HP Pavilion dm4-3100 Entertainment Notebook PC series Handleiding

Type
Handleiding
Gebruikershandleiding
HP notebookcomputer
© Copyright 2012 Hewlett-Packard
Development Company, L.P.
Bluetooth is een handelsmerk van de
desbetreffende eigenaar en wordt door
Hewlett-Packard Company onder licentie
gebruikt. AMD is een handelsmerk van
Advanced Micro Devices, Inc. Intel is een
handelsmerk van Intel Corporation in de
Verenigde Staten en andere landen.
Microsoft en Windows zijn in de Verenigde
Staten gedeponeerde handelsmerken van
Microsoft Corporation. Het SD-logo is een
handelsmerk van de desbetreffende
eigenaar.
De informatie in deze documentatie kan
zonder kennisgeving worden gewijzigd. De
enige garanties voor HP producten en
diensten staan vermeld in de expliciete
garantievoorwaarden bij de betreffende
producten en diensten. Aan de informatie in
deze handleiding kunnen geen aanvullende
rechten worden ontleend. HP aanvaardt
geen aansprakelijkheid voor technische
fouten, drukfouten of weglatingen in deze
publicatie.
Eerste editie, februari 2012
Artikelnummer van document: 681039-331
Kennisgeving over het product
In deze handleiding worden de
voorzieningen beschreven die op de
meeste modellen beschikbaar zijn. Mogelijk
zijn niet alle voorzieningen op uw computer
beschikbaar.
Softwarevoorwaarden
Door het installeren, kopiëren, downloaden
of anderszins gebruiken van een
softwareproduct dat vooraf op deze
computer is geïnstalleerd, bevestigt u dat u
gehouden bent aan de voorwaarden van de
HP EULA (End User License Agreement).
Als u niet akkoord gaat met deze
licentievoorwaarden, is uw enige
rechtsmogelijkheid om het volledige,
ongebruikte product (hardware en software)
binnen 14 dagen te retourneren en te
verzoeken om restitutie van het
aankoopbedrag op grond van het
restitutiebeleid dat op de plaats van
aankoop geldt.
Neem contact op met het lokale
verkooppunt (de verkoper) als u meer
informatie wilt of als u een verzoek om
volledige restitutie van het aankoopbedrag
van de computer wilt indienen.
Kennisgeving aangaande de veiligheid
WAARSCHUWING! U kunt het risico van letsel door verbranding of van oververhitting van de
computer beperken door de computer niet op schoot te nemen en de ventilatieopeningen van de
computer niet te blokkeren. Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat
de luchtcirculatie niet wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele
printer naast de computer) of een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of
kleding). Zorg er ook voor dat de netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen
met de huid of een voorwerp van zacht materiaal. De computer en de netvoedingsadapter voldoen
aan de temperatuurlimieten voor oppervlakken die voor de gebruiker toegankelijk zijn, zoals
gedefinieerd door de International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC
60950).
iii
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Inhoudsopgave
1 Inleiding ........................................................................................................................................................... 1
Belangrijke eerste stappen ................................................................................................................... 1
Informatie zoeken ................................................................................................................................. 2
2 Vertrouwd raken met de computer ................................................................................................................ 4
Bovenkant ............................................................................................................................................ 4
Touchpad ............................................................................................................................. 4
Lampjes ............................................................................................................................... 5
Knoppen en vingerafdruklezer ............................................................................................. 6
Toetsen ................................................................................................................................ 7
Voorkant ............................................................................................................................................... 8
Rechterkant .......................................................................................................................................... 9
Linkerkant ........................................................................................................................................... 10
Beeldscherm ...................................................................................................................................... 12
Onderkant ........................................................................................................................................... 13
Labels ................................................................................................................................................. 14
3 Netwerk .......................................................................................................................................................... 15
Gebruikmaken van een internetprovider ............................................................................................ 16
Draadloze verbinding tot stand brengen ............................................................................................ 17
Statuspictogrammen voor draadloze communicatie en netwerk herkennen ..................... 17
Apparaten voor draadloze communicatie in- of uitschakelen ............................................ 18
HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................... 18
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken ....................................................... 18
WLAN gebruiken ................................................................................................................................ 19
Verbinding maken met een bestaand WLAN ..................................................................... 19
Nieuw WLAN instellen ....................................................................................................... 20
Draadloze router configureren .......................................................................... 20
Draadloos netwerk beveiligen ........................................................................... 21
Naar een ander netwerk roamen ...................................................................... 21
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken .......................................................... 22
v
Bluetooth en Internet Connection Sharing (ICS) ............................................................... 22
Verbinding maken met een bekabeld netwerk ................................................................................... 23
Aansluiten op een lokaal netwerk (LAN) ............................................................................ 23
4 Aanwijsapparaten en toetsenbord .............................................................................................................. 24
Aanwijsapparaten gebruiken .............................................................................................................. 24
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen ..................................................................... 24
Touchpad gebruiken .......................................................................................................... 24
Touchpad uit- of inschakelen ............................................................................ 25
Navigeren .......................................................................................................... 26
Selecteren ......................................................................................................... 26
Touchpadbewegingen gebruiken ...................................................................... 27
Schuiven ........................................................................................... 28
Knijpen/zoomen ................................................................................ 28
Toetsenbord gebruiken ...................................................................................................................... 29
Actietoetsen gebruiken ...................................................................................................... 29
Hotkeys gebruiken ............................................................................................................. 31
5 Multimediavoorzieningen en andere voorzieningen ................................................................................. 32
Bedieningselementen voor het afspelen van media gebruiken .......................................................... 32
Audio .................................................................................................................................................. 32
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 33
Audiofuncties van de computer controleren ...................................................................... 33
Intel Wireless Display ......................................................................................................................... 34
Beats Audio gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................................... 34
Webcam ............................................................................................................................................. 35
Video .................................................................................................................................................. 35
VGA ................................................................................................................................... 35
HDMI .................................................................................................................................. 36
Audio configureren voor HDMI .......................................................................... 37
CyberLink PowerDVD gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................... 37
6 Energiebeheer ............................................................................................................................................... 38
Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................................................. 38
Accu plaatsen .................................................................................................................... 38
Accu verwijderen ............................................................................................................... 39
Computer uitschakelen ....................................................................................................................... 40
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 41
Slaapstand of sluimerstand activeren ................................................................................ 41
Slaapstand activeren of beëindigen .................................................................. 42
vi
Sluimerstand activeren en beëindigen .............................................................. 42
Energiemeter gebruiken .................................................................................................... 43
Energiebeheerschema's gebruiken ................................................................................... 43
Huidig energiebeheerschema weergeven ......................................................... 43
Ander energiebeheerschema selecteren .......................................................... 43
Energiebeheerschema's aanpassen ................................................................. 44
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand ........................................... 44
HP Power Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................................... 45
Accuvoeding gebruiken ...................................................................................................................... 45
Accugegevens opzoeken ................................................................................................... 46
Accucontrole gebruiken ..................................................................................................... 46
Acculading weergeven ....................................................................................................... 47
Accuwerktijd maximaliseren .............................................................................................. 47
Omgaan met een lage acculading ..................................................................................... 47
Lage acculading herkennen .............................................................................. 47
Problemen met lage acculading verhelpen ....................................................... 48
Problemen met lage acculading verhelpen wanneer een externe
voedingsbron beschikbaar is ............................................................ 48
Problemen met lage acculading verhelpen wanneer een
opgeladen accu beschikbaar is ........................................................ 48
Problemen met lage acculading verhelpen wanneer geen
voedingsbron beschikbaar is ............................................................ 48
Problemen met lage acculading verhelpen wanneer de
sluimerstand niet kan worden beëindigd .......................................... 48
Accuvoeding besparen ...................................................................................................... 48
Accu opbergen ................................................................................................................... 49
Afvoeren van afgedankte accu's ........................................................................................ 49
Accu vervangen ................................................................................................................. 49
Externe netvoeding gebruiken ............................................................................................................ 50
Netvoedingsadapter testen ................................................................................................ 51
HP CoolSense .................................................................................................................................... 52
Software vernieuwen .......................................................................................................................... 52
Omschakelbaar videosysteem/dubbel videosysteem (alleen bepaalde modellen) ............................ 52
Omschakelbaar videosysteem gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................. 53
Dubbel videosysteem gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................... 53
7 Externe kaarten en apparaten ...................................................................................................................... 54
Digitalemediakaarten gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................................ 54
Digitale kaart plaatsen ....................................................................................................... 54
Digitale kaart verwijderen .................................................................................................. 55
USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................... 56
vii
USB-apparaat aansluiten ................................................................................................... 56
USB-apparaat verwijderen ................................................................................................. 57
Optionele externe apparaten gebruiken ............................................................................................. 57
Optionele externe schijfeenheden gebruiken .................................................................... 57
8 Schijfeenheden ............................................................................................................................................. 58
Omgaan met schijfeenheden ............................................................................................................. 58
Vaste schijven gebruiken ................................................................................................................... 59
Prestaties van de vaste schijf verbeteren .......................................................................... 59
Schijfdefragmentatie gebruiken ......................................................................... 59
Schijfopruiming gebruiken ................................................................................. 59
HP 3D DriveGuard gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................................................ 60
Status van HP 3D DriveGuard herkennen ........................................................ 60
Energiebeheer bij een geparkeerde vaste schijf ............................................... 61
HP 3D DriveGuard software gebruiken ............................................................. 61
Vaste schijf schijf toevoegen of vervangen ........................................................................................ 62
Vaste schijf verwijderen ..................................................................................................... 62
Vaste schijf plaatsen .......................................................................................................... 64
Optischeschijfeenheden gebruiken .................................................................................................... 66
Vaststellen welk type optischeschijfeenheid is geïnstalleerd ............................................. 66
Optische schijf plaatsen ..................................................................................................... 66
Optische schijf verwijderen ................................................................................................ 67
Als de lade normaal opengaat .......................................................................... 67
Als de lade niet op de normale wijze opengaat ................................................. 68
Optischeschijfeenheden delen ........................................................................................... 69
9 Geheugenmodules ........................................................................................................................................ 70
Geheugenmodules toevoegen of vervangen ..................................................................................... 70
10 Computer en gegevens beveiligen ............................................................................................................ 75
Beveiligingssoftware opzoeken (alleen bepaalde modellen) .............................................................. 76
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................... 76
Windows-wachtwoorden instellen ...................................................................................... 77
Setup Utility (BIOS)-wachtwoorden instellen ..................................................................... 77
Vingerafdruklezer gebruiken .............................................................................................................. 79
Vingerafdrukken vastleggen .............................................................................................. 79
Vastgelegde vingerafdruk gebruiken om u aan te melden bij Windows ............ 79
Internetbeveiligingssoftware gebruiken .............................................................................................. 80
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................... 80
Firewallsoftware gebruiken ................................................................................................ 80
viii
Software-updates installeren .............................................................................................................. 81
Windows-beveiligingsupdates installeren .......................................................................... 81
Software-updates van HP en derden installeren ............................................... 81
Draadloos netwerk beveiligen ............................................................................................ 81
Back-up maken van applicaties en gegevens .................................................................................... 82
Optioneel beveiligingskabelslot gebruiken ......................................................................................... 82
11 Back-up en herstel ...................................................................................................................................... 83
Systeem herstellen ............................................................................................................................. 84
Herstelmedia maken .......................................................................................................................... 84
Systeemherstelactie uitvoeren ........................................................................................................... 85
Speciale herstelpartitie gebruiken ...................................................................................... 85
Herstellen met behulp van de herstelmedia ...................................................................... 86
Opstartvolgorde van de computer wijzigen ........................................................................ 86
Back-up maken en terugzetten van uw gegevens ............................................................................. 87
Back-up en terugzetten van Windows gebruiken .............................................................. 88
Windows-systeemherstelpunten gebruiken ....................................................................... 88
Wanneer maakt u herstelpunten? ..................................................................... 88
Systeemherstelpunt maken ............................................................................... 89
Herstellen op basis van een bepaalde datum en tijd ........................................ 89
12 Setup Utility (BIOS) en Systeemdiagnose ................................................................................................ 90
Setup Utility (BIOS) gebruiken ........................................................................................................... 90
Setup Utility (BIOS) starten ................................................................................................ 90
Taal van Setup Utility (BIOS) wijzigen ............................................................................... 90
Navigeren en selecteren in Setup Utility (BIOS) ................................................................ 91
Systeeminformatie weergeven .......................................................................................... 91
Fabrieksinstellingen van Setup Utility (BIOS) herstellen ................................................... 92
Setup Utility (BIOS) afsluiten ............................................................................................. 93
BIOS-update uitvoeren ...................................................................................................... 93
BIOS-versie vaststellen ..................................................................................... 93
BIOS-update downloaden ................................................................................. 94
Systeemdiagnose gebruiken .............................................................................................................. 95
Bijlage A Problemen oplossen en ondersteuning ........................................................................................ 96
Problemen oplossen ........................................................................................................................... 96
De computer kan niet worden ingeschakeld ...................................................................... 96
Het beeldscherm is leeg .................................................................................................... 96
De software werkt niet goed .............................................................................................. 96
De computer staat aan maar reageert niet ........................................................................ 97
ix
De computer is ongewoon warm ....................................................................................... 97
Een extern apparaat werkt niet .......................................................................................... 97
De draadloze netwerkverbinding werkt niet ....................................................................... 98
De lade van de optischeschijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen van een schijf .. 99
De optischeschijfeenheid wordt niet gedetecteerd .......................................................... 100
Een schijf wordt niet afgespeeld ...................................................................................... 101
Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het brandproces is voltooid ....... 102
Contact opnemen met de klantenondersteuning .............................................................................. 102
Bijlage B Computer schoonmaken .............................................................................................................. 103
Beeldscherm schoonmaken ............................................................................................................. 103
Zijkanten en bovenkant schoonmaken ............................................................................................. 103
Touchpad en toetsenbord schoonmaken ......................................................................................... 103
Bijlage C Computer op reis gebruiken ......................................................................................................... 104
Bijlage D Update van programma's en stuurprogramma's uitvoeren ...................................................... 106
Bijlage E Elektrostatische ontlading ............................................................................................................ 107
Bijlage F Specificaties ................................................................................................................................... 108
Ingangsvermogen ............................................................................................................................. 108
Gelijkstroomstekker van externe HP voeding .................................................................. 108
Omgevingsvereisten ......................................................................................................................... 109
Index ................................................................................................................................................................. 110
x
1 Inleiding
Deze handleiding bevat gedetailleerde informatie over de componenten van de computer, zoals
poorten en connectoren. Multimediavoorzieningen en andere voorzieningen worden beschreven.
Daarnaast bevat de handleiding belangrijke informatie over beveiliging, back-ups en herstel.
OPMERKING: mogelijk zijn niet alle in deze handleiding beschreven voorzieningen beschikbaar op
uw computer.
Belangrijke eerste stappen
Nadat u de computer gebruiksklaar heeft gemaakt en heeft geregistreerd, zijn de volgende stappen
belangrijk:
1. Configureer uw bekabelde of draadloze netwerk. Zie
Netwerk op pagina 15 voor meer
informatie.
2. Update uw antivirussoftware. Zie
Computer en gegevens beveiligen op pagina 75 voor meer
informatie.
3. Maak herstelschijven of een herstel-flashdrive. Zie
Back-up en herstel op pagina 83 voor
instructies.
4. Raak vertrouwd met de computer. Zie
Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 en
Aanwijsapparaten en toetsenbord op pagina 24 voor aanvullende informatie.
5. Verken de software die al op de computer is geïnstalleerd door Start > Alle programma's te
selecteren.
Belangrijke eerste stappen 1
Informatie zoeken
De computer bevat verschillende hulpmiddelen voor de uitvoering van uiteenlopende taken.
Bron Inhoud
Installatie-instructies
De computer gebruiksklaar maken
Herkennen van computercomponenten
Gebruikershandleiding
U krijgt als volgt toegang tot deze handleiding:
Selecteer Start > Help en ondersteuning >
Gebruikershandleidingen.
Computervoorzieningen
Voorzieningen voor energiebeheer
Instructies voor het volgende:
Verbinding maken met een draadloos netwerk
Toetsenbord en aanwijsapparaten gebruiken
De multimediavoorzieningen van de computer gebruiken
Accuwerktijd maximaliseren
Vaste schijf en geheugenmodules vervangen of
upgraden
Computer beveiligen
Een back-up maken en een herstelactie uitvoeren
Contact opnemen met de klantenondersteuning
Onderhoud van de computer
Software-updates uitvoeren
Computerspecificaties
Help en ondersteuning
Als u Help en ondersteuning wilt openen, selecteert u
Start > Help en ondersteuning.
OPMERKING: voor land- of regiospecifieke
ondersteuning gaat u naar
http://www.hp.com/support.
Selecteer uw land of regio en volg de instructies op
het scherm.
Informatie over het besturingssysteem
Updates van software, stuurprogramma's en BIOS
Hulpmiddelen voor probleemoplossing
Instructies voor het opnemen van contact met de
klantenondersteuning
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu
U krijgt als volgt toegang tot deze handleiding:
Selecteer Start > Help en ondersteuning >
Gebruikershandleidingen.
Informatie over veiligheid en kennisgevingen
Informatie over het afvoeren van accu's
Handleiding voor veiligheid en comfort
U krijgt als volgt toegang tot deze handleiding:
Selecteer Start > Help en ondersteuning >
Gebruikershandleidingen.
– of –
Ga naar
http://www.hp.com/ergo.
Aanwijzingen voor een optimale werkplek
Richtlijnen voor een werkhouding en werkgewoontes die voor
maximaal comfort zorgen en het risico van letsel beperken
Informatie over elektrische en mechanische veiligheid
2 Hoofdstuk 1 Inleiding
Bron Inhoud
Boekje Worldwide Telephone Numbers
(Telefoonnummers voor wereldwijde ondersteuning)
Dit boekje wordt bij de computer geleverd.
Telefoonnummers voor klantenondersteuning van HP
Website van HP
Voor deze website gaat u naar
http://www.hp.com/
support.
Informatie over klantenondersteuning
Informatie over het bestellen van onderdelen
Updates van software, stuurprogramma's en BIOS
Informatie over accessoires voor de computer
Beperkte garantie*
U krijgt als volgt toegang tot de garantie:
Selecteer Start > Help en ondersteuning >
Gebruikershandleidingen.
– of –
Ga naar
http://www.hp.com/go/orderdocuments.
Garantiegegevens
*De specifiek toegekende HP beperkte garantie die van toepassing is op uw product, kunt u vinden in de elektronische
handleidingen op de computer en/of op de cd/dvd die is meegeleverd in de doos. In sommige landen of regio's wordt door
HP een gedrukte versie van de HP beperkte garantie meegeleverd in de doos. Voor sommige landen of regio's waar de
garantie niet in drukvorm wordt verstrekt, kunt u een gedrukt exemplaar aanvragen. Ga naar
http://www.hp.com/go/
orderdocuments of schrijf naar:
Noord-Amerika: Hewlett-Packard, MS POD, 11311 Chinden Blvd, Boise, ID 83714, Verenigde Staten
Europa, Midden-Oosten, Afrika: Hewlett-Packard, POD, Via G. Di Vittorio, 9, 20063, Cernusco s/Naviglio (MI), Italië
Azië en Stille Oceaan: Hewlett-Packard, POD, P.O. Box 200, Alexandra Post Office, Singapore 911507
Neem in de brief het productnummer, de garantieperiode (deze vindt u op het label met het serienummer), uw naam en uw
adres op.
BELANGRIJK: Stuur uw HP product NIET terug naar de bovenstaande adressen. Zie voor productondersteuning de
homepage voor uw product op
http://www.hp.com/go/contactHP.
Informatie zoeken 3
2 Vertrouwd raken met de computer
Bovenkant
Touchpad
Onderdeel Beschrijving
(1) Touchpadlampje
Aan: het touchpad is uitgeschakeld.
Uit: het touchpad is ingeschakeld.
(2) Aan/uit-knop van het touchpad Hiermee schakelt u het touchpad in of uit.
(3) Touchpadzone Hiermee kunt u de aanwijzer (ook wel "cursor" genoemd)
verplaatsen en onderdelen op het scherm selecteren of
activeren.
(4) Linkerknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een
externe muis.
(5) Rechterknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een
externe muis.
4 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Lampjes
Onderdeel Beschrijving
(1)
Aan/uit-lampje
Wit: de computer is ingeschakeld.
Wit knipperend: de computer staat in de slaapstand.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
sluimerstand.
OPMERKING: bij bepaalde modellen is de functie
Intel® Rapid Start Technology in de fabriek
ingeschakeld. Rapid Start Technology stelt u in staat
de computer snel opnieuw te activeren als die zich in
een inactieve toestand bevindt. Zie
Slaapstand of
sluimerstand activeren op pagina 41 voor meer
informatie.
(2)
Lampje Geluid uit
Oranje: het geluid van de computer is uitgeschakeld.
Uit: het geluid van de computer is ingeschakeld.
(3)
Lampje voor draadloze communicatie
Wit: een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een draadloosnetwerkmodule en/
of een Bluetooth®-apparaat, is ingeschakeld.
Oranje: alle apparatuur voor draadloze communicatie
is uitgeschakeld.
(4) Caps Lock-lampje Aan: Caps Lock is ingeschakeld.
(5) Touchpadlampje
Aan: het touchpad is uitgeschakeld.
Uit: het touchpad is ingeschakeld.
(6) Lampje van de vingerafdruklezer
Wit: de vingerafdruk is gelezen.
Oranje: de vingerafdruk is niet gelezen.
Bovenkant 5
Knoppen en vingerafdruklezer
Onderdeel Beschrijving
(1)
Aan/uit-knop
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op de aan/
uit-knop om de computer in te schakelen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u kort op de
aan/uit-knop om de slaapstand te activeren.
Als de computer in de slaapstand staat, drukt u kort op
de aan/uit-knop om de slaapstand te beëindigen.
Als de computer in de sluimerstand staat, drukt u kort
op de aan/uit-knop om de sluimerstand te beëindigen.
Als de computer niet meer reageert en de afsluitprocedures
van Windows® geen effect hebben, houdt u de aan/uit-
knop minstens vijf seconden ingedrukt om de computer uit
te schakelen.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en
beveiliging > Energiebeheer of raadpleeg
Opties voor
energiebeheer instellen op pagina 41 als u meer wilt
weten over de instellingen voor energiebeheer.
(2)
Webbrowserknop Hiermee opent u de standaardwebbrowser.
(3) Vingerafdruklezer Hiermee kunt u zich met een vingerafdruk bij Windows
aanmelden, in plaats van met een wachtwoord.
6 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Toetsen
Onderdeel Beschrijving
(1) esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(2) fn-toets Als u op deze toets drukt in combinatie met de b-toets of
de esc-toets, kunt u veelgebruikte systeemfuncties
uitvoeren.
(3)
Windows-logotoets Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer.
(4) b-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om de
basinstellingen van Beats Audio in of uit te schakelen
(alleen bepaalde modellen).
Beats Audio is een verbeterd audioprofiel dat zorgt voor
diepe bastonen met behoud van een helder geluid. Beats
Audio is standaard ingeschakeld.
U kunt de basinstellingen weergeven en regelen via het
besturingssysteem Windows. Ga als volgt te werk om de
baseigenschappen weer te geven en in te stellen:
Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en
geluiden > Beats Audio Control Panel
(Configuratiescherm Beats Audio).
(5)
Windows-applicatietoets Hiermee opent u een snelmenu voor items waarbij de
aanwijzer staat.
(6) Actietoetsen Hiermee voert u veelgebruikte systeemfuncties uit.
Bovenkant 7
Voorkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Digitalemediaslot Ondersteunt de volgende types digitale kaarten:
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
Secure Digital Extended Capacity-geheugenkaart (SDxC)
Secure Digital High Capacity-geheugenkaart (SDHC)
Ultra High Speed MultiMediaCard (UHS/MMC)
(2) Luidsprekers (2) Hiermee wordt het geluid van de computer weergegeven.
8 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Rechterkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Optischeschijfeenheid Leest van en (alleen bepaalde modellen) schrijft naar een
optische schijf.
(2) Ejectknop van de optischeschijfeenheid Hiermee wordt de optische schijf uitgeworpen.
(3)
Audio-uitgang (hoofdtelefoon)/audio-ingang
(microfoon)
Hierop sluit u optionele stereoluidsprekers met eigen
voeding, een hoofdtelefoon, een oortelefoon, een headset
of een televisietoestel aan. Ook kunt u hierop de microfoon
van een optionele headset aansluiten.
WAARSCHUWING! Zet het geluidsvolume laag voordat
u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo
beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Zie
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor
aanvullende informatie over veiligheid.
OPMERKING: wanneer u een apparaat aansluit op deze
connector, worden de computerluidsprekers uitgeschakeld.
OPMERKING: de microfoonfunctie werkt alleen in
combinatie met een hoofdtelefoon-/microfooneenheid die
een audioconnector met vier pinnen heeft.
(4)
USB 2.0-poort Hierop sluit u optionele USB-apparatuur aan.
(5)
Netvoedingsconnector Hierop sluit u een netvoedingsadapter aan.
(6) Acculampje
Wit: de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron en de accu is volledig opgeladen.
Oranje: er wordt een accu opgeladen.
Wit knipperend: de acculading is 12% of minder (laad
de accu zo snel mogelijk op).
Uit: de computer is niet aangesloten op een externe
voedingsbron.
Rechterkant 9
Linkerkant
Onderdeel Beschrijving
(1)
Bevestigingspunt voor een beveiligingskabel Hiermee bevestigt u een als optie verkrijgbare
beveiligingskabel aan de computer.
OPMERKING: van de beveiligingskabel moet in de
eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Deze
voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer
verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
(2) Ventilatieopeningen Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: de ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne
ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u met de
computer werkt.
(3)
Aan/uit-lampje
Wit: de computer is ingeschakeld.
Wit knipperend: de computer staat in de slaapstand.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
sluimerstand.
(4)
Lampje van de vaste schijf
Wit knipperend: er wordt geschreven naar of gelezen
van de vaste schijf.
Oranje: HP 3D DriveGuard heeft tijdelijk de vaste
schijf geparkeerd.
OPMERKING: zie
HP 3D DriveGuard gebruiken
(alleen bepaalde modellen) op pagina 60 voor
informatie over HP 3D DriveGuard.
(5)
Externemonitorpoort Hierop sluit u een optionele VGA-monitor of -projector aan.
(6)
RJ-45-netwerkconnector Hierop sluit u een netwerkkabel aan.
10 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderdeel Beschrijving
(7)
HDMI-poort Hiermee kunt u de computer aansluiten op een optioneel
video- of audioapparaat, zoals een high-definition
televisietoestel en andere compatibele digitale apparatuur
of audioapparatuur.
(8)
USB 3.0-poorten (2) Hierop sluit u optionele USB 3.0-apparaten aan. Deze
poorten zorgen voor hogere USB-prestaties.
OPMERKING: de USB 3.0-poorten zijn ook compatibel
met USB 1.0- en USB 2.0-apparaten.
Linkerkant 11
Beeldscherm
Onderdeel Beschrijving
(1) WLAN-antennes (2)* Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen om te communiceren met draadloze LAN's (WLAN's,
wireless local-area networks).
(2) Interne microfoons (2) Hiermee neemt u geluid op.
(3) Webcamlampje Aan: de webcam is in gebruik.
(4) Webcam Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's maken.
Om de webcam te gebruiken, selecteert u Start > Alle
programma's > Communicatie en chatten > CyberLink
YouCam.
*De antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer. Voor een optimale signaaloverdracht houdt u de directe
omgeving van de antennes vrij. Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u het
gedeelte over uw land of regio in Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu. Deze informatie vindt u in Help en
ondersteuning.
12 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderkant
Onderdeel Beschrijving
(1) HP Triple Bass Reflex subwoofers Produceren superieure lage tonen.
(2) Accuruimte Hierin bevindt zich de accu.
(3) Ventilatieopeningen (3) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: de ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne
ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u met de
computer werkt.
(4)
Accuontgrendeling Hiermee ontgrendelt u de accu uit de accuruimte en
ontgrendelt u het afdekplaatje van de vaste schijf/het
geheugenmodulecompartiment.
(5)
Geheugenmodulecompartiment Hierin bevinden zich de geheugenmoduleslots, de WLAN-
module en de mSATA-drive (alleen bepaalde modellen).
(6)
Vasteschijfruimte Hierin bevindt zich de vaste schijf.
Onderkant 13
Labels
De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u
problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland
gebruikt:
Label met serienummer: biedt belangrijke informatie, waaronder:
Onderdeel
(1) Productnaam
(2) Serienummer
(3) Productnummer
(4) Garantieperiode
(5) Modelbeschrijving
Houd deze gegevens bij de hand wanneer u contact opneemt met de klantenondersteuning. Het
label met het serienummer bevindt zich in de accuruimte.
Certificaat van Echtheid van Microsoft®: bevat de Windows-productcode. U kunt de productcode
nodig hebben wanneer u een update van het besturingssysteem wilt uitvoeren of problemen met
het systeem wilt oplossen. Het Certificaat van Echtheid van Microsoft bevindt zich aan de
onderkant van de computer.
Label met kennisgevingen: bevat kennisgevingen betreffende het gebruik van de computer. Het
label met kennisgevingen bevindt zich in de accuruimte.
Certificeringslabel(s) voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen): bevat(ten)
informatie over optionele apparatuur voor draadloze communicatie en de keurmerken van
diverse landen waar de apparatuur is goedgekeurd en toegestaan voor gebruik. U kunt deze
informatie nodig hebben wanneer u de computer in het buitenland gebruikt. Als uw
computermodel is voorzien van een of meer apparaten voor draadloze communicatie, is de
computer voorzien van een of meer van deze certificeringslabels. Labels met keurmerken voor
apparatuur voor draadloze communicatie bevinden zich aan de onderkant van de computer.
14 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
3Netwerk
De computer ondersteunt twee types internettoegang:
Draadloos: zie
Draadloze verbinding tot stand brengen op pagina 17.
Bekabeld: zie
Verbinding maken met een bekabeld netwerk op pagina 23.
OPMERKING: om verbinding met internet te kunnen maken, moet eerst een internetservice zijn
ingesteld.
15
Gebruikmaken van een internetprovider
Om verbinding te kunnen maken met internet, is een account bij een internetprovider vereist. Neem
contact op met een lokale internetprovider voor het aanschaffen van een internetservice en een
modem. De internetprovider helpt u bij het instellen van het modem, het installeren van een
netwerkkabel waarmee u de computer met voorzieningen voor draadloze communicatie aansluit op
het modem, en het testen van de internetservice.
OPMERKING: van uw internetprovider ontvangt u een gebruikersnaam en wachtwoord voor
toegang tot internet. Noteer deze gegevens en bewaar ze op een veilige plek.
De volgende voorzieningen helpen u bij het opzetten van een nieuwe internetaccount of het
configureren van de computer voor het gebruik van een bestaande account:
Internetservices en aanbiedingen (beschikbaar in sommige landen): dit hulpprogramma
helpt u bij de aanmelding voor een nieuwe internetaccount en het configureren van de computer
voor het gebruik van een bestaande account. Om toegang te krijgen tot dit hulpprogramma,
selecteert u Start > Alle programma's > Online diensten > Ga online.
Pictogrammen van internetproviders (beschikbaar in sommige landen): deze
pictogrammen worden mogelijk afzonderlijk weergegeven op het bureaublad van Windows of
gegroepeerd in een map op het bureaublad met de naam Online diensten. U kunt een nieuwe
internetaccount instellen of de computer configureren voor gebruik van een bestaande account
door te dubbelklikken op een pictogram en vervolgens de instructies op het scherm te volgen.
Wizard Verbinding met internet maken van Windows: u kunt de wizard Verbinding met
internet maken van Windows gebruiken om een verbinding met internet tot stand te brengen in
de volgende situaties:
U beschikt al over een account bij een internetprovider.
U heeft nog geen internetaccount en wilt een internetprovider selecteren in de lijst die wordt
aangeboden in de wizard. (De lijst met internetproviders is niet beschikbaar in alle landen/
regio's.)
U heeft een internetprovider geselecteerd die niet voorkomt in de lijst en de internetprovider
heeft u een specifiek IP-adres en POP3- en SMTP-instellingen gegeven.
Om toegang te krijgen tot de wizard Verbinding met internet maken van Windows en instructies
voor het gebruik daarvan, selecteert u Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet >
Netwerkcentrum.
OPMERKING: als u in de wizard wordt gevraagd om te kiezen tussen het inschakelen of
uitschakelen van Windows Firewall, kiest u voor het inschakelen van de firewall.
16 Hoofdstuk 3 Netwerk
Draadloze verbinding tot stand brengen
De computer kan zijn voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor draadloze
communicatie:
WLAN-apparaat voor een draadloos lokaal netwerk
Bluetooth®-apparaat
Raadpleeg de informatie en maak gebruik van de koppelingen naar relevante websites in Help en
ondersteuning voor meer informatie over technologie voor draadloze communicatie.
Statuspictogrammen voor draadloze communicatie en netwerk herkennen
Pictogram Naam Beschrijving
HP Connection Manager Hiermee opent u HP Connection Manager. Met HP Connection Manager
kunt u WLAN-verbindingen en Bluetooth-verbindingen tot stand brengen
en beheren.
Bekabeld netwerk (verbonden) Geeft aan dat een of meer van uw apparaten voor draadloze
communicatie zijn verbonden met het netwerk.
Netwerk (uitgeschakeld/niet
verbonden)
Geeft aan dat alle netwerkapparaten zijn uitgeschakeld in Windows
Configuratiescherm.
Netwerk (verbonden) Geeft aan dat een of meer van uw apparaten voor draadloze
communicatie zijn verbonden met een netwerk.
Netwerk (niet verbonden) Geeft aan dat er geen draadloze netwerkapparaten zijn verbonden met
een draadloos netwerk.
Netwerk (uitgeschakeld/niet
verbonden)
Geeft aan dat er geen draadloze netwerkverbindingen beschikbaar zijn.
Draadloze verbinding tot stand brengen 17
Apparaten voor draadloze communicatie in- of uitschakelen
Met de toets voor draadloze communicatie of HP Connection Manager (alleen bepaalde modellen)
schakelt u apparaten voor draadloze communicatie in en uit. Zie
Actietoetsen gebruiken
op pagina 29 voor informatie over het herkennen van de toets voor draadloze communicatie op de
computer.
U schakelt apparaten voor draadloze communicatie als volgt uit in HP Connection Manager:
Klik met de rechtermuisknop op het pictogram van HP Connection Manager in het systeemvak
aan de rechterkant van de taakbalk en klik vervolgens op de aan/uit-knop naast het apparaat dat
u wilt uitschakelen.
– of –
Selecteer Start > Alle programma's > HP Help en support > HP Connection Manager en klik
daarna op de aan/uit-knop naast het gewenste apparaat.
HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen)
HP Connection Manager is een centrale locatie voor het beheer van uw apparaten voor draadloze
communicatie. Met HP Connection Manager kunt u de volgende apparaten beheren:
WLAN-apparaat (wireless local-area network)/Wi-Fi
Bluetooth®
HP Connection Manager geeft informatie en meldingen over de status van de verbinding en de aan/
uit-status. Statusinformatie en meldingen worden weergegeven in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk.
U opent Connection Manager als volgt:
Klik op het pictogram HP Connection Manager in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk.
– of –
Selecteer Start > Alle programma's > HP Help en support > HP Connection Manager.
Zie de helpfunctie van de HP Connection Manager software voor meer informatie.
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken
Met het Netwerkcentrum kunt u een verbinding of netwerk tot stand brengen, verbinding maken met
een netwerk, draadloze netwerken beheren, en netwerkproblemen diagnosticeren en verhelpen.
U gebruikt de bedieningselementen van het besturingssysteem als volgt:
Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
Selecteer Start > Help en ondersteuning voor meer informatie.
18 Hoofdstuk 3 Netwerk
WLAN gebruiken
Met een draadloze verbinding wordt de computer verbonden met Wi-Fi-netwerken of WLAN's. Een
WLAN bestaat uit computers en accessoires die met elkaar zijn verbonden met behulp van een
draadloze router of een draadloos toegangspunt.
Verbinding maken met een bestaand WLAN
U maakt als volgt verbinding met een bestaand WLAN:
1. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld. (Zie
Apparaten voor draadloze communicatie
in- of uitschakelen op pagina 18.)
2. Klik op het netwerkpictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
3. Selecteer uw WLAN in de lijst.
4. Klik op Verbinding maken.
Als het netwerk een beveiligd WLAN is, wordt u gevraagd een netwerkbeveiligingscode in te
voeren. Typ de code en klik daarna op OK om de verbinding tot stand te brengen.
OPMERKING: als er geen WLAN's worden weergegeven, betekent dit dat u zich buiten het
bereik van een draadloze router of toegangspunt bevindt.
OPMERKING: als het WLAN waarmee u verbinding wilt maken niet wordt weergegeven, klikt u
op Netwerkcentrum openen en klikt u daarna op Een nieuwe verbinding of een nieuw
netwerk instellen. Er verschijnt een lijst met opties. U kunt ervoor kiezen om handmatig te
zoeken naar een netwerk en hier verbinding mee te maken, of om een nieuwe
netwerkverbinding te maken.
Nadat de verbinding tot stand is gebracht, kunt u de aanwijzer op het netwerkpictogram in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk plaatsen om de naam en status van de verbinding te
controleren.
OPMERKING: het effectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al naargelang
de WLAN-implementatie, het merk router en interferentie van andere elektronische apparatuur of
vaste obstakels zoals wanden en vloeren.
WLAN gebruiken 19
Nieuw WLAN instellen
Vereiste apparatuur:
een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een internetservice met hoge snelheid via
een abonnement bij een internetprovider;
een (afzonderlijk aan te schaffen) draadloze router (2);
de nieuwe computer met voorzieningen voor draadloze communicatie (3).
OPMERKING: sommige modems hebben een ingebouwde draadloze router. Vraag bij uw
internetprovider na wat voor type modem u heeft.
De afbeelding laat een voorbeeld zien van een WLAN dat is verbonden met internet. Naarmate uw
netwerk groter wordt, kunnen extra draadloze en bekabelde computers op het netwerk worden
aangesloten voor toegang tot internet.
Draadloze router configureren
Als u hulp nodig heeft bij het installeren van een draadloos netwerk, raadpleegt u de informatie die de
routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
Het besturingssysteem Windows biedt ook hulpprogramma's om u te helpen bij het installeren van
een draadloos netwerk. Als u de hulpmiddelen van Windows voor het instellen van het netwerk wilt
gebruiken, selecteert u Start > Configuratiecentrum > Netwerk en internet > Netwerkcentrum >
Een nieuwe verbinding of een nieuw netwerk instellen > Een nieuw netwerk instellen. Volg
daarna de instructies op het scherm.
OPMERKING: u wordt geadviseerd de nieuwe computer met voorzieningen voor draadloze
communicatie eerst aan te sluiten op de router, met behulp van de netwerkkabel die is geleverd bij de
router. Als de computer eenmaal verbinding heeft gemaakt met internet, kunt u de kabel loskoppelen
en toegang krijgen tot internet via uw draadloze netwerk.
20 Hoofdstuk 3 Netwerk
Draadloos netwerk beveiligen
Wanneer u een draadloos netwerk installeert of verbinding maakt met een bestaand draadloos
netwerk, is het altijd belangrijk de beveiligingsvoorzieningen in te schakelen om het netwerk te
beveiligen tegen onbevoegde toegang. Draadloze netwerken in openbare zones (hotspots), zoals
café's en luchthavens, zijn mogelijk helemaal niet beveiligd. Als u zich zorgen maakt om de
beveiliging van uw computer op een hotspot, kunt u uw netwerkactiviteiten het beste beperken tot
niet-vertrouwelijke e-mailactiviteiten en oppervlakkig surfen op internet.
Draadloze radiosignalen hebben bereik tot buiten het netwerk, zodat andere WLAN-apparaten
onbeveiligde signalen kunnen ontvangen. U kunt de volgende voorzorgsmaatregelen treffen om uw
draadloze netwerk hiertegen te beschermen:
Firewall: een firewall controleert zowel gegevens als verzoeken om gegevens die naar uw
netwerk zijn verzonden, en verwijdert eventuele verdachte onderdelen. Er bestaan zowel
softwarematige als hardwarematige firewalls. Sommige netwerken maken gebruik van een
combinatie van beide types.
Codering voor draadloze communicatie: de computer ondersteunt drie coderingsprotocollen:
Wi-Fi Protected Access (WPA)
Wi-Fi Protected Access II (WPA2)
Wired Equivalent Privacy (WEP)
OPMERKING: HP raadt aan om gebruik te maken van WPA2; van de drie ondersteunde
coderingsprotocollen is dit het meest geavanceerde. Het gebruik van WEP-codering wordt niet
aanbevolen, omdat deze relatief gemakkelijk is te ontsleutelen.
Wi-Fi Protected Access (WPA) en Wi-Fi Protected Access II (WPA2) maken gebruik van
beveiligingsstandaarden om gegevens die via het netwerk worden verzonden, te versleutelen of
te ontsleutelen. WPA en WPA2 genereren voor elk pakket dynamisch een nieuwe sleutel. Ze
genereren bovendien een afzonderlijke set sleutels voor elk computernetwerk. Ga als volgt te
werk om dit te doen:
WPA maakt gebruik van AES (Advanced Encryption Standard) en TKIP (Temporal Key
Integrity Protocol).
WPA2 maakt gebruik van CCMP (Cipher Block Chaining Message Authentication Code
Protocol); dit is een nieuw AES-protocol.
Wired Equivalent Privacy (WEP) maakt gebruik van een WEP-sleutel om gegevens te coderen
voordat ze worden verzonden. Zonder de juiste sleutel kunnen anderen geen gebruik maken
van het draadloze netwerk.
Naar een ander netwerk roamen
Wanneer u de computer binnen het bereik van een ander draadloos netwerk plaatst, probeert
Windows verbinding te maken met dat netwerk. Als dit lukt, wordt de computer automatisch
verbonden met het nieuwe netwerk. Als het nieuwe netwerk niet door Windows wordt herkend, volgt
u dezelfde procedure die u eerder gebruikte om verbinding te maken met uw draadloze netwerk.
WLAN gebruiken 21
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie
gebruiken
Een Bluetooth-apparaat maakt draadloze communicatie over korte afstanden mogelijk, ter vervanging
van communicatie via de gebruikelijke fysieke kabels tussen elektronische apparaten zoals de
volgende:
Computers
Telefoons
Imagingapparaten (camera's en printers)
Audioapparaten
Muis
Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk, waardoor u een PAN (Personal
Area Network - persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Zie de helpfunctie van de
Bluetooth-software voor informatie over de configuratie en het gebruik van Bluetooth-apparaten.
Bluetooth en Internet Connection Sharing (ICS)
HP adviseert om een computer met Bluetooth niet te gebruiken als host of als gateway die door
andere computers kan worden gebruikt om verbinding met internet te maken. Wanneer twee of meer
computers met elkaar zijn verbonden via Bluetooth en ICS is ingeschakeld op een van de computers,
kunnen de andere computers mogelijk geen verbinding maken met internet via het Bluetooth-
netwerk.
De kracht van Bluetooth is de synchronisatie van gegevensoverdracht tussen uw computer en
draadloze apparatuur zoals mobiele telefoons, printers, camera's en pda's. Het is niet mogelijk twee
of meer computers continu verbinding te laten houden met internet via Bluetooth. Dit is een beperking
van Bluetooth en het besturingssysteem Windows.
22 Hoofdstuk 3 Netwerk
Verbinding maken met een bekabeld netwerk
Aansluiten op een lokaal netwerk (LAN)
Als u verbinding wilt maken met een lokaal netwerk (LAN), heeft u een 8-pins RJ-45-netwerkkabel
nodig (niet meegeleverd). Als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, wat voorkomt
dat de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt gestoord, sluit u de kabel aan op de computer met
het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2).
U sluit de netwerkkabel als volgt aan:
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector (1) van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de netwerkkabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2) of
op een router.
WAARSCHUWING! Sluit geen modemkabel of telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector,
om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
Verbinding maken met een bekabeld netwerk 23
4 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Aanwijsapparaten gebruiken
OPMERKING: naast de bij de computer horende cursorbesturingen kunt u een (afzonderlijk aan te
schaffen) externe USB-muis gebruiken door deze aan te sluiten op een van de USB-poorten van de
computer.
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen
Gebruik Eigenschappen voor Muis in Windows® om instellingen voor aanwijsapparaten, de
configuratie van knoppen, de kliksnelheid en opties voor de aanwijzer te wijzigen.
Selecteer Start > Apparaten en printers om Eigenschappen voor Muis te openen. Klik daarna met
de rechtermuisknop op het item dat uw computer vertegenwoordigt en selecteer Muisinstellingen.
Touchpad gebruiken
OPMERKING: het touchpad van de computer kan er iets anders uitzien dan het touchpad op de
afbeeldingen in dit gedeelte. Zie
Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor specifieke
informatie over het touchpad op de computer.
Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, schuift u een vinger over het touchpad in de richting waarin u de
aanwijzer wilt bewegen. Gebruik de linker- en rechterknop van het touchpad zoals u de knoppen van
een externe muis zou gebruiken.
24 Hoofdstuk 4 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Touchpad uit- of inschakelen
Tik twee keer snel achtereen op de aan/uit-knop van het touchpad om het touchpad uit of in te
schakelen.
OPMERKING: het touchpadlampje is uit wanneer het touchpad is ingeschakeld.
Het touchpadlampje en de weergavepictogrammen op het scherm geven de status van het touchpad
aan wanneer het wordt uitgeschakeld of ingeschakeld. In de volgende tabel worden de
touchpadpictogrammen afgebeeld en beschreven.
Touchpadlampje Pictogram Beschrijving
Oranje
Geeft aan dat het touchpad is uitgeschakeld.
Uit
Geeft aan dat het touchpad is ingeschakeld.
Aanwijsapparaten gebruiken 25
Navigeren
Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, schuift u een vinger over het touchpad in de richting waarin u de
aanwijzer wilt bewegen.
Selecteren
Gebruik de linker- en rechterknop van het touchpad zoals u de corresponderende knoppen van een
externe muis zou gebruiken.
26 Hoofdstuk 4 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Touchpadbewegingen gebruiken
Het touchpad ondersteunt een aantal bewegingen. Om touchpadbewegingen te gebruiken, plaatst u
twee vingers gelijktijdig op het touchpad.
OPMERKING: touchpadbewegingen worden niet in alle programma's ondersteund.
U geeft als volgt een demonstratie van een beweging weer:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Synaptics TouchPad
(Synaptics-touchpad).
2. Klik op een beweging om de demonstratie te activeren.
U schakelt de bewegingen als volgt in of uit:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Synaptics TouchPad
(Synaptics-touchpad).
2. Schakel het selectievakje in of uit naast de beweging die u wilt in- of uitschakelen.
3. Klik op Toepassen en daarna op OK.
Aanwijsapparaten gebruiken 27
Schuiven
Schuiven kan worden gebruikt om op een pagina of in een afbeelding omhoog, omlaag of opzij te
bewegen. U schuift als volgt: plaats twee vingers iets uit elkaar op het touchpad en schuif ze over het
touchpad in een beweging omhoog, omlaag, naar links of naar rechts.
OPMERKING: de schuifsnelheid wordt bepaald door de snelheid van de vingerbeweging.
OPMERKING: schuiven met twee vingers is standaard ingeschakeld.
Knijpen/zoomen
Door te knijpen kunt u in- of uitzoomen op afbeeldingen of tekst.
Zoom in door twee vingers bij elkaar te houden op het touchpad en ze daarna van elkaar af te
bewegen.
Zoom uit door twee vingers uit elkaar te houden op het touchpad en ze daarna naar elkaar toe te
bewegen.
OPMERKING: knijpen/zoomen is standaard ingeschakeld.
28 Hoofdstuk 4 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Toetsenbord gebruiken
Actietoetsen gebruiken
Met een actietoets voert u de aan de toets toegewezen functie uit. Het pictogram op elk van de
toetsen f1 tot en met f4 en f6 tot en met f12 geeft de toegewezen functie voor die toets aan.
Om de functie van een actietoets uit te voeren, houdt u de toets ingedrukt.
De actietoetsvoorziening is standaard ingeschakeld. U kunt deze voorziening uitschakelen in Setup
Utility (BIOS) en de standaardinstellingen herstellen door te drukken op de fn-toets en een actietoets
om de toegewezen functie te activeren. Zie
Setup Utility (BIOS) gebruiken op pagina 90 voor
instructies.
VOORZICHTIG: wees uiterst voorzichtig wanneer u wijzigingen aanbrengt in Setup Utility. Fouten
kunnen ertoe leiden dat de computer niet meer goed functioneert.
Pictogram Toets Beschrijving
f1 Hiermee opent u Help en ondersteuning, dat zelfstudieprogramma's bevat, informatie
over het besturingssysteem Windows en de computer, antwoorden op vragen en
updates voor de computer.
Help en ondersteuning voorziet ook in hulpmiddelen voor geautomatiseerde
probleemoplossing en toegang tot klantenondersteuning.
f2 Zolang u deze toets ingedrukt houdt, wordt de helderheid van het scherm steeds
verder verlaagd.
f3 Zolang u deze toets ingedrukt houdt, wordt de helderheid van het scherm steeds
verder verhoogd.
f4 Hiermee schakelt u tussen de weergaveapparaten die op het systeem zijn
aangesloten. Als bijvoorbeeld een monitor op de computer is aangesloten, wordt
iedere keer dat u op deze toets drukt, geschakeld tussen weergave op het scherm
van de computer, weergave op de monitor en gelijktijdige weergave op het
computerscherm en de monitor.
De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard
om videogegevens van de computer te ontvangen. Met deze actietoets kan de
weergave ook worden geschakeld van en naar andere apparaten die
weergavegegevens van de computer ontvangen.
f5 Hiermee schakelt u de achtergrondverlichting van het toetsenbord in of uit (alleen
bepaalde modellen).
OPMERKING: de achtergrondverlichting van het toetsenbord is bij levering
standaard ingeschakeld. Schakel de achtergrondverlichting van het toetsenbord uit
voor een langere accuwerktijd.
f6 Hiermee speelt u het vorige muziekstuk van een audio-cd of het vorige gedeelte van
een dvd of bd af.
f7 Hiermee kunt u een muziekstuk van een audio-cd of een gedeelte van een dvd of bd
afspelen, het afspelen onderbreken of het afspelen hervatten.
Toetsenbord gebruiken 29
Pictogram Toets Beschrijving
f8 Hiermee speelt u het volgende muziekstuk van een audio-cd of het volgende gedeelte
van een dvd of bd af.
f9 Zolang u deze toets ingedrukt houdt, wordt het geluidsvolume steeds verder verlaagd.
f10 Zolang u deze toets ingedrukt houdt, wordt het geluidsvolume steeds verder
verhoogd.
f11 Hiermee schakelt u de geluidsweergave uit (en weer in).
f12 Hiermee schakelt u de voorziening voor draadloze communicatie in of uit.
OPMERKING: er moet een draadloos netwerk zijn ingesteld voordat een draadloze
verbinding mogelijk is.
30 Hoofdstuk 4 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Hotkeys gebruiken
Een hotkey is een combinatie van de fn-toets (1) en ofwel de esc-toets (2) ofwel de b-toets (3).
U gebruikt een hotkey als volgt:
Druk kort op de fn-toets en druk vervolgens kort op de tweede toets van de hotkeycombinatie.
Functie Hotkey Beschrijving
Systeeminformatie
weergeven
fn+esc Hiermee geeft u informatie weer over de hardwareonderdelen van
het systeem en het versienummer van het systeem-BIOS.
Basinstellingen regelen
(alleen bepaalde modellen)
fn+b Hiermee schakelt u de basinstellingen van Beats Audio (alleen
bepaalde modellen) in of uit.
Beats Audio is een verbeterd audioprofiel dat zorgt voor diepe
bastonen met behoud van een helder geluid. Beats Audio is
standaard ingeschakeld.
U kunt de basinstellingen ook weergeven en regelen via het
besturingssysteem Windows. Ga als volgt te werk om de
baseigenschappen weer te geven en in te stellen:
Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden >
Beats Audio Control Panel (Configuratiescherm Beats Audio).
Toetsenbord gebruiken 31
5 Multimediavoorzieningen en andere
voorzieningen
De computer beschikt over het volgende:
Twee geïntegreerde luidsprekers en twee subwoofers
Twee geïntegreerde microfoons
Geïntegreerde webcam
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware
Multimediatoetsen
Bedieningselementen voor het afspelen van media
gebruiken
De computer heeft actietoetsen voor media, waarmee u een mediabestand kunt afspelen, het
afspelen kunt onderbreken en vooruit of terug kunt spoelen. Zie
Actietoetsen gebruiken op pagina 29
voor informatie over de bedieningselementen voor het afspelen van media op de computer.
Audio
De computer voorziet in een aantal audiogerelateerde mogelijkheden:
muziek afspelen;
geluid opnemen;
muziek downloaden van internet;
multimediapresentaties maken;
beeld en geluid overbrengen met expresberichtenprogramma's;
radioprogramma's als audiostream ontvangen;
audio-cd's maken (branden) middels de geïnstalleerde optischeschijfeenheid (alleen bepaalde
modellen) of een (afzonderlijk aan te schaffen) optionele externe optischeschijfeenheid.
32 Hoofdstuk 5 Multimediavoorzieningen en andere voorzieningen
Geluidsvolume aanpassen
U kunt het geluidsvolume aanpassen met de volumetoetsen. Zie Actietoetsen gebruiken
op pagina 29 voor meer informatie.
WAARSCHUWING! Zet het geluidsvolume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset
opzet. Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Zie Informatie over voorschriften, veiligheid
en milieu voor aanvullende informatie over veiligheid.
OPMERKING: het geluidsvolume kan ook worden geregeld via het besturingssysteem en binnen
bepaalde programma's.
Audiofuncties van de computer controleren
OPMERKING: voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon
en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
U controleert de audiofuncties van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Geluid.
2. Wanneer het venster Geluid verschijnt, klikt u op het tabblad Geluiden. Selecteer onder
Programmagebeurtenissen de gewenste vorm van geluid, zoals een pieptoon of een
alarmsignaal, en klik op de knop Testen.
Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers of de aangesloten hoofdtelefoon.
U controleert de opnamefuncties van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Geluidsrecorder.
2. Klik op Begin met opnemen en spreek in de microfoon. Sla het bestand op het bureaublad op.
3. Open een multimediaprogramma en speel het geluid af.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Geluid om de audio-instellingen
van de computer te bevestigen of te wijzigen.
Audio 33
Intel Wireless Display
Met Intel® Wireless Display kunt u de inhoud van uw computer draadloos weergeven op een tv. Voor
draadloze weergave is een (afzonderlijk aan te schaffen) draadloos-tv-adapter van een andere
fabrikant vereist. Media met inhoud waarvan de uitvoerbeveiliging wordt gecontroleerd, zoals Blu-ray
discs, worden niet weergegeven op Intel Wireless Display. Meer informatie over het gebruik van de
adapter voor draadloze weergave vindt u in de instructies van de fabrikant van het apparaat.
OPMERKING: om de draadloze weergave te kunnen gebruiken, moet draadloze communicatie zijn
ingeschakeld op de computer.
OPMERKING: Intel Wireless Display biedt geen ondersteuning voor het afspelen van 3D-content
op externe weergaveapparaten.
Beats Audio gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Beats Audio is een verbeterd audioprofiel dat zorgt voor diepe bastonen met behoud van een helder
geluid. Beats Audio is standaard ingeschakeld.
U schakelt de basinstellingen van Beats Audio als volgt in of uit:
Druk op fn+b.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Beats Audio Control Panel
(Configuratiescherm Beats Audio).
In de volgende tabel worden de pictogrammen van Beats Audio afgebeeld en beschreven.
Pictogram Beschrijving
Beats Audio is ingeschakeld.
Beats Audio is uitgeschakeld.
34 Hoofdstuk 5 Multimediavoorzieningen en andere voorzieningen
Webcam
De computer heeft een geïntegreerde webcam, die zich boven aan het beeldscherm bevindt. In
combinatie met de vooraf geïnstalleerde software kunt u de webcam gebruiken om een foto te maken
of een video op te nemen. U kunt eerst een voorbeeld van de foto of de video-opname bekijken en
die vervolgens opslaan.
Met de webcamsoftware kunt u experimenteren met de volgende voorzieningen:
videobeelden vastleggen en delen;
streaming video verzenden met expresberichtensoftware;
foto's maken.
Om toegang te krijgen tot de webcam, selecteert u Start > Alle programma's > Communicatie en
chatten > CyberLink YouCam.
Selecteer Start > Help en support voor informatie over het gebruik van de webcam.
Video
De computer beschikt over de volgende externe videopoorten:
VGA
HDMI
VGA
De externemonitorpoort of VGA-poort is een analoge weergave-interface waarmee u een extern
VGA-weergaveapparaat aansluit op de computer, zoals een externe VGA-monitor of een VGA-
projector.
Als u een VGA-weergaveapparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de kabel van het
apparaat aan op de externemonitorpoort.
OPMERKING: zie Actietoetsen gebruiken op pagina 29 voor meer informatie over het
schakelen van de schermweergave.
Webcam 35
HDMI
Via de HDMI-poort (High Definition Multimedia Interface) sluit u de computer aan op een optioneel
video- of audioapparaat, zoals een high-definition televisietoestel, of op andere compatibele digitale
apparatuur of audioapparatuur.
OPMERKING: als u video- en/of audiosignalen wilt verzenden via de HDMI-poort, heeft u een
(afzonderlijk aan te schaffen) HDMI-kabel nodig.
Op de HDMI-poort van de computer kan één HDMI-apparaat worden aangesloten. De op het
computerscherm weergegeven informatie kan gelijktijdig worden weergegeven op het HDMI-
apparaat.
U sluit een video- of audioapparaat als volgt aan op de HDMI-poort:
1. Sluit het ene uiteinde van de HDMI-kabel aan op de HDMI-poort van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op het videoapparaat en raadpleeg daarna de
instructies van de fabrikant voor aanvullende informatie.
OPMERKING: zie Actietoetsen gebruiken op pagina 29 voor meer informatie over het schakelen
van de schermweergave.
36 Hoofdstuk 5 Multimediavoorzieningen en andere voorzieningen
Audio configureren voor HDMI
Om HDMI-audio te configureren, sluit u eerst een audio- of videoapparaat, zoals een high-definition
televisietoestel, aan op de HDMI-poort van de computer. Daarna configureert u als volgt het
standaardweergaveapparaat voor audio:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk. Klik daarna op Afspeelapparaten.
2. Klik op het tabblad Afspelen op Digitale uitvoer of Apparaat voor digitale uitvoer (HDMI).
3. Klik op Als standaard instellen en klik op OK.
Ga als volgt te werk om de audio weer via de luidsprekers van de computer weer te geven:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk. Klik daarna op Afspeelapparaten.
2. Klik op het tabblad Afspelen op Luidsprekers.
3. Klik op Als standaard instellen en klik op OK.
CyberLink PowerDVD gebruiken (alleen bepaalde
modellen)
CyberLink PowerDVD maakt van uw computer een mobiel beeld- en geluidsysteem. Met CyberLink
PowerDVD kunt u genieten van muziek-cd's en van films op dvd of Blu-ray-schrijven (BD). U kunt ook
uw fotoverzameling beheren en bewerken.
Om CyberLink PowerDVD te starten, selecteert u Start > Alle programma's > Muziek, foto's
en video's en klikt u daarna op CyberLink PowerDVD 10.
Zie de helpfunctie van de PowerDVD-software voor meer informatie over het gebruik van CyberLink
PowerDVD.
CyberLink PowerDVD gebruiken (alleen bepaalde modellen) 37
6 Energiebeheer
Accu plaatsen of verwijderen
OPMERKING: zie Accuvoeding gebruiken op pagina 45 voor meer informatie over het gebruik
van de accu.
Accu plaatsen
1. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
2. Breng de accu (1) op één lijn met de buitenrand van de accuruimte en draai de accu de
accuruimte in (2) totdat de accu goed op zijn plaats zit.
De accuontgrendeling vergrendelt de accu automatisch.
38 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Accu verwijderen
VOORZICHTIG: bij het verwijderen van een accu die de enige beschikbare voedingsbron voor de
computer vormt, kunnen er gegevens verloren gaan. Sla uw werk op en activeer de sluimerstand of
schakel de computer uit via Windows voordat u de accu verwijdert. Zo voorkomt u dat er gegevens
verloren gaan.
1. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
2. Verschuif de accuontgrendeling (1) om de accu los te koppelen.
OPMERKING: de accuontgrendeling gaat automatisch terug naar zijn oorspronkelijke positie.
3. Kantel de accu (2) omhoog en verwijder de accu uit de computer.
Accu plaatsen of verwijderen 39
Computer uitschakelen
VOORZICHTIG: wanneer de computer wordt uitgeschakeld, gaat alle informatie verloren die u niet
heeft opgeslagen.
Met de opdracht Afsluiten sluit u alle geopende programma's af, waaronder het besturingssysteem,
en worden vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.
Sluit de computer af in de volgende gevallen:
als u de accu wilt vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer;
als u de computer langere tijd niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron.
Hoewel u de computer kunt afsluiten met de aan/uit-knop, is de aanbevolen procedure het gebruik
van de opdracht Afsluiten van Windows:
OPMERKING: als de computer in de slaapstand of de sluimerstand staat, moet de slaapstand of de
sluimerstand eerst worden beëindigd, voordat u de computer kunt afsluiten.
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.
2. Selecteer Start > Afsluiten.
Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedures te
gebruiken, probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld:
Druk op ctrl+alt+delete en klik daarna op de Aan/uit-knop.
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer.
40 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Opties voor energiebeheer instellen
Slaapstand of sluimerstand activeren
Microsoft® Windows® kent twee energiebesparende standen, de slaapstand en de sluimerstand.
De voorziening Rapid Start Technology (alleen bepaalde modellen) stelt u in staat de computer snel
opnieuw te activeren als die zich in een inactieve toestand bevindt. Rapid Start Technology beheert
uw energiebesparingsopties als volgt:
Slaapstand: Rapid Start Technology stelt u in staat de slaapstand te selecteren. Druk op een
willekeurige toets, activeer het touchpad/imagepad of druk kort op de aan/uit-knop om de
slaapstand te beëindigen.
Sluimerstand: Rapid Start Technology regelt het beheer van de sluimerstand en activeert de
sluimerstand automatisch in de volgende situaties:
na twee uur inactiviteit wanneer de computer op accuvoeding of externe voeding werkt;
wanneer de accu een kritiek laag ladingsniveau bereikt.
Nadat de sluimerstand is geactiveerd, drukt u op de aan/uit-knop om uw werk te hervatten.
Omdat de sluimerstand wordt geregeld door Rapid Start Technology, wordt de sluimerstand niet als
optie weergegeven.
OPMERKING: Rapid Start Technology is in de fabriek ingeschakeld en kan worden uitgeschakeld
in Setup Utility (BIOS). Als Rapid Start Technology wordt uitgeschakeld in Setup Utility (BIOS),
kunnen de opties voor de sluimerstand actief worden geselecteerd.
In de slaapstand wordt het scherm leeggemaakt en wordt uw werk opgeslagen in het geheugen. Het
beëindigen van de slaapstand gaat sneller dan het beëindigen van de sluimerstand. Als de
slaapstand gedurende lange tijd geactiveerd is of als de acculading een kritiek laag niveau bereikt
terwijl de slaapstand is geactiveerd, wordt de sluimerstand geactiveerd.
In de sluimerstand wordt uw werk opgeslagen in een sluimerstandbestand op de vaste schijf en wordt
de computer uitgeschakeld.
VOORZICHTIG: activeer de slaapstand of de sluimerstand niet terwijl er wordt gelezen van of
geschreven naar een schijf of een externe mediakaart. Zo vermindert u het risico van mogelijke
verslechtering van de audio- of videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of
verlies van gegevens.
OPMERKING: wanneer de computer in de slaapstand of de sluimerstand staat, is het niet mogelijk
om netwerkverbindingen te activeren of de computer te gebruiken.
Opties voor energiebeheer instellen 41
Slaapstand activeren of beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de slaapstand wordt geactiveerd als de computer enige tijd
inactief is geweest en op accuvoeding of een externe voedingsbron werkt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer
van het Configuratiescherm van Windows®.
Als de computer is ingeschakeld, kunt u op elk van de volgende manieren de slaapstand activeren:
Druk kort op de aan/uit-knop.
Sluit het beeldscherm.
Selecteer Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Slaapstand.
U beëindigt de slaapstand als volgt:
Druk kort op de aan/uit-knop.
Als het beeldscherm gesloten is, opent u het beeldscherm.
Druk op een toets op het toetsenbord.
Tik op of veeg over het touchpad.
Wanneer de slaapstand wordt beëindigd, gaan de aan/uit-lampjes branden en wordt het scherm
weergegeven zoals dit was toen u stopte met werken en de slaapstand werd geactiveerd.
OPMERKING: als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de slaapstand te beëindigen,
moet uw Windows-wachtwoord worden ingevoerd voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Sluimerstand activeren en beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de sluimerstand wordt geactiveerd als de computer enige
tijd inactief is geweest en op accuvoeding of netvoeding werkt of wanneer de acculading een kritiek
laag niveau bereikt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het Configuratiescherm van
Windows.
U activeert de sluimerstand als volgt:
Selecteer Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Sluimerstand.
U beëindigt de sluimerstand als volgt:
Druk kort op de aan/uit-knop.
De aan/uit-lampjes gaan branden en uw werk verschijnt op het scherm op het punt waar u was
gestopt met werken.
OPMERKING: als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de slaapstand te beëindigen,
moet uw Windows-wachtwoord worden ingevoerd voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
42 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Energiemeter gebruiken
De energiemeter wordt standaard weergegeven in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk. Met behulp van de energiemeter krijgt u snel toegang tot de instellingen voor energiebeheer
en kunt u de resterende acculading bekijken.
Beweeg de aanwijzer over het pictogram van de energiemeter om de acculading en het huidige
energiebeheerschema weer te geven.
Klik op het pictogram van de energiemeter en selecteer een item in de lijst om toegang te krijgen
tot Energiebeheer of om het energiebeheerschema te wijzigen.
Aan de verschillende pictogrammen kunt u zien of de computer op accuvoeding of op externe
netvoeding werkt. Als de accu een laag of kritiek laag ladingsniveau heeft bereikt, geeft het pictogram
ook een bericht weer.
Energiebeheerschema's gebruiken
Een energiebeheerschema bestaat uit een reeks systeeminstellingen waarmee het energieverbruik
van de computer wordt beheerd. U kunt energiebeheerschema's gebruiken om energie te besparen
of de prestaties van de computer te maximaliseren.
Huidig energiebeheerschema weergeven
Gebruik een van de volgende methodes:
Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
Ander energiebeheerschema selecteren
Gebruik een van de volgende methodes:
Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en selecteer een energiebeheerschema
in de lijst.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer en
selecteer een item in de lijst.
Opties voor energiebeheer instellen 43
Energiebeheerschema's aanpassen
U past een energiebeheerschema als volgt aan:
1. Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
2. Selecteer een energiebeheerschema en klik vervolgens op Instellingen voor schema wijzigen.
3. Wijzig de instellingen naar eigen inzicht.
4. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen om meer instellingen te wijzigen.
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand
Ga als volgt te werk om in te stellen dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beëindigen
van de slaapstand of de sluimerstand:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Een wachtwoord vereisen bij uit slaapstand komen.
3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
4. Klik op Een wachtwoord vereisen (aanbevolen).
OPMERKING: als u een wachtwoord voor een gebruikersaccount moet instellen of het huidige
wachtwoord voor uw gebruikersaccount wilt wijzigen, klikt u op Het wachtwoord voor uw
gebruikersaccount instellen of wijzigen en volgt u de instructies op het scherm. Als u geen
gebruikerswachtwoord hoeft te maken of te wijzigen, gaat u naar stap 5.
5. Klik op Wijzigingen opslaan.
44 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
HP Power Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met Power Manager kunt u een energiebeheerschema selecteren om het stroomverbruik en de
accuwerktijd van de computer te optimaliseren. De volgende energiebeheerschema's zijn
beschikbaar:
Energiebesparing
Aanbevolen door HP
Hoge prestaties
Als Windows actief is, start u Power Manager als volgt:
Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > HP Power Manager.
Accuvoeding gebruiken
Wanneer zich een opgeladen accu in de computer bevindt en de computer niet is aangesloten op
een externe voedingsbron, werkt de computer op accuvoeding. Wanneer de computer is aangesloten
op een externe netvoedingsbron, werkt de computer op netvoeding.
Als er een opgeladen accu in de computer is geplaatst en de computer op externe netvoeding werkt,
schakelt de computer over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter wordt losgekoppeld van
de computer.
OPMERKING: wanneer u de computer loskoppelt van de netvoeding, wordt de helderheid van het
beeldscherm automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen. Zie
Actietoetsen gebruiken
op pagina 29 voor informatie over het verlagen of verhogen van de helderheid van het beeldscherm.
U kunt een accu in de computer laten zitten of de accu verwijderen en opbergen. Dit is afhankelijk
van de manier waarop u de computer gebruikt. Als u de accu in de computer laat zitten wanneer de
computer is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen. Bovendien wordt zo uw
werk beschermd in geval van een stroomstoring. Een accu in de computer wordt echter langzaam
ontladen wanneer de computer is uitgeschakeld en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
WAARSCHUWING! Gebruik uitsluitend de volgende producten om veiligheidsrisico's te beperken:
de bij de computer geleverde accu, een door HP geleverde vervangende accu of een compatibele
accu die als accessoire is aangeschaft bij HP.
De werktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, geopende programma's, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die
op de computer is aangesloten en andere factoren.
HP Power Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) 45
Accugegevens opzoeken
Help en ondersteuning biedt de volgende hulpprogramma's voor en informatie over de accu:
hulpprogramma Accucontrole voor het testen van de accuprestaties;
informatie over kalibreren, energiebeheer en de juiste manier om een accu te hanteren en op te
slaan teneinde de levensduur van de accu te maximaliseren;
informatie over soorten accu's, specificaties, levensduur en capaciteit.
U krijgt als volgt toegang tot de informatie over accu's:
Selecteer Start > Help en ondersteuning > Leren > Energiebeheerschema's: Veelgestelde
vragen .
Accucontrole gebruiken
Accucontrole in Help en ondersteuning biedt informatie over de status van de accu die in de
computer is geplaatst.
U voert Accucontrole als volgt uit:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer.
OPMERKING: Accucontrole werkt alleen goed als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron.
2. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Problemen oplossen > Voeding, thermisch en
mechanisch.
3. Klik op het tabblad Energie en klik op Accucontrole.
Accucontrole test de accu en de accucellen om te controleren of deze naar behoren functioneren, en
rapporteert vervolgens de resultaten van de test.
46 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Acculading weergeven
Beweeg de aanwijzer over het energiemeterpictogram in het systeemvak aan de rechterkant van
de taakbalk.
Accuwerktijd maximaliseren
De accuwerktijd varieert, afhankelijk van de voorzieningen die u gebruikt terwijl de computer op
accuvoeding werkt. De maximale accuwerktijd neemt geleidelijk af, omdat de capaciteit van de accu
afneemt ten gevolge van bepaalde natuurlijke processen.
Tips voor het maximaliseren van de accuwerktijd:
Verlaag de helderheid van het scherm.
Selecteer de instelling Energiespaarstand in Energiebeheer.
Verwijder de accu uit de computer als deze niet wordt gebruikt of opgeladen.
Bewaar de accu op een koele, droge plaats.
Omgaan met een lage acculading
In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn
ingesteld. Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem
daarop reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van
Windows. Voorkeuren die u in Energiebeheer instelt, zijn niet van invloed op de werking van de
lampjes.
Lage acculading herkennen
Als een accu die de enige voedingsbron van de computer is, een laag of kritiek laag niveau bereikt,
gebeurt het volgende:
Het acculampje (alleen bepaalde modellen) geeft een laag of kritiek laag niveau van de
acculading aan.
OPMERKING: zie Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor meer informatie over
het acculampje.
– of –
Het energiemeterpictogram in het systeemvak geeft een lage of kritiek lage acculading aan.
OPMERKING: zie Energiemeter gebruiken op pagina 43 voor meer informatie over de
energiemeter.
Wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt, gebeurt het volgende:
Als de sluimerstandvoorziening is ingeschakeld en de computer aan staat of in de slaapstand
staat, wordt de sluimerstand geactiveerd.
Als de sluimerstandvoorziening is uitgeschakeld en de computer aan staat of in de slaapstand
staat, blijft de computer nog even in de slaapstand staan. Vervolgens wordt de computer
uitgeschakeld, waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
Accuvoeding gebruiken 47
Problemen met lage acculading verhelpen
Problemen met lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron beschikbaar is
Sluit een van de volgende apparaten aan:
netvoedingsadapter;
optioneel docking- of uitbreidingsapparaat;
optionele netvoedingsadapter die als accessoire bij HP is aangeschaft.
Problemen met lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu beschikbaar is
1. Schakel de computer uit of activeer de sluimerstand.
2. Vervang de lege accu door een opgeladen accu.
3. Schakel de computer in.
Problemen met lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron beschikbaar is
Activeer de sluimerstand.
Sla uw werk op en sluit de computer af.
Problemen met lage acculading verhelpen wanneer de sluimerstand niet kan worden beëindigd
Ga als volgt te werk als de computer niet voldoende acculading heeft om de sluimerstand te
beëindigen:
1. Vervang de lege accu door een opgeladen accu of sluit de netvoedingsadapter aan op de
computer en op een externe voedingsbron.
2. Als u de sluimerstand wilt beëindigen, drukt u op de aan/uit-knop.
Accuvoeding besparen
Open het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm en selecteer instellingen voor
een lager energieverbruik.
Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemapplicaties af wanneer
u deze niet gebruikt.
Ontkoppel externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron wanneer u
deze apparatuur niet gebruikt.
Zet alle optionele externe mediakaarten die u niet gebruikt stop, schakel ze uit of verwijder ze.
Verlaag de helderheid van het beeldscherm.
Activeer de slaapstand of de sluimerstand of sluit de computer af als u stopt met werken.
48 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Accu opbergen
VOORZICHTIG: stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen, om het
risico van beschadiging van de accu te beperken.
Als u een computer langer dan twee weken niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron,
verwijdert u de accu en bergt u de accu afzonderlijk op.
Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft.
OPMERKING: een opgeborgen accu moet om de zes maanden worden gecontroleerd. Wanneer de
capaciteit minder is dan 50 procent, laadt u de accu op voordat u deze weer opbergt.
Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt.
Afvoeren van afgedankte accu's
WAARSCHUWING! Verminder het risico van brand of brandwonden: probeer de accu niet uit
elkaar te halen, te pletten of te doorboren; veroorzaak geen kortsluiting tussen de externe
contactpunten; laat de accu niet in aanraking komen met water of vuur.
Zie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor het correct afvoeren van gebruikte accu's.
Accu vervangen
In Windows 7 wordt in Accucontrole in Help en ondersteuning aangegeven wanneer u de accu moet
vervangen omdat een accucel niet goed werkt, of omdat de accuconditie zover is afgenomen dat de
capaciteit zwak is geworden. Als de accu onder de garantievoorwaarden van HP valt, krijgt u ook
informatie over een garantie-ID. Een bericht verwijst u naar de website van HP voor meer informatie
over het bestellen van een vervangende accu
Accuvoeding gebruiken 49
Externe netvoeding gebruiken
OPMERKING: zie de poster Installatie-instructies, die u vindt in de doos van de computer, voor
informatie over het aansluiten van de computer op netvoeding.
Externe netvoeding wordt geleverd via een goedgekeurde netvoedingsadapter of een optioneel
docking- of uitbreidingsapparaat.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde
netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter of een door HP geleverde
compatibele adapter.
Sluit de computer aan op een externe netvoedingsbron in de volgende situaties:
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
wanneer u een accu oplaadt of kalibreert;
wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast;
wanneer u informatie schrijft naar een cd, dvd of bd (alleen bepaalde modellen);
wanneer u Schijfdefragmentatie uitvoert;
wanneer u een back-up- of herstelactie uitvoert.
Als u de computer aansluit op een externe netvoedingsbron, gebeurt het volgende:
De accu laadt op.
Als de computer is ingeschakeld, verandert het energiemeterpictogram in de taakbalk van vorm.
Als u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De computer schakelt over op accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen.
50 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Netvoedingsadapter testen
Test de netvoedingsadapter als de computer een of meer van de volgende symptomen vertoont
terwijl deze is aangesloten op een netvoedingsbron:
De computer kan niet worden ingeschakeld.
Het beeldscherm blijft leeg.
De aan/uit-lampjes zijn uit.
U test de netvoedingsadapter als volgt:
1. Schakel de computer uit.
2. Verwijder de accu uit de computer.
3. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer en steek de stekker van de adapter in een
stopcontact.
4. Schakel de computer in.
Als de aan/uit-lampjes aan gaan, werkt de netvoedingsadapter naar behoren.
Als de aan/uit-lampjes uit blijven, controleert u of de netvoedingsadapter op de juiste wijze
is aangesloten op de computer en op het stopcontact.
Als de netvoedingsadapter op de juiste wijze is aangesloten maar de aan/uit-lampjes toch
uit blijven, werkt de netvoedingsadapter niet en moet deze worden vervangen.
Neem contact op met de klantenondersteuning voor informatie over het verkrijgen van een
vervangende netvoedingsadapter.
Externe netvoeding gebruiken 51
HP CoolSense
HP CoolSense detecteert automatisch wanneer de computer zich niet meer op een "vaste"
locatie bevindt. De prestaties en de ventilatorinstellingen worden zodanig aangepast dat de
temperatuur van de behuizing van de computer een optimaal comfortniveau houdt.
Als HP CoolSense is uitgeschakeld, wordt de positie van de computer niet gedetecteerd en blijven de
prestaties en de ventilatorinstellingen staan op de fabrieksinstelling. Daardoor kan de temperatuur
van de behuizing hoger oplopen dan het geval zou zijn met HP CoolSense aan.
U schakelt CoolSense als volgt in of uit:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > HP CoolSense.
2. Selecteer Aan of Uit.
Software vernieuwen
Als de computer in de slaapstand staat, haalt de Intel® Smart Connect-technologie de computer van
tijd tot tijd uit de slaapstand. Smart Connect werkt vervolgens de inhoud van bepaalde geopende
applicaties bij en activeert de slaapstand weer. Dientengevolge is uw werk onmiddellijk beschikbaar
zodra u de slaapstand beëindigt. U hoeft niet te wachten terwijl de updates worden gedownload en
geïnstalleerd.
Als u Intel Smart Connect wilt openen om deze voorziening uit te schakelen of de instellingen
handmatig aan te passen, selecteert u Start > Alle programma's > Intel > Intel Smart
Connect Technology.
Zie de helpfunctie van de software voor meer informatie en een lijst met ondersteunde applicaties.
OPMERKING: Smart Connect Technology wordt niet ingeschakeld in de fabriek.
Omschakelbaar videosysteem/dubbel videosysteem
(alleen bepaalde modellen)
Bepaalde computers zijn voorzien van een omschakelbaar videosysteem of een dubbel
videosysteem.
Omschakelbaar videosysteem: ondersteund door AMD en Intel. Als de computer een
omschakelbaar videosysteem heeft, zijn er zowel vaste als dynamische schema's.
Dubbel videosysteem: alleen ondersteund door AMD. Als de computer een AMD dubbel
videosysteem heeft, is dit gebaseerd op het dynamische schema met een specifieke AMD-
chipsetconfiguratie.
OPMERKING: om vast te stellen of de computer een omschakelbaar videosysteem of een dubbel
videosysteem ondersteunt, raadpleegt u de betreffende secties in het Catalyst Control Center (voor
Intel-processoren) of het AMD VISION Engine Control Center (voor AMD-processoren).
52 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Omschakelbaar videosysteem gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Deze mogelijkheid is alleen beschikbaar voor de besturingssystemen Windows 7 Professional,
Windows 7 Home Premium en Windows 7 Home Basic.
U beheert als volgt de instellingen voor een omschakelbaar videosysteem:
Klik met de rechtermuisknop op het bureaublad en selecteer Configure Switchable Graphics
(Omschakelbaar videosysteem configureren) of AMD PowerXpress.
OPMERKING: op basis van de vereisten wat betreft elektrische voeding worden afzonderlijke
applicaties automatisch toegewezen aan de modus Performance (Prestaties) of de modus
Power Saving (Energiebesparing). U kunt de instellingen voor een afzonderlijke applicatie
handmatig wijzigen door de applicatie op te zoeken in de vervolgkeuzelijst Recent Applications
(Recente applicaties) of door te klikken op Browse (Bladeren) onder de vervolgkeuzelijst
Other Applications (Andere applicaties).
Er zijn twee verschillende modi (Performance en Power Saving) om te schakelen tussen
verschillende videoconfiguraties:
Fixed scheme (Vast schema) (handmatig of geactiveerd door overgangen tussen AC/DC):
hiermee kunt u schakelen tussen de modi Performance en Power Saving. Als de gewenste
modus eenmaal is geselecteerd, werken alle andere applicaties in die modus.
Dynamic scheme (Automatic) (Dynamisch schema - automatisch): hierbij worden afzonderlijke
applicaties automatisch toegewezen aan de modus Performance of de modus Power Saving, op
basis van de vereisten wat betreft GPU-rendering. U kunt de instellingen voor een afzonderlijke
applicatie wijzigen door de applicatie op te zoeken in de vervolgkeuzelijst Recent Applications
(Recente applicaties) of door te klikken op Browse (Bladeren) onder de vervolgkeuzelijst
Other Applications (Andere applicaties).
OPMERKING: deze mogelijkheid is alleen beschikbaar voor de besturingssystemen Windows 7
Professional, Windows 7 Home Premium en Windows 7 Home Basic.
OPMERKING: er kunnen situaties zijn waarin het niet is toegestaan om over te schakelen op een
andere modus. In andere gevallen kunt u worden verzocht om over te schakelen naar een andere
modus. Het kan ook noodzakelijk zijn om alle programma's af te sluiten alvorens over te schakelen.
Zie de helpfunctie van de software voor omschakelbare videosystemen voor meer informatie.
Dubbel videosysteem gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Als het systeem is voorzien van een dubbel videosysteem (twee of meer toegevoegde GPU's
(Graphics Processing Units)), kunt u AMD Crossfire™ inschakelen om de applicatiekracht en -
snelheid te vergroten voor full-screen applicaties die gebruikmaken van DirectX versie 10 of 11. Zie
http://www.microsoft.com/directx voor meer informatie over DirectX.
OPMERKING: systemen met een dubbel videosysteem ondersteunen alleen automatische selectie
op basis van de vereisten wat betreft elektrische voeding en wijzen automatisch de modus
Performance of de modus Power Saving toe aan afzonderlijke applicaties. U kunt echter de
instellingen handmatig wijzigen voor een bepaalde applicatie.
Om AMD Crossfire™ in of uit te schakelen, schakelt u het betreffende selectievakje in of uit in de
sectie AMD Crossfire™, op het tabblad Performance in het Catalyst Control Center.
OPMERKING: zie de helpfunctie van de AMD-software voor meer informatie.
Omschakelbaar videosysteem/dubbel videosysteem (alleen bepaalde modellen) 53
7 Externe kaarten en apparaten
Digitalemediakaarten gebruiken (alleen bepaalde
modellen)
Met optionele digitale kaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze
kaarten worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer
en apparatuur met digitale media, zoals camera's en pda's.
Zie
Voorkant op pagina 8 voor meer informatie over de types digitale kaarten die worden ondersteund
op de computer
Digitale kaart plaatsen
VOORZICHTIG: oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een digitale kaart, om
beschadiging van de connectoren van de digitale kaart zoveel mogelijk te voorkomen.
1. Houd de kaart met het label naar boven en de connectoren naar de computer gericht.
2. Plaats de kaart in het digitalemediaslot en druk de kaart vervolgens aan totdat deze goed op zijn
plaats zit.
U hoort een geluidssignaal als het apparaat is gedetecteerd, en er kan een menu met
beschikbare opties verschijnen.
54 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
Digitale kaart verwijderen
VOORZICHTIG: om het risico dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt te beperken,
gebruikt u de volgende procedure om de digitale kaart veilig te verwijderen.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties af die gebruikmaken van de digitale kaart.
2. Klik op het pictogram Hardware verwijderen in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk. Volg daarna de instructies op het scherm.
3. Druk de kaart iets naar binnen (1) en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
OPMERKING: als de kaart niet zelf naar buiten komt, trekt u deze uit het slot.
Digitalemediakaarten gebruiken (alleen bepaalde modellen) 55
USB-apparaat gebruiken
USB (Universal Serial Bus) is een hardwarematige interface die kan worden gebruikt om een
optioneel extern apparaat aan te sluiten, zoals een USB-toetsenbord, -muis, -drive, -printer, -scanner
of -hub.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het
apparaat meegeleverd. Zie de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software. Deze instructies kunnen worden verstrekt bij de software of op schijven,
of kunnen op de website van de fabrikant staan.
De computer heeft drie USB-poorten die ondersteuning bieden voor USB 1.0- en USB 2.0-apparaten.
OPMERKING: afhankelijk van uw computermodel kan de computer zijn voorzien van twee USB
3.0-poorten, waarop u optionele USB 3.0-apparaten kunt aansluiten en die voor hogere USB-
prestaties zorgen. USB 3.0-poorten zijn ook compatibel met USB 1.0- en USB 2.0-apparaten.
Een optioneel dockingapparaat of USB-hub biedt extra USB-poorten die met de computer kunnen
worden gebruikt.
USB-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: oefen zo min mogelijk kracht uit bij het aansluiten van het apparaat, om
beschadiging van een USB-connector zoveel mogelijk te voorkomen.
Sluit de USB-kabel aan op de USB-poort van de computer.
OPMERKING: de USB-poort van uw computer kan er iets anders uitzien dan de poort op de
afbeelding in dit gedeelte.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
OPMERKING: de eerste keer dat u een USB-apparaat aansluit, geeft een bericht in het systeemvak
aan dat het apparaat wordt herkend door de computer.
56 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
USB-apparaat verwijderen
VOORZICHTIG: trek niet aan de kabel om het USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging van
een USB-connector zoveel mogelijk te voorkomen.
VOORZICHTIG: gebruik de volgende procedure om het USB-apparaat veilig te verwijderen, om
zoveel mogelijk te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Om een USB-apparaat te verwijderen, slaat u uw gegevens op en sluit u alle programma's af die
gebruikmaken van het apparaat.
2. Klik op het pictogram Hardware verwijderen in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk en volg de instructies op het scherm.
3. Verwijder het apparaat.
Optionele externe apparaten gebruiken
OPMERKING: zie de instructies van de fabrikant voor meer informatie over de vereiste software en
stuurprogramma's en over de computerpoort die moet worden gebruikt.
U sluit als volgt een extern apparaat aan op de computer:
VOORZICHTIG: als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, kunt u het risico
van schade aan de apparatuur beperken door ervoor te zorgen dat het apparaat is uitgeschakeld en
de stekker uit het stopcontact is gehaald.
1. Sluit het apparaat aan op de computer.
2. Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, steekt u de stekker van het
apparaat in een geaard stopcontact.
3. Zet het apparaat aan.
Als u een extern apparaat zonder eigen voeding wilt verwijderen, schakelt u het apparaat uit en
koppelt u het los van de computer. Om een extern apparaat met eigen voeding los te koppelen,
schakelt u het apparaat uit, koppelt u het los van de computer en haalt u daarna het netsnoer uit het
stopcontact.
Optionele externe schijfeenheden gebruiken
Verwisselbare externe schijfeenheden bieden meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken
van informatie. U kunt een USB-schijfeenheid toevoegen door de schijfeenheid aan te sluiten op een
USB-poort op de computer.
USB-drives zijn er van de volgende types:
1,44-MB diskettedrive;
vasteschijfmodule (een vaste schijf met een adapter);
externe optischeschijfeenheid (cd, dvd en Blu-ray);
MultiBay-apparaat.
Optionele externe apparaten gebruiken 57
8 Schijfeenheden
Omgaan met schijfeenheden
VOORZICHTIG: schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen, die voorzichtig moeten
worden behandeld. Lees de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert.
Waarschuwingen die betrekking hebben op specifieke procedures, worden vermeld bij de
desbetreffende procedures.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
Activeer de slaapstand en wacht tot het scherm leeg is, of ontkoppel de externe vaste schijf op
de correcte wijze, voordat u een computer verplaatst waarop een externe vaste schijf is
aangesloten.
Raak, voordat u de schijfeenheid aanraakt, eerst het ongeverfde metalen oppervlak van de
schijfeenheid aan, zodat u niet statisch geladen bent.
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijf of op de computer niet aan.
Behandel een schijfeenheid voorzichtig; laat de schijfeenheid niet vallen en zet er niets op.
Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet
of de computer is afgesloten of in de slaapstand of de sluimerstand staat, schakelt u de
computer in en vervolgens via het besturingssysteem weer uit.
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
Gebruik het toetsenbord niet en verplaats de computer niet terwijl een optischeschijfeenheid
naar een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Zorg ervoor dat de accu voldoende is opgeladen alvorens naar een medium te schrijven
wanneer de accu de enige voedingsbron is.
Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid.
Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoffen. Spuit geen reinigingsmiddelen op een
schijfeenheid.
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te
verwijderen, of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie.
Vermeld op de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
58
Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt geen schade toe aan
schijfeenheden.
Vaste schijven gebruiken
Prestaties van de vaste schijf verbeteren
Schijfdefragmentatie gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt, raken de bestanden op de vaste schijf gefragmenteerd. Met
Schijfdefragmentatie worden de gefragmenteerde bestanden en mappen samengevoegd op de vaste
schijf, zodat het systeem efficiënter werkt.
OPMERKING: Schijfdefragmentatie hoeft niet te worden uitgevoerd voor SSD's (solid-state drives).
Nadat u Schijfdefragmentatie heeft gestart, werkt deze toepassing zelfstandig verder. Al naar gelang
de grootte van de vaste schijf en het aantal gefragmenteerde bestanden kan de defragmentatie meer
dan een uur in beslag nemen. U kunt instellen dat de schijfdefragmentatie 's nachts wordt uitgevoerd,
of op een ander tijdstip waarop u de computer niet hoeft te gebruiken.
HP adviseert u om de vaste schijf minstens één keer per maand te defragmenteren. U kunt instellen
dat Schijfdefragmentatie maandelijks wordt uitgevoerd, maar u kunt ook op elk gewenst moment
Schijfdefragmentatie handmatig starten.
U gebruikt Schijfdefragmentatie als volgt:
1. Sluit de computer aan op een netvoedingsbron.
2. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfdefragmentatie.
3. Klik op Schijf defragmenteren.
OPMERKING: Windows bevat de voorziening Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging
van de computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij
taken als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van
Windows-instellingen. Zie Help en ondersteuning voor meer informatie.
Raadpleeg voor meer informatie de helpfunctie van Schijfdefragmentatie.
Schijfopruiming gebruiken
Met Schijfopruiming wordt op de vaste schijf gezocht naar overbodige bestanden, die u veilig kunt
verwijderen om schijfruimte vrij te maken, zodat de computer efficiënter werkt.
U gebruikt Schijfopruiming als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfopruiming.
2. Volg de instructies op het scherm.
Vaste sc
hijven gebruiken 59
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur
met magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In
beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, worden ntgenstralen gebruikt in
HP 3D DriveGuard gebruiken (alleen bepaalde modellen)
HP 3D DriveGuard beschermt een vaste schijf door deze te parkeren en gegevensverzoeken tegen
te houden wanneer zich de volgende gebeurtenissen voordoen:
U laat de computer vallen.
U verplaatst de computer met het beeldscherm gesloten terwijl de computer op accuvoeding
werkt.
Kort na deze gebeurtenissen wordt de normale werking van de vaste schijf door HP 3D DriveGuard
hersteld.
OPMERKING: omdat SSD's (solid-state drives) geen bewegende onderdelen bevatten, is HP 3D
DriveGuard niet nodig.
OPMERKING: vaste schijven in de ruimte voor de primaire of secundaire vaste schijf worden
beschermd door HP 3D DriveGuard. Vaste schijven die zijn aangesloten op USB-poorten, worden
niet beschermd door HP 3D DriveGuard.
Zie de helpfunctie van de HP 3D DriveGuard-software voor meer informatie.
Status van HP 3D DriveGuard herkennen
Het schijfeenheidlampje op de computer verandert van kleur, ten teken dat een schijfeenheid in de
ruimte van de primaire vaste schijf of een schijfeenheid in de ruimte van de secundaire vaste schijf
(alleen bepaalde modellen) is geparkeerd. Om te zien of de schijfeenheden worden beschermd en of
een schijfeenheid is geparkeerd, selecteert u Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden
> Windows Mobiliteitscentrum:
Als HP 3D DriveGuard is ingeschakeld, staat op het pictogram van de vasteschijfeenheid een
groen vinkje.
Als HP 3D DriveGuard is uitgeschakeld, staat op het pictogram van de vasteschijfeenheid een
rood symbool.
Als de schijfeenheden zijn geparkeerd, staat op het pictogram van de vasteschijfeenheid een
gele maan.
Het pictogram in het Mobiliteitscentrum geeft mogelijk niet de laatste status weer voor de
schijfeenheid. Als u statuswijzigingen direct wilt zien, kunt u het systeemvakpictogram inschakelen.
Ga als volgt te werk om de weergave van het pictogram in het systeemvak in te schakelen:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > HP 3D DriveGuard.
OPMERKING: klik op Ja als u wordt verzocht dat te doen.
2. Klik in de rij Pictogram in systeemvak op Tonen.
3. Klik op OK.
60 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
Energiebeheer bij een geparkeerde vaste schijf
Als de schijfeenheid door HP 3D DriveGuard is geparkeerd, gedraagt de computer zich als volgt:
De computer kan niet worden uitgeschakeld.
Op de computer wordt niet automatisch de slaapstand of de sluimerstand geactiveerd, behalve
in de situatie beschreven in de opmerking hieronder.
OPMERKING: als de computer op accuvoeding werkt en de acculading een kritiek laag niveau
bereikt, staat HP 3D DriveGuard toe dat de sluimerstand wordt geactiveerd.
HP adviseert om de computer af te sluiten of om de slaapstand of sluimerstand te activeren voordat u
de computer verplaatst.
HP 3D DriveGuard software gebruiken
De HP 3D DriveGuard software kan worden in- of uitgeschakeld door een gebruiker met
beheerdersrechten.
OPMERKING: afhankelijk van uw gebruikersrechten is het mogelijk dat u HP 3D DriveGuard niet
kunt in- of uitschakelen. Rechten voor gebruikers die geen beheerdersrechten hebben, kunnen
worden gewijzigd door gebruikers met beheerdersrechten.
Ga als volgt te werk om de software te openen en instellingen te wijzigen:
1. Klik in het Mobiliteitscentrum op het pictogram van de vasteschijfeenheid om het venster van HP
3D DriveGuard te openen.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > HP 3D DriveGuard.
OPMERKING: klik op Ja als u wordt verzocht dat te doen.
2. Klik op de juiste knop om instellingen te wijzigen.
3. Klik op OK.
Vaste schijven gebruiken 61
Vaste schijf schijf toevoegen of vervangen
VOORZICHTIG: neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan
of het systeem vastloopt:
Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de vasteschijfruimte verwijdert. Verwijder de vaste
schijf niet wanneer de computer aan staat of in de slaapstand of de sluimerstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de sluimerstand staat, zet u de computer aan
door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
Vaste schijf verwijderen
1. Sla uw werk op en sluit de computer af.
2. Ontkoppel alle externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
3. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
4. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
5. Verwijder de accu (zie
Accu plaatsen of verwijderen op pagina 38).
6. Draai de schroef (1) van het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment los.
7. Schuif het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment naar achteren (2) en verwijder
het vervolgens (3).
8. Draai de schroef (1) van het onderpaneel van de vaste schijf los.
62 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
9. Verwijder het onderpaneel van de vaste schijf (2).
10. Verwijder de drie schroeven waarmee de vaste schijf vastzit (1) en trek daarna aan het lipje van
de vaste schijf (2) om de vaste schijf uit de vasteschijfruimte te tillen.
11. Koppel de vasteschijfkabel los van de vaste schijf (3) en verwijder de vaste schijf.
Vaste schijf schijf toevoegen of vervangen 63
Vaste schijf plaatsen
1. Sluit de vasteschijfkabel aan op de vaste schijf (1) en plaats de vaste schijf in de
vasteschijfruimte (2).
2. Draai de drie schroeven van de vaste schijf vast om de vaste schijf te bevestigen (3).
3. Steek de lipjes (1) op het onderpaneel van de vaste schijf in de uitsparingen op de computer.
4. Sluit het onderpaneel van de vaste schijf (2).
64 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
5. Draai de schroef (3) van het onderpaneel van de vaste schijf vast.
6. Breng de lipjes (1) op het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment op één lijn met de
uitsparingen op de computer.
7. Schuif het onderpaneel naar voren (2).
8. Draai de schroef (3) van het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment vast.
9. Plaats de accu terug.
10. Sluit de externe voedingsbron en de randapparatuur weer aan.
11. Schakel de computer in.
Vaste schijf schijf toevoegen of vervangen 65
Optischeschijfeenheden gebruiken
Optischeschijfeenheden zijn:
Cd
Dvd
Blu-ray (bd)
Vaststellen welk type optischeschijfeenheid is geïnstalleerd
Selecteer Start > Computer.
Er verschijnt een lijst met alle schijfeenheden die in de computer zijn geïnstalleerd, waaronder de
optischeschijfeenheid.
Optische schijf plaatsen
1. Schakel de computer in.
2. Druk op de ejectknop (1) op het voorpaneel van de schijfeenheid om de lade te openen.
3. Trek de lade uit (2).
4. Houd de schijf bij de randen vast om te voorkomen dat u het oppervlak aanraakt en plaats de
schijf op de as in de lade met het label naar boven.
OPMERKING: als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf enigszins
schuin zodat u deze voorzichtig op de as kunt plaatsen.
5. Druk de schijf (3) voorzichtig op de as van de lade totdat de schijf vastklikt.
6. Sluit de lade.
OPMERKING: nadat u een schijf heeft geplaatst, volgt een korte pauze. Als u geen mediaspeler
heeft geselecteerd, wordt het dialoogvenster Automatisch afspelen geopend. In dit venster kunt u
selecteren hoe u de inhoud van het medium wilt gebruiken.
66 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
Optische schijf verwijderen
Er zijn twee manieren om een schijf te verwijderen, afhankelijk van of de lade normaal opengaat of
niet.
Als de lade normaal opengaat
1. Druk op de ejectknop (1) op de schijfeenheid om de lade te ontgrendelen en trek de lade
voorzichtig zo ver mogelijk uit (2).
2. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
3. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
Optischeschijfeenheden gebruiken 67
Als de lade niet op de normale wijze opengaat
1. Steek het uiteinde van een paperclip (1) in de ontgrendelingsopening in het voorpaneel van de
schijfeenheid.
2. Druk voorzichtig op de paperclip om de lade te ontgrendelen en trek de lade vervolgens zo ver
mogelijk uit (2).
3. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
4. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
68 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
Optischeschijfeenheden delen
Hoewel de computer mogelijk geen geïntegreerde optischeschijfeenheid heeft, kunt u gebruikmaken
van software en gegevens, en applicaties installeren, door een optischeschijfeenheid te delen die is
aangesloten op een andere computer in het netwerk. Het delen van schijfeenheden is een
voorziening van het besturingssysteem Windows, waardoor een schijfeenheid op een computer
toegankelijk is voor andere computers binnen hetzelfde netwerk.
OPMERKING: er moet een netwerk zijn geïnstalleerd om een optischeschijfeenheid te kunnen
delen. Zie
Netwerk op pagina 15 voor aanvullende informatie over het installeren van een netwerk.
OPMERKING: sommige schijven, zoals dvd-films en gameschijven, zijn mogelijk beschermd tegen
kopiëren en daardoor onbruikbaar voor het delen van dvd's of cd's via schijfeenheden.
U deelt een optischeschijfeenheid als volgt:
1. Selecteer op de computer met de optischeschijfeenheid die u wilt delen Start > Computer.
2. Klik met de rechtermuisknop op de optischeschijfeenheid die u wilt delen en klik op
Eigenschappen.
3. Selecteer het tabblad Delen > Geavanceerd delen.
4. Schakel het selectievakje Deze map delen in.
5. Typ een naam voor de optischeschijfeenheid in het tekstvak Naam delen.
6. Klik op Toepassen en daarna op OK.
7. U geeft de gedeelde optischeschijfeenheid als volgt weer:
Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
Optischeschijfeenheden gebruiken 69
9 Geheugenmodules
Geheugenmodules toevoegen of vervangen
De computer heeft twee geheugenmoduleslots. U kunt de capaciteit van de computer vergroten door
een geheugenmodule in het beschikbare slot voor geheugenuitbreidingsmodules te plaatsen of door
een upgrade van de bestaande geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule uit te
voeren.
WAARSCHUWING! Haal vóór het plaatsen van een geheugenmodule de stekker uit het
stopcontact en verwijder alle accu's om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de
apparatuur te beperken.
VOORZICHTIG: door elektrostatische ontlading kunnen elektronische onderdelen beschadigd
raken. Zorg dat u vrij bent van statische elektriciteit door een geaard metalen voorwerp aan te raken
voordat u een procedure start.
OPMERKING: controleer, voordat u gaat werken met een tweekanaals configuratie met een tweede
geheugenmodule, of beide geheugenmodules identiek zijn.
Ga als volgt te werk om een geheugenmodule toe te voegen of te vervangen:
VOORZICHTIG: neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan
of het systeem vastloopt:
Zet de computer uit voordat u geheugenmodules toevoegt of vervangt. Verwijder een
geheugenmodule niet wanneer de computer aan staat of in de slaapstand of de sluimerstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de sluimerstand staat, zet u de computer aan
door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
1. Sla uw werk op en sluit de computer af.
2. Ontkoppel alle externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
3. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact en verwijder de accu.
4. Draai de schroef (1) van het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment los.
70 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
5. Schuif het afdekplaatje naar achteren (2) en verwijder het vervolgens (3).
6. Voor het vervangen van een geheugenmodule verwijdert u de bestaande geheugenmodule:
a. Trek de borgklemmetjes (1) aan beide zijden van de geheugenmodule weg. De
geheugenmodule komt omhoog.
Geheugenmodules toevoegen of vervangen 71
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de geheugenmodule voorzichtig uit
het geheugenmoduleslot.
VOORZICHTIG: houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
7. Plaats als volgt een nieuwe geheugenmodule:
VOORZICHTIG: houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje in het
geheugenmoduleslot.
b. Druk de module onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het
geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot (2), totdat de module goed op
zijn plaats zit.
72 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
c. Druk de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden en oefen daarbij druk uit op zowel
de linker- als de rechterkant van de module, totdat de borgklemmetjes vastklikken.
VOORZICHTIG: zorg ervoor dat u de geheugenmodule niet buigt, om schade aan de
module te voorkomen.
8. Breng de lipjes (1) op het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment op één lijn met de
uitsparingen op de computer.
9. Sluit het onderpaneel (2).
Geheugenmodules toevoegen of vervangen 73
10. Draai de schroef (3) van het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment vast.
11. Plaats de accu terug.
12. Sluit de externe voedingsbron en de randapparatuur weer aan.
13. Schakel de computer in.
74 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules
10 Computer en gegevens beveiligen
Computerbeveiliging is essentieel om de vertrouwelijkheid, integriteit en beschikbaarheid van uw
gegevens te waarborgen. Standaardbeveiligingsvoorzieningen die worden geboden door het
besturingssysteem Windows®, applicaties van HP en Setup Utility (BIOS), dat geen deel uitmaakt
van Windows, kunnen de computer beschermen tegen uiteenlopende risico's, zoals virussen,
wormen en andere types schadelijke code.
BELANGRIJK: Mogelijk zijn niet alle in dit hoofdstuk genoemde beveiligingsvoorzieningen
beschikbaar op uw computer.
Computerrisico Beveiligingsvoorziening
Gebruik van de computer door onbevoegden
Opstartwachtwoord
Vingerafdruklezer
Computervirussen Antivirussoftware
Ongeoorloofde toegang tot gegevens Firewallsoftware
Ongeoorloofde toegang tot de instellingen van Setup Utility
(BIOS) en overige systeemidentificatiegegevens
Beheerderswachtwoord
Huidige of toekomstige bedreigingen van de computer Software-updates
Ongeoorloofde toegang tot Windows-gebruikersaccounts Gebruikerswachtwoord
Ongeoorloofd meenemen van de computer Beveiligingskabelslot
75
Beveiligingssoftware opzoeken (alleen bepaalde
modellen)
HP Security Assistant vormt een startpunt voor snelle toegang tot een reeks beveiligingsapplicaties
die naar taak zijn georganiseerd. In plaats van elke applicatie op te zoeken via het menu Start en het
Configuratiescherm, geeft HP Security Assistant u toegang tot applicaties voor de volgende
beveiligingstaken:
beveiliging van internet en antivirusbeveiliging instellen;
back-ups maken van bestanden en bestanden terugzetten;
wachtwoorden, gebruikersaccounts en ouderlijk toezicht beheren;
de computer onderhouden en de recentste updates van HP en Windows installeren;
de vingerafdruklezer instellen (alleen bepaalde modellen).
Om HP Security Assistant te openen, selecteert u Start > Alle programma's > Veiligheid en
bescherming > HP Security Assistant.
Wachtwoorden gebruiken
Een wachtwoord is een groep tekens die u kiest om uw computergegevens te beveiligen en online
transacties veiliger uit te voeren. Er kunnen verschillende types wachtwoorden worden ingesteld.
Toen u bijvoorbeeld de computer voor de eerste keer gebruikte, werd u verzocht een
gebruikerswachtwoord in te stellen ter beveiliging van de computer. Aanvullende wachtwoorden
kunnen worden ingesteld in Windows of in Setup Utility (BIOS) van HP, dat geen deel uitmaakt van
Windows en dat vooraf is geïnstalleerd op de computer.
Wellicht vindt u het handig om hetzelfde wachtwoord te gebruiken voor een voorziening van Setup
Utility (BIOS) en een beveiligingsvoorziening van Windows.
Maak gebruik van de volgende tips voor het maken en opslaan van wachtwoorden:
Om het risico te beperken dat u geen toegang meer heeft tot bepaalde voorzieningen van de
computer, moet elk wachtwoord worden vastgelegd en op een veilige plaats worden bewaard.
Bewaar de wachtwoorden niet in een bestand op de computer.
Volg, bij het maken van wachtwoorden, de voorschriften die worden gesteld door het
programma.
Wijzig uw wachtwoorden minstens één keer per drie maanden.
Een ideaal wachtwoord is lang en bestaat uit letters, leestekens, symbolen en cijfers.
Voordat u de computer verzendt voor reparatie, maakt u een back-up van uw bestanden.
Verwijder daarna vertrouwelijke bestanden en alle wachtwoordinstellingen.
Als u verdere informatie wilt over Windows-wachtwoorden, bijvoorbeeld een wachtwoord voor de
schermbeveiliging, selecteert u Start > Help en ondersteuning.
76 Hoofdstuk 10 Computer en gegevens beveiligen
Windows-wachtwoorden instellen
Wachtwoord Functie
Gebruikerswachtwoord Beveiligt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount. Dit
wachtwoord moet ook worden opgegeven bij beëindiging van
de slaapstand of de sluimerstand.
Beheerderswachtwoord Beveiligt de toegang tot de inhoud van de computer op
beheerdersniveau.
OPMERKING: met dit wachtwoord krijgt u geen toegang
tot de inhoud van Setup Utility (BIOS).
Setup Utility (BIOS)-wachtwoorden instellen
Wachtwoord Functie
Beheerderswachtwoord*
Dit wachtwoord moet worden opgegeven om toegang te
krijgen tot Setup Utility (BIOS).
Als u het beheerderswachtwoord vergeten bent, kunt u
Setup Utility (BIOS) niet openen.
OPMERKING: het beheerderswachtwoord kan worden
gebruikt in plaats van het opstartwachtwoord.
OPMERKING: dit beheerderswachtwoord is niet hetzelfde
als een beheerderswachtwoord dat is ingesteld in Windows.
Een beheerderswachtwoord wordt niet weergegeven als het
wordt ingesteld, opgegeven, gewijzigd of verwijderd.
OPMERKING: als u het opstartwachtwoord opgeeft bij de
eerste wachtwoordcontrole, voordat het bericht "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op de Esc-toets voor menu
Opstarten) verschijnt, moet u het beheerderswachtwoord
opgeven om toegang te krijgen tot Setup Utility (BIOS).
Opstartwachtwoord*
Dit wachtwoord moet worden opgegeven wanneer u de
computer inschakelt of opnieuw opstart of wanneer u de
sluimerstand beëindigt.
als u het opstartwachtwoord vergeet, kunt u de
computer niet meer inschakelen of opnieuw opstarten
en kunt u de slaapstand niet meer beëindigen.
OPMERKING: het beheerderswachtwoord kan worden
gebruikt in plaats van het opstartwachtwoord.
OPMERKING: een opstartwachtwoord wordt niet
weergegeven als het wordt ingesteld, gewijzigd of
verwijderd.
Wachtwoorden gebruiken 77
Ga als volgt te werk om een beheerderswachtwoord of een opstartwachtwoord in te stellen, te
wijzigen of te verwijderen in Setup Utility (BIOS):
1. Open Setup Utility (BIOS) door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
esc terwijl het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu
Opstarten) linksonder op het scherm wordt weergegeven.
2. Gebruik de pijltoetsen en volg de instructies op het scherm. Wanneer het menu Startup
(Opstarten) verschijnt, drukt u op f10.
3. Selecteer met de pijltoetsen Security (Beveiliging) en volg de instructies op het scherm.
De voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
78 Hoofdstuk 10 Computer en gegevens beveiligen
Vingerafdruklezer gebruiken
Op bepaalde computermodellen zijn geïntegreerde vingerafdruklezers beschikbaar. Stel een
gebruikersaccount en een wachtwoord in op de computer om de vingerafdruklezer te gebruiken. U
kunt zich bij deze account aanmelden op de computer door de gekozen vinger over de lezer te halen.
U kunt de vingerafdruklezer ook gebruiken om wachtwoordvelden in te vullen op websites en in
andere programma's waarvoor aanmelding vereist is. Raadpleeg de helpfunctie van de
vingerafdruklezersoftware voor instructies.
Nadat u de computer heeft geregistreerd, kunt u een service voor eenmalige aanmelding instellen. U
kunt de vingerafdruklezer dan gebruiken om aanmeldingsgegevens te maken voor alle applicaties
waarvoor u een gebruikersnaam en wachtwoord nodig heeft.
Raadpleeg "Vertrouwd raken met de computer" voor de locatie van de vingerafdruklezer op de
computer.
Vingerafdrukken vastleggen
Met een vingerafdruklezer kunt u zich bij Windows aanmelden met een vingerafdruk die u heeft
vastgelegd met de HP SimplePass software, in plaats van met een Windows-wachtwoord.
U legt als volgt een of meer vingerafdrukken vast:
1. Selecteer Start > Veiligheid en bescherming > HP SimplePass.
2. Heeft u de vingerafdruksensor gevonden? Klik op Ja.
3. Bent u klaar voor registratie? Klik op Ja.
4. Selecteer een vinger.
5. Windows-wachtwoord maken. Voer uw wachtwoord in en bevestig het.
6. Beweeg uw vinger drie keer over de lezer. De vinger wordt groen als de registratie is gelukt. Zo
niet, dan verschijnt er een waarschuwingsmelding.
7. Selecteer een andere vinger of klik op > om door te gaan.
8. Klik op Nu registreren of Later registreren.
9. Klik op Geavanceerd om een specifieke website te starten wanneer u zich aanmeldt met uw
vastgelegde vinger.
Herhaal stap 1 tot en met 9 voor elke andere gebruiker.
Vastgelegde vingerafdruk gebruiken om u aan te melden bij Windows
U meldt u als volgt aan bij Windows met uw vingerafdruk:
1. Nadat u uw vingerafdrukken heeft vastgelegd, start u Windows opnieuw.
2. Gebruik een van de vingers waarvan u de vingerafdruk heeft vastgelegd om u aan te melden bij
Windows.
Vingerafdruklezer gebruiken 79
Internetbeveiligingssoftware gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt voor toegang tot e-mail, een netwerk of internet, wordt de computer
blootgesteld aan computervirussen, spyware en andere online bedreigingen. Om de computer te
beschermen, kan op de computer vooraf internetbeveiligingssoftware zijn geïnstalleerd met antivirus-
en firewallvoorzieningen. Deze software wordt dan aangeboden als proefversie. Het is noodzakelijk
om beveiligingssoftware regelmatig bij te werken, zodat deze ook bescherming biedt tegen pas
ontdekte virussen en andere veiligheidsrisico's. Wij raden u dringend aan de proefaanbieding te
upgraden of de door u gewenste software aan te schaffen om de computer volledig te beveiligen.
Antivirussoftware gebruiken
Computervirussen kunnen programma's, hulpprogramma's of het besturingssysteem buiten werking
stellen of de werking ervan verstoren. Met antivirussoftware kunnen de meeste virussen worden
opgespoord en vernietigd. In de meeste gevallen kan ook schade die door virussen is aangericht,
worden hersteld.
Voor meer informatie over computervirussen typt u virus in het vak Zoeken van Help en
ondersteuning.
Firewallsoftware gebruiken
Firewalls zijn bedoeld om ongeoorloofde toegang tot een systeem of netwerk te voorkomen. Een
firewall kan software zijn die u op de computer en/of het netwerk installeert, of een combinatie van
hardware en software.
Er zijn twee soorten firewalls waaruit u kunt kiezen:
hostgebaseerde firewallsoftware die alleen de computer beschermt waarop deze is
geïnstalleerd;
netwerkgebaseerde firewalls die tussen het ADSL- of kabelmodem en uw thuisnetwerk worden
geïnstalleerd om alle computers in het netwerk te beschermen.
Wanneer een firewall is geïnstalleerd op een systeem, worden alle gegevens die vanaf en naar het
systeem worden verzonden, gecontroleerd en vergeleken met een reeks door de gebruiker
gedefinieerde beveiligingscriteria. Gegevens die niet aan deze criteria voldoen, worden geblokkeerd.
80 Hoofdstuk 10 Computer en gegevens beveiligen
Software-updates installeren
Software van HP, Microsoft Windows en derden die op de computer is geïnstalleerd, moet periodiek
worden bijgewerkt om veiligheidsproblemen op te lossen en de prestaties van de software te
verbeteren.
Windows-beveiligingsupdates installeren
Sinds de computer de fabriek heeft verlaten, zijn er mogelijk updates beschikbaar gekomen voor het
besturingssysteem en andere software. Microsoft® verstuurt waarschuwingsberichten over essentiële
updates. Installeer alle essentiële updates van Microsoft zodra u een waarschuwing ontvangt, om de
computer te beschermen tegen beveiligingslekken en computervirussen.
U zorgt als volgt dat alle beschikbare updates worden geïnstalleerd op de computer:
Voer Windows Update uit zodra u de computer gebruiksklaar heeft gemaakt. Selecteer Start >
Alle programma's > Windows Update.
Voer Windows Update daarna maandelijks uit.
Zodra updates van Windows en andere Microsoft-programma's zijn uitgegeven, moeten deze
worden gedownload van de Microsoft-website en via de koppeling Updates in Help en
ondersteuning.
Software-updates van HP en derden installeren
Het verdient aanbeveling periodiek een update uit te voeren van de software en stuurprogramma's
die oorspronkelijk op de computer waren geïnstalleerd. Ga naar
http://www.hp.com/support om de
recentste versies te downloaden. Hier kunt u zich ook aanmelden voor het ontvangen van
automatische updateberichten wanneer nieuwe updates beschikbaar komen.
Als u software van derden heeft geïnstalleerd na de aanschaf van de computer, voert u periodiek een
update van die software uit. Softwarebedrijven voorzien in software-updates van hun producten om
veiligheidsproblemen op te lossen en de functionaliteit van de software te verbeteren.
Draadloos netwerk beveiligen
Schakel bij het installeren van een draadloos netwerk altijd de veiligheidsvoorzieningen in. Zie
"Draadloos netwerk beveiligen" in het hoofdstuk Netwerken voor meer informatie.
Software-updates installeren 81
Back-up maken van applicaties en gegevens
Maak periodiek een back-up van uw applicaties en gegevens om te voorkomen dat ze definitief
verloren gaan of beschadigd raken door een virusaanval of niet-werkende software of hardware.
Raadpleeg "Back-up en herstel" voor meer informatie.
Optioneel beveiligingskabelslot gebruiken
Van een beveiligingskabelslot, dat afzonderlijk moet worden aangeschaft, moet op de eerste plaats
een ontmoedigingseffect uitgaan. Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer
verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen. Beveiligingskabelsloten vormen slechts één onderdeel van
een volledige beveiligingsoplossing die moet worden geïmplementeerd om de kans op diefstal te
minimaliseren.
Het bevestigingspunt voor de beveiligingskabel op de computer kan er iets anders uitzien dan op de
afbeelding in dit gedeelte. Raadpleeg "Vertrouwd raken met de computer" voor de plaats van het
bevestigingspunt voor de beveiligingskabel.
1. Leg het beveiligingskabelslot om een stevig verankerd voorwerp heen.
2. Steek de sleutel (1) in het beveiligingskabelslot (2).
3. Steek het beveiligingskabelslot in het bevestigingspunt voor de beveiligingskabel op de
computer (3) en vergrendel het kabelslot met de sleutel.
4. Haal de sleutel uit het slot en bewaar deze op een veilige plaats.
82 Hoofdstuk 10 Computer en gegevens beveiligen
11 Back-up en herstel
De computer is voorzien van hulpmiddelen die het besturingssysteem en HP bieden, om u te helpen
uw informatie te beschermen en indien nodig te herstellen.
De volgende onderwerpen komen in dit hoofdstuk aan bod:
Een set herstelschijven of een herstel-flashdrive maken (voorziening van HP Recovery
Manager)
Het systeem herstellen (vanaf de partitie, vanaf herstelschijven of vanaf een herstel-flashdrive)
Een back-up maken van uw gegevens
Een programma of stuurprogramma herstellen
83
Systeem herstellen
Als de vaste schijf van de computer niet meer werkt, kan de fabrieksimage van het systeem worden
hersteld met behulp van een set herstelschijven of een herstel-flashdrive. In het beste geval heeft u
deze herstelmiddelen meteen na de software-installatie gemaakt met behulp van HP Recovery
Manager.
Bij andere problemen dan het uitvallen van de vaste schijf kunt u het systeem herstellen met behulp
van de HP herstelpartitie, in plaats van een set herstelschijven of een herstel-flashdrive te gebruiken.
U controleert als volgt of er een herstelpartitie is: klik op Start, klik met de rechtermuisknop op
Computer, klik op Beheren en klik op Schijfbeheer. Als de herstelpartitie aanwezig is, staat er een
herstelschijfeenheid vermeld in het venster.
VOORZICHTIG: HP Recovery Manager (partitie of schijven/flashdrive) herstelt alleen software die
in de fabriek is geïnstalleerd. Software die niet bij deze computer is verstrekt, moet handmatig
opnieuw worden geïnstalleerd.
Herstelmedia maken
U wordt aangeraden om herstelschijven of een herstel-flashdrive te maken, zodat u de computer in
zijn oorspronkelijke staat kunt herstellen als de vaste schijf niet meer werkt of als u om welke reden
dan ook niet kunt herstellen met de herstelpartitieprogramma's. Maak deze schijven of de flashdrive
nadat u de computer voor de eerste keer gebruiksklaar heeft gemaakt.
OPMERKING: met HP Recovery Manager kunt u slechts één set herstelschijven of één herstel-
flashdrive maken. Wees voorzichtig met deze herstelmiddelen en bewaar ze op een veilige plaats.
OPMERKING: als de computer geen geïntegreerde optischeschijfeenheid heeft, kunt u een
(afzonderlijk aan te schaffen) optionele externe optischeschijfeenheid gebruiken om herstelschijven te
maken. U kunt ook herstelschijven voor de computer aanschaffen via de website van HP. Als u
gebruikmaakt van een externe optischeschijfeenheid, moet die worden aangesloten op een USB-
poort van de computer, niet op een USB-poort van een ander extern apparaat, zoals een USB-hub.
Richtlijnen:
Gebruik uitsluitend dvd-r-, dvd+r-, dvd-r dl- of dvd+r dl-schijven van hoge kwaliteit.
OPMERKING: lees/schrijf-schijven, zoals cd-rw, dvd±rw, dubbellaags dvd±rw en bd-re
(herschrijfbare Blu-ray Discs), zijn niet compatibel met de HP Recovery Manager software.
De computer moet tijdens deze procedure zijn aangesloten op een netvoedingsbron.
Per computer kan slechts één set herstelschijven of één flashdrive worden gemaakt.
OPMERKING: als u herstelschijven maakt, nummert u de schijven voordat u ze in de
optischeschijfeenheid plaatst.
U kunt het programma eventueel afsluiten voordat u klaar bent met het maken van
herstelschijven of een herstel-flashdrive. De volgende keer dat u HP Recovery Manager opent,
wordt u verzocht door te gaan met het maken van de back-up.
U maakt als volgt een set herstelschijven of een herstel-flashdrive:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Veiligheid en bescherming > HP Recovery Manager >
HP Herstelmedia maken.
2. Volg de instructies op het scherm.
84 Hoofdstuk 11 Back-up en herstel
Systeemherstelactie uitvoeren
Met HP Recovery Manager herstelt u de computer in de oorspronkelijke fabriekstoestand. HP
Recovery Manager werkt vanaf herstelschijven, vanaf een herstel-flashdrive of vanaf een speciale
herstelpartitie op de vaste schijf.
OPMERKING: een systeemherstelactie moet worden uitgevoerd als de vaste schijf van de
computer niet meer werkt of als alle pogingen om problemen met computerfuncties op te lossen
mislukken. Een systeemherstelactie moet worden gebruikt als laatste redmiddel om
computerproblemen op te lossen.
Houd bij het uitvoeren van een systeemherstelactie rekening met het volgende:
U kunt alleen het systeem herstellen waarvan u eerder een back-up heeft gemaakt. U wordt
aangeraden om met HP Recovery Manager een set herstelschijven of een herstel-flashdrive te
maken zodra u de computer gebruiksklaar heeft gemaakt.
Windows heeft eigen herstelvoorzieningen, zoals Systeemherstel. Als u deze voorzieningen nog
niet heeft geprobeerd, probeert u deze voordat u HP Recovery Manager gebruikt om het
systeem te herstellen.
HP Recovery Manager herstelt alleen software die in de fabriek is geïnstalleerd. Voor software
die niet bij deze computer is meegeleverd, moet de software worden gedownload van de
website van de fabrikant of moet de software opnieuw worden geïnstalleerd vanaf de schijf die
door de fabrikant is geleverd.
Speciale herstelpartitie gebruiken
Wanneer u gebruikmaakt van de speciale herstelpartitie, heeft u tijdens dit proces de mogelijkheid om
een back-up te maken van afbeeldingen, muziek en andere audio, video's en films, opgenomen tv-
programma's, documenten, spreadsheets en presentaties, e-mails, internetfavorieten en instellingen.
U herstelt de computer als volgt vanaf de herstelpartitie:
1. Open HP Recovery Manager op een van de volgende manieren:
Selecteer Start > Alle programma's > Veiligheid en bescherming > HP Recovery
Manager > HP Recovery Manager.
– of –
Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press
the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het
scherm verschijnt. Druk op f11 terwijl "F11 (System Recovery)" (F11 Systeemherstel) op
het scherm wordt weergegeven.
2. Klik op Systeemherstel in het venster HP Recovery Manager.
3. Volg de instructies op het scherm.
Systeemherstelactie uitvoeren 85
Herstellen met behulp van de herstelmedia
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Plaats de eerste herstelschijf in de optischeschijfeenheid van de computer of in een optionele
externe optischeschijfeenheid en start de computer opnieuw op.
– of –
Plaats de herstel-flashdrive in een USB-poort van de computer en start de computer opnieuw
op.
OPMERKING: als de computer niet automatisch opnieuw opstart in HP Recovery Manager,
moet de opstartvolgorde van de computer worden gewijzigd.
3. Druk op f9 tijdens het opstarten van het systeem.
4. Selecteer de optischeschijfeenheid of de flashdrive.
5. Volg de instructies op het scherm.
Opstartvolgorde van de computer wijzigen
U wijzigt de opstartvolgorde voor herstelschijven als volgt:
1. Start de computer opnieuw op.
2. Druk op esc terwijl de computer opnieuw opstart en druk daarna op f9 voor opstartopties.
3. Selecteer Interne cd/dvd-rom-drive in het venster met opstartopties.
U wijzigt als volgt de opstartvolgorde voor een herstel-flashdrive:
1. Plaats de flashdrive in een USB-poort.
2. Start de computer opnieuw op.
3. Druk op esc terwijl de computer opnieuw opstart en druk daarna op f9 voor opstartopties.
4. Selecteer de flashdrive in het venster met opstartopties.
86 Hoofdstuk 11 Back-up en herstel
Back-up maken en terugzetten van uw gegevens
Het is zeer belangrijk om een back-up te maken van uw bestanden en om eventuele nieuwe software
op een veilige plaats te bewaren. Als u nieuwe software en gegevensbestanden toevoegt, blijf dan
periodiek back-ups maken.
Hoe volledig u het systeem kunt herstellen, hang af van de recentheid van uw laatste back-up.
OPMERKING: een herstelactie op basis van de recentste back-up moet worden uitgevoerd als de
computer is geïnfecteerd met een virus of als een belangrijke systeemcomponent niet meer werkt. Bij
computerproblemen moet eerst een herstelactie worden uitgevoerd voordat een systeemherstelactie
wordt uitgevoerd.
U kunt een back-up maken van uw gegevens op een optionele externe vaste schijf, op een
netwerkschijfeenheid of op schijven. Maak in de volgende situaties een back-up van het systeem:
periodiek, op basis van een back-upschema;
TIP: stel herinneringen in om periodiek een back-up te maken van uw informatie.
voordat de computer wordt gerepareerd of hersteld;
voordat u hardware of software toevoegt of wijzigt.
Richtlijnen:
Maak systeemherstelpunten met de voorziening Systeemherstel van Windows® en kopieer ze
op gezette tijden naar een optische schijf of een externe vasteschijfeenheid. Zie
Windows-
systeemherstelpunten gebruiken op pagina 88 voor meer informatie over het gebruik van
systeemherstelpunten.
Sla persoonlijke bestanden op in de bibliotheek Documenten en maak periodiek een back-up
van deze map.
Sla aangepaste instellingen in een venster, werkbalk of menubalk op door een schermafdruk
van de instellingen te maken. Een schermafdruk kan veel tijd besparen als u uw voorkeuren
opnieuw moet instellen.
U maakt als volgt een schermafdruk:
1. Geef het scherm weer dat u wilt opslaan.
2. Kopieer de inhoud van het scherm:
Als u alleen het actieve venster wilt kopiëren, drukt u op alt+prt sc.
Als u het volledige scherm wilt kopiëren, drukt u op prt sc.
3. Open een tekstverwerkingsdocument en selecteer Bewerken > Plakken. De schermafdruk
wordt toegevoegd aan het document.
4. Sla het document op en druk het af.
Back-up maken en terugzetten van uw gegevens 87
Back-up en terugzetten van Windows gebruiken
Richtlijnen:
Zorg dat de computer is aangesloten op een netvoedingsbron voordat u het back-upproces start.
Neem voldoende tijd om het back-upproces te voltooien. Afhankelijk van de grootte van de
bestanden kan dit meer dan een uur in beslag nemen.
U maakt als volgt een back-up:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Back-up maken en
terugzetten.
2. Volg de instructies op het scherm om een back-up te plannen en te maken.
OPMERKING: Windows® bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Zie Help en ondersteuning voor meer informatie.
Windows-systeemherstelpunten gebruiken
Met een systeemherstelpunt kunt u een "momentopname" van de vaste schijf op een bepaald tijdstip
opslaan onder een specifieke naam. Als u wijzigingen die nadien zijn aangebracht ongedaan wilt
maken, kunt u het systeem herstellen zoals het op dat tijdstip was.
OPMERKING: als u een eerdere staat van het systeem herstelt, heeft dat geen invloed op
gegevensbestanden die zijn opgeslagen of e-mailberichten die zijn gemaakt sinds het laatste
herstelpunt.
U kunt ook extra herstelpunten maken om uw bestanden en instellingen extra te beschermen.
Wanneer maakt u herstelpunten?
voordat u software of hardware toevoegt of wijzigt;
op gezette tijden wanneer de computer optimaal functioneert.
OPMERKING: als u het systeem heeft hersteld naar een herstelpunt en van gedachten verandert,
kunt u de herstelactie ongedaan maken.
88 Hoofdstuk 11 Back-up en herstel
Systeemherstelpunt maken
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Systeem.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Systeembeveiliging.
3. Klik op het tabblad Systeembeveiliging.
4. Klik op Maken en volg de instructies op het scherm.
Herstellen op basis van een bepaalde datum en tijd
U gaat als volgt terug naar een herstelpunt (gemaakt op een eerdere datum en tijd) waarop de
computer optimaal werkte:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Systeem.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Systeembeveiliging.
3. Klik op het tabblad Systeembeveiliging.
4. Klik op Systeemherstel.
5. Volg de instructies op het scherm.
Back-up maken en terugzetten van uw gegevens 89
12 Setup Utility (BIOS) en
Systeemdiagnose
Setup Utility (BIOS) gebruiken
Setup Utility, ook wel Basic Input/Output System (BIOS) genoemd, regelt de communicatie tussen
alle invoer- en uitvoerapparaten in het systeem (zoals schijfeenheden, het beeldscherm, het
toetsenbord, de muis en de printer). Setup Utility (BIOS) bevat instellingen voor de soorten apparaten
die zijn geïnstalleerd, voor de opstartvolgorde van de computer en voor de hoeveelheid
systeemgeheugen en uitbreidingsgeheugen.
OPMERKING: wees uiterst voorzichtig met het aanbrengen van wijzigingen in Setup Utility (BIOS).
Fouten kunnen ertoe leiden dat de computer niet meer goed functioneert.
Setup Utility (BIOS) starten
U start Setup Utility (BIOS) als volgt:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm
verschijnt.
2. Druk op f10 om Setup Utility (BIOS) te openen.
Taal van Setup Utility (BIOS) wijzigen
1. Start Setup Utility (BIOS).
2. Selecteer met de pijltoetsen System Configuration (Systeemconfiguratie) > Language (Taal)
en druk op enter.
3. Selecteer met de pijltoetsen een taal en druk op enter.
4. Wanneer er een bevestigingsprompt met de geselecteerde taal verschijnt, drukt u op enter.
5. Als u uw wijziging wilt opslaan en Setup Utility (BIOS) wilt afsluiten, selecteert u met de
pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan). Druk
daarna op enter.
De wijziging is onmiddellijk van kracht.
90 Hoofdstuk 12 Setup Utility (BIOS) en Systeemdiagnose
Navigeren en selecteren in Setup Utility (BIOS)
Navigeren en selecteren gaat in Setup Utility (BIOS) als volgt:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm
verschijnt.
Als u een menu of menuonderdeel wilt selecteren, gebruikt u de tabtoets en de pijltoetsen
op het toetsenbord, en drukt u vervolgens op enter.
Als u omhoog of omlaag wilt bladeren, gebruikt u de pijl-omhoog- of pijl-omlaag-toets.
Druk op esc om alle open dialoogvensters te sluiten en terug te keren naar het
hoofdscherm van Setup Utility (BIOS). Volg daarna de instructies op het scherm.
2. Druk op f10 om Setup Utility (BIOS) te openen.
Kies een van de volgende methoden om de menu's van Setup Utility (BIOS) te sluiten:
Als u de menu's van Setup Utility (BIOS) wilt sluiten zonder wijzigingen op te slaan, drukt u op
de esc-toets en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Discarding Changes (Afsluiten en
wijzigingen niet opslaan). Druk vervolgens op enter.
– of –
Om uw wijzigingen op te slaan en de menu's van Setup Utility (BIOS) te sluiten, drukt u op f10
en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen
opslaan). Druk vervolgens op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Systeeminformatie weergeven
1. Start Setup Utility (BIOS).
2. Selecteer het menu Main (Hoofdmenu). Er wordt systeeminformatie weergegeven, zoals de tijd
en datum van het systeem en identificatiegegevens van de computer.
3. Als u Setup Utility (BIOS) wilt afsluiten zonder de instellingen te wijzigen, selecteert u met de
pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Discarding Changes (Afsluiten en wijzigingen niet
opslaan). Druk vervolgens op enter.
Setup Utility (BIOS) gebruiken 91
Fabrieksinstellingen van Setup Utility (BIOS) herstellen
OPMERKING: door het herstellen van de fabrieksinstellingen wordt de vasteschijfmodus niet
gewijzigd.
Als u alle instellingen in Setup Utility (BIOS) wilt terugzetten naar de fabriekswaarden, gaat u als volgt
te werk:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm
verschijnt.
2. Druk op f10 om Setup Utility (BIOS) te openen.
3. Selecteer met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Load Setup Defaults (Setup-
standaardwaarden laden). Druk op enter.
4. Volg de instructies op het scherm.
5. Om uw wijzigingen op te slaan en Setup Utility (BIOS) af te sluiten, drukt u op f10 en volgt u de
instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen
opslaan). Druk vervolgens op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
OPMERKING: uw wachtwoordinstellingen en beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u
de oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt.
92 Hoofdstuk 12 Setup Utility (BIOS) en Systeemdiagnose
Setup Utility (BIOS) afsluiten
Ga als volgt te werk om Setup Utility (BIOS) af te sluiten en de wijzigingen van de huidige sessie
op te slaan:
Als de menu's van Setup Utility (BIOS) niet worden weergegeven, drukt u op esc om terug te
gaan naar de menuweergave. Selecteer vervolgens met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit
Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan) en druk op enter.
U sluit Setup Utility (BIOS) als volgt af zonder de wijzigingen van de huidige sessie op te slaan:
Als de menu's van Setup Utility (BIOS) niet worden weergegeven, drukt u op esc om terug te
gaan naar de menuweergave. Selecteer vervolgens met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit
Discarding Changes (Afsluiten en wijzigingen niet opslaan) en druk op enter.
BIOS-update uitvoeren
Mogelijk zijn op de website van HP bijgewerkte versies van het BIOS beschikbaar.
De meeste BIOS-updates op de website van HP zijn ingepakt in gecomprimeerde bestanden die
SoftPaqs worden genoemd.
Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat
informatie over de installatie en het oplossen van problemen.
BIOS-versie vaststellen
Als u wilt vaststellen of er een recentere BIOS-versie beschikbaar is voor de computer, moet u weten
welke versie van het systeem-BIOS momenteel is geïnstalleerd.
Informatie over de BIOS-versie (ook wel ROM-datum of systeem-BIOS) genoemd) kunt u weergeven
door te drukken op fn+esc (als Microsoft Windows al is gestart) of door Setup Utility (BIOS) te
gebruiken.
1. Start Setup Utility (BIOS).
2. Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofdmenu). Druk op enter.
3. Om Setup Utility (BIOS) af te sluiten zonder uw wijzigingen op te slaan, gebruikt u de Tab-toets
en de pijltoetsen om Exit (Afsluiten) > Exit Discarding Changes (Afsluiten en wijzigingen
niet opslaan) te selecteren. Druk daarna op enter.
Setup Utility (BIOS) gebruiken 93
BIOS-update downloaden
VOORZICHTIG: om het risico van schade aan de computer of een mislukte installatie te beperken,
downloadt en installeert u een BIOS-update alleen terwijl de computer met de netvoedingsadapter is
aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer een BIOS-update niet
wanneer de computer op accuvoeding werkt of wanneer de computer is aangesloten op een
optioneel dockingapparaat of een optionele voedingsbron. Volg de onderstaande instructies tijdens
het downloaden en installeren:
Schakel de stroomvoorziening van de computer niet uit door de stekker van het netsnoer uit het
stopcontact te halen.
Sluit de computer niet af en activeer de slaapstand of de sluimerstand niet.
Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt.
1. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Onderhoud.
2. Klik op Vernieuwen.
3. Volg de instructies op het scherm om de computer te selecteren en de BIOS-update te zoeken
die u wilt downloaden.
4. Voer in de downloadsectie de volgende stappen uit:
a. Zoek de BIOS-update die recenter is dan de BIOS-versie die momenteel op de computer is
geïnstalleerd. Noteer de datum, naam of andere informatie waaraan u de update kunt
herkennen. Aan de hand van deze gegevens kunt u de update terugvinden nadat deze
naar de vaste schijf is gedownload.
b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie te downloaden naar de vaste schijf.
Noteer het pad naar de locatie op de vaste schijf waarnaar de BIOS-update wordt
gedownload. U heeft dit pad nodig wanneer u klaar bent om de update te installeren.
OPMERKING: als de computer is aangesloten op een netwerk, raadpleegt u de
netwerkbeheerder voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van
het systeem-BIOS.
De procedures voor de installatie van BIOS-updates kunnen verschillen. Volg de instructies die op
het scherm verschijnen nadat het downloaden is voltooid. Als er geen instructies verschijnen, gaat u
als volgt te werk:
1. Open Windows Verkenner door Start > Computer te selecteren.
2. Dubbelklik op de aanduiding van de vasteschijfeenheid. De vasteschijfaanduiding is gewoonlijk
Lokaal station (C:).
3. Maak gebruik van het eerder genoteerde pad en open de map op de vaste schijf die de update
bevat.
4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld bestandsnaam.exe).
De installatie van het BIOS begint.
5. Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
OPMERKING: nadat op het scherm is aangegeven dat de installatie is geslaagd, kunt u het
gedownloade bestand van de vaste schijf verwijderen.
94 Hoofdstuk 12 Setup Utility (BIOS) en Systeemdiagnose
Systeemdiagnose gebruiken
Met Systeemdiagnose kunt u diagnostische tests uitvoeren om vast te stellen of de hardware van de
computer correct functioneert. Afhankelijk van het model computer kunt u met Systeemdiagnose een
of meer van de volgende diagnostische tests uitvoeren:
Start-up test (Opstarttest): deze test analyseert de hoofdcomponenten van de computer die
vereist zijn om de computer op te starten.
Run-in test: deze test herhaalt de opstarttest en controleert op onvoorziene problemen die de
opstarttest niet detecteert.
Hard disk test (Vasteschijftest): deze test analyseert de fysieke conditie van de vaste schijf en
controleert alle gegevens in elke sector van de vaste schijf. Als de test een beschadigde sector
detecteert, wordt geprobeerd de gegevens naar een goede sector te verplaatsen.
Memory test (Geheugentest): deze test analyseert de fysieke conditie van de
geheugenmodules. Als er een fout wordt gemeld, vervangt u de geheugenmodules onmiddellijk.
Battery test (Accutest): deze test analyseert de conditie van de accu. Als de accu de test niet
doorstaat, neemt u contact op met de klantenondersteuning om het probleem te melden en een
vervangende accu aan te schaffen.
In het venster Systeemdiagnose kunt u ook systeeminformatie en foutenlogbestanden weergeven.
U start Systeemdiagnose als volgt:
1. Zet de computer aan of start de computer opnieuw op. Druk op esc terwijl het bericht "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) linksonder op het
scherm wordt weergegeven. Wanneer het menu Startup (Opstarten) verschijnt, drukt u op f2.
2. Klik op de diagnosetest die u wilt uitvoeren en volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: als u een diagnosetest die wordt uitgevoerd wilt stoppen, drukt u op esc.
Systeemdiagnose gebruiken 95
A Problemen oplossen en ondersteuning
Problemen oplossen
De computer kan niet worden ingeschakeld
Als de computer niet wordt ingeschakeld wanneer u op de aan/uit-knop drukt, kunnen de volgende
suggesties u wellicht helpen te achterhalen waarom de computer niet opstart:
Als de computer is aangesloten op een stopcontact, controleert u of het stopcontact voldoende
voeding levert door een ander elektrisch apparaat op het stopcontact aan te sluiten.
OPMERKING: gebruik alleen de bij de computer geleverde netvoedingsadapter of een
netvoedingsadapter die door HP is goedgekeurd voor deze computer.
Als de computer werkt op accuvoeding of is aangesloten op een andere externe voedingsbron
dan een stopcontact, sluit u de netvoedingsadapter van de computer aan op een stopcontact.
Controleer of het netsnoer en de netvoedingsadapter goed zijn aangesloten.
Het beeldscherm is leeg
Als het scherm leeg is maar de computer aan staat en het aan/uit-lampje brandt, is de computer
mogelijk niet ingesteld op weergave van het beeld op het computerscherm. Als u de weergave naar
het beeldscherm wilt schakelen, drukt u op de actietoets f4.
De software werkt niet goed
Als de software niet meer reageert of niet normaal reageert, doet u het volgende:
Start de computer opnieuw op door Start > Afsluiten > Opnieuw opstarten te selecteren.
Als u de computer niet opnieuw kunt opstarten aan de hand van deze procedure, raadpleegt u
het volgende gedeelte,
De computer staat aan maar reageert niet op pagina 97.
Voer een virusscan uit. Zie
Computer en gegevens beveiligen op pagina 75 voor informatie over
het gebruik van de antivirusvoorzieningen op de computer.
96 Bijlage A Problemen oplossen en ondersteuning
De computer staat aan maar reageert niet
Als de computer is ingeschakeld maar niet meer reageert op software- of toetsenbordopdrachten,
probeert u de volgende noodprocedures voor afsluiten in de volgorde waarin ze hier staan vermeld:
VOORZICHTIG: noodprocedures voor afsluiten resulteren in het verlies van niet-opgeslagen
gegevens.
Druk op ctrl+alt+delete en klik daarna op de Aan/uit-knop.
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer.
De computer is ongewoon warm
Als de computer in gebruik is, kan deze warm aanvoelen. Dit is een normaal verschijnsel. Wanneer
de computer echter ongewoon warm aanvoelt, is de computer mogelijk oververhit als gevolg van een
geblokkeerde ventilatieopening. Als u vermoedt dat de computer oververhit raakt, laat u de computer
afkoelen tot kamertemperatuur. Zorg ook dat alle ventilatieopeningen nergens door worden
geblokkeerd tijdens het gebruik van de computer.
WAARSCHUWING! Werk niet met de computer op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen
van de computer niet, om de kans op brandwonden of oververhitting van de computer te verkleinen.
Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt
geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal, zoals een optionele printer naast de computer, of
een voorwerp van zacht materiaal, zoals een kussen, een kleed of kleding. Zorg er ook voor dat de
netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen met de huid of een voorwerp van
zacht materiaal. De temperatuur van de computer en de netvoedingsadapter blijft binnen de
temperatuurlimieten voor de oppervlakken die toegankelijk zijn voor de gebruiker, zoals bepaald in de
International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC 60950).
OPMERKING: de ventilator van de computer start automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat
terwijl u met de computer werkt.
Een extern apparaat werkt niet
Probeer de volgende suggesties als een extern apparaat niet goed werkt:
Zet het apparaat aan volgens de instructies van de fabrikant.
Controleer of alle apparaataansluitingen correct zijn.
Controleer of het apparaat elektrische voeding krijgt.
Controleer of het apparaat, met name als het een ouder apparaat betreft, compatibel is met het
besturingssysteem.
Controleer of de juiste stuurprogramma's en de recentste versies hiervan zijn geïnstalleerd.
Problemen oplossen 97
De draadloze netwerkverbinding werkt niet
Ga als volgt te werk als een draadloze netwerkverbinding niet goed werkt:
Controleer of het lampje voor draadloze communicatie op de computer is ingeschakeld (wit). Als
het lampje voor draadloze communicatie uit is, drukt u op de actietoets f12 om het in te
schakelen.
Controleer of de draadloze antennes van het apparaat nergens door worden geblokkeerd.
Controleer of het DSL- of kabelmodem en het netsnoer daarvan correct zijn aangesloten en of
de lampjes branden.
Controleer of de draadloze router of het draadloze toegangspunt correct is aangesloten op de
voedingsadapter en het DSL- of kabelmodem, en of de lampjes branden.
Koppel alle kabels los en sluit ze opnieuw aan. Schakel vervolgens het apparaat uit en opnieuw
in.
OPMERKING: raadpleeg de relevante helponderwerpen en maak gebruik van de koppelingen naar
relevante websites in Help en ondersteuning voor meer informatie over technologie voor draadloze
communicatie.
OPMERKING: raadpleeg voor informatie over het activeren van diensten voor mobiel breedband
(alleen bepaalde modellen) de informatie over de aanbieder van mobiele netwerkdiensten die bij de
computer is meegeleverd.
98 Bijlage A Problemen oplossen en ondersteuning
De lade van de optischeschijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen
van een schijf
1. Steek het uiteinde van een paperclip in de ontgrendelingsopening in het voorpaneel van de
schijfeenheid (1).
2. Druk voorzichtig op de paperclip om de lade te ontgrendelen en trek de lade vervolgens zo ver
mogelijk uit (2).
3. Neem de schijf uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
buitenrand optilt (3). Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
4. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
Problemen oplossen 99
De optischeschijfeenheid wordt niet gedetecteerd
Als Windows een geïnstalleerd apparaat niet detecteert, kan het zijn dat het
apparaatstuurprogramma ontbreekt of beschadigd is. Als u vermoedt dat de optischeschijfeenheid
niet wordt gedetecteerd, controleert u als volgt of de optischeschijfeenheid staat vermeld in
Apparaatbeheer:
1. Verwijder eventuele schijven uit de optischeschijfeenheid.
2. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging.
3. Klik bij Systeem op Apparaatbeheer.
4. Klik in het venster Apparaatbeheer op de pijl naast Dvd-/cd-rom-stations om de lijst uit te
vouwen, zodat alle geïnstalleerde schijfeenheden worden weergegeven.
5. Klik met de rechtermuisknop op de vermelding van de optischeschijfeenheid om de volgende
taken uit te voeren:
update van stuurprogramma's uitvoeren;
uitschakelen;
verwijderen;
scannen op hardwarewijzigingen. Het systeem wordt gescand op geïnstalleerde hardware
en er worden standaardstuurprogramma's geïnstalleerd voor alle apparaten waarvoor
stuurprogramma's vereist zijn.
Klik op Eigenschappen om te controleren of het apparaat correct werkt.
Het venster Eigenschappen bevat gedetailleerde informatie over het apparaat, die u
kan helpen bij het oplossen van problemen.
Klik op het tabblad Stuurprogramma om stuurprogramma's voor dit apparaat bij te
werken, uit te schakelen of de installatie ervan ongedaan te maken.
100 Bijlage A Problemen oplossen en ondersteuning
Een schijf wordt niet afgespeeld
U speelt een cd, dvd of bd als volgt af:
Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af alvorens een schijf af te spelen.
Verbreek de verbinding met internet voordat u een schijf afspeelt.
Controleer of de schijf juist is geplaatst.
Controleer of de schijf schoon is. Maak de schijf zo nodig schoon met gefilterd water en een
pluisvrije doek. Veeg van het midden van de schijf naar de buitenrand.
Controleer de schijf op krassen. Als u krassen vindt, behandel de schijf dan met een reparatieset
voor optische schijven. Dergelijke sets zijn te koop in veel elektronicazaken.
Schakel de slaapstand uit alvorens de schijf af te spelen.
Activeer de sluimerstand of slaapstand niet tijdens het afspelen van een schijf. Als u dat wel
doet, verschijnt mogelijk een waarschuwing waarin u wordt gevraagd of u door wilt gaan. Als dit
bericht verschijnt, klikt u op Nee. Hierna kan het volgende gebeuren:
Het afspelen wordt hervat.
Het afspeelvenster in het multimediaprogramma wordt gesloten. Klik op de knop Afspelen
in het multimediaprogramma om de schijf weer af te spelen. In sommige gevallen moet het
programma worden afgesloten en opnieuw worden gestart.
Maak systeembronnen vrij.
Zet printers en scanners uit en ontkoppel camera's en draagbare apparaten. Door deze
plug-en-playapparaten te ontkoppelen maakt u waardevolle systeembronnen vrij, hetgeen
resulteert in betere afspeelprestaties.
Wijzig de kleureigenschappen van het bureaublad. Omdat het menselijk oog nauwelijks
verschil waarneemt tussen 16-bits kleuren en kleuren boven 16-bits, ziet u als het goed is
geen verschil bij het bekijken van een film als u de kleureigenschappen van het systeem
terugbrengt tot 16-bits kleur. Ga hiervoor als volgt te werk:
1. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer
Beeldschermresolutie.
2. Selecteer Geavanceerde instellingen > tabblad Beeldscherm.
3. Selecteer Hoge kleuren (16-bits), als deze instelling nog niet is geselecteerd.
4. Klik op OK.
Problemen oplossen 101
Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het brandproces is
voltooid
Controleer of alle programma's zijn afgesloten.
Schakel de energiebesparende voorzieningen uit.
Controleer of u het juiste type schijf voor uw schijfeenheid gebruikt.
Controleer of de schijf correct is geplaatst.
Selecteer een lagere schrijfsnelheid en probeer het opnieuw.
Als u een schijf kopieert, slaat u de informatie van de bronschijf op de vaste schijf op voordat u
probeert de inhoud te branden op een nieuwe schijf. Brand daarna de nieuwe schijf vanaf de
vaste schijf.
Installeer opnieuw het stuurprogramma voor het apparaat waarmee u schijven brandt. Dit
stuurprogramma bevindt zich in de categorie Dvd-/cd-rom-stations in Apparaatbeheer.
Contact opnemen met de klantenondersteuning
Als de informatie in deze gebruikershandleiding of in Help en ondersteuning geen uitsluitsel geeft
over uw vragen, kunt u contact opnemen met de klantenondersteuning op:
http://www.hp.com/go/contactHP
OPMERKING: voor wereldwijde ondersteuning klikt u op Contact HP worldwide (Wereldwijd
contact opnemen met HP) aan de linkerkant van de pagina, of gaat u naar
http://welcome.hp.com/
country/us/en/wwcontact_us.html.
Hier heeft u de volgende mogelijkheden:
online chatten met een technicus van HP;
OPMERKING: wanneer technische ondersteuning niet beschikbaar is in een bepaalde taal, is
deze beschikbaar in het Engels.
een e-mail sturen naar de klantenondersteuning;
telefoonnummers opzoeken van de klantenondersteuning (wereldwijd);
een HP servicecentrum opzoeken.
102 Bijlage A Problemen oplossen en ondersteuning
B Computer schoonmaken
Beeldscherm schoonmaken
Veeg het beeldscherm voorzichtig schoon met een zachte, pluisvrije doek die is bevochtigd met een
alcoholvrij glasreinigingsmiddel. Zorg dat het beeldscherm droog is voordat u het dichtdoet.
Zijkanten en bovenkant schoonmaken
Om de zijkanten en de bovenkant schoon te maken en te desinfecteren, gebruikt u een zachte
microvezeldoek of een antistatische doek zonder olie (zoals een zemen lap) die is bevochtigd met
een alcoholvrij glasreinigingsmiddel. U kunt ook een kiemdodend wegwerpdoekje gebruiken.
OPMERKING: wanneer u de bovenkant van de computer schoonmaakt, veegt u in een
cirkelbeweging om vuil en stofdeeltjes te verwijderen.
Touchpad en toetsenbord schoonmaken
VOORZICHTIG: zorg bij het schoonmaken van het touchpad en het toetsenbord dat er geen
vloeistoffen tussen de toetsen komen. Hierdoor kunnen interne componenten blijvend beschadigd
raken.
Om het touchpad en het toetsenbord schoon te maken en te desinfecteren, gebruikt u een
zachte microvezeldoek of een antistatische doek zonder olie (zoals een zemen lap) die is
bevochtigd met een alcoholvrij glasreinigingsmiddel. U kunt ook een kiemdodend
wegwerpdoekje gebruiken.
Gebruik een spuitbus met perslucht met een verlengstuk om te voorkomen dat toetsen blijven
hangen en om stof, pluisjes en vuildeeltjes te verwijderen van het toetsenbord.
WAARSCHUWING! Gebruik geen stofzuiger om het toetsenbord schoon te maken. Zo beperkt
u het risico van een elektrische schok en schade aan de interne onderdelen. Een stofzuiger kan
stofdeeltjes op het oppervlak van het toetsenbord achterlaten.
Beeldscherm schoonmaken 103
C Computer op reis gebruiken
Neem voor optimale resultaten de volgende transportrichtlijnen in acht:
Ga als volgt te werk om de computer gereed te maken voor transport:
Maak een back-up van uw gegevens.
Verwijder alle schijven en alle externe mediakaarten, zoals digitale kaarten.
VOORZICHTIG: verwijder media uit de schijfeenheid voordat u de schijfeenheid uit de
schijfruimte haalt en voordat u de schijfeenheid vervoert, verstuurt of opbergt. Zo beperkt u
het risico van schade aan de computer of een schijfeenheid en het risico van
gegevensverlies.
Schakel alle externe apparaten uit en koppel ze vervolgens los.
Schakel de computer uit.
Neem een back-up van uw gegevens mee. Bewaar de back-up niet bij de computer.
Als u moet vliegen, neem de computer dan mee als handbagage; geef de computer niet af met
uw overige bagage.
VOORZICHTIG: stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van
beveiligingsapparatuur met magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en
detectorstaven. In beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, worden
röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt
geen schade toe aan schijfeenheden.
Elke maatschappij heeft eigen regels voor het gebruik van computers tijdens vluchten. Overleg
vooraf met de luchtvaartmaatschappij als u de computer in het vliegtuig wilt gebruiken.
Verwijder de accu en bewaar deze afzonderlijk als de computer meer dan twee weken niet wordt
gebruikt en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
Verzend een computer of schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal. Vermeld op
de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
104 Bijlage C Computer op reis gebruiken
gebruik van een bepaald apparaat, kunt u het beste vooraf toestemming vragen voordat u het
apparaat gebruikt.
Neem de volgende suggesties in acht als u de computer in het buitenland wilt gebruiken:
Informeer naar de douanebepalingen voor computers in de landen of regio's die u gaat
bezoeken.
Controleer de netsnoer- en adaptervereisten voor elke locatie waar u de computer wilt
gebruiken. De netspanning, frequentie en stekkers kunnen per land of regio verschillen.
WAARSCHUWING! Gebruik voor de computer geen adaptersets die voor andere
apparaten zijn bedoeld, om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de
apparatuur te beperken.
105
Als de
computer is voorzien van een apparaat voor draadloze communicatie of een HP module
voor mobiel breedband, bijvoorbeeld een 802.11b/g-apparaat, een GSM-apparaat (Global
System for Mobile Communications) of een GPRS-apparaat (General Packet Radio Service),
houdt u er dan rekening mee dat het gebruik van deze apparaten in bepaalde omgevingen niet
is toegestaan. Dit kan het geval zijn aan boord van een vliegtuig, in ziekenhuizen, in de buurt
van explosieven en op gevaarlijke locaties. Als u niet zeker weet wat het beleid is voor het
D Update van programma's en
stuurprogramma's uitvoeren
U wordt aangeraden regelmatig uw programma's en stuurprogramma's bij te werken naar de
recentste versies. Ga naar
http://www.hp.com/support om de recentste versies te downloaden. U kunt
u ook aanmelden voor het ontvangen van automatische updateberichten wanneer nieuwe updates
beschikbaar komen.
106 Bijlage D Update van programma's en stuurprogramma's uitvoeren
E Elektrostatische ontlading
Elektrostatische ontlading is het vrijkomen van statische elektriciteit wanneer twee objecten met
elkaar in aanraking komen, bijvoorbeeld de schok die u krijgt wanneer u over tapijt loopt en
vervolgens een metalen deurklink aanraakt.
Elektronische onderdelen kunnen beschadigd raken door een ontlading van statische elektriciteit via
vingers of andere elektrostatische geleiders. Neem de volgende voorschriften in acht om het risico
van schade aan de computer of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken:
Als u de computer moet loskoppelen met het oog op instructies voor het verwijderen of
installeren van onderdelen, zorg dan voor een goede aarding voordat u de computer loskoppelt.
Pas daarna kunt u de behuizing openen.
Bewaar onderdelen in de antistatische verpakking totdat u klaar bent om ze te installeren.
Raak pinnen, aansluitingen en circuits niet aan. Zorg dat u elektronische onderdelen zo min
mogelijk hoeft aan te raken.
Gebruik niet-magnetisch gereedschap.
Raak, voordat u onderdelen aanraakt, een ongeverfd metalen oppervlak van het onderdeel aan,
zodat u niet statisch geladen bent.
Als u een onderdeel verwijdert, doet u het in een antistatische verpakking.
Neem contact op met de klantenondersteuning als u meer wilt weten over statische elektriciteit of
hulp nodig heeft bij het verwijderen of installeren van onderdelen.
107
F Specificaties
Ingangsvermogen
De gegevens over elektrische voeding in dit gedeelte kunnen van pas komen als u internationaal wilt
reizen met de computer.
De computer werkt op gelijkstroom, die kan worden geleverd via netvoeding of via een voedingsbron
voor gelijkstroom. De netvoedingsbron moet 100-240 V, 50-60 Hz als nominale specificaties hebben.
Hoewel de computer kan worden gevoed via een aparte gelijkstroomvoedingsbron, wordt u dringend
aangeraden de computer alleen aan te sluiten via een netvoedingsadapter of een gelijkstroombron
die door HP is geleverd en goedgekeurd voor gebruik met deze computer.
De computer is geschikt voor gelijkstroom binnen de volgende specificaties.
Ingangsvermogen Capaciteit
Netspanning in bedrijf en werkstroom 18,5 V gelijkstroom bij 3,5 A - 65 W
18,5 V gelijkstroom bij 3,5 A - 65 W, Slim adapter
19,5 V gelijkstroom bij 3,33 A - 65 W
19,0 V gelijkstroom bij 4,74 A - 90 W
19,0 V gelijkstroom bij 4,74 A - 90 W, Slim adapter
19,5 V gelijkstroom bij 4,62 A - 90 W
Gelijkstroomstekker van externe HP voeding
OPMERKING: dit product is ontworpen voor IT-elektriciteitsnetten in Noorwegen met een fase-
fasespanning van maximaal 240 V wisselspanning.
OPMERKING: de bedrijfsspanning en werkstroom van de computer vindt u op het label met
kennisgevingen.
108 Bijlage F Specificaties
Omgevingsvereisten
Factor Metrisch VS
Temperatuur
In bedrijf 5°C tot 35°C 41°F tot 95°F
Buiten bedrijf -20°C tot 60°C -4°F tot 140°F
Relatieve luchtvochtigheid (zonder condensatie)
In bedrijf 10% tot 90% 10% tot 90%
Buiten bedrijf 5% tot 95% 5% tot 95%
Maximale hoogte (zonder drukcabine)
In bedrijf -15 m tot 3.048 m -50 ft tot 10.000 ft
Buiten bedrijf -15 m tot 12.192 m -50 ft tot 40.000 ft
Omgevingsvereisten 109
Index
A
Aan/uit-knop, herkennen 6
Aan/uit-lampjes, herkennen 5
Aanwijsapparaten, voorkeuren
instellen 24
Accu
afvoeren 49
lage acculading 47
ontladen 47
opbergen 49
resterende lading weergeven
47
vervangen 49
voeding besparen 48
Accu, informatie opzoeken 46
Accu, temperatuur 49
Accu, vervangen 38
Accucontrole 46
Acculampje 9
Accuontgrendeling 13
Accuruimte 13, 14
Accuvoeding 45
Actietoetsen
achtergrondverlichting
toetsenbord 29
afspelen, pauzeren,
hervatten 29
draadloze communicatie 30
geluid harder 30
geluidsvolume 33
geluid uit 30
geluid zachter 30
helderheid van beeldscherm
verhogen 29
helderheid van beeldscherm
verlagen 29
Help en ondersteuning 29
herkennen 7
schakelen tussen
beeldschermen 29
volgende muziekstuk of
hoofdstuk 30
vorige muziekstuk of
hoofdstuk 29
Afsluiten 40
Antivirussoftware 80
Apparaten voor draadloze
communicatie, in- of
uitschakelen 18
Audio configureren, voor HDMI
37
Audiofuncties, controleren 33
Audio-ingang (microfooningang),
herkennen 9
Audio-uitgang
(hoofdtelefoonuitgang),
herkennen 9
B
Back-up maken
aangepaste instellingen in
vensters, werkbalken en
menubalken 87
persoonlijke bestanden 87
Basinstellingen, hotkey 31
Beats Audio 7, 31, 34
Bekabeld netwerk, verbinding
maken met 23
Beschrijfbare media 41
Besparen, accuvoeding 48
Bestaand draadloos netwerk,
verbinding maken met 19
Besturingssysteem
label met Certificaat van
Echtheid van Microsoft 14
productcode 14
Besturingssysteem,
voorzieningen 18
Beveiligen, draadloos netwerk 21
Beveiliging, draadloze
communicatie 21
Beveiligingskabel, bevestigen 82
Beveiligingskabel,
bevestigingspunt herkennen 10
Bevestigen
optionele beveiligingskabel 82
Bevestigingspunt
beveiligingskabel 10
BIOS
update downloaden 94
update uitvoeren 93
versie vaststellen 93
Bluetooth, label 14
Bluetooth-apparaat 17, 22
B-toets, herkennen 7
C
Caps Lock-lampje, herkennen 5
Cd
branden 102
Certificaat van Echtheid, label 14
Computer, reizen met 49, 104
Computer schoonmaken 103
Connection Manager 18
Connector, netvoeding 9
Controleren, audiofuncties 33
CoolSense 52
CyberLink PowerDVD 37
D
Digitale kaart
ondersteunde types 54
plaatsen 54
verwijderen 55
Digitale media, slot herkennen 8
110 Index
Draadloos netwerk, instellen 20
Draadloos netwerk (WLAN)
beveiliging 21
verbinding maken met
bestaand 19
Draadloos netwerk (WLAN),
benodigde apparatuur 20
Draadloze communicatie
beveiligen 21
pictogrammen 17
Draadloze communicatie,
codering 21
Draadloze communicatie, lampje
5
Draadloze router, configureren
20
Draadloze verbinding, tot stand
brengen 17
Dvd
branden 102
E
Elektrostatische ontlading 107
Energiebeheer
opties 41
Energiebeheerschema's
aanpassen 44
huidige schema weergeven
43
selecteren 43
Energiebeheerschema's
gebruiken 43
Energiemeter 43
Energiemeter gebruiken 43
Esc-toets, herkennen 7
Externe apparaten 57
Externemonitorpoort 10, 35
Externe netvoeding, gebruiken
50
Externe schijfeenheid 57
F
f11 85
Firewallsoftware 21, 80
Fn-toets, herkennen 7, 31
G
Geheugenmodule
plaatsen 72
vervangen 70
verwijderen 71
Geheugenmodulecompartiment,
afdekplaatje
terugplaatsen 65, 73
verwijderen 71
Geheugenmodulecompartiment,
herkennen 13
Geïntegreerde webcam, lampje
herkennen 12
Gelijkstroomstekker van externe
HP voeding 108
Geluidsvolume
aanpassen 33
knoppen 33
toetsen 33
Geluid uit, lampje herkennen 5
Grafische modi, schakelen
tussen 52
H
HDMI
audio configureren 37
HDMI-poort, aansluiten 36
HDMI-poort, herkennen 11
Herstellen, systeem 85
Herstellen vanaf herstelmedia 86
Herstellen vanaf speciale
herstelpartitie 85
Herstelmedia 84
Herstelpunten 88
High-definitionapparatuur,
aansluiten 36
Hoofdtelefoonuitgang (audio-
uitgang) 9
Hotkeys
basinstellingen 31
beschrijving 31
gebruiken 31
systeeminformatie
weergeven 31
HP 3D DriveGuard 60
HP Connection Manager 18
HP CoolSense 52
HP Recovery Manager 85
HP USB Ethernet-adapter,
aansluiten 23
Hubs 56
I
In-/uitgangen
audio-ingang (microfoon) 9
audio-uitgang (hoofdtelefoon)
9
netwerk 10
RJ-45 (netwerk) 10
In-/uitzoomen,
touchpadbeweging 28
Ingangsvermogen 108
In- of uitschakelen, apparaten voor
draadloze communicatie 18
Installatie, WLAN 20
Installeren
software-updates 81
Intel Rapid Start Technology 5,
41
Intel Smart Connect-technologie
52
Interne microfoons, herkennen
12
Internetbeveiligingssoftware 80
Internetprovider, gebruikmaken
van 16
Internetverbinding instellen 20
K
Kabels
USB 56
Kennisgevingen
label met kennisgevingen 14
labels met keurmerk voor
draadloze communicatie 14
Keurmerk voor draadloze
communicatie, label 14
Knijpen, touchpadbeweging 28
Knoppen
aan/uit 6
ejectknop van
optischeschijfeenheid 9
geluidsvolume 33
linkerknop van touchpad 4
media 32
rechterknop van touchpad 4
webbrowser 6
Kritiek lage acculading 47
L
Labels
Bluetooth 14
Certificaat van Echtheid van
Microsoft 14
kennisgevingen 14
Index 111
keurmerk voor draadloze
communicatie 14
serienummer 14
WLAN 14
Lage acculading 47
Lampje, schijfeenheid 60
Lampjes
aan/uit 5
accu/netvoeding 9
Caps Lock 5
draadloze communicatie 5
geluid uit 5
touchpad 4
Touchpad 5
vaste schijf 10
vingerafdruklezer 5
webcam 12
Leesbare media 41
Lokaal netwerk (LAN)
kabel aansluiten 23
vereiste kabel 23
Luchthavenbeveiligingsapparatuu
r59
Luidsprekers, herkennen 8
M
Media, actietoetsen 32
Media afspelen,
bedieningselementen 32
Mediahotkeys 32
Microfooningang (audio-ingang),
herkennen 9
Microsoft Certificaat van Echtheid,
label 14
Muis, externe
voorkeuren instellen 24
N
Netvoeding, externe 50
Netvoedingsadapter, testen 51
Netvoedingsconnector,
herkennen 9
Netwerkconnector, herkennen 10
Netwerkkabel, aansluiten 23
Netwerkpictogram 17
Niet-reagerend systeem 40
O
Omgevingsvereisten 109
Omschakelbaar videosysteem 52
Onderdelen
beeldscherm 12
bovenkant 4
linkerkant 10
onderkant 13
rechterkant 9
voorkant 8
Onderhoud
Schijfdefragmentatie 59
Schijfopruiming 59
Onderhoud van computer 103
Ondersteunde schijven 84
Ontgrendeling, accu 13
Opbergen, accu 49
Opties voor energiebeheer
instellen 41
Optionele externe apparaten,
gebruiken 57
Optische schijf
plaatsen 66
verwijderen 67
Optischeschijfeenheden delen 69
Optischeschijfeenheid 57
Optischeschijfeenheid, ejectknop
herkennen 9
Optischeschijfeenheid,
herkennen 9
P
Pictogrammen
draadloze communicatie 17
netwerk 17
Poorten
externe monitor 10, 35
HDMI 11, 36
USB 9, 11
VGA 35
PowerDVD 37
Problemen oplossen
beeldscherm is leeg 96
branden van schijven 102
computer is ongewoon warm
97
computer kan niet worden
ingeschakeld 96
computer staat aan maar
reageert niet 97
detectie van
optischeschijfeenheid 100
draadloze netwerkverbinding
98
extern apparaat 97
lade van
optischeschijfeenheid 99
schijf afspelen 101
software werkt niet goed 96
Problemen oplossen en
ondersteuning 96
Productcode 14
Productnaam en productnummer,
van computer 14
R
Rapid Start-technologie 5, 41
Reizen, met computer 104
Reizen met computer 14, 49
RJ-45-netwerkconnector,
herkennen 10
Roamen, naar ander netwerk 21
S
Schijfdefragmentatie, software 59
Schijfeenheden
externe 57
gebruiken 59
omgang met 58
optische 57
vaste 57
Schijfeenheidlampje 10, 60
Schijfmedia 41
Schijfopruiming, software 59
Schuiven, touchpadbeweging 28
Serienummer 14
Serienummer, van computer 14
Setup Utility (BIOS)
afsluiten 93
fabrieksinstellingen herstellen
92
navigeren en selecteren 91
systeeminformatie
weergeven 91
taal wijzigen 90
wachtwoorden ingesteld in 77
Slaapstand
activeren 42
beëindigen 42
Slots
digitale media 8
112 Index
Sluimerstand
activeren 42
beëindigen 42
geactiveerd bij kritiek lage
acculading 47
Smart Connect-technologie 52
Software
CyberLink PowerDVD 37
HP 3D DriveGuard 61
HP Connection Manager 18
Schijfdefragmentatie 59
Schijfopruiming 59
Software-updates, installeren 81
Systeemherstel 85
Systeemherstel gebruiken 88
Systeemherstelpunten 88
Systeeminformatie, hotkey 31
Systeeminformatie, weergeven
91
T
Temperatuur 49
Testen, netvoedingsadapter 51
Toetsen
actie 7
b7
esc 7
fn 7
geluidsvolume 33
media 32
Windows-applicaties 7
Windows-logo 7
Toetsenbord, hotkeys
herkennen 31
Tot stand brengen, draadloze
verbinding 17
Touchpad
gebruiken 24
knoppen 4
Touchpad, aan/uit-knop 4
Touchpadbewegingen
in-/uitzoomen 28
knijpen 28
schuiven 28
Touchpadlampje 4, 5
Touchpadzone, herkennen 4
U
Uitschakelen, computer 40
USB-apparaten
aansluiten 56
beschrijving 56
verwijderen 57
USB-hubs 56
USB-kabel, aansluiten 56
USB-poorten, herkennen 9, 11
V
Vaste schijf
externe 57
HP 3D DriveGuard 60
plaatsen 64
verwijderen 62
Vasteschijfruimte, herkennen 13
Ventilatieopeningen, herkennen
10, 13
Verbinding maken, met bestaand
draadloos netwerk 19
VGA-poort, aansluiten 35
Video 35
Vingerafdruklezer, lampje 5
Voeding
accu 45
besparen 48
W
Wachtwoordbeveiliging instellen
voor beëindigen slaapstand 44
Wachtwoorden
ingesteld in Setup Utility
(BIOS) 77
ingesteld in Windows 77
Wachtwoorden gebruiken 76
Webbrowser, knop herkennen 6
Webcam 35
Webcam, herkennen 12
Webcam, lampje herkennen 12
Windows, wachtwoorden ingesteld
in 77
Windows-applicatietoets,
herkennen 7
Windows-logotoets, herkennen 7
WLAN, label 14
WLAN-antennes, herkennen 12
WLAN-apparaat 14
Index 113
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123

HP Pavilion dm4-3100 Entertainment Notebook PC series Handleiding

Type
Handleiding