Toro Z147 Z Master, With 112cm SFS Side Discharge Mower Handleiding

Type
Handleiding
Gebruikershandleiding
Registreer uw product op www.Toro.com
Vertaling van de oorspronkelijke instructies (NL)
Form No. 3329–884
Z147
Z-Master
met 112 cm Maaidek
Modelnr. 74161TE – Serienr. 240000001 en hoger
2
Alle rechten voorbehouden
Gedrukt in de VS
2003 – The Toro Company
8111 Lyndale Avenue South
Bloomington, MN 55420-1196
Dit vonkontstekingssysteem is in overeenstemming met de
Canadese ICES-002.
Bewaar deze Gebruikershandleiding bij uw machine.
Als deze Gebruikershandleiding beschadigd raakt of
onleesbaar wordt, moet deze onmiddellijk worden
vervangen. Nieuwe exemplaren kunt u bestellen via de
fabrikant van de motor.
Inhoud
Blz.
Inleiding 3. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veiligheid 3. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Instructies voor veilige bediening van (rijdende)
maaimachines met zittende bestuurder 3. . . . . . .
Veilige bediening 3. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Geluidsdruk 6. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Geluidsvermogen 6. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Trilling 6. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Hellingsdiagram 7. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veiligheids- en instructiestickers 9. . . . . . . . . . . . .
Benzine en olie 15. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Aanbevolen benzine 15. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Gebruik van stabilizer/conditioner 16. . . . . . . . . . .
Brandstoftank met benzine vullen 16. . . . . . . . . . . .
Motoroliepeil controleren 16. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Gebruiksaanwijzing 17. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
De omkiepbeveiliging gebruiken
(ROPS, Rollover Protection System) 17. . . . . . . .
Veiligheid staat voorop 18. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bedieningsorganen 19. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Urenteller gebruiken 19. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Parkeerrem gebruiken 20. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Keerplaten monteren of verwijderen 20. . . . . . . . . .
Uitblaasplaten monteren en verwijderen 23. . . . . . .
Starten en stoppen van de motor 24. . . . . . . . . . . . .
Bediening van de aftakas 25. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Het Veiligheidssysteem 25. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veiligheidssysteem testen 25. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Vooruit- en achteruitrijden 26. . . . . . . . . . . . . . . . . .
De machine stoppen 26. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Maaihoogte instellen 27. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Blz.
Anti-scalpeerrollers afstellen 27. . . . . . . . . . . . . . . .
Bestuurdersstoel instellen 28. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bestuurdersstoel ontgrendelen 28. . . . . . . . . . . . . . .
Machine met de hand duwen 28. . . . . . . . . . . . . . . .
Gebruik met de grasgeleider 29. . . . . . . . . . . . . . . .
Transport van de machine 29. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Machines inladen 30. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Maaitips 31. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud 32. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Aanbevolen onderhoudsschema 32. . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de maaimessen 33. . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van het luchtfilter 35. . . . . . . . . . . . . . .
Motoroliepeil controleren 36. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de bougie 38. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van het brandstoffilter 38. . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de brandstoftank 39. . . . . . . . . . . . .
Het koelsysteem reinigen 40. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Smeren 40. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
De lagers smeren 41. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bandenspanning controleren 41. . . . . . . . . . . . . . . .
Lager van draaipunt van zwenkwiel afstellen 42. . .
Gleufmoer van wielnaaf 42. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van het hydraulische systeem 42. . . . . .
Neutraalstand van hendel afstellen 45. . . . . . . . . . .
Neutraalstand hydraulische pomp afstellen 46. . . . .
De sporing afstellen 47. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Parkeerrem afstellen 48. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de zekering 48. . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de accu 49. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Maaidek horizontaal stellen in drie standen 51. . . .
Duwarmen afstellen 53. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderkant van het maaidek reinigen 53. . . . . . . . . .
Riemen controleren 53. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Maaidekriem vervangen 54. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Aandrijfriem van pomp vervangen 55. . . . . . . . . . .
Grasgeleider vervangen 55. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Afvalverwijdering 55. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Elektrisch schema 56. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Reiniging en stalling 57. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Storingen, oorzaak en remedie 58. . . . . . . . . . . . . . . . .
3
Inleiding
Lees deze handleiding zorgvuldig, zodat u weet hoe u de
machine op de juiste wijze kunt gebruiken en onderhouden.
De informatie in deze handleiding kan u en anderen helpen
letsel en schade te voorkomen. Hoewel Toro veilige
producten ontwerpt en fabriceert, blijft u verantwoordelijk
voor het juiste en veilige gebruik van de machine.
Als u service, originele Toro-onderdelen of aanvullende
informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een
erkende Service Dealer of met de klantenservice van Toro.
U dient hierbij altijd het modelnummer en het serie-
nummer van het product te vermelden. De locatie van het
plaatje met het modelnummer en het serienummer van het
product is aangegeven op Figuur 1.
1
m–3648
Figuur 1
1. Locatie van het modelnummer en het serienummer.
U kunt het modelnummer en het serienummer noteren in
de ruimte hieronder:
Modelnr.:
Serienr.:
In deze handleiding is een systeem gebruikt om mogelijke
gevaren aan te duiden en u te attenderen op bijzondere
aanwijzingen om lichamelijk (mogelijk dodelijk) letsel
van u en anderen te voorkomen. De termen Gevaar,
Waarschuwing en Voorzichtig duiden de mate van het
risico aan. Ga als regel altijd uiterst voorzichtig te werk.
Gevaar duidt op een zeer gevaarlijke situatie die ernstig
letsel of de dood tot gevolg zal hebben wanneer de
veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.
Waarschuwing duidt op een gevaarlijke situatie die
ernstig letsel of de dood tot gevolg kan hebben wanneer
de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.
Voorzichtig duidt op een gevaarlijke situatie die licht
letsel tot gevolg kan hebben wanneer de veiligheids-
voorschriften niet in acht worden genomen.
Er worden in deze handleiding nog twee woorden gebruikt
om u op belangrijke informatie te wijzen. Belangrijk
attendeert u op bijzondere technische informatie en
Opmerking: duidt algemene informatie aan die uw
bijzondere aandacht verdient.
Veiligheid
Instructies voor veilige
bediening van (rijdende)
maaimachines met zittende
bestuurder
Deze machine voldoet minstens aan de Europese
normen, van kracht op het moment van productie.
Onjuist gebruik of onderhoud door de gebruiker of
eigenaar kan echter letsel veroorzaken. Om het risico
van letsel te verminderen, dient u zich aan de volgende
veiligheidsinstructies te houden en altijd op het
veiligheidssymbool te letten, dat betekent
VOORZICHTIG, WAARSCHUWING of GEVAAR –
“instructie voor persoonlijke veiligheid”. Niet-naleving
van de instructie kan leiden tot lichamelijk (mogelijk
dodelijk) letsel.
Veilige bediening
De volgende instructies zijn ontleend aan de CEN norm
EN 836:1997.
Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen
uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om
ernstig lichamelijk of dodelijk letsel te voorkomen.
Instructie
Lees deze handleiding aandachtig door. Zorg ervoor
dat u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en
weet hoe u de machine moet gebruiken.
U dient erop toe te zien dat de machine nooit door
kinderen wordt bediend of door volwassenen die niet
van de instructies op de hoogte zijn. Voor de
bestuurder kan een wettelijke minimumleeftijd gelden.
Houd iedereen weg uit het gebied waarin u de machine
gebruikt, met name kinderen en huisdieren.
Denk erom dat de bestuurder verantwoordelijk is voor
ongevallen of schade aan andere personen of hun
eigendommen.
Het is niet toegestaan passagiers te vervoeren.
4
Elke bestuurder moet ervoor zorgen dat hij of zij
professionele en praktische instructie krijgt. Bij een
dergelijke instructie moet de nadruk liggen op:
zorgvuldigheid en concentratie bij het werken met
tractorvoertuigen;
als de maaimachine op een helling begint te
glijden, kan dat niet met de schakelhendels worden
gecorrigeerd. De belangrijkste oorzaken voor het
verliezen van de controle zijn:
onvoldoende grip van de wielen, in het
bijzonder op nat gras;
te snel rijden;
onjuist gebruik van de rem;
het type machine is niet geschikt voor het
specifieke werk;
zich onvoldoende bewust zijn van de specifieke
omstandigheden van het terrein, met name op
hellingen;
onjuiste bevestiging en verdeling van het
gewicht.
Voor ingebruikname
Draag tijdens het maaien altijd een lange broek en
stevige schoenen. Draag geen schoenen met open
tenen en loop niet op blote voeten.
Inspecteer het terrein waarop u de maaimachine gaat
gebruiken grondig, en verwijder eventuele voorwerpen
die door de machine kunnen worden uitgeworpen.
Waarschuwing – Brandstof is zeer ontvlambaar.
Bewaar brandstof uitsluitend in tanks of blikken
die speciaal daarvoor bedoeld zijn.
Vul de brandstoftank nooit binnenshuis; tijdens het
bijvullen niet roken.
Vul zo nodig brandstof bij voordat u de motor
aanzet. Nooit de dop van de brandstoftank
verwijderen of brandstof bijvullen als de motor
draait of heet is.
Probeer de motor niet te starten als er brandstof is
gemorst. Verwijder de machine dan uit de buurt
van de plek waar is gemorst, en voorkom elke
vorm van open vuur of vonken totdat de
brandstofdampen volledig zijn verdwenen.
Zorg ervoor dat de doppen van brandstoftanks en
-blikken weer goed bevestigd zijn.
Vervang geluiddempers die gebreken vertonen.
Controleer voor het gebruik de messen, bevestigings-
bouten en het maaimechanisme altijd op sporen van
slijtage of beschadiging. Vervang versleten of bescha-
digde messen en bouten altijd als complete set om een
goede balans te behouden.
Let erop dat bij machines met meer maaimessen
andere messen kunnen gaan draaien doordat u een mes
draait.
Gebruiksaanwijzing
Let goed op, verminder uw snelheid en wees voor-
zichtig als u een bocht maakt. Kijk achterom en naar
links en naar rechts voordat u van richting verandert.
Laat de motor niet in een afgesloten ruimte lopen,
omdat zich giftige koolmonoxidedampen kunnen
verzamelen.
Alleen bij daglicht of goed kunstlicht maaien.
Alle werktuigkoppelingen uitschakelen en versnelling
in neutraalstand zetten alvorens de motor te starten.
Ga voorzichtig te werk als u lasten sleept of zware
werktuigen gebruikt.
Alleen goedgekeurde trekstangbevestigingspunten
gebruiken.
Belasting beperken tot wat u veilig kunt beheersen.
Maak geen scherpe bochten. Ga voorzichtig te
werk als u achteruitrijdt.
Let op het verkeer als u in de buurt van de openbare
weg werkt of deze oversteekt.
Zet de maaimessen stil voordat u andere oppervlakken
dan grasvelden oversteekt.
Bij gebruik van werktuigen nooit de afvoeropening
naar omstanders toe richten of personen in de buurt
van de in werking zijnde machine laten komen.
Gebruik de machine nooit als schermen, schilden of
andere beveiligingsmiddelen zijn beschadigd of
ontbreken.
Verander de instellingen van de motor niet en voorkom
overbelasting van de motor. De motor met te hoog
toerental laten draaien kan de kans op lichamelijk
letsel vergroten.
Voordat u de bestuurdersplaats verlaat:
aftakas uitschakelen en werktuigen laten zakken;
versnelling in neutraalstand zetten en parkeerrem
in werking stellen;
motor afzetten en sleuteltje uit contact nemen.
5
Aandrijving naar werktuigen uitschakelen, motor
afzetten en bougiekabel(s) losmaken of sleuteltje uit
het contact verwijderen
voordat u verstoppingen losmaakt of de
afvoertunnel ontstopt;
voordat u de maaimachine gaat controleren,
schoonmaken of andere werkzaamheden gaat
uitvoeren;
als u een vreemd voorwerp raakt. Controleer de
maaimachine op beschadigingen en voer alle
benodigde reparaties uit alvorens deze weer te
gebruiken;
als de maaimachine abnormaal begint te trillen
(direct controleren).
Aandrijving naar werktuigen uitschakelen bij transport
of als de machine niet in gebruik is.
Motor afzetten en aandrijving naar werktuigen
uitschakelen:
voor het bijvullen van brandstof;
voor verwijdering van de grasvanger,
voordat u de maaihoogte instelt, tenzij die vanaf de
bestuurderspositie kan worden ingesteld.
Neem gas terug terwijl de motor uitloopt. Als de
machine met een brandstofafsluitklep is uitgerust,
draai deze dan dicht als het maaiwerk voltooid is.
Houd handen, voeten, haar en loszittende
kledingstukken uit de buurt van de afvoeropening, de
onderkant van de maaimachine en bewegende
onderdelen als de motor draait.
Gebruik uitsluitend door Toro goedgekeurde
werktuigen. De garantie kan komen te vervallen als
werktuigen worden gebruikt die niet zijn goedgekeurd.
Werken op hellingen
Maai nooit op een helling van meer dan 15 graden.
Maai niet in de buurt van steile hellingen, greppels,
steil aflopende oevers of water. Wielen die over randen
heen komen, kunnen tot gevolg hebben dat de machine
omkiept, hetgeen ernstig of dodelijk letsel dan wel
verdrinking kan veroorzaken.
Maai nooit op een helling als het gras nat is. Bij
gladheid kunnen de wielen hun grip verliezen,
waardoor de kans bestaat dat zij gaan slippen en u de
macht over de machine verliest.
Verander niet plotseling de rijrichting of de snelheid
van de machine.
Gebruik een loopmaaier en/of een handtrimmer in de
buurt van steile hellingen, greppels, steil aflopende
oevers of water.
Verminder uw snelheid en wees uiterst voorzichtig op
hellingen.
Verwijder obstakels zoals stenen, boomtakken, enz. uit
het maaigebied, of markeer deze. In hoog gras zijn
obstakels niet altijd zichtbaar.
Let op greppels, kuilen, stenen, gaten en verhogingen
in het maaigebied die de werkhoek veranderen, omdat
de machine kan omkiepen op oneffen terrein.
Start nooit plotseling heuvelopwaarts op een helling,
want dit kan tot gevolg hebben dat de machine
achteroverkiept.
Houd er rekening mee dat de wielen hun grip kunnen
verliezen tijdens een afdaling. Als het gewicht wordt
verplaatst naar de voorwielen, kunnen de
aandrijfwielen gaan slippen en kunt u niet meer
remmen of sturen.
Nooit plotseling starten of stoppen op een helling. Als
de wielen grip verliezen, moet u de maaimessen
uitschakelen en de heuvel langzaam afrijden.
U kunt de stabiliteit verbeteren door wielgewichten of
contragewichten te gebruiken overeenkomstig de
aanwijzingen van de fabrikant.
Wees uiterst voorzichtig met grasvangers of andere
werktuigen. Deze kunnen de machine minder stabiel
maken, waardoor de kans ontstaat dat u macht over de
machine verliest.
De omkiepbeveiliging gebruiken (ROPS,
Rollover Protection System)
Houd de rolbeugel in de opgeheven en vergrendelde
positie en doe de veiligheidsgordel om als u de
machine gebruikt.
Zorg ervoor dat u de veiligheidsgordel in een
noodgeval snel kunt losmaken.
Denk erom dat er geen omkiepbeveiliging is als de
rolbeugel omlaag is geklapt.
Controleer het maaigebied en klap de omkiep-
beveiliging nooit omlaag op golfend terrein, steile
hellingen of in de buurt van aflopende waterkanten.
Klap de rolbeugel uitsluitend omlaag als dit absoluut
noodzakelijk is. Doe de veiligheidsgordel niet om als
de rolbeugel omlaag is geklapt.
Let goed op dat er voldoende ruimte boven de machine
is (denk aan takken, deuropeningen, elektrische kabels)
voordat u onder een object rijdt, en zorg ervoor dat u
deze niet raakt.
6
Onderhoud en stalling
Draai alle moeren, bouten en schroeven regelmatig
strak aan, zodat de machine steeds veilig in gebruik is.
Stal de machine nooit met brandstof in de tank in een
gebouw waar dampen open vlammen of vonken
kunnen bereiken.
Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een
afgesloten ruimte stalt.
Houd de motor, geluiddemper, accubehuizing en de
brandstofopslagplaats vrij van overtollig vet, gras en
bladeren om brandgevaar te verminderen.
Controleer de grasvanger regelmatig op slijtage en
mankementen.
Vervang versleten of beschadigde onderdelen met het
oog op een veilig gebruik.
Als de brandstoftank moet worden afgetapt, moet dit
buiten plaatsvinden.
Let erop dat bij machines met meer maaimessen andere
messen kunnen gaan draaien doordat u een mes draait.
Als u de machine parkeert, stalt of onbewaakt
achterlaat, moet u het maaiwerktuig neerlaten, tenzij u
een betrouwbare mechanische vergrendeling gebruikt.
Raak geen onderdelen van apparaten of werktuigen
aan die tijdens het gebruik heet kunnen worden. Laat
deze eerst afkoelen alvorens ze af te stellen dan wel
onderhouds- of reparatiewerkzaamheden uit te voeren.
Accuzuur is giftig en kan brandwonden veroorzaken.
Voorkom contact met de huid, ogen en kleding.
Bescherm uw gezicht, ogen en kleding als u
werkzaamheden verricht aan de accu.
Accugassen kunnen ontploffen. Houd sigaretten,
vonken en open vuur uit de buurt van de accu.
Gebruik altijd uitsluitend originele Toro-onderdelen
zodat de originele standaarden worden gehandhaafd.
Geluidsdruk
Deze machine oefent een geluidsdruk van 87 dBA uit op
het gehoor van de gebruiker, gebaseerd op metingen bij
identieke machines volgens procedures zoals vastgelegd
in Richtlijn 98/37/EG.
Geluidsvermogen
Deze machine heeft een geluidsniveau van 100 dBA,
gebaseerd op metingen bij identieke machines volgens
procedures zoals vastgelegd in Richtlijn 2000/14/EG.
Trilling
Deze machine heeft een maximaal trillingsniveau van
3,9 m/s
2
op de handen en armen, gebaseerd op metingen
bij identieke machines volgens procedures zoals
vastgelegd in Richtlijn 98/37/EG.
Deze machine heeft een maximaal trillingsniveau van
0,1 m/s
2
op het hele lichaam, gebaseerd op metingen bij
identieke machines volgens procedures zoals vastgelegd
in Richtlijn 98/37/EG.
7
Hellingsdiagram
BRENG DEZE RAND IN LIJN MET EEN VERTICAAL OPPERVLAK
(BOOM, GEBOUW, PAAL, ENZ.)
LANGS DE DAARTOE BESTEMDE LIJN VOUWEN
VOORBEELD:
VERGELIJK HELLING
MET OMGEVOUWEN
RAND.
8
9
Veiligheids- en instructiestickers
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de gebruiker
en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of
verdwenen stickers.
93-7316
1. De machine kan voorwerpen uitwerpen – Blijf op veilige afstand.
2. Machine kan voorwerpen uitwerpen – Zorg ervoor dat de
grasgeleider op zijn plaats zit.
3. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd – Blijf
uit de buurt van bewegende onderdelen.
93-7824
1. De machine kan voorwerpen uitwerpen – Blijf op veilige afstand.
2. Machine kan voorwerpen uitwerpen – Zorg ervoor dat de
grasgeleider op zijn plaats zit.
3. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd – Blijf
uit de buurt van bewegende onderdelen.
93-7828
1. Maaimachine kan voorwerpen uitwerpen – Gebruik de machine
niet als de grasgeleider omhoog geklapt of verwijderd is; zorg
ervoor dat de grasgeleider op zijn plaats zit.
2. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd,
maaimes – Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.
93-7818
1. Waarschuwing – Lees de
Gebruikershandleiding
voor instructies
om de mesbout/moer vast te zetten met een torsie van
115–149 Nm.
93-7010
1. De machine kan voorwerpen uitwerpen – Blijf op veilige afstand.
2. Machine kan voorwerpen uitwerpen – Zorg ervoor dat de
grasgeleider op zijn plaats zit.
3. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd – Blijf
uit de buurt van bewegende onderdelen.
10
98-1977
1. Risico om gegrepen te worden, riem – Blijf uit de buurt van
bewegende onderdelen.
99-3943
1. Motor
99-8936
1. Snelheid van de machine
2. Snel
3. Langzaam
4. Neutraalstand
5. Achteruit
99-8937
1. Rechter brandstoftank
open
2. Afsluitklep van
brandstoftank
3. Linker brandstoftank open
99-8939
1. Lees de
Gebruikershandleiding
.
2. Maaihoogte
3. Verwijder het sleuteltje uit
het contact en lees de
instructies alvorens
service- of onderhouds-
werkzaamheden uit te
voeren.
11
99-8941
1. Maaihoogte
99-8942
1. Maaihoogte
99-8944
1. Gevaar voor ontploffing –
Draag oogbescherming.
2. Risico van bijtende
vloeistof/chemische
brandwonden – Afspoelen
met water en eerste hulp
verlenen.
3. Brandgevaar – Geen
vonken of vuur en niet
roken.
4. Gevaar voor vergiftiging –
Houd kinderen uit de buurt
van de accu.
98-1977
1. Risico om gegrepen te worden, riem – Blijf uit de buurt van
bewegende onderdelen.
98-4387
1. Waarschuwing – Draag gehoorbescherming.
99-8940
1. Lees de instructies
alvorens service- of
onderhoudswerkzaam-
heden uit te voeren.
2. Hydraulische vloeistof
3. Motor
4. Bandenspanning
5. Uurlijks interval
6. Smeervet
12
104-4163
1. Risico van explosie
2. Geen vonken of vuur en
niet roken.
3. Risico van bijtende
vloeistof/chemische
brandwonden
4. Draag oogbescherming
5. Lees de
Gebruikershandleiding
.
6. Houd omstanders op
veilige afstand van de
accu.
105-6183
1. Lees de
Gebruikershandleiding
.
2. Draai de omloopklep naar buiten om de machine te duwen.
3. Draai de omloopklep naar binnen om de machine te laten rijden.
4. Draai de omloopklep met een sleutel.
106-5517
1. Waarschuwing – Raak het hete oppervlak niet aan.
107-1866
1. Kans op slippen, omkiepen en verlies van controle over de
machine, steile hellingen – Gebruik de machine niet in de buurt
van steile hellingen, hellingen van meer dan 15 graden, of water;
blijf op een veilige afstand van steile hellingen; maak geen
scherpe bocht als u met hoge snelheid rijdt, maar verminder uw
vaart en ga langzaam de bocht in; als de rolbeugel omhoog is
geklapt, moet u de veiligheidsgordel omdoen; als de rolbeugel
omlaag is geklapt, mag u de veiligheidsgordel niet omdoen.
107-2131
1. Peil hydraulische vloeistof 2. Waarschuwing – Raak het
hete oppervlak niet aan.
107-2132
1. Waarschuwing – Stel de parkeerrem in werking en blokkeer de
wielen als u de machine op een helling parkeert.
13
106-6590
1. Uitschakelen
2. Parkeerrem
3. Inschakelen
4. Waarschuwing – Lees de
Gebruikershandleiding;
gebruik geen drugs of
alcohol; zorg ervoor dat u
instructie in het gebruik krijgt;
draag gehoorbescherming;
en zet de schakelhendels in
de neutraalstand, stel de
parkeerrem in werking en
verwijder het contact-
sleuteltje voordat u de
machine verlaat.
5. Aftakas
6. Motor – Afzetten
7. Motor – Lopen
8. Motor – Starten
9. Choke
10. Lees de
Gebruikershandleiding
.
11. Snel
12. Continu snelheidsregeling
13. Langzaam
14. De machine kan voorwerpen
uitwerpen – Houd
omstanders op een veilige
afstand van de machine en
zorg ervoor dat de
grasgeleider is gemonteerd.
15. Handen of voeten kunnen
worden gesneden/geam-
puteerd, maaimes – Neem
geen passagiers mee en
houd omstanders op een
afstand.
16. Handen of voeten kunnen
worden gesneden/geam-
puteerd, maaimes – Blijf uit
de buurt van bewegende
onderdelen.
104-4164
1. Bevat lood; niet weggooien.
2. Recyclen.
3. Draag oogbescherming;
explosieve gassen kunnen
blindheid en ander letsel
veroorzaken.
4. Geen vonken of vuur en niet
roken.
5. Zwavelzuur kan blindheid of
ernstige brandwonden
veroorzaken.
6. Ogen direct met water
spoelen en snel arts
raadplegen.
7. Maximale vulstreep
8. Minimale vulstreep
9. Instructies om accu te
gebruiken
14
107-3069
1. Waarschuwing – Als de
machine omkiept zonder
dat u de rolbeugel omhoog
heeft geklapt en de
veiligheidsgordel heeft
omgedaan, zult u ernstig
of dodelijk letsel oplopen;
als de machine omkiept
terwijl u de rolbeugel
omhoog heeft geklapt en
de veiligheidsgordel heeft
omgedaan, zult u in veelal
ongedeerd blijven.
2. Om onder obstakels te
maaien, moet u de
rolbeugel omlaag klappen
en de veiligheidsgordel
losmaken; in alle andere
gevallen moet u te allen
tijde de rolbeugel omhoog
klappen en de
veiligheidsgordel omdoen.
3. Lees de
Gebruikers-
handleiding
, en verminder
uw snelheid en ga
langzaam de bocht in.
15
Benzine en olie
Aanbevolen benzine
Gebruik normale LOODVRIJE benzine voor automobielen
(octaangetal minimaal 85). Gelode normale benzine kan
worden gebruikt als loodvrije benzine niet verkrijgbaar is.
Belangrijk Gebruik nooit methanol, benzine die
methanol bevat of gasohol die meer dan 10 % ethanol
bevat, omdat dit kan leiden tot schade aan het
brandstofsysteem. Geen olie bij de benzine mengen.
Gevaar
In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst
ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie
van benzine kan brandwonden bij u of anderen en
materiële schade veroorzaken.
Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer
de motor koud is. Eventueel gemorste benzine
opnemen.
Vul de brandstoftank nooit als de machine op
een aanhangwagen in een afgesloten ruimte
staat.
Vul de brandstoftank niet helemaal vol. Vul de
brandstoftank tot maximaal 6 tot 13 mm vanaf de
onderkant van de vulbuis. Deze ruimte in de tank
geeft benzine de kans om uit te zetten.
Rook nooit wanneer u met benzine bezig bent,
en houd de brandstof weg van open vlammen of
vonken.
Benzine in een goedgekeurd vat of blik en
buiten bereik van kinderen bewaren. Koop
nooit meer benzine dan u in 30 dagen kunt
opmaken.
Benzinevaten altijd op de grond en uit de buurt
van de machine zetten alvorens de tank bij te
vullen.
Benzinevaten niet in een vrachtwagen of
aanhanger vullen, omdat bekleding of kunststof
beplating het vat kunnen isoleren wat de afvoer
van statische lading kan bemoeilijken.
Als het praktisch mogelijk is, kunt u het beste
een machine met een benzinemotor eerst van de
vrachtwagen of aanhanger halen en bijtanken
als de machine met de wielen op de grond staat.
Als dit niet mogelijk is, verdient het de voorkeur
dergelijke machines op een truck of aanhanger
bij te vullen uit een draagbaar vat, niet met
behulp van een vulpistool van een pomp.
Als u een vulpistool moet gebruiken, dient u de
vulpijp voortdurend in contact met de rand van
de brandstoftank of de opening van het vat te
houden, totdat u klaar bent met bijvullen.
Gebruik de machine uitsluitend als het
complete uitlaatsysteem is gemonteerd en naar
behoren werkt.
16
Benzine is schadelijk of dodelijk bij inname.
Langdurige blootstelling aan dampen kan leiden
tot ernstig letsel en ziekte.
Voorkom dat u dampen lange tijd inademt.
Houd uw gezicht uit de buurt van een vulpijp
en de opening van een tank of een blik met
conditioner.
Houd gas uit buurt van ogen en huid.
Waarschuwing
Gebruik van
stabilizer/conditioner
Gebruik van stabilizer/conditioner in de machine biedt de
volgende voordelen:
Houdt de benzine vers gedurende stalling van
90 dagen of minder. Als u de machine langer wilt
stallen, moet u de benzine aftappen uit de
brandstoftank.
Houdt de motor tijdens het gebruik schoon.
Voorkomt harsachtige afzettingen in het
brandstofsysteem, die tot startproblemen kunnen
leiden.
Belangrijk Gebruik nooit brandstofadditieven die
methanol of ethanol bevatten.
Voeg de juiste hoeveelheid stabilizer/conditioner aan de
benzine toe.
Opmerking: Stabilizer/conditioner werkt het best als deze
met verse benzine wordt gemengd. Gebruik altijd stabilizer/
conditioner om het risico van harsachtige afzettingen in het
brandstofsysteem zo klein mogelijk te houden.
Brandstoftank met benzine
vullen
1. Motor afzetten en parkeerrem in werking stellen.
2. Omgeving van beide brandstoftankdoppen reinigen en
doppen afnemen. Beide brandstof tanks vullen met
loodvrije normale benzine tot 6–13 mm onder de
onderkant van de vulbuis. De ruimte in de tank geeft
de benzine de kans om uit te zetten. De brandstoftanks
nooit helemaal vullen.
3. Tankdoppen terugplaatsen en goed vastzetten.
Gemorste benzine opnemen.
Motoroliepeil controleren
Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt,
moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren;
zie Motoroliepeil controleren, blz. 36.
17
Gebruiksaanwijzing
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie
de linker- en rechterzijde van de machine.
De omkiepbeveiliging
gebruiken (ROPS, Rollover
Protection System)
Om lichamelijk of dodelijk letsel te voorkomen als
de machine omkiept: houd de rolbeugel in de
omhoog geklapte en vergrendelde positie en doe
de veiligheidsgordel om.
Controleer of het achterste deel van de stoel is
vastgezet met de stoelvergrendeling.
Waarschuwing
Er is geen omkiepbeveiliging als de rolbeugel
omlaag is geklapt.
Klap de rolbeugel uitsluitend omlaag als dit
absoluut noodzakelijk is.
Doe de veiligheidsgordel niet om als de
rolbeugel omlaag is geklapt.
Rij langzaam en voorzichtig.
Klap de rolbeugel omhoog zodra de ruimte dit
toelaat.
Let goed op dat er voldoende ruimte boven de
machine is (denk aan takken, deuropeningen,
elektrische kabels) voordat u onder een object
rijdt, en zorg ervoor dat u deze niet raakt.
Waarschuwing
Belangrijk Klap de rolbeugel uitsluitend omlaag als
dit absoluut noodzakelijk is.
1. Om de rolbeugel omlaag te klappen, moet u de voorste
handgrepen losmaken (Fig. 4).
2. Maak de R-pennen los en verwijder de twee pennen
(Fig. 3).
3. Klap de rolbeugel omlaag. De rolbeugel kan in twee
posities omlaag worden geklapt. Zie Figuur 2 voor
deze posities.
4. Plaats de twee pennen en zet deze vast met de
R-pennen (Fig. 3).
2
m–6836
1
Figuur 2
1. Volledig omlaag geklapt 2. Omlaag geklapt met
gemonteerde grasvanger
Belangrijk Doe altijd de veiligheidsgordel om als de
rolbeugel omhoog is geklapt.
Belangrijk Controleer of het achterste deel van de
stoel is vastgezet met de stoelvergrendeling.
5. Om de rolbeugel omhoog te klappen, moet u de
R-pennen losmaken en de twee pennen verwijderen
(Fig. 3).
6. Klap de rolbeugel omhoog, plaats de twee pennen en
zet deze vast met de R-pennen (Fig. 3).
2
m–6893
1
3
4
Figuur 3
1. Rolbeugel
2. Omhoog geklapte positie
3. Pen
4. R-pen
18
7. Klem de voorste handgrepen tegen de uiteinden
midden op de de rolbeugel (Fig. 3).
m–6897
1
Figuur 4
1. Voorste handgreep
Veiligheid staat voorop
Lees alle veiligheidsinstructies in het hoofdstuk Veilige
bediening. Met behulp van deze informatie kunt u
voorkomen dat omstanders of uzelf letsel oplopen.
Gevaar
Bij maaien op nat gras of een steile helling bestaat
de kans dat de wielen slippen en u de macht over
de machine verliest.
Wielen die over randen heen komen, kunnen tot
gevolg hebben dat de machine omkiept, hetgeen
ernstig of dodelijk letsel dan wel verdrinking kan
veroorzaken.
Er is geen omkiepbeveiliging als de rolbeugel
omlaag is geklapt.
Houd de rolbeugel altijd in de omhoog geklapte en
vergrendelde positie en doe de veiligheidsgordel om.
Lees de instructies voor de omkiepbeveiliging en
de waarschuwingen door en neem deze in acht.
Om te voorkómen dat u de controle over de
machine verliest en deze omslaat, moet u de
volgende richtlijnen in acht nemen:
Maai niet in de buurt van steile hellingen of
water.
Gebruik de maaimachine niet op hellingen van
meer dan 15 graden.
Verminder uw snelheid en wees uiterst
voorzichtig op hellingen.
Verander niet plotseling de rijrichting of de
snelheid van de machine.
2
3
1
m–6478
Figuur 5
1. Veilige zone – gebruik de Z Master op hellingen van minder dan
15 graden of op vlak terrein.
2. Gebruik een loopmaaier en/of een handtrimmer in de buurt van
steile hellingen en water.
3. Water
Wij adviseren u beschermende uitrusting te gebruiken, zoals
een veiligheidsbril, gehoorbescherming, veiligheidsschoenen
en een helm.
Deze machine stelt de bestuurder bloot aan
geluidsniveaus van meer dan 85 dBA. Bij
langdurige blootstelling kan dit leiden tot
gehoorbeschadiging.
Draag gehoorbescherming als u deze machine
gebruikt.
Voorzichtig
Figuur 6
1. WaarschuwingDraag gehoorbescherming.
19
Bedieningsorganen
Zorg dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen
(Fig. 7) voordat u de motor start en de machine gebruikt.
7
m–4200
10
2
5
8
49
2
3
8
6
1
Figuur 7
1. Contactschakelaar
2. Schakelhendel
3. Parkeerremhendel
4. Gashendel
5. Choke
6. Aftakas
7. Maaihoogtehendel
8. Brandstoftankdop
9. Urenteller
10. Brandstofafsluitklep
Urenteller gebruiken
De urenteller registreert het aantal uren dat de motor in
bedrijf is geweest. De urenteller werkt als de motor loopt.
Gebruik deze tijden om regelmatig onderhoudswerkzaam-
heden te plannen.
1
m–4202
Figuur 8
1. Urenteller
Brandstoftanks wisselen
De brandstofafsluitklep bevindt zich onder de
bestuurdersstoel.
De machine heeft twee brandstoftanks. Een tank bevindt
zich op de linkerkant en een tank op de rechterkant. Elke
tank is aangesloten op de brandstofafsluitklep op het
bedieningspaneel. Hiervandaan loopt een gemeen-
schappelijke brandstofslang naar de motor (Fig. 7).
Om de linker brandstoftank te gebruiken, moet u de
brandstofafsluitklep op LH (links) draaien. Om de rechter
brandstoftank te gebruiken, moet u de brandstofafsluitklep
op RH (rechts) draaien (Fig. 9).
Sluit de brandstofafsluitklep voordat u de machine
transporteert of stalt.
1
Figuur 9
1. Afsluitklep
20
Parkeerrem gebruiken
Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de
machine stopt of deze onbeheerd achterlaat.
Belangrijk Parkeer nooit op een helling tenzij de
wielen zijn vastgezet of geblokkeerd.
Parkeerrem in werking stellen
1. Zet de schakelhendels (Fig. 7) in de neutraalstand.
2. Trek de parkeerrem naar achteren en omhoog om deze
in werking te stellen (Fig. 10). De parkeerremhendel
moet vast blijven staan op Ingeschakeld.
Parkeerrem vrijzetten
1. Duw de parkeerremhendel naar voren en naar beneden
om de parkeerrem vrij te zetten (Fig. 10). De
parkeerrem is buiten werking gesteld.
1
2
m–4121
Figuur 10
1. Parkeerrem – AAN 2. Parkeerrem – UIT
Keerplaten monteren of
verwijderen
De keerplaten moeten als volgt worden verwijderd en
gemonteerd. De keerplaten worden uitsluitend gebruikt
om maaisel fijn te maken. Deze instructies hebben
betrekking op de montage van de keerplaten. Om de
platen te verwijderen, moet u de procedures in
omgekeerde volgorde uitvoeren.
Keerplaten monteren of verwijderen
Contact met een scherp mes kan ernstig letsel
veroorzaken.
Draag handschoenen of wikkel een lap om de
scherpe kanten van het mes.
Waarschuwing
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te
verlaten.
3. Verwijder de drijfriemkappen van het maaidek.
4. Verwijder het maaidek.
5. Zet het maaidek ondersteboven en blokkeer de
uiteinden om de montage van de onderdelen van de
plaat te vergemakkelijken.
6. Maak het maaidek grondig schoon. U moet alle
rommel verwijderen zodat de plaat goed past op het
maaidek.
7. Repareer alle verbogen of beschadigde delen van het
maaidek en vervang ontbrekende onderdelen.
21
Messen monteren of verwijderen
1. Verwijder de messen en de anti-scalpeercups van de
assen. Bewaar ze voor gebruik met zijafvoer.
2. Monteer nieuwe recycler-messen zonder
anti-scalpeercups.
Belangrijk De wiek van de messen (d.w.z. het deel dat
naar boven steekt) moet wijzen naar de binnenkant van de
maaimachine.
3. Zet de mesbouten vast met een torsie van 115–150 Nm.
Keerplaten monteren of verwijderen
Belangrijk De keerplaten worden uitsluitend gebruikt
om maaisel fijn te maken. De keerplaten moeten worden
verwijderd als de machine in de zijafvoer-modus staat.
1. Plaats 4 bouten (5/16 x 1-1/4 inch) in de verzonken
gaten in de linker en de rechter keerplaat. Zet de
bouten vast met 4 borgmoeren (5/16 inch) in de
ondiepe uitsparingen. Zie Figuren 11 en 12 voor
correcte montage en gebruik van de openingen.
1
2033
2
3
Figuur 11
1. Verzonken holte
2. Bout, 5/16 x 1-1/4 inch
3. Borgmoer, 5/16 inch
2. Plaats de linker keerplaat en de rechter keerplaat in de
maaikamer zodat de uitgeklapte lipjes in elkaar
grijpen. Zet ze vast met 4 borgmoeren (5/16 inch) en
4 borgringen (Fig. 12).
m–3813
1
3
5
2
3
4
5
5
4
5
Figuur 12
1. Plaat, links
2. Plaat, rechts
3. Bout, 5/16 x 1-1/4 inch
4. Borgring
5. Borgmoer, 5/16 inch
3. Draai alle bevestigingselementen goed vast.
4. Draai de messen totdat de afstand tussen de messen en
de keerplaten minstens 3 mm bedraagt.
5. Zorg ervoor dat alle openingen in het maaidek zijn
afgedicht met moeren en bouten. Gebruik hiervoor de
aanwezige bevestigingselementen.
Het maaidek kan rommel uitwerpen uit
niet-afgedichte openingen, waardoor u en anderen
letsel kunnen oplopen.
Gebruik de maaimachine nooit zonder dat alle
openingen in de machine zijn afgedicht met
bouten en moeren.
Monteer de bouten en moeren in de montage-
openingen als de keerplaat om het maaisel fijn
te maken is verwijderd.
Waarschuwing
22
Uitstoters monteren en verwijderen
De uitstoters moeten als volgt worden verwijderd en
gemonteerd. De uitstoters worden uitsluitend gebruikt om
maaisel fijn te maken. De volgende procedures hebben
betrekking op de montage van de uitstoters. Om ze te
verwijderen, moet u de procedures in omgekeerde
volgorde uitvoeren.
Belangrijk De uitstoters worden uitsluitend gebruikt
om maaisel fijn te maken. De uitstoters moeten worden
verwijderd als de machine in de zijafvoer-modus staat.
1. Zet de uitstoterplaat op zijn plaats (Fig. 13).
1
2
3
2
4
Figuur 13
1. Uitstoterplaat
2. Uitstoter
3. Rechter-/middenverbind-
ingsstuk
4. Middellijn
2. Zet de uitstoterplaat vast met een bout (5/16 x 1 inch),
platte ring en borgmoer.
3. Plaats de uitstoters (Fig. 13) en zet deze vast met
3 bouten (5/16 x 1 inch), afstandsstukken, platte ringen
en borgmoeren (Fig. 14).
m–4033
1
2
3
4
5
Figuur 14
1. Uitstoter
2. Bout, 5/16 x 1 inch
3. Afstandsstuk
4. Platte ring
5. Borgmoer, 5/16 inch
4. Draai alle bevestigingselementen goed vast.
5. Draai de messen totdat de afstand tussen de messen en
de uitstoters minstens 3 mm bedraagt.
Opmerking: Als een uitstoter een mes in de weg zit, moet
u de uitstoter een stuk verder op het maaidek plaatsen.
6. Keer het maaidek om en monteer de drijfriemkappen.
7. Monteer het maaidek op de tractie-eenheid.
Een krom of beschadigd mes kan breken en u of
omstanders ernstig of dodelijk letsel toebrengen.
Vervang altijd een krom of beschadigd mes
door een nieuw mes.
Vijl of maak nooit scherpe inkepingen in de
snijranden of het oppervlak van het mes.
Waarschuwing
8. Zorg ervoor dat alle openingen in het maaidek zijn
afgedicht met moeren en bouten. Gebruik hiervoor de
aanwezige bevestigingselementen.
Het maaidek kan rommel uitwerpen uit niet-
afgedichte openingen, waardoor u en anderen
letsel kunnen oplopen.
Gebruik de maaimachine nooit zonder dat alle
openingen in de machine zijn afgedicht met
bouten en moeren.
Monteer de bouten en moeren in de montage-
openingen als de keerplaat om het maaisel fijn
te maken is verwijderd.
Waarschuwing
23
Uitblaasplaten monteren en
verwijderen
De uitblaasplaten moeten als volgt worden verwijderd en
gemonteerd. De uitblaasplaten worden uitsluitend gebruikt
voor de zijafvoer. De volgende procedures hebben
betrekking op de montage van de uitblaasplaten. Om de
platen te verwijderen, moet u de procedures in
omgekeerde volgorde uitvoeren.
De uitblaasplaten worden uitsluitend gebruikt als de
machine in de zijafvoer-modus staat.
Belangrijk De uitblaasplaten mogen niet worden
gebruikt als de machine in de recycling-modus staat.
Contact met een scherp mes kan ernstig letsel
veroorzaken.
Draag handschoenen of wikkel een lap om de
scherpe kanten van het mes.
Waarschuwing
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn
gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Verwijder de drijfriemkappen van het maaidek.
4. Verwijder het maaidek.
5. Zet het maaidek ondersteboven en blokkeer de
uiteinden om de montage van de onderdelen van de
plaat te vergemakkelijken.
6. Maak het maaidek grondig schoon. U moet alle
rommel verwijderen zodat de plaat goed past op het
maaidek.
7. Repareer alle verbogen of beschadigde delen van het
maaidek en vervang ontbrekende onderdelen.
Opmerking: Alle openingen voor de montage van de
spatplaten zijn al uitgeboord (Fig. 15).
8. Plaats de platen zoals is aangegeven op Figuur 15.
Opmerking: De randen van de platen moeten midden
tussen de beugels van de voorste roller staan (Fig. 15).
9. Plaats de schroeven en draai ze stevig vast (Fig. 15).
10.Draai de messen om er zeker van te zijn dat zij de
uitblaasplaten niet raken.
11. Keer het maaidek om. Monteer het maaidek en de
drijfriemkappen.
1
2
4
3
m–4530
5
6
7
Figuur 15
1. Uitblaasplaten geplaatst
midden tussen de
beugels.
2. Uitblaasplaat, rechts
3. Uitblaasplaat, links
4. Parkerschroef
5. Beugels van voorste roller
6. Zijafvoer
7. Maaidek, ondersteboven
getoond.
Een krom of beschadigd mes kan breken en u of
omstanders ernstig letsel toebrengen.
Vervang altijd een krom of beschadigd mes
door een nieuw mes.
Vijl of maak nooit scherpe inkepingen in de
snijranden of het oppervlak van het mes.
Waarschuwing
24
Starten en stoppen van de
motor
Motor starten
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel en zet de
schakelhendels in de neutraalstand.
2. Stel de parkeerrem in werking; zie Parkeerrem in
werking stellen, blz. 20.
3. Schakel de aftakas uit (Fig. 16).
4. Zet de choke op AAN voordat u een koude motor start
(Fig. 17).
Opmerking: Als de motor warm of heet is, hoeft u de
choke misschien niet te gebruiken. Zodra de motor start,
zet u de chokehendel op uit.
5. Zet de choke op aan voordat u een koude motor start
(Fig. 18).
6. Draai het contactsleuteltje op start om de startmotor in
werking te stellen. Laat het sleuteltje los zodra de
motor start (Fig. 19).
Belangrijk Stel de startmotor telkens niet langer dan
10 seconden in werking. Als de motor niet wil starten,
moet u na elke poging de motor 30 seconden laten
afkoelen. Indien u deze instructies niet opvolgt, kan de
startmotor doorbranden.
7. Zodra de motor start, zet u de choke op uit (Fig. 17).
Als de motor afslaat of hapert, zet u de choke weer
gedurende een paar seconden op aan. Zet vervolgens
de gashendel in de gewenste stand. Herhaal dit indien
nodig.
Figuur 16
1. Aftakas – Aan
2. Aftakas – Uit
Figuur 17
1. Choke – Aan
2. Choke – Uit
1
m–2719
2
1
m–4201
2
Figuur 18
1. Snell
2. Langzaam
Figuur 19
1. Uit
2. Lopen
3. Starten
2
1
m–2720
1
2
3
M–4268
Motor afzetten
1. Schakel de aftakas uit (Fig. 18).
2. Zet de gashendel halverwege tussen Langzaam en Snel
(Fig. 18).
3. Laat de motor 60 seconden stationair draaien (Fig. 19).
4. Draai het contactsleuteltje op uit (Fig. 19).
5. Maak de bougiekabel los van de bougies om te
voorkomen dat iemand per ongeluk de machine start,
alvorens deze te transporteren of te stallen.
6. Sluit de brandstofafsluitklep op het frontpaneel
voordat u de machine transporteert of stalt.
Belangrijk Zorg ervoor dat de brandstofafsluitklep is
gesloten voordat u de machine transporteert of stalt, omdat
er benzine uit de machine kan lekken. Stel de parkeerrem in
werking voordat u de machine transporteert.
25
Bediening van de aftakas
Met de aftakas schakelt u de aandrijving naar de
elektrische koppeling aan of uit.
Aftakas inschakelen
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel en zet de
schakelhendels van de tractie in de neutraalstand.
2. Zet de gashendel op snel.
3. Trek de aftakasschakelaar uit om de aftakas in te
schakelen (Fig. 20).
1
2
m–4201
Figuur 20
1. Aftakas – Uit 2. Aftakas – Aan
Aftakas uitschakelen
1. Duw de aftakasschakelaar in op Uit (Fig. 20).
Het Veiligheidssysteem
Niet-aangesloten of beschadigde interlockschake-
laars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de
werking van de machine. Dit kan lichamelijk
letsel veroorzaken.
Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Controleer elke dag de werking van de
interlockschakelaars en vervang beschadigde
schakelaars voordat u de machine weer in
gebruik neemt.
Waarschuwing
Werking van het veiligheidssysteem
Het veiligheidssysteem is bedoeld om starten van de
motor alleen mogelijk te maken wanneer:
De bestuurder op de stoel zit;
De parkeerrem in werking is gesteld.
De aftakas is uitgeschakeld.
De schakelhendels in de neutraalstand staan.
Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor wordt
gestopt wanneer de tractiehendels uit de vergrendelstand
worden gezet als de parkeerrem in werking is gesteld of
als u de bestuurdersstoel verlaat terwijl de aftakas is
ingeschakeld.
Veiligheidssysteem testen
Controleer de werking van het veiligheidssysteem telkens
voordat u de machine in gebruik neemt. Als het
veiligheidssysteem niet werkt zoals hieronder wordt
beschreven, moet u het direct laten repareren door een
erkende Service Dealer.
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de parkeerrem
in werking en schakel de aftakas in. Probeer de motor
te starten. De motor mag nu niet gaan draaien.
2. Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de parkeerrem
in werking en schakel de aftakas in. Beweeg een van
beide schakelhendels (uit de neutraalstand). Probeer de
motor te starten. De motor mag nu niet gaan draaien.
Beweeg nu de andere schakelhendel.
3. Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de parkeerrem
in werking, schakel de aftakas uit en zet de schakel-
hendels in de neutraalstand. Start nu de motor. Als de
motor loopt, moet u de parkeerrem vrijzetten en de
aftakas inschakelen. Kom iets overeind uit de
bestuurdersstoel. De motor moet nu stoppen.
4. Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de parkeerrem
in werking, schakel de aftakas uit en zet de schakel-
hendels in de neutraalstand. Start nu de motor. Als de
motor loopt, centreert u een van beide schakelhendels
en beweegt u deze (vooruit of achteruit). De motor
moet nu stoppen. Herhaal deze procedure bij de andere
schakelhendel.
5. Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de parkeerrem
buiten werking, schakel de aftakas uit en zet de
schakelhendels in de neutraalstand. Probeer de motor
te starten. De motor mag nu niet gaan draaien.
26
Vooruit- en achteruitrijden
Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor,
oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut). Zet
de gashendel op Snel om de beste prestaties te verkrijgen.
Gebruik de machine altijd met de motor op vol gas.
De machine kan zeer snel ronddraaien. De
bestuurder kan de controle over de machine
verliezen. Dit kan leiden tot lichamelijk letsel en
schade aan de machine.
Wees voorzichtig als u een bocht maakt.
Verminder de snelheid van de machine voordat
u een scherpe bocht maakt.
Waarschuwing
Vooruitrijden
1. Zet de parkeerrem vrij; zie Parkeerrem vrijzetten,
blz. 20.
2. Zet de hendels in de middelste, onvergrendelde stand.
3. Om vooruit te rijden, duwt u de schakelhendels naar
voren (Fig. 21).
Opmerking: De motor slaat af, als u de schakelhendels
van de tractie beweegt terwijl de parkeerrem is werking is
gesteld.
Om in een rechte lijn te rijden, moet u gelijkmatige druk
uitoefenen op beide schakelhendels (Fig. 21).
Om te draaien, vermindert u de druk op de schakelhendel
in de richting waarin u wilt draaien (Fig. 21).
Hoe verder u de schakelhendels beweegt (in beide
richtingen), des te sneller zal de machine in de gewenste
richting rijden.
Om te stoppen, zet u beide schakelhendels in de
neutraalstand.
4
m–2715
3
1
2
Figuur 21
1. Schakelhendel
Neutraalstand
2. Centrale onvergrendelde
stand
3. Vooruit
4. Achteruit
Achteruitrijden
1. Zet de hendels in de middelste, onvergrendelde stand.
2. Om achteruit te rijden, trekt u de schakelhendels
langzaam naar achteren (Fig. 21).
Om in een rechte lijn te rijden, moet u gelijkmatige druk
uitoefenen op beide schakelhendels (Fig. 21).
Om te draaien, vermindert u de druk op de schakelhendel
in de richting waarin u wilt draaien (Fig. 21).
Om te stoppen, zet u beide schakelhendels in de
neutraalstand.
De machine stoppen
Om de machine te stoppen, moet u de schakelhendels in de
neutraalstand zetten en vergrendelen, de aftakas
uitschakelen, en het contactsleuteltje op Uit draaien om de
motor af te zetten. Als u de machine onbeheerd laat, moet u
tevens de parkeerrem in werking stellen; zie Parkeerrem in
werking stellen, blz. 20. Denk erom dat u het sleuteltje uit
het contact haalt.
Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als
zij de machine verplaatsen of proberen te
bedienen terwijl deze onbeheerd staat.
Verwijder altijd het sleuteltje uit het contact en
stel de parkeerrem in werking wanneer u de
machine onbeheerd achterlaat, ook al is het
slechts voor een paar minuten.
Waarschuwing
27
Maaihoogte instellen
De maaihoogte kan worden ingesteld van 38 tot 114 mm
in stappen van 6 mm door de gaffelpen in verschillende
openingen te plaatsen.
1. Zet de maaihoogtehendel omhoog in de transport-stand
(eveneens de maaihoogte-stand van 114 mm) (Fig. 22).
2. Om de maaihoogte in te stellen, verwijdert u de R-pen
en de gaffelpen uit de maaihoogtebeugel (Fig. 22).
3. Kies de opening in de maaihoogtebeugel die
correspondeert met de gewenste stand en steek daarin
de gaffelpen (Fig. 22).
4. Zet de gaffelpen vast met de R-pen (Fig. 22).
1
m–4122
3
2
Figuur 22
1. Maaihoogtehendel
2. Gaffelpen
3. R-pen
5. Zet de maaihoogtehendel omlaag op de gaffelpen.
Anti-scalpeerrollers afstellen
Als u de maaihoogte wijzigt, verdient het aanbeveling de
hoogte van de anti-scalpeerrollers in te stellen.
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn
gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Nadat u de maaihoogte hebt ingesteld, verwijdert u de
moer en de ring terwijl u de bout met een sleutel
vasthoudt (Fig. 23).
Opmerking: Wielmoer en ring niet verwijderen (Fig. 23).
4. Kies een opening en let er hierbij op dat het maatwiel
is geplaatst bij de dichtstbijzijnde door u gewenste
corresponderende maaihoogte (Fig. 23).
5. Plaats de boutmoer en de ring terug (Fig. 23).
6. Stel vervolgens ook de andere maatwielen af.
m–4167
1
2
3
4
5
Figuur 23
1. Maatwiel
2. Bout
3. Ring
4. Moer
5. Wielmoer en ring. Niet
verwijderen.
Middelste rollers
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn
gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Nadat u de maaihoogte hebt ingesteld, verwijdert u de
bout en de moer (Fig. 24).
4. Kies een opening en let er hierbij op dat het maatwiel
is geplaatst bij de dichtstbijzijnde door u gewenste
corresponderende maaihoogte (Fig. 24).
Opmerking: Stel de rollers niet in om het maaidek te
ondersteunen.
5. Plaats de bout, de middelste rollers en de moer weer
terug (Fig. 24).
m–4124
1
2
3
Figuur 24
1. Middelste rollers en
afstandsstuk
2. Moer
3. Bout
28
Bestuurdersstoel instellen
U kunt de stoel naar voren en naar achteren verschuiven.
De positie van de stoel moet zo zijn dat u de machine het
best kunt bedienen en dat u comfortabel zit.
1. Om de bestuurdersstoel in te stellen, moet u de
instelhendel zijwaarts bewegen. Hiermee ontgrendelt u
de stoel (Fig. 25).
2. Verschuif de stoel in de gewenste positie en laat de
hendel los om de stoel te vergrendelen in zijn positie.
1
m–3655
Figuur 25
1. Instelhendel
Bestuurdersstoel ontgrendelen
Duw de stoelvergrendeling naar achteren om de stoel te
ontgrendelen. Hierdoor kunt u bij het deel van de machine
onder de stoel komen.
2
1
3
m–7038
Figuur 26
1. Stoelvergrendeling
2. Dop van brandstoftank
3. Stoel
Machine met de hand duwen
Belangrijk U moet de machine altijd met de hand
duwen. Slepen van de machine kan schade aan het
hydraulische systeem veroorzaken.
De machine duwen
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn
gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Draai de omloopkleppen een slag naar links om de
machine te duwen. Hierdoor kan de hydraulische
vloeistof langs de pomp worden geleid zodat de wielen
kunnen draaien (Fig. 27).
Belangrijk Draai de omloopkleppen niet meer dan één
slag. Dit voorkomt dat de kleppen uit de behuizing vallen
en de vloeistof naar buiten stroomt.
Gebruik van de machine
Draai de omloopkleppen in als u de machine gebruikt
(Fig. 27).
Opmerking: Draai de omloopkleppen niet te vast.
Opmerking: De machine zal niet rijden als de
omloopkleppen niet zijn ingedraaid.
m–6279
1
Figuur 27
1. Omloopklep
29
Gebruik met de grasgeleider
Het maaidek is uitgerust met een scharnierende gras-
geleider, die het maaisel zijwaarts en omlaag naar het
gazon afvoert. Zie Grasgeleider vervangen, blz. 55.
Zorg ervoor dat de messen van de zijafvoer worden
gebruikt als de machine in de zijafvoer-modus staat.
Belangrijk De messen van de zijafvoer mogen niet
worden gebruikt als de machine in de recycling-modus
staat.
Gevaar
Zonder aangebrachte grasgeleider, afvoerafsluiter
of complete grasvanger kunnen u of anderen in
aanraking met het maaimes of uitgeworpen
voorwerpen komen. Contact met draaiende
maaimessen en uitgeworpen voorwerpen kan
lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.
Verwijder de grasgeleider nooit van het
maaidek omdat hiermee het maaisel wordt
afgevoerd naar het gazon. Als de grasgeleider is
beschadigd, moet u deze onmiddellijk
vervangen.
Kom nooit met uw handen of voeten onder het
maaidek.
Probeer nooit het afvoersysteem of de
maaibladen te reinigen zonder eerst de aftakas
uit te schakelen, het contactsleuteltje op Uit te
draaien en te verwijderen, en de bougiekabel
van de bougies te trekken.
Transport van de machine
Gebruik een aanhanger of vrachtwagen voor zwaar
vervoer om de machine te transporteren. Zorg ervoor dat
de aanhanger of vrachtwagen is voorzien van alle
benodigde verlichting en aanduidingen die wettelijk
vereist zijn. Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies.
Met behulp van deze informatie kunt u letsel van uw
gezinsleden, omstanders, dieren en uzelf voorkomen.
Transport van de machine:
Vergrendel de rem en blokkeer de wielen.
Zet de machine goed vast op de aanhanger of de
vrachtwagen met behulp van riemen, kettingen, kabels
of touwen.
Bevestig een aanhanger aan het sleepvoertuig met
veiligheidskettingen.
Deelname aan het wegverkeer zonder richting-
aanwijzers, verlichting, reflectoren of een bord
met de aanduiding ”Langzaam rijdend voertuig”,
is gevaarlijk en kan leiden tot ongelukken die
lichamelijk letsel veroorzaken.
Rijd niet met de machine op de openbare weg.
Waarschuwing
30
Machines inladen
Ga zeer voorzichtig te werk als u een maaimachine op een
aanhanger of een vrachtwagen laadt. Wij adviseren u
gebruik te maken van een hellingbaan die de volle breedte
van de machine beslaat en zo breed is dat deze uitsteekt
voorbij de achterwielen in plaats van afzonderlijke
oprijplaten voor elke kant van de maaimachine (Fig. 28).
Het lagere achterdeel van het tractor-frame steekt tussen
de achterwielen naar achteren uit en moet voorkomen dat
de tractor achterover kiept. Een hellingbaan die zich over
de volle breedte uitstrekt, geeft de onderdelen van het
frame een oppervlak dat steun biedt als de machine
achterover dreigt te kiepen. Als het niet mogelijk is een
brede hellingbaan te gebruiken, moet u voldoende
afzonderlijke oprijplaten gebruiken om een complete
hellingbaan afdoende te kunnen vervangen.
De hellingbaan moet zo lang zijn dat de hoek van de
hellingbaan met de grond niet groter is dan 15 graden
(Fig. 28). Een steilere hoek kan ertoe leiden dat onder-
delen van het maaidek blijven haken als de machine van
de hellingbaan naar de aanhanger of de vrachtwagen rolt.
Steilere hoeken kunnen ook tot gevolg hebben dat de
machine achteroverkiept. Als u de machine inlaadt op of
in de nabijheid van een helling, moet u de aanhanger of
vrachtwagen zo plaatsen dat deze lager op de helling staat
en de hellingbaan hoger op de helling. Hierdoor wordt de
hoek die de hellingbaan maakt, zo klein mogelijk. De
aanhanger of de vrachtwagen moet zo horizontaal
mogelijk staan.
Belangrijk Probeer nooit de machine te keren als deze
op de hellingbaan staat; u kunt de controle verliezen en de
machine kan van de zijkant van de hellingbaan afrijden.
U mag de snelheid niet abrupt verhogen als u de machine
de hellingbaan oprijdt en ook niet abrupt verlagen als u de
machine de hellingbaan afrijdt. In beide gevallen bestaat
de kans dat de machine dan achteroverkiept.
Als een machine wordt geladen op een aanhanger
of een vrachtwagen, wordt de kans vergroot dat
de machine achterover kiept. Dit kan ernstig
lichamelijk letsel of de dood veroorzaken.
Ga zeer voorzichtig te werk als u een machine
een hellingbaan op-/afrijdt.
Gebruik een enkele hellingbaan die de volle
breedte van de machine beslaat. Gebruik
GEEN afzonderlijke oprijplaten voor elke kant
van de machine.
Als u afzonderlijke oprijplaten moet gebruiken,
plaats dan voldoende oprijplaten zodat u een
hellingbaan heeft met een ononderbroken
oppervlak dat breder is dan de machine.
Zorg ervoor dat de hoek tussen de hellingbaan
en de grond of tussen de hellingbaan en de
aanhanger of vrachtwagen niet groter is dan
15 graden.
U mag de snelheid niet abrupt verhogen als u
de machine de hellingbaan oprijdt omdat
anders de machine achterover kan kiepen.
U mag de snelheid niet abrupt verhogen als u
de machine de hellingbaan afrijdt omdat de
machine dan achterover kan kiepen.
Waarschuwing
m–6841
1
4
1
2
3
Figuur 28
1. Aanhanger
2. Hellingbaan met de volle
breedte
3. Niet groter dan 15 graden
4. Hellingbaan – zijaanzicht
31
Maaitips
Snel-stand gashendel
Voor een optimaal maairesultaat en een maximale
luchtcirculatie moet u de gashendel op snel zetten. Om het
gras goed af te maaien is lucht nodig; u moet de
maaihoogte dus niet te laag zetten en ervoor zorgen dat
het maaidek niet helemaal door ongemaaid gras is
omgeven. Probeer altijd één zijkant van de machine vrij
van ongemaaid gras te houden, zodat lucht kan worden
aangezogen.
Wanneer u een gazon voor de eerste keer
maait
Laat het gras iets langer dan normaal, om te voorkomen
dat oneffenheden in het gras volledig worden
weggemaaid. In het algemeen kan het best de voorheen
gebruikte maaihoogte worden gekozen. Als u gras van
meer dan 15 cm lang gaat maaien, kunt u het best in twee
keer maaien om een goed maairesultaat te verkrijgen.
1/3 van de lengte van het gras afmaaien
Aanbevolen wordt niet meer dan ongeveer 1/3 van de
lengte van het gras af te maaien. Meer afmaaien wordt
afgeraden, tenzij het gras dun is, of in de late herfst,
wanneer het gras langzamer groeit.
Maairichting
Maai afwisselend in verschillende richtingen, zodat het
gras rechtop blijft staan. Dit zorgt ook voor een betere
verspreiding van het maaisel, wat de vertering en
bemesting ten goede komt.
Maai met de juiste regelmaat
Normaal gesproken moet u om de vier dagen maaien.
Houd er echter rekening mee dat gras niet het hele jaar
door even snel groeit. Om dezelfde maaihoogte te
behouden, wat een goede gewoonte is, moet u in het
vroege voorjaar vaker maaien. Als de groeisnelheid in de
zomer afneemt, maait u minder vaak. Als u langere tijd
niet hebt kunnen maaien, maait u eerst op een hoge
maaihoogte. Maai twee dagen later op een lagere
maaihoogte.
Maaisnelheid
Om de maairesultaten te verbeteren, moet u maaien bij
een lagere rijsnelheid.
Gras niet te kort afmaaien
Als de maaibreedte van het maaidek groter is dan die van
het maaidek dat u voorheen gebruikte, zet u de maai-
hoogte één stand hoger. Hierdoor voorkomt u dat
oneffenheden te kort worden afgemaaid.
Lang gras
Als u het gras iets langer dan normaal hebt laten groeien
of als het een hoog vochtgehalte heeft, moet u de maai-
hoogte hoger dan normaal instellen en het gras op deze
hoogte maaien. Daarna het gras op de lagere, normale
hoogte maaien.
Stoppen tijdens het maaien
Als u de machine terwijl die in beweging is moet stoppen,
kan er een kluit maaisel op het gazon achterblijven. Om
dit te voorkomen, moet u de messen inschakelen en de
maaimachine rijden naar een gedeelte van het gazon dat al
is gemaaid.
Onderkant van het maaidek
schoonhouden
Verwijder na elk gebruik maaisel en vuil van de onderkant
van het maaidek. Als zich gras en vuil in het maaidek
verzamelt, leidt dat uiteindelijk tot een onbevredigend
maairesultaat.
Onderhoud van maaimessen
Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor een scherp
maaimes. Een scherp mes snijdt het gras goed af zonder het
te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt
het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit
en gevoeliger is voor ziekten. Controleer elke dag of de
maaimessen scherp zijn en of ze versleten of beschadigd
zijn. Vijl regelmatig kerven en inkepingen weg en slijp de
messen indien dit nodig is. Als een mes beschadigd of
versleten is, moet u dit onmiddellijk vervangen door een
origineel TORO-mes.
32
Onderhoud
Aanbevolen onderhoudsschema
Onderhoudsinterval Onderhoudsprocedure
Na de eerste 5
bedrijfsuren
Het peil van de hydraulische vloeistof controleren
Motorolie verversen
Hydraulische filter vervangen
Voor elk gebruik
Het motoroliepeil controleren
Veiligheidssysteem controleren
Luchtinlaat van de motor reinigen
1
Maaikast reinigen
Om de 5 bedrijfsuren
Maaimessen controleren
Lagers van mesas smeren
Om de 25 bedrijfsuren
Het peil van de hydraulische vloeistof controleren
Maaideksteun en duwarmen smeren
Remhendel smeren
Lagerbussen van stangenstelsel oliën
1
Schuimfilterelement onderhoudsbeurt geven
1
Accuzuur controleren
Bandenspanning controleren
Beide draaipunten van spanpoelie smeren
Om de 40 bedrijfsuren Voorwielen smeren
Om de 50 bedrijfsuren Riemen op slijtage/scheurtjes controleren
Om de 100 bedrijfsuren
Motorolie verversen
1
Papierfilterelement onderhoudsbeurt geven
1
Bougie(s) controleren
Hydraulische leidingen controleren
Om de 200 bedrijfsuren
Hydraulische filter vervangen
Oliefilter vervangen
1
Brandstoffilter vervangen
Draaipunt remhendel smeren
Om de 300 bedrijfsuren
Koelsysteem reinigen
1
Papierfilterelement onderhoudsbeurt vervangen
1
Om de 500 bedrijfsuren
of bij stalling
Draaipunt van zwenkwiel afstellen en smeren
Gleufmoer van wielnaaf afstellen
Voor de stalling
Voorafgaande aan de stalling moeten alle bovengenoemde procedures worden
uitgevoerd.
Benzine aftappen uit brandstoftank
Accu opladen, kabels losmaken
Beschadigde oppervlakken bijwerken
1
Vaker in stoffige, vuile omstandigheden
Belangrijk Zie de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.
33
Voorzichtig
Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start
waardoor u of andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.
Haal het sleuteltje uit het contact en maak de bougiekabel los voordat u onderhoudswerkzaam-
heden gaat uitvoeren. Druk de kabel opzij, zodat deze niet onbedoeld contact kan maken met
de bougie.
Onderhoud van de maaimessen
Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor scherpe
maaimessen. Scherpe messen snijden het gras goed af
zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en
kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het
langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten.
Controleer elke dag of de maaimessen scherp zijn en of ze
versleten of beschadigd zijn. Vijl regelmatig kerven en
inkepingen weg en slijp de messen indien dit nodig is. Als
een mes beschadigd of versleten is, moet u dit onmiddellijk
vervangen door een origineel Toro-mes. Om het slijpen en
vervangen te vergemakkelijken, is het handig extra messen
in voorraad te hebben.
Een versleten of beschadigd mes kan breken en
een stuk van het mes kan worden uitgeworpen in
de richting van de bestuurder of omstanders en
ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.
Controleer op gezette tijden het maaimes op
slijtage of beschadigingen.
Vervang een versleten of beschadigd mes.
Waarschuwing
Voor controle en onderhoud van de
maaimessen
Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak,
schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
Draai het contactsleuteltje op uit. Verwijder het sleuteltje
en maak de bougiekabels los van de bougies.
De messen controleren
1. Controleer de snijranden (Fig. 29). Als de snijranden
niet scherp zijn of inkepingen vertonen, moet u de
messen verwijderen en deze slijpen. Zie Maaimessen
slijpen, blz. 35.
2. Controleer de messen, met name het gebogen deel
(Fig. 29). Als u beschadiging, slijtage of groefvorming
in dit deel constateert (punt 3 in Fig. 29), moet u het
mes direct vervangen.
1
2
3
m–151
Figuur 29
1. Snijrand
2. Gebogen deel
3. Slijtage/groefvorming
34
Controle op kromme messen
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn
gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Draai de messen totdat de uiteinden naar voren en naar
achteren wijzen (Fig. 30). Meet de afstand tussen een
horizontaal oppervlak en de snijrand van de messen
(Fig. 31). Noteer deze afstand.
m–1078
Voorkant
Figuur 30
AFSTAND TUSSEN SNIJRAND EN HORIZONTAAL
OPPERVLAK METEN
m–2539
Figuur 31
4. Draai de tegenovergestelde uiteinden van de messen
naar voren.
5. Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en
de snijrand van de messen op dezelfde plaats als in
bovengenoemde stap 3.
Het verschil tussen de afstanden die zijn gemeten bij
stappen 3 en 4, mag niet meer zijn dan 3 mm.
Als dit verschil meer bedraagt dan 3 mm, is het mes
krom en moet het worden vervangen; zie Maaimessen
verwijderen, blz. 33 en Maaimessen monteren, blz. 35.
Een krom of beschadigd mes kan breken en u of
omstanders ernstig letsel toebrengen.
Vervang altijd een krom of beschadigd mes
door een nieuw mes.
Vijl of maak nooit scherpe inkepingen in de
snijranden of het oppervlak van het mes.
Waarschuwing
Maaimessen verwijderen
Een mes moet worden vervangen als u een vast voorwerp
heeft geraakt, of als het mes uit balans of krom is. Om de
beste prestaties te verkrijgen en er zeker van te zijn dat de
machine altijd veilig kan worden gebruikt, moet u ter
vervanging uitsluitend originele Toro-messen gebruiken.
Gebruik ter vervanging nooit messen van andere
fabrikanten omdat dit in strijd kan zijn met de
veiligheidsnormen.
Contact met een scherp mes kan ernstig letsel
veroorzaken.
Draag handschoenen of wikkel een lap om de
scherpe kanten van het mes.
Waarschuwing
Pak het uiteinde van het mes vast met een lap of een dikke
handschoen. Verwijder de mesbout, de platte ring, de
tweedelige borgring en het mes van de as (Fig. 32).
1
3
2
4
m–4318
5
Figuur 32
1. Wiek van het mes
2. Mes
3. Platte ring
4. Mesbout
5. Tweedelige borgring
35
Maaimessen slijpen
Als het mes wordt geslepen, kunnen delen van het
mes worden weggeslingerd en ernstig letsel
veroorzaken.
Draag goede oogbescherming als u een mes slijpt.
Waarschuwing
1. Gebruik een vijl om de snijranden aan beide uiteinden
van het mes te slijpen (Fig. 33). Houd daarbij de
oorspronkelijke hoek in stand. Het mes blijft in balans
als u van beide snijranden dezelfde hoeveelheid
materiaal verwijdert.
1
m–1854
Figuur 33
1. Onder oorspronkelijke hoek slijpen
2. Controleer de balans van het mes met een mesbalans
(Fig. 34). Als het mes horizontaal blijft, is het in
balans en geschikt voor gebruik. Als het mes niet in
balans is, moet u wat metaal afvijlen van het uiteinde
van de wiek (Fig. 32). Herhaal dit indien nodig totdat
het mes in balans is.
1
2
m–1855
Figuur 34
1. Mes 2. Mesbalans
Maaimessen monteren
1. Monteer het mes op de as (Fig. 32).
Belangrijk Het gebogen deel van het mes moet naar
boven naar de binnenzijde van de maaikast wijzen om een
goede maaikwaliteit te garanderen.
2. Monteer de platte ring, de borgring en de mesbout
(Fig. 32). Zet de mesbout vast met een torsie van
115–150 Nm.
Onderhoud van het luchtfilter
Schuimelement: Reinigen en om de 25 bedrijfsuren met
olie bestrijken.
Papierelement: Om de 100 bedrijfsuren reinigen. Om de
300 bedrijfsuren of jaarlijks vervangen. waarbij de kortste
periode moet worden aangehouden.
Opmerking: Het luchtfilter moet vaker een onderhouds-
beurt krijgen (om de paar uren) als de machine wordt
gebruikt in buitengewoon stoffige of zanderige
omstandigheden.
Schuim- en papierelement verwijderen
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn
gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Maak de omgeving van het luchtfilter schoon om te
voorkomen dat vuil in de motor komt en schade
veroorzaakt. Maak de twee vergrendelingen aan de
zijkant los en verwijder het luchtfilterdeksel(Fig. 35).
1
4
2
m–4289
3 5
6
Figuur 35
1. Deksel
2. Schuimelement
3. Papierelement
4. Vleugelmoer
5. Bodem van het luchtfilter
6. Vergrendelingen
4. Schuif het schuimelement voorzichtig van het
papierelement af (Fig. 35).
5. Vleugelmoer eraf draaien en papierfilter verwijderen
(Fig. 35).
36
Schuimelement reinigen
1. Schuimfilter in warm water met vloeibare zeep
wassen. Grondig in schoon water uitspoelen.
2. Schuimfilter in een schone doek wikkelen en
droogknijpen. Niet uitwringen.
3. In verse motorolie drenken (Fig. 36). Knijp in het filter
om overtollige olie te verwijderen.
Belangrijk Vervang het schuimelement als het
gescheurd of versleten is.
2
1
Figuur 36
1. Schuimelement 2. Olie
Papierelement reinigen
1. Klop het element voorzichtig tegen een vlak oppervlak
om vuil en stof te verwijderen (Fig. 37).
2. Controleer het element op scheuren, een vettig
oppervlak of beschadiging van de rubberen afdichting.
Belangrijk Het papierelement nooit reinigen met
perslucht of vloeistoffen zoals oplosmiddelen, benzine of
kerosine. Vervang het papierelement als het is beschadigd
of niet grondig kan worden gereinigd.
1
2
m–4293
Figuur 37
1. Papierelement 2. Rubberen afdichting
Motoroliepeil controleren
Olie verversen:
Na de eerste 8 bedrijfsuren
Om de 100 bedrijfsuren.
Opmerking: De motorolie moet vaker worden ververst
als de machine wordt gebruikt in zeer stoffige of
zanderige omstandigheden.
Type olie: Reinigingsolie (API-onderhoudsclassificatie SG
of SH)
Carterinhoud: met filter, 1,8 liter
Viscositeit: zie onderstaande tabel
GEBRUIK UITSLUITEND OLIE MET DEZE
SAE-VISCOSITEIT
Oliepeil van de motor controleren
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn
gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Maak de omgeving van de peilstok (Fig. 38) schoon,
zodat er geen vuil in de vulopening kan komen, wat in
motorschade kan resulteren.
4. Peilstok eruit draaien en metalen deel met een doek
schoonvegen (Fig. 38).
5. Peilstok helemaal in de vulbuis schuiven, niet
vastdraaien in buis (Fig. 38). Peilstok eruit trekken en
oliepeil op metalen deel controleren. Als het oliepeil te
laag is, moet u langzaam net genoeg olie in de vulbuis
gieten tot het peil de Vol-markering bereikt.
Belangrijk Het carter nooit te vol vullen met olie;
hierdoor kan de motor worden beschadigd.
37
1
3
2
m–4291
Figuur 38
1. Oliepeilstok
2. Vulbuis
3. Uiteinde van peilstok
Motorolie verversen
1. Start de motor en laat deze vijf minuten lopen. Warme
olie kan beter worden afgetapt.
2. Parkeer de machine zo dat de aftapkant iets lager staat
dan de andere kant zodat alle olie kan weglopen.
Schakel vervolgens de aftakas uit, stel de parkeerrem
in werking en draai het contactsleuteltje op Uit.
Verwijder het contactsleuteltje.
3. Plaats een opvangbak onder de aftapplug. Gebruik een
platte-kopschroevendraaier, een 3/8 inch sleutel of een
10 mm sleutel om de klep te openen (Fig. 39).
4. Draai het uiteinde van de klep rechtsom om de klep te
sluiten. Draai het uiteinde van de klep linksom om de
klep te openen (Fig. 39).
5. Als alle olie is weggelopen, draait u de aftapplug dicht
(Fig. 39).
Opmerking: De oude olie afgeven bij een erkend
inzamelcentrum.
1
m–4674
Figuur 39
1. Olieaftapplug
6. Giet ca. 80% van de gespecificeerde hoeveelheid olie
langzaam in de vulbuis (Fig. 38). Zie Motoroliepeil
controleren, blz. 36.
7. Controleer het oliepeil; zie Oliepeil van de motor
controleren, blz. 36.
8. Giet langzaam olie bij tot dat het oliepeil de
Vol-markering bereikt.
Motoroliefilter vervangen
Vervang het oliefilter om de 200 bedrijfsuren of om de
olieverversingsbeurt.
Opmerking: Vervang het oliefilter vaker als de machine
wordt gebruikt in zeer stoffige of zanderige
omstandigheden.
1. Tap de motorolie af; zie Motorolie verversen, blz. 37.
2. Verwijder het oude filter (Fig. 40).
3. Smeer een dun laagje schone olie op de rubberen
pakking van het nieuwe filter (Fig. 40).
1
2
M–4288
Figuur 40
1. Oliefilter 2. Tussenstuk
4. Plaats het nieuwe filter op het filtertussenstuk. Draai
het oliefilter rechtsom totdat de rubberen pakking
contact maakt met het filtertussenstuk. Draai het filter
vervolgens nog eens 3/4 slag (Fig. 40).
5. Vul het carter met het juiste type nieuwe olie; zie
Motorolie verversen, blz. 37.
38
Onderhoud van de bougie
Controleer de bougies om de 100 bedrijfsuren. Controleer of
de elektrodenafstand correct is voordat u de bougie monteert.
Gebruik een bougiesleutel voor het (de)monteren van de
bougies en een voelermaat voor het meten en afstellen van
de elektrodenafstand. Monteer nieuwe bougies indien dit
nodig is.
Type: Champion RCJ8Y (of equivalent type)
Elektrodenafstand: 1,0 mm
Bougies verwijderen
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn
gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Maak de kabels los van de bougies (Fig. 41). Maak de
omgeving van de bougies schoon om te voorkomen dat
er vuil in de motor komt, wat beschadiging kan
veroorzaken.
4. Verwijder de bougies.
2
1
M–4294
Figuur 41
1. Bougiekabel gemonteerd 2. Bougie
Bougies controleren
1. Bekijk de binnenkant van de bougies (Fig. 42). Als de
isolator lichtbruin of grijs is, werkt de motor naar
behoren. Een zwarte laag op de isolator duidt meestal
op een vuil luchtfilter.
Belangrijk Bougies nooit schoonmaken. Bougies altijd
vervangen bij zwarte laag op de bougie, versleten
elektroden, vettige laag op de bougie of scheuren.
2. Controleer de afstand tussen de centrale elektrode en
de massa-elektrode (Fig. 42). Verbuig de
massa-elektrode (Fig. 42) om de juiste afstand in te
stellen indien dit nodig is.
1,0 mm
2
3
1
m–3215
Figuur 42
1. Centrale elektrode met
isolator
2. Massa-elektrode
3. Elektrodenafstand (niet op
schaal weergegeven)
Bougies monteren
1. Monteer de bougies. Controleer of de
elektrodenafstand correct is.
2. Draai de bougies vast met een torsie van 15 Nm.
3. Druk de kabels op de bougies (Fig. 41).
Onderhoud van het
brandstoffilter
Vervang het brandstoffilter om de 200 bedrijfsuren of
jaarlijks, waarbij de kortste periode moet worden
aangehouden.
Brandstoffilter vervangen
Na verwijdering mag u nooit een vuil filter opnieuw aan
de brandstofslang monteren.
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn
gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Laat de motor afkoelen.
4. Sluit de brandstofafsluitklep op het bedieningspaneel.
39
5. Druk de uiteinden van de slangklemmen naar elkaar
toe en schuif ze weg van het filter (Fig. 43).
6. Trek het filter uit de brandstofslangen.
7. Monteer een nieuw filter en schuif de slangklemmen
terug tot dicht bij het filter (Fig. 44).
8. Open de brandstofafsluitklep op het bedieningspaneel.
1
2
M–4294
Figuur 43
1. Filter 2. Slangklem
Onderhoud van de
brandstoftank
Benzine aftappen uit de brandstoftank
Gevaar
In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst
ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie
van benzine kan brandwonden bij u of anderen en
materiële schade veroorzaken.
Tap de benzine af uit de brandstoftank wanneer
de motor koud is. Doe dit buiten op een open
terrein. Eventueel gemorste benzine opnemen.
Rook nooit als u benzine aftapt en blijf uit de
buurt van open vuur of als de kans bestaat dat
benzinedampen door een vonk kunnen
ontbranden.
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak
zodat alle brandstof kan weglopen uit de tank. Schakel
vervolgens de aftakas uit, stel de parkeerrem in
werking en draai het contactsleuteltje op Uit.
Verwijder het contactsleuteltje.
2. Sluit de brandstofafsluitklep (Fig. 44).
3. Maak de slangklem op het brandstoffilter los en schuif
deze over de brandstofslang weg van het brandstof-
filter (Fig. 44).
4. Trek de brandstofslang van het filter (Fig. 44).
5. Open de brandstofafsluitklep voor de linker- en de
rechtertank. Laat de benzine in een benzineblik of
opvangbak lopen (Fig. 44).
Opmerking: Omdat de tank nu toch leeg is, is dit een
uitstekend moment om het brandstoffilter te vervangen.
6. Steek de brandstofslang op het filter. Schuif de
slangklem dicht op het filter om de brandstofslang vast
te zetten (Fig. 44).
1
2
4
M–4294
3
Figuur 44
1. Brandstofafsluitklep
2. Brandstoffilter
3. Slangklem
4. Brandstofslang
40
Het koelsysteem reinigen
Verwijder voor elk gebruik gras en rommel van het
luchtinlaatrooster.
Reinig de koelribben en de uitlaatringen om de
300 bedrijfsuren of jaarlijks, waarbij de kortste periode
moet worden aangehouden.
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn
gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Verwijder de luchtinlaatschermen, de cilinderdeksels
en het ventilatorhuis.
4. Verwijder rommel en gras van de onderdelen.
5. Monteer de luchtinlaatroosters, de cilinderdeksels en
het ventilatorhuis.
m–4295
1
2
3
4
Figuur 45
1. Luchtinlaatrooster
2. Ventilatorhuis
3. Cilinderdeksel
4. Cilinderdeksel
Smeren
Smeer de machine volgens het tijdschema op de
instructiesticker CONTROLE EN ONDERHOUD
(Fig. 46). Het maaidek moet vaker worden gesmeerd bij
gebruik in zeer stoffige of zanderige omstandigheden.
Smeren met Nr. 2 vet op lithium- of molybdeenbasis voor
algemene doeleinden.
Methode van smeren
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn
gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Reinig de smeernippels met een doek. Indien nodig
verf van de voorkant van de nippels afkrabben.
4. Zet een smeerpistool op de nippel. Spuit vet in de
nippels totdat er nieuw vet bij de lagers naar buiten
komt.
5. Overtollig vet opnemen.
Smeerpunten
Pomp vet in de smeernippels volgens het tijdschema op de
instructiesticker CONTROLE EN ONDERHOUD
(Fig. 46).
Figuur 46
Draaipunten van de voorste zwenkwielen
smeren
De draaipunten van de voorste zwenkwielen moeten één
keer per jaar worden gesmeerd.
1. Verwijder de stofkap en stel de draaipunten van de
zwenkwielen bij. Plaats de stofkap pas terug als u
klaar bent met smeren.
2. Stel de lager van het draaipunt van het zwenkwiel af.
Zie Lager van draaipunt van zwenkwiel afstellen,
blz. 42.
3. Verwijder de zeskantige plug. Draai een verloopnippel
in de opening.
41
4. Pomp smeervet in de verloopnippel totdat er vet bij de
bovenste lager naar buiten komt.
5. Trek de verloopnippel uit de opening. Monteer de
zeskantige plug en de dop.
De lagers smeren
Het maaidek moet regelmatig worden gesmeerd. Zie
Aanbevolen Onderhoudsschema, blz. 32. Smeren met Nr.
2 vet op lithium- of molybdeenbasis voor algemene
doeleinden.
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn
gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Pomp vet in de smeernippels op de drie aslagers
(Fig. 47).
4. Smeer het draaipunt van de spanpoelie (Fig. 47).
5. Pomp vet in de smeernippels op de duwarmen (Fig. 47).
M–4269
Figuur 47
Punten waar dunvloeibare olie of
sproeismering moeten worden gebruikt
Smeer de machine op de volgende punten met
sproeismering of dunvloeibare olie. Smeer deze punten
om de 160 bedrijfsuren.
Bedieningsorgaan van de stoelschakelaar.
Draaipunt van de remhendel.
Lagerbussen van de remstang.
Bronzen lagerbussen van de schakelhendels.
Bandenspanning controleren
Zorg ervoor dat de voor- en achterbanden de voorge-
schreven spanning hebben. Een ongelijke bandenspanning
kan leiden tot onregelmatige maairesultaten. Controleer
de spanning bij het ventiel om de 50 bedrijfsuren of
maandelijks, waarbij de kortste periode moet worden
aangehouden (Fig. 48). De bandenspanning kan het best
bij koude banden worden gecontroleerd.
Bandenspanning: De banden van de aandrijfwielen en
zwenkwielen moeten een spanning van 13 psi (90 kPa)
hebben.
1
m–1872
Figuur 48
1. Ventiel
42
Lager van draaipunt van
zwenkwiel afstellen
Om de 500 bedrijfsuren of bij stalling controleren, waarbij
de kortste periode moet worden aangehouden.
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te
verlaten.
3. Verwijder de stofkap van het zwenkwiel en draai de
borgmoer aan (Fig. 49).
4. Draai de borgmoer aan totdat de veerringen vlak
liggen, en draai deze vervolgens een 1/4 slag terug om
de voorspanning op de lagers correct af te stellen
(Fig. 49).
5. Smeer het draaipunt van het zwenkwiel. Zie Smeren,
blz. 40.
Belangrijk Zorg ervoor dat de veerringen op de juiste
wijze wordt gemonteerd zoals wordt getoond in Figuur 49.
1
M–4640
2
3
Figuur 49
1. Veerringen
2. Borgmoer
3. Stofkap
Gleufmoer van wielnaaf
Om de 500 bedrijfsuren reinigen.
De gleufmoer moet worden aangedraaid met een torsie
van 169,5 Nm.
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te
verlaten.
3. Verwijder de pen.
4. Draai de gleufmoer vast met een torsie van 169,5 Nm
(Fig. 50).
5. Controleer de afstand van de onderkant van de gleuf in
de moer tot de binnenrand van de opening. Er mogen
maximaal twee schroefdraden zichtbaar zijn (Fig. 50).
6. Als er meer dan twee schroefdraden zichtbaar zijn,
verwijdert u de moer en plaatst u een ring tussen de
naaf en de moer (Fig. 50).
7. Draai de gleufmoer vast met een torsie van 169,5 Nm
(Fig. 50).
8. Draai de moer aan totdat de volgende serie gleuven
recht tegenover de opening in de as staan (Fig. 50).
9. Plaats de pen terug.
3
m–4638
1
2
4
5
Figuur 50
1. Gleufmoer
2. Maximaal twee
schroefdraden zichtbaar
3. Opening in as met
schroefdraad
4. Ring (indien nodig)
5. Sleuf
Onderhoud van het
hydraulische systeem
Hydraulische vloeistof controleren
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof.
Voordat de motor voor de eerste keer wordt gestart.
Na de eerste 8 bedrijfsuren.
Om de 25 bedrijfsuren.
Type vloeistof: Mobil 1 15W 50 synthetische motorolie of
gelijkwaardige synthetische olie.
Belangrijk Gebruik de voorgeschreven vloeistof of
een gelijkwaardig product. Andere vloeistoffen kunnen
schade aan het systeem veroorzaken.
Inhoud van hydraulisch systeem: 2,0 l
Opmerking: De hydraulische vloeistof kunt u op twee
manieren controleren. Als de vloeistof warm is en als de
vloeistof koud is. De keerplaat in de tank geeft twee
niveaus aan, afhankelijk of de vloeistof warm of koud is.
43
1. Plaats de machine op een horizontaal vlak en stel de
parkeerrem in werking.
2. Reinig de omgeving van de vulbuis en de dop van de
hydraulische tank (Fig. 51).
3. Verwijder de dop van de vulbuis. Kijk in de vulbuis
om te controleren of er nog vloeistof in het reservoir is
(Fig. 51).
4. Als het reservoir leeg is, moet u dit vullen met
vloeistof totdat het peil de koud markering op de
keerplaat bereikt.
5. Laat de machine 15 minuten op een laag stationair
toerental lopen om lucht uit het systeem te verwijderen
en de vloeistof op te warmen. Zie Starten en stoppen
van de motor, blz. 24.
6. Controleer nogmaals het peil als de vloeistof warm is.
De vloeistof moet tussen koud en heet staan.
7. Indien nodig moet u de hydraulische tank bijvullen
met vloeistof.
Opmerking: Het vloeistofpeil moet aan de bovenkant van
de heet markering op de keerplaat staan als de vloeistof
warm is (Fig. 51).
8. Plaats de dop op de vulbuis.
3
1
2
m–5615
4
Figuur 51
1. Dop
2. Keerplaat
3. Peil koude vloeistof – Vol
4. Peil warme vloeistof – Vol
Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan
door de huid heen dringen en letsel veroorzaken.
Hydraulische vloeistof die per ongeluk in de
huid is geïnjecteerd, moet binnen enkele uren
operatief worden verwijderd door een arts die
bekend is met dit type verwondingen. Anders
kan gangreen ontstaan.
Houd lichaam en handen uit de buurt van
kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder
hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem
opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op
veilige wijze op, voordat u werkzaamheden
gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Controleer of alle hydraulische slangen en
leidingen in goede staat verkeren en alle
hydraulische aansluitingen en verbindings-
stukken stevig vastzitten voordat u druk zet op
het hydraulische systeem.
Waarschuwing
Hydraulisch filter vervangen
Vervang het hydraulisch filter:
Na de eerste 8 bedrijfsuren.
Om de 200 bedrijfsuren.
Gebruik een zomerfilter bij temperaturen boven 0°C
Gebruik een winterfilter bij temperaturen beneden 0°C
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht
totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn
gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
Belangrijk Gebruik ter vervanging geen filter voor
motorolie omdat dit ernstige schade aan het hydraulische
systeem kan veroorzaken.
3. Plaats een opvangbak onder het filter. Verwijder het
oude filter en veeg de pakking van het filtertussenstuk
schoon (Fig. 52).
1
M–4763
Figuur 52
1. Hydraulische filter
44
4. Smeer een dun laagje hydraulische vloeistof op de
rubberen pakking van het nieuwe filter (Fig. 53).
5. Monteer het nieuwe hydraulische filter op het
filtertussenstuk. Niet te vast aandraaien.
6. Vul de hydraulische tank met hydraulische vloeistof
totdat de vloeistof over het filter stroomt. Draai
vervolgens het oliefilter rechtsom totdat de rubberen
pakking contact maakt met het filtertussenstuk. Draai
het filter daarna met de hand nog een extra 1/2 slag
vast (Fig. 53).
7. Neem gemorste vloeistof op.
8. Vul vloeistof bij tot aan de koud-markering op de
keerplaat in de hydraulische tank.
9. Start de motor en laat deze ongeveer 2 minuten lopen
om lucht uit het systeem te verwijderen. Zet de motor
af en controleer op olielekkages. Als een of beide
wielen niet willen draaien, zie Hydraulisch systeem
ontluchten, blz. 44.
10.Controleer nogmaals het peil als de vloeistof warm is.
De vloeistof moet tussen koud en heet staan.
11. Indien nodig moet u de hydraulische tank bijvullen
met vloeistof. Niet te vol vullen.
m–1256
1
2
3
Figuur 53
1. Hydraulische filter
2. Pakking
3. Tussenstuk
Hydraulisch systeem ontluchten
Het tractiesysteem ontlucht zichzelf, maar het kan
noodzakelijk zijn het systeem te ontluchten als de
vloeistof wordt ververst of nadat er werkzaamheden zijn
verricht aan het systeem.
1. Krik de achterkant van de machine omhoog totdat de
wielen vrij van de grond komen en plaats de machine
op kriksteunen.
2. Start de motor en laat deze op een laag stationair
toerental lopen. Beweeg de hendel en schakel de
tractie aan een kant in en draai het wiel met de hand
rond.
3. Als het wiel uit zichzelf begint te draaien, moet u dit
ingeschakeld houden totdat het wiel soepel draait
(minimaal 2 minuten).
4. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof en
giet indien nodig vloeistof bij om het correcte peil te
handhaven.
5. Herhaal dit bij het andere wiel.
Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan
door de huid heen dringen en letsel veroorzaken.
Hydraulische vloeistof die per ongeluk in de
huid is geïnjecteerd, moet binnen enkele uren
operatief worden verwijderd door een arts die
bekend is met dit type verwondingen. Anders
kan gangreen ontstaan.
Houd lichaam en handen uit de buurt van
kleine lekgaten of spuitmonden waaruit onder
hoge druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem
opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op
veilige wijze op, voordat u werkzaamheden
gaat verrichten aan het hydraulische systeem.
Controleer of alle hydraulische slangen en
leidingen in goede staat verkeren en alle
hydraulische aansluitingen en verbindings-
stukken stevig vastzitten voordat u druk zet op
het hydraulische systeem.
Waarschuwing
Hydraulische leidingen controleren
Om de 100 bedrijfsuren moet u de hydraulische leidingen en
slangen controleren op lekkages, losgeraakte aansluitingen,
kinken, loszittende steunen, slijtage, beschadigingen als
gevolg van weersinvloeden en de inwerking van chemi-
caliën. Voer alle noodzakelijke reparaties uit voordat u de
machine weer in gebruik neemt.
Opmerking: Houd de omgeving van het hydraulische
systeem vrij van aangekoekt gras en rommel.
45
Neutraalstand van hendel
afstellen
Als de schakelhendels niet in één lijn staan of gemakkelijk
in de gleuf van het bedieningspaneel glijden, moeten zij
worden afgesteld. De hendels, de veer en de stang moeten
allemaal afzonderlijk worden afgesteld.
Opmerking: De schakelhendels moeten op de juiste wijze
worden gemonteerd. Zie Schakelhendels monteren bij de
montage-instructies.
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te
verlaten.
3. Kantel de bestuurdersstoel naar voren.
4. Begin met de linker of de rechter schakelhendel.
5. Zet de hendel in de neutraalstand zonder deze te
vergrendelen (Fig. 54).
6. Trek de hendel naar achteren totdat de gaffelpen (op
de arm onder de taatsas) contact maakt met het
uiteinde van de gleuf (en net druk op de veer begint uit
te oefenen) (Fig. 55).
7. Controleer of de hendel de juiste positie heeft ten
opzichte van de inkeping in het bedieningspaneel
(Fig. 54). De hendel moet in het midden staan zodat
deze naar buiten kan draaien en worden vergrendeld in
de neutraalstand.
2
m–6282
1
3
Figuur 54
1. Neutraalstand,
vergrendeld
2. Schakelhendel
3. Neutraalstand
8. Als de schakelhendel moet worden afgesteld, draait u
de moer en de contramoer tegen de gaffel (Fig. 55).
9. Oefen een lichte achterwaartse druk uit op de schakel-
hendel, draai de kop van de stelbout in de juiste richting
totdat de hendel in de vergrendelde neutraalstand is
gecentreerd (Fig. 54).
Opmerking: Als u achterwaartse druk blijft uitoefenen op
de hendel, zal de pen op het einde van de gleuf blijven en
zal de stelbout de hendel in de juiste positie kunnen
brengen.
10.Draai de moer en de contramoer vast (Fig. 55).
11. Herhaal deze procedure aan de andere kant van de
machine.
m–4118
1
1
2
6
4 3
2
7
9
9
8
8
Figuur 55
1. Gaffelpen in gleuf
2. Moer
3. Moer – Linkse draad
4. Stelbout
5. Pompstang
6. Dubbele moeren
7. Contramoer
8. Gaffel
9. Kogelverbinding
46
Neutraalstand hydraulische
pomp afstellen
Opmerking: Stel eerst de neutraalstand van de hendel af.
Deze moet correct zijn voordat de volgende afstelling kan
plaatsvinden.
Een mechanische of hydraulische krik kan een
machine niet altijd dragen. Als de machine dan
valt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.
Plaats de machine altijd op een kriksteun.
Gebruik nooit een hydraulische krik.
Waarschuwing
Laat de motor lopen zodat u de schakelhendels
kunt afstellen. Contact met bewegende onderdelen
of hete oppervlakken kan lichamelijk letsel
veroorzaken.
Houd kleding, gezicht, handen, voeten en andere
lichaamsdelen uit de buurt van de draaiende
onderdelen, de geluiddemper en andere hete
oppervlakken.
Waarschuwing
Tijdens deze afstelling moeten de aandrijfwielen draaien.
1. Krik het frame omhoog en plaats de machine op
blokken zodat de wielen vrij kunnen ronddraaien.
2. Koppel de elektrische connector los van de veiligheids-
schakelaar van de stoel. Monteer tijdelijk een ver-
bindingsdraad op de polen van de stekker van de
kabelboom.
3. Schuif de stoel naar voren, maak de steunstang los en
kantel de stoel helemaal naar voren.
Neutraalstand linkse hydraulische pomp
afstellen
1. Start de motor, draai de gashendel half open en zet de
parkeerrem vrij. Zie Starten en stoppen van de motor,
blz. 24.
Opmerking: De schakelhendel moet in de neutraalstand
staan als er afstellingswerkzaamheden worden uitgevoerd.
2. U stelt de lengte van de pompstang af door de knop in
de juiste richting te draaien, totdat de het wiel stil staat
of iets kruipt in de achteruit (Fig. 56).
3. Beweeg de schakelhendel naar voren en naar achteren
en zet deze vervolgens in de neutraalstand. Het wiel
moet ophouden met draaien of iets achteruit kruipen.
4. Zet de gashendel op snel. Het wiel moet stil blijven
staan of iets achteruit kruipen. Indien nodig opnieuw
afstellen.
3
m–6283
2
1
Figuur 56
1. Sporingsknop
2. Pompstang
3. Stelbout
47
Neutraalstand rechtse hydraulische
pomp afstellen
1. Draai de borgmoeren op de kogelverbinding op de
bedieningsstang van de pomp los (Fig. 55).
2. Start de motor, draai de gashendel half open en zet de
parkeerrem vrij. Zie Starten en stoppen van de motor,
blz. 24.
Opmerking: De schakelhendel moet in de neutraalstand
staan als er afstellingswerkzaamheden worden uitgevoerd.
Opmerking: De voorste moer van de pompstang heeft
een linkse draad.
3. U stelt de lengte van de pompstang af door de dubbele
moeren op de stang in de juiste richting te draaien,
totdat de het wiel stil staat of iets kruipt in de achteruit
(Fig. 55).
4. Beweeg de schakelhendel naar voren en naar achteren
en zet deze vervolgens in de neutraalstand. Het wiel
moet ophouden met draaien of iets achteruit kruipen.
5. Zet de gashendel op snel. Het wiel moet stil blijven
staan of iets achteruit kruipen. Indien nodig opnieuw
afstellen.
6. Draai de moeren op de kogelverbindingen vast
(Fig. 55).
De beveiliging van het elektrische systeem zal niet
goed werken als de verbindingsdraad is gemonteerd.
Maak de verbindingsdraad los van de stekker
van de kabelboom en sluit de stekker aan op de
stoelschakelaar als de afstelling klaar is.
Gebruik de machine nooit als de verbindings-
draad is gemonteerd en de stoelschakelaar is
omgeleid.
Waarschuwing
7. Nadat de neutraalstand van beide pompen is afgesteld,
schakelt u de machine uit.
8. Maak de verbindingsdraad los van de stekker van de
kabelboom en sluit de stekker aan op de stoelschakelaar.
9. Plaats de steunstang terug en laat de stoel neer.
De sporing afstellen
De linkse pomp heeft een knop waarmee de sporing kan
worden afgesteld.
Belangrijk U moet eerst de neutraalstand van de
hendel en de neutraalstand van de hydraulische pomp
afstellen alvorens de sporing af te stellen. Zie Neutraal-
stand van hendel afstellen, blz. 45 en Neutraalstand
hydraulische pomp afstellen, blz. 46.
1. Duw beide schakelhendels even ver naar voren.
2. Ga na of de machine naar één kant trekt. Indien dit het
geval is, moet u de machine stoppen en de parkeerrem
in werking stellen.
3. Klap de stoel omhoog zodat u bij de sporingsknop kunt
komen.
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie
de linker- en rechterzijde van de machine.
4. Als de machine naar links trekt, draait u de knop naar
de rechterkant van de machine. Zie Figuur 57.
5. Als de machine naar rechts trekt, draait u de knop naar
de linkerkant van de machine. Zie Figuur 57.
6. Stel net zo lang af totdat de sporing correct is.
3
1
2
4
m–6280
Figuur 57
1. Pompstang
2. Draai in deze richting als
de machine naar rechts
trekt.
3. Sporingsknop
4. Draai in deze richting als
de machine naar links
trekt.
48
Parkeerrem afstellen
Controleer of de parkeerrem goed is afgesteld.
1. Stel de remhendel buiten werking (hendel omlaag).
2. Meet de lengte van de veer. De lengte tussen de ringen
moet 70 mm zijn (Fig. 58).
3. Als de lengte moet worden afgesteld, draait u de
contramoer onder de veer los en draait u de moer
direct onder de gaffel aan (Fig. 58). Draai de moer
totdat de lengte correct is. Draai de twee moeren
samen vast en herhaal deze procedure aan de andere
kant van de machine.
4. Draai de moer rechtsom om veer korter te maken en
naar links om de veer langer te maken.
5. Stel de parkeerrem in werking, hendel omhoog.
6. Meet de afstand tussen de taatsroller en de kraag op de
remstang. De afstand moet 5–7 mm zijn (Fig. 58).
7. Als afstelling nodig is, draait u de contramoer direct
onder de gaffel los. Draai de onderste stelmoeren
totdat de afstand correct is (Fig. 58). Draai de
contramoer bij de gaffel vast.
M–4120
11
2
3
4
7
5
6
Figuur 58
1. Remhendel
2. Veer, 70 mm
3. Stelmoeren
4. Kraag op remstang
5. 5–7 mm
6. Contramoer en gaffel
7. Taats
Onderhoud van de zekering
Onderhoudsinterval/Specificatie
De elektrische installatie is beveiligd door middel van
zekeringen. Deze behoeven geen onderhoud. Als er een
zekering is doorgebrand, moet u echter het onderdeel of
circuit controleren op defecten of kortsluiting.
Zekering: Hoofdleiding F1 – 20 A, steekzekering-type
Wisselstroomdynamo F2 – 20 A,
steekzekering-type
1. Til de stoel omhoog om toegang te krijgen tot de
zekeringhouder (Fig. 59).
2. Om een zekering te vervangen, trekt u de zekering
omhoog (Fig. 59).
m–3653
2
1
Figuur 59
1. Hoofdleiding – 20 A 2. Wisselstroomdynamo –
20 A
49
Onderhoud van de accu
Accuklemmen, accupolen en dergelijke onder-
delen bevatten lood en loodverbindingen. Van
deze stoffen is bekend dat ze kanker en schade
aan de voortplantingsorganen veroorzaken. Was
altijd uw handen nadat u met deze onderdelen in
aanraking bent geweest.
Waarschuwing
Zuurpeil controleren
1. Zet de motor af. Open de motorkap en ga naar de
plaats waar de accu zich bevindt.
2. Kijk aan de zijkant van de accu. Het zuurpeil moet tot
aan de bovenste streep komen (Fig. 60). Het zuurpeil
mag nooit onder de onderste streep komen (Fig. 60).
3. Als het zuurpeil te laag is, moet u bijvullen met de
vereiste hoeveelheid gedistilleerd water; zie Accu
bijvullen met water, blz. 50.
1
2
3
m–5004
Figuur 60
1. Vuldoppen
2. Bovenste streep
3. Onderste streep
Gevaar
Accuzuur bevat zwavelzuur; dit is een dodelijk gif
dat ernstige brandwonden veroorzaakt.
U mag accuzuur nooit innemen en moet elk
contact met huid, ogen of kleding vermijden.
Draag een veiligheidsbril en
rubberhandschoenen om uw ogen en handen te
beschermen.
Vul de accu alleen bij op plaatsen waar schoon
water aanwezig is om indien nodig uw huid af
te spoelen.
Neem alle instructies in acht en houd u aan alle
veiligheidsberichten op de accuzuurcontainer.
Accu monteren
1. Plaats de accu in een bak met de accupolen gericht
naar de motor (Fig. 61).
2. Bevestig de pluskabel (rood) aan de pluspool (+) van
de accu.
3. Bevestig vervolgens de minkabel en de aardingskabel
aan de minpool (–) van de accu.
4. Bevestig de kabels met 2 bouten (1/4 x 3/4 inch),
2 ringen (1/4 inch) en 2 borgmoeren (1/4 inch)
(Fig. 61).
5. Schuif het rode stofkapje voor de accupool op de
pluspool (rood) van de accu.
6. Zet de accu vast met J-bouten, een bevestigingsband,
2 ringen (1/4 inch) en 2 vleugelmoeren (1/4 inch)
(Fig. 61).
1
9 5
2
6
7
10
4
3
8
11
7
m–559
Figuur 61
1. Accu
2. Stofkapje van accupool
3. Pluskabel van de accu
4. Minkabel van de accu
5. Aardingskabel
6. Bout, 1/4 x 3/4 inch
7. Ring, 1/4 inch
8. Borgmoer, 1/4 inch
9. Accuklembeugel
10. J-bouten
11. Vleugelmoer, 1/4 inch
50
Accu verwijderen
Accupolen of metalen gereedschappen kunnen
kortsluiting maken met metalen onderdelen van
de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan.
Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing
komen, die lichamelijk letsel kunnen veroorzaken.
Zorg ervoor dat bij het verwijderen of
installeren van de accu de accupolen niet in
aanraking komen met metalen onderdelen van
de machine.
Voorkom dat metalen gereedschappen
kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen
en metalen onderdelen van de machine.
Waarschuwing
Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan
dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg
hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen
accugassen tot ontploffing komen, die lichamelijk
letsel kunnen veroorzaken.
U moet altijd de minkabel (zwart) altijd
losmaken van de accu los voordat u de
pluskabel (rood) losmaakt.
U moet altijd eerst de pluskabel (rood) van de
accu aansluiten voordat u de minkabel (zwart)
aansluit.
Waarschuwing
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te
verlaten.
3. Til de bestuurdersstoel omhoog.
4. Maak eerst de minkabel en de aardingskabel los van de
minpool (–) van de accu (Fig. 61).
5. Schuif het rode stofkapje voor de accupool van de
pluspool (rood) van de accu. Verwijder vervolgens de
pluskabel (rood) van de accu (Fig. 61).
6. Maak beide vleugelmoeren los (1/4 inch) waarmee de
accuklembeugel is bevestigd (Fig. 61).
7. Verwijder de accu.
Accu bijvullen met water
Opmerking: Vul de accu nooit bij met gedistilleerd water
terwijl de accu nog in de machine zit. Er zou dan accuzuur
op andere onderdelen kunnen komen, wat tot corrosie kan
leiden.
U kunt de accu het best bijvullen met gedistilleerd water
net voordat u de machine gaat gebruiken. Het water
vermengt zich dan goed met het accuzuur.
1. Verwijder de accu uit de machine.
2. Maak de bovenkant van de accu schoon met een
tissue.
3. Verwijder de vuldoppen van de accu (Fig. 60).
4. Giet langzaam gedistilleerd water in de accu-cellen,
totdat het peil tegen de bovenste streep op de
accubehuizing staat (Fig. 60).
Belangrijk De accu niet te vol vullen; uitgelopen
accuzuur (zwavelzuur) kan ernstige corrosie en
beschadiging van het chassis veroorzaken.
5. Wacht na het bijvullen van de accucellen vijf tot tien
minuten. Vul indien nodig gedistilleerd water bij totdat
het zuurpeil de bovenste streep (Fig. 60) op de
accubehuizing bereikt.
6. Plaats de vuldoppen weer op de accu.
Accu opladen
Bij het opladen produceert de accu gassen die tot
ontploffing kunnen komen.
Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor
dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu
komen.
Waarschuwing
Belangrijk Zorg ervoor dat de accu altijd volledig
geladen is (soortelijk gewicht 1,265). Dit is vooral
belangrijk om beschadiging van de accu bij temperaturen
beneden 0°C te voorkomen.
1. Accu uit het chassis verwijderen, zie Accu
verwijderen, blz. 50.
2. Controleer het zuurpeil; zie Zuurpeil controleren, blz. 49.
3. Zorg ervoor dat de vuldoppen op de accu zijn
geplaatst. Laad de accu 10 tot 15 minuten op bij 25 tot
30 A of 30 minuten bij 4–6 A.
51
4. Zodra de accu volledig is opgeladen, haalt u de
oplader uit het stopcontact en maakt u vervolgens de
oplaadkabels los van de accuklemmen (Fig. 62).
4
1
2
3
m–4970
Figuur 62
1. Pluspool van de accu
2. Minpool van de accu
3. Rode (+) oplaadkabel
4. Zwarte (–) oplaadkabel
5. Monteer de accu in de machine en sluit de accukabels
aan; zie Accu monteren, blz. 49.
Opmerking: Gebruik de machine nooit wanneer de accu
is losgekoppeld; dit kan beschadigingen aan het
elektrische systeem tot gevolg hebben.
Maaidek horizontaal stellen in
drie standen
Belangrijk Er zijn slechts 3 meetstanden nodig om het
maaidek horizontaal te stellen.
De machine instellen
1. Plaats de maaimachine op een horizontaal oppervlak.
2. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
3. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te
verlaten.
4. Controleer de spanning van alle vier banden. Indien
nodig, banden oppompen tot 13 psi (90 kPa).
5. Zet het maaidek op de maaihoogte van 76 mm.
6. Controleer de vier kettingen. De kettingen moeten
gespannen zijn.
Opmerking: De achterste kettingen moeten worden
versteld t.o.v. de bovenkant van de gleuf, waar zij zijn
bevestigd aan het maaidek.
Als een van de achterste kettingen slap is, moet u de
voorste steunarm aan dezelfde kant lager (losser)
zetten. Zie Schuinstand van maaidek instellen, blz. 52.
Als een van de voorste kettingen slap is, moet u de
voorste steunarm voor deze ketting hoger (vaster)
zetten. Zie Schuinstand van maaidek instellen, blz. 52.
Maaidek horizontaal stellen
1. Zet het rechter maaimes in de schuinstand (Fig. 63).
2. Meet bij punt B (Fig. 63) de afstand tussen een
horizontaal oppervlak en de snijrand van het rechter
maaimes (Fig. 64).
3. Noteer deze afstand. Deze afstand moet ongeveer 79
tot 82 mm bedragen.
4. Zet het linker maaimes in de schuinstand (Fig. 63).
5. Meet bij punt C (Fig. 63) de afstand tussen een
horizontaal oppervlak en de snijrand van het linker
maaimes (Fig. 64).
6. Noteer deze afstand. Deze afstand moet ongeveer 79
tot 82 mm bedragen.
B
m–1078
C
Voorkant
Figuur 63
m–2539
AFSTAND TUSSEN SNIJRAND EN HORIZONTAAL
OPPERVLAK METEN
Figuur 64
52
7. Als de afstanden bij punten B of C niet correct zijn,
maakt u de bout los waarmee de achterste ketting is
bevestigd aan de achterste steunarm (Fig. 65).
1
1
5
4
3
Voorkant
2
2
6
7
m–6920
Figuur 65
1. Achterste ketting
2. Achterste steunarm
3. Bout
4. Contramoer
5. Stelbout
6. Voorste wartel
7. Voorste steunarm
8. Maak de contramoer onder de achterste steunarm los
en draai aan de stelbout totdat de afstand 79–82 mm
bedraagt.
Opmerking: Het verdient aanbeveling dat de afstand aan
beide kanten van het maaidek hetzelfde is.
9. Draai de contramoer onder de achterste steunarm vast
alsmede de bout waarmee de ketting is bevestigd aan
de achterste steunarm.
10.Stel de andere kant af indien dit nodig is.
Schuinstand van het maaidek instellen
1. Zet het rechter maaimes in de schuinstand (Fig. 66).
2. Meet bij punt A (Fig. 66) de afstand tussen een
horizontaal oppervlak en de snijrand van het rechter
maaimes (Fig. 67).
3. Noteer deze afstand.
4. Meet bij punt B (Fig. 66) de afstand tussen een
horizontaal oppervlak en de snijrand van het rechter
maaimes (Fig. 67).
5. Noteer deze afstand.
6. Het maaimes moet 6 tot 10 mm lager staan bij punt
A dan bij punt B (Fig. 66). Indien dit niet het geval is,
gaat u als volgt te werk.
B
m–1078
A
Voorkant
Figuur 66
m–2539
AFSTAND TUSSEN SNIJRAND EN HORIZONTAAL
OPPERVLAK METEN
Figuur 67
Opmerking: Beide voorste wartels moeten in dezelfde
mate worden afgesteld ten behoeve van een gelijkmatige
kettingspanning.
7. Draai de contramoeren op de voorkant van de rechter-
en linkerwartel ongeveer 13 mm (Fig. 68) los.
8. Draai aan de drukmoeren op de linker- en rechterzijde
van de machine totdat de voorkant van het maaimes
bij A 6 tot 10 mm lager staat dan de achterkant bij
B (Fig. 68).
9. Draai de contramoeren van beide wartels vast tegen de
voorste wartel om de hoogte te borgen.
10.Controleer of de spanning op de kettingen gelijk is, en
stel opnieuw af indien dit nodig is.
53
Drukveer afstellen
1. Zet de hefhendel van het maaidek omhoog in de
transport-stand (Fig. 68).
2. Controleer de afstand tussen de twee grote ringen;
deze moet 260 mm bedragen (Fig. 68).
3. U kunt deze afstand instellen door de contramoer van
de veer los te draaien en vervolgens te draaien aan de
moer op de voorkant van elke veer (Fig. 68). Als u de
moer rechtsom draait, wordt de veer korter; als u de
moer linksom draait wordt de veer langer.
4. U borgt de moer in deze positie door de contramoer
van de veer vast te draaien (Fig. 68).
Voorkant
2
1
3
4
5
7
6
8
8
m–6921
Figuur 68
1. 260 mm tussen de grote
ringen
2. Voorste moer
3. Contramoer van veer
4. Voorste wartel
5. Contramoer van wartel
6. Drukmoer
7. Voorste steunarm
8. Grote ring
Duwarmen afstellen
Indien nodig kunt u de duwarmen afstellen om de
spanning van de drijfriem van het maaidek te verhogen of
te verminderen.
1. Om de duwarmen af te stellen, draait u de contramoer
los en draait u de kogelverbinding telkens één slag
linksom (Fig. 69).
2. Stel beide zijden in gelijke mate af. De nominale
lengte van elke duwarm moet 389 mm zijn (Fig. 69).
Opmerking: U verhoogt de spanning door de duwarmen
te verlengen en uw vermindert de spanning door de
duwarmen korter te maken.
4
3
2
1
m–6273
Figuur 69
1. Duwarm
2. 389 mm nominaal
3. Contramoer
4. Kogelverbinding
Onderkant van het maaidek
reinigen
Verwijder elke dag aangekoekt gras van de onderkant van
het maaidek.
1. Plaats de maaimachine op een horizontaal oppervlak.
2. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
3. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te
verlaten.
4. Hef het maaidek op in de transport-stand.
5. Krik de voorkant van de machine omhoog en plaats
deze op kriksteunen.
Een mechanische of hydraulische krik kan een
machine niet altijd dragen. Als de machine dan
valt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.
Plaats de machine altijd op een kriksteun.
Gebruik nooit een hydraulische krik.
Waarschuwing
Riemen controleren
Controleer alle riemen om de 50 bedrijfsuren.
1. Controleer de riemen op scheuren, gerafelde randen,
schroeiplekken of andere schade. Vervang beschadigde
riemen.
54
Maaidekriem vervangen
Tekenen dat een riem aan het slijten is, zijn: gieren tijdens
het draaien van de riem, slippen van de messen tijdens het
maaien, gerafelde randen, schroeiplekken en scheuren.
Vervang de riem als u één van deze zaken constateert.
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te
verlaten.
3. Verwijder de drijfriemkappen op de buitenste assen.
4. Draai de buitenmoer op de veeroogbout los (Fig. 70).
2
M–4197
14
3
7
5
6
Figuur 70
Bovenaanzicht
1. Buitenmoer
2. Spanpoelie
3. Arm van spanpoelie
4. Veeroogbout
5. Veer
6. 238±3 mm
7. Maaidekriem
5. Verwijder de riem. Begin bij de buitenste poelie en
draai de riem af (Fig. 71).
Opmerking: U mag de veer niet verwijderen.
De veer is onder spanning gemonteerd en kan
lichamelijk letsel veroorzaken.
Laat de veer op de veeroogbout zitten.
Waarschuwing
6. Verwijder de veerbelaste spanpoelie (Fig. 70).
7. Laat de nieuwe riem door de arm van de spanpoelie
lopen (Fig. 70).
8. Plaats de spanpoelie terug en laat de riem over de
andere poelies lopen (Fig. 71).
9. Draai de buitenmoer weer vast op de veeroogbout
(Fig. 70).
Opmerking: Controleer de lengte van de veer. De lengte
van de veer moet bij de montage 238 ± 3 mm bedragen.
Indien de lengte niet correct is, moet u deze afstellen
(Fig. 70).
10.Monteer de drijfriemkappen op de buitenste assen.
1
2
3
4
5
M–4269
Figuur 71
Bovenaanzicht
1. Maaidekriem
2. Arm van spanpoelie
3. Buitenste poelie
4. Veer
5. Spanpoelie
55
Aandrijfriem van pomp
vervangen
Controleer de aandrijfriem van de pomp om de 50
bedrijfsuren op beschadiging.
1. Verwijder eerste de maaidekriem. Zie Maaidekriem
vervangen, blz. 54.
2. Verwijder de bout uit de beugel van de koppeling en
maak de elektrische draden van de koppeling los
(Fig. 72).
3. Trek de veerbelaste spanpoelie opzij. Verwijder de
tractieriem van de motor en de poelies van de pomp
van het hydraulische systeem (Fig. 72).
4. Monteer een nieuwe riem rond de motor en de poelies
van de pomp van het hydraulische systeem (Fig. 72).
5. Trek de veerbelaste spanpoelie opzij en richt de riem.
Haal de druk van de veerbelaste spanpoelie (Fig. 72).
6. Plaats de maaidekriem terug.
m–4119
1
2
3
5
4
6
Figuur 72
1. Beugel van koppeling
2. Bout
3. Elektrische kabels van
koppeling
4. Riem
5. Spanpoelie
6. Koppeling
Grasgeleider vervangen
Als een afvoeropening niet is afgesloten, kan de
maaimachine voorwerpen in de richting van de
bestuurder of omstanders werpen. Dit kan ernstig
lichamelijk letsel veroorzaken. Daarnaast kunt u
ook in contact komen met het mes.
Gebruik de maaimachine nooit zonder afdekplaat,
mulch-plaat of een grasafvoer en een grasvanger.
Waarschuwing
1. Verwijder de borgmoer, bout, veer en afstandsstuk
waarmee de bevestigingen van de grasgeleider
vastzitten op de draaibeugels (Fig. 73). Verwijder een
beschadigde of versleten grasgeleider.
2. Monteer de grasgeleider zoals wordt getoond in
Figuur 73.
Belangrijk De grasgeleider moet omlaag in positie
kunnen klappen. Til de grasgeleider omhoog om te
controleren of deze volledig omlaag klapt.
6
1
5
m–5037
4
2
3
7
8
Figuur 73
1. Bout
2. Afstandsstuk
3. Borgmoer
4. Veer
5. Veer, gemonteerd
6. Grasgeleider
7. L eind van veer, achter de
rand van het maaidek
plaatsen alvorens de bout
te monteren
8. J -vormige haakeind van
veer
Afvalverwijdering
Motorolie, hydraulische vloeistof en motorkoelvloeistof
verontreinigen het milieu. Verwijder deze stoffen
overeenkomstig de plaatselijke voorschriften.
56
Elektrisch schema
A
Y
T
I
Y
Y
OR
OR
VIO
I A
OR
KEY SW
B
S
X
GN
BU
BN
BK
R
BLUE
BROWN
T
R
TAN
RED
PINK
GND
BK
BK
GY
DK.GN
SHOWN WITH
LEVER IN
NEUTRAL
POSITION
LT.BU
DK.GN
BK
P1–B
P1–C P2–C
BN
T
BK
K1
(KILL RELAY)
DK.BU
HOUR
METER
R
OR R
SW1
W
F2
20A
DK.BU
OR
W
VIO
OR
GY
GND
ORANGE
GREY
GREEN
Y
W
YELLOW
WHITE
VIOLET
SHOWN WITH
LEVER IN
NEUTRAL
POSITION
GY
X S
–+
Y B
R
BLACK
GY
BK
OR/BKOR/BK
DK.GN/W
(IGNITION)
LT.GN BK/R
LT.BU
LIGHT BLUE
DK.BU
DARK BLUE
OR/BK
ORANGE/BLACK
PK/BK
PINK/BLACK
VIO
PK
WIRE COLOR CODES
(NEUTRAL)
SW5
LT.BU
(BRAKE)
SW3
SHOWN WITH
PARK BRAKE
DISENGAGED
P1–A
PK/BK
DK.GN
SW6
(SEAT SW)
F1
20A
+
BATTERY
GND
DK.GN/W
DARK GREEN/WHITE DARK GREEN
DK.GN
LT.GN
DELAY MODULE
100–6186
SHOWN IN
OFF POSITION
2
3
5
4
1
SW7
(TILT SW)
SHOWN WITH
OPERATOR
IN SEAT
+
STARTER
LIGHT GREEN BLACK/RED
SW4
(NEUTRAL)
(PTO)
SW2
REG
MAG
FUEL
OIL
AC
FUEL
SOLINIOD
OIL
SWITCH
SPARK PLUG SPARK PLUG
IGNITION
MODULES
AC
PTO
CLUTCH
SWITCH OPENS
WHEN TILTED
PAST 60 DEGREES
FROM VERTICAL
TERMINAL VIEW FROM
BACK OF SWITCH
OFF NO CONNECTION
ON B I A AND X Y
START B I S
KEY SWITCH PN 88–9830
2
3
5
4
1
(START RELAY)
K2
SOLINOID
57
Reiniging en stalling
1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking
en draai het contactsleuteltje op Uit. Maak de
bougiekabel los van de bougie. Verwijder het
contactsleuteltje.
2. Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele
machine verwijderen, met name van de motor en het
hydraulische systeem. Verwijder vuil en kaf van
buitenkant van de cilinder, de koelribben van de
cilinderkop en het ventilatorhuis.
Belangrijk U kunt de machine met een mild
reinigingsmiddel en water wassen. Was de machine nooit
met een hogedrukreiniger. Gebruik niet te veel water,
vooral niet in de buurt van het bedieningspaneel, de
motor, de hydraulische pompen en de accu.
3. Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie
Onderhoud van het luchtfilter, blz. 35.
4. Smeer de machine; zie Smeren, blz. 40.
5. Ververs de olie en vervang het filter van het carter; zie
Motoroliepeil controleren, blz. 36.
6. Vervang het hydraulische filter; zie Onderhoud van het
hydraulische systeem, blz. 42.
7. Controleer de bandenspanning; zie Bandenspanning
controleren, blz. 41.
8. Laad de accu op; zie Onderhoud van de accu, blz. 49.
9. Schraap dik aangekoekt gras en vuil van de onderkant
van de maaimachine. Spoel vervolgens de machine
schoon met een tuinslang.
Opmerking: Laat de machine na het wassen 2 tot
5 minuten met ingeschakelde aftakas en de motor bij een
hoog toerental lopen.
10.Controleer de conditie van de maaimessen. Zie
Onderhoud van de maaimessen, blz. 33.
11. Wanneer de machine langer dan 30 dagen niet wordt
gebruikt, moet deze worden voorbereid op stalling. De
machine wordt als volgt voorbereid op stalling.
A. Voeg een stabilizer/conditioner op aardoliebasis toe
aan de brandstof in de tank. Volg de mengvoor-
schriften van de fabrikant van de stabilizer op.
Gebruik geen stabilizer op alcoholbasis (ethanol
of methanol).
Opmerking: Stabilizer/conditioner werkt het best als het
met verse benzine wordt vermengd en altijd wordt
gebruikt.
B. Laat de motor vijf minuten lopen om de stabilizer/
conditioner door het brandstofsysteem te verspreiden.
C. Zet de motor af, laat deze afkoelen, en laat de
brandstoftank leeglopen; zie Onderhoud van de
brandstoftank, blz. 39.
D. Motor opnieuw starten en laten lopen totdat deze
afslaat.
E. Choke de motor. Start de motor en laat deze lopen
totdat de motor niet meer start.
F. U moet brandstof op de juiste wijze afvoeren.
Verwerk deze overeenkomstig de plaatselijk
geldende voorschriften.
Belangrijk Benzine waaraan stabilizer/conditioner is
toegevoegd, niet langer dan 90 dagen bewaren.
12.Verwijder de bougies en controleer de toestand ervan;
zie Onderhoud van de bougie, blz. 38. Laat de bougies
uit de motor en giet twee eetlepels motorolie in het
bougiegat. Gebruik de startmotor om de motor te laten
draaien en zo de olie over de cilinderwand te
verspreiden. Monteer de bougies. De bougiekabel niet
op de bougies drukken.
13.Controleer alle bouten, schroeven en moeren en draai
deze vast. Beschadigde delen repareren of vervangen.
14.Krassen en beschadigingen van de lak bijwerken.
Bijwerklak is verkrijgbaar bij een erkende Service
Dealer.
15.Stal de machine in een schone, droge garage of op-
slagruimte. Verwijder het sleuteltje uit het contact en
bewaar dit buiten bereik van kinderen of onbevoegde
personen. Dek de machine af om deze te beschermen
en schoon te houden.
58
Storingen, oorzaak en remedie
Probleem Mogelijke oorzaken Remedie
Startmotor draait niet.
1. De aftakas is ingeschakeld. 1. Aftakas uitschakelen.
2. Parkeerrem niet in werking
gesteld.
2. Parkeerrem in werking stellen.
3. Bestuurder zit niet op de stoel.
4. Accu is leeg.
3. Plaats nemen op de
bestuurdersstoel.
4. Accu opladen.
5. Elektrische aansluitingen
gecorrodeerd of los.
5. Controleren of elektrische
aansluitingen goed contact
maken.
6. Zekering doorgebrand. 6. Zekering vervangen.
7. Relais of schakelaar defect. 7. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
Motor start niet, start moeilijk of
blijft niet lopen.
1. Brandstoftank leeg.
2. Brandstofklep dichtgedraaid.
1. Tank met benzine vullen.
2. Brandstofklep openen.
3. Choke staat niet op Aan. 3. Chokehendel op Aan zetten.
4. Luchtfilter vuil. 4. Luchtfilterelement reinigen of
vervangen.
5. Bougiekabels los of niet op
bougie aangesloten.
5. Kabels op bougie aansluiten.
6. Bougies zijn aangetast, vuil of
hebben onjuiste
elektrodenafstand.
6. Nieuwe bougies met juiste
elektrodenafstand monteren.
7. Vuil in brandstoffilter. 7. Brandstoffilter vervangen.
8. Vuil, water of oude benzine in
brandstofsysteem.
8. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
Motor levert te weinig vermogen.
1. Motor overbelast. 1. De rijsnelheid verminderen.
gg
2. Luchtfilter vuil. 2. Luchtfilterelement reinigen.
3. Oliepeil in carter te laag. 3. Carter bijvullen met motorolie.
4. Koelribben en luchtkanalen
onder ventilatorhuis verstopt.
4. Koelribben en luchtkanalen
ontstoppen.
5. Bougies zijn aangetast, vuil of
hebben onjuiste elektroden-
afstand.
5. Nieuwe bougies met juiste
elektrodenafstand monteren.
6. Vuil in brandstoffilter. 6. Brandstoffilter vervangen.
7. Vuil, water of oude benzine in
brandstofsysteem.
7. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
Motor raakt oververhit.
1. Motor overbelast. 1. De rijsnelheid verminderen.
2. Oliepeil in carter te laag. 2. Carter bijvullen met motorolie.
3. Koelribben en luchtkanalen
onder ventilatorhuis verstopt.
3. Koelribben en luchtkanalen
ontstoppen.
59
Probleem RemedieMogelijke oorzaken
Machine rijdt niet.
1. Tractieriem versleten, los of
gebroken.
1. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
2. Tractiedrijfriem van poelie af. 2. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
3. Peil van hydraulische vloeistof
te laag.
3. Reservoir bijvullen met
hydraulische vloeistof.
Abnormale trillingen.
1. Bevestigingsbouten van motor
zitten los.
1. Bevestigingsbouten van motor
aandraaien.
2. Losse motorpoelie, spanpoelie
of mespoelie.
2. Desbetreffende poelie
vastzetten.
3. Motorpoelie beschadigd. 3. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
4. Maaimessen verbogen of niet
in balans.
4. Nieuwe maaimessen monteren.
5. Mesbout zit los. 5. Mesbout aandraaien.
6. Losse motorpoelie, spanpoelie
of mespoelie.
6. Desbetreffende poelie
vastzetten.
7. Motorpoelie beschadigd. 7. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
8. Mesas verbogen. 8. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
Onregelmatige maaihoogte.
1. Messen zijn niet scherp. 1. Messen slijpen.
gg g
2. Maaimessen zijn verbogen. 2. Nieuwe maaimessen monteren.
3. Maaidek staat niet horizontaal. 3. Maaidek horizontaal stellen
(dwarsrichting) en schuinstand
(lengterichting) afstellen.
4. Maatwiel niet correct afgesteld.
5. Onderkant van de maaikast is
vuil.
4. Hoogte van maatwiel afstellen.
5. Onderkant van het maaidek
schoonmaken.
6. Bandenspanning is niet correct. 6. Banden op juiste spanning
brengen.
7. Mesas verbogen. 7. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
Messen draaien niet.
1. Tractieriem versleten, los of
gebroken.
1. Nieuwe drijfriem monteren.
2. Drijfriem van poelie af. 2. Drijfriem monteren en assen en
riemgeleiders op juiste stand
controleren.
3. De elektrische koppeling werkt
niet.
3. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60

Toro Z147 Z Master, With 112cm SFS Side Discharge Mower Handleiding

Type
Handleiding