11
nl
Veiligheid van de gebruiker
Bediening
1. Laat de motor niet draaien in een gesloten ruimte waar
zich gevaarlijke koolmonoxidedampen
kunnen verzamelen.
2. Maai uitsluitend bij daglicht of goede
kunstmatige verlichting.
3. Schakel de koppelingen van alle bladhulpstukken uit en
schakel in vrijloop voor u de motor probeert te starten.
4. Gebruik de zitmaaier niet op hellingen van meer dan
10 graden.
5. Vergeet niet dat geen enkele helling een “veilige” helling
is. Rijden op met gras begroeide hellingen vergt
bijzondere oplettendheid. Om het risico op kantelen
te beperken:
a. mag u niet plotseling stoppen of vertrekken wanneer u
een helling op- of afrijdt;
b. laat u de koppeling traag grijpen, en laat u de machine
nooit in vrijloop draaien, zeker niet wanneer u een
helling afrijdt;
c. moet u op hellingen en in scherpe bochten met een
lage snelheid rijden;
d. moet u waakzaam blijven voor bulten en putten en
andere verborgen gevaren;
e. mag u hellingen nooit overdwars (diametraal op de
hellingsrichting) maaien, tenzij uw zitmaaier ervoor
werd ontworpen.
6. Wees voorzichtig wanneer u lasten trekt of zwaar
materieel gebruikt.
a. Gebruik alleen goedgekeurde
trekstangverankeringspunten.
b. Houd de lasten beperkt tot wat u op een veilige
manier onder controle kan houden.
c. Maak geen scherpe bochten. Wees voorzichtig
wanneer u achteruitrijdt.
d. Gebruik een of meerdere tegengewichten of
wielgewichten wanneer dat wordt aanbevolen in
de handleiding.
7. Let op het verkeer wanneer u wegen oversteekt of in de
buurt van wegen aan het werk bent.
8. Breng de bladen tot stilstand voor u over een andere
ondergrond dan gras rijdt.
9. Wanneer u hulpstukken gebruikt mag u de
materiaalafvoer nooit naar omstanders richten en mag u
evenmin iemand in de buurt van de machine laten komen
terwijl ze in gebruik is.
10. Gebruik de zitmaaier nooit met defecte beschermkappen
of -platen, of zonder correct werkende
veiligheidsvoorzieningen.
11. Verander de instelling van de motortoerenregelaar niet en
overschrijdt het limiettoerental van de motor niet. Als u de
motor met een te hoge snelheid laat draaien neemt het
risico op lichamelijke letsels toe.
12. Voor u opstaat van de bestuurderstoel:
a. schakelt u de aftakkoppelas (PTO) uit en laat u de
hulpstukken zakken;
b. schakelt u in vrijloop en activeert u de parkeerrem;
c. zet u de motor af en haalt u de sleutel uit het contact.
13. Schakel de aandrijving van de hulpstukken uit, zet de
motor af, koppel de kabel(s) van de ontstekingsbougie af
en haal de sleutel uit het contact:
a. voor u blokkeringen of verstoppingen uit de
afvoertrechter verwijdert;
b. voor u de zitmaaier controleert, hem schoonmaakt of
eraan werkt;
c. nadat u een vreemd voorwerp hebt geraakt.
Inspecteer de zitmaaier op schade en herstel hem
voor u de zitmaaier opnieuw start en ermee werkt;
d. als de machine abnormaal begint te trillen (controleer
onmiddellijk).
14. Schakel de aandrijving van hulpstukken uit tijdens het
transport of wanneer geen hulpstukken worden gebruikt.
15. Zet de motor af en schakel de aandrijving voor
hulpstukken uit:
a. voor het bijvullen van brandstof;
b. voor het verwijderen van de grasopvangzak;
c. voor u de hoogte verandert, tenzij de hoogte vanop
de bestuurderstoel kan worden veranderd.
16. Zet de gasklephendel in een lagere stand tijdens het
laten uitlopen van de motor en schakel wanneer u klaar
bent met maaien de brandstoftoevoer uit als de motor is
voorzien van een afsluitklep.
17. Voor en tijdens het achteruitrijden moet u achter u en
naar beneden kijken zodat u kleine kinderen op
kan merken.
18. Wees extra voorzichtig bij het naderen van blinde
hoeken, struiken, bomen of andere voorwerpen die het
zicht kunnen beperken.
Onderhoud en berging
1. Pas op bij machines met meerdere bladen want als u een
blad doet draaien kan dat ook andere bladen
doen draaien.
2. Wanneer de machine wordt geparkeerd, geborgen of
onbeheerd achtergelaten, laat u de snijinrichting zakken
tenzij een positief mechanisch slot wordt gebruikt.
3. Zorg ervoor dat alle moeren, bouten en schroeven stevig
zijn vastgedraaid om er zeker van te zijn dat de machine
in een toestand verkeert die veilig gebruik
mogelijk maakt.
4. Berg de machine nooit met brandstof in de tank op in een
gebouw waar dampen tot bij een open vlam of vonk
kunnen geraken.
5. Laat de motor afkoelen voor u de machine in een
gesloten ruimte opbergt.
6. Om het risico op brand te beperken zorgt u ervoor dat
zich geen resten van gras, bladeren of overtollige
smeermiddelen op de motor, de accuhouder en de
brandstofopslagplaatsen ophopen of afzetten.
7. Controleer de grasopvangzak regelmatig op slijtage of
ouderdomsverschijnselen.
8. Vervang versleten of beschadigde onderdelen voor de
veiligheid van uzelf en anderen.
9. Als u de brandstoftank leeg moet laten lopen moet u dat
buitenshuis doen.