192 Termenlijst
Plug en Play — De mogelijkheid van de computer om
apparaten automatisch te configureren. Plug en Play zorgt
voor automatische installatie, configuratie en compatibiliteit
met bestaande hardware als de BIOS, het besturingssysteem
en alle apparaten Plug en Play-compatibel zijn.
POST — power-on self-test (serie testen bij inschakelen
computer) — Diagnostische programma's die automatisch
door de BIOS worden geladen en basistesten uitvoeren op de
belangrijkste computeronderdelen, zoals het geheugen, vaste
schijven en videospelers. Als er tijdens POST geen problemen
worden opgespoord, gaat de computer verder met op-starten.
processor — Een computerchip die programma-instructies
vertaalt en uitvoert. De processor wordt ook wel de CVE
(centrale verwerkingseenheid) genoemd.
PS/2 — personal system/2 — Een connectortype voor het
aansluiten van een toetsenbord, muis of toetsenblok die
compatibel zijn met PS/2.
PXE — pre-boot execution environment
(uitvoeringsomgeving voorafgaan aan het opstarten) —
Een WfM-standaard (Wired for Management) waarmee
computers die zijn aangesloten op een netwerk en geen
besturingssysteem hebben, extern geconfigureerd en
opgestart kunnen worden.
R
RAID — redundant array of independent disks
(overtollige reeks onafhankelijke schijven) — Een
methode om overtollige gegevens te bieden. Sommige
algemene toepassingen van RAID omvatten RAID 0,
RAID 1, RAID 5, RAID 10 en RAID 50.
RAM — random-access memory — De primaire tijdelijke
opslaglocatie voor programma-instructies en gegevens.
Alle informatie die in RAM is opgeslagen gaat verloren,
wanneer u de computer uitschakelt.
reismodule — Een plastic apparaat dat ontworpen is voor
de modulehouder van een draagbare computer om het
gewicht van de computer te verminderen.
resolutie — De scherpte en helderheid van een afbeelding
uitgevoerd door een printer of weergegeven op een
monitor. Hoe hoger de resolutie, des te scherper de
afbeelding.
RFI — radio frequency interference
(radiofrequentiestoring) — Storing die gegenereerd wordt
bij doorsnee radiofrequenties, binnen het bereik van
10 kHz tot 100.000 MHz. Radiofrequenties hebben lage
elektromagnetische frequenties en meer kans op storing
dan de hogere frequentiestralingen, zoals infrarood en
licht.
ROM — read-only memory (alleen-lezen geheugen) —
Geheugen dat gegevens en programma's opslaat die niet
kunnen worden verwijderd of waarnaar niet door de
computer kan worden geschreven. Anders dan RAM
bewaart ROM de inhoud nadat u de computer
uitschakelt. ROM bevat een aantal programma's die
essentieel zijn voor de werking van de computer.
RPM — revolutions per minute (omwentelingen per minuut)
— Het aantal rotaties dat per minuut plaatsvindt. De snelheid
van de vaste schijf wordt vaak in rpm gemeten.
RTC — real time clock (real-timeklok) — Klok op
batterijen op de systeemkaart die de datum en tijd
bijhoudt na het uitschakelen van de computer.
RTCRST — real-time clock reset (opnieuw instellen real-
timeklok) — Een schakelaar op de systeemkaart van
sommige computers die vaak kan worden gebruikt voor
het oplossen van problemen.
S
SAS — serial attached SCSI (serieel verbonden SCSI) — Een
snellere, seriële versie van de SCSI-interface (ten opzichte van
de oorspronkelijke parallelle architectuur van SCSI).
SATA — serial ATA (seriële ATA) — Een snellere, seriële
versie van de ATA (IDE)-interface.
ScanDisk — Een programma van Microsoft dat bestanden,
mappen en de vaste schijf op fouten controleert. ScanDisk
wordt vaak uitgevoerd wanneer u de computer opnieuw
opstart als deze niet meer reageert.
SCSI — small computer system interface (systeeminterface
minicomputer) — Een snelle interface die gebruikt wordt
om apparaten op een computer aan te sluiten, zoals vaste
schijven, cd-stations, printers en scanners. De SCSI kan veel
apparaten aansluiten met een enkele controller. Elk apparaat
is toegankelijk via een afzonderlijk identificatienummer op
de SCSI-controllerbus.