparen, voeding 82 Besturingssysteem label met certificaat van echtheid van Microsoft 14 productcode 14 Beveiliging, draadloze communicatie 19 Beveiligingskabel, bevestigingspunt herkennen 8 Beveiligingsniveau instellen 158 Bevestigingspunt beveiligingskabel 8 BIOSbeheerderswachtwoord 152 BIOS-update downloaden 142 installeren 142 Bluetooth apparaat 15 label 14 Blu-ray Disc (bd) 56 Blu-ray r/re dvd+/-rw SuperMulti DL-drive 56 Blu-ray ROM dvd±r SuperMulti DLdrive 56 C Caps lock-lampje, herkennen 4 Cd afspelen 58 beveiligen 51 kopiëren 59 schrijven naar 51 verwijderen 61 Cd-drive 105 Certificaat van Echtheid, label 14 Codering 20 Computerinformatie 141 Computerinstellingen instellen MultiBoot Express 164 opstartapparaten inschakelen 161 opstartvolgorde instellen 163 Computer Setup BIOSbeheerderswachtwoord 124 menu File (Bestand) 151 menu Security (Beveiliging) 152 navigeren en selecteren 149 System Configuration (Geavanceerd), menu 153 Computer Setup (Computerinstellingen) apparaatbeveiliging 132 DriveLock-wachtwoord 126 herstellen, fabrieksinstellingen 150 Configureren, ExpressCards 109 Connection Manager (Verbindingsbeheer), pictogram 16 Connector, netvoeding 9 Controleren, audiofuncties 52 D Digitale kaart plaatsen 107 stopzetten 108 verwijderen 108 Diskettedrive 105 Disk Sanitizer (Schijf gezond maken) 153 DisplayPort, herkennen 8 Distributie, software 166 Dockingconnector 106 Draadloos netwerk, problemen oplossen 27 Draadloos netwerk (WLAN) aansluiten 21 bedrijfsnetwerk, verbinding 21 benodigde apparatuur 19 beveiliging 19 definitie 15 effectief bereik 21 gebruiken 19 openbaar WLAN, verbinding 21 Draadloze communicatie, bedieningselementen besturingssysteem 16 knop 16 Wireless Assistant software 16 Draadloze communicatie, knop herkennen 5 Draadloze communicatie, lampje herkennen 3, 7 Draadloze communicatie, pictogram 16 DriveLock, automatische 153 DriveLock-wachtwoord beschrijving 126 instellen 127 invoeren 128 verwijderen 130 wijzigen 129 Driver Recovery (Herstel van stuurprogramma's), schijf 148 Dvd afspelen 58 beveiligen 51 kopiëren 59 regio-instelling wijzigen 59 schrijven naar 51 verwijderen 61 Dvd-drive 105 E EasyPoint-muisbesturing herkennen 1 EasyPoint-muisbesturing, knoppen, herkennen 2 Elektrische voeding aansluiten 74 eSATA-apparaten aansluiten 103 beschrijving 103 stopzetten 104 verwijderen 104 eSATA-kabel, aansluiten 103 eSata-poort, herkennen 9 Esc-toets, herkennen 6 Execution Disable (Uitvoering uitschakelen) 155 ExpressCard beschermplaatje verwijderen 109 configureren 109 plaatsen 109 stopzetten 111 verwijderen 111 ExpressCard-slot, herkennen 9 Externe audioapparatuur, aansluiten 52 Externe monitor, poort herkennen 9 Externemonitorpoort 54 Externe schijfeenheid 105 F File (Bestand), menu Firewall 20 fn-toets 38 Fn-toets herkennen 6 Functietoetsen herkennen 6 151 Index 175 G Gebruiken, webcam 66 Gebruikerswachtwoord 124 Geheugen uitbreiden 121 Geheugenmodulecompartiment, afdekplaatje vervangen 116 verwijderen 114 Geheugenmodule plaatsen dockingpoort 115 primair 119 Geheugenuitbreidingsmodule plaatsen 115 vervangen 114 verwijderen 114 Geïntegreerd apparaat draadloze communicatie, knop 157 modem 157 netwerkadapter 157 via LAN uit slaapstand halen 157 vingerafdruklezer 157 Geluid harder, knop herkennen 5 Geluid harder, lampje, herkennen 4 Geluidsvolume, aanpassen 49 Geluidsvolume, knop Geluid uit herkennen 5 Geluid uit, knop herkennen 5 Geluid uit-lampje, herkennen 4 Geluid zachter, knop herkennen 5 Geluid zachter, lampje, herkennen 4 H Hardware, herkennen 1 HDMI 41 Helderheid instellen, hotkeys 43 Herstellen, fabrieksinstellingen 152 Hibernationbestand 121 Hibernationstand activeren 71 beëindigen 71 geactiveerd bij kritiek lage acculading 79 176 Index Hoofdtelefoonuitgang (audiouitgang) 9 Hotkeys acculading, informatie 42 beschrijving 38 gebruiken 39 helderheid van beeldscherm verhogen 43 helderheid van beeldscherm verlagen 43 omgevingslichtsensor 43 schakelen tussen beeldschermen 41 standbystand activeren 40 systeeminformatie weergeven 39 Hotkey voor systeeminformatie 39 HP 3D DriveGuard 89 HP Client Configuration Manager 167, 169 HP Client Manager voor Altiris 167 HP Connection Manager (Verbindingsbeheer), software 17 HP module voor mobiel breedband 23 HP QuickLook 156 HP System Software Manager 167, 170 HP universeel printstuurprogramma, gebruiken 173 Hubs 100 I IEEE 1394-poort herkennen 9 Image, computer 166 In-/uitgangen audio-ingang (microfoon) 9 audio-uitgang (hoofdtelefoon) 9 RJ-11 (modem) 8 RJ-45 (netwerk) 8 Ingebouwd apparaat audioapparaat 157 geïntegreerde camera 157 geïntegreerde luidsprekers 157 microfoon 157 omgevingslichtsensor 157 Power Monitor Circuit (Voedingsbewaking) 157 radio van Bluetoothapparaat 157 radio van WLANapparaat 157 schakelen tussen LAN/ WLAN 157 upgraderuimte van notebookcomputer 157 Inschrijving bij HP SpareKey 152 Installatie, computer 1 Installatie van draadloos netwerk 19 Instellingen Computer Setup herstellen, fabrieksinstellingen 150 menu File (Bestand) 151 menu Security (Beveiliging) 152 navigeren en selecteren 149 System Configuration (Geavanceerd), menu 153 Intel Centrino Protechnologie 171 Intel HT Technology (Intel HTtechnologie) 156 Interferentie, minimaliseren 29 Interne beeldschermschakelaar, herkennen 11 Interne microfoon, herkennen 11 Internetverbinding, instellen 19 J Java Card definitie 112 plaatsen 112 verwijderen 112 K Kabel LAN 37 modem 31 Kabels 1394 102 eSATA 103 USB 100 Kalibreren, accu 80 Kennisgevingen label met kennisgevingen 14 label met keurmerken voor modem 14 labels met keurmerk voor draadloze communicatie 14 Keurmerken voor modem, label 14 Keurmerk voor draadloze communicatie, label 14 Knoppen aan/uit 5 beeldschermontgrendeling 7 draadloze communicatie 5 EasyPoint-muisbesturing 2 geluidsvolume 5 geluid uit 5, 49 Quick Launch 44 QuickLook 5, 44 QuickWeb 5, 44 toetsenbordlampje 11 touchpad 2, 5 Kritiek lage acculading 79 L Labels Bluetooth 14 certificaat van echtheid van Microsoft 14 HP module voor mobiel breedband 14 kennisgevingen 14 keurmerken voor modem 14 keurmerk voor draadloze communicatie 14 servicelabel 13 SIM-kaart 14 WLAN 14 Lage acculading 78 Lampje, schijfeenheid 89 Lampjes aan/uit 3, 7 accu 7 caps lock 4 draadloze communicatie 3, 7 geluid harder 4 geluid uit 4 geluid zachter 4 Lokaal netwerk (LAN) 7 num lock 4 QuickLook 3 QuickWeb 4 schijfeenheid 7 toetsenbord 11 Touchpad 4 Webcam 11 LAN, verbinding maken met 37 Land-/regiospecifieke modemkabeladapter 32 Land- of regiospecifieke modemkabeladapter, herkennen 13 Leesbare media 70 Logische stationsaanduidingen 162 Lokaal netwerk (LAN) kabel aansluiten 37 kabel vereist 37 Luchthavenbeveiliging 87 Luidspreker, herkennen 7 M McAfee Total Protection 134, 135 Mediakaartlezer, herkennen 7 Microfooningang (audioingang) 9 Microsoft certificaat van echtheid, label 14 Minimaliseren, interferentie 29 Modemkabel aansluiten 31 herkennen 13 land-/regiospecifieke kabeladapter 32 ruisonderdrukkingscircuit 31 Modemkabeladapter, herkennen 13 Modemsoftware locatie instellen/toevoegen 32 verbindingsproblemen in buitenland 34 Monitor, aansluiten 54 Monitorpoort, externe 9 Muis, extern aansluiten 38 voorkeuren instellen 38 Muisbesturing gebruiken 38 MultiBoot Express 159, 164 Multi Core CPU (Multicoreprocessor) 156 Multimediasoftware gebruiken 51 N Netsnoer 13 Netsnoer, herkennen 13 Netvoedingsadapter aansluiten 74 herkennen 13 Netvoedingsconnector, herkennen 9 Netwerkbeveiligingscodes netwerksleutel 28 SSID 28 Netwerkkaart als opstartapparaat 161 Netwerkkabel aansluiten 37 ruisonderdrukkingscircuit 37 Netwerkpictogram 28 Netwerksleutel 28 Netwerkstatus, pictogram 16 Network Service Boot (Opstarten via netwerkservice) 161 Niet-reagerend systeem 84 Num lock, extern toetsenblok 47 Num lock-lampje, herkennen 4 O Omgevingslichtsensor herkennen 11 hotkey 43 Onderdelen aanvullende hardware 13 achterkant 9 beeldscherm 11 bovenkant 1 linkerkant 8 onderkant 10 rechterkant 8 voorkant 6 Onderhoud schijfdefragmentatie 88 schijfopruiming 88 Ontgrendeling, accu 10, 76 Index 177 Opbergen, accu 82 Openbaar draadloos netwerk, verbinding 21 Operating System (Besturingssysteem), schijf 148 Opladen, accu 77, 80 Opstartapparaat, netwerkkaart (NIC) 159 Opstartapparaten, inschakelen 161 Opstartopties 154 Opstartvolgorde 154 Opstartvolgorde wijzigen 163 Opties voor geïntegreerde apparaten 157 Optische schijf gebruiken 57 schrijven naar 51 verwijderen 61 Optischeschijfeenheid beveiligen 51 P Parallelle poort, modus 155 Pictogrammen Connection Manager (Verbindingsbeheer) 16 draadloze communicatie 16 netwerk 28 netwerkstatus 16 Poorten 1394 9, 102 DisplayPort 8 eSATA 9, 103 externe monitor 9, 54 USB 8, 100 Poortopties 1394-poort 158 ExpressCard-slot 158 flash-medialezer 158 parallelle poort 158 seriële poort 158 smartcardslot 158 USB-poort 158 Port Options (Poortopties) eSATA-poort 158 Primaire geheugenmodule plaatsen 119 upgrade 117 178 Index vervangen 117 verwijderen 118 Problemen oplossen apparaatstuurprogramma's 65 apparaatstuurprogramma's van HP 65 apparaatstuurprogramma's van Microsoft 65 automatisch afspelen 63 detectie van optischeschijfeenheid 62 extern beeldscherm 64 film afspelen 64 lade van optischeschijfeenheid 61 modem 34 schijf afspelen 62 schijf branden 64 Problemen oplossen, draadloos netwerk 27 Productcode 14 Productnaam en productnummer, van computer 13 Projector, aansluiten 54 PXE-server 161 Q Quick Launch Buttons configuratiescherm 44 QuickLook, lampje herkennen 3 QuickLook-knop herkennen 5 QuickWeb, lampje herkennen 4 QuickWeb-knop herkennen 5 R Regiocodes, dvd 59 Regio-instelling van dvd 59 Reizen met computer label met keurmerken voor modem 14 Reizen met de computer 82 RJ-11-connector (modem), herkennen 8 RJ-45-connector (netwerk), herkennen 8 Ruimtes accu 14 vaste schijf 10 Ruisonderdrukkingscircuit modemkabel 31 netwerkkabel 37 S Samengestelde video 41 SATA-apparaten (Serial Advanced Technology Attachment) AHCI (Advanced Host Controller Interface) 155 IDE (Integrated Drive Electronics) 155 Schijfdefragmentatie, software 88 Schijfeenheden Blu-ray r/re dvd+/-rw SuperMulti DL-drive 56 Blu-ray ROM dvd±r SuperMulti DL-drive 56 diskette 105 Dvd±r SuperMulti DL LightScribe-drive 56 dvd-ROM 56 externe 105 onderhoud 86 optische 105 vaste 91, 92, 105 Zie ook Vaste schijf, Optischeschijfeenheid Schijfeenheden, opstartvolgorde 154, 159 Schijfeenheidlampje 7 Schijflampje 89 Schijfmedia 70 Schijfopruiming, software 88 Schijven Driver Recovery (Herstel van stuurprogramma's) 148 Operating System (Besturingssysteem) 148 Schuifzone, van touchpad 2 Security (Beveiliging), menu Always Prompt for HP SpareKey Enrollment (Altijd vragen om inschrijving bij HP SpareKey) 152 Automatic DriveLock (Automatische DriveLock) 153 Disk Sanitizer 153 DriveLock 153 HP SpareKey 152 HP SpareKey, inschrijving 152 instellen, BIOSbeheerderswachtwoord 152 systeemidentificatie 153 vingerafdruklezer resetten 152 wachtwoordbeleid 152 wachtwoord wijzigen 152 Serienummer, van computer 13 Servicelabel 13 SIM-kaart plaatsen 23 verwijderen 24 Slots ExpressCard 9 geheugen 113 Smart Card-lezer 8 visitekaartje 7 Smart Card definitie 112 plaatsen 112 verwijderen 112 Smart Card-lezer, herkennen 8 Snelladen secundaire accu 156 SoftPaqs, downloaden 144, 145 Software BIOS-update 142 distributie 166 herstel 166 HP Connection Manager 17 schijfdefragmentatie 88 schijfopruiming 88 updates 167 update van programma's en stuurprogramma's 144 visitekaartjes lezen 67 Wireless Assistant 17 Standaardbeveiligingsinstellingen herstellen 158 Standbystand activeren 70 beëindigen 70 Standbystand, hotkey 40 Systeemdatum en -tijd 151 Systeemdiagnose 151 Systeemidentificatie 153 Systeeminformatie 151 System Configuration (Geavanceerd), menu 153 System Fan (Systeemventilator) 155 T Taal, wijzigen in Computer Setup 153 Temperatuur 82 Tips, webcam 66 Toetsen esc 6 fn 6 functie 6 toetsenblok 6 Windows-applicaties 6 Windows-logo 6 Toetsenblok, extern gebruiken 47 num lock 47 Toetsenbloktoetsen, herkennen 6 Toetsenbordhotkeys, herkennen 38 Toetsenbordlampje, herkennen 11 Toetsenbordlampje, knop, herkennen 11 Toetsenbordschroeven terugplaatsen 120 verwijderen 117 Touchpad gebruiken 38 herkennen 2 Touchpad, schuifzone herkennen 2 Touchpadknop, herkennen 5 Touchpadknoppen, herkennen 2 Touchpadlampje, herkennen 4 TPM Embedded Security (Geïntegreerde TPMbeveiliging) 153 TXT (Intel Trusted Execution Technology) 156 U Uitschakelen, computer 84 Unified Extensible Firmware Interface (UEFI), modus 154 Universeel printstuurprogramma, gebruiken 173 Updates, software 167 Upgraderuimte herkennen 8 optischeschijfeenheid vervangen 97 vaste schijf vervangen 94 USB, ondersteuning voor oudere systemen 149, 154 USB-apparaten stopzetten 101 verwijderen 101 USB-apparatuur aansluiten 100 beschrijving 100 USB-hubs 100 USB-kabel, aansluiten 100 USB-ondersteuning oudere systemen 101 USB-poorten, herkennen 8, 100 User Management (Gebruikersbeheer) 152 V Vaste schijf externe 105 HP 3D DriveGuard 89 installeren 92 vervangen 91 Vasteschijfeenheid HP 3D DriveGuard 89 Vasteschijfruimte 10, 121 Ventilatieopeningen, herkennen 8, 10 Verbinding maken met een draadloos netwerk 21 Verbinding maken met een LAN 37 Vervangen geheugenuitbreidingsmodul e 114 primaire geheugenmodule 117 Video-overdrachtstypen 41 Vingerafdruklezer, herkennen 5 Virtualisatietechnologie 156 Visitekaartje, slot, herkennen 7 Visitekaartjes lezen, software 67 Index 179 Voeding besparen 82 Volumeknoppen 49 W Wachtwoorden beheerder 123 BIOS-beheerder 124 DriveLock 126 gebruiker 124 Webcam eigenschappen aanpassen 66 gebruiken 66 herkennen 11 opnamen van visitekaartjes maken 67 tips 66 Webcamlampje, herkennen 11 Websites HP System Software Manager 170 HP universeel printstuurprogramma 173 Intel Centrino Pro 171 Intel Pro-technologie voor AMT 171 Windows, herstel 148 Windows-applicatietoets, herkennen 6 Windows Back-up, hulpprogramma 146, 147, 148 Windows-logotoets, herkennen 6 Wireless Assistant software 16, 17 WLAN, label 14 WLAN-antennes, herkennen 12 WLAN-apparaat 14, 15, 19 WWAN-antennes, herkennen 12 WWAN-apparaat 15, 23 180 Index
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193

HP EliteBook 8540w Base Model Mobile Workstation Handleiding

Categorie
Notitieboekjes
Type
Handleiding