68 69
NIE
Voorflits „AF“ voor de autofocus
De in de flitser geïntegreerde rode lichtstraal
„AF“ ondersteunt de automatische scherpstel-
ling van de autofocus-TTL-camera. Wanneer de
lichtomstandigheden niet volstaan voor de au-
tomatische instelling van de brandpuntsafstand
projecteert de flitser een rode lichtstraal op het
object van zodra de sluiter van de camera licht
wordt aangeraakt. De autofocus van de camera
stelt zich dan met behulp van de rode lichtstraal
op dit object in.
TTL-flitsbesturing
De flitser ontvangt zijn informatie uitsluitend via
de aangesloten TTL-gestuurde camera. De meting
van de belichting in de TTL-modus (TTL=Through
The Lens, door de lens) wordt uitgevoerd door
de sensor van de camera. Deze sensor meet het
licht dat de film(CMOS bereikt. Een elektronisch
circuit in de camera stuurt een stop signaal naar
de camera zodra de lichtinval is gemeten. TTL
modus betekent dat alle factoren die de lichtinval
beïnvloeden, zoals filter, verandering van het
diafragma, in-of uitzommen, in de berekening
orden meegenomen. U hoeft zich dus niet om de
instelling van de lichtsterkte te bekommeren. Het
elektronische systeem van de camera regelt de
benodigde lichtsterkte automatisch. U kunt bo-
vendien de verschillende soorten belichtingsme-
tingen gebruiken (bijv. spot, matrix of centrum),
waar sommige camera‘s over beschikken.
Om de TTL-flitsmodus in te schakelen, drukt u de
modusschakelaar voorzichtig in de TTL-stand. Op
het LCD-scherm verschijnt dan „TTL“.
Voor Type C flitzser: De ETTL indicator zal op-
lichten als de flitser is aangesloten op een ETTL
camera.
Voor Type N flitser: Het display zal één van de
volgende meldingen weergeven: TTL, ITTL of BL,
afhankelijk van het cameratype. Raadpleeg hier-
voor de gebruiksaanwijzing van uw camera.
Handmatige flitsmodus bij volle lichts-
terkte
Om de flitser met volle lichtsterkte te gebruiken,
dient men de modusschakelaar in de stand „M“
(manual, handmatig) te zetten. Als de flitser dan
geactiveerd wordt, wordt telkens een lichtflits met
volle sterkte opgewekt. Op het LCD-scherm ver-
schijnt automatisch de voor een juiste belichting
benodigde afstand tussen flitser en voorwerp.
Een aanpassing aan de specifieke opnamesituatie
is mogelijk door het diafragma van de lens of de
brandpuntsafstand anders in te stellen (aan de
camera).
Er kunnen 5 energieniveaus worden ingesteld
(1/1, 1/2, 1/4, 1/8 en 1/16), door voorzichtig op
de modusknop te drukken terwijl deze zich in de
stand „M“ bevindt.
Synchronisatie van voor- en achtergrond-
belichting
Het apparaat ondersteunt de synchronisatie van
voor- en achtergrondbelichting: gewoon de mo-
dus „front“ (voor) of „rear“ (achter) inschakelen.
Canon, Nikon, Olympus, Panasonic en Sony
Alpha camera’s controleren de synchronisatie van
de voorgrond en achtergrondbelichting (1ste en
2de gordijn) automatisch. Hierdoor is het onnodig
de flitser handmatig in te stellen.
Kantelkop verticaal/horizontaal
Foto‘s die met volle flitslichtsterkte van voren
worden gemaakt, kan men gemakkelijk herken-
nen aan de harde, dichte schaduwen. Dit gaat
vaak samen met een sterke verbleking van de
voorgrond ten opzichte van de achtergrond.
Dit fenomeen kan men vermijden met een flitser
met kantelkop. Omdat verstrooid licht voor een
zachte, gelijkmatige fotoscherpte zorgt, wordt de
reflector tot max. 90° naar boven gedraaid, zodat
de lichtflits door een geschikt reflectieoppervlak
wordt weerkaatst. Voor kleurenopnamen moet
het reflectieoppervlak wit zijn of een neutrale
kleur hebben en mag het niet gestructureerd zijn.
Bij het kantelen van de reflector dient men zich
ervan te verzekeren dat er geen licht direct van
de reflector op het object valt. Als u de flitser met
kantelkop gebruikt, wordt de zoompositie op 50 mm
vastgezet, behalve in de handmatige modus.
Om uw foto’s correct belicht te krijgen terwijl de
flitskop gekanteld of gedraaid is,raden we aan de
volgende richtlijnen in acht te nemen:
NIE