Toro 13-32H Rear Engine Rider Handleiding

Type
Handleiding
Gebruikershandleiding
Nederlands (NL)
Form No. 3327-646
13-32H
Wheel Horse
Rijdende maaimachine met
achterin gemonteerde motor
Modelnr. 70184—Serienr. 220000001 en hoger
2
Alle rechten voorbehouden
Gedrukt in de VS
2002 door The Toro Company
8111 Lyndale Avenue South
Bloomington, MN 55420-1196
Belangrijk De motor van dit product is niet uitgerust
met een vonkenvanger. In sommige landen is het verboden
deze machine te gebruiken in een bosgebied of op een met
dicht struikgewas of gras begroeid terrein.
Dit vonkontstekingssysteem is in overeenstemming met de
Canadese ICES-002.
Inhoud
Blz.
Inleiding 2. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veiligheid 3. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Instructies voor veilige bediening van (rijdende)
maaimachines met zittende bestuurder 3. . . . . . .
Veilige bediening 3. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veilige Bediening Toro Rijdende Maaimachine 5. .
Geluidsdruk 5. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Geluidsniveau 5. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Trillingsniveau 5. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Hellingsdiagram 7. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veiligheids- en instructiestickers 9. . . . . . . . . . . . .
Benzine en olie 10. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Aanbevolen benzine 10. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Gebruik van stabilizer/conditioner 11. . . . . . . . . . . .
Brandstoftank met benzine vullen 11. . . . . . . . . . . .
Oliepeil van de motor controleren 11. . . . . . . . . . . .
Gebruiksaanwijzing 11. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veiligheid staat voorop 11. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bedieningsorganen 11. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Parkeerrem 11. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bestuurdersstoel instellen 12. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bediening van de aftakas 12. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
De maaihoogte instellen 12. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Starten en stoppen van de motor 12. . . . . . . . . . . . .
Het veiligheidssysteem 13. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Vooruit en achteruit rijden 15. . . . . . . . . . . . . . . . . .
De machine stoppen 15. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Grasvanger leegmaken 16. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Machine met de hand duwen 16. . . . . . . . . . . . . . . .
De Recycler
-kap monteren 17. . . . . . . . . . . . . . . .
Maaitips 18. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud 19. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Aanbevolen onderhoudsschema 19. . . . . . . . . . . . . .
Motoroliepeil controleren 20. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de accu 21. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van het luchtfilter 22. . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de bougie 24. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bandenspanning controleren 25. . . . . . . . . . . . . . . .
Smeren 25. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
De parkeerrem controleren 25. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Blz.
Benzine aftappen uit de brandstoftank 25. . . . . . . . .
Brandstoffilter vervangen 26. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de zekeringen 26. . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van het maaimes 26. . . . . . . . . . . . . . . .
Maaidek horizontaal stellen 27. . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderkant van maaimachine wassen 28. . . . . . . . . .
De machine wassen 29. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Reiniging en stalling 29. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Elektrisch schema 30. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Storingen, oorzaak en remedie 31. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Inleiding
Lees deze handleiding zorgvuldig, zodat u weet hoe u de
machine op de juiste wijze kunt gebruiken en onderhouden.
De informatie in deze handleiding kan u en anderen helpen
letsel en schade te voorkomen. Hoewel Toro veilige
producten ontwerpt en fabriceert, blijft u verantwoordelijk
voor het juiste en veilige gebruik van de machine.
Als u service, originele Toro-onderdelen of aanvullende
informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een
erkende Service Dealer of met de klantenservice van Toro.
U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer
van het product te vermelden. De locatie van het plaatje
met het modelnummer en het serienummer van het product
is aangegeven op figuur 1.
m–5975
1
Figuur 1
1. Locatie van het modelnummer en het serienummer.
U kunt het modelnummer en het serienummer noteren in de
ruimte hieronder:
Modelnr.:
Serienr.:
3
In deze handleiding is een systeem gebruikt om mogelijke
gevaren aan te duiden en u te attenderen op bijzondere
aanwijzingen om lichamelijk (mogelijk dodelijk) letsel van
u en anderen te voorkomen. De termen Gevaar,
Waarschuwing en Voorzichtig duiden de mate van het
risico aan. Ga als regel altijd voorzichtig te werk.
Gevaar duidt op een zeer gevaarlijke situatie die ernstig
lichamelijk letsel of de dood tot gevolg zal hebben wanneer
de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.
Waarschuwing duidt op een gevaarlijke situatie die ernstig
lichamelijk letsel of de dood tot gevolg kan hebben
wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden
genomen.
Voorzichtig duidt op een gevaarlijke situatie die licht letsel
tot gevolg kan hebben wanneer de veiligheidsvoorschriften
niet in acht worden genomen.
Er worden in deze handleiding nog twee woorden gebruikt
om u op belangrijke informatie te wijzen. Belangrijk
attendeert u op bijzondere technische informatie en
Opmerking: duidt algemene informatie aan die uw
bijzondere aandacht verdient.
Veiligheid
Instructies voor veilige
bediening van (rijdende)
maaimachines met zittende
bestuurder
Deze machine voldoet minstens aan de Europese
normen, van kracht op het moment van productie.
Onjuist gebruik of onderhoud door de gebruiker of
eigenaar kan echter letsel veroorzaken. Om het risico
van letsel te verminderen, dient u zich aan de volgende
veiligheidsinstructies te houden en altijd op het
veiligheidssymbool te letten, dat betekent
VOORZICHTIG, WAARSCHUWING of GEVAAR —
“instructie voor persoonlijke veiligheid”. Niet-naleving
van de instructie kan leiden tot lichamelijk (mogelijk
dodelijk) letsel.
Veilige bediening
De volgende instructies zijn ontleend aan de CEN norm EN
836:1997.
Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen
uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om
ernstig lichamelijk of dodelijk letsel te voorkomen.
Instructie
Lees deze handleiding aandachtig door. Zorg ervoor dat
u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en weet
hoe u de machine moet gebruiken.
U dient erop toe te zien dat de machine nooit door
kinderen wordt bediend of door volwassenen die niet
van de instructies op de hoogte zijn. Voor de bestuurder
kan een wettelijke minimumleeftijd gelden.
Houd iedereen weg uit het gebied waarin u de machine
gebruikt, met name kinderen en huisdieren.
Denk erom dat de bestuurder verantwoordelijk is voor
ongevallen of schade aan andere personen of hun
eigendommen.
Het is niet toegestaan passagiers te vervoeren.
Elke bestuurder moet ervoor zorgen dat hij of zij
professionele en praktische instructie krijgt. Bij een
dergelijke instructie moet de nadruk liggen op:
zorgvuldigheid en concentratie bij het werken met
tractorvoertuigen;
als de maaimachine op een helling begint te glijden,
kan dat niet met de rem worden gecorrigeerd. De
belangrijkste oorzaken voor het verliezen van de
controle zijn:
onvoldoende grip van de wielen,
te snel rijden,
onjuist gebruik van de rem,
het type machine is niet geschikt voor het
specifieke werk,
zich onvoldoende bewust zijn van de specifieke
omstandigheden van het terrein, met name op
hellingen,
onjuiste bevestiging en verdeling van het
gewicht.
4
Voor ingebruikname
Draag tijdens het maaien altijd een lange broek en
stevige schoenen. Draag geen schoenen met open tenen
en loop niet op blote voeten.
Inspecteer het terrein waarop u de maaimachine gaat
gebruiken grondig en verwijder eventuele voorwerpen
die door de machine kunnen worden uitgeworpen.
Waarschuwing—Brandstof is zeer ontvlambaar.
Bewaar brandstof uitsluitend in tanks of blikken die
speciaal daarvoor bedoeld zijn.
Vul de brandstoftank nooit binnenshuis; tijdens het
bijvullen niet roken.
Vul zo nodig brandstof bij voordat u de motor
aanzet. Nooit de dop van de brandstoftank
verwijderen of brandstof bijvullen als de motor
draait of heet is.
Probeer de motor niet te starten als er brandstof is
gemorst. Verwijder de machine dan uit de buurt van
de plek waar is gemorst, en voorkom elke vorm van
open vuur of vonken totdat de brandstofdampen
volledig zijn verdwenen.
Zorg ervoor dat de doppen van brandstoftanks en
–blikken weer goed bevestigd zijn.
Vervang geluiddempers die gebreken vertonen.
Controleer voor het gebruik de messen,
bevestigingsbouten en het maaimechanisme altijd op
sporen van slijtage of beschadiging. Vervang versleten
of beschadigde messen en bouten altijd als complete set
om een goede balans te behouden.
Let op dat bij machines met meer maaimessen andere
messen kunnen gaan draaien doordat u een mes draait.
Gebruiksaanwijzing
Laat de motor niet in een afgesloten ruimte lopen,
omdat zich giftige koolmonoxidedampen kunnen
verzamelen.
Alleen bij daglicht of goed kunstlicht maaien.
Alle werktuigkoppelingen uitschakelen en versnelling
in neutraalstand zetten alvorens de motor te starten.
Gebruik de maaimachine niet op de volgende hellingen:
dwars op een helling van meer dan 5;
heuvelopwaarts op een helling van meer dan 10;
heuvelafwaarts op een helling van meer dan 15.
Denk eraan dat elke helling gevaarlijk is. Wees extra
voorzichtig als u rijdt op met gras begroeide hellingen.
Om te voorkomen dat de machine kantelt:
niet plotseling stoppen of starten bij het op- en
afrijden van hellingen;
laat de koppeling langzaam opkomen, laat de
machine altijd in de versnelling rijden, vooral
wanneer u een helling afrijdt;
houd de snelheid laag bij het rijden op hellingen en
in scherpe bochten;
let op bulten en kuilen en andere verborgen gevaren;
maai nooit dwars over een helling, tenzij de
maaimachine speciaal daarvoor is bedoeld.
Ga voorzichtig te werk als u lasten sleept of zware
werktuigen gebruikt.
Alleen goedgekeurde trekstangbevestigingspunten
gebruiken.
Belasting beperken tot wat u veilig kunt beheersen.
Maak geen scherpe bochten. Ga voorzichtig te werk
als u achteruitrijdt.
Gebruik contragewicht(en) of wielgewichten, als dit
in de instructiehandleiding wordt geadviseerd.
Uitkijken voor verkeer bij het oversteken en in de buurt
van de openbare weg.
Zet de maaimessen stil voordat u andere oppervlakken
dan grasvelden oversteekt.
Bij gebruik van werktuigen nooit de afvoeropening naar
omstanders toe richten of personen in de buurt van de in
werking zijnde machine laten komen.
Gebruik de machine nooit als schermen, schilden of
andere beveiligingsmiddelen zijn beschadigd of
ontbreken.
Verander de instellingen van de motor niet en voorkom
overbelasting van de motor. De motor met te hoog
toerental laten draaien kan de kans op lichamelijk letsel
vergroten.
Voordat u de bestuurdersplaats verlaat:
aftakas uitschakelen en werktuigen laten zakken;
versnelling in neutraalstand zetten en parkeerrem in
werking stellen;
motor afzetten en sleuteltje uit contact nemen.
5
Aandrijving naar werktuigen uitschakelen, motor
afzetten en bougiekabel(s) losmaken of sleuteltje uit het
contact verwijderen
voordat u verstoppingen losmaakt of de
afvoertunnel ontstopt;
voordat u de maaimachine gaat controleren,
schoonmaken of andere werkzaamheden gaat
uitvoeren;
als u een vreemd voorwerp raakt. Controleer de
maaimachine op beschadigingen en voer alle
benodigde reparaties uit alvorens deze weer te
gebruiken;
als de maaimachine abnormaal begint te trillen
(direct controleren).
Aandrijving naar werktuigen uitschakelen bij transport
of als de machine niet in gebruik is.
Motor afzetten en aandrijving naar werktuigen
uitschakelen:
voor het bijvullen van brandstof,
voor verwijdering van de grasvanger,
voor de instelling van de maaihoogte, tenzij die
vanaf de bestuurderspositie kan worden ingesteld.
Neem gas terug terwijl de motor uitloopt. Als de
machine met een brandstofafsluitklep is uitgerust, draai
deze dan dicht als het maaiwerk voltooid is.
Onderhoud en stalling
Draai alle moeren, bouten en schroeven regelmatig
strak aan, zodat de machine steeds veilig in gebruik is.
Stal de machine nooit met brandstof in de tank in een
gebouw waar dampen open vlammen of vonken kunnen
bereiken.
Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een
afgesloten ruimte stalt.
Houd de motor, geluiddemper, accubehuizing en de
brandstofopslagplaats vrij van overtollig vet, gras en
bladeren om brandgevaar te verminderen.
Controleer de grasvanger regelmatig op slijtage en
mankementen.
Vervang versleten of beschadigde onderdelen ten
behoeve van een veilig gebruik.
Als de brandstoftank moet worden afgetapt, moet dit
buiten plaatsvinden.
Let op dat bij machines met meer maaimessen andere
messen kunnen gaan draaien doordat u een mes draait.
Als u de machine parkeert, stalt of onbewaakt
achterlaat, het maaiwerktuig neerlaten, tenzij u een
betrouwbare mechanische vergrendeling gebruikt.
Veilige Bediening Toro
Rijdende Maaimachine
De volgende lijst bevat veiligheidsinstructies die specifiek
zijn toegesneden op Toro-producten, of andere
veiligheidsinstructies die niet zijn opgenomen in de
CEN-norm.
Gebruik uitsluitend door Toro goedgekeurde
werktuigen. De garantie kan komen te vervallen als
werktuigen worden gebruikt die niet zijn goedgekeurd.
Geluidsdruk
Deze machine oefent een geluidsdruk van 87 dB(A) uit op
het gehoor van de bestuurder, gebaseerd op metingen bij
identieke machines volgens procedures zoals vastgelegd in
Richtlijn 98/37/EG.
Geluidsniveau
Deze machine heeft een geluidsniveau van 100 dB(A),
gebaseerd op metingen bij identieke machines volgens
procedures zoals vastgelegd in Richtlijn 2000/14/EG.
Trillingsniveau
Deze machine heeft een maximaal trillingsniveau van
4,5 m/s
2
op de handen en armen, gebaseerd op metingen bij
identieke machines volgens procedures zoals vastgelegd in
Richtlijn 98/37/EG.
Deze machine heeft een maximaal trillingsniveau van
0,5 m/s
2
op het hele lichaam, gebaseerd op metingen bij
identieke machines volgens procedures zoals vastgelegd in
Richtlijn 98/37/EG.
6
7
Hellingsdiagram
BRENG DEZE RAND IN LIJN MET EEN VERTICAAL OPPERVLAK
(BOOM, GEBOUW, PAAL, ENZ.)
LANGS DE DAARTOE BESTEMDE LIJN VOUWEN
VOORBEELD:
VERGELIJK HELLING
MET OMGEVOUWEN
RAND.
8
9
Veiligheids- en instructiestickers
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en
bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen
stickers.
105-0529
1. Waarschuwing—Raak het hete oppervlak niet aan.
105-0530
1. Maaihoogte
106-2941
1. Duw de hendel in om de
machine voort te duwen.
2. Trek de hendel uit om met
de machine te rijden.
105-0535
1. Grasvanger vol 2. Rijrichting machine
achteruit
105-0531
1. Maaimes uitschakelen.
105-0532
1. Maaimes inschakelen.
106-2940
1. Waarschuwing—Kom nooit met uw handen of voeten onder het
maaidek.
106-2942
1. Draai het sleuteltje op Maaien in de achteruit-stand.
99-2986
1. Ledematen van omstanders kunnen bekneld raken/afgesneden
worden bij het achteruitrijden—Draai nooit het sleuteltje om als
er kinderen in de buurt zijn; kinderen op een veilige afstand
houden.
10
106-1802
1. Waarschuwing—Lees de
Gebruikershandleiding.
2. Handen kunnen worden gesneden—Verwijder het sleuteltje uit
het contact en lees de instructies alvorens service- of
onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
3. Machine kan voorwerpen uitwerpen—Houd omstanders op een
veilige afstand van de machine.
4. Machine kan kantelen—Rij niet heuvelopwaarts tegen een
helling van meer dan 10 graden.
106-2943
1. Machine kan voorwerpen uitwerpen en snijwonden
veroorzaken—gebruik de machine nooit met onafgedekte
afvoeropening; gebruik de machine uitsluitend als de
recycle-kap, de achterafvoergeleider of de grasvanger is
gemonteerd.
Benzine en olie
Aanbevolen benzine
Gebruik normale LOODVRIJE benzine voor automobielen
(octaangetal minimaal 85). Gelode normale benzine kan
worden gebruikt als loodvrije benzine niet verkrijgbaar is.
Belangrijk Nooit methanol, benzine die methanol bevat
of gasohol met meer dan 10% ethanol, gebruiken, daar deze
het brandstofsysteem van de motor kunnen beschadigen.
Geen olie bij de benzine mengen.
Gevaar
In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst
ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie
van benzine kan brandwonden bij u of anderen en
materiële schade veroorzaken.
Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer
de motor koud is. Eventueel gemorste benzine
opnemen.
Vul de brandstoftank niet helemaal vol.
Benzinetank vullen tot maximaal 6 mm tot
13 mm vanaf de onderkant van de vulbuis. Deze
ruimte in de tank is nodig voor het uitzetten van
de brandstof.
Rook nooit wanneer u met benzine bezig bent en
houd de brandstof weg van open vlammen of
vonken.
Benzine in een goedgekeurd vat of blik en buiten
bereik van kinderen bewaren. Koop nooit meer
benzine dan u in 30 dagen kunt opmaken.
Benzinevaten altijd op de grond en uit de buurt
van het voertuig zetten alvorens de tank bij te
vullen.
Benzinevaten niet in een vrachtwagen of
aanhanger vullen, omdat bekleding of kunststof
beplating het vat kunnen isoleren wat de afvoer
van statische lading kan bemoeilijken.
Als het praktisch mogelijk is, kunt u het best een
machine met een benzinemotor eerst van de
vrachtwagen of aanhanger halen en bijtanken
als de machine met de wielen op de grond staat.
Als dit niet mogelijk is, verdient het de voorkeur
dergelijke voertuigen op een truck of aanhanger
bij te vullen uit een draagbaar vat, niet met
behulp van een vulpistool van een pomp.
Als u een vulpistool moet gebruiken, dient u de
vulpijp voortdurend in contact met de rand van
de brandstoftank of de opening van het vat te
houden, totdat u klaar bent met bijvullen.
11
Gebruik van
stabilizer/conditioner
Gebruik van stabilizer/conditioner in de machine biedt de
volgende voordelen:
Houdt de benzine vers gedurende stalling van 90 dagen
of minder. Voor langere stalling wordt aanbevolen alle
benzine uit de tank af te tappen.
Houdt de motor tijdens het gebruik schoon.
Voorkomt harsachtige afzettingen in het
brandstofsysteem, die tot startproblemen kunnen leiden.
Belangrijk Gebruik nooit brandstofadditieven die
methanol of ethanol bevatten.
Voeg de juiste hoeveelheid stabilizer/conditioner aan de
benzine toe.
Opmerking: Stabilizer/conditioner werkt het best als deze
met verse benzine wordt gemengd. Gebruik altijd stabilizer/
conditioner om het risico van harsachtige afzettingen in het
brandstofsysteem zo klein mogelijk te houden.
Brandstoftank met benzine
vullen
1. Motor afzetten en parkeerrem in werking stellen.
2. Reinig de omgeving van de tankdop en verwijder de
tankdop. Vul de brandstoftank bij met loodvrije,
normale benzine tot maximaal 6 tot 13 mm vanaf de
onderkant van de vulbuis. Deze ruimte is nodig voor het
uitzetten van de benzine. Vul de brandstoftank niet
helemaal vol.
3. Draai de tankdop stevig vast. Gemorste benzine
opnemen.
Oliepeil van de motor
controleren
Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt,
moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren;
zie Oliepeil controleren, blz. 20.
Gebruiksaanwijzing
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie
de linker- en rechterzijde van de machine.
Veiligheid staat voorop
Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies en –stickers in
het hoofdstuk Veilige bediening. Met behulp van deze
informatie kunt u letsel van uw gezinsleden, omstanders,
huisdieren en uzelf voorkomen.
Bedieningsorganen
Zorg dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen
voordat u de motor start en de machine gebruikt.
Parkeerrem
Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine
stopt of deze onbeheerd achterlaat.
Parkeerrem in werking stellen
1. Trap het rempedaal (Fig. 2) in en houd dit ingetrapt.
2. Beweeg de parkeerremhendel (Fig. 2) omhoog en neem
uw voet langzaam van het rempedaal. Het rempedaal
moet in de ingetrapte (vergrendelde) stand blijven staan.
Parkeerrem vrijzetten
1. Trap het rempedaal (Fig. 2) in en houd het ingetrapt.
2. Duw de parkeerremhendel (Fig. 2) omlaag en laat het
rempedaal langzaam opkomen.
1
2
Figuur 2
1. Rempedaal 2. Parkeerremhendel
12
Bestuurdersstoel instellen
U kunt de stoel naar voren en naar achteren verschuiven.
De positie van de stoel moet zo zijn dat u de machine het
best kunt bedienen en dat u comfortabel zit.
1. Til de stoel op en draai de 4 bouten los (Fig. 3).
2. Verschuif de zitting in de gewenste positie en draai de
bouten weer vast.
m–5951
1
Figuur 3
1. Bout
Bediening van de aftakas
Met de maaikoppelingshendel (aftakas) schakelt u de
aandrijving naar het maaimes in of uit.
Het maaimes inschakelen
1. Trap het rempedaal in om de machine te stoppen.
2. Zet de maaikoppelingshendel (aftakas) langzaam in de
stand Ingeschakeld (Fig. 4).
1
2
3
Figuur 4
1. Uitgeschakeld
2. Ingeschakeld
3. Maaikoppelingshendel
(aftakas)
Het maaimes uitschakelen
1. Trap het rempedaal in om de machine te stoppen.
2. Schakel de aftakas uit (Fig. 4).
De maaihoogte instellen
Met de maaihoogtehendel (maaikastverstelling) stelt u de
maaimachine in op de gewenste maaihoogte. De
maaihoogte kan in vier standen worden gezet, van ongeveer
3,8 tot 9 cm.
1. Schakel de aftakas uit.
2. Zet de maaihoogtehendel (maaikastverstelling) in de
gewenste stand en laat de hendel langzaam vrijkomen
totdat deze in de inkeping vastzit (Fig. 5).
m–5952
1
3,8 cm
5,5 cm
7,5 cm
9 cm
Figuur 5
1. Maaihoogtehendel (maaikastverstelling)
Starten en stoppen van de
motor
Starten
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel.
2. Stel de parkeerrem in werking; zie Parkeerrem in
werking stellen, blz. 11.
Opmerking: De motor start alleen wanneer u het
rempedaal intrapt.
3. Schakel de aftakas uit (Fig. 6).
13
1
2
3
Figuur 6
1. Uitgeschakeld
2. Ingeschakeld
3. Maaikoppelingshendel
(aftakas)
4. Zet de gashendel op Choke (Fig. 7).
Opmerking: Als de motor heeft gelopen en warm is, hoeft
u stap 4 mischien niet uit te voeren.
1
2
3
Figuur 7
1. Choke
2. Snel
3. Langzaam
5. Draai het contactsleuteltje naar rechts en houd het
sleuteltje op Start (Fig. 8). Laat het sleuteltje los zodra
de motor aanslaat.
Belangrijk Als de motor na 30 seconden continu
starten niet aanslaat, moet u het contactsleuteltje op Uit
draaien en de startmotor laten afkoelen; zie Storingen,
Oorzaak en Remedie, blz. 31.
6. Zodra de motor start, zet u de gashendel langzaam op
Snel (Fig. 7). Als de motor afslaat of hapert, moet u de
gashendel weer enkele seconden op Choke zetten. Zet
vervolgens de gashendel weer op Snel. Herhaal dit
indien nodig.
1
2
3
Figuur 8
1. Starten
2. Lopen
3. Stoppen
Stoppen
1. Zet de gashendel op Langzaam (Fig. 7).
2. Draai het contactsleuteltje op Stop (Fig. 8).
Het veiligheidssysteem
Niet-aangesloten of beschadigde
interlockschakelaars kunnen onverwachte
gevolgen hebben op de werking van de machine.
Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Controleer elke dag de werking van de
interlockschakelaars en vervang beschadigde
schakelaars voordat u de machine weer in
gebruik neemt.
Voorzichtig
Werking van het veiligheidssysteem
Het veiligheidssysteem is bedoeld om starten van de motor
alleen mogelijk te maken wanneer:
De aftakas is uitgeschakeld.
De bestuurder op de bestuurdersstoel zit.
Het rempedaal is ingetrapt.
Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor wordt
gestopt wanneer:
U de bestuurdersstoel verlaat als het koppelingspedaal
of rempedaal niet is ingetrapt.
U de bestuurdersstoel verlaat als de aftakas is ingeschakeld.
U de machine in de achteruit-stand zet als de aftakas is
ingeschakeld, en de beveiliging voor maaien in de
achteruit-stand niet is uitgeschakeld.
14
KeyChoice
schakelaar instellen voor
Werken in de Achteruit-stand.
Dankzij een interlockschakelaar op de tractor wordt de
aftakas uitgeschakeld als u achteruit rijdt. Als u de machine
in de achteruit-stand zet terwijl de aftakas is ingeschakeld
(dat wil zeggen als er maaimessen of andere werktuigen in
gebruik zijn), zal de motor afslaan. Niet in de
achteruit-stand maaien, tenzij dat strikt noodzakelijk is.
Als u de aftakas moet gebruiken terwijl u achteruit rijdt,
kunt u deze interlockschakelaar uitzetten met behulp van de
KeyChoice-schakelaar die zich naast de beugel van de
bestuurdersstoel bevindt (Fig. 9).
Gevaar
Wanneer u achteruit rijdt terwijl het maaimes of
een ander werktuig in gebruik is, bestaat het
gevaar dat u een kind of een andere omstander
overrijdt, met ernstig letsel of de dood tot gevolg.
Niet in de achteruit-stand maaien, tenzij dat
strikt noodzakelijk is.
Steek het KeyChoice-sleuteltje alleen in de
KeyChoice-schakelaar als dit strikt noodzakelijk is.
Kijk altijd omlaag en achterom vóór en tijdens
het achteruitrijden.
Gebruik de KeyChoice-schakelaar alleen
wanneer u er zeker van bent dat er geen
kinderen of andere omstanders binnen het
maaigebied zullen komen.
Let heel goed op als u de interlockschakelaar
hebt uitgezet: door het lawaai van de motor
merkt u mogelijk niet dat er zich een kind of
andere omstander in het maaigebied bevindt.
Verwijder altijd zowel het contactsleuteltje als
het KeyChoice-sleuteltje en bewaar ze op een
veilige plaats buiten het bereik van kinderen of
onbevoegde gebruikers, wanneer u de machine
onbeheerd achterlaat.
1. Schakel de aftakas in.
2. Steek het KeyChoice-sleuteltje in de KeyChoice-
schakelaar (Fig. 9).
1
m–5971
Figuur 9
1. KeyChoice-schakelaar
3. Draai het KeyChoice-sleuteltje om.
Een rood lampje op het voorste paneel gaat branden
(Fig. 10) om aan te geven dat de interlockschakelaar is
uitgezet.
1
m–5974
Figuur 10
1. Lampje werken-in-achteruit-stand
4. Zet de machine in de achteruit-stand en maak uw
werkzaamheden af.
5. Zet de aftakas of de motor stil om de interlock in te
schakelen.
6. Verwijder het KeyChoice-sleuteltje en bewaar dit op
een veilige plaats buiten het bereik van kinderen.
15
Veiligheidssysteem testen
Controleer de werking van het veiligheidssysteem telkens
voordat u de machine in gebruik neemt. Als het
veiligheidssysteem niet werkt zoals hieronder beschreven,
moet u het direct laten repareren door een erkende Service
Dealer.
1. Schakel de aftakas in. Neem plaats op de
bestuurdersstoel en draai het contactsleuteltje op Start;
de motor mag nu niet starten. Als dit wel gebeurt, is er
een defect in het veiligheidssysteem en moet u dit laten
repareren door een erkende Toro-dealer. Als de motor
niet start, gaat u verder met stap 2.
2. Schakel de aftakas uit. Neem plaats op de
bestuurdersstoel en zet de parkeerrem vrij. Draai het
contactsleuteltje op Start; de motor mag nu niet starten.
Als dit wel gebeurt, is er een defect in het
veiligheidssysteem en moet u dit laten repareren door
een erkende Toro-dealer. Als de motor niet start, gaat u
verder met stap 3.
3. Neem plaats op de bestuurdersstoel, schakel de aftakas
uit en zet het tractiepedaal in de neutraalstand. Stel de
parkeerrem in werking. Draai het contactsleuteltje op
Start; de motor moet starten en blijven lopen. Schakel
vervolgens de aftakas in en kom voorzichtig overeind
uit de stoel; de motor moet nu stoppen. Als de motor
niet afslaat, moet u de motor afzetten en het
interlocksysteem laten repareren door een erkende
Toro-dealer. Als de motor afslaat wanneer u de stoel
verlaat, functioneert het interlocksysteem naar behoren
en kan de tractor veilig worden gebruikt.
4. Schakel de aftakas uit en zet het tractiepedaal in de
neutraalstand. Start de motor. Terwijl de motor loopt,
schakelt u de aftakas in en zet u het tractiepedaal in de
achteruit-stand. De motor moet stoppen.
5. Schakel de aftakas uit. Start de motor. Schakel de
aftakas in, draai het KeyChoice-sleuteltje om en laat dit
weer los. Het KeyChoice-lampje moet oplichten.
Schakel de aftakas uit; het KeyChoice-lampje moet nu
doven.
Vooruit en achteruit rijden
Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor,
oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut).
Om vooruit of achteruit te rijden, zet u de parkeerrem vrij;
zie Parkeerrem vrijzetten, blz. 11. Zet uw voet op het
tractiepedaal en trap de bovenkant van het pedaal langzaam
in om vooruit te rijden of trap de onderkant van het pedaal
in om achteruit te rijden. Hoe verder u het tractiepedaal
intrapt (in beide richtingen), des te sneller zal de machine
in de gewenste richting rijden.
Om langzamer te rijden, laat u het tractiepedaal opkomen.
Belangrijk Om schade aan de transmissie te
voorkomen, moet u altijd eerst de parkeerrem vrij zetten
alvorens het tractiepedaal te bewegen.
Laat het rempedaal nooit plotseling opkomen.
Hierdoor bestaat de kans dat u de controle over de
machine verliest en deze onverwachts in beweging
komt.
Laat het rempedaal altijd langzaam opkomen om
de machine in beweging te zetten.
Voorzichtig
De machine stoppen
Om de machine te stoppen, moet u het tractiepedaal laten
opkomen, de aftakas uitschakelen en het contactsleuteltje
op Uit draaien om de motor af te zetten. Als u de machine
onbeheerd laat, moet u tevens de parkeerrem in werking
stellen; zie Parkeerrem in werking stellen, blz. 11. Denk
erom dat u het sleuteltje uit het contact haalt.
Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als
zij de tractor verplaatsen of proberen te bedienen
terwijl deze onbeheerd staat.
Verwijder altijd het contactsleuteltje en stel de
parkeerrem in werking wanneer u de machine
onbeheerd laat, ook al is het slechts voor een paar
minuten.
Voorzichtig
16
Grasvanger leegmaken
Als het waarschuwingslampje van de grasvanger op het
voorste bedieningspaneel gaat branden, is de grasvanger
vol en moet deze worden geleegd.
1. Schakel de aftakas uit.
2. Trek de stang van de grasvanger naar voren om de
opvangbak te kantelen (Fig. 11).
3. Schud de opvangbak totdat deze helemaal leeg is.
4. Zet de stang van de grasvanger langzaam terug in de
bedrijfsstand.
1
2
Figuur 11
1. Stang van grasvanger 2. Opvangbak
Machine met de hand duwen
Belangrijk U moet de machine altijd met de hand
duwen. U mag de machine nooit slepen. Dit kan schade aan
de transaxle veroorzaken.
De machine duwen
1. Schakel de aftakas uit, zet de motor af en haal het
sleuteltje uit het contact.
2. Til de grasvanger op zodat de bedieningshendel voor de
aandrijving zichtbaar is.
3. Duw de bedieningshendel in en schuif deze naar links
om hem te vergrendelen (Fig. 12). Hierdoor wordt het
aandrijfsysteem uitgeschakeld en kunnen de wielen vrij
draaien.
4. Laat de grasvanger neer.
5. Zet de parkeerrem vrij om de machine te duwen.
Gebruik van de machine
1. Hef de grasvanger op.
2. Schuif de bedieningshendel van de aandrijving naar
rechts en trek deze uit (Fig. 12). Hierdoor wordt het
aandrijfsysteem ingeschakeld.
3. Laat de grasvanger neer.
Figuur 12
1. Stand Duwen 2. In Werking
17
De Recycler
-kap monteren
De tractor wordt geleverd met een Recycler-kap. De kap
wordt gebruikt als u het grasmaaisel niet wilt opvangen.
Gevaar
Zonder aangebrachte grasgeleider, afvoerafsluiter
of complete grasvanger kunnen u of anderen in
aanraking met het maaimes of uitgeworpen
voorwerpen komen. Contact met draaiende
maaimes(sen) en uitgeworpen voorwerpen kan
lichamelijk letsel of de dood veroorzaken.
Verwijder de grasgeleider nooit van het maaidek
omdat hiermee het maaisel wordt afgevoerd
naar het gazon. Als de grasgeleider is
beschadigd, moet u deze onmiddellijk
vervangen.
Kom nooit met uw handen of voeten onder het
maaidek.
Probeer nooit het afvoersysteem of de
maaibladen te reinigen zonder eerst de aftakas
uit te schakelen en het contactsleuteltje op UIT
te draaien. Verwijder verder het
contactsleuteltje en trek de bougiekabel van de
bougie(s).
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak,
schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking,
zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
2. Til de grasvanger op en verwijder de bout waarmee de
afvoerbuis is bevestigd aan de achterplaat.
3. Zet de maaihoogtehendel in de stand B of C. Verwijder
de 3 screws, ringen en moeren waarmee de afvoertunnel
is bevestigd aan het maaidek (Fig. 13).
4. Verwijder de bout, de ring en de moer waarmee de
afvoertunnel is bevestigd aan de afvoerbuis (Fig. 13).
5. Zet de maaihoogtehendel in de laagste stand. Schuif de
afvoertunnel weg van onder de tractor.
m–5981
1
2
Figuur 13
1. Afvoertunnel 2. Afvoerbuis
6. Bevestig de Recycler-kap met 4 schroeven, ringen en
moeren.
7. Zet de afvoerbuis vast aan de achterplaat met de bout
die u eerder hebt verwijderd.
18
Maaitips
Snel-stand gashendel
Voor een optimaal maairesultaat en een maximale
luchtcirculatie moet u de gashendel op Snel zetten. Om het
gras goed af te maaien is lucht nodig; zet de maaihoogte
dus niet te laag en zorg dat de maaimachine niet helemaal
door ongemaaid gras omgeven is. Probeer altijd één zijkant
van de machine vrij van ongemaaid gras te houden, zodat
lucht kan worden aangezogen.
Een gazon voor de eerste keer maaien
Laat het gras iets langer dan normaal, om te voorkomen dat
oneffenheden in het gras volledig worden weggemaaid. In
het algemeen is het best de voorheen gebruikte maaihoogte
te kiezen. Als u gras van meer dan 15 cm lang gaat maaien,
kunt u het best in twee keer maaien om een goed
maairesultaat te verkrijgen.
1/3 van de lengte van het gras afmaaien
Aanbevolen wordt niet meer dan ongeveer 1/3 van de
lengte van het gras af te maaien. Meer afmaaien wordt
afgeraden, tenzij het gras dun is of in de late herfst,
wanneer het gras langzamer groeit.
Maairichting
Maai afwisselend in verschillende richtingen, zodat het gras
rechtop blijft staan. Dit zorgt ook voor een betere
verspreiding van het maaisel, wat de vertering en bemesting
ten goede komt.
Maai met de juiste regelmaat
Normaal gesproken om de 4 dagen. Houd er echter
rekening mee dat gras niet het hele jaar door even snel
groeit. Om dezelfde maaihoogte te behouden, wat een
goede gewoonte is, moet u in het vroege voorjaar vaker
maaien. Als de groeisnelheid in de zomer afneemt, maait u
minder vaak. Als u langere tijd niet hebt kunnen maaien,
maait u eerst op een hoge maaihoogte. Maai 2 dagen later
op een lagere maaihoogte.
Gras niet te kort afmaaien
Als de maaibreedte van de maaimachine groter is dan die
van de maaimachine die u voorheen gebruikte, zet u de
maaihoogte één stand hoger. Hierdoor voorkomt u dat
oneffenheden te kort worden afgemaaid.
Lang gras
Als u het gras iets langer dan normaal hebt laten groeien of
als het een hoog vochtgehalte heeft, moet u de maaihoogte
hoger dan normaal instellen en het gras op deze hoogte
maaien. Daarna het gras op de lagere, normale hoogte
maaien.
Stoppen tijdens het maaien
Als u de machine moet stoppen tijdens het maaien, kan er
een kluit maaisel op het gazon terechtkomen. Dit kunt u als
volgt voorkomen:
1. Schakel het maaimes in en rij naar een deel van het
gazon dat al is gemaaid.
2. Om het maaisel gelijkmatig te verspreiden, zet u de
maaihoogte één of twee standen hoger en rijdt u vooruit
met het ingeschakelde mes.
Onderkant van het maaidek
schoonhouden
Gebruik de wasaansluiting om maaisel en vuil na elk
gebruik van de onderkant van de maaimachine te
verwijderen. Als zich gras en vuil in het maaidek
verzamelt, leidt dat uiteindelijk tot een onbevredigend
maairesultaat.
Onderhoud van maaimessen
Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor een scherp
maaimes. Een scherp mes snijdt het gras goed af zonder het
te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt
het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer
groeit en gevoeliger is voor ziekten. Controleer om de 30
dagen of het maaimes goed scherp is en verwijder bramen
met een vijl.
19
Onderhoud
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Aanbevolen onderhoudsschema
Onderhoudsinterval Onderhoudsprocedure
Na de eerste vijf
bedrijfsuren
Motorolie verversen.
Na elk gebruik
De bandenspanning controleren.
Motoroliepeil controleren.
Veiligheidssysteem controleren.
Maaikast reinigen.
De parkeerrem controleren.
Controleren op losse onderdelen.
Om de 5 bedrijfsuren Maaimes controleren.
Om de 25 bedrijfsuren
Voorwielen smeren.
1
Schuimfilterelement onderhoudsbeurt geven.
1
Bougie controleren.
Om de 50 bedrijfsuren
Motorolie verversen.
2
Accuzuur controleren.
Om de 100 bedrijfsuren
Papieren luchtfilter onderhoudsbeurt geven.
1
Bougie vervangen.
Brandstoffilter vervangen.
Koelsysteem reinigen.
1
Voor de stalling
Alle bovenstaande onderhoudsprocedures uitvoeren.
Benzine aftappen uit de brandstoftank.
Beschadigde oppervlakken bijwerken.
Accu opladen en kabels loskoppelen.
Na de stalling
Veiligheidssysteem controleren.
Bougie controleren.
Accuzuur controleren.
De bandenspanning controleren.
1
Vaker in stoffige, vuile omstandigheden
2
Vaker wanneer de motor onder zware belasting of bij hoge temperaturen moet werken.
Belangrijk Zie de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.
Voorzichtig
Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start
waardoor u of andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.
Haal het sleuteltje uit het contact en maak de bougiekabel los voordat u
onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan het voertuig. Druk de kabel opzij, zodat deze niet
onbedoeld contact kan maken met de bougie.
20
Motoroliepeil controleren
Controleer het oliepeil om de 8 bedrijfsuren of dagelijks.
Ververs de motorolie na de eerste 5 bedrijfsuren en daarna
om de 50 bedrijfsuren.
Opmerking: Ververs de olie vaker als het voertuig in zeer
stoffige of zanderige omstandigheden moet werken.
Type olie: Reinigingsolie (API-onderhoudsclassificatie SF,
SG, SH, SJ, of hoger)
Carterinhoud: 1400 cc/1,4 l
Viscositeit: Zie onderstaande tabel.
F
20020406080100
°
C
–30
°
–20 –10 0 10 20 30 40
GEBRUIK UITSLUITEND OLIESOORTEN MET
DEZE SAE-VISCOSITEIT
Oliepeil controleren
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak,
schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking,
zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit het
contact.
2. Til de stoel op.
3. Maak de omgeving van de peilstok (Fig. 14) schoon,
zodat er geen vuil in de vulopening kan komen,
waardoor er schade kan ontstaan aan de motor.
4. Peilstok eruit draaien en metalen deel met een doek
schoonvegen (Fig. 14).
5. Peilstok helemaal in de vulbuis draaien (Fig. 14).
Peilstok opnieuw eruit draaien en oliepeil op metalen
deel controleren. Als het oliepeil te laag is, moet u
langzaam net genoeg olie in de vulbuis gieten tot het
peil de VOL-markering op de peilstok bereikt.
Belangrijk Het carter nooit te vol vullen met olie;
hierdoor kan de motor worden beschadigd.
m–1868
1
2
3
Figuur 14
1. Oliepeilstok
2. Metalen deel
3. Vulbuis
Olie verversen/aftappen
1. Start de motor en laat deze vijf minuten lopen. Warme
olie kan beter afgetapt worden.
2. Parkeer de machine zo dat de rechter voorkant iets lager
staat dan de linkerkant, zodat alle olie weg kan lopen.
Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking,
zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
3. Til de stoel op.
4. Schuif de aftaptrechter onder van de peilstok/vulbuis
(Fig. 15).
5. Plaats een opvangbak onder de aftaptrechter en
verwijder de aftapplug (Fig. 15).
m–5977
1
2
3
Figuur 15
1. Aftapplug carterolie
2. Peilstok/vulbuis
3. Aftaptrechter
21
6. Als alle olie is afgetapt, verwijdert u de aftaptrechter en
plaatst u de aftapplug terug.
Opmerking: De oude olie afgeven bij een erkend
inzamelcentrum.
7. Giet ongeveer 80% van de gespecificeerde hoeveelheid
olie langzaam in de vulbuis (Fig. 14). Controleer het
oliepeil; zie Oliepeil controleren, blz. 20, stappen 4–5.
Onderhoud van de accu
Houd de accu altijd schoon en volledig geladen. Gebruik
een tissue om de accu en de accubak schoon te maken. Als
de accupolen zijn geoxideerd, moet u deze schoonmaken
met een oplossing van vier delen water en één deel
zuiveringszout. Breng een laagje vet op de accupolen aan
om corrosie te voorkomen.
Spanning: 12 V, 155 A (koude start)
Accu verwijderen
Accupolen of metalen gereedschappen kunnen
kortsluiting maken met metalen onderdelen van de
tractor, waardoor vonken kunnen ontstaan.
Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing
komen, die lichamelijk letsel kunnen veroorzaken.
Zorg ervoor dat bij het verwijderen of
installeren van de accu de accupolen niet in
aanraking komen met metalen onderdelen van
de tractor.
Voorkom dat metalen gereedschappen
kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en
metalen onderdelen van de tractor.
Waarschuwing
1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking,
zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
2. Verwijder de motorkap.
3. Maak de minkabel (zwart) los van de accupool.
Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan
dit schade aan de tractor en de kabels tot gevolg
hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen
accugassen tot ontploffing komen, die lichamelijk
letsel kunnen veroorzaken.
Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los
voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan
voordat u de minkabel (zwart) aansluit.
Waarschuwing
4. Schuif het rubberen kapje van de pluskabel (rood) terug
over de kabel. Maak de pluskabel (rood) los van de
accupool.
5. Verwijder de accu uit de accubak.
Accu monteren
1. Plaats de accu in de accubak in het chassis.
2. Bevestig de pluskabel (rood) met behulp van de bout,
de ringen en de moer aan de pluspool (+) van de accu.
Schuif het rubberen kapje over de accupool heen.
3. Bevestig de minkabel (zwart) aan de minpool (–) van de
accu met behulp van de bout, de ringen en de moer.
4. Plaats de motorkap terug.
Zuurpeil controleren
1. Verwijder de motorkap.
2. Kijk aan de zijkant van de accu. Het zuurpeil moet tot
aan de Bovenste streep komen (Fig. 16). Het zuurpeil
mag niet beneden de Onderste streep komen (Fig. 16).
3. Als het zuurpeil te laag is, moet u bijvullen met de
vereiste hoeveelheid gedistilleerd water; zie Accu
bijvullen met water, blz. 22.
1
2
3
m-5004
Figuur 16
1. Vuldoppen
2. Bovenste streep
3. Onderste streep
Gevaar
Accuzuur bevat zwavelzuur; dit is een dodelijk gif
dat ernstige brandwonden veroorzaakt.
U mag accuzuur nooit innemen en moet elk
contact met huid, ogen of kleding vermijden.
Draag een veiligheidsbril en
rubberhandschoenen om uw ogen en handen te
beschermen.
Vul de accu alleen bij op plaatsen waar schoon
water aanwezig is om indien nodig uw huid af te
spoelen.
22
Accu bijvullen met water
U kunt de accu het best bijvullen met gedistilleerd water
net voordat u het voertuig gaat gebruiken. Het water
vermengt zich dan goed met het accuzuur.
1. Verwijder de accu uit de tractor; zie Accu verwijderen,
blz. 21.
2. Maak de bovenkant van de accu schoon met een tissue.
Belangrijk Vul de accu nooit met gedistilleerd water
als de accu nog in de tractor zit. Er zou dan accuzuur op
andere onderdelen kunnen komen, wat tot corrosie kan
leiden.
3. Verwijder de vuldoppen van de accu (Fig. 16).
4. Giet langzaam gedistilleerd water in elke cel van de
accu totdat het zuurpeil de Bovenste streep (Fig. 16) op
de accubehuizing bereikt.
Belangrijk De accu niet te vol vullen; uitgelopen
accuzuur (zwavelzuur) kan ernstige corrosie en
beschadiging van het chassis veroorzaken.
5. Wacht na het bijvullen van de accucellen vijf tot tien
minuten. Vul, zonodig, gedestilleerd water bij totdat het
zuurpeil de Bovenste streep (Fig. 16) op de
accubehuizing bereikt.
6. Plaats de vuldoppen weer op de accu.
Accu opladen
Bij het opladen produceert de accu gassen die tot
ontploffing kunnen komen.
Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor
dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu
komen.
Waarschuwing
Belangrijk Zorg dat de accu altijd volledig geladen is
(soortelijk gewicht 1,260). Dit is vooral belangrijk om
beschadiging van de accu bij temperaturen beneden 0°C te
voorkomen.
1. Accu uit het chassis verwijderen, zie Accu verwijderen,
blz. 21.
2. Controleer het zuurpeil; zie Zuurpeil controleren,
blz. 21.
3. Zorg ervoor dat de vuldoppen op de accu zijn geplaatst.
Laad de accu één uur op bij 25–30 A of 6 uur bij 4–6 A.
De accu niet te ver opladen.
4. Zodra de accu volledig is opgeladen, haalt u de oplader
uit het stopcontact en maakt u vervolgens de
oplaadkabels los van de accuklemmen (Fig. 17).
4
1
2
3
m–4970
Figuur 17
1. Pluspool van de accu
2. Minpool van de accu
3. Rode (+) oplaadkabel
4. Zwarte (–) oplaadkabel
5. Installeer de accu in de tractor en sluit de accukabels
aan; zie Accu monteren, blz. 21.
Opmerking: Gebruik de tractor nooit wanneer de accu is
losgekoppeld. Dit kan beschadigingen aan het elektrische
systeem tot gevolg hebben.
Onderhoud van het luchtfilter
Schuimelement: Om de 25 bedrijfsuren reinigen en met olie
bestrijken.
Papierelement: Om de 100 bedrijfsuren of jaarlijks
vervangen, waarbij de kortste periode moet worden
aangehouden.
Opmerking: Het luchtfilter moet vaker een
onderhoudsbeurt krijgen (om de paar uren) als de machine
wordt gebruikt in buitengewoon stoffige of zanderige
omstandigheden.
Schuim- en papierelement verwijderen
1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking,
zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
2. Verwijder de motorkap.
3. Maak de omgeving van het luchtfilter schoon om te
voorkomen dat vuil in de motor komt en schade
veroorzaakt. Knop losdraaien en luchtfilterdeksel
verwijderen (Fig. 18).
23
m–1884
1
2
Figuur 18
1. Knop 2. Luchtfilterdeksel
4. Schuif het schuimelement voorzichtig van het
papierelement af (Fig. 19).
m–1864
1
2
Figuur 19
1. Schuimelement 2. Papierelement
5. Rubbermoer eraf draaien en papierfilter verwijderen
(Fig. 20).
m–1865
2
1
Figuur 20
1. Rubbermoer 2. Papierelement
Schuimelement en papierelement
reinigen
1. Schuimelement
A. Schuimfilter in warm water met vloeibare zeep
wassen. Grondig in schoon water uitspoelen.
B. Schuimfilter in een schone doek wikkelen en
droogknijpen.
C. Giet 30 tot 60 gr olie op het filterelement (Fig. 21).
Knijp in het filter om de olie te verdelen.
Belangrijk Schuimfilter vervangen wanneer het
gescheurd of versleten is.
m–1866
1
2
Figuur 21
1. Schuimelement 2. Olie
2. Papierelement
A. Klop het element voorzichtig tegen een vlak
oppervlak om vuil en stof te verwijderen (Fig. 22).
B. Controleer het filter op scheuren, een vettig
oppervlak of beschadiging van de rubberen
afdichting.
Belangrijk Het papierfilter nooit reinigen met perslucht
of vloeistoffen zoals oplosmiddelen, benzine of kerosine.
Vervang het papierelement als het is beschadigd of niet
grondig kan worden gereinigd.
m–1867
1
2
Figuur 22
1. Papierelement 2. Rubberen afdichting
24
Schuimelement en papierelement installeren
Belangrijk Motor nooit laten lopen zonder dat het
complete luchtfilter gemonteerd is, daar anders de motor
kan worden beschadigd.
1. Schuif het schuimelement voorzichtig over het
papierelement (Fig. 19).
2. Schuif het complete filter op het lange draadeind.
Schroef de rubbermoer met de hand vast tegen het
luchtfilter aan (Fig. 20).
Opmerking: De rubberen afdichting moet vlak tegen de
bodem van het luchtfilter aan liggen.
3. Monteer het luchtfilterdeksel en de knop (Fig. 18). De
knop met de hand vastdraaien.
4. Plaats de motorkap terug.
Onderhoud van de bougie
Vervang de bougie om de 100 bedrijfsuren. Controleer de
bougie om de 25 bedrijfsuren. Controleer of de
elektrodenafstand correct is voordat u de bougie monteert.
Gebruik een bougiesleutel voor het (de)monteren van de
bougie en een voelermaat om de elektrodenafstand te meten
en af te stellen.
Type: Champion RJ-19LM (of equivalent type)
Elektrodenafstand: 0,762 mm
Bougie verwijderen
1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking,
zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
2. Trek de kabel van de bougie (deze vindt u onder de
carrosserie van de tractor boven het linker achterwiel)
(Fig. 23). Maak de omgeving van de bougie schoon om
te voorkomen dat er vuil in de motor komt, wat
beschadiging kan veroorzaken.
3. Verwijder de bougie en de metalen afdichtring.
2
1
Figuur 23
1. Bougiekabel 2. Bougie
Bougie controleren
1. Bekijk de binnenkant van de bougie (Fig. 24). Als de
isolator lichtbruin of grijs is, werkt de motor naar
behoren. Een zwarte laag op de isolator duidt meestal
op een vuil luchtfilter.
Belangrijk Bougie nooit schoonmaken. Bougie altijd
vervangen bij zwarte laag op de bougie, versleten
elektroden, vettige laag op de bougie of scheuren.
2. Controleer de afstand tussen de centrale elektrode en de
massa-elektrode (Fig. 24). Verbuig de massa-elektrode
(Fig. 24) om de juiste afstand in te stellen indien dit
nodig is.
m–1870
0,762 mm
2
3
1
Figuur 24
1. Centrale elektrode met
isolator
2. Massa-elektrode
3. Elektrodenafstand (niet
op schaal weergegeven)
Bougie monteren
1. Monteer de bougie en de metalen afdichtring.
Controleer of de elektrodenafstand correct is.
2. Draai de bougie vast met een torsie van 20 Nm.
3. Druk de kabel op de bougie (Fig. 23).
25
Bandenspanning controleren
De voor- en achterbanden moeten een spanning van
respectievelijk 150 kPa en 200 kPa hebben. Controleer de
bandenspanning na elk gebruik. De bandenspanning kan
het best bij koude banden worden gecontroleerd.
Smeren
U dient de machine om de 25 bedrijfsuren of jaarlijks te
smeren, waarbij de kortste periode moet worden
aangehouden. De machine moet vaker worden gesmeerd bij
gebruik in zeer stoffige of zanderige omstandigheden.
Type vet: Universeel smeervet
1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking,
zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
2. Smeer de voorwielen.
3. Overtollig vet opnemen.
De parkeerrem controleren
Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine
stopt of deze onbeheerd achterlaat. U moet de parkeerrem
elke dag controleren om er zeker van te zijn dat deze goed
werkt.
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak,
schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking,
zet de motor af en verwijder het sleuteltje uit het
contact.
2. Als de achterwielen blokkeren en slippen wanneer u de
tractor naar voren probeert te duwen, is geen afstelling
nodig. Als de wielen draaien en niet blokkeren, moet u
de rem afstellen; neem contact op met een erkende
Service Dealer.
Benzine aftappen uit de
brandstoftank
Gevaar
In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst
ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie
van benzine kan brandwonden bij u of anderen en
materiële schade veroorzaken.
Tap de benzine af uit de brandstoftank wanneer
de motor koud is. Doe dit buiten op een open
terrein. Eventueel gemorste benzine opnemen.
Rook nooit als u benzine aftapt en blijf uit de
buurt van open vuur of als de kans bestaat dat
benzinedampen door een vonk kunnen
ontbranden.
1. Parkeer de machine zo dat de linkerkant iets lager staat
dan de rechterkant, zodat alle benzine uit de tank kan
lopen. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in
werking, zet de motor af en haal het sleuteltje uit het
contact.
2. Verwijder de motorkap.
3. Druk de uiteinden van de slangklem naar elkaar toe en
schuif de slangklem over de brandstofslang in de
richting van de brandstoftank.
4. Trek de brandstofslang van het filter (Fig. 25) en laat de
benzine in een jerrycan of opvangbak lopen.
Opmerking: Omdat de tank nu toch leeg is, is dit een
uitstekend moment om het brandstoffilter te vervangen.
5. Monteer de brandstofslang op het filter. Schuif de
slangklem over de slang heen tot dicht bij het filter om
de slang op het filter vast te zetten.
6. Plaats de motorkap terug.
m–1884
1
Figuur 25
1. Brandstoffilter
26
Brandstoffilter vervangen
Vervang het brandstoffilter om de 100 bedrijfsuren of
jaarlijks, waarbij de kortste periode moet worden
aangehouden.
U kunt het brandstoffilter (Fig. 25) het best vervangen als
de brandstoftank leeg is. Na verwijdering mag u nooit een
vuil filter opnieuw aan de brandstofslang monteren.
1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking,
zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
2. Verwijder de motorkap.
3. Druk de uiteinden van de slangklemmen naar elkaar toe
en schuif ze weg van het filter (Fig. 25).
4. Trek het filter uit de brandstofslangen.
5. Monteer een nieuw filter en schuif de slangklemmen
terug tot dicht bij het filter.
6. Plaats de motorkap terug.
Onderhoud van de zekeringen
De elektrische installatie is beveiligd door middel van
zekeringen. Deze behoeven geen onderhoud. Als er een
zekering is doorgebrand, moet de bedrading op kortsluiting
worden gecontroleerd. Om een zekering (Fig. 26) te
vervangen, trekt u de zekering omhoog uit de houder. U
plaatst de zekering door deze omlaag in de houder te
drukken.
Zekeringen: 7.5 Amp, mes-type.
m–5970
1
Figuur 26
1. Zekeringen
Onderhoud van het maaimes
Om een goed maairesultaat te verkrijgen, moet u het
maaimes scherp houden. Een extra maaimes
vergemakkelijkt het slijpen en vervangen.
Gevaar
Een versleten of beschadigd mes kan breken en een
stuk van het mes kan worden uitgeworpen in de
richting van de bestuurder of omstanders en
ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.
Controleer op gezette tijden het maaimes op
slijtage of beschadigingen.
Vervang een versleten of beschadigd mes.
Het mes controleren
1. Controleer de snijranden (Fig. 27). Als de randen niet
scherp zijn of bramen vertonen, moet u het maaimes
verwijderen en slijpen. Zie Het maaimes slijpen,
blz. 27.
2. Controleer het mes, met name het gebogen deel
(Fig. 27). Als u beschadiging, slijtage of groefvorming
in dit deel constateert (Fig. 27), moet u het mes direct
vervangen.
m–151
1
2
3
Figuur 27
1. Snijrand
2. Gebogen deel
3. Slijtage/groefvorming
27
Het maaimes verwijderen
1. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Trek de kabel van de bougie.
2. Stel de parkeerrem in werking.
3. Pak het uiteinde van het mes vast met een lap of een
dikgevoerde handschoen. Verwijder vervolgens de
mesbout, de klemring, de mesversteviger en het mes
(Fig. 28). Plaats indien nodig een houten blok tussen het
maaimes en het maaidek om het mes vast te zetten,
zodat u de bout kunt losdraaien.
1
3
2
Figuur 28
1. Mes
2. Mesversteviger
3. Mesbout en klemring
Het maaimes slijpen
1. Gebruik een vijl om de snijranden aan beide uiteinden
van het mes te slijpen (Fig. 29). Houd daarbij de
oorspronkelijke hoek in stand. Het mes blijft in balans
als u van beide snijranden dezelfde hoeveelheid
materiaal verwijdert.
m–1854
1
Figuur 29
1. Onder oorspronkelijke hoek slijpen
2. Controleer de balans van het mes met een mesbalans
(Fig. 30). Als het mes horizontaal blijft, is het in balans
en geschikt voor gebruik. Als het mes niet in balans is,
moet u wat metaal afvijlen van de achterkant van het
mes. Herhaal dit indien nodig totdat het mes in balans
is.
1
2
Figuur 30
1. Mes 2. Mesbalans
Het maaimes monteren
1. Monteer het mes, de mesversteviger, de klemring en de
mesbout (Fig. 28).
Belangrijk Het gebogen deel van het mes moet naar de
binnenzijde van de maaikast wijzen om een goede
maaikwaliteit te garanderen.
2. Draai de mesbout vast met een torsie van 61–81 Nm.
Belangrijk Zorg ervoor dat de snijrand van het mes niet
tegen de maaikast aan komt.
Maaidek horizontaal stellen
Als de machine ongelijkmatig maait en het maaimes niet
krom is, moet u het maaidek horizontaal stellen.
1. Parkeer de tractor op een horizontaal oppervlak, stel de
parkeerrem in werking, zet de motor af en verwijder het
sleuteltje uit het contact.
2. Trek de kabel van de bougie.
28
3. Zorg ervoor dat de voor- en achterbanden de
aanbevolen spanning hebben; zie Bandenspanning
controleren, blz. 25.
4. Verwijder de borgpen op de voorkant van de stelstang
(Fig. 31)
5. Draai de moer op de achterkant van de stelstang los
(Fig. 31).
m–5976
1
voorkant van de
maaidek
2
3
Figuur 31
1. Stelstang
2. Borgpen
3. Moer
6. Draai de stelstang totdat het maaidek de gewenste
horizontale stand heeft.
7. Draai de moer vast en monteer de borgpen.
Onderkant van maaimachine
wassen
Telkens nadat u het maaidek heeft gebruikt, moet u de
onderkant van de machine wassen om te voorkomen dat er
zich gras verzamelt. Hierdoor wordt gras beter fijn gemaakt
en het maaisel beter verstrooid.
1. Parkeer de machine op een stevig, horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit, zet de motor af en
haal het sleuteltje uit het contact.
2. Bevestig de slangkoppeling aan de wasaansluiting van
de maaimachine en draai de waterkraan helemaal open
(Fig. 32).
Opmerking: Smeer petrolatum op de O-ring van de
wasaansluiting om de koppeling gemakkelijker te
bevestigen en de O-ring te beschermen.
1
m–3118
2
3
Figuur 32
1. Wasaansluiting
2. Snelkoppeling
3. Slang
3. Zet het maaidek op de laagste maaihoogte.
4. Neem plaats op de bestuurdersstoel en start de motor.
Schakel de aftakas in en laat de motor van de machine
één tot drie minuten lopen.
5. Schakel de aftakas uit, zet de motor af en haal het
sleuteltje uit het contact. Wacht totdat alle bewegende
delen tot stilstand zijn gekomen.
6. Draai de kraan dicht en maak de slangkoppeling los van
de wasaansluiting.
Opmerking: Als de maaimachine na één wasbeurt niet
schoon is, moet u deze 30 minuten laten inweken. Herhaal
daarna deze procedure.
7. Laat de motor opnieuw één à drie minuten lopen om het
overtollig water te verwijderen.
Een gebroken of ontbrekende wasaansluiting kan
uitgeworpen voorwerpen of contact met het
maaimes veroorzaken. Contact met het maaimes of
uitgeworpen voorwerpen zal ernstig lichamelijk of
dodelijk letsel veroorzaken.
Een gebroken of ontbrekende wasaansluiting
moet direct worden vervangen, voordat u de
machine opnieuw gebruikt.
Gaten in de machine dichtmaken met bouten en
moeren.
Steek nooit uw handen of voeten onder de
machine of door openingen in de machine.
Waarschuwing
29
De machine wassen
1. Zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
Wacht 10–15 minuten om de motor af te laten koelen.
2. Was de machine met een mild reinigingsmiddel en
water.
Belangrijk Gebruik hiervoor nooit een
hogedrukreiniger. Hierdoor kan het elektrische systeem
worden beschadigd of het noodzakelijke vet bij
wrijvingspunten worden weggespoeld. Gebruik niet te veel
water, zeker niet in de buurt van het bedieningspaneel,
verlichting, motor en accu.
3. Start de motor om deze droog te laten worden.
Reiniging en stalling
1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking,
zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
2. Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele
machine verwijderen, met name van de motor. Vuil en
kaf van de buitenkant van de cilinder, de koelribben van
de cilinderkop en het ventilatorhuis verwijderen.
Belangrijk U kunt de machine met een mild
reinigingsmiddel en water wassen. Gebruik hiervoor
nooit een hogedrukreiniger. Hierdoor kan het elektrische
systeem worden beschadigd of het noodzakelijke vet bij
wrijvingspunten worden weggespoeld. Gebruik niet te veel
water, zeker niet in de buurt van het bedieningspaneel,
verlichting, motor en accu.
3. Rem controleren; zie De parkeerrem controleren,
blz. 25.
4. Luchtfilter onderhoudsbeurt geven; zie Onderhoud van
het luchtfilter, blz. 22.
5. Carterolie verversen; zie Motoroliepeil controleren,
blz. 20.
6. Bandenspanning controleren; zie Bandenspanning
controleren, blz. 25.
7. Wanneer de tractor langer dan 30 dagen niet wordt
gebruikt, moet deze als volgt worden voorbereid op
stalling:
A. Voeg een stabilizer/conditioner op aardoliebasis toe
aan de brandstof in de tank. Volg de
mengvoorschriften van de fabrikant van de stabilizer
op (ongeveer 30 cl per gallon). Gebruik geen
stabilizer op alcoholbasis (ethanol of methanol).
Opmerking: Stabilizer/conditioner werkt het best als
het met verse benzine wordt vermengd en altijd wordt
gebruikt.
B. Laat de motor vijf minuten lopen om de
stabilizer/conditioner door het brandstofsysteem te
verspreiden.
C. Zet de motor af, laat deze afkoelen en tap de benzine
af uit de brandstoftank; zie Benzine aftappen uit de
brandstoftank, blz. 25.
D. Motor opnieuw starten en laten lopen totdat deze
afslaat.
E. Bedien de choke of hulpstarter.
F. Start de motor totdat deze niet meer start. Bedien de
hulpstarter, indien aanwezig, diverse malen om er
zeker van te zijn dat er zich geen brandstof meer in
de hulpstarter bevindt.
G. U moet brandstof op de juiste wijze afvoeren.
Verwerk deze overeenkomstig de plaatselijk
geldende voorschriften.
Belangrijk Benzine waaraan stabilizer/conditioner is
toegevoegd, niet langer dan 90 dagen bewaren.
8. Verwijder de bougie(s) en controleer de toestand ervan;
zie Onderhoud van de bougie, blz. 24. Nadat de
bougie(s) uit de cilinder zijn verwijderd, giet u twee
eetlepels motorolie in het gat van de cilinder. Gebruik
de elektrische startmotor om de motor te laten draaien
en zo de olie over de cilinderwand te verspreiden.
Monteer de bougie(s), zie Bougie monteren, blz. 24. De
bougiekabel niet op de bougie(s) drukken.
9. Maak de minkabel van de accu los. Reinig de accu en
de accupolen. Controleer het accuzuurpeil en laad de
accu volledig op; zie Onderhoud van de accu, blz. 21.
Laat de minkabel loszitten tijdens de stalling.
Belangrijk De accu moet volledig opgeladen zijn, om
te voorkomen dat deze bevriest en beschadigd raakt bij
temperaturen beneden 0°C. Een volledig opgeladen accu
kan de gehele winter worden opgeslagen zonder dat deze
tussentijds hoeft te worden opgeladen.
10.Alle bouten, schroeven en moeren controleren en indien
nodig aandraaien. Versleten of beschadigde delen
repareren of vervangen.
11. Krassen en beschadigingen van de lak bijwerken.
Bijwerklak is verkrijgbaar bij een erkende Service
Dealer.
12.Machine in een schone, droge garage of opslagruimte
stallen. Verwijder het contactsleuteltje en het
KeyChoice-sleuteltje uit de maaimachine en bewaar ze
op een gemakkelijk te onthouden plaats. Machine
afdekken om deze te beschermen en schoon te houden.
30
Elektrisch schema
GRIJS/ZWART
GRIJS/ZWART
TURQ./ZWART
CONTACTSCHAKELAAR
ROOD/ZWART
6
ROOD/ZWART
BA
I
ROOD/ZWART
5
SOLENOÏDE
STARTER
9
UIT GEEN AANSLUITING
AAN B I A EN
X Y
START B I S
S1
(ONTSTEKING)
CONTACTSCHAKELAAR
Y
B
A
S
X
S
I
GND
ZWART
1
ROOD/WIT
TURQUOISE
7,5 A F2
ORANJE
7
9
8
ROOD
21
8
2
ROOD
12 V DC
ACCU
3
ROOD
ORANJE
GND
AM
7,5 A F1
4
SM
ROOD
WISSELSTROOMDYNAMO
RODE LAMP
(TIJDELIJK AFZETTEN)
25
GND
27
ORANJE LAMP
(ZAK VOL)
22
20
23+24
ZWART
19
ORANJE
ROOD
GND
30
29
WIT/ZWART
34
GRIJS
14
29
30
MAGNEET
17
NMIR MODULE
5
1
4
6
2
20
6
ZAK IS VOL
ALS GRAS
SCHAKELAAR SLUIT
S7
(ZAK VOL)
S4
(STOEL)
7
S8
(VOORUIT)
14
10
36
35
34 33
BRUIN
GND
GRIJS
(KILL RELAIS)
1
3
4
5
2
K1
ZWART
ZWART
BRUIN
ORANJE
13
28
ROOD
GND
ORANJE
ZWART
BRUIN
15
31
18
19
11
13
26
31
36
37
12
10
S5
(REM)
18
S6
(ACHTERUIT)
TIJDELIJK
S3
(TIJDELIJK AFZETTEN)
35
33
15
16
26
TURQ./ZWART
TURQ./ZWART
17
GRIJS
ZWART
GND
TURQUOISE
TURQUOISE
11
16
S2
(AFTAKAS)
GRIJS
AFGEBEELD
IN NEUTRAALSTAND
AFGEBEELD MET
REM UITGESCHAKELD
AFGEBEELD
IN NEUTRAALSTAND
AFGEBEELD ALS
BESTUURDER IS NIET
OP DE STOEL
AFGEBEELD MET
AFTAKAS UITGESCHAKELD
32
12
11
2
ROOD/ZWART
ROOD/ZWART
5
TURQUOISE
BRUIN
TURQUOISE
TURQUOISE
TURQ./ZWART
TURQ./ZWART
ROOD
ROOD
WIT
WIT
WIT
ZWART
GRIJS
GRIJS
MICRO–SCHAKELAAR ZAK VOL
ROOD
3
31
Storingen, oorzaak en remedie
Probleem Mogelijke oorzaken Remedie
De startmotor slaat niet
1. De aftakas is Ingeschakeld. 1. Aftakas Uitschakelen.
aan.
2. De parkeerrem is niet in werking. 2. De parkeerrem in werking stellen.
3. De accu is leeg. 3. Accu opladen.
4. De elektrische aansluitingen zijn
gecorrodeerd of zitten los.
4. Controleren of de elektrische
aansluitingen goed contact maken.
5. Een van de zekeringen is
doorgebrand.
5. De desbetreffende zekering
vervangen.
6. Een van de relais of schakelaars is
defect.
6. Neem contact op met een erkende
Service Dealer.
De motor start niet, start
moeilijk of slaat af.
1. De bestuurder zit niet op de
bestuurdersstoel.
1. Neem plaats op de
bestuurdersstoel.
j
2. De benzinetank is leeg. 2. Vul de tank met benzine.
3. Het luchtfilter is vuil. 3. Het luchtfilterelement reinigen of
vervangen.
4. De bougiekabel zit los of is niet
aangesloten.
4. De bougiekabel op de bougie
monteren.
5. De bougie is aangetast, vuil, of de
elektrodenafstand is niet correct
afgesteld.
5. Een nieuwe bougie met correct
afgestelde elektrodenafstand
monteren.
6. De choke gaat niet dicht. 6. De gaskabel afstellen.
7. Er zit vuil in het brandstoffilter. 7. Brandstoffilter vervangen.
8. Het stationair toerental is te laag of
het mengsel heeft niet de juiste
verhouding.
8. De leegloopsnelheid van de
carburateur afstellen en zorgen voor
mengsel met de juiste verhouding.
9. Vuil, water of oude benzine in het
brandstofsysteem.
9. Neem contact op met een erkende
Service Dealer.
10.De motor is “verzopen”. 10.De bougie verwijderen en laten
drogen.
11.De accu is leeg. 11.Accu opladen.
De motor verliest
1. De motor is te zwaar belast. 1. De rijsnelheid verminderen.
vermogen.
2. Het luchtfilter is vuil. 2. Het luchtfilterelement reinigen.
3. Het oliepeil in het carter is te laag. 3. Het carter bijvullen met olie.
4. De koelribben en luchtkanalen
onder het ventilatorhuis van de
motor zijn verstopt.
4. De koelribben en luchtkanalen
ontstoppen.
5. De bougie is aangetast, vuil, of de
elektrodenafstand is niet correct
afgesteld.
5. Een nieuwe bougie met correct
afgestelde elektrodenafstand
monteren.
6. Er zit vuil in het brandstoffilter. 6. Brandstoffilter vervangen.
7. Vuil, water of oude benzine in het
brandstofsysteem.
7. Neem contact op met een erkende
Service Dealer.
32
Probleem RemedieMogelijke oorzaken
De motor raakt
hit
1. De motor is te zwaar belast. 1. De rijsnelheid verminderen.
oververhit.
2. Het oliepeil in het carter is te laag. 2. Het carter bijvullen met olie.
3. De koelribben en luchtkanalen
onder het ventilatorhuis van de
motor zijn verstopt.
3. De koelribben en luchtkanalen
ontstoppen.
De machine trilt
abnormaal.
1. Het maaimes is verbogen of niet in
balans.
1. Nieuw maaimes monteren.
2. De bevestigingsbout van het
maaimes zit los.
2. De bevestigingsbout van het
maaimes vastdraaien.
3. De bevestigingsbouten van de
motor zitten los.
3. De bevestigingsbouten van de
motor vastdraaien.
4. Een motorpoelie, spanpoelie of
mespoelie zit los.
4. Desbetreffende poelie vastzetten.
5. De motorpoelie is beschadigd. 5. Neem contact op met een erkende
Service Dealer.
Het mes draait niet.
1. De drijfriem van het maaimes is
versleten, los of stuk.
1. Neem contact op met een erkende
Service Dealer.
2. De drijfriem van het maaimes zit niet
op de poelie.
2. Neem contact op met een erkende
Service Dealer.
De machine drijft niet
aan.
1. De tractieriem is versleten, los of
stuk.
1. Neem contact op met een erkende
Service Dealer.
2. De tractieriem zit niet op de poelie. 2. Neem contact op met een erkende
Service Dealer.
3. De bediening van de aandrijving
staat in de Duwen-stand.
3. Zet de aandrijfstang in stand In
Werking.
De maaihoogte is
ongelijk.
1. De bandenspanning is niet correct. 1. Zorg dat de banden de correcte
spanning hebben.
gj
2. Het maaidek staat niet horizontaal. 2. Het maaidek horizontaal stellen.
3. De onderkant van het maaidek is
vuil.
3. Onderkant van het maaidek
schoonmaken.
De maaikwaliteit is
lht
1. Het maaimes is versleten. 1. Maaimes slijpen of vervangen.
slecht.
2. De maaihoogte is verkeerd. 2. Maaihoogte instellen.
De grasvanger wordt niet
ld
1. De maaihoogte is te laag. 1. Instellen op een hogere maaistand.
gg
gevuld.
2. Het gras is te zwaar of vochtig. 2. Wachten totdat het gras droog is.
3. Het maaimes is versleten. 3. Maaimes slijpen of vervangen.
4. Het gras is te hoog. 4. Instellen op een hogere maaistand.
5. De afvoer is verstopt. 5. De afvoer ontstoppen.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32

Toro 13-32H Rear Engine Rider Handleiding

Type
Handleiding