Toro Z149 Z Master, With 112cm SFS Side Discharge Mower Handleiding

Type
Handleiding
Gebruikershandleiding
Registreer uw product op www.Toro.com
Vertaling van de oorspronkelijke instructies (NL)
Form No. 3351-698
Z149 Z Master
Met 112 cm SFS Machine met zijafvoer
Modelnr. 74411TE – Serienr. 250000001 en hoger
2
2004 door The Toro Company
8111 Lyndale Avenue South
Bloomington, MN 55420-1196
U kunt contact met ons opnemen op www.Toro.com
Alle rechten voorbehouden
Gedrukt in de VS
Bewaar deze Gebruikershandleiding bij uw machine.
Als de Gebruikershandleiding beschadigd raakt of
onleesbaar wordt, moet deze onmiddellijk worden
vervangen. Nieuwe exemplaren kunt u bestellen via de
fabrikant van de motor.
Inhoud
Blz.
Inleiding 3. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veiligheid 3. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veilige bediening 3. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veilige Bediening Toro Rijdende Maaimachine 5. .
Geluidsdruk 6. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Geluidsvermogen 6. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Trilling 6. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Hellingsdiagram 7. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veiligheids- en instructiestickers 9. . . . . . . . . . . . .
Benzine en olie 15. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Aanbevolen benzine 15. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Gebruik van een brandstof stabilizer/conditioner 15. .
Brandstoftank vullen 15. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Oliepeil van de motor controleren 15. . . . . . . . . . . .
Gebruiksaanwijzing 16. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
De omkiepbeveiliging gebruiken
(ROPS, Rollover Protection System) 16. . . . . . . . .
Veiligheid staat voorop 17. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bedieningsorganen 18. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Parkeerrem gebruiken 18. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Starten en stoppen van de motor 19. . . . . . . . . . . . .
Bediening van de aftakas 19. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Het Veiligheidssysteem 20. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Vooruit- en achteruitrijden 20. . . . . . . . . . . . . . . . . .
De machine stoppen 21. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
De maaihoogte instellen 21. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Antiscalpeerrollers afstellen 22. . . . . . . . . . . . . . . . .
Keerplaten monteren en verwijderen 22. . . . . . . . . .
Uitblaasplaten monteren en verwijderen 25. . . . . . .
Bestuurdersstoel instellen 25. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Machine met de hand duwen 26. . . . . . . . . . . . . . . .
De zijafvoer gebruiken 26. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Transport van de machine 26. . . . . . . . . . . . . . . . . .
De machines laden 27. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Maaitips 28. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Blz.
Onderhoud 29. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Aanbevolen onderhoudsschema 29. . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de maaimessen 30. . . . . . . . . . . . . .
Het koelsysteem reinigen 32. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van het luchtfilter 33. . . . . . . . . . . . . . . .
Motoroliepeil controleren 34. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de bougie 35. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Brandstoffilter vervangen 36. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Benzine aftappen uit de brandstoftank 37. . . . . . . . .
Smeren 37. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bandenspanning controleren 38. . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van het hydraulische systeem 39. . . . . .
Afvalverwijdering 41. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Neutraalstand van hendel afstellen 41. . . . . . . . . . . .
Neutraalstand hydraulische pomp afstellen 42. . . . .
De sporing afstellen 43. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Lager van draaipunt van zwenkwiel afstellen 44. . .
Gleufmoer van wielnaaf controleren 44. . . . . . . . . .
Maaidek horizontaal stellen in drie standen 45. . . . .
Duwarmen afstellen 47. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderkant van het maaidek reinigen 47. . . . . . . . . .
De riemen controleren 47. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Drijfriem van maaidek vervangen 47. . . . . . . . . . . .
Aandrijfriem van pomp vervangen 48. . . . . . . . . . . .
Parkeerrem afstellen 49. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de zekeringen 49. . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de accu 50. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Grasgeleider vervangen 51. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Afvalverwijdering 52. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Elektrisch schema 53. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Reiniging en stalling 54. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Storingen, oorzaak en remedie 55. . . . . . . . . . . . . . . . . .
3
Inleiding
Lees deze handleiding zorgvuldig, zodat u weet hoe u het
voertuig op de juiste wijze kunt gebruiken en onderhouden.
De informatie in deze handleiding kan u en anderen helpen
letsel en schade te voorkomen. Hoewel Toro veilige
producten ontwerpt en fabriceert, blijft u verantwoordelijk
voor het juiste en veilige gebruik van het voertuig.
U kunt rechtstreeks contact met Toro opnemen op
www.Toro.com om informatie over producten en
accessoires te verkrijgen, een dealer te vinden of uw
product te registreren.
Als u service, originele Toro-onderdelen of aanvullende
informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een
erkende Service Dealer of met de klantenservice van Toro.
U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer
van het product te vermelden. De locatie van het plaatje
met het modelnummer en het serienummer van het product
is aangegeven op Figuur 1.
1
m–3648
Figuur 1
1. Locatie van het modelnummer en het serienummer.
U kunt het modelnummer en het serienummer noteren in de
ruimte hieronder:
Modelnr.:
Serienr.:
In deze handleiding is een systeem gebruikt om mogelijke
gevaren aan te duiden en u te attenderen op bijzondere
aanwijzingen om lichamelijk (mogelijk dodelijk) letsel van
u en anderen te voorkomen. De termen Gevaar,
Waarschuwing en Voorzichtig duiden de mate van het
risico aan. Ga als regel altijd voorzichtig te werk.
Gevaar duidt op een zeer gevaarlijke situatie die ernstig
letsel of de dood tot gevolg zal hebben wanneer de
veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.
Waarschuwing duidt op een gevaarlijke situatie die ernstig
letsel of de dood tot gevolg kan hebben wanneer de
veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.
Voorzichtig duidt op een gevaarlijke situatie die licht letsel
tot gevolg kan hebben wanneer de veiligheidsvoorschriften
niet in acht worden genomen.
Er worden in deze handleiding nog twee woorden gebruikt
om u op belangrijke informatie te wijzen. Belangrijk
attendeert u op bijzondere technische informatie en
Opmerking: duidt algemene informatie aan die uw
bijzondere aandacht verdient.
Veiligheid
Deze machine voldoet ten minste aan de Europese
normen, van kracht op het moment van produktie.
Onjuist gebruik of onderhoud door de gebruiker of
eigenaar kan echter letsel veroorzaken. Om het risico
van letsel te verminderen, dient u zich aan de volgende
veiligheidsinstructies te houden en altijd op het
veiligheidssymbool te letten, dat betekent
VOORZICHTIG, WAARSCHUWING of GEVAAR –
“instructie voor persoonlijke veiligheid”. Niet-naleving
van de instructie kan leiden tot lichamelijk of dodelijk
letsel.
Veilige bediening
De volgende instructies zijn ontleend aan de CEN norm EN
836:1997.
Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen
uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om
ernstig of mogelijk dodelijk letsel te voorkomen.
Instructie
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u de
maaimachine gaat gebruiken. Zorg ervoor dat u
vertrouwd raakt met bedieningsorganen en weet hoe u
de machine moet gebruiken.
Laat nooit kinderen of personen die de instructies niet
kennen de maaimachine gebruiken. Voor de bestuurder
kan een wettelijke minimumleeftijd gelden.
Houd iedereen weg uit het gebied waarin u de machine
gebruikt, met name kinderen en huisdieren.
Onthoud dat de bestuurder verantwoordelijk is voor
ongevallen of schade aan andere personen of hun
eigendommen.
Het is niet toegestaan passagiers te vervoeren.
Elke bestuurder moet ervoor zorgen dat hij of zij
professionele en praktische instructie krijgt. Bij een
dergelijke instructie moet de nadruk liggen op:
zorgvuldigheid en concentratie bij het werken met
tractorvoertuigen;
4
als de maaimachine op een helling begint te glijden,
kan dat niet met de schakelhendels worden
gecorrigeerd. De belangrijkste oorzaken voor het
verliezen van de controle zijn:
onvoldoende grip van de wielen, in het bijzonder
op nat gras,
te snel rijden,
onjuist gebruik van de rem,
het type machine is niet geschikt voor het
specifieke werk,
zich onvoldoende bewust zijn van de specifieke
omstandigheden van het terrein, met name op
hellingen,
onjuiste bevestiging en verdeling van lasten.
Voor ingebruikname
Draag tijdens het maaien altijd een lange broek en
stevige schoenen. Draag geen schoenen met open tenen
en loop niet op blote voeten.
Inspecteer het terrein waarop u de maaimachine gaat
gebruiken grondig en verwijder eventuele voorwerpen
die door de machine kunnen worden uitgeworpen.
Waarschuwing – Brandstof is zeer ontvlambaar.
Bewaar brandstof uitsluitend in tanks of blikken die
daar speciaal voor bedoeld zijn.
Vul de brandstoftank nooit binnenshuis; tijdens het
bijvullen niet roken.
Vul zo nodig brandstof bij voordat u de motor
aanzet. Nooit de dop van de brandstoftank
verwijderen of brandstof bijvullen als de motor
loopt of heet is.
Probeer de motor niet te starten als er brandstof is
gemorst. Verwijder de machine dan uit de buurt van
de plek waar is gemorst, en voorkom elke vorm van
open vuur of vonken totdat de brandstofdampen
volledig zijn verdwenen.
Zorg voor een goede bevestiging van afsluitdoppen
van brandstoftanks en -blikken.
Vervang geluiddempers die gebreken vertonen.
Controleer de messen, bevestigingsbouten en het
maaimechanisme altijd op sporen van slijtage of
beschadiging voor het gebruik. Vervang versleten of
beschadigde messen en bouten altijd als complete set
om een goede balans te behouden.
Let op dat bij machines met meer maaimessen andere
messen kunnen gaan draaien doordat u een mes draait.
Gebruiksaanwijzing
Let goed op, verminder uw snelheid en wees voor-
zichtig als u een bocht maakt. Kijk achterom en naar
links en naar rechts voordat u van richting verandert.
Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen,
omdat zich daar giftige koolmonoxidedampen kunnen
verzamelen.
Maai uitsluitend bij daglicht of goed kunstlicht.
Alle werktuigkoppelingen uitschakelen en versnelling
in vrij schakelen alvorens de motor te starten.
Gebruik de maaimachine niet op hellingen van meer
dan 15 graden.
Denk eraan dat elke helling gevaarlijk is. Het rijden op
met gras begroeide hellingen vereist bijzondere
zorgvuldigheid. Om te voorkomen dat de machine
kantelt:
niet plotseling stoppen of starten op een helling;
houd de snelheid laag op hellingen en in scherpe
bochten;
let op bulten en kuilen en andere verborgen gevaren;
Ga zorgvuldig te werk als u lasten sleept of zware
werktuigen gebruikt.
Gebruik uitsluitend goedgekeurde trekstangbevesti-
gingspunten.
Beperk de belasting tot wat u veilig kunt beheersen.
Maak geen scherpe bochten. Ga zorgvuldig te werk
als u achteruitrijdt.
Let op het verkeer bij oversteken en in de buurt van de
openbare weg.
Zet de maaimessen stil voordat u andere oppervlakken
dan grasvelden oversteekt.
Bij gebruik van werktuigen nooit de afvoeropening naar
omstanders toe richten of personen in de buurt van de in
werking zijnde machine laten komen.
Gebruik de machine nooit als schermen, schilden of
andere beveiligingsmiddelen zijn beschadigd of ontbreken.
Verander de instellingen van de motor niet en voorkom
overbelasting van de motor. Laat de motor niet met een
te hoog toerental lopen omdat dit de kans op ongevallen
kan vergroten.
Voordat u de bestuurdersplaats verlaat:
aftakas uitschakelen en werktuigen laten zakken;
versnelling in neutraalstand zetten en parkeerrem in
werking stellen;
motor afzetten en sleuteltje uit het contact nemen.
5
Aandrijving naar werktuigen uitschakelen, motor
afzetten en bougiekabel(s) losmaken of sleuteltje uit het
contact nemen:
voordat u verstoppingen losmaakt of de
afvoertunnel ontstopt;
voordat u de maaimachine controleert, reinigt of
daaraan werkzaamheden verricht;
als u een vreemd voorwerp raakt. Controleer de
maaimachine op beschadigingen en voer alle
benodigde reparaties uit alvorens deze weer te
gebruiken;
als de maaimachine abnormaal trilt (direct
controleren).
Schakel de aandrijving naar werktuigen uit als u de
machine transporteert of niet gebruikt.
Zet de motor af en schakel de aandrijving naar
werktuigen uit:
voor het bijvullen van brandstof;
voor verwijdering van de grasvanger;
voordat u de maaihoogte instelt, tenzij die vanaf de
bestuurderspositie kan worden ingesteld.
Neem gas terug terwijl de motor uitloopt-. Als de
machine met een brandstofafsluitklep is uitgerust, draai
deze dan dicht als het maaiwerk voltooid is.
Onderhoud en stalling
Draai alle moeren, bouten en schroeven regelmatig
strak aan, zodat de machine steeds veilig in gebruik is.
Stal de machine nooit met brandstof in de tank in een
gebouw waar dampen open vlammen of vonken kunnen
bereiken.
Laat de motor afkoelen voordat u de maaimachine in
een afgesloten ruimte stalt.
Houd de motor, geluiddemper, accubehuizing en de
brandstofopslagplaats vrij van overtollig vet, gras en
bladeren om brandgevaar te verminderen.
Controleer de grasvanger regelmatig op slijtage en
mankementen.
Vervang versleten of beschadigde onderdelen met het
oog op een veilig gebruik.
Als de brandstoftank moet worden afgetapt, dient dit
buiten plaats te vinden.
Let op dat bij machines met meer maaimessen andere
messen kunnen gaan draaien doordat u een mes draait.
Als u de machine parkeert, stalt of onbewaakt
achterlaat, moet u het maaiwerktuig neerlaten, tenzij u
een betrouwbare mechanische vergrendeling gebruikt.
Veilige Bediening Toro
Rijdende Maaimachine
De volgende lijst bevat veiligheidsinstructies die specifiek
zijn toegesneden op Toro-producten, of andere veiligheids-
instructies die niet zijn opgenomen in de CEN-norm.
De uitlaatgassen van de motor bevatten koolmonoxide,
een reukloos, dodelijk gif. Laat de motor niet
binnenshuis of in een afgesloten ruimte lopen.
Houd handen, voeten, haar en loszittende
kledingstukken uit de buurt van de afvoeropening, de
onderkant van de maaimachine en bewegende
onderdelen als de motor loopt.
Raak geen onderdelen van de machine of werktuigen
aan die tijdens het gebruik heet kunnen worden. Laat
deze eerst afkoelen alvorens ze af te stellen dan wel
onderhouds- of reparatiewerkzaamheden uit te voeren.
Accuzuur is giftig en kan brandwonden veroorzaken.
Voorkom contact met de huid, ogen en kleding.
Bescherm uw gezicht, ogen en kleding als u
werkzaamheden verricht aan de accu.
Accugassen kunnen ontploffen. Houd sigaretten,
vonken en open vuur uit de buurt van de accu.
Gebruik altijd originele Toro-onderdelen zodat de
originele standaarden worden gehandhaafd.
Gebruik uitsluitend door Toro goedgekeurde
werktuigen. De garantie kan komen te vervallen als
werktuigen worden gebruikt die niet zijn goedgekeurd.
Werken op hellingen
Maai nooit op een helling van meer dan 15 graden.
Maai niet in de buurt van steile hellingen, greppels, steil
aflopende oevers of water. Wielen die over randen heen
komen, kunnen tot gevolg hebben dat de machine
omkiept, hetgeen ernstig of dodelijk letsel dan wel
verdrinking kan veroorzaken.
Maai nooit op een helling als het gras nat is. Bij
gladheid kunnen de wielen hun grip verliezen, waardoor
de kans bestaat dat zij gaan slippen en u de macht over
de machine verliest.
Verander niet plotseling de rijrichting of de snelheid van
de machine.
Gebruik een loopmaaier en/of een handtrimmer in de
buurt van steile hellingen, greppels, steil aflopende
oevers of water.
Verminder uw snelheid en wees uiterst voorzichtig op
hellingen.
6
Verwijder obstakels zoals stenen, boomtakken, enz. uit
het maaigebied, of markeer deze. In hoog gras zijn
obstakels niet altijd zichtbaar.
Let op greppels, kuilen, stenen, gaten en verhogingen in
het maaigebied die de werkhoek veranderen, omdat de
machine kan omkiepen op oneffen terrein.
Start nooit plotseling heuvelopwaarts op een helling,
want dit kan tot gevolg hebben dat de machine
achteroverkiept.
Houd er rekening mee dat de wielen hun grip kunnen
verliezen tijdens een afdaling. Als het gewicht wordt
verplaatst naar de voorwielen, kunnen de aandrijfwielen
gaan slippen en kunt u niet meer remmen of sturen.
Nooit plotseling starten of stoppen op een helling. Als
de wielen grip verliezen, moet u de maaimessen
uitschakelen en de heuvel langzaam afrijden.
U kunt de stabiliteit verbeteren door wielgewichten of
contragewichten te gebruiken overeenkomstig de
aanwijzingen van de fabrikant.
Wees uiterst voorzichtig met grasvangers of andere
werktuigen. Deze kunnen de machine minder stabiel
maken, waardoor de kans ontstaat dat u de macht over
de machine verliest.
Geluidsdruk
Deze machine oefent een geluidsdruk van 87 dBA uit op
het gehoor van de bestuurder, gebaseerd op metingen bij
identieke machines volgens procedures zoals vastgelegd in
Richtlijn 98/37/EG.
Geluidsvermogen
Deze machine heeft een geluidsniveau van 100 dBA,
gebaseerd op metingen bij identieke machines volgens
procedures zoals vastgelegd in Richtlijn 2000/14/EG.
Trilling
Deze machine heeft een maximaal trillingsniveau van
3,9 m/s
2
op de handen en armen, gebaseerd op metingen bij
identieke machines volgens procedures zoals vastgelegd in
Richtlijn 98/37/EG.
Deze machine heeft een maximaal trillingsniveau van
0,1 m/s
2
op het hele lichaam, gebaseerd op metingen bij
identieke machines volgens procedures zoals vastgelegd in
Richtlijn 98/37/EG.
7
Hellingsdiagram
Breng deze rand in lijn met
een verticaal oppervlak
(boom, gebouw, paal, enz.)
Langs de daartoe bestemde lijn vouwen
Voorbeeld:
vergelijk helling
met omgevouwen
rand.
8
9
Veiligheids- en instructiestickers
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en
bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen
stickers.
93-7010
1. De machine kan voorwerpen uitwerpen – Blijf op veilige
afstand.
2. Machine kan voorwerpen uitwerpen – Zorg ervoor dat de
grasgeleider op zijn plaats zit.
3. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd –
Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.
93-7818
1. Waarschuwing – Lees de
Gebruikershandleiding
voor
instructies om de mesbout/moer vast te zetten met een torsie
van 115–149 Nm.
93-7824
1. De machine kan voorwerpen uitwerpen – Blijf op veilige
afstand.
2. Machine kan voorwerpen uitwerpen – Zorg ervoor dat de
grasgeleider op zijn plaats zit.
3. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd –
Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.
93-7828
1. Maaimachine kan voorwerpen uitwerpen – Gebruik de machine
niet als de grasgeleider omhoog geklapt of verwijderd is; zorg
ervoor dat de grasgeleider op zijn plaats zit.
2. Handen of voeten kunnen worden gesneden/geamputeerd,
maaimes – Blijf uit de buurt van bewegende onderdelen.
98-1977
1. Risico om gegrepen te worden, riem – Blijf uit de buurt van
bewegende onderdelen.
98-4387
1. Waarschuwing – Draag gehoorbescherming.
99-8936
1. Snelheid van de machine
2. Snel
3. Langzaam
4. Neutraalstand
5. Achteruit
10
99-8939
1. Lees de
Gebruikershandleiding
.
2. Maaihoogte
3. Verwijder het sleuteltje uit
het contact en lees de
instructies alvorens
service- of onderhouds-
werkzaamheden uit te
voeren.
99-8944
1. Gevaar voor ontploffing –
Draag oogbescherming.
2. Risico van bijtende
vloeistof/chemische
brandwonden – Afspoelen
met water en eerste hulp
verlenen.
3. Brandgevaar – Geen
vonken of vuur en niet
roken.
4. Gevaar voor vergiftiging –
Houd kinderen uit de
buurt van de accu.
105-6183
1. Lees de
Gebruikershandleiding
.
2. Draai de omloopklep naar buiten om de machine te duwen.
3. Draai de omloopklep naar binnen om de machine te laten
rijden.
4. Draai de omloopklep met een sleutel.
106-5517
1. Waarschuwing – Raak het hete oppervlak niet aan.
107-1866
1. Kans op slippen, omkiepen en verlies van controle over de
machine, steile hellingen Gebruik de machine niet in de buurt
van steile hellingen, hellingen van meer dan 15 graden, of water;
blijf op een veilige afstand van steile hellingen; maak geen
scherpe bocht als u met hoge snelheid rijdt, maar verminder uw
vaart en ga langzaam de bocht in; als de rolbeugel omhoog is
geklapt, moet u de veiligheidsgordel omdoen; als de rolbeugel
omlaag is geklapt, mag u de veiligheidsgordel niet omdoen.
107-2100
107-2131
1. Peil hydraulische vloeistof 2. Waarschuwing – Raak het
hete oppervlak niet aan.
11
107-2132
1. Waarschuwing – Stel de parkeerrem in werking en blokkeer de
wielen als u de machine op een helling parkeert.
107-3069
1. Waarschuwing – Er is geen omkiepbeveiliging als de rolbeugel
omlaag is geklapt.
2. Om lichamelijk of dodelijk letsel te voorkomen als de machine
omkiept, moet u de rolbeugel in de omhoog geklapte en ver-
grendelde positie houden en de veiligheidsgordel omdoen. Klap
de rolbeugel uitsluitend omlaag als dit absoluut noodzakelijk is;
als de rolbeugel omlaag is geklapt, mag u de veiligheidsgordel
niet omdoen.
3. Lees de
Gebruikershandleiding
; rij langzaam en voorzichtig.
107-3993
1. Kort, dun gras en droge
omstandigheden.
2. Maaisel opvangen
3. Lang, dik gras en
vochtige omstandigheden
12
107-9309
1. Waarschuwing – Lees de
Gebruikershandleiding
voor informatie over het opladen van de accu; bevat lood; niet weggooien.
2. Lees de
Gebruikershandleiding
.
108-1052
1. Maaihoogte-instelling
108-1053
1. Maaihoogte-instelling
13
108-1054
1. Parkeerrem
2. Inschakelen
3. Uitschakelen
4. Waarschuwing – lees de
Gebruikershandleiding
,
gebruik geen drugs of
alcohol tijdens de bediening
van deze machine, alle
bestuurders moeten
instructie hebben ontvangen
voordat zij de machine
bedienen, draag
gehoorbescherming.
5. Zet de schakelhendels weer
in de neutraalstand, stel de
parkeerrem in werking en
verwijder het contact-
sleuteltje voordat u de
machine verlaat.
6. De machine kan voorwerpen
uitwerpen – Houd
omstanders op een veilige
afstand van de machine en
zorg ervoor dat de
grasgeleider is gemonteerd.
7. Ledematen kunnen
afgesneden/geamputeerd
worden – Neem geen
passagiers mee.
8. Handen of voeten kunnen
worden gesneden/
geamputeerd, maaimes –
Blijf uit de buurt van
bewegende onderdelen.
108-1092
1. Choke
2. Motor – Afzetten
3. Motor – Lopen
4. Motor – Starten
5. Snel
6. Continu snelheidsregeling
7. Langzaam
8. Aftakas
9. Aan
10. Uit
14
108-4051
1. Lees de instructies alvorens
service- of onderhouds-
werkzaamheden uit te
voeren.
2. Tijdsinterval
3. Luchtfilter
4. Peil hydraulische vloeistof
5. Bandenspanning
6. Smeer hier
7. Controleer of er onderhouds-
werkzaamheden nodig zijn
en voer deze uit.
Symbolen op accu
Sommige of alle symbolen staan op de accu.
1. Risico van explosie.
2. Geen vonken of vuur en
niet roken.
3. Risico van bijtende
vloeistof/chemische
brandwonden.
4. Draag oogbescherming.
5. Lees de
Gebruikershandleiding
.
6. Houd omstanders op
veilige afstand van de
accu.
7. Draag oogbescherming;
explosieve gassen
kunnen blindheid en
ander letsel veroorzaken.
8. Accuzuur kan blindheid of
ernstige brandwonden
veroorzaken.
9. Ogen direct met water
spoelen en snel arts
raadplegen.
10. Bevat lood; niet
weggooien.
15
Benzine en olie
Aanbevolen benzine
Gebruik loodvrije, normale benzine voor auto’s
(octaangetal minimaal 85 ). U mag ook gelode normale
benzine gebruiken als er geen gewone loodvrije benzine
verkrijgbaar is.
Belangrijk Gebruik nooit methanol, benzine die
methanol bevat of gasohol die meer dan 10 % ethanol
bevat, omdat dit kan leiden tot schade aan het
brandstofsysteem. Geen olie bij de benzine mengen.
Gevaar
In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst
ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie
van benzine kan brandwonden bij u of anderen en
materiële schade veroorzaken.
Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer
de motor koud is. Eventueel gemorste benzine
opnemen.
Vul de brandstoftank nooit als de machine op
een aanhanger in een afgesloten ruimte staat.
Vul de brandstoftank niet helemaal vol. Vul de
brandstoftank tot maximaal 6 mm tot 13 mm
vanaf de onderkant van de vulbuis. Deze ruimte
in de tank geeft benzine de kans om uit te zetten.
Rook nooit wanneer u met benzine bezig bent, en
houd de brandstof weg van open vuur of vonken.
Bewaar benzine in een goedgekeurd vat of blik
en buiten bereik van kinderen. Koop nooit meer
benzine dan u in 30 dagen kunt opmaken.
Zet benzinevaten altijd op de grond en uit de
buurt van het voertuig alvorens de tank bij te
vullen.
Benzinevaten niet in een vrachtwagen of
aanhanger vullen, omdat bekleding of kunststof
beplating het vat kan isoleren, waardoor de
afvoer van statische lading wordt bemoeilijkt.
Als het praktisch mogelijk is, kunt u het beste
een machine met een benzinemotor eerst van de
vrachtwagen of aanhanger halen en bijtanken
als de machine met de wielen op de grond staat.
Als dit niet mogelijk is, verdient het de voorkeur
dergelijke machines op een truck of aanhanger
bij te vullen uit een draagbaar vat, niet met
behulp van een vulpistool van een pomp.
Als een vulpistool moet worden gebruikt, de
vulpijp voortdurend in contact met de rand van
de brandstoftank of de opening van het vat
houden, totdat het bijvullen voltooid is.
Gebruik de machine uitsluitend als het complete
uitlaatsysteem is gemonteerd en naar behoren
werkt.
Benzine is schadelijk of dodelijk bij inname.
Langdurige blootstelling aan dampen kan leiden
tot ernstig letsel en ziekte.
Voorkom dat u dampen lange tijd inademt.
Houd uw gezicht uit de buurt van de vulpijp en
de opening van de tank of een blik met
conditioner.
Houd benzine uit de buurt van ogen en huid.
Waarschuwing
Gebruik van een brandstof
stabilizer/conditioner
Gebruik van stabilizer/conditioner in de machine biedt de
volgende voordelen:
Houdt opgeslagen benzine vers voor maximaal
90 dagen; wilt u de machine langere tijd stallen moet u
de brandstof aftappen uit de brandstoftank.
Houdt de motor tijdens het gebruik schoon.
Voorkomt harsachtige afzettingen in het brandstof-
systeem, die tot startproblemen kunnen leiden.
Belangrijk Gebruik nooit brandstofadditieven die
methanol of ethanol bevatten.
Voeg de juiste hoeveelheid stabilizer/conditioner aan de
benzine toe.
Opmerking: Stabilizer/conditioner werkt het best als deze
met verse benzine wordt gemengd. Gebruik altijd stabilizer/
conditioner om het risico van harsachtige afzettingen in het
brandstofsysteem zo klein mogelijk te houden.
Brandstoftank vullen
1. Motor afzetten en parkeerrem in werking stellen.
2. Omgeving van beide brandstoftankdoppen reinigen en
doppen afnemen. Vul de brandstoftank bij met
loodvrije, normale benzine tot maximaal 6 tot 13 mm
vanaf de onderkant van de vulbuis. De ruimte in de tank
geeft de benzine de kans om uit te zetten. De
brandstoftanks nooit helemaal vullen.
3. Plaats de tankdoppen terug en zet ze goed vast.
Eventueel gemorste benzine opnemen.
Oliepeil van de motor
controleren
Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt,
moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren;
zie Oliepeil van de motor controleren, blz. 34.
16
Gebruiksaanwijzing
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie
de linker- en rechterzijde van de machine.
De omkiepbeveiliging
gebruiken (ROPS, Rollover
Protection System)
Om lichamelijk of dodelijk letsel te voorkomen als
de machine omkiept, moet u de rolbeugel in de
omhoog geklapte en vergrendelde positie houden
en de veiligheidsgordel omdoen.
Controleer of het achterste deel van de stoel is
vastgezet met de stoelvergrendeling.
Waarschuwing
Er is geen omkiepbeveiliging als de rolbeugel
omlaag is geklapt.
Klap de rolbeugel uitsluitend omlaag als dit
absoluut noodzakelijk is.
Doe de veiligheidsgordel niet om als de rolbeugel
omlaag is geklapt.
Rij langzaam en voorzichtig.
Klap de rolbeugel omhoog zodra de ruimte dit
toelaat.
Let goed op dat er voldoende ruimte boven de
machine is (denk aan takken, deuropeningen,
elektrische kabels) voordat u onder een object
rijdt, en zorg ervoor dat u deze niet raakt.
Waarschuwing
Belangrijk Klap de rolbeugel uitsluitend omlaag als dit
absoluut noodzakelijk is.
1. Om de rolbeugel omlaag te klappen, moet u de voorste
handgrepen losmaken (Fig. 2).
1
m-7406
Figuur 2
1. Voorste handgreep
2. Maak de R-pennen los en verwijder de twee pennen
(Fig. 3).
2
1
3
4
m-7431
Figuur 3
1. Rolbeugel
2. Omhoog geklapte positie
3. Pen
4. R-pen
3. Klap de rolbeugel omlaag.
Opmerking: De rolbeugel kan in twee posities omlaag
worden geklapt. Zie Figuur 4 voor deze posities.
2
1
m-7.432a
Figuur 4
1. Volledig omlaag geklapt 2. Omlaag geklapt met
gemonteerde grasvanger
4. Plaats de twee pennen en zet deze vast met de R-pennen
(Fig. 3).
Belangrijk Doe altijd de veiligheidsgordel om als de
rolbeugel omhoog is geklapt.
Belangrijk Controleer of het achterste deel van de stoel
is vastgezet met de stoelvergrendeling.
5. Om de rolbeugel omhoog te klappen, moet u de R-pennen
losmaken en de twee pennen verwijderen (Fig. 3).
6. Klap de rolbeugel omhoog, plaats de twee pennen en
zet deze vast met de R-pennen (Fig. 3).
7. Klem de voorste handgrepen tegen de uiteinden midden
op de rolbeugel (Fig. 2).
17
Veiligheid staat voorop
Lees alle veiligheidsinstructies in het hoofdstuk Veilige
bediening. Met behulp van deze informatie kunt u
voorkomen dat omstanders of uzelf letsel oplopen.
Gevaar
Bij maaien op nat gras of een steile helling bestaat
de kans dat de wielen slippen en u de macht over
de machine verliest.
Wielen die over randen heen komen, kunnen tot
gevolg hebben dat de machine omkiept, hetgeen
ernstig of dodelijk letsel dan wel verdrinking kan
veroorzaken.
Er is geen omkiepbeveiliging als de rolbeugel
omlaag is geklapt.
Houd de rolbeugel altijd in de omhoog geklapte en
vergrendelde positie en doe de veiligheidsgordel om.
Lees de instructies voor de omkiepbeveiliging en
de waarschuwingen door en neem deze in acht.
Om te voorkómen dat u de controle over de
machine verliest en deze omslaat, moet u de
volgende richtlijnen in acht nemen:
Maai niet in de buurt van steile hellingen of
water.
Gebruik de maaimachine niet op hellingen van
meer dan 15 graden.
Verminder uw snelheid en wees uiterst
voorzichtig op hellingen.
Verander niet plotseling de rijrichting of de
snelheid van de machine.
Gebruik de machine niet op een nat gazon.
2
3
1
m–6478
Figuur 5
1. Veilige zone – gebruik de Z Master op hellingen van minder
dan 15 graden of op vlak terrein.
2. Gebruik een loopmaaier en/of een handtrimmer in de buurt van
steile hellingen en water.
3. Water
Toro adviseert u beschermende uitrusting te gebruiken voor
uw ogen, oren, voeten en hoofd.
Deze machine stelt de bestuurder bloot aan
geluidsniveaus van meer dan 85 dBA. Bij
langdurige blootstelling kan dit leiden tot
gehoorbeschadiging.
Draag gehoorbescherming als u deze machine
gebruikt.
Voorzichtig
Figuur 6
1. Waarschuwing – Draag gehoorbescherming.
18
Bedieningsorganen
Zorg dat u vertrouwd bent met alle bedieningsorganen
(Fig. 7) voordat u de motor start en de machine gebruikt.
m–7701
1
2
7
4
6
5
3
8
9
Figuur 7
1. Contactschakelaar
2. Schakelhendel
3. Parkeerremhendel
4. Gashendel
5. Choke
6. Aftakas
7. Maaihoogtehendel
8. Brandstoftankdop
9. Urenteller
Urenteller gebruiken
De urenteller (Fig. 8) registreert het aantal uren dat de
motor in bedrijf is geweest. De urenteller werkt als de
motor loopt. Gebruik deze tijden om regelmatig
onderhoudswerkzaamheden te plannen.
1
m–4202
Figuur 8
1. Urenteller
Gebruik van de Brandstofklep
De machine heeft twee brandstoftanks, een op de linkerkant
en een op de rechterkant. Iedere tank is verbonden met een
afsluitklep en vervolgens met een tee. Hiervandaan loopt
een gemeenschappelijke brandstofslang naar de motor
(Fig. 9).
m–7702
1
Figuur 9
1. Brandstofklep
Sluit de brandstofafsluitklep voordat u de machine
transporteert of stalt.
Parkeerrem gebruiken
Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine
stopt of deze onbeheerd achterlaat.
Belangrijk Parkeer nooit op een helling tenzij de
wielen zijn vastgezet of geblokkeerd.
Parkeerrem in werking stellen
1. Zet de schakelhendels (Fig. 10) in de vergrendelde
neutraalstand.
1
2
m–4121
Figuur 10
1. Parkeerrem – In werking 2. Parkeerrem – Buiten
werking
2. Trek de parkeerrem naar achteren en omhoog om deze
in werking te stellen (Fig. 10).
Opmerking: De parkeerremhendel moet vast blijven
staan op Ingeschakeld.
19
Parkeerrem vrijzetten
Duw de parkeerremhendel naar voren en naar beneden om
de parkeerrem vrij te zetten (Fig. 10).
Starten en stoppen van de motor
Motor starten
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel en zet de
schakelhendels in de neutraalstand.
2. Stel de parkeerrem in werking; zie Parkeerrem in
werking stellen, blz. 18.
3. Schakel de aftakas uit (Fig. 11).
Figuur 11
1. Aftakas – Aan
2. Aftakas – Uit
Figuur 12
1. Choke – Aan
2. Choke – Uit
1
m–2719
2
1
m–4201
2
4. Zet de choke op Aan voordat u een koude motor start
(Fig. 12).
Opmerking: Als de motor warm of heet is, hoeft u de
choke niet te gebruiken. Zodra de motor start, zet u de
chokehendel op Uit.
5. Zet de gashendel op Snel voordat u een koude motor
start (Fig. 13).
Figuur 13
1. Snel
2. Langzaam
Figuur 14
1. Uit
2. Lopen
3. Starten
2
1
m–2720a
1
2
3
m-4268
6. Draai het contactsleuteltje op Start om de startmotor in
werking te stellen. Laat het sleuteltje los zodra de motor
start (Fig. 14).
Belangrijk Stel de startmotor telkens niet langer dan 10
seconden in werking. Als de motor niet wil starten, moet u
na elke poging de motor 30 seconden laten afkoelen. Indien
u deze instructies niet opvolgt, kan de startmotor
doorbranden.
7. Zodra de motor start, zet u de chokehendel op Uit
(Fig. 12). Als de motor afslaat of hapert, zet u de choke
weer gedurende een paar seconden op Aan. Zet
vervolgens de gashendel in de gewenste stand. Herhaal
dit indien nodig.
Motor afzetten
1. Schakel de aftakas uit (Fig. 13).
2. Zet de gashendel halverwege tussen Langzaam en Snel
(Fig. 13).
3. Laat de motor 60 seconden stationair draaien (Fig. 14).
4. Draai het contactsleuteltje op Uit (Fig. 14).
5. Maak de bougiekabel los van de bougie(s) om te
voorkomen dat iemand per ongeluk de machine start,
alvorens deze te transporteren of te stallen.
6. Sluit de brandstofafsluitklep voordat u de machine
transporteert of stalt.
Belangrijk Zorg ervoor dat de brandstofafsluitklep is
gesloten voordat u de machine transporteert of stalt om
brandstoflekkage te voorkomen. Stel de parkeerrem in
werking voordat u de machine transporteert. Verwijder het
sleuteltje omdat de kans bestaat dat de brandstofpomp in
werking blijft waardoor de accu kan ontladen.
Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als
zij de machine verplaatsen of proberen te bedienen
terwijl deze onbeheerd staat.
Verwijder altijd het sleuteltje uit het contact en stel
de parkeerrem in werking wanneer u de machine
onbeheerd achterlaat, ook al is het slechts voor een
paar minuten.
Voorzichtig
Bediening van de aftakas
Met de aftakasschakelaar schakelt u de aandrijving naar de
elektrische koppeling aan of uit.
Aftakas inschakelen
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel en zet de
schakelhendels van de tractie in de neutraalstand.
2. Zet de gashendel op Snel.
20
3. Trek de aftakasschakelaar uit om hem in te schakelen
(Fig. 15).
1
2
m–4201
Figuur 15
1. Aftakas – Uit 2. Aftakas – Aan
Aftakas uitschakelen
Om de aftakas uit te schakelen, zet u de aftakasschakelaar
op Uit (Fig. 15).
Het Veiligheidssysteem
Niet-aangesloten of beschadigde
interlockschakelaars kunnen onverwachte
gevolgen hebben op de werking van de machine.
Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Controleer elke dag de werking van de
interlockschakelaars en vervang beschadigde
schakelaars voordat u de machine weer in
gebruik neemt.
Voorzichtig
Werking van het veiligheidssysteem
Het veiligheidssysteem is bedoeld om starten van de motor
alleen mogelijk te maken wanneer:
De bestuurder op de stoel zit.
De parkeerrem in werking is gesteld.
De aftakas is uitgeschakeld.
De schakelhendels in de vergrendelde neutraalstand
staan.
Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor wordt
gestopt wanneer de tractiehendels worden bewogen als de
parkeerrem in werking is gesteld of als u de
bestuurdersstoel verlaat terwijl de aftakas is ingeschakeld.
Veiligheidssysteem testen
Controleer de werking van het veiligheidssysteem telkens
voordat u de machine in gebruik neemt. Als het
veiligheidssysteem niet werkt zoals hieronder wordt
beschreven, moet u het direct laten repareren door een
erkende Service Dealer.
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de parkeerrem
in werking, schakel de aftakas in en probeer de motor te
starten; de motor mag nu niet starten.
2. Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de parkeerrem
in werking, schakel de aftakas uit en zet de een van de
schakelhendels in de achteruit- of vooruitstand. Probeer
de motor vervolgens te starten; de motor mag nu niet
gaan draaien. Beweeg nu de andere schakelhendel.
3. Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de parkeerrem
in werking, schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels
in de neutraalstand en start de motor. Als de motor
loopt, moet u de parkeerrem vrijzetten en de aftakas
inschakelen. Kom iets overeind uit de bestuurdersstoel.
De motor moet nu stoppen.
4. Neem plaats op de bestuurdersstoel, stel de parkeerrem
in werking, schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels
in de neutraalstand en start de motor. Als de motor
loopt, centreert u de schakelhendels en beweegt u ze
(vooruit of achteruit). De motor moet nu stoppen.
5. Neem plaats op de bestuurdersstoel, zet de parkeerrem
vrij, schakel de aftakas uit en zet de schakelhendels in
de vergrendelde neutraalstand. Probeer de motor te
starten; de motor mag nu niet gaan draaien.
Vooruit- en achteruitrijden
Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor, oftewel
het toerental (in omwentelingen per minuut). Zet de gas-
hendel altijd op Snel om de beste prestaties te verkrijgen.
De machine kan zeer snel ronddraaien. De
bestuurder kan de controle over de machine
verliezen. Dit kan leiden tot lichamelijk letsel en
schade aan de machine.
Wees voorzichtig als u de machine draait.
Verminder de snelheid van de machine voordat
u een scherpe bocht maakt.
Voorzichtig
21
Vooruitrijden
1. Zet de parkeerrem vrij; zie Parkeerrem vrijzetten,
blz. 19.
2. Zet de hendels in de middelste, onvergrendelde stand.
3. Om vooruit te rijden, duwt u de schakelhendels
langzaam naar voren (Fig. 16).
4
m–2715
3
1
2
Figuur 16
1. Schakelhendel –
onvergrendelde
neutraalstand
2. Centrale onvergrendelde
stand
3. Vooruit
4. Achteruit
Opmerking: De motor zal afslaan als u het tractiepedaal
intrapt terwijl de parkeerrem in werking is gesteld.
Achteruitrijden
1. Zet de hendels in de middelste, onvergrendelde stand.
2. Om achteruit te rijden, trekt u de schakelhendels
langzaam naar achteren (Fig. 16).
Tips voor de besturing
Om in een rechte lijn te rijden, moet u gelijkmatige
druk uitoefenen op beide schakelhendels (Fig. 16).
Om te draaien, beweegt u de schakelhendel in de
richting waarin u wilt draaien (Fig. 16).
Opmerking: Hoe verder u de schakelhendels beweegt
(in beide richtingen), des te sneller zal de machine in de
gewenste richting rijden.
Om te stoppen, zet u beide schakelhendels in de
neutraalstand.
De machine stoppen
1. Zet de tractiehendels in de neutraalstand en koppel ze
los om ze vast te zetten.
2. Schakel de aftakas uit.
3. Draai het contactsleuteltje op Uit om de motor af te zetten.
4. Als u de machine achterlaat, moet u tevens de
parkeerrem in werking stellen; zie Parkeerrem in
werking stellen, blz. 18.
5. Verwijder het sleuteltje uit het contact.
Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als
zij de machine verplaatsen of proberen te bedienen
terwijl deze onbeheerd staat.
Verwijder altijd het sleuteltje uit het contact en stel
de parkeerrem in werking wanneer u de machine
onbeheerd achterlaat, ook al is het slechts voor een
paar minuten.
Voorzichtig
De maaihoogte instellen
De maaihoogte kan worden ingesteld van 38 tot 114 mm in
stappen van 6 mm door de gaffelpen in verschillende
openingen te plaatsen.
1. Zet de maaihoogtehendel omhoog in de transportstand
(tevens de maaihoogtestand van 114 mm) (Fig. 17).
1
m–4122
2
Figuur 17
1. Maaihoogtehendel 2. Gaffelpen
2. Verwijder de gaffelpen uit de maaihoogtebeugel (Fig. 17).
3. Kies de opening in de maaihoogtebeugel die
correspondeert met de gewenste maaihoogtestand, en
steek daarin de gaffelpen (Fig. 17).
4. Zet de maaihoogtehendel omlaag op de gaffelpen (Fig. 17).
22
Antiscalpeerrollers afstellen
Als u de maaihoogte wijzigt, stel dan de hoogte van de
antiscalpeerrollers in.
Buitenste roller instellen
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in
werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Nadat u de maaihoogte hebt ingesteld, verwijdert u de
moer en de ring terwijl u de bout met een sleutel
vasthoudt (Fig. 18).
m–4167
1
2
3
4
5
Figuur 18
1. Buitenste roller
2. Bout
3. Ring
4. Moer
5. Wielmoer en ring. Niet
verwijderen.
Opmerking: Wielmoer en ring niet verwijderen (Fig. 18).
4. Kies een opening en let er hierbij op dat de buitenste
roller is geplaatst bij de dichtstbijzijnde, door u
gewenste corresponderende maaihoogte (Fig. 18).
5. Plaats de boutmoer en de ring (Fig. 18).
6. Stel vervolgens ook de andere rollers af.
Middelste rollers instellen
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in
werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Nadat u de maaihoogte hebt ingesteld, verwijdert u de
bout en de moer (Fig. 19).
m–4124
1
2
3
Figuur 19
1. Middelste rollers en
afstandsstuk
2. Moer
3. Bout
4. Kies een opening en let er hierbij op dat de middelste
rollers zijn geplaatst bij de dichtstbijzijnde, door u
gewenste corresponderende maaihoogte (Fig. 19).
Opmerking: Stel de rollers niet in om de maaikast te
ondersteunen.
5. Plaats de bout, de middelste rollers en de moer (Fig. 19).
Keerplaten monteren en
verwijderen
De keerplaten worden uitsluitend gebruikt om maaisel fijn
te maken. De volgende stappen laten zien hoe de keerplaten
moeten worden geïnstalleerd.
Opmerking: Om de keerplaten te verwijderen volgt u de
stappen in omgekeerde volgorde.
Voordat u de keerplaten monteert of
verwijdert
Contact met een scherp mes kan ernstig letsel
veroorzaken.
Draag handschoenen of wikkel een lap om de
scherpe kanten van het mes.
Waarschuwing
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in
werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Verwijder de drijfriemkappen van de maaikast.
23
4. Verwijder de maaikast.
5. Zet de maaikast ondersteboven en blokkeer de uiteinden.
6. Maak de maaikast grondig schoon. Verwijder alle
verontreiniging zodat de keerplaat weer goed tegen de
maaikast past.
7. Repareer alle verbogen of beschadigde delen van de
maaikast en vervang ontbrekende onderdelen.
Maaimessen verwijderen
1. Zie Maaimessen verwijderen, blz. 31.
2. Verwijder de maaimessen voordat u de keerplaten en
uitstoters verwijdert of monteert.
Opmerking: Hierdoor kunt u de keerplaten en
uitstoters beter plaatsen.
Keerplaten monteren of verwijderen
Belangrijk De keerplaten worden uitsluitend gebruikt
om maaisel fijn te maken. De keerplaten moeten worden
verwijderd als de machine in de zijafvoer-modus staat.
1. Plaats 4 bouten (5/16 x 1-1/4 inch) in de verzonken
gaten in de linker en de rechter keerplaat. Zet de bouten
vast met 4 borgmoeren (5/16 inch) in de ondiepe
uitsparingen.
1
2033
2
3
Figuur 20
1. Verzonken holte
2. Bout, 5/16 x 1-1/4 inch
3. Borgmoer, 5/16 inch
2. Plaats de linker keerplaat en de rechter keerplaat in de
maaikamer zodat de uitgeklapte lipjes in elkaar grijpen.
Zet ze vast met 4 borgmoeren (5/16 inch) en
4 borgringen (Fig. 21).
m–3813
1
3
5
2
3
4
5
5
4
5
Figuur 21
1. Keerplaat, links
2. Keerplaat, rechts
3. Bout, 5/16 x 1-1/4 inch
4. Borgring
5. Borgmoer, 5/16 inch
3. Draai alle bevestigingselementen goed vast.
4. Draai de messen om zeker te stellen dat de afstand
tussen de messen en de keerplaten minstens 3 mm
bedraagt.
5. Zorg ervoor dat alle openingen in het maaidek zijn
afgedicht met moeren en bouten. Gebruik hiervoor de
aanwezige bevestigingselementen.
Het maaidek kan rommel uitwerpen uit niet-afge-
dichte openingen, waardoor u en anderen letsel
kunnen oplopen.
Gebruik de maaimachine nooit zonder dat alle
openingen in de machine zijn afgedicht met
bouten en moeren.
Monteer de bouten en moeren in de montage-
openingen als de keerplaat om het maaisel fijn
te maken is verwijderd.
Waarschuwing
24
Uitstoters monteren en verwijderen
De uitstoters moeten als volgt worden verwijderd en
gemonteerd. De uitstoters worden uitsluitend gebruikt om
maaisel fijn te maken. De volgende procedures hebben
betrekking op de montage van de uitstoters. Om de platen
te verwijderen, moet u de procedures in omgekeerde
volgorde uitvoeren.
Belangrijk De uitstoters worden uitsluitend gebruikt
om maaisel fijn te maken. De uitstoters moeten worden
verwijderd als de machine in de zijafvoer-modus staat.
1. Zet de uitstoterplaat op zijn plaats (Fig. 22).
1
2
3
2
4
Figuur 22
1. Uitstoterplaat
2. Uitstoter
3. Rechter-/middenver-
bindingsstuk
4. Middellijn
2. Zet de uitstoterplaat vast met een bout (5/16 x 1 inch),
platte ring en borgmoer.
3. Plaats de uitstoters (Fig. 22) en zet deze vast met
3 bouten (5/16 x 1 inch), afstandsstukken, platte ringen
en borgmoeren (Fig. 23).
m–4033
1
2
3
4
5
Figuur 23
1. Uitstoter
2. Bout, 5/16 x 1 inch
3. Afstandsstuk
4. Platte ring
5. Borgmoer, 5/16 inch
4. Draai alle bevestigingselementen goed vast.
5. Draai de messen om te verzekeren dat de afstand tussen
de messen en de uitstoters minstens 3 mm bedraagt.
Opmerking: Als een uitstoter een mes in de weg zit, moet
u de uitstoter een stuk verder op het maaidek plaatsen.
6. Keer het maaidek om en monteer de drijfriemkappen.
7. Monteer het maaidek op de tractie-eenheid.
Een krom of beschadigd mes kan breken en u of
omstanders ernstig letsel toebrengen.
Vervang altijd een krom of beschadigd mes door
een nieuw mes.
Vijl of maak nooit scherpe inkepingen in de
snijranden of het oppervlak van het mes.
Waarschuwing
8. Zorg ervoor dat alle openingen in het maaidek zijn
afgedicht met moeren en bouten. Gebruik hiervoor de
aanwezige bevestigingselementen.
Het maaidek kan rommel uitwerpen uit
niet-afgedichte openingen, waardoor u en anderen
letsel kunnen oplopen.
Gebruik de maaimachine nooit zonder dat alle
openingen in de machine zijn afgedicht met
bouten en moeren.
Monteer de bouten en moeren in de
montage-openingen als de keerplaat om het
maaisel fijn te maken is verwijderd.
Waarschuwing
De maaimessen monteren
Zie Maaimessen monteren, blz. 32.
25
Uitblaasplaten monteren en
verwijderen
De uitblaasplaten worden uitsluitend gebruikt voor de
zijafvoer. Volg de volgende stappen voor het installeren van
de platen. Om de uitblaasplaten te verwijderen volgt u de
stappen in omgekeerde volgorde.
Belangrijk Gebruik de uitblaasplaten niet voor het
recyclen van het maaisel.
Contact met een scherp mes kan ernstig letsel
veroorzaken.
Draag handschoenen of wikkel een lap om de
scherpe kanten van het mes.
Waarschuwing
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Verwijder de drijfriemkappen van de maaikast.
4. Verwijder het maaikast.
5. Zet de maaikast ondersteboven en blokkeer de uiteinden.
6. Maak het maaidek grondig schoon.
Opmerking: Verwijder alle verontreiniging zodat de
keerplaat weer goed tegen de maaikast past.
7. Repareer alle verbogen of beschadigde delen van het
maaidek en vervang ontbrekende onderdelen.
Opmerking: Alle openingen voor de montage van de
uitblaasplaten zijn al uitgeboord (Fig. 24).
1
2
4
3
m–4530
5
6
7
Figuur 24
1. Uitblaasplaten geplaatst
midden tussen de beugels
2. Uitblaasplaat, rechts
3. Uitblaasplaat, links
4. Parkerschroef
5. Beugels van voorste roller
6. Zijafvoer
7. Maaidek, ondersteboven
getoond.
8. Plaats de platen zoals is aangegeven op Figuur 24.
Opmerking: Centreer de randen van de platen tussen de
beugels van de voorrollers (Fig. 24).
9. Plaats de schroeven en draai ze stevig vast (Fig. 24).
10.Draai de messen om er zeker van te zijn dat zij de
uitblaasplaten niet raken.
11. Draai de maaikast om en plaats de kast en de kappen.
Een krom of beschadigd mes kan breken en u of
omstanders ernstig letsel toebrengen.
Vervang altijd een krom of beschadigd mes door
een nieuw mes.
Vijl of maak nooit scherpe inkepingen in de
snijranden of het oppervlak van het mes.
Waarschuwing
Bestuurdersstoel instellen
U kunt de stoel naar voren en naar achteren verschuiven.
De positie van de stoel moet zo zijn dat u de machine het
best kunt bedienen en dat u comfortabel zit.
1. Om de bestuurdersstoel in te stellen, moet u de
instelhendel zijwaarts bewegen. Hiermee ontgrendelt u
de stoel (Fig. 25).
1
m–3655
Figuur 25
1. Instelhendel
2. Verschuif de stoel in de gewenste positie en laat de
hendel los om de stoel te vergrendelen in zijn positie.
26
Machine met de hand duwen
Belangrijk U moet de machine altijd met de hand
duwen. Slepen van de machine kan schade aan het
hydraulische systeem veroorzaken.
De machine duwen
1. Schakel de aftakas uit en draai het contactsleuteltje op
Uit.
2. Draai de omloopkleppen een slag naar links om de
machine te duwen. Hierdoor kan de hydraulische
vloeistof langs de pomp worden geleid zodat de wielen
kunnen draaien (Fig. 26).
1
m–6279
Figuur 26
1. Omloopklep
Belangrijk Draai de omloopkleppen niet meer dan één
slag. Dit voorkomt dat de kleppen uit de behuizing vallen
en de vloeistof naar buiten stroomt.
Machine in bedrijf stellen
Draai de omloopkleppen in om te werken (Fig. 26).
Opmerking: Draai de omloopkleppen niet te vast aan.
Opmerking: De machine zal niet rijden als de
omloopkleppen niet zijn ingedraaid.
De zijafvoer gebruiken
Het maaidek is uitgerust met een scharnierende grasgeleider,
die het maaisel zijwaarts en omlaag naar het gazon afvoert.
Gevaar
Zonder aangebrachte grasgeleider, afvoerafsluiter
of complete grasvanger kunnen u of anderen in
aanraking met het maaimes of uitgeworpen
voorwerpen komen. Contact met draaiende
maaimes(sen) en uitgeworpen voorwerpen kan
lichamelijk letsel of de dood veroorzaken.
Verwijder de grasgeleider nooit van het maaidek
omdat hiermee het maaisel wordt afgevoerd naar
het gazon. Als de grasgeleider is beschadigd,
moet u deze onmiddellijk vervangen.
Kom nooit met uw handen of voeten onder het
maaidek.
Probeer nooit de afvoerzone of de maaibladen te
reinigen zonder de aftakas eerst Uit te schakelen
en het contactsleuteltje op Uit te draaien.
Verwijder verder het contactsleuteltje en trek de
bougiekabel van de bougie.
Controleer of de grasgeleider omlaag staat.
Transport van de machine
Gebruik een aanhanger of vrachtwagen voor zwaar vervoer
om de machine te transporteren. Zorg ervoor dat de
aanhanger of vrachtwagen is voorzien van alle benodigde
verlichting en aanduidingen die wettelijk vereist zijn. Lees
aandachtig alle veiligheidsinstructies. Met behulp van deze
informatie kunt u letsel van uw gezinsleden, omstanders,
huisdieren en uzelf voorkomen.
De machine transporteren:
Vergrendel de rem en blokkeer de wielen.
Zet de machine goed vast op de aanhanger of de
vrachtwagen met behulp van riemen, kettingen, kabels
of touwen.
Bevestig een aanhanger aan het sleepvoertuig met
veiligheidskettingen.
Deelname aan het wegverkeer zonder
richtingaanwijzers, verlichting, reflectoren of een
bord met de aanduiding “Langzaam rijdend
voertuig”, is gevaarlijk en kan leiden tot
ongelukken die lichamelijk letsel veroorzaken.
Rijd niet met de machine op de openbare weg.
Waarschuwing
27
De machines laden
Ga zeer voorzichtig te werk als u een maaimachine op een
aanhanger of een vrachtwagen laadt. Wij adviseren u
gebruik te maken van een hellingbaan die de volle breedte
van de machine beslaat en zo breed is dat deze uitsteekt
voorbij de achterwielen in plaats van afzonderlijke
oprijplaten voor elke kant van de maaimachine (Fig. 27).
Het lagere achterdeel van het frame steekt tussen de
achterwielen naar achteren uit en moet voorkomen dat de
machine achterover kiept. Een hellingbaan die zich over de
volle breedte uitstrekt, geeft de onderdelen van het frame
een oppervlak dat steun biedt als de machine achterover
dreigt te kiepen. Als het niet mogelijk is een brede
hellingbaan te gebruiken, moet u voldoende afzonderlijke
oprijplaten gebruiken om een complete hellingbaan
afdoende te kunnen vervangen.
m–6841
1
4
1
2
3
Figuur 27
1. Aanhanger
2. Hellingbaan
3. Niet groter dan 15 graden
4. Hellingbaan – zijaanzicht
De hellingbaan moet zo lang zijn dat de hoek van de
hellingbaan met de grond niet groter is dan 15 graden
(Fig. 27). Een steilere hoek kan ertoe leiden dat onderdelen
van de maaikast blijven haken als de machine van de
hellingbaan naar de aanhanger of de vrachtwagen rolt.
Steilere hoeken kunnen ook tot gevolg hebben dat de
machine achteroverkiept. Als u de machine inlaadt op of in
de nabijheid van een helling, moet u de aanhanger of
vrachtwagen zo plaatsen dat deze lager op de helling staat
en de hellingbaan hoger op de helling. Hierdoor wordt de
hoek die de hellingbaan maakt, zo klein mogelijk. De
aanhanger of de vrachtwagen moet zo horizontaal mogelijk
staan.
Belangrijk Probeer de machine niet te keren als deze
op de hellingbaan staat; u kunt de controle verliezen en de
machine kan van de zijkant van de hellingbaan afrijden.
U mag de snelheid niet abrupt verhogen als u de machine
de hellingbaan oprijdt en ook niet abrupt verlagen als u de
machine de hellingbaan afrijdt. In beide gevallen bestaat de
kans dat de machine dan achteroverkiept.
Als een machine wordt geladen op een aanhanger
of een vrachtwagen, wordt de kans vergroot dat de
machine achterover kiept. Dit kan ernstig
lichamelijk letsel of de dood veroorzaken.
Ga zeer voorzichtig te werk als u een machine
een hellingbaan op-/afrijdt.
Gebruik een enkele hellingbaan die de volle
breedte van de machine beslaat. Gebruik geen
afzonderlijke oprijplaten voor elke kant van de
machine.
Als u afzonderlijke oprijplaten moet gebruiken,
plaats dan voldoende oprijplaten zodat u een
hellingbaan heeft met een ononderbroken
oppervlak dat breder is dan de machine.
Zorg ervoor dat de hoek tussen de hellingbaan
en de grond of tussen de hellingbaan en de
aanhanger of vrachtwagen niet groter is dan
15 graden.
U mag de snelheid niet abrupt verhogen als u de
machine de hellingbaan oprijdt omdat anders de
machine achterover kan kiepen.
U mag de snelheid niet abrupt verlagen als u de
machine de hellingbaan afrijdt omdat de
machine dan achterover kan kiepen.
Waarschuwing
28
Maaitips
SNEL-stand gashendel
Voor een optimaal maairesultaat en een maximale
luchtcirculatie moet u de gashendel op Snel zetten. Om het
gras goed af te maaien is lucht nodig; zet de maaihoogte
dus niet te laag en zorg ervoor dat het maaidek niet
helemaal door ongemaaid gras is omgeven. Probeer altijd
één zijkant van de machine vrij van ongemaaid gras te
houden, zodat lucht kan worden aangezogen.
Wanneer u een gazon voor de eerste keer
maait
Laat het gras iets langer dan normaal, om te voorkomen dat
oneffenheden in het gras volledig worden weggemaaid. In
het algemeen is het best de voorheen gebruikte maaihoogte
te kiezen. Als u gras van meer dan 15 cm lang gaat maaien,
kunt u het best in twee keer maaien om een goed
maairesultaat te verkrijgen.
1/3 van de lengte van het gras afmaaien
Aanbevolen wordt niet meer dan ongeveer 1/3 van de
lengte van het gras af te maaien. Meer afmaaien wordt
afgeraden, tenzij het gras dun is, of in de late herfst,
wanneer het gras langzamer groeit.
Maairichting
Maai afwisselend in verschillende richtingen, zodat het gras
rechtop blijft staan. Dit zorgt ook voor een betere
verspreiding van het maaisel, wat de vertering en bemesting
ten goede komt.
Maai met de juiste regelmaat
Normaal gesproken maai om de 4 dagen. Houd er echter
rekening mee dat gras niet het hele jaar door even snel
groeit. Om dezelfde maaihoogte te behouden, wat een
goede gewoonte is, moet u in het vroege voorjaar vaker
maaien. Als de groeisnelheid in de zomer afneemt, maait u
minder vaak. Als u langere tijd niet hebt kunnen maaien,
maait u eerst op een hoge maaihoogte. Maai 2 dagen later
op een lagere maaihoogte.
Maaisnelheid
Om de maairesultaten te verbeteren, moet u maaien bij een
lagere rijsnelheid.
Gras niet te kort afmaaien
Als de maaibreedte van het maaidek groter is dan die van
het maaidek dat u voorheen gebruikte, zet u de maaihoogte
één stand hoger. Hierdoor voorkomt u dat oneffenheden te
kort worden afgemaaid.
Lang gras
Als u het gras iets langer dan normaal hebt laten groeien of
als het een hoog vochtgehalte heeft, moet u de maaihoogte
hoger dan normaal instellen en het gras op deze hoogte
maaien. Daarna het gras op de lagere, normale hoogte
maaien.
Stoppen tijdens het maaien
Als u de machine tijden het maaien moet stoppen, kan er
een kluit maaisel op het gazon achterblijven. Om dit te
voorkomen, moet u de messen inschakelen en de
maaimachine rijden naar een gedeelte van het gazon dat al
is gemaaid.
Onderkant van het maaidek schoonhouden
Verwijder na elk gebruik maaisel en vuil van de onderkant
van het maaidek. Als zich gras en vuil in de maaimachine
verzamelt, leidt dat uiteindelijk tot een onbevredigend
maairesultaat.
Onderhoud van maaimessen
Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor een scherp
maaimes. Een scherp mes snijdt het gras goed af zonder het
te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt
het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer
groeit en gevoeliger is voor ziekten. Controleer elke dag of
de maaimessen scherp zijn en of ze versleten of beschadigd
zijn. Vijl regelmatig kerven en inkepingen weg en slijp de
messen indien dit nodig is. Als een mes beschadigd of
versleten is, moet u dit onmiddellijk vervangen door een
origineel TORO-mes.
29
Onderhoud
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Aanbevolen onderhoudsschema
Onderhoudsinterval Onderhoudsprocedure
Na de eerste 8
bedrijfsuren
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof.
Motorolie verversen.
Hydraulisch filter vervangen.
Voor elk gebruik
Motoroliepeil controleren.
Veiligheidssysteem controleren.
Luchtinlaat van de motor reinigen.
1
Maaikast reinigen.
Om de 5 bedrijfsuren Maaimessen controleren.
Om de 25 bedrijfsuren
Schuimfilterelement onderhoudsbeurt geven.
1
Accuzuur controleren.
Om de 50 bedrijfsuren
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof.
Remhendel smeren.
Lagerbussen van stangenstelsel oliën.
1
Maaideksteun en duwarmen smeren.
Lagers van mesas smeren.
Beide draaipunten van spanpoelie smeren.
Voorwielen smeren.
Bandenspanning controleren.
Alle riemen op slijtage en scheurtjes controleren.
Om de 40 bedrijfsuren Voorbanden smeren.
Om de 50 bedrijfsuren Alle riemen op slijtage en scheurtjes controleren.
Om de 100 bedrijfsuren
Motorolie verversen.
1
Papieren luchtfilter onderhoudsbeurt geven.
1
Bougie(s) controleren.
Hydraulische leidingen controleren.
Om de 200 bedrijfsuren
Hydraulisch filter vervangen.
Oliefilter vervangen.
1
Papieren filterelement vervangen.
1
Brandstoffilter vervangen.
Draaipunt remhendel smeren.
Om de 300 bedrijfsuren Koelsysteem reinigen.
1
Om de 500 bedrijfsuren
of bij stalling
Draaipunt van zwenkwiel afstellen en smeren.
Gleufmoer van wielnaaf afstellen.
Voor de stalling
Voorafgaande aan de stalling moeten alle bovengenoemde
onderhoudsprocedures worden uitgevoerd.
Benzine aftappen uit brandstoftank.
Accu opladen en kabels loskoppelen.
Beschadigde oppervlakken bijwerken.
1
Vaker in stoffige, vuile omstandigheden
Belangrijk Zie de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.
30
Voorzichtig
Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start
waardoor u of andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.
Haal het sleuteltje uit het contact en maak de bougiekabel los van de bougie(s) voordat u
onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de machine. Druk de kabel opzij, zodat deze niet
onbedoeld contact kan maken met de bougie.
Onderhoud van de
maaimessen
Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor scherpe
maaimessen. Scherpe messen snijden het gras goed af
zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en
kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het
langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten.
Controleer elke dag of de maaimessen scherp zijn en of ze
versleten of beschadigd zijn. Vijl regelmatig kerven en
inkepingen weg en slijp de messen indien dit nodig is. Als
een mes beschadigd of versleten is, moet u dit onmiddellijk
vervangen door een origineel TORO-mes. Om het slijpen
en vervangen te vergemakkelijken, is het handig extra
messen in voorraad te hebben.
Gevaar
Een versleten of beschadigd mes kan breken en een
stuk van het mes kan worden uitgeworpen in de
richting van de bestuurder of omstanders en
ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.
Controleer op gezette tijden het maaimes op
slijtage of beschadigingen.
Vervang een versleten of beschadigd mes.
Voor controle en onderhoud van de
maaimessen
1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak,
schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
2. Draai het contactsleuteltje op Uit en haal het sleuteltje
uit het contact.
3. Maak de bougiekabels(s) los van de bougie(s).
De messen controleren
1. Controleer de snijranden (Fig. 28).
1
2
3
m–151
Figuur 28
1. Snijrand
2. Gebogen deel
3. Slijtage/groefvorming
Opmerking: Als de randen niet scherp zijn of bramen
vertonen, moet u de maaimessen verwijderen en slijpen;
zie Maaimessen slijpen, blz. 32.
2. Controleer de messen, met name het gebogen deel
(Fig. 28).
Opmerking: Als u beschadiging, slijtage of
groefvorming in dit deel constateert (punt 3 in Fig. 28),
moet u het mes direct vervangen.
31
Controle op kromme messen
1. Draai de messen totdat de uiteinden naar voren en naar
achteren wijzen (Fig. 29). Meet de afstand tussen een
horizontaal oppervlak en de snijrand van de messen
(Fig. 30). Noteer deze afstand.
m–1078
Vóór
Figuur 29
m–2539
AFSTAND TUSSEN SNIJRAND EN HORIZONTAAL
OPPERVLAK METEN
Figuur 30
2. Draai de tegenovergestelde uiteinden van de messen
naar voren.
3. Meet de afstand tussen een horizontaal oppervlak en de
snijrand van de messen op dezelfde plaats als in
bovengenoemde stap 1.
Opmerking: Het verschil tussen de afstanden die zijn
gemeten bij stappen 1 en 3, mag niet meer zijn dan 3 mm.
Als dit verschil meer bedraagt dan 3 mm, is het mes krom
en moet het worden vervangen; zie Maaimessen
verwijderen en Maaimessen monteren, op blz. 32.
Een krom of beschadigd mes kan breken en u of
omstanders ernstig letsel toebrengen.
Vervang altijd een krom of beschadigd mes door
een nieuw mes.
Vijl of maak nooit scherpe inkepingen in de
snijranden of het oppervlak van een mes.
Waarschuwing
Maaimessen verwijderen
Vervang een mes als u een vast voorwerp heeft geraakt, of
als het mes uit balans of krom is. Om de beste prestaties te
verkrijgen en er zeker van te zijn dat de machine altijd
veilig kan worden gebruikt, moet u ter vervanging
uitsluitend originele Toro-messen gebruiken. Gebruik ter
vervanging nooit messen van andere fabrikanten omdat dit
in strijd kan zijn met de veiligheidsnormen.
Pak het uiteinde van het mes vast met een lap of een dikke
handschoen. Verwijder de mesbout, de veerschijf en het
mes van de spilas (Fig. 31).
Contact met een scherp mes kan ernstig letsel
veroorzaken.
Draag handschoenen of wikkel een lap om de
scherpe kanten van het mes.
Waarschuwing
1
3
2
4
m-4226
3
4
5
Figuur 31
1. Wiek van het mes
2. Mes
3. Veerschijf
4. Mesbout
5. Conus op boutkop
32
Maaimessen slijpen
Als het mes wordt geslepen, kunnen delen van het
mes worden weggeslingerd en ernstig letsel
veroorzaken.
Draag goede oogbescherming als u een mes slijpt.
Waarschuwing
1. Gebruik een vijl om de snijranden aan beide uiteinden
van het mes onder de oorspronkelijke hoek te slijpen
(Fig. 32).
1
m–1854
Figuur 32
1. Onder oorspronkelijke hoek slijpen
Opmerking: Het mes blijft in balans als u van beide
snijranden dezelfde hoeveelheid materiaal verwijdert.
2. Controleer de balans van het mes met een mesbalans
(Fig. 33). Als het mes horizontaal blijft, is het in balans
en geschikt voor gebruik. Als het mes niet in balans is,
moet u wat metaal afvijlen van het uiteinde van de wiek
(Fig. 31). Herhaal dit indien nodig totdat het mes in
balans is.
1
2
m–1855
Figuur 33
1. Mes 2. Mesbalans
Maaimessen monteren
1. Monteer het mes op de as (Fig. 31).
Belangrijk Het gebogen deel van het mes moet naar de
binnenzijde van de maaikast wijzen om een goede
maaikwaliteit te garanderen.
2. Monteer de platte ring, de borgring en de mesbout
(Fig. 31).
Opmerking: Draai de mesbout vast met een torsie van
115–150 Nm.
Het koelsysteem reinigen
Verwijder voor elk gebruik gras en rommel van het
luchtinlaatrooster.
Controleer en reinig de koelribben en de uitlaatringen om
de 100 bedrijfsuren of jaarlijks, waarbij de kortste periode
moet worden aangehouden.
1. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Verwijder de luchtinlaatroosters, de terugloopstarter en
het ventilatorhuis (Fig. 34).
3
2
4
1
m-7450
5
Figuur 34
1. Luchtinlaatrooster
2. Ventilatorhuis
3. Terugloopstarter
4. Bout
5. Moer
4. Verwijder rommel en gras van de machineonderdelen.
5. Monteer de luchtinlaatroosters, de terugloopstarter en
het ventilatorhuis.
33
Onderhoud van het luchtfilter
Voorfilter: Controleer en/of vervang deze om de
200 bedrijfsuren of vaker in vuile of stoffige
omstandigheden.
Veiligheidsfilter: Vervang het om de 600 bedrijfsuren.
Opmerking: U moet de filters vaker controleren als de
machine wordt gebruikt in buitengewoon stoffige of
zanderige omstandigheden.
Filters verwijderen
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in
werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Maak de sluitingen op het luchtfilter los en trek het
luchtfilterdeksel van het luchtfilterhuis (Fig. 35).
4
3
5
1
2
1
m-7703
Figuur 35
1. Sluiting
2. Luchtfilterdeksel
3. Luchtfilterhuis
4. Voorfilter
5. Veiligheidsfilter
4. Reinig de binnenkant van het luchtfilterdeksel met
perslucht.
5. Schuif het voorfilter voorzichtig uit het luchtfilterhuis
(Fig. 35).
Opmerking: Zorg ervoor dat u niet met het filter tegen
de zijkant van het luchtfilterhuis stoot.
6. Verwijder het veiligheidsfilter uitsluitend als u dit wilt
vervangen.
Belangrijk Probeer nooit een veiligheidsfilter te
reinigen. Als het veiligheidsfilter vuil is, betekent dit dat
het voorfilter is beschadigd. Vervang beide filters.
7. Inspecteer het filterelement op beschadiging door een
felle lichtbron op de buitenkant van het filter te richten
en er doorheen te kijken. Gaten in het filter zijn
herkenbaar als lichte plekken. Als het filter is
beschadigd, moet u dit weggooien.
Onderhoud van het voorfilter
Controleer en/of vervang het voorfilter om de
200 bedrijfsuren.
Als het voorfilter vuil, verbogen of beschadigd is,
moet u het vervangen.
U mag het voorfilter niet reinigen.
Onderhoud van het veiligheidsfilter
Vervang het veiligheidsfilter om de 600 bedrijfsuren.
Belangrijk Probeer nooit een veiligheidsfilter te
reinigen. Als het veiligheidsfilter vuil is, betekent dit dat
het voorfilter is beschadigd. Vervang beide filters.
Filters monteren
Belangrijk U mag de motor nooit laten lopen zonder
dat beide luchtfilters zijn gemonteerd, omdat anders de
motor schade kan oplopen.
1. Als u nieuwe filters monteert, moet u elk filter
controleren op transportschade. Een beschadigd filter
mag niet worden gebruikt.
2. Als u het veiligheidsfilter vervangt, moet u dit
voorzichtig in het filterhuis schuiven (Fig. 35).
3. Schuif het voorfilter voorzichtig op het veiligheidsfilter
(Fig. 35).
Opmerking: Zorg ervoor dat het voorfilter volledig op
zijn plaats zit door op de buitenrand te duwen tijdens de
montage.
Belangrijk Druk niet op het zachte midden van het
filter.
4. Monteer het luchtfilterdeksel met de kant met het
opschrift OMHOOG (UP) naar boven gericht en maak
de sluitingen vast (Fig. 35).
34
Motoroliepeil controleren
Onderhoudsinterval/Specificatie
Motorolie verversen:
Na de eerste 8 bedrijfsuren
Om de 100 bedrijfsuren
Opmerking: Ververs de olie vaker als het voertuig in zeer
stoffige of zanderige omstandigheden wordt gebruikt.
Type olie: Reinigingsolie (API-onderhoudsclassificatie SF,
SG, SH, of SJ)
Carterinhoud: 1,7 liter zonder de filter; 1,5 liter met de filter.
Viscositeit: Zie onderstaande tabel
GEBRUIK UITSLUITEND OLIE MET DEZE
SAE-VISCOSITEIT
Oliepeil van de motor controleren
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
2. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
3. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
4. Maak de omgeving van de peilstok (Fig. 36) schoon,
zodat er geen vuil in de vulopening kan komen,
waardoor er schade kan ontstaan aan de motor.
m–7449
2
1
Figuur 36
1. Oliepeilstok 2. Vulbuis
5. Peilstok eruit draaien en metalen deel met een doek
schoonvegen (Fig. 36).
6. Schuif de peilstok helemaal in de vulbuis, zonder deze
hierin vast te draaien (Fig. 36).
7. Peilstok eruit trekken en oliepeil op metalen deel
controleren. Als het oliepeil te laag is, moet u langzaam
net genoeg olie in de vulbuis gieten totdat het peil de
VOL-markering bereikt.
Belangrijk Giet niet te veel olie in het carter; als de
motor daarna gaat lopen, ontstaat schade aan de motor.
Olie verversen
1. Start de motor en laat deze vijf minuten lopen. Warme
olie kan beter afgetapt worden.
2. Parkeer de machine zo dat de aftapkant iets lager staat
dan de andere kant zodat alle olie kan weglopen.
3. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
4. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
5. Schuif de aftapslang over de aftapplug.
6. Plaats een opvangbak onder de aftapslang.
7. Draai aan de aftapplug om de olie in de bak te laten
lopen (Fig. 37).
1
2
Figuur 37
1. Olieaftapplug 2. Aftapslang
8. Als alle olie is weggelopen, draait u de aftapplug dicht.
9. Verwijder de aftapslang (Fig. 37).
Opmerking: De oude olie afgeven bij een inzamelcentrum.
10.Giet ca. 80% van de gespecificeerde hoeveelheid olie
(zie Onderhoudsinterval/Specificatie op blz. 34)
langzaam in de vulbuis (Fig. 36).
11. Controleer het oliepeil; zie Oliepeil van de motor
controleren op blz. 34.
12.Giet langzaam olie bij totdat het oliepeil de
VOL-markering bereikt.
35
Motoroliefilter vervangen
Vervang het oliefilter om de 200 bedrijfsuren of wanneer u
de olie ververst.
Opmerking: Vervang het oliefilter vaker als de machine
wordt gebruikt in zeer stoffige of zanderige
omstandigheden.
1. Tap de motorolie af; zie Olie verversen, blz. 34.
2. Verwijder het oude oliefilter (Fig. 38).
2
m–7451
1
Figuur 38
1. Oliefilter 2. Tussenstuk
3. Smeer een dun laagje schone olie op de rubberen
pakking van het nieuwe filter (Fig. 38).
4. Plaats het nieuwe filter op het filtertussenstuk, draai het
oliefilter rechtsom totdat de rubberen pakking contact
maakt met het filtertussenstuk. Draai het filter
vervolgens nog een extra 3/4 slag vast (Fig. 38).
5. Vul het carter met het juiste type nieuwe olie; zie
Oliepeil van de motor controleren op blz. 34.
6. Laat de motor ongeveer drie minuten draaien, zet de
motor af en controleer op olielekken rond het oliefilter.
7. Controleer nogmaals het oliepeil en vul indien nodig
olie bij.
Onderhoud van de bougie
Controleer de bougie(s) om de 100 bedrijfsuren. Controleer
of de elektrodenafstand tussen de centrale elektrode- en de
massa-elektrode correct is voordat u de bougie monteert.
Gebruik een bougiesleutel voor het (de)monteren van de
bougie(s) en een voelermaat voor het meten en afstellen
van de elektrodenafstand. Monteer een nieuwe bougie
indien dit nodig is.
Type: Champion
RCJ-8Y of vergelijkbaar
Elektrodenafstand: 0,75 mm
Bougie(s) verwijderen
1. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Ontkoppel de kabel(s) van de bougie(s) (Fig. 39).
m–7453
1
Figuur 39
1. Bougiekabel/bougie
4. Maak de omgeving van de bougie(s) schoon om te
voorkomen dat er vuil in de motor komt, wat
beschadiging kan veroorzaken.
5. Verwijder de bougie(s) en de metalen ring(en).
36
Bougie controleren
Reinig of vervang de bougie en stel de afstand in om de
100 bedrijfsuren.
1. Bekijk het midden van de bougie(s) (Fig. 40).
Opmerking: Als de isolator lichtbruin of grijs is, werkt
de motor naar behoren. Een zwarte laag op de isolator
duidt meestal op een vuil luchtfilter.
0,75 mm
2
3
1
Figuur 40
1. Centrale elektrode met
isolator
2. Massa-elektrode
3. Elektrodenafstand (niet
op schaal weergegeven)
Belangrijk Bougie(s) altijd vervangen bij zwarte laag
op de bougie, versleten elektroden, vettige laag op de
bougie of scheuren.
2. Reinig de elektroden door te schrapen of met een
staalborstel om koolstofaanslag en nattigheid te
verwijderen.
3. Controleer de afstand tussen de centrale elektrode en de
massa-elektrode en verbuig de massa-elektrode als de
afstand niet correct is (Fig. 40).
Bougie(s) monteren
1. Monteer de bougie(s).
Opmerking: Controleer of de elektrodenafstand correct
is.
2. Draai de bougie(s) vast met een torsie van 22 Nm.
3. Sluit de kabel(s) aan op de bougie(s) (Fig. 39).
Brandstoffilter vervangen
Vervang het brandstoffilter om de 200 bedrijfsuren of
jaarlijks, waarbij de kortste periode moet worden
aangehouden.
Na verwijdering mag u nooit een vuil filter opnieuw aan de
brandstofslang monteren.
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Laat de motor afkoelen.
4. Sluit de brandstofafsluitklep op het bedieningspaneel.
5. Druk de uiteinden van de slangklemmen naar elkaar toe
en schuif ze weg van het filter (Fig. 41).
m–7702
1
2
3
4
Figuur 41
1. Brandstofklep
2. Slangklem
3. Brandstofslang
4. Brandstoffilter
6. Trek het filter uit de brandstofslangen.
7. Monteer een nieuw filter en schuif de slangklemmen
terug tot dicht bij het filter (Fig. 41).
8. Open de brandstofafsluitklep op het bedieningspaneel.
37
Benzine aftappen uit de
brandstoftank
Gevaar
In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst
ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie
van benzine kan brandwonden bij u of anderen en
materiële schade veroorzaken.
Tap de benzine af uit de brandstoftank wanneer
de motor koud is. Doe dit buiten op een open
terrein. Eventueel gemorste benzine opnemen.
Rook nooit als u benzine aftapt en blijf uit de
buurt van open vuur of als de kans bestaat dat
benzinedampen door een vonk kunnen
ontbranden.
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak zodat
alle benzine kan weglopen uit de brandstoftanks.
2. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking,
zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
3. Sluit de brandstofafsluitklep (Fig. 41).
4. Maak de slangklem op het brandstoffilter los en schuif
deze over de brandstofslang weg van het brandstoffilter
(Fig. 41).
5. Ontkoppel de brandstofslang van het brandstoffilter
(Fig. 41).
6. Open de brandstofafsluitklep voor de linker- en de
rechtertanks.
Opmerking: Laat de benzine in een benzineblik of
opvangbak lopen (Fig. 41).
Opmerking: Omdat de tank nu toch leeg is, is dit een
uitstekend moment om het brandstoffilter te vervangen.
7. Steek de brandstofslang op het filter. Schuif de
slangklem dicht op het filter om de brandstofslang vast
te zetten (Fig. 41).
Smeren
Smeer de machine volgens het tijdschema op de
instructiesticker CONTROLE EN ONDERHOUD
(Fig. 42). De machine moet vaker worden gesmeerd bij
gebruik in zeer stoffige of zanderige omstandigheden.
Figuur 42
Gebruik hiervoor Nr. 2 vet op lithium- of molybdeenbasis
voor algemene doeleinden.
Methode van smeren
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Reinig de smeernippels met een doek. Indien nodig verf
van de voorkant van de nippels afkrabben.
4. Een vetspuit op de smeernippel zetten en vet in de
smeernippel pompen totdat er wat vet bij de lagers naar
buiten komt.
5. Overtollig vet wegvegen.
Smeerpunten
Pomp vet in de smeernippels volgens het tijdschema op de
instructiesticker CONTROLE EN ONDERHOUD
(Fig. 42).
38
Draaipunten van de voorste zwenkwielen
smeren
De draaipunten van de voorste zwenkwielen moeten een
keer per jaar worden gesmeerd.
1. Verwijder de stofkap en stel de draaipunten van de
zwenkwielen bij.
Opmerking: Plaats de stofkap pas terug als u klaar bent
met smeren. Zie Lager van draaipunt van zwenkwiel
afstellen op blz. 44.
2. Verwijder de zeskantige plug en draai een verloopnippel
in de opening.
3. Pomp smeervet in de verloopnippel totdat er vet bij het
bovenste lager naar buiten komt.
4. Verwijder de verloopnippel uit de opening en monteer
de zeskantige plug en de dop.
De lagers smeren
Smeer het maaidek regelmatig; zie Aanbevolen
Onderhoudsschema op blz. 29. Gebruik hiervoor Nr. 2 vet
op lithium- of molybdeenbasis voor algemene doeleinden.
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in
werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Pomp vet in de smeernippels op de drie aslagers
(Fig. 43).
m-4269
Figuur 43
4. Smeer het draaipunt van de spanpoelie (Fig. 43).
5. Pomp vet in de smeernippels op de duwarmen (Fig. 43).
Punten waar dunvloeibare olie of
sproeismering moeten worden gebruikt.
Smeer de machine op de volgende punten met
sproeismering of dunvloeibare olie. Smeer deze punten om
de 160 bedrijfsuren.
Bedieningsorgaan van de stoelschakelaar
Draaipunt van de remhendel
Lagerbussen van de remstang
Bronzen lagerbussen van de schakelhendels.
Bandenspanning controleren
Zorg ervoor dat de voor- en achterbanden de voorgeschreven
spanning hebben. Een ongelijke bandenspanning kan leiden
tot onregelmatige maairesultaten. Controleer de spanning bij
het ventiel om de 50 bedrijfsuren of maandelijks, waarbij de
kortste periode moet worden aangehouden (Fig. 44). De
bandenspanning kan het best bij koude banden worden
gecontroleerd.
Bandenspanning De banden van de aandrijfwielen en
zwenkwielen moeten een spanning van 90 kPa (13 psi)
hebben.
1
m–1872
Figuur 44
1. Ventiel
39
Onderhoud van het
hydraulische systeem
Hydraulische vloeistof controleren
Controleer het peil van de hydraulische vloeistof:
Voordat de motor voor de eerste keer wordt gestart.
Na de eerste 8 bedrijfsuren
Om de 25 bedrijfsuren
Type vloeistof: Mobil-1 15W 50 synthetische motorolie of
gelijkwaardige synthetische olie.
Belangrijk Gebruik de voorgeschreven vloeistof of een
gelijkwaardig product. Andere vloeistoffen kunnen schade
aan het systeem veroorzaken.
Inhoud van het hydraulische systeem: 2,0 l
Opmerking: De hydraulische vloeistof kunt u op twee
manieren controleren. Als de vloeistof warm is of als de
vloeistof koud is. De keerplaat in de tank geeft twee
niveaus aan, afhankelijk of de vloeistof warm of koud is.
1. Plaats de machine op een horizontaal vlak en stel de
parkeerrem in werking.
2. Reinig de omgeving van de vulbuis en de dop van de
hydraulische tank (Fig. 45).
3
1
2
m–5615
4
Figuur 45
1. Dop
2. Keerplaat
3. Peil koude vloeistof – Vol
4. Peil warme vloeistof – Vol
3. Verwijder de dop van de vulbuis en kijk in de vulbuis
om te controleren of er nog vloeistof in het reservoir is
(Fig. 45)
4. Als het reservoir leeg is, moet u dit vullen met vloeistof
totdat het peil de Koud markering op de keerplaat
bereikt.
5. Laat de machine 15 minuten op laag stationair lopen om
lucht uit het systeem te verwijderen en de vloeistof
warm te laten worden. Zie Starten en stoppen van de
motor, blz. 19.
6. Controleer het peil als de vloeistof warm is. De
vloeistof moet tussen Koud en Warm staan.
7. Indien nodig moet u de hydraulische tank bijvullen met
vloeistof.
Opmerking: Het vloeistofpeil moet aan de bovenkant
van de Warm markering op de keerplaat staan als de
vloeistof warm is (Fig. 45).
8. Plaats de dop op de vulbuis.
Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan
door de huid heen dringen en letsel veroorzaken.
Vloeistof die in de huid is geïnjecteerd, dient
binnen enkele uren operatief te worden
verwijderd door een arts die bekend is met deze
vorm van verwondingen, omdat anders
gangreen kan ontstaan.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine
lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge
druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem
opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op
veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat
verrichten aan het hydraulische systeem.
Controleer of alle hydraulische slangen en
leidingen in goede staat verkeren en alle
hydraulische aansluitingen en verbindings-
stukken stevig vastzitten voordat u druk zet op
het hydraulische systeem.
Waarschuwing
Hydraulische filter vervangen
Vervang het hydraulische filter:
Na de eerste 8 bedrijfsuren
Om de 200 bedrijfsuren
Gebruik een zomerfilter bij temperaturen boven 0°C
Gebruik een winterfilter bij temperaturen onder 0°C
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in
werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
Belangrijk Gebruik ter vervanging van een hydraulische
filter geen filter voor motorolie, aangezien dit ernstige
schade kan veroorzaken aan het hydraulische systeem.
40
3. Plaats een opvangbak onder het filter. Verwijder het
oude filter en veeg de pakking van het filtertussenstuk
schoon (Fig. 46).
1
m-4763
Figuur 46
1. Hydraulische filter
4. Smeer een dun laagje hydraulische vloeistof op de
rubberen pakking van het nieuwe filter (Fig. 47).
m–1256
1
2
3
Figuur 47
1. Hydraulische filter
2. Pakking
3. Tussenstuk
5. Monteer het nieuwe hydraulische filter op het
filtertussenstuk, maar draai deze niet aan.
6. Vul de hydraulische tank met hydraulische vloeistof
totdat de vloeistof over het filter stroomt.
7. Draai het filter rechtsom totdat de rubberen pakking
contact maakt met het filtertussenstuk. Draai het filter
vervolgens nog eens 1/2 slag (Fig. 47).
8. Neem gemorste vloeistof op.
9. Vul vloeistof bij tot aan de KOUD-markering op de
keerplaat in de hydraulische tank.
10.Start de motor en laat deze ongeveer 2 minuten lopen
om lucht uit het systeem te verwijderen. Zet de motor af
en controleer op lekkages.
Opmerking: Als een of beide wielen niet willen
draaien, zie Hydraulisch systeem ontluchten op blz. 40.
11. Controleer het peil als de vloeistof warm is.
Opmerking: De vloeistof moet tussen koud en heet
staan.
12.Indien nodig moet u de hydraulische tank bijvullen met
vloeistof. Niet te vol vullen.
Hydraulisch systeem ontluchten
Het tractiesysteem ontlucht zichzelf, maar het kan noodzakelijk
zijn het systeem te ontluchten als de vloeistof wordt ververst of
nadat er werkzaamheden zijn verricht aan het systeem.
1. Krik de achterkant van de machine omhoog totdat de
wielen vrij van de grond komen en plaats de machine
op kriksteunen.
2. Start de motor en laat deze op een laag stationair
toerental lopen.
3. Beweeg de hendel en schakel de tractie aan een kant in
en draai het wiel met de hand rond.
4. Als het wiel uit zichzelf begint te draaien, moet u dit
ingeschakeld houden totdat het wiel soepel draait
(minimaal 2 minuten).
5. Controleer het peil van de hydraulische vloeistof en giet
indien nodig vloeistof bij om het correcte peil te
handhaven.
6. Herhaal dit bij het andere wiel.
Hydraulische vloeistof die onder druk ontsnapt, kan
door de huid heen dringen en letsel veroorzaken.
Vloeistof die in de huid is geïnjecteerd, dient
binnen enkele uren operatief te worden
verwijderd door een arts die bekend is met deze
vorm van verwondingen, omdat anders
gangreen kan ontstaan.
Houd lichaam en handen uit de buurt van kleine
lekgaten of spuitmonden waaruit onder hoge
druk hydraulische vloeistof ontsnapt.
U kunt lekken in het hydraulische systeem
opsporen met behulp van karton of papier.
Hef alle druk in het hydraulische systeem op
veilige wijze op, voordat u werkzaamheden gaat
verrichten aan het hydraulische systeem.
Controleer of alle hydraulische slangen en
leidingen in goede staat verkeren en alle
hydraulische aansluitingen en verbindings-
stukken stevig vastzitten voordat u druk zet op
het hydraulische systeem.
Waarschuwing
Hydraulische leidingen controleren
Om de 100 bedrijfsuren moet u de hydraulische leidingen
en slangen controleren op lekkages, losgeraakte
aansluitingen, kinken, loszittende steunen, slijtage,
beschadigingen als gevolg van weersinvloeden en de
inwerking van chemicaliën. Voer alle noodzakelijke
reparaties uit voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Opmerking: Houd de omgeving van het hydraulische
systeem vrij van aangekoekt gras en rommel.
41
Afvalverwijdering
Motorolie, hydraulische vloeistof en motorkoelvloeistof
verontreinigen het milieu. Verwijder deze stoffen
overeenkomstig de plaatselijke voorschriften.
Neutraalstand van hendel
afstellen
Als de schakelhendels niet in één lijn staan of gemakkelijk
in de gleuf van het bedieningspaneel glijden, moeten zij
worden afgesteld. De hendel, de veer en de stang moeten
afzonderlijk worden afgesteld.
Opmerking: De schakelhendels moeten op de juiste wijze
worden gemonteerd. Zie Schakelhendels monteren bij de
montage-instructies.
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in
werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Kantel de bestuurdersstoel naar voren.
4. Begin met de linker of de rechter schakelhendel.
5. Zet de hendel in de neutraalstand zonder deze te
vergrendelen (Fig. 48).
2
m–6282
1
3
Figuur 48
1. Neutraalstand,
vergrendeld
2. Schakelhendel
3. Neutraalstand
6. Trek de hendel naar achteren totdat de gaffelpen (op de
arm onder de taatsas) contact maakt met het uiteinde
van de gleuf (en net druk op de veer begint uit te
oefenen) (Fig. 49).
m–4118
1
1
2
6
4 3
2
7
9
9
8
8
Figuur 49
1. Gaffelpen in gleuf
2. Moer
3. Moer – Linkse draad
4. Stelbout
5. Pompstang
6. Dubbele moeren
7. Contramoer
8. Gaffel
9. Kogelverbinding
7. Controleer of de hendel de juiste positie heeft ten
opzichte van de inkeping in het bedieningspaneel
(Fig. 48). De hendel moet in het midden staan zodat
deze naar buiten kan draaien en worden vergrendeld in
de neutraalstand.
8. Als de schakelhendel moet worden afgesteld, draait u de
moer en de contramoer tegen de gaffel (Fig. 49).
9. Oefen een lichte achterwaartse druk uit op de schakel-
hendel en draai de kop van de stelbout in de juiste
richting totdat de hendel in de vergrendelde
neutraalstand is gecentreerd (Fig. 48).
Opmerking: Als u achterwaartse druk blijft uitoefenen
op de hendel, zal de pen op het einde van de gleuf
blijven en zal de stelbout de hendel in de juiste positie
kunnen brengen.
10.Draai de moer en de contramoer vast (Fig. 49).
11. Herhaal deze procedure aan de andere kant van de
machine.
42
Neutraalstand hydraulische
pomp afstellen
Opmerking: Stel eerst de neutraalstand van de hendel af.
Deze moet correct zijn voordat u de volgende afstelling
kunt uitvoeren.
Gevaar
Een mechanische of hydraulische krik kan een
machine niet altijd dragen. Als de machine dan
valt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.
Plaats de machine altijd op kriksteunen.
Gebruik nooit een hydraulische krik.
De motor moet lopen zodat de schakelhendel kan
worden afgesteld. Contact met bewegende
onderdelen of hete oppervlakken kan lichamelijk
letsel veroorzaken.
Houd kleding, gezicht, handen, voeten en andere
lichaamsdelen uit de buurt van de draaiende
onderdelen, de geluiddemper en andere hete
oppervlakken.
Waarschuwing
Tijdens deze afstelling moeten de aandrijfwielen draaien.
1. Krik het frame omhoog en plaats de machine op
blokken zodat de wielen vrij kunnen ronddraaien.
2. Koppel de elektrische connector los van de veiligheids-
schakelaar van de stoel. Monteer tijdelijk een
verbindingsdraad op de polen van de stekker van de
kabelboom.
3. Schuif de stoel naar voren, maak de steunstang los en
kantel de stoel helemaal naar voren.
Neutraalstand linkse hydraulische pomp
afstellen
1. Start de motor, draai de gashendel half open en zet de
parkeerrem vrij. Zie Starten en stoppen van de motor,
blz. 19.
Opmerking: De schakelhendel moet in de neutraalstand
staan als er afstellingswerkzaamheden worden uitgevoerd.
2. U stelt de lengte van de pompstang af door de knop in
de juiste richting te draaien, totdat de het wiel stil staat
of iets kruipt in de achteruit (Fig. 50).
3
m–6283
2
1
Figuur 50
1. Sporingsknop
2. Pompstang
3. Stelbout
3. Beweeg de schakelhendel naar voren en naar achteren
en zet deze vervolgens in de neutraalstand. Het wiel
moet ophouden met draaien of iets achteruit kruipen.
4. Zet de gashendel op Snel.
Opmerking: Het wiel moet stil blijven staan of iets
achteruit kruipen. Indien nodig afstellen.
43
Neutraalstand rechtse hydraulische
pomp afstellen
1. Draai de borgmoeren op de kogelverbinding op de
bedieningsstang van de pomp los (Fig. 49).
2. Start de motor, draai de gashendel half open en zet de
parkeerrem vrij. Zie Starten en stoppen van de motor,
blz. 19.
Opmerking: De schakelhendel moet in de neutraalstand
staan als er afstellingswerkzaamheden worden uitgevoerd.
Opmerking: De voorste moer van de pompstang heeft een
linkse draad.
3. U stelt de lengte van de pompstang af door de dubbele
moeren op de stang in de juiste richting te draaien,
totdat de het wiel stil staat of iets achteruit kruipt
(Fig. 49).
4. Beweeg de schakelhendel naar voren en naar achteren
en zet deze vervolgens in de neutraalstand. Het wiel
moet ophouden met draaien of iets achteruit kruipen.
5. Zet de gashendel op SNEL. Het wiel moet stil blijven
staan of iets achteruit kruipen. Indien nodig opnieuw
afstellen.
6. Draai de moeren op de kogelverbindingen vast (Fig. 49).
De beveiliging van het elektrische systeem zal niet
goed werken als de verbindingsdraad is gemonteerd.
Maak de verbindingsdraad los van de stekker
van de kabelboom en sluit de stekker aan op de
stoelschakelaar, nadat de correcte afstelling is
verkregen.
Gebruik de machine nooit als de verbindings-
draad is gemonteerd en de stoelschakelaar is
omgeleid.
Waarschuwing
7. Nadat de neutraalstand van beide pompen is afgesteld,
schakelt u de machine uit.
8. Maak de verbindingsdraad los van de stekker van de
kabelboom en sluit de stekker aan op de stoelschakelaar.
9. Monteer de bevestigingsstang en laat de stoel neer.
10.Haal de kriksteunen weg.
De sporing afstellen
De linkse handpomp heeft een knop waarmee de sporing
kan worden afgesteld.
Belangrijk U moet eerst de neutraalstand van de hendel
en de neutraalstand van de hydraulische pomp afstellen
alvorens de sporing af te stellen. Zie Neutraalstand van
hendel afstellen, blz. 41 en Neutraalstand hydraulische
pomp afstellen, blz. 42.
1. Duw beide schakelhendels even ver naar voren.
2. Ga na of de machine naar een kant trekt. Indien dit het
geval is, moet u de machine stoppen en de parkeerrem
in werking stellen.
3. Klap de stoel omhoog zodat u bij de sporingsknop kunt
komen.
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie
de linker- en rechterzijde van de machine.
4. Als de machine naar links trekt, draait u de knop naar
de rechterkant van de machine; zie Figuur 51.
3
1
2
4
m–6280
Figuur 51
1. Pompstang
2. Draai in deze richting als
de machine naar rechts
trekt.
3. Sporingsknop
4. Draai in deze richting als
de machine naar links
trekt.
5. Als de machine naar rechts trekt, draait u de knop naar
de linkerkant van de machine; zie Figuur 51.
6. Stel net zo lang af totdat de sporing correct is.
44
Lager van draaipunt van
zwenkwiel afstellen
U moet dit lager om de 500 bedrijfsuren of bij stalling
controleren, waarbij de kortste periode moet worden
aangehouden.
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
vergendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in
werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Verwijder de stofkap van het zwenkwiel en draai de
borgmoer aan (Fig. 52).
1
2
3
m–4640
Figuur 52
1. Veerringen
2. Borgmoer
3. Stofkap
4. Draai de borgmoer aan totdat de veerringen vlak liggen,
en draai deze vervolgens een 1/4 slag terug om de
voorspanning op de lagers correct af te stellen (Fig. 52).
Belangrijk De veerringen moeten op de juiste wijze
worden gemonteerd zoals wordt getoond in Figuur 52.
Gleufmoer van wielnaaf
controleren
Controleer de gleufmoer om de 500 bedrijfsuren.
De gleufmoer moet worden aangedraaid met een torsie van
170 Nm.
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Verwijder de borgpen.
4. Draai de gleufmoer vast met een torsie van 170 Nm
(Fig. 53).
3
m–4638
1
2
4
5
Figuur 53
1. Gleufmoer
2. Maximaal twee
schroefdraden zichtbaar
3. Opening in as met
schroefdraad
4. Ring (indien nodig)
5. Sleuf
5. Controleer de afstand van de onderkant van de gleuf in
de moer tot de binnenrand van de opening.
Opmerking: Er mogen maximaal twee schroefdraden
zichtbaar zijn (Fig. 53).
6. Als er meer dan twee schroefdraden zichtbaar zijn,
verwijdert u de moer en plaatst u een ring tussen de naaf
en de moer (Fig. 53).
7. Draai de gleufmoer vast met een torsie van 170 Nm
(Fig. 53).
8. Draai de moer aan totdat de volgende serie gleuven
recht tegenover de opening in de as staan (Fig. 53).
9. Monteer de pen.
45
Maaidek horizontaal stellen in
drie standen
Belangrijk Er zijn slechts 3 meetstanden nodig om het
maaidek horizontaal te stellen.
De machine instellen
1. Plaats de maaimachine op een horizontaal oppervlak.
2. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
3. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
4. Controleer de spanning van alle vier banden. Indien
nodig, banden oppompen tot 90 kPa (13 psi).
5. Zet het maaidek op de maaihoogte van 76 mm.
6. Inspecteer de vier kettingen; er moet spanning opstaan.
Opmerking: Verstel de achterste kettingen t.o.v. de
bovenkant van de gleuf, waar zij zijn bevestigd aan het
maaidek.
Als een van de achterste kettingen slap is, moet u de
voorste steunarm aan dezelfde kant lager (losser) zetten.
Zie Schuinstand van maaidek instellen, blz. 46.
Als een van de voorste kettingen slap is, moet u de
voorste steunarm voor deze ketting hoger (vaster)
zetten. Zie Schuinstand van maaidek instellen, blz. 46.
Maaidek horizontaal stellen
1. Zet het rechter maaimes in de schuinstand (Fig. 54).
B
m–1078
C
Vóór
Figuur 54
2. Meet het rechter mes bij punt B (Fig. 54). Meet de
afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand
van het maaimes (Fig. 55).
m–2539
AFSTAND TUSSEN SNIJRAND EN HORIZONTAAL
OPPERVLAK METEN
Figuur 55
3. Noteer deze afstand. Deze hoogte moet 79 to 83 mm
bedragen
4. Zet het linker maaimes in de schuinstand (Fig. 54).
5. Meet het linker mes bij punt C (Fig. 54). Meet de
afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand
van het maaimes (Fig. 55).
6. Noteer deze afstand. Deze hoogte moet 79 to 83 mm
bedragen.
7. Als de afstanden bij punten B of C niet correct zijn,
maakt u de bout los waarmee de achterste ketting is
bevestigd aan de achterste steunarm (Fig. 56).
1
1
5
4
3
2
2
6
7
Vóór
Figuur 56
1. Achterste ketting
2. Achterste steunarm
3. Bout
4. Contramoer
5. Stelbout
6. Voorste wartel
7. Voorste steunarm
8. Maak de contramoer onder de achterste steunarm los en
draai aan de stelbout totdat de afstand 79–83 mm
bedraagt.
Opmerking: Het verdient aanbeveling dat de afstand aan
beide kanten van het maaidek hetzelfde is.
9. Draai de contramoer onder de achterste steunarm vast
alsmede de bout waarmee de ketting is bevestigd aan de
achterste steunarm.
10.Stel de andere kant af indien dit nodig is.
46
Schuinstand van het maaidek instellen
1. Zet het rechter maaimes in de schuinstand (Fig. 57).
B
m–1078
A
Vóór
Figuur 57
2. Meet het rechter mes bij punt A (Fig. 57). Meet de
afstand tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand
van het maaimes (Fig. 58).
m–2539
AFSTAND TUSSEN SNIJRAND EN HORIZONTAAL
OPPERVLAK METEN
Figuur 58
3. Noteer deze afstand.
4. Meet bij punt B (Fig. 57) voor hetzelfde mes de afstand
tussen een horizontaal oppervlak en de snijrand van het
maaimes (Fig. 58).
5. Noteer deze afstand.
6. Het maaimes moet 6 tot 10 mm lager staan bij punt A
dan bij punt B (Fig. 57)
.
Indien dit niet het geval is,
gaat u als volgt te werk.
Opmerking: Beide voorste wartels moeten in dezelfde
mate worden afgesteld ten behoeve van een gelijkmatige
kettingspanning.
7. Draai de contramoeren op de voorkant van de rechter-
en linkerwartel ongeveer 13 mm (Fig. 59) los.
2
1
3
4
5
7
6
8
8
m–7704
Vóór
Figuur 59
1. 260 mm tussen de grote
ringen
2. Voorste moer
3. Contramoer van veer
4. Voorste wartel
5. Contramoer van wartel
6. Drukmoer
7. Voorste steunarm
8. Grote ring
8. Draai aan de drukmoeren op de linker- en rechterzijde
van de machine totdat de voorkant van het maaimes bij
A 6 tot 10 mm lager staat dan de achterkant bij B
(Fig. 59).
9. Draai de contramoeren van beide wartels vast tegen de
voorste wartel om de hoogte te borgen.
10.Controleer of de spanning op de kettingen gelijk is, en
stel opnieuw af indien dit nodig is.
Drukveer afstellen
1. Zet de hefhendel van het maaidek omhoog in de
transportstand (Fig. 59).
2. Controleer de afstand tussen de twee grote ringen; deze
moet 26 mm bedragen (Fig. 59).
3. U kunt deze afstand instellen door de contramoer van de
veer los te draaien en vervolgens te draaien aan de moer
op de voorkant van elke veer (Fig. 59).
Opmerking: Draai de moeren naar rechts om de veer
korter te maken en naar links om de veer langer te
maken.
4. U borgt de moer in deze positie door de contramoer van
de veer vast te draaien (Fig. 59).
47
Duwarmen afstellen
Indien nodig kunt u de duwarmen afstellen om de spanning
van de drijfriem van het maaidek te verhogen of te
verminderen.
1. Om de duwarmen af te stellen, draait u de contramoer
los en draait u de kogelverbinding telkens één slag
linksom (Fig. 60).
2. Stel beide zijden in gelijke mate af. De nominale lengte
van elke duwarm moet 389 mm zijn (Fig. 60).
Opmerking: U verhoogt de spanning door de duwarmen te
verlengen en u vermindert de spanning door de duwarmen
korter te maken.
4
3
2
1
m–6273
Figuur 60
1. Duwarm
2. 389 mm nominaal
3. Contramoer
4. Kogelverbinding
Onderkant van het maaidek
reinigen
Verwijder elke dag het aangekoekte gras aan de onderkant
van de maaikast.
1. Plaats de maaimachine op een horizontaal oppervlak.
2. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in
werking.
3. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
4. Hef de maaikast op in de transportstand.
5. Krik de voorkant van de machine omhoog en plaats
deze op kriksteunen.
Gevaar
Een mechanische of hydraulische krik kan een
machine niet altijd dragen. Als de machine dan
valt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.
Plaats de machine altijd op kriksteunen.
Gebruik nooit een hydraulische krik.
De riemen controleren
Controleer alle riemen om de 250 bedrijfsuren.
Controleer de riemen op scheuren, gerafelde randen,
schroeiplekken of andere schade. Vervang beschadigde
riemen.
Drijfriem van maaidek
vervangen
Tekenen dat een riem aan het slijten is, zijn: gieren tijdens
het draaien van de riem, slippen van de messen tijdens het
maaien, gerafelde randen, schroeiplekken en scheuren.
Vervang de riem als u een van deze tekenen gewaar wordt.
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
neutraalstand en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Verwijder de drijfriemkappen op de buitenste assen.
4. Draai de buitenmoer op de veeroogbout los (Fig. 61).
2
m-4197
1
4
3
7
5
6
Figuur 61
Bovenaanzicht
1. Buitenmoer
2. Spanpoelie
3. Arm van spanpoelie
4. Veeroogbout
5. Veer
6. 238 ± 3 mm
7. Drijfriem van maaidek
48
5. Verwijder de riem.
Opmerking: Begin bij de buitenste poelie en draai de
riem af (Fig. 62).
Opmerking: Laat de veer op de veeroogbout zitten.
De veer is onder spanning gemonteerd en kan
lichamelijk letsel veroorzaken.
Laat de veer op de veeroogbout zitten.
Voorzichtig
6. Verwijder de veerbelaste spanpoelie (Fig. 61).
7. Laat de nieuwe riem door de arm van de spanpoelie
lopen (Fig. 61).
8. Plaats de spanpoelie en laat de riem over de andere
poelies lopen (Fig. 62).
1
2
3
4
5
m-4269
Figuur 62
Bovenaanzicht
1. Drijfriem van maaidek
2. Arm van spanpoelie
3. Buitenste poelie
4. Veer
5. Spanpoelie
9. Draai de buitenmoer op de veeroogbout vast (Fig. 61).
Opmerking: Controleer de lengte van de veer. De lengte
van de veer moet bij de montage 238 ±3 mm bedragen.
Indien de lengte niet correct is, moet u deze afstellen
(Fig. 61).
10.Monteer de drijfriemkappen op de buitenste assen.
Aandrijfriem van pomp
vervangen
Controleer de aandrijfriem van de pomp om de
50 bedrijfsuren op slijtage.
1. Verwijder de drijfriem van het maaidek eerst, zie
Drijfriem van maaidek vervangen op blz. 47.
2. Verwijder de bout uit de aanslag van de koppeling en
maak de elektrische draden van de koppeling los
(Fig. 63).
m–7718
1
2
3
4
5
6
Figuur 63
1. Riem
2. Elektrische kabels van
koppeling
3. Aanslag van koppeling
4. Bout
5. Koppeling
6. Spanpoelie
3. Trek de veerbelaste spanpoelie opzij.
4. Verwijder de tractieriem van de motor en de poelies van
de pomp van het hydraulische systeem (Fig. 63).
5. Monteer een nieuwe riem rond de motorpoelie en de
poelies van de pomp van het hydraulische systeem
(Fig. 63).
6. Trek de veerbelaste spanpoelie opzij en lijn de riem uit.
7. Haal de druk van de veerbelaste spanpoelie (Fig. 63).
8. Drijfriem van maaidek monteren.
49
Parkeerrem afstellen
Controleer of de parkeerrem goed is afgesteld.
1. Stel de remhendel buiten werking (hendel omlaag).
2. Meet de lengte van de veer; de lengte tussen de ringen
moet 74 mm zijn (Fig. 64).
m-4120
11
2
3
4
7
5
6
Figuur 64
1. Remhendel
2. Veer, 74 mm
3. Stelmoeren
4. Kraag op remstang
5. 5 tot 7 mm
6. Contramoer en gaffel
7. Draaipen
3. Als bijstelling vereist is, volg dan de volgende stappen:
A. Draai de contramoer onder de veer los en draai de
moer direct onder de gaffel aan (Fig. 64).
B. Draai de moer totdat de lengte correct is.
C. Draai de twee moeren samen vast en herhaal deze
procedure aan de andere kant van de machine.
4. Draai de moeren naar rechts om de veer korter te maken
en naar links om de veer langer te maken.
5. Stel de parkeerrem in werking, met de hendel omhoog.
6. Meet de afstand tussen de taatsroller en de kraag op de
remstang. De afstand moet 5–7 mm zijn (Fig. 64).
7. Als bijstelling vereist is, volg dan de volgende stappen:
A. Draai de contramoer direct onder de gaffel los.
B. Draai de onderste stelmoeren totdat de afstand
correct is (Fig. 64).
C. Draai de contramoer bij de gaffel vast.
Onderhoud van de zekeringen
De elektrische installatie is beveiligd door middel van
zekeringen. Deze behoeven geen onderhoud. Als er een
zekering is doorgebrand, moet u echter het onderdeel of
circuit controleren op defecten of kortsluiting.
Zekering: Hoofdleiding F1 30 A, steekzekering-type
Laadcircuit F2 25 A, steekzekering-type
Optionele koplampenset 10 A, steekzekering-type
1. Til de stoel omhoog om toegang te krijgen tot de
zekeringhouder (Fig. 65).
m–7724
1
2
3
4
5
Figuur 65
1. Hoofdleiding – 30 A
2. Laadcircuit – 25 A
3. Voor optionele
koplampenset – 10 A
4. Contactschakelaar
5. Gashendel
2. Om een zekering te vervangen, trekt u de zekering
omhoog (Fig. 65).
50
Onderhoud van de accu
CALIFORNIË
Proposition 65 Waarschuwing
Accuklemmen, accupolen en dergelijke onderdelen
bevatten lood en loodverbindingen. Van deze
stoffen is bekend dat ze kanker en schade aan de
voortplantingsorganen veroorzaken. Was altijd uw
handen nadat u met deze onderdelen in aanraking
bent geweest.
Waarschuwing
Accu monteren
1. Plaats de accu in een bak met de accupolen gericht naar
de motor (Fig. 66).
1
9 5
2
6
7
10
4
3
8
11
7
m–5598
Figuur 66
1. Accu
2. Stofkapje van accupool
3. Pluskabel van de accu
4. Minkabel van de accu
5. Aardingskabel
6. Bout, 1/4 x 3/4 inch
7. Ring, 1/4 inch
8. Borgmoer, 1/4 inch
9. Accuklembeugel
10. J-bouten
11. Vleugelmoer, 1/4 inch
2. Bevestig de pluskabel (rood) aan de pluspool (+) van de
accu.
3. Bevestig vervolgens de minkabel en de aardingskabel
aan de minpool (–) van de accu.
4. Bevestig de kabels met 2 bouten (1/4 x 3/4 inch),
2 ringen (1/4 inch) en 2 borgmoeren (1/4 inch) (Fig. 66).
5. Schuif het rode stofkapje voor de accupool op de
pluspool (rood) van de accu.
6. Zet de accu vast met J-bouten, een bevestigingsband,
2 ringen (1/4 inch) en 2 vleugelmoeren (1/4 inch) (Fig. 66).
Accu verwijderen
Accupolen of metalen gereedschappen kunnen
kortsluiting maken met metalen onderdelen van de
machine, waardoor vonken kunnen ontstaan.
Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing
komen, die lichamelijk letsel kunnen veroorzaken.
Zorg ervoor dat bij het verwijderen of
installeren van de accu de accupolen niet in
aanraking komen met metalen onderdelen van
de machine.
Voorkom dat metalen gereedschappen
kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en
metalen onderdelen van de machine.
Waarschuwing
Een verkeerde geleiding van de accukabels kan
schade aan de machine en de kabels tot gevolg
hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen
accugassen tot ontploffing komen, die lichamelijk
letsel kunnen veroorzaken.
Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los
voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan
voordat u de minkabel (zwart) aansluit.
Waarschuwing
1. Schakel de aftakas uit, zet de schakelhendels in de
vergrendelde neutraalstand en stel de parkeerrem in
werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Til de bestuurdersstoel omhoog.
4. Maak de minkabel en de aardingskabel los van de
minpool (–) van de accu (Fig. 66).
5. Schuif het rode stofkapje voor de accupool van de
pluspool (rood) van de accu.
6. Verwijder de pluskabel (rood) van de accu (Fig. 66).
7. Maak beide vleugelmoeren los (1/4 inch) waarmee de
accuklembeugel is bevestigd (Fig. 66).
8. Verwijder de accu.
51
Accu opladen
Bij het opladen produceert de accu gassen die tot
ontploffing kunnen komen.
Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor
dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu
komen.
Waarschuwing
Belangrijk Zorg ervoor dat de accu altijd volledig
geladen is (soortelijk gewicht 1.265). Dit is vooral
belangrijk om beschadiging van de accu bij temperaturen
beneden 0°C te voorkomen.
1. Verwijder de accu uit de machine; zie Accu
verwijderen, blz. 50.
2. Zorg ervoor dat de vuldoppen op de accu zijn geplaatst.
3. Laad de accu gedurende minstens een uur op bij 6–10 A.
4. Zodra de accu volledig is opgeladen, haalt u de
acculader uit het stopcontact en maakt u vervolgens de
oplaadkabels los van de accuklemmen (Fig. 67).
4
1
2
3
m–4970
Figuur 67
1. Pluspool van de accu
2. Minpool van de accu
3. Rode (+) oplaadkabel
4. Zwarte (–) oplaadkabel
5. Monteer de accu in de machine en sluit de accukabels
aan; zie Accu monteren, blz. 50.
Opmerking: Gebruik de machine nooit wanneer de accu is
losgekoppeld om beschadigingen aan het elektrische
systeem te voorkomen.
Grasgeleider vervangen
Als een afvoeropening niet is afgesloten, kan het
maaidek voorwerpen in de richting van de
bestuurder of omstanders werpen. Dit kan ernstig
letsel veroorzaken. Daarnaast kunt u ook in
contact komen met het mes.
Gebruik de maaimachine nooit zonder
afdekplaat, mulchplaat of een grasafvoer en een
grasvanger.
Controleer of de grasgeleider omlaag staat.
Waarschuwing
1. Verwijder de borgmoer, bout, veer en afstandsstuk
waarmee de bevestigingen van de grasgeleider
vastzitten op de draaibeugels (Fig. 68).
m–7710
1
2
3
4
5
7
6
8
m–5037
Figuur 68
1. Bout
2. Afstandsstuk
3. Borgmoer
4. Veer
5. Veer, gemonteerd
6. Grasgeleider
7. Achter rand van maaikast
monteren alvorens bout te
plaatsen.
8. Haakeind van veer
2. Verwijder een beschadigde of versleten grasgeleider.
3. Plaats een afstandsstuk en de veer op de grasgeleider.
Opmerking: Plaats het rechte uiteinde van de veer
achter de rand van de maaikast.
4. Monteer de bout en de moer.
5. Plaats het haakeind van de veer rond het grasgeleider
(Fig. 68).
Belangrijk De grasgeleider moet omlaag in positie
kunnen klappen. Til de grasgeleider omhoog om te
controleren of deze volledig omlaag klapt.
52
Afvalverwijdering
Motorolie, hydraulische vloeistof en motorkoelvloeistof en
de accu verontreinigen het milieu. Verwijder deze stoffen
overeenkomstig de plaatselijke voorschriften.
53
Elektrisch schema
A
Y
GY
Y
Y
I
GN
PK
PK
VIO
BK
W
IA
PK
KEY SW
B
S
X
BK
VIO
OR
BN
BK
BLACK
Y
R
PK
GND
BK
BK
BN
SHOWN WITH
LEVER IN
NEUTRAL
POSITION
VIO
BK
P1–B
P1–C
OR
P2–C
T
GY
BN
Y
BNOR
BK
K1
(KILL RELAY)
Y
HOUR
METER
R
PK R
SW1
GYW
F2
25A
GN
PK
W
VIO
GY
GN
BLUE
BU
W
VIO
T
YELLOW
TAN
RED
PINK
VIOLET
SHOWN WITH
LEVER IN
NEUTRAL
POSITION
SHOWN IN
OFF POSITION
OR
SX
–+
YB
R
GND
GREY WHITE
BN
BU
(IGNITION)
A
B
ORANGE
(NEUTRAL)
SW5
VIO
(BRAKE)
SW3
SHOWN WITH
PARK BRAKE
DISENGAGED
P1–A
KAWASAKI TWIN AIR–COOLED
SW6
(SEAT SW)
F1
30A
STARTER
+
BATTERY
GND
BROWN
GREEN
DELAY MODULE
100–6186
2
3
5
4
1
SHOWN WITH
OPERATOR
IN SEAT
GND
WIRE COLOR CODES
SW4
(NEUTRAL)
(PTO)
SW2
REG
MAG
FUEL
OIL
AC
FUEL
SOLINIOD
OIL
SWITCH
SPARK PLUG SPARK PLUG
IGNITION
MODULES
AC
PTO
CLUTCH
TERMINAL VIEW FROM
BACK OF SWITCH
OFF NO CONNECTION
ON B I A AND X Y
START B I S
KEY SWITCH PN 88–9830
2
3
5
4
1
(START RELAY)
K2
SOLENOID
10A
F3
HEADLIGHT
HARNESS
CONNECTOR
54
Reiniging en stalling
1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking en
draai het contactsleuteltje op UIT. Maak de bougiekabel
los van de bougie. Verwijder het sleuteltje.
2. Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele
machine verwijderen, met name van de motor en het
hydraulische systeem. Verwijder vuil en kaf van
buitenkant van de cilinder, de koelribben van de
cilinderkop en het ventilatorhuis.
Belangrijk U kunt de machine met een mild
reinigingsmiddel en water wassen. Was de machine nooit
met een hogedrukreiniger. Gebruik niet te veel water,
vooral niet in de buurt van het bedieningspaneel, de motor,
de hydraulische pompen en de accu.
3. Luchtfilter onderhoudsbeurt geven; zie Onderhoud van
het luchtfilter, blz. 33.
4. Smeer de machine; zie Smeren op blz. 37.
5. Olie en filter van het carter vervangen; zie Oliepeil van
de motor controleren op blz. 34.
6. Vervang het hydraulische filter; zie Onderhoud van het
hydraulische systeem, blz. 39.
7. Bandenspanning controleren; zie Bandenspanning
controleren, blz. 38.
8. Laad de accu op; zie Onderhoud van de accu, blz. 50.
9. Schraap dik aangekoekt gras en vuil van de onderkant
van de maaimachine. Spoel vervolgens de machine
schoon met een tuinslang.
Opmerking: Laat de machine na het wassen 2 tot
5 minuten met ingeschakelde aftakas en de motor bij een
hoog toerental lopen.
10.Controleer de conditie van de maaimessen. Zie
Onderhoud van de maaimessen, blz. 30.
11. Wanneer de machine langer dan 30 dagen niet wordt
gebruikt, moet deze worden voorbereid op stalling. De
machine wordt als volgt voorbereid op stalling.
A. Voeg een stabilizer/conditioner op aardoliebasis toe
aan de brandstof in de tank. Volg de
mengvoorschriften van de fabrikant van de stabilizer
op. Gebruik geen stabilizer op alcoholbasis
(ethanol of methanol).
Opmerking: Stabilizer/conditioner werkt het best als het
met verse benzine wordt vermengd en altijd wordt gebruikt.
B. Laat de motor vijf minuten lopen om de
stabilizer/conditioner door het brandstofsysteem te
verspreiden.
C. Zet de motor af, laat deze afkoelen, en laat de
brandstoftank leeglopen; zie Benzine aftappen uit de
brandstoftank, blz. 37.
D. Start de motor opnieuw en laten de motor lopen
totdat deze afslaat.
E. Choke de motor. Start de motor totdat hij niet meer
start.
F. U moet brandstof op de juiste wijze afvoeren.
Verwerk deze overeenkomstig de plaatselijk
geldende voorschriften.
Belangrijk Benzine waaraan stabilizer/conditioner is
toegevoegd, niet langer dan 90 dagen bewaren.
12.Verwijder de bougie(s) en controleer de toestand ervan;
zie Onderhoud van de bougie, blz. 35. Nadat de
bougie(s) uit de cilinder is (zijn) verwijderd, giet u twee
eetlepels motorolie in het bougiegat. Gebruik de
startmotor om de motor te laten draaien en zo de olie
over de cilinderwand te verspreiden. Monteer de
bougie(s). De bougiekabel niet op de bougie(s) drukken.
13.Controleer alle bouten, schroeven en moeren en draai
deze vast. Beschadigde delen repareren of vervangen.
14.Werk alle krassen en beschadigingen van de lak bij.
Bijwerklak is verkrijgbaar bij een erkende Service
Dealer.
15.Stal de machine in een schone, droge garage of
opslagruimte. Verwijder het sleuteltje uit het contact en
bewaar dit buiten bereik van kinderen of onbevoegde
personen op een plaats die u gemakkelijk kunt
onthouden. Dek de machine af om deze te beschermen
en schoon te houden.
55
Storingen, oorzaak en remedie
Probleem Mogelijke oorzaken Remedie
Startmotor draait niet.
1. De aftakas is ingeschakeld. 1. Aftakas uitschakelen.
2. Parkeerrem niet in werking gesteld. 2. Stel de parkeerrem in werking.
3. Bestuurder zit niet op de stoel. 3. Plaats nemen op de
bestuurdersstoel.
4. Accu is leeg. 4. Accu opladen.
5. Elektrische aansluitingen
gecorrodeerd of los.
5. Controleren of elektrische
aansluitingen goed contact maken.
6. Zekering doorgebrand. 6. Zekering vervangen.
7. Relais of schakelaar defect. 7. Neem contact op met een erkende
Service Dealer.
Motor start niet, start
ilijk f blijft i t
1. Brandstoftank leeg. 1. Tank met benzine vullen.
moeilijk of blijft niet
lopen.
2. Brandstofklep dichtgedraaid. 2. Brandstofklep openen.
lo en
.
3. Choke staat niet op AAN. 3. Chokehendel op AAN zetten.
4. Luchtfilter vuil. 4. Luchtfilterelement reinigen of
vervangen.
5. Bougiekabels los of niet op bougie
aangesloten.
5. Kabels op bougie aansluiten.
6. Bougies zijn aangetast, vuil of
hebben onjuiste elektroden-
afstand.
6. Nieuwe bougies met juiste
elektrodenafstand monteren.
7. Vuil in brandstoffilter. 7. Brandstoffilter vervangen.
8. Vuil, water of oude brandstof in
brandstofsysteem.
8. Neem contact op met een erkende
Service Dealer.
Motor levert te weinig
1. Motor overbelast. 1. De rijsnelheid verminderen.
g
vermogen.
2. Luchtfilter vuil. 2. Luchtfilterelement reinigen.
3. Oliepeil in carter te laag. 3. Carter bijvullen met motorolie.
4. Koelribben en luchtkanalen onder
ventilatorhuis verstopt.
4. Koelribben en luchtkanalen
ontstoppen.
5. Bougies zijn aangetast, vuil of
hebben onjuiste elektroden-
afstand.
5. Nieuwe bougies met juiste
elektrodenafstand monteren.
6. Vuil in brandstoffilter. 6. Brandstoffilter vervangen.
7. Vuil, water of oude brandstof in
brandstofsysteem.
7. Neem contact op met een erkende
Service Dealer.
Motor raakt oververhit.
1. Motor overbelast. 1. De rijsnelheid verminderen.
2. Oliepeil in carter te laag. 2. Carter bijvullen met motorolie.
3. Koelribben en luchtkanalen onder
ventilatorhuis verstopt.
3. Koelribben en luchtkanalen
ontstoppen.
56
Probleem RemedieMogelijke oorzaken
Machine rijdt niet.
1. Tractieriem versleten, los of
gebroken.
1. Neem contact op met een erkende
Service Dealer.
2. Tractiedrijfriem van poelie af. 2. Neem contact op met een erkende
Service Dealer.
3. Peil van hydraulische vloeistof te
laag.
3. Reservoir bijvullen met hydraulische
vloeistof.
Abnormale trillingen.
1. Bevestigingsbouten van motor zitten
los.
1. Bevestigingsbouten van motor
aandraaien.
2. Losse motorpoelie, spanpoelie of
mespoelie.
2. Desbetreffende poelie vastzetten.
3. Motorpoelie beschadigd. 3. Neem contact op met een erkende
Service Dealer.
4. Maaimes(sen) verbogen of niet in
balans.
4. Nieuw(e) maaimes(sen) monteren.
5. Mesbout zit los. 5. Mesbout aandraaien.
6. Losse motorpoelie, spanpoelie of
mespoelie.
6. Desbetreffende poelie vastzetten.
7. Mesas verbogen. 7. Neem contact op met een erkende
Service Dealer.
Onregelmatige
ih t
1. Mes(sen) niet scherp. 1. Mes(sen) slijpen.
gg
maaihoogte.
2. Maaimes(sen) verbogen of niet in
balans.
2. Nieuw(e) maaimes(sen) monteren.
3. Maaidek staat niet horizontaal. 3. Maaidek horizontaal stellen
(dwarsrichting) en schuinstand
(lengterichting) afstellen.
4. Maatwiel niet correct afgesteld. 4. Hoogte van maatwiel afstellen.
5. Onderkant van de maaikast is vuil. 5. Onderkant van het maaidek
schoonmaken.
6. Bandenspanning is niet correct. 6. Banden op juiste spanning brengen.
7. Mesas verbogen. 7. Neem contact op met een erkende
Service Dealer.
Messen draaien niet.
1. Drijfriem van maaidek van poelie af. 1. Riem van maaidek plaatsen en
controleren of verstelplaat, arm en
veer van spanpoelie en
riemgeleiders de juiste positie
hebben.
2. Riem van maaidek is versleten, los
of gebroken.
2. Een nieuwe drijfriem monteren.
3. Elektrische koppeling werkt niet. 3. Neem contact op met een erkende
Service Dealer.
4. Elektrische koppeling is versleten. 4. Neem contact op met een erkende
Service Dealer.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56

Toro Z149 Z Master, With 112cm SFS Side Discharge Mower Handleiding

Type
Handleiding