KTM 990 Super Duke R 2013 de handleiding

Type
de handleiding
BEDIENINGSHANDLEIDING 2013
990 Super Duke R EU
990 Super Duke R AUS/UK
990 Super Duke R FR
Artikelnr. 3211960nl
BESTE KTM KLANT 1
BESTE KTM KLANT
We wensen u veel geluk met uw keuze voor een KTM motorfiets. U bent nu in het bezit van een moderne sportieve motorfiets en we zijn er
zeker van dat u er veel plezier mee zult beleven, mits u de motorfiets goed onderhoudt.
We wensen u veel rijplezier!
Vul hieronder het serienummer van uw het voertuig in.
Chassisnummer/typeplaatje Stempel van de dealer
Motornummer ( pag. 21)
Sleutelnummer ( pag. 21)
De bedieningshandleiding komt op het tijdstip dat deze ter perse gaat overeen met de nieuwste stand van het model. Kleine afwijkingen
die het resultaat zijn van een constructieve ontwikkeling kunnen echter niet worden uitgesloten.
Alle hier genoemde gegevens zijn vrijblijvend. De KTM-Sportmotorcycle AG houdt zich het recht voor technische gegevens, prijzen, kleu-
ren, vormen, materialen, dienst- en serviceverlening, constructies, uitrustingen en dergelijke zonder voorafgaande aankondiging en zonder
opgave van redenen te wijzigen resp. zonder vergoeding te annuleren, deze aan te passen aan de plaatselijke situatie of de productie van
een bepaald model zonder voorafgaande aankondiging te beëindigen. KTM is niet aansprakelijk voor leveringsmogelijkheden, afwijkingen
van afbeeldingen en beschrijvingen, drukfouten en vergissingen. De afgebeelde modellen zijn voor een deel voorzien van speciale uitrustin-
gen die niet standaard bij de leveringsomvang horen.
© 2012 KTM-Sportmotorcycle AG, Mattighofen Oostenrijk
Alle rechten voorbehouden
Nadruk, ook gedeeltelijk, en vermenigvuldigingen van welke aard dan ook zijn uitsluitend toegestaan met toestemming van de auteur.
BESTE KTM KLANT 2
ISO 9001(12 100 6061)
KTM past processen voor kwaliteitsbewaking toe, zoals bedoeld in de internationale norm voor kwaliteitsmanagement ISO
9001, die tot een zo hoog mogelijke productkwaliteit leiden.
Afgegeven door: TÜV Management Service
KTM-Sportmotorcycle AG
5230 Mattighofen, Oostenrijk
INHOUDSOPGAVE 3
INHOUDSOPGAVE
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN................................... 7
1.1 Gebruikte pictogrammen....................................... 7
1.2 Gebruikte formatering........................................... 7
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN .......................................... 8
2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik......................... 8
2.2 Veiligheidsaanwijzingen........................................ 8
2.3 Gevarenniveau en pictogrammen ........................... 9
2.4 Waarschuwing voor manipulaties ........................... 9
2.5 Veilig gebruik .................................................... 10
2.6 Beschermende kleding ....................................... 11
2.7 Werkinstructies.................................................. 11
2.8 Milieu............................................................... 11
2.9 Bedieningshandleiding ....................................... 12
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN ..................................... 13
3.1 Garantie............................................................ 13
3.2 Verbruiksstoffen, hulpstoffen .............................. 13
3.3 Reserveonderdelen, toebehoren ........................... 13
3.4 Service ............................................................. 13
3.5 Afbeeldingen ..................................................... 14
3.6 Klantenservice................................................... 14
4 AFBEELDING VOERTUIG............................................... 16
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor (symbolische
weergave).......................................................... 16
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter (symbolische
weergave).......................................................... 18
5 SERIENUMMERS.......................................................... 20
5.1 Framenummer ................................................... 20
5.2 Typeplaatje ....................................................... 20
5.3 Sleutelnummer.................................................. 21
5.4 Motornummer.................................................... 21
5.5 Artikelnummer voorvork ...................................... 22
5.6 Artikelnummer schokdemper............................... 22
6 BEDIENINGSELEMENTEN............................................. 23
6.1 Koppelingshendel .............................................. 23
6.2 Remhendel........................................................ 23
6.3 Gashendel......................................................... 24
6.4 Claxonknop ....................................................... 24
6.5 Lichtschakelaar ................................................. 25
6.6 Seinlichtschakelaar ............................................ 25
6.7 Richtingaanwijzerschakelaar ............................... 26
6.8 Noodstopschakelaar ........................................... 26
6.9 E-starterknop..................................................... 27
6.10 Contact-/stuurslot............................................... 27
6.11 Gecombineerd instrument................................... 28
6.11.1 Overzicht ...................................................... 28
6.11.2 Functietoetsen............................................... 28
6.11.3 Toerenteller................................................... 29
6.11.4 Controlelampjes............................................. 29
6.11.5 Display ......................................................... 30
6.11.6 Snelheidsindicatie ......................................... 31
6.11.7 Kilometer of mijl instellen .............................. 31
6.11.8 Tijd .............................................................. 32
6.11.9 Tijd instellen ................................................. 32
6.11.10 Weergave ODO............................................... 33
6.11.11 Weergave TRIP 1 instellen/terugzetten............. 33
6.11.12 Weergave TRIP 2 instellen/terugzetten............. 34
6.11.13 Weergave TRIP F ........................................... 35
6.11.14 Weergave omgevingstemperatuur..................... 35
INHOUDSOPGAVE 4
6.11.15 Temperatuureenheid instellen ......................... 35
6.11.16 Waarschuwing voor glad wegdek...................... 36
6.11.17 Temperatuurindicatie koelmiddel .................... 37
6.12 Tankdop openen ................................................ 37
6.13 Tankdop sluiten................................................. 39
6.14 Zadelslot........................................................... 40
6.15 Bagagebeugels................................................... 40
6.16 Boordgereedschap.............................................. 41
6.17 Riem ................................................................ 41
6.18 Helmbeveiliging................................................. 42
6.19 Voetsteunen bijrijder .......................................... 42
6.20 Versnellingshendel ............................................. 43
6.21 Rempedaal........................................................ 44
6.22 Zijstandaard ...................................................... 44
7 INBEDRIJFNAME.......................................................... 45
7.1 Aanwijzingen voor eerste inbedrijfname................ 45
7.2 Motor inrijden.................................................... 46
7.3 Voertuig beladen................................................ 47
8 RIJ-INSTRUCTIES......................................................... 49
8.1 Controle en onderhoud voor iedere
inbedrijfname.................................................... 49
8.2 Starten ............................................................. 50
8.3 Beginnen met rijden........................................... 51
8.4 Schakelen, rijden............................................... 52
8.5 Afremmen ......................................................... 55
8.6 Stoppen, parkeren.............................................. 56
8.7 Transport .......................................................... 58
8.8 Brandstof tanken ............................................... 59
9 SERVICESCHEMA......................................................... 61
9.1 Serviceschema................................................... 61
10 CHASSIS AFSTELLEN ................................................... 64
10.1 Voorvork/schokdemper........................................ 64
10.2 Ingaande demping voorvork instellen ................... 64
10.3 Uitgaande demping voorvork instellen .................. 65
10.4 Veervoorspanning voorvork instellen ..................... 66
10.5 Ingaande demping schokdemper ......................... 68
10.6 Ingaande demping low speed van schokdemper
instellen............................................................ 68
10.7 Ingaande demping high speed van schokdemper
instellen............................................................ 69
10.8 Uitgaande demping schokdemper instellen........... 70
10.9 Veervoorspanning schokdemper instellen x......... 71
10.10 Stuurpositie....................................................... 73
10.11 Stuurpositie instellen x .................................... 73
10.12 Stuurdemper ..................................................... 74
10.13 Stuurdemper instellen ........................................ 75
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS ........................... 76
11.1 Motorfiets met hefbok achteraan opkrikken .......... 76
11.2 Motorfiets van hefbok achteraan nemen ............... 76
11.3 Motorfiets met hefbok vooraan opkrikken.............. 77
11.4 Motorfiets van hefbok vooraan nemen .................. 77
11.5 Vorkpoten ontluchten ......................................... 78
11.6 Spoiler demonteren............................................ 78
11.7 Spoiler monteren ............................................... 79
11.8 Bugspoiler demonteren....................................... 81
11.9 Bugspoiler monteren .......................................... 81
11.10 Zadel demonteren .............................................. 82
INHOUDSOPGAVE 5
11.11 Zadel monteren.................................................. 82
11.12 Helmbeveiliging op voertuig monteren.................. 83
11.13 Vervuiling ketting controleren.............................. 84
11.14 Ketting reinigen ................................................. 84
11.15 Kettingspanning controleren ............................... 85
11.16 Kettingspanning instellen ................................... 86
11.17 Ketting, kettingwiel, ketting-aandrijfwiel en
kettinggeleiding controleren ................................ 88
11.18 Uitgangspositie koppelingshendel instellen........... 90
11.19 Vloeistofpeil hydraulische koppeling
controleren/corrigeren......................................... 91
12 REMSYSTEEM.............................................................. 92
12.1 Uitgangspositie remhendel instellen .................... 92
12.2 Remschijven voorwielrem controleren................... 92
12.3 Remvloeistofpeil voorwielrem controleren ............. 93
12.4 Remvloeistof voorwielrem bijvullen x ................. 94
12.5 Remplaketten voorwielrem controleren ................. 95
12.6 Uitgangspositie rempedaal instellen x................ 97
12.7 Remschijf achterwielrem controleren ................... 97
12.8 Remvloeistofpeil achterwielrem controleren .......... 98
12.9 Remvloeistof achterwielrem bijvullen x.............. 99
12.10 Remplaketten achterwielrem controleren............ 100
13 WIELEN, BANDEN ...................................................... 102
13.1 Voorwiel uitbouwen x ..................................... 102
13.2 Voorwiel inbouwen x ...................................... 103
13.3 Achterwiel uitbouwen x.................................. 105
13.4 Achterwiel inbouwen x ................................... 106
13.5 Demperpakkingen achterwielnaaf
controleren x................................................. 108
13.6 Toestand banden controleren ............................ 109
13.7 Bandenspanning controleren............................. 111
14 ELEKTRONICA............................................................ 112
14.1 Accu uitbouwen x.......................................... 112
14.2 Accu inbouwen x........................................... 114
14.3 Accu laden x................................................. 115
14.4 Hoofdzekering vervangen .................................. 118
14.5 Zekeringen afzonderlijke stroomverbruikers
vervangen........................................................ 120
14.6 Dimlichtlamp vervangen ................................... 122
14.7 Lamp voor groot licht vervangen ........................ 124
14.8 Zijlichtlamp vervangen...................................... 127
14.9 Knipperlichtlamp vervangen.............................. 129
14.10 Remlichtlamp vervangen................................... 129
14.11 Achterlichtlampen vervangen ............................ 130
14.12 Nummerplaatverlichting vervangen .................... 132
14.13 Stand koplamp controleren ............................... 133
14.14 Lichtbundelbreedte koplamp instellen................ 134
15 KOELSYSTEEM........................................................... 135
15.1 Koelsysteem .................................................... 135
15.2 Antivries en koelmiddelpeil controleren .............. 135
15.3 Koelmiddelpeil in vast reservoir controleren........ 138
15.4 Koelmiddel aftappen x................................... 139
15.5 Koelsysteem vullen/ontluchten x..................... 140
16 MOTOR AFSTELLEN ................................................... 143
16.1 Gaskabelspeling controleren.............................. 143
16.2 Speling gaskabel instellen x ........................... 144
16.3 Uitgangspositie versnellingshendel controleren ... 144
INHOUDSOPGAVE 6
16.4 Uitgangspositie versnellingshendel
instellen x..................................................... 145
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR ........................... 146
17.1 Motoroliepeil controleren .................................. 146
17.2 Motorolie verversen, oliefilter vervangen en
oliezeven reinigen x ....................................... 147
17.3 Motorolie aftappen, oliefilter vervangen en
oliezeven reinigen x ....................................... 147
17.4 Motorolie vullen x.......................................... 151
17.5 Motorolie bijvullen ........................................... 153
18 REINIGING, ONDERHOUD........................................... 155
18.1 Motorfiets reinigen ........................................... 155
18.2 Controle en onderhoud voor rijden in de winter ... 157
19 STALLING .................................................................. 159
19.1 Stalling........................................................... 159
19.2 Inbedrijfname na stalling .................................. 161
20 FOUTEN OPSPOREN................................................... 162
21 KNIPPERCODE ........................................................... 165
22 TECHNISCHE GEGEVENS............................................ 171
22.1 Motor.............................................................. 171
22.2 Aanhaalmomenten motor .................................. 172
22.3 Vulhoeveelheden.............................................. 175
22.3.1 Motorolie .................................................... 175
22.3.2 Koelmiddel ................................................. 176
22.3.3 Brandstof.................................................... 176
22.4 Chassis ........................................................... 176
22.5 Elektronica...................................................... 178
22.6 Banden........................................................... 179
22.7 Voorvork.......................................................... 179
22.8 Schokdemper .................................................. 180
22.9 Aanhaalmomenten chassis................................ 181
23 GEBRUIKSSTOFFEN ................................................... 185
24 HULPSTOFFEN........................................................... 189
25 NORMEN ................................................................... 192
INDEX ............................................................................... 193
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN 7
1.1 Gebruikte pictogrammen
Hieronder wordt het gebruik van bepaalde pictogrammen verklaard.
Kenmerkt een verwachte reactie (bijv. van een bepaalde handeling of functie).
Kenmerkt een onverwachte reactie (bijv. van een bepaalde handeling of functie).
Alle werkzaamheden die met dit pictogram zijn gekenmerkt vereisen vakkennis en technisch begrip. Laat de werk-
zaamheden voor uw eigen veiligheid uitvoeren in een geautoriseerde KTM-garage! Daar wordt uw motorfiets door spe-
ciaal geschoolde vakkundige medewerkers met het benodigde hulpgereedschap optimaal onderhouden.
Kenmerkt de verwijzing naar een pagina (op de aangegeven pagina vindt u meer informatie).
1.2 Gebruikte formatering
Hieronder worden de gebruikte letterformaten verklaard.
Eigennaam Kenmerkt een eigennaam.
Naam
®
Kenmerkt een beschermde naam.
Merk™ Kenmerkt een merk in het handelsverkeer.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 8
2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik
KTM sportmotorfietsen zijn zodanig ontworpen en gebouwd, dat ze bestand zijn tegen de gangbare belastingen in het normale wegverkeer
en bij het rijden op circuits. Ze zijn echter niet geschikt voor het rijden op niet geasfalteerde trajecten.
Info
De motorfiets is alleen in de gehomologeerde versie toegelaten voor het rijden op de openbare weg.
2.2 Veiligheidsaanwijzingen
Voor een veilige omgang met het voertuig dient u zich te houden aan enkele veiligheidsaanwijzingen. Lees deze handleiding daarom zorg-
vuldig door. De veiligheidsaanwijzingen zijn geaccentueerd en met links gekoppeld aan de relevante plaatsen in de tekst.
Info
Op het voertuig zijn op goed zichtbare plaatsen verschillende stickers met aanwijzingen en waarschuwingen aangebracht. Deze stic-
kers met aanwijzingen en waarschuwingen nooit verwijderen. Als deze ontbreken kunt u of andere personen de gevaren niet herken-
nen en daardoor letsel oplopen.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 9
2.3 Gevarenniveau en pictogrammen
Gevaar
Waarschuwing voor een gevaar dat direct en met zekerheid overlijden of zwaar blijvend letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste
voorzorgsmaatregelen neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat waarschijnlijk overlijden of zwaar letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen
neemt.
Voorzichtig
Waarschuwing voor een gevaar dat mogelijk licht letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Aanwijzing
Waarschuwing voor een gevaar dat aanmerkelijke schade aan machine of materiaal tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatrege-
len neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat schade aan het milieu tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
2.4 Waarschuwing voor manipulaties
Het is niet toegestaan wijzigingen aan te brengen aan de componenten van de geluidsdemping. De volgende maatregelen of de realisatie
van de betreffende toestanden zijn wettelijk verboden:
1 Verwijderen of buiten werking zetten van systemen of componenten die de geluidsdemping dienen bij een nieuw voertuig, voordat het
wordt verkocht of geleverd aan de eindklant of tijdens de gebruikdsduur van het voertuig voor andere doeleinden als voor onderhoud,
reparatie of vervanging, evenals
2 het gebruik van het voertuig nadat een dergelijk systeem of een dergelijke component verwijderd of buiten werking is gezet.
Voorbeelden van wettelijk verboden manipulaties:
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 10
1 Verwijderen of doorboren van einddempers, geluidsdempers, bochtstukken of andere componenten, die uitlaatgassen geleiden.
2 Verwijderen of doorboren van onderdelen van het inlaatluchtsysteem.
3 Gebruik in niet correcte onderhoudstoestand.
4 Vervangen van bewegende onderdelen van het voertuig, onderdelen van het uitlaatsysteem of onderdelen van het inlaatluchtsysteem
door onderdelen die niet door de fabrikant zijn toegelaten.
2.5 Veilig gebruik
Gevaar
Gevaar voor ongevallenGevaar door onvoldoende rijvaardigheid.
Het voertuig niet gebruiken, wanneer u door consumptie van alcohol, medicijnen of drugs of door lichamelijke of psychische
beperkingen niet in staat bent veilig aan het verkeer deel te nemen.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben.
Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen, de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten
draaien zonder een geschikte afzuiginstallatie.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden tijdens het rijden zeer heet.
Hete onderdelen zoals uitlaatsysteem, radiateur, motor, schokdempers en remsysteem niet aanraken. De onderdelen eerst laten
afkoelen voordat u met werkzaamheden aan deze onderdelen begint.
Het voertuig uitsluitend in technisch goede staat, op de boogde wijze, en veiligheids- en milieubewust gebruiken.
Het voertuig mag uitsluitend door geïnstrueerde personen worden gebruikt. Voor het wegverkeer is het juiste rijbewijs vereist.
Storingen, die de veiligheid beperken, onmiddellijk in een geautoriseerde KTM-garage laten verhelpen.
De op het voertuig aangebrachte stickers met aanwijzingen en waarschuwingen in acht nemen.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 11
2.6 Beschermende kleding
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Tijdens het rijden altijd beschermende kleding (helm, laarzen, handschoenen, broek en jack met bescherming) dragen. Draag
altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke voorschriften.
Voor uw eigen veiligheid adviseert KTM om het voertuig uitsluitend te gebruiken met geschikte, beschermende kleding.
2.7 Werkinstructies
Voor enkele werkzaamheden zijn hulpgereedschappen vereist. Deze maken geen deel uit van het voertuig, maar kunnen worden besteld
onder vermelding van de aangegeven nummers tussen haakjes. Voorbeeld: lagertrekker (15112017000)
Bij de montage moeten onderdelen die niet meer kunnen worden gebruikt (bijvoorbeeld zelfborgende schroeven en moeren, afdichtingen,
pakkingen, keerringen, splitpennen of borgplaten) door nieuwe onderdelen worden vervangen.
Voor enkele schroefverbindingen is een schroevenlijm (bijvoorbeeld Loctite
®
) vereist. Bij het gebruik moeten de specifieke aanwijzingen van
de fabrikant worden gevolgd.
Onderdelen die na de demontage weer worden gebruikt, moeten worden gereinigd en gecontroleerd op beschadiging en slijtage. Bescha-
digde of versleten onderdelen vervangen.
Na een reparatie of servicebeurt moet worden gecontroleerd of er veilig kan worden gereden met het voertuig.
2.8 Milieu
Door op een verantwoorde manier met uw motorfiets om te gaan kunt u ervoor zorgen dat er geen problemen en conflicten ontstaan. Om de
toekomst van de motorsport veilig te stellen mag u de motorfiets alleen legaal gebruiken, dient u milieubewust te handelen en de rechten
van anderen te respecteren.
Houdt u zich bij het afvoeren van oude olie, andere verbruiks- en hulpstoffen en oude onderdelen aan de geldende wet- en regelgeving in
het betreffende land.
Omdat motorfietsen niet onder de EU-richtlijn voor de afdanking van oude voertuigen vallen bestaat er geen wettelijke regeling voor het
afdanken van een oude motorfiets. Uw geautoriseerde KTM-dealer is u graag van dienst.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 12
2.9 Bedieningshandleiding
Lees de bedieningshandleiding beslist goed en volledig door voordat u voor het eerst gaat rijden. In de bedieningshandleiding vindt u
veel informatie en tips die bediening, gebruik en onderhoud eenvoudiger maken. Alleen zo komt u te weten hoe u het voertuig het beste
afstemt op uw situatie en hoe u zich tegen letsel kunt beschermen.
Bewaar de bedieningshandleiding op een eenvoudig toegankelijke plaats, zodat u deze op ieder moment kunt raadplegen wanneer dat
nodig is.
Neem contact op met een geautoriseerde KTM-dealer wanneer u meer over het voertuig wilt weten of wanneer tijdens het lezen iets niet
duidelijk is.
De bedieningshandleiding is een belangrijk onderdeel van het voertuig en moet bij verkoop aan de nieuwe eigenaar worden gegeven.
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 13
3.1 Garantie
De in het serviceschema voorgeschreven werkzaamheden mogen uitsluitend in een geautoriseerde KTM-garage worden uitgevoerd en moe-
ten in het serviceboekje en op KTM dealer.net worden bevestigd, aangezien anders de aanspraak op garantie vervalt. Bij schade of gevolg-
schade, die door manipulaties en/of wijzigingen aan het voertuig zijn veroorzaakt bestaat er geen aanspraak op garantie.
Meer informatie over de garantie en de afwikkeling ervan vindt u in het serviceboekje.
3.2 Verbruiksstoffen, hulpstoffen
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
U moet de in de bedieningshandleiding gespecificeerde verbruiks- en hulpstoffen (bijvoorbeeld brand- en smeerstoffen) gebruiken.
3.3 Reserveonderdelen, toebehoren
Gebruik voor uw eigen veiligheid alleen reserveonderdelen en toebehoren die door KTM zijn vrijgegeven en/of aanbevolen en laat deze
alleen in een geautoriseerde KTM-garage monteren. Voor andere producten en daardoor veroorzaakte schade is KTM niet aansprakelijk.
Enkele reserveonderdelen en toebehoren zijn bij de betreffende beschrijvingen tussen haakjes aangegeven. Uw KTM-dealer adviseert u
graag.
De actuele KTM PowerParts voor uw voertuig vindt u op de KTM website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
3.4 Service
Voorwaarde voor storingsvrij gebruik en het voorkomen van voortijdige slijtage is dat u zich houdt aan de in de bedieningshandleiding
genoemde service-, onderhouds- en afstelwerkzaamheden aan de motor en het chassis. Door een onjuist afgesteld chassis kunnen
chassiscomponenten beschadigen of afbreken.
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 14
Wanneer het voertuig onder zwaardere omstandigheden wordt gebruikt zoals bij sterke regen, hoge temperaturen of met zware bagage,
kunnen componenten zoals aandrijving, remsystemen of veringscomponenten duidelijk sneller verslijten. Daarom kan het nodig zijn onder-
delen reeds voor het bereiken van de volgende service-interval te controleren of te vervangen.
Het is belangrijk dat u zich strikt houdt aan de voorgeschreven inrijtijden en service-intervallen. De inachtneming daarvan draagt in
belangrijke mate bij aan de verhoging van de levensduur van de motorfiets.
3.5 Afbeeldingen
De in de handleiding weergegeven afbeeldingen tonen deels speciale uitrustingen.
Voor een betere weergave en toelichting kunnen enkele onderdelen gedemonteerd of niet afgebeeld zijn. Voor de betreffende beschrijving
is het echter niet altijd noodzakelijk dat deze onderdelen worden gedemonteerd. Houdt u zich aan de aanwijzingen in de tekst.
3.6 Klantenservice
De geautoriseerde KTM-dealer beantwoordt graag uw vragen over uw voertuig of over KTM.
De lijst met geautoriseerde KTM-dealers vindt u op de KTM-website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
15
4 AFBEELDING VOERTUIG 16
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor (symbolische weergave)
L00403-10
4 AFBEELDING VOERTUIG 17
1 Functietoetsen ( pag. 28)
1 Controlelampjes ( pag. 29)
2 Koppelingshendel ( pag. 23)
3 Tankdop
4 Zadelslot ( pag. 40)
5 Motornummer ( pag. 21)
6 Zijstandaard ( pag. 44)
7 Versnellingshendel ( pag. 43)
8 Schokdemper instelling veervoorspanning
9 Ingaande demping schokdemper ( pag. 68)
10 Voetsteunen bijrijder ( pag. 42)
4 AFBEELDING VOERTUIG 18
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter (symbolische weergave)
L00402-10
4 AFBEELDING VOERTUIG 19
1 Lichtschakelaar ( pag. 25)
1 Seinlichtschakelaar ( pag. 25)
1 Richtingaanwijzerschakelaar ( pag. 26)
1 Claxonknop ( pag. 24)
2 Noodstopschakelaar ( pag. 26)
2 E-starterknop ( pag. 27)
3 Gashendel ( pag. 24)
4 Instelling uitgaande demping voorvork en veervoorspanning
5 Chassisnummer/typeplaatje
6 Instelling uitgaande demping schokdemper
7 Remvloeistofreservoir
8 Rempedaal ( pag. 44)
9 Chassisnummer/typeplaatje
10 Instelling ingaande demping voorvork
5 SERIENUMMERS 20
5.1 Framenummer
L00400-10
Het framenummer 1 is in de rechterzijde van het balhoofd gegraveerd.
5.2 Typeplaatje
L00401-10
Het typeplaatje 1 bevindt zich aan de rechterzijde van de bovenste framebuis.
5 SERIENUMMERS 21
5.3 Sleutelnummer
100179-10
Het sleutelnummer 1 staat op de KEYCODECARD.
Info
U hebt het sleutelnummer nodig om een reservesleutel te bestellen. De KEYCODE-
CARD op een veilig plaats bewaren.
5.4 Motornummer
L00404-10
Het motornummer 1 is in de linkerzijde van de motor onder het ketting-aandrijfwiel gegra-
veerd.
5 SERIENUMMERS 22
5.5 Artikelnummer voorvork
L00405-10
Het artikelnummer van de voorvork 1 is aan de binnenzijde van de asopname gegraveerd.
5.6 Artikelnummer schokdemper
L00406-10
Het artikelnummer van de schokdemper 1 is in het bovenste gedeelte van de schokdemper
aan motorzijde boven de stelring gegraveerd.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 23
6.1 Koppelingshendel
B00157-10
De koppelingshendel 1 is aan de linkerzijde van het stuur aangebracht.
De koppeling wordt hydraulisch bediend en automatisch bijgesteld.
6.2 Remhendel
B00158-10
De remhendel 1 is aan de rechterzijde van het stuur aangebracht.
De voorwielrem wordt geschakeld met de remhendel.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 24
6.3 Gashendel
101182-10
De gashendel 1 is aan de rechterzijde van het stuur aangebracht.
6.4 Claxonknop
B00159-12
De claxonknop 1 is aan de linkerzijde van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Claxonknop in de uitgangspositie
Claxonknop ingedrukt In deze stand wordt de claxon gebruikt.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 25
6.5 Lichtschakelaar
B00159-10
De lichtschakelaar 1 is aan de linkerzijde van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Dimlicht aan Lichtschakelaar is omlaag gezwenkt. In deze stand zijn het
dimlicht en achterlicht ingeschakeld.
Groot licht aan Lichtschakelaar naar boven geschakeld. In deze stand is
het groot licht en achterlicht ingeschakeld.
6.6 Seinlichtschakelaar
L00407-10
De seinlichtschakelaar 1 is aan de linkerzijde van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Seinlichtschakelaar in de uitgangspositie
Seinlichtschakelaar ingedrukt In deze stand wordt het seinlicht (groot licht) gebruikt.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 26
6.7 Richtingaanwijzerschakelaar
B00159-11
De richtingaanwijzerschakelaar 1 is aan de linkerzijde van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Richtingaanwijzer uit
Richtingaanwijzer links aan Richtingaanwijzerschakelaar naar links
geschakeld. De richtingaanwijzerschakelaar springt na het schakelen terug
in de middelste stand.
Richtingaanwijzer rechts aan Richtingaanwijzerschakelaar naar rechts
geschakeld. De richtingaanwijzerschakelaar springt na het schakelen terug
in de middelste stand.
Voor het uitschakelen van de richtingaanwijzer moet u de richtingaanwijzerschakelaar rich-
ting het schakelaarhuis duwen.
6.8 Noodstopschakelaar
B00161-10
De noodstopschakelaar 1 is aan de rechterzijde van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Noodstopschakelaar aan Deze stand is noodzakelijk bij het rijden, het
ontstekingscircuit is gesloten.
Noodstopschakelaar uit In deze stand is het ontstekingscircuit onderbro-
ken. Een draaiende motor schakelt uit en een stilstaande motor kan niet
worden gestart.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 27
6.9 E-starterknop
700552-11
De e-starterknop 1 is aan de rechterzijde van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
E-starterknop in de uitgangspositie
E-starterknop ingedrukt In deze stand wordt de e-starter gebruikt.
6.10 Contact-/stuurslot
600825-01
Het contact-/stuurslot bevindt zich voor de bovenste kroonplaat.
Mogelijke toestanden
Contact uit OFF In deze stand is het ontstekingscircuit onderbroken. Een
draaiende motor schakelt uit en een stilstaande motor schakelt niet in. De
contactsleutel kan worden uitgetrokken.
Contact aan ON In deze stand is het ontstekingscircuit gesloten en kan de
motor worden gestart.
Stuur geblokkeerd In deze stand is het ontstekingscircuit onderbroken en
het stuur geblokkeerd. De contactsleutel kan worden uitgetrokken.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 28
6.11 Gecombineerd instrument
6.11.1 Overzicht
400972-10
Het gecombineerde instrument is voor het stuur aangebracht.
Het gecombineerde instrument is onderverdeeld in 4 functiebereiken.
1 Functietoetsen
2 Toerenteller
3 Controlelampjes
4 Display
6.11.2 Functietoetsen
400973-10
Met de knop MODE 1 wisselt u tussen de weergavemodi.
Mogelijke weergavemodi zijn de afgelegde afstand (ODO), Tripmaster 1 (TRIP 1), Tripmas-
ter 2 (TRIP 2) en omgevingstemperatuur.
Met de SET knop 2 wordt de functie Tripmaster 1 (TRIP 1) en Tripmaster 2 (TRIP 2) op 0.0
teruggezet.
Knop 3 heeft geen functie.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 29
6.11.3 Toerenteller
400974-10
De toerenteller 1 geeft het motortoerental aan in omwentelingen per minuut.
De rode markering 2 markeert een te hoog toerental van de motor.
6.11.4 Controlelampjes
400975-01
De controlelampjes geven extra informatie over de toestand van de motorfiets.
Mogelijke toestanden
Controlelampje voor de richtingaanwijzer knippert groen in het knipperritme
Richtingaanwijzer is ingeschakeld.
Controlelampje voor neutraal brandt groen Versnelling is in vrij gescha-
keld.
Controlelampje voor groot licht brandt blauw Groot licht is ingeschakeld.
Waarschuwingslampje voor temperatuur brandt rood Koelmiddel heeft
een kritische waarde bereikt.
Waarschuwingslampje brandstofpeil brandt geel Brandstofpeil
heeft de reservemarkering bereikt. Display wordt overgeschakeld naar
weergave TRIP F.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 30
Waarschuwingslampje voor oliedruk brandt rood Oliedruk is te laag.
FI waarschuwingslampje (MIL) brandt/knippert geel De OBD (On Board
Diagnose) heeft een fout herkend die kritiek is voor de emissie of de veilig-
heid.
Waarschuwingslampje voor accu brandt rood Spanning in het boordnet te
laag.
6.11.5 Display
400892-01
Bij het inschakelen van de ontsteking lichten alle indicatiesegmenten één seconde op om
de functies te controleren.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 31
400881-01
LEnGth
Na deze functiecontrole wordt één seconde de wielomtrek LEnGth op de display weergege-
ven.
Info
Het getal 1870 mm komt overeen met de afmeting van het 17" voorwiel met stan-
daardbanden.
Vervolgens gaat de weergave naar de laatste geselecteerde modus.
6.11.6 Snelheidsindicatie
400838-10
Snelheid 1 wordt aangegeven in kilometer per uur km/h of in mijl per uur mph.
6.11.7 Kilometer of mijl instellen
Info
Als de eenheid wordt gewisseld blijft de waarde ODO bewaard en wordt omgerekend naar de geselecteerde eenheid.
Landspecifieke instellingen instellen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 32
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
400893-10
Contact inschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand ON draaien.
De MODE toets zo vaak indrukken tot de weergavemodus ODO is geactiveerd.
De MODE toets ingedrukt houden tot de weergavemodus van km/h naar mph of van mph
naar km/h is gewisseld.
6.11.8 Tijd
400893-11
De tijd wordt weergegeven in bereik 1 van de display.
Info
De klok moet worden ingesteld als de accu afgesloten is geweest en/of de zekering
verwijderd was.
6.11.9 Tijd instellen
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 33
400893-12
Contact inschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand ON draaien.
De MODE knop zo vaak indrukken tot de weergavemodus ODO is geactiveerd.
De MODE knop en de SET knop tegelijkertijd ingedrukt houden.
De klok begint te knipperen.
Met de MODE knop de uren instellen.
Met de SET knop de minuten instellen.
De MODE knop en de SET knop tegelijkertijd ingedrukt houden.
De tijd is ingesteld.
6.11.10 Weergave ODO
400839-01
In de weergavemodus ODO wordt de totale afgelegde afstand weergegeven in kilometer of
mijl.
Info
Deze waarde blijft ook bewaard als de accu is afgesloten en/of de zekering is
gesmolten.
6.11.11 Weergave TRIP 1 instellen/terugzetten
Info
De teller voor de dagafstand TRIP 1 loopt altijd mee en telt tot 999.9.
Met deze teller kan de lengte van het traject tijdens ritten of de afstand tussen twee tankstops worden gemeten. Als de waarde
999.9 wordt overschreden begint de teller voor de dagafstand weer bij 0.0.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 34
400840-01
Contact inschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand ON draaien.
De MODE knop zo vaak indrukken tot de weergavemodus TRIP 1 is geactiveerd.
De SET knop ingedrukt houden.
De weergave TRIP 1 staat op 0.0.
6.11.12 Weergave TRIP 2 instellen/terugzetten
Info
De teller voor de dagafstand TRIP 2 loopt altijd mee en telt tot 999.9.
Met deze teller kan de lengte van het traject tijdens ritten of de afstand tussen twee tankstops worden gemeten. Als de waarde
999.9 wordt overschreden begint de teller voor de dagafstand weer bij 0.0.
400841-01
Contact inschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand ON draaien.
De MODE-knop zo vaak indrukken tot de weergavemodus TRIP 2 is geactiveerd.
De SET-knop ingedrukt houden.
De weergave TRIP 2 staat op 0.0.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 35
6.11.13 Weergave TRIP F
400842-01
Wanneer het brandstofpeil de reservemarkering bereikt, wisselt de weergave automatisch
op TRIP F en begint te tellen bij 0.0, onafhankelijk van de weergavemodus die voorheen was
geactiveerd.
Info
Wanneer TRIP F wordt weergegeven begint tegelijkertijd het waarschuwingslampje
voor het brandstofpeil te branden.
6.11.14 Weergave omgevingstemperatuur
400893-13
De omgevingstemperatuur 1 wordt weergegeven in °C of °F.
6.11.15 Temperatuureenheid instellen
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 36
400893-14
Contact inschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand ON draaien.
De MODE knop zo vaak indrukken tot de omgevingstemperatuur is geactiveerd.
De MODE toets ingedrukt houden tot de weergavemodus van °C naar °F of van °F naar °C
is gewisseld.
6.11.16 Waarschuwing voor glad wegdek
400894-10
Als het vorstsymbool verschijnt bestaat er een verhoogd gevaar door een glad wegdek.
Het vorstsymbool verschijnt op de display als de omgevingstemperatuur onder de aange-
geven waarde is gedaald.
Temperatuur 3 °C
Het vorstsymbool verdwijnt van de display als de omgevingstemperatuur weer boven de
aangegeven waarde is gestegen.
Temperatuur 4 °C
6 BEDIENINGSELEMENTEN 37
6.11.17 Temperatuurindicatie koelmiddel
700124-01
De temperatuur op de display wordt weergegeven met twaalf balkjes. Hoe hoger het aantal
brandende balkjes, hoe heter het koelmiddel. Als het bovenste balkje brandt beginnen tege-
lijkertijd alle balkjes te knipperen en het waarschuwingslampje voor de temperatuur gaat
branden.
Mogelijke toestanden
Motor koud Maximaal vijf balkjes branden.
Warme motor Zes tot elf balkjes branden.
Hete motor Alle twaalf balkjes knipperen.
6.12 Tankdop openen
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
Tank het voertuig nooit in de buurt van open vuur of brandende sigaretten en schakel de motor bij het tanken altijd uit. Let er
vooral op dat er geen brandstof wordt gemorst op de hete onderdelen van het voertuig. Gemorste brandstof meteen afvegen.
Als de brandstof wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uitstromen als de tank te vol zit. Neem de aanwijzin-
gen voor het tanken van brandstof in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Erop letten dat brandstof niet in aanraking komt met de huid, ogen en kleding. Adem brandstofdampen niet in. Bij contact met
de ogen meteen met water spoelen en een arts raadplegen. Huid bij contact meteen reinigen met water en zeep. Als brandstof
is ingeslikt meteen een arts raadplegen. Kleding die in aanraking is gekomen met brandstof meteen uittrekken. Brandstof vol-
gens de voorschriften bewaren in een jerrycan en uit de buurt van kinderen houden.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 38
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
B00162-10
Afdekking 1 op de tankdop omhoogklappen en contactsleutel in het slot steken.
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingBreken van de contactsleutel.
Voor de ontlasting van de contactsleutel op de tankdop duwen. Beschadigde con-
tactsleutels moeten worden vervangen.
Contactsleutel met de klok mee draaien.
Tankdop omhoogklappen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 39
6.13 Tankdop sluiten
B00163-01
Waarschuwing
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar, giftig en schadelijk voor de
gezondheid.
Tankdop na het sluiten controleren op correcte vergrendeling. Kleding die
met brandstof in aanraking is gekomen uittrekken. Huid bij contact meteen
reinigen met water en zeep.
Tankdop dichtklappen. Tankdop indrukken, totdat het slot vergrendelt.
Contactsleutel uittrekken en afdekking omlaagklappen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 40
6.14 Zadelslot
L00408-10
Het zadelslot 1 bevindt zich in het achterste gedeelte van het zadel.
Hij kan worden vergrendeld met de contactsleutel.
6.15 Bagagebeugels
L00411-10
De bagagebeugels 1 bevinden zich aan de onderkant van het zadel.
Info
Wanneer de beugels naar buiten worden gedraaid, zijn deze toegankelijk bij gemon-
teerd zadel.
Aan de naar buiten gedraaide bagagebeugels mag maximaal één kleine tas met het aange-
geven gewicht worden bevestigd.
Maximaal bagagegewicht 5 kg
6 BEDIENINGSELEMENTEN 41
6.16 Boordgereedschap
L00410-10
Het boordgereedschap 1 bevindt zich onder het zadel.
6.17 Riem
L00409-10
De riem 1 is aan het zadel gemonteerd.
De riem is bestemd voor het vasthouden van de bijrijder.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 42
6.18 Helmbeveiliging
L00412-10
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeperking van het rijgedrag en de bediening van de motor-
fiets door gemonteerde helmbeveiliging en/of helm.
De helmbeveiliging niet gebruiken voor de bevestiging van de helm of andere
voorwerpen tijdens het rijden. De helmbeveiliging moet altijd worden verwijderd
voordat u gaat rijden.
Met de staalkabel 1 uit het boordgereedschap kan de helm op het voertuig worden bevei-
ligd tegen diefstal.
6.19 Voetsteunen bijrijder
L00413-10
De voetsteunen voor de bijrijder kunnen worden ingeklapt.
Mogelijke toestanden
Voetsteunen bijrijder ingeklapt Voor het rijden zonder bijrijder.
Voetsteunen bijrijder uitgeklapt Voor het rijden met bijrijder.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 43
6.20 Versnellingshendel
L00414-10
De versnellingshendel 1 is aan de linkerzijde van de motor gemonteerd.
L00415-10
De posities van de versnellingen zijn weergegeven op de afbeelding.
De neutrale of vrije stand N bevindt zich tussen de 1e en 2e versnelling.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 44
6.21 Rempedaal
L00419-10
Het rempedaal 1 bevindt zich voor de rechter voetsteun.
De achterwielrem wordt geschakeld met het rempedaal.
6.22 Zijstandaard
L00416-10
De zijstandaard 1 bevindt zich aan de linker voertuigzijde.
De zijstandaard is bestemd voor het parkeren van de motorfiets.
Info
Tijdens het rijden moet de zijstandaard omhooggeklapt zijn.
De zijstandaard is gekoppeld aan het veiligheidsstartsysteem. Lees de rij-instructies.
Mogelijke toestanden
Zijstandaard uitgeklapt Het voertuig kan op de zijstandaard worden neergezet. Het
veiligheidsstartsysteem is actief.
Zijstandaard ingeklapt Deze stand is altijd nodig als u gaat rijden. Het veiligheids-
startsysteem is niet actief.
7 INBEDRIJFNAME 45
7.1 Aanwijzingen voor eerste inbedrijfname
Gevaar
Gevaar voor ongevallenGevaar door onvoldoende rijvaardigheid.
Het voertuig niet gebruiken, wanneer u door consumptie van alcohol, medicijnen of drugs of door lichamelijke of psychische
beperkingen niet in staat bent veilig aan het verkeer deel te nemen.
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Tijdens het rijden altijd beschermende kleding (helm, laarzen, handschoenen, broek en jack met bescherming) dragen. Draag
altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke voorschriften.
Waarschuwing
Gevaar voor vallenBeperking van het rijgedrag door verschillende bandprofielen aan voor- en achterwiel.
Voor- en achterwiel moeten altijd zijn uitgerust met banden met een gelijksoortig profiel, anders kan de motor oncontroleerbaar
worden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOngecontroleerd rijgedrag door niet vrijgegeven en/of aanbevolen banden/wielen.
Alleen door KTM vrijgegeven en/of aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex gebruiken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde wegligging bij nieuwe banden.
Nieuwe banden hebben een glad contactvlak, waardoor het wegcontact niet volledig is. Het volledige contactvlak moet de eerste
200 kilometers bij een gematigde rijstijl en in verschillende schuine standen worden geruwd. Pas nadat de banden zijn ingere-
den wordt de volledige wegligging bereikt.
7 INBEDRIJFNAME 46
Info
Houd er bij het gebruik van het voertuig rekening mee, dat andere mensen last kunnen hebben van overmatig lawaai.
Verzeker u ervan dat de afleveringsinspectie is uitgevoerd door een geautoriseerde KTM-garage.
U ontvangt het afleveringsdocument en serviceboekje bij de overdracht van het voertuig.
Voordat u voor het eerst gaat rijden de volledige bedieningshandleiding goed doorlezen.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningselementen.
Uitgangspositie van de koppelingshendel instellen. ( pag. 90)
Uitgangspositie van de remhendel instellen. ( pag. 92)
Uitgangspositie rempedaal instellen.
Oefen voordat u een lange rit gaat maken eerst op geschikt terrein, zodat u gewend raakt aan het besturen van het voertuig. Probeer
ook eens zo langzaam mogelijk te rijden zodat u meer gevoel voor de motorfiets krijgt.
Tijdens het rijden het stuur met beide handen vasthouden en de voeten op de voetsteunen laten rusten.
Motor inrijden. ( pag. 46)
7.2 Motor inrijden
Tijdens de inrijperiode het aangegeven motortoerental en motorvermogen niet overschrijden.
Voorgeschreven waarde
Maximaal motortoerental
Tijdens de eerste: 1.000 km 6.500 1/min
Na de eerste: 1.000 km 9.500 1/min
Vol gas geven vermijden!
7 INBEDRIJFNAME 47
7.3 Voertuig beladen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag.
Het maximale totaalgewicht en asbelasting nooit overschrijden. Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de
gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de bestuurder en bijrijder met beschermende kleding en helm, plus de bagage.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag door ondeskundige montage van een bagagedrager of tanktas.
Bagagedrager en tanktas volgens de aanwijzingen van de producent monteren en borgen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag bij hoge snelheid.
De snelheid aanpassen aan eventuele extra belading. Rij langzamer, als uw motorfiets is beladen met bagage.
Maximumsnelheid met bagage 130 km/h
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVernietiging van het koffersysteem.
Als u bagagekoffers op uw motorfiets hebt gemonteerd, moet u ook de aanwijzingen van de fabrikant over de maximale belading
in acht nemen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor verschoven bagage bent u slecht zichtbaar voor andere verkeersdeelnemers.
Als het achterlicht bedekt is, bent u moeilijk te zien voor de verkeersdeelnemers achter u, vooral als het donker is. Controleer
regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschillend rijgedrag en langere remweg bij hoge extra belasting door bagage.
De snelheid aanpassen aan de extra belasting.
7 INBEDRIJFNAME 48
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag door verschoven bagage.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingEen heet uitlaatsysteem kan de bagage verbranden.
De bagage zo bevestigen, dat deze niet aan het hete uitlaatsysteem kan verbranden of schroeien.
Als u bagage meeneemt moet deze veilig worden vastgezet, zo veel mogelijk in het midden van het voertuig en het gewicht moet gelijk-
matig zijn verdeeld over het voor- en achterwiel.
Rekening houden met het maximaal toegestane totaalgewicht en de maximale asbelasting.
Voorgeschreven waarde
Maximaal toegestaan totaalgewicht 387 kg
Maximaal toegestane asbelasting voor 180 kg
Maximaal toegestane asbelasting achter 250 kg
8 RIJ-INSTRUCTIES 49
8.1 Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname
Info
Voordat u gaat rijden controleren of het voertuig in een goede staat is en of er veilig mee kan worden gereden.
Bij het rijden moet het voertuig technisch in een onberispelijke staat zijn.
Motoroliepeil controleren. ( pag. 146)
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 93)
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 98)
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 95)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 100)
Controleren of het remsysteem goed werkt.
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir controleren. ( pag. 138)
Vervuiling van de ketting controleren. ( pag. 84)
Kettingspanning controleren. ( pag. 85)
Toestand van de banden controleren. ( pag. 109)
Bandenspanning controleren. ( pag. 111)
Controleren of alle bedieningselementen goed zijn ingesteld en soepel bewegen.
Werking van de elektrische installatie controleren.
Controleren of de bagage correct is bevestigd.
Op de motorfiets gaan zitten en de stand van de achteruitkijkspiegel controleren.
Brandstofvoorraad controleren.
8 RIJ-INSTRUCTIES 50
8.2 Starten
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben.
Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen, de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten
draaien zonder een geschikte afzuiginstallatie.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenAls de motorfiets met een lege of zonder accu wordt gebruikt, kunnen elektronische componenten en vei-
ligheidsvoorzieningen worden beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege of zonder accu gebruiken.
Aanwijzing
Beschadiging aan de motorHoge toerentallen bij koude motor hebben een negatief effect op de levensduur van de motor.
Motor altijd met een laag toerental warmrijden.
8 RIJ-INSTRUCTIES 51
400971-10
Noodstopschakelaar in stand schakelen.
Contact inschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand ON draaien.
Na het inschakelen van het contact is gedurende ongeveer 2 seconden het geluid
van de werkende brandstofpomp te horen. Tegelijkertijd wordt de functietest van
het gecombineerde instrument uitgevoerd.
Versnelling in neutraal schakelen.
Het groene controlelampje voor neutraal N 1 brandt.
E-starterknop indrukken.
Info
E-starterknop pas indrukken als de functietest van het gecombineerde instru-
ment is afgerond.
Tijdens het starten GEEN gas geven. Als er tijdens het starten gas wordt gege-
ven, wordt er geen brandstof ingespoten door het motormanagement en de motor
slaat dan niet aan.
Maximaal 5 seconden ononderbroken starten. Ten minste 5 seconden wachten
tot de volgende startpoging.
Deze motorfiets is uitgerust met een veiligheidsstartsysteem. De motor
kan alleen worden gestart, als de versnelling in vrij is geschakeld of als bij
geschakelde versnelling de koppelingshendel is getrokken. Als u met uitgeklapte
zijstandaard naar een versnelling schakelt en de koppelingshendel loslaat blijft
de motor stilstaan.
Zijstandaard ontlasten en met de voet tot de aanslag naar boven zwenken.
8.3 Beginnen met rijden
Koppelingshendel trekken, in de 1e versnelling zetten, koppelingshendel langzaam vrijgeven en tegelijkertijd voorzichtig gas geven.
8 RIJ-INSTRUCTIES 52
8.4 Schakelen, rijden
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBij een abrupte verandering van de belasting kunt u de controle over de motorfiets verliezen.
Abrupte veranderingen in belasting en hard remmen vermijden en de snelheid aanpassen aan de rijwegsituatie.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTerugschakelen bij hoog motortoerental leidt tot blokkeren van het achterwiel.
Niet bij hoog motortoerental terugschakelen naar een lagere versnelling. De motor wordt overbelast en het achterwiel kan blok-
keren.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenStoringen veroorzaken door een verkeerde stand van de contactsleutel.
De contactsleutel niet in een andere stand zetten tijdens het rijden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenAfleiding van het verkeer door het instellen van de motorfiets tijdens het rijden.
Instellingen mogen alleen worden gewijzigd als de motorfiets stilstaat.
Waarschuwing
Gevaar voor letselDe bijrijder moet in staat zijn, om zich op de voorgeschreven wijze aan het bijrijderzadel vast te houden.
De bijrijder moet zich vasthouden aan de bestuurder of de daarvoor bestemde riem. De voeten moeten op de bijrijdervoetsteu-
nen worden geplaatst. Neem hierbij ook de in uw land geldende voorschriften over de minimumleeftijd voor bijrijders in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenGevaar voor ongevallen door gevaarlijk rijgedrag.
Volg de verkeersregels en rijd defensief en anticiperend, om gevaren zo vroeg mogelijk te herkennen.
8 RIJ-INSTRUCTIES 53
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde wegligging bij koude banden.
Iedere keer dat u gaat rijden moeten de eerste kilometers voorzichtig en met gematigde snelheid worden gereden, totdat de
banden hun rijtemperatuur hebben bereikt en zo een optimale wegligging garandeerd is.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde wegligging bij nieuwe banden.
Nieuwe banden hebben een glad contactvlak, waardoor het wegcontact niet volledig is. Het volledige contactvlak moet de eerste
200 kilometers bij een gematigde rijstijl en in verschillende schuine standen worden geruwd. Pas nadat de banden zijn ingere-
den wordt de volledige wegligging bereikt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag.
Het maximale totaalgewicht en asbelasting nooit overschrijden. Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de
gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de bestuurder en bijrijder met beschermende kleding en helm, plus de bagage.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenInstabiel rijgedrag door verschoven bagage.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOntbrekende verkeersveiligheid.
Als u met het voertuig bent gevallen moet hij daarna worden gecontroleerd, zoals altijd voordat u gaat rijden.
Aanwijzing
Beschadiging van de motorOngefilterde aanzuiglucht heeft een negatief effect op de levensduur van de motor.
Voertuig nooit zonder luchtfilter gebruiken omdat er dan stof en vervuiling in de motor terecht kunnen komen en dat heeft een hogere
slijtage tot gevolg.
8 RIJ-INSTRUCTIES 54
Aanwijzing
Beschadiging van de motorOververhitting van de motor.
Wanneer het waarschuwingslampje voor de koelmiddeltemperatuur gaat branden, voertuig stoppen en motor uitzetten. Motor laten
afkoelen en koelmiddelpeil in de radiateur controleren en indien nodig corrigeren. Als het waarschuwingslampje voor de koelmiddel-
temperatuur brandt en u toch doorrijdt beschadigt de motor.
Info
Als u tijdens het rijden ongewone geluiden hoort, moet u meteen stoppen, de motor uitzetten en contact opnemen met een geauto-
riseerde KTM-garage.
L00415-10
Als de verhoudingen het toestaan (helling, rijsituatie e.d.) kunt u naar hogere versnellin-
gen schakelen.
Gas terug nemen, gelijktijdig koppelingshendel trekken, naar volgende versnelling scha-
kelen, koppelingshendel vrijgeven en gas geven.
Info
De posities van de zes voorwaartse versnellingen zijn weergegeven op de afbeel-
ding. De neutrale of vrije stand bevindt zich tussen de 1e en 2e versnelling. De
1e versnelling is de start- of bergversnelling.
Nadat met een volledig opengedraaide gashendel de maximale snelheid is bereikt, moet
u deze op ¾ gas terugdraaien. De snelheid verlaagt nauwelijks, maar er wordt aanmer-
kelijk minder brandstof verbruikt.
Uw snelheid aanpassen aan de wegtoestand en weersituatie. Vooral in bochten mag er
niet worden geschakeld en slechts voorzichtig gas worden gegeven.
Voor het terugschakelen van de motorfiets indien nodig afremmen en tegelijkertijd gas
terugnemen.
Koppelingshendel trekken en naar een lagere versnelling schakelen, koppelingshendel
langzaam vrijgeven en gas geven of nog een keer schakelen.
8 RIJ-INSTRUCTIES 55
Als de motor bijvoorbeeld afslaat bij een kruising hoeft u alleen de koppelingshendel
te trekken en de e-starterknop in te drukken. De versnelling hoeft niet in neutraal te
worden geschakeld.
De motor uitzetten als het voertuig langere tijd stationair draait of stilstaat.
Als tijdens het rijden het FI waarschuwingslampje (MIL) gaat branden moet u meteen
stoppen. Op het moment dat de versnelling in vrij staat begint het FI waarschuwings-
lampje (MIL) te knipperen.
Info
Via het knipperritme kunt een tweecijferig getal ontcijferen. Dit wordt de
knippercode genoemd. De knippercode geeft aan, welke component een storing
heeft.
Wanneer het vorstpictogram op het gecombineerde instrument verschijnt moet reke-
ning worden gehouden met een glad wegdek. Pas de snelheid aan de gewijzigde weg-
deksituatie aan.
8.5 Afremmen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe sterk afremmen leidt tot blokkering van de wielen.
De wijze van remmen aanpassen aan de rijsituatie en rijwegsituatie.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door nat of vervuild remsysteem.
Vervuild of nat remsysteem voorzichtig schoon- resp. droogremmen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door poreus drukpunt van de voor- en/of achterwielrem.
Remsysteem controleren, niet doorrijden. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
8 RIJ-INSTRUCTIES 56
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenUitvallen van het remsysteem.
Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken. De achterwielrem kan door oververhitting uit-
vallen. De voet van het rempedaal nemen, als u niet wilt remmen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenLangere remweg door hoger totaalgewicht.
Houd rekening met een langere remweg, als u met een bijrijder of bagage rijdt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVertraagde remwerking op wegen met strooizout.
Strooizout kan zich afzetten op de remschijven. Om de normale remwerking weer te herstellen moeten de remschijven eerst
schoon geremd worden.
Voor het remmen gas terugnemen en tegelijkertijd remmen met de voorwiel- en achterwielrem.
Op natte of gladde ondergrond moet overwegend de achterwielrem worden gebruikt.
Het remmen moet altijd voor het begin van de bocht zijn afgerond. Daarbij afhankelijk van de snelheid naar een lagere versnelling
schakelen.
Gebruik bij langdurig bergaf rijden de remwerking van de motor. Schakel daarvoor een of twee versnellingen terug en hierbij de motor
niet op een te hoog toerental laten draaien. Zo hoeft u veel minder te remmen en raakt het remsysteem niet oververhit.
8.6 Stoppen, parkeren
Waarschuwing
Gevaar voor diefstalGebruik door onbevoegde personen.
Het voertuig nooit onbeheerd laten staan als de motor draait. Het voertuig tegen onbevoegd gebruik beveiligen. Bij het verlaten
van het voertuig het stuur op slot zetten en contactsleutel eruit trekken.
8 RIJ-INSTRUCTIES 57
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden tijdens het rijden zeer heet.
Hete onderdelen zoals uitlaatsysteem, radiateur, motor, schokdempers en remsysteem niet aanraken. De onderdelen eerst laten
afkoelen voordat u met werkzaamheden aan deze onderdelen begint.
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
Aanwijzing
Gevaar voor brandSommige onderdelen van de motorfiets worden bij gebruik van de motorfiets zeer heet.
Voertuig niet op plaatsen laten staan met licht brandbare en/of ontvlambare materialen. Geen voorwerpen over het warme voertuig leg-
gen. Het voertuig altijd eerst laten afkoelen.
Aanwijzing
Schade aan materiaalBeschadiging en vernietiging van componenten door overmatige belasting.
De zijstandaard is alleen geschikt voor het gewicht van de motorfiets. Ga niet op de motorfiets zitten als hij op de zijstandaard staat.
De zijstandaard of het frame kunnen beschadigen en de motorfiets kan omvallen.
Motorfiets afremmen.
Versnelling in neutraal schakelen.
Contact uitschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand OFF draaien.
Info
Als de motor met de noodstopschakelaar is uitgeschakeld en op het contactslot het contact ingeschakeld blijft, wordt de
stroomvoeding van de meeste stroomverbruikers niet onderbroken en ontlaadt de accu. Motor daarom altijd met het contactslot
uitzetten, de noodstopschakelaar is alleen bestemd voor noodgevallen.
Motorfiets parkeren op vaste ondergrond.
8 RIJ-INSTRUCTIES 58
Zijstandaard met de voet helemaal naar voren zwenken en met het voertuig belasten.
Het stuur blokkeren. Daarvoor het stuur naar links zetten, contactsleutel in de stand OFF omlaag duwen en in de stand draaien.
Om het vastklikken in de stuurblokkering gemakkelijker te maken, het stuur in kleine afstanden heen en weer bewegen. Contactsleutel
uittrekken.
8.7 Transport
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
Aanwijzing
Gevaar voor brandSommige onderdelen van de motorfiets worden bij gebruik van de motorfiets zeer heet.
Voertuig niet op plaatsen laten staan met licht brandbare en/of ontvlambare materialen. Geen voorwerpen over het warme voertuig leg-
gen. Het voertuig altijd eerst laten afkoelen.
401448-01
Motor uitzetten en contactsleutel eruit trekken.
Motorfiets met spanriemen of andere geschikte bevestigingsmiddelen beveiligen tegen
omvallen en wegrollen.
8 RIJ-INSTRUCTIES 59
8.8 Brandstof tanken
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
Tank het voertuig nooit in de buurt van open vuur of brandende sigaretten en schakel de motor bij het tanken altijd uit. Let er
vooral op dat er geen brandstof wordt gemorst op de hete onderdelen van het voertuig. Gemorste brandstof meteen afvegen.
Als de brandstof wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uitstromen als de tank te vol zit. Neem de aanwijzin-
gen voor het tanken van brandstof in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Erop letten dat brandstof niet in aanraking komt met de huid, ogen en kleding. Adem brandstofdampen niet in. Bij contact met
de ogen meteen met water spoelen en een arts raadplegen. Huid bij contact meteen reinigen met water en zeep. Als brandstof
is ingeslikt meteen een arts raadplegen. Kleding die in aanraking is gekomen met brandstof meteen uittrekken.
Aanwijzing
Schade aan materiaalVoortijdige slijtage van het brandstoffilter.
In enkele landen en regio's kan het voorkomen, dat de beschikbare brandstof niet voldoende kwaliteit of zuiverheid heeft. Dit leidt tot
problemen in het brandstofsysteem. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Alleen zuivere brandstof tanken, die voldoet aan de aangegeven norm.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
8 RIJ-INSTRUCTIES 60
11
B00243-01
Motor uitzetten.
Tankdop openen. ( pag. 37)
Brandstoftank tot maximaal aan de onderkant 1 van de vulopening met brandstof vul-
len.
Brandstoftankvo-
lume totaal ca.
18,5 l Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
( pag. 185)
Tankdop sluiten. ( pag. 39)
400970-12
De SET toets 2 twee seconden indrukken.
Het waarschuwingslampje voor het brandstofpeil 1 verdwijnt. TRIP F wordt op 0.0
gezet en de vorige weergavemodus verschijnt.
Info
Als de SET toets 2 niet wordt ingedrukt, wordt de waarde na ca. 3 minuten
automatisch teruggezet.
9 SERVICESCHEMA 61
9.1 Serviceschema
K10N K75A K150A K300A
Werking van de elektrische installatie controleren.
Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitlezen. x
Meetwaardeblok-service controleren met KTM-diagnosetool. x
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen. x ( pag. 147)
Olievernevelaars naar koppelingsmering controleren. x
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 95)
Remschijven van de voorwielrem controleren. ( pag. 92)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 100)
Remschijf van de achterwielrem controleren. ( pag. 97)
Remkabels op beschadiging en dichtheid controleren.
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 98)
Schokdemper en voorvork controleren op dichtheid. Voorvorkservice en schokdemperservice op
basis van behoefte en beoogd gebruik.
Achterbruglagers controleren. x
Speling wiellagers controleren. x
Toestand van de banden controleren. ( pag. 109)
Bandenspanning controleren. ( pag. 111)
Ketting, kettingwiel, ketting-aandrijfwiel en kettinggeleiding controleren. ( pag. 88)
Kettingspanning controleren. ( pag. 85)
Alle bewegende onderdelen (bijv. zijstandaard, hendels, ketting, ...) smeren en controleren of ze
gemakkelijk bewegen. x
Vuilschrapers van de vorkpoten reinigen.
9 SERVICESCHEMA 62
K10N K75A K150A K300A
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 93)
Vorkpoten ontluchten. ( pag. 78)
Speling balhoofdlager controleren.
Bougies vervangen. x
Klepspeling controleren. x
Alle slangen (bijv. brandstof-, radiateur-, ontluchting-, aftapslangen, ...) en manchetten controle-
ren op scheuren, dichtheid en correcte legging. x
Antivries en koelmiddelpeil controleren. ( pag. 135)
Kabelboom van de regelklep controleren op beschadiging en correcte legging. x
Kabels controleren op beschadiging en knikvrije legging. x
Bowdenkabels controleren op beschadiging, knikvrije legging en instelling.
Luchtfilter vervangen. Luchtfilterbak reinigen. x
Brandstofdruk controleren. x
Waarde druksensor inlaatluchtbuis (PM-waarde) controleren met KTM-diagnosetool. x
CO-aanpassing controleren met KTM-diagnosetool. x
Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling controleren/corrigeren. ( pag. 91)
Controleren of de schroeven en moeren goed vastzitten. x
Koelmiddel verversen. x
Remvloeistof voorwielrem verversen. x
Remvloeistof achterwielrem verversen. x
Koppeling controleren. x
9 SERVICESCHEMA 63
K10N K75A K150A K300A
Stand van de koplamp controleren. ( pag. 133)
Werking van de radiateurventilator controleren. x
Eindcontrole: controleren of het voertuig verkeersveilig is en een proefrit maken.
Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitlezen na een proefrit. x
Service op KTM DEALER.NET en in het serviceboekje vermelden. x
K10N: eenmalig na 1.000 km
K75A: om de 7.500 km of jaarlijks
K150A: om de 15.000 km of om de 2 jaar of na ieder sportief gebruik
K300A: om de 30.000 km of om de 4 jaar
10 CHASSIS AFSTELLEN 64
10.1 Voorvork/schokdemper
B00183-10
Voorvork en schokdemper bieden veel mogelijkheden, om het chassis aan te passen aan uw
rijstijl en eventuele extra belading.
Info
Om deze aanpassing voor u te vereenvoudigen, hebben we onze ervaringsgegevens in
tabel 1 samengevat. U vindt de tabel aan de binnenkant van het zadel. Bij vrijwel
alle instellingen, met uitzondering van de veervoorspanning van de schokdemper,
wordt vanuit de maximaal ingedraaide positie op de aangegeven waarden afgesteld.
De stelschroeven niet met kracht tegen de aanslag draaien. De laatste voelbare klik
als laatste positie nemen.
Deze instelwaarden zijn richtwaarden en vormen altijd slechts de basis voor uw eigen per-
soonlijke afstelling van het chassis. Wijzig de instellingen niet willekeurig (maximaal ±
40%), aangezien anders de rijeigenschappen vooral tijdens hoge snelheden kunnen ver-
slechteren.
10.2 Ingaande demping voorvork instellen
Info
De hydraulische ingaande demping bepaalt het gedrag bij het inveren van de voorvork.
Een optimale ingaande demping garandeert, dat de voorvork bij hard remmen en snelle wijziging van de belasting niet te ver en te
snel inveert. De bestuurder krijgt hierdoor een goede feedback over de weggesteldheid.
10 CHASSIS AFSTELLEN 65
L00418-10
Stelschroeven 1 met de klok mee draaien tot de aanslag.
Info
De stelschroeven bevinden zich aan het onderste uiteinde van de vorkpoten.
De instelling van beide vorkpoten moet gelijk zijn.
Afhankelijk van het voorvorktype een aantal klikken tegen de klok in terugdraaien.
Voorgeschreven waarde
Ingaande demping
Comfort 23 klikken
Standaard 18 klikken
Sport 13 klikken
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien tegen de klok in verlaagt
de demping bij het inveren.
10.3 Uitgaande demping voorvork instellen
Info
De hydraulische uitgaande demping bepaalt het gedrag bij het uitveren van de voorvork.
Een optimaal ingestelde uitgaande demping remt de opgewekte veerenergie, waardoor de voorvork snel en zonder schommelingen
kan worden teruggezet in de nulpositie.
10 CHASSIS AFSTELLEN 66
L00417-10
Stelschroeven 1 met de klok mee draaien tot de aanslag.
Info
De stelschroeven bevinden zich aan het bovenste uiteinde van de vorkpoten.
De instelling van beide vorkpoten moet gelijk zijn.
Afhankelijk van het voorvorktype een aantal klikken tegen de klok in terugdraaien.
Voorgeschreven waarde
Uitgaande demping
Comfort 12 klikken
Standaard 10 klikken
Sport 8 klikken
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien tegen de klok in verlaagt
de demping bij het uitveren.
10.4 Veervoorspanning voorvork instellen
Info
De veervoorspanning bepaalt de uitgangspositie bij het veren van de voorvork.
Een optimaal ingestelde veervoorspanning is aangepast aan het gewicht van de bestuurder eventueel met bagage en bijrijder en
zorgt zo voor een compromis tussen hanteerbaarheid en stabiliteit.
10 CHASSIS AFSTELLEN 67
L00417-11
Stelschroeven 1 met de klok mee draaien tot de aanslag.
Info
De stelschroeven bevinden zich aan het bovenste uiteinde van de vorkpoten.
De instelling van beide vorkpoten moet gelijk zijn.
Afhankelijk van het voorvorktype een aantal slagen tegen de klok in terugdraaien.
Voorgeschreven waarde
Veervoorspanning - Preload Adjuster
Comfort 5 omwentelingen
Standaard 5 omwentelingen
Sport 5 omwentelingen
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de voorspanning, draaien tegen de klok in
verlaagt de voorspanning van de veren.
Een verandering van de veervoorspanning is niet van invloed op de uitgaande
demping, hoewel de stelschroeven bij het instellen meedraaien. Toch moet bij
verandering van de veervoorspanning altijd ook de uitgaande demping worden
aangepast.
10 CHASSIS AFSTELLEN 68
10.5 Ingaande demping schokdemper
L00450-01
De ingaande demping van de schokdemper is verdeeld in twee bereiken, high speed en low
speed.
High- en low speed hebben betrekking op de snelheid waarmee het achterwiel inveert en
niet op de rijsnelheid.
De high speed-instelling is van invloed op de landing na een sprong. Het achterwiel veert
daarbij snel in.
De low speed-instelling is van invloed op het rijden over lange hobbels op de ondergrond.
Het achterwiel veert daarbij langzaam in.
De beide bereiken kunnen apart worden ingesteld, de overgang tussen high en low speed is
echter vloeiend. Daarom zijn wijzigingen in het high speed-bereik van de ingaande demping
ook van invloed op het low speed-bereik en omgekeerd.
10.6 Ingaande demping low speed van schokdemper instellen
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenHet demonteren van onder druk staande onderdelen kan letsel veroorzaken.
De schokdemper is gevuld met zeer sterk gecomprimeerd stikstof. Let op de aangegeven beschrijving. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Info
De low speed-instelling toont haar werking bij het langzaam tot normaal inveren van de schokdemper.
10 CHASSIS AFSTELLEN 69
L00450-10
Stelschroef 1 met een schroevendraaier met de klok mee draaien tot de laatste voel-
bare klik.
Info
Schroef 2 niet losdraaien!
Afhankelijk van het schokdempertype een aantal klikken tegen de klok in terugdraaien.
Voorgeschreven waarde
Ingaande demping low speed
Comfort 25 klikken
Standaard 20 klikken
Sport 15 klikken
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien tegen de klok in verlaagt
de demping.
10.7 Ingaande demping high speed van schokdemper instellen
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenHet demonteren van onder druk staande onderdelen kan letsel veroorzaken.
De schokdemper is gevuld met zeer sterk gecomprimeerd stikstof. Let op de aangegeven beschrijving. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Info
De high speed-instelling toont haar werking bij het snel inveren van de schokdemper.
10 CHASSIS AFSTELLEN 70
L00450-11
Stelschroef 1 met een steeksleutel met de klok mee draaien tot de aanslag.
Info
Schroef 2 niet losdraaien!
Afhankelijk van het schokdempertype een aantal slagen tegen de klok in terugdraaien.
Voorgeschreven waarde
Ingaande demping high speed
Comfort 2 omwentelingen
Standaard 1,5 omwentelingen
Sport 1 omwenteling
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien tegen de klok in verlaagt
de demping.
10.8 Uitgaande demping schokdemper instellen
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenHet demonteren van onder druk staande onderdelen kan letsel veroorzaken.
De schokdemper is gevuld met zeer sterk gecomprimeerd stikstof. Let op de aangegeven beschrijving. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
10 CHASSIS AFSTELLEN 71
L00449-10
Stelschroef 1 met de klok mee draaien tot de laatste voelbare klik.
Afhankelijk van het schokdempertype een aantal klikken tegen de klok in terugdraaien.
Voorgeschreven waarde
Uitgaande demping
Comfort 12 klikken
Standaard 10 klikken
Sport 8 klikken
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien tegen de klok in verlaagt
de demping bij het uitveren.
10.9 Veervoorspanning schokdemper instellen x
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenWijzigingen aan het chassis kunnen het rijgedrag van het voertuig sterk veranderen.
Na wijzigingen eerst langzaam rijden om het rijgedrag te kunnen beoordelen.
Info
De veervoorspanning bepaalt de uitgangspositie voor de vering op de schokdemper.
Een optimaal ingestelde veervoorspanning is aangepast aan het gewicht van de bestuurder eventueel met bagage en bijrijder en
zorgt zo voor een compromis tussen hanteerbaarheid en stabiliteit.
Voordat u de veervoorspanning wijzigt, wordt aanbevolen de actuele instelling noteren - bijvoorbeeld door de veerlengte te meten.
Voorwerk
Achterwiel en achterbrug ontlasten.
10 CHASSIS AFSTELLEN 72
Info
De veervoorspanning kan alleen correct worden ingesteld als het achterwiel en
de achterbrug volledig ontlast zijn.
L00420-10
Hoofdwerk
Contraring 3 losdraaien.
Stelring 4 draaien tot de veer volledig ontspannen is.
Haaksleutel (T106S)
Totale Veerlengte in ontspannen toestand meten.
Veer door het draaien van de stelring 4 op de voorgeschreven maat spannen.
Voorgeschreven waarde
Veervoorspanning
Comfort 6 mm
Standaard 6 mm
Sport 6 mm
Contraring 3 vastdraaien.
10 CHASSIS AFSTELLEN 73
10.10 Stuurpositie
AA
B00235-10
Aan de bovenste kroonplaat bevinden zich twee boringen op een afstand A van elkaar.
Boringafstand A 15 mm
Het stuur kan in twee verschillende posities worden gemonteerd. Daardoor is het mogelijk
het stuur in de voor de bestuurder meest aangename positie te zetten.
10.11 Stuurpositie instellen x
11
22
B00236-10
De vier schroeven 1 verwijderen. Stuurklemmen demonteren. Stuur demonteren en
opzij hangen.
Info
Motorfiets en onderdelen afdekken om deze te beschermen tegen beschadigin-
gen.
Kabels en leidingen niet knikken.
De twee schroeven 2 verwijderen. Stuuradapters verwijderen.
Stuuradapters in de gewenste positie zetten. De twee schroeven 2 monteren en vast-
draaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuuradapter M10 45 Nm
10 CHASSIS AFSTELLEN 74
Info
Stuuradapters links en rechts gelijkmatig positioneren.
Stuur positioneren.
Info
Erop letten dat kabels en leidingen goed worden gelegd.
Stuurklemmen positioneren. De vier schroeven 1 monteren en gelijkmatig vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuurklemmen M8 20 Nm
10.12 Stuurdemper
L00448-10
De stuurdemper onderdrukt de ongecontroleerde bewegingen van het stuur, die kunnen
optreden bij hoge snelheden en door het kort loskomen van het voorwiel op een onregel-
matige ondergrond.
De instelling van de stuurdemper is afhankelijk van het rijgedrag en de gesteldheid van het
traject. Bij hoge snelheden kan een instelling met hoge dempkracht worden gekozen om
de werking van de stuurdemper optimaal te benutten. Bij langzame en scherpe bochten
beperkt een te hoge dempkracht de hanteerbaarheid en de precisie van de stuurbewegin-
gen. Daarom wordt aanbevolen de dempkracht lager in te stellen.
10 CHASSIS AFSTELLEN 75
10.13 Stuurdemper instellen
Info
De hydraulische stuurdemper stabiliseert het stuur als het voorwiel niet is belast of de ondergrond niet raakt.
In tegenstelling tot de andere dempingselementen vindt bij de stuurdemper de instelling van het geopende dempingselement uit-
gaand plaats.
L00448-11
Stelschroef 1 tot de laatste voelbare klik tegen de klok in draaien in de richting "".
De stuurdemper met de klok mee in de richting "+" instellen afhankelijk van de rijwijze
en de gesteldheid van het traject.
Voorgeschreven waarde
Instelbereik stuurdemper 1… 30 klikken
Aanbevolen instelbereik 1… 20 klikken
Standaard 15 klikken
Info
De instelling van de stuurdemper mag niet worden gewijzigd tijdens het rijden.
Na het instellen van de stuurdemper moet worden gecontroleerd of het stuur
soepel beweegt. Het stuur moet zonder blokkeringen van aanslag tot aanslag
kunnen worden bewogen.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 76
11.1 Motorfiets met hefbok achteraan opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
L00452-01
Hefbokbevestigingen op de achterbrug monteren.
Adapter in de hefbok achteraan plaatsen.
Adapter (61029055120)
Hefbok achteraan (61029055400)
Motorfiets verticaal zetten, hefbok uitlijnen aan de achterbrug en de bevestigingen.
Motorfiets opkrikken.
11.2 Motorfiets van hefbok achteraan nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
Motorfiets beveiligen tegen omvallen.
Hefbok achteraan verwijderen en voertuig op de zijstandaard plaatsen.
Hefbokbevestigingen van achterbrug verwijderen.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 77
11.3 Motorfiets met hefbok vooraan opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achteraan opkrikken. ( pag. 76)
L00451-01
Hoofdwerk
Stuur in rechtuitstand zetten. Hefbok vooraan met de adapters uitlijnen op de vorkpo-
ten.
Hefbok vooraan (61029055300)
Info
Motorfiets altijd eerst achteraan opkrikken.
Motorfiets vooraan opkrikken.
11.4 Motorfiets van hefbok vooraan nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
Motorfiets beveiligen tegen omvallen.
Hefbok vooraan verwijderen.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 78
11.5 Vorkpoten ontluchten
Voorwerk
Motorfiets op zijstandaard zetten.
L00421-10
Hoofdwerk
Ventilatieschroeven 1 even verwijderen.
Als de druk te hoog is, dan verdwijnt de overtollige druk uit de binnenruimte van de
voorvork.
Ventilatieschroeven monteren en vastdraaien.
Info
Aan beide vorkpoten uitvoeren.
11.6 Spoiler demonteren
Info
De stappen zijn links en rechts gelijk.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 79
L00422-10
Schroeven 1 en 2 verwijderen.
Spoiler verwijderen.
11.7 Spoiler monteren
Info
De stappen zijn links en rechts gelijk.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 80
L00422-10
Spoiler positioneren.
Schroeven 1 en 2 monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef spoiler M6 6 Nm
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 81
11.8 Bugspoiler demonteren
00
0
11
11
22
B00245-10
Schroeven 1 met ring verwijderen.
Schroeven 2 losdraaien en bugspoiler naar voren toe verwijderen.
11.9 Bugspoiler monteren
00
0
11
11
22
B00245-10
Bugspoiler positioneren.
Schroeven 1 met ring monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bugspoiler M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroeven 2 vastdraaien.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 82
11.10 Zadel demonteren
L00408-10
De contactsleutel in het zadelslot 1 steken en met de klok mee draaien.
Het zadel achter optillen, naar de achteren schuiven en naar boven toe verwijderen.
11.11 Zadel monteren
L00424-10
Het zadel met de tongen 1 aan de brandstoftank vasthaken, achter neerlaten en tege-
lijkertijd naar voren schuiven. Daarbij moeten de beide haken 2 in de framearm grij-
pen.
Contactsleutel in het zadelslot tegen de klok in draaien en eruit trekken.
Vervolgens controleren of het zadel correct is gemonteerd.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 83
11.12 Helmbeveiliging op voertuig monteren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeperking van het rijgedrag en de bediening van de motorfiets door gemonteerde helmbeveiliging en/of
helm.
De helmbeveiliging niet gebruiken voor de bevestiging van de helm of andere voorwerpen tijdens het rijden. De helmbeveiliging
moet altijd worden verwijderd voordat u gaat rijden.
L00423-10
Zadel demonteren. ( pag. 82)
De staalkabel uit het boordgereedschap met een van de lussen op de pen 1 positione-
ren.
Staalkabel (60012015000)
De staalkabel door de helmopening halen.
De vrije lus van de staalkabel ook op de pen positioneren.
Helm voorzichtig aan de zijkant van het voertuig positioneren.
Zadel monteren. ( pag. 82)
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 84
11.13 Vervuiling ketting controleren
400678-01
Ketting controleren op grove vervuiling.
» Als de ketting erg vuil is:
Ketting reinigen. ( pag. 84)
11.14 Ketting reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenSmeermiddel op de banden vermindert de grip van de banden.
Smeermiddel verwijderen met een geschikt reinigingsmiddel.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door olie of vet op de remschijven.
Remschijven beslist olie- en vetvrij houden en indien nodig reinigen met een remmenreiniger.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 85
Info
De levensduur van de ketting is voor een groot deel afhankelijk van het onderhoud.
400725-01
Ketting regelmatig reinigen.
Grove vervuiling afspoelen met een zachte waterstraal.
Verbruikte smeerresten met een kettingreiniger verwijderen.
Kettingreinigingsmiddel ( pag. 189)
Na het drogen kettingspray aanbrengen.
Kettingspray onroad ( pag. 190)
11.15 Kettingspanning controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenGevaar door verkeerde kettingspanning.
Als de ketting te strak is gespannen worden de componenten van de secundaire krachtoverbrenging (ketting,
ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en lager in de aandrijving en het achterwiel) extra belast. Dit kan leiden tot vroegtijdige slijtage
en in het uiterste geval kunnen ook de ketting of de uitgaande as van de aandrijving breken. Als de ketting echter te los zit kan
deze van het ketting-aandrijfwiel resp. het kettingwiel vallen en het achterwiel blokkeren of de motor beschadigen. Op een
correcte kettingspanning letten en indien nodig bijstellen.
Voorwerk
Motorfiets op zijstandaard zetten.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 86
700570-01
Hoofdwerk
Versnelling in neutraal schakelen.
In de buurt van het glijblok de ketting omhoog in richting van de achterbrug duwen en
kettingspanning A bepalen.
Info
Het bovenste deel van de ketting B moet daarbij gespannen zijn.
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, de meting daarom op verschillende plek-
ken van de ketting herhalen.
Kettingspanning 7 mm
» Als de kettingspanning niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Kettingspanning instellen. ( pag. 86)
11.16 Kettingspanning instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenGevaar door verkeerde kettingspanning.
Als de ketting te strak is gespannen worden de componenten van de secundaire krachtoverbrenging (ketting,
ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en lager in de aandrijving en het achterwiel) extra belast. Dit kan leiden tot vroegtijdige slijtage
en in het uiterste geval kunnen ook de ketting of de uitgaande as van de aandrijving breken. Als de ketting echter te los zit kan
deze van het ketting-aandrijfwiel resp. het kettingwiel vallen en het achterwiel blokkeren of de motor beschadigen. Op een
correcte kettingspanning letten en indien nodig bijstellen.
Voorwerk
Motorfiets op zijstandaard zetten.
Kettingspanning controleren. ( pag. 85)
Crashpads verwijderen.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 87
B00130-10
Hoofdwerk
Moer 1 losdraaien.
Moeren 2 losdraaien.
Kettingspanning door het draaien van de stelschroeven 3 links en rechts instellen.
Voorgeschreven waarde
Kettingspanning 7 mm
Stelschroeven 3 links en rechts zo draaien, dat de markeringen aan de linker en
rechter kettingspanner 4 in dezelfde positie staan ten opzichte van de referentie-
markeringen C. Zo wordt het achterwiel correct uitgelijnd.
Info
Het bovenste deel van de ketting moet daarbij gespannen zijn.
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig. Daarom de instelling op verschillende
plekken van de ketting controleren.
Moeren 2 vastdraaien.
Controleren of de kettingspanners 4 tegen de stelschroeven 3 liggen.
Moer 1 vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Moer steekas achter M25x1,5 90 Nm Schroefdraad inge-
vet
Info
Door een groter verstelbereik van de kettingspanner (32 mm) kan bij gelijke ket-
tinglengte met verschillende secundaire overbrengingen worden gereden.
De kettingspanners 4 kunnen 180° worden gedraaid.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 88
11.17 Ketting, kettingwiel, ketting-aandrijfwiel en kettinggeleiding controleren
100132-10
Kettingwiel en ketting-aandrijfwiel controleren op slijtage.
» Als kettingwiel en ketting-aandrijfwiel ingesleten zijn:
Aandrijfset vervangen. x
Info
Ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en ketting moeten altijd samen worden
vervangen.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 89
700572-01
Versnelling in neutraal schakelen.
Aan het onderste deel van de ketting trekken met het aangegeven gewicht A.
Voorgeschreven waarde
Gewicht voor meting van de kettingslij-
tage
15 kg
De afstand B van 18 kettingschakels aan het onderste deel van de ketting meten.
Info
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, de meting daarom op verschillende plek-
ken van de ketting herhalen.
Maximale afstand B op het langste deel
van de ketting
272 mm
» Als de afstand B groter is dan de aangegeven maat:
Aandrijfset vervangen. x
Info
Als er een nieuwe ketting wordt gemonteerd, moeten ook het kettingwiel
en ketting-aandrijfwiel worden vervangen.
Nieuwe kettingen slijten sneller op een oud en versleten kettingwiel en/of
ketting-aandrijfwiel.
De ketting heeft om veiligheidsredenen geen kettingslot.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 90
L00425-10
Glijblok controleren op slijtage.
» Als er geen afstand meer is van de ketting tot aan de bovenrand van de schroef:
Glijblok vervangen. x
Controleren of het glijblok goed vastzit.
» Wanneer het glijblok los zit.
Glijblok vastzetten.
Voorgeschreven waarde
Schroef glijblok M5 5 Nm
Schroef glijblok M6 6 Nm Loctite
®
243™
L00426-10
Onderste glijblok op slijtage controleren.
» Als bij het onderste glijblok in het bereik C de boring te zien is:
Onderste glijblok vervangen. x
Controleren of het onderste glijblok goed vastzit.
» Als het onderste glijblok loszit:
Onderste glijblok vastzetten.
Voorgeschreven waarde
Schroef onderste glijblok EJOT PT K60x20 2 Nm
11.18 Uitgangspositie koppelingshendel instellen
Info
Als de stelschroef met de klok mee wordt gedraaid komt de koppelingshendel verder van het stuur af te staan.
Als de stelschroef tegen de klok in wordt gedraaid komt de koppelingshendel dichter bij het stuur te staan.
Het instelbereik is beperkt.
De stelschroef alleen met de hand draaien en geen geweld gebruiken.
Niet instellen tijdens het rijden.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 91
100116-10
Uitgangspositie van de koppelingshendel met de stelschroef 1 aanpassen aan de
grootte van de hand.
11.19 Vloeistofpeil hydraulische koppeling controleren/corrigeren
Info
Het vloeistofpeil stijgt naarmate de koppelingsplaten zijn versleten.
Geen remvloeistof gebruiken.
Het aan het stuur gemonteerde reservoir van de hydraulische koppeling in horizontale
positie zetten.
100194-10
Vloeistofpeil controleren.
Het vloeistofpeil moet tussen de markeringen MIN en MAX liggen.
» Als het vloeistofpeil niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Schroefdop met membraan verwijderen.
Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling corrigeren.
Hydraulische olie (15) ( pag. 185)
Schroefdop met membraan monteren.
12 REMSYSTEEM 92
12.1 Uitgangspositie remhendel instellen
B00181-10
Remhendel naar voren trekken.
Uitgangspositie van de remhendel met het stelwiel 1 aan de grootte van de hand aan-
passen.
Info
Niet instellen tijdens het rijden.
12.2 Remschijven voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door versleten remschijf/remschijven.
Versleten remschijf/remschijven meteen vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
100135-10
Op meerdere plekken van de remschijven controleren of de dikte van de remschijven
overeenkomt met maat A.
Info
Door slijtage vermindert de dikte van de remschijven in het bereik van het raak-
vlak 1 van de remplaketten.
Remschijven - slijtagegrens
voor 4 mm
» Als de dikte van de remschijf onder de voorgeschreven waarde ligt:
12 REMSYSTEEM 93
Remschijven vervangen. x
Remschijven controleren op beschadiging, scheuren en vervorming.
» Als de remschijven beschadigd, gescheurd of vervormd zijn:
Remschijven vervangen. x
12.3 Remvloeistofpeil voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenUitvallen van het remsysteem.
Als het remvloeistofpeil daalt tot onder de markering MIN dan duidt dit op een lekkage in het remsysteem en/of volledig versle-
ten remplaketten. Remsysteem controleren, niet doorrijden. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door te oude remvloeistof.
Remvloeistof van voor- en achterwielrem volgens serviceschema verversen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
700577-10
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir in horizontale positie zetten.
Remvloeistofpeil van het remvloeistofreservoir 1 controleren.
» Als het remvloeistofpeil onder de markering MIN is gedaald:
Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen. x ( pag. 94)
12 REMSYSTEEM 94
12.4 Remvloeistof voorwielrem bijvullen x
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenUitvallen van het remsysteem.
Als het remvloeistofpeil daalt tot onder de markering MIN dan duidt dit op een lekkage in het remsysteem en/of volledig versle-
ten remplaketten. Remsysteem controleren, niet doorrijden. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof kan bij aanraking leiden tot huidirritaties.
Erop letten dat remvloeistof niet in aanraking komt met de huid of ogen en houd deze buiten bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Als er remvloeistof in de ogen komt, moet u de ogen grondig met water spoelen en meteen een arts raadplegen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door te oude remvloeistof.
Remvloeistof van voor- en achterwielrem volgens serviceschema verversen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
Zorg ervoor dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen. Remvloeistof vreet lak aan!
Alleen schone remvloeistof gebruiken uit een gesloten verpakking!
12 REMSYSTEEM 95
B00182-10
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizontaal zetten.
Schroeven verwijderen.
Deksel 1 met membraan 2 eraf halen.
Remvloeistof tot markering MAX vullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 187)
Deksel met membraan positioneren. Schroeven monteren en vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afspoelen.
12.5 Remplaketten voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door versleten remplaketten.
Versleten remplaketten meteen vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Aanwijzing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door beschadigde remschijven.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Daardoor vermindert de remwerking
aanmerkelijk en de remschijven beschadigen onherstelbaar. Remplaketten regelmatig controleren.
12 REMSYSTEEM 96
101190-10
Controleren of alle remplaketten aan beide remklauwen de minimale plaketdikte A
hebben.
Minimale plaketdikte A 1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen. x
Alle remplaketten aan beide remklauwen controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren te herkennen zijn:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen. x
12 REMSYSTEEM 97
12.6 Uitgangspositie rempedaal instellen x
L00444-10
Manchette 1 naar achteren schuiven.
Moer 2 losdraaien en drukstang 3 draaien totdat het rempedaal in de gewenste positie
staat.
Voorgeschreven waarde
Afstand A < 10 mm
Info
De afstand A mag niet worden overschreden!
Het instelbereik is beperkt.
Moer 2 vastdraaien.
Manchette 1 positioneren.
12.7 Remschijf achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door versleten remschijf/remschijven.
Versleten remschijf/remschijven meteen vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
12 REMSYSTEEM 98
400480-10
Op meerdere plekken van de remschijf controleren of de dikte van de remschijf overeen-
komt met maat A.
Info
Door slijtage vermindert de dikte van de remschijf in het bereik van het raak-
vlak 1 van de remplaketten.
Remschijf - slijtagegrens
achter 4,5 mm
» Als de dikte van de remschijf onder de voorgeschreven waarde ligt:
Remschijf vervangen. x
Remschijf controleren op beschadiging, scheuren en vervorming.
» Als de remschijf beschadigd, gescheurd of vervormd is:
Remschijven vervangen. x
12.8 Remvloeistofpeil achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenUitvallen van het remsysteem.
Als het remvloeistofpeil daalt tot onder de markering MIN dan duidt dit op een lekkage in het remsysteem en/of volledig versle-
ten remplaketten. Remsysteem controleren, niet doorrijden. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door te oude remvloeistof.
Remvloeistof van voor- en achterwielrem volgens serviceschema verversen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
12 REMSYSTEEM 99
L00427-10
Het voertuig verticaal zetten.
Remvloeistofpeil in het remvloeistofreservoir controleren.
» Als het vloeistofpeil de markering MIN 1 heeft bereikt:
Remvloeistof van de achterwielrem bijvullen. x ( pag. 99)
12.9 Remvloeistof achterwielrem bijvullen x
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenUitvallen van het remsysteem.
Als het remvloeistofpeil daalt tot onder de markering MIN dan duidt dit op een lekkage in het remsysteem en/of volledig versle-
ten remplaketten. Remsysteem controleren, niet doorrijden. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof kan bij aanraking leiden tot huidirritaties.
Erop letten dat remvloeistof niet in aanraking komt met de huid of ogen en houd deze buiten bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Als er remvloeistof in de ogen komt, moet u de ogen grondig met water spoelen en meteen een arts raadplegen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door te oude remvloeistof.
Remvloeistof van voor- en achterwielrem volgens serviceschema verversen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
12 REMSYSTEEM 100
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
In geen geval remvloeistof DOT 5 gebruiken! Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Pakkingen en remkabels zijn
niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Erop letten dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen. Remvloeistof vreet lak aan!
Alleen schone remvloeistof gebruiken uit een gesloten verpakking!
L00428-10
Voertuig verticaal zetten.
Schroefdop 1 met ring en membraan 2 verwijderen.
Remvloeistof tot markering MAX vullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 187)
Schroefdop met ring en membraan verwijderen.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afwassen.
12.10 Remplaketten achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door versleten remplaketten.
Versleten remplaketten meteen vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
12 REMSYSTEEM 101
Aanwijzing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door beschadigde remschijven.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Daardoor vermindert de remwerking
aanmerkelijk en de remschijven beschadigen onherstelbaar. Remplaketten regelmatig controleren.
101191-10
Controleren of de remplaketten de minimale plaketdikte A hebben.
Minimale plaketdikte A 1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen. x
Remplaketten controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren te herkennen zijn:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen. x
13 WIELEN, BANDEN 102
13.1 Voorwiel uitbouwen x
Voorwerk
Crashpads verwijderen.
Motorfiets met hefbok achteraan opkrikken. ( pag. 76)
Motorfiets met hefbok vooraan opkrikken. ( pag. 77)
L00445-10
Hoofdwerk
Schroeven 1 aan beide remklauwen verwijderen.
Remplaketten terugduwen op de remschijf door de remklauw licht naar de zijkant te
kantelen. Remklauwen voorzichtig naar achteren van de remschijven trekken en opzij
hangen.
Info
Remhendel niet gebruiken als de remklauwen verwijderd zijn.
101193-10
Schroef 2 en schroeven 3 losdraaien.
Schroef 2 ca. 6 slagen eruit schroeven en met de hand op de schroef drukken, om de
steekas uit de asopname te schuiven. Schroef 2 verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenMinder remwerking door beschadigde remschijven.
Het wiel altijd zeer neerleggen, dat de remschijven niet worden beschadigd.
Voorwiel vasthouden en steekas eruit trekken. Voorwiel uit de voorvork nemen.
13 WIELEN, BANDEN 103
13.2 Voorwiel inbouwen x
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door olie of vet op de remschijven.
Remschijven beslist olie- en vetvrij houden en indien nodig reinigen met een remmenreiniger.
101194-10
Hoofdwerk
Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Wanneer de wiellager beschadigd of versleten is:
Wiellager vervangen. x
Linker en rechter afstandsbus en de keerringen reinigen, invetten en monteren.
Duurzaam vet ( pag. 189)
Schroef 1 en steekas 2 reinigen.
Voorwiel in voorvork tillen, positioneren en steekas erin plaatsen.
De pijl op de spaak wijst in looprichting.
Schroef 1 monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef steekas voor M25x1,5 45 Nm
13 WIELEN, BANDEN 104
L00445-11
Remklauwen positioneren en daarbij letten op correcte plaatsing van de remplaketten.
Schroeven 3 aan beide remklauwen monteren, niet vastdraaien.
Remhendel meerdere keren indrukken tot de remplaketten tegen de remschijf liggen en
er een drukpunt aanwezig is. Remhendel ingedrukt vastzetten.
Remklauwen worden uitgelijnd.
Schroeven 3 aan beide remklauwen vastschroeven.
Voorgeschreven waarde
Schroef remklauw voor M10x1,25 45 Nm Loctite
®
243™
Remhendel weer losmaken.
Motorfiets van hefbok vooraan nemen. ( pag. 77)
Motorfiets van hefbok achteraan nemen. ( pag. 76)
101195-10
Voorwielrem indrukken en voorvork enkele keren krachtig inveren.
Vorkpoten worden uitgelijnd.
Schroeven 4 vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef asopname M8 15 Nm
Nawerk
Crashpads monteren.
13 WIELEN, BANDEN 105
13.3 Achterwiel uitbouwen x
Voorwerk
Crashpads verwijderen.
Motorfiets met hefbok achteraan opkrikken. ( pag. 76)
101196-10
Hoofdwerk
Moer 1 verwijderen. Kettingspanner 2 afnemen.
Steekas 3 zover uittrekken, dat de kettingspanner niet meer tegen de stelschroef ligt.
B00135-01
Achterwiel zo ver mogelijk naar voren schuiven en ketting van het kettingwiel afnemen.
Steekas uittrekken.
Achterwiel naar achteren trekken, totdat de remklauwhouder vrij tussen de remschijf en
velg hangt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenMinder remwerking door beschadigde remschijven.
Het wiel altijd zeer neerleggen, dat de remschijven niet worden beschadigd.
Achterwiel voorzichtig uit de achterbrug nemen zonder de velg en/of remschijf te
beschadigen.
Info
Rempedaal niet intrappen als het achterwiel is uitgebouwd.
13 WIELEN, BANDEN 106
13.4 Achterwiel inbouwen x
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door olie of vet op de remschijven.
Remschijven beslist olie- en vetvrij houden en indien nodig reinigen met een remmenreiniger.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenGeen remwerking bij het intrappen van de achterwielrem.
Na het inbouwen van het achterwiel altijd het rempedaal intrappen totdat er een drukpunt aanwezig is.
101197-10
Hoofdwerk
Demperpakkingen van de achterwielnaaf controleren. x ( pag. 108)
Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Wanneer de wiellager beschadigd of versleten is:
Wiellager vervangen. x
Bus 1 verwijderen. Loopvlak van bus en keerring reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 189)
Bus monteren.
Schroefdraad van de steekas en moer reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 189)
Aangrijppunten aan de remklauwhouder en achterbrug reinigen.
13 WIELEN, BANDEN 107
101198-10
Steunlagers van remklauwhouder A en achterbrug laten ingrijpen. Achterwiel voorzich-
tig in de achterbrug tillen en remschijf bevestigen. Ketting op het kettingwiel leggen en
de steekas monteren.
Kettingspanner 2 en moer 3 monteren.
Info
Kettingspanner links en rechts in dezelfde positie monteren.
Het achterwiel naar voren duwen, zodat de kettingspanners tegen de spanschroeven
liggen en moer vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
De markeringen op de kettingspanners moeten links en rechts in dezelfde positie ten
opzichte van de referentiemarkering B staan, zodat het achterwiel correct is uitge-
lijnd.
Moer steekas achter M25x1,5 90 Nm Schroefdraad inge-
vet
Rempedaal meerdere keren indrukken tot de remplaketten tegen de remschijf liggen en
er een drukpunt aanwezig is.
Nawerk
Motorfiets van hefbok achteraan nemen. ( pag. 76)
Kettingspanning controleren. ( pag. 85)
Crashpads monteren.
13 WIELEN, BANDEN 108
13.5 Demperpakkingen achterwielnaaf controleren x
Info
De kracht van de motor wordt door het kettingwiel overgebracht via 5 demperpakkingen op het achterwiel. Deze slijten tijdens het
rijden. Als de demperpakkingen niet op tijd worden vervangen, beschadigen de kettingwieldrager en de achterwielnaaf.
Voorwerk
Crashpads verwijderen.
Motorfiets met hefbok achteraan opkrikken. ( pag. 76)
Achterwiel uitbouwen. x ( pag. 105)
700274-01
Hoofdwerk
Kettingwieldrager afnemen.
Demperpakkingen van de achterwielnaaf controleren op beschadiging en slijtage.
» Als de demperpakkingen van de achterwielnaaf zijn beschadigd of versleten:
Demperpakkingen vervangen. x
Kettingwieldrager positioneren.
Info
Een zo veel mogelijk spelingsvrije combinatie bout-demperpakking verhoogt de
levensduur van de demperpakkingen.
Nawerk
Achterwiel inbouwen. x ( pag. 106)
Motorfiets van hefbok achteraan nemen. ( pag. 76)
Kettingspanning controleren. ( pag. 85)
Crashpads monteren.
13 WIELEN, BANDEN 109
13.6 Toestand banden controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOncontroleerbaar rijgedrag door klappen van een band.
Beschadigde of versleten banden voor uw eigen veiligheid meteen vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor vallenBeperking van het rijgedrag door verschillende bandprofielen aan voor- en achterwiel.
Voor- en achterwiel moeten altijd zijn uitgerust met banden met een gelijksoortig profiel, anders kan de motor oncontroleerbaar
worden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOngecontroleerd rijgedrag door niet vrijgegeven en/of aanbevolen banden/wielen.
Alleen door KTM vrijgegeven en/of aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex gebruiken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde wegligging bij nieuwe banden.
Nieuwe banden hebben een glad contactvlak, waardoor het wegcontact niet volledig is. Het volledige contactvlak moet de eerste
200 kilometers bij een gematigde rijstijl en in verschillende schuine standen worden geruwd. Pas nadat de banden zijn ingere-
den wordt de volledige wegligging bereikt.
Info
Het type, de toestand en de spanning van de banden zijn van invloed op het rijgedrag van de motorfiets.
Versleten banden hebben vooral bij natte ondergrond een slechte invloed op het rijgedrag.
13 WIELEN, BANDEN 110
400602-10
De voor- en achterbanden controleren op insnijdingen, voorwerpen die tijdens het rijden
in de band zijn gaan zitten en andere beschadigingen.
» Als er insnijdingen, voorwerpen die tijdens het rijden in de band zijn gaan zitten en
andere beschadigingen aan de banden te zien zijn:
Banden wisselen.
Profieldiepte controleren.
Info
De minimale profieldiepte volgens de nationale wetgeving in acht nemen.
Minimale profieldiepte 2 mm
» Als de minimale profieldiepte lager is dan de minimale waarde:
Banden wisselen.
Leeftijd van de banden controleren.
Info
De productiedatum van de banden staat meestal op het opschrift van de banden
en wordt met de laatste vier cijfers van de DOT aanduiding gekenmerkt. De eer-
ste twee cijfers wijzen op de week van productie en de laatste twee cijfers op het
jaar van productie.
KTM adviseert de banden te wisselen, onafhankelijk van de daadwerkelijke slij-
tage van de banden, uiterlijk echter na 5 jaar.
» Als de band ouder is dan vijf jaar:
Banden vervangen.
13 WIELEN, BANDEN 111
13.7 Bandenspanning controleren
Info
Een te lage bandenspanning leidt tot buitengewone slijtage en oververhitting van de band.
Een goede bandenspanning garandeert een optimaal rijcomfort en maximale levensduur van de band.
400695-01
Ventieldopje verwijderen.
Bandenspanning controleren bij koude banden.
Bandenspanning Solo
voor 2,4 bar
achter 2,4 bar
Bandenspanning met bijrijder / volledige nuttige belasting
voor 2,4 bar
achter 2,6 bar
» Als de bandenspanning niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Bandenspanning corrigeren.
Ventieldopje monteren.
Info
De rubberpakking in het ventieldopje voorkomt dat er lucht uit de band stroomt
als het ventiel defect is.
14 ELEKTRONICA 112
14.1 Accu uitbouwen x
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Houd accu's buiten bereik van kinderen.
Draag geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril.
Voorkom contact met accuzuur en accugassen.
Houd vonken of open vuur uit de buurt van de accu. Laad de accu alleen in goed geventileerde ruimtes.
Bij aanraking met de huid met veel water spoelen. Als er accuzuur in de ogen komt, ten minste 15 minuten met water spoelen
en een arts opzoeken.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenAls de motorfiets met een lege of zonder accu wordt gebruikt, kunnen elektronische componenten en vei-
ligheidsvoorzieningen worden beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege of zonder accu gebruiken.
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor uitzetten.
Bugspoiler demonteren. ( pag. 81)
14 ELEKTRONICA 113
B00191-10
Hoofdwerk
Kabelbinder verwijderen.
Stekker van startrelais verwijderen.
Kabelboom opzij duwen.
Schroeven 1 verwijderen.
Afdekking 2 omlaag klappen.
B00192-10
Minkabel 3 van de accu losklemmen.
Pluskabel 4 van de accu losklemmen.
Accu 5 uit het accuvak nemen.
Info
Motorfiets nooit met een lege of zonder accu gebruiken. In beide gevallen kun-
nen elektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen worden beschadigd.
Het voertuig is daarom niet meer verkeersveilig.
14 ELEKTRONICA 114
14.2 Accu inbouwen x
B00192-11
Hoofdwerk
Accu in accuvak positioneren.
Pluskabel 1 klemmen.
Minkabel 2 klemmen.
B00191-11
Afdekking 3 omhoog zwenken.
Schroeven 4 monteren en vastdraaien.
Stekker op startrelais steken.
Kabelboom positioneren en met kabelbinder vastzetten.
Nawerk
Bugspoiler monteren. ( pag. 81)
Tijd instellen. ( pag. 32)
14 ELEKTRONICA 115
14.3 Accu laden x
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Houd accu's buiten bereik van kinderen.
Draag geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril.
Voorkom contact met accuzuur en accugassen.
Houd vonken of open vuur uit de buurt van de accu. Laad de accu alleen in goed geventileerde ruimtes.
Bij aanraking met de huid met veel water spoelen. Als er accuzuur in de ogen komt, ten minste 15 minuten met water spoelen
en een arts opzoeken.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOnderdelen en componenten van de accu belasten het milieu.
Accu niet bij het huisvuil gooien. Een defecte accu op milieuvriendelijke wijze afdanken. De accu afgeven bij uw
KTM-distributeur of bij een verzamelpunt voor oude accu's.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
14 ELEKTRONICA 116
Info
Ook als de accu niet wordt belast verliest hij dagelijks aan lading.
De laadtoestand en de wijze van laden zijn erg belangrijk voor de levensduur van de accu.
Snel laden met een hogere laadstroom heeft een negatief effect op de levensduur.
Als de laadstroom, laadspanning en laadtijd worden overschreden ontsnapt er elektrolyt via de veiligheidskleppen. Daardoor verliest
de accu aan capaciteit.
Als de accu leeg is gestart moet hij meteen weer worden geladen.
Bij langere stilstand in lege toestand treden er diepteontlading en sulftatie op, waardoor de accu vernietigd wordt.
De accu is onderhoudsvrij, dat betekent dat het zuurniveau niet hoeft te worden gecontroleerd.
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor uitzetten.
Bugspoiler demonteren. ( pag. 81)
Accu uitbouwen. x ( pag. 112)
14 ELEKTRONICA 117
700588-01
Hoofdwerk
Acculader op de accu klemmen. Acculader inschakelen.
Acculader (58429074000)
Met deze acculader kunt u ook de rustspanning en het startvermogen van de accu en
dynamo testen. Bovendien kan met deze lader de accu niet worden overladen.
Info
Verwijder nooit het deksel 1.
Accu laden met maximaal 10% van de capaciteit, dat op het accuhuis 2 is aan-
gegeven.
Acculader na het laden uitschakelen.
Voorgeschreven waarde
Laadstroom, laadspanning en laadtijd mogen niet worden overschreden.
Accu regelmatig bijladen als de motor-
fiets niet wordt gebruikt
3 maanden
Nawerk
Accu inbouwen. x ( pag. 114)
Bugspoiler monteren. ( pag. 81)
Tijd instellen. ( pag. 32)
14 ELEKTRONICA 118
14.4 Hoofdzekering vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor brandDoor het gebruik van verkeerde zekeringen kan het elektrisch systeem overbelast raken.
Alleen zekeringen gebruiken met het voorgeschreven aantal ampères. Zekeringen nooit overbruggen of repareren.
Info
Met de hoofdzekering worden alle stroomverbruikers van het voertuig beveiligd. De hoofdzekering bevindt zich naast de accu onder
de bugspoiler.
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor uitzetten.
Bugspoiler demonteren. ( pag. 81)
14 ELEKTRONICA 119
B00194-10
Hoofdwerk
Stekker en beschermkap 1 verwijderen.
Defecte hoofdzekering 2 verwijderen.
Info
Een defecte zekering herkent u aan de gebroken smeltdraad A.
In het startrelais bevindt zich een reservezekering 3.
Nieuwe hoofdzekering inzetten.
Zekering (58011109130) ( pag. 178)
Tip
Nieuwe reservezekering in het startrelais plaatsen, zodat u er een bij u hebt als
het nodig is.
Beschermkap 1 en stekker monteren.
Nawerk
Bugspoiler monteren. ( pag. 81)
Tijd instellen. ( pag. 32)
14 ELEKTRONICA 120
14.5 Zekeringen afzonderlijke stroomverbruikers vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor brandDoor het gebruik van verkeerde zekeringen kan het elektrisch systeem overbelast raken.
Alleen zekeringen gebruiken met het voorgeschreven aantal ampères. Zekeringen nooit overbruggen of repareren.
Info
Het zekeringenblok met de zekeringen van de afzonderlijke stroomverbruikers bevindt zich onder het zadel.
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor uitzetten.
Zadel demonteren. ( pag. 82)
B00195-10
Hoofdwerk
Deksel van het zekeringenblok 1 openen.
14 ELEKTRONICA 121
B00196-10
Zekeringen controleren.
Info
Een defecte zekering herkent u aan de gebroken smeltdraad A.
Defecte zekering verwijderen.
Voorgeschreven waarde
Borging 1 - 10 A - ontsteking
Zekering 2 - 15 A - groot licht, dimlicht, zijlicht, achterlicht, nummerplaatverlichting
Zekering 3 - 10 A - claxon, remlicht, richtingaanwijzer
Zekering 4 - 10 A - radiateurventilator
Zekering 5 - 10 A - brandstofpomp
Zekering 6 - 10 A - hoofdrelais, gecombineerd instrument
Zekering 7 - 10 A - klok
Zekering 8 - 10 A - voor extra apparatuur (continu plus)
Zekering 9 - 10 A - voor extra apparatuur (met contactschakelaar geschakelde plus)
Zekering 10 - geen functie
Zekering SPARE - 10 A/15 A - reservezekeringen
Voldoende sterke reservezekering plaatsen.
Zekering (75011088010) ( pag. 178)
Zekering (75011088015) ( pag. 178)
Tip
Nieuwe reservezekering plaatsen, zodat u er een bij u hebt als het nodig is.
Deksel van zekeringenblok sluiten.
14 ELEKTRONICA 122
Nawerk
Zadel monteren. ( pag. 82)
14.6 Dimlichtlamp vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorLagere lichtsterkte.
Vet op deze lampbuisjes verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector. De buisjes voor de montage reinigen en vetvrij houden.
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor uitzetten.
L00429-10
Hoofdwerk
Schroeven 1 verwijderen.
14 ELEKTRONICA 123
L00430-10
Spatbord met een doek afdekken.
Koplampkap naar voren zwenken.
L00446-10
Ventieldopje 3 verwijderen.
Steekverbinding 4 loskoppelen.
B00201-10
Veerbeugel 5 losmaken.
Lamp van koplamp 6 verwijderen.
Nieuwe lamp in het koplamphuis positioneren.
Dimlicht (H7 / sokkel PX26d) ( pag. 178)
Info
Lamp van de koplamp zo plaatsen, dat de uitsteeksels in de uitsparingen grij-
pen.
14 ELEKTRONICA 124
Veerbeugel positioneren.
L00446-10
Steekverbinding 4 verbinden.
Ventieldopje 3 monteren.
L00429-10
Koplampkap positioneren. Schroeven 1 monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
Werking van de lampen controleren.
14.7 Lamp voor groot licht vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorLagere lichtsterkte.
Vet op deze lampbuisjes verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector. De buisjes voor de montage reinigen en vetvrij houden.
14 ELEKTRONICA 125
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor uitzetten.
L00429-10
Hoofdwerk
Schroeven 1 verwijderen.
L00430-10
Spatbord met een doek afdekken.
Koplampkap naar voren zwenken.
14 ELEKTRONICA 126
L00447-10
Ventieldopje 3 verwijderen.
Steekverbinding 4 loskoppelen.
B00204-10
Veerbeugel 5 losmaken.
Lamp van koplamp 6 verwijderen.
Nieuwe lamp in het koplamphuis positioneren.
Groot licht (H3 / sokkel PX22s) ( pag. 178)
Info
Lamp van de koplamp zo plaatsen, dat de uitsteeksels in de uitsparingen grij-
pen.
Veerbeugel positioneren.
14 ELEKTRONICA 127
L00447-10
Steekverbinding 4 verbinden.
Ventieldopje 3 monteren.
L00429-10
Koplampkap positioneren. Schroeven 1 monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
Werking van de lampen controleren.
14.8 Zijlichtlamp vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorLagere lichtsterkte.
Vet op deze lampbuisjes verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector. De buisjes voor de montage reinigen en vetvrij houden.
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor uitzetten.
14 ELEKTRONICA 128
L00433-10
Hoofdwerk
Schroef 1 verwijderen.
L00434-10
Spoiler van de koplampkap licht naar de zijkant duwen.
Lampfitting 2 eruit trekken.
Lamp 3 verwijderen.
Nieuwe lamp in de fitting positioneren.
Zijlicht (W5W / sokkel W2,1x9,5d) ( pag. 178)
Fitting met lamp voorzichtig in de houder in de koplamp positioneren.
L00433-10
Schroef 1 monteren en vastdraaien.
Werking van de lampen controleren.
14 ELEKTRONICA 129
14.9 Knipperlichtlamp vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorLagere lichtsterkte.
Vet op deze lampbuisjes verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector. De buisjes voor de montage reinigen en vetvrij houden.
L00431-10
Schroef aan achterzijde van het knipperlichthuis verwijderen.
Diffusorplaat 1 voorzichtig afnemen.
Lamp 2 zacht tegen de fitting duwen, ca. 30° tegen de klok in draaien en uit de fitting
trekken.
Nieuwe lamp zachtjes in de fitting duwen en met de klok mee draaien tot de aanslag.
Richtingaanwijzer (RY10W / sokkel BAU15s) ( pag. 178)
Richtingaanwijzer controleren op goede werking.
Diffusorplaat positioneren.
Schroef inzetten en eerst tegen de klok in draaien, tot de schroef met een kleine ruk
vastklikt in schroefgang. Schroef licht vastdraaien.
14.10 Remlichtlamp vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorLagere lichtsterkte.
Vet op deze lampbuisjes verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector. De buisjes voor de montage reinigen en vetvrij houden.
Voorwerk
Zadel demonteren. ( pag. 82)
14 ELEKTRONICA 130
L00432-10
Hoofdwerk
Lampfitting 1 tot de aanslag tegen de klok in draaien en uit het achterlicht nemen.
L00436-10
Lamp 2 zacht tegen de fitting duwen, tegen de klok in draaien en uit de fitting trek-
ken.
Nieuwe lamp zachtjes in de fitting duwen en met de klok mee draaien tot de aanslag.
Remlicht (PR21W / sokkel BAW15s) ( pag. 178)
Lampfitting in het achterlicht steken en met de klok mee draaien tot de aanslag.
Nawerk
Zadel monteren. ( pag. 82)
De werking van het remlichtsysteem controleren.
14.11 Achterlichtlampen vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorLagere lichtsterkte.
Vet op deze lampbuisjes verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector. De buisjes voor de montage reinigen en vetvrij houden.
14 ELEKTRONICA 131
Voorwerk
Zadel demonteren. ( pag. 82)
L00432-11
Hoofdwerk
Lampfittingen 1 voorzichtig uit de houder trekken.
L00437-10
Lamp 2 verwijderen.
Nieuwe lamp in de fitting positioneren.
Achterlicht (WR5W / sokkel W2,1x9,5d) ( pag. 178)
Fittingen met lampen voorzichtig in de houder in het achterlicht positioneren.
Nawerk
Zadel monteren. ( pag. 82)
De werking van de achterlichten controleren.
14 ELEKTRONICA 132
14.12 Nummerplaatverlichting vervangen
B00212-10
Hoofdwerk
Schroeven 1 verwijderen.
B00213-10
Fitting 2 voorzichtig uit de houder trekken.
Lamp verwijderen.
Nieuwe lamp in de fitting positioneren.
Nummerplaatverlichting (W5W / sokkel W2,1x9,5d) ( pag. 178)
Fitting met lamp voorzichtig in de houder positioneren.
14 ELEKTRONICA 133
B00212-10
Nummerplaathouder positioneren.
Schroeven 1 monteren en vastdraaien.
Nawerk
De werking van de nummerplaatverlichting controleren.
14.13 Stand koplamp controleren
0
0
AA
0
0
BB
400726-10
Voertuig op een horizontale ondergrond voor een lichte muur zetten en in de hoogte van
het midden van de koplamp een markering aanbrengen.
Nog een markering aanbrengen op een afstand B onder de eerste markering.
Voorgeschreven waarde
Afstand B 5 cm
Voertuig op afstand A loodrecht voor de muur zetten en het dimlicht inschakelen.
Voorgeschreven waarde
Afstand A 5 m
Nu gaat de bestuurder, eventueel met bagage en bijrijder op de motorfiets zitten.
Stand van de koplamp controleren.
De grens tussen licht en donker moet bij een gebruiksklare motorfiets met bestuur-
der, eventueel met bagage en bijrijder, precies op de onderste markering liggen.
14 ELEKTRONICA 134
» Als deze grens tussen licht en donker niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Lichtbundelbreedte van de koplamp instellen.
14.14 Lichtbundelbreedte koplamp instellen
Voorwerk
Stand van de koplamp controleren. ( pag. 133)
L00435-10
Hoofdwerk
Met de stelschroef 1 de lichtbundelbreedte van de koplamp instellen.
Voorgeschreven waarde
De grens tussen licht en donker moet bij de rijklare motorfiets met bestuurder precies
op de onderste markering liggen (aangebracht bij: koplampstand controleren).
Info
Draaien met de klok mee verbreedt de lichtbundel en draaien tegen de klok in
versmalt de lichtbundel.
Bij extra belading kan er een correctie van de lichtbundelbreedte van de kop-
lamp nodig zijn.
15 KOELSYSTEEM 135
15.1 Koelsysteem
L00438-10
Door de waterpomp 1 in de motor is er een gedwongen circulatie van het koelmiddel.
De druk die bij verwarming in het koelsysteem ontstaat wordt geregeld door een klep in de
radiateurdop. Daardoor is de aangegeven koelmiddeltemperatuur toegestaan zonder dat er
met functiestoringen rekening moet worden gehouden.
125 °C
0
0
22
B00242-01
Koeling vindt plaats door de rijwind en een radiateurventilator die door een thermoschake-
laar wordt aangestuurd.
Hoe lager de snelheid, hoe lager de koelwerking. Ook vervuilde radiateurribben verlagen de
koelwerking.
Door de uitzetting van de warmte stroomt het overtollige koelmiddel naar het vaste reser-
voir 2. Als de temperatuur daalt wordt dit koelmiddel weer teruggezogen in het koelsys-
teem.
15.2 Antivries en koelmiddelpeil controleren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Radiateur, radiateurslangen en de overige componenten van het koelsysteem niet openen bij een warme motor. Motor en koel-
systeem laten afkoelen. Verbrande huid meteen onder lauw water houden.
15 KOELSYSTEEM 136
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Erop letten dat koelmiddel niet in aanraking komt met huid, ogen of kleding. Bij contact met de ogen meteen met water spoe-
len en een arts raadplegen. Huid bij contact meteen reinigen met water en zeep. Als koelmiddel is ingeslikt meteen een arts
raadplegen. Kleding die met koelmiddel in aanraking is gekomen uittrekken. Houd koelmiddel buiten bereik van kinderen.
Voorwaarden
Motor is koud.
Voorwerk
Motorfiets verticaal zetten op een horizontale ondergrond.
Spoiler demonteren. ( pag. 78)
Info
Enkel de rechterkant demonteren.
B00221-11
Hoofdwerk
Radiateurdop 1 en dop 2 van het vaste reservoir verwijderen.
Antivries van het koelmiddel controleren.
25… 45 °C
» Als de antivries van het koelmiddel niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Antivries van het koelmiddel corrigeren.
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir controleren.
Het koelmiddelpeil moet tussen min en max liggen.
» Als het koelmiddelpeil in het vaste reservoir niet met de voorgeschreven waarde
overeenkomt, maar nog niet leeg is:
Koelmiddel tot de bovenste markering vullen.
15 KOELSYSTEEM 137
Alternatief 1
Koelmiddel ( pag. 185)
Alternatief 2
Koelmiddel (gebruiksklaar gemengd) ( pag. 186)
» Als er zich geen koelmiddel in het vaste reservoir bevindt:
Koelsysteem controleren op lekkage. x
Info
Niet met de motorfiets rijden!
Koelsysteem vullen/ontluchten. x ( pag. 140)
Dop 2 op het vaste reservoir monteren.
L00439-10
Koelmiddelpeil in de radiateur controleren.
De radiateur moet volledig gevuld zijn.
» Als het koelmiddelpeil niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Koelmiddelpeil corrigeren en oorzaak van het verlies vaststellen.
Alternatief 1
Koelmiddel ( pag. 185)
Alternatief 2
Koelmiddel (gebruiksklaar gemengd) ( pag. 186)
» Als meer koelmiddel moet worden bijgevuld dan de voorgeschreven waarde:
> 0,50 l
Koelsysteem vullen/ontluchten. x ( pag. 140)
Radiateurdop 1 monteren.
Nawerk
Spoiler monteren. ( pag. 79)
15 KOELSYSTEEM 138
15.3 Koelmiddelpeil in vast reservoir controleren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Radiateur, radiateurslangen en de overige componenten van het koelsysteem niet openen bij een warme motor. Motor en koel-
systeem laten afkoelen. Verbrande huid meteen onder lauw water houden.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Erop letten dat koelmiddel niet in aanraking komt met huid, ogen of kleding. Bij contact met de ogen meteen met water spoe-
len en een arts raadplegen. Huid bij contact meteen reinigen met water en zeep. Als koelmiddel is ingeslikt meteen een arts
raadplegen. Kleding die met koelmiddel in aanraking is gekomen uittrekken. Houd koelmiddel buiten bereik van kinderen.
Voorwaarden
Motor is koud.
Radiateur is volledig gevuld.
L00440-10
Motorfiets op een horizontale ondergrond zetten.
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir 1 controleren.
Het koelmiddelpeil moet tussen min en max liggen.
» Als het koelmiddelpeil in het vaste reservoir niet met de voorgeschreven waarde
overeenkomt, maar nog niet leeg is:
Spoiler demonteren. ( pag. 78)
Info
Enkel de rechterkant demonteren.
Dop van het vaste reservoir verwijderen.
15 KOELSYSTEEM 139
Koelmiddel tot de markering max vullen.
Alternatief 1
Koelmiddel ( pag. 185)
Alternatief 2
Koelmiddel (gebruiksklaar gemengd) ( pag. 186)
Dop op het vaste reservoir monteren.
Spoiler monteren. ( pag. 79)
» Als er zich geen koelmiddel in het vaste reservoir bevindt:
Koelsysteem controleren op lekkage. x
Info
Niet met de motorfiets rijden!
Koelsysteem vullen/ontluchten. x ( pag. 140)
15.4 Koelmiddel aftappen x
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Radiateur, radiateurslangen en de overige componenten van het koelsysteem niet openen bij een warme motor. Motor en koel-
systeem laten afkoelen. Verbrande huid meteen onder lauw water houden.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Erop letten dat koelmiddel niet in aanraking komt met huid, ogen of kleding. Bij contact met de ogen meteen met water spoe-
len en een arts raadplegen. Huid bij contact meteen reinigen met water en zeep. Als koelmiddel is ingeslikt meteen een arts
raadplegen. Kleding die met koelmiddel in aanraking is gekomen uittrekken. Houd koelmiddel buiten bereik van kinderen.
15 KOELSYSTEEM 140
B00221-10
Radiateurdop 1 verwijderen.
L00438-11
Geschikte bak onder de motor klaarzetten.
Schroef 2 verwijderen.
Voertuig licht naar rechts kantelen.
Koelmiddel volledig laten uitlopen.
Schroef 2 met nieuwe pakking monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef waterpompdeksel M6 10 Nm
15.5 Koelsysteem vullen/ontluchten x
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Erop letten dat koelmiddel niet in aanraking komt met huid, ogen of kleding. Bij contact met de ogen meteen met water spoe-
len en een arts raadplegen. Huid bij contact meteen reinigen met water en zeep. Als koelmiddel is ingeslikt meteen een arts
raadplegen. Kleding die met koelmiddel in aanraking is gekomen uittrekken. Houd koelmiddel buiten bereik van kinderen.
15 KOELSYSTEEM 141
Voorwerk
Spoiler demonteren. ( pag. 78)
B00223-10
Hoofdwerk
Erop letten, dat de aftapplug aan het waterpompdeksel is vastgedraaid.
Ontluchtingsschroef 1 verwijderen.
0
AA
400677-10
Voertuig in de afgebeelde positie zetten en beveiligen tegen wegrollen. Er moet een
hoogteverschil van A worden bereikt.
Voorgeschreven waarde
Hoogteverschil A 50 cm
Info
Om alle lucht uit het koelsysteem te laten ontsnappen moet het voertuig vooraan
iets worden opgetild. Een slecht ontlucht koelsysteem heeft een lager koelvermo-
gen waardoor de motor oververhit kan raken.
15 KOELSYSTEEM 142
B00223-10
Radiateurdop afnemen en koelmiddel vullen totdat deze zonder luchtbellen uit de
ontluchtingsopening stroomt en meteen de ontluchtingsschroef 1 monteren en
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
Alternatief 1
Koelmiddel ( pag. 185)
Alternatief 2
Koelmiddel (gebruiksklaar gemengd) ( pag. 186)
Radiateur volledig vullen met koelmiddel. Radiateurdop monteren.
Voertuig op zijstandaard zetten.
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir controleren. ( pag. 138)
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen,
de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten draaien zonder een
geschikte afzuiginstallatie.
Motor starten en laten warmlopen totdat de rijtemperatuur is bereikt.
6 balkjes van de temperatuurindicator branden.
Motor uitzetten en laten afkoelen.
Na het afkoelen nog een keer het koelmiddelpeil in de radiateur controleren en indien
nodig koelmiddel bijvullen.
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir controleren. ( pag. 138)
Nawerk
Spoiler monteren. ( pag. 79)
16 MOTOR AFSTELLEN 143
16.1 Gaskabelspeling controleren
400192-10
Controleren of gashendel soepel beweegt.
Stuur in rechtuitstand zetten. Gashendel licht heen en weer bewegen en de speling van
de gaskabel bepalen.
Speling gaskabel 3… 5 mm
» Als de speling van de gaskabel niet met de voorgeschreven waarde overeenkomt:
Speling gaskabel instellen. x ( pag. 144)
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen,
de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten draaien zonder een
geschikte afzuiginstallatie.
Motor starten en stationair laten draaien. Stuur over het gehele stuurbereik heen en
weer bewegen.
Het stationaire toerental mag daarbij niet veranderen.
» Als het stationair toerental verandert:
Speling gaskabel instellen. x ( pag. 144)
16 MOTOR AFSTELLEN 144
16.2 Speling gaskabel instellen x
101610-10
Stuur in rechtuitstand zetten.
Regelklepsteller met KTM-diagnosetool in de uitgangspositie zetten.
Manchette 1 naar achteren schuiven.
Contramoer 2 losdraaien.
Gaskabelspeling met de stelschroef 3 instellen.
Voorgeschreven waarde
Speling gaskabel 3… 5 mm
Contramoer 2 vastdraaien.
Manchetten 1 erop schuiven.
Controleren of de gashendel soepel beweegt.
16.3 Uitgangspositie versnellingshendel controleren
00
AA
400692-10
In de rijpositie op het voertuig gaan zitten en de afstand A meten tussen de bovenkant
van de laars en versnellingshendel.
Afstand versnellingshendel tot bovenkant
laars
10… 20 mm
» Als de afstand niet met de voorgeschreven waarde overeenkomt:
Uitgangspositie van de versnellingshendel instellen. x ( pag. 145)
16 MOTOR AFSTELLEN 145
16.4 Uitgangspositie versnellingshendel instellen x
L00441-10
Moeren 1 losdraaien en schakelstang 2 draaien totdat het versnellingshendel in de
gewenste positie staat.
Voorgeschreven waarde
Afstand A < 70 mm
Info
De afstand A mag niet worden overschreden!
Het instelbereik is beperkt.
Moeren 1 vastdraaien.
De scharniereinden 3 staan na het vastdraaien van de moeren in het midden en
zijn identiek op elkaar uitgelijnd. De lagerschalen kunnen vrij bewegen.
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 146
17.1 Motoroliepeil controleren
Voorwerk
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen,
de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten draaien zonder een
geschikte afzuiginstallatie.
Motor starten en laten warmlopen totdat de rijtemperatuur is bereikt.
6 balkjes van de temperatuurindicator branden.
L00442-11
Hoofdwerk
Motor uitzetten.
Motorfiets op een horizontaal oppervlak verticaal neerzetten (niet op de zijstandaard).
Info
Na het uitzetten van de motor eerst een minuut wachten en dan pas controleren.
Motoroliepeil op de oliestijgbuis 1 controleren.
Het motoroliepeil moet tussen de markeringen min en max liggen.
» Als het motoroliepeil niet in het aangegeven bereik ligt:
Motorolie bijvullen. ( pag. 153)
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 147
17.2 Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen x
B00119-01
Motorolie aftappen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen. x ( pag. 147)
Motorolie vullen. x ( pag. 151)
17.3 Motorolie aftappen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen x
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenTijdens het rijden worden de motor- en transmissieolie in de motorfiets zeer heet.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidshandschoenen dragen. Verbrande huid meteen onder lauw water houden.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
De motorolie moet worden afgetapt als de motor warm is.
Voorwerk
Bugspoiler demonteren. ( pag. 81)
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 148
B00225-10
Hoofdwerk
Geschikte bak onder de motor klaarzetten.
Olieaftapschroef 1 met magneet en pakking verwijderen.
Motorolie volledig uit de motor laten stromen.
B00226-10
Schroeven 2 verwijderen en deksel 3 verwijderen.
Oliezeef met een tang uit het motorhuis trekken.
B00227-10
Geschikte bak onder de motor klaarzetten.
Olieaftapschroef 4 verwijderen.
Motorolie volledig uit de olietank laten stromen.
Schroeven 5 verwijderen en olieleiding 6 opzij zwenken.
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 149
B00228-10
Oliezeef 7 uit de olietank trekken.
B00229-10
Schroeven 8 verwijderen. Oliefilterdop 9 met keerring verwijderen.
Oliefilter bk uit het oliefilterhuis trekken.
Seegerringtang verkeerd (51012011000)
Motorolie volledig laten uitlopen.
Alle oliezeven en olieaftapschroeven met magneet grondig reinigen.
Alle afdichtvlakken reinigen.
B00230-10
Nieuw oliefilter plaatsen.
Keerring van de oliefilterdop smeren met olie.
Oliefilterdop 9 monteren. Schroeven monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven motor M5 6 Nm
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 150
B00231-10
Pakking bl van de oliezeef controleren op beschadigingen en goed vastzitten.
Oliezeef 7 in de olietank steken.
B00227-10
Olieleiding 6 positioneren. Schroeven 5 monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven motor M6 10 Nm
Olieaftapschroef 4 met magneet en nieuwe afdichting monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Olieaftapschroef met magneet M12x1,5 25 Nm
B00225-10
Olieaftapschroef 1 met magneet en nieuwe pakking monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Olieaftapschroef met magneet M22x1,5 35 Nm
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 151
B00226-11
Oliezeef met de markering TOP naar boven in het motorhuis schuiven.
Vormring in deksel 3 controleren op beschadigingen en correct vastzitten.
Deksel positioneren. Schroeven monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef koppelingsdeksel M6 10 Nm
Nawerk
Bugspoiler monteren. ( pag. 81)
17.4 Motorolie vullen x
Info
Te weinig motorolie of olie van onvoldoende kwaliteit leidt tot voortijdige slijtage van de motor.
Voorwerk
Spoiler demonteren. ( pag. 78)
Info
Enkel de rechterkant demonteren.
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 152
B00232-10
Hoofdwerk
De hoeveelheid olie moet in twee stappen worden gevuld.
Motorolie 3,0 l Buitentemperatuur:
0 °C
Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 186)
Buitentemperatuur:
< 0 °C
Motorolie
(SAE 5W/40)
( pag. 186)
Schroefdop 1 verwijderen en motorolie vullen.
Motorolie (1e deel-
hoeveelheid) ca.
2,50 l Buitentemperatuur:
0 °C
Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 186)
Buitentemperatuur:
< 0 °C
Motorolie
(SAE 5W/40)
( pag. 186)
Afsluitschroef monteren.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen,
de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten draaien zonder een
geschikte afzuiginstallatie.
Motor starten en laten warmlopen totdat de rijtemperatuur is bereikt.
6 balkjes van de temperatuurindicator branden.
Smeersysteem controleren op lekkage.
Motor uitzetten.
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 153
Motorfiets op een horizontaal oppervlak verticaal neerzetten (niet op de zijstandaard).
Afsluitschroef verwijderen.
L00442-10
Motorolie tot de markering max van de oliestijgbuis 2 vullen.
Motorolie (2e deel-
hoeveelheid) ca.
0,50 l Buitentemperatuur:
0 °C
Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 186)
Buitentemperatuur:
< 0 °C
Motorolie
(SAE 5W/40)
( pag. 186)
Afsluitschroef monteren.
Nawerk
Spoiler monteren. ( pag. 79)
17.5 Motorolie bijvullen
Info
Te weinig motorolie of olie van onvoldoende kwaliteit leidt tot voortijdige slijtage van de motor.
Het motoroliepeil moet bij een warme motor worden gecorrigeerd.
Voorwerk
Spoiler demonteren. ( pag. 78)
Info
Enkel de rechterkant demonteren.
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 154
L00443-10
Hoofdwerk
Schroefdop 1 verwijderen.
Motorolie tot de markering max van de oliestijgbuis 2 vullen.
Voorwaarden
Buitentemperatuur: 0 °C
Motorolie (SAE 10W/50) ( pag. 186)
Voorwaarden
Buitentemperatuur: < 0 °C
Motorolie (SAE 5W/40) ( pag. 186)
Info
Voor een optimale prestatie van de motorolie wordt aangeraden geen verschil-
lende motoroliesoorten te mengen.
We raden aan indien nodig de motorolie te verversen.
Afsluitschroef monteren.
Nawerk
Spoiler monteren. ( pag. 79)
18 REINIGING, ONDERHOUD 155
18.1 Motorfiets reinigen
Aanwijzing
Materiële schadeBeschadiging en vernietiging van componenten door hogedrukreiniger.
Bij het reinigen van het voertuig met een hogedrukreiniger, de waterstraal niet direct op de elektrische componenten, stekkers, bow-
denkabels, lagers etc. richten. Een minimale afstand van 60 cm tussen de sproeier van de hogedrukreiniger en de component aanhou-
den. Een te hoge druk kan storingen veroorzaken of deze onderdelen vernietigen.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
De motorfiets regelmatig reinigen, zo blijven de waarde en het uiterlijk gedurende langere tijd behouden.
Directe zonnestralen op de motorfiets tijdens het reinigen vermijden.
401061-01
Uitlaatsysteem afsluiten, om te voorkomen dat er water indringt.
Grove vervuiling eerst met een zachte waterstraal verwijderen.
Sterk vervuilde plekken met een normale in de handel verkrijgbare motorfietsreiniger
inspuiten en met een kwastje behandelen.
Motorfietsreiniger ( pag. 190)
18 REINIGING, ONDERHOUD 156
Info
Warm water met een in de handel verkrijgbare motorfietsreiniger en een zachte
spons gebruiken. Motorfietsreiniger nooit op het droge voertuig aanbrengen,
altijd eerst met water afspoelen.
Als u met het voertuig door strooizout bent gereden, moet hij in koud water wor-
den gereinigd. Warm water versterkt de zoutwerking.
Nadat de motorfiets grondig met een zachte waterstraal is afgespoeld moet hij goed
worden gedroogd.
Afsluiting van het uitlaatsysteem verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door nat of vervuild remsys-
teem.
Vervuild of nat remsysteem voorzichtig schoon- resp. droogremmen.
Na de reiniging een kort stuk rijden, totdat de motor de rijtemperatuur heeft bereikt.
Info
Door de warmte verdampt het water ook op de niet toegankelijke plaatsen van de
motor en het remsysteem.
Na het afkoelen van de motorfiets alle glij- en lagerpunten smeren.
Ketting reinigen. ( pag. 84)
Blank metalen onderdelen (met uitzondering van de remschijven en het uitlaatsysteem)
met antiroestmiddel behandelen.
Reinigings- en conserveringsmiddel voor metaal en rubber ( pag. 190)
Alle gelakte onderdelen behandelen met een onderhoudsmiddel voor lakken.
Hoogglans-politoer voor lak ( pag. 189)
18 REINIGING, ONDERHOUD 157
Alle kunststof onderdelen en geëloxeerde onderdelen behandelen met een mild
reinigings- en verzorgingsmiddel.
Reinigingsmiddel en politoer voor glanzende en matte lakken, metalen en kunststof
oppervlakken ( pag. 190)
Contact-/stuurslot smeren.
Universele oliespray ( pag. 191)
18.2 Controle en onderhoud voor rijden in de winter
Info
Als de motorfiets ook in de winter wordt gebruikt, moet er rekening worden gehouden met strooizout op de wegen. Daarom moeten
er voorzorgsmaatregelen worden genomen tegen het agressieve strooizout.
Als u met het voertuig door strooizout bent gereden, moet hij na het einde van de rit met koud water worden gereinigd. Warm water
versterkt de zoutwerking.
401060-01
Motorfiets reinigen. ( pag. 155)
Remsysteem reinigen.
Info
Na IEDERE rit op wegen met strooizout moeten de remklauwen en remplaketten
in afgekoelde en gemonteerde toestand, grondig met koud water worden gerei-
nigd en goed worden gedroogd.
Na het rijden op wegen met strooizout moet de motorfiets grondig met koud
water gereinigd en goed gedroogd worden.
Motor, achterbrug en alle overige blanke of verzinkte onderdelen (met uitzondering van
de remschijven) met antiroestmiddel op wasbasis behandelen.
18 REINIGING, ONDERHOUD 158
Info
Er mag geen antiroestmiddel op de remschijven terechtkomen, aangezien daar-
door de remwerking sterk wordt verminderd.
Ketting reinigen. ( pag. 84)
19 STALLING 159
19.1 Stalling
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Erop letten dat brandstof niet in aanraking komt met de huid, ogen en kleding. Adem brandstofdampen niet in. Bij contact met
de ogen meteen met water spoelen en een arts raadplegen. Huid bij contact meteen reinigen met water en zeep. Als brandstof
is ingeslikt meteen een arts raadplegen. Kleding die in aanraking is gekomen met brandstof meteen uittrekken. Brandstof vol-
gens de voorschriften bewaren in een jerrycan en uit de buurt van kinderen houden.
Info
Als u de motorfiets voor langere tijd niet wilt gebruiken moet u volgende maatregelen nemen of laten nemen.
Controleer voordat u de motorfiets gaat stallen eerst of alle onderdelen werken en niet zijn versleten. Als er servicewerkzaamheden,
reparaties of wijzigingen nodig zijn, kunt u dat het beste doen tijdens de overwintering (minder drukte bij de geautoriseerde KTM-
garage). Zo voorkomt u lange wachttijden in de geautoriseerde KTM-garage bij aanvang van het seizoen.
401058-01
Motorfiets reinigen. ( pag. 155)
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen. x ( pag. 147)
Antivries en koelmiddelpeil controleren. ( pag. 135)
Bij het laatste tanken voor het stilleggen van de motorfiets, brandstofadditief bijmen-
gen.
Brandstofadditief ( pag. 189)
Brandstoftank zo veel mogelijk leeg rijden totdat het waarschuwingslampje voor het
brandstofpeil gaat branden en op het display TRIP F verschijnt. Dan kunt u verse brand-
stof tanken als u weer gaat rijden.
Bandenspanning controleren. ( pag. 111)
Accu uitbouwen. x ( pag. 112)
Accu laden. x ( pag. 115)
19 STALLING 160
Voorgeschreven waarde
Opslagtemperatuur van de accu zonder
directe blootstelling aan zonnestralen
0… 35 °C
Voertuig stallen op een droge plaats en niet blootstellen aan grote temperatuurschom-
melingen.
Info
KTM adviseert om de motorfiets op te krikken.
Motorfiets met hefbok achteraan opkrikken. ( pag. 76)
Motorfiets met hefbok vooraan opkrikken. ( pag. 77)
De motorfiets afdekken met een luchtdoorlatend dekzeil of een deken.
Info
In geen geval mogen hiervoor luchtdichte materialen worden gebruikt, omdat er
dan geen vocht kan ontsnappen en er corrosie ontstaat.
Het is zeer slecht de motor van een gestalde motorfiets voor korte tijd te laten
draaien. Aangezien de motor daarbij niet voldoende warm wordt, condenseert
de waterdamp die bij de verbranding ontstaat en leidt ertoe dat de kleppen en
uitlaat gaan roesten.
19 STALLING 161
19.2 Inbedrijfname na stalling
401059-01
Motorfiets van hefbok vooraan nemen. ( pag. 77)
Motorfiets van hefbok achteraan nemen. ( pag. 76)
Accu laden. x ( pag. 115)
Accu inbouwen. x ( pag. 114)
Tijd instellen. ( pag. 32)
Brandstof tanken. ( pag. 59)
Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname uitvoeren. ( pag. 49)
Een proefrit maken.
20 FOUTEN OPSPOREN 162
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Motor draait bij het indrukken van de
e-starterknop niet door
Bedieningsfouten Stappen voor de startprocedure uitvoeren.
( pag. 50)
Accu leeg
Accu laden. x ( pag. 115)
Ruststroom controleren. x
Zekering 1 of 5 doorgesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 120)
Hoofdzekering doorgesmolten Hoofdzekering vervangen. ( pag. 118)
Contact-/stuurslot en/of noodstopscha-
kelaar defect
Noodstopschakelaar controleren. x
Contact-/stuurslot controleren. x
Veiligheidsstartsysteem defect
Veiligheidsstartsysteem controleren. x
Fout in CAN-bus communicatie Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen. x
Gecombineerd instrument defect
Gecombineerd instrument controleren. x
Besturingsapparaat e-startblokkering
defect
Besturingsapparaat e-startblokkering controle-
ren. x
Motor draait alleen door, als de koppe-
lingshendel is getrokken
Er is een versnelling geschakeld Versnelling in neutraal schakelen.
Veiligheidsstartsysteem defect
Veiligheidsstartsysteem controleren. x
Motor draait door, hoewel er een ver-
snelling is geschakeld
Veiligheidsstartsysteem defect
Veiligheidsstartsysteem controleren. x
Motor draait door, maar springt niet
aan
Koppeling brandstofslangverbinding
niet verbonden
Koppeling brandstofslangverbinding verbinden.
Fout in het brandstofinspuitsysteem Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen. x
Motor heeft te weinig vermogen Luchtfilter sterk vervuild
Luchtfilter vervangen. x
20 FOUTEN OPSPOREN 163
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Motor heeft te weinig vermogen Fout in het brandstofinspuitsysteem Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen. x
Motor wordt overmatig heet Te weinig koelmiddel in koelsysteem
Koelsysteem controleren op lekkage. x
Antivries en koelmiddelpeil controleren.
( pag. 135)
Radiateurlamellen sterk vervuild Radiateurlamellen reinigen.
Schuimvorming in het koelsysteem
Koelmiddel aftappen. x ( pag. 139)
Koelsysteem vullen/ontluchten. x ( pag. 140)
Geknikte of beschadigde radiateurslang
Radiateurslang vervangen. x
Zekering 4 doorgesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 120)
Thermostaat defect
Thermostaat controleren. x
Defect aan het ventilatiesysteem van
radiateur
Radiateurventilator controleren. x
Lucht in het koelsysteem
Koelsysteem vullen/ontluchten. x ( pag. 140)
FI waarschuwingslampje (MIL) brandt
of knippert
Fout in het brandstofinspuitsysteem Foutengeheugen met KTMdiagnosetool uitle-
zen. x
Motor slaat tijdens het rijden af Onvoldoende brandstof Brandstof tanken. ( pag. 59)
Zekering 1 of 5 doorgesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 120)
Hoog olieverbruik Motoroliepeil te hoog Motoroliepeil controleren. ( pag. 146)
Vloeibaarheid motorolie te dun (visco-
siteit)
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en olie-
zeven reinigen. x ( pag. 147)
Koplamp en achterlicht werken niet Zekering 2 doorgesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 120)
20 FOUTEN OPSPOREN 164
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Richtingaanwijzer, remlicht en claxon
werken niet
Zekering 3 doorgesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 120)
Accu leeg Contact bij het uitzetten van het voer-
tuig niet uitgeschakeld
Accu laden. x ( pag. 115)
Accu wordt niet geladen door de
dynamo
Laadspanning controleren. x
Er wordt niets weergegeven op de dis-
play van het gecombineerde instru-
ment
Zekering 6 doorgesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 120)
Snelheidsindicator in het gecombi-
neerde instrument werkt niet
Kabelboom van de wieltoerentalsensor
en/of stekker beschadigd of geoxideerd
Wieltoerentalsensor controleren. x
21 KNIPPERCODE 165
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
02 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 2x kort
Voorwaarde voor fout Schakelcircuit impulsgever - fout in schakelcircuit
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
06 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 6x kort
Voorwaarde voor fout Regelklepsensor circuit A - ingangssignaal te laag
Regelklepsensor circuit A - ingangssignaal te hoog
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
07 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 7x kort
Voorwaarde voor fout Regelklepsensor circuit B - ingangssignaal te laag
Regelklepsensor circuit B - ingangssignaal te hoog
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
09 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 9x kort
Voorwaarde voor fout Druksensor inlaatluchtbuis cilinder 1 - ingangsignaal te laag
Druksensoraanzuigbuis cilinder 1 - ingangssignaal te hoog
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
11 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 1x lang, 1x kort
Voorwaarde voor fout Druksensoraanzuigbuis cilinder 2 - ingangssignaal te laag
Druksensoraanzuigbuis cilinder 2 - ingangssignaal te hoog
21 KNIPPERCODE 166
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
12 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 1x lang, 2x kort
Voorwaarde voor fout Temperatuursensor koelmiddel - ingangssignaal te laag
Temperatuursensor koelmiddel - ingangssignaal te hoog
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
13 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 1x lang, 3x kort
Voorwaarde voor fout Temperatuursensor inlaatlucht - ingangsignaal te laag
Temperatuursensor inlaatlucht - ingangsignaal te hoog
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
14 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 1x lang, 4x kort
Voorwaarde voor fout Druksensor omgevingslucht - ingangssignaal te laag
Druksensor omgevingslucht - ingangssignaal te hoog
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
15 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 1x lang, 5x kort
Voorwaarde voor fout Hellinghoeksensor - ingangsignaal te laag
Hellinghoeksensor - ingangsignaal te hoog
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
17 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 1x lang, 7x kort
Voorwaarde voor fout Lambdasonde cilinder 1, sonde 1 - fout in schakelcircuit
21 KNIPPERCODE 167
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
18 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 1x lang, 8x kort
Voorwaarde voor fout Lambdasonde cilinder 2, sonde 1 - fout in schakelcircuit
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
24 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 2x lang, 4x kort
Voorwaarde voor fout Voedingsspanning - fout in schakelcircuit
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
25 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 2x lang, 5x kort
Voorwaarde voor fout Zijstandaard fout in schakelcircuit
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
33 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 3x lang, 3x kort
Voorwaarde voor fout Inspuitklep cilinder 1 - fout in schakelcircuit
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
34 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 3x lang, 4x kort
Voorwaarde voor fout Inspuitklep cilinder 2 - fout in schakelcircuit
21 KNIPPERCODE 168
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
37 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 3x lang, 7x kort
Voorwaarde voor fout Bobine 1, cilinder 1 - fout in schakelcircuit
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
38 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 3x lang, 8x kort
Voorwaarde voor fout Bobine 1, cilinder 2 - fout in schakelcircuit
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
41 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 4x lang, 1x kort
Voorwaarde voor fout Besturing brandstofpomp - onderbreking/kortsluiting met massa
Besturing brandstofpomp - ingangssignaal te hoog
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
45 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 4x lang, 5x kort
Voorwaarde voor fout Lambdasonde verwarming cilinder 1, sonde 1 - onderbreking/kortsluiting met massa
Lambdasonde verwarming cilinder 1, sonde 1 - ingangssignaal te hoog
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
46 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 4x lang, 6x kort
Voorwaarde voor fout Lambdasonde verwarming cilinder 2, sonde 1 - onderbreking/kortsluiting met massa
Lambdasonde verwarming cilinder 2, sonde 1 - ingangssignaal te hoog
21 KNIPPERCODE 169
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
49 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 4x lang, 9x kort
Voorwaarde voor fout Smoorklepsteller circuit A - fout in schakelcircuit
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
50 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 5x kort
Voorwaarde voor fout Smoorklepsteller circuit B - fout in schakelcircuit
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
54 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 5x lang, 4x kort
Voorwaarde voor fout Secundaire luchtklep - onderbreking/kortsluiting met massa
Secundaire luchtklep - ingangssignaal te hoog
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
68 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 6x lang, 8x kort
Voorwaarde voor fout Druksensor aanzuigbuis cilinder 1 - aansluiting niet dicht
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
69 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 6x lang, 9x kort
Voorwaarde voor fout Druksensor aanzuigbuis cilinder 2 - aansluiting niet dicht
21 KNIPPERCODE 170
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
91 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 9x lang, 1x kort
Voorwaarde voor fout Storing CANbus-communicatie
22 TECHNISCHE GEGEVENS 171
22.1 Motor
Bouwwijze 2-cilinder 4-takt ottomotor, 75° V-indeling, gekoeld met vloeistof
Cilinderinhoud 999 cm³
Slag 62,4 mm
Boring 101 mm
Compressie 11,5:1
Besturing DOHC, 4 kleppen per cilinder, aandrijving via ketting
Klep - diameter
Afvoer 33 mm
Invoer 38 mm
Klepspeling
Afvoer bij: 20 °C 0,25… 0,30 mm
Invoer bij: 20 °C 0,10… 0,15 mm
Krukaslager Glijlager
Drijfstanglager Glijlager
Zuigers Lichtmetaal gesmeed
Zuigerveer 1 L-ring, 1 conische ring, 1 olieschraapveer
Motorsmering Dry-sump smering met 2 rotorpompen
Primaire overbrenging 35:67
Koppeling Meerplaats-koppeling in oliebad / hydraulisch bediend
Aandrijving 6 versnellingen met klauwschakeling
Overbrengingsverhouding
1e versnelling 14:36
2e versnelling 16:30
22 TECHNISCHE GEGEVENS 172
3e versnelling 20:30
4e versnelling 21:27
5e versnelling 23:26
6e versnelling 25:26
Mengselbehandeling Elektronisch aangestuurde brandstofinspuiting
Ontstekingssysteem Contactvrij aangestuurd volledig elektronisch ontstekingssysteem
met digitale ontstekingsvertraging
Dynamo 12 V, 450 W
Bougie NGK LKAR8BI-9
Elektrodenafstand bougie 0,8 mm
Koeling Vloeistofkoeling, permanente circulatie koelmiddel door water-
pomp
Stationair toerental 1.400… 1.500 1/min
Starthulp E-starter
22.2 Aanhaalmomenten motor
Schroef olie-inspuitbuis M4 6 Nm
Loctite
®
243™
Slangklem aanzuigflens M4 1,5 Nm
Overige schroeven motor M5 6 Nm
Schroef hoekaansluiting aan klepdeksel M5 3 Nm
Loctite
®
243™
Schroef lagerborging M5 6 Nm
Loctite
®
243™
Schroef sensor versnellingsherkenning M5 3 Nm
Loctite
®
243™
Schroef steunplaat schakelwalslager M5 6 Nm
Loctite
®
243™
Schroef vergrendelingshendel M5 6 Nm
Loctite
®
243™
22 TECHNISCHE GEGEVENS 173
Afsluitschroef onderdrukaansluiting M6 5 Nm
Loctite
®
243™
Moer cilinderkop M6 8 Nm
Onderdrukaansluiting M6 2,5 Nm
Loctite
®
243™
Overige schroeven motor M6 10 Nm
Schroef dempingsgewicht koppelings-
deksel
M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef dynamodeksel M6 10 Nm
Schroef impulsgever M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef klepdeksel M6 10 Nm
Schroef koppelingsdeksel M6 10 Nm
Schroef koppelingsveer M6 10 Nm
Schroef lagerbout in dynamodeksel M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef motorhuis M6 10 Nm
Schroef nokkenaslagerplaat M6 10 Nm
Schroef oliepomphuis M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef startmotor M6 10 Nm
Schroef stationairhouder M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef stator M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef versnellingshendel M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef versnellingsvergrendeling M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef vrijloopnaaf M6 13 Nm
Loctite
®
648™
Schroef waterpompdeksel M6 10 Nm
Schroef waterpompwiel M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Olievernevelaar M6x0,75 4 Nm
Loctite
®
243™
22 TECHNISCHE GEGEVENS 174
Schroef cilinderkop M8 1e niveau
18 Nm
2e niveau
23 Nm
Loctite
®
243™
Schroef geledingsrail distributieketting M8 15 Nm
Loctite
®
243™
Schroef koppelingsdeksel M8 15 Nm
Schroef nokkenaslagerplaat M8 1e niveau
10 Nm
2e niveau
18 Nm
Schroef spanrail distributieketting M8 20 Nm
Loctite
®
243™
Tapeind uitlaatflens M8 15 Nm
Afsluitschroef koppelingssmering M10 15 Nm
Moer cilinderkop (buitenliggend) M10 1e niveau
23 Nm
2e niveau
34 Nm
Geldt alleen bij gebruik van:
Ringsleutelelement 13 mm
(60029081000)
Geolied met motorolie
Moer cilinderkop aan distributieketting-
schacht
M10 1e niveau
25 Nm
2e niveau
38 Nm
Geolied met motorolie
Penschroef cilinderkop in motorhuis M10 20 Nm
Schroef lagerpen dubbel stuurwiel M10 30 Nm
Oliedrukschakelaar M10x1 10 Nm
22 TECHNISCHE GEGEVENS 175
Schroef drijfstanglager M10x1 1e niveau
25 Nm
2e niveau
30 Nm
3e niveau
60°
Bougie M12x1,25 18 Nm
Afsluitschroef cilinderkop (2e cilinder) M12x1,5 25 Nm
Temperatuursensor koelmiddel M12x1,5 12 Nm
Afsluitschroef oliefilterhuis M14x1,5 15 Nm
Loctite
®
243™
Afsluitschroef distributiekettingspanner M16x1,5 20 Nm
Ontluchtingsaansluiting dynamodeksel M16x1,5 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef rotor M16x1,5 150 Nm
Loctite
®
243™
Inschroefaansluitingen koelsysteem M20x1,5 10 Nm Loctite
®
577™
Moer balansas M20x1,5 120 Nm
Loctite
®
243™
Moer ketting-aandrijfwiel M20x1,5 100 Nm
Loctite
®
243™
Moer koppelingmeenemer M22x1,5 130 Nm
Loctite
®
243™
Olieaftapschroef met magneet M22x1,5 35 Nm
Schroef in dynamodeksel M24x1,5 8 Nm
Moer primair tandwiel M33LHx1,5 130 Nm
Loctite
®
243™
22.3 Vulhoeveelheden
22.3.1 Motorolie
Motorolie 3,0 l Buitentemperatuur: 0 °C Motorolie (SAE 10W/50)
( pag. 186)
22 TECHNISCHE GEGEVENS 176
Motorolie 3,0 l Buitentemperatuur: < 0 °C Motorolie (SAE 5W/40)
( pag. 186)
22.3.2 Koelmiddel
Koelmiddel 2,10 l Koelmiddel ( pag. 185)
Koelmiddel (gebruiksklaar gemengd) ( pag. 186)
22.3.3 Brandstof
Brandstoftankvolume totaal ca. 18,5 l Brandstof super loodvrij (ROZ 95) ( pag. 185)
Brandstofreserve ca. 3,5 l
22.4 Chassis
Frame Buisframe van chroommolybdeen staalbuizen, geëloxeerd
Voorvork WP Suspension Up Side Down 4860 ROMA PA
Schokdemper WP Suspension 4618 BAVP DCC
Veerweg
voor 135 mm
achter 150 mm
Remsysteem
voor Dubbele schijfrem met radiaal gemonteerde remklauwen met vier
zuigers, remschijven vlottend gelagerd
achter Enkele schijfrem met enkele remklauwzuiger, remschijf vast gela-
gerd
Remschijven - diameter
22 TECHNISCHE GEGEVENS 177
voor 320 mm
achter 240 mm
Remschijven - slijtagegrens
voor 4 mm
Remschijf - slijtagegrens
achter 4,5 mm
Bandenspanning Solo
voor 2,4 bar
achter 2,4 bar
Bandenspanning met bijrijder / volledige nuttige belasting
voor 2,4 bar
achter 2,6 bar
Secundaire overbrenging 16:38
Ketting 5/8 x 5/16” Xring
Balhoofdhoek 67,3°
Wielstand 1.450±10 mm
Zithoogte onbelast 850 mm
Afstand van bodem, onbelast 150 mm
Gewicht zonder brandstof ca. 186 kg
Maximaal toegestane asbelasting voor 180 kg
Maximaal toegestane asbelasting achter 250 kg
Maximaal toegestaan totaalgewicht 387 kg
22 TECHNISCHE GEGEVENS 178
22.5 Elektronica
Accu YTZ14S Accuspanning: 12 V
Nominale capaciteit: 11,2 Ah
Onderhoudsvrij
Zekering 75011088010 10 A
Zekering 75011088015 15 A
Zekering 58011109130 30 A
Dimlicht H7 / sokkel PX26d 12 V
55 W
Groot licht H3 / sokkel PX22s 12 V
55 W
Zijlicht W5W / sokkel W2,1x9,5d 12 V
5 W
Instrumentverlichting en controlelampjes LED
Richtingaanwijzer RY10W / sokkel BAU15s 12 V
10 W
Achterlicht WR5W / sokkel W2,1x9,5d 12 V
5 W
Remlicht PR21W / sokkel BAW15s 12 V
21 W
Nummerplaatverlichting W5W / sokkel W2,1x9,5d 12 V
5 W
22 TECHNISCHE GEGEVENS 179
22.6 Banden
Band vooraan Band achteraan
120/70 ZR 17 M/C 58W TL
Metzeler Sportec M5 Interact
180/55 ZR 17 M/C 73W TL
Metzeler Sportec M5 Interact
Meer informatie vindt u in het servicegedeelte onder:
http://www.ktm.com
22.7 Voorvork
Artikelnummer voorvork 14.18.7J.31
Voorvork WP Suspension Up Side Down 4860 ROMA PA
Ingaande demping
Comfort 23 klikken
Standaard 18 klikken
Sport 13 klikken
Uitgaande demping
Comfort 12 klikken
Standaard 10 klikken
Sport 8 klikken
Veervoorspanning - Preload Adjuster
Comfort 5 omwentelingen
Standaard 5 omwentelingen
Sport 5 omwentelingen
Veerlengte met voorspanbus(sen) 352 mm
Veerconstante
22 TECHNISCHE GEGEVENS 180
Zacht 9 N/mm
Gemiddeld (standaard) 9,5 N/mm
Hard 10 N/mm
Lengte voorvork 757 mm
Lengte luchtkamer 100±20 mm
Voorvorkolie per vorkpoot 517 ml Vorkpootolie (SAE 4) (48601166S1) ( pag. 188)
22.8 Schokdemper
Artikelnummer schokdemper 15.18.7J.05
Schokdemper WP Suspension 4618 BAVP DCC
Ingaande demping low speed
Comfort 25 klikken
Standaard 20 klikken
Sport 15 klikken
Ingaande demping high speed
Comfort 2 omwentelingen
Standaard 1,5 omwentelingen
Sport 1 omwenteling
Uitgaande demping
Comfort 12 klikken
Standaard 10 klikken
Sport 8 klikken
Veervoorspanning
Comfort 6 mm
22 TECHNISCHE GEGEVENS 181
Standaard 6 mm
Sport 6 mm
Veerconstante
Zacht 160 N/mm
Gemiddeld (standaard) 170 N/mm
Hard 180 N/mm
Veerlengte 185 mm
Gasdruk 10 bar
Statische veerweg 17 mm
Inbouwlengte 392 mm
Stootdemperolie Stootdemperolie (SAE 2,5) (50180342S1) ( pag. 187)
22.9 Aanhaalmomenten chassis
Schroef zijstandaardschakelaar M4 2 Nm
Loctite
®
243™
Overige schroeven chassis M5 5 Nm
Schroef brandstofsensor M5 3 Nm
Schroef glijblok M5 5 Nm
Schroef tankdop M5 5 Nm
Schroef zadelbevestiging aan brandstof-
tank
M5 4 Nm
Moer achterlicht M6 8 Nm
Overige moeren chassis M6 10 Nm
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
Schroef brandstofpomp M6 6 Nm
22 TECHNISCHE GEGEVENS 182
Schroef bugspoiler M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef glijblok M6 6 Nm
Loctite
®
243™
Schroef hielbescherming M6 2 Nm
Loctite
®
243™
Schroef houder brandstoftank M6 6 Nm
Schroef klem stuurdemper M6 4 Nm
Loctite
®
243™
Schroef kogelscharnier drukstang op
rempedaalcilinder
M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef rempedaalcilinder M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef schakelaskering aan de scha-
kelas
M6 18 Nm
Loctite
®
243™
Schroef schakelstang M6 12 Nm
Loctite
®
243™
Schroef spatbord achterwiel M6 6 Nm
Loctite
®
243™
Schroef spoiler M6 6 Nm
Overige moeren chassis M8 25 Nm
Overige schroeven chassis M8 25 Nm
Schroef asopname M8 15 Nm
Schroef bovenste framearm M8 25 Nm
Schroef bovenste kroonplaat M8 12 Nm
Schroef contactslot (een keer te gebrui-
ken)
M8
Loctite
®
243™
Schroef klem stuurdemper M8 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef klem stuurdemper M8 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef omkering schakelas M8 25 Nm
Loctite
®
243™
Schroef onderste framearm M8 25 Nm
Schroef onderste kroonplaat M8 15 Nm
22 TECHNISCHE GEGEVENS 183
Schroef rempedaal M8 25 Nm
Loctite
®
243™
Schroef remschijf achter M8 30 Nm
Loctite
®
243™
Schroef remschijf voor M8 30 Nm
Loctite
®
243™
Schroef stuurdemper aan klem M8 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef stuurklemmen M8 20 Nm
Schroef uitlaatklem aan bochtstuk M8 8 Nm
Schroef uitlaatklem aan einddemper M8 35 Nm
Schroef veerhouder aan de zijstandaard-
console
M8 25 Nm
Loctite
®
243™
Schroef versnellingshendel M8 25 Nm
Loctite
®
243™
Schroef voetsteunhouder achter M8 25 Nm
Loctite
®
243™
Schroef voetsteunhouder voor M8 25 Nm
Loctite
®
243™
Schroef vorkbuis M8 20 Nm
Overige moeren chassis M10 45 Nm
Overige schroeven chassis M10 45 Nm
Schroef adapter zijstandaard M10 45 Nm
Loctite
®
243™
Schroef houder brandstoftank M10 15 Nm
Schroef motorophanging M10 45 Nm
Schroef stuuradapter M10 45 Nm
Schroef zijstandaard M10 35 Nm
Loctite
®
243™
Schroef zijstandaardconsole M10 45 Nm
Loctite
®
243™
Kettingwielbout M10x1,25 50 Nm
Loctite
®
243™
Schroef remklauw voor M10x1,25 45 Nm
Loctite
®
243™
Olieaftapschroef met magneet M12x1,5 25 Nm
22 TECHNISCHE GEGEVENS 184
Schroef schokdemper boven M14x1,5 80 Nm Schroefdraad ingevet
Schroef schokdemper onder M14x1,5 80 Nm Schroefdraad ingevet
Lambdasonde M18x1,5 45 Nm
Moer zadelslot M19x1 8 Nm
Moer achterbrugbout M19x1,5 130 Nm Schroefdraad ingevet
Schroef balhoofd M20x1,5 12 Nm
Moer steekas achter M25x1,5 90 Nm Schroefdraad ingevet
Schroef steekas voor M25x1,5 45 Nm
23 GEBRUIKSSTOFFEN 185
Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
Volgens
DIN EN 228 (ROZ 95)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend loodvrije superbenzine die voldoet aan de aangegeven norm of van dezelfde kwaliteit is.
Een aandeel van maximaal 10 % ethanol (E10 brandstof) kan daarbij zonder bezwaar worden gebruikt.
Info
Gebruik geen brandstof van methanol (bijv. M15, M85, M100) of met een aandeel van meer dan 10 % ethanol (bijv. E15,
E25, E85, E100).
Hydraulische olie (15)
Volgens
ISO VG (15)
Voorgeschreven waarde
Alleen hydraulische olie gebruiken die voldoet aan de aangegeven norm (zie gegevens op de verpakking) en over de geschikte eigen-
schappen beschikt. KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
Hydraulic Fluid 75
Koelmiddel
Voorgeschreven waarde
Alleen geschikt koelmiddel gebruiken (ook in landen met hoge temperaturen). Minderwaardig antivries kan leiden tot roestvorming en
schuimvorming. KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
23 GEBRUIKSSTOFFEN 186
Mengverhouding
Antivries: 25… 45 °C 50 % antiroest/antivries
50 % gedestilleerd water
Koelmiddel (gebruiksklaar gemengd)
Antivries 40 °C
Leverancier
Motorex
®
COOLANT G48
Motorolie (SAE 10W/50)
Volgens
JASO T903 MA ( pag. 192)
SAE ( pag. 192) (SAE 10W/50)
Voorgeschreven waarde
Alleen motorolie gebruiken die voldoet aan de aangegeven normen (zie gegevens op de verpakking) en over de geschikte eigenschap-
pen beschikt. KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Volledig synthetische motorolie
Leverancier
Motorex
®
Power Synt 4T
Motorolie (SAE 5W/40)
Volgens
JASO T903 MA ( pag. 192)
SAE ( pag. 192) (SAE 5W/40)
23 GEBRUIKSSTOFFEN 187
Voorgeschreven waarde
Alleen motorolie gebruiken die voldoet aan de aangegeven normen (zie gegevens op de verpakking) en over de geschikte eigenschap-
pen beschikt. KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Volledig synthetische motorolie
Leverancier
Motorex
®
Power Synt 4T
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1
Volgens
DOT
Voorgeschreven waarde
Alleen remvloeistof gebruiken die voldoet aan de aangegeven norm (zie gegevens op de verpakking) en over de geschikte eigenschap-
pen beschikt. KTM adviseert producten van Castrol en Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Castrol
RESPONSE BRAKE FLUID SUPER DOT 4
Motorex
®
Brake Fluid DOT 5.1
Stootdemperolie (SAE 2,5) (50180342S1)
Volgens
SAE ( pag. 192) (SAE 2,5)
Voorgeschreven waarde
Alleen oliesoorten gebruiken die voldoen aan de aangegeven normen (zie gegevens op de verpakking) en over de geschikte eigenschap-
pen beschikken.
23 GEBRUIKSSTOFFEN 188
Vorkpootolie (SAE 4) (48601166S1)
Volgens
SAE ( pag. 192) (SAE 4)
Voorgeschreven waarde
Gebruik alleen olie die voldoet aan de aangegeven normen (zie gegevens op verpakking) en de juiste eigenschappen heeft.
24 HULPSTOFFEN 189
Brandstofadditief
Voorgeschreven waarde
KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
Fuel Stabilizer
Duurzaam vet
Voorgeschreven waarde
KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
Bike Grease 2000
Hoogglans-politoer voor lak
Voorgeschreven waarde
KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
Moto Polish
Kettingreinigingsmiddel
Voorgeschreven waarde
KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
Chain Clean
24 HULPSTOFFEN 190
Kettingspray onroad
Voorgeschreven waarde
KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
Chainlube Road
Motorfietsreiniger
Voorgeschreven waarde
KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
Moto Clean 900
Reinigings- en conserveringsmiddel voor metaal en rubber
Voorgeschreven waarde
KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
Protect & Shine
Reinigingsmiddel en politoer voor glanzende en matte lakken, metalen en kunststof oppervlakken
Voorgeschreven waarde
KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
Clean & Polish
24 HULPSTOFFEN 191
Universele oliespray
Voorgeschreven waarde
KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
Joker 440 Synthetic
25 NORMEN 192
JASO T903 MA
Door verschillende technische ontwikkelingsrichtingen is een eigen specificatie voor 4-takt motorfietsen nodig - de JASO T903 MA norm.
Vroeger werd voor 4-takt motorfietsen motorolie voor auto's gebruikt omdat er geen eigen motorfietsspecificatie was. Voor motoren van
auto's zijn lange service-intervallen vereist, bij motoren van motorfietsen staat een hoog vermogensrendement bij hoge toerentallen op de
voorgrond. Bij de meeste motoren voor motorfietsen worden ook de versnelling en de koppeling met dezelfde olie gesmeerd. De JASO MA
norm voldoet aan deze speciale vereisten.
SAE
De SAE-viscositeitsklassen zijn vastgelegd door de Society of Automotive Engineers voor de indeling van oliën op basis van hun viscositeit.
De viscositeit beschrijft slechts een van de eigenschappen van olie en zegt niets over de kwaliteit.
INDEX 193
INDEX
A
Accu
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
laden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114
Achterlichtlampen
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 130
Achterwiel
inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105
Afbeelding voertuig
linksvoor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
rechtsachter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
Afbeeldingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Afremmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
Antivries
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 135
Artikelnummer schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
Artikelnummer voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
B
Bagage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
Bagagebeugels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
Bandenspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111
Bedieningshandleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
Beoogd gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
Beschermende kleding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
Boordgereedschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41
Bugspoiler
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
C
Claxonknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
Contactslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
Controlelampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
D
Demperpakkingen achterwielnaaf
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
Dimlichtlamp
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 122
E
E-starterknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
F
Fouten opsporen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 162-164
Framenummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
G
Garantie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Gashendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
Gaskabelspeling
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143
INDEX 194
Gebruiksdefinitie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
Gecombineerd instrument
controlelampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
display . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
functietoetsen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
kilometer of mijl instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
overzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
snelheidsweergave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
temperatuureenheid instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
tijd . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
tijd instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
toerenteller . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
waarschuwing voor gladde wegen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
weergave omgevingstemperatuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
weergave van de koelmiddeltemperatuur . . . . . . . . . . . . . 37
weergave ODO . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
weergave TRIP 1 instellen/terugzetten . . . . . . . . . . . . . . . 33
weergave TRIP 2 instellen/terugzetten . . . . . . . . . . . . . . . 34
weergave TRIP F . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
H
Helmbeveiliging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
op voertuig monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83
Hoofdzekering
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 118
Hulpstoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
I
Inbedrijfname
aanwijzingen voor eerste inbedrijfname . . . . . . . . . . . . . . 45
controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname . . . . . . . 49
na de stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 161
K
Ketting
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 88
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84
vervuiling controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84
Ketting-aandrijfwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 88
Kettinggeleiding
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 88
Kettingspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86
Kettingwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 88
Klantenservice . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Knippercode
motorbesturing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 165-170
Knipperlichtlamp
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129
Koelmiddel
aftappen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 139
INDEX 195
Koelmiddelpeil
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 135
in vast reservoir controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 138
Koelsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 135
vullen/ontluchten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140
Koplamp
lichtbundelbreedte instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 134
Koppeling
vloeistofpeil controleren/corrigeren . . . . . . . . . . . . . . . . . 91
Koppelingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 90
L
Lamp voor groot licht
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 124
Lichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
M
Milieu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
Motor
inrijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
Motorfiets
met hefbok achteraan opkrikken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
met hefbok vooraan opkrikken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 155
van hefbok achteraan nemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
van hefbok vooraan nemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
Motornummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
Motorolie
aftappen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 153
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
vullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 151
Motoroliepeil
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146
N
Noodstopschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
Nummerplaatverlichting
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 132
O
Oliefilter
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
Oliezeven
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
Onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 155-158
P
Parkeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
R
Reiniging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 155-158
Remhendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92
Remlichtlamp
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129
INDEX 196
Remmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
Rempedaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97
Remplaketten
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 95
Remschijf van de achterwielrem
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97
Remschijven van de voorwielrem
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92
Remvloeistof
van achterwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 99
van voorwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 94
Remvloeistofpeil
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 98
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 93
Reserveonderdelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Richtingaanwijzerschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
Riem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41
Rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
beginnen met rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
Rijden in de winter
controle en onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
S
Schakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
Schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64
ingaande demping algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
ingaande demping high speed instellen . . . . . . . . . . . . . . 69
ingaande demping low speed instellen . . . . . . . . . . . . . . . 68
uitgaande demping instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
veervoorspanning instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71
Seinlichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
Service . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Serviceschema . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61-63
Sleutelnummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
Speling gaskabel
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144
Spoiler
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
Stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 159
Stand koplamp
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 133
Starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50
Stoppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
Stuurdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75
Stuurpositie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73
Stuurslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
INDEX 197
T
Tankdop
openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
Tanken
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
Technische gegevens
aanhaalmomenten chassis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 181
aanhaalmomenten motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 172
banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179
chassis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 176
elektronica . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 178
motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 171
schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180
voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179
vulhoeveelheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 175
Toebehoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Toestand van de banden
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
Transport . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
Typeplaatje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
V
Veilig gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Verbruiksstoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Versnellingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
uitgangspositie controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 145
Voertuig
beladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
Voetsteunen bijrijder . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
Voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64
ingaande demping instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64
uitgaande demping instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65
veervoorspanning instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
vorkpoten ontluchten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
Voorwiel
inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103
uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102
Vulhoeveelheid
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 176
koelmiddel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 176
motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 175
W
Waarschuwing voor glad wegdek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
Werkinstructies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
Z
Zadel
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
Zadelslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
Zekering
van afzonderlijke stroomverbruikers vervangen . . . . . . . . 120
INDEX 198
Zijlichtlamp
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 127
Zijstandaard . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
*3211960nl*
3211960nl
11/2012
KTM-Sportmotorcycle AG
5230 Mattighofen/Oostenrijk
http://www.ktm.com
Foto: Mitterbauer/KTM
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201

KTM 990 Super Duke R 2013 de handleiding

Type
de handleiding