7. Installatie
Ga bij de installatie van de camera als volgt te werk:
1. Kies een geschikte plaats op het plafond van de kamer waar u de camera
wilt monteren.
2. Wissel al naar gelang de montagevariant het diafragma van het huis van
de camera in de desbetreffende op-of inbouwvariant.
3. Verbind de videokabel (aanbevolen kabeltype: RG58) met de BNC-video-
uitgang (1) van de camera en die van de camera als volgende
aangesloten apparaat. De maximale kabellengte mag daarbij 200m in
geen geval overschrijden.
4. Sluit een 12VDC spanningsvoeding op de stroomaansluiting van de
camera (2) aan.
5. Houd de camera op de plaats waar u deze later wilt monteren. Controle
de juiste stand en de gezichtshoek van de camera.
6. Verander eventueel de juiste stand van de cameramodule door de
cameramodule met een gemiddelde kracht iets in het huis van de camera
te drukken en daarbij de positie naar wens te verdraaien.
7. Bevestig de inbouw-/opbouwcamera met behulp van de bijgevoegde
schroeven (3) op de gewenste montageplaats.
8. Verschijnt er geen beeld op de monitor, controleer dan het volgende:
• Is de monitor ingeschakeld en is de helderheids- en contrastregelaar juist
ingesteld?
• Is de videokabel tussen camera en monitor juist aangesloten (neem
instellingen van de afsluitweerstanden in acht)?
• Is de stekker van de spanningsvoeding erin gestoken?
• Is er op de plaats van de camera voor dit model camera voldoende
verlichting?
46