HP ZBook 15 G2 Mobile Workstation (ENERGY STAR) Handleiding

Type
Handleiding
Gebruikershandleiding
© Copyright 2014 Hewlett-Packard
Development Company, L.P.
AMD is een gedeponeerd handelsmerk van
Advanced Micro Devices, Inc. in de
Verenigde Staten en andere landen.
Bluetooth is een handelsmerk van de
desbetreffende eigenaar en wordt door
Hewlett-Packard Company onder licentie
gebruikt. Intel en Centrino zijn
handelsmerken van Intel Corporation in de
Verenigde Staten en andere landen. Het
SD-logo is een handelsmerk van de
desbetreffende houder. Java is een
handelsmerk van Sun Microsystems, Inc. in
de Verenigde Staten. Microsoft en Windows
zijn in de Verenigde Staten gedeponeerde
handelsmerken van bedrijven die behoren
tot de Microsoft-groep.
De informatie in deze documentatie kan
zonder kennisgeving worden gewijzigd. De
enige garanties voor HP producten en
diensten staan vermeld in de expliciete
garantievoorwaarden bij de betreffende
producten en diensten. Aan de informatie in
deze handleiding kunnen geen aanvullende
rechten worden ontleend. HP aanvaardt
geen aansprakelijkheid voor technische
fouten, drukfouten of weglatingen in deze
publicatie.
Eerste editie, juni 2014
Artikelnummer van document: 768564-331
Kennisgeving over het product
In deze gebruikershandleiding worden de
voorzieningen beschreven die op de
meeste modellen beschikbaar zijn. Mogelijk
zijn niet alle voorzieningen op uw computer
beschikbaar.
Niet alle functies zijn beschikbaar in alle
edities van Windows. Voor deze computer
is mogelijk bijgewerkte en/of afzonderlijk
aangeschafte hardware, stuurprogramma's
en/of software vereist om volledig te
kunnen profiteren van de functionaliteit van
Windows. Ga naar
http://www.microsoft.com voor meer
informatie.
Voor de meest recente
gebruikershandleiding gaat u naar
http://www.hp.com/support en selecteert u
uw land of regio. Selecteer Drivers en
downloads en volg de instructies op het
scherm.
Softwarevoorwaarden
Door het installeren, kopiëren, downloaden
of anderszins gebruiken van een
softwareproduct dat vooraf op deze
computer is geïnstalleerd, bevestigt u dat u
gehouden bent aan de voorwaarden van de
HP EULA (End User License Agreement).
Indien u niet akkoord gaat met deze
licentievoorwaarden, kunt u uitsluitend
aanspraak maken op de mogelijkheid het
gehele, ongebruikte product (hardware en
software) binnen 14 dagen te retourneren,
voor een volledige restitutie op basis van
het restitutiebeleid van de desbetreffende
verkoper.
Neem contact op met de verkoper voor
meer informatie of om te vragen om een
volledige restitutie van de prijs van de
computer.
Veiligheidswaarschuwing
WAARSCHUWING! U kunt het risico van letsel door verbranding of van oververhitting van de
computer beperken door de computer niet op schoot te nemen en de ventilatieopeningen van de
computer niet te blokkeren. Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat
de luchtcirculatie niet wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele
printer naast de computer) of een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of
kleding). Zorg er ook voor dat de netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen
met de huid of een voorwerp van zacht materiaal. De computer en de netvoedingsadapter voldoen
aan de temperatuurlimieten voor oppervlakken die voor de gebruiker toegankelijk zijn, zoals
gedefinieerd door de International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC
60950).
iii
iv Veiligheidswaarschuwing
Inhoudsopgave
1 Welkom ............................................................................................................................................................. 1
Informatie zoeken ................................................................................................................................. 2
2 Vertrouwd raken met de computer .................................................................................................................... 5
Rechterkant .......................................................................................................................................... 6
Linkerkant ............................................................................................................................................. 7
Beeldscherm ........................................................................................................................................ 8
Bovenkant ............................................................................................................................................ 9
Touchpad ............................................................................................................................. 9
Lampjes ............................................................................................................................. 10
Knoppen, luidsprekers en vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) ......................... 12
Toetsen .............................................................................................................................. 14
Onderkant ........................................................................................................................................... 15
Voorkant ............................................................................................................................................. 16
Achterkant .......................................................................................................................................... 18
3 Verbinding maken met een netwerk ............................................................................................................... 19
Verbinding maken met een draadloos netwerk .................................................................................. 19
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken ....................................... 19
Knop voor draadloze communicatie gebruiken ................................................. 19
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken ....................................... 20
WLAN gebruiken ................................................................................................................ 20
Gebruikmaken van een internetprovider ........................................................... 20
WLAN configureren ........................................................................................... 21
Draadloze router configureren .......................................................................... 21
Draadloos netwerk beveiligen ........................................................................... 21
Verbinding maken met draadloos netwerk (WLAN) .......................................... 22
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................... 22
SIM-kaart plaatsen en verwijderen .................................................................... 23
GPS gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................................................... 24
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken ......................................... 24
Verbinding maken met een bekabeld netwerk ................................................................................... 25
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN) ............................................................. 25
4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten .................................................. 27
Cursorbesturing gebruiken ................................................................................................................. 27
v
Voorkeuren voor cursorbesturing instellen ........................................................................ 27
EasyPoint-muisbesturing gebruiken .................................................................................. 27
Touchpadbewegingen gebruiken ....................................................................................... 27
Touchpad uit- en inschakelen ........................................................................... 28
Tikken ................................................................................................................ 28
Schuiven ........................................................................................................... 29
Knijpen met twee vingers om te zoomen .......................................................... 29
Klikken met twee vingers .................................................................................. 30
Draaien (alleen bepaalde modellen) ................................................................. 30
Vegen (alleen bepaalde modellen) ................................................................... 30
Randveegbewegingen (alleen bepaalde modellen) .......................................... 31
Rechterrandveegbeweging ............................................................... 31
Linkerrandveegbeweging ................................................................. 31
Bovenrandveegbeweging ................................................................. 32
Toetsenbord gebruiken ...................................................................................................................... 33
Sneltoetsen in Windows gebruiken .................................................................................... 33
Sneltoetsen herkennen ...................................................................................................... 33
Toetsenblokken gebruiken ................................................................................................. 34
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken ................................................. 34
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken ............................................ 34
5 Multimedia ....................................................................................................................................................... 35
Bedieningselementen voor het afspelen van media gebruiken .......................................................... 35
Audio .................................................................................................................................................. 35
Luidsprekers aansluiten ..................................................................................................... 35
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 35
Hoofdtelefoon aansluiten ................................................................................................... 36
Microfoon aansluiten .......................................................................................................... 36
Hoofdtelefoons/microfoons aansluiten ............................................................................... 36
Audiofuncties van de computer controleren ...................................................................... 36
Webcam (alleen bepaalde modellen) ................................................................................................. 37
Video .................................................................................................................................................. 37
VGA ................................................................................................................................... 38
DisplayPort (alleen bepaalde modellen) ............................................................................ 38
Een Thunderbolt DisplayPort-apparaat aansluiten ............................................................ 39
Bekabelde beeldschermen aansluiten met behulp van MultiStream Transport ................. 40
Bekabelde beeldschermen aansluiten met een optionele hub .......................... 40
Draadloze beeldschermen aansluiten (alleen Miracast-compatibele draadloze
beeldschermen) ................................................................................................................. 41
vi
6 Energiebeheer ................................................................................................................................................ 43
Computer afsluiten (uitschakelen) ...................................................................................................... 43
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 43
Standen voor energiebesparing gebruiken ........................................................................ 43
Slaapstand activeren en beëindigen ................................................................. 44
De door de gebruiker geïnitialiseerde sluimerstand inschakelen en afsluiten . . 44
Energiemeter en instellingen voor energiebeheer gebruiken ............................ 44
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand .......................... 45
Accuvoeding gebruiken ..................................................................................................... 45
Aanvullende informatie over de accu opzoeken ............................................... 45
Accucontrole gebruiken ..................................................................................... 46
Acculading weergeven ...................................................................................... 46
Accuwerktijd maximaliseren .............................................................................. 46
Omgaan met een lage acculading .................................................................... 46
Een lage acculading herkennen ....................................................... 46
Problemen met een lage acculading verhelpen ............................... 47
Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................ 47
Accu plaatsen ................................................................................... 47
Accu verwijderen .............................................................................. 47
Accuvoeding besparen ...................................................................................... 48
Door de gebruiker vervangbare accu opbergen (alleen bepaalde modellen) ... 48
Door de gebruiker vervangbare accu afvoeren (alleen bepaalde modellen) .... 49
Door de gebruiker vervangbare accu vervangen (alleen bepaalde
modellen) .......................................................................................................... 49
Externe netvoeding gebruiken ........................................................................................... 50
Netvoedingsadapter testen ............................................................................... 51
Hybrid Graphics en AMD Dual Graphics (alleen bepaalde modellen) ............................... 51
Hybrid Graphics gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................................... 51
AMD Dual Graphics gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................. 52
7 Externe kaarten en apparaten ........................................................................................................................ 53
Geheugenkaartlezers gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................................ 53
Geheugenkaart plaatsen ................................................................................................... 53
Geheugenkaart verwijderen ............................................................................................... 53
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................................ 54
ExpressCard configureren ................................................................................................. 54
ExpressCard plaatsen ....................................................................................................... 55
ExpressCard verwijderen ................................................................................................... 56
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen) .......................................................................... 56
Smart Card plaatsen .......................................................................................................... 56
Smart Card verwijderen ..................................................................................................... 57
vii
USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................... 57
USB-apparaat aansluiten ................................................................................................... 58
USB-apparaat verwijderen ................................................................................................. 58
Optionele externe apparaten gebruiken ............................................................................................. 59
Optionele externe schijfeenheden gebruiken .................................................................... 59
De dockingconnector gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................ 60
8 Schijfeenheden ............................................................................................................................................... 61
Schijfeenheden hanteren ................................................................................................................... 61
Vaste schijven gebruiken ................................................................................................................... 62
Het onderpaneel verwijderen of vervangen ....................................................................... 62
Het onderpaneel verwijderen ............................................................................ 62
Het onderpaneel terugplaatsen ......................................................................... 62
Vaste schijf vervangen of upgraden .................................................................................. 63
Vaste schijf verwijderen .................................................................................... 63
Vaste schijf installeren ...................................................................................... 64
Prestaties van de vaste schijf verbeteren .......................................................................... 65
Schijfdefragmentatie gebruiken ......................................................................... 65
Schijfopruiming gebruiken ................................................................................. 66
HP 3D DriveGuard gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................................................ 66
Status van HP 3D DriveGuard herkennen ........................................................ 66
RAID gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................................................................... 67
9 Beveiliging ....................................................................................................................................................... 69
De computer beveiligen ...................................................................................................................... 69
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................... 70
Wachtwoorden instellen in Windows ................................................................................. 70
Wachtwoorden instellen in Computer Setup ...................................................................... 71
BIOS-beheerderswachtwoord beheren ............................................................................. 71
BIOS-beheerderswachtwoord opgeven ............................................................ 73
DriveLock-wachtwoord in Computer Setup beheren ......................................................... 73
DriveLock-wachtwoord instellen ........................................................................ 74
DriveLock-wachtwoord invoeren ....................................................................... 75
DriveLock-wachtwoord wijzigen ........................................................................ 76
DriveLock-beveiliging verwijderen ..................................................................... 77
Automatic DriveLock van Computer Setup gebruiken ....................................................... 77
Wachtwoord voor Automatische DriveLock opgeven ........................................ 77
Automatische DriveLock-beveiliging verwijderen .............................................. 78
TPM Embedded Security-apparaat (apparaat voor TPM geïntegreerde beveiliging - alleen
bepaalde modellen) ............................................................................................................................ 79
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................... 79
viii
Firewallsoftware gebruiken ................................................................................................................. 80
Essentiële beveiligingsupdates installeren ......................................................................................... 80
HP Client Security gebruiken ............................................................................................................. 80
Optionele beveiligingskabel bevestigen ............................................................................................. 81
Vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................. 81
Vingerafdruklezer zoeken .................................................................................................. 81
10 Onderhoud .................................................................................................................................................... 83
Geheugenmodules toevoegen of vervangen ..................................................................................... 83
De computer reinigen ......................................................................................................................... 85
Reinigingsprocedures ........................................................................................................ 86
Scherm reinigen (All-in-Ones of notebooks) ..................................................... 86
Zijkanten of deksel reinigen .............................................................................. 86
Touchpad, toetsenbord of muis reinigen ........................................................... 86
Programma's en stuurprogramma's bijwerken ................................................................................... 87
SoftPaq Download Manager gebruiken .............................................................................................. 87
11 Back-up en herstel ........................................................................................................................................ 89
Een back-up maken van uw gegevens .............................................................................................. 89
Systeemherstelactie uitvoeren ........................................................................................................... 89
Windows herstelprogramma’s gebruiken ........................................................................... 90
f11-herstelprogramma's gebruiken .................................................................................... 90
Media met het Windows-besturingssysteem gebruiken (afzonderlijk aan te schaffen) ..... 91
Het gebruik van Windows vernieuwen of Windows opnieuw instellen .............................. 91
HP Software Setup gebruiken ........................................................................................... 91
12 Computer Setup (BIOS), Multiboot en HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) .............................................. 93
Computer Setup gebruiken ................................................................................................................ 93
Computer Setup starten ..................................................................................................... 93
Navigeren en selecteren in Computer Setup ..................................................................... 93
Fabrieksinstellingen herstellen in Computer Setup ........................................................... 94
BIOS-update uitvoeren ...................................................................................................... 94
BIOS-versie vaststellen ..................................................................................... 95
BIOS-update downloaden ................................................................................. 95
MultiBoot gebruiken ............................................................................................................................ 96
Opstartvolgorde van apparaten ......................................................................................... 96
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen ............................................................................. 96
Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computer Setup ....................................... 97
Dynamisch een opstartapparaat kiezen met de f9-prompt ............................... 97
MultiBoot Express instellen ............................................................................... 97
ix
MultiBoot Express-voorkeuren invoeren ........................................................... 98
Het gebruik van HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) ...................................................................... 98
HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) naar een USB-apparaat downloaden ..................... 99
Gebruiken van HP Sure Start ............................................................................................................. 99
13 Ondersteuning ............................................................................................................................................ 101
Contact opnemen met de ondersteuning ......................................................................................... 101
Labels ............................................................................................................................................... 102
14 Specificaties ................................................................................................................................................ 103
Ingangsvermogen ............................................................................................................................. 103
Omgevingsvereisten ......................................................................................................................... 103
Bijlage A De computer op reis gebruiken ........................................................................................................ 105
Bijlage B Problemen oplossen ......................................................................................................................... 107
Hulpmiddelen voor het oplossen van problemen ............................................................................. 107
Problemen oplossen ......................................................................................................................... 107
De computer kan niet worden ingeschakeld .................................................................... 107
Het computerscherm is leeg ............................................................................................ 107
De software werkt niet goed ............................................................................................ 108
De computer staat aan maar reageert niet ...................................................................... 108
De computer is ongewoon warm ..................................................................................... 108
Een extern apparaat werkt niet ........................................................................................ 109
De draadloze netwerkverbinding werkt niet ..................................................................... 109
Een schijf wordt niet afgespeeld ...................................................................................... 109
Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm ..................................................... 110
Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het brandproces is voltooid ....... 110
Bijlage C Elektrostatische ontlading ................................................................................................................ 111
Index ................................................................................................................................................................. 113
x
1Welkom
Nadat u de computer hebt ingesteld en geregistreerd, raden wij de volgende stappen aan om
optimaal te profiteren van uw slimme investering:
TIP: Als u snel wilt terugkeren naar het startscherm van de computer vanuit een geopende app
of het bureaublad van Windows, drukt u op de Windows-toets
op het toetsenbord. Als u
nogmaals op de Windows-toets drukt, keert u terug naar het vorige scherm.
Maak verbinding met internet: configureer een bekabeld of draadloos netwerk waarmee u
verbinding kunt maken met internet. Zie
Verbinding maken met een netwerk op pagina 19 voor
meer informatie.
Werk uw antivirussoftware bij: bescherm uw computer tegen schade door virussen. De software
is vooraf geïnstalleerd op de computer. Zie
Antivirussoftware gebruiken op pagina 79 voor
meer informatie.
Raak vertrouwd met de computer: maak kennis met de voorzieningen van uw computer.
Raadpleeg
Vertrouwd raken met de computer op pagina 5 en Navigeren met het
toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten op pagina 27 voor aanvullende
informatie.
Zoek geïnstalleerde software— toegang tot een overzicht van de vooraf op de computer
geïnstalleerde software.
Typ a op het startscherm, klik op Apps en selecteer uit de weergegeven opties. Voor meer
informatie over het gebruik van software die bij de computer is geleverd, raadpleegt u de
instructies van de softwarefabrikant. Deze instructies kunnen zijn verstrekt bij de software, of
staan op de website van de fabrikant.
Krachtige presentaties maken— u kunt de computer op een projector aansluiten om uw ideeën
met een groep te delen. Zie
Een Thunderbolt DisplayPort-apparaat aansluiten op pagina 39.
Maak een back-up van uw vaste schijf door herstelschijven of een herstel-flashdrive te maken.
Zie
Back-up en herstel op pagina 89.
1
Informatie zoeken
U hebt
Installatie-instructies
al gebruikt om de computer in te schakelen en deze handleiding op te
zoeken. Gebruik de volgende tabel voor informatiebronnen met productinformatie, instructies en
meer.
Hulpmiddelen Informatie
Poster
Installatie-instructies
De computer gebruiksklaar maken
Onderdelen van de computer herkennen
HP Support Assistant
Als u HP Support Assistant vanuit het startscherm wilt
openen, selecteert u de app HP Support Assistant.
Voor de meest recente gebruikershandleiding gaat u
naar
http://www.hp.com/support en selecteert u uw
land of regio. Selecteer Drivers en downloads en volg
de instructies op het scherm.
Informatie over het besturingssysteem
Updates van software, stuurprogramma's en BIOS
Hulpmiddelen voor probleemoplossing
Krijgen van ondersteuning
Wereldwijde ondersteuning
Ga naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/
wwcontact_us.html voor ondersteuning in uw taal.
Online chatten met een technicus van HP
Telefoonnummers voor ondersteuning
Locaties HP Servicecentrum
HP website
Voor de meest recente gebruikershandleiding gaat u
naar
http://www.hp.com/support en selecteert u uw
land of regio. Selecteer Drivers en downloads en volg
de instructies op het scherm.
Informatie over ondersteuning
Onderdelen bestellen en aanvullende ondersteuning vinden
Voor het apparaat verkrijgbare accessoires
Handleiding voor veiligheid en comfort
U krijgt als volgt toegang tot deze handleiding:
Typ support in het startscherm en selecteer de
app HP Support Assistant.
– of –
Ga naar
http://www.hp.com/ergo.
Aanwijzingen voor een optimale werkplek, een goede houding
en gezonde werkgewoonten
Informatie over elektrische en mechanische veiligheid
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu
U krijgt als volgt toegang tot deze handleiding:
1. Typ support in het startscherm en selecteer de
app HP Support Assistant.
2. Selecteer achtereenvolgens Deze computer en
Gebruikershandleidingen.
Informatie over veiligheid en kennisgevingen
Informatie over het afvoeren van accu's
Beperkte garantie
*
Om deze handleiding te openen, selecteert u de app
HP Help en ondersteuning, selecteert u Deze
computer en selecteert u vervolgens Garantie en
services.
– of –
Ga naar
http://www.hp.com/go/orderdocuments.
Garantiegegevens
*De specifiek toegekende HP beperkte garantie die van toepassing is op uw product, kunt u vinden in de elektronische
handleidingen op de computer en/of op de cd/dvd die is meegeleverd in de doos. In sommige landen of regio's wordt door
2 Hoofdstuk 1 Welkom
Hulpmiddelen Informatie
HP een gedrukte versie van de HP beperkte garantie meegeleverd in de doos. Voor sommige landen of regio's waar de
garantie niet in drukvorm wordt verstrekt, kunt u een gedrukt exemplaar aanvragen. Ga naar
http://www.hp.com/go/
orderdocuments of schrijf naar:
Noord-Amerika: Hewlett-Packard, MS POD, 11311 Chinden Blvd., Boise, ID 83714, USA
Europa, Midden-Oosten, Afrika: Hewlett-Packard, POD, Via G. Di Vittorio, 9, 20063, Cernusco s/Naviglio (MI), Italy
Azië en Stille Oceaan: Hewlett-Packard, POD, P.O. Box 200, Alexandra Post Office, Singapore 911507
Wanneer u een gedrukt exemplaar van uw garantie aanvraagt, geef dan het productnummer, de garantieperiode (te vinden
op het servicelabel) en uw naam en postadres op.
BELANGRIJK: Stuur uw HP product NIET terug naar de bovenstaande adressen. Voor ondersteuning in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar http://welcome.hp.com/country/us/en/
wwcontact_us.html.
Informatie zoeken 3
4 Hoofdstuk 1 Welkom
2 Vertrouwd raken met de computer
5
Rechterkant
Onderdeel Beschrijving
(1) Geheugenkaartlezer Hiermee worden optionele geheugenkaarten gelezen die
informatie opslaan, beheren, delen of openen.
(2)
Audio-uitgang (hoofdtelefoon)/Audio-ingang
(microfoon)
Hierop kunt u optionele stereoluidsprekers met eigen
voeding, een hoofdtelefoon, een oortelefoon, een headset
of een kabel van een televisietoestel aansluiten. Ook kunt u
hierop de microfoon van een optionele headset aansluiten.
Deze ingang biedt geen ondersteuning voor optionele
apparaten met uitsluitend een microfoon.
WAARSCHUWING! Zet het geluidsvolume laag voordat u
de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo beperkt
u het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg
Informatie
over voorschriften, veiligheid en milieu
voor aanvullende
informatie over veiligheid. Om deze handleiding te openen,
typt u in het startscherm support en selecteert u daarna
de app HP Support Assistant.
OPMERKING: Wanneer u een apparaat aansluit op deze
connector, worden de computerluidsprekers uitgeschakeld.
OPMERKING: Zorg dat de apparaatkabel een connector
met vier pinnen heeft die zowel audio-uit (hoofdtelefoon) als
audio-in (microfoon) ondersteunt.
(3)
USB 3.0-poort Verbindt een optioneel USB-apparaat, zoals een
toetsenbord, een muis, een externe schijfeenheid, een
printer, een scanner of een USB-hub.
Raadpleeg
USB-apparaat gebruiken op pagina 57 voor
informatie over de verschillende typen USB-poorten.
(4) Upgraderuimte (optischeschijfeenheid
weergegeven) (alleen bepaalde modellen)
Hiermee wordt een optische schijf gelezen of wordt naar
een optische schijf geschreven (afhankelijk van het
computermodel).
OPMERKING: Ga voor informatie over schijfcompatibiliteit
naar de webpagina Help en ondersteuning (raadpleeg
Informatie zoeken op pagina 2). Volg de instructies op de
webpagina om uw computermodel te selecteren. Selecteer
Ondersteuning & drivers en selecteer vervolgens
Productinformatie.
OPMERKING: De upgraderuimte kan een vaste schijf of
een optischeschijfeenheid bevatten die naar een optische
schijf leest en schrijft (alleen bepaalde modellen). De
upgraderuimte kan ook een optie voor gewichtsbesparing
bevatten.
6 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderdeel Beschrijving
(5) Uitvoerknop van de optische-schijfeenheid
(alleen bepaalde modellen)
Hiermee ontgrendelt u de schijflade van de optische-
schijfeenheid.
(6)
Poort voor externe monitor Hierop kunt u een optionele VGA-monitor of projector
aansluiten.
Linkerkant
Onderdeel Beschrijving
(1)
Bevestigingspunt voor de beveiligingskabel Hiermee sluit u een als optie verkrijgbare beveiligingskabel
aan op de computer.
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet in de eerste
plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Deze voorziening
kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt
gebruikt of wordt gestolen.
(2)
USB 2.0-poort Hierop kunt u een optioneel USB-apparaat aansluiten, zoals
een toetsenbord, muis, externe schijfeenheid, printer,
scanner of USB-hub.
Zie
USB-apparaat gebruiken op pagina 57 voor meer
informatie over de verschillende typen USB-poorten.
(3) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor de luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne
ventilator automatisch aan- en uitgaat wanneer u de
computer gebruikt.
(4)
Thunderbolt DisplayPort Hierop sluit u een optioneel HD-apparaat of een
hoogwaardig gegevensapparaat aan.
OPMERKING: Thunderbolt is een nieuwe technologie.
Installeer alle recente stuurprogramma's voor uw
Thunderbolt-apparaat voordat u het apparaat aansluit op de
Thunderbolt DisplayPort. De Thunderbolt-kabel en het
Thunderbolt-apparaat (los verkrijgbaar) moeten compatibel
zijn met Windows. Om vast te stellen of uw apparaat
Thunderbolt-gecertificeerd is voor Windows, raadpleegt u
https://thunderbolttechnology.net/products.
Linkerkant 7
Onderdeel Beschrijving
(5)
Dual-mode DisplayPort Via deze poort sluit u een optioneel digitaal
weergaveapparaat, zoals een hoogwaardige monitor of
projector, aan op het apparaat.
(6)
USB 3.0-oplaadpoort Hierop kunt u een optioneel USB-apparaat aansluiten, zoals
een toetsenbord, muis, externe schijfeenheid, printer,
scanner of USB-hub. Niet alle USB-apparaten worden via
standaard-USB-poorten opgeladen, of ze worden
opgeladen met een lage bedrijfsstroom. Sommige USB-
apparaten moeten worden gevoed en vereisen het gebruik
van een poort met eigen voeding.
OPMERKING: Via de USB-oplaadpoorten kunnen ook
bepaalde typen mobiele telefoons en mp3-spelers worden
opgeladen, zelfs wanneer de computer uit staat.
Zie
USB-apparaat gebruiken op pagina 57 voor meer
informatie over de verschillende typen USB-poorten.
(7) Smartcardlezer Ondersteunt optionele smartcards.
(8)
ExpressCard-sleuf of smartcardlezer
(afhankelijk van de configuratie)
Ondersteunt optionele ExpressCards of smartcards.
Beeldscherm
Onderdeel Beschrijving
(1) WLAN-antennes* Met deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen binnen een draadloos lokaal netwerk (WLAN).
8 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderdeel Beschrijving
(2) WWAN-antennes* (alleen bepaalde modellen) Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen om te communiceren met draadloze WWAN's
(wireless wide area networks).
(3) Interne microfoons Hiermee neemt u geluid op.
(4) Webcamlampje (alleen bepaalde modellen) Aan: de webcam is in gebruik.
(5) Webcam (alleen bepaalde modellen) Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's maken. Op
sommige modellen kunt u met streaming video videovergaderen
en online chatten.
Open HP Support Assistant voor informatie over het gebruik van
de webcam. Als u HP Support Assistant vanuit het startscherm
wilt openen, selecteert u de app HP Support Assistant.
(6) Interne beeldschermschakelaar Wanneer u het beeldscherm dicht doet terwijl de computer aan
staat, wordt deze schakelaar ingedrukt. Daardoor wordt het
beeldscherm uitgeschakeld of wordt de slaapstand geactiveerd.
OPMERKING: De beeldschermschakelaar is niet zichtbaar
aan de buitenkant van de computer.
*De antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer. Voor een optimale signaaloverdracht houdt u de directe
omgeving van de antennes vrij. Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u het
gedeelte over uw land of regio in
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu
. Om deze handleiding te openen, typt u in
het startscherm support en selecteert u daarna de app HP Support Assistant.
Bovenkant
Touchpad
Onderdeel Beschrijving
(1) EasyPoint-muisbesturing Hiermee kunt u de aanwijzer (cursor) verplaatsen en
onderdelen op het scherm selecteren of activeren.
(2) Linkerknop van de EasyPoint-muisbesturing Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een
externe muis.
Bovenkant 9
Onderdeel Beschrijving
(3) Touchpad, aan/uit-knop Hiermee kunt u het touchpad in- en uitschakelen.
(4) Touchpadzone Hiermee worden uw vingerbewegingen gelezen om de
pointer te verplaatsen of items op het scherm te activeren.
OPMERKING: Het touchpad ondersteunt ook
randveegbewegingen. Zie
Randveegbewegingen (alleen
bepaalde modellen) op pagina 31 voor meer informatie.
(5) Linkerknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een
externe muis.
(6) Rechterknop van de EasyPoint-
muisbesturing
Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op
een externe muis.
(7) Middenknop EasyPoint-muisbesturing Deze knop heeft dezelfde functie als de middenknop op
een externe muis.
(8) Middenknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de middenknop op
een externe muis.
(9) Rechterknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op
een externe muis.
Lampjes
Onderdeel Beschrijving
(1)
Aan/uit-lampje
Aan: de computer is ingeschakeld.
Knipperend: de computer staat in de slaapstand, een
energiebesparingsmodus. Het beeldscherm en andere
niet-benodigde onderdelen worden uitgeschakeld.
10 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderdeel Beschrijving
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
sluimerstand. De sluimerstand is een
energiebesparingsmodus waarin zo min mogelijk
energie wordt verbruikt.
OPMERKING: Bij bepaalde modellen is de voorziening
Intel® Rapid Start Technology ingeschakeld in de fabriek.
Rapid Start Technology stelt u in staat de computer snel
opnieuw te activeren als deze zich in een inactieve toestand
bevindt. Zie
Standen voor energiebesparing gebruiken
op pagina 43 voor meer informatie.
(2) Caps Lock-lampje Aan: Caps Lock is ingeschakeld. Met het toetsenbord kunt u
nu alleen hoofdletters typen.
(3)
Lampje Geluid uit van microfoon
Oranje: het geluid van de microfoon is uitgeschakeld.
Uit: het geluid van de microfoon is ingeschakeld.
(4) Num Lock-lampje Aan: Num Lock is ingeschakeld.
(5)
Lampje voor draadloze communicatie Aan: een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een draadloosnetwerkmodule en/of
een Bluetooth®-apparaat, is ingeschakeld.
OPMERKING: Bij sommige modellen brandt het lampje
voor draadloze communicatie oranje wanneer alle
apparaten voor draadloze communicatie uitgeschakeld zijn.
(6)
Lampje Geluid uit
Oranje: het geluid van de computer is uitgeschakeld.
Uit: het geluid van de computer is ingeschakeld.
Bovenkant 11
Knoppen, luidsprekers en vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen)
Onderdeel Beschrijving
(1)
Aan/uit-knop
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op de aan/uit-
knop om de computer in te schakelen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u kort op de
aan/uit-knop om de slaapstand te activeren.
Als de computer in de slaapstand staat, drukt u kort op
de aan/uit-knop om de slaapstand te beëindigen.
Als de computer in de sluimerstand staat, drukt u kort
op de aan/uit-knop om de sluimerstand te beëindigen.
VOORZICHTIG: De aan/uit-knop ingedrukt houden,
resulteert in het verlies van niet-opgeslagen gegevens.
Als de computer niet meer reageert en de afsluitprocedures
van Windows® geen resultaat hebben, houdt u de aan/uit-
knop minstens vijf seconden ingedrukt om de computer uit te
schakelen.
OPMERKING: Bij bepaalde modellen is de voorziening
Intel® Rapid Start Technology ingeschakeld in de fabriek.
Rapid Start Technology stelt u in staat de computer snel
opnieuw te activeren als deze zich in een inactieve toestand
bevindt. Zie
Standen voor energiebesparing gebruiken
op pagina 43 voor meer informatie.
Raadpleeg uw energieopties voor meer informatie over uw
energie-instellingen. Typ energie in het Startscherm,
selecteer Energie- en slaapstandinstellingen en daarna
Energie en slaapstand in de lijst van toepassingen.
(2) Luidsprekers Hier wordt het geluid van de computer geproduceerd.
12 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderdeel Beschrijving
(3)
Knop voor draadloze communicatie Hiermee kunt u de voorziening voor draadloze communicatie
in- en uitschakelen, maar geen draadloze verbinding tot
stand brengen.
(4)
Knop Geluid dempen Hiermee schakelt u de geluidsweergave uit (en weer in).
(5) Vingerafdruklezer (alleen bepaalde
modellen)
Hiermee kunt u zich met een vingerafdruk bij Windows
aanmelden, in plaats van met een wachtwoord.
Bovenkant 13
Toetsen
Onderdeel Beschrijving
(1) Esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
systeeminformatie weer te geven.
(2) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met een functietoets, de
num lock-toets of de esc-toets of de b-toets om
veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
(3)
Windows-toets Hiermee keert u terug naar het startscherm vanuit een
geopende app of het Windows-bureaublad.
OPMERKING: Als u nogmaals op de Windows-toets
drukt, keert u terug naar het vorige scherm.
(4) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de fn-toets
om veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.
(5) Num lock-toets Hiermee schakelt u tussen de navigatiefuncties en
numerieke functies op het geïntegreerde numerieke
toetsenblok.
(6) Geïntegreerd numeriek toetsenblok Wanneer num lock is ingeschakeld, kan het worden
gebruikt als een extern numeriek toetsenblok.
14 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderkant
Onderdeel Beschrijving
(1)
Accu uitwerpen Hiermee kunt u de accu uitwerpen.
(2) Accuruimte Hierin bevindt zich de accu.
(3)
SIM-slot Ondersteunt een SIM-kaart (subscriber identity
module) voor draadloze communicatie. Het SIM-slot
bevindt zich in de accuruimte.
(4)
Dockingconnector Hierop sluit u een optioneel dockingapparaat aan.
(5) Connector voor een optionele extra
accu
Hierop kunt u een optionele extra accu aansluiten.
(6)
Vergrendeling van onderhoudsklep Hiermee vergrendelt u de onderhoudsklep.
(7)
Ontgrendeling voor onderhoudsklep Hiermee wordt de onderhoudsklep ontgrendeld.
(8) Ventilatieopeningen (3) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de
interne onderdelen.
Onderkant 15
Onderdeel Beschrijving
OPMERKING: De ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de
interne ventilator automatisch aan- en uitgaat wanneer
u de computer gebruikt.
(9)
Onderpaneel Biedt toegang tot de vasteschijfruimte, het slot voor de
WLAN-module, het slot voor de WWAN-module en de
geheugenmoduleslots.
VOORZICHTIG: Vervang de module voor draadloze
communicatie alleen door een module die is
goedgekeurd voor gebruik in de computer door de
overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor de
regelgeving met betrekking tot apparatuur voor
draadloze communicatie in uw land. Zo voorkomt u
dat het systeem niet meer reageert. Als er na het
vervangen van de module een waarschuwing
verschijnt, verwijdert u de module om de functionaliteit
van de computer te herstellen. Neem daarna via HP
Support Assistant contact op met de ondersteuning.
Als u HP Support Assistant vanuit het startscherm wilt
openen, selecteert u de app HP Support Assistant.
Voorkant
Onderdeel Beschrijving
(1)
Lampje voor draadloze communicatie Aan: Een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een WLAN-apparaat (Wireless
Local Area Network) of een Bluetooth®-apparaat, is
ingeschakeld.
OPMERKING: Bij sommige modellen brandt het
lampje voor draadloze communicatie oranje wanneer
alle apparaten voor draadloze communicatie
uitgeschakeld zijn.
(2)
Aan/uit-lampje
Aan: de computer is ingeschakeld.
Knipperend: de computer staat in de slaapstand,
een stand voor energiebesparing. Het
beeldscherm en andere niet-benodigde
componenten worden uitgeschakeld.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
hibernationstand. De hibernationstand is een
stand voor energiebesparing waarin de minste
energie wordt verbruikt.
16 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
Onderdeel Beschrijving
OPMERKING: Bij bepaalde modellen is de functie
Intel® Rapid Start Technology ingeschakeld in de
fabriek. Rapid Start Technology stelt u in staat de
computer snel opnieuw te activeren als die zich in een
inactieve toestand bevindt. Zie
Standen voor
energiebesparing gebruiken op pagina 43 voor meer
informatie.
(3)
Lampje van de netvoedingsadapter/
accu
Wit: de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron en de accu is 90 tot 99%
opgeladen.
Oranje: de computer is aangesloten op een
externe voedingsbron en de accu is 0 tot 90%
opgeladen.
Knipperend oranje: een accu die de enige
beschikbare voedingsbron is, is bijna leeg.
Wanneer de accu een kritiek lage acculading
bereikt, begint het acculampje snel te knipperen.
Uit: de accu is volledig opgeladen.
(4)
Lampje van de vaste schijf/
optischeschijfeenheid
Wit knipperend: er wordt geschreven naar of
gelezen van de vaste schijf of een
optischeschijfeenheid.
Oranje: HP 3D DriveGuard heeft tijdelijk de
interne vaste schijf geparkeerd.
OPMERKING: Raadpleeg
HP 3D DriveGuard
gebruiken (alleen bepaalde modellen) op pagina 66
voor meer informatie over HP 3D DriveGuard.
Voorkant 17
Achterkant
Onderdeel Beschrijving
(1)
USB 3.0-poort Hierop kunt u een optioneel USB-apparaat
aansluiten, zoals een toetsenbord, muis, externe
schijfeenheid, printer, scanner of USB-hub.
Zie
USB-apparaat gebruiken op pagina 57 voor
meer informatie over de verschillende typen USB-
poorten.
(2)
Netvoedingsconnector Hierop kunt u een netvoedingsadapter aansluiten.
(3)
Lampje van de netvoedingsadapter/accu
Wit: de computer is aangesloten op een
externe voedingsbron en de accu is 90 tot
99% opgeladen.
Oranje: de computer is aangesloten op een
externe voedingsbron en de accu is 0 tot
90% opgeladen.
Knipperend oranje: een accu die de enige
beschikbare voedingsbron is, is bijna leeg.
Wanneer de accu een kritiek lage
acculading bereikt, begint het acculampje
snel te knipperen.
Uit: de accu is volledig opgeladen.
(4)
RJ-45-(netwerk)connector/-lampjes Hierop sluit u een netwerkkabel aan.
Groen (links): het netwerk is verbonden.
Oranje (rechts): er vinden activiteiten plaats
in het netwerk.
18 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer
3 Verbinding maken met een netwerk
U kunt de computer meenemen waarnaar u maar wilt. Maar ook thuis kunt u met de computer en een
bekabelde of draadloze netwerkverbinding de wereld verkennen en u toegang verschaffen tot
miljoenen websites. In dit hoofdstuk vindt u informatie over hoe u zich met die wereld in verbinding
kunt stellen.
Verbinding maken met een draadloos netwerk
Met technologie voor draadloze communicatie worden gegevens niet via kabels maar via radiogolven
doorgegeven. Uw computer beschikt mogelijk over een of meer van de volgende apparaten voor
draadloze communicatie:
Apparaat met draadloze netwerkverbinding (WLAN): met dit apparaat kunt u de computer
aansluiten op LAN-netwerken (doorgaans Wi-Fi-netwerken, draadloze netwerken of WLAN’s
genoemd) op kantoor, thuis en op openbare plekken, zoals luchthavens, restaurants, cafés,
hotels en universiteiten. In een draadloos netwerk communiceert de computer met een
draadloze router of een draadloos toegangspunt.
HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen): een WWAN-apparaat (Wireless
Wide-Area Network) waarmee u over een veel groter gebied een draadloze verbinding kunt
maken. Aanbieders van mobiele netwerkdiensten zetten basisstations op (vergelijkbaar met
zendmasten voor mobiele telefonie) die dekking bieden in hele regio’s, provincies of zelfs
landen.
Bluetooth-apparaat: hiermee kunt u een persoonlijk netwerk (Personal Area Network, PAN)
opzetten om verbinding te maken met andere voor Bluetooth geschikte apparaten zoals
computers, telefoons, printers, headsets, luidsprekers en camera's. Binnen een PAN
communiceert elk apparaat direct met andere apparaten en moeten apparaten zich op relatief
korte afstand (doorgaans 10 meter) van elkaar bevinden.
Zie de informatie en koppelingen naar websites in HP Ondersteuningsassistent voor meer informatie
over de technologie voor draadloze communicatie. Als u HP Support Assistant vanuit het startscherm
wilt openen, selecteert u de app HP Support Assistant.
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken
Met een of meer van deze functies kunt u de apparaten voor draadloze communicatie in uw computer
regelen:
Knop voor draadloze communicatie, schakelaar voor draadloze communicatie, toets voor
draadloze communicatie of toets voor vliegtuigmodus (in dit hoofdstuk knop voor draadloze
communicatie genoemd) (alleen bepaalde modellen)
Voorzieningen van het besturingssysteem
Knop voor draadloze communicatie gebruiken
De computer heeft een knop voor draadloze communicatie, een of meer apparaten voor draadloze
communicatie en bij bepaalde modellen een of twee lampjes voor draadloze communicatie.
Standaard zijn alle apparaten voor draadloze communicatie geactiveerd en als uw computer een
lampje voor draadloze communicatie heeft, brandt dit lampje (wit) wanneer u de computer aanzet.
Verbinding maken met een draadloos netwerk 19
Het lampje voor draadloze communicatie geeft niet de status van afzonderlijke apparaten voor
draadloze communicatie aan, maar de status van deze apparaten als groep. Wanneer het lampje
voor draadloze communicatie wit is, zijn een of meer apparaten voor draadloze communicatie
ingeschakeld. Wanneer het lampje voor draadloze communicatie uit is, zijn alle apparaten voor
draadloze communicatie uitgeschakeld.
OPMERKING: Bij sommige modellen brandt het lampje voor draadloze communicatie oranje
wanneer alle apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld.
Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard zijn ingeschakeld, kunt u de knop voor
draadloze communicatie gebruiken om alle apparatuur voor draadloze communicatie tegelijk in of uit
te schakelen.
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken
Met het Netwerkcentrum kunt u een verbinding of netwerk tot stand brengen, verbinding maken met
een netwerk en netwerkproblemen diagnosticeren en verhelpen.
U gebruikt de bedieningselementen van het besturingssysteem als volgt:
1. Typ configuratiescherm op het startscherm en selecteer Configuratiescherm.
2. Selecteer Netwerk en internet en vervolgens Netwerkcentrum.
Open HP Support Assistant voor meer informatie. Als u HP Support Assistant vanuit het startscherm
wilt openen, selecteert u de app HP Support Assistant.
WLAN gebruiken
Met een WLAN-apparaat kunt u toegang krijgen tot een draadloos LAN (WLAN). Een WLAN bestaat
uit andere computers en accessoires die met elkaar zijn verbonden met behulp van een draadloze
router of een draadloos toegangspunt.
OPMERKING: De begrippen
draadloze router
en
draadloos toegangspunt
worden vaak door elkaar
gebruikt.
Een grootschalig WLAN, zoals een bedrijfs-WLAN of openbaar WLAN, maakt gewoonlijk gebruik
van draadloze toegangspunten die ondersteuning bieden voor een groot aantal computers en
accessoires, en waarmee belangrijke netwerkfuncties van elkaar kunnen worden gescheiden.
Een privé-WLAN of een WLAN op een klein kantoor maakt gewoonlijk gebruik van een
draadloze router, waarmee een aantal draadloze en bekabelde computers een
internetverbinding, printer en bestanden kunnen delen zonder dat daarvoor extra hardware of
software nodig is.
Als u het WLAN-apparaat in de computer wilt gebruiken, moet u verbinding maken met een WLAN-
infrastructuur (van een serviceprovider, een openbaar netwerk of een bedrijfsnetwerk).
Gebruikmaken van een internetprovider
Als u thuis internet wilt gebruiken, moet u een account bij een internetprovider openen. Neem contact
op met een lokale internetprovider voor het aanschaffen van een internetservice en een modem. De
internetprovider helpt u bij het instellen van het modem, het installeren van een netwerkkabel
waarmee u de computer met voorzieningen voor draadloze communicatie aansluit op het modem, en
het testen van de internetservice.
OPMERKING: Van uw internetprovider ontvangt u een gebruikers-id en wachtwoord voor toegang
tot internet. Noteer deze gegevens en bewaar ze op een veilige plek.
20 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
WLAN configureren
Als u een WLAN wilt instellen en verbinding wilt maken met internet, hebt u de volgende apparatuur
nodig:
Een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een abonnement voor internet met hoge
snelheid via een internetprovider
Een (afzonderlijk aan te schaffen) draadloze router (2)
Een computer met voorzieningen voor draadloze communicatie (3)
OPMERKING: Sommige modems hebben een ingebouwde draadloze router. Vraag bij uw
internetprovider na wat voor type modem u hebt.
De volgende afbeelding toont een voorbeeld van een draadloze netwerkinstallatie die is aangesloten
op internet.
Naarmate het netwerk groeit, kunnen aanvullende draadloze en bekabelde computers op het netwerk
worden aangesloten om toegang tot internet te verkrijgen.
Als u hulp nodig hebt bij het installeren van een draadloos netwerk, raadpleegt u de informatie die de
routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
Draadloze router configureren
Als u hulp nodig hebt bij het configureren van een draadloze router, raadpleegt u de informatie die de
routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
OPMERKING: U wordt geadviseerd de nieuwe computer met voorzieningen voor draadloze
communicatie eerst aan te sluiten op de router, met behulp van de netwerkkabel die is geleverd bij de
router. Als de computer eenmaal verbinding heeft gemaakt met internet, kunt u de kabel loskoppelen
en vervolgens via uw draadloze netwerk toegang krijgen tot internet.
Draadloos netwerk beveiligen
Wanneer u een draadloos netwerk installeert of verbinding maakt met een bestaand draadloos
netwerk, is het altijd belangrijk de beveiligingsvoorzieningen in te schakelen om het netwerk te
beveiligen tegen onbevoegde toegang. Draadloze netwerken in openbare zones (hotspots), zoals
cafés en luchthavens, zijn mogelijk helemaal niet beveiligd. Als u zich zorgen maakt om de
beveiliging van uw computer op een hotspot, kunt u uw netwerkactiviteiten het beste beperken tot
niet-vertrouwelijke e-mailactiviteiten en oppervlakkig surfen op internet.
Draadloze radiosignalen hebben bereik tot buiten het netwerk, zodat andere WLAN-apparaten
onbeveiligde signalen kunnen ontvangen. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen om uw WLAN te
beveiligen:
Gebruik een firewall.
Een firewall is een barrière die zowel gegevens als verzoeken om gegevens die naar uw
netwerk zijn verzonden, controleert en eventuele verdachte onderdelen verwijdert. Er zijn zowel
Verbinding maken met een draadloos netwerk 21
software- als hardwarematige firewalls beschikbaar. Sommige netwerken gebruiken een
combinatie van beide typen.
Gebruik versleuteling voor draadloze communicatie.
Codering voor draadloze communicatie maakt gebruik van beveiligingsinstellingen om gegevens
die via het netwerk worden verzonden, te versleutelen en ontsleutelen. Open HP Support
Assistant voor meer informatie. Als u HP Support Assistant vanuit het startscherm wilt openen,
selecteert u de app HP Support Assistant.
Verbinding maken met draadloos netwerk (WLAN)
Ga als volgt te werk om de notebookcomputer op het draadloze netwerk aan te sluiten:
1. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld. Als het apparaat ingeschakeld is, brandt het
lampje voor draadloze communicatie. Als het lampje voor draadloze communicatie uit is, drukt u
op de knop voor draadloze communicatie.
OPMERKING: Bij sommige modellen brandt het lampje voor draadloze communicatie oranje
wanneer alle apparaten voor draadloze communicatie uitgeschakeld zijn.
2. Wijs de rechterbovenhoek of -benedenhoek van het startscherm aan om de charms weer te
geven.
3. Selecteer Instellingen en klik op het netwerkstatuspictogram.
4. Selecteer uw WLAN in de lijst.
5. Klik op Verbinding maken.
Als het draadloze netwerk een beveiligd WLAN is, wordt u gevraagd een
netwerkbeveiligingscode in te voeren. Typ de code en klik vervolgens op Aanmelden.
OPMERKING: Als er geen WLAN's worden weergegeven, bevindt u zich mogelijk buiten het
bereik van een draadloze router of toegangspunt.
OPMERKING: Als u het WLAN waarmee u verbinding wilt maken niet ziet, klikt u op het
Windows-bureaublad met de rechtermuisknop op het netwerkstatuspictogram en selecteert u
Netwerkcentrum openen. Klik op Een nieuwe verbinding of een nieuw netwerk instellen. Er
verschijnt een lijst met opties om handmatig te zoeken naar een netwerk en hier verbinding mee
te maken, of om een nieuwe netwerkverbinding te maken.
6. Volg de instructies op het scherm om de verbinding te voltooien.
Nadat de verbinding is gemaakt, beweegt u de muisaanwijzer over het netwerkstatuspictogram in het
systeemvak uiterst rechts op de taakbalk om de naam en status van de verbinding te controleren.
OPMERKING: Het effectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al naargelang
de WLAN-implementatie, het merk router en interferentie van andere elektronische apparatuur of
vaste obstakels zoals wanden en vloeren.
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met HP mobiel breedband kan de computer WWAN's gebruiken om toegang te krijgen tot internet
vanaf meerdere locaties en binnen grotere gebieden dan mogelijk is met WLAN's. Voor gebruik van
HP mobiel breedband hebt u een netwerkserviceprovider nodig (ook wel
aanbieder van mobiele
netwerkdiensten
genoemd). In de meeste gevallen is dat een provider van mobiele telefonie
(telecomprovider). De dekking voor HP mobiel breedband komt overeen met de dekking voor spraak
via mobiele telefonie.
22 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
Wanneer uw apparaat met HP mobiel breedband wordt gebruikt in combinatie met de service van
een aanbieder van mobiele netwerkdiensten, biedt HP mobiel breedband de mogelijkheid om
verbinding te houden met internet, e-mail te versturen of contact te leggen met het bedrijfsnetwerk,
ook als u onderweg bent en buiten het bereik van Wi-Fi hotspots bent.
HP ondersteunt de volgende technologieën:
HSPA (High Speed Packet Access): biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard GSM (Global System for Mobile Communications).
EV-DO (Evolution Data Optimized): biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard CDMA (Code Division Multiple Access).
LTE (Long Term Evolution): biedt toegang tot netwerken die de LTE-technologie ondersteunen.
Mogelijk hebt u het serienummer van de HP module voor mobiel breedband nodig om de dienst voor
mobiel breedband te activeren. Het serienummer is afgedrukt op een label in de accuruimte van de
computer.
Sommige aanbieders van mobiele netwerkdiensten vereisen het gebruik van een SIM-kaart
(subscriber identity module). Een SIM-kaart bevat basisgegevens over u, zoals een pincode, en over
het netwerk. Bij sommige computers is een SIM-kaart vooraf geïnstalleerd in de accuruimte. Als de
SIM-kaart niet vooraf is geïnstalleerd, wordt deze mogelijk meegeleverd bij de informatie over HP
mobiel breedband die bij uw computer is verstrekt. De aanbieder van mobiele netwerkdiensten kan
ook een afzonderlijke SIM-kaart verstrekken, los van de computer.
Raadpleeg voor meer informatie over het plaatsen en verwijderen van de SIM-kaart
SIM-kaart
plaatsen en verwijderen op pagina 23 in dit hoofdstuk.
Informatie over HP Mobiel breedband en over de manier waarop u deze dienst van een aanbieder
van mobiele netwerkdiensten activeert, vindt u in het pakket met informatie over HP Mobiel
breedband dat bij de computer is geleverd.
SIM-kaart plaatsen en verwijderen
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een SIM-kaart om
beschadiging van de connectoren te voorkomen.
Ga als volgt te werk om een SIM-kaart te plaatsen:
1. Schakel de computer uit met behulp van de opdracht Afsluiten.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond, met de accuruimte naar u toe.
6. Verwijder de accu.
Verbinding maken met een draadloos netwerk 23
7. Plaats de SIM-kaart in het SIM-slot en druk de SIM-kaart voorzichtig in het slot tot deze goed
vastzit.
OPMERKING: De SIM-kaart op de computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte
afgebeelde SIM-kaart.
OPMERKING: Bekijk de afbeelding in de accuruimte om te bepalen hoe de SIM-kaart in de
computer moet worden geplaatst.
8. Plaats de accu terug.
OPMERKING: HP mobiel breedband wordt uitgeschakeld als de accu niet wordt
teruggeplaatst.
9. Sluit de externe voeding weer aan.
10. Sluit de externe apparaten weer aan.
11. Schakel de computer in.
Als u een SIM-kaart wilt verwijderen, drukt u de SIM-kaart iets naar binnen en verwijdert u deze
vervolgens uit het slot.
GPS gebruiken (alleen bepaalde modellen)
De computer kan zijn voorzien van een GPS-apparaat (Global Positioning System). GPS-satellieten
geven locatie-, snelheids- en richtinggegevens door aan systemen die met GPS zijn uitgerust.
Raadpleeg de Help van de HP GPS and Location-software voor meer informatie.
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken
Een Bluetooth-apparaat biedt draadloze communicatie binnen een klein bereik, ter vervanging van
fysieke kabelverbindingen waarmee elektronische apparaten, zoals de volgende, vroeger werden
aangesloten:
Computers (desktopcomputer, notebookcomputer, PDA)
Telefoons (mobiele telefoon, draadloze telefoon, smart phone)
Weergaveapparaten (printer, camera)
24 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
Audioapparaten (headset, luidsprekers)
Muis
Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk waardoor u een PAN (Personal
Area Network - persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Raadpleeg de
helpfunctie van de Bluetooth-software voor informatie over de configuratie en het gebruik van
Bluetooth-apparaten.
Verbinding maken met een bekabeld netwerk
Er zijn twee soorten bekabelde verbindingen: een lokaal netwerk (LAN) en een modemverbinding.
Een LAN-verbinding maakt gebruik van een netwerkkabel en is veel sneller dan een modem, dat
gebruikmaakt van een telefoonkabel. Beide kabels zijn afzonderlijk verkrijgbaar.
WAARSCHUWING! Om de kans op elektrische schokken, brand of beschadiging van de apparatuur
te beperken, mag u geen modemkabel of telefoonkabel in de RJ-45-netwerkconnector steken.
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN)
Gebruik een LAN-verbinding als u de computer direct op een router in uw huis wilt aansluiten (in
plaats van draadloos werken), of als u de computer op een bestaand netwerk in uw kantoor wilt
aansluiten.
Als u verbinding wilt maken met een lokaal netwerk (LAN), hebt u een 8-pins RJ-45-netwerkkabel
nodig.
Ga als volgt te werk om de netwerkkabel aan te sluiten:
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector (1) van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de netwerkkabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2) of
op een router.
OPMERKING: Als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (3) bevat (dat voorkomt dat
de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt gestoord), sluit u de kabel op de computer aan met
het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt.
Verbinding maken met een bekabeld netwerk 25
26 Hoofdstuk 3 Verbinding maken met een netwerk
4 Navigeren met het toetsenbord,
aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Op de computer kunt u niet alleen gebruikmaken van het toetsenbord en de muis, maar ook op het
scherm navigeren met aanraakbewegingen (alleen bepaalde modellen). Aanraakbewegingen kunnen
op het touchpad van uw computer of op een touchscreen gebruikt worden (alleen bepaalde
modellen).
Bepaalde computermodellen hebben speciale actietoetsen of hotkeyfuncties op het toetsenbord
waarmee u veelvoorkomende taken kunt uitvoeren.
Cursorbesturing gebruiken
OPMERKING: Naast de bij de computer horende cursorbesturingen kunt u een (afzonderlijk aan te
schaffen) externe USB-muis gebruiken door deze aan te sluiten op een van de USB-poorten van de
computer.
Voorkeuren voor cursorbesturing instellen
Via de eigenschappen voor de muis in Windows kunt u de instellingen voor aanwijsapparaten
aanpassen aan uw wensen. U kunt bijvoorbeeld de knopconfiguratie, kliksnelheid en opties voor de
aanwijzer instellen. U kunt ook demonstraties van touchpadbewegingen bekijken.
Ga als volgt te werk om de eigenschappen van de muis in Windows te openen:
Typ muis op het startscherm, klik op Instellingen en selecteer vervolgens Muis.
EasyPoint-muisbesturing gebruiken
Druk de EasyPoint-muisbesturing in de richting waarin u de cursor op het scherm wilt bewegen.
Gebruik de linker- en rechterknop van de EasyPoint-muisbesturing net zoals u de linker- en
rechterknop op een externe muis gebruikt.
Touchpadbewegingen gebruiken
Het touchpad stelt u in staat op het computerscherm te navigeren en de pointer te besturen met
eenvoudige vingerbewegingen.
TIP: Gebruik de linker- en rechterknop van het touchpad zoals u de corresponderende knoppen van
een externe muis zou gebruiken.
OPMERKING: Touchpadbewegingen worden niet in alle apps ondersteund.
Cursorbesturing gebruiken 27
Touchpad uit- en inschakelen
Om het touchpad uit en in te schakelen, tikt u twee keer snel achtereen op de aan/uit-knop van het
touchpad.
Tikken
Als u een selectie wilt maken op het scherm, gebruikt u de tikfunctie op het touchpad.
Tik met één vinger in de touchpadzone om een keuze te maken. Dubbeltik op een item om het
te openen.
28 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Schuiven
Schuiven kan worden gebruikt om op een pagina of in een afbeelding omhoog, omlaag of opzij te
bewegen.
Plaats twee vingers iets uit elkaar op de touchpadzone en sleep ze omhoog, omlaag, naar links
of naar rechts.
Knijpen met twee vingers om te zoomen
Door te knijpen met twee vingers kunt u afbeeldingen of tekst in- en uitzoomen.
Zoom in door twee vingers bij elkaar te houden op de touchpadzone en ze daarna van elkaar af
te bewegen.
Zoom uit door twee vingers uit elkaar te houden op de touchpadzone en ze daarna naar elkaar
toe te bewegen.
Cursorbesturing gebruiken 29
Klikken met twee vingers
Door met twee vingers te klikken kunt u menuselecties maken voor een object op het scherm.
OPMERKING: Het klikken met twee vingers heeft dezelfde functies als het rechtsklikken met de
muis.
Plaats twee vingers op het touchpad-gebied en druk op het menu opties voor het geselecteerde
object.
Draaien (alleen bepaalde modellen)
U kunt met uw vingers items zoals foto's draaien.
Plaats uw linkerwijsvinger in de touchpadzone. Gebruik vervolgens de wijsvinger van uw
rechterhand om een draaiende beweging te maken van twaalf uur naar drie uur. Voor een
omgekeerde draaiing beweegt u uw rechterwijsvinger van drie uur naar twaalf uur.
OPMERKING: Draaien is bedoeld voor bepaalde apps waarin u een object of afbeelding kunt
bewegen. U kunt dit mogelijk niet voor alle apps gebruiken.
Vegen (alleen bepaalde modellen)
Met een snelle veegbeweging kunt u door schermen navigeren of snel door documenten bladeren.
30 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Plaats twee vingers op het touchpad-gebied en maak uw vingers in een lichte, snelle
veegbeweging, opwaarts, neerwaarts, naar links of rechts.
Randveegbewegingen (alleen bepaalde modellen)
Met randveegbewegingen krijgt u toegang tot werkbalken op de computer voor taken zoals het
wijzigen van instellingen en het zoeken of gebruiken van apps.
Rechterrandveegbeweging
Door vanaf de rechterrand te vegen krijgt u toegang tot de charms, waarmee u kunt zoeken en delen,
apps kunt starten, toegang kunt krijgen tot apparaten en instellingen kunt wijzigen.
Veeg uw vinger zachtjes vanaf de rechterrand om de charms weer te geven.
Linkerrandveegbeweging
Met de linkerrandveegbeweging krijgt u toegang tot uw recent geopende apps, zodat u er snel tussen
kunt schakelen.
Cursorbesturing gebruiken 31
Veeg uw vingers langzaam vanaf de linker rand van het Touchpad om te schakelen tussen recent
geopende apps.
Schuif van de linkerrand van het touchpad om tussen apps te schakelen.
Bovenrandveegbeweging
Met de bovenrandveegbeweging worden opties voor app-opdrachten weergegeven waarmee u apps
kunt aanpassen.
BELANGRIJK: Wanneer er een app is geopend, verschilt de veegbeweging vanaf de bovenrand per
app.
Veeg voorzichtig met uw vinger vanaf de bovenrand om de opties voor app-opdrachten weer te
geven.
32 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
Toetsenbord gebruiken
Met het toetsenbord en de muis kunt u typen en dezelfde functies uitvoeren als bij het gebruik van
aanraakbewegingen. Met de actietoetsen en hotkeys op het toetsenbord kunt u specifieke functies
uitvoeren.
TIP: Met de Windows-toets op het toetsenbord kunt u snel terugkeren naar het startscherm
vanuit een geopende app of het bureaublad van Windows. Als u nogmaals op de Windows-toets
drukt, keert u terug naar het vorige scherm.
OPMERKING: Afhankelijk van het land of de regio waarin u woont, is het mogelijk dat uw
toetsenbord andere toetsen en toetsenbordfuncties heeft dan de toetsen en functies die in dit
gedeelte worden beschreven.
Sneltoetsen in Windows gebruiken
Windows beschikt over sneltoetsen waarmee u snel acties kunt uitvoeren. Druk op de Windows-toets
alleen of in combinatie met een bepaalde toets om een toegewezen actie uit te voeren.
Sneltoetsen herkennen
Sneltoetsen zijn combinaties van de fn- toets met de esc- toets of met een van de functietoetsen.
U gebruikt een hotkey als volgt:
Druk kort op fn en druk vervolgens kort op de tweede toets van de sneltoetscombinatie.
Sneltoetscombinatie Beschrijving
fn+esc Hiermee geeft u systeeminformatie weer.
fn+f3 Activeert de slaapstand waarbij uw informatie in het systeemgeheugen wordt opgeslagen. Het
beeldscherm en andere systeemonderdelen worden uitgeschakeld en de energiebesparingsmodus
wordt geactiveerd.
Als u de slaapstand wilt beëindigen, drukt u kort op de aan/uit-knop.
VOORZICHTIG: sla uw werk op voordat u de slaapstand activeert, om het risico van
gegevensverlies te beperken.
fn+f4 Hiermee schakelt u tussen de weergaveapparaten die op het systeem zijn aangesloten. Als
bijvoorbeeld een monitor op de computer is aangesloten, wordt de weergave iedere keer dat u op fn
+f4 drukt, overgeschakeld tussen het scherm van de computer, de monitor, en zowel het
computerscherm als de monitor tegelijk.
De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard om
videogegevens op de computer te ontvangen. De sneltoets fn+f4 kan ook schakelen tussen andere
apparaten die beeldgegevens op de computer ontvangen.
fn+ f6 Hiermee verlaagt u het geluidsvolume.
fn+f7 Hiermee verhoogt u het geluidsvolume.
fn+f8 Voor het in- en uitschakelen van het geluid van de microfoon.
Toetsenbord gebruiken 33
Sneltoetscombinatie Beschrijving
fn+f9 Hiermee verlaagt u de helderheid van het beeldscherm.
fn+f10 Hiermee verhoogt u de helderheid van het beeldscherm.
fn+f11 Hiermee schakelt u de achtergrondverlichting van het toetsenbord in en uit. (alleen bepaalde
modellen)
OPMERKING: Het toetsenbordlampje is bij levering standaard ingeschakeld. Schakel het
toetsenbordlampje uit om energie te besparen.
Toetsenblokken gebruiken
De computer heeft een geïntegreerd numeriek toetsenblok en ondersteunt bovendien een optioneel
extern numeriek toetsenblok of een optioneel extern toetsenbord met een numeriek toetsenblok.
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken
De computer heeft een geïntegreerd numeriek toetsenblok en ondersteunt tevens een optioneel
extern numeriek toetsenblok of een optioneel extern toetsenbord met een numeriek toetsenblok. Zie
Toetsen op pagina 14 voor meer informatie over het geïntegreerde numerieke toetsenblok.
Onderdeel Beschrijving
(1) Num lock-toets Hiermee schakelt u tussen de navigatiefuncties en numerieke
functies op het geïntegreerde numerieke toetsenblok.
OPMERKING: De toetsenblokfunctie die actief is op het
moment dat de computer wordt uitgeschakeld, wordt opnieuw
actief wanneer de computer weer wordt ingeschakeld.
(2) Geïntegreerd numeriek toetsenblok Wanneer num lock is ingeschakeld, kan het worden gebruikt als
een extern numeriek toetsenblok.
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken
Bij de meeste externe numerieke toetsenblokken is de werking van de toetsen afhankelijk van het wel
of niet zijn ingeschakeld van Num Lock. (Num Lock is standaard uitgeschakeld.) Bijvoorbeeld:
Wanneer num lock is ingeschakeld, kunt u met de meeste toetsenbloktoetsen cijfers typen.
Wanneer num lock is uitgeschakeld, werken de meeste toetsenbloktoetsen als pijltoetsen, page
up-toets of page down-toets.
Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt ingeschakeld, gaat het num lock-lampje op de
computer branden. Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt uitgeschakeld, gaat het num
lock-lampje op de computer uit.
U schakelt als volgt num lock in of uit tijdens het werken op een extern toetsenblok:
Druk op de toets num lock op het externe toetsenblok, niet op het toetsenbord van de computer.
34 Hoofdstuk 4 Navigeren met het toetsenbord, aanraakbewegingen en aanwijsapparaten
5 Multimedia
De computer beschikt mogelijk over de volgende componenten:
Geïntegreerde luidspreker(s)
Geïntegreerde microfoon(s)
Geïntegreerde webcam (alleen bepaalde modellen)
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware
Multimediaknoppen of toetsen
Bedieningselementen voor het afspelen van media gebruiken
Afhankelijk van het computermodel hebt u voor het afspelen, pauzeren, vooruitspoelen en
terugspoelen van een mediabestand de volgende media-activiteitsbesturingselementen:
Mediaknoppen
Sneltoetsen voor media (specifieke toetsen die worden ingedrukt in combinatie met de fn-toets)
Mediatoetsen
Audio
Op uw computer of op bepaalde modellen met een externe optischeschijfeenheid kunt u muziek-cd’s
afspelen, muziek downloaden en beluisteren, audio-inhoud van internet (inclusief radio) streamen,
audio opnemen, of audio en video mixen om multimedia te maken. Om uw luisterervaring te
verbeteren sluit u externe audioapparaten, zoals luidsprekers of hoofdtelefoons, aan.
Luidsprekers aansluiten
U kunt bekabelde luidsprekers op de computer aansluiten door deze op een USB-poort (of de audio-
uitgang) op de computer of een dockingstation aan te sluiten.
Volg de apparaatinstructies van de fabrikant om draadloze luidsprekers aan te sluiten op de
computer. Pas eerst het geluidsvolume aan voordat u audioapparaten aansluit.
Geluidsvolume aanpassen
Afhankelijk van het computermodel, kunt u het volume aanpassen met gebruik van:
Volumeknoppen
Sneltoetsen voor het volume (specifieke toetsen die worden ingedrukt in combinatie met de fn-
toets)
Volumetoetsen
WAARSCHUWING! Zet het geluidsvolume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset
opzet. Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Zie
Informatie over voorschriften, veiligheid
en milieu
voor aanvullende informatie over veiligheid. Om deze handleiding te openen, typt u in het
startscherm support en selecteert u daarna de app HP Support Assistant.
Bedieningselementen voor het afspelen van media gebruiken 35
OPMERKING: Het geluidsvolume kan ook worden geregeld via het besturingssysteem en binnen
bepaalde programma's.
OPMERKING: Zie Vertrouwd raken met de computer op pagina 5 voor informatie over het type
bediening dat de computer voor het volume heeft.
Hoofdtelefoon aansluiten
U kunt bekabelde hoofdtelefoons aansluiten op de hoofdtelefoonconnector op de computer.
Volg de apparaatinstructies van de fabrikant om een draadloze hoofdtelefoon aan te sluiten op de
computer.
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet.
Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Zie
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu
voor aanvullende informatie over veiligheid.
Microfoon aansluiten
Sluit een microfoon aan op de microfoonconnector op de computer om audio op te nemen. Voor
optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon en neemt u geluid op
in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
Hoofdtelefoons/microfoons aansluiten
U kunt bekabelde hoofdtelefoons of headsets op de audio-uit (hoofdtelefoon)/audio-ingang
(microfooningang) op de computer aansluiten. Er zijn veel headsets met geïntegreerde microfoons in
de handel verkrijgbaar.
Volg de apparaatinstructies van de fabrikant om
draadloze
hoofdtelefoons of headsets aan te sluiten
op de computer.
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet.
Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Zie
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu
voor meer informatie over veiligheid. Om deze handleiding te openen, typt u in het startscherm
support en selecteert u daarna de app HP Support Assistant.
Audiofuncties van de computer controleren
OPMERKING: Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon
en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
U controleert de audiofuncties van de computer als volgt:
1. Typ configuratiescherm op het startscherm en selecteer Configuratiescherm.
2. Selecteer Hardware en geluiden en selecteer Geluid.
3. Wanneer het venster Geluid verschijnt, selecteert u het tabblad Geluiden. Selecteer onder
Programmagebeurtenissen de gewenste vorm van geluid, zoals een pieptoon of een
alarmsignaal en klik daarna op Testen.
Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers of de aangesloten hoofdtelefoon.
U controleert de opnamefuncties van de computer als volgt:
1. Typ geluiden op het startscherm en selecteer Geluidsrecorder.
2. Klik op Opname starten en spreek in de microfoon.
36 Hoofdstuk 5 Multimedia
3. Sla het bestand op het bureaublad op.
4. Open een multimediaprogramma en speel het opgenomen geluid af.
U bevestigt of wijzigt de audio-instellingen als volgt op de computer:
1. Typ configuratiescherm op het startscherm en selecteer Configuratiescherm.
2. Selecteer Hardware en geluiden en selecteer Geluid.
Webcam (alleen bepaalde modellen)
Sommige computers hebben een geïntegreerde webcam. In combinatie met de vooraf geïnstalleerde
software kunt u de webcam gebruiken om een foto te maken of een video op te nemen. U kunt eerst
een voorbeeld van de foto of de video-opname bekijken en die vervolgens opslaan.
Met de webcamsoftware kunt u experimenteren met de volgende voorzieningen:
Videobeelden vastleggen en delen
Streaming video verzenden met chatsoftware
Foto's maken
Video
Uw HP computer is een krachtig videoapparaat waarmee u streaming video van uw favoriete
websites kunt bekijken en video en films kunt downloaden om deze op uw computer te bekijken
zonder dat u een netwerkverbinding nodig hebt.
Om uw kijkgenot te verbeteren, gebruikt u een van de videopoorten op de computer om een externe
monitor, projector of tv aan te sluiten. De computer beschikt mogelijk over een HDMI-poort (High-
Definition Multimedia Interface), waarop u een high-definition monitor of hd-tv kunt aansluiten.
Uw computer heeft een of meer van de volgende externe videopoorten:
VGA
DisplayPort
Thunderbolt
BELANGRIJK: Zorg ervoor dat het externe apparaat met de juiste kabel is aangesloten op de juiste
poort van de computer. Raadpleeg bij vragen de instructies van de fabrikant van het apparaat.
OPMERKING: Zie Vertrouwd raken met de computer op pagina 5 voor informatie over de
videopoorten van de computer.
Webcam (alleen bepaalde modellen) 37
VGA
De externemonitorpoort of VGA-poort is een analoge weergave-interface waarmee u een extern
VGA-weergaveapparaat aansluit op de computer, zoals een externe VGA-monitor of een VGA-
projector.
1. Sluit de VGA-kabel van de monitor of projector zoals aangeduid aan op de VGA-poort op de
computer.
2. Druk op fn+f4 om het beeld tussen vier weergavestanden te schakelen:
Alleen computerscherm: hiermee wordt het beeld alleen weergegeven op het beeldscherm
van de computer.
Dupliceren: hiermee wordt het beeld gelijktijdig weergegeven op zowel de computer als het
externe apparaat.
Uitspreiden: hiermee wordt het beeld uitgespreid weergegeven op zowel de computer als
het externe apparaat.
Alleen tweede scherm: hiermee wordt het beeld alleen weergegeven op het externe
apparaat.
Telkens wanneer u op fn+f4 drukt, verandert de weergavestand.
OPMERKING: Als u de optie 'Uitspreiden' kiest, moet u ervoor zorgen dat u de
schermresolutie van het externe apparaat als volgt wordt aangepast. Typ
configuratiescherm op het startscherm en selecteer Configuratiescherm. Selecteer
Vormgeving aan persoonlijke voorkeur aanpassen. Selecteer onder Weergave de optie
Schermresolutie aanpassen.
DisplayPort (alleen bepaalde modellen)
Via de DisplayPort sluit u de computer aan op een optioneel video- of audioapparaat, zoals een high-
definition televisietoestel of op andere compatibele digitale apparatuur of audioapparatuur. De
DisplayPort levert betere prestaties dan de VGA-externemonitorpoort en zorgt voor betere digitale
aansluitmogelijkheden.
OPMERKING: Als u video- en/of audiosignalen wilt verzenden via de DisplayPort, hebt u een
(afzonderlijk aan te schaffen) DisplayPort-kabel nodig.
38 Hoofdstuk 5 Multimedia
OPMERKING: Op de DisplayPort van de computer kan één DisplayPort-apparaat worden
aangesloten. De op het computerscherm weergegeven informatie kan gelijktijdig worden
weergegeven op het DisplayPort-apparaat.
U sluit een video- of audioapparaat als volgt aan op de DisplayPort:
1. Sluit het ene uiteinde van de DisplayPort-kabel aan op de DisplayPort van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op het digitale weergaveapparaat.
3. Druk op fn+f4 om het computerschermbeeld te schakelen tussen vier weergavestanden:
Alleen computerscherm: hiermee wordt het beeld alleen weergegeven op het beeldscherm
van de computer.
Dupliceren: hiermee wordt het beeld gelijktijdig weergegeven op zowel de computer als het
externe apparaat.
Uitspreiden: hiermee wordt het beeld uitgespreid weergegeven op zowel de computer als
het externe apparaat.
Alleen tweede scherm: hiermee wordt het beeld alleen weergegeven op het externe
apparaat.
Telkens wanneer u op fn+f4 drukt, verandert de weergavestand.
OPMERKING: Als u de optie 'Uitspreiden' kiest, moet u ervoor zorgen dat u de
schermresolutie van het externe apparaat als volgt wordt aangepast. Typ
configuratiescherm op het startscherm en selecteer Configuratiescherm. Selecteer
Vormgeving aan persoonlijke voorkeur aanpassen. Selecteer onder Weergave de optie
Schermresolutie aanpassen.
OPMERKING: Als u de apparaatkabel wilt verwijderen, drukt u de connectorontgrendelknop omlaag
om de kabel los te maken op de computer.
Een Thunderbolt DisplayPort-apparaat aansluiten
Op de Thunderbolt DisplayPort sluit u een optioneel HD-apparaat of een hoogwaardig
gegevensapparaat aan. Deze poort levert een hogere prestatie dan de externe VGA-monitorpoort en
verbetert de digitale aansluiting.
OPMERKING: Thunderbolt is een nieuwe technologie. Installeer alle recente stuurprogramma's
voor uw Thunderbolt-apparaat voordat u het apparaat aansluit op de Thunderbolt DisplayPort. De
Thunderbolt-kabel en het Thunderbolt-apparaat (los verkrijgbaar) moeten compatibel zijn met
Windows. Om vast te stellen of uw apparaat Thunderbolt-gecertificeerd is voor Windows, raadpleegt
u
https://thunderbolttechnology.net/products.
Video 39
1. Sluit het ene uiteinde van de Thunderbolt DisplayPort-kabel aan op de Thunderbolt DisplayPort
van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op het digitale weergaveapparaat.
3. Druk op fn+f4 om het computerschermbeeld te schakelen tussen vier weergavestanden:
Alleen computerscherm: hiermee wordt het beeld alleen weergegeven op het beeldscherm
van de computer.
Dupliceren: Hiermee wordt het beeld gelijktijdig weergegeven op zowel de computer als het
externe apparaat.
Uitspreiden: Hiermee wordt het beeld uitgespreid weergeven op zowel de computer als het
externe apparaat.
Alleen tweede scherm: hiermee wordt het beeld alleen weergegeven op het externe
apparaat.
Telkens wanneer u op fn+f4 drukt, verandert de weergavestand.
OPMERKING: Pas de schermresolutie van het externe apparaat aan, vooral als u kiest voor
de optie “Uitspreiden”. Typ configuratiescherm op het startscherm en selecteer
Configuratiescherm in de lijst met toepassingen. Selecteer Vormgeving aan persoonlijke
voorkeur aanpassen. Selecteer onder Weergave de optie Schermresolutie aanpassen.
Bekabelde beeldschermen aansluiten met behulp van MultiStream Transport
Bekabelde beeldschermen aansluiten met een optionele hub
MultiStream Transport (MST) biedt ondersteuning voor meerdere beeldschermen op een enkele
connector, de DisplayPort, op de computer.
OPMERKING: Als de computer een Nvidia grafische controller heeft, kunt u maximaal 4 externe
weergaveapparaten aansluiten met behulp van de DisplayPort.
OPMERKING: Als de computer een AMD grafische controller heeft, kunt u maximaal 6 externe
weergaveapparaten aansluiten met behulp van de DisplayPort.
40 Hoofdstuk 5 Multimedia
Ga als volgt te werk voor het configureren van meerdere beeldschermen:
1. Sluit een externe hub (afzonderlijk aan te schaffen) aan op de DisplayPort (DP) van de computer
met een DP-naar-DP-kabel (afzonderlijk aan te schaffen). Zorg ervoor dat de voedingsadapter
van de hub is aangesloten op de netvoeding.
2. Sluit de externe weergaveapparaten aan op de VGA-poorten of DisplayPorts op de hub.
3. Ga voor meer informatie over het instellen van meerdere beeldschermen naar het Nvidia-
configuratiescherm of typ schermresolutie in het zoekvak van het startscherm. U kunt ook
op fn+f4 drukken. Als u een van de aangesloten beeldschermen niet kunt zien, controleer dan of
elk apparaat op de juiste poort van de hub is aangesloten.
OPMERKING: Bij meerdere beeldschermen kunt u kiezen voor "Dupliceren", waarbij het
computerscherm naar alle ingeschakelde beeldschermen wordt gekopieerd, of "Uitspreiden",
waarbij het computerscherm over alle ingeschakelde beeldschermen wordt omspannen.
Draadloze beeldschermen aansluiten (alleen Miracast-compatibele draadloze
beeldschermen)
Volg de onderstaande stappen om Miracast-compatibele draadloze schermen te zoeken en weer te
geven zonder uw huidige apps te verlaten.
Miracast openen:
Veeg vanaf de rechterkant van het startscherm, tik op Apparaten en op Project en volg de
instructies op het scherm.
– of –
Wijs de rechterboven- of rechteronderhoek van het startscherm aan om de charms weer te
geven, klik op Apparaten en op Project en volg de instructies op het scherm.
Video 41
42 Hoofdstuk 5 Multimedia
6 Energiebeheer
OPMERKING: Een computer kan een aan/uit-knop of een aan/uit-schakelaar hebben. De term
aan/
uit-knop
verwijst in deze handleiding naar de twee typen aan/uit-knoppen.
Computer afsluiten (uitschakelen)
VOORZICHTIG: Wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet hebt
opgeslagen.
Met de opdracht Afsluiten worden alle geopende programma's gesloten, inclusief het
besturingssysteem, en worden vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.
Sluit de computer af in de volgende gevallen:
Wanneer u de accu moet vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer
Wanneer u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort kan worden aangesloten
Wanneer de computer lange tijd niet wordt gebruikt en de externe voedingsbron wordt
losgekoppeld
Hoewel u de computer kunt uitschakelen met de aan/uit-knop, is de aanbevolen procedure het
gebruik van de opdracht Afsluiten van Windows:
OPMERKING: Als de computer in de slaap- of sluimerstand staat, moet u eerst de slaap- of
sluimerstand beëindigen door kort op de aan/uit-knop te drukken voordat u de computer kunt
uitschakelen.
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.
2. Wijs de rechterbovenhoek of -benedenhoek van het startscherm aan.
3. Klik op Instellingen, klik op het pictogram Energie en klik daarna op Afsluiten.
– of –
Klik met de rechtermuisknop op de startknop in de linkeronderhoek van het scherm en selecteer
Afsluiten of afmelden en daarna Afsluiten.
Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedure te
gebruiken, probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld:
Druk op ctrl+alt+delete. Klik op het pictogram Energie en klik daarna op Afsluiten.
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de computer los van de externe voedingsbron.
Verwijder de accu (bij modellen met een door de gebruiker vervangbare accu).
Opties voor energiebeheer instellen
Standen voor energiebesparing gebruiken
De slaapstand wordt ingeschakeld in de fabriek.
Computer afsluiten (uitschakelen) 43
Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, knipperen de aan/uit-lampjes en wordt het scherm
leeggemaakt. Uw werk wordt in het geheugen opgeslagen.
VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand niet terwijl er wordt gelezen van of geschreven naar een
schijf of een externe geheugenkaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van de audio- of
videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
OPMERKING: Verbinding maken met een netwerk of het uitvoeren van computerfuncties is niet
mogelijk wanneer de computer in de slaapstand staat.
Slaapstand activeren en beëindigen
Als de computer ingeschakeld is, kunt u als volgt de slaapstand activeren:
Druk kort op de aan/uit-knop.
Wijs de rechterbovenhoek of -onderhoek van het startscherm aan. Als de lijst met emoticons
wordt geopend, klikt u op Instellingen, het pictogram Energie en vervolgens op Slaapstand.
Als u de slaapstand wilt beëindigen, drukt u kort op de aan/uit-knop.
Wanneer de slaapstand wordt beëindigd, gaan de aan/uit-lampjes branden en wordt het scherm
weergegeven zoals dit was toen u stopte met werken.
OPMERKING: Als u een wachtwoord op de computer hebt ingesteld voor het beëindigen van de
sluimerstand, dan moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat de computer uw werk opnieuw
weergeeft.
De door de gebruiker geïnitialiseerde sluimerstand inschakelen en afsluiten
U kunt gebruikers als volgt de sluimerstand handmatig laten activeren en energiebeheerinstellingen
en time-outs laten wijzigen via het onderdeel Energiebeheer:
1. Typ energiebeheer op het startscherm en selecteer vervolgens Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Het gedrag van de aan/uit-knop bepalen.
3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
4. Selecteer bij Actie als ik op de aan/uit-knop druk de optie Sluimerstand.
5. Klik op Wijzigingen opslaan.
Als u de sluimerstand wilt beëindigen, drukt u kort op de aan/uit-knop. De aan/uit-lampjes gaan
branden en uw werk verschijnt op het scherm op het punt waar u was gestopt met werken.
OPMERKING: Als u hebt ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de slaapstand te beëindigen,
moet uw Windows-wachtwoord worden ingevoerd voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Energiemeter en instellingen voor energiebeheer gebruiken
De energiemeter bevindt zich op het Windows-bureaublad. Met behulp van de energiemeter krijgt u
snel toegang tot de instellingen van Energiebeheer en kunt u de resterende acculading bekijken.
Wijs op het Windows-bureaublad op het pictogram van de energiemeter om de acculading en
het huidige energiebeheerschema weer te geven.
Klik op het pictogram van de energiemeter en selecteer een item in de lijst om toegang te krijgen
tot Energiebeheer of om het energiebeheerschema te wijzigen. U kunt ook energiebeheer in
het startscherm typen en vervolgens Energiebeheer selecteren.
44 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Aan de verschillende pictogrammen kunt u zien of de computer op accuvoeding of op externe
netvoeding werkt. Als de accu een laag of kritiek laag ladingsniveau heeft bereikt, geeft het pictogram
ook een bericht weer.
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand
Ga als volgt te werk om in te stellen dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beëindigen
van de slaapstand of de sluimerstand:
1. Typ energiebeheer op het startscherm en selecteer vervolgens Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Een wachtwoord vereisen bij uit slaapstand komen.
3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
4. Klik op Een wachtwoord vereisen (aanbevolen).
OPMERKING: Als u een wachtwoord voor een gebruikersaccount moet instellen of het huidige
wachtwoord voor uw gebruikersaccount wilt wijzigen, klikt u op Het wachtwoord voor uw
gebruikersaccount instellen of wijzigen en volgt u de instructies op het scherm. Als u geen
gebruikerswachtwoord hoeft te maken of te wijzigen, gaat u naar stap 5.
5. Klik op Wijzigingen opslaan.
Accuvoeding gebruiken
WAARSCHUWING! Gebruik uitsluitend de volgende producten om veiligheidsrisico's te beperken:
de bij de computer geleverde accu, een door HP geleverde vervangende accu of een compatibele
accu die als accessoire is aangeschaft bij HP.
De computer wordt door een accu gevoed als die niet is aangesloten op externe netvoeding. De
accuwerktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, programma's die worden uitgevoerd, de helderheid van het beeldscherm, externe
apparatuur die op de computer is aangesloten en andere factoren. Als u de accu in de computer laat
zitten wanneer de computer is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen.
Bovendien wordt zo uw werk beschermd in geval van een stroomstoring. Als er een opgeladen accu
in de computer is geplaatst en de computer op externe netvoeding werkt, schakelt de computer
automatisch over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter wordt losgekoppeld van de
computer of als er een stroomstoring plaatsvindt.
OPMERKING: Wanneer u de computer loskoppelt van de netvoeding, wordt de helderheid van het
beeldscherm automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen. Op bepaalde computermodellen
kan worden geschakeld tussen videomodi voor een langere accuwerktijd. Zie
Hybrid Graphics en
AMD Dual Graphics (alleen bepaalde modellen) op pagina 51 voor meer informatie.
Aanvullende informatie over de accu opzoeken
HP Help en ondersteuning biedt hulpprogramma’s en informatie over de accu. Om accu-informatie te
openen, selecteert u de HP Ondersteuningsassistent app op het startscherm en selecteert u daarna
Accuprestaties.
Hulpprogramma Accucontrole voor het testen van de accuprestaties
Informatie over kalibreren, energiebeheer en de juiste manier om een accu te hanteren en op te
slaan teneinde de levensduur van de accu te maximaliseren
Informatie over soorten accu's, specificaties, levensduur en capaciteit
Opties voor energiebeheer instellen 45
U krijgt als volgt toegang tot de informatie over accu's:
Om accu-informatie te openen, selecteert u de HP Ondersteuningsassistent app op het
startscherm en selecteert u daarna Accuprestaties.
Accucontrole gebruiken
HP Help en ondersteuning biedt informatie over de status van de accu die in de computer is
geplaatst.
U voert Accucontrole als volgt uit:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer.
OPMERKING: Accucontrole werkt alleen goed als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron.
2. Om accu-informatie te openen, selecteert u de HP Ondersteuningsassistent app op het
startscherm en selecteert u daarna Accuprestaties.
Accucontrole test de accu en de accucellen om te controleren of deze naar behoren functioneren en
rapporteert vervolgens de resultaten van de test.
Acculading weergeven
Beweeg de aanwijzer over het energiemeterpictogram op het Windows-bureaublad in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
Accuwerktijd maximaliseren
De accuwerktijd varieert, afhankelijk van voorzieningen die u gebruikt terwijl de computer op
accuvoeding werkt. De maximale accuwerktijd neemt geleidelijk af, omdat de capaciteit van de accu
afneemt ten gevolge van bepaalde natuurlijke processen.
Tips voor het maximaliseren van de accuwerktijd:
Verlaag de helderheid van het scherm.
Verwijder de accu uit de computer wanneer de accu niet in gebruik is of wordt opgeladen, als de
computer een door de gebruiker vervangbare accu heeft.
Bewaar de door de gebruiker vervangbare accu op een koele, droge plaats.
Selecteer de instelling Energiespaarstand in Energiebeheer.
Omgaan met een lage acculading
In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn
ingesteld. Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem
daarop reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer. Voorkeuren die u in Energiebeheer
instelt, zijn niet van invloed op de werking van de lampjes.
Typ energie in het startscherm en selecteer Instellingen en vervolgens Energiebeheer.
Een lage acculading herkennen
Als een accu de enige voedingsbron van de computer is, een laag of kritiek laag niveau bereikt,
gebeurt het volgende:
Het acculampje (alleen bepaalde modellen) geeft een laag of kritiek laag niveau van de
acculading aan.
46 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
– of –
Het energiemeterpictogram in het systeemvak geeft een lage of kritiek lage acculading aan.
OPMERKING: Zie Energiemeter en instellingen voor energiebeheer gebruiken op pagina 44
voor meer informatie over de energiemeter.
Als de computer aan staat of in de slaapstand staat, blijft de computer nog even in de slaapstand
staan. Vervolgens wordt de computer uitgeschakeld, waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
Problemen met een lage acculading verhelpen
Een lage acculading verhelpen wanneer er een externe voedingsbron beschikbaar is
Sluit een van de volgende apparaten aan:
Netvoedingsadapter
Optioneel docking- of uitbreidingsapparaat
Optionele netvoedingsadapter die als accessoire bij HP is aangeschaft
Een lage acculading verhelpen wanneer er geen voedingsbron beschikbaar is
Om een lage acculading te verhelpen wanneer er geen voedingsbron beschikbaar is, slaat u uw werk
op en schakelt u de computer uit.
Accu plaatsen of verwijderen
Accu plaatsen
U plaatst de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond, met de accuruimte naar u toe.
2. Plaats de accu in de accuruimte, breng de tabs op de accu (1) op één lijn met de uitsparingen
aan de buitenrand van de accuruimte en draai de accu (2) de accuruimte in totdat de accu goed
op zijn plaats zit.
De accu-ontgrendeling vergrendelt de accu automatisch.
Accu verwijderen
U verwijdert de accu als volgt:
VOORZICHTIG: Bij het verwijderen van een accu die de enige beschikbare voedingsbron voor de
computer vormt, kunnen er gegevens verloren gaan. Sla uw werk op en schakel de computer uit via
Windows voordat u de accu verwijdert. Zo voorkomt u dat er gegevens verloren gaan.
Opties voor energiebeheer instellen 47
1. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond, met de accuruimte naar u toe.
2. Verschuif de accuontgrendeling (1) om de accu los te koppelen.
3. Kantel de accu (2) omhoog en verwijder de accu uit de computer (3).
Accuvoeding besparen
Typ energie in het startscherm en selecteer Instellingen en vervolgens Energiebeheer.
Open het onderdeel Energiebeheer en selecteer instellingen voor een lager energieverbruik.
Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemapplicaties af wanneer
u deze niet gebruikt.
Ontkoppel externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron wanneer u
deze apparatuur niet gebruikt.
Zet alle optionele externe geheugenkaarten die u niet gebruikt, stop, schakel ze uit of verwijder
ze.
Verlaag de helderheid van het beeldscherm.
Activeer de slaapstand of sluit de computer af zodra u stopt met werken.
Door de gebruiker vervangbare accu opbergen (alleen bepaalde modellen)
VOORZICHTIG: Stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen om
beschadiging van de accu te voorkomen.
Als u een computer langer dan twee weken niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron,
verwijdert u de door de gebruiker vervangbare accu en bergt u de accu afzonderlijk op.
Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft.
OPMERKING: Een opgeborgen accu moet elke 6 maanden worden gecontroleerd. Wanneer de
capaciteit minder is dan 50 procent, laadt u de accu op voordat u de accu weer opbergt.
Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt.
48 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Door de gebruiker vervangbare accu afvoeren (alleen bepaalde modellen)
WAARSCHUWING! Verminder het risico van brand of brandwonden: probeer de accu niet uit elkaar
te halen, te pletten of te doorboren; veroorzaak geen kortsluiting tussen de externe contactpunten;
laat de accu niet in aanraking komen met water of vuur.
Zie
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu
voor het correct afvoeren van afgedankte
accu's. Om deze handleiding te openen, typt u in het startscherm support en selecteert u daarna de
app HP Support Assistant. Om accu-informatie te openen, selecteert u de HP
Ondersteuningsassistent app op het startscherm en selecteert u daarna Accuprestaties.
Door de gebruiker vervangbare accu vervangen (alleen bepaalde modellen)
Accucontrole waarschuwt dat de accu moet worden vervangen wanneer een interne cel niet correct
wordt opgeladen of wanneer de opslagcapaciteit van de accu de status Zwak heeft bereikt. Als de
accu onder de garantievoorwaarden van HP valt, krijgt u ook informatie over een garantie-id. Een
bericht verwijst u naar de website van HP voor meer informatie over het bestellen van een
vervangende accu.
Opties voor energiebeheer instellen 49
Externe netvoeding gebruiken
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde
netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter of een door HP geleverde
compatibele adapter.
OPMERKING: Zie de poster
Installatie-instructies
in de doos van de computer voor informatie over
het aansluiten van de computer op netvoeding.
Externe netvoeding wordt geleverd via een goedgekeurde netvoedingsadapter of een optioneel
docking- of uitbreidingsapparaat.
Sluit de computer in de volgende situaties aan op een externe netvoedingsbron:
Wanneer u een accu oplaadt of kalibreert.
Wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast.
Wanneer u informatie schrijft naar een cd, dvd of bd (alleen bepaalde modellen).
Wanneer u Schijfdefragmentatie uitvoert.
Wanneer u een back-up of hersteltaak uitvoert.
Als u de computer aansluit op een externe netvoedingsbron, gebeurt het volgende:
De accu wordt opgeladen.
Als de computer is ingeschakeld, verandert het energiemeterpictogram in de taakbalk van vorm.
Wanneer u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De computer schakelt over naar accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen.
50 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Netvoedingsadapter testen
Test de netvoedingsadapter als de computer een van de volgende symptomen vertoont nadat deze is
aangesloten op de netvoeding:
De computer wordt niet ingeschakeld.
Het display wordt niet ingeschakeld.
De aan/uit-lampjes zijn uit.
Ga als volgt te werk om de netvoedingsadapter te testen:
OPMERKING: De volgende instructies gelden voor computers met een door de gebruiker
vervangbare accu.
1. Zet de computer uit.
2. Verwijder de accu uit de computer.
3. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer en steek de stekker van de adapter in het
stopcontact.
4. Zet de computer aan.
Als de aan/uit-lampjes
aan
gaan, werkt de netvoedingsadapter naar behoren.
Als de aan/uit-lampjes
uit
blijven, werkt de netvoedingsadapter niet en moet deze worden
vervangen.
Neem contact op met de ondersteuning voor informatie over het verkrijgen van een vervangende
netvoedingsadapter.
Hybrid Graphics en AMD Dual Graphics (alleen bepaalde modellen)
Op bepaalde computers is de functie Hybrid Graphics of de functie AMD Dual Graphics beschikbaar.
OPMERKING: Om te bepalen of Hybrid Graphics of AMD Dual Graphics is geïnstalleerd op uw
computer, raadpleegt u de configuratie van de grafische processor van uw notebookcomputer en de
Help van de software.
Hybrid Graphics en AMD Dual Graphics bieden beide twee modi voor de verwerking van grafische
informatie:
High Performance mode (Modus voor hoge prestaties): applicaties die zijn toegewezen aan
deze modus, worden uitgevoerd op de hogere-prestatie graphics processing unit (GPU) voor
optimale prestaties.
Power Saving mode (Modus voor energiebesparing): applicaties die zijn toegewezen aan deze
modus, worden uitgevoerd op de lagere-prestatie GPU om accuvoeding te besparen.
Hybrid Graphics gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met de Hybrid Graphics-functie kan een toepassing uitgevoerd worden in de modus voor hoge
prestaties of de modus voor energiebesparing, op basis van de vereisten voor grafische verwerking
van de applicatie. Doorgaans worden 3D- en spelapplicaties uitgevoerd op de hogere-prestatie GPU
en applicaties met weinig grafische verwerkingseisen op de lagere-prestatie GPU. U kunt de modus
die een applicatie gebruikt (hoge prestaties of energiebesparing) wijzigen via het Hybrid Graphics-
configuratiescherm.
OPMERKING: Vanwege hardware-beperkingen kunnen sommige applicaties alleen in één van de
twee modi uitgevoerd worden.
Opties voor energiebeheer instellen 51
Raadpleeg voor meer informatie de Help van de Hybrid Graphics software.
AMD Dual Graphics gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met de functie AMD Dual Graphics kunnen de AMD Accelerated Processing Unit (APU) en de
afzonderlijke AMD grafische kaart samenwerken. Wanneer AMD Dual Graphics is ingeschakeld,
worden er betere grafische prestaties geleverd dan de prestaties die met slechts één van de
grafische apparaten beschikbaar zijn. Deze verbetering is van toepassing op applicaties met DirectX
versie 10 of 11 (DX10 en DX11) in de modus voor volledig scherm. In de venstermodus of wanneer
er applicaties zonder DX10 of DX11 worden gebruikt, werkt het systeem op een wijze die
vergelijkbaar is met Hybrid Graphics.
OPMERKING: Raadpleeg de Help van de AMD Dual Graphics-software voor meer informatie.
52 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
7 Externe kaarten en apparaten
Geheugenkaartlezers gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met optionele geheugenkaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze
kaarten worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer
en apparatuur met digitale media, zoals camera's en pda's.
Zie
Vertrouwd raken met de computer op pagina 5 voor meer informatie over de types
geheugenkaarten die worden ondersteund op de computer.
Geheugenkaart plaatsen
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een geheugenkaart, om
beschadiging van de connectoren van de geheugenkaart te voorkomen.
1. Houd de kaart met het label naar boven en de connectoren naar de computer gericht.
2. Plaats de kaart in de geheugenkaartlezer en druk de kaart aan totdat deze goed op zijn plaats
zit.
U hoort een geluidssignaal als het apparaat is gedetecteerd en er kan een menu met
beschikbare opties verschijnen.
Geheugenkaart verwijderen
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van de geheugenkaart,
om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle toepassingen af die gebruikmaken van de geheugenkaart.
2. Klik op het pictogram voor het verwijderen van hardware in het Windows-bureaublad in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Volg daarna de instructies op het scherm.
Geheugenkaartlezers gebruiken (alleen bepaalde modellen) 53
3. Druk de kaart iets naar binnen (1) en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
OPMERKING: Als de kaart niet zelf naar buiten komt, trekt u deze uit het slot.
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Een ExpressCard is een hoogwaardige PC Card die in het ExpressCard-slot wordt geplaatst.
De functionaliteit van ExpressCards voldoet aan de specificaties van de Personal Computer Memory
Card International Association (PCMCIA).
ExpressCard configureren
Installeer alleen de software die voor de kaart is vereist. Als u volgens de instructies van de fabrikant
van de ExpressCard stuurprogramma's moet installeren, gaat u als volgt te werk:
Installeer alleen de stuurprogramma's voor uw besturingssysteem.
Installeer geen aanvullende software zoals kaartservices, socketservices of enablers die door de
fabrikant van de ExpressCard worden geleverd.
54 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
ExpressCard plaatsen
VOORZICHTIG: Plaats een PC Card niet in een ExpressCard-slot om beschadiging van de
computer of externe geheugenkaarten te voorkomen.
VOORZICHTIG: Verklein als volgt het risico van schade aan de connectoren:
Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een ExpressCard.
Verplaats of vervoer de computer niet wanneer er een ExpressCard in gebruik is.
OPMERKING: Uw apparaat kan er iets anders uitzien dan het afgebeelde apparaat.
In het ExpressCard-slot kan een beschermplaatje zijn geplaatst. Ga als volgt te werk om het
beschermplaatje te verwijderen:
1. Druk het beschermplaatje (1) iets naar binnen om het te ontgrendelen.
2. Haal het plaatje uit het slot (2).
Ga als volgt te werk om een ExpressCard te plaatsen:
1. Houd de kaart met het label naar boven en de connectoren naar de computer gericht.
2. Plaats de kaart voorzichtig in het ExpressCard-slot en druk de kaart aan tot deze stevig op zijn
plaats zit.
U hoort een geluidssignaal als de kaart is gedetecteerd en er kan een menu met beschikbare
opties verschijnen.
OPMERKING: De eerste keer dat u een ExpressCard aansluit, geeft een bericht in het
systeemvak aan dat de kaart wordt herkend door de computer.
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) 55
OPMERKING: Wanneer een ExpressCard niet in gebruik is, kunt u energie besparen door de kaart
stop te zetten of te verwijderen.
ExpressCard verwijderen
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van de ExpressCard,
om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties die gebruikmaken van de ExpressCard.
2. Klik op het pictogram voor het verwijderen van hardware op het Windows-bureaublad in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en volg de instructies op het scherm.
3. Ga als volgt te werk om de ExpressCard te ontgrendelen en verwijderen:
a. Druk de ExpressCard (1) voorzichtig iets naar binnen om de kaart te ontgrendelen.
b. Haal de ExpressCard uit het slot (2).
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: De term
Smart Card
verwijst in dit hoofdstuk zowel naar Smart Cards als Java™
Cards.
Een Smart Card is een accessoire met het formaat van een creditcard, dat is voorzien van een
microchip met geheugen en een microprocessor. Smart Cards hebben, net zoals personal
computers, een besturingssysteem voor het beheer van de in- en uitvoer. Daarnaast zijn ze voorzien
van beveiligingsvoorzieningen om ze te beveiligen tegen aanvallen van buitenaf. Standaard-Smart
Cards worden gebruikt in combinatie met de Smart Card-lezer (alleen bepaalde modellen).
U hebt een pincode nodig om toegang te krijgen tot de inhoud van de microchip. Open HP Support
Assistant voor meer informatie over de beveiligingsvoorzieningen van Smart Cards. Als u HP Support
Assistant op het startscherm wilt openen, selecteert u de app HP Support Assistant.
Smart Card plaatsen
1. Houd de het kaartlabel naar boven en schuif de kaart voorzichtig in de Smart Card-lezer tot de
kaart goed op zijn plaats zit.
56 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
2. Volg de instructies op het scherm om u aan te melden op de computer met behulp van de
pincode van de Smart Card.
Smart Card verwijderen
Pak de Smart Card bij de zijkanten vast en trek de kaart voorzichtig uit de Smart Card-lezer.
USB-apparaat gebruiken
USB (Universal Serial Bus) is een hardwarematige interface die kan worden gebruikt om een
optioneel extern apparaat aan te sluiten, zoals een USB-toetsenbord, -muis, -drive, -printer, -scanner
of -hub.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het
apparaat meegeleverd. Zie de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software. Deze instructies kunnen worden verstrekt bij de software of op schijven,
of kunnen op de website van de fabrikant staan.
De computer heeft ten minste één USB-poort die ondersteuning biedt voor apparaten met USB 1.0,
1.1, 2.0 of 3.0. Uw computer kan ook een USB-laadpoort hebben die een extern apparaat van stroom
voorziet. Een optioneel dockingapparaat of USB-hub biedt extra USB-poorten die met de computer
kunnen worden gebruikt.
USB-apparaat gebruiken 57
USB-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het aansluiten van het apparaat om
beschadiging van een USB-connector te voorkomen.
Sluit de USB-kabel voor het apparaat aan op de USB-poort.
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de afgebeelde computer.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
OPMERKING: De eerste keer dat u een USB-apparaat aansluit, verschijnt er een bericht in het
systeemvak om aan te geven dat het apparaat wordt herkend door de computer.
USB-apparaat verwijderen
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om het USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging
van een USB-connector te voorkomen.
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van een USB-apparaat,
om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Als u een USB-apparaat wilt verwijderen, slaat u uw gegevens op en sluit u alle applicaties af
die gebruikmaken van het apparaat.
2. Klik op het pictogram voor het verwijderen van hardware op het Windows-bureaublad in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en volg de instructies op het scherm.
3. Verwijder het apparaat.
58 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
Optionele externe apparaten gebruiken
OPMERKING: Zie de instructies van de fabrikant voor meer informatie over de vereiste software en
stuurprogramma's en over de computerpoort die moet worden gebruikt.
U sluit als volgt een extern apparaat aan op de computer:
VOORZICHTIG: Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, kunt u het risico
van schade aan de apparatuur beperken door ervoor te zorgen dat het apparaat is uitgeschakeld en
de stekker uit het stopcontact is gehaald.
1. Sluit het apparaat aan op de computer.
2. Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, steekt u de stekker van het
apparaat in een geaard stopcontact.
3. Schakel het apparaat in.
Als u een extern apparaat zonder eigen voeding wilt verwijderen, schakelt u het apparaat uit en
koppelt u het los van de computer. Als u een extern apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting
wilt verwijderen, schakelt u het apparaat uit, koppelt u het los van de computer en haalt u vervolgens
de stekker uit het stopcontact.
Optionele externe schijfeenheden gebruiken
Verwisselbare externe schijfeenheden bieden meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken
van informatie. U kunt een USB-schijfeenheid toevoegen door de schijfeenheid aan te sluiten op een
USB-poort op de computer.
OPMERKING: Er moet een externe optische USB-schijf van HP worden aangesloten op de USB-
poort met eigen voeding op de computer.
USB-drives zijn er van de volgende types:
1,44-MB diskettedrive
Vaste-schijfmodule
Externe optische-schijfeenheid (cd, dvd en Blu-ray)
MultiBay-apparaat
Optionele externe apparaten gebruiken 59
De dockingconnector gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met de dockingconnector kunt u de computer aansluiten op een optioneel dockingapparaat. Een
optioneel dockingapparaat biedt extra poorten en connectoren die met de computer kunnen worden
gebruikt.
OPMERKING: De volgende afbeelding kan enigszins afwijken van uw computer of
dockingapparaat.
60 Hoofdstuk 7 Externe kaarten en apparaten
8 Schijfeenheden
Schijfeenheden hanteren
VOORZICHTIG: Schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen die voorzichtig moeten
worden behandeld. Lees de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert.
Waarschuwingen die betrekking hebben op specifieke procedures, worden vermeld bij de
desbetreffende procedures.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
Activeer de slaapstand en wacht tot het scherm leeg is of koppel de externe vaste schijf los
voordat u een computer verplaatst die op een externe vaste schijf is aangesloten.
Ontlaad, voordat u de schijfeenheid aanraakt, de statische elektriciteit door een geaard
oppervlak aan te raken.
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijfeenheid of op de computer niet aan.
Behandel een schijfeenheid voorzichtig; laat de schijfeenheid niet vallen en zet er niets op.
Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet
of de computer is afgesloten of in de slaapstand staat, schakelt u de computer in en vervolgens
via het besturingssysteem weer uit.
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
Gebruik het toetsenbord niet en verplaats de computer niet terwijl de optische-schijfeenheid naar
een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid.
Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoffen. Spuit geen reinigingsmiddelen op een
schijfeenheid.
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te
verwijderen, of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie.
Vermeld op de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur
met magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In
beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, worden röntgenstralen gebruikt in
plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt geen schade toe aan
schijfeenheden.
Schijfeenheden hanteren 61
Vaste schijven gebruiken
VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren
gaan of het systeem vastloopt:
Sla uw werk op en sluit de computer af voordat u een geheugenmodule of een vaste schijf
plaatst of vervangt.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop
te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
Het onderpaneel verwijderen of vervangen
Het onderpaneel verwijderen
Verwijder het onderpaneel om toegang te krijgen tot het geheugenmoduleslot, de vaste schijf en
andere componenten.
1. Verwijder de accu (zie
Accu verwijderen op pagina 47).
2. Wanneer de accuruimte naar u toe wijst, schuift u de ontgrendeling van het onderpaneel (1)
naar links, verwijdert u de schroef (als de optionele schroef wordt gebruikt) (2) en verschuift u de
ontgrendeling nogmaals (3) om het onderpaneel te ontgrendelen.
OPMERKING: Als u de optionele schroef niet wilt gebruiken, kunt u die bewaren achter de
onderhoudsklep.
3. Schuif het onderpaneel naar voren (4) en til de klep (5) vervolgens omhoog om het onderpaneel
te verwijderen.
Het onderpaneel terugplaatsen
Plaats het onderpaneel terug nadat u het geheugenmoduleslot, de vaste schijf, het label met
kennisgevingen en andere onderdelen hebt bekeken.
62 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
1. Leg het onderpaneel neer en lijn de voorste rand van het onderpaneel uit met de voorste rand
van de computer (1).
2. Lijn de tabs (2) aan de achterste rand van het onderpaneel uit met de uitsparingen op de
computer.
3. Schuif het onderpaneel in richting van de accuruimte tot het onderpaneel vastklikt.
4. Wanneer de accuruimte naar u toe wijst, schuift u de ontgrendeling van het onderpaneel (3)
naar links en draait u de optionele schroef (4) vast om het onderpaneel te bevestigen. Schuif de
vergrendeling naar rechts om het onderpaneel vast te zetten (5).
OPMERKING: Als u de optionele schroef niet wilt gebruiken, kunt u die bewaren achter de
onderhoudsklep.
5. Plaats de accu (zie Accu plaatsen op pagina 47).
Vaste schijf vervangen of upgraden
VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren
gaan of het systeem vastloopt:
Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de vasteschijfruimte verwijdert. Verwijder de vaste
schijf niet wanneer de computer aanstaat of in de slaapstand of de sluimerstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de sluimerstand staat, zet u de computer aan
door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
Vaste schijf verwijderen
U verwijdert als volgt een vaste schijf:
1. Sla uw werk op en zet de computer uit.
2. Ontkoppel de netvoeding en externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
Vaste schijven gebruiken 63
3. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
4. Verwijder de accu (zie
Accu verwijderen op pagina 47).
5. Verwijder de onderhoudsklep (raadpleeg
Het onderpaneel verwijderen of vervangen
op pagina 62).
6. Draai de 3 schroeven van de vaste schijf (1) los. Trek het lipje van de vaste schijf naar links (2)
om de vaste schijf los te koppelen.
7. Trek het lipje van de vaste schijf omhoog en til de vaste schijf (3) uit de vasteschijfruimte.
Vaste schijf installeren
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
U installeert een vaste schijf als volgt:
1. Plaats de vaste schijf schuin in de vasteschijfruimte (1) en laat de vaste schijf zakken in de
vasteschijfruimte.
2. Trek het plastic lipje (2) naar het midden van de computer om de vaste schijf los te maken van
de connector.
64 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
3. Draai de schroeven van de vaste schijf vast (3).
4. Plaats het onderpaneel terug (zie Het onderpaneel terugplaatsen op pagina 62).
5. Plaats de accu (zie
Accu plaatsen op pagina 47).
6. Sluit de netvoeding en externe apparaten aan op de computer.
7. Schakel de computer in.
Prestaties van de vaste schijf verbeteren
Schijfdefragmentatie gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt, raken de bestanden op de vaste schijf gefragmenteerd. Met
Schijfdefragmentatie worden de gefragmenteerde bestanden en mappen samengevoegd op de vaste
schijf, zodat het systeem efficiënter werkt.
OPMERKING: Schijfdefragmentatie hoeft niet te worden uitgevoerd voor SSD's.
Nadat u Schijfdefragmentatie hebt gestart, werkt het zelfstandig verder. Al naar gelang de grootte van
de vaste schijf en het aantal gefragmenteerde bestanden kan de defragmentatie meer dan een uur in
beslag nemen. U kunt instellen dat de schijfdefragmentatie 's nachts wordt uitgevoerd, of op een
ander tijdstip waarop u de computer niet hoeft te gebruiken.
HP adviseert u om de vaste schijf minstens één keer per maand te defragmenteren. U kunt instellen
dat Schijfdefragmentatie maandelijks wordt uitgevoerd, maar u kunt ook op elk gewenst moment
Schijfdefragmentatie handmatig starten.
Vaste schijven gebruiken 65
Ga als volgt te werk om een schijfdefragmentatie uit te voeren:
1. Sluit de computer aan op een netvoedingsbron.
2. Typ schijf op het startscherm.
3. Klik op Optimaliseren.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken
als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van
Windows-instellingen. Raadpleeg HP Support Assistant. Als u HP Support Assistant vanuit het
startscherm wilt openen, selecteert u de app HP Support Assistant.
Raadpleeg voor meer informatie de Help bij de Schijfdefragmentatie-software.
Schijfopruiming gebruiken
Met Schijfopruiming wordt op de vaste schijf gezocht naar overbodige bestanden, die u veilig kunt
verwijderen om schijfruimte vrij te maken, zodat de computer efficiënter werkt.
Ga als volgt te werk om een schijfopruiming uit te voeren:
1. Typ op het scherm Start schijf en selecteer vervolgens Apps verwijderen om schijfruimte vrij
te maken.
2. Volg de instructies op het scherm.
HP 3D DriveGuard gebruiken (alleen bepaalde modellen)
HP 3D DriveGuard beschermt een vaste schijf door deze te parkeren en gegevensverzoeken tegen
te houden wanneer zich de volgende gebeurtenissen voordoen:
U laat de computer vallen.
U verplaatst de computer met het beeldscherm gesloten terwijl de computer op accuvoeding
werkt.
Kort na deze gebeurtenissen wordt de normale werking van de vaste schijf door HP 3D DriveGuard
hersteld.
OPMERKING: Omdat SSDs's (solid-state drives) geen bewegende onderdelen bevatten, is HP 3D
DriveGuard niet nodig.
OPMERKING: Een vaste schijf in de ruimte voor de primaire of secundaire vaste schijf wordt
beschermd door HP 3D DriveGuard. Een vaste schijf die is geplaatst in een optioneel
dockingapparaat of is aangesloten op een USB-poort, wordt niet beschermd door HP 3D DriveGuard.
Raadpleeg de Help van de HP 3D DriveGuard-software voor meer informatie.
Status van HP 3D DriveGuard herkennen
Het vasteschijflampje op de computer verandert van kleur, ten teken dat een schijf in de ruimte voor
primaire vaste schijf en/of de schijf in een ruimte voor secundaire vaste schijf (alleen bepaalde
modellen) is geparkeerd. Om te zien of een schijfeenheid wordt beschermd of is geparkeerd, gebruikt
u het pictogram op het Windows-bureaublad, in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk
of in het Mobiliteitscentrum:
66 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
RAID gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met de Redundant Arrays of Independent Disks (RAID)-technologie kan een computer twee of meer
vaste schijven tegelijk gebruiken. RAID behandelt meerdere stations via de hardware- of software-
instellingen als één aaneengesloten station. Wanneer meerdere stations op deze manier
samenwerken, worden ze ook wel 'RAID-matrix' genoemd. Raadpleeg de website van HP voor meer
informatie. Neem contact op met HP Ondersteuning om de meest recente gebruikershandleidingen te
openen. Voor ondersteuning in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde
ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/wwcontact_us.html.
RAID gebruiken (alleen bepaalde modellen) 67
68 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden
9 Beveiliging
De computer beveiligen
Standaardbeveiligingsvoorzieningen van het Windows-besturingssysteem en het onafhankelijk van
Windows-computers draaiende Setup-hulpprogramma (BIOS) kunnen uw persoonlijke instellingen en
gegevens tegen diverse risico's beschermen.
OPMERKING: Van beveiligingsvoorzieningen moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect
uitgaan. Dergelijke maatregelen kunnen echter niet altijd voorkomen dat een product verkeerd wordt
gebruikt of gestolen.
OPMERKING: Voordat u uw computer verzendt voor reparatie, moet u back-ups maken van
vertrouwelijke bestanden en die verwijderen en alle wachtwoordinstellingen verwijderen.
OPMERKING: Mogelijk zijn niet alle in dit hoofdstuk genoemde voorzieningen beschikbaar op uw
computer.
OPMERKING: Uw computer ondersteunt Computrace, een online service voor opsporing en herstel
in het kader van beveiliging die beschikbaar is in bepaalde landen en regio's. Als de computer wordt
gestolen, kan Computrace deze opsporen wanneer de onbevoegde gebruiker internet op gaat. U
kunt Computrace gebruiken door de software aan te schaffen en een abonnement op de service te
nemen. Voor informatie over het bestellen van de Computrace-software gaat u naar
http://www.hp.com.
Computerrisico Beveiligingsvoorziening
Onbevoegd gebruik van de computer HP Client Security Manager, in combinatie met een
wachtwoord, smartcard, contactloze kaart, vastgelegde
vingerafdrukken of andere verificatiegegevens.
Ongeoorloofde toegang tot Computer Setup (f10) BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Ongeoorloofde toegang tot de inhoud van een vaste schijf DriveLock-wachtwoord of Automatic DriveLock-wachtwoord
in Computer Setup*
Ongeoorloofd opstarten vanaf een optionele externe
optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen), optionele
externe vaste schijf (alleen bepaalde modellen) of interne
netwerkadapter.
Voorziening voor opstartopties in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot een Windows-gebruikersaccount Windows-gebruikerswachtwoord
Onbevoegde toegang tot gegevens
HP software voor stationsversleuteling
Windows Defender
Ongeoorloofde toegang tot de instellingen van Computer
Setup en andere identificatiegegevens van het systeem
BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegd verwijderen van de computer Bevestigingspunt voor een beveiligingsslot (in combinatie
met een optionele beveiligingskabel)
*Computer Setup is een vooraf geïnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden gebruikt wanneer het
besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen. u kunt gebruikmaken van een aanwijsapparaat (touchpad,
EasyPoint-muisbesturing of USB-muis) of het toetsenbord om te navigeren en selecties te maken in Computer Setup.
De computer beveiligen 69
Wachtwoorden gebruiken
Een wachtwoord is een groep tekens die u kiest om uw computergegevens te beveiligen. U kunt
verscheidene typen wachtwoorden instellen, afhankelijk van hoe u de toegang tot uw informatie wilt
beveiligen. Wachtwoorden kunnen worden ingesteld in Windows of in het hulpprogramma Computer
Setup, dat geen deel uitmaakt van Windows en dat vooraf is geïnstalleerd op de computer.
De BIOS-beheerder en DriveLock-wachtwoorden worden in Computer Setup ingesteld en
worden beheerd door het systeem-BIOS.
Wachtwoorden van Automatische DriveLock worden in Computer Setup ingeschakeld.
Windows-wachtwoorden worden alleen in het Windows-besturingssysteem ingesteld.
Als HP SpareKey eerder ingesteld is en als u het BIOS-beheerderswachtwoord vergeten bent,
kunt u HP SpareKey gebruiken om toegang te krijgen tot het hulpprogramma.
Als u zowel het DriveLock-gebruikerswachtwoord als het DriveLock-hoofdwachtwoord bent
vergeten, die in Computer Setup zijn ingesteld, is de vaste schijf die met deze wachtwoorden is
beveiligd permanent vergrendeld en kan deze niet meer worden gebruikt.
U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor een voorziening van Computer Setup en een
beveiligingsvoorziening van Windows. U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor meerdere
voorzieningen van Computer Setup.
Gebruik de volgende tips voor het maken en opslaan van wachtwoorden:
Volg tijdens het maken van wachtwoorden de door het programma ingestelde vereisten.
Gebruik niet hetzelfde wachtwoord voor meerdere applicaties of websites en gebruik uw
Windows-wachtwoord niet voor applicaties of websites.
Gebruik HP Wachtwoordbeheer voor Client Security om uw gebruikersnamen en wachtwoorden
op te slaan voor al uw websites en applicaties. U kunt ze later op een beveiligde manier zien als
u ze niet meer weet.
Sla wachtwoorden niet in een bestand op de computer op.
De volgende tabellen bevatten veelvoorkomende Windows- en BIOS-beheerderswachtwoorden en
een beschrijving van hun functie.
Wachtwoorden instellen in Windows
Wachtwoord Functie
Beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-account op
beheerdersniveau.
OPMERKING: Met het instellen van een Windows-
beheerderswachtwoord wordt niet het BIOS-
beheerderswachtwoord ingesteld.
Gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount.
*Raadpleeg HP Support Assistant voor informatie over het instellen van een Windows-beheerderswachtwoord of Windows-
gebruikerswachtwoord in het startscherm. Als u HP Support Assistant vanuit het startscherm wilt openen, selecteert u de
app HP Support Assistant.
70 Hoofdstuk 9 Beveiliging
Wachtwoorden instellen in Computer Setup
Wachtwoord Functie
BIOS-beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot Computer Setup.
OPMERKING: Als er functies ingeschakeld zijn die
voorkomen dat het BIOS-beheerderswachtwoord wordt
verwijderd, kunt u het BIOS-beheerderswachtwoord pas
verwijderen zodra deze functies worden uitgeschakeld.
DriveLock-hoofdwachtwoord* Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock. Wordt ook gebruikt om
DriveLock-beveiliging te verwijderen. Dit wachtwoord wordt
ingesteld bij DriveLock Passwords (DriveLock-
wachtwoorden) tijdens het activeringsproces.
OPMERKING: U kunt pas een DriveLock-wachtwoord
instellen zodra u een BIOS beheerderswachtwoord hebt
ingesteld.
DriveLock-gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock en wordt ingesteld bij DriveLock
Passwords (DriveLock-wachtwoorden) tijdens het
activeringsproces.
OPMERKING: U kunt pas een DriveLock-wachtwoord
instellen zodra u een BIOS beheerderswachtwoord hebt
ingesteld.
*Nadere bijzonderheden over deze wachtwoorden vindt u in de volgende onderwerpen.
BIOS-beheerderswachtwoord beheren
U kunt dit wachtwoord als volgt instellen, wijzigen of verwijderen:
Een nieuw BIOS-beheerderswachtwoord instellen
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder aan het scherm
het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Setup BIOS
Administrator Password (BIOS-beheerderswachtwoord instellen)(BIOS-beheerderswachtwoord
instellen) en druk op enter.
4. Typ een wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Typ nogmaals het nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
6. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op Save (Opslaan) en
volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main > (Hoofd) Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Wachtwoorden gebruiken 71
Een BIOS-beheerderswachtwoord wijzigen
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder aan het scherm
het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change
Password (Wachtwoord wijzigen) en druk op enter.
4. Typ het huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Typ nogmaals uw nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
6. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main > (Hoofd) Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Een BIOS-beheerderswachtwoord verwijderen
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder aan het scherm
het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change
Password (Wachtwoord wijzigen) en druk op enter.
4. Typ het huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Wanneer u om het nieuwe wachtwoord wordt gevraagd, laat u het veld leeg en drukt u op enter.
6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om door te gaan.
7. Wanneer u nogmaals om het nieuwe wachtwoord wordt gevraagd, laat u het veld leeg en drukt u
op enter.
8. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten,
klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
72 Hoofdstuk 9 Beveiliging
BIOS-beheerderswachtwoord opgeven
Naast de prompt BIOS-beheerderswachtwoord typt u uw wachtwoord (met behulp van dezelfde soort
toetsen die u gebruikt hebt om het wachtwoord in te stellen). Druk vervolgens op enter. Na drie
mislukte pogingen om het BIOS-beheerderswachtwoord op te geven moet u de computer opnieuw
opstarten en het opnieuw proberen.
DriveLock-wachtwoord in Computer Setup beheren
VOORZICHTIG: Noteer het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord voor DriveLock
zorgvuldig en bewaar dit uit de buurt van de computer om te voorkomen dat de met DriveLock
beschermde vaste schijf permanent onbruikbaar wordt. Als u beide DriveLock-wachtwoorden vergeet,
is de vaste schijf permanent vergrendeld en kan deze niet meer worden gebruikt.
Met DriveLock voorkomt u ongeoorloofde toegang tot de inhoud van een vaste schijf. DriveLock kan
alleen worden toegepast op de interne vaste schijf of schijven van de computer. Als DriveLock-
beveiliging op een schijf wordt toegepast, moet een wachtwoord worden ingevoerd om toegang tot
deze schijf te krijgen. Het station moet in de computer of een geavanceerde poortreplicator zijn
geplaatst om te worden benaderd middels de DriveLock-wachtwoorden.
OPMERKING: U kunt de DriveLock-functies pas openen zodra u een BIOS-beheerderswachtwoord
hebt ingesteld.
Om DriveLock-beveiliging toe te passen op een interne vaste schijf, moeten in Computer Setup een
gebruikerswachtwoord en een hoofdwachtwoord worden ingesteld. Op DriveLock-beveiliging zijn de
volgende overwegingen van toepassing:
Nadat DriveLock-beveiliging is toegepast op een vaste schijf, kan deze alleen nog maar worden
gebruikt wanneer eerst het gebruikers- of hoofdwachtwoord wordt ingevoerd.
Het gebruikerswachtwoord is voor de dagelijkse gebruiker van de beveiligde vaste schijf. Het
hoofdwachtwoord is ofwel voor de systeembeheerder ofwel voor de gebruiker.
Het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord mogen hetzelfde zijn.
U kunt een gebruikers- of hoofdwachtwoord uitsluitend verwijderen door de DriveLock-
beveiliging van de vaste schijf te halen. DriveLock-beveiliging kan alleen met het
hoofdwachtwoord van een schijf worden gehaald.
Wachtwoorden gebruiken 73
DriveLock-wachtwoord instellen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord in te stellen in Computer Setup:
1. Zet de computer aan en druk op esc wanneer onder aan het scherm het bericht "Press the ESC
key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Beveiliging > Hard Drive Tools
(Hulpmiddelen voor vaste schijf) > Drivelock en druk op enter.
4. Klik op Wachtwoord DriveLock instellen (wereldwijd).
5. Voer het BIOS-beheerderswachtwoord in en druk op enter.
6. Selecteer met een aanwijsapparaat of de pijltoetsen de vaste schijf die u wilt beschermen en
druk vervolgens op enter.
7. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om door te gaan.
8. Typ een hoofdwachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
9. Typ nogmaals het hoofdwachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
10. Typ een gebruikerswachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
11. Typ nogmaals het gebruikerswachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
12. Bevestig de DriveLock-beveiliging van de geselecteerde schijfeenheid door DriveLock te typen
in het bevestigingsveld en vervolgens op enter te drukken.
OPMERKING: Bij de DriveLock-bevestiging wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en
kleine letters.
13. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
74 Hoofdstuk 9 Beveiliging
DriveLock-wachtwoord invoeren
Zorg ervoor dat de vaste schijf in de computer zelf is ondergebracht (niet in een optioneel
dockingapparaat of externe MultiBay).
Wanneer u wordt gevraagd een DriveLock-wachtwoord op te geven, typt u het gebruikerswachtwoord
of het hoofdwachtwoord (met hetzelfde type toetsen als waarmee u het wachtwoord hebt ingesteld).
Druk daarna op enter.
Als u twee keer het verkeerde wachtwoord hebt ingevoerd, moet u de computer uitschakelen en het
opnieuw proberen.
Wachtwoorden gebruiken 75
DriveLock-wachtwoord wijzigen
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord te wijzigen in Computer Setup:
1. Zet de computer aan en druk op esc wanneer onder aan het scherm het bericht "Press the ESC
key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Beveiliging > Hard Drive Tools
(Hulpmiddelen voor vaste schijf) > Drivelock en druk op enter.
4. Voer het BIOS-beheerderswachtwoord in en druk op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen DriveLock-wachtwoord instellen en
druk op enter.
6. Selecteer met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk vervolgens op enter.
7. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Change Password (Wachtwoord
wijzigen).
8. Typ uw huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
9. Typ een nieuw wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
10. Typ nogmaals het nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd en druk op enter.
11. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opg
estart.
76 Hoofdstuk 9 Beveiliging
DriveLock-beveiliging verwijderen
U kunt een DriveLock-wachtwoord in Computer Setup als volgt verwijderen:
1. Zet de computer aan en druk op esc wanneer onder aan het scherm het bericht "Press the ESC
key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Beveiliging > Hard Drive Tools
(Hulpmiddelen voor vaste schijf) > Drivelock en druk op enter.
4. Voer het BIOS-beheerderswachtwoord in en druk op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Set DriveLock Password (DriveLock-
wachtwoord instellen) en druk op enter.
6. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk op
enter.
7. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging
uitschakelen).
8. Typ uw hoofdwachtwoord en druk op enter.
9. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op Save (Opslaan) en
volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Automatic DriveLock van Computer Setup gebruiken
In een omgeving met meerdere gebruikers kunt u een wachtwoord instellen voor Automatic
DriveLock. Wanneer het wachtwoord voor Automatic DriveLock is ingeschakeld, worden een
willekeurig gebruikerswachtwoord en een DriveLock-hoofdwachtwoord voor u gemaakt. Wanneer een
van de gebruikers de wachtwoordgegevens opgeeft, worden hetzelfde willekeurige
gebruikerswachtwoord en DriveLock-hoofdwachtwoord gebruikt om de schijfeenheid te ontgrendelen.
OPMERKING: U kunt de Automatic DriveLock-functies pas openen zodra u een BIOS-
beheerderswachtwoord hebt ingesteld.
Wachtwoord voor Automatische DriveLock opgeven
Ga als volgt te werk om een wachtwoord voor Automatische DriveLock in te schakelen in Computer
Setup:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder aan het scherm
het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Beveiliging > Hard Drive Tools
(Hulpmiddelen voor vaste schijf) > Automatic DriveLock (Automatische stationsvergrendeling) en
druk op enter.
4. Voer het BIOS-beheerderswachtwoord in en druk op enter.
Wachtwoorden gebruiken 77
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk op
enter.
6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om door te gaan.
7. Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op Save (Opslaan) en
volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
Automatische DriveLock-beveiliging verwijderen
U kunt een DriveLock-wachtwoord in Computer Setup als volgt verwijderen:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder aan het scherm
het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Beveiliging > Hard Drive Tools
(Hulpmiddelen voor vaste schijf) > Automatic DriveLock (Automatische stationsvergrendeling) en
druk op enter.
4. Voer het BIOS-beheerderswachtwoord in en druk op enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk op
enter.
6. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging
uitschakelen).
7. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
78 Hoofdstuk 9 Beveiliging
TPM Embedded Security-apparaat (apparaat voor TPM
geïntegreerde beveiliging - alleen bepaalde modellen)
TPM (Trusted Platform Module) voorziet in extra beveiliging voor de computer. U kunt de TPM-
instellingen wijzigen in Computerinstellingen. Zie
Computer Setup gebruiken op pagina 93 voor
informatie over het wijzigen van de instellingen van Computerinstellingen.
In de volgende tabel worden de TPM-instellingen in Setup Utility beschreven.
Instellingen Functie
TPM Embedded Security Device Available/Hidden
Als het beheerderswachtwoord is ingesteld, kunt u Available
(Beschikbaar) selecteren.
Als u Hidden (Verborgen) selecteert, is het TPM-apparaat niet zichtbaar
in het besturingssysteem.
TPM Status Enabled/Disabled
Als het beheerderswachtwoord niet is ingesteld of als TPM Embedded
Security Device is ingesteld op Hidden (Verborgen), is deze optie
verborgen.
Deze waarde geeft de huidige fysieke toestand van de TPM aan. De
toestand is "ingeschakeld" of "uitgeschakeld" en wordt bepaald door de
instelling van Embedded Security State (Toestand van geïntegreerde
beveiliging).
Embedded Security State No Operation/Disabled/ Enabled
Als het beheerderswachtwoord niet is ingesteld of als TPM Embedded
Security Device is ingesteld op Hidden (Verborgen), is deze optie
verborgen.
U kunt de TPM-functie in- of uitschakelen.
De volgende keer dat de computer wordt opgestart nadat de TPM-functie
is ingesteld, wordt deze waarde ingesteld op No Operation (Geen
bedrijf).
TPM Set to Factory Defaults No/Yes
Als het beheerderswachtwoord niet is ingesteld of als TPM Embedded
Security Device is ingesteld op Hidden (Verborgen), is deze optie
verborgen.
Als Embedded Security State is ingesteld op Enabled, selecteert u Yes
om de fabrieksinstellingen van de TPM te herstellen. Druk daarna op f10
om de instellingen op te slaan en het programma af te sluiten. Het
bevestigingsbericht Clear the TPM (TPM wissen) verschijnt. Druk op f1
om de TPM te resetten of druk op f2 om de actie te annuleren.
Antivirussoftware gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt voor toegang tot e-mail, een netwerk of internet, wordt de computer
mogelijk blootgesteld aan computervirussen. Virussen kunnen het besturingssysteem, programma's
en hulpprogramma's buiten werking stellen of de werking ervan verstoren.
Met antivirussoftware kunnen de meeste virussen worden opgespoord en vernietigd. In de meeste
gevallen kan ook eventuele schade die door virussen is aangericht, worden hersteld. Het is
TPM Embedded Security-apparaat (apparaat voor TPM geïntegreerde beveiliging - alleen
bepaalde modellen)
79
noodzakelijk om antivirussoftware regelmatig bij te werken, zodat deze ook bescherming biedt tegen
pas ontdekte virussen.
Windows Defender is vooraf geïnstalleerd op de computer. Wij raden u aan om een
antivirusprogramma te blijven gebruiken om uw computer volledig te beveiligen.
Open HP Support Assistant voor meer informatie over computervirussen. Als u HP Support Assistant
vanuit het startscherm wilt openen, selecteert u de app HP Support Assistant.
Firewallsoftware gebruiken
Firewalls zijn bedoeld om ongeoorloofde toegang tot een systeem of netwerk te voorkomen. Een
firewall kan een softwareprogramma zijn dat u op uw computer en/of netwerk installeert of het kan
een oplossing zijn die zowel uit hardware als software bestaat.
Er zijn twee soorten firewalls waaruit u kunt kiezen:
Hostgebaseerde firewallsoftware die alleen de computer beschermt waarop deze is
geïnstalleerd;
Netwerkgebaseerde firewalls die tussen het ADSL- of kabelmodem en uw thuisnetwerk worden
geïnstalleerd om alle computers in het netwerk te beschermen.
Wanneer een firewall is geïnstalleerd op een systeem, worden alle gegevens die vanaf en naar het
systeem worden verzonden, gecontroleerd en vergeleken met een reeks door de gebruiker
gedefinieerde beveiligingscriteria. Gegevens die niet aan deze criteria voldoen, worden geblokkeerd.
Mogelijk is er al een firewall geïnstalleerd op uw computer of netwerkapparatuur. Als dat niet het
geval is, zijn er softwareoplossingen voor firewalls beschikbaar.
OPMERKING: In bepaalde situaties kan een firewall toegang tot spelletjes op internet blokkeren,
het delen van printers of bestanden in een netwerk tegenhouden of toegestane bijlagen bij e-
mailberichten blokkeren. U kunt dit probleem tijdelijk oplossen door de firewall uit te schakelen, de
gewenste taak uit te voeren en de firewall weer in te schakelen. Configureer de firewall opnieuw als u
het probleem blijvend wilt oplossen.
Essentiële beveiligingsupdates installeren
VOORZICHTIG: Microsoft® verstuurt waarschuwingsberichten over essentiële updates. Installeer
alle essentiële updates van Microsoft zodra u een waarschuwing ontvangt, om de computer te
beschermen tegen beveiligingslekken en computervirussen.
U kunt ervoor kiezen of updates automatisch geïnstalleerd moeten worden. Om de instellingen aan te
passen, typt u configuratiescherm op het startscherm en selecteert u Configuratiescherm.
Selecteer achtereenvolgens Systeem en beveiliging, Windows Update en Instellingen wijzigen en
volg de instructies op het scherm.
HP Client Security gebruiken
HP Client Security-software is op computermodellen vooraf geïnstalleerd. De software is toegankelijk
via de HP Client Security-tegel op het startscherm, het pictogram op het Windows bureaublad in het
systeemvak, rechts van de taakbalk en via het Windows configuratiescherm. De software is voorzien
van beveiligingsvoorzieningen die u beschermen tegen ongeoorloofde toegang tot de computer, het
netwerk en kritieke gegevens. Raadpleeg de Help van de HP Client Security-software voor meer
informatie.
80 Hoofdstuk 9 Beveiliging
Optionele beveiligingskabel bevestigen
OPMERKING: Er is een beveiligingskabel ontworpen waarvan op de eerste plaats een
ontmoedigingseffect moet uitgaan. Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer
verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
OPMERKING: Het bevestigingspunt voor de beveiligingskabel op de computer kan er iets anders
uitzien dan op de afbeelding in dit gedeelte. Zie
Vertrouwd raken met de computer op pagina 5 voor
de plaats van het bevestigingspunt voor de beveiligingskabel.
1. Leg de beveiligingskabel om een stevig verankerd voorwerp heen.
2. Steek de sleutel (1) in het kabelslot (2).
3. Steek het kabelslot in het slot voor de beveiligingskabel op de computer (3) en vergrendel het
kabelslot met de sleutel.
Vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Op bepaalde computermodellen zijn geïntegreerde vingerafdruklezers beschikbaar. Om de
vingerafdruklezer te kunnen gebruiken, moet u uw vingerafdrukken registreren in de HP Client
Security's Credential Manager. Raadpleeg de help van de HP Client Security-software.
Zodra u uw vingerafdrukken in Credential Manager hebt geregistreerd, kunt u de
wachtwoordbeheerder voor HP Client Security gebruiken om uw gebruikersnamen en wachtwoorden
in ondersteunde websites en toepassingen op te slaan en in te vullen.
Vingerafdruklezer zoeken
De vingerafdruklezer is een kleine metalen sensor die zich op de volgende locaties van uw computer
kan bevinden:
Aan de onderzijde van het touchpad
Rechts van het toetsenbord
Aan de rechter bovenzijde van het beeldscherm
Links van het beeldscherm
Al naargelang uw computermodel kan de lezer horizontaal of verticaal zijn geplaatst. In beide
gevallen geldt dat u uw vinger langs de metalen sensor moet vegen. Raadpleeg
Knoppen,
luidsprekers en vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) op pagina 12 voor de locatie van de
vingerafdruklezer op de computer.
Optionele beveiligingskabel bevestigen 81
82 Hoofdstuk 9 Beveiliging
10 Onderhoud
Geheugenmodules toevoegen of vervangen
De computer heeft één geheugenmodulecompartiment. U kunt de capaciteit van de computer
vergroten door een geheugenmodule in het beschikbare slot voor geheugenuitbreidingsmodules te
plaatsen of door een upgrade van de bestaande geheugenmodule in het slot voor de primaire
geheugenmodule uit te voeren.
OPMERKING: Voordat u een geheugenmodule toevoegt of vervangt, controleert u of de computer
de meest recente BIOS-versie bevat. Voer indien nodig een update uit van het BIOS. Zie
BIOS-
update uitvoeren op pagina 94.
VOORZICHTIG: Als de computer niet over de meest recente BIOS-versie beschikt voordat u een
geheugenmodule installeert of vervangt, kunnen er diverse problemen met het systeem ontstaan.
WAARSCHUWING! Haal vóór het plaatsen van een geheugenmodule de stekker uit het stopcontact
en verwijder alle accu's om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur
te beperken.
VOORZICHTIG: Door elektrostatische ontlading kunnen elektronische onderdelen beschadigd
raken. Zorg dat u vrij bent van statische elektriciteit door een geaard metalen voorwerp aan te raken
voordat u een procedure start.
VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren
gaan of het systeem vastloopt:
Zet de computer uit voordat u geheugenmodules toevoegt of vervangt. Verwijder een
geheugenmodule niet wanneer de computer aan staat of in de slaapstand of de sluimerstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de sluimerstand staat, zet u de computer aan
door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
OPMERKING: Als u bij het toevoegen van een tweede geheugenmodule een tweekanaals
configuratie wilt gebruiken, moet u zorgen dat beide geheugenmodules gelijk zijn.
OPMERKING: Het primaire geheugen bevindt zich in het onderste geheugenmoduleslot en het
uitbreidingsgeheugen bevindt zich in het bovenste geheugenmoduleslot.
Ga als volgt te werk om een geheugenmodule toe te voegen of te vervangen:
1. Sla uw werk op en sluit de computer af.
2. Ontkoppel de netvoeding en externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.
3. Verwijder de accu (zie
Accu verwijderen op pagina 47).
4. Verwijder het onderpaneel (zie
Het onderpaneel verwijderen op pagina 62).
5. Voor het vervangen van een geheugenmodule verwijdert u de bestaande geheugenmodule:
a. Trek de borgklemmetjes (1) aan beide zijden van de geheugenmodule weg.
De geheugenmodule komt omhoog.
Geheugenmodules toevoegen of vervangen 83
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
Bewaar verwijderde geheugenmodules in een antistatische verpakking om de module te
beschermen.
6. Plaats als volgt een nieuwe geheugenmodule:
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje in het
geheugenmoduleslot.
b. Druk de module onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het
geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn
plaats zit (2).
84 Hoofdstuk 10 Onderhoud
c. Druk de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden en oefen daarbij druk uit op zowel
de linker- als de rechterkant van de geheugenmodule, totdat de borgklemmetjes
vastklikken.
VOORZICHTIG: Zorg dat u de geheugenmodule niet buigt om schade aan de module te
voorkomen.
7. Plaats het onderpaneel terug (zie Het onderpaneel terugplaatsen op pagina 62).
8. Plaats de accu (zie
Accu plaatsen op pagina 47).
9. Sluit de netvoeding en externe apparaten aan op de computer.
10. Schakel de computer in.
De computer reinigen
Gebruik de volgende producten voor het veilig reinigen van uw computer:
Dimethyl benzyl ammoniumchloride 0,3 procent maximale concentratie (bijvoorbeeld
wegwerpdoekjes die in verschillende merken worden geleverd)
Glasreinigingsmiddel zonder alcohol
Water met milde zeepoplossing
Droge microvezel-reinigingsdoek of een zeemlap (antistatische doek zonder olie)
Antistatische veegdoekjes
De computer reinigen 85
VOORZICHTIG: Gebruik geen schoonmaakmiddelen die permanente schade aan uw computer
kunnen veroorzaken. U kunt een bepaald schoonmaakmiddel pas gebruiken als u zeker weet dat het
geen alcohol, aceton, ammoniumchloride, methyleenchloride of koolwaterstoffen bevat.
Materiaal met vezels, zoals papieren doekjes, kunnen de computer bekrassen. In de loop van de tijd
kunnen er vuildeeltjes en reinigingsmiddelen in de krassen achterblijven.
Reinigingsprocedures
Volg de in dit gedeelte beschreven procedures voor het veilig reinigen en desinfecteren van uw
computer.
WAARSCHUWING! Probeer de computer niet schoon te maken terwijl deze is ingeschakeld, om
het risico van elektrische schokken of schade aan onderdelen te beperken.
Schakel de computer uit.
Koppel de netvoeding los.
Koppel alle externe apparaten los.
VOORZICHTIG: Om schade aan interne onderdelen te voorkomen, mag u geen
schoonmaakmiddelen of vloeistoffen direct op het oppervlak van de computer spuiten. Als er
vloeistoffen op het oppervlak terecht komen, kunnen er interne onderdelen beschadigd raken.
Scherm reinigen (All-in-Ones of notebooks)
Veeg het display met een zacht, pluisvrij en met een
alcoholvrij
glasreinigingsmiddel bevochtigd
doekje schoon. Controleer of het display droog is voordat u de computer sluit.
Zijkanten of deksel reinigen
Gebruik voor het reinigen van de zijkanten of het deksel een zachte microvezel-doek of een zeemlap
die bevochtigd is met een van de eerder genoemde reinigingsmiddelen, of gebruik een
wegwerpdoekje dat geschikt is voor dit doel.
OPMERKING: Wanneer u het deksel van de computer reinigt, verwijdert u het vuil door
ronddraaiende bewegingen te maken.
Touchpad, toetsenbord of muis reinigen
WAARSCHUWING! Gebruik geen stofzuiger om het toetsenbord te reinigen, om het risico van een
elektrische schok of schade aan interne onderdelen te beperken. Een stofzuiger kan stofdeeltjes op
het oppervlak van het toetsenbord achterlaten.
VOORZICHTIG: Om schade aan interne onderdelen te voorkomen, moet u ervoor zorgen dat er
geen vloeistof tussen de toetsen komt.
Gebruik voor het reinigen van het touchpad, het toetsenbord of de muis een zachte microvezel-
doek of een zeemlap die bevochtigd is met een van de eerder genoemde reinigingsmiddelen, of
gebruik een wegwerpdoekje.
Om te voorkomen dat de toetsen vast komen te zitten en om vuil, pluizen en vuildeeltjes te
verwijderen, gebruikt u een spuitbus met perslucht en een rietje.
86 Hoofdstuk 10 Onderhoud
Programma's en stuurprogramma's bijwerken
U wordt aangeraden regelmatig een update uit te voeren van uw programma's en stuurprogramma's.
Ga naar
http://www.hp.com/support om de recentste versies te downloaden. U kunt zich ook
aanmelden voor het ontvangen van automatische updateberichten wanneer nieuwe updates
beschikbaar komen.
SoftPaq Download Manager gebruiken
HP SoftPaq Download Manager (SDM) is een hulpprogramma dat snel toegang verschaft tot
SoftPaq-informatie voor zakelijke HP computers zonder dat het SoftPaq-nummer benodigd is. Met dit
hulpprogramma kunt u eenvoudig zoeken naar SoftPaq's en deze vervolgens downloaden en
uitpakken.
Met SoftPaq Download Manager wordt vanaf de FTP-site van HP een gepubliceerd databasebestand
gelezen en gedownload dat het computermodel en SoftPaq-informatie bevat. Met SoftPaq Download
Manager kunt u een of meer computermodellen opgeven om vast te stellen welke SoftPaq's
beschikbaar zijn om te worden gedownload.
SoftPaq Download Manager zoekt op de FTP-site van HP naar updates voor de database en
software. Als er updates worden gevonden, worden deze automatisch gedownload en toegepast.
SoftPaq Download Manager is beschikbaar via de website van HP. Als u SoftPaq Download Manager
wilt gebruiken voor het downloaden van SoftPaq's, moet eerst het programma worden gedownload
en geïnstalleerd. Ga naar
http://www.hp.com/go/sdm en volg de instructies voor het downloaden en
installeren van SoftPaq Download Manager.
U downloadt SoftPaq's als volgt:
Typ s op het startscherm. Typ softpaq in het zoekvak en selecteer vervolgens HP SoftPaq
Download Manager. Volg de instructies om SoftPaqs te downloaden.
OPMERKING: Klik op Ja als u daarom wordt gevraagd.
Programma's en stuurprogramma's bijwerken 87
88 Hoofdstuk 10 Onderhoud
11 Back-up en herstel
Ter bescherming van uw informatie gebruikt u back-up- en herstelhulpprogramma's van Windows om
back-ups te maken van afzonderlijke bestanden en mappen, om back-ups te maken van de volledige
vaste schijf, om systeemherstelmedia te maken (alleen bepaalde modellen) met behulp van de
geïnstalleerde optische-schijfeenheid (alleen bepaalde modellen) of een optionele externe optische-
schijfeenheid, of om systeemherstelpunten te maken. In het geval van een systeemfout kunt u de
back-upbestanden gebruiken om de inhoud van de computer terug te zetten.
Typ herstellen op het startscherm, klik op Instellingen en selecteer uit de lijst met weergegeven
opties.
OPMERKING: Voor gedetailleerde instructies over verscheidene back-up- en herstelopties zoekt u
naar deze onderwerpen in Help en ondersteuning van Windows.
In het geval van een onstabiel systeem raadt HP aan om de herstelprocedures af te drukken en deze
te bewaren voor toekomstig gebruik.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het
installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-
instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning van Windows voor meer informatie.
Een back-up maken van uw gegevens
Bij een systeemfout kunt u het systeem herstellen in de staat van de recentste back-up. U moet
onmiddellijk na de initiële systeeminstallatie systeemherstelmedia en uw initiële back-up maken. Als u
nieuwe software en gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek back-ups van het systeem blijven
maken om altijd een redelijk actuele back-up achter de hand te hebben.
Raadpleeg Help en ondersteuning van Windows voor meer informatie over de back-upvoorzieningen
van Windows.
Systeemherstelactie uitvoeren
In geval van een systeemstoring of instabiliteit, beschikt de computer over de volgende
hulpprogramma's om uw bestanden te herstellen:
Hulpprogramma’s voor herstel: u kunt de Windows-functie ‘Back-up maken en terugzetten’
gebruiken om gegevens te herstellen waarvan u eerder een back-up hebt gemaakt. U kunt ook
gebruikmaken van Windows Automatisch herstellen om problemen te verhelpen die voorkomen
dat Windows correct opstart.
f11 herstelprogramma's: met de f11-herstelprogramma's kunt u de oorspronkelijke kopie van de
vaste schijf herstellen. De kopie bevat het Windows-besturingssysteem en alle
softwareprogramma's die in de fabriek zijn geïnstalleerd.
OPMERKING: Als u de computer niet kunt opstarten en de eerder gemaakte systeemherstelmedia
(alleen bepaalde modellen) niet kunt gebruiken, moet u media met het besturingssysteem Windows 8
aanschaffen om de computer opnieuw op te starten en het besturingssysteem te herstellen.
Raadpleeg
Media met het Windows-besturingssysteem gebruiken (afzonderlijk aan te schaffen)
op pagina 91 voor aanvullende informatie.
Een back-up maken van uw gegevens 89
Windows herstelprogramma’s gebruiken
Raadpleeg Help en ondersteuning van Windows voor instructies over het herstellen van bestanden
en mappen als u informatie wilt terugzetten waarvan u eerder een back-up hebt gemaakt.
Ga als volgt te werk als u uw informatie wilt herstellen met Automatisch herstellen:
VOORZICHTIG: Sommige opties van Opstartherstel wissen en formatteren de vaste schijf volledig.
Alle bestanden die u hebt gemaakt en alle software die u hebt geïnstalleerd op de computer, worden
definitief verwijderd. Wanneer het herformatteren is voltooid, herstelt de herstelprocedure het
besturingssysteem en de stuurprogramma’s, software en hulpprogramma’s vanaf de back-up die voor
herstel is gebruikt.
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Controleer indien mogelijk of de herstelimage-partitie en de Windows-partitie aanwezig zijn.
Typ bestand op het startscherm en klik op Bestandsverkenner.
– of –
Typ computer in het startscherm en selecteer Deze computer.
OPMERKING: Als de Windows-partitie en de herstelimage-partitie niet vermeld staan, moet u
het besturingssysteem en de programma's herstellen met behulp van de dvd met het
besturingssysteem Windows 8 en de media
Driver Recovery
(Herstel van stuurprogramma's)
(beide afzonderlijk aan te schaffen). Raadpleeg
Media met het Windows-besturingssysteem
gebruiken (afzonderlijk aan te schaffen) op pagina 91 voor aanvullende informatie.
3. Als de Windows-partitie en de herstelimage-partitie worden vermeld, start u de computer
opnieuw op door de shift-toets in te drukken en vast te houden terwijl u op Opnieuw opstarten
klikt.
4. Selecteer achtereenvolgens Problemen oplossen, Geavanceerde opties en Opstartherstel.
5. Volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: Voor aanvullende informatie over het herstellen van informatie met de Windows-
hulpprogramma's zoekt u naar deze onderwerpen in Help en ondersteuning van Windows.
f11-herstelprogramma's gebruiken
VOORZICHTIG: Met f11 wordt de inhoud van de vaste schijf volledig gewist en wordt de vaste schijf
geformatteerd. Alle bestanden die u hebt gemaakt en software die u op de computer hebt
geïnstalleerd, worden permanent verwijderd. Het f11-herstelprogramma installeert het
besturingssysteem en HP programma's en stuurprogramma's die in de fabriek zijn geïnstalleerd
opnieuw. Software die niet in de fabriek is geïnstalleerd, moet opnieuw worden geïnstalleerd.
Ga als volgt te werk om de kopie van de oorspronkelijke vaste schijf te herstellen met f11:
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Controleer indien mogelijk of de herstelimage-partitie aanwezig is. Typ computer in het
startscherm en selecteer Deze computer.
OPMERKING: Als de herstelimage-partitie niet vermeld staat, moet u het besturingssysteem
en de programma's herstellen met behulp van de media met het Windows-besturingssysteem en
de media
Driver Recovery
(Herstel van stuurprogramma's) (beide afzonderlijk aan te schaffen).
Raadpleeg
Media met het Windows-besturingssysteem gebruiken (afzonderlijk aan te schaffen)
op pagina 91 voor aanvullende informatie.
90 Hoofdstuk 11 Back-up en herstel
3. Als de herstelimage-partitie wel vermeld staat, start u de computer opnieuw op en drukt u op esc
wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor het
startmenu) onder aan het scherm verschijnt.
4. Druk op f11 als het bericht "Press <F11> for recovery" (Druk op f11 voor herstellen) op het
scherm wordt weergegeven.
5. Volg de instructies op het scherm.
Media met het Windows-besturingssysteem gebruiken (afzonderlijk aan te
schaffen)
Als u een dvd met het Windows-besturingssysteem wilt bestellen, neemt u contact op met de
klantenondersteuning. Raadpleeg het boekje
Telefoonnummers voor wereldwijde ondersteuning
dat
bij de computer is geleverd. U kunt ook contactgegevens vinden op de website van HP. Ga naar
http://www.hp.com/support, selecteer uw land of regio en volg de instructies op het scherm.
VOORZICHTIG: Als u media met het Windows-besturingssysteem gebruikt, wordt de inhoud van de
vaste schijf volledig gewist en wordt de vaste schijf geformatteerd. Alle bestanden die u hebt gemaakt
en software die u op de computer hebt geïnstalleerd, worden permanent verwijderd. Wanneer het
formatteren gereed is, herstelt u via het herstelproces het besturingssysteem, de stuurprogramma's,
de software en de hulpprogramma's.
Een volledige installatie van het besturingssysteem starten met behulp van een dvd met het
Windows-besturingssysteem:
OPMERKING: Dit proces kan enkele minuten duren.
1. Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Plaats de dvd met het Windows-besturingssysteem in de optischeschijfeenheid en start de
computer opnieuw op.
3. Druk op een toets op het toetsenbord als u hierom wordt gevraagd.
4. Volg de instructies op het scherm.
Doe het volgende wanneer de installatie is voltooid:
1. Werp de media met het Windows-besturingssysteem uit en plaats de media
Driver Recovery
(Terugzetten van het stuurprogramma).
2. Installeer eerst de stuurprogramma's voor de hardware en vervolgens de aanbevolen
toepassingen.
Het gebruik van Windows vernieuwen of Windows opnieuw instellen
Als uw computer niet naar behoren werkt en u het systeem stabieler wilt maken, kunt u met de optie
Windows Vernieuwen helemaal opnieuw beginnen terwijl toch alle belangrijke dingen behouden
blijven.
Met de optie Opnieuw instellen van Windows voert u een gedetailleerde herformattering van de
computer uit of verwijdert u persoonlijke gegevens voordat u de computer wegdoet of recyclet.
Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie over deze voorzieningen.
HP Software Setup gebruiken
HP Software Setup kan gebruikt worden voor het opnieuw installeren van stuurprogramma's of het
selecteren van software die is beschadigd of van het systeem is verwijderd.
Systeemherstelactie uitvoeren 91
1. Typ op het startscherm HP Software Setup.
2. Open HP Software Setup.
3. Volg de aanwijzingen op het scherm om stuurprogramma's opnieuw te installeren of software te
selecteren.
92 Hoofdstuk 11 Back-up en herstel
12 Computer Setup (BIOS), Multiboot en HP
PC Hardware Diagnostics (UEFI)
Computer Setup gebruiken
Computer Setup ofwel het BIOS (Basic Input/Output System) bevat instellingen voor de
communicatie tussen alle invoer- en uitvoerapparaten in het systeem (zoals schijfeenheden,
beeldscherm, toetsenbord, muis en printer). Computer Setup bevat ook instellingen voor de types
geïnstalleerde apparaten, de opstartvolgorde van de computer en de hoeveelheid systeemgeheugen
en uitgebreid geheugen.
OPMERKING: Wees uiterst voorzichtig met het aanbrengen van wijzigingen in Computer Setup.
Fouten kunnen ertoe leiden dat de computer niet meer goed functioneert.
Computer Setup starten
OPMERKING: Externe toetsenborden of muizen die via een USB-poort zijn aangesloten, kunnen
uitsluitend worden gebruikt in Computer Setup als de ondersteuning voor oudere USB-systemen is
ingeschakeld.
U start Computer Setup als volgt:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder aan het scherm
het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
Navigeren en selecteren in Computer Setup
Navigeren en selecteren gaat in Computer Setup als volgt:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder aan het scherm
het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
verschijnt.
OPMERKING: U kunt gebruikmaken van een aanwijsapparaat (touchpad, EasyPoint-
muisbesturing of USB-muis) of het toetsenbord om te navigeren en selecties te maken in
Computer Setup.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
Als u een menu of menuonderdeel wilt selecteren, gebruikt u de tab-toets en de pijltoetsen
en drukt u vervolgens op enter. U kunt ook gebruikmaken van een aanwijsapparaat om op
het onderdeel te klikken.
Om omhoog of omlaag te schuiven, klikt u op de pijl omhoog of de pijl omlaag in de
rechterbovenhoek van het scherm, of gebruikt u de toets voor pijl omhoog of pijl omlaag op
het toetsenbord.
Druk op esc om alle open dialoogvensters te sluiten en terug te keren naar het
hoofdscherm van Computer Setup. Volg daarna de instructies op het scherm.
Computer Setup gebruiken 93
Gebruik een van de volgende methoden om de menu's van Computer Setup af te sluiten:
U sluit de menu's van Computer Setup als volgt af zonder de wijzigingen op te slaan:
Klik op het pictogram Afsluiten rechtsonder op het scherm en volg de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Ignore Changes and Exit (Wijzigingen negeren en
afsluiten) en druk daarna op enter.
Ga als volgt te werk om de wijzigingen op te slaan en de menu's van Computer Setup af te
sluiten:
Klik op het pictogram Save (Opslaan) linksonder op het scherm en volg de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) >Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Fabrieksinstellingen herstellen in Computer Setup
OPMERKING: Door het herstellen van de fabrieksinstellingen wordt de vasteschijfmodus niet
gewijzigd.
Als u alle instellingen in Computer Setup wilt terugzetten naar de fabriekswaarden, gaat u als volgt te
werk:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder aan het scherm
het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Hoofd > Standaardinstellingen
herstellen.
4. Volg de instructies op het scherm.
5. Om de wijzigingen op te slaan en af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan) in de
rechterbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Hoofd > Wijzigingen opslaan en afsluiten en druk daarna op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
OPMERKING: Uw wachtwoordinstellingen en beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u
de oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt.
BIOS-update uitvoeren
Geüpdate versies van het BIOS zijn beschikbaar via de website van HP.
De meeste BIOS-updates op de website van HP zijn verpakt in gecomprimeerde bestanden die
SoftPaq's
worden genoemd.
94 Hoofdstuk 12 Computer Setup (BIOS), Multiboot en HP PC Hardware Diagnostics (UEFI)
Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat
informatie over de installatie en het oplossen van problemen.
BIOS-versie vaststellen
Als u wilt vaststellen of er een recentere BIOS-versie beschikbaar is voor de computer, moet u weten
welke versie van het systeem-BIOS momenteel is geïnstalleerd.
Informatie over de BIOS-versie (ook wel
ROM-datum
of
systeem-BIOS
genoemd) kunt u weergeven
door te drukken op fn+esc (als Windows al is gestart) of door Computer Setup te gebruiken.
1. Start Computer Setup.
2. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Hoofd > Systeeminformatie.
3. Om Computer Setup af te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan, klikt u op het pictogram
Afsluiten in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Ignore Changes and Exit (Wijzigingen negeren en
afsluiten) en druk daarna op enter.
BIOS-update downloaden
VOORZICHTIG: Om het risico van schade aan de computer of een mislukte installatie te beperken,
downloadt en installeert u een BIOS-update alleen terwijl de computer met de netvoedingsadapter is
aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer een BIOS-update niet
wanneer de computer op accuvoeding werkt of wanneer de computer is aangesloten op een
optioneel dockingapparaat of een optionele voedingsbron. Volg de onderstaande instructies tijdens
het downloaden en installeren:
Schakel de stroomvoorziening van de computer niet uit door de stekker van het netsnoer uit het
stopcontact te halen.
Zet de computer niet uit en activeer de slaapstand niet.
Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt.
1. Typ support op het startscherm en selecteer de app HP Support Assistant.
2. Klik op Updates and tune-ups (Updates en verbeteringen) en klik vervolgens op Check for HP
updates now (Nu controleren op HP-updates).
3. Volg de instructies op het scherm.
4. Voer in de downloadsectie de volgende stappen uit:
a. Zoek de BIOS-update die recenter is dan de BIOS-versie die momenteel op de computer is
geïnstalleerd en vergelijk ze. Noteer de datum, naam of andere informatie waaraan u de
update kunt herkennen. Aan de hand van deze gegevens kunt u de update terugvinden
nadat deze naar de vaste schijf is gedownload.
b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie te downloaden naar de vaste schijf.
Als de update recenter is dan uw BIOS, noteert u het pad naar de locatie op uw vaste schijf
waar de BIOS update gedownload is. U hebt dit pad nodig wanneer u klaar bent om de
update te installeren.
OPMERKING: Als de computer is aangesloten op een netwerk, raadpleegt u de
netwerkbeheerder voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van
het systeem-BIOS.
Computer Setup gebruiken 95
De procedures voor de installatie van BIOS-updates kunnen verschillen. Volg de instructies die op
het scherm verschijnen nadat het downloaden is voltooid. Als er geen instructies verschijnen, gaat u
als volgt te werk:
1. Typ bestand op het startscherm en selecteer Bestandsverkenner.
2. Klik op de aanduiding van de vasteschijfeenheid. De vasteschijfaanduiding is gewoonlijk lokale
schijf (C:).
3. Maak gebruik van het eerder genoteerde pad en open de map op de vaste schijf die de update
bevat.
4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld
bestandsnaam
.exe).
De installatie van het BIOS begint.
5. Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
OPMERKING: Nadat op het scherm is aangegeven dat de installatie is geslaagd, kunt u het
gedownloade bestand van de vaste schijf verwijderen.
MultiBoot gebruiken
Opstartvolgorde van apparaten
Als de computer wordt ingeschakeld, probeert het systeem op te starten vanaf geactiveerde
apparaten. Met het hulpprogramma Multiboot, dat in de fabriek is geactiveerd, wordt bepaald in welke
volgorde het systeem de opstartapparaten naloopt om te proberen daarmee op te starten.
Opstartapparaten kunnen optischeschijfeenheden zijn, diskettedrives, netwerkinterfacekaarten
(NIC's), vaste schijven en USB-apparaten. Een opstartapparaat bevat (een medium met) bestanden
die de computer nodig heeft om op de juiste manier op te starten en te functioneren.
OPMERKING: Sommige opstartapparaten moeten in Computer Setup worden geactiveerd voordat
ze als zodanig kunnen worden gebruikt.
U kunt de volgorde waarin het systeem naar een opstartapparaat zoekt, wijzigen in Computer Setup.
U kunt ook op esc drukken wanneer onder aan het scherm het bericht "Press the ESC key for Startup
Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) verschijnt. Druk daarna op f9. Als u op f9 drukt,
wordt een menu weergegeven met de geactiveerde opstartapparaten, waaruit u er een kunt kiezen.
Tot slot kunt u met MultiBoot Express de computer zo configureren dat bij het opstarten altijd wordt
gevraagd welk opstartapparaat u wilt gebruiken.
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen
U kunt MultiBoot op de volgende manieren gebruiken:
U kunt in Computer Setup de volgorde wijzigen waarin bij het aanzetten van de computer wordt
gezocht naar een opstartapparaat.
U kunt het opstartapparaat dynamisch kiezen door op esc te drukken wanneer onder aan het
scherm het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu
Opstarten) verschijnt. Druk daarna op f9 om het menu Boot Options (Opstartopties) te openen.
U kunt met MultiBoot Express variabele opstartvolgordes instellen. Hierbij wordt u gevraagd een
opstartapparaat te kiezen, telkens wanneer u de computer aanzet of opnieuw opstart.
96 Hoofdstuk 12 Computer Setup (BIOS), Multiboot en HP PC Hardware Diagnostics (UEFI)
Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computer Setup
Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten en een opstartvolgorde in te stellen die iedere
keer wordt gebruikt als de computer wordt gestart of opnieuw wordt opgestart:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder aan het scherm
het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer een van deze opties met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen:
Geavanceerd > Opstartopties > UEFI-opstartvolgorde > UEFI hybride
Geavanceerd > Opstartopties > UEFI-opstartvolgorde > UEFI native opstartmodus
Geavanceerd > Opstartopties > Verouderde opstartvolgorde > Verouderde opstartmodus
Druk op enter.
4. Om het apparaat hoger in de opstartvolgorde te plaatsen, klikt u met een aanwijsapparaat op de
pijl omhoog of drukt u op de toets +.
– of –
Om het apparaat lager in de opstartvolgorde te plaatsen, klikt u met een aanwijsapparaat op de
pijl omlaag of drukt u op de toets -.
5. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Main (Hoofd) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk daarna op enter.
Dynamisch een opstartapparaat kiezen met de f9-prompt
Als u dynamisch een opstartapparaat wilt kiezen voor de huidige opstartsequentie, gaat u als volgt te
werk:
1. Open het menu Select Boot Device (Opstartapparaat selecteren) door de computer aan te
zetten of opnieuw op te starten en op esc te drukken wanneer onder aan het scherm het bericht
"Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) verschijnt.
2. Druk op f9.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen een opstartapparaat en druk op enter.
MultiBoot Express instellen
Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten en de computer zodanig te configureren dat
telkens wanneer u de computer aanzet of opnieuw opstart, het menu met opstartapparaten van
MultiBoot wordt weergegeven:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder aan het scherm
het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
MultiBoot gebruiken 97
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Advanced (Geavanceerd) > Boot
options (Opstartopties) > MultiBoot Express Boot Popup Delay (Sec) (Wachttijd MultiBoot
Express menu (in seconden)) en druk op enter.
4. In het veld MultiBoot Express Popup Delay (Sec) (Wachttijd MultiBoot Express menu (in
seconden)) geeft u op hoe lang (in seconden) het menu met opstartapparaten moet worden
weergegeven, voordat de computer wordt opgestart overeenkomstig de huidige MultiBoot-
instelling. (Als u 0 kiest, wordt het Express Boot-menu met opstartapparaten niet weergegeven.)
5. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen Hoofd > Wijzigingen opslaan en afsluiten. Druk vervolgens op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
MultiBoot Express-voorkeuren invoeren
Wanneer het Express Boot-menu wordt weergegeven tijdens het opstarten, hebt u de volgende
mogelijkheden:
Als u een opstarteenheid wilt opgeven in het menu Express Boot, selecteert u de gewenste
locatie binnen de toegestane tijd en drukt u op enter.
Als u wilt voorkomen dat de computer de huidige MultiBoot-instelling kiest, drukt u op een
willekeurige toets voordat de toegestane tijd is verstreken. De computer start hierna pas op
nadat u een opstartapparaat hebt geselecteerd en op enter hebt gedrukt.
Als u de computer wilt opstarten met de huidige MultiBoot-instelling, wacht u tot de toegestane
tijd is verstreken.
Het gebruik van HP PC Hardware Diagnostics (UEFI)
HP PC Hardware Diagnostics is een Unified Extensible Firmware Interface (UEFI) waarmee u
diagnostische tests kunt uitvoeren om te bepalen of de computerhardware goed werkt. Het
hulpprogramma wordt buiten het besturingssysteem uitgevoerd om hardwareproblemen te kunnen
isoleren van problemen die worden veroorzaakt door het besturingssysteem of andere
softwarecomponenten.
U kunt HP PC Hardware Diagnostics UEFI als volgt starten:
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op, druk snel op esc en druk daarna op f2.
Het BIOS zoekt op drie plaatsen naar de diagnoseprogramma's in de volgende volgorde:
a. Aangesloten USB-station
OPMERKING: Zie HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) naar een USB-apparaat
downloaden op pagina 99 om het hulpprogramma van HP PC Hardware Diagnostics
(UEFI) naar een USB-station te downloaden.
b. Vaste schijf
c. BIOS
2. Als het diagnoseprogramma wordt geopend, selecteert u het type diagnosetest dat u wilt
uitvoeren met de pijltoetsen op het toetsenbord en volgt u de instructies op het scherm.
OPMERKING: Als u een diagnosetest wilt stoppen, drukt u op esc.
98 Hoofdstuk 12 Computer Setup (BIOS), Multiboot en HP PC Hardware Diagnostics (UEFI)
HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) naar een USB-apparaat downloaden
OPMERKING: De instructies voor het downloaden van HP PC Hardware Diagnostics (UEFI) zijn
alleen beschikbaar in het Engels.
Er zijn twee opties voor het downloaden van HP PC Hardwarediagnose naar een USB-apparaat:
Optie 1: HP PC Diagnose-startpagina: biedt toegang tot de nieuwste versie van UEFI
1. Ga naar
http://hp.com/go/techcenter/pcdiags.
2. Klik op de koppeling UEFI Download en selecteer vervolgens Uitvoeren.
Optie 2: Support and Drivers-pagina: biedt downloadmogelijkheden voor een specifiek product voor
eerdere en latere versies
1. Ga naar
http://www.hp.com.
2. Wijs boven aan de pagina Ondersteuning aan en klik vervolgens op Drivers downloaden.
3. Voer de productnaam in het tekstvak in en klik op Start.
– of –
Klik op Nu zoeken zodat HP uw product automatisch kan detecteren.
4. Selecteer achtereenvolgens uw computermodel en uw besturingssysteem.
5. Klik in het gedeelte Diagnostic op HP UEFI Support Environment (Omgeving voor HP UEFI-
ondersteuning).
– of –
Klik op Downloaden en selecteer Uitvoeren.
Gebruiken van HP Sure Start
Bepaalde computermodellen zijn geconfigureerd met HP Sure Start, een technologie die voortdurend
het BIOS van de computer controleert op aanvallen of beschadigingen. Als het BIOS beschadigd
raakt of wordt aangevallen, herstelt HP Sure Start automatisch het BIOS in de eerder veilige staat,
zonder tussenkomst van de gebruiker. De computer wordt geleverd met HP Sure Start
geconfigureerd en ingeschakeld. De meeste gebruikers kunnen HP Sure Start gebruiken met de
standaardconfiguratie.
Ga voor meer informatie naar
http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio. Selecteer
Drivers en downloads en volg de instructies op het scherm.
Gebruiken van HP Sure Start 99
100 Hoofdstuk 12 Computer Setup (BIOS), Multiboot en HP PC Hardware Diagnostics (UEFI)
13 Ondersteuning
Contact opnemen met de ondersteuning
Als de informatie in deze gebruikershandleiding of in HP Support Assistant geen uitsluitsel geeft over
uw vragen, kunt u contact opnemen met de ondersteuning. Voor ondersteuning in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/wwcontact_us.html.
U kunt hier:
Online chatten met een technicus van HP
OPMERKING: Ondersteuning via chat is niet in alle talen beschikbaar, maar wel altijd in het
Engels.
Gebruikmaken van ondersteuning via e-mail
Telefoonnummers voor ondersteuning opzoeken
Een HP servicecentrum zoeken
Contact opnemen met de ondersteuning 101
Labels
De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u
problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland
gebruikt.
BELANGRIJK: Alle labels die in dit gedeelte worden beschreven, bevinden zich op een van de 3
plaatsen, afhankelijk van uw computermodel: aan de onderkant van de computer, in de accuruimte of
onder het onderpaneel.
Servicelabel: bevat belangrijke informatie voor het identificeren van uw computer. Wanneer u
contact opneemt met de ondersteuning, moet u waarschijnlijk het serie-, product- en
modelnummer opgeven. Zoek deze nummers op voordat u contact opneemt met de
ondersteuning.
Onderdeel
(1) Productnaam
(2) Serienummer
(3) Productnummer
(4) Garantieperiode
(5) Modelbeschrijving (alleen bepaalde modellen)
Label met certificaat van echtheid van Microsoft® (alleen bepaalde modellen van vóór Windows
8): bevat de Windows-productsleutel. U hebt de productsleutel mogelijk nodig wanneer u het
besturingssysteem wilt bijwerken of problemen met het systeem wilt oplossen. HP-platforms
waarop Windows 8 of Windows 8.1 vooraf is geïnstalleerd, hebben geen fysiek label. Er is
echter wel elektronisch een digitale productsleutel geïnstalleerd.
OPMERKING: Deze digitale productsleutel wordt automatisch herkend en geactiveerd door
Microsoft-besturingssystemen als u het besturingssysteem Windows 8 of Windows 8.1 opnieuw
installeert via door HP goedgekeurde herstelmethoden.
Label(s) met kennisgevingen: bevatten kennisgevingen betreffende het gebruik van de
computer.
Label(s) met keurmerken voor apparatuur voor draadloze communicatie: bevatten informatie
over optionele apparaten voor draadloze communicatie en de keurmerken van een aantal
landen/regio's waarin deze apparaten zijn goedgekeurd voor gebruik.
102 Hoofdstuk 13 Ondersteuning
14 Specificaties
Ingangsvermogen
Omgevingsvereisten
Ingangsvermogen
De gegevens over elektrische voeding in dit gedeelte kunnen van pas komen als u internationaal wilt
reizen met de computer.
De computer werkt op gelijkstroom, die kan worden geleverd via netvoeding of via een voedingsbron
voor gelijkstroom. De netvoedingsbron moet 100-240 V, 50-60 Hz als nominale specificaties hebben.
Hoewel de computer kan worden gevoed via een aparte gelijkstroomvoedingsbron, wordt u dringend
aangeraden de computer alleen aan te sluiten via een netvoedingsadapter of een gelijkstroombron
die door HP is geleverd en goedgekeurd voor gebruik met deze computer.
De computer is geschikt voor gelijkstroom binnen de volgende specificaties.
Ingangsvermogen Capaciteit
Netspanning in bedrijf en werkstroom 19,5 V dc bij 7,69 A - 150 W, Slim Smart-netvoedingsadapter
(alleen bepaalde modellen)
19,5 V dc bij 10,3 A - 200 W, Slim Smart-netvoedingsadapter
(alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: Dit product is ontworpen voor IT-elektriciteitsnetten in Noorwegen met een fase-
fasespanning van maximaal 240 V wisselspanning.
OPMERKING: De bedrijfsspanning en werkstroom van de computer vindt u op het label met
kennisgevingen.
Omgevingsvereisten
Factor Metrisch VS
Temperatuur
In bedrijf (schrijven naar optische schijf) 5°C tot 35°C 41°F tot 95°F
Buiten bedrijf -20°C tot 60°C -4°F tot 140°F
Relatieve luchtvochtigheid (zonder condensatie)
In bedrijf 10% tot 90% 10% tot 90%
Buiten bedrijf 5% tot 95% 5% tot 95%
Maximale hoogte (zonder drukcabine)
In bedrijf -15 m tot 3048 m -50 ft tot 10.000 ft
Buiten bedrijf -15 m tot 12.192 m -50 ft tot 40.000 ft
Ingangsvermogen 103
104 Hoofdstuk 14 Specificaties
A De computer op reis gebruiken
Neem voor optimale resultaten de volgende transportrichtlijnen in acht:
Ga als volgt te werk om de computer gereed te maken voor transport:
Maak een back-up van uw gegevens.
Verwijder alle schijven en alle externe mediakaarten, zoals geheugenkaarten.
VOORZICHTIG: Verwijder media uit de schijfeenheid voordat u de schijfeenheid uit de
schijfruimte haalt en voordat u de schijfeenheid vervoert, verstuurt of opbergt. Zo beperkt u
het risico van schade aan de computer of een schijfeenheid en voorkomt u
gegevensverlies.
Schakel alle externe apparaten uit en koppel ze vervolgens los.
Schakel de computer uit.
Neem een back-up van uw gegevens mee. Bewaar de back-up afzonderlijk op de computer.
Als u moet vliegen, neemt u de computer mee als handbagage. Geef de computer niet af met
uw overige bagage.
VOORZICHTIG: Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van
beveiligingsapparatuur met magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en
detectorstaven. In beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, worden
röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt
geen schade toe aan schijfeenheden.
Elke maatschappij heeft eigen regels voor het gebruik van computers tijdens vluchten. Overleg
vooraf met de luchtvaartmaatschappij als u de computer in het vliegtuig wilt gebruiken.
Verwijder de accu en bewaar deze afzonderlijk als de computer meer dan 2 weken niet wordt
gebruikt en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
Verzend een computer of schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal. Vermeld op
de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Als de computer is voorzien van een apparaat voor draadloze communicatie of een HP module
voor mobiel breedband, bijvoorbeeld een 802.11b/g-apparaat, een GSM-apparaat (Global
System for Mobile Communications) of een GPRS-apparaat (General Packet Radio Service),
houdt u er dan rekening mee dat het gebruik van deze apparaten in bepaalde omgevingen niet
is toegestaan. Dit kan het geval zijn aan boord van een vliegtuig, in ziekenhuizen, in de buurt
van explosieven en op gevaarlijke locaties. Als u niet zeker weet wat het beleid is voor het
gebruik van een bepaald apparaat, kunt u het beste vooraf toestemming vragen voordat u het
apparaat gebruikt.
Neem de volgende suggesties in acht als u de computer in het buitenland wilt gebruiken:
Informeer naar de douanebepalingen voor computers in de landen of regio’s die u gaat
bezoeken.
Controleer de netsnoer- en adaptervereisten voor elke locatie waar u de computer wilt
gebruiken. De netspanning, frequentie en stekkers kunnen verschillen per land/regio.
105
WAARSCHUWING! Gebruik voor de computer geen adaptersets die voor andere
apparaten zijn bedoeld om het risico van elektrische schokken, brand of schade aan de
apparatuur te beperken.
106 Bijlage A De computer op reis gebruiken
B Problemen oplossen
Hulpmiddelen voor het oplossen van problemen
Raadpleeg HP Support Assistant voor aanvullende informatie over de computer en koppelingen
naar websites. Als u HP Support Assistant vanuit het startscherm wilt openen, selecteert u de
app HP Support Assistant.
OPMERKING: Voor sommige controle- en reparatieprogramma's is een internetverbinding
vereist. HP biedt ook aanvullende programma's waarvoor geen internetverbinding vereist is.
Neem contact op met de ondersteuning van HP. Voor ondersteuning in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/wwcontact_us.html.
Kies uit de volgende typen ondersteuning:
Online chatten met een technicus van HP
OPMERKING: Chatten is niet in alle talen beschikbaar, maar wel altijd in het Engels.
Een e-mail sturen naar de ondersteuning van HP
Telefoonnummers voor wereldwijde ondersteuning van HP opzoeken
Een HP servicecentrum zoeken
Problemen oplossen
In de volgende gedeelten vindt u informatie over algemene problemen en oplossingen.
De computer kan niet worden ingeschakeld
Als de computer niet wordt ingeschakeld wanneer u op de aan/uit-knop drukt, kunnen de volgende
suggesties u wellicht helpen te achterhalen waarom de computer niet opstart:
Als de computer is aangesloten op een stopcontact, controleert u of het stopcontact voldoende
voeding levert door een ander elektrisch apparaat op het stopcontact aan te sluiten.
OPMERKING: Gebruik alleen de bij de computer geleverde netvoedingsadapter of een
netvoedingsadapter die door HP is goedgekeurd voor deze computer.
Als de computer is aangesloten op een andere externe voedingsbron dan een stopcontact, sluit
de computer dan met behulp van de netvoedingsadapter aan op een stopcontact. Controleer of
het netsnoer en de netvoedingsadapter goed zijn aangesloten.
Het computerscherm is leeg
Als u de computer niet hebt uitgeschakeld maar het scherm leeg blijft, kunnen een of meer van de
volgende instellingen de oorzaak vormen:
De computer staat mogelijk in de slaapstand. Als u de slaapstand wilt beëindigen, drukt u kort
op de aan/uit-knop. De slaapstand is een energiebesparende voorziening waarbij het
beeldscherm wordt uitgeschakeld. De slaapstand kan automatisch worden geactiveerd als de
Hulpmiddelen voor het oplossen van problemen 107
computer is ingeschakeld maar niet wordt gebruikt, of als de acculading een laag niveau heeft
bereikt. Om deze en andere voedingsinstellingen te wijzigen, klikt u met de rechtermuisknop op
het pictogram Accu op het Windows-bureaublad in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk en klik u vervolgens op Voorkeuren.
De computer is niet ingesteld om het beeld op het scherm weer te geven. Druk op fn+f4 om de
weergave te schakelen naar het beeldscherm van de computer. Voor de meeste modellen geldt
dat wanneer een optioneel extern weergaveapparaat, bijvoorbeeld een monitor, is aangesloten
op de computer, het beeld kan worden weergegeven op het computerscherm of op het externe
weergaveapparaat of op beide apparaten tegelijk. Wanneer u herhaaldelijk op fn+f4 drukt, wordt
de weergave afwisselend geschakeld tussen het beeldscherm van de computer, een of meer
externe beeldschermen en gelijktijdige weergave op alle apparaten.
De software werkt niet goed
Als de software niet of abnormaal reageert, start u de computer opnieuw op door de rechterkant van
het scherm aan te wijzen. Wanneer de emoticons worden weergegeven, klikt u op Instellingen. Klik
op het pictogram Energie en klik daarna op Afsluiten. Als u de computer niet opnieuw kunt opstarten
aan de hand van deze procedure, raadpleegt u het volgende gedeelte,
De computer staat aan maar
reageert niet op pagina 108.
De computer staat aan maar reageert niet
Wanneer de computer is ingeschakeld maar niet reageert op opdrachten van de software of het
toetsenbord, voert u de volgende noodprocedures voor afsluiten uit in de aangegeven volgorde totdat
de computer wordt afgesloten:
VOORZICHTIG: Noodprocedures voor afsluiten resulteren in het verlies van niet-opgeslagen
gegevens.
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer.
De computer is ongewoon warm
Als de computer in gebruik is, kan deze warm aanvoelen. Dit is een normaal verschijnsel. Wanneer
de computer echter
ongewoon
warm aanvoelt, is de computer mogelijk oververhit als gevolg van een
geblokkeerde ventilatieopening.
Als u vermoedt dat de computer oververhit raakt, laat u de computer afkoelen tot kamertemperatuur.
Zorg dat alle ventilatieopeningen nergens door worden geblokkeerd tijdens het gebruik van de
computer.
WAARSCHUWING! Werk niet met de computer op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen
van de computer niet, om de kans op brandwonden of oververhitting van de computer te verkleinen.
Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt
geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal, zoals een optionele printer naast de computer, of
een voorwerp van zacht materiaal, zoals een kussen, een kleed of kleding. Zorg er ook voor dat de
netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen met de huid of een voorwerp van
zacht materiaal. De temperatuur van de computer en de netvoedingsadapter blijft binnen de
temperatuurlimieten voor de oppervlakken die toegankelijk zijn voor de gebruiker, zoals bepaald in de
International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC 60950).
OPMERKING: De ventilator van de computer start automatisch om interne onderdelen te koelen en
oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat
terwijl u met de computer werkt.
108 Bijlage B Problemen oplossen
Een extern apparaat werkt niet
Probeer de volgende suggesties als een extern apparaat niet goed werkt:
Schakel het apparaat in volgens de instructies van de fabrikant.
Controleer of alle apparaataansluitingen correct zijn.
Controleer of het apparaat elektrische voeding krijgt.
Controleer of het apparaat compatibel is met het besturingssysteem, met name als het een
ouder apparaat betreft.
Controleer of de juiste stuurprogramma's en de recentste versies hiervan zijn geïnstalleerd.
De draadloze netwerkverbinding werkt niet
Ga als volgt te werk als een draadloze netwerkverbinding niet goed werkt:
Om een draadloos of bekabeld apparaat voor draadloze communicatie te activeren of
deactiveren, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram Netwerkverbinding in het
Windows-bureaublad in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Om apparaten te
activeren, schakelt u het selectievakje van de menuoptie in. Om het apparaat te deactiveren,
schakelt u het selectievakje uit.
Controleer of het apparaat voor draadloze communicatie is ingeschakeld.
Controleer of de draadloze antennes van de computer nergens door worden geblokkeerd.
Controleer of het kabel- of DSL-modem en het netsnoer daarvan correct zijn aangesloten en of
de lampjes op het kabel- of DSL-modem branden.
Controleer of de draadloze router of het draadloze toegangspunt correct is aangesloten op de
netvoedingsadapter en het kabel- of DSL-modem, en of de lampjes branden.
Koppel alle kabels los en sluit ze opnieuw aan. Schakel vervolgens het apparaat uit en opnieuw
in.
Een schijf wordt niet afgespeeld
Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af voordat u een cd of dvd afspeelt.
Verbreek de verbinding met internet voordat u een cd of dvd afspeelt.
Controleer of de schijf juist is geplaatst.
Controleer of de schijf schoon is. Maak de schijf zo nodig schoon met gefilterd water en een
pluisvrije doek. Veeg van het midden van de schijf naar de buitenrand.
Controleer de schijf op krassen. Als u krassen vindt, behandel de schijf dan met een reparatieset
voor optische schijven. Dergelijke sets zijn te koop in veel elektronicazaken.
Dergelijke sets zijn te koop in veel elektronicazaken.
Schakel de slaapstand uit alvorens de schijf af te spelen. Activeer de slaapstand niet tijdens het
afspelen van een schijf. Klik op Nee wanneer dit bericht wordt weergegeven. Nadat u op Nee
hebt geklikt, kan het volgende gebeuren:
Het afspelen wordt hervat.
– of –
Problemen oplossen 109
Het afspeelvenster in het multimediaprogramma wordt gesloten. Klik op de knop Afspelen
in uw multimediaprogramma om de schijf weer af te spelen. Heel soms komt het voor dat u
het programma moet afsluiten en opnieuw moet starten.
Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm
1. Als zowel het beeldscherm van de computer als een extern beeldscherm zijn ingeschakeld,
drukt u een of meer keren op fn+f4 om te schakelen tussen de twee beeldschermen.
2. Configureer de monitorinstellingen zodanig dat het externe beeldscherm het primaire
beeldscherm wordt:
a. Klik in het Windows-bureaublad met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het
bureaublad van de computer en selecteer Schermresolutie.
b. Geef een primair en een secundair beeldscherm op.
OPMERKING: Als beide beeldschermen worden gebruikt, verschijnt het dvd-beeld niet op een
beeldscherm dat is ingesteld als secundair beeldscherm.
Wanneer een extern beeldscherm is aangesloten op de Thunderbolt-poort, verschijnt het DVD-
beeld op alle aangesloten beeldschermen.
Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het brandproces is
voltooid
Controleer of alle programma's zijn afgesloten.
Schakel de slaapstand uit.
Controleer of u het juiste type schijf voor uw schijfeenheid gebruikt.
Controleer of de schijf correct is geplaatst.
Selecteer een lagere schrijfsnelheid en probeer het opnieuw.
Als u een schijf kopieert, slaat u de informatie van de bronschijf op de vaste schijf op voordat u
probeert de inhoud te branden op een nieuwe schijf. Brand daarna de nieuwe schijf vanaf de
vaste schijf.
110 Bijlage B Problemen oplossen
C Elektrostatische ontlading
Elektrostatische ontlading is het vrijkomen van statische elektriciteit wanneer twee objecten met
elkaar in aanraking komen, bijvoorbeeld de schok die u krijgt wanneer u over tapijt loopt en
vervolgens een metalen deurklink aanraakt.
Elektronische onderdelen kunnen worden beschadigd door de ontlading van statische elektriciteit
vanaf vingers of andere elektrostatische geleiders. Neem de volgende voorschriften in acht om het
risico van schade aan de computer of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken:
Als u de computer moet loskoppelen met het oog op instructies voor het verwijderen of
installeren van onderdelen, moet u voor een goede aarding zorgen voordat u de computer
loskoppelt. Pas daarna kunt u de behuizing openen.
Houd onderdelen in de antistatische verpakking totdat u klaar bent om ze te installeren.
Raak geen pinnen, aansluitingen en circuits aan. Zorg dat u elektronische onderdelen zo weinig
mogelijk hoeft aan te raken.
Gebruik niet-magnetische gereedschappen.
Raak voordat u de onderdelen aanraakt, een ongeverfd metalen oppervlak aan, zodat u niet
statisch geladen bent.
Als u een onderdeel verwijdert, plaatst u dit in een antistatische verpakking.
Neem contact op met de ondersteuning van HP als u meer wilt weten over statische elektriciteit of
hulp nodig hebt bij het verwijderen of installeren van onderdelen.
111
112 Bijlage C Elektrostatische ontlading
Index
A
aan/uit
Accu 45
besparen 48
opties 43
aan/uit-knop 43
aan/uit-knop herkennen 12
aan/uit-lampjes 10, 16
aan/uit-schakelaar 43
aanwijsapparaten, voorkeuren
instellen 27
accu
lage acculading 46
ontladen 46
resterende lading weergeven
46
vervangen 49
voeding besparen 48
Accu
afvoeren 49
opbergen 48
accu, temperatuur 48
Accucontrole 46
Accuhendel, herkennen 15
Accu-informatie zoeken 45
Accuruimte 102
accu uitwerpen 15
Accuvoeding 45
achtergrondverlichting
toetsenbord 34
afsluiten 43
AMD Dual Graphics 51
AMD grafische controller
gebruiken 40
antennes voor draadloze
communicatie herkennen 9
Antivirussoftware 79
audiofuncties, controleren 36
audiofuncties controleren 36
Audio-ingang (microfooningang)
herkennen 6
Audio-uitgang
(hoofdtelefoonuitgang)
herkennen 6
Automatische DriveLock,
wachtwoord
opgeven 77
verwijderen 78
B
Bedrijfs-WLAN, verbinding
maken 22
Beeldschermen, schakelen
tussen 33
Beeldschermhelderheid, toetsen
34
Beeldscherm schakelen 33
Beheerderswachtwoord 70
bekabelde beeldschermen
aansluiten 40
Beschrijfbare media 44
besparen, voeding 48
Beveiliging, draadloze
communicatie 21
bevestigingspunt voor de
beveiligingskabel, herkennen 7
BIOS
update downloaden 95
update uitvoeren 94
versie vaststellen 95
Bluetooth, label 102
Bluetooth-apparaat 19, 24
C
Caps Lock, lampje herkennen 11
Computer, reizen met 48, 105
computer reageert niet 43
Computer Setup
BIOS administrator password
(BIOS-
beheerderswachtwoord) 71
DriveLock-wachtwoord 73
fabrieksinstellingen herstellen
94
navigeren en selecteren 93
Configureren
ExpressCards 54
connector
voeding 18
Connector, docking 60
connectors
audio-ingang
(microfooningang) 6
audio-uitgang (hoofdtelefoon)
6
connector voor extra accu,
herkennen 15
D
de computer uitschakelen 43
DisplayPort
bekabelde beeldschermen
aansluiten 40
Dual-Mode 8
Thunderbolt 8
verbinding maken 38
Dockingconnector 60
dockingconnector, herkennen 15
Draadloos netwerk (WLAN)
Bedrijfs-WLAN, verbinding
maken 22
benodigde apparatuur 21
Beveiliging 21
functioneel bereik 22
gebruiken 20
Openbare WLAN, verbinding
maken 22
verbinding maken 22
Draadloze communicatie,
bedieningselementen
Besturingssysteem 19
knop 19
Draadloze communicatie, knop
19
Draaien, touchpadbeweging 30
DriveLock-wachtwoord
beschrijving 73
instellen 74
opgeven 75
verwijderen 77
wijzigen 76
Dual-mode DisplayPort
herkennen 8
Index 113
Dvd met het Windows-
besturingssysteem 91
E
EasyPoint-muisbesturing 9
Elektrostatische ontlading 111
Esc-toets herkennen 14
Essentiële updates, software 80
ExpressCard
beschermplaatje verwijderen
55
Configureren 54
definitie 54
plaatsen 55
verwijderen 56
ExpressCard-sleuf 8
externe apparaten 59
externe netvoeding gebruiken 50
Externe schijfeenheid 59
F
F11-herstelprogramma 90
firewallsoftware 80
Fn-toets, herkennen 14, 33
Functietoetsen, herkennen 14
G
gebruiken
externe netvoeding 50
standen voor
energiebesparing 43
Gebruikerswachtwoord 70
geheugenkaart 44
ondersteunde types 53
plaatsen 53
verwijderen 53
geheugenkaartlezer herkennen 6
Geheugenmodule
herkennen 16
plaatsen 84
vervangen 83
verwijderen 83
geïntegreerd numeriek
toetsenblok, herkennen 14, 34
geluidsvolume
aanpassen 35
Knoppen 35
toetsen 35
Gezichtsherkenning 37
GPS 24
grafische weergave
AMD Dual Graphics 51
Hybrid Graphics 51
H
harde schijf
HP 3D DriveGuard 66
Installeren 64
verwijderen 63
HD-apparatuur aansluiten 41
herstel 91
herstellen, vaste schijf 90
Herstelpartitie 90
hoofdtelefoon en microfoons,
aansluiten 36
Hoofdtelefoonuitgang (audio-
uitgang) 6
Hotkeys
beschrijving 33
gebruiken 33
geluidsvolume aanpassen 33
Geluidsvolume verhogen 33
geluidsvolume verlagen 33
helderheid van beeldscherm
verhogen 34
helderheid van beeldscherm
verlagen 34
schakelen tussen
beeldschermen 33
slaapstand 33
HP 3D DriveGuard 66
HP Client Security 80
HP mobiel breedband,
uitgeschakeld 23
HP PC Hardware Diagnostics
(UEFI)
downloaden 99
gebruiken 98
HP Sure Start gebruiken 99
hubs 57
Hybrid Graphics 51
I
in-/uitgangen
netwerk 18
RJ-45 (netwerk) 18
Ingangsvermogen 103
Installatie van draadloos netwerk
21
Interne beeldschermschakelaar 9
interne microfoons herkennen 9
Internetverbinding instellen 21
J
Java Card
definitie 56
plaatsen 56
verwijderen 57
K
kabels
USB 58
Kennisgevingen
label met kennisgevingen 102
labels met keurmerk voor
draadloze communicatie
102
Keurmerk voor draadloze
communicatie, label 102
Knijpen met twee vingers om te
zoomen Touchpadbeweging 29
knoppen
aan/uit 12
Linkerknop EasyPoint-
muisbesturing 9
linkerknop van touchpad 10
middenknop van touchpad 10
optische-schijfeenheid
uitwerpen 7
Rechterknop EasyPoint-
muisbesturing 10
rechterknop van touchpad 10
Knoppen
aan/uit 43
geluidsvolume 35
media 35
Kritiek lage acculading 44
L
labels
certificaat van echtheid van
Microsoft 102
Labels
Bluetooth 102
kennisgevingen 102
keurmerk voor draadloze
communicatie 102
Serienummer 102
WLAN 102
lage acculading 46
114 Index
Lampje microfoon uit herkennen
11
lampjes
aan/uit 10, 16
Caps Lock 11
draadloze communicatie 11,
16
microfoon, geluid
uitschakelen 11
netvoedingsadapter/accu 17,
18
Num Lock 11
optischeschijfeenheid 17
RJ-45 (netwerk) 18
vaste schijf 17
webcam 9
Lampjes, vaste schijf 66
Lampje van de
netvoedingsadapter/accu 18
lampje van de vaste schijf 17, 66
lampje van geïntegreerde webcam
herkennen 9
lampje voor draadloze
communicatie 11, 16, 19
Leesbare media 44
Luchthavenbeveiligingsapparatuu
r61
luidsprekers herkennen 12
M
Media afspelen,
bedieningselementen 35
media sneltoetsen 35
Microfooningang (audio-ingang)
herkennen 6
Microsoft, certificaat van echtheid,
label 102
Middenknop van het touchpad 10
Miracast 41
Muis, externe
voorkeuren instellen 27
MultiStream Transport-technologie
gebruiken 40
N
Netvoedingsadapter, testen 51
netvoedingsadapter testen 51
netvoedingsconnector
herkennen 18
netwerkconnector herkennen 18
Num lock, extern toetsenblok 34
Num Lock, lampje 11
Num lock-toets herkennen 34
Nvidia grafische controller
gebruiken 40
O
Omgevingsvereisten 103
onderdelen
beeldscherm 8
bovenkant 9
linkerkant 7
Onderkant 15
rechterkant 6
voorkant 16
Onderdelen
achterkant 18
onderhoud
Schijfdefragmentatie 65
Schijfopruiming 66
Onderhoudsklep, ontgrendeling
15
Ontgrendeling, onderhoudsklep
15
Opbergen, accu 48
Openbare WLAN, verbinding
maken 22
opnieuw instellen 91
Opties voor energiebeheer
instellen 43
optionele externe apparaten,
gebruiken 59
optische-schijfeenheid 59
optischeschijfeenheid
herkennen 6
Oudere systemen, USB-
ondersteuning 93
P
poorten
DisplayPort 38
externe monitor 7, 38
Miracast 41
USB 2.0 7
USB 3.0 18
USB 3.0-opladen
(ingeschakeld) 8
VGA 38
poort voor externe monitor 7, 38
Problemen, oplossen 107
Problemen oplossen
schijf afspelen 109
schijf branden 110
Problemen oplossen, extern
beeldscherm 110
Productnaam en productnummer,
van computer 102
R
RAID 67
Reizen, met computer 48, 102
reizen met de computer 105
RJ-45-(netwerk)connector
herkennen 18
RJ-45-(netwerk)lampjes
herkennen 18
S
Schakelaar, aan/uit 43
Schijfeenheden
externe 59
gebruiken 62
omgang met 61
optische 59
vaste 59
Schijfmedia 44
Schuiven, touchpadbeweging 29
Serienummer 102
Serienummer, van computer 102
Setupprogramma
fabrieksinstellingen herstellen
94
navigeren en selecteren 93
SIM-kaart
plaatsen 23
SIM-slot herkennen 15
slaapstand
activeren 44
beëindigen 44
Slaapstand
activeren 44
beëindigen 44
sleuven
beveiligingskabel 7
ExpressCard 8
SIM-kaart 15
smartcard 8
Smart Card
definitie 56
Index 115
plaatsen 56
verwijderen 57
Smartcardlezer 8
smartcardsleuf 8
Sneltoetsen
achtergrondverlichting
toetsenbord 34
sneltoetsen, media 35
SoftPaqs, downloaden 87
software
antivirus 79
essentiële updates 80
Firewall 80
Schijfdefragmentatie 65
Schijfopruiming 66
Software Schijfdefragmentatie 65
Software Schijfopruiming 66
standen voor energiebesparing
43
T
Temperatuur 48
Thunderbolt DisplayPort
herkennen 7
verbinding maken 39
toetsen
esc 14
fn 14
functie 14
geluidsvolume 35
media 35
Windows-toets 14
toetsenblok
geïntegreerd numeriek 14
Toetsenblok, extern
gebruiken 34
num lock 34
Toetsenblokken herkennen 34
Toetsenbord, hotkeys
herkennen 33
touchpad
knoppen 9, 10
Touchpad
gebruiken 27
knoppen 10
Touchpadbewegingen
draaien 30
Knijpen met twee vingers om te
zoomen 29
schuiven 29
Touchpadzone
herkennen 10
TPM geïntegreerde beveiliging
79
U
uitwerpen, accu 15
Uitwerpknop van de optische-
schijfeenheid, herkennen 7
upgraderuimte herkennen 6
USB, ondersteuning voor oudere
systemen 93
USB 2.0-poort 7
USB 3.0-oplaadpoort herkennen
8
USB 3.0-poort 6
USB-apparaten
beschrijving 57
verbinding maken 58
verwijderen 58
USB-hubs 57
USB-kabel, aansluiten 58
USB-poorten herkennen 6
USB-poort herkennen 18
uw computer onderhouden 85
uw computer reinigen 85
V
Vaste schijf
externe 59
vaste schijf, herkennen 16
vaste schijf herstellen 90
ventilatieopeningen herkennen 7,
15
Verbinding maken met draadloos
netwerk (WLAN) 22
vergrendeling van
onderhoudsklep 15
vernieuwen 91
VGA-poort, verbinding maken
met 38
video 37
vingerafdruklezer 81
Vingerafdruklezer herkennen 13
Volumetoetsen herkennen 33
W
Wachtwoordbeveiliging instellen
voor beëindigen slaapstand 45
Wachtwoorden
beheerder 70
BIOS-beheerder 71
DriveLock 73
gebruiker 70
Webcam 9, 37
Webcam herkennen 9
webcamlampje herkennen 9
Windows
Opnieuw instellen 91
vernieuwen 91
Windows-toets, herkennen 14
WLAN, label 102
WLAN-antennes herkennen 8
WLAN-apparaat 20, 102
WWAN-antennes herkennen 9
WWAN-apparaat 19, 22
116 Index
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126

HP ZBook 15 G2 Mobile Workstation (ENERGY STAR) Handleiding

Type
Handleiding