Toro 15-38HXL Lawn Tractor Handleiding

Type
Handleiding
Wheel Horse
®
15-38 HXL
Gazontraktor
Model Nr. 71240 - 9900001 & hoger
Bedieningshandleiding
BELANGRIJK: Handleiding zorgvuldig lezen. Hij bevat informatie voor uw
veiligheid en die van anderen. Tevens dient u vertrouwd te raken met de bediening-
sorganen en hun juist gebruik alvorens u met de machine kan gaan werken.
®
FORM NO. 3321–920
International Dutch (NL)
Gefeliciteerd met uw aankoop van een Toro product.
Wij allen bij Toro wensen dat u geheel met uw nieuwe
machine tevreden bent. Voor hulp met service, orig-
inele Toro onderdelen of eventuele andere inlichtingen
bent u altijd welkom bij uw plaatselijke Erkende
Servicedealer.
Altijd wanneer u zich met de erkende servicedealer of
de fabriek in verbinding stelt, het model en serienum-
mer van uw machine opgeven. Deze nummers helpen
de servicedealer of servicevertegenwoordiger om u de
juiste informatie over uw machine te verstrekken. Het
model en serienummerplaatje bevindt zich op de
hieronder aangegeven plaats op de machine.
1. Model en serienummerplaatje (onder zitplaats)
Voor uw eigen gemak kunt u hieronder het model en
serienummer van de machine invullen:
Deze handleiding zorgvuldig doorlezen om te leren
hoe de machine juist te bedienen en onderhouden.
Door deze handleiding te lezen worden u en anderen
geholpen om persoonlijk letsel en beschadiging van de
machine te vermijden. Hoewel Toro veilige producten
volgens de laatste stand der techniek ontwerpt, pro-
duceert en in de handel brengt, bent u verantwoordelijk
voor juist en veilig gebruik van de machine. Ook bent
u verantwoordelijk voor het trainen van de personen
die u toestemming geeft de machine te gebruiken,
zodat zij deze veilig bedienen.
Het Toro waarschuwingssysteem in deze handleiding
vestigt de aandacht op potentiële gevaren en bevat spe-
ciale veiligheidsmededelingen die u en anderen helpen
om persoonlijk letsel of zelfs dodelijke ongevallen te
vermijden.
GEVAARLIJK, WAARSCHUWING en ATTENTIE
zijn woorden die gebruikt worden om de graad van
gevaar aan te geven. Echter, wat ook het gevaar mag
zijn, altijd uiterst voorzichtig te werk gaan.
GEVAARLIJK betekent een groot gevaar dat ernstig
letsel of zelfs dodelijke afloop ten gevolge kan hebben
als de aanbevolen voorzorgsmaatregelen niet opge-
volgd worden.
WAARSCHUWING betekent een gevaar dat ernstig
letsel of zelfs dodelijke afloop ten gevolge kan hebben
als de aanbevolen voorzorgsmaatregelen niet opge-
volgd worden.
ATTENTIE betekent een gevaar dat licht of middel-
matig letsel tot gevolg kan hebben als de aanbevolen
voorzorgsmaatregelen niet opgevolgd worden.
Voor aanduiden van informatie worden nog twee
andere woorden gebruikt: "Belangrijk" vestigt de aan-
dacht op speciaal technische informatie en "Opm:"
duidt algemene informatie aan die speciale aandacht
verdient.
De linker en rechter zijde van de machine worden
bepaald als men op de zitplaats zit.
©The Toro Company—1998
All Rights Reserved
Modelnr.:
Serienr.
:
1
Inleiding
Pag.
Veiligheid 2
Benzine en olie 9
Aanbevolen benzine 9
Stabilizer/Conditioner 9
Vullen van de brandstoftank 9
Controleren van motoroliepeil 10
Bediening 11
Bedieningsorganen 11
Parkeerrem 11
Afstellen van zitplaats 12
Afstellen van kantelbaar stuurwiel 12
Koplampen 12
Gebruiken van mesbediening (PTO) 12
Instellen van maaihoogte 13
Bijstelling van de maai-unit wielen 13
Starten en stoppen van motor 13
Het veiligheids-interlocksysteem 15
Het testen van het veiligheidssysteem 16
Met de hand duwen van machine 17
Vooruit of achteruit rijden 17
Stoppen van de machine 18
Zijlossen of gras mulchen 19
Installeren van de uitwerpkap 19
Wenken voor grasmaaien 20
Pag.
Onderhoud 21
Onderhoudsschema 21
Smering 22
Bandenspanning 23
Rem 23
Zekering 24
Koplampen 24
Accu 25
Bougie 27
Brandstoftank 28
Brandstoffilter 28
Luchtfilter 29
Motorolie 31
Maaimes 33
Uitbouwen van maaier 35
Inbouwen van de maaier 36
Mesdrijfsnaar 38
Dwarsvlakstellen van maaier 40
Meshelling in lengterichting 41
Het wassen van de onderzijde van de maaier 42
Stalling 43
Storingzoeken 44
1
Inhoud
Veilig omgaan met (zit-) kooi-
grasmaaimachines
Deze machine voldoet (ruimschoots) aan de Europese
normen die gelden bij het in productie gaan. Onjuist
gebruik of onderhoud door de bestuurder of eigenaar
kan echter lichamelijk letsel tot gevolg hebben. Om het
risico op lichamelijk letsel te vermijden dient u deze
veiligheidsinstructies op te volgen en te allen tijde
rekening te houden met het waarschuwingssymbool,
dat duidt op LET OP, WAARSCHUWING of
GEVAAR – "persoonlijke veiligheidsinstructie." Het
niet opvolgen van de instructies kan leiden tot
lichamelijk letsel met mogelijk fatale afloop.
Veilig gebruik
Dit product is in staat handen en voeten te amputeren
en voorwerpen weg te werpen. Volg altijd alle vei-
ligheidsinstructies op om ernstig lichamelijk letsel met
mogelijk fatale afloop te voorkomen.
Training
1. Lees de instructies zorgvuldig door. Zorg dat u
goed op de hoogte bent van de besturing en het
juiste gebruik van de apparatuur.
2. Laat kinderen of personen die niet op de hoogte
zijn van deze gebruiksvoorschriften nooit de gras-
maaimachine gebruiken. Het is mogelijk dat
plaatselijke voorschriften een leeftijdsgrens
stellen voor de bediening van de machine.
3. Maai nooit terwijl personen, in het bijzonder
kinderen, of huisdieren zich in de buurt van de
machine bevinden.
4. Denk eraan dat de bestuurder of gebruiker verant-
woordelijk is voor eventuele ongelukken of
gevaarlijke situaties met andere personen of hun
bezittingen.
5. Vervoer geen passagiers.
6. Alle bestuurders dienen professionele praktische
training te volgen. Bij zo’n instructie zou de
nadruk moeten liggen op:
de noodzaak tot zorg en oplettendheid tijdens
het werken met zit-maaimachines.
indien een zit-maaimachine gaat schuiven op
een helling, kan deze niet terug onder controle
gebracht worden door te remmen. De belan-
grijkste oorzaken voor het verliezen van de
controle over de besturing zijn:
onvoldoende grip van de wielen;
rijden met te hoge snelheid;
verkeerd remmen;
het type machine is niet geschikt voor dit
soort werk;
onvoldoende aandacht voor de gevolgen
van de bodemgesteldheid, vooral bij hellin-
gen;
onjuiste aankoppeling en ongelijke belast-
ing.
Voorbereiding
1. Draag altijd geschikt schoeisel en een lange broek
tijdens het maaien. Bedien de apparatuur niet
indien u blootsvoets bent of sandalen draagt.
2. Inspecteer het terrein waar de apparatuur gebruikt
gaat worden grondig, en verwijder alle voorwer-
pen die door de machine weggeworpen zouden
kunnen worden.
3. WAARSCHUWING - Benzine is licht ontvlam-
baar.
Bewaar brandstof in speciaal hiervoor
bedoelde tanks.
Vul uitsluitend brandstof in de open lucht en
rook niet tijdens het tanken.
Vul de brandstof bij voordat u de machine
start. Nooit de dop van de brandstoftank ver-
wijderen of brandstof toevoegen terwijl de
machine draait of heet is.
2
Veiligheid
Probeer niet de machine te starten indien er
benzine gemorst is, maar verwijder de
machine uit de buurt van de plek waar gemorst
is en voorkom ontbranding van wat dan ook
totdat de brandstofdampen volledig verdwenen
zijn.
Zorg dat alle brandstoftanks en afsluitdoppen
weer veilig teruggeplaatst worden.
4. Vervang alle defecte geluiddempers.
5. Bekijk voor het gebruik altijd de messen, mes-
bouten en de maai-eenheid om te inspecteren of
deze versleten of beschadigd zijn. Vervang ver-
sleten of beschadigde messen en bouten in sets
tegelijk om de balans te bewaren.
6. Let op bij machines met meerdere messen omdat
de draaiende messen elkaar kunnen raken.
Gebruik
1. Gebruik de machine niet in een afgesloten ruimte
waar gevaarlijke koolmonoxidedampen zich kun-
nen verzamelen.
2. Maai uitsluitend bij daglicht of goed kunstlicht.
3. Voordat u de motor start, dient u alle koppelingen
van maaier-appendages in de neutraalstand zetten.
4. Wees voorzichtig wanneer u zware apparatuur
gebruikt of ladingen trekt
Gebruik uitsluitend goedgekeurde trekhaken.
Beperk uw lading tot wat u veilig kunt
besturen.
Maak geen scherpe bochten. Wees voorzichtig
wanneer u achteruit rijdt.
Gebruik tegengewicht(en) of wielgewichten
wanneer de instructies in de handleiding dit
voorschrijven.
5. Let op voor het verkeer wanneer u in de buurt van
openbare wegen bent of deze oversteekt.
6. Schakel de messen uit voordat u terreinen anders
dan grasvelden oversteekt.
7. Zorg ervoor dat de uitstoot van de machine nooit
direct naar omstanders gericht is, en sta nooit toe
dat mensen zich in de buurt van de machine
begeven tijdens gebruik, wanneer u appendages
gebruikt.
8. Gebruik de maaimachine nooit wanneer afdek-
platen beschadigd zijn of wanneer de beveiligin-
gen niet aanwezig zijn.
9. Wijzig de regulateurinstelling van de motor niet
en laat de machine niet over zijn toeren draaien.
Door het motortoerental te hoog op te voeren
wordt het gevaar op lichamelijk letsel groter.
10. Voordat u de bestuurdersstoel verlaat, dient u:
de aftakas uit te schakelen en de appendages
neer te laten;
over te schakelen naar de neutraalstand en de
parkeerrem te activeren; de motor te stoppen
en de sleutel te verwijderen.
11. Schakel de aandrijving naar de appendages en de
motor uit, en haal de bougiekabel(s) los of verwi-
jder de sleutel uit het contact
voordat u blokkeringen verhelpt of de uitvoer
reinigt;
voordat u de maaimachine nakijkt, reinigt of
werkzaamheden hieraan verricht;
nadat u een vreemd voorwerp heeft geraakt.
Inspecteer de maaimachine op de aan-
wezigheid van schade en herstel de apparatuur
voordat u de machine herstart en opnieuw
gebruikt;
als de machine abnormaal begint te trillen
(onmiddellijk nakijken).
12. Schakel de aandrijving naar de appendages uit tij-
dens transport of wanneer de machine niet wordt
gebruikt.
13. Schakel de motor en de aandrijving naar het
appendage uit:
voor het bijvullen van de brandstof;
bij het verwijderen van de grasmand;
Veiligheid
3
nadat de machine een vreemd voorwerp ger-
aakt heeft. Controleer de grasmaaier op schade
en repareer indien nodig voordat opnieuw ges-
tart wordt en de apparatuur weer bediend
wordt.
14. Gasspjældets indstilling skal reduceres, inden
motoren standses, og hvis motoren er forsynet
med afskæringsventil, skal der lukkes for brænd-
stoffet, når man er blevet færdig med at klippe
græs.
Gebruik op hellingen
1. Voor gebruik op hellingen:
Nooit zijwaarts over hellingen van meer dan
1,5 m voet maaien
Nooit opwaarts over hellingen van meer dan 3
m voet maaien
Nooit neerwaarts over hellingen van meer dan
4,5 m voet maaien
2. Denk eraan dat "veilige" hellingen niet bestaan.
Wees extra voorzichtig wanneer u over grashellin-
gen rijdt. Om te voorkomen dat u omkiept, dient
u:
niet plotseling op te trekken of te stoppen wan-
neer u op een helling omhoog of omlaag rijdt;
de koppeling langzaam op te laten komen, de
machine altijd in de versnelling te laten staan,
met name wanneer u omlaag rijdt;
de snelheid van de machine laag te houden op
hellingen en in scherpe bochten;
uit te blijven kijken voor hobbels en gaten en
andere verborgen gevaren;
nooit dwars over hellingen te maaien, behalve
indien de grasmaaier voor dit doeleinde
geschikt is.
Onderhoud en Opslag
1. Zorg dat alle moeren, bouten en schroeven goed
vastgedraaid zijn zodat er veilig met de apparatu-
ur gewerkt kan worden.
2. Parkeer de apparatuur nooit in een gebouw terwijl
er nog brandstof in de tank zit en waar de dampen
in contact kunnen komen met open vuur of
vonken.
3. Laat de machine eerst afkoelen voordat u deze
parkeert in een afgesloten ruimte.
4. Houd de machine, demper, accu-behuizing en de
brandstofopslagplaats vrij van overtollig vet, gras
en bladeren om brandgevaar te voorkomen.
5. Controleer regelmatig de grasopvangbak op slij-
tage of beschadigingen.
6. Vervang, veiligheidshalve, beschadigde of ver-
sleten onderdelen.
7. Het legen van de brandstoftank, indien nodig,
moet gebeuren in de open lucht.
8. Ben voorzichtig met machines met meerdere
messen omdat door het bewegen van één van de
messen, andere messen mee kunnen draaien.
9. Indien de machine geparkeerd, opgeslagen of
alleen gelaten wordt moeten de messen neergelat-
en worden behalve als er een stevige mechanische
vergrendeling gebruikt wordt.
Geluiddrukniveau
Deze machine heeft een met ISO-correctie voor
gehoor-frekwentiegevoeligheid gemeten geluiddruk bij
het oor van de be-stuur-der van 88 dB(A), gebaseerd
op metingen van identieke machines in Directive
84/538/EEC.
Geluidsintensiteitsniveau
Deze machine heeft een geluidsintensiteit van 100
LWa, gebaseerd op metingen van identieke machines
volgens de procedures zoals vermeld in Directive
(Richtlijn) 84/538EEC en de amendementen.
Trillingsniveau
Deze machine heeft een maximaal hand-arm
trillingsniveau van 4.0 m/s
2
en een geheel lichaam-
strillingsniveau van 0,21 m/s
2
gebaseerd op metingen
van identieke machines per EN 1033, EN 1032.
Veiligheid
4
5
Veiligheid
DIT IS EEN HELLING VAN 15˚
DIT IS EEN HELLING VAN 10˚
DIT IS EEN HELLING VAN 5˚
LANGS BETREFFENDE LIJN VOUWEN
VOORBEELD:
VERGELIJK
HELLING MET
GEVOUWEN
RAND
DEZE RAND UITLIJNEN MET EEN VERTIKAAL VLAK (BOOM, GEBOUW, HEK-
PAAL,TELEFOONPAAL ENZ).
Hellingmeter
Alle veiligheidsinstructies op pag. 2-4 lezen.
6
>
5¡
>
1O¡
>
15¡
Waarschuwingsdriehoek
Waarschuwingsdriehoek
Vingers of hand kunnen
afgesneden worden door de
messen
Roterende messen kunnen
tenen of vingers afsnijden. Blijf
uit de buurt van de messen
zolang de motor draait
Geen veiligheidsbeschermkap-
pen openen of verwijderen ter-
wijl de motor draait
Tenen of voet kunnen afgesne-
den worden door de messen
Lees de gebruiksaanwijzing
Rondvliegende of weggewor-
pen voorwerpen - Roterende
zijmaaier Houd deflector-
scherm op zijn plaats
Rondvliegende of weggewor-
pen voorwerpen - Blootstelling
gehele lichaam
Lees de technische handleid-
ing voor de juiste onderhoud-
sprocedures
Blijf op veilige afstand van de
machine
Blijf op veilige afstand van de
machine
Houd kinderen op veilige afs-
tand van de machine
Omkiepen machine zijwaarts
rijden op hellingen
Omkiepen machine tijdens
klimmen
Omkiepen machine tijdens
dalen
Verlies van ledematen - De
motor van de achterste maaier
is in werking tijdens achteruitri-
jden
Omkiepen machine
Omkiepbeveiligingssysteem
Gebruik tijdens achteruit rijden
is niet toegestaan behalve indi-
en de interlockbeveiliging is
gedeactiveerd met de Key
Choice schakelaar
Overzicht van gebruikte symbolen
Veiligheid
7
Snel
Aan/Draaien
Aan/Draaien
Aan/Draaien
Starten motor
Stoppen motor
Choke
Motortemperatuur
Motorsmering oliedruk
Motorsmering oliepeil
Key Choice schakelaar
Langzaam
Afname/Toename
Brandstof
Inhoud vol
Inhoud vol
Koplampen - Groot licht
Remsysteem
Remsysteem
Versnelling
Aftakas
Inschakelen
Uitschakelen
Ontgrendelen
Vergrendelen
Brandstofpeil
Brandstofpeil
Veiligheid
8
N
R
H
L
1
2
3
45 kg
Messenkooi - Basissymbool
Meerijden op deze machine is
uitsluitend toegestaan op de
passagiersstoel en uitsluitend
indien de bestuurder niet
gehinderd wordt in zijn uitzicht
Terugslag of opwaartse beweg-
ing - Verzamelde energie
Schakel motor uit & verwijder
sleutel voordat u onderhouds-
of reparatiewerkzaamheden
uitvoert
Rijrichting machine
Laag
Hoog
Achteruit
Neutraal
Eerste versnelling
Tweede versnelling
Derde versnelling tot maximum
aantal voorwaartse versnellin-
gen
Verbrijzelen vingers of handen
- Kracht wordt uitgeoefend van
de zijkant
Afsnijden of bekneld raken
voet - Ronddraaiende vijzel
Messenkooi - opgehaald
Messenkooi - laag
Afstelling hoogte messenkooi
Afsnijden vingers of hand -
Rotorblad
Blijf op veilige afstand van
sneeuwruimer
Blijf op veilige afstand van
sneeuwruimer
Tractors moeten uitgerust zijn
met een 45kg gewicht op de
achterwielen bij gebruik van dit
apparaat
Omkiepen machine
Omkiepbeveiligingssysteem
sneeuwruimer
Afsnijden hand -
Ronddraaiende messen
Afsnijden voet - Ronddraaiende
messen
Aanbevolen benzine
LOODVRIJE normale benzine geschikt voor gebruik
in auto’s gebruiken (minimum octaangehalte 85). Als
loodvrije normale benzine niet verkrijgbaar is, mag
loodhoudende normale benzine gebruikt worden.
BELANGRIJK: Nooit methanol, benzine met
methanol, of gasohol met meer dan 10% ethanol
gebruiken, daar anders het brandstofsysteem
beschadigd kan worden. Nooit olie met benzine
mengen.
Stabilizer/Conditioner
Toro Stabilizer/Conditioner
De juiste hoeveelheid Toro Stabilizer/Conditioner aan
de benzine toevoegen. Gebruik van Toro
9
POTENTIEEL GEVAAR
Onder bepaalde omstandigheden is benzine
uiterst brandbaar en explosief.
WAT KAN ER GEBEUREN
Door benzine veroorzaakte brand of
explosie kan u en anderen branden en
beschadiging aan gebouwen aanbrengen.
HOE HET GEVAAR TE VERMIJDEN
Plaats benzinecontainers altijd op de grond
en uit de buurt van uw voertuig voordat u
gaat bijvullen.
Vul benzinecontainers niet bij in een voer-
tuig of op een vrachtauto of aanhanger
daar matten of kunststof aanhangerbekled-
ing de container kunnen isoleren en het
afvoeren van eventuele statische ladingen
kunnen vertragen.
Als dit praktisch is, haalt u de d.m.v. ben-
zine aangedreven apparatuur van de vrach-
tauto of aanhanger en vult u de apparatuur
bij terwijl deze met de wielen op de grond
staat.
Als dit niet mogelijk is, dient u brandstof
van dergelijke apparatuur op een vrachtau-
to of aanhanger bij te vullen met behulp
van een draagbare container in plaats van
met een benzinetankspuit.
Als een benzinetankspuit moet worden
gebruikt, dient u de spuit onafgebroken in
contact te houden met de rand van de
brandstoftank of de containeropening tot-
dat het bijtanken voltooid is.
GEVAARLIJK
Benzine en olie
POTENTIEEL GEVAAR
Onder bepaalde omstandigheden is benzine
uiterst brandbaar en explosief.
WAT KAN ER GEBEUREN
Door benzine veroorzaakte brand of
explosie kan u en anderen branden en
beschadiging aan gebouwen aanbrengen.
HOE HET GEVAAR TE VERMIJDEN
Met een trechter de tank buiten op open ter-
rein vullen wanneer de motor koud is.
Eventueel gemorste benzine opnemen.
De tank nooit geheel vullen. Tank met ben-
zine vullen tot het vloeistofpeil 6mm tot
13mm onder de onderkant van de vulpijp
staat. De lege ruimte in de tank stelt de ben-
zine in staat uit te zetten.
Nooit roken wanneer men benzine hanteert
en uit de omgeving van open vuur blijven of
waar benzinedampen door een vonk ontsto-
ken kunnen worden.
Benzine in een goedgekeurde bus bewaren
en buiten bereik van kinderen houden. Nooit
meer dan een voorraad benzine voor 30
dagen kopen.
GEVAARLIJK
Stabilizer/Conditioner in de machine:
Benzine blijft vers gedurende maximaal 90 dagen.
Bij langere bewaarperioden wordt aanbevolen de
brandstoftank af te tappen.
Reinigt de motor terwijl hij loopt
Elimineert gumaanslag in het brandstofsysteem
dat moeilijk starten kan veroorzaken.
BELANGRIJK: Nooit methanol of ethanol bevat-
tende additieven aan de benzine toevoegen.
Vullen van de brandstoftank
1. Motor uitschakelen en motorkap openen.
2. Omgeving van brandstoftankdop reinigen en dop
afnemen. Met behulp van een trechter de tank met
normale, loodvrije benzine vullen tot 6 à 13mm
onder de onderkant van de vulpijp. Deze ruimte in
de tank maakt het mogelijk dat de benzine
uitzetten kan. Nooit de brandstoftank geheel
vullen.
3. Dop stevig terugzetten. Eventueel gemorste ben-
zine afvegen.
4. Motorkap sluiten.
Benzine en olie
10
Controleren van motoroliepeil
Alvorens de motor te starten en de machine te
gebruiken, oliepeil in het carter controleren; zie
Controleren van oliepeil.
Veiligheid vóór alles!
Alle veiligheidsinstructies zorgvuldig doorlezen.
Kennis van deze informatie kan u, uw familie, huis-
dieren of omstanders helpen om letsel te voorkomen.
Bedieningsorganen
Alvorens de motor te starten en met de machine te
werken, dient men zich vertrouwd te maken met alle
bedieningsorganen (Afb. 1).
Parkeerrem
Wanneer men de machine stopt of zonder toezicht
achterlaat, altijd de parkeerrem bedienen.
Bedienen van de parkeerrem
1. Koppeling-/rempedaal (Afb. 2) indrukken en
ingedrukt houden.
2. Parkeerremhendel (Afb. 2) opheffen en gelijdelijk
zijn voet van de koppeling-/rempedaal afnemen.
De koppeling-/rempedaal moet in zijn ingedrukte
(vergrendelde) stand blijven staan.
11
Bediening
Afbeelding 1
1 . Stuurwiel 7. Maaihoogte-hendel
2. Lichtschakelaar—aan/uit (ophalen maai-eenheid)
(bepaalde modellen) 8. Hendel parkeerrem
3. Ontstekingschakelaar 9. Gashendel
4. Koppeling/rempedaal 10. Openen motorkap
5. Messenbesturing (aftakas) 11. Lamp achteruit rijden
6. Snelheidsselector voortbeweging 12. Key Choice schakelaar
Afbeelding 2
1. Koppeling-/rempedaal 2. Parkeerremhendel
Loszetten van de parkeerrem
1. Koppeling-/rempedaal (Afb. 2) indrukken. De
parkeerremvergrendeling moet nu losgezet wor-
den.
2. Koppeling-/rempedaal langzaam laten opkomen.
Afstellen van zitplaats
De zitplaats kan vooruit en achteruit gezet worden.
Zitplaats in een stand zetten waarin men de machine
het best onder controle kan houden de die het meest
comfortabel is.
1. Zitplaats omhoog klappen en stelknop (Afb. 3)
loszetten.
2. Zitplaats in gewenste stand zetten en knop weer
aantrekken.
Koplampen
Sommige modellen kunnen facultatief met koplampen
uitgerust worden. De koplampen worden geschakeld
door een “ON/OFF” (aan/uit) schakelaar (Afb. 1) op
het instrumentenbord. De lampen werken alleen als de
motor loopt en de schakelaar op “ON” staat.
Gebruiken van mesbediening
(PTO)
De mesbediening (PTO = aftakas) schakelt de aandrij-
ving naar de mes(sen) in en uit.
Inschakelen van mes(sen)
1. Rempedaal indrukken om machine te stoppen.
2. Mesbedienhendel (PTO) op “ENGAGED”
(gekoppeld) zetten (Afb. 4).
Uitschakelen van mes(sen)
1. Rempedaal indrukken om machine te stoppen.
2. Mesbedienhendel (PTO) op “DISENGAGED”
(ontkoppeld) zetten (Afb. 4).
Bediening
12
Afbeelding 3
1. Stelknop
1
Afbeelding 4
1. Ontkoppeld 3. Mesbedienhendel (PTO)
2. Gekoppeld
1
2
3
Instellen van maaihoogte
De maaihoogtehendel (dekhef) wordt gebruikt om de
maaier op de gewenste maaihoogte omhoog of omlaag
te zetten.
1. De maaihoogte kan op één uit zeven standen
gezet worden, van ongeveer 25 tot 102mm.
2. Maaihoogtehendel (dekhef) optrekken en op de
gewenste stand zetten (Afb. 5).
Bijstelling van de maai-unit wie-
len
De voorwielen van de maai-unit dienen om hem over
oneffen terrein te geleiden. De hoogte van deze wielen
kan worden gewijzigd om ze meer in overeenstem-
ming te brengen met de voor de maai-unit gese-
lecteerde snijhoogte.
1. Om de wielhoogte te veranderen dient de wiel-
montagebout te worden verwijderd en van gat
te verwisselen (Afb. 6).
2. Kies het hoogste gaatje voor de laagste maai-
hoogte en het laagste gaatje voor hogere haai-
hoogtes. (Afb. 6).
Starten en stoppen van motor
Starten
1. Op zitplaats gaan zitten.
2. Parkeerrem bedienen; zie Bedienen van parkeer-
rem.
Opm: De motor kan niet starten tenzij men de
parkeerrem bedient of de
koppeling-/rempedaal geheel indrukt.
3. Mesbedienhendel (PTO) op “DISENGAGED”
zetten (Afb. 7).
4. Handgas op “CHOKE” zetten (Afb. 8).
Opm: Bij een motor die gelopen heeft en warm
is, hoeft stap 5 mogelijk niet uitgevoerd te
worden.
5. Contactsleutel rechtsom draaien en in de
“START” stand vasthouden (Afb. 9). Wanneer de
motor aanslaat, sleutel loslaten.
BELANGRIJK: Als de motor na 30 seconden
continu starten niet aanslaat, contactsleutel op
“OFF” zetten en startmotor laten afkoelen; zie
Storingzoeken.
6. Nadat de motor aanslaat, handgas langzaam op
Bediening
13
Afbeelding 6
1. Wiel 3. Borgmoer
2 Wielsteun 4. Wielbout
Afbeelding 5
1. Maaihoogtehendel (dekhef)
28 mm
38 mm
51 mm
64 mm
76 mm
89 mm
102 mm
1
“FAST” (snel) zetten (Afb. 8). Als de motor
afslaat of onregelmatig gaat lopen, handgas
voor een paar seconden op “CHOKE”
terugzetten. Dan handgas weer op “FAST”
zetten. Indien nodig, dit eventueel herhalen.
Stoppen
1. Handgas op “SLOW” zetten (Afb. 8).
2. Contactsleutel op “OFF” zetten (Afb.9).
Opm: Als de motor hard gewerkt heeft of heet is,
hem een minuut op stationair laten lopen
alvorens de contactsleutel op “OFF” te
draaien. Dit helpt om de motor af te koelen
alvorens hij gestopt wordt. In geval van
nood kan de motor gestopt worden door de
contactsleutel op “OFF” te draaien.
Bediening
14
Afbeelding 7
Afbeelding 8
1. Ontkoppeld
2. Gekoppeld
3. Mesbedieningshendel
(PTO)
1. Choke
3. Langzaam
2. Snel
Afbeelding 9
1. Start 3. Uit
2. Aan
Het veiligheids-interlocksysteem
Uitleg over het veiligheids-interlocksys-
teem
Het veiligheids-interlocksysteem is bedoeld om te
voorkomen dat de motor wordt gestart behalve wan-
neer:
U op de stoel zit
Het rempedaal is ingetrapt
De messenbesturing (aftakas) is "DISEN-
GAGED/UITGESCHAKELD"
Het veiligheids-interlocksysteem is bedoeld om de
motor uit te schakelen wanneer:
U de stoel verlaat terwijl het rempedaal niet inge-
trapt is
U de stoel verlaat wanneer de messenbesturing
(aftakas) "ENGAGED/INGESCHAKELD" is.
Het veiligheids-interlocksysteem is bedoeld om de
motor uit te schakelen wanneer:
U naar de achteruitversnelling schakelt terwijl de
messenbesturing (aftakas) ingeschakeld is.
Gebruik tijdens achteruit rijden
Een interlockbeveiliging zorgt ervoor dat de aftakas
niet functioneert als de tractor achteruit rijdt. Als de
machine in de achteruitversnelling wordt geschakeld
terwijl de messen van de maai-eenheid of het d.m.v. de
aftakas aangedreven appendage zijn ingeschakeld, dan
zal de motor worden uitgeschakeld.
Maai niet tijdens achteruit rijden, behalve indien dit
absoluut noodzakelijk is. Als u moet maaien terwijl u
achteruit rijdt of andere d.m.v. de aftakas aangedreven
appendages gebruikt (zoals een sneeuwruimer of een
cultivator), dan kan deze interlockbeveiliging tijdelijk
worden uitgeschakeld.
Voordat u deze functie uitschakelt, dient u er zeker van
te zijn dat er geen kinderen aanwezig zijn op of in de
buurt van het terrein waar u de tractor gaat gebruiken,
en dat er ook geen (plotseling) kunnen verschijnen ter-
wijl u aan het maaien bent of een appendage gebruikt.
Wees extra op uw hoede als u de interlockbeveiliging
heeft uitgeschakeld omdat het motorgeluid van de trac-
tor ervoor kan zorgen dat u het niet opmerkt wanneer
een kind of een ander persoon het terrein heeft betre-
den waar u de tractor gebruikt.
Als u er zeker van bent dat u de maaier of een
appendage veilig kunt gebruiken tijdens achteruit rij-
den dan kunt u de interlockbeveiliging voor achteruit
rijden uitschakelen door de "Key Choice" schakelaar
(Afb. 10) om te zetten, die zich aan de voorzijde onder
de stoel bevindt, nadat u de aftakas heeft ingeschakeld.
Er zal een rood lampje op de bedieningsconsole (Afb.
11) gaan branden om u eraan te herinneren dat de
interlockbeveiliging voor het achteruit rijden uit-
geschakeld is. Als de interlock eenmaal uitgeschakeld
is, blijft deze uitgeschakeld — terwijl uw maaier of
appendage is ingeschakeld tijdens het achteruit rijden –
en blijft het lampje op de console branden totdat de
aftakas of de motor worden uitgeschakeld.
NB: Steek de "Key Choice" sleutel niet in het con-
tact behalve wanneer het absoluut noodzakelijk is om
tijdens achteruit rijden te maaien of een appendage te
gebruiken. De "Key Choice" sleutel dient ook verwi-
jderd te worden uit het contact wanneer de machine
wordt gebruikt door anderen dan de verantwoordelijke,
ervaren bestuurder. Hierdoor wordt voorkomen dat de
machine tijdens achteruit rijden wordt gebruikt om te
maaien of terwijl een ander appendage is ingeschakeld.
Verwijder altijd zowel de contactsleutel als de "Key
Choice" sleutel en bewaar ze op een veilige plaats
buiten het bereik van kinderen wanneer u de machine
onbeheerd achter laat.
Bediening
15
Afbeelding 10
1. "Key Choice" schakelaar
Afbeelding 11
1. Lampje gebruik tijdens achteruit rijden
Het testen van het veiligheidssys-
teem
Test het veiligheidssysteem telkens voordat u de
machine gebruikt. Indien het veiligheidssysteem niet
functioneert zoals hieronder omschreven dient u het
veiligheidssysteem onmiddellijk door een
Geautoriseerde Service Dealer te laten nakijken. Voer
de volgende controles uit terwijl u in de stoel zit.
1. Zet de snelheidsselector voor de voortbeweging in
de neutraalstand "N." Activeer de parkeerrem. Zet
de messenbesturing (aftakas) op "ENGAGED/
INGESCHAKELD." Draai nu de ontstekingss-
chakelaar op "START"; de motor mag niet starten.
2. Terwijl de snelheidsselector van de voortbeweg-
ing in de neutraalstand "N" staat, zet u de
messenbesturing (aftakas) op "DISENGAGED/
UITGESCHAKELD" en deactiveert u de parkeer-
rem. Draai nu de ontstekingsschakelaar op
"START"; de motor mag niet starten.
3. Terwijl de snelheidsselector van de voortbeweg-
ing in de neutraalstand "N" staat, activeert u de
parkeerrem en zet u de messenbesturing (aftakas)
op "DISENGAGED/UITGESCHAKELD". Start
vervolgens de motor. Als de motor loopt, deac-
tiveert u de parkeerrem en gaat u langzaam uit de
stoel omhoog; de motor moet nu worden uit-
geschakeld.
Bediening
16
POTENTIEEL GEVAAR
Een kind of ander persoon kan onder de zit-
maaimachine terecht komen tijdens achteruit
rijden terwijl de messen zijn ingeschakeld.
WAT KAN ER GEBEUREN?
Door contact met de messen ontstaat ernstig
lichamelijk letsel, mogelijk met fatale afloop.
HOE KAN DIT GEVAAR WORDEN VERME-
DEN?
Maai niet tijdens achteruit rijden, behalve wan-
neer dit absoluut noodzakelijk is.
Kijk altijd achterom en omlaag voordat u
achteruit gaat rijden.
Gebruik de "Key Choice" schakelaar uitslui-
tend wanneer u er zeker van bent dat er geen
kinderen of andere personen het terrein zullen
betreden.
Verwijder altijd zowel de contactschakelaar als
de "Key Choice" sleutel en bewaar deze op een
veilige plaats buiten het bereik van kinderen of
onbevoegde gebruikers wanneer u de machine
onbeheerd achter laat.
ATTENTIE
1
4. Zet de aftakas op de positie "disengage/uit-
geschakeld" en houd het voetpedaal in de neu-
traalstand. Start vervolgens de motor. Als de
motor loopt, zet u de aftakas op "engage
/ingeschakeld" en zet u het voetpedaal op
achteruit rijden. De motor moet nu worden uit-
geschakeld.
5. Zet de aftakas op "disengage/uitgeschakeld" en
houd het voetpedaal in de neutraalstand. Start ver-
volgens de motor. Zet de aftakas op "engage/
ingeschakeld" en verdraai de "Key Choice" sleu-
tel en laat hem los. Het lampje dat aangeeft dat de
machine tijdens achteruit rijden wordt gebruikt,
dient nu te gaan branden. Zet de aftakas op "dis-
engage/uitgeschakeld" en het waarschuwingslam-
pje dient uit te gaan.
Met de hand duwen van machine
BELANGRIJK: De machine altijd met de hand
duwen. Nooit de machine slepen omdat dit de trans-
missieas beschadigen kan.
Duwen van de machine
1. Mesbediening (PTO) ontkoppelen, parkeerrem
bedienen en contactsleutel op "OFF" draaien om
motor te stoppen.
2. Beweeg de aandrijfcontrolekabel naar de PUSH
stand. Hierdoor wordt het aandrijfsysteem
ontkoppeld en kunnen de wielen vrijelijk draaien
(Afb. 12).
Bediening van de machine
1. Beweeg de aandrijfcontrolekabel naar de OPER-
ATE stand. Hierdoor wordt het aandrijfsysteem
ingeschakeld (Afb. 12).
Opm: De machine kan alleen maar rijden als de
rijbedieningsdraad in de "OPERATE"
stand staat.
Vooruit of achteruit rijden
Het handgas regelt het motortoerental (gemeten in
omwentelingen per minuut). Voor beste prestaties,
handgas op "FAST" (snel) zetten.
Om vooruit of achteruit te rijden, parkeerrem loszetten:
zie Bedienen van parkeerrem. Uw voet op de trac-
tiepedaal zetten en bovenkant van tractiepedaal langza-
am indrukken om vooruit te rijden of onderkant van
tractiepedaal om achteruit te rijden (Afb. 13). Hoe
verder men de tractiepedaal in een van beide richtingen
indrukt, des te sneller gaat de machine in die richting
rijden.
Om langzamer te gaan rijden, druk op tractiepedaal
verminderen.
BELANGRIJK: om beschadiging van de trans-
missie te voorkomen, altijd parkeerrem loszetten
alvorens de tractiepedaal te bedienen.
17
Bediening
Afbeelding 12
1. OPERATE stand 2. PUSH stand
Stoppen van de machine
Om de machine te stoppen, tractiepedaal laten
opkomen, mesbediening (PTO) ontkoppelen, en con-
tactsleutel op "OFF" draaien om motor te stoppen. Als
men de machine zonder toezicht achterlaat, tevens par-
keerrem bedienen; zie Bedienen van de parkeerrem.
Niet vergeten de sleutel uit het contact te nemen.
Bediening
18
POTENTIEEL GEVAAR
Iemand zou de tractor kunnen verplaatsen
of proberen de tractor te bedienen wanneer
hij zonder toezicht achtergelaten is.
WAT KAN ER GEBEUREN
Kinderen of omstanders kunnen letsel
oplopen als zij proberen de tractor te
gebruiken.
HOE HET GEVAAR TE VERMIJDEN
Altijd contactsleutel verwijderen en par-
keerrem bedienen wanneer men de
machine zonder toezicht achterlaat, zelfs
slechts voor een paar minuten
ATTENTIE
Afbeelding 13
1. Tractiepedaal 3. Achteruit
2. Vooruit
Zijlossen of gras mulchen
1. De maaier heeft een scharnierende grasleiplaat die
het gemaaide gras opzij en omlaag naar de gras-
mat toe verspreidt.
2. Om het gemaaide gras te mulchen moet men de
uitwerpkap (facultatief op sommige modellen) in
de opening opzij van de maaier monteren; zie
Installeren van uitwerpkap.
Installeren van de uitwerpkap
Om de zijlosser tot grasmulcher om te bouwen, de
uitwerpkap in de zijopening van de maaier monteren.
1. Grasleiplaat opheffen en de lippen boven op de
uitwerpkap onder de bevestigingsstang van de
leiplaat schuiven. Uitwerpkap omlaag over de
opening heen draaien en op de onderrand van de
maaier neerlaten (Afb. 14).
2. Uitwerpkap met bouten en moeren op de onder-
rand van de maaier bevestigen (Afb. 14).
3. Om weer tot een zijlosser om te bouwen, uitwerp-
kap verwijderen en grasleiplaat omlaag over
uitwerpopening heen zetten.
Bediening
19
Afbeelding 14
1. Grasleiplaat 4. Onderrand
2. Lippen onder stang 5. Bout
3. Uitwerpkap 6. Moer
1
6
3
6
5
2
4
5
POTENTIEEL GEVAAR
Zonder de grasleiplaat, uitwerpkap of com-
plete grasvanger op hun plaats aange-
bracht, zijn de bediener en anderen bloot-
gesteld aan contact met de messen en
weggeslingerde voorwerpen.
WAT KAN ER GEBEUREN
Contact met ronddraaiende maaimes(sen)
en weggeslingerde voorwerpen kunnen let-
sel veroorzaken of dodelijke afloop hebben.
HOE HET GEVAAR TE VERMIJDEN
NOOIT de grasleiplaat van de maaier ver-
wijderen want de leiplaat richt materiaal
omlaag naar de grasmat toe. Als de
grasleiplaat beschadigd wordt, moet hij
onmiddellijk vervangen worden.
Nooit handen of voeten onder de maaier
plaatsen.
Nooit proberen de uitwerpruimte of de
maaimessen schoon te maken, zonder de
mesbedieningshendel (PTO) op “DISEN-
GAGED” te zetten en de contactsleutel op
“OFF” te draaien. Tevens de sleutel uitne-
men en de kabel van de bougie afnemen.
GEVAARLIJK
Wenken voor grasmaaien
Handgas op snel instellen
Voor beste maairesultaten en maximum luchtcirculatie,
motor met handgas op “FAST” laten lopen. Lucht is
vereist om het gas goed te maaien: daarom de maai-
hoogte niet te laag instellen of de maaier geheel met
ongemaaid gras omringen. Altijd proberen één zijde
van de maaier van het ongemaaide gras vandaan te
laten wijzen, zodat lucht onder de maaier binnengezo-
gen kan worden.
Eerste keer maaien van een gazon
Het gras iets langer dan normaal maaien om de verzek-
eren dat de maaier bij de ingestelde hoogte het gazon
niet scalpeert. Over het algemeen is de reeds eerder
gebruikte maaihoogte de beste om te gebruiken. Bij
maaien van gras langer dan 15cm kan het beter zijn het
gazon twee keer te maaien om een beter resultaat te
krijgen.
1/3 van de grashalm maaien
Het beste is slechts ongeveer 1/3 van de grashalm te
maaien. Meer dan dat maaien wordt niet aanbevolen,
tenzij het gras dun is, of laat in de herfst wanneer gras
langzamer groeit.
Maairichting
Altijd maaien in omgekeerde richting van de vorige
keer, om het gras rechtop te laten staan. Dit helpt
tevens om het gemaaide gras te verspreiden, hetgeen
rotting en bemesting bevordert.
Op de juiste tijd maaien
Normaal om de 4 dagen maaien. Maar niet vergeten
dat gras op verschillende tijden met verschillende snel-
heid groeit. Om dezelfde maaihoogte te handhaven,
wat een goede gewoonte is, vroeg in het voorjaar vaker
maaien.Als de groeisnelheid van het gras in het mid-
den van de zomer afneemt, minder vaak maaien. Als
men een lange tijd niet heeft kunnen maaien, eerst op
grotere hoogte maaien, en dan 2 dagen later nogmaals
op een lagere maaihoogte.
Vermijden om te laag te maaien
Als de maaibreedte van de maaier groter is dan uw
oude maaier, de maaihoogte één stand hoger zetten om
te verzekeren dat een ongelijke grasmat niet te kort
gemaaid worden.
Lang gras
Als men het gras ooit iets langer dan normaal laat
groeien, of als het een hoog vochtgehalte heeft, de
maaier hoger dan gewoonlijk instellen en het gras in
deze stand maaien. Dan het gras nogmaals, maar op de
normale lagere hoogte, maaien.
Bij het stoppen
Als de vooruitbeweging van de machine tijdens het
maaien gestopt moet worden, kan een kluit gemaaid
gras op het gazon vallen. Om dit te vermijden:
1. Met de mes(sen) “ENGAGED”, naar een reeds
gemaaide plek gaan.
2. Om het gemaaide gras gelijkmatig te verspreiden,
de maaier één of twee standen hoger zetten terwijl
men vooruit rijdt met de mes(sen) “ENGAGED”.
Houd de onderzijde van de maaier schoon
Gebruik de schoonspoelopening om grassnippers en
vuil van de onderzijde van de maaier te verwijderen
telkens nadat de maaier is gebruikt. Wanneer gras en
vuil zich binnen in de maaier ophopen zal de maaik-
waliteit uiteindelijk verslechteren.
Mesonderhoud
Tijdens het gehele maaiseizoen de messen scherp
houden, omdat een scherp mes de grashalm afsnijdt en
niet scheurt of versnippert. Scheuren of versnipperen
maakt het gras bruin aan de randen, hetgeen het
groeiproces vertraagt en de kans op ziekte verhoogt.
Elke 30 dagen de scherpte van de maaimes(sen) con-
troleren en eventuele inkepingen afvijlen.
Bediening
20
21
Onderhoud
Onderhoudsschema
POTENTIEEL GEVAAR
Als men de sleutel in het contactslot laat zitten, kan iemand anders de motor starten.
WAT KAN ER GEBEUREN
Ongewild starten van de motor kan u en omstanders ernstig verwonden.
HOE HET GEVAAR TE VERMIJDEN
Sleutel uit contactslot nemen en kabel van bougie losmaken alvorens men onderhoud verricht.
Tevens kabel opzij zetten zodat hij niet ongewild de bougie raken kan
ATTENTIE
Onderhoudstaak
Elk
gebruik
5 uur 25 uur 50 uur
Winterstallin
g onderhoud
Voorjaars
onderhoud
Opmerk-
ing
Olie—eerste verversing X
Olie—periodieke verversing X X
Olie—peil controleren X
Veiligheidsschakelaars—controleren X X X X
Maaimes—controleren X X X
Rem—controleren X X X X
Chassis—smeren X X
Vakeronder
vuile, stof-
fige
omstandig-
heden
Schuimstof luchtfilter—onderhoud
pleger
X X
Papieren luchtfilter—Papiereinsatz
auswechseln
X
Bougie—controleren X X X
Drijfsnaren—controleren op
slijtage/scheurtjes
X
Benzin—aftappen X
Motor—buitenzijde reinigen X X
Maaierhuis—reinigen X X X
Afgeschilferde oppervlakken—lakken X
Accu—zuurcontroleren X X X X X
Accu—opladen, kabelslosmaken X
Brandsoffilter—vervangen X
Banden—spanning controleren X X X
Olie filer—vervangen X
Smering
Onderhoudsbeurt/Specificatie
Machine elke 25 bedrijfsuren of eenmaal per jaar
smeren, welk van de twee het eerst plaatsvindt. Onder
uiterst stoffige of zanderige omstandigheden vaker
smeren.
Vet-type: Universeel vet.
Hoe te smeren
1. Mesbediening (PTO) ontkoppelen, versnelling op
neutraal schakelen, parkeerrem bedienen en con-
tactsleutel op “OFF” draaien om motor te stop-
pen.
2. Smeerpunten met een doek reinigen. Eventueel
aan de voorzijde van de smeerpun(ten) aanwezige
lak afschrapen.
3. Een vetspuit op het smeerpunt zetten. Vet in de
smeerpunten pompen.
4. Eventueel overtollig vet afvegen.
Waar met vet bijvullen
1. Voorwielen smeren tot vet uit de lagers geperst
begint te worden (Afb. 15).
Bandenspanning
Onderhoudsbeurt/Specificatie
Luchtdruk in voor- en achterbanden zoals gespeci-
ficeerd onderhouden. Bandenspanning elke 25 uur of
jaarlijks, welk van de twee het eerst plaatsvindt, bij het
ventiel controleren. Banden controleren wanneer zij
koud zijn om de nauwkeurigste spanning af te lezen.
Stel de bandenspanning in op 12 psi (83 kPa) voor
voor- en achter bij tractors met de serienummers
9905000 en lager.
Stel de bandenspanning in op 20 psi (138 kPa)
(banden met de markeringen "Kenda", "Super
Turf") voor tractors met serienummers 9905001
en hoger.
Onderhoud
22
Afbeelding 15
Afbeelding 16
1. Ventiel
1
Rem
De rem zit rechts van de achteras, aan de binnenzijde
van de achterband (Afb. 17). Als de rem niet goed
tegenhoudt of de stopkracht te gering is, moet hij
bijgesteld worden.
Controleren van de rem
1. Machine op vlakke grond parkeren, mesbediening
(PTO) ontkoppelen, versnelling op neutraal
schakelen, parkeerrem bedienen en contactsdleu-
tel op “OFF” draaien om motor te stoppen.
2. Rijbedieningsdraad op "PUSH" zetten; zie Duwen
van machine met de hand.
3. Als de achterwielen geblokkeerd zijn, en over de
grond glijden wanneer men de tractor vooruit
duwt, is geen bijstelling vereist. Als de wielen
draaien, maar niet geblokkeerd worden, moet de
rem bijgesteld worden. Zie Afstellen van de rem.
Afstellen van de rem
(hiervoor is een 0,020 inch/5,08mm voelermaatje
nodig)
1. Rem controleren alvorens af te stellen; zie
Controleren van de rem.
2. Parkeerrem loszetten; zie Loszetten van parkeer-
rem.
3. Om de rem af te stellen moet u de splitpen verwi-
jderen en de stelschroef voor de remafstelling
lichtjes losdraaien (Afb. 16).
4. Voorzichtig een 0,020 inch/5,08mm voelermaatje
tussen de twee buitenste remblokken zetten
(Afb. 16).
5. Remstelmoer aantrekken tot enige weerstand
merkbaar is bij in en uitschuiven van voelermaat-
je. Doe de splitpen op zijn plaats terug.
6. Werking van rem opnieuw controleren; zie
Controleren van de rem.
BELANGRIJK: Wanneer de parkeerrem los-
gezet is, moeten de achterwielen ongehinderd
kunnen ronddraaien wanneer men de maaier
duwt. Als de speling van 0,020 inch/5,08mm niet
bereikt kan worden en de wielen niet ongehin-
derd ronddraaien, onmiddellijk uw servicedeal-
er raadplegen.
Onderhoud
23
Afbeelding 17
1. Remstelmoer
2. Splitpen.
Zekering
Onderhoudsbeurt/Specificatie
De electrische installatie wordt beveiligd door een zek-
ering. Deze vereist geen onderhoud, maar als de zeker-
ing echter doorbrandt kan de startmotor de motor niet
starten. Om de zekering te vervangen, deze uittrekken
(Afb. 18) om te verwijderen of te vervangen. Druk de
sekering naar beneden om deze te installeren.
Zekering: 10 A mespatroon.
Afbeelding 18
1. Zekering (verwijderd) 2. Vervangen
Koplampen
Specificatie: Gloeilamp #1156 autolamp.
Uitnemen van gloeilamp
1. Mesbediening (PTO) ontkoppelen, versnelling op
neutraal zetten, handrem bedienen en contactsleu-
tel op “OFF” draaien om motor te stoppen.
2. Motorkap openen. Kabelconnectors van beide
lamphouderklemmen aftrekken.
3. Lamphouder
1
/4 slag linksom draaien en uit de
reflector nemen (Afb. 19).
4. Gloelamp indrukken en linksom draaien tot hij
gestopt wordt (ong.
1
/4 slag) en gloeilamp uit
lamphouder nemen (Afb. 20).
Afbeelding 19
1. Lamphouder 4. Sleuven
2. Reflector 5. Klemmen
3. Lippen
Inzetten van de gloeilamp
1. De gloeilamp heeft metalen pennen opzij van zijn
voet. Pennen uitlijnen met de sleuven in de
lamphouder en voet in houder zetten (Afb. 20).
Gloeilamp induwen en rechtsom draaien tot hij
gestopt wordt.
2. De lamphouder heeft twee lippen (Afb. 19). De
lippen met de sleuven in de reflector uitlijnen,
lamphouder in reflector zetten en
1
/4 slag recht-
som draaien tot hij gestopt wordt.
Afbeelding 20
1. Gloeilamp 3. Lamphouder
2. Metalen pennen 4. Sleuven
3. De kabelconnectors op de klemmen van de
lamphouder duwen.
Onderhoud
24
3
2
5
5
1
4
4
3
2
2
1
4
4
Accu
Onderhoudsbeurt/Specificatie
Telkens vóór gebruik zuurpeil in accu controleren.
Accu altijd schoon en volledig geladen houden. Accu
en accukast met een papieren handdoek reinigen. Als
de accupolen gecorrodeerd zijn, deze reinigen met een
oplossing van vier delen water en één deel zuiver-
ingszout. Accupolen licht invetten om corrosie te ver-
mijden.
Spanning 12V, koudstartvermogen 160A
Uitbouwen van accu
1. Mesbediening (PTO) ontkoppelen, versnelling op
neutraal zetten, handrem bedienen en contactsleu-
tel op “OFF” draaien om motor te stoppen.
2. Zitplaats vooruit klappen om accu te kunnen zien.
3. Negatieve (zwarte) massakabel van accupool los-
maken (Afb. 21).
4. Rubber mof op positieve (rode) kabel omhoog
schuiven. Positieve (rode) kabel van accupool los-
maken (Afb. 21).
5. Accukast, accu en lange ontluchtingsbuis uit chas-
sis nemen (Afb. 22).
Inbouwen van accu
1. Accu in de accukast zetten en de ontluchtingsbuis
in het U-profiel en door de sleuf in de bodem van
de kast zetten (Afb. 22).
BELANGRIJK: In de uitsparing kijken waarin
de accukast in het chassis past, en het gat bij het
einde van de rechter chassisbalk waarnemen
(Afb. 22). De lange accu ontluchtingsbuis altijd
door het gat aanbrengen om te voorkomen dat
accuzuur de tractor en maaier corrodeert.
Afbeelding 22
1. Accu 4. Sleuf in accukast
2. Accukast 5. Gat in frame
3. Ontluchtingsbuis
2. Accukast en accu in chassis installeren (Afb. 22).
Zorgen dat het einde van de ontluchtingsbuis door
het gat in het frame geschoven is (Afb. 22).
3. De positieve (rode) kabel met de bout en vleugel-
moer op de positieve (+) accupool aansluiten
(Afb. 21). Rubber mof over de accupool schuiv-
en.
4. De negatieve (zwarte) kabel met de bout en
vleugelmoer op de negatieve (–) accupool
aansluiten (Afb. 21).
Controleren van zuurpeil
1. Zitplaats vooruit kantelen om accu te zien.
2. Naar de zijkant van de accu kijken. Het zuurpeil
Onderhoud
25
Afbeelding 20
1. Negatieve kabel (zwart) 4. Accukast
2. Rubber mof 5. Bout en vleugelmoer
3. Positieve kabel (rood)
5
1
3
2
4
moet tot de “BOVENSTE” lijn staan (Afb. 23).
Nooit het zuurpeil tot onder de “ONDERSTE”
lijn laten dalen (Afb. 23).
3. Als het zuurpeil laag is, de vereiste hoeveelheid
gedistilleerd water bijvullen; zie Accu met water
bijvullen.
Afbeelding 23
1. Vuldoppen 3. ONDERSTE lijn
2. BOVENSTE lijn
Accu met water bijvullen
De beste tijd om de accu met gedistilleerd water bij te
vullen is juist voordat men met de machine gaat
werken. Hierdoor wordt het water grondig met het
accuzuur gemengd.
1. Bovenkant van accu met papieren handdoek reini-
gen
2. Vuldoppen afschroeven (Afb. 23).
3. Langzaam gedistilleerd water in elke accucel
gieten tot het peil bij de “BOVENSTE” lijn
(Afb. 23) op de accubak staat.
BELANGRIJK: Accu niet overvullen omdat het
zuur (zwavelzuur) ernstige corrosie en beschadig-
ing van het chassis kan veroorzaken.
4. Vuldoppen op de accu terugschroeven.
Laden van accu
BELANGRIJK: Accu altijd onder volle lading
houden (soortelijk gewicht 1,260). Dit is speciaal
van belang om beschadiging van de accu bij tem-
peraturen onder 0˚C te voorkomen.
1. Accu uit chassis nemen, zie Uitbouwen van accu.
2. Zuurpeil controleren; zie Controleren van
zuurpeil.
3. Vuldoppen van accu afnemen en deze aansluiten
op een 3 à 4A laadapparaat aansluiten. Accu
opladen met een stroom van 4A of minder voor 4
uur (12 volt). Accu niet te hoog opladen.
Vuldoppen weer aanbrengen wanneer accu geheel
geladen is.
4. Accu in chassis installeren; zie Inbouwen van
accu
Bougie
Onderhoudsbeurt/Specificatie
Na elke 100 bedrijfsuren een nieuwe bougie
installeren. Bougie elke 25 bedrijfsuren controleren.
Controleren dat de luchtspleet tussen de midden- en
zij-electrode correct is alvorens de bougie te
installeren. Voor uitnemen en inzetten van bougie een
bougiesleutel gebruiken, en een voelermaatje voor
controleren en afstellen van de luchtspleet.
Type: Champion RC-12YC (of gelijkwaardig)
Luchtspleet: 0,762mm
Onderhoud
26
POTENTIEEL GEVAAR
Tijdens opladen geeft accu gassen af.
WAT KAN ER GEBEUREN
Accugassen kunnen exploderen.
HOE HET GEVAAR TE VERMIJDEN
Sigaretten, vonken en vlammen uit de
nabijheid van de accu weren.
WAARSCUWING
2
1
3
Uitnemen van bougie
1. Mesbediening (PTO) ontkoppelen, versnelling op
neutraal zetten, handrem bedienen en contactsleu-
tel op “OFF” draaien om motor te stoppen.
2. Motorkap openen.
3. Kabel van bougie losmaken (Afb. 24). Nu omge-
ving van bougie reinigen om te voorkomen dat
vuil in de cilinder terecht komt en zo schade
veroorzaken kan.
4. Bougie en metalen onderlegring uitnemen.
Afbeelding 24
1. Bougiekabel 2. Bougie
Controleren van bougie
1. In het midden van de bougie kijken (Afb. 25). Als
op isolatie een lichtbruine of grijze kleur te zien
is, werkt de motor correct. Een zwarte aanslag op
de isolatie betekent meestal dat het luchtfilter vuil
is.
BELANGRIJK: Nooit de bougie reinigen.
Bougie altijd vervangen wanneer hij een zwarte
aanslag of versleten electroden heeft, met een
laagje olie bedekt is of scheurtjes vertoont.
2. De afstand tussen midden- en zij-electrode con-
troleren (Afb. 25). Zij-electrode (Afb. 25) buigen
als afstand niet correct is.
Afbeelding 25
1. Isolatie van middenelectrode 3. Luchtspleet (niet op schaal)
2. Zij-electrode
Inzetten van de bougie
1. Bougie en metalen onderlegring inzetten.
Verzekeren dat de luchtspleet correct ingesteld is.
2. Bougie aantrekken tot 15 ft-lb (20,4 Nm).
3. Kabel op bougie aansluiten (Afb. 24).
4. Motorkap sluiten.
Onderhoud
27
2
1
2
1
3
.762 MM
Brandstoftank
Aftappen van brandstoftank
1. Machine zodanig parkeren dat de linkervoorkant
iets lager staat dan de rechterkant om te zorgen
dat de brandstotank geheel geleegd wordt. Dan
mesbediening (PTO) ontkoppelen, versnelling op
neutraal zetten, handrem bedienen en contactsleu-
tel op “OFF” draaien om motor te stoppen.
2. Motorkap openen.
3. De einden van de slangeklem samenknijpen en
deze langs de benzineleiding omhoog naar de tank
toe schuiven (Afb. 26).
4. Brandstofleiding van filter aftrekken (Afb. 26) en
benzine in een benzinebus of aftapbak laten
lopen.
Opm: Dit is het beste ogenblik om een nieuw
brandstoffilter te installeren omdat de tank
leeg is.
5. Brandstofleiding op filter zetten. Slangeklem
dicht naar het filter toe schuiven om de leiding op
het filter te bevestigen.
Afbeelding 26
1. Slangeklem 3. Filter
2. Brandstofleiding
Brandstoffilter
Onderhoudsbeurt/Specificatie
Brandstoffilter elke 100 bedrijfsuren vervangen of
jaarlijks, welk van de twee het eerst plaatsvindt.
Vervangen van brandstoffilter
De beste tijd om het brandstoffilter (Afb. 25) te ver-
vangen is wanneer de tank leeg is. Nooit een vuil, van
de leiding afgenomen filter weer installeren.
1. Mesbediening (PTO) ontkoppelen, versnelling op
neutraal zetten, handrem bedienen en contactsleu-
tel op “OFF” draaien om motor te stoppen.
2. Motorkap openen.
3. De einden van de slangeklemmen samenknijpen
en deze van het filter vandaan schuiven (Afb. 26).
4. Filter uit de brandstofleiding nemen.
5. Een nieuw filter installeren en de slangeklemmen
dicht bij het filter zetten.
6. Motorkap sluiten.
Onderhoud
28
2
1
3
POTENTIEEL GEVAAR
Onder bepaalde omstandigheden is ben-
zine uiterst brandbaar en zeer explosief.
WAT KAN ER GEBEUREN
Brand of explosie van benzine kan u en
anderen branden en beschadiging van
eigendom veroorzaken.
HOE HET GEVAAR TE VERMIJDEN
Benzine uit brandstoftank aftappen wan-
neer de motor koud is. Dit buiten in een
open ruimte doen. Eventueel gemorste
benzine opvegen.
Nooit benzine aftappen bij een open
vlam of waar benzinedampen door een
vonk ontstoken kunnen worden.
Nooit een sigaret, sigaar of pijp roken.
GEVAARLIJK
Luchtfilter
Onderhoudsbeurt/Specificatie
Schuimstofelement: na elke 25 bedrijfsuren vervangen.
Papieren element: Elke 100 bedrijfuren of jaarlijks ver-
vangen, welk van de twee het eerst plaatsvindt.
Opm: Luchtfilter vaker onderhouden (elke paar
uur) als bedrijfsomstandigheden uiterst
stoffig of zanderig zijn.
Uitnemen van schuimstof en papieren ele-
ment
1. Mesbediening (PTO) ontkoppelen, versnelling op
neutraal zetten, handrem bedienen en contactsleu-
tel op “OFF” draaien om motor te stoppen.
2. Motorkap openen.
3. Omgeving van luchtfilter reinigen om te
voorkomen dat vuil de motor binnendringt en
schade veroorzaakt. Knop losschroeven en lucht-
filterdeksel afnemen (Afb. 27).
Afbeelding 27
1. Knop 2. Luchtfilterdeksel
4. Schuimelement voorzichtig van papieren element
af schuiven (Afb. 28).
Afbeelding 28
1. Schuimstofelement 2. Papieren element
Afbeelding 29
1. Rubber moer 2. Papieren element
5. Rubber moer losschroeven en papieren element
afnemen (Afb. 29).
Reinigen van schuim- en
papieren element
1. Schuimelement
A. Schuimstofelement in vloeibare zeep en warm
water wassen. Wanneer element schoon is,
grondig uitspoelen.
B. Element drogen door in een schone doek uit te
knijpen.
Onderhoud
29
2
1
2
1
2
1
C. 25 à 50cc olie op het element aanbrengen
(Afb. 31). Element knijpen om olie te verde-
len.
BELANGRIJK: Schuimstofelement vervangen als
het gescheurd of versleten is.
2. Papieren element
A. Element licht op een glad oppervlak afkloppen
om stof en vuil te verwijderen (Afb. 30).
B. Element inspecteren op scheurtjes, olieaanslag
en beschadiging van rubber afdichting.
BELANGRIJK: Reinig het papieren element
nooit met behulp van onder druk staande lucht
of vloeistoffen, zoals oplosmiddelen, gas of kero-
sine. Vervang het papieren element als het
beschadigd is of niet grondig gereinigd kan
worden.
Inzetten van schuimstof- en papieren
element
BELANGRIJK: Om beschadiging van de motor te
voorkomen, deze altijd laten werken met het com-
plete schuimstof- en papieren luchtfilter gemon-
teerd.
1. Schuimstofelement voorzichtig over papieren ele-
ment heen schuiven (Afb. 28).
2. Complete luchtfilter op lange stang schuiven. Nu
rubber moer handvast tegen luchtfilter aan
schroeven (Afb. 29).
Opm: Zorgen dat rubber afdichting vlak tegen grond-
plaat van luchtfilter aan zit.
3. Luchtfilterdeksel en knop aanbrengen (Afb. 27).
Knop stevig aantrekken.
4. Motorkap sluiten.
Onderhoud
30
Afbeelding 30
1. Schuimelement 2. Olie
1
2
Afbeelding 31
1. Papieren element 2. Rubber afdichting
2
1
Motorolie
Onderhoudsbeurt/Specificatie
Olie verversen:
Na de eerste 5 bedrijfsuren
Elke 25 bedrijfsuren.
Opm: Olie vaker verversen wanneer bedrijfsom-
standigheden uiterst stoffig of zanderig
zijn.
Olietype: Reinigende olie (API service SF, SG of SH)
Capaciteit tandwielkast 1400cc/1,4 l als het filter niet
vervangen wordt. 1700cc/1,7 l als het filter
vervangen wordt.
Viscositeit: Zie onderstaande tabel
OLIE MET DEZE SAE VISCOSITEIT GEBRUIKEN
Controleren van oliepeil
1. Machine op vlakke grond parkeren, mesbediening
(PTO) ontkoppelen, versnelling op neutraal
zetten, handrem bedienen en contactsleutel op
“OFF” draaien om motor te stoppen.
2. Motorkap openen.
3. Omgeving van oliepeilstok reinigen (Afb. 32)
zodat geen vuil in het vulgat kan vallen en de
motor beschadigt.
4. Peilstok uitschroeven en metalen einde schoon-
vegen (Afb. 32).
5. Peilstok geheel op vulpijp vastschroeven (Afb.
32). Peilstok weer losschroeven en naar metalen
einde kijken. Als oliepeil laag is, langzaam slechts
genoeg olie in de vulpijp gieten om het peil tot het
“FULL” streepje te laten stijgen.
BELANGRIJK: Carter niet met te veel olie
vullen, anders kan de motor beschadigd wor-
den.
Olie verversen/aftappen
1. Motor starten en vijf minuten laten lopen.
Hierdoor wordt de olie opgewarmd en kan beter
uitlopen.
2. Machine zodanig parkeren dat de rechtervoorkant
iets lager staat dan de linkerkant om te zorgen dat
olie geheel afgetapt wordt. Dan mesbediening
(PTO) ontkoppelen, versnelling op neutraal
zetten, handrem bedienen en contactsleutel op
“OFF” draaien om motor te stoppen.
3. Motorkap openen.
4. Een bak onder de olie peilstok-/vulpijp plaatsen
en aftapplug uitnemen (Afb. 33).
5. Wanneer de olie geheel uitgelopen is, aftapplug
terugzetten.
Opm: Olie bij een erkend recyclagecentrum
afleveren.
6. Vervanging van het oliefilter
7. Langzaam ongeveer 80% van de gespecificeerde
Onderhoud
31
–29 –18 –7 4 16 27 38
¡C
Synthetique 5W, 20, 5W30
5W-30, 10W-30
SAE 30
Afbeelding 32
1. Oliepeilstok 3. Vulpijp
2. Metalen einde
3
1
2
hoeveelheid olie in de vulpijp gieten (Afb. 33).
Dan oliepeil controleren, zie Controleren van
oliepeil.
Afbeelding 33
1. Olieaftapplug 2. Oliepijlstok/vulpijp
Servicebeurt/Specificatie
Vervang het oliefilter na elke 50 uur of bij elke tweede
olieverversing.
Attentie: Vervang het oliefilter vaker wanneer
in bijzonder stoffige of zandige omstandigheden
wordt gewerkt.
1. Laat de olie uit de motor weglopen: zie de sectie
"olieverversing/aftapping".
2. Verwijder het oude filter en veeg de pakking van
de filteradapter (Afb. 34A) schoon.
3. Voorzie de rubberpakking van het vervangingsfil-
ter van een dun laagje verse olie (Afb. 34A).
4. Monteer het vervangingsfilter op de filter-
adapter. Draai het oliefilter met de wijzers van
de klok mee tot de rubberpakking contact
maakt met de filteradapter en draai het filter
vervolgens nog een halve slag vaster (Afb.
34A).
5. Langzaam ongeveer 80% van de gespeci-
ficeerde hoeveelheid olie in de vulpijp gieten
(Afb. 32). Dan oliepeil controleren, zie
Controleren van oliepeil.
Onderhoud
32
1
2
Afb. 34A
1. Oliefilter 3. Adapter
2. Pakking
1
2
3
Onderhoud
33
Maaimes
Om de hoogste maaikwaliteit te verzekeren, mes(sen)
scherp houden. Voor gemakkelijker slijpen en verwis-
selen, wordt aanbevolen een extra mes in huis te
hebben.
Inspecteren van de mes(sen)
1. Maaier uitbouwen, zie Uitbouwen van maaier.
2. Snijranden inspecteren (Afb. 34). Als de randen
niet scherp zijn of inkepingen vertonen, mes(sen)
afnemen en slijpen; zie Slijpen van de mes(sen).
3. Mes(sen) inspecteren, speciaal het gebogen deel
(Afb. 34). Als men beschadiging, slijtage of het
begin van een barst op deze plaats constateert
(Afb. 34), onmiddellijk een nieuw mes monteren.
Demonteren van mes
1. Maaier uitbouwen; zie Uitbouwen van maaier.
2. Maaier voorzichtig kantelen.
3. Verwijder de bout (5/8" sleutel), de gegolfde vol-
gring en het mes (Afb. 36). U kunt een blok hout
tussen het mes en de maaier steken om het mes
vast te zetten terwijl u de bout verwijdert.
4. Alle onderdelen inspecteren. Als een defect of
beschadiging geconstateerd wordt, nieuwe
onderdelen monteren.
Afbeelding 35
1. Bout
2. Mes
3. As
4. Gegolfde volgring
5. Versteviger (uitsluitend Recycler)
1. Snijrand 3. Slijtage/barstvorming
2. Gebogen deel
Afbeelding 34
2
1
3
POTENTIEEL GEVAAR
Een mes dat versleten of beschadigd is kan
breken en delen kunnen weggeslingerd wor-
den en omstanders of uzelf raken terwijl u
met de maaier werkt.
WAT KAN ER GEBEUREN
Weggeslingerde mesdelen kunnen u of
omstanders ernstig verwonden of doden.
HOE HET GEVAAR TE VERMIJDEN
Mes periodiek op slijtage en beschadiging
controleren. Als een mes versleten of
beschadigd is, dit onmiddellijk vervangen.
WAARSCHUWING
4
5
2
3
1
Onderhoud
34
Slijpen van de mes(sen)
1. De snijrand aan beide einden van het mes met een
vijl slijpen (Afb. 36). De oorspronkelijke hoek
handhaven. Het mes blijft in evenwicht als aan
beide einden evenveel materiaal verwijderd
wordt.
2. Evenwicht van het mes controleren door het op
een mesbalanceerder te zetten (Afb. 37). Als het
mes horizontaal blijft staan, is het in evenwicht en
mag dan gebruikt worden. Als het mes niet in
evenwicht is, een weinig metaal van de achterrand
van het mes afvijlen. Deze procedure herhalen tot
evenwicht hersteld is.
Montage van de mes(sen)
1. Mes, meshouder, schotelring (holle zijde naar mes
toe gericht) en mesbout monteren (Afb. 35).
BELANGRIJK: Het gebogen deel van het mes
moet naar het binnenste van de maaier toe
wijzen om juist maaien te verzekeren.
2. Mesbout tot een koppel van 61–81 Nm (45–60
ft-lb) aantrekken.
Uitbouwen van maaier
1. Machine op vlakke grond parkeren, mesbediening
(PTO) ontkoppelen, versnelling op neutraal
zetten, handrem bedienen en contactsleutel op
“OFF” draaien om motor te stoppen.
2. Sleutel uit contactslot nemen en kabel van bougie
losmaken.
3. Maaihoogtehendel (dekhef) op stand “D” zetten.
4. Maaihoogte hefveer van zijn bevestigingsbout
afnemen (Afb. 38), met behulp van de met de
maaier meegeleverde veertrekker. De veer zit
tussen het frame en rechterachterwiel.
Afbeelding 36
1. Onder oorspronkelijke hoek slijpen
1
Afbeelding 37
1. Mes 2. Balanceerder
1
2
5. De maaihoogtehendel (dekhef) op stand “A”
zetten.
6. Maak de kabel van de messenbesturing (aftakas)
aan het ring-uiteinde los van de veer van de vri-
jlooppoelie (Afb. 39.
Afbeelding 39
1. Kabel messenbesturing (aftakas)
2. Ring-uiteinde
3. Veer vrijlooppoelie
4. Contramoer
5. Bevestigingsbeugel
7. Verwijder de contramoer van de kabel van de
messenbesturing (aftakas) op de bevestigings-
beugel. Schuif de kabel van de beugel (Afb. 40).
8. Haal de kabel weg en leg deze in het frame-rail
zodat deze niet tussen de aandrijfriemen of
poelies kan komen.
9. Bouten en borgmoeren verwijderen en de twee
maaierdraaipuntbeugels van de vooras 40).
Afbeelding 40
1. Maaierdraaipuntbeugels
2. Bouten 5/16-18 x2-1/2”
3. Borgmoeren
Onderhoud
35
Afbeelding 38
1. Veer 3. Veertrekker
2. Bout
1
2
3
POTENTIEEL GEVAAR
De maaihoogtehendel (dekhef) wordt
door een veer gespannen.
WAT ER KAN GEBEUREN
Tijdens uitbouwen van de maaier kan dit
veerbekrachtigde mechanisme plotseling
losschieten en u of iemand anders ver-
wonden.
HOE HET GEVAAR TE VERMIJDEN
De maahoogtehendel (dekhef) op stand
“D” zetten en de hefveer afnemen om de
veer te ontspannen.
ATTENTIE
2
1
3
Afbeelding 41
1. Splitpen en volgring
2. Lange stang
3. Beugel niveauregeling
4. Maaierbevestiging
10. De splitpen en ring bovenaan de maaiervlakstel-
beugel verwijderen (Afb. 41). Dan beugel van
montagepen afschuiven. Deze stap nu aan andere
zijde van maaier uitvoeren.
11. Verwijder de splitpen en de volgring van de
beugel voor de niveauregeling van de maaier
(Afb. 41). Schuif de beugel van de bevestig-
ingspin. Bevestig de volgring en splitpen voor
opslag.
12. Draai de beugel voor de niveauregeling omhoog
naar het frame en haak de lange stang in één van
de daarvoor bestemde gaten. Borg de lange stang
met behulp van de volgring en splitpen. Herhaal
dit aan de andere zijde van de maaier.
13. Zet de maaihoogte-hendel (ophalen messenkooi)
in de "D"-positie. Haak de liftveer in de opsluit-
bout voor opslag. (Afb. 38).
14. Maaiersnaar van onderste motorpoelie afnemen
(Afb. 42). Als men voorzichtig te werk gaat, kan
men de snaargeleider(s) juist ver genoeg van de
poelie weg forceren om de snaar af te nemen. Als
het te moeilijk is de snaar te verwijderen, de
bevestigingsbouten en -moeren van de snaargelei-
ders verwijderen.
BELANGRIJK: De snaargeleider(s) niet van de
poelie weg buigen omdat de snaar dan niet juist
kan functioneren wanneer de maaier later weer
ingebouwd is.
Afbeelding 42
1. Maaiersnaar 3. Snaargeleiders
2. Motorpoelie
15. De voorwielen geheel naar links draaien. De
maaier naar rechts uitschuiven om uitbouwen
te voltooien.
Inbouwen van de maaier
1. Maaier op vlakke grond parkeren, mesbediening
(PTO) ontkoppelen, versnelling op neutraal
zetten, handrem bedienen en contactsleutel op
“OFF” draaien om motor te stoppen.
2. Sleutel uit contactslot nemen en kabel van bougie
losmaken.
3. Voorwielen geheel naar links draaien en maaier
vanaf de rechterkant onder het chassis schuiven.
4. Maaiersnaar op onderste motorpoelie aanbrengen
(Afb. 42). Als men voorzichtig te werk gaat kan
men de snaargeleider(s) juist ver genoeg van de
poelie weg forceren om de snaar aan te brengen.
Als het te moeilijk is de snaar aan te brengen, de
bevestigingsbouten en -moeren van de snaargelei-
ders loszetten.
BELANGRIJK: De snaargeleiders niet van de
poelie weg buigen. De snaargeleider moet
3,2mm van de rand van de poelie vandaan staan
om de snaar tijdens werken op de poelie te
Onderhoud
36
1
2
4
1
3
3
1
3
2
houden. Er moet maximaal 3.2 mm ruimet zijn
tussen de snaargeleider(s) en de poelie om de
riem tijdens gebruik op de poelie te houden. De
snaargeleider mag de poelie niet aanraken.
5. Maaierdraaipuntbeugels met bouten en borgmo-
eren op de vooras monteren (Afb. 43).
Afbeelding 43
1. Maaierdraaipuntbeugels
2. Bouten 5/16-18 x2-1/2”
3. Bo
6. Maaihoogtehendel (dekhef) op stand “A” zetten.
7. Einde van de lange stang door gat in maaierhoud-
er schuiven (Afb. 44). Ring en splitpen monteren
om stang op zijn plaats te bevestigen. Deze stap
nu aan de andere kant van de maaier uitvoeren.
8. De vlakstelbeugel met sleuf op de pen van de
maaihoogte-arm monteren (Afb. 44). Ring en
splitpen monteren om de maaier vast te zetten.
Deze stap nu aan de andere kant van de maaier
uitvoeren.
Afbeelding 44
1. Splitpen en ring 3. Vlakstelbeugel
2. Lange stang 4. Maaierhouder
9. Kijk onder de tractor en haal de kabel van de
messenbesturing (aftakas) los die zich in het
frame-rail bevindt.
10. Verwijder de eerste contramoer en draai de
tweede contramoer helemaal op de kabel van de
messenbesturing (aftakas). Steek de kabel door de
opening in de beugel van de messenkooi en draai
de tweede contramoer op de kabel (Afb. 45).
11. Haak het uiteinde van de kabel van de messenbes-
turing (aftakas) aan de veer van de vrijlooppoelie
(Afb. 45).
Onderhoud
37
4
3
2
1
1
2
1
3
Afbeelding 45
1. Kabel messenbesturing
2. Opening bevestigingsbeugel
3. Ring-uiteinde kabel
4. Contramoer
12. Schakel de hendel in voor de messenbesturing
(aftakas) op het instrumentenpaneel. Meet de afs-
tand tussen de twee haakeinden van de veervan de
vrijlooppoelie (Afb. 46). Stel de contramoeren
zodanig af dat u een afstand van 150mm krijgt
(Afb. 46).
13. Haal de contramoeren goed aan en schakel de
messenbesturing (aftakas) uit.
Afbeelding 46
1. Kabel messenbesturing
2. Contramoer
3. Veer vrijlooppoelie
14. Maaihoogtehendel (dekhef) op stand “D” zetten
om montage van de hefveer te vergemakkelijken.
15. Hefveer op bevestigingsbout vasthaken (Afb. 39)
met behulp van de met de machine meegeleverde
veertrekker.
16. Dwarsvlakstelling van maaier controleren; zie
Dwarsvlakstellen van maaier.
Mesdrijfsnaar
Verwijderen van mesdrijfsnaar
1. Maaier uitbouwen; zie Uitbouwen van maaier.
2. Montageschroeven van poeliekappen en
poeliekappen zelf van beide mespoelies verwij-
deren (Afb. 47).
3. Bevestigingsbout en moer van tussenpoelie en
snaargeleider loszetten, maar niet afnemen
(Afb. 47).
4. Snaar van poelies afnemen.
Onderhoud
38
Installeren van mesdrijfsnaar
1. Nieuwe snaar rond mespoelies en onder de
snaargeleider op de tussenpoelie installeren.
2. Snaargeleider van tussenpoelie zodanig plaatsen
dat hij naar links wijst, onder 90˚ met de tussen-
poelie-arm (Afb. 47). Montagebout en borgmoer
waarmee tussenpoelie en snaargeleider bevestigd
zijn, aantrekken.
3. Linker en rechter poeliekap met de mon-
tageschroeven installeren (Afb. 47).
4. Maaier inbouwen, zie Inbouwen van de maaier
Afbeelding 47
Bovenaanzicht
1. Poeliekap 3. Mesdrijfsnaar
2. Stand van
tussenpoeliesnaargeleider
Dwarsvlakstellen van maaier
De maaiermessen moeten in dwarsrichting vlak staan.
Telkens wanneer men de maaier inbouwt of wanneer
men ongelijkmatig maaien van het gras constateert,
dwarsvlakstelling controleren. Alvorens de maaier vlak
te stellen, de voor- en achterbanden oppompen tot 0,85
bar (12,5 psi).
1. Machine op vlakke grond parkeren, mesbediening
(PTO) ontkoppelen, versnelling op neutraal
zetten, handrem bedienen en contactsleutel op
“OFF” draaien om motor te stoppen.
2. Sleutel uit contactslot nemen en kabel van bougie
losmaken.
3. Maaihoogtehendel (dekhef) op stand “C” zetten.
4. Messen voorzichtig in dwarsstand draaien
89). Afstand tussen buitenste snijranden en
vlakke grond meten (Afb. 48). Als beide maten
meer dan 4,762mm met elkaar verschillen, is
bijstelling noodzakelijk; zie stap 5 en 6.
5. Splitpen en ring van vlakstelbeugel afnemen
(Afb. 49). Voor vlakstellen van mes(sen), vlak-
stelbeugel op een ander gat zetten en ring en split-
pen weer monteren (Afb. 49). Een gat vooruit ver-
mindert de hoogte en een gat achteruit ver-
meerdert de hoogte. Deze procedure nu aan de
andere kant uitvoeren.
Afbeelding 48
1. Messen in dwarsstand 3. Hier meten
2. Buitenste snijranden
Onderhoud
39
1
3
3
2
2
1
2
90°
3
1
Afbeelding 49
1. Splitpen en ring 3. Voorste gat
2. Vlakstelbeugel 4. Achterste gat
6. Nu meshelling in lengterichting controleren, zie
Meshelling in lengterichting.
Meshelling in lengterichting
Telkens wanneer men de maaier inbouwt, meshelling
in lengterichting controleren. Alvorens de helling te
controleren, voor- en achterbanden oppompen tot 0,85
bar (12,5 psi). Als de voorkant van de maaier meer
dan 4,72 mm lager dan de achterkant staat, de
meshelling als volgt bijstellen:
1. Machine op vlakke grond parkeren, mesbediening
(PTO) ontkoppelen, versnelling op neutraal
zetten, handrem bedienen en contactsleutel op
“OFF” draaien om motor te stoppen.
2. Sleutel uit contactslot nemen en kabel van bougie
losmaken.
3. Dwarsvlakstelling van messen controleren als
men dit niet reeds gedaan heeft, zie
Dwarsvlakstellen van maaier.
4. Maaihoogtehendel (dekhef) op stand “C” zetten.
5. Meshelling in lengterichting controleren door de
afstand tussen de onderkant van de maaier (mid-
den voor en midden achter) en de vlakke grond te
meten (Afb. 50). Als de voorkant van de maaier
meer dan 4,762mm lager staat dan de achterkant,
moet dit bijgesteld worden; zie stap 4–10.
Afbeelding 50
1. Stelblok 3. Splitpen en ring
2. Lange stang 4. Maaierhouder
6. Lengte van de stang die aan de voorkant van het
stelblok aan de zijden van het chassis naar buiten
steekt meten (Afb. 51). Als deze lengte niet
15,875 mm bedraagt, de splitpen en ring van het
einde van de stang verwijderen (Afb. 51) en stang
draaien tot de lengte 15,875mm bedraagt. Dan
einde van stang in gat in maaierhouder monteren
en op zijn plaats bevestigen met de ring en split-
pen. Deze procedure nu aan de andere kant van de
maaier uitvoeren.
Onderhoud
40
4
2
3
1
4
2
3
1
15.875 mm
7. Draai de bevestigingsbouten van de voorste
scharnierplaat lichtjes los om de hellingshoek
tussen de voorste en achterste messen af te stellen
Afb. 52).
Afbeelding 51
1. Midden voor meten 2. Midden achter meten
8. Verdraai de borgmoeren op de oogbout om de
afstelling te wijzigen Afb. 52). Om de voorkant
van de maaier hoger te zetten, draait u de borgmo-
eren van de oogbouten verder aan. Om de
voorkant van de maaier lager te zetten, draait u de
borgmoeren van de oogbouten losser.
9. Nadat beide borgmoeren van de oogbouten zijn
gelijkgesteld, controleert u nogmaals de helling-
shoek van voor naar achter. Stel de oogbouten
verder af totdat het uiteinde van het voorste mes
0–0,2mm lager is dan het uiteinde van het achter-
ste mes Afb. 52).
10. Als de hellingshoek van voor naar achter correct
is, haalt u de bevestigingsbouten van de scharnier-
platen aan (Afb. 52).
Afbeelding 52
1. Bevestigingsbout draaipunt
2. Oogbout borgmoer
11. Wanneer de helling in lengterichting correct is,
dwarsvlakstelling van maaier opnieuw control-
eren; zie Dwarsvlakstellen van maaier.
12. Kabel weer op bougie aansluiten.
Onderhoud
41
2
1
2
1
2
1
1
Onderhoud
42
Het wassen van de onderzijde
van de maaier
Telkens als u de maaier gebruikt heeft, moet u de
onderkant van de maaier afspoelen om te voorkomen
dat grasresten zich op kunnen hopen. Door het appa-
raat schoon te houden krijgt u de beste vermaling en
afvoer van het gras.
1. Parkeer de machine op een hard en horizontaal
oppervlak, schakel de aftakas uit en zet de con-
tactschakelaar in de “OFF/AF” positie om de
motor te stoppen.
2. Sluit de koppeling (niet bijgeleverd) aan op de
doorspoelaansluiting op de maaier en draai de
watertoevoer helemaal open (Afb. 53).
3. Laat de maaier zakken tot de laagste maaihoogte.
4. Neem plaats op de stoel en start de motor. Schakel
de aftakas in en laat de motor circa één tot drie
minuten lang draaien.
5. Schakel de aftakas uit en zet de contactschakelaar
in de “OFF/AF” positie om de motor te stoppen.
6. Zet de kraan dicht, verwijder de koppeling van de
reinigingskoppeling en van de slang.
7. Laat de maaier nogmaals circa één tot drie
minuten lang draaien om het overtollige water te
verwijderen.
Afbeelding 53
1. Doorspoelaansluiting
2. Koppeling (niet bijgeleverd)
3. Slangen
POTENTIEEL GEVAAR
Als een reinigingskoppeling defect is of ont-
breekt dan kunt u en anderen mogelijk te
maken krijgen met weggeslingerde voorwer-
pen of met de messen in contact komen.
WAT ER KAN GEBEUREN
Contact met weggeslingerd afval of met de
messen kan verwondingen veroorzaken met
mogelijk dodelijke afloop.
HOE HET GEVAAR TE VERMIJDEN
Vervang defecte of ontbrekende reinig-
ingskoppelingen onmiddellijk, voordat u de
maaier opnieuw gaat gebruiken.
Dicht eventuele gaten in de maaier met
behulp van bouten en borgmoeren.
Steek uw handen of voeten nooit onder de
maaier of door openingen in de maaier.
WAARSCHUWING
Reiniging en stalling
1. Schakel de aftakas uit, activeer de parkeerrem en
zet de ontstekingsschakelaar op "OFF/UIT" om de
motor uit te schakelen. Verwijder de sleutel.
2. Verwijder grassnippers, vuil en aanslag van de
externe onderdelen van de gehele machine, met
name de motor. Verwijder vuil en snippers van de
buitenkant van de cilinderkop-ribben van de
motor en van de aanblazerbehuizing.
BELANGRIJK: U kunt de machine wassen
met een mild reinigingsmiddel en water. WAS
DE MACHINE NIET MET EEN
HOGEDRUKSPUIT. Hierdoor kan het elek-
trisch systeem worden beschadigd of het nodi-
ge vet op wrijvingspunten worden wegge-
spoeld. Voorkom het overtollig gebruik van
water, met name bij het bedieningspaneel, de
lampen, de motor en de accu.
3. Controleer de remmen; zie Remmen.
4. Voer onderhoud uit aan het luchtfilter; zie
Luchtfilter.
5. Smeer het chassis; zie Smering.
6. Ververs de olie van het carter; zie Motorolie.
7. Verwijder de bougie(s) en controleer hun conditie;
zie Bougie. Als de bougie(s) van de motor is/zijn
verwijderd, giet u twee eetlepels olie in de
bougieopening. Gebruik nu de elektrische start-
motor om de motor te starten en de olie in de
cilinder te verspreiden. Plaats de bougie(s). Sluit
de bougiekabel niet aan op de bougie(s).
8. Haal de accu van het chassis, controleer het elek-
trolytpeil en laad hem volledig op; zie Accu. Sluit
de accukabels niet aan op de accupolen tijdens
stalling
BELANGRIJK: De accu dient volledig opge-
laden te zijn om te voorkomen dat deze bevri-
est en schade ondervindt van temperaturen
onder 32°F (0°C).
Een volledig opgeladen accu behoud zijn lading
gedurende circa 50 dagen bij temperaturen onder
40°F (4°C). Als de temperaturen boven 40°F
(4°C) zijn, dient u de accu om de 30 dagen op te
laden en het waterpeil te controleren.
9. Controleer de bandenspanning; zie
Bandenspanning.
10. Bij langdurig stallen (langer dan 90 dagen) voegt
u een stabilisator/conditioner-vloeistof toe aan de
brandstoftank (8 ml per liter).
A. Laat de motor draaien om de geconditioneerde
brandstof door het brandstofsysteem te ver-
spreiden (5 minuten).
B. Schakel de motor uit, laat hem afkoelen en tap
de brandstoftank af; zie Brandstoftank, of
gebruik de motor totdat deze wordt uit-
geschakeld.
C. Start de motor opnieuw en laat deze draaien
totdat hij stopt. Herhaal dit met de "CHOKE"
ingeschakeld, totdat de motor niet meer start.
D. Voer de brandstof op verantwoorde wijze af of
gebruik deze binnen 90 dagen voor andere
toepassingen. Afvoeren/hergebruiken conform
plaatselijk geldende regels.
11. Controleer alle bouten, moeren en schroeven en
haal ze aan. Herstel of vervang eventuele
beschadigde of defecte onderdelen.
12. Lak alle krassen of blank metalen oppervlakken.
Lak is verkrijgbaar via uw Geautoriseerde Service
Dealer.
13. Stal de machine in een schone, droge garage of
opslagplaats. Verwijder de sleutel uit het contact
en bewaar deze op een gemakkelijk terug te vin-
den plaats. Dek de machine af om hem te bescher-
men en schoon te houden.
Onderhoud
43
44
PROBLEEM MOGELIJKE OORZAKEN OPLOSSING
Startermotor start motor niet. 1. Mesbediening (PTO) is
GEKOPPELD.
2. Parkeerrem niet bediend.
3. Accu is ontladen.
4. Electrische aansluitingen
gecorrodeerd of los.
5. Zekering doorgebrand.
6. Relais of schakelaar defect.
1. Mesbedieningshendel (PTO) op
DISENGAGED (ontkoppeld)
zetten.
2. Parkeerrem bedienen.
3. Accu opladen.
4. Electrische aansluitingen op
goed contact controleren.
5. Zekering vervangen.
6. Erkende servicedealer
raadplegen.
Motor slaat niet aan, moeilijk te
starten of blijft niet lopen.
1. Bediener zit niet op zitplaats.
2. Brandstoftank leeg.
3. Luchtfilter vuil.
4. Bougiekabel los of niet
aangesloten.
5. Bougie geput, vuil of
luchtspleet incorrect.
6. Choke wordt niet gesloten.
7. Vuil in brandstoffilter.
8. Stationair toerental te laag of
mengsel incorrect.
9. Vuil, water of oude benzine in
brandstofsysteem.
1. Op zitplaats gaan zitten.
2. Tank met benzine vullen.
3. Luchtfilterelement reinigen of
vervangen.
4. Kabel op bougie aansluiten.
5. Nieuwe bougie met correcte
luchtspleet monteren.
6. Gasklepkabel bijstellen
7. Brandstoffilter vervangen.
8. Stationairtoerental en-mengsel
op carburateur bijstellen.
9. Eerkende servicedealer
raadplegen.
Motor verliest kracht. 1. Motor te zwaar belast.
2. Luchtfilter vuil.
3. Oliepeil in carter laag
4. Koelribben en luchtkanalen
onder motorventilatorhuis
verstopt.
5. Bougie geput, vuil of
luchtspleet incorrect.
6. Ontluchtingsgaatje in
brandstoftankdop verstopt.
7. Vuil in brandstoffilter.
8. Vuil, water of oude brandstof in
brandstofsysteem.
1. Op lagere versnelling schakelen
om rijsnelheid te verminderen.
2. Luchtfilterelement reinigen.
3. Olie in carter bijvullen.
4. Verstopping uit koelribben en
luchtkanalen verwijderen.
5. Nieuwe bougie met correcte
luchtspleet monteren.
6. Brandstofdop reinigen of
vervangen.
7. Brandstoffilter vervangen.
8. Erkende servicedealer
raadplegen.
Storingzoeken
Onderhoud
45
PROBLEEM MOGELIJKE OORZAKEN OPLOSSING
Motor oververhit. 1. Motor overbelast.
2. Oliepeil in carter laag.
3. Koelribben en luchtkanalen
onder motorventilatorhuis
verstopt.
1. Op lagere versnelling schakelen
om rijsnelheid te verminderen.
2. Olie in carter bijvullen
3. Verstopping van koelribben of
luchtkanalen verwijderen.
Abnormale trilling. 1. Maaimes(sen) verbogen of uit
evenwicht.
2. Mesbevestigingsbout los.
3. Motorbevestigingsbouten los.
4. Motorpoelie, tussenpoelie of
mespoelie los.
5. Motorpoelie beschadigd.
1. Nieuwe maaimes(sen)
monteren.
2. Mesbevestigingsbout
aantrekken.
3. Motorbevestigingsbouten
aantrekken.
4. Betreffende poelie vastzetten.
5. Erkende servicedealer
raadplegen.
Mes(sen) draaien niet. 1. Mesdrijfsnaar versleten, los of
gebroken.
2. Mesdrijfsnaar van poelie af.
1. Nieuwe mesdrijfsnaar monteren.
2. Mesdrijfsnaar monteren en
tussenpoelie en snaargeleiders
op correcte stand controleren.
Machine rijdt niet. 1. Tractiesnaar versleten, los of
gebroken.
2. Tractiesnaar van poelie af.
3. Transmissie kan niet geschakeld
worden.
1. Erkende servicedealer
raadplegen.
2. Erkende servicedealer
raadplegen.
3. Erkende servicedealer
raadplegen.
Ongelijkmatige maaihoogte 1. Bandenspanning incorrect.
2. Maaier staat niet vlak.
3. Onderkant van maaier vuil.
1. Band op correcte spanning
brengen.
2. Maaier in dwars- en
lengterichting vlakstellen.
3. Onderkant van maaier reinigen.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47

Toro 15-38HXL Lawn Tractor Handleiding

Type
Handleiding