KTM 690 SMC R 2013 de handleiding

Type
de handleiding
BEDIENINGSHANDLEIDING 2013
690 SMC R EU
690 SMC R AUS/UK
Artikelnr. 3211954nl
BESTE KTM KLANT 1
BESTE KTM KLANT
We wensen u veel geluk met uw keuze voor een KTM motorfiets. U bent nu in het bezit van een moderne sportieve motorfiets en we zijn er
zeker van dat u er veel plezier mee zult beleven, mits u de motorfiets goed onderhoudt.
We wensen u veel rijplezier!
Vul hieronder het serienummer van uw voertuig in.
Framenummer ( pag. 20) Stempel van de dealer
Motornummer ( pag. 21)
Sleutelnummer ( pag. 21)
De bedieningshandleiding komt op het tijdstip dat deze ter perse gaat overeen met de nieuwste stand van het model. Kleine afwijkingen
die het resultaat zijn van een constructieve ontwikkeling kunnen echter niet worden uitgesloten.
Alle hier genoemde gegevens zijn vrijblijvend. De KTM-Sportmotorcycle AG houdt zich het recht voor technische gegevens, prijzen, kleu-
ren, vormen, materialen, dienst- en serviceverlening, constructies, uitrustingen en dergelijke zonder voorafgaande aankondiging en zonder
opgave van redenen te wijzigen resp. zonder vergoeding te annuleren, deze aan te passen aan de plaatselijke situatie of de productie van
een bepaald model zonder voorafgaande aankondiging te beëindigen. KTM is niet aansprakelijk voor leveringsmogelijkheden, afwijkingen
van afbeeldingen en beschrijvingen, drukfouten en vergissingen. De afgebeelde modellen zijn voor een deel voorzien van speciale uitrustin-
gen die niet standaard bij de leveringsomvang horen.
© 2012 KTM-Sportmotorcycle AG, Mattighofen Oostenrijk
Alle rechten voorbehouden
Nadruk, ook gedeeltelijk, en vermenigvuldigingen van welke aard dan ook zijn uitsluitend toegestaan met toestemming van de auteur.
BESTE KTM KLANT 2
ISO 9001(12 100 6061)
KTM past processen voor kwaliteitsbewaking toe, zoals bedoeld in de internationale norm voor kwaliteitsmanagement ISO
9001, die tot een zo hoog mogelijke productkwaliteit leiden.
Afgegeven door: TÃœV Management Service
KTM-Sportmotorcycle AG
5230 Mattighofen, Oostenrijk
INHOUDSOPGAVE 3
INHOUDSOPGAVE
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN................................... 7
1.1 Gebruikte pictogrammen....................................... 7
1.2 Gebruikte formatering........................................... 7
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN .......................................... 8
2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik......................... 8
2.2 Veiligheidsaanwijzingen........................................ 8
2.3 Gevarenniveau en pictogrammen ........................... 9
2.4 Waarschuwing voor manipulaties ........................... 9
2.5 Veilig gebruik .................................................... 10
2.6 Beschermende kleding ....................................... 11
2.7 Werkinstructies.................................................. 11
2.8 Milieu............................................................... 11
2.9 Bedieningshandleiding ....................................... 12
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN ..................................... 13
3.1 Garantie............................................................ 13
3.2 Verbruiksstoffen, hulpstoffen .............................. 13
3.3 Reserveonderdelen, toebehoren ........................... 13
3.4 Service ............................................................. 13
3.5 Afbeeldingen ..................................................... 14
3.6 Klantenservice................................................... 14
4 AFBEELDING VOERTUIG............................................... 16
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor (symbolische
weergave).......................................................... 16
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter (symbolische
weergave).......................................................... 18
5 SERIENUMMERS.......................................................... 20
5.1 Framenummer ................................................... 20
5.2 Typeplaatje ....................................................... 20
5.3 Sleutelnummer.................................................. 21
5.4 Motornummer.................................................... 21
5.5 Artikelnummer voorvork ...................................... 22
5.6 Artikelnummer schokdemper............................... 22
6 BEDIENINGSELEMENTEN............................................. 23
6.1 Koppelingshendel .............................................. 23
6.2 Remhendel........................................................ 23
6.3 Gashendel......................................................... 24
6.4 Claxonknop ....................................................... 24
6.5 Lichtschakelaar ................................................. 25
6.6 Richtingaanwijzerschakelaar ............................... 25
6.7 Noodstopschakelaar ........................................... 26
6.8 E-starterknop..................................................... 26
6.9 Contact-/stuurslot............................................... 27
6.10 Gecombineerd instrument................................... 27
6.10.1 Overzicht ...................................................... 27
6.10.2 Functietoetsen............................................... 28
6.10.3 Toerenteller................................................... 28
6.10.4 Controlelampjes............................................. 29
6.10.5 Display ......................................................... 30
6.10.6 Snelheidsindicatie ......................................... 31
6.10.7 Kilometer of mijl instellen .............................. 31
6.10.8 Tijd .............................................................. 32
6.10.9 Tijd instellen ................................................. 32
6.10.10 Weergave ODO............................................... 33
6.10.11 Weergave TRIP 1 instellen/terugzetten............. 33
6.10.12 Weergave TRIP 2 instellen/terugzetten............. 34
6.10.13 Weergave TRIP F ........................................... 35
6.10.14 Temperatuurindicatie koelmiddel .................... 35
6.11 Tankdop openen ................................................ 36
INHOUDSOPGAVE 4
6.12 Tankdop sluiten................................................. 37
6.13 Zadelontgrendeling............................................. 38
6.14 Handgrepen....................................................... 38
6.15 Voetsteunen bijrijder .......................................... 39
6.16 Versnellingshendel ............................................. 39
6.17 Rempedaal........................................................ 40
6.18 Zijstandaard ...................................................... 41
7 INBEDRIJFNAME.......................................................... 42
7.1 Aanwijzingen voor eerste inbedrijfname................ 42
7.2 Motor inrijden.................................................... 43
7.3 Voertuig beladen................................................ 44
8 RIJ-INSTRUCTIES......................................................... 46
8.1 Controle en onderhoud voor iedere
inbedrijfname.................................................... 46
8.2 Starten ............................................................. 47
8.3 Beginnen met rijden........................................... 48
8.4 Schakelen, rijden............................................... 48
8.5 Afremmen ......................................................... 52
8.6 Stoppen, parkeren.............................................. 53
8.7 Transport .......................................................... 55
8.8 Brandstof tanken ............................................... 56
9 SERVICESCHEMA......................................................... 58
9.1 Serviceschema................................................... 58
10 CHASSIS AFSTELLEN ................................................... 61
10.1 Voorvork/schokdemper........................................ 61
10.2 Ingaande demping voorvork instellen ................... 61
10.3 Uitgaande demping voorvork instellen .................. 62
10.4 Ingaande demping schokdemper ......................... 63
10.5 Ingaande demping low speed van schokdemper
instellen............................................................ 63
10.6 Ingaande demping high speed van schokdemper
instellen............................................................ 64
10.7 Uitgaande demping schokdemper instellen........... 65
10.8 Stuurstand ........................................................ 66
10.9 Stuurstand instellen x...................................... 67
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS ........................... 68
11.1 Motorfiets met hefbok opkrikken ......................... 68
11.2 Motorfiets van hefbok nemen .............................. 68
11.3 Motorfiets met hefbok achteraan opkrikken .......... 69
11.4 Motorfiets van hefbok achter nemen .................... 70
11.5 Motorfiets met hefbok vooraan opkrikken.............. 70
11.6 Motorfiets van hefbok vooraan nemen .................. 71
11.7 Vorkpoten ontluchten ......................................... 71
11.8 Vuilschrapers vorkpoten reinigen ......................... 72
11.9 Voorvorkprotector uitbouwen ............................... 73
11.10 Voorvorkprotector inbouwen ................................ 74
11.11 Zadel afnemen................................................... 74
11.12 Zadel monteren.................................................. 75
11.13 Luchtfilter uitbouwen x.................................... 75
11.14 Luchtfilter monteren x ..................................... 77
11.15 Kettingvervuiling controleren............................... 78
11.16 Ketting reinigen ................................................. 78
11.17 Kettingspanning controleren ............................... 79
11.18 Kettingspanning instellen ................................... 81
11.19 Ketting, kettingwiel, ketting-aandrijfwiel en
kettinggeleiding controleren ................................ 82
11.20 Uitgangspositie koppelingshendel instellen........... 86
INHOUDSOPGAVE 5
11.21 Vloeistofpeil hydraulische koppeling
controleren/corrigeren......................................... 87
12 REMSYSTEEM.............................................................. 89
12.1 Uitgangspositie remhendel instellen .................... 89
12.2 Remschijven controleren..................................... 89
12.3 Remvloeistofpeil voorwielrem controleren ............. 90
12.4 Remvloeistof voorwielrem bijvullen x ................. 91
12.5 Remplaketten voorwielrem controleren ................. 92
12.6 Vrije slag rempedaal controleren.......................... 93
12.7 Uitgangspositie rempedaal instellen x................ 94
12.8 Remvloeistofpeil achterwielrem controleren .......... 95
12.9 Remvloeistof achterwielrem bijvullen x.............. 95
12.10 Remplaketten achterwielrem controleren.............. 97
13 WIELEN, BANDEN ........................................................ 99
13.1 Voorwiel uitbouwen x ....................................... 99
13.2 Voorwiel monteren x....................................... 100
13.3 Achterwiel uitbouwen x.................................. 102
13.4 Achterwiel inbouwen x ................................... 103
13.5 Demperpakkingen achterwielnaaf
controleren x................................................. 104
13.6 Toestand banden controleren ............................ 106
13.7 Binnenbandloos bandensysteem........................ 108
13.8 Bandenspanning controleren............................. 108
13.9 Spaakspanning controleren ............................... 109
14 ELEKTRONICA............................................................ 111
14.1 Accu uitbouwen x.......................................... 111
14.2 Accu inbouwen x........................................... 112
14.3 Accu laden x................................................. 113
14.4 Hoofdzekering vervangen .................................. 116
14.5 Zekeringen afzonderlijke stroomverbruikers
vervangen........................................................ 117
14.6 Koplampkap met koplamp uitbouwen................. 119
14.7 Koplampkap met koplamp inbouwen.................. 121
14.8 Lamp koplamp vervangen ................................. 122
14.9 Zijlichtlamp vervangen...................................... 124
14.10 Knipperlichtlamp vervangen.............................. 125
14.11 Koplampstand controleren ................................ 126
14.12 Lichtbundelbreedte koplamp instellen................ 126
15 KOELSYSTEEM........................................................... 128
15.1 Koelsysteem .................................................... 128
15.2 Antivries en koelmiddelpeil controleren .............. 128
15.3 Koelmiddelpeil controleren ............................... 130
15.4 Koelmiddel aftappen x................................... 132
15.5 Koelsysteem vullen/ontluchten x..................... 133
16 MOTOR AFSTELLEN ................................................... 135
16.1 Speling gaskabel controleren............................. 135
16.2 Speling gaskabel instellen x ........................... 135
16.3 Motorkarakteristiek instellen ............................. 136
16.4 Uitgangspositie versnellingshendel controleren ... 138
16.5 Uitgangspositie versnellingshendel
instellen x..................................................... 138
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR ........................... 140
17.1 Motoroliepeil controleren .................................. 140
17.2 Motorolie verversen, oliefilter vervangen en
oliezeven reinigen x ....................................... 141
17.3 Motorolie aftappen x...................................... 141
17.4 Oliefilter uitbouwen x..................................... 142
17.5 Oliezeven reinigen x....................................... 144
INHOUDSOPGAVE 6
17.6 Oliefilter monteren x...................................... 146
17.7 Motorolie vullen x.......................................... 146
17.8 Motorolie bijvullen ........................................... 147
18 REINIGING, ONDERHOUD........................................... 149
18.1 Motorfiets reinigen ........................................... 149
18.2 Controle en onderhoud voor rijden in de winter ... 151
19 STALLING .................................................................. 153
19.1 Stalling........................................................... 153
19.2 Inbedrijfname na stalling .................................. 155
20 FOUTEN OPSPOREN................................................... 156
21 KNIPPERCODE ........................................................... 159
22 TECHNISCHE GEGEVENS............................................ 163
22.1 Motor.............................................................. 163
22.2 Aanhaalmomenten motor .................................. 164
22.3 Vulhoeveelheden.............................................. 167
22.3.1 Motorolie .................................................... 167
22.3.2 Koelmiddel ................................................. 167
22.3.3 Brandstof.................................................... 168
22.4 Chassis ........................................................... 168
22.5 Elektronica...................................................... 169
22.6 Banden........................................................... 170
22.7 Voorvork.......................................................... 170
22.8 Schokdemper .................................................. 171
22.9 Aanhaalmomenten chassis................................ 172
23 GEBRUIKSSTOFFEN ................................................... 177
24 HULPSTOFFEN........................................................... 181
25 NORMEN ................................................................... 184
INDEX ............................................................................... 185
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN 7
1.1 Gebruikte pictogrammen
Hieronder wordt het gebruik van bepaalde pictogrammen verklaard.
Kenmerkt een verwachte reactie (bijv. van een bepaalde handeling of functie).
Kenmerkt een onverwachte reactie (bijv. van een bepaalde handeling of functie).
Alle werkzaamheden die met dit pictogram zijn gekenmerkt vereisen vakkennis en technisch begrip. Laat de werk-
zaamheden voor uw eigen veiligheid uitvoeren in een geautoriseerde KTM-garage! Daar wordt uw motorfiets door spe-
ciaal geschoolde vakkundige medewerkers met het benodigde hulpgereedschap optimaal onderhouden.
Kenmerkt de verwijzing naar een pagina (op de aangegeven pagina vindt u meer informatie).
1.2 Gebruikte formatering
Hieronder worden de gebruikte letterformaten verklaard.
Eigennaam Kenmerkt een eigennaam.
Naam
®
Kenmerkt een beschermde naam.
Merkâ„¢ Kenmerkt een merk in het handelsverkeer.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 8
2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik
KTM-sportmotorfietsen zijn zodanig ontworpen en gebouwd, dat ze bestand zijn tegen de gangbare belastingen in het normale wegverkeer.
Ze zijn echter niet geschikt voor het rijden op circuits en niet geasfalteerde wegen.
Info
De motorfiets is alleen in de gehomologeerde versie toegelaten voor het rijden op de openbare weg.
2.2 Veiligheidsaanwijzingen
Voor een veilige omgang met het voertuig dient u zich te houden aan enkele veiligheidsaanwijzingen. Lees deze handleiding daarom zorg-
vuldig door. De veiligheidsaanwijzingen zijn geaccentueerd en met links gekoppeld aan de relevante plaatsen in de tekst.
Info
Op het voertuig zijn op goed zichtbare plaatsen verschillende stickers met aanwijzingen en waarschuwingen aangebracht. Deze stic-
kers met aanwijzingen en waarschuwingen nooit verwijderen. Als deze ontbreken kunt u of andere personen de gevaren niet herken-
nen en daardoor letsel oplopen.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 9
2.3 Gevarenniveau en pictogrammen
Gevaar
Waarschuwing voor een gevaar dat direct en met zekerheid overlijden of zwaar blijvend letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste
voorzorgsmaatregelen neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat waarschijnlijk overlijden of zwaar letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen
neemt.
Voorzichtig
Waarschuwing voor een gevaar dat mogelijk licht letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Aanwijzing
Waarschuwing voor een gevaar dat aanmerkelijke schade aan machine of materiaal tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatrege-
len neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat schade aan het milieu tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
2.4 Waarschuwing voor manipulaties
Het is niet toegestaan wijzigingen aan te brengen aan de componenten van de geluidsdemping. De volgende maatregelen of de realisatie
van de betreffende toestanden zijn wettelijk verboden:
1 Verwijderen of buiten werking zetten van systemen of componenten die de geluidsdemping dienen bij een nieuw voertuig, voordat het
wordt verkocht of geleverd aan de eindklant of tijdens de gebruikdsduur van het voertuig voor andere doeleinden als voor onderhoud,
reparatie of vervanging, evenals
2 het gebruik van het voertuig nadat een dergelijk systeem of een dergelijke component verwijderd of buiten werking is gezet.
Voorbeelden van wettelijk verboden manipulaties:
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 10
1 Verwijderen of doorboren van einddempers, geluidsdempers, bochtstukken of andere componenten, die uitlaatgassen geleiden.
2 Verwijderen of doorboren van onderdelen van het inlaatluchtsysteem.
3 Gebruik in niet correcte onderhoudstoestand.
4 Vervangen van bewegende onderdelen van het voertuig, onderdelen van het uitlaatsysteem of onderdelen van het inlaatluchtsysteem
door onderdelen die niet door de fabrikant zijn toegelaten.
2.5 Veilig gebruik
Gevaar
Gevaar voor ongevallen Gevaar door onvoldoende rijvaardigheid.
– Het voertuig niet gebruiken, wanneer u door consumptie van alcohol, medicijnen of drugs of door lichamelijke of psychische
beperkingen niet in staat bent veilig aan het verkeer deel te nemen.
Gevaar
Gevaar voor vergiftiging Uitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben.
– Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen, de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten
draaien zonder een geschikte afzuiginstallatie.
Waarschuwing
Gevaar voor verbranding Sommige onderdelen van het voertuig worden tijdens het rijden zeer heet.
– Hete onderdelen zoals uitlaatsysteem, radiateur, motor, schokdempers en remsysteem niet aanraken. De onderdelen eerst laten
afkoelen voordat u met werkzaamheden aan deze onderdelen begint.
Het voertuig uitsluitend in technisch goede staat, op de boogde wijze, en veiligheids- en milieubewust gebruiken.
Voor het wegverkeer is het juiste rijbewijs vereist.
Storingen, die de veiligheid beperken, onmiddellijk in een geautoriseerde KTM-garage laten verhelpen.
De op het voertuig aangebrachte stickers met aanwijzingen en waarschuwingen in acht nemen.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 11
2.6 Beschermende kleding
Waarschuwing
Gevaar voor letsel Geen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
– Tijdens het rijden altijd beschermende kleding (helm, laarzen, handschoenen, broek en jack met bescherming) dragen. Draag
altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke voorschriften.
Voor uw eigen veiligheid adviseert KTM om het voertuig uitsluitend te gebruiken met geschikte, beschermende kleding.
2.7 Werkinstructies
Voor enkele werkzaamheden zijn hulpgereedschappen vereist. Deze maken geen deel uit van het voertuig, maar kunnen worden besteld
onder vermelding van de aangegeven nummers tussen haakjes. Voorbeeld: lagertrekker (15112017000)
Bij de montage moeten onderdelen die niet meer kunnen worden gebruikt (bijvoorbeeld zelfborgende schroeven en moeren, afdichtingen,
pakkingen, keerringen, splitpennen of borgplaten) door nieuwe onderdelen worden vervangen.
Voor enkele schroefverbindingen is een schroevenlijm (bijvoorbeeld Loctite
®
) vereist. Bij het gebruik moeten de specifieke aanwijzingen van
de fabrikant worden gevolgd.
Onderdelen die na de demontage weer worden gebruikt, moeten worden gereinigd en gecontroleerd op beschadiging en slijtage. Bescha-
digde of versleten onderdelen vervangen.
Na een reparatie of servicebeurt moet worden gecontroleerd of er veilig kan worden gereden met het voertuig.
2.8 Milieu
Door op een verantwoorde manier met uw motorfiets om te gaan kunt u ervoor zorgen dat er geen problemen en conflicten ontstaan. Om de
toekomst van de motorsport veilig te stellen mag u de motorfiets alleen legaal gebruiken, dient u milieubewust te handelen en de rechten
van anderen te respecteren.
Houdt u zich bij het afvoeren van oude olie, andere verbruiks- en hulpstoffen en oude onderdelen aan de geldende wet- en regelgeving in
het betreffende land.
Omdat motorfietsen niet onder de EU-richtlijn voor de afdanking van oude voertuigen vallen bestaat er geen wettelijke regeling voor het
afdanken van een oude motorfiets. Uw geautoriseerde KTM-dealer is u graag van dienst.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 12
2.9 Bedieningshandleiding
Lees de bedieningshandleiding beslist goed en volledig door voordat u voor het eerst gaat rijden. In de bedieningshandleiding vindt u
veel informatie en tips die bediening, gebruik en onderhoud eenvoudiger maken. Alleen zo komt u te weten hoe u het voertuig het beste
afstemt op uw situatie en hoe u zich tegen letsel kunt beschermen.
Bewaar de bedieningshandleiding op een eenvoudig toegankelijke plaats, zodat u deze op ieder moment kunt raadplegen wanneer dat
nodig is.
Neem contact op met een geautoriseerde KTM-dealer wanneer u meer over het voertuig wilt weten of wanneer tijdens het lezen iets niet
duidelijk is.
De bedieningshandleiding is een belangrijk onderdeel van het voertuig en moet bij verkoop aan de nieuwe eigenaar worden gegeven.
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 13
3.1 Garantie
De in het serviceschema voorgeschreven werkzaamheden mogen uitsluitend in een geautoriseerde KTM-garage worden uitgevoerd en moe-
ten in het serviceboekje en op KTM dealer.net worden bevestigd, aangezien anders de aanspraak op garantie vervalt. Bij schade of gevolg-
schade, die door manipulaties en/of wijzigingen aan het voertuig zijn veroorzaakt bestaat er geen aanspraak op garantie.
Meer informatie over de garantie en de afwikkeling ervan vindt u in het serviceboekje.
3.2 Verbruiksstoffen, hulpstoffen
Waarschuwing
Gevaar voor het milieu Ondeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
– Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
U moet de in de bedieningshandleiding gespecificeerde verbruiks- en hulpstoffen (bijvoorbeeld brand- en smeerstoffen) gebruiken.
3.3 Reserveonderdelen, toebehoren
Gebruik voor uw eigen veiligheid alleen reserveonderdelen en toebehoren die door KTM zijn vrijgegeven en/of aanbevolen en laat deze
alleen in een geautoriseerde KTM-garage monteren. Voor andere producten en daardoor veroorzaakte schade is KTM niet aansprakelijk.
Enkele reserveonderdelen en toebehoren zijn bij de betreffende beschrijvingen tussen haakjes aangegeven. Uw KTM-dealer adviseert u
graag.
De actuele KTM PowerParts voor uw voertuig vindt u op de KTM website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
3.4 Service
Voorwaarde voor storingsvrij gebruik en het voorkomen van voortijdige slijtage is dat u zich houdt aan de in de bedieningshandleiding
genoemde service-, onderhouds- en afstelwerkzaamheden aan de motor en het chassis. Door een onjuist afgesteld chassis kunnen
chassiscomponenten beschadigen of afbreken.
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 14
Wanneer het voertuig onder zwaardere omstandigheden wordt gebruikt zoals bij sterke regen, hoge temperaturen of met zware bagage,
kunnen componenten zoals aandrijving, remsystemen of veringscomponenten duidelijk sneller verslijten. Daarom kan het nodig zijn onder-
delen reeds voor het bereiken van de volgende service-interval te controleren of te vervangen.
Het is belangrijk dat u zich strikt houdt aan de voorgeschreven inrijtijden en service-intervallen. De inachtneming daarvan draagt in
belangrijke mate bij aan de verhoging van de levensduur van de motorfiets.
3.5 Afbeeldingen
De in de handleiding weergegeven afbeeldingen tonen deels speciale uitrustingen.
Voor een betere weergave en toelichting kunnen enkele onderdelen gedemonteerd of niet afgebeeld zijn. Voor de betreffende beschrijving
is het echter niet altijd noodzakelijk dat deze onderdelen worden gedemonteerd. Houdt u zich aan de aanwijzingen in de tekst.
3.6 Klantenservice
De geautoriseerde KTM-dealer beantwoordt graag uw vragen over uw voertuig of over KTM.
De lijst met geautoriseerde KTM-dealers vindt u op de KTM-website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
15
4 AFBEELDING VOERTUIG 16
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor (symbolische weergave)
601816-11
4 AFBEELDING VOERTUIG 17
1 Remhendel ( pag. 23)
2 Koppelingshendel ( pag. 23)
3 Handgrepen ( pag. 38)
4 Tankdop
5 Voorvork instelling ingaande demping
6 Motornummer ( pag. 21)
7 Versnellingshendel ( pag. 39)
8 Zijstandaard ( pag. 41)
9 Zadelontgrendeling ( pag. 38)
9 Ingaande demping schokdemper ( pag. 63)
10 Voetsteunen bijrijder ( pag. 39)
4 AFBEELDING VOERTUIG 18
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter (symbolische weergave)
601817-11
4 AFBEELDING VOERTUIG 19
1 Lichtschakelaar ( pag. 25)
1 Richtingaanwijzerschakelaar ( pag. 25)
1 Claxonknop ( pag. 24)
2 Contact-/stuurslot ( pag. 27)
3 Functietoetsen ( pag. 28)
3 Controlelampjes ( pag. 29)
4 Noodstopschakelaar ( pag. 26)
4 E-starterknop ( pag. 26)
5 Gashendel ( pag. 24)
6 Voorvork instelling uitgaande demping
7 Schokdemper instelling uitgaande demping
8 Rempedaal ( pag. 40)
9 Kijkglas motorolie
10 Typeplaatje ( pag. 20)
11 Framenummer ( pag. 20)
5 SERIENUMMERS 20
5.1 Framenummer
601858-10
Het framenummer 1 is in de rechterzijde van het balhoofd gegraveerd.
5.2 Typeplaatje
B01289-10
Het typeplaatje 1 bevindt zich rechts aan het frame.
5 SERIENUMMERS 21
5.3 Sleutelnummer
100179-10
Sleutelnummer 1 staat op de KEYCODECARD.
Info
U hebt het sleutelnummer nodig voor het bestellen van een reservesleutel. Bewaar
de KEYCODECARD op een veilige plaats.
5.4 Motornummer
601860-10
Het motornummer 1 is in de linkerzijde van de motor onder het ketting-aandrijfwiel gegra-
veerd.
5 SERIENUMMERS 22
5.5 Artikelnummer voorvork
601861-10
Het artikelnummer van de voorvork 1 is aan de binnenzijde van de asopname gegraveerd.
5.6 Artikelnummer schokdemper
601862-10
Het artikelnummer van de schokdemper 1 is op de linkerzijde van de stootdemper aange-
bracht.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 23
6.1 Koppelingshendel
601863-10
De koppelingshendel 1 is aan de linkerzijde van het stuur aangebracht.
De koppeling wordt hydraulisch bediend en automatisch bijgesteld.
6.2 Remhendel
601864-10
De remhendel 1 is aan de rechterzijde van het stuur aangebracht.
De voorwielrem wordt geschakeld met de remhendel.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 24
6.3 Gashendel
601864-11
De gashendel 1 is aan de rechterzijde van het stuur aangebracht.
6.4 Claxonknop
601865-12
De claxonknop 1 is aan de linkerzijde van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
• Claxonknop in de uitgangspositie
• Claxonknop ingedrukt – In deze stand wordt de claxon gebruikt.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 25
6.5 Lichtschakelaar
601865-10
De lichtschakelaar 1 is aan de linkerzijde van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Dimlicht aan – Lichtschakelaar is omlaag gezwenkt. In deze stand zijn het
dimlicht en het achterlicht ingeschakeld.
Groot licht aan – Lichtschakelaar is omhoog gezwenkt. In deze stand zijn
het groot licht en het achterlicht ingeschakeld.
6.6 Richtingaanwijzerschakelaar
601865-11
De richtingaanwijzerschakelaar 1 is aan de linkerzijde van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Richtingaanwijzer uit
Richtingaanwijzer links aan – Richtingaanwijzerschakelaar naar links
geschakeld. De richtingaanwijzerschakelaar springt na het schakelen terug
in de middelste stand.
Richtingaanwijzer rechts aan – Richtingaanwijzerschakelaar naar rechts
geschakeld. De richtingaanwijzerschakelaar springt na het schakelen terug
in de middelste stand.
Voor het uitschakelen van de richtingaanwijzer moet u de richtingaanwijzerschakelaar naar
de schakelaarbehuizing duwen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 26
6.7 Noodstopschakelaar
601866-10
De noodstopschakelaar 1 is aan de rechterzijde van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Noodstopschakelaar uit – In deze stand is het ontstekingscircuit onderbro-
ken. Een draaiende motor schakelt uit en een stilstaande motor kan niet
worden gestart.
Noodstopschakelaar aan – Deze stand is noodzakelijk bij het rijden, het
ontstekingscircuit is gesloten.
6.8 E-starterknop
601866-11
De e-starterknop 1 is aan de rechterzijde van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
• E-starterknop in de uitgangspositie
• E-starterknop ingedrukt – In deze stand wordt de e-starter gebruikt.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 27
6.9 Contact-/stuurslot
600825-01
Het contact-/stuurslot 1 bevindt zich voor het zadel.
Mogelijke toestanden
Ontsteking uitOFF – In deze stand is het ontstekingscircuit onderbroken.
Een draaiende motor schakelt uit en een stilstaande motor schakelt niet in.
De contactsleutel kan worden uitgetrokken.
Contact ingeschakeld ON – In deze stand is het ontstekingscircuit gesloten
en kan de motor worden gestart.
Stuur geblokkeerd – In deze stand is het ontstekingscircuit onderbroken en
het stuur geblokkeerd. De contactsleutel kan worden uitgetrokken.
6.10 Gecombineerd instrument
6.10.1 Overzicht
400832-10
Het gecombineerde instrument is voor het stuur aangebracht.
Het gecombineerde instrument is onderverdeeld in 4 functiebereiken.
1 Functietoetsen
2 Toerenteller
3 Controlelampjes
4 Display
6 BEDIENINGSELEMENTEN 28
6.10.2 Functietoetsen
400833-10
Met de knop MODE 1 wisselt u tussen de weergavemodi.
Mogelijke weergavemodi zijn de afgelegde afstand (ODO), Tripmaster 1 (TRIP 1) en Tripmas-
ter 2 (TRIP 2).
Met de SET-knop 2 wordt de functie Tripmaster 1 (TRIP 1) en Tripmaster 2 (TRIP 2) op 0.0
teruggezet.
Knop 3 heeft geen functie.
6.10.3 Toerenteller
400834-10
De toerenteller 1 geeft het motortoerental aan in omwentelingen per minuut.
De rode markering 2 markeert een te hoog toerental van de motor.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 29
6.10.4 Controlelampjes
401440-01
De controlelampjes geven extra informatie over de toestand van de motorfiets.
Mogelijke toestanden
Controlelampje richtingaanwijzer knippert groen in knipperritme – Richting-
aanwijzer is ingeschakeld.
Controlelampje stationair brandt groen – Versnelling in vrij geschakeld.
Controlelampje groot licht brandt blauw – Groot licht is ingeschakeld.
Waarschuwingslampje temperatuur brandt rood – Koelmiddeltemperatuur
heeft een kritische waarde bereikt.
Waarschuwingslampje brandstofpeil brandt geel – Brandstofpeil
heeft de reservemarkering bereikt. Display wordt overgeschakeld naar
weergave TRIP F.
Waarschuwingslampje oliedruk brandt rood – Oliedruk is te laag.
FI waarschuwingslampje (MIL) brandt/knippert geel – De OBD (On Board
Diagnose) heeft een fout herkend die kritiek is voor de emissie of de veilig-
heid.
Waarschuwingslampje accu brandt rood – Spanning in boordnet te laag.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 30
6.10.5 Display
400836-01
Bij het inschakelen van de ontsteking lichten alle displaysegmenten één seconde op om de
functies te testen.
400881-01
LEnGth
Na deze functietest wordt kort de wielomtrek LEnGth op de display weergegeven.
Info
Het getal 1870 mm komt overeen met de afmeting van het 17" voorwiel met stan-
daardbanden.
Vervolgens gaat de weergave naar de laatste geselecteerde modus.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 31
6.10.6 Snelheidsindicatie
400838-10
Snelheid 1 wordt aangegeven in kilometer per uur km/h of in mijl per uur mph.
6.10.7 Kilometer of mijl instellen
Info
Als de eenheid wordt gewisseld blijft de waarde ODO bewaard en wordt omgerekend naar de geselecteerde eenheid.
Landspecifieke instellingen instellen.
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 32
400839-01
– Contact inschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand ON draaien.
– De MODE toets zo vaak indrukken tot de weergavemodus ODO is geactiveerd.
– De MODE toets ingedrukt houden tot de weergavemodus van km/h naar mph of van mph
naar km/h is gewisseld.
6.10.8 Tijd
400838-11
De tijd wordt weergegeven in bereik 1 van de display.
Info
De klok moet worden ingesteld als de accu afgesloten is geweest en/of de zekering
verwijderd was.
6.10.9 Tijd instellen
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 33
400838-01
– Contact inschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand ON draaien.
– De MODE knop zo vaak indrukken tot de weergavemodus ODO is geactiveerd.
– De MODE knop en de SET knop tegelijkertijd ingedrukt houden.
De klok begint te knipperen.
– Met de MODE knop de uren instellen.
– Met de SET knop de minuten instellen.
– De MODE knop en de SET knop tegelijkertijd ingedrukt houden.
De tijd is ingesteld.
6.10.10 Weergave ODO
400839-01
In de weergavemodus ODO wordt de totale afgelegde afstand weergegeven in kilometer of
mijl.
Info
Deze waarde blijft ook opgeslagen als de accu is afgesloten en/of de zekering is
gesmolten.
6.10.11 Weergave TRIP 1 instellen/terugzetten
Info
De teller voor de dagafstand TRIP 1 loopt altijd mee en telt tot 999.9.
Met deze teller kan de lengte van het traject tijdens ritten of de afstand tussen twee tankstops worden gemeten. Als de waarde
999.9 wordt overschreden begint de teller voor de dagafstand weer bij 0.0.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 34
400840-01
– Contact inschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand ON draaien.
– De MODE knop zo vaak indrukken tot de weergavemodus TRIP 1 is geactiveerd.
– De SET knop ingedrukt houden.
De weergave TRIP 1 staat op 0.0.
6.10.12 Weergave TRIP 2 instellen/terugzetten
Info
De teller voor de dagafstand TRIP 2 loopt altijd mee en telt tot 999.9.
Met deze teller kan de lengte van het traject tijdens ritten of de afstand tussen twee tankstops worden gemeten. Als de waarde
999.9 wordt overschreden begint de teller voor de dagafstand weer bij 0.0.
400841-01
– Contact inschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand ON draaien.
– De MODE-knop zo vaak indrukken tot de weergavemodus TRIP 2 is geactiveerd.
– De SET-knop ingedrukt houden.
De weergave TRIP 2 staat op 0.0.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 35
6.10.13 Weergave TRIP F
400842-01
Wanneer het brandstofpeil de reservemarkering bereikt, wisselt de weergave automatisch
op TRIP F en begint te tellen bij 0.0, onafhankelijk van de weergavemodus die voorheen was
geactiveerd.
Info
Wanneer TRIP F wordt weergegeven begint tegelijkertijd het waarschuwingslampje
voor het brandstofpeil te branden.
6.10.14 Temperatuurindicatie koelmiddel
700124-01
De temperatuur op de display wordt weergegeven met twaalf balkjes. Hoe hoger het aantal
brandende balkjes, hoe heter het koelmiddel. Als het bovenste balkje brandt beginnen tege-
lijkertijd alle balkjes te knipperen en het waarschuwingslampje voor de temperatuur gaat
branden.
Mogelijke toestanden
• Motor koud – Tot vier balkjes branden.
• Warme motor – Vijf tot elf balkjes branden.
• Hete motor – Alle twaalf balkjes knipperen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 36
6.11 Tankdop openen
Gevaar
Gevaar voor brand Brandstof is licht ontvlambaar.
– Tank het voertuig nooit in de buurt van open vuur of brandende sigaretten en schakel de motor bij het tanken altijd uit. Let er
vooral op dat er geen brandstof wordt gemorst op de hete onderdelen van het voertuig. Gemorste brandstof meteen afvegen.
– Als de brandstof wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uitstromen als de tank te vol zit. Neem de aanwijzin-
gen voor het tanken van brandstof in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftiging Brandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
– Erop letten dat brandstof niet in aanraking komt met de huid, ogen en kleding. Adem brandstofdampen niet in. Bij contact met
de ogen meteen met water spoelen en een arts raadplegen. Huid bij contact meteen reinigen met water en zeep. Als brandstof
is ingeslikt meteen een arts raadplegen. Kleding die in aanraking is gekomen met brandstof meteen uittrekken. Brandstof vol-
gens de voorschriften bewaren in een jerrycan en uit de buurt van kinderen houden.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieu Ondeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
– Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 37
601867-10
– Klep op de tankdop 1 openklappen en contactsleutel insteken.
– Contactsleutel 90° tegen de klok in draaien en tankdop verwijderen.
Info
De tankdop is voorzien van een brandstoftankontluchting.
6.12 Tankdop sluiten
601868-01
– Tankdop opzetten en contactsleutel 90° met de klok mee draaien.
– Contactsleutel uittrekken en klep dichtklappen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 38
6.13 Zadelontgrendeling
601869-10
Het zadel kan met de lus 1 worden ontgrendeld.
6.14 Handgrepen
601870-10
Met de handgrepen 1 kan de motorfiets worden gerangeerd.
Als u een bijrijder meeneemt kan deze zich tijdens het rijden hieraan vasthouden.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 39
6.15 Voetsteunen bijrijder
601871-01
De voetsteunen voor de bijrijder kunnen worden ingeklapt.
Mogelijke toestanden
• Voetsteunen bijrijder ingeklapt – Voor het rijden zonder bijrijder.
• Voetsteunen bijrijder uitgeklapt – Voor het rijden met bijrijder.
6.16 Versnellingshendel
601872-10
De versnellingshendel 1 is aan de linkerzijde van de motor gemonteerd.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 40
601872-11
De positie van de versnellingen zijn weergegeven op de afbeelding.
De neutrale of vrije stand bevindt zich tussen de 1e en 2e versnelling.
6.17 Rempedaal
601876-10
Het rempedaal 1 bevindt zich voor de voetsteun.
De achterwielrem wordt geschakeld met het rempedaal.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 41
6.18 Zijstandaard
601873-10
De zijstandaard 1 bevindt zich aan de linkerzijde van het voertuig.
De zijstandaard is bestemd voor het parkeren van de motorfiets.
Info
Tijdens het rijden moet de zijstandaard omhooggeklapt zijn.
De zijstandaard is gekoppeld aan het veiligheidsstartsysteem. Lees de rij-instructies.
Mogelijke toestanden
• Zijstandaard uitgeklapt – Het voertuig kan op de zijstandaard worden neergezet. Het
veiligheidsstartsysteem is actief.
• Zijstandaard ingeklapt – Deze stand is altijd nodig als u gaat rijden. Het veiligheids-
startsysteem is niet actief.
7 INBEDRIJFNAME 42
7.1 Aanwijzingen voor eerste inbedrijfname
Gevaar
Gevaar voor ongevallen Gevaar door onvoldoende rijvaardigheid.
– Het voertuig niet gebruiken, wanneer u door consumptie van alcohol, medicijnen of drugs of door lichamelijke of psychische
beperkingen niet in staat bent veilig aan het verkeer deel te nemen.
Waarschuwing
Gevaar voor letsel Geen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
– Tijdens het rijden altijd beschermende kleding (helm, laarzen, handschoenen, broek en jack met bescherming) dragen. Draag
altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke voorschriften.
Waarschuwing
Gevaar voor vallen Beperking van het rijgedrag door verschillende bandprofielen aan voor- en achterwiel.
– Voor- en achterwiel moeten altijd zijn uitgerust met banden met een gelijksoortig profiel, anders kan de motor oncontroleerbaar
worden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Ongecontroleerd rijgedrag door niet vrijgegeven en/of aanbevolen banden/wielen.
– Alleen door KTM vrijgegeven en/of aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex gebruiken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde wegligging bij nieuwe banden.
– Nieuwe banden hebben een glad contactvlak, waardoor het wegcontact niet volledig is. Het volledige contactvlak moet de eerste
200 kilometers bij een gematigde rijstijl en in verschillende schuine standen worden geruwd. Pas nadat de banden zijn ingere-
den wordt de volledige wegligging bereikt.
7 INBEDRIJFNAME 43
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Uitvallen van het remsysteem.
– Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken. De achterwielrem kan door oververhitting uit-
vallen. De voet van het rempedaal nemen, als u niet wilt remmen.
Info
Houd er bij het gebruik van het voertuig rekening mee, dat andere mensen last kunnen hebben van overmatig lawaai.
– Verzeker u ervan dat de afleveringsinspectie is uitgevoerd door een geautoriseerde KTM-garage.
U ontvangt het afleveringsdocument en serviceboekje bij de overdracht van het voertuig.
– Lees voordat u voor het eerst gaat rijden de volledige bedieningshandleiding goed door.
– Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningselementen.
– Uitgangspositie van de koppelingshendel instellen. ( pag. 86)
– Uitgangspositie van de remhendel instellen. ( pag. 89)
–
Uitgangspositie rempedaal instellen. x ( pag. 94)
– Oefen voordat u een lange rit gaat maken eerst op een geschikt terrein, zodat u gewend raakt aan het besturen van het voertuig. Pro-
beer ook eens zo langzaam mogelijk en staand te rijden zodat u meer gevoel voor de motorfiets krijgt.
– Houd tijdens het rijden het stuur met beide handen vast en laat uw voeten op de voetsteunen rusten.
– Motor inrijden. ( pag. 43)
7.2 Motor inrijden
– Tijdens de inrijperiode het aangegeven motortoerental niet overschrijden.
7 INBEDRIJFNAME 44
Voorgeschreven waarde
Maximaal motortoerental
Tijdens de eerste: 1.000 km 6.000 1/min
Na de eerste: 1.000 km 7.800 1/min
– Vol gas geven vermijden!
7.3 Voertuig beladen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Instabiel rijgedrag.
– Het maximale totaalgewicht en asbelasting nooit overschrijden. Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de
gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de bestuurder en bijrijder met beschermende kleding en helm, plus de bagage.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Instabiel rijgedrag door ondeskundige montage van een bagagedrager of tanktas.
– Bagagedrager en tanktas volgens de aanwijzingen van de producent monteren en borgen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Instabiel rijgedrag bij hoge snelheid.
– De snelheid aanpassen aan de extra belasting. Rijd langzamer als uw motorfiets is beladen met koffers of andere bagage.
Maximumsnelheid met bagage 130 km/h
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Gevaar voor breken van het bagagesysteem.
– Als u een bagagedrager op uw motorfiets hebt gemonteerd, moet u rekening houden met de gegevens van de producent over de
maximale belasting.
7 INBEDRIJFNAME 45
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Door verschoven bagage bent u slecht zichtbaar voor andere verkeersdeelnemers.
– Als het achterlicht bedekt is, bent u moeilijk te zien voor de verkeersdeelnemers achter u, vooral als het donker is. Controleer
regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verschillend rijgedrag en langere remweg bij hoge extra belasting door bagage.
– De snelheid aanpassen aan de extra belasting.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Instabiel rijgedrag door verschoven bagage.
– Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor verbranding Een heet uitlaatsysteem kan de bagage verbranden.
– De bagage zo bevestigen, dat deze niet aan het hete uitlaatsysteem kan verbranden of schroeien.
– Als u bagage meeneemt moet deze veilig worden vastgezet, zo veel mogelijk in het midden van het voertuig en het gewicht moet gelijk-
matig zijn verdeeld over het voor- en achterwiel.
– Neem het maximaal toegestane totaalgewicht en de maximale asbelasting in acht.
Voorgeschreven waarde
Maximaal toegestaan totaalgewicht 350 kg
Maximale asbelasting voor 150 kg
Maximale asbelasting achter 200 kg
8 RIJ-INSTRUCTIES 46
8.1 Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname
Info
Voordat u gaat rijden controleren of het voertuig in een goede staat is en of er veilig mee kan worden gereden.
Tijdens het rijden moet het voertuig technisch in een onberispelijke staat zijn.
– Motoroliepeil controleren. ( pag. 140)
– Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 90)
– Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 95)
– Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 92)
– Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 97)
– De werking van het remsysteem controleren.
– Koelmiddelpeil controleren. ( pag. 130)
– Vervuiling van de ketting controleren. ( pag. 78)
– Kettingspanning controleren. ( pag. 79)
– Toestand van de banden controleren. ( pag. 106)
– Bandenspanning controleren. ( pag. 108)
– Controleren of alle bedieningselementen goed zijn ingesteld en soepel bewegen.
– Werking van de elektrische installatie controleren.
– Controleren of de bagage correct is bevestigd.
– Op de motorfiets gaan zitten en de stand van de achteruitkijkspiegel controleren.
– Brandstofvoorraad controleren.
8 RIJ-INSTRUCTIES 47
8.2 Starten
Gevaar
Gevaar voor vergiftiging Uitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben.
– Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen, de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten
draaien zonder een geschikte afzuiginstallatie.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallen Als de motorfiets met een lege of zonder accu wordt gebruikt, kunnen elektronische componenten en vei-
ligheidsvoorzieningen worden beschadigd.
– Motorfiets nooit met een lege of zonder accu gebruiken.
Aanwijzing
Beschadiging aan de motor Hoge toerentallen bij koude motor hebben een negatief effect op de levensduur van de motor.
– Motor altijd met een laag toerental warmrijden.
B00103-10
– Noodstopschakelaar in stand schakelen.
– Contact inschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand ON draaien.
Na het inschakelen van het contact is gedurende ongeveer 2 seconden het geluid
van de werkende brandstofpomp te horen. Tegelijkertijd wordt de functiecontrole
van het gecombineerde instrument uitgevoerd.
– Versnelling in vrij schakelen.
Het groene controlelampje stationair N brandt.
– E-starterknop indrukken .
8 RIJ-INSTRUCTIES 48
Info
E-starterknop pas indrukken als de functiecontrole van het gecombineerde
instrument is afgerond.
Tijdens het starten GEEN gas geven. Als er tijdens het starten wordt gasgegeven,
wordt geen brandstof ingespoten door het motormanagement en de motor slaat
dan niet aan.
Maximaal 5 seconden ononderbroken starten. Ten minste 5 seconden wachten
tot de volgende startpoging.
Deze motorfiets is uitgerust met een veiligheidsstartsysteem. De motor
kan alleen worden gestart, als de versnelling in vrij is geschakeld of als bij
geschakelde versnelling de koppelingshendel is getrokken. Als u met uitgeklapte
zijstandaard naar een versnelling schakelt en de koppelingshendel loslaat blijft
de motor stilstaan.
– Zijstandaard ontlasten en met de voet tot de aanslag naar boven klappen.
8.3 Beginnen met rijden
– Koppelingshendel trekken, in de 1e versnelling zetten, koppelingshendel langzaam vrijgeven en gelijktijdig voorzichtig gas geven.
8.4 Schakelen, rijden
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Bij een abrupte verandering van de belasting kunt u de controle over de motorfiets verliezen.
– Abrupte veranderingen in belasting en hard remmen vermijden en de snelheid aanpassen aan de rijwegsituatie.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Terugschakelen bij hoog motortoerental leidt tot blokkeren van het achterwiel.
– Niet bij hoog motortoerental terugschakelen naar een lagere versnelling. De motor wordt overbelast en het achterwiel kan blok-
keren.
8 RIJ-INSTRUCTIES 49
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Storingen veroorzaken door een verkeerde stand van de contactsleutel.
– De contactsleutel niet in een andere stand zetten tijdens het rijden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Afleiding van het verkeer door het instellen van de motorfiets tijdens het rijden.
– Instellingen mogen alleen worden gewijzigd als de motorfiets stilstaat.
Waarschuwing
Gevaar voor letsel Eraf vallen van de bijrijder.
– De bijrijder moet in staat zijn goed op het bijrijderzadel te blijven zitten, zich aan de bestuurder of de grepen vast te houden en
de voeten op de bijrijdervoetsteunen te zetten. Neem hierbij ook de in uw land geldende voorschriften over de minimumleeftijd
voor bijrijders in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Gevaar voor ongevallen door gevaarlijk rijgedrag.
– Volg de verkeersregels en rijd defensief en anticiperend, om gevaren zo vroeg mogelijk te herkennen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde wegligging bij koude banden.
– Iedere keer dat u gaat rijden moeten de eerste kilometers voorzichtig en met gematigde snelheid worden gereden, totdat de
banden hun rijtemperatuur hebben bereikt en zo een optimale wegligging garandeerd is.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde wegligging bij nieuwe banden.
– Nieuwe banden hebben een glad contactvlak, waardoor het wegcontact niet volledig is. Het volledige contactvlak moet de eerste
200 kilometers bij een gematigde rijstijl en in verschillende schuine standen worden geruwd. Pas nadat de banden zijn ingere-
den wordt de volledige wegligging bereikt.
8 RIJ-INSTRUCTIES 50
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Instabiel rijgedrag.
– Het maximale totaalgewicht en asbelasting nooit overschrijden. Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de
gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de bestuurder en bijrijder met beschermende kleding en helm, plus de bagage.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Instabiel rijgedrag door verschoven bagage.
– Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Ontbrekende verkeersveiligheid.
– Als u met het voertuig bent gevallen moet hij daarna worden gecontroleerd, zoals altijd voordat u gaat rijden.
Aanwijzing
Beschadiging van de motor Ongefilterde aanzuiglucht heeft een negatief effect op de levensduur van de motor.
– Voertuig nooit zonder luchtfilter gebruiken omdat er dan stof en vervuiling in de motor terecht kunnen komen en dat heeft een hogere
slijtage tot gevolg.
Aanwijzing
Beschadiging aan de motor Oververhitting van de motor.
– Als het waarschuwingslampje voor de koelmiddeltemperatuur gaat branden, moet de motorfiets worden gestopt en de motor uitgezet.
De motor laten afkoelen en het koelmiddelpeil in de radiateur controleren en indien nodig corrigeren. Als u toch doorrijdt terwijl het
waarschuwingslampje voor de koelmiddeltemperatuur brandt beschadigt de motor.
Info
Als u tijdens het rijden ongewone geluiden hoort, moet u meteen stoppen, de motor uitzetten, het voertuig veilig parkeren en con-
tact opnemen met een geautoriseerde KTM-garage.
8 RIJ-INSTRUCTIES 51
601872-11
– Als de verhoudingen het toestaan (helling, rijsituatie e.d.) kunt u naar hogere versnellin-
gen schakelen.
– Gas terugnemen, gelijktijdig koppelingshendel trekken, naar volgende versnelling scha-
kelen, koppelingshendel vrijgeven en gas geven.
Info
De posities van de zes voorwaartse versnellingen zijn weergegeven op de afbeel-
ding. De neutrale of vrije stand bevindt zich tussen de 1e en 2e versnelling. De
1e versnelling is de start- of bergversnelling.
De rijtemperatuur is bereikt als er vijf balkjes op de temperatuurweergave bran-
den.
– Nadat met een volledig opengedraaide gashendel de maximale snelheid is bereikt, moet
u deze op ¾ gas terugdraaien. De snelheid verlaagt nauwelijks, maar er wordt aanmer-
kelijk minder brandstof verbruikt.
– Pas uw snelheid aan de weggesteldheid en weersituatie aan. Vooral in bochten mag er
niet worden geschakeld en slechts voorzichtig gas worden gegeven.
– Voor het terugschakelen van de motorfiets indien nodig afremmen en tegelijkertijd gas
terugnemen.
– Koppelingshendel trekken en in een lagere versnelling schakelen, koppelingshendel
langzaam vrijgeven en gas geven of nog een keer schakelen.
– Als de motor bijvoorbeeld afslaat bij een kruising hoeft u alleen de koppelingshendel te
trekken en de e-starterknop in te drukken. De versnelling hoeft niet stationair te worden
geschakeld.
– De motor uitzetten als het voertuig langere tijd stationair draait of stilstaat.
– Voorkom dat de koppeling vaak en gedurende langere tijd gaat slepen. Hierdoor wordt
de motorolie verwarmd en dus ook de motor en het koelsysteem.
– Rij met een lager toerental in plaats met een hoger toerental en slepende koppeling.
8 RIJ-INSTRUCTIES 52
– Als tijdens het rijden het FI waarschuwingslampje (MIL) begint te branden moet u met-
een stoppen. Op het moment dat de versnelling in vrij staat begint het FI waarschu-
wingslampje (MIL) te knipperen.
Info
Via het knipperritme kunt een tweecijferig getal ontcijferen. Dit wordt de knip-
percode genoemd. De knippercode geeft aan, welk component een storing heeft.
8.5 Afremmen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Te sterk afremmen leidt tot blokkering van de wielen.
– De wijze van remmen aanpassen aan de rijsituatie en rijwegsituatie.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door nat of vervuild remsysteem.
– Vervuild of nat remsysteem voorzichtig schoon- resp. droogremmen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door poreus drukpunt van de voor- en/of achterwielrem.
– Remsysteem controleren, niet doorrijden. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Uitvallen van het remsysteem.
– Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken. De achterwielrem kan door oververhitting uit-
vallen. De voet van het rempedaal nemen, als u niet wilt remmen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Langere remweg door hoger totaalgewicht.
– Houd rekening met een langere remweg, als u met een bijrijder of bagage rijdt.
8 RIJ-INSTRUCTIES 53
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Vertraagde remwerking op wegen met strooizout.
– Strooizout kan zich afzetten op de remschijven. Om de normale remwerking weer te herstellen moeten de remschijven eerst
schoon geremd worden.
– Om te remmen gas terugnemen en tegelijkertijd met de voor- en achterwielremmen remmen.
– Op een zandige, natte of gladde ondergrond moet overwegend de achterwielrem worden gebruikt.
– Het remmen moet altijd voor begin van een bocht zijn afgerond. Schakel daarbij ook naar een lagere versnelling afhankelijk van de
snelheid.
– Gebruik bij langdurig bergaf rijden de remwerking van de motor. Schakel daarvoor een of twee versnellingen terug en hierbij de motor
niet op een te hoog toerental laten draaien. Zo hoeft u veel minder te remmen en raakt het remsysteem niet oververhit.
8.6 Stoppen, parkeren
Waarschuwing
Gevaar voor diefstal Gebruik door onbevoegde personen.
– Het voertuig nooit onbeheerd laten staan als de motor draait. Het voertuig tegen onbevoegd gebruik beveiligen. Bij het verlaten
van het voertuig het stuur op slot zetten en contactsleutel eruit trekken.
Waarschuwing
Gevaar voor verbranding Sommige onderdelen van het voertuig worden tijdens het rijden zeer heet.
– Hete onderdelen zoals uitlaatsysteem, radiateur, motor, schokdempers en remsysteem niet aanraken. De onderdelen eerst laten
afkoelen voordat u met werkzaamheden aan deze onderdelen begint.
Aanwijzing
Gevaar voor beschadiging Het geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
– Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
8 RIJ-INSTRUCTIES 54
Aanwijzing
Gevaar voor brand Sommige onderdelen van de motorfiets worden bij gebruik van de motorfiets zeer heet.
– Voertuig niet op plaatsen laten staan met licht brandbare en/of ontvlambare materialen. Geen voorwerpen over het warme voertuig leg-
gen. Het voertuig altijd eerst laten afkoelen.
Aanwijzing
Schade aan materiaal Beschadiging en vernietiging van componenten door overmatige belasting.
– De zijstandaard is alleen geschikt voor het gewicht van de motorfiets. Ga niet op de motorfiets zitten als hij op de zijstandaard staat.
De zijstandaard of het frame kunnen beschadigen en de motorfiets kan omvallen.
– Motorfiets afremmen.
– Versnelling in vrij schakelen.
– Contact uitschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand OFF draaien.
Info
Als de motor met de noodstopschakelaar is uitgezet en in het contactslot de ontsteking blijft ingeschakeld, wordt de
voedingsspanning naar de meeste stroomverbruikers niet onderbroken en ontlaadt de accu. Motor daarom altijd met het
contactslot uitzetten, de noodstopschakelaar is alleen bedoeld voor noodsituaties.
– Motorfiets op een vaste ondergrond parkeren.
– Zijstandaard met de voet tot de aanslag naar voren klappen en de motorfiets erop zetten.
– Het stuur blokkeren, daarvoor het stuur naar links zetten, contactsleutel in de stand omlaag duwen en in de stand draaien. Om
het vastklikken in de stuurblokkering gemakkelijker te maken, het stuur in kleine afstanden heen en weer bewegen. Contactsleutel uit-
trekken.
8 RIJ-INSTRUCTIES 55
8.7 Transport
Aanwijzing
Gevaar voor beschadiging Het geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
– Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
Aanwijzing
Gevaar voor brand Sommige onderdelen van de motorfiets worden bij gebruik van de motorfiets zeer heet.
– Voertuig niet op plaatsen laten staan met licht brandbare en/of ontvlambare materialen. Geen voorwerpen over het warme voertuig leg-
gen. Het voertuig altijd eerst laten afkoelen.
401448-01
– Motor uitzetten en contactsleutel eruit trekken.
– Motorfiets met spanriemen of andere geschikte bevestigingsmiddelen beveiligen tegen
omvallen en wegrollen.
8 RIJ-INSTRUCTIES 56
8.8 Brandstof tanken
Gevaar
Gevaar voor brand Brandstof is licht ontvlambaar.
– Tank het voertuig nooit in de buurt van open vuur of brandende sigaretten en schakel de motor bij het tanken altijd uit. Let er
vooral op dat er geen brandstof wordt gemorst op de hete onderdelen van het voertuig. Gemorste brandstof meteen afvegen.
– Als de brandstof wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uitstromen als de tank te vol zit. Neem de aanwijzin-
gen voor het tanken van brandstof in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftiging Brandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
– Erop letten dat brandstof niet in aanraking komt met de huid, ogen en kleding. Adem brandstofdampen niet in. Bij contact met
de ogen meteen met water spoelen en een arts raadplegen. Huid bij contact meteen reinigen met water en zeep. Als brandstof
is ingeslikt meteen een arts raadplegen. Kleding die in aanraking is gekomen met brandstof meteen uittrekken.
Aanwijzing
Schade aan materiaal Voortijdige slijtage van het brandstoffilter.
– In enkele landen en regio's kan het voorkomen, dat de beschikbare brandstof niet voldoende kwaliteit of zuiverheid heeft. Dit leidt tot
problemen in het brandstofsysteem. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
– Alleen zuivere brandstof tanken, die voldoet aan de aangegeven norm.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieu Ondeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
– Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
8 RIJ-INSTRUCTIES 57
400405-10
– Motor uitzetten.
– Tankdop openen. ( pag. 36)
– Brandstoftank met brandstof vullen tot maximaal maat A.
Voorgeschreven waarde
Maat A 20 mm
Brandstoftankvo-
lume totaal ca.
12 l Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
( pag. 177)
– Tankdop sluiten. ( pag. 37)
400882-10
– De SET knop 2 twee seconden indrukken.
Het waarschuwingslampje voor het brandstofpeil 1 verdwijnt. TRIP F wordt op 0.0
gezet en de vorige weergavemodus verschijnt.
Info
Als de SET toets 2 niet wordt ingedrukt, wordt de waarde na ca. 3 minuten
automatisch teruggezet.
9 SERVICESCHEMA 58
9.1 Serviceschema
K10N K100A K200A
Werking van de elektrische installatie controleren. • • •
Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitlezen. x
• • •
Meetwaardeblok-service controleren met KTM-diagnosetool. x
• •
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen. x ( pag. 141)
• • •
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 92) • • •
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 97) • • •
Remschijven controleren. ( pag. 89) • • •
Remkabels controleren op beschadiging en lekkage. • • •
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 95) • • •
Vrije slag van het rempedaal controleren. ( pag. 93) • • •
Schokdemper en voorvork controleren op dichtheid. Voorvork- en schokdemperservice indien nodig en
afhankelijk van gebruiksdoel.
• • •
Achterbruglagers controleren. x
• •
Speling wiellagers controleren. x
• •
Toestand van de banden controleren. ( pag. 106) • • •
Bandenspanning controleren. ( pag. 108) • • •
Spaakspanning controleren. ( pag. 109) • • •
Velgslag controleren. x
• • •
Ketting, kettingwiel, ketting-aandrijfwiel en kettinggeleiding controleren. ( pag. 82) • •
Kettingspanning controleren. ( pag. 79) • • •
Alle bewegende onderdelen (bijv. zijstandaard, hendels, kettingen, ...) smeren en controleren of ze soepel
bewegen. x
• • •
9 SERVICESCHEMA 59
K10N K100A K200A
Vuilschrapers van de vorkpoten reinigen. ( pag. 72) • •
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 90) • • •
Vorkpoten ontluchten. ( pag. 71) • •
Speling balhoofdlager controleren. • • •
Bougie vervangen. •
Klepspeling controleren. x
• •
Alle slangen (bijv. brandstof-, radiateur-, ontluctings-, aftapslangen, ...) en schrapers controleren op scheu-
ren, lekkages en controleren of ze goed zijn gelegd. x
•
Antivries en koelmiddelpeil controleren. ( pag. 128) • • •
Kabels controleren op beschadiging en knikvrije legging. x
• •
Bowdenkabels op beschadiging, knikvrije legging en instelling controleren. • • •
Luchtfilter vervangen. Luchtfilterbak reinigen. x
• •
Brandstofdruk controleren. x
• •
CO-aanpassing controleren met KTM-diagnosetool. x
• •
Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling controleren/corrigeren. ( pag. 87) • •
Controleren of de schroeven en moeren goed vastzitten. x
• • •
Remvloeistof van de achterwielrem verversen. x
•
Remvloeistof van de achterwielrem verversen. x
•
Koppeling controleren. x
•
9 SERVICESCHEMA 60
K10N K100A K200A
Koplampstand controleren. ( pag. 126) • • •
De werking van de radiateurventilator controleren. x
• • •
Eindcontrole: voertuig op verkeersveiligheid controleren en proefrit maken. • • •
Na proefrit foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitlezen. x
• • •
Service op KTM DEALER.NET en in serviceboekje noteren. x
• • •
K10N: eenmalig na 1.000 km
K100A: om de 10.000 km of jaarlijks of na ieder sportief gebruik
K200A: om de 20.000 km of om de 2 jaar
10 CHASSIS AFSTELLEN 61
10.1 Voorvork/schokdemper
601888-10
Voorvork en schokdemper bieden veel mogelijkheden, om het chassis aan te passen aan uw
rijstijl en eventuele extra belading.
Info
Om deze aanpassing voor u te vereenvoudigen, hebben we onze ervaringsgegevens in
tabel 1 samengevat. U vindt de tabel onder het zadel.
Deze instelwaarden zijn richtwaarden en vormen altijd slechts de basis voor uw eigen per-
soonlijke afstelling van het chassis. Wijzig de instellingen niet willekeurig (maximaal ±
40%), aangezien anders de rijeigenschappen vooral tijdens hoge snelheden kunnen ver-
slechteren.
10.2 Ingaande demping voorvork instellen
Info
De hydraulische ingaande demping bepaalt het gedrag bij het inveren van de voorvork.
601886-10
– Stelschroeven 1 met de klok mee draaien tot de aanslag.
Info
De stelschroeven bevinden zich aan het onderste uiteinde van de vorkpoten.
De instelling van beide vorkpoten moet gelijk zijn.
– Afhankelijk van het voorvorktype een aantal klikken tegen de klok in terugdraaien.
10 CHASSIS AFSTELLEN 62
Voorgeschreven waarde
Ingaande demping
Comfort 25 klikken
Standaard 20 klikken
Sport 15 klikken
Volledige nuttige last 15 klikken
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien tegen de klok in verlaagt
de demping bij het inveren.
10.3 Uitgaande demping voorvork instellen
Info
De hydraulische uitgaande demping bepaalt het gedrag bij het uitveren van de voorvork.
601877-10
– Stelschroeven 1 met de klok mee draaien tot de aanslag.
Info
De stelschroeven bevinden zich aan het bovenste uiteinde van de vorkpoten.
De instelling van beide vorkpoten moet gelijk zijn.
– Afhankelijk van het voorvorktype een aantal klikken tegen de klok in terugdraaien.
10 CHASSIS AFSTELLEN 63
Voorgeschreven waarde
Uitgaande demping
Comfort 20 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 10 klikken
Volledige nuttige last 10 klikken
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien tegen de klok in verlaagt
de demping bij het uitveren.
10.4 Ingaande demping schokdemper
De ingaande demping van de schokdemper is verdeeld in twee bereiken, high speed en low speed.
High- en low speed hebben betrekking op de snelheid waarmee het achterwiel inveert en niet op de rijsnelheid.
De high speed-instelling is van invloed op de landing na een sprong. Het achterwiel veert daarbij snel in.
De low speed-instelling is van invloed op het rijden over lange hobbels op de ondergrond. Het achterwiel veert daarbij langzaam in.
De beide bereiken kunnen apart worden ingesteld, de overgang tussen high en low speed is echter vloeiend. Daarom zijn wijzigingen in het
high speed-bereik van de ingaande demping ook van invloed op het low speed-bereik en omgekeerd.
10.5 Ingaande demping low speed van schokdemper instellen
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallen Het demonteren van onder druk staande onderdelen kan letsel veroorzaken.
– De schokdemper is gevuld met zeer sterk gecomprimeerd stikstof. Let op de aangegeven beschrijving. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
10 CHASSIS AFSTELLEN 64
Info
De low speed-instelling toont haar werking bij het langzaam tot normaal inveren van de schokdemper.
601878-10
– Stelschroef 1 met een schroevendraaier met de klok mee draaien tot de laatste voel-
bare klik.
Info
Schroef 2 niet losdraaien!
– Afhankelijk van het schokdempertype een aantal klikken tegen de klok in terugdraaien.
Voorgeschreven waarde
Ingaande demping low speed
Comfort 25 klikken
Standaard 20 klikken
Sport 15 klikken
Volledige nuttige last 15 klikken
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien tegen de klok in verlaagt
de demping.
10.6 Ingaande demping high speed van schokdemper instellen
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallen Het demonteren van onder druk staande onderdelen kan letsel veroorzaken.
– De schokdemper is gevuld met zeer sterk gecomprimeerd stikstof. Let op de aangegeven beschrijving. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
10 CHASSIS AFSTELLEN 65
Info
De high speed-instelling toont haar werking bij het snel inveren van de schokdemper.
601878-11
– Stelschroef 1 met een dopsleutel met de klok mee draaien tot de aanslag.
Info
Schroef 2 niet losdraaien!
– Afhankelijk van het schokdempertype een aantal slagen tegen de klok in terugdraaien.
Voorgeschreven waarde
Ingaande demping high speed
Comfort 2 omwentelingen
Standaard 1,5 omwentelingen
Sport 1 omwenteling
Volledige nuttige belasting 1 omwenteling
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien tegen de klok in verlaagt
de demping.
10.7 Uitgaande demping schokdemper instellen
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallen Het demonteren van onder druk staande onderdelen kan letsel veroorzaken.
– De schokdemper is gevuld met zeer sterk gecomprimeerd stikstof. Let op de aangegeven beschrijving. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
10 CHASSIS AFSTELLEN 66
601891-10
– Stelschroef 1 met de klok mee draaien tot de laatste voelbare klik.
– Afhankelijk van het schokdempertype een aantal klikken tegen de klok in terugdraaien.
Voorgeschreven waarde
Uitgaande demping
Comfort 20 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 10 klikken
Volledige nuttige belasting 10 klikken
Info
Draaien met de klok mee verhoogt de demping, draaien tegen de klok in verlaagt
de demping bij het uitveren.
10.8 Stuurstand
601874-10
Op de bovenste kroonplaat bevinden zich twee boorgaten op een afstand A van elkaar.
Afstand boorgaten A 15 mm
De boorgaten op de stuuradapter zijn op afstand B van het midden geplaatst.
Afstand boorgaten B 3,5 mm
Het stuur kan in vier verschillende standen worden gemonteerd. Hierdoor is het mogelijk
het stuur in de voor de bestuurder meest aangename stand te zetten.
10 CHASSIS AFSTELLEN 67
10.9 Stuurstand instellen x
601875-10
– De vier schroeven 1 verwijderen. Stuurplaten verwijderen. Stuur verwijderen en opzij
leggen.
Info
Motorfiets en aanbouwdelen afdekken om te beschermen te beschadigingen.
Kabels en leidingen niet knikken.
– De twee schroeven 2 verwijderen. Stuuradapter verwijderen.
– Stuuradapter in de gewenste stand zetten. De twee schroeven 2 monteren en vast-
draaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuuradapter M10 40 Nm Loctite
®
243â„¢
Info
Stuuradapters links en rechts gelijkmatig positioneren.
– Stuur positioneren.
Info
Erop letten dat kabels en leidingen goed zijn gelegd.
– Stuurplaten positioneren. De vier schroeven 1 monteren en gelijkmatig vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef stuurplaat M8 20 Nm
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 68
11.1 Motorfiets met hefbok opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadiging Het geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
– Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
S00053-10
– Motorfiets op een vlakke ondergrond rechtop zetten.
– Motorfiets bij de voetsteunhouder opkrikken.
– Motorfiets vastzetten tegen omvallen.
11.2 Motorfiets van hefbok nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadiging Het geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
– Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 69
601873-11
– Motorfiets van hefbok nemen en op zijstandaard zetten.
– Hefbok verwijderen.
11.3 Motorfiets met hefbok achteraan opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadiging Het geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
– Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
601893-01
– Adapter in de hefbok achter plaatsen en aan beide zijden in de achterbrug schroeven.
Adapter (61029055110)
Hefbok achteraan (61029055400)
– Motorfiets rechtop zetten, hefbok uitlijnen en motorfiets opkrikken.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 70
11.4 Motorfiets van hefbok achter nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadiging Het geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
– Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
601873-11
– Motorfiets vastzetten tegen omvallen.
– Hefbok achter verwijderen en voertuig op zijstandaard zetten.
11.5 Motorfiets met hefbok vooraan opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadiging Het geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
– Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
Voorwerk
– Motorfiets met hefbok achteraan opkrikken. ( pag. 69)
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 71
601892-01
Hoofdwerk
– Stuur in rechtuitstand zetten. Hefbok vooraan met de adapters uitlijnen op de vorkpo-
ten.
Hefbok vooraan (61029055300)
Info
Motorfiets altijd eerst achteraan opkrikken.
– Motorfiets vooraan opkrikken.
11.6 Motorfiets van hefbok vooraan nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadiging Het geparkeerde voertuig kan wegrollen en/of omvallen.
– Het voertuig altijd op een vaste en egale ondergrond plaatsen.
– Motorfiets beveiligen tegen omvallen.
– Hefbok vooraan verwijderen.
11.7 Vorkpoten ontluchten
Voorwerk
– Motorfiets op zijstandaard zetten.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 72
601879-10
Hoofdwerk
– Ontluchtingsschroeven 1 kort losdraaien.
Als de druk te hoog is, dan verdwijnt de overtollige druk uit de binnenruimte van de
voorvork.
– Ventilatieschroeven monteren en vastdraaien.
Info
Aan beide vorkpoten uitvoeren.
11.8 Vuilschrapers vorkpoten reinigen
Voorwerk
– Motorfiets met hefbok opkrikken. ( pag. 68)
– Voorvorkprotector uitbouwen. ( pag. 73)
L00350-10
Hoofdwerk
– Vuilschraper 1 aan beide vorkpoten omlaag schuiven.
Info
De vuilschrapers schrapen stof en grof vuil van de binnenpoot af. In de loop van
de tijd kan er vuil achter te vuilschrapers terechtkomen. Als deze vervuiling niet
wordt verwijderd, kunnen de daarachter liggende oliekeerringen gaan lekken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door olie of vet op de rem-
schijven.
– Remschijven beslist olie- en vetvrij houden en indien nodig reinigen met een
remmenreiniger.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 73
– Vuilschraper en binnenpoot aan beide vorkpoten reinigen en smeren met olie.
Universele oliespray ( pag. 183)
– Vuilschrapers terugduwen in de montagepositie.
– Overtollig olie verwijderen.
Nawerk
– Voorvorkprotector inbouwen. ( pag. 74)
– Motorfiets van de hefbok nemen. ( pag. 68)
11.9 Voorvorkprotector uitbouwen
S00054-12
– Schroeven 1 verwijderen en klem afnemen.
– Schroeven 2 aan linker vorkpoot verwijderen. Voorvorkprotector afnemen.
– Schroeven aan rechter vorkpoot verwijderen. Voorvorkprotector afnemen.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 74
11.10 Voorvorkprotector inbouwen
S00054-13
– Voorvorkprotector op linker vorkpoot positioneren. Schroeven 1 monteren en
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
– Remkabel en kabelboom positioneren. Klem opzetten, schroeven 2 monteren en vast-
draaien.
– Voorvorkprotector op rechter vorkpoot positioneren. Schroeven monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
11.11 Zadel afnemen
601869-10
– Aan de lus 1 trekken en tegelijkertijd het zadel achter optillen.
– Het zadel naar achteren trekken en naar boven toe afnemen.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 75
11.12 Zadel monteren
601887-10
– Het zadel met gleuf 1 in schroef 2 hangen, achter neerlaten en tegelijkertijd naar voren schuiven.
– Vergrendelingsbout 3 in de behuizing van het slot 4 plaatsen en zadel achter omlaag duwen, tot de vergrendelingsbout hoorbaar vast-
klikt.
– Vervolgens controleren of het zadel correct is gemonteerd.
11.13 Luchtfilter uitbouwen x
Voorwerk
– Zadel afnemen. ( pag. 74)
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 76
601882-10
Hoofdwerk
– Schroeven 1 verwijderen. Bovenste deel luchtfilterbak 2 verwijderen.
601880-10
Aanwijzing
Beschadiging van de motor Ongefilterde aanzuiglucht heeft een negatief effect op de
levensduur van de motor.
– Voertuig nooit zonder luchtfilter gebruiken omdat er dan stof en vervuiling in de
motor terecht kunnen komen en dat heeft een hogere slijtage tot gevolg.
– Luchtfilter 3 verwijderen.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 77
11.14 Luchtfilter monteren x
601881-10
Hoofdwerk
– Luchtfilterbak reinigen.
– Luchtfilter 1 monteren.
Info
Het luchtfilter moet met het volledige afdichtingsvlak A op het luchtfilterbak
liggen.
Als het luchtfilter niet correct gemonteerd is, kunnen stof en vuil in de motor
terechtkomen en deze beschadigen.
– Bovenste deel luchtfilterbak 2 vooraan aan de luchtfilterbak vasthaken en omlaag
zwenken.
601882-11
– Schroeven 3 monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bovenste deel luchtfilterbak M6 2 Nm
Nawerk
– Zadel monteren. ( pag. 75)
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 78
11.15 Kettingvervuiling controleren
400678-01
– Ketting controleren op grove vervuiling.
» Als de ketting erg vuil is:
– Ketting reinigen. ( pag. 78)
11.16 Ketting reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Smeermiddel op de banden vermindert de grip van de banden.
– Smeermiddel verwijderen met een geschikt reinigingsmiddel.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door olie of vet op de remschijven.
– Remschijven beslist olie- en vetvrij houden en indien nodig reinigen met een remmenreiniger.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
– Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 79
Info
De levensduur van de ketting is voor een groot deel afhankelijk van het onderhoud.
400725-01
– Ketting regelmatig reinigen.
– Grove vervuiling afspoelen met een zachte waterstraal.
– Verbruikte smeerresten met een kettingreiniger verwijderen.
Kettingreinigingsmiddel ( pag. 181)
– Na het drogen kettingspray aanbrengen.
Kettingspray onroad ( pag. 182)
11.17 Kettingspanning controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Gevaar door verkeerde kettingspanning.
– Als de ketting te strak is gespannen worden de componenten van de secundaire krachtoverbrenging (ketting,
ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en lager in de aandrijving en het achterwiel) extra belast. Dit kan leiden tot vroegtijdige slijtage
en in het uiterste geval kunnen ook de ketting of de uitgaande as van de aandrijving breken. Als de ketting echter te los zit kan
deze van het ketting-aandrijfwiel resp. het kettingwiel vallen en het achterwiel blokkeren of de motor beschadigen. Op een
correcte kettingspanning letten en indien nodig bijstellen.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 80
100249-10
– Motorfiets op zijstandaard zetten.
– Versnelling in vrij schakelen.
– Ketting in afstand B van het glijblok omhoog duwen en de kettingspanning A bepalen.
Info
Het bovenste deel van de ketting C moet daarbij gespannen zijn.
De ketting slijt niet altijd gelijkmatig. Daarom de meting op verschillende plek-
ken van de ketting herhalen.
Kettingspanning 5 mm
Afstand van glijblok 30 mm
» Als de kettingspanning niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
– Kettingspanning instellen. ( pag. 81)
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 81
11.18 Kettingspanning instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Gevaar door verkeerde kettingspanning.
– Als de ketting te strak is gespannen worden de componenten van de secundaire krachtoverbrenging (ketting,
ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en lager in de aandrijving en het achterwiel) extra belast. Dit kan leiden tot vroegtijdige slijtage
en in het uiterste geval kunnen ook de ketting of de uitgaande as van de aandrijving breken. Als de ketting echter te los zit kan
deze van het ketting-aandrijfwiel resp. het kettingwiel vallen en het achterwiel blokkeren of de motor beschadigen. Op een
correcte kettingspanning letten en indien nodig bijstellen.
Voorwerk
– Kettingspanning controleren. ( pag. 79)
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 82
601883-10
Hoofdwerk
– Moer 1 losdraaien.
– Moeren 2 losdraaien.
– Kettingspanning door het draaien van de stelschroeven 3 links en rechts instellen.
Voorgeschreven waarde
Kettingspanning 5 mm
Stelschroeven 3 links en rechts zo draaien, dat de markeringen aan de linker en
rechter kettingspanner 4 in dezelfde positie staan ten opzichte van de referentie-
markingen C. Zo is het achterwiel correct is uitgelijnd.
Info
Het bovenste deel van de ketting moet daarbij gespannen zijn.
De ketting slijt niet altijd gelijkmatig. De meting op verschillende punten van de
ketting herhalen.
– Moeren 2 vastdraaien.
– Controleren of de kettingspanners 4 tegen de stelschroeven 3 liggen.
– Moer 1 vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Moer steekas achter M25x1,5 90 Nm
11.19 Ketting, kettingwiel, ketting-aandrijfwiel en kettinggeleiding controleren
Voorwerk
– Motorfiets met hefbok achteraan opkrikken. ( pag. 69)
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 83
100132-10
Hoofdwerk
– Versnelling in vrij schakelen.
– Kettingwiel en ketting-aandrijfwiel controleren op slijtage.
» Als kettingwiel of ketting-aandrijfwiel versleten zijn:
–
Aandrijfset vervangen. x
Info
Ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en ketting moeten altijd samen worden
vervangen.
1 2 3 16 17 18
00
0
B
B
0
0
A
A
400987-10
– Aan het bovenste deel van de ketting met het aangegeven gewicht A trekken.
Voorgeschreven waarde
Gewicht voor meting van de kettingslij-
tage
15 kg
– De afstand B van 18 kettingschakels aan het onderste deel van de ketting meten.
Info
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet de meting op verschillende
plekken van de ketting worden herhaald.
Maximale afstand B op het langste punt
van de ketting
272 mm
» Als de afstand B groter is dan de aangegeven maat:
–
Ketting vervangen. x
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 84
Info
Als er een nieuwe ketting wordt gemonteerd, moeten ook het kettingwiel
en het ketting-aandrijfwiel worden vervangen.
Nieuwe kettingen slijten sneller op een oud versleten kettingwiel en/of
ketting-aandrijfwiel.
401170-01
– Glijblok controleren op slijtage.
» Als de onderkant van de bout aan de ketting zich op dezelfde hoogte of onder het
glijblok bevindt:
–
Glijblok vervangen. x
– Controleren of het glijblok goed vastzit.
» Wanneer het glijblok loszit:
– Glijblok vastzetten.
Voorgeschreven waarde
Schroef bovenste glijblok M6 8 Nm Loctite
®
243â„¢
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 85
401171-01
– Onderste glijblok op slijtage controleren.
» Als de onderkant van de bout aan de ketting zich op dezelfde hoogte of onder
onderste glijblok bevindt:
–
Onderste glijblok vervangen. x
– Controleren of het onderste glijblok goed vastzit.
» Als het onderste glijblok loszit:
– Onderste glijblok vastzetten.
Voorgeschreven waarde
Schroef onderste glijblok M8 15 Nm
400985-01
– Kettinggeleiding controleren op slijtage.
Info
De slijtage is herkenbaar aan de voorzijde van de kettinggeleiding.
» Wanneer het lichtgekleurde deel van de kettinggeleiding is versleten:
–
Kettinggeleiding vervangen. x
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 86
601884-01
– Controleren of de kettinggeleiding goed vastzit.
» Wanneer de kettinggeleiding loszit:
– Kettinggeleiding vastzetten.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
Nawerk
– Motorfiets van de hefbok achter nemen. ( pag. 70)
11.20 Uitgangspositie koppelingshendel instellen
Info
Als de stelschroef met de klok mee wordt gedraaid komt de koppelingshendel verder van het stuur af te staan.
Als de stelschroef tegen de klok in wordt gedraaid komt de koppelingshendel dichter bij het stuur.
Het instelbereik is beperkt.
De stelschroef alleen met de hand draaien en geen geweld gebruiken.
Niet instellen tijdens het rijden.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 87
601885-10
– Uitgangspositie van de koppelingshendel met de stelschroef 1 aan de grootte van de
hand aanpassen.
– Bij het instellen van de koppelingshendel een minimale afstand tot de andere onderde-
len van het voertuig aanhouden.
Voorgeschreven waarde
Minimale afstand 5 mm
11.21 Vloeistofpeil hydraulische koppeling controleren/corrigeren
Info
Het vloeistofpeil stijgt naarmate de koppelingsplaten zijn versleten.
Geen remvloeistof gebruiken.
– Het aan het stuur gemonteerde reservoir van de hydraulische koppeling in horizontale
positie zetten.
100281-10
– Schroeven 1 verwijderen.
– Deksel 2 met membraan 3 afnemen.
– Vloeistofpeil controleren.
Vloeistofpeil lager dan bovenzijde van het
reservoir
4 mm
» Als het vloeistofpeil niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
– Vloeistofpeil van de hydraulische koppeling corrigeren.
Hydraulische olie (15) ( pag. 177)
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 88
– Deksel met membraan positioneren. Schroeven monteren en vastdraaien.
12 REMSYSTEEM 89
12.1 Uitgangspositie remhendel instellen
601894-10
– Uitgangspositie van de remhendel met het stelwiel 1 aanpassen aan de grootte van uw
hand.
Info
Remhendel naar voren trekken en stelwiel draaien.
Niet tijdens het rijden instellen.
12.2 Remschijven controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door versleten remschijf/remschijven.
– Versleten remschijf/remschijven meteen vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
100135-10
– De remschijven voor en achter op meerdere plekken controleren of de dikte van de rem-
schijf overeenkomt met maat A.
Info
Door slijtage kan de dikte van de remschijf in het bereik van het raakvlak 1 van
de remplaketten verminderen.
Remschijven - slijtagegrens
voor 4,0 mm
achter 4,5 mm
12 REMSYSTEEM 90
» Als de dikte van de remschijf onder de voorgeschreven waarde ligt.
– Remschijf vervangen.
– Remschijven vooraan en achteraan op beschadiging, scheuren en vervorming controle-
ren.
» Als de remschijf beschadigd, gescheurd of vervormd is:
– Remschijf vervangen.
12.3 Remvloeistofpeil voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Uitvallen van het remsysteem.
– Als het remvloeistofpeil daalt tot onder de markering MIN dan duidt dit op een lekkage in het remsysteem en/of volledig versle-
ten remplaketten. Remsysteem controleren, niet doorrijden. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door te oude remvloeistof.
– Remvloeistof van voor- en achterwielrem volgens serviceschema verversen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
601908-10
– Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir in horizontale positie zetten.
– Remvloeistofpeil controleren op het kijkglas 1.
» Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering is gedaald:
–
Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen. x ( pag. 91)
12 REMSYSTEEM 91
12.4 Remvloeistof voorwielrem bijvullen x
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Uitvallen van het remsysteem.
– Als het remvloeistofpeil daalt tot onder de markering MIN dan duidt dit op een lekkage in het remsysteem en/of volledig versle-
ten remplaketten. Remsysteem controleren, niet doorrijden. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Huidirritaties Remvloeistof kan bij aanraking leiden tot huidirritaties.
– Erop letten dat remvloeistof niet in aanraking komt met de huid of ogen en houd deze buiten bereik van kinderen.
– Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
– Als er remvloeistof in de ogen komt, moet u de ogen grondig met water spoelen en meteen een arts raadplegen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door te oude remvloeistof.
– Remvloeistof van voor- en achterwielrem volgens serviceschema verversen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
– Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
In geen geval remvloeistof DOT 5 gebruiken! Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Pakkingen en remkabels zijn
niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Erop letten dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen. Remvloeistof vreet lak aan!
Alleen schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken!
12 REMSYSTEEM 92
Voorwerk
– Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 92)
Hoofdwerk
– Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir in horizontale positie zetten.
100254-10
– Schroeven 1 verwijderen.
– Deksel 2 met membraan 3 verwijderen.
– Remvloeistof tot maat A vullen.
Voorgeschreven waarde
Maat A 5 mm
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 179)
– Deksel met membraan positioneren. Schroeven monteren en vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afspoelen.
12.5 Remplaketten voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door versleten remplaketten.
– Versleten remplaketten meteen vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Aanwijzing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door beschadigde remschijven.
– Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Daardoor vermindert de remwerking
aanmerkelijk en de remschijven beschadigen onherstelbaar. Remplaketten regelmatig controleren.
12 REMSYSTEEM 93
601895-10
– Remplaketten op minimale plaketdikte A controleren.
Minimale plaketdikte A ≥ 1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
–
Remplaketten van de voorwielrem vervangen. x
– Remplaketten controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren zijn:
–
Remplaketten van de voorwielrem vervangen. x
12.6 Vrije slag rempedaal controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Uitvallen van het remsysteem.
– Als er geen vrije slag aan het rempedaal aanwezig is bouwt er zich druk op in het remsysteem op de achterwielrem. De achter-
wielrem kan door oververhitting uitvallen. Vrije slag van het rempedaal instellen volgens de voorgeschreven waarden.
601896-10
– Rempedaal tussen eindaanslag en voetremcilinderzuiger heen en weer bewegen en vrije
slag A controleren.
Voorgeschreven waarde
Vrije slag rempedaal 3… 5 mm
Info
Het raken van de voetremcilinderzuiger is te merken aan de grotere weerstand
bij het intrappen van het rempedaal.
» Als de vrije slag niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
–
Uitgangspositie rempedaal instellen. x ( pag. 94)
12 REMSYSTEEM 94
12.7 Uitgangspositie rempedaal instellen x
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Uitvallen van het remsysteem.
– Als er geen vrije slag aan het rempedaal aanwezig is bouwt er zich druk op in het remsysteem op de achterwielrem. De achter-
wielrem kan door oververhitting uitvallen. Vrije slag van het rempedaal instellen volgens de voorgeschreven waarden.
601897-10
– Schroef 3 aan rempedaalcilinder 4 losdraaien.
– Voor de individuele aanpassing van de uitgangspositie van het rempedaal moer 1 los-
maken en schroef 2 draaien.
Info
Het instelbereik is beperkt. De schroef moet ten minste vier slagen in de voet-
steunhouder zijn geschroefd.
– Voetremcilinder 4 zo positioneren, dat er een vrije slag van het rempedaal is. Schroe-
ven 3 tegenhouden en moeren vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef rempedaalcilinder M6 10 Nm
– Vrije slag van het rempedaal controleren. ( pag. 93)
– Moer 1 vastdraaien.
12 REMSYSTEEM 95
12.8 Remvloeistofpeil achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Uitvallen van het remsysteem.
– Als het remvloeistofpeil daalt tot onder de markering MIN dan duidt dit op een lekkage in het remsysteem en/of volledig versle-
ten remplaketten. Remsysteem controleren, niet doorrijden. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door te oude remvloeistof.
– Remvloeistof van voor- en achterwielrem volgens serviceschema verversen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
601898-10
– Voertuig rechtop zetten.
– Remvloeistofpeil van het remvloeistofreservoir controleren.
» Als het vloeistofpeil de MIN markering 1 heeft bereikt:
–
Remvloeistof van de achterwielrem bijvullen. x ( pag. 95)
12.9 Remvloeistof achterwielrem bijvullen x
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Uitvallen van het remsysteem.
– Als het remvloeistofpeil daalt tot onder de markering MIN dan duidt dit op een lekkage in het remsysteem en/of volledig versle-
ten remplaketten. Remsysteem controleren, niet doorrijden. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
12 REMSYSTEEM 96
Waarschuwing
Huidirritaties Remvloeistof kan bij aanraking leiden tot huidirritaties.
– Erop letten dat remvloeistof niet in aanraking komt met de huid of ogen en houd deze buiten bereik van kinderen.
– Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
– Als er remvloeistof in de ogen komt, moet u de ogen grondig met water spoelen en meteen een arts raadplegen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door te oude remvloeistof.
– Remvloeistof van voor- en achterwielrem volgens serviceschema verversen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
– Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
In geen geval remvloeistof DOT 5 gebruiken! Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtingen en remkabels
zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Zorg ervoor dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen. Remvloeistof vreet lak aan!
Gebruik alleen schone remvloeistof uit een gesloten verpakking!
Voorwerk
– Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 97)
12 REMSYSTEEM 97
601899-10
Hoofdwerk
– Voertuig rechtop zetten.
– Schroefdop 1 met ring en membraan 2 verwijderen.
– Remvloeistof tot MAX-markering vullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 179)
– Schroefdop met ring en membraan monteren.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afspoelen.
12.10 Remplaketten achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door versleten remplaketten.
– Versleten remplaketten meteen vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Aanwijzing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door beschadigde remschijven.
– Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Daardoor vermindert de remwerking
aanmerkelijk en de remschijven beschadigen onherstelbaar. Remplaketten regelmatig controleren.
12 REMSYSTEEM 98
601900-10
– Remplaketten op minimale plaketdikte A controleren.
Minimale plaketdikte A ≥ 1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
–
Remplaketten van de achterwielrem vervangen. x
– Remplaketten controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren zijn:
–
Remplaketten van de achterwielrem vervangen. x
13 WIELEN, BANDEN 99
13.1 Voorwiel uitbouwen x
Voorwerk
– Motorfiets met hefbok achteraan opkrikken. ( pag. 69)
– Motorfiets met hefbok vooraan opkrikken. ( pag. 70)
601901-10
Hoofdwerk
– Schroeven 1 en afstandsbussen 2 verwijderen.
– Remplaketten door de remklauw licht naar de zijkant te kantelen terugduwen op de
remschijf. Remklauw voorzichtig naar achteren van de remschijf trekken en opzij han-
gen.
Info
Remhendel niet indrukken als de remklauw is verwijderd.
601902-10
– Schroef 3 en schroeven 4 losdraaien.
– Schroef 3 ca. 6 slagen eruit schroeven en met de hand op de schroef drukken, om de
steekas uit de asopname te schuiven. Schroef 3 verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door beschadigde remschijven.
– Het wiel altijd zo neerleggen, dat de remschijven niet worden beschadigd.
– Voorwiel vasthouden en steekas eruit trekken. Voorwiel uit de voorvork nemen.
13 WIELEN, BANDEN 100
S00083-11
– Afstandsbussen 5 verwijderen.
13.2 Voorwiel monteren x
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door olie of vet op de remschijven.
– Remschijven beslist olie- en vetvrij houden en indien nodig reinigen met een remmenreiniger.
S00083-10
Hoofdwerk
– Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Wanneer de wiellager beschadigd of versleten is:
–
Wiellager vervangen. x
– Keerringen en loopvlak van de afstandsbussen 1 reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 181)
– Afstandsbussen erin zetten.
13 WIELEN, BANDEN 101
601901-11
– Schroefdraad van de steekas en schroef 2 reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 181)
– Voorwiel in voorvork tillen, positioneren en steekas inzetten. Schroef 2 monteren en
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef steekas voor M24x1,5 45 Nm
– Remklauw positioneren en daarbij letten op de correcte plaatsing van de remplaketten.
– Afstandsbussen 3 positioneren. Schroeven 4 monteren, maar nog niet vastdraaien.
– Remhendel meerdere keren indrukken tot de remplaketten tegen de remschijf liggen en
een drukpunt aanwezig is. Remhendel ingedrukt vastzetten.
Remklauw wordt uitgelijnd.
– Schroeven 4 vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef remklauw voor M10x1,25 45 Nm Loctite
®
243â„¢
– Vastzetting remhendel verwijderen.
601886-11
– Motorfiets van hefbok vooraan nemen. ( pag. 71)
– Voorwielrem indrukken en voorvork enkele keren inveren zodat de vorkpoten worden uit-
gelijnd.
– Schroeven 5 vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef asopname M8 15 Nm
Nawerk
– Motorfiets van de hefbok achter nemen. ( pag. 70)
13 WIELEN, BANDEN 102
13.3 Achterwiel uitbouwen x
Voorwerk
– Motorfiets met hefbok achteraan opkrikken. ( pag. 69)
601913-10
Hoofdwerk
– Remklauw met de hand naar de remschijf duwen om de remzuiger terug te duwen.
– Moer 1 verwijderen. Kettingspanner 2 afnemen.
– Achterwiel vasthouden en steekas 3 uittrekken.
601903-01
– Achterwiel zo ver mogelijk naar voren schuiven en ketting van het kettingwiel afnemen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door beschadigde remschijven.
– Het wiel altijd zo neerleggen, dat de remschijven niet worden beschadigd.
– Achterwiel uit de achterbrug nemen.
Info
Rempedaal niet intrappen als het achterwiel is uitgebouwd.
13 WIELEN, BANDEN 103
13.4 Achterwiel inbouwen x
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door olie of vet op de remschijven.
– Remschijven beslist olie- en vetvrij houden en indien nodig reinigen met een remmenreiniger.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Geen remwerking bij het intrappen van de achterwielrem.
– Na het inbouwen van het achterwiel altijd het rempedaal intrappen totdat er een drukpunt aanwezig is.
Hoofdwerk
–
Demperpakkingen van de achterwielnaaf controleren. x ( pag. 104)
601904-10
– Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Wanneer de wiellager beschadigd of versleten is:
–
Wiellager vervangen. x
– Bus 1 verwijderen. Loopvlak van bus en askeerring 2 reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 181)
– Schroefdraad van de steekas en moer 3 reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 181)
– Demperpakking en kettingwielhouder in het achterwiel monteren.
– Achterwiel positioneren.
Remplaketten zijn correct gepositioneerd.
13 WIELEN, BANDEN 104
601883-11
– Achterwiel zo ver mogelijk naar voren schuiven en ketting op het kettingwiel leggen.
– Steekas, kettingspanner en moer monteren.
Voorgeschreven waarde
De markeringen op de kettingspanners moeten links en rechts in dezelfde positie ten
opzichte van de referentiemarkering A staan, zodat het achterwiel correct is uitge-
lijnd.
Info
Kettingspanner 4 links en rechts in dezelfde positie monteren.
– Moer 3 vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Moer steekas achter M25x1,5 90 Nm
– Rempedaal meerdere keren indrukken tot de remplaketten tegen de remschijf liggen en
er een drukpunt aanwezig is.
Nawerk
– Motorfiets van de hefbok achter nemen. ( pag. 70)
13.5 Demperpakkingen achterwielnaaf controleren x
Info
De kracht van de motor wordt door het kettingwiel overgebracht via 6 demperpakkingen op het achterwiel. Deze slijten tijdens het
rijden. Als de demperpakkingen niet op tijd worden vervangen, beschadigen de kettingwieldrager en de achterwielnaaf.
13 WIELEN, BANDEN 105
Voorwerk
– Motorfiets met hefbok achteraan opkrikken. ( pag. 69)
–
Achterwiel uitbouwen. x ( pag. 102)
601906-10
Hoofdwerk
– Lager 1 controleren.
» Wanneer de lager beschadigd of versleten is:
–
Lager vervangen. x
– Demperpakkingen 2 van de achterwielnaaf controleren op beschadiging en slijtage.
» Als de demperpakkingen van de achterwielnaaf zijn beschadigd of versleten:
– Alle demperpakkingen van de achterwielnaaf vervangen.
601905-10
– Achterwiel met het kettingwiel omhoog op een werkbank leggen en de steekas in de
wielnaaf steken.
– Om de speling A te controleren, achterwiel vasthouden en proberen het kettingwiel met
de hand te draaien.
Info
De speling wordt gemeten aan de buitenkant van het kettingwiel.
Speling demperpakkingen achterwiel ≤ 5 mm
» Als de speling A groter is dan de voorgeschreven waarde:
– Alle demperpakkingen van de achterwielnaaf vervangen.
Nawerk
–
Achterwiel inbouwen. x ( pag. 103)
– Motorfiets van de hefbok achter nemen. ( pag. 70)
13 WIELEN, BANDEN 106
13.6 Toestand banden controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Oncontroleerbaar rijgedrag door klappen van een band.
– Beschadigde of versleten banden voor uw eigen veiligheid meteen vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor vallen Beperking van het rijgedrag door verschillende bandprofielen aan voor- en achterwiel.
– Voor- en achterwiel moeten altijd zijn uitgerust met banden met een gelijksoortig profiel, anders kan de motor oncontroleerbaar
worden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Ongecontroleerd rijgedrag door niet vrijgegeven en/of aanbevolen banden/wielen.
– Alleen door KTM vrijgegeven en/of aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex gebruiken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde wegligging bij nieuwe banden.
– Nieuwe banden hebben een glad contactvlak, waardoor het wegcontact niet volledig is. Het volledige contactvlak moet de eerste
200 kilometers bij een gematigde rijstijl en in verschillende schuine standen worden geruwd. Pas nadat de banden zijn ingere-
den wordt de volledige wegligging bereikt.
Info
Het type, de toestand en de spanning van de banden zijn van invloed op het rijgedrag van de motorfiets.
Versleten banden hebben vooral bij natte ondergrond een slechte invloed op het rijgedrag.
13 WIELEN, BANDEN 107
400602-10
– De voor- en achterbanden controleren op insnijdingen, voorwerpen die tijdens het rijden
in de band zijn gaan zitten en andere beschadigingen.
» Als er insnijdingen, voorwerpen die tijdens het rijden in de band zijn gaan zitten en
andere beschadigingen aan de banden te zien zijn:
– Banden vervangen.
– Profieldiepte controleren.
Info
De minimale profieldiepte volgens de nationale wetgeving in acht nemen.
Minimale profieldiepte ≥ 2 mm
» Als de minimale profieldiepte lager is dan de minimale waarde:
– Banden vervangen.
– Leeftijd van de banden controleren.
Info
De productiedatum van de banden staat meestal op het opschrift van de banden
en wordt met de laatste vier cijfers van de DOT aanduiding gekenmerkt. De eer-
ste twee cijfers wijzen op de week van productie en de laatste twee cijfers op het
jaar van productie.
KTM adviseert de banden te wisselen, onafhankelijk van de daadwerkelijke slij-
tage van de banden, uiterlijk echter na 5 jaar.
» Als de band ouder is dan vijf jaar:
– Banden vervangen.
13 WIELEN, BANDEN 108
13.7 Binnenbandloos bandensysteem
301978-10
Bij dit voertuig wordt een binnenbandloos bandensysteem gebruikt, waarbij de conventio-
nele binnenband is vervangen door het binnenbandloze afdichtingsprofiel 1.
De voordeel van een binnenbandloos systeem is dat er geen risico bestaat op een defecte
binnenband. Daarmee is ook het risico op een plotseling spanningsverlies sterk verminderd.
De massa's of de massatraagheidsmomenten zijn kleiner dan bij conventionele spaakwielen
met binnenband. Dat resulteert in een verbetering van de hanteerbaarheid en het comfort.
Het spaakwiel is door de stijve velgconstructie vrijwel onderhoudsvrij.
KTM adviseert het binnenbandloos afdichtingsprofiel onafhankelijk van de daadwerkelijke
slijtage uiterlijk echter na 5 jaar te vervangen.
13.8 Bandenspanning controleren
Info
Een te lage bandenspanning leidt tot buitengewone slijtage en oververhitting van de band.
Een goede bandenspanning garandeert een optimaal rijcomfort en maximale levensduur van de band.
13 WIELEN, BANDEN 109
400695-01
– Beschermkap verwijderen.
– Bandenspanning controleren bij koude banden.
Bandenspanning solo
voor 2,0 bar
achter 2,0 bar
Bandenspanning met bijrijder / volledige nuttige last
voor 2,0 bar
achter 2,2 bar
» Als de bandenspanning niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
– Bandenspanning corrigeren.
– Beschermkap monteren.
13.9 Spaakspanning controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Instabiel rijgedrag door een verkeerde spaakspanning.
– Op een correcte spaakspanning letten. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Info
Door een losse spaak raakt het wiel uit balans, waardoor binnen korte tijd nog meer spaken los gaan zitten.
Als de spaken te vast zijn gespannen kunnen ze afbreken door lokale overbelasting.
De spaakspanning regelmatig controleren, vooral bij een nieuwe motorfiets.
13 WIELEN, BANDEN 110
400694-01
– Met de staaf van een schroevendraaier kort tegen iedere spaak slaan.
Info
De toonfrequentie is afhankelijk van de spaaklengte en de spaakdiameter.
Als er verschillende toonfrequenties op de afzonderlijke spaken met gelijke
lengte en diameter te horen zijn, wijst dat op verschillen in de spaakspanning.
Er moet een heldere toon hoorbaar zijn.
» Wanneer de spaakspanning verschillend is:
–
Spaakspanning corrigeren. x
14 ELEKTRONICA 111
14.1 Accu uitbouwen x
Waarschuwing
Gevaar voor letsel Accuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
– Houd accu's buiten bereik van kinderen.
– Draag geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril.
– Voorkom contact met accuzuur en accugassen.
– Houd vonken of open vuur uit de buurt van de accu. Laad de accu alleen in goed geventileerde ruimtes.
– Bij aanraking met de huid met veel water spoelen. Als er accuzuur in de ogen komt, ten minste 15 minuten met water spoelen
en een arts opzoeken.
Voorwerk
– Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor uitzetten.
– Zadel afnemen. ( pag. 74)
601907-10
Hoofdwerk
– Minkabel van accu losklemmen.
– Stekker 1 naar boven toe eraf trekken.
– Schroeven 2 verwijderen.
– Borgplaat 3 van de accu naar voren trekken en verwijderen.
– Pluspoolafdekking 4 afnemen.
– Pluskabel van accu losklemmen.
– Kabelboom naar de zijkant duwen en accu uit de accuhouder trekken.
Info
Motorfiets nooit met een lege of zonder accu gebruiken. In beide gevallen kun-
nen elektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen worden beschadigd.
Het voertuig is dan niet meer verkeersveilig.
14 ELEKTRONICA 112
14.2 Accu inbouwen x
601907-11
Hoofdwerk
– Accu in de accuhouder schuiven.
Info
De accupolen moeten zich aan de achterzijde bevinden.
– Pluskabel opklemmen en pluspoolafdekking 1 monteren.
– Houderplaat 2 positioneren.
– Schroeven 3 monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Overige schroeven chassis M6 10 Nm
– Stekker 4 aansluiten.
– Minkabel opklemmen.
Nawerk
– Zadel monteren. ( pag. 75)
– Tijd instellen. ( pag. 32)
14 ELEKTRONICA 113
14.3 Accu laden x
Waarschuwing
Gevaar voor letsel Accuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
– Houd accu's buiten bereik van kinderen.
– Draag geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril.
– Voorkom contact met accuzuur en accugassen.
– Houd vonken of open vuur uit de buurt van de accu. Laad de accu alleen in goed geventileerde ruimtes.
– Bij aanraking met de huid met veel water spoelen. Als er accuzuur in de ogen komt, ten minste 15 minuten met water spoelen
en een arts opzoeken.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieu Onderdelen en componenten van de accu belasten het milieu.
– Accu niet bij het huisvuil gooien. Een defecte accu op milieuvriendelijke wijze afdanken. De accu afgeven bij uw
KTM-distributeur of bij een verzamelpunt voor oude accu's.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
– Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
14 ELEKTRONICA 114
Info
Ook als de accu niet wordt belast verliest hij dagelijks aan lading.
De laadtoestand en de wijze van laden zijn erg belangrijk voor de levensduur van de accu.
Snel laden met een hogere laadstroom heeft een negatief effect op de levensduur.
Als de laadstroom, laadspanning en laadtijd worden overschreden ontsnapt er elektrolyt via de veiligheidskleppen. Daardoor verliest
de accu aan capaciteit.
Als de accu leeg is gestart moet hij meteen weer worden geladen.
Bij langere stilstand in lege toestand treden er diepteontlading en sulftatie op en dat kan leiden tot vernietiging van de accu.
De accu is onderhoudsvrij, dat betekent dat het zuurniveau niet hoeft te worden gecontroleerd.
Voorwerk
– Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor uitzetten.
– Zadel afnemen. ( pag. 74)
–
Accu uitbouwen. x ( pag. 111)
14 ELEKTRONICA 115
100151-10
Hoofdwerk
– Acculader op de accu klemmen. Acculader inschakelen.
Acculader (58429074000)
Met deze acculader kunt u ook de rustspanning en het startvermogen van de accu en
dynamo testen. Bovendien kan met deze lader de accu niet worden overladen.
Info
Verwijder nooit het deksel 1.
Accu laden met maximaal 10% van de capaciteit, dat op het accuhuis 2 is aan-
gegeven.
– Acculader na het laden uitschakelen en losklemmen.
Voorgeschreven waarde
Laadstroom, laadspanning en laadtijd mogen niet worden overschreden.
Accu regelmatig bijladen als de motor-
fiets niet wordt gebruikt
3 maanden
Nawerk
–
Accu inbouwen. x ( pag. 112)
– Zadel monteren. ( pag. 75)
– Tijd instellen. ( pag. 32)
14 ELEKTRONICA 116
14.4 Hoofdzekering vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor brand Door het gebruik van verkeerde zekeringen kan het elektrisch systeem overbelast raken.
– Alleen zekeringen gebruiken met het voorgeschreven aantal ampères. Zekeringen nooit overbruggen of repareren.
Info
Met de hoofdzekering worden alle stroomverbruikers van het voertuig beveiligd. Deze bevindt zich in de behuizing van het startre-
lais naast de accu.
Voorwerk
– Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor uitzetten.
– Zadel afnemen. ( pag. 74)
C00185-10
Hoofdwerk
– Beschermkappen 1 afnemen.
14 ELEKTRONICA 117
C00186-10
– Defecte hoofdzekering 2 met een punttang verwijderen.
– Nieuwe hoofdzekering inzetten.
Zekering (58011109130) ( pag. 169)
Info
In het startrelais bevindt zich een reservezekering 3.
– Werking van de elektrische installatie controleren.
– Beschermkappen monteren.
Nawerk
– Zadel monteren. ( pag. 75)
– Tijd instellen. ( pag. 32)
14.5 Zekeringen afzonderlijke stroomverbruikers vervangen
Info
Het zekeringenblok met de zekeringen van de afzonderlijke stroomverbruikers bevindt zich onder het zadel.
Voorwerk
– Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor uitzetten.
– Zadel afnemen. ( pag. 74)
14 ELEKTRONICA 118
C00185-11
Hoofdwerk
– Deksel van het zekeringenblok 1 openen.
600606-10
– Defecte zekering verwijderen.
Voorgeschreven waarde
Zekering 1 - 10 A - ontsteking, gecombineerd instrument
Zekering 2 - 10 A - klok, contact (EFI-besturingsunit)
Zekering 3 - 10 A - besturingsunit‑regelklep
Zekering 4 - 10 A - brandstofpomp
Zekering 5 - 10 A - radiateurventilator
Zekering 6 - 10 A - claxon, remlicht, richtingaanwijzer
Zekering 7 - 15 A - groot licht, dimlicht, zijlicht, achterlicht, nummerplaatverlichting
Zekering 8 - 10 A - voor extra apparatuur (met contactschakelaar geschakelde plus)
Zekering 9 - 10 A - voor extra apparatuur (constant plus)
Zekering 10 - geen functie
Zekering SPARE - 10 A/15 A - reservezekeringen
Info
Een defecte zekering herkent u aan de gebroken smeltdraad A.
14 ELEKTRONICA 119
Waarschuwing
Gevaar voor brand Door het gebruik van verkeerde zekeringen kan het elektrisch
systeem overbelast raken.
– Alleen zekeringen gebruiken met het voorgeschreven aantal ampères. Zeke-
ringen nooit overbruggen of repareren.
– Voldoende sterke reservezekering plaatsen.
Zekering (75011088010) ( pag. 169)
Zekering (75011088015) ( pag. 169)
Tip
Nieuwe reservezekering in het zekeringenblok plaatsen, zodat u er een bij u hebt
als het nodig is.
– De werking van de stroomverbruiker controleren.
– Deksel van zekeringenblok sluiten.
Nawerk
– Zadel monteren. ( pag. 75)
14.6 Koplampkap met koplamp uitbouwen
Voorwerk
– Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor uitzetten.
14 ELEKTRONICA 120
601909-10
Hoofdwerk
– Spatbord met een doek afdekken en zo beschermen tegen beschadigingen.
– Schroeven 1 aan beide kanten verwijderen.
– Koplampkap naar voren kantelen.
601910-10
– Steekverbinding van de richtingaanwijzer 2 en de koplamp 3 losmaken.
– Koplampkap verwijderen.
14 ELEKTRONICA 121
14.7 Koplampkap met koplamp inbouwen
601910-11
Hoofdwerk
– Steekverbinding van koplamp 1 en richtingaanwijzer 2 aansluiten.
– De werking van de lampen controleren.
601911-10
– Doek van spatbord verwijderen, koplampkap positioneren.
Uitsteeksels 3 grijpen in de koplampkap.
14 ELEKTRONICA 122
601912-10
– Groef 4 op het tegenstuk 5 positioneren.
601909-11
– Remkabelgeleiding 6 positioneren. Schroeven 7 monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef koplampkap M5 5 Nm
Nawerk
– Koplampstand controleren. ( pag. 126)
14.8 Lamp koplamp vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflector Lagere lichtsterkte.
– Vet op deze lampbuisjes verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector. De buisjes voor de montage reinigen en vetvrij houden.
14 ELEKTRONICA 123
Voorwerk
– Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor uitzetten.
– Koplampkap met koplamp uitbouwen. ( pag. 119)
600610-10
Hoofdwerk
– Stekker 1 eraf trekken.
– Beschermkap 2 van de lamp van de koplamp verwijderen.
600611-10
– Veerbeugel 3 losmaken.
– Lamp koplamp 4 verwijderen.
– Nieuwe lamp in de koplampbehuizing steken.
Koplamp (H4 / sokkel P43t) ( pag. 169)
– Lamp met veerbeugel in koplamp vastzetten.
– Beschermkap monteren. Stekker erop steken.
Nawerk
– Koplampkap met koplamp inbouwen. ( pag. 121)
– Koplampstand controleren. ( pag. 126)
14 ELEKTRONICA 124
14.9 Zijlichtlamp vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflector Lagere lichtsterkte.
– Vet op deze lampbuisjes verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector. De buisjes voor de montage reinigen en vetvrij houden.
Voorwerk
– Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor uitzetten.
– Koplampkap met koplamp uitbouwen. ( pag. 119)
600610-12
Hoofdwerk
– Beschermkap 1 verwijderen.
600612-10
– Fitting 2 uit de reflector trekken.
– Zijlichtlamp 3 uit de fitting trekken.
– Nieuwe zijlichtlamp in de fitting steken.
Zijlicht (W5W / sokkel W2,1x9,5d) ( pag. 170)
– Fitting in reflector zetten.
– Beschermkap plaatsen.
14 ELEKTRONICA 125
Nawerk
– Koplampkap met koplamp inbouwen. ( pag. 121)
– Koplampstand controleren. ( pag. 126)
14.10 Knipperlichtlamp vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflector Lagere lichtsterkte.
– Vet op deze lampbuisjes verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector. De buisjes voor de montage reinigen en vetvrij houden.
100160-10
Hoofdwerk
– Schroef aan achterzijde van het knipperlichthuis verwijderen.
– Knipperlichtglas 1 voorzichtig naar voren zwenken en verwijderen.
– Knipperlichtlamp zacht tegen de fitting duwen, ca. 30° tegen de klok in draaien en uit
de fitting trekken.
Info
Probeer de reflector niet aan te raken met de vingers en vetvrij te houden.
– Nieuwe knipperlichtlamp zachtjes in de fitting duwen en met de klok mee draaien tot
de aanslag.
Richtingaanwijzer (RY10W / sokkel BAU15s) ( pag. 170)
– Knipperlichtglas positioneren.
– Schroef inzetten en eerst tegen de klok in draaien, tot de schroef met een kleine ruk
vastklikt in schroefgang. Schroef licht vastdraaien.
Nawerk
– De werking van de richtingsaanwijzers controleren.
14 ELEKTRONICA 126
14.11 Koplampstand controleren
400726-10
– Voertuig op een recht oppervlak voor een lichte muur zetten en een markering aanbren-
gen ter hoogte van het midden van de koplamp.
– Nog een markering aanbrengen op een afstand B onder de eerste markering.
Voorgeschreven waarde
Afstand B 5 cm
– Voertuig op een afstand A loodrecht voor de muur zetten.
Voorgeschreven waarde
Afstand A 5 m
– Nu gaat de bestuurder, eventueel met bagage en bijrijder op de motorfiets zitten.
– Dimlicht inschakelen.
– Koplampstand controleren.
De grens tussen licht en donker moet bij een gebruiksklare motorfiets met bestuur-
der, eventueel met bagage en bijrijder, precies op de onderste markering liggen.
» Als deze grens tussen licht en donker niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
– Lichtbundelbreedte van de koplamp instellen. ( pag. 126)
14.12 Lichtbundelbreedte koplamp instellen
Voorwerk
– Koplampstand controleren. ( pag. 126)
14 ELEKTRONICA 127
C00193-10
Hoofdwerk
– Stelschroef 1 draaien en de lichtbundelbreedte van de koplamp instellen.
Voorgeschreven waarde
De grens tussen licht en donker moet bij een gebruiksklare motorfiets met bestuurder
precies op de onderste markering liggen (aangebracht bij Koplampstand controleren).
Info
Draaien met de klok mee verbreedt de lichtbundel en draaien tegen de klok in
versmalt de lichtbundel.
Bij extra belading kan er een correctie van de lichtbundelbreedte van de kop-
lamp nodig zijn.
15 KOELSYSTEEM 128
15.1 Koelsysteem
C00192-10
Door de waterpomp 1 in de motor is er een gedwongen circulatie van het koelmiddel.
De druk die bij verwarming in het koelsysteem ontstaat wordt geregeld door een klep in de
radiateurdop 2. Door de uitzetting van de warmte stroomt het overtollige koelmiddel naar
het vaste reservoir 3. Als de temperatuur daalt wordt dit koelmiddel weer teruggezogen in
het koelsysteem. Daardoor is de aangegeven koelmiddeltemperatuur toegestaan zonder dat
er met functiestoringen rekening moet worden gehouden.
125 °C
400407-10
Koeling vindt plaats door de rijwind en een radiateurventilator 4 die door een thermoscha-
kelaar wordt aangestuurd.
Hoe lager de snelheid, hoe lager de koelwerking. Ook vervuilde radiateurribben verlagen de
koelwerking.
15.2 Antivries en koelmiddelpeil controleren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwonden Koelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
– Radiateur, radiateurslangen en de overige componenten van het koelsysteem niet openen bij een warme motor. Motor en koel-
systeem laten afkoelen. Verbrande huid meteen onder lauw water houden.
15 KOELSYSTEEM 129
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftiging Koelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
– Erop letten dat koelmiddel niet in aanraking komt met huid, ogen of kleding. Bij contact met de ogen meteen met water spoe-
len en een arts raadplegen. Huid bij contact meteen reinigen met water en zeep. Als koelmiddel is ingeslikt meteen een arts
raadplegen. Kleding die met koelmiddel in aanraking is gekomen uittrekken. Houd koelmiddel buiten bereik van kinderen.
Voorwaarden
Motor is koud.
C00188-11
– Motorfiets op een horizontale ondergrond op de zijstandaard zetten.
– Deksel van vast reservoir 1 verwijderen.
– Antivries van het koelmiddel controleren.
−25… −45 °C
» Als de antivries van het koelmiddel niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
– Antivries van het koelmiddel corrigeren.
– Koelmiddelpeil in het vaste reservoir controleren.
Het koelmiddelpeil moet zich ongeveer in het bereik bevinden, dat in de afbeelding is
weergegeven.
» Als het koelmiddelpeil niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
– Koelmiddelpeil corrigeren.
Alternatief 1
Koelmiddel ( pag. 177)
Alternatief 2
Koelmiddel (gebruiksklaar gemengd) ( pag. 178)
– Deksel van het vaste reservoir monteren.
15 KOELSYSTEEM 130
C00190-11
– Radiateurdop 2 afschroeven.
– Antivries van het koelmiddel controleren.
−25… −45 °C
» Als de antivries van het koelmiddel niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
– Antivries van het koelmiddel corrigeren.
– Koelmiddelpeil in de radiateur controleren.
De radiateur moet volledig gevuld zijn.
» Als het koelmiddelpeil niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
– Koelmiddelpeil corrigeren en oorzaak van het verlies vaststellen.
Alternatief 1
Koelmiddel ( pag. 177)
Alternatief 2
Koelmiddel (gebruiksklaar gemengd) ( pag. 178)
– Radiateurdop monteren.
15.3 Koelmiddelpeil controleren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwonden Koelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
– Radiateur, radiateurslangen en de overige componenten van het koelsysteem niet openen bij een warme motor. Motor en koel-
systeem laten afkoelen. Verbrande huid meteen onder lauw water houden.
15 KOELSYSTEEM 131
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftiging Koelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
– Erop letten dat koelmiddel niet in aanraking komt met huid, ogen of kleding. Bij contact met de ogen meteen met water spoe-
len en een arts raadplegen. Huid bij contact meteen reinigen met water en zeep. Als koelmiddel is ingeslikt meteen een arts
raadplegen. Kleding die met koelmiddel in aanraking is gekomen uittrekken. Houd koelmiddel buiten bereik van kinderen.
Voorwaarden
Motor is koud.
C00188-11
– Motorfiets op een horizontale ondergrond op de zijstandaard zetten.
– Koelmiddelpeil in het vaste reservoir 1 controleren.
Het koelmiddelpeil moet zich ongeveer in het bereik bevinden, dat in de afbeelding is
weergegeven.
» Als het koelmiddelpeil niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
– Koelmiddelpeil corrigeren.
Alternatief 1
Koelmiddel ( pag. 177)
Alternatief 2
Koelmiddel (gebruiksklaar gemengd) ( pag. 178)
15 KOELSYSTEEM 132
C00190-11
– Radiateurdop 2 afschroeven en koelmiddelpeil in de radiateur controleren.
De radiateur moet volledig gevuld zijn.
» Als het koelmiddelpeil niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
– Koelmiddelpeil corrigeren en oorzaak van het verlies vaststellen.
Alternatief 1
Koelmiddel ( pag. 177)
Alternatief 2
Koelmiddel (gebruiksklaar gemengd) ( pag. 178)
– Radiateurdop monteren.
15.4 Koelmiddel aftappen x
Waarschuwing
Gevaar voor brandwonden Koelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
– Radiateur, radiateurslangen en de overige componenten van het koelsysteem niet openen bij een warme motor. Motor en koel-
systeem laten afkoelen. Verbrande huid meteen onder lauw water houden.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftiging Koelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
– Erop letten dat koelmiddel niet in aanraking komt met huid, ogen of kleding. Bij contact met de ogen meteen met water spoe-
len en een arts raadplegen. Huid bij contact meteen reinigen met water en zeep. Als koelmiddel is ingeslikt meteen een arts
raadplegen. Kleding die met koelmiddel in aanraking is gekomen uittrekken. Houd koelmiddel buiten bereik van kinderen.
15 KOELSYSTEEM 133
C00191-10
– Motorfiets rechtop zetten.
– Geschikte bak onder de motor klaarzetten.
– Schroef 1 verwijderen. Radiateurdop verwijderen.
– Koelmiddel volledig laten uitlopen.
– Schroef 1 met nieuwe pakking monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Sluitschroef aftapboring van de water-
pomp
M10x1 15 Nm
15.5 Koelsysteem vullen/ontluchten x
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftiging Koelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
– Erop letten dat koelmiddel niet in aanraking komt met huid, ogen of kleding. Bij contact met de ogen meteen met water spoe-
len en een arts raadplegen. Huid bij contact meteen reinigen met water en zeep. Als koelmiddel is ingeslikt meteen een arts
raadplegen. Kleding die met koelmiddel in aanraking is gekomen uittrekken. Houd koelmiddel buiten bereik van kinderen.
C00190-10
– Motorfiets op een horizontale ondergrond op de zijstandaard zetten.
– Radiateurdop 1 verwijderen.
15 KOELSYSTEEM 134
C00189-10
– Koelmiddel vullen.
Alternatief 1
Koelmiddel ( pag. 177)
Alternatief 2
Koelmiddel (gebruiksklaar gemengd) ( pag. 178)
– Radiateur volledig vullen met koelmiddel. Radiateurdop 1 monteren.
C00188-10
– Deksel van vast reservoir 2 verwijderen, koelmiddel tot het op de afbeelding aangege-
ven niveau vullen.
– Deksel van het vaste reservoir monteren.
Gevaar
Gevaar voor vergiftiging Uitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
– Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen,
de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten draaien zonder een
geschikte afzuiginstallatie.
– Motor starten en laten warmlopen tot het 5de balkje van de temperatuurweergave
brandt.
– Motor uitzetten en laten afkoelen.
– Na het afkoelen nog een keer het koelmiddelpeil in de radiateur en in het vaste reser-
voir controleren en indien nodig koelmiddel bijvullen.
– Koelmiddelpeil controleren. ( pag. 130)
16 MOTOR AFSTELLEN 135
16.1 Speling gaskabel controleren
400192-10
– Controleren of de gashendel soepel beweegt.
– Stuur in rechtuitstand zetten. Gashendel licht heen en weer bewegen en de speling van
de gaskabel bepalen.
Speling gaskabel 3… 5 mm
» Als de speling van de gaskabel niet met de voorgeschreven waarde overeenkomt:
–
Speling gaskabel instellen. x ( pag. 135)
Gevaar
Gevaar voor vergiftiging Uitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
– Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen,
de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten draaien zonder een
geschikte afzuiginstallatie.
– Motor starten en stationair laten draaien. Stuur over het gehele stuurbereik heen en
weer bewegen.
Het stationaire toerental mag daarbij niet veranderen.
» Als het stationair toerental verandert:
–
Speling gaskabel instellen. x ( pag. 135)
16.2 Speling gaskabel instellen x
Voorwerk
– Zadel afnemen. ( pag. 74)
– Zijbekleding verwijderen.
– Gaskabellegging controleren.
16 MOTOR AFSTELLEN 136
C00187-10
Hoofdwerk
– Stuur in rechtuitstand zetten.
– Klepsteller met het KTM-diagnosetool in de uitgangspositie zetten.
– Contramoer 1 losdraaien.
– Speling bowdenkabel met de stelschroef 2 instellen.
Voorgeschreven waarde
Speling gaskabel 3… 5 mm
– Contramoer 1 vastdraaien.
16.3 Motorkarakteristiek instellen
Voorwerk
– Contact uitschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand OFF draaien.
– Zadel afnemen. ( pag. 74)
C00185-12
Hoofdwerk
– Map‑Select schakelaar met houder 1 naar boven toe van de houderplaat trekken.
– Map‑Select schakelaar uit de houder trekken.
16 MOTOR AFSTELLEN 137
601802-10
– Stelwiel draaien, tot het gewenste cijfer tegen markering 2 ligt.
Map‑Select schakelaar op Soft zetten.
– Stelwiel op positie 1 instellen.
Soft – verlaagd gehomologeerd topvermogen voor betere rijbaarheid
Map‑Select schakelaar op Advanced zetten.
– Stelwiel op positie 2 instellen.
Advanced – gehomologeerd vermogen, zeer direct reagerend
Map‑Select schakelaar op Standaard zetten.
– Stelwiel op positie 3, 4, 5, 6, 7, 8 of 9 instellen.
Standaard – gehomologeerd vermogen, uitgebalanceerd reagerend
Map‑Select schakelaar op slechte brandstofkwaliteit zetten.
– Stelwiel op positie 0 instellen.
Slechte brandstofkwaliteit – gehomologeerd vermogen wordt afhankelijk van
de brandstofkwaliteit verlaagd, maximaal voor 1 vulling van de brandstoftank
gebruiken
– Map‑Select schakelaar in de houder positioneren.
– Map‑Select schakelaar met houder naar beneden toe op de houderplaat schuiven.
Nawerk
– Zadel monteren. ( pag. 75)
16 MOTOR AFSTELLEN 138
16.4 Uitgangspositie versnellingshendel controleren
00
0
AA
400692-10
– In de rijpositie op het voertuig gaan zitten en de afstand A meten tussen de bovenkant
van de laars en versnellingshendel.
Afstand versnellingshendel tot bovenkant
laars
10… 20 mm
» Als de afstand niet met de voorgeschreven waarde overeenkomt:
–
Uitgangspositie van de versnellingshendel instellen. x ( pag. 138)
16.5 Uitgangspositie versnellingshendel instellen x
C00184-10
– Schroef 1 verwijderen en versnellingshendel 2 verwijderen.
16 MOTOR AFSTELLEN 139
C00183-10
– Tanden A van versnellingshendel en schakelas reinigen.
– Versnellingshendel in de gewenste stand op de schakelas steken en de tanden laten
grijpen.
Info
Het instelbereik is beperkt.
De versnellingshendel mag bij het schakelen de voertuigcomponenten niet
raken.
– Schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef versnellingshendel M6 14 Nm Loctite
®
243â„¢
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 140
17.1 Motoroliepeil controleren
Info
Het motoroliepeil moet worden gecontroleerd als de motor warm is.
Voorwaarden
Motor is warm.
Voorwerk
– Motorfiets verticaal zetten op een horizontale ondergrond.
C00182-10
Hoofdwerk
– Motoroliepeil controleren.
Info
Na het uitzetten van de motor een minuut wachten en dan pas controleren.
De motorolie moet tussen de onder- en de bovenrand van het kijkglas liggen.
» Als het motoroliepeil niet in het aangegeven bereik ligt:
– Motorolie bijvullen. ( pag. 147)
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 141
17.2 Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen x
601022-10
–
Motorolie aftappen. x ( pag. 141)
–
Oliefilter uitbouwen. x ( pag. 142)
–
Oliezeven reinigen. x ( pag. 144)
–
Oliefilter monteren. x ( pag. 146)
–
Motorolie vullen. x ( pag. 146)
17.3 Motorolie aftappen x
Waarschuwing
Gevaar voor brandwonden Tijdens het rijden worden de motor- en transmissieolie in de motorfiets zeer heet.
– Geschikte beschermende kleding en een veiligheidshandschoenen dragen. Verbrande huid meteen onder lauw water houden.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
– Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
De motorolie moet worden afgetapt als de motor warm is.
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 142
100200-10
– Geschikte bak onder de motor klaarzetten.
– Olieaftapschroef 1 met magneet en pakking verwijderen.
– Motorolie volledig laten uitlopen.
100201-01
– Olieaftapschroef met magneet grondig reinigen.
– Olieaftapschroef met magneet en pakking monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Olieaftapschroef met magneet M12x1,5 20 Nm
17.4 Oliefilter uitbouwen x
Waarschuwing
Gevaar voor brandwonden Tijdens het rijden worden de motor- en transmissieolie in de motorfiets zeer heet.
– Geschikte beschermende kleding en een veiligheidshandschoenen dragen. Verbrande huid meteen onder lauw water houden.
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 143
Waarschuwing
Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
– Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Voorwerk
– Geschikte bak onder de motor klaarzetten.
100202-10
Hoofdwerk
– Schroeven 1 verwijderen. Oliefilterdop 2 met keerring afnemen.
– Oliefilter 3 uit het oliefilterhuis trekken.
Seegerringtang verkeerd (51012011000)
C00181-10
– Schroeven 4 verwijderen. Oliefilterdop 5 met keerring verwijderen.
– Oliefilter 6 uit het oliefilterhuis trekken.
Seegerringtang verkeerd (51012011000)
– Motorolie volledig laten uitlopen.
– Onderdelen en afdichtvlak grondig reinigen.
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 144
17.5 Oliezeven reinigen x
Waarschuwing
Gevaar voor brandwonden Tijdens het rijden worden de motor- en transmissieolie in de motorfiets zeer heet.
– Geschikte beschermende kleding en een veiligheidshandschoenen dragen. Verbrande huid meteen onder lauw water houden.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
– Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Voorwerk
– Geschikte bak onder de motor klaarzetten.
100205-10
Hoofdwerk
– Sluitschroef 1 met oliezeef 2 en keerringen verwijderen.
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 145
100206-10
– Sluitschroef 3 met oliezeef 4 en keerringen verwijderen.
– Overtollige motorolie laten uitlopen.
– Onderdelen en afdichtvlak grondig reinigen.
100207-10
– Oliezeef 2 met keerringen positioneren.
– Sluitschroef 1 met keerring monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Sluitschroef oliezeef M20x1,5 15 Nm
100208-10
– Oliezeef 4 met keerringen positioneren.
– Sluitschroef 3 met keerring monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Sluitschroef oliezeef M20x1,5 15 Nm
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 146
17.6 Oliefilter monteren x
C00180-10
– Oliefilter 1 en 2 erin zetten.
– Keerringen van oliefilterdop smeren met olie. Oliefilterdop 3 en 4 monteren.
– Schroeven monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef oliefilterdop M5 6 Nm
17.7 Motorolie vullen x
Info
Te weinig motorolie of olie van onvoldoende kwaliteit leidt tot voortijdige slijtage van de motor.
C00179-10
Hoofdwerk
– Olievulschroef met keerring 1 op de koppelingsdeksel verwijderen en motorolie vullen.
Motorolie 1,70 l Motorolie (SAE 10W/60)
(00062010035) ( pag. 178)
Alternatieve motor-
olie
Motorolie
(SAE 10W/50)
( pag. 178)
– Olievulschroef met keerring 1 monteren en vastdraaien.
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 147
Gevaar
Gevaar voor vergiftiging Uitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
– Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen,
de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten draaien zonder een
geschikte afzuiginstallatie.
– Motor starten en controleren op lekkage.
Nawerk
– Motoroliepeil controleren. ( pag. 140)
17.8 Motorolie bijvullen
Info
Te weinig motorolie of olie van onvoldoende kwaliteit leidt tot voortijdige slijtage van de motor.
C00179-10
Hoofdwerk
– Olievulschroef 1 met keerring op het koppelingsdeksel verwijderen en motorolie vullen.
Motorolie (SAE 10W/60) (00062010035) ( pag. 178)
Motorolie (SAE 10W/50) ( pag. 178)
Info
Het mengen van verschillende soorten olie wordt afgeraden omdat de motorolie
dan niet de volle werking bereikt.
We adviseren de olie te verversen als das nodig is.
– Olievulschroef 1 met keerring monteren en vastdraaien.
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 148
Gevaar
Gevaar voor vergiftiging Uitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
– Als u de motor laat draaien moet u altijd voor voldoende ventilatie zorgen,
de motor niet in een gesloten ruimte starten of laten draaien zonder een
geschikte afzuiginstallatie.
– Motor starten en controleren op lekkage.
Nawerk
– Motoroliepeil controleren. ( pag. 140)
18 REINIGING, ONDERHOUD 149
18.1 Motorfiets reinigen
Aanwijzing
Materiële schade Beschadiging en vernietiging van componenten door hogedrukreiniger.
– Bij het reinigen van het voertuig met een hogedrukreiniger, de waterstraal niet direct op de elektrische componenten, stekkers, bow-
denkabels, lagers etc. richten. Een minimale afstand van 60 cm tussen de sproeier van de hogedrukreiniger en de component aanhou-
den. Een te hoge druk kan storingen veroorzaken of deze onderdelen vernietigen.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
– Olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel e.d. op de in de voorschriften voorgeschreven wijze afvoeren.
Info
De motorfiets regelmatig reinigen. Daardoor blijven de waarde en het uiterlijk voor een lange tijd behouden.
Voorkomen dat de motorfiets tijdens het reinigen wordt blootgesteld aan directe zonnestralen.
401061-01
– Uitlaatsysteem afsluiten, om het indringen van water te voorkomen.
– Grove vervuiling eerst met een zachte waterstraal verwijderen.
– Sterk vervuilde plekken met een in de handel verkrijgbare motorfietsreiniger inspuiten
en daarna behandelen met een kwastje.
Motorfietsreiniger ( pag. 182)
18 REINIGING, ONDERHOUD 150
Info
Voertuig met warm water, waaraan een in de handel verkrijgbare motorfietsreini-
ger is toegevoegd, en een zachte spons schoonmaken.
Motorfietsreiniger nooit op het droge voertuig aanbrengen, altijd eerst met water
afspoelen.
Als u met de voertuig door strooizout bent gereden, reinigt u hem met koud
water. Warm water versterkt de zoutwerking.
– Nadat de motorfiets grondig met een zachte waterstraal is afgespoeld moet hij goed
worden gedroogd.
– Afsluiting van het uitlaatsysteem verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallen Verminderde remwerking door nat of vervuild remsys-
teem.
– Vervuild of nat remsysteem voorzichtig schoon- resp. droogremmen.
– Na de reiniging een kort stuk rijden, totdat de motor de rijtemperatuur heeft bereikt.
Info
Door de warmte verdampt het water ook op de niet toegankelijke plaatsen van de
motor en het remsysteem.
– Beschermkappen van de stuurarmaturen terugschuiven, zodat het ingedrongen water
kan verdampen.
– Na het afkoelen van de motorfiets alle glij- en lagerpunten smeren.
– Ketting reinigen. ( pag. 78)
– Glimmende metalen onderdelen (met uitzondering van de remschijven en het uitlaatsys-
teem) behandelen met een antiroestmiddel.
Reinigings- en conserveringsmiddel voor metaal en rubber ( pag. 182)
18 REINIGING, ONDERHOUD 151
– Alle gelakte onderdelen behandelen met een milde lakreiniger.
Hoogglans-politoer voor lak ( pag. 181)
– Alle kunststof onderdelen en geëloxeerde onderdelen behandelen met een mild reini-
gingsmiddel.
Reinigingsmiddel en politoer voor glanzende en matte lakken, metalen en kunststof
oppervlakken ( pag. 182)
– Contact-/stuurslot smeren.
Universele oliespray ( pag. 183)
18.2 Controle en onderhoud voor rijden in de winter
Info
Als de motorfiets ook in de winter wordt gebruikt, moet er rekening worden gehouden met strooizout op de wegen. Daarom moeten
er voorzorgsmaatregelen worden genomen tegen het agressieve strooizout.
Als u met het voertuig door strooizout bent gereden, moet hij na het einde van de rit met koud water worden gereinigd. Warm water
versterkt de zoutwerking.
401060-01
– Motorfiets reinigen. ( pag. 149)
– Remsysteem reinigen.
Info
Na IEDERE rit op wegen met strooizout moeten de remklauwen en remplaketten
in afgekoelde en gemonteerde toestand, grondig met koud water worden gerei-
nigd en goed worden gedroogd.
Na het rijden op met zout bestrooide wegen moet de motorfiets grondig met
koud water worden gereinigd en goed worden gedroogd.
18 REINIGING, ONDERHOUD 152
– Motor, achterbrug en alle overige blanke of verzinkte onderdelen (m.u.v. de remschij-
ven) worden behandeld met een antiroestmiddel op wasbasis.
Info
Er mag geen antiroestmiddel op de remschijven terechtkomen, omdat daardoor
de remwerking sterk wordt verminderd.
– Ketting reinigen. ( pag. 78)
19 STALLING 153
19.1 Stalling
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftiging Brandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
– Erop letten dat brandstof niet in aanraking komt met de huid, ogen en kleding. Adem brandstofdampen niet in. Bij contact met
de ogen meteen met water spoelen en een arts raadplegen. Huid bij contact meteen reinigen met water en zeep. Als brandstof
is ingeslikt meteen een arts raadplegen. Kleding die in aanraking is gekomen met brandstof meteen uittrekken. Brandstof vol-
gens de voorschriften bewaren in een jerrycan en uit de buurt van kinderen houden.
Info
Als u de motorfiets voor langere tijd niet wilt gebruiken, moet u volgende maatregelen nemen of laten nemen.
Voordat u de motorfiets gaat stallen, eerst controleren of alle onderdelen goed werken en niet zijn versleten. Als er servicewerk-
zaamheden, reparaties of wijzigingen nodig zijn, kunt u dat het beste laten doen tijdens de overwintering (minder drukte bij de
garages). Zo voorkomt u lange wachttijden bij aanvang van het seizoen.
401058-01
– Motorfiets reinigen. ( pag. 149)
–
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen. x ( pag. 141)
– Antivries en koelmiddelpeil controleren. ( pag. 128)
– Wanneer voor het stallen van de motorfiets voor het laatst wordt getankt moet een
brandstofadditief worden bijgemengd.
Brandstofadditief ( pag. 181)
– Brandstoftank zo veel mogelijk leeg rijden totdat het waarschuwingslampje voor het
brandstofpeil gaat branden en op het display TRIP F verschijnt. Dan kunt u verse brand-
stof tanken als u weer gaat rijden.
– Bandenspanning controleren. ( pag. 108)
–
Accu uitbouwen. x ( pag. 111)
–
Accu laden. x ( pag. 113)
19 STALLING 154
Voorgeschreven waarde
Opslagtemperatuur van de accu zonder
directe blootstelling aan zonnestralen
0… 35 °C
– Voertuig stallen op een droge plaats en niet blootstellen aan grote temperatuurschom-
melingen.
Info
KTM adviseert om de motorfiets op te krikken.
– Motorfiets met hefbok achteraan opkrikken. ( pag. 69)
– Motorfiets met hefbok vooraan opkrikken. ( pag. 70)
– De motorfiets afdekken met een luchtdoorlatend dekzeil of een deken.
Info
In geen geval mogen hiervoor luchtdichte materialen worden gebruikt, omdat er
dan geen vocht kan ontsnappen en er corrosie ontstaat.
Het is zeer slecht de motor van een gestalde motorfiets voor korte tijd te laten
draaien. Aangezien de motor daarbij niet voldoende warm wordt, condenseert
de waterdamp die bij de verbranding ontstaat en leidt ertoe dat de kleppen en
uitlaat gaan roesten.
19 STALLING 155
19.2 Inbedrijfname na stalling
401059-01
– Motorfiets van hefbok vooraan nemen. ( pag. 71)
– Motorfiets van de hefbok achter nemen. ( pag. 70)
–
Accu laden. x ( pag. 113)
–
Accu inbouwen. x ( pag. 112)
– Tijd instellen. ( pag. 32)
– Brandstof tanken. ( pag. 56)
– Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname uitvoeren. ( pag. 46)
– Een proefrit maken.
20 FOUTEN OPSPOREN 156
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Motor draait niet door bij het indruk-
ken van de e-starterknop
Bedieningsfouten – Werkstappen voor het starten uitvoeren.
( pag. 47)
Accu leeg –
Accu laden. x ( pag. 113)
Zekering 1, 2, 3 of 4 gesmolten – Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 117)
Hoofdzekering gesmolten – Hoofdzekering vervangen. ( pag. 116)
Geen massaverbinding aanwezig – Massaverbinding controleren.
Motor draait alleen door als de koppe-
lingshendel aangetrokken is
Versnelling is geschakeld – Versnelling in vrij schakelen.
Er is een versnelling geschakeld en de
zijstandaard is uitgeklapt
– Versnelling in vrij schakelen.
Motor draait door, maar slaat niet aan Bedieningsfouten – Werkstappen voor het starten uitvoeren.
( pag. 47)
Zekering 4 gesmolten – Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 117)
Koppeling van de brandstofslangver-
binding niet aangesloten
– Koppeling van de brandstofslangverbinding aan-
sluiten.
Fout in brandstof-inspuitsysteem – Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitle-
zen. x
Motor heeft te weinig vermogen Luchtfilter sterk vervuild –
Luchtfilter uitbouwen. x ( pag. 75)
–
Luchtfilter monteren. x ( pag. 77)
Brandstoffilter sterk vervuild –
Brandstofdruk controleren. x
Fout in brandstof-inspuitsysteem – Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitle-
zen. x
Motor wordt overmatig heet Te weinig koelmiddel in koelsysteem – Koelsysteem controleren op lekkage.
– Koelmiddelpeil controleren. ( pag. 130)
20 FOUTEN OPSPOREN 157
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Motor wordt overmatig heet Radiateurlamellen sterk vervuild – Radiateurlamellen reinigen.
Schuimvorming in het koelsysteem –
Koelmiddel aftappen. x ( pag. 132)
–
Koelsysteem vullen/ontluchten. x ( pag. 133)
Geknikte of beschadigde radiateurslang –
Radiateurslang vervangen. x
Thermostaat defect –
Thermostaat controleren. x
Zekering 5 gesmolten – Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 117)
Defect in het ventilatiesysteem van de
radiateur
–
Ventilatiesysteem radiateur controleren. x
Lucht in het koelsysteem –
Koelsysteem vullen/ontluchten. x ( pag. 133)
FI waarschuwingslampje (MIL) brandt
of knippert
Fout in brandstof-inspuitsysteem – Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitle-
zen. x
Motor gaat uit tijdens het rijden Te weinig brandstof – Brandstof tanken. ( pag. 56)
Zekering 1, 2 of 4 gesmolten – Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 117)
Hoog olieverbruik Slang van de motorontluchting geknikt – Ontluchtingsslang knikvrij leggen en indien nodig
vervangen.
Motoroliepeil te hoog – Motoroliepeil controleren. ( pag. 140)
Vloeibaarheid motorolie te dun (visco-
siteit)
– Motorolie verversen, oliefilter vervangen en olie-
zeven reinigen. x ( pag. 141)
Koplamp en zijlicht werken niet Zekering 7 gesmolten – Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 117)
Knipperlichten, remlicht en claxon
werken niet
Zekering 6 gesmolten – Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 117)
20 FOUTEN OPSPOREN 158
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Tijd wordt niet meer of niet correct
weergegeven
Zekering 2 gesmolten – Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 117)
– Tijd instellen. ( pag. 32)
Accu leeg Ontsteking bij het uitzetten van de
motorfiets niet uitgeschakeld
–
Accu laden. x ( pag. 113)
Accu wordt niet geladen door de
dynamo
–
Laadspanning controleren. x
–
Ruststroom controleren. x
Op de display van het gecombineerde
instrument verschijnt niets
Zekering 1 doorgesmolten – Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 117)
– Tijd instellen. ( pag. 32)
Snelheidsweergave in het gecombi-
neerde instrument werkt niet
Kabelboom voor de snelheidsindicator
beschadigd en/of stekkerverbinding
verroest
– Kabelboom en steekverbinding controleren.
21 KNIPPERCODE 159
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
02 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 2x kort
Voorwaarde voor fout Impulsgever - fout in schakelcircuit
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
06 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 6x kort
Voorwaarde voor fout Regelklepsensor circuit A - ingangsignaal te laag
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
09 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 9x kort
Voorwaarde voor fout Druksensor‑luchtinlaatbuis cilinder 1 - ingangssignaal te laag
Druksensor‑luchtinlaatbuis cilinder 1 - ingangssignaal te hoog
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
12 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 1x lang, 2x kort
Voorwaarde voor fout Temperatuursensor‑koelmiddel - ingangssignaal te laag
Temperatuursensor-koelmiddel - ingangssignaal te hoog
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
13 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 1x lang, 3x kort
Voorwaarde voor fout Temperatuursensor aanzuiglucht - ingangsignaal te laag
Temperatuursensor aanzuiglucht - ingangsignaal te hoog
21 KNIPPERCODE 160
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
14 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 1x lang, 4x kort
Voorwaarde voor fout Druksensor-omgevingslucht - ingangssignaal te laag
Druksensor-omgevingslucht - ingangssignaal te hoog
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
15 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 1x lang, 5x kort
Voorwaarde voor fout Hellingshoeksensor - ingangssignaal te laag
Hellingshoeksensor - ingangssignaal te hoog
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
17 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 1x lang, 7x kort
Voorwaarde voor fout Lambdasonde cilinder 1, sonde 1 - fout in schakelcircuit
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
24 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 2x lang, 4x kort
Voorwaarde voor fout Voedingsspanning - fout in schakelcircuit
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
25 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 2x lang, 5x kort
Voorwaarde voor fout Zijstandaardschakelaar- fout in schakelcircuit
21 KNIPPERCODE 161
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
26 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 2x lang, 6x kort
Voorwaarde voor fout Regelklepsteller‑Hallsensor - fout in schakelcircuit
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
37 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 3x lang, 7x kort
Voorwaarde voor fout Bobine 1, cilinder 1 - fout in schakelcircuit
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
41 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 4x lang, 1x kort
Voorwaarde voor fout Brandstofpompregeling - onderbreking/kortsluiting met massa
Brandstofpompregeling - ingangsignaal te hoog
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
45 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 4x lang, 5x kort
Voorwaarde voor fout Verwarming-lambdasonde cilinder 1, sonde 1 - onderbreking/kortsluiting kortsluiting met maas
Verwarming-lambdasonde cilinder 1, sonde 1 - ingangssignaal te hoog
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
54 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 5x lang, 4x kort
Voorwaarde voor fout Secundaire-luchtklep - onderbreking/kortsluiting met massa
21 KNIPPERCODE 162
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
58 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 5x lang, 8x kort
Voorwaarde voor fout Regelklepsteller in EPT‑mode - signaalfout
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
60 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 6x lang
Voorwaarde voor fout Regelklepsteller - fout in schakelcircuit
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
90 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 9x lang
Voorwaarde voor fout Regelklepstellerpositie - fout in schakelcircuit
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
91 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 9x lang, 1x kort
Voorwaarde voor fout Fout in CAN-bus communicatie
Knippercode FI waarschuwings-
lampje (MIL)
92 FI waarschuwingslampje (MIL) knippert 9x lang, 2x kort
Voorwaarde voor fout Voedingsspanning besturingunit-regelklep (intern) - fout in schakelcircuit
22 TECHNISCHE GEGEVENS 163
22.1 Motor
Bouwwijze 1-cilinder 4-takt ottomotor, gekoeld met vloeistof
Slagruimte 690 cm³
Slag 84,5 mm
Boring 102 mm
Compressie 12,5:1
Stationair toerental
Temperatuur koelmiddel: ≥ 70 °C 1.550… 1.650 1/min
Distributie OHC, 4 kleppen aangestuurd door tuimelaar, aandrijving door ket-
ting
Klepdiameter inlaat 40 mm
Klepdiameter uitlaat 34 mm
Klepspeling koud 0,07… 0,13 mm
Krukaslagers 2 cilinderrollagers
Drijfstanglager Naaldlager
Zuigerboutlager Zuigerpen met DLC coating
Zuigers Lichtmetaal gesmeed
Zuigerringen 1 L-ring, 1 conische ring, 1 olieschraapveer
Motorsmering Semi dry-sumpsmering met 2 rotorpompen
Primaire overbrenging 36:79
Koppeling APTC™ Antihopping‑koppeling in oliebad / hydraulisch bediend
Versnelling 6e versnelling klauwschakeling
Overbrengingsverhouding
1e versnelling 14:35
22 TECHNISCHE GEGEVENS 164
2e versnelling 16:28
3e versnelling 21:28
4e versnelling 21:23
5e versnelling 23:22
6e versnelling 23:20
Mengselsamenstelling Elektronisch aangestuurde brandstofinspuiting
Ontstekingssysteem Contactvrij aangestuurd volledig elektronisch ontstekingssysteem
met digitale ontstekingsvertraging
Dynamo 12 V, 224 W
Bougie NGK LKAR 8AI - 9
Elektrodenafstand bougie 0,9 mm
Radiateur Vloeistofkoeling permanente circulatie koelmiddel door waterpomp
Starthulp E-starter, automatische decompressor
22.2 Aanhaalmomenten motor
Schroef membraanborging M3 2 Nm
Loctite
®
243â„¢
Olievernevelaars naar
drijfstanglagersmering controleren
M4 2 Nm
Loctite
®
243â„¢
Slangklem aanzuigflens M4 2,5 Nm –
Schroef dekplaat voor olieretourgelei-
ding
M5 6 Nm –
Schroef koppelingsveer M5 6 Nm –
Schroef lagerborging M5 6 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef oliefilterdop M5 6 Nm –
Schroef oliepompdeksel M5 6 Nm
Loctite
®
243â„¢
22 TECHNISCHE GEGEVENS 165
Schroef ontluchtingsdop aan klepdop M5 6 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef versnellingdetectiesensor M5 5 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef autodeco M6 3… 4 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef axiale zekering van de nokkenas M6 10 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef cilinder M6 10 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef cilinderkop M6 10 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef dynamodeksel M6 10 Nm –
Schroef dynamodeksel (doorgangboring
in kettingkast)
M6 10 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef geledingsrail distributieketting M6 10 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef impulsgever M6 10 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef klepdop M6 10 Nm –
Schroef koppelingsdeksel M6 10 Nm –
Schroef koppelingsnemercilinder M6x20 10 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef koppelingsnemercilinder M6x35 10 Nm –
Schroef motorhuis M6 10 Nm –
Schroef oliepompdeksel M6 10 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef spanrail distributieketting M6 10 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef startmotor M6 10 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef stator M6 10 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef thermostaathuis M6 10 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef tuimelaar M6 12 Nm –
Schroef vastzethendel M6 10 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef versnellingshendel M6 14 Nm
Loctite
®
243â„¢
22 TECHNISCHE GEGEVENS 166
Schroef versnellingsvastzetting M6 10 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef waterpompdeksel M6 10 Nm –
Schroef waterpompwiel M6 10 Nm
Loctite
®
243â„¢
Sluitschroef onderdrukaansluiting M6 10 Nm
Loctite
®
243â„¢
Oliesproeier voor zuigerkoeling M6x0,75 4 Nm
Loctite
®
243â„¢
Sluitschroef krukasbevestiging M8 20 Nm –
Tapeind uitlaatflens M8 10 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef cilinderkop M10 Draaivolgorde:
Diagonaal vastdraaien, begin-
nen met de achterste schroef
aan de distributieketting-
schacht.
1e niveau
15 Nm
2e niveau
30 Nm
3e niveau
45 Nm
4e niveau
60 Nm
Geolied met motorolie
Oliedrukschakelaar M10x1 10 Nm –
Olieleiding voor oliedrukschakelaar M10x1 10 Nm –
Schroef ontgrendeling voor distributie-
kettingspanner
M10x1 10 Nm –
Sluitschroef aftapboring van de water-
pomp
M10x1 15 Nm –
Sluitschroef oliekanaal M10x1 15 Nm
Loctite
®
243â„¢
Sluitschroef oliekanaal oliekoeler M10x1 15 Nm –
22 TECHNISCHE GEGEVENS 167
Bougie M12x1,25 18 Nm –
Afsluitschroef oliedrukregelklep M12x1,5 20 Nm –
Olieaftapschroef met magneet M12x1,5 20 Nm –
Temperatuursensor koelmiddel op cilin-
derkop
M12x1,5 12 Nm –
Sluitschroef oliekanaal M14x1,5 15 Nm
Loctite
®
243â„¢
Vulschroeven motorhuis M16x1,5 25 Nm
Loctite
®
243â„¢
Moer rotor M18x1,5 100 Nm –
Moer ketting-aandrijfwiel M20x1,5 80 Nm
Loctite
®
243â„¢
Moer koppelingmeenemer M20x1,5 100 Nm
Loctite
®
243â„¢
Moer primair tandwiel M20LHx1,5 90 Nm
Loctite
®
243â„¢
Sluitschroef distributiekettingspanner M20x1,5 25 Nm –
Sluitschroef oliezeef M20x1,5 15 Nm –
Schroef in de dynamodeksel M24x1,5 8 Nm –
Sluitschroef oliethermostaat M24x1,5 15 Nm –
22.3 Vulhoeveelheden
22.3.1 Motorolie
Motorolie 1,70 l Motorolie (SAE 10W/60) (00062010035) ( pag. 178)
Alternatieve motorolie Motorolie (SAE 10W/50)
( pag. 178)
22.3.2 Koelmiddel
Koelmiddel 1,20 l Koelmiddel ( pag. 177)
22 TECHNISCHE GEGEVENS 168
Koelmiddel 1,20 l Koelmiddel (gebruiksklaar gemengd) ( pag. 178)
22.3.3 Brandstof
Brandstoftankvolume totaal ca. 12 l Brandstof super loodvrij (ROZ 95) ( pag. 177)
Brandstofreserve ca. 2,5 l
22.4 Chassis
Frame Buisframe met staalbuizen van chroommolybdeen, geëloxeerd
voorvork WP Suspension Up Side Down 4860 ROMA
Schokdemper WP Suspension 4618 met Pro‑Lever omkering
Veerweg
vooraan 250 mm
achteraan 250 mm
Remsysteem
voor Schijfrem met radiaal vastgeschroefde remklauw met vier zuigers,
remschijf vlottend gelagerd
achter Schijfrem met remklauw met enkele zuiger, vlottend gelagerd
Remschijven - diameter
voor 320 mm
achter 240 mm
Remschijven - slijtagegrens
voor 4,0 mm
achter 4,5 mm
Bandenspanning solo
22 TECHNISCHE GEGEVENS 169
voor 2,0 bar
achter 2,0 bar
Bandenspanning met bijrijder / volledige nuttige last
voor 2,0 bar
achter 2,2 bar
Secundaire overbrenging 16:42
Ketting 5/8 x 1/4" X-ring
Balhoofdhoek 63°
Wielstand 1.480±15 mm
Zadelhoogte onbelast 925 mm
Afstand van bodem, onbelast 270 mm
Gewicht zonder brandstof ca. 142 kg
Maximale asbelasting voor 150 kg
Maximale asbelasting achter 200 kg
Maximaal toegestaan totaalgewicht 350 kg
22.5 Elektronica
Accu YTZ10S Accuspanning: 12 V
Nominale capaciteit: 8,6 Ah
Onderhoudsvrij
Zekering 58011109130 30 A
Zekering 75011088015 15 A
Zekering 75011088010 10 A
Koplamp H4 / sokkel P43t 12 V
60/55 W
22 TECHNISCHE GEGEVENS 170
Zijlicht W5W / sokkel W2,1x9,5d 12 V
5 W
Instrumentverlichting en controlelampjes LED
Richtingaanwijzer RY10W / sokkel BAU15s 12 V
10 W
Rem- / achterlicht LED
Nummerplaatverlichting W5W / sokkel W2,1x9,5d 12 V
5 W
22.6 Banden
Band vooraan Band achteraan
120/70 R 17 M/C 58H TL
Continental Conti Attack SM
160/60 R 17 M/C 69H TL
Continental Conti Attack SM
Meer informatie vindt u in het servicegedeelte onder:
http://www.ktm.com
22.7 Voorvork
Artikelnummer voorvork 14.18.7L.12
voorvork WP Suspension Up Side Down 4860 ROMA
Ingaande demping
Comfort 25 klikken
Standaard 20 klikken
Sport 15 klikken
Volledige nuttige last 15 klikken
Uitgaande demping
22 TECHNISCHE GEGEVENS 171
Comfort 20 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 10 klikken
Volledige nuttige last 10 klikken
Veerlengte met voorspanbus(sen) 462 mm
Veerconstante
Gemiddeld (standaard) 5,3 N/mm
Hard 5,6 N/mm
Lengte luchtkamer 100±20 mm
Lengte voorvork 900 mm
Voorvorkolie per vorkpoot 644 ml Vorkpootolie (SAE 4) (48601166S1) ( pag. 180)
22.8 Schokdemper
Artikelnummer schokdemper 15.18.7L.12
Schokdemper WP Suspension 4618 met Pro‑Lever omkering
Ingaande demping high speed
Comfort 2 omwentelingen
Standaard 1,5 omwentelingen
Sport 1 omwenteling
Volledige nuttige belasting 1 omwenteling
Ingaande demping low speed
Comfort 25 klikken
Standaard 20 klikken
Sport 15 klikken
22 TECHNISCHE GEGEVENS 172
Volledige nuttige last 15 klikken
Uitgaande demping
Comfort 20 klikken
Standaard 15 klikken
Sport 10 klikken
Volledige nuttige belasting 10 klikken
Veervoorspanning 20 mm
Veerconstante
Gemiddeld (standaard) 80 N/mm
Hard 85 N/mm
Veerlengte 220 mm
Gasdruk 10 bar
Statische veerweg 20… 25 mm
Dynamische veerweg 70… 80 mm
Inbouwlengte 395 mm
Stootdemperolie Stootdemperolie (SAE 2,5) (50180342S1) ( pag. 179)
22.9 Aanhaalmomenten chassis
Schroef gecombineerd instrument EJOT 1 Nm –
Schroef kettingbescherming EJOT 2 Nm –
Schroef nummerplaathouder onder EJOT 3 Nm –
Schroef SLS-klep EJOT 2 Nm –
Schroef zijbekleding aan spoiler EJOT 1 Nm –
Schroef zijstandaardschakelaar EJOT 2 Nm –
22 TECHNISCHE GEGEVENS 173
Schroef klem brandstofslang aan brand-
stoftank
M4 2 Nm –
Schroef wieltoerentalsensor M4 1 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef zijstandaardschakelaar M4 2 Nm –
Spaaknippel achterwiel M4,5 3… 6 Nm –
Spaaknippel voorwiel M4,5 3… 6 Nm –
Overige moeren chassis M5 4 Nm –
Overige schroeven chassis M5 4 Nm –
Schroef afsluitflens brandstoftank M5 2,5 Nm –
Schroef beschermplaat tegen hitte van
de uitlaat
M5 8 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef brandstofpomp M5 4 Nm –
Schroef brandstofsensor M5 3 Nm –
Schroef drukregelaar M5 4 Nm –
Schroef elektrohouder M5 3 Nm –
Schroef kabel aan startmotor M5 3 Nm –
Schroef koplampkap M5 5 Nm –
Schroef remkabelhouder aan achterbrug M5 4 Nm –
Schroef trapvlak rempedaal M5 6 Nm
Loctite
®
243â„¢
Overige moeren chassis M6 10 Nm –
Overige schroeven aan brandstoftank M6 5 Nm –
Overige schroeven chassis M6 10 Nm –
Schroef bovenste deel luchtfilterbak M6 2 Nm –
Schroef bovenste glijblok M6 8 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef contactslot M6 10 Nm
Loctite
®
243â„¢
22 TECHNISCHE GEGEVENS 174
Schroef kettingbescherming M6 2 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef kettinggeleiding M6 8 Nm –
Schroef kogelgewricht drukstang aan
rempedaalcilinder
M6 10 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef magneethouder aan zijstan-
daard
M6 6 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef radiateurbevestiging bovenaan M6 10 Nm –
Schroef radiateurbevestiging onder M6 8 Nm –
Schroef radiateurkap M6 4 Nm –
Schroef radiateurrooster M6 8 Nm –
Schroef rempedaalcilinder M6 10 Nm –
Schroef remschijf achter M6 14 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef remschijf voor M6 14 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef remvloeistofreservoir van achter-
wielrem
M6 5 Nm –
Schroef spanningsregelaar M6 8 Nm –
Schroef zadelslot M6 5 Nm –
Schroef zijbekleding M6 5 Nm –
Moer bochtstuk aan cilinderkop M8 20 Nm Koperpasta
Moer kettingwielschroef M8 35 Nm Loctite
®
2701
Overige moeren chassis M8 25 Nm –
Overige schroeven chassis M8 25 Nm –
Schroef asopname M8 15 Nm –
Schroef bovenste kroonplaat M8 17 Nm –
Schroef bovenste kroonplaat M8 12 Nm –
22 TECHNISCHE GEGEVENS 175
Schroef brandstofaanklager M8 15 Nm –
Schroef brandstoftank boven M8 25 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef brandstoftank onder M8 25 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef einddemperreservoir M8 25 Nm –
Schroef einddemperreservoir aan de
brandstoftank
M8 25 Nm –
Schroef handgreep M8 20 Nm –
Schroef hielbescherming M8x12 5 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef nummerplaathouder boven M8 20 Nm –
Schroef onderste glijblok M8 15 Nm –
Schroef rempedaal M8 25 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef stuurplaat M8 20 Nm –
Schroef uitlaatklem aan einddemper M8 12 Nm Koperpasta
Schroef veerhouder aan de zijstandaard-
console
M8 25 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef verbindingshendel aan frame M8 30 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef voetsteunhouder achter M8x16 25 Nm –
Schroef voetsteunhouder voor M8 25 Nm –
Schroef vorkbuis M8 20 Nm –
Schroef zijstandaardconsole M8 25 Nm
Loctite
®
243â„¢
Motorschroef M10 45 Nm
Loctite
®
243â„¢
Overige moeren chassis M10 45 Nm –
Overige schroeven chassis M10 45 Nm –
Schroef motorhouder aan frame M10 45 Nm –
Schroef schokdemper boven M10 45 Nm
Loctite
®
243â„¢
22 TECHNISCHE GEGEVENS 176
Schroef schokdemper onder M10 45 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef stuuradapter M10 40 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef zijstandaard M10 35 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef remklauw voor M10x1,25 45 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef achterbrugbout M12 80 Nm –
Lambdasonde M12x1,25 25 Nm Koperpasta
Moer bochtstuk aan haakse hendel M14x1,5 100 Nm –
Moer haakse hendel aan achterbrug M14x1,5 100 Nm –
Schroef balhoofd boven M20x1,5 12 Nm –
Schroef balhoofd onder M20x1,5 60 Nm
Loctite
®
243â„¢
Schroef steekas voor M24x1,5 45 Nm –
Moer steekas achter M25x1,5 90 Nm –
23 GEBRUIKSSTOFFEN 177
Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
Volgens
– DIN EN 228 (ROZ 95)
Voorgeschreven waarde
– Gebruik uitsluitend loodvrije superbenzine die voldoet aan de aangegeven norm of van dezelfde kwaliteit is.
– Een aandeel van maximaal 10 % ethanol (E10 brandstof) kan daarbij zonder bezwaar worden gebruikt.
Info
Gebruik geen brandstof van methanol (bijv. M15, M85, M100) of met een aandeel van meer dan 10 % ethanol (bijv. E15,
E25, E85, E100).
Hydraulische olie (15)
Volgens
– ISO VG (15)
Voorgeschreven waarde
– Alleen hydraulische olie gebruiken die voldoet aan de aangegeven norm (zie gegevens op de verpakking) en over de geschikte eigen-
schappen beschikt. KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
– Hydraulic Fluid 75
Koelmiddel
Voorgeschreven waarde
– Alleen geschikt koelmiddel gebruiken (ook in landen met hoge temperaturen). Minderwaardig antivries kan leiden tot roestvorming en
schuimvorming. KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
23 GEBRUIKSSTOFFEN 178
Mengverhouding
Antivries: −25… −45 °C 50 % antiroest/antivries
50 % gedestilleerd water
Koelmiddel (gebruiksklaar gemengd)
Antivries −40 °C
Leverancier
Motorex
®
– COOLANT G48
Motorolie (SAE 10W/60) (00062010035)
Volgens
– JASO T903 MA ( pag. 184)
– SAE ( pag. 184) (SAE 10W/60)
– KTM LC4 2007+
Voorgeschreven waarde
– Alleen motorolie gebruiken die voldoet aan de aangegeven normen (zie gegevens op de verpakking) en over de geschikte eigenschap-
pen beschikt. KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Volledig synthetische motorolie
Leverancier
Motorex
®
– Cross Power 4T
Motorolie (SAE 10W/50)
Volgens
– JASO T903 MA ( pag. 184)
23 GEBRUIKSSTOFFEN 179
– SAE ( pag. 184) (SAE 10W/50)
Voorgeschreven waarde
– Alleen motorolie gebruiken die voldoet aan de aangegeven normen (zie gegevens op de verpakking) en over de geschikte eigenschap-
pen beschikt. KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Volledig synthetische motorolie
Leverancier
Motorex
®
– Power Synt 4T
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1
Volgens
– DOT
Voorgeschreven waarde
– Alleen remvloeistof gebruiken die voldoet aan de aangegeven norm (zie gegevens op de verpakking) en over de geschikte eigenschap-
pen beschikt. KTM adviseert producten van Castrol en Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Castrol
– RESPONSE BRAKE FLUID SUPER DOT 4
Motorex
®
– Brake Fluid DOT 5.1
Stootdemperolie (SAE 2,5) (50180342S1)
Volgens
– SAE ( pag. 184) (SAE 2,5)
Voorgeschreven waarde
– Alleen oliesoorten gebruiken die voldoen aan de aangegeven normen (zie gegevens op de verpakking) en over de geschikte eigenschap-
pen beschikken.
23 GEBRUIKSSTOFFEN 180
Vorkpootolie (SAE 4) (48601166S1)
Volgens
– SAE ( pag. 184) (SAE 4)
Voorgeschreven waarde
– Gebruik alleen olie die voldoet aan de aangegeven normen (zie gegevens op verpakking) en de juiste eigenschappen heeft.
24 HULPSTOFFEN 181
Brandstofadditief
Voorgeschreven waarde
– KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
– Fuel Stabilizer
Duurzaam vet
Voorgeschreven waarde
– KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
– Bike Grease 2000
Hoogglans-politoer voor lak
Voorgeschreven waarde
– KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
– Moto Polish
Kettingreinigingsmiddel
Voorgeschreven waarde
– KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
– Chain Clean
24 HULPSTOFFEN 182
Kettingspray onroad
Voorgeschreven waarde
– KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
– Chainlube Road
Motorfietsreiniger
Voorgeschreven waarde
– KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
– Moto Clean 900
Reinigings- en conserveringsmiddel voor metaal en rubber
Voorgeschreven waarde
– KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
– Protect & Shine
Reinigingsmiddel en politoer voor glanzende en matte lakken, metalen en kunststof oppervlakken
Voorgeschreven waarde
– KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
– Clean & Polish
24 HULPSTOFFEN 183
Universele oliespray
Voorgeschreven waarde
– KTM adviseert producten van Motorex
®
te gebruiken.
Leverancier
Motorex
®
– Joker 440 Synthetic
25 NORMEN 184
JASO T903 MA
Door verschillende technische ontwikkelingsrichtingen is een eigen specificatie voor 4-takt motorfietsen nodig - de JASO T903 MA norm.
Vroeger werd voor 4-takt motorfietsen motorolie voor auto's gebruikt omdat er geen eigen motorfietsspecificatie was. Voor motoren van
auto's zijn lange service-intervallen vereist, bij motoren van motorfietsen staat een hoog vermogensrendement bij hoge toerentallen op de
voorgrond. Bij de meeste motoren voor motorfietsen worden ook de versnelling en de koppeling met dezelfde olie gesmeerd. De JASO MA
norm voldoet aan deze speciale vereisten.
SAE
De SAE-viscositeitsklassen zijn vastgelegd door de Society of Automotive Engineers voor de indeling van oliën op basis van hun viscositeit.
De viscositeit beschrijft slechts een van de eigenschappen van olie en zegt niets over de kwaliteit.
INDEX 185
INDEX
A
Accu
inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
laden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113
uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111
Achterwiel
inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103
uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102
Afbeelding voertuig
linksvoor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
rechtsachter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
Afbeeldingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Afremmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
Antivries
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 128
Artikelnummer schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
Artikelnummer voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
B
Bagage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
Bandenspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
Bedieningshandleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
Beoogd gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
Beschermende kleding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
Binnenbandloos bandensysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
C
Claxonknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
Contactslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
D
Demperpakkingen achterwielnaaf
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 104
E
E-starterknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
F
Fouten opsporen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156-158
Framenummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
G
Garantie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Gashendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
Gebruiksdefinitie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
Gecombineerd instrument
controlelampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
display . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
functietoetsen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
kilometer of mijl instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
overzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
snelheidsweergave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
tijd . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
tijd instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
toerenteller . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
weergave koelmiddeltemperatuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
INDEX 186
weergave ODO . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
weergave TRIP 1 instellen/terugzetten . . . . . . . . . . . . . . . 33
weergave TRIP 2 instellen/terugzetten . . . . . . . . . . . . . . . 34
weergave TRIP F . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
H
Handgrepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
Hoofdzekering
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
Hulpstoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
I
Inbedrijfname
Aanwijzingen voor eerste inbedrijfname . . . . . . . . . . . . . . 42
controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname . . . . . . . 46
na de stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 155
K
Ketting
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
vervuiling controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
Ketting-aandrijfwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
Kettinggeleiding
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
Kettingspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
Kettingwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
Klantenservice . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Knippercode . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 159-162
Knipperlichtlamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 125
Koelmiddel
aftappen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 132
Koelmiddelpeil
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 128, 130
Koelsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 128
vullen/ontluchten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 133
Koplamp
lichtbundelbreedte instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126
Koplampkap met koplamp
inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 121
uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 119
Koplampstand controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126
Koppeling
vloeistofpeil controleren/corrigeren . . . . . . . . . . . . . . . . . 87
Koppelingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86
L
Lamp koplamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 122
Lichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
Luchtfilter
inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
INDEX 187
uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75
M
Milieu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
Motor
inrijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
Motorfiets
met hefbok achteraan opkrikken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69
met hefbok opkrikken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
met hefbok vooraan opkrikken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149
van hefbok achter nemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
van hefbok nemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
van hefbok vooraan nemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71
Motorkarakteristiek
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 136
Motornummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
Motorolie
aftappen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 141
bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
verversen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 141
vullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146
Motoroliepeil
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140
N
Noodstopschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
O
Oliefilter
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146
uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 141
Oliezeven
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 141, 144
P
Parkeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
R
Remhendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
Remmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
Rempedaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 94
vrije slag controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 93
Remplaketten
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92
Remschijven
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
Remvloeistof
van achterwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 95
van voorwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 91
Remvloeistofpeil
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 95
INDEX 188
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 90
Reserveonderdelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Richtingaanwijzerschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
Rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
beginnen met rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
Rijden in de winter
controle en onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 151
S
Schakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
Schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61
ingaande demping algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 63
Ingaande demping high speed instellen . . . . . . . . . . . . . . 64
ingaande demping low speed instellen . . . . . . . . . . . . . . . 63
uitgaande demping instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65
Service . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Serviceschema . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58-60
Sleutelnummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
Spaakspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
Speling gaskabel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 135
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 135
Stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 153
Starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
Stoppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
Stuurslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
Stuurstand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 66
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
T
Tankdop
openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
Tanken
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
Technische gegevens
aanhaalmomenten chassis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 172
aanhaalmomenten motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164
banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 170
chassis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168
elektronica . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 169
motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 163
schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 171
voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 170
vulhoeveelheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 167
Toebehoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Toestand van de banden
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
Transport . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
Typeplaatje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
V
Veilig gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Verbruiksstoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
INDEX 189
Versnellingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
uitgangspositie controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 138
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 138
Voertuig beladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
Voetsteunen bijrijder . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
Voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61
ingaande demping instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61
uitgaande demping instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62
vorkpoten ontluchten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71
vuilschrapers reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72
Voorvorkprotector
inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74
uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73
Voorwiel
inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
uitbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 99
Vulhoeveelheid
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57, 168
koelmiddel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 167-168
motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146, 167
W
Werkinstructies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
Z
Zadel
afnemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75
Zadelontgrendeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
Zekering
van afzonderlijke stroomverbruikers vervangen . . . . . . . . 117
Zijlichtlamp
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 124
Zijstandaard . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41
*3211954nl*
3211954nl
11/2012
KTM-Sportmotorcycle AG
5230 Mattighofen/Oostenrijk
http://www.ktm.com
Foto: Mitterbauer/KTM
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192

KTM 690 SMC R 2013 de handleiding

Type
de handleiding