Toro 268-H Lawn and Garden Tractor Handleiding

Type
Handleiding
Wheel Horse
®
268HE
Gazontractor
Model Nr. 72105—9900001 & hoger
Bedieningshandleiding
BELANGRIJK: Handleiding zorgvuldig lezen. Hij bevat informatie
voor uw veiligheid en die van anderen. Tevens dient u vertrouwd te
raken met de bedieningsorganen en hun juist gebruik alvorens u met
de machine kan gaan werken.
®
FORM NO. 3321–868
International Dutch (NL)
Gefeliciteerd met uw aankoop van een Toro product.
Wij allen bij Toro wensen dat u geheel met uw nieuwe
machine tevreden bent. Voor hulp met service, orig-
inele Toro onderdelen of eventuele andere inlichtingen
bent u altijd welkom bij uw plaatselijke Erkende
Servicedealer.
Altijd wanneer u zich met de erkende servicedealer of
de fabriek in verbinding stelt, het model en serienum-
mer van uw machine opgeven. Deze nummers helpen
de servicedealer of servicevertegenwoordiger om u de
juiste informatie over uw machine te verstrekken. Het
model en serienummerplaatje bevindt zich op de
hieronder aangegeven plaats op de machine.
1. Model en serienummerplaatje (onder zitplaats)
Voor uw eigen gemak kunt u hieronder het model en
serienummer van de machine invullen:
Deze handleiding zorgvuldig doorlezen om te leren
hoe de machine juist te bedienen en onderhouden.
Door deze handleiding te lezen worden u en anderen
geholpen om persoonlijk letsel en beschadiging van de
machine te vermijden. Hoewel Toro veilige producten
volgens de laatste stand der techniek ontwerpt, pro-
duceert en in de handel brengt, bent u verantwoordelijk
voor juist en veilig gebruik van de machine. Ook bent
u verantwoordelijk voor het trainen van de personen
die u toestemming geeft de machine te gebruiken,
zodat zij deze veilig bedienen.
Het Toro waarschuwingssysteem in deze handleiding
vestigt de aandacht op potentiële gevaren en bevat spe-
ciale veiligheidsmededelingen die u en anderen helpen
om persoonlijk letsel of zelfs dodelijke ongevallen te
vermijden.
GEVAARLIJK, WAARSCHUWING en ATTENTIE
zijn woorden die gebruikt worden om de graad van
gevaar aan te geven. Echter, wat ook het gevaar mag
zijn, altijd uiterst voorzichtig te werk gaan.
GEVAARLIJK betekent een groot gevaar dat ernstig
letsel of zelfs dodelijke afloop ten gevolge kan hebben
als de aanbevolen voorzorgsmaatregelen niet opge-
volgd worden.
WAARSCHUWING betekent een gevaar dat ernstig
letsel of zelfs dodelijke afloop ten gevolge kan hebben
als de aanbevolen voorzorgsmaatregelen niet opge-
volgd worden.
ATTENTIE betekent een gevaar dat licht of middel-
matig letsel tot gevolg kan hebben als de aanbevolen
voorzorgsmaatregelen niet opgevolgd worden.
Voor aanduiden van informatie worden nog twee
andere woorden gebruikt: "Belangrijk" vestigt de aan-
dacht op speciaal technische informatie en "Opm:"
duidt algemene informatie aan die speciale aandacht
verdient.
De linker en rechter zijde van de machine worden
bepaald als men op de zitplaats zit.
©The Toro Company—1995
All Rights Reserved
Modelnr.:
Serienr.
:
1
Inleiding
Pag.
Veiligheid 2
Veilige bediening 2
Hellingmeter 6
Instructiestickers 7
Benzine en olie 9
Aanbevolen benzine 9
Stabilizer/Conditioner 9
Vullen van de brandstoftank 10
Controleren van motoroliepeil 10
Bediening 11
Bedieningsorganen 11
Parkeerrem 11
Starten en stoppen van motor 12
Gebruiken van mesbediening (PTO) 13
Bediening van de karchtafnemer 13
Het veiligsheids-interlocksysteem 12
Indicatorcontrolemodule 16
Vooruit of achteruit rijden 17
Stoppen van de machine 17
Hulpwektuighefboom 18
Afstemming met de hoogteinstelknop 18
Positiebepaling van de zitplaats 19
Koplampen 19
Positiebepaling van het kantelbbare
stuurwiel 20
Gebruik van de kruissnelheidsbesturing 20
het duwen van de machine d.m.v. handkracht20
Pag.
Onderhoud 21
Onderhoudsschema 21
Luchtfilter 22
Motorolie 24
Bougie 26
Doorsmeren 27
Rem 28
Brandstoftank 29
Brandstoffilter 30
Voorwieltoespoor 31
Achterbrugolie 32
Smeltveiligheid 32
Koplampen 33
Accu 34
Schakelschema 35
Stalling 36
Storingzoeken 38
1
Inhoud
Veilig omgaan met (zit-) kooi-
grasmaaimachines
Deze machine voldoet (ruimschoots) aan de Europese
normen die gelden bij het in productie gaan. Onjuist
gebruik of onderhoud door de bestuurder of eigenaar
kan echter lichamelijk letsel tot gevolg hebben. Om het
risico op lichamelijk letsel te vermijden dient u deze
veiligheidsinstructies op te volgen en te allen tijde
rekening te houden met het waarschuwingssymbool,
dat duidt op LET OP, WAARSCHUWING of
GEVAAR – "persoonlijke veiligheidsinstructie." Het
niet opvolgen van de instructies kan leiden tot
lichamelijk letsel met mogelijk fatale afloop.
Veilig gebruik
Dit product is in staat handen en voeten te amputeren
en voorwerpen weg te werpen. Volg altijd alle vei-
ligheidsinstructies op om ernstig lichamelijk letsel met
mogelijk fatale afloop te voorkomen.
Training
1. Lees de instructies zorgvuldig door. Zorg dat u
goed op de hoogte bent van de besturing en het
juiste gebruik van de apparatuur.
2. Laat kinderen of personen die niet op de hoogte
zijn van deze gebruiksvoorschriften nooit de gras-
maaimachine gebruiken. Het is mogelijk dat
plaatselijke voorschriften een leeftijdsgrens
stellen voor de bediening van de machine.
3. Maai nooit terwijl personen, in het bijzonder
kinderen, of huisdieren zich in de buurt van de
machine bevinden.
4. Denk eraan dat de bestuurder of gebruiker verant-
woordelijk is voor eventuele ongelukken of
gevaarlijke situaties met andere personen of hun
bezittingen.
5. Vervoer geen passagiers.
6. Alle bestuurders dienen professionele praktische
training te volgen. Bij zo’n instructie zou de
nadruk moeten liggen op:
de noodzaak tot zorg en oplettendheid tijdens
het werken met zit-maaimachines.
indien een zit-maaimachine gaat schuiven op
een helling, kan deze niet terug onder controle
gebracht worden door te remmen. De belan-
grijkste oorzaken voor het verliezen van de
controle over de besturing zijn:
onvoldoende grip van de wielen;
-–rijden met te hoge snelheid;
verkeerd remmen;
het type machine is niet geschikt voor dit
soort werk;
onvoldoende aandacht voor de gevolgen
van de bodemgesteldheid, vooral bij hellin-
gen;
onjuiste aankoppeling en ongelijke belast-
ing.
Voorbereiding
1. Draag altijd geschikt schoeisel en een lange broek
tijdens het maaien. Bedien de apparatuur niet
indien u blootsvoets bent of sandalen draagt.
2. Inspecteer het terrein waar de apparatuur gebruikt
gaat worden grondig, en verwijder alle voorwer-
pen die door de machine weggeworpen zouden
kunnen worden.
3. WAARSCHUWING - Benzine is licht ontvlam-
baar.
Bewaar brandstof in speciaal hiervoor
bedoelde tanks.
Vul uitsluitend brandstof in de open lucht en
rook niet tijdens het tanken.
Vul de brandstof bij voordat u de machine
start. Nooit de dop van de brandstoftank ver-
wijderen of brandstof toevoegen terwijl de
machine draait of heet is.
Probeer niet de machine te starten indien er
benzine gemorst is, maar verwijder de
machine uit de buurt van de plek waar gemorst
is en voorkom ontbranding van wat dan ook
totdat de brandstofdampen volledig verdwenen
2
Veiligheid
zijn.
Zorg dat alle brandstoftanks en afsluitdoppen
weer veilig teruggeplaatst worden.
4. Vervang alle defecte geluiddempers.
5. Bekijk voor het gebruik altijd of de messen, de
bevestigingsbouten van de messen en de
messenkooi niet beschadigd of versleten zijn.
Vervang versleten of beschadigde messen of
bouten steeds per set om de balans te bewaren.
6. Ben extra voorzichtig met machines met meerdere
messen omdat door het bewegen van één van de
messen, andere messen mee kunnen draaien.
Gebruik
1. Gebruik de machine niet in een afgesloten ruimte
waar gevaarlijke koolmonoxidedampen zich kun-
nen verzamelen.
2. Maai uitsluitend bij daglicht of goed kunstlicht.
3. Voordat u de motor start, dient u alle koppelingen
van maaier-appendages in de neutraalstand zetten.
4. Wees voorzichtig wanneer u zware apparatuur
gebruikt of ladingen trekt
Gebruik uitsluitend goedgekeurde trekhaken.
Beperk uw lading tot wat u veilig kunt
besturen.
Maak geen scherpe bochten. Wees voorzichtig
wanneer u achteruit rijdt.
Gebruik tegengewicht(en) of wielgewichten
wanneer de instructies in de handleiding dit
voorschrijven.
5. Let op voor het verkeer wanneer u in de buurt van
openbare wegen bent of deze oversteekt.
6. Schakel de messen uit voordat u terreinen anders
dan grasvelden oversteekt.
7. Zorg ervoor dat de uitstoot van de machine nooit
direct naar omstanders gericht is, en sta nooit toe
dat mensen zich in de buurt van de machine
begeven tijdens gebruik, wanneer u appendages
gebruikt.
8. Gebruik de maaimachine nooit wanneer afdek-
platen beschadigd zijn of wanneer de beveiligin-
gen niet aanwezig zijn.
9. Wijzig de regulateurinstelling van de motor niet
en laat de machine niet over zijn toeren draaien.
Door het motortoerental te hoog op te voeren
wordt het gevaar op lichamelijk letsel groter.
10. Voordat u de bestuurdersstoel verlaat, dient u:
de aftakas uit te schakelen en de appendages
neer te laten;
over te schakelen naar de neutraalstand en de
parkeerrem te activeren; de motor te stoppen
en de sleutel te verwijderen.
11. Schakel de aandrijving naar de appendages en de
motor uit, en haal de bougiekabel(s) los of verwi-
jder de sleutel uit het contact
voordat u blokkeringen verhelpt of de uitvoer
reinigt;
voordat u de maaimachine nakijkt, reinigt of
werkzaamheden hieraan verricht;
nadat u een vreemd voorwerp heeft geraakt.
Inspecteer de maaimachine op de aan-
wezigheid van schade en herstel de apparatuur
voordat u de machine herstart en opnieuw
gebruikt;
als de machine abnormaal begint te trillen
(onmiddellijk nakijken).
12. Schakel de aandrijving naar de appendages uit tij-
dens transport of wanneer de machine niet wordt
gebruikt.
13. Schakel de motor en de aandrijving naar het
appendage uit:
voor het bijvullen van de brandstof;
bij het verwijderen van de grasmand;
nadat de machine een vreemd voorwerp ger-
aakt heeft. Controleer de grasmaaier op schade
en repareer indien nodig voordat opnieuw ges-
Veiligheid
3
tart wordt en de apparatuur weer bediend
wordt.
14. Gasspjældets indstilling skal reduceres, inden
motoren standses, og hvis motoren er forsynet
med afskæringsventil, skal der lukkes for brænd-
stoffet, når man er blevet færdig med at klippe
græs.maaien.
Gebruik op hellingen
1. Voor gebruik op hellingen:
Nooit zijwaarts over hellingen van meer dan
1,5 m voet maaien
Nooit opwaarts over hellingen van meer dan 3
m voet maaien
Nooit neerwaarts over hellingen van meer dan
4,5 m voet maaien
2. Denk eraan dat "veilige" hellingen niet bestaan.
Wees extra voorzichtig wanneer u over grashellin-
gen rijdt. Om te voorkomen dat u omkiept, dient
u:
niet plotseling op te trekken of te stoppen wan-
neer u op een helling omhoog of omlaag rijdt;
de koppeling langzaam op te laten komen, de
machine altijd in de versnelling te laten staan,
met name wanneer u omlaag rijdt;
de snelheid van de machine laag te houden op
hellingen en in scherpe bochten;
uit te blijven kijken voor hobbels en gaten en
andere verborgen gevaren;
nooit dwars over hellingen te maaien, behalve
indien de grasmaaier voor dit doeleinde
geschikt is.
Onderhoud en Opslag
1. Zorg dat alle moeren, bouten en schroeven goed
vastgedraaid zijn zodat er veilig met de appa-
ratuur gewerkt kan worden.
2. Parkeer de apparatuur nooit in een gebouw terwijl
er nog brandstof in de tank zit en waar de dampen
in contact kunnen komen met open vuur of
vonken.
3. Laat de machine eerst afkoelen voordat u deze
parkeert in een afgesloten ruimte.
4. Houd de machine, demper, accu-behuizing en de
brandstofopslagplaats vrij van overtollig vet, gras
en bladeren om brandgevaar te voorkomen.
5. Controleer regelmatig de grasopvangbak op slij-
tage of beschadigingen.
6. Vervang, veiligheidshalve, beschadigde of ver-
sleten onderdelen.
7. Het legen van de brandstoftank, indien nodig,
moet gebeuren in de open lucht.
8. Ben voorzichtig met machines met meerdere
messen omdat door het bewegen van één van de
messen, andere messen mee kunnen draaien.
9. Indien de machine geparkeerd, opgeslagen of
alleen gelaten wordt moeten de messen neerge-
laten worden behalve als er een stevige mechanis-
che vergrendeling gebruikt wordt.
Geluiddrukniveau
Deze machine heeft een met ISO-correctie voor
gehoor-frekwentiegevoeligheid gemeten geluiddruk bij
het oor van de be-stuur-der van 90 dB(A), gebaseerd
op metingen van identieke machines volgens Directive
(Richtlijn) 84/538/EEC
Geluidsintensiteitsniveau
Deze machine heeft een geluidsintensiteit van 105
LWA, gebaseerd op metingen van identieke machines
volgens de procedures zoals vermeld in Directive
84/538EEC en de amendementen.
Trillingsniveau
Deze machine heeft een maximaal hand-arm
trillingsniveau van 4,0 m/s
2
en een geheel lichaam-
strillingsniveau van 0,2 m/s
2
gebaseerd op metingen
van identieke machines volgens EN 1033, EN 1032.
Veiligheid
4
Hellingmeter
Alle veiligheidsinstructies op pag. 2-4 lezen.
Veiligheid
5
DIT IS EEN HELLING VAN 15˚
DIT IS EEN HELLING VAN 10˚
DIT IS EEN HELLING VAN 5˚
LANGS BETREFFENDE LIJN VOUWEN
VOORBEELD:
VERGELIJK
HELLING MET
GEVOUWEN
RAND
DEZE RAND UITLIJNEN MET EEN VERTIKAAL VLAK (BOOM, GEBOUW, HEK-
PAAL,TELEFOONPAAL ENZ.
6
>
5¡
>
1O¡
>
15¡
Waarschuwingsdriehoek
Waarschuwingsdriehoek
Vingers of hand kunnen
afgesneden worden door de
messen
Roterende messen kunnen
tenen of vingers afsnijden. Blijf
uit de buurt van de messen
zolang de motor draait
Geen veiligheidsbeschermkap-
pen openen of verwijderen ter-
wijl de motor draait
Tenen of voet kunnen afgesne-
den worden door de messen
Lees de gebruiksaanwijzing
Rondvliegende of weggewor-
pen voorwerpen - Roterende
zijmaaier Houd deflector-
scherm op zijn plaats
Rondvliegende of weggewor-
pen voorwerpen - Blootstelling
gehele lichaam
Lees de technische handleid-
ing voor de juiste onderhoud-
sprocedures
Blijf op veilige afstand van de
machine
Blijf op veilige afstand van de
machine
Houd kinderen op veilige afs-
tand van de machine
Omkiepen machine zijwaarts
rijden op hellingen
Omkiepen machine tijdens
klimmen
Omkiepen machine tijdens
dalen
Verlies van ledematen - De
motor van de achterste maaier
is in werking tijdens achteruitri-
jden
Omkiepen machine
Omkiepbeveiligingssysteem
Overzicht van gebruikte symbolen
Gebruik tijdens achteruit rijden
is niet toegestaan behalve
indien de interlockbeveiliging
is gedeactiveerd met de Key
Choice schakelaar
Veiligheid
7
Snel
Aan/Draaien
Aan/Draaien
Aan/Draaien
Starten motor
Stoppen motor
Choke
Motortemperatuur
Motorsmering oliedruk
Motorsmering oliepeil
Key Choice schakelaar
Langzaam
Afname/Toename
Brandstof
Inhoud vol
Inhoud vol
Koplampen - Groot licht
Remsysteem
Remsysteem
Versnelling
Aftakas
Inschakelen
Uitschakelen
Ontgrendelen
Vergrendelen
Brandstofpeil
Brandstofpeil
Veiligheid
8
N
R
H
L
1
2
3
45 kg
Messenkooi - Basissymbool
Meerijden op deze machine is
uitsluitend toegestaan op de
passagiersstoel en uitsluitend
indien de bestuurder niet
gehinderd wordt in zijn uitzicht
Terugslag of opwaartse beweg-
ing - Verzamelde energie
Schakel motor uit & verwijder
sleutel voordat u onderhouds-
of reparatiewerkzaamheden
uitvoert
Rijrichting machine
Laag
Hoog
Achteruit
Neutraal
Eerste versnelling
Tweede versnelling
Derde versnelling tot maximum
aantal voorwaartse versnellin-
gen
Verbrijzelen vingers of handen
- Kracht wordt uitgeoefend van
de zijkant
Afsnijden of bekneld raken
voet - Ronddraaiende vijzel
Messenkooi - opgehaald
Messenkooi - laag
Afstelling hoogte messenkooi
Afsnijden vingers of hand -
Rotorblad
Blijf op veilige afstand van
sneeuwruimer
Blijf op veilige afstand van
sneeuwruimer
Tractors moeten uitgerust zijn
met een 45kg gewicht op de
achterwielen bij gebruik van dit
apparaat
Omkiepen machine
Omkiepbeveiligingssysteem
sneeuwruimer
Afsnijden hand -
Ronddraaiende messen
Afsnijden voet - Ronddraaiende
messen
Aanbevolen benzine
LOODVRIJE normale benzine geschikt voor gebruik
in auto’s gebruiken (minimum octaangehalte 85). Als
loodvrije normale benzine niet verkrijgbaar is, mag
loodhoudende normale benzine gebruikt worden.
BELANGRIJK: Nooit methanol, benzine met
methanol, of gasohol met meer dan 10% ethanol
gebruiken, daar anders het brandstofsysteem
beschadigd kan worden. Nooit olie met benzine
mengen.
Stabilizer/Conditioner
Toro Stabilizer/Conditioner
De juiste hoeveelheid Toro Stabilizer/Conditioner aan
de benzine toevoegen. Gebruik van Toro
Stabilizer/Conditioner in de machine:
9
Benzine en olie
POTENTIEEL GEVAAR
Onder bepaalde omstandigheden is benzine
uiterst brandbaar en explosief.
WAT KAN ER GEBEUREN
Door benzine veroorzaakte brand of
explosie kan u en anderen branden en
beschadiging aan gebouwen aanbrengen.
HOE HET GEVAAR TE VERMIJDEN
Plaats benzinecontainers altijd op de grond
en uit de buurt van uw voertuig voordat u
gaat bijvullen.
Vul benzinecontainers niet bij in een voer-
tuig of op een vrachtauto of aanhanger
daar matten of kunststof aanhangerbekled-
ing de container kunnen isoleren en het
afvoeren van eventuele statische ladingen
kunnen vertragen.
Als dit praktisch is, haalt u de d.m.v. ben-
zine aangedreven apparatuur van de vrach-
tauto of aanhanger en vult u de apparatuur
bij terwijl deze met de wielen op de grond
staat.
Als dit niet mogelijk is, dient u brandstof
van dergelijke apparatuur op een vrach-
tauto of aanhanger bij te vullen met behulp
van een draagbare container in plaats van
met een benzinetankspuit.
Als een benzinetankspuit moet worden
gebruikt, dient u de spuit onafgebroken in
contact te houden met de rand van de
brandstoftank of de containeropening tot-
dat het bijtanken voltooid is.
GEVAARLIJK
POTENTIEEL GEVAAR
Onder bepaalde omstandigheden is benzine
uiterst brandbaar en explosief.
WAT KAN ER GEBEUREN
Door benzine veroorzaakte brand of
explosie kan u en anderen branden en
beschadiging aan gebouwen aanbrengen.
HOE HET GEVAAR TE VERMIJDEN
Met een trechter de tank buiten op open ter-
rein vullen wanneer de motor koud is.
Eventueel gemorste benzine opnemen.
De tank nooit geheel vullen. Tank met ben-
zine vullen tot het vloeistofpeil 6mm tot
13mm onder de onderkant van de vulpijp
staat. De lege ruimte in de tank stelt de ben-
zine in staat uit te zetten.
Nooit roken wanneer men benzine hanteert
en uit de omgeving van open vuur blijven of
waar benzinedampen door een vonk ontsto-
ken kunnen worden.
Benzine in een goedgekeurde bus bewaren
en buiten bereik van kinderen houden. Nooit
meer dan een voorraad benzine voor 30
dagen kopen.
GEVAARLIJK
Benzine blijft vers gedurende maximaal 90 dagen.
Bij langere bewaarperioden wordt aanbevolen de
brandstoftank af te tappen.
Reinigt de motor terwijl hij loopt
Elimineert gumaanslag in het brandstofsysteem
dat moeilijk starten kan veroorzaken.
BELANGRIJK: Nooit methanol of ethanol bevat-
tende additieven aan de benzine toevoegen.
Vullen van de brandstoftank
1. Motor uitschakelen en motorkap openen.
2. Omgeving van brandstoftankdop reinigen en dop
afnemen. Met behulp van een trechter de tank met
normale, loodvrije benzine vullen tot 6 à 13mm
onder de onderkant van de vulpijp. Deze ruimte in
de tank maakt het mogelijk dat de benzine
uitzetten kan. Nooit de brandstoftank geheel
vullen.
3. Dop stevig terugzetten. Eventueel gemorste ben-
zine afvegen.
4. Motorkap sluiten.
Benzine en Olie
10
11
Veiligheid vóór alles!
Lees alle veiligheidsinstructies aandachtig door en
bekijk de symbolen onder het hoofdstuk veiligheid.
Kennis van deze informatie kan u, uw familie, huis-
dieren of omstanders helpen om letsel te voorkomen.
Bedieningsorganen
Alvorens de motor te starten en met de machine te
werken, dient men zich vertrouwd te maken met alle
bedieningsorganen (Afb. 1).
Afbeelding 1
Key Choice Schakelaar
Een ‘draaien-en-loslaten’ schakelaar die wordt
gebruikt voor het uitschakelen van de interlock-
blokkering voor maaien tijdens achteruit rijden.
Bevindt zich op de stoelbeugel aan de rechterkant, juist
onder de stoel (Afb. 2).
Afbeelding 2
1. Key Choice schakelaar
Parkeerrem
Wanneer de contactsleutel in de "RUN" of "LIGHTS"
stand staat en de parkeerrem wordt aangetrokken,
wordt de indicatormodule verlicht.
Bedienen van de parkeerrem
1. Koppeling-/rempedaal (Afb. 3) indrukken en inge-
drukt houden.
2. Parkeerremhendel (Afb. 3) opheffen en gelijdelijk
zijn voet van de koppeling-/rempedaal afnemen.
De koppeling-/rempedaal moet in zijn ingedrukte
(vergrendelde) stand blijven staan.
Loszetten van de parkeerrem
1. Koppeling-/rempedaal (Afb. 3) indrukken. De par-
keerremvergrendeling moet nu losgezet worden.
2. Koppeling-/rempedaal langzaam laten opkomen.
Bediening
Afbeelding 1
1. Stuurwiel
2. Contactslot
3. Rempedaal
4. Parkeerremhendel
5. Tractiepedaal
6. Smoorklep
7. Chokeklep
8. Krachtafnemer (PTO)
9. Kruissnelheidregelhefboom
10. Indicatorcontrolemodule/uurmeter
11. Hulpwerktuighefboom
12. Stuurwielkantelhefboom
13. Motorkapopening
14. Hoogte-instelknop
1
4
5
3
2
9
6
13
10
7
12
8
11
14
1
Starten en stoppen van motor
Starten
1. Op zitplaats gaan zitten.
2. Parkeerrem bedienen; zie Bedienen van parkeer-
rem.
Opm: De motor kan niet starten tenzij men de
parkeerrem bedient of de koppeling-/
rempedaal geheel indrukt.
3. Druk de krachtafnemer in de "OFF" stand (Afb. 4).
4. Zet de chokeklep in de "ON" stand (Afb. 4).
Opm: Bij een motor die gelopen heeft en warm
is, hoeft stap 4 mogelijk niet uitgevoerd te
worden.
5. Zet de smoorklep in de "FAST" stand (Afb. 5).
6. Contactsleutel rechtsom draaien en in de “START”
stand vasthouden (Afb. 4). Wanneer de motor
aanslaat, sleutel loslaten.
BELANGRIJK: Als de motor na 30 seconden
continu starten niet aanslaat, contactsleutel op
“OFF” zetten en startmotor laten afkoelen; zie
Storingzoeken.
7. Nadat de motor aanslaat, handgas langzaam op
“FAST” (snel) zetten (Afb. 5). Als de motor afs-
laat of onregelmatig gaat lopen, handgas voor een
paar seconden op “CHOKE” terugzetten. Dan
handgas weer op “FAST” zetten. Indien nodig, dit
eventueel herhalen.
Bediening
12
Afbeelding 2
1. Koppeling-/rempedaal 2. Parkeerremhendel
2
1
Afbeelding 4
Afbeelding 5
1. PTO - aan
2. Choke - aan
3. Choke - uit
Afbeelding 6
1. Aan 3. Draait
2. Lichten 4. Start
1. Snel
2. Langzaam
1
4
3
2
1
2
Stoppen
1. Handgas op “SLOW” zetten (Afb. 6).
2. Contactsleutel op “OFF” zetten (Afb. 6).
Opm: Als de motor hard gewerkt heeft of heet is,
hem een minuut op stationair laten lopen
alvorens de contactsleutel op “OFF” te
draaien. Dit helpt om de motor af te koelen
alvorens hij gestopt wordt. In geval van
nood kan de motor gestopt worden door de
contactsleutel op “OFF” te draaien.
Bediening van de krachtafnemer
(PTO)
De krachtafnemer (PTO) voorziet de elektrische kop-
peling van vermogen en schakelt deze respectievelijk
uit.
Wanneer de contactsleutel in de "RUN" of "LIGHTS"
stand staat en de PTO is ingeschakeld gaat het PTO-
lampje op de indicatormodule branden. De "ON" stand
van dit lampje is een geheugensteuntje:
de starter wordt niet aangeslingerd, en de PTO moet
worden uitgeschakeld alvorens de machine te verlaten.
Inschakeling van de krachtafnemer (PTO)
1. Druk de rempedaal in om de machine stil te zetten.
2. Trek de krachtafnemer in de "ON" stand (Afb. 7).
Uitschakeling van de krachtafnemer (PTO)
1. Druk de rempedaal in om de machine stil te zetten.
2. Druk de krachtafnemer in de "OFF" stand (Afb. 7).
Bediening
13
1
2
Afbeelding 7
1. Off—uitgeschakeld 2. On—ingeschakeld
Het veiligheids-interlocksysteem
Uitleg over het veiligheids-interlocksys-
teem
Het veiligheids-interlocksysteem is bedoeld om te
voorkomen dat de motor wordt gestart behalve wan-
neer:
U op de stoel zit
Het rempedaal is ingetrapt
De aftakas is "OFF" (uitgeschakeld).
Het veiligheids-interlocksysteem is bedoeld om de
motor uit te schakelen wanneer:
U de stoel verlaat terwijl het rempedaal niet inge-
trapt is
U verlaat de stoel terwijl de aftakas "ON"/
ingeschakeld is.
Het veiligheids-interlocksysteem is bedoeld om de
aftakas uit te schakelen wanneer:
U in de achteruitversnelling schakelt terwijl de
aftakas ingeschakeld is.
Gebruik tijdens achteruit rijden
Een interlockbeveiliging zorgt ervoor dat de aftakas
niet functioneert als de tractor achteruit rijdt. Als de
machine in de achteruitversnelling wordt geschakeld
terwijl de messen van de maai-eenheid of het d.m.v. de
aftakas aangedreven appendage zijn ingeschakeld, dan
zal de motor worden uitgeschakeld.
Maai niet tijdens achteruit rijden, behalve indien dit
absoluut noodzakelijk is. Als u moet maaien terwijl u
achteruit rijdt of andere d.m.v. de aftakas aangedreven
appendages gebruikt (zoals een sneeuwruimer of een
cultivator), dan kan deze interlockbeveiliging tijdelijk
worden uitgeschakeld.
Voordat u deze functie uitschakelt, dient u er zeker van
te zijn dat er geen kinderen aanwezig zijn op of in de
buurt van het terrein waar u de tractor gaat gebruiken,
en dat er ook geen (plotseling) kunnen verschijnen ter-
wijl u aan het maaien bent of een appendage gebruikt.
Wees extra op uw hoede als u de interlockbeveiliging
heeft uitgeschakeld omdat het motorgeluid van de trac-
tor ervoor kan zorgen dat u het niet opmerkt wanneer
een kind of een ander persoon het terrein heeft betre-
den waar u de tractor gebruikt.
Als u er zeker van bent dat u de maaier of een
appendage veilig kunt gebruiken tijdens achteruit rij-
den dan kunt u de interlockbeveiliging voor achteruit
rijden uitschakelen door de "Key Choice" schakelaar
(Afb. 8) om te zetten, die zich aan de voorzijde onder
de stoel bevindt, nadat u de aftakas heeft ingeschakeld.
Er zal een rood lampje op de bedieningsconsole (Afb.
9) gaan branden om u eraan te herinneren dat de inter-
lockbeveiliging voor het achteruit rijden uitgeschakeld
is. Als de interlock eenmaal uitgeschakeld is, blijft
deze uitgeschakeld — terwijl uw maaier of appendage
is ingeschakeld tijdens het achteruit rijden – en blijft
het lampje op de console branden totdat de aftakas of
de motor worden uitgeschakeld.
NB: Steek de "Key Choice" sleutel niet in het con-
tact behalve wanneer het absoluut noodzakelijk is om
tijdens achteruit rijden te maaien of een appendage te
gebruiken. De "Key Choice" sleutel dient ook verwi-
jderd te worden uit het contact wanneer de machine
wordt gebruikt door anderen dan de verantwoordelijke,
ervaren bestuurder. Hierdoor wordt voorkomen dat de
machine tijdens achteruit rijden wordt gebruikt om te
maaien of terwijl een ander appendage is ingeschakeld.
Verwijder altijd zowel de contactsleutel als de "Key
Choice" sleutel en bewaar ze op een veilige plaats
buiten het bereik van kinderen wanneer u de machine
onbeheerd achter laat.
Bedienen
14
Afbeelding 8
1. "Key Choice" schakelaar
Het testen van het veiligheidssys-
teem
Test het veiligheids-interlocksysteem telkens voordat u
de machine gebruikt. Als het veiligheidssysteem niet
functioneert zoals hieronder omschreven, dient het vei-
ligheidssysteem onmiddellijk door een Geautoriseerde
Service Dealer te laten nakijken.
1. Activeer de parkeerrem. Zet de aftakas op
"ON/INGESCHAKELD". Zet vervolgens de
ontstekingsschakelaar op "START"; de motor mag
niet starten.
2. Zet de aftakas op "OFF/UITGESCHAKELD" en
deactiveer de parkeerrem. Draai nu de ontstek-
ingsschakelaar "START"; de motor mag niet
starten.
3. Activeer de parkeerrem en zet de aftakas op
"OFF/UITGESCHAKELD" (Bij modellen die
tandwielen aandrijven dient de snelheidsselector in
de neutraalstand "N" te staan). Start nu de motor.
Terwijl de motor draait, deactiveert u de parkeer-
rem en komt u langzaam uit de stoel omhoog; de
motor moet nu stoppen.
4. Terwijl de parkeerrem gedeactiveerd is, draait u de
ontstekingsschakelaar op RUN/DRAAIEN zonder
de motor te starten. Zet de schakelaar van aftakas
op ON/INGESCHAKELD. Er moet nu een klik
hoorbaar zijn, waarmee wordt aangegeven dat de
aftakas geactiveerd is en het lampje van de aftakas
zal gaan branden. Zet het voetpedaal op achteruit
rijden. Er moet nu een klik hoorbaar zijn, waarmee
wordt aangegeven dat de aftakas gedeactiveerd is
en het lampje van de aftakas moet uit gaan.
5. Terwijl de parkeerrem gedeactiveerd is, draait u de
ontstekingsschakelaar op RUN/DRAAIEN zonder
de motor te starten. Zet de schakelaar van de
aftakas op ON/INGESCHAKELD. Er moet nu een
klik hoorbaar zijn waarmee wordt aangegeven dat
de aftakas geactiveerd is en het lampje van de
aftakas zal gaan branden. Zet het voetpedaal op
achteruit rijden. Er moet nu een klik hoorbaar zijn,
waarmee wordt aangegeven dat de aftakas gedeac-
tiveerd is en het lampje van de aftakas moet uit
gaan.
6. Terwijl de parkeerrem geactiveerd is, draait u de
ontstekingsschakelaar op RUN/DRAAIEN zonder
de motor te starten. Zet de schakelaar van de
Bediening
15
POTENTIEEL GEVAAR
Een kind of ander persoon kan onder de zit-
maaimachine terecht komen tijdens achteruit
rijden terwijl de messen zijn ingeschakeld.
WAT KAN ER GEBEUREN?
Door contact met de messen ontstaat ernstig
lichamelijk letsel, mogelijk met fatale afloop.
HOE KAN DIT GEVAAR WORDEN VERME-
DEN?
Maai niet tijdens achteruit rijden, behalve wan-
neer dit absoluut noodzakelijk is.
Kijk altijd achterom en omlaag voordat u
achteruit gaat rijden.
Gebruik de "Key Choice" schakelaar uitslui-
tend wanneer u er zeker van bent dat er geen
kinderen of andere personen het terrein zullen
betreden.
Verwijder altijd zowel de contactschakelaar als
de "Key Choice" sleutel en bewaar deze op een
veilige plaats buiten het bereik van kinderen of
onbevoegde gebruikers wanneer u de machine
onbeheerd achter laat.
ATTENTIE
1
aftakas op ON/INGESCHAKELD. Verdraai de
"Key Choice" sleutel en laat deze los. Het lampje
dat aangeeft dat de machine tijdens achteruit rijden
wordt gebruikt, moet nu gaan branden. Zet het
voetpedaal op achteruit rijden. De aftakas en het
lampje van de aftakas op het bedieningspaneel
dienen ingeschakeld te blijven. Zet de schakelaar
van de aftakas op OFF/UITGESCHAKELD. Het
lampje van de aftakas en het waarschuwingslampje
dat aangeeft dat de machine tijdens achteruit rijden
wordt gebruikt, moeten nu uit gaan.
Indicatorcontrolemodule
De indicatieconsole (Afb. 9) bevat lampjes voor:
Gebruik tijdens achteruit rijden
Aftakas
Te lage oliedruk
Te lage uitvoer wisselstroomgenerator
Afbeelding 8
1. Gebruik tijdens achteruit rijden
2. Accu
3. Uurmeter
4. Olie
5. Aftakas
PTO (krachtafnemer)
De PTO (krachtafnemer) verklikker registreert de
stand van de PTO schakelaar. Het lampje gaat branden
wanneer de contactsleutel in de "RUN" of "LIGHTS"
stand staat en de PTO is ingeschakeld. Het branden
van dit lampje herinnert eraan dat de PTO zich in de
"ON" stand bevindt en dat de starter niet werkt.
Olie
De oliepeilverklikker registreert lage motoroliedruk.
Het lampje gaat branden wanneer de contactsleutel in
de "RUN" of "LIGHTS" stand staat en de motor niet
loopt; na het starten van de motor dient het lampje uit
te gaan. Als de oliedruk tot beneden een veilig opera-
tioneel niveau daalt terwijl de motor loopt, gaat het
lampje branden. Wanneer het lampje gaat branden ter-
wijl de motor loopt, moet deze onmiddellijk worden
afgezet en de oorzaak van de lage oliedruk worden
opgespoord en hersteld.
Accu
De accuvoedingverklikker registreert lage en hoge
spanning, die de accuprestatie en het gewenste wissel-
stroomdynamovermogen kunnen beperken. Het lam-
pje gaat branden als de accuspanning laag is (niet
geheel opgeladen) terwijl de motor niet loopt en de
contactsleutel in de "RUN" of "LIGHTS" stand staat.
Als het lampje gaat branden terwijl de motor niet loopt
is dit een indicatie dat de accu dient te worden opge-
laden.
Als het lampje gaat branden terwijl de motor op maxi-
mum toerental loopt, is kennelijk sprake van een prob-
leem met de wisselstroomdynamo. Zorg dat het
laadsysteem wordt gecontroleerd en dat de storing
wordt verholpen.
Attentie: Als de accu niet volledig is opgeladen,
kan de accuvoedingverklikker gaan bran-
den terwijl de motor op laag toerental
draait.
Urenteller
De urenteller registreert het aantal uren dat de motor in
bedrijf is geweest en wordt geactiveerd wanneer de
ontstekingsschakelaar in de posities RUN/DRAAIEN
of LIGHTS/VERLICHTING staat. Gebruik de tijden
voor het plannen van de onderhoudsbeurten.
Maaien tijdens achteruit rijden
Het lampje voor maaien tijdens achteruit rijden zal
oplichten als de "key choice" schakelaar is gebruikt om
de interlockblokkering voor maaien tijdens achteruit
rijden is uitgeschakeld. Het is een herinnering dat het
interlocksysteem is uitgeschakeld. Het lampje wordt
gedoofd wanneer de aandrijving naar de aftakas of de
motor worden uitgeschakeld.
Bedienen
16
1
2
3
4
5
Vooruit of achteruit rijden
Het handgas regelt het motortoerental (gemeten in
omwentelingen per minuut). Voor beste prestaties,
handgas op "FAST" (snel) zetten.
Om vooruit of achteruit te rijden, parkeerrem loszetten:
zie Bedienen van parkeerrem. Uw voet op de trac-
tiepedaal zetten en bovenkant van tractiepedaal
langzaam indrukken om vooruit te rijden of onderkant
van tractiepedaal om achteruit te rijden (Afb. 8). Hoe
verder men de tractiepedaal in een van beide richtingen
indrukt, des te sneller gaat de machine in die richting
rijden.
Om langzamer te gaan rijden, druk op tractiepedaal
verminderen.
NB: Voor het achteruit rijden met de aftakas in bedrijf
moet de interlockbeveiliging hiervoor worden uit-
geschakeld met behulp van de "key choice" schakelaar
die zich op de beugel meteen rechts onder de stoel
bevindt.
BELANGRIJK: om beschadiging van de trans-
missie te voorkomen, altijd parkeerrem loszetten
alvorens de tractiepedaal te bedienen.
Stoppen van de machine
Om de machine te stoppen, tractiepedaal laten
opkomen, mesbediening (PTO) ontkoppelen, en con-
tactsleutel op "OFF" draaien om motor te stoppen. Als
men de machine zonder toezicht achterlaat, tevens par-
keerrem bedienen; zie Bedienen van de parkeerrem.
Niet vergeten de sleutel uit het contact te nemen.
17
Afbeelding 10
1
2
1. Vooruit 2. Achteruit
POTENTIEEL GEVAAR
Iemand zou de tractor kunnen verplaatsen
of proberen de tractor te bedienen wanneer
hij zonder toezicht achtergelaten is.
WAT KAN ER GEBEUREN
Kinderen of omstanders kunnen letsel
oplopen als zij proberen de tractor te
gebruiken.
HOE HET GEVAAR TE VERMIJDEN
Altijd contactsleutel verwijderen en par-
keerrem bedienen wanneer men de
machine zonder toezicht achterlaat, zelfs
slechts voor een paar minuten
ATTENTIE
Bediening
Hulpwerktuighefboom
De hulpwerktuighefboom (Afb. 11) wordt gebruikt om
de verschillende hulpwerktuigen omhoog te brengen
en neer te laten.
Het omhoogbrengen van hulpwerktuigen
1. Druk de rempedaal in om de machine tot stilstand
te brengen.
2. Trek de hulpwerktuighefboom naar achteren tot de
pal vastklikt. Op deze wijze wordt het hulpwerk-
tuig in de omhoog-stand vergrendeld.
Het neerlaten van hulpwerktuigen
1. Druk de rempedaal in om de machine tot stilstand
te brengen.
2. Trek de hulpwerktuighefboom naar achteren om de
opwaartse druk op te heffen en druk op de knop
bovenop om de pal te ontspannen. Beweeg de hef-
boom naar voren om het hulpwerktuig neer te
laten.
Afstemming met de hoogte-
instelknop
De hoogte-instelknop (Afb. 11) wordt gebruikt om de
neerwaartse beweging van het hulpwerktuig te
beperken. Door aan de knop te draaien kan de stop-
plaats worden veranderd en hoger dan wel lager wor-
den bepaald.
1. Voer de handelingen uit als aangegeven onder de
sectie "het omhoogbrengen van hulpwerktuigen".
In de omhoog-stand kan de hoogte-instelknop
(Afb. 11) worden gedraaid teneinde de stopplaats
te veranderen, te weten met de wijzers van de klok
mee voor een hogere stand en linksomdraaiend
voor een lagere stand van het hulpwerktuig.
2. Na de bijstelling laat de hoogte-instelknopindicator
(Afb. 11) de wijziging van de maximale stijg-
/daalhoogte zien.
Bediening
18
Afbeelding 11
1. Hefboom 4. Indicator
2. Drukknop 5. Hoog
3. Hoogte-instelknop 6. Opleggingspositie
1
2
3
5
4
6
Positiebepaling van de zitplaats
De zitplaats kan naar voren en achteren worden
geschoven. Zet hem vast op de meest comfortabele
plaats vanwaar u de machine het beste kunt besturen.
1. Kantel de zitplaats en draai de bijstelknoppen los
(Afb. 12).
2. Schuif de zitplaats in de gewenste stand en draai
de knoppen weer vast.
Koplampen
De koplampen worden ingeschakeld via een andere
stand van de contactsleutel, namelijk "LIGHTS" (Afb.
13). De lampen branden zolang de sleutel in de
"LIGHTS" stand staat, ook wanneer de motor is
afgezet. Verwijder de sleutel wanneer de machine
onbeheerd is zodat de lampen niet kunnen branden en
de accu niet wordt uitgeput.
Positiebepaling van het kantel-
bare stuurwiel
Het stuurwiel kan in vier standen worden gezet. Bepaal
de meest comfortabele stand die u de beste besturing
van de machine waarborgt.
1. Til de kantelhefboom op om de vergrendeling te
verbreken (Afb. 14).
2. Zet het stuurwiel in de voor u meest comfortabele
stand en laat de hefboom los ter vergrendeling
hiervan.
Bediening
19
1
Afbeelding 13
1. Lampen
Afbeelding 14
1. Kantelhefboom 2. Stuurwiel
Afbeelding 12
1. Bijstelknop
1
2
1
Gebruik van de kruissnelheids-
besturing
Cruise control is als extra verkrijgbaar op sommige
modellen. De cruisecontrol wordt bediend met een drie-
standenschakelaar op het dashboard (instellen-
vastzetten, aan, en af-ontgrendelen). De cruise control
functie houdt de voortbewegingssnelheid op hetzelfde
niveau zonder dat u uw voet op het pedaal hoeft te
houden. De cruise control functie is alleen voor vooruit
rijden. Gebruik hem niet bij achteruitrijden.
Het inschakelen van de Cruise
Control functie
1. Begin te rijden met de machine: Zie Vooruit of
Achteruit Rijden. Zet de cruise control schakelaar
(Afb.15) in de "SET LOCK"-stand terwijl u uw
voet stevig op het voortbewegingspedaal houdt.
2. Zo zet u de snelheid van de voortbeweging vast
zodat u uw voet van het pedaal kunt nemen. Nu
wordt een constante voortbewegingssnelheid
aangehouden.
Het uitschakelen van de Cruise
Control functie
1. Houd uw voet stevig op het voortbewegingspedaal
en zet de cruise control schakelaar (Afb. 15) in de
"SET LOCK"-positie.
2. De vastgestelde stand van het voortbeweg-
ingspedaal wordt ontgrendeld en uw voet bepaalt
nu de voortbewegingssnelheid.
3. Om snel te kunnen stoppen drukt u gewoon het
rempedaal in. Dan wordt automatisch de cruise
control uitgeschakeld terwijl u remt.
Het duwen van de machine
d.m.v. handkracht
BELANGRIJK: Duw de machine altijd met de
hand. Sleep hem nooit omdat daarvan beschadiging
van de achterbrug het gevolg kan zijn.
Het duwen van de machine
1. Schakel de krachtafnemer (PTO) uit en draai de
contactsleutel naar de "OFF" stand om de motor af
te zetten.
2. Zet de aandrijfregeling in de "PUSH" stand.
Hierdoor wordt het aandrijfsysteem uitgeschakeld
en kunnen de wielen vrijelijk draaien (Afb. 14).
BELANGRIJK: De aandrijfregeling gaat
automatisch naar de "OPERATE" stand wan-
neer de rem wordt ingedrukt.
Bediening van de machine
1. Wanneer de rem wordt ingedrukt gaat de aandrijf-
regeling vanzelf naar de "OPERATE" stand en wordt
het aandrijfsysteem ingeschakeld. Hetzelfde wordt
bereikt wanneer de aandrijfregeling met de hand in
de "OPERATE" stand wordt gezet (Afb. 16).
Attentie: De machine rijdt niet tenzij de aandri-
jfregeling in de "OPERATE" stand staat.
Bediening
20
Afbeelding 15
1. Lock-Set 2. Unlock-Off
2
1
Afbeelding 16
1. "Operate" stand 2. "Push" stand
1
2
21
Onderhoud
Onderhoudsschema
POTENTIEEL GEVAAR
Als men de sleutel in het contactslot laat zitten, kan iemand anders de motor starten.
WAT KAN ER GEBEUREN
Ongewild starten van de motor kan u en omstanders ernstig verwonden.
HOE HET GEVAAR TE VERMIJDEN
Sleutel uit contactslot nemen en kabel van bougie losmaken alvorens men onderhoud verricht.
Tevens kabel opzij zetten zodat hij niet ongewild de bougie raken kan
ATTENTIE
Onderhoudstaak
Elk
gebruik
5 uur 25 uur 50 uur 100 uur
Winterstall
ing onder-
houd
Voorjaars
onder-
houd
Olie—eerste verversing X
Olie—periodieke verversing X
Oliefilter - vervangen* (200 uur, elke
tweede olieverversing of jaarlijks)
X X
Veiligheidsschakelaars—controleren X X
Rem—controleren X X X X
Chassis—smeren
X X
Schuimstof luchtfilter—onderhoud plegen X X
Papieren luchtfilter—vervangen X X
Bougie—controleren (200 uur) X
Drijfsnaren—controleren op
slijtage/scheurtjes
X X
Benzine—aftappen X
Motor—buitenzijde reinigen X X X
Mähergehäuse—reinigen X
Afgeschilferde oppervlakken—lakken X
Accu—zuur controleren X X X
Accu—opladen, kabels losmaken X
Brandstoffilter—vervangen X X X
Banden—spanning controleren X X
Voorwielen—controleer toespoor X X
Achterbrugolie—controleer peil X X X
Luchtfilter
Onderhoudsbeurt/Specificatie
Schuimstofelement: na elke 25 bedrijfsuren vervangen.
Papieren element: Elke 100 bedrijfuren of jaarlijks ver-
vangen, welk van de twee het eerst plaatsvindt.
Opm: Luchtfilter vaker onderhouden (elke paar
uur) als bedrijfsomstandigheden uiterst
stoffig of zanderig zijn.
Uitnemen van schuimstof en papieren ele-
ment
1. Schakel de krachtafnemer (PTO) uit, trek de par-
keerrem aan en draai de contactsleutel naar de
"OFF" stand om de motor af te zetten. Verwijder
de sleutel.
2. Motorkap openen.
3. Omgeving van luchtfilter reinigen om te voor-
komen dat vuil de motor binnendringt en schade
veroorzaakt. Verwijder de knop en de luchtfilter-
afsluiting (Afb. 17).
4. Schuimelement voorzichtig van papieren element
af schuiven (Afb. 17).
5. Rubber moer losschroeven en papieren element
afnemen (Afb. 17).
Reinigen van schuim- en
papieren element
1. Schuimelement
A. Schuimstofelement in vloeibare zeep en warm
water wassen. Wanneer element schoon is,
grondig uitspoelen.
B. Element drogen door in een schone doek uit te
knijpen.
C. 25 à 50cc olie op het element aanbrengen
(Afb. 18). Element knijpen om olie te verde-
len.
BELANGRIJK: Schuimstofelement vervangen
als het gescheurd of versleten is.
Onderhoud
22
Afbeelding 17
1. Luchtfilterdeksel 5. Schuimelement
2. Sluitmoer 6. Papieren element
3. Ecrou de couvercle 7. Afdichtingsrubber
4. Deksel 8. Luchtfiltervoet
Afbeelding 18
1. Schuimelement 2. Olie
1
2
3
6
7
4
8
5
2. Papieren element
A. Element licht op een glad oppervlak afkloppen
om stof en vuil te verwijderen (Afb. 19).
B. Element inspecteren op scheurtjes, olieaanslag
en beschadiging van rubber afdichting.
BELANGRIJK: Nooit het papieren element
reinigen met perslucht of vloeistoffen zoals
oplosmiddelen, benzine of petroleum. Papieren
element vervangen als het beschadigd, defect is
of niet grondig gereinigd kan worden.
Inzetten van schuimstof- en papieren
element
BELANGRIJK: Om beschadiging van de motor te
voorkomen, deze altijd laten werken met het com-
plete schuimstof- en papieren luchtfilter gemon-
teerd.
1. Schuimstofelement voorzichtig over papieren ele-
ment heen schuiven (Afb. 17).
2. Complete luchtfilter op lange stang schuiven. Nu
rubber moer handvast tegen luchtfilter aan
schroeven (Afb. 17).
Opm: Zorgen dat rubber afdichting vlak tegen
grondplaat van luchtfilter aan zit.
3. Luchtfilterdeksel en knop aanbrengen (Afb. 17).
Knop stevig aantrekken.
4. Motorkap sluiten.
Onderhoud
23
Afbeelding 19
1 Papieren element 2 Rubber afdichting
Motorolie
Onderhoudsbeurt/Specificatie
Olie verversen:
Na de eerste 5 bedrijfsuren
Elke 100 bedrijfsuren.
Opm: Olie vaker verversen wanneer bedrijfsom-
standigheden uiterst stoffig of zanderig
zijn.
Olietype:Reinigende olie (API service SF of SG)
Carterinhoud: 1,4l
Viscositeit: Zie onderstaande tabel
OLIE MET DEZE SAE VISCOSITEIT GEBRUIKEN
Controleren van oliepeil
1. Machine op vlakke grond parkeren, krachtafnemer
(PTO) ontkoppelen, versnelling op neutraal zetten,
handrem bedienen en contactsleutel op “OFF”
draaien om motor te stoppen. Verwijder de sleutel.
2. Motorkap openen.
3. Omgeving van oliepeilstok reinigen (Afb. 20)
zodat geen vuil in het vulgat kan vallen en de
motor beschadigt.
4. Peilstok uitschroeven en metalen einde schoon-
vegen (Afb. 20).
5. Steek de oliepeilstok volledig in de buis; schroef
hem er niet op (Afb. 20). Haal de peilstok weer
omhoog en kijk naar het metalen uiteinde. Als
oliepeil laag is, langzaam slechts genoeg olie in de
vulpijp gieten om het peil tot het “FULL” streepje
te laten stijgen.
BELANGRIJK: Carter niet met te veel olie
vullen, anders kan de motor beschadigd wor-
den.
Onderhoud
24
Afbeelding 20
1. Oliepeilstok 3. Vulpijp
2. Metalen einde
3
1
2
Onderhoud
25
Olieverversing/aftapping
1. Start de motor en laat hem vijf minuten lopen. Dit
verwarmt de olie om beter te kunnen worden afge-
tapt.
2. Parkeer de machine zodanig dat de aftapkant zich
iets lager bevindt dan de overzijde om te verzek-
eren dat alle olie wegloopt. Schakel dan de
krachtafnemer (PTO) uit, trek de parkeerrem aan
en draai de contactsleutel naar "OFF" om de motor
af te zetten. Verwijder de sleutel.
3. Open de motorkap.
4. Schuif een stuk slang over het olie-aftappunt om
de olie te geleiden.
5. Zet een bak onder de olieafvoer. Open het aftap-
punt door het
1
/8 slag linksom te draaien en uit te
trekken (Afb. 21).
6. Wanneer alle olie weggelopen is wordt het aftap-
punt gesloten door het in te drukken en
1
/8 slag
rechtsom te draaien.
Attentie: Ontdoe u van de afgewerkte olie bij
een hiervoor bestemd recycling-centrum.
7. Giet ongeveer 80% van de aangegeven hoeveel-
heid olie langzaam in de vulbuis (Afb. 20).
Controleer daarna het oliepeil: zie de sectie cont-
role van het oliepeil. Voeg voorzichtig olie toe tot
het "FULL" streepje op de peilstok is bereikt.
Vervanging van het oliefilter
Servicebeurt/Specificatie
Vervang het oliefilter na elke 200 uur of bij elke
tweede olieverversing.
Attentie: Vervang het oliefilter vaker wanneer
in bijzonder stoffige of zandige
omstandigheden wordt gewerkt.
1. Laat de olie uit de motor weglopen: zie de sectie
olieverversing/aftapping.
2. Verwijder het oude filter en veeg de pakking van
de filteradapter (Afb. 22) schoon.
3. Voorzie de rubberpakking van het vervangingsfil-
ter van een dun laagje verse olie (Afb. 22).
4. Monteer het vervangingsfilter op de filteradapter.
Draai het oliefilter met de wijzers van de klok mee
tot de rubberpakking contact maakt met de filter-
adapter en draai het filter vervolgens nog een halve
slag vaster (Afb. 22).
5. Vul de krukkast met verse olie van het juiste type:
zie de sectie olieverversing/aftapping.
Afbeelding 21
1. Olie-aftappunt 2. Slang
Afbeelding 22
1. Oliefilter 3. Adapter
2. Pakking
1
2
3
Bougie
Onderhoudsbeurt/Specificatie
Bougie elke 200 bedrijfsuren controleren. Controleren
dat de luchtspleet tussen de midden- en zij-electrode
correct is alvorens de bougie te installeren. Voor uitne-
men en inzetten van bougie een bougiesleutel
gebruiken, en een voelermaatje voor controleren en
afstellen van de luchtspleet.
Type: Champion RJ-12YC (of gelijkwaardig)
Luchtspleet: .102mm
Uitnemen van bougie
1. Krachtafnemer (PTO) ontkoppelen, versnelling op
neutraal zetten, handrem bedienen en contactsleu-
tel op “OFF” draaien om motor te stoppen.
Verwijder de sleutel.
2. Motorkap openen.
3. Kabel van bougie losmaken (Afb. 23). Nu omge-
ving van bougie reinigen om te voorkomen dat
vuil in de cilinder terecht komt en zo schade
veroorzaken kan.
4. Bougie en metalen onderlegring uitnemen.
Controleren van bougie
1. In het midden van de bougie kijken (Afb. 24). Als
op isolatie een lichtbruine of grijze kleur te zien is,
werkt de motor correct. Een zwarte aanslag op de
isolatie betekent meestal dat het luchtfilter vuil is.
BELANGRIJK: Nooit de bougie reinigen.
Bougie altijd vervangen wanneer hij een zwarte
aanslag of versleten electroden heeft, met een
laagje olie bedekt is of scheurtjes vertoont.
2. De afstand tussen midden- en zij-electrode control-
eren (Afb. 24). Zij-electrode (Afb. 24) buigen als
afstand niet correct is.
Inzetten van de bougie
1. Bougie en metalen onderlegring inzetten.
Verzekeren dat de luchtspleet correct ingesteld is.
2. Bougie aantrekken tot 27 Nm.
3. Kabel op bougie aansluiten (Afb. 23).
4. Motorkap sluiten.
Onderhoud
26
Afbeelding 24
1. Isolatie van middenelectrode 3. Luchtspleet (niet op schaal)
2. Zij-electrode
2
1
3
.102 MM
Afbeelding 23
1. Bougiekabel 2. Bougie
1
2
Doorsmeren
Servicebeurt/Specificatie
Smeer de machine na elke 50 bedrijfsuren of jaarlijks,
indien eerder bereikt. Smeer vaker indien sprake is van
bijzonder stoffige of zandige werkomstandigheden.
Smeertype: universele smeerolie.
Doorsmeren dient als volgt te worden uit-
gevoerd
1. Schakel de krachtafnemer (PTO) uit, trek de par-
keerrem aan en draai de contactsleutel naar "OFF"
om de motor af te zetten. Verwijder de sleutel.
2. Reinig de smeerfittingen met een doek. Zorg dat
eventuele verf aan de voorkant van de fitting(en)
wordt weggeschuurd.
3. Zet de vetspuit op de fitting en pomp de inhoud
erin tot de olie uit de lagers begint te lopen.
4. Veeg alle overtollige olie weg.
Waar smeerolie moet worden
toegevoegd
1. Smeer de voorwielen en assen tot de olie uit de
lagers begint te lopen (Afb. 25).
2. Smeer het draaipunt van de vooras (Afb. 25).
3. Smeer de tractiepedaal bij de hydrostatische mod-
ellen (of de rem- en koppelingspedalen bij de mod-
ellen met schakelmechanisme) en wel het
draaipunt op de bevestigingsas (Afb 26).
Bandenspanning
Servicebeurt/Specificatie
Handhaaf de spanning in de voor- en achterbanden
zoals aangegeven en controleer deze bij de klepsteel na
elke 25 bedrijfsuren of maandelijks, indien eerder
bereikt (Afb. 27). Voer bandencontrole uit wanneer ze
koud zijn om de meest nauwkeurige druk af te lezen.
Druk: 20 psi (138 kPa) voor en achter.
Onderhoud
27
Afbeelding 27
1. Klepsteel
Afbeelding 26
Afbeelding 25
Rem
Gebruik altijd de parkeerrem wanneer u de machine
heeft stilgezet of onbeheerd laat. Als de parkeerrem
niet naar behoren werkt dient hij te worden bijgesteld.
Controle van de rem
1. Parkeer de machine op een horizontaal vlak,
schakel de krachtafnemer (PTO) uit, trek de par-
keerrem aan en draai de contactsleutel naar "OFF"
om de motor af te zetten. Verwijder de sleutel.
2. De achterwielen moeten blokkeren wanneer u de
tractor voorwaarts probeert te duwen. Er is
bijstelling vereist als de wielen draaien en niet ver-
grendelen: zie de sectie bijstelling van de rem.
3. Ontspan de rem en zet de aandrijfregelingskabel in
de "PUSH" stand: zie de sectie het duwen van de
machine d.m.v. handkracht. De wielen behoren nu
vrijelijk te draaien.
4. Indien aan beide voorwaarden wordt voldaan is
bijstelling overbodig.
BELANGRIJK: De aandrijfregeling gaat
automatisch naar de "OPERATE" stand wan-
neer de rem wordt gebruikt.
Bijstelling van de rem
De remhefboom bevindt zich bovenop de achterbrug
(Afb. 28). Als de parkeerrem niet naar behoren werkt
dient hij te worden bijgesteld.
1. Controleer de rem alvorens hem bij te stellen: zie
de sectie controle van de rem.
2. Ontspan de parkeerrem: zie de sectie het ontspan-
nen van de parkeerrem.
3. Om de rem bij te stellen dienen de spie en de ring
van de remhefboom te worden verwijderd
(Afb. 28).
4. Draai de tap zodanig dat hij soepel in de remhef-
boom glijdt (Afb. 28).
5. Zet de tap aan de remhefboom vast met behulp van
spie en ring (Afb. 28).
6. Controleer de remwerking opnieuw: zie de sectie
controle van de rem.
BELANGRIJK: Wanneer de parkeerrem is
ontspannen dienen de achterwielen vrijelijk te
draaien wanneer u de machine duwt. Indien u
er niet in slaagt een goede remwerking en/of
wieldraaiing tot stand te brengen, neem dan
onmiddellijk contact op met uw servicedealer.
Onderhoud
28
2
1
3
Afbeelding 28
1. Spie en ring 3. Remhefboom
2. Tap
Brandstoftank
Aftappen van brandstoftank
1. Machine zodanig parkeren dat de linkervoorkant
iets lager staat dan de rechterkant om te zorgen dat
de brandstotank geheel geleegd wordt. Dan mesbe-
diening (PTO) ontkoppelen, versnelling op neu-
traal zetten, handrem bedienen en contactsleutel op
“OFF” draaien om motor te stoppen.
2. Draai de afsluitklep van de brandstoftank dicht
(Afb. 29).
3. Motorkap openen.
4. De einden van de slangeklem samenknijpen en
deze langs de benzineleiding omhoog naar de tank
toe schuiven (Afb. 30).
5. Brandstofleiding van filter aftrekken (Afb. 30) en
benzine in een benzinebus of aftapbak laten lopen.
Opm: Dit is het beste ogenblik om een nieuw
brandstoffilter te installeren omdat de tank
leeg is.
6. Brandstofleiding op filter zetten. Slangeklem dicht
naar het filter toe schuiven om de leiding op het
filter te bevestigen.
Onderhoud
29
POTENTIEEL GEVAAR
Onder bepaalde omstandigheden is benzine
uiterst brandbaar en zeer explosief.
WAT KAN ER GEBEUREN
Brand of explosie van benzine kan u en
anderen branden en beschadiging van eigen-
dom veroorzaken.
HOE HET GEVAAR TE VERMIJDEN
Benzine uit brandstoftank aftappen wanneer
de motor koud is. Dit buiten in een open
ruimte doen. Eventueel gemorste benzine
opvegen.
Nooit benzine aftappen bij een open vlam of
waar benzinedampen door een vonk ontsto-
ken kunnen worden.
Nooit een sigaret, sigaar of pijp roken.
GEVAARLIJK
Afbeelding 29
1. Robinet d'arrêt de carburant
1
Afbeelding 30
1. Collier de serrage 3. Filtre
2. Flexible d’alimentation
1
2
3
Brandstoffilter
Onderhoudsbeurt/Specificatie
Brandstoffilter elke 100 bedrijfsuren vervangen of
jaarlijks, welk van de twee het eerst plaatsvindt.
Vervangen van brandstoffilter
Nooit een vuil, van de leiding afgenomen filter weer
installeren.
1. Krachtafnemer (PTO) ontkoppelen, versnelling op
neutraal zetten, handrem bedienen en contactsleu-
tel op “OFF” draaien om motor te stoppen.
2. Draai de afsluitklep van de brandstoftank dicht
(Afb. 29).
3. Motorkap openen.
4. De einden van de slangeklemmen samenknijpen en
deze van het filter vandaan schuiven (Afb. 31).
5. Filter uit de brandstofleiding nemen.
6. Een nieuw filter installeren en de slangeklemmen
dicht bij het filter zetten.
7. Open de afsluitklep van de brandstoftank (Afb.29).
8. Motorkap sluiten.
Voorwieltoespoor
Servicebeurt/Specificatie
Handhaaf het toespoor van de voorwielen
overeenkomstig de specificatie. Indien dit ongelijk-
matig is, kunnen bandenslijtage, gazonbeschadiging
en/of zwaar sturen het gevolg zijn, in welke gevallen
bijstelling nodig is. Controleer het toespoor na elke
100 bedrijfsuren of jaarlijks, indien eerder bereikt
(Afb. 32).
Specificatie:
1
8
1
4 inch (3,2–6,4 mm) voorwieltoe-
spoor.
Het meten van het toespoor
1. Schakel de krachtafnemer (PTO) uit, trek de par-
keerrem aan, en draai de contactsleutel naar "OFF"
om de motor af te zetten. Verwijder de sleutel.
2. Druk de voorwielen aan de voorkant naar buiten
om de normale speling in de wielarmen op te hef-
fen.
3. Meet tussen de velgen op ashoogte, aan de voor-
en achterkant van de wielen (Afb. 32).
4. De afstand aan de voorkant dient minder te zijn
dan aan de achterkant, als gespecificeerd.
Onderhoud
30
2
1
4
3
Afbeelding 32
1. Hier meten 3. Contramoer
2. Kogelgewrichtvlakken 4. Stuurhefboom
Afbeelding 31
1. Collier de serrage 3. Filtre
2. Flexible d’alimentation
1
2
3
Bijstelling toespoor
1. Controleer het toespoor voor u het bijstelt: zie de
sectie het meten van het toespoor.
2. Verwijder het kogelgewricht van een stuurhefboom
(Afb. 32).
3. Draai de contramoer los die het kogelgewricht aan
de stuurstang bevestigt. Draai het kogelgewricht
één slag met de wijzers van de klok mee om het
toespoor te vergroten dan wel linksom om het te
verkleinen.
4. Breng de vlakken van het kogelgewricht in één lijn
met de vlakken van de spoorstang en draai de con-
tramoer vast (Afb.32).
5. Monteer het kogelgewricht aan de stuurhefboom
en controleer het toespoor: zie de sectie het meten
van het toespoor.
BELANGRIJK: Indien meer dan één slag is
vereist om te voldoen aan de specificatie, voer
de bijstelling dan afwisselend tussen de linker
en rechter stuurstang uit om centrering van het
stuurwiel te handhaven.
Achterbrugolie
Servicebeurt/Specificatie
Controleer het oliepeil na elke 100 bedrijfsuren of jaar-
lijks, indien eerder bereikt. Zorg altijd voor het maxi-
mum oliepeil wanneer de achterbrug koud is. De
achterbrug is een voor het leven gesmeerd systeem
waarvan de olie niet hoeft te worden ververst.
Olietype: SAE 10W-30 reinigende olie (API service
SF of SG).
Controle van het oliepeil
1. Parkeer de machine op een horizontaal vlak.
schakel de krachtafnemer (PTO) uit, trek de par-
keerrem aan en draai de contactsleutel naar "OFF"
om de motor af te zetten. Verwijder de sleutel.
2. Open de motorkap.
3. Maak het oliereservoir goed schoon rondom
(Afb. 31) zodat het oliepeil duidelijk zichtbaar is
en er geen vuil in het reservoir terecht kan komen
wanneer er olie wordt toegevoegd.
4. Wanneer de achterbrug koud is, voeg dan olie toe
tot het "Full Cold" streepje op het reservoir
(Afb. 33).
BELANGRIJK: Vul niet tot boven het "Full
Cold" streepje omdat de achterbrug dan kan
worden beschadigd.
Onderhoud
31
1. Oliereservoir 2. "Full Cold" streepje
Afbeelding 33
Smeltveiligheid
Servicebeurt/Specificatie
Het elektrische systeem wordt beschermd door
smeltveiligheden. Het vereist geen onderhoud, maar
als een smeltveiligheid doorbrandt dient het betref-
fende onderdeel of de stroomkring te worden gecon-
troleerd op storing of kortsluiting. Smeltveiligheden
behoren er voor verwijdering of vervanging recht-
standig te worden uitgetrokken (Afb. 34).
Smeltveiligheden:
Voedingsleiding/Starter F1-30 amp, plat type
Wisselstroomdynamo F2-25 amp, plat type;
Dashboard/Uurmeter F3-10 amp, plat type;
Koplampen F4-10 amp, plat type;
Onderhoud
32
Afbeelding 34
1. Dashboard/Uurmeter-10 amp 3. Wisselstroomdynamo - 25 amp
2. Koplampen - 10 amp 4. Voedingsleiding - 30 amp
2
4
3
1
Koplampen
Specificatie: Gloeilamp #1156
Uitnemen van gloeilamp
1. Krachtafnemer (PTO) ontkoppelen, versnelling op
neutraal zetten, handrem bedienen en contactsleu-
tel op “OFF” draaien om motor te stoppen.
Verwijder de sleutel.
2. Motorkap openen. Kabelconnectors van beide
lamphouderklemmen aftrekken.
3. Lamphouder
1
/4 slag linksom draaien en uit de
reflector nemen (Afb. 35).
4. Gloelamp indrukken en linksom draaien tot hij
gestopt wordt (ong.
1
/4 slag) en gloeilamp uit
lamphouder nemen (Afb. 36).
Inzetten van de gloeilamp
1. De gloeilamp heeft metalen pennen opzij van zijn
voet. Pennen uitlijnen met de sleuven in de
lamphouder en voet in houder zetten (Afb. 36).
Gloeilamp induwen en rechtsom draaien tot hij
gestopt wordt.
2.
De lamphouder heeft twee lippen (Afb. 36). De
lippen met de sleuven in de reflector uitlijnen,
lamphouder in reflector zetten en
1
/4 slag rechtsom
draaien tot hij gestopt wordt.
3. De kabelconnectors op de klemmen van de
lamphouder duwen.
Onderhoud
33
Afbeelding 36
1. Lamphouder 4. Sleuven
2. Reflector 5. Klemmen
3. Lippen
Afbeelding 36
1. Gloeilamp 3. Lamphouder
2. Metalen pennen 4. Sleuven
3
2
5
5
1
4
4
3
2
2
1
4
4
Accu
Servicebeurt/Specificatie
Controleer het elektrolytpeil van de accu vóór elk
gebruik. Houdt de accu altijd schoon en geheel opge-
laden. Maak de accubak met een papieren handdoek
schoon. Reinig gecorrodeerde accupolen met een
oplossing bestaande uit vier delen water en één deel
zuiveringszout. Geef de polen een dun laagje vet om
corrosie te vookomen.
Spanning: 12 v, 280 amp koud aanslingervermogen.
Verwijdering van de accu
1. Schakel de krachtafnemer (PTO) uit, trek de par-
keerrem aan en draai de contactsleutel naar "OFF"
om de motor af te zetten. Verwijder de sleutel.
2. Open de motorkap om toegang te krijgen tot de
accu.
3. Verwijder de zijstukken om ruimte te scheppen
wanneer de accu er moet worden uitgehaald (Afb.
38). Draai de vleugelmoeren en schroeven los, til
de zijstukken op om de sluitpen vrij te maken en
schuif de paneellipjes uit de stuurtoren.
4. Ontkoppel de negatieve (zwarte) aardekabel van
de accupool (Afb. 37).
5. Trek de rubberafsluiting van de positieve (rode)
kabel en ontkoppel deze van de accupool
(Afb. 37).
6. Verwijder de stangen waarmee de accu is vastgezet
(Afb. 37).
Montage van de accu
7. Plaats de accu in het chassis (Afb. 38).
8. Zet de accu vast met behulp van de klemstangen.
9. Verbindt de positieve (rode) kabel door middel van
bout en vleugelmoer met de positieve (+) accupool
(Afb. 37). Schuif de rubberafsluiting over de pool.
10. Verbindt de negatieve (zwarte) kabel door middel
van bout en vleugelmoer met de negatieve (–) pool
(Afb. 37).
11. Installeer de zijstukken door de verbindingslipjes
in de stuurtoren te schuiven en de sluitpen in de
flens van de voetsteun te steken. Daarna vastzetten
met behulp van schroeven en vleugelmoeren
(Afb. 38).
Onderhoud
34
Afbeelding 37
1. Negatieve kabel (zwart) 4. Bout en vleugelmoer
2. Rubberafsluiting 5. Klemstangen en vleugelmoeren
3. Positieve kabel (rood)
Controleren van zuurpeil
1. Terwijl motor is afgezet opent u de motorkap om
uzelf toegang tot de accu te verschaffen.
2. Open de deksels om in de cellen te kunnen kijken.
De elektrolyt moet reiken tot het onderste gedeelte
van de buis. Nooit het zuurpeil tot onder de
“ONDERSTE” lijn laten dalen (Afb. 39).
3. Als het zuurpeil laag is, de vereiste hoeveelheid
gedistilleerd water bijvullen; zie Accu met water
bijvullen.
Accu met water bijvullen
De beste tijd om de accu met gedistilleerd water bij te
vullen is juist voordat men met de machine gaat
werken. Hierdoor wordt het water grondig met het
accuzuur gemengd.
1. Bovenkant van accu met papieren handdoek reini-
gen
2. Haal de vuldoppen eraf (Afb. 35).
3. Giet gedistilleerd water langzaam in elke accucel
tot het peil tot het onderste gedeelte van de buis
reikt (Afb. 35).
BELANGRIJK: Accu niet overvullen omdat het
zuur (zwavelzuur) ernstige corrosie en
beschadiging van het chassis kan veroorzaken.
4. Plaats de vuldoppen terug op de accu.
Laden van accu
BELANGRIJK: Accu altijd onder volle lading
houden (soortelijk gewicht 1,260). Dit is speciaal
van belang om beschadiging van de accu bij tem-
peraturen onder 0˚C te voorkomen.
1. Accu uit chassis nemen, zie Uitbouwen van accu.
2. Zuurpeil controleren; zie Controleren van zuurpeil,
stap 2–3.
3. Vuldoppen van accu afnemen en deze aansluiten
op een 3 à 4A laadapparaat aansluiten. Accu
opladen met een stroom van 4A of minder voor 4
uur (12 volt). Accu niet te hoog opladen. Vul-
doppen weer aanbrengen wanneer accu geheel
geladen is.
4. Accu in chassis installeren; zie Inbouwen van
accu.
Onderhoud
35
Afbeelding 38
1. Accu
2. Verbindingslipjes van de schuivende zijstukken
3. Schroeve
4. Vleugelmoeren
5. Sluitpen
3
2
1
4
5
Afbeelding 39
1. Vuldoppen 3. Platen
2. Onderste gedeelte van de buis
3
1
2
POTENTIEEL GEVAAR
Tijdens opladen geeft accu gassen af.
WAT KAN ER GEBEUREN
Accugassen kunnen exploderen.
HOE HET GEVAAR TE VERMIJDEN
Sigaretten, vonken en vlammen uit de
nabijheid van de accu weren.
WAARSCHUWING
Reiniging en stalling
1. Schakel de aftakas uit, activeer de parkeerrem en
zet de ontstekingsschakelaar op "OFF/UIT" om de
motor uit te schakelen. Verwijder de sleutel.
2. Verwijder grassnippers, vuil en aanslag van de
externe onderdelen van de gehele machine, met
name de motor. Verwijder vuil en snippers van de
buitenkant van de cilinderkop-ribben van de
motor en van de aanblazerbehuizing.
BELANGRIJK: U kunt de machine wassen
met een mild reinigingsmiddel en water. WAS
DE MACHINE NIET MET EEN
HOGEDRUKSPUIT. Hierdoor kan het elek-
trisch systeem worden beschadigd of het
nodige vet op wrijvingspunten worden wegge-
spoeld. Voorkom het overtollig gebruik van
water, met name bij het bedieningspaneel, de
lampen, de motor en de accu.
3. Controleer de remmen; zie Remmen.
4. Voer onderhoud uit aan het luchtfilter; zie
Luchtfilter.
5. Smeer het chassis; zie Smering.
6. Ververs de olie van het carter; zie Motorolie.
7. Verwijder de bougie(s) en controleer hun conditie;
zie Bougie. Als de bougie(s) van de motor is/zijn
verwijderd, giet u twee eetlepels olie in de
bougieopening. Gebruik nu de elektrische start-
motor om de motor te starten en de olie in de
cilinder te verspreiden. Plaats de bougie(s). Sluit
de bougiekabel niet aan op de bougie(s).
8. Haal de accu van het chassis, controleer het elek-
trolytpeil en laad hem volledig op; zie Accu. Sluit
de accukabels niet aan op de accupolen tijdens
stalling
BELANGRIJK: De accu dient volledig opge-
laden te zijn om te voorkomen dat deze bevri-
est en schade ondervindt van temperaturen
onder 32°F (0°C).
Een volledig opgeladen accu behoud zijn lading
gedurende circa 50 dagen bij temperaturen onder
40°F (4°C). Als de temperaturen boven 40°F
(4°C) zijn, dient u de accu om de 30 dagen op te
laden en het waterpeil te controleren.
9. Controleer de bandenspanning; zie
Bandenspanning.
10. Bij langdurig stallen (langer dan 90 dagen) voegt
u een stabilisator/conditioner-vloeistof toe aan de
brandstoftank (8 ml per liter).
A. Laat de motor draaien om de geconditioneerde
brandstof door het brandstofsysteem te ver-
spreiden (5 minuten).
B. Schakel de motor uit, laat hem afkoelen en tap
de brandstoftank af; zie Brandstoftank, of
gebruik de motor totdat deze wordt uit-
geschakeld.
C. Start de motor opnieuw en laat deze draaien
totdat hij stopt. Herhaal dit met de "CHOKE"
ingeschakeld, totdat de motor niet meer start.
D. Voer de brandstof op verantwoorde wijze af of
gebruik deze binnen 90 dagen voor andere
toepassingen. Afvoeren/hergebruiken conform
plaatselijk geldende regels.
11. Controleer alle bouten, moeren en schroeven en
haal ze aan. Herstel of vervang eventuele
beschadigde of defecte onderdelen.
12. Lak alle krassen of blank metalen oppervlakken.
Lak is verkrijgbaar via uw Geautoriseerde Service
Dealer.
13. Stal de machine in een schone, droge garage of
opslagplaats. Verwijder de sleutel uit het contact
en bewaar deze op een gemakkelijk terug te vin-
den plaats. Dek de machine af om hem te bescher-
men en schoon te houden.
Onderhoud
36
37
PROBLEEM MOGELIJKE OORZAKEN OPLOSSING
Startermotor start motor niet. 1. Mesbediening (PTO) is
GEKOPPELD.
2. Parkeerrem niet bediend.
3. Accu is ontladen.
4. Electrische aansluitingen
gecorrodeerd of los.
5. Zekering doorgebrand.
6. Relais of schakelaar defect.
1. Mesbedieningshendel (PTO) op
DISENGAGED (ontkoppeld)
zetten.
2. Parkeerrem bedienen.
3. Accu opladen.
4. Electrische aansluitingen op
goed contact controleren.
5. Zekering vervangen.
6. Erkende servicedealer
raadplegen.
Motor slaat niet aan, moeilijk te
starten of blijft niet lopen.
1. Bediener zit niet op zitplaats.
2. Brandstoftank leeg.
3. Luchtfilter vuil.
4. Bougiekabel los of niet
aangesloten.
5. Bougie geput, vuil of
luchtspleet incorrect.
6. Choke wordt niet gesloten.
7. Vuil in brandstoffilter.
8. Stationair toerental te laag of
mengsel incorrect.
9. Vuil, water of oude benzine in
brandstofsysteem.
1. Op zitplaats gaan zitten.
2. Tank met benzine vullen.
3. Luchtfilterelement reinigen of
vervangen.
4. Kabel op bougie aansluiten.
5. Nieuwe bougie met correcte
luchtspleet monteren.
6. Gasklepkabel bijstellen
7. Brandstoffilter vervangen.
8. Stationairtoerental en -mengsel
op carburateur bijstellen.
9. Eerkende servicedealer
raadplegen.
Motor verliest kracht. 1. Motor te zwaar belast.
2. Luchtfilter vuil.
3. Oliepeil in carter laag
4. Koelribben en luchtkanalen
onder motorventilatorhuis
verstopt.
5. Bougie geput, vuil of
luchtspleet incorrect.
6. Ontluchtingsgaatje in
brandstoftankdop verstopt.
7. Vuil in brandstoffilter.
8. Vuil, water of oude brandstof in
brandstofsysteem.
1. Op lagere versnelling schakelen
om rijsnelheid te verminderen.
2. Luchtfilterelement reinigen.
3. Olie in carter bijvullen.
4. Verstopping uit koelribben en
luchtkanalen verwijderen.
5. Nieuwe bougie met correcte
luchtspleet monteren.
6. Brandstofdop reinigen of
vervangen.
7. Brandstoffilter vervangen.
8. Erkende servicedealer
raadplegen.
Storingzoeken
Onderhoud
38
PROBLEEM MOGELIJKE OORZAKEN OPLOSSING
Motor oververhit. 1. Motor overbelast.
2. Oliepeil in carter laag.
3. Koelribben en luchtkanalen
onder motorventilatorhuis
verstopt.
1. Op lagere versnelling
schakelen om rijsnelheid te
verminderen.
2. Olie in carter bijvullen
3. Verstopping van koelribbeb of
luchtkanalen verwijderen.
Abnormale trilling. 1. Maaimes(sen) verbogen of uit
evenwicht.
2. Mesbevestigingsbout los.
3. Motorbevestigingsbouten los.
4. Motorpoelie, tussenpoelie of
mespoelie los.
5. Motorpoelie beschadigd.
1. Nieuwe maaimes(sen)
monteren.
2. Mesbevestigingsbout
aantrekken.
3. Motorbevestigingsbouten
aantrekken.
4. Betreffende poelie vastzetten.
5. Erkende servicedealer
raadplegen.
Machine rijdt niet. 1. Mesbedieningsdraad op
"PUSH".
2. Tractiesnaar versleten, los of
gebroken.
3. Tractiesnaar van poelie af.
1. Mesbedieningsdraad op
"OPERATE" zetten.
2. Erkende servicedealer
raadplegen.
3. Erkende servicedealer
raadplegen.
39
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41

Toro 268-H Lawn and Garden Tractor Handleiding

Type
Handleiding