KTM RC 200 TH 2020 de handleiding

Type
de handleiding
BEDIENINGSHANDLEIDING 2020
RC 200
Artikelnr. 3214115nl
BESTE KTM KLANT,
*3214115nl*
3214115nl
11/2019
BESTE KTM KLANT,
Hartelijk gefeliciteerd met de aankoop van uw KTM-motorfiets. U bent nu in het bezit van een modern en sportief
voertuig dat, mits goed onderhouden, u lang plezier zal schenken.
We wensen u te allen tijde een goede en veilige reis toe!
Vul hieronder het serienummers van uw voertuig in.
Voertuigidentificatiennummer ( pag. 26) Stempel dealer
Motornummer ( pag. 27)
Sleutelnummer ( pag. 27)
De bedieningshandleiding komt op het tijdstip dat deze ter perse gaat overeen met de nieuwste stand van het
model. Kleine afwijkingen die het resultaat zijn van een constructieve ontwikkeling kunnen echter niet worden
uitgesloten.
Alle hier genoemde gegevens zijn vrijblijvend. KTM Sportmotorcycle GmbH houdt zich het recht voor technische
gegevens, prijzen, kleuren, vormen, materialen, dienst- en serviceverlening, constructies, uitrustingen en der-
gelijke zonder voorafgaande aankondiging en zonder opgave van redenen te wijzigen resp. zonder vergoeding te
annuleren, deze aan te passen aan de plaatselijke situatie of de productie van een bepaald model zonder voor-
afgaande aankondiging te beëindigen. KTM is niet aansprakelijk voor leveringsmogelijkheden, afwijkingen van
afbeeldingen en beschrijvingen, drukfouten en vergissingen. De afgebeelde modellen zijn voor een deel voorzien
van speciale uitrustingen die niet standaard bij de leveringsomvang horen.
BESTE KTM KLANT,
2
© 2019 KTM Sportmotorcycle GmbH, Mattighofen Oostenrijk
Alle rechten voorbehouden
Nadruk, ook gedeeltelijk, en vermenigvuldigingen van welke aard dan ook zijn uitsluitend toegestaan met toe-
stemming van de auteur.
ISO 9001(12 100 6061)
KTM past kwaliteitsborgingsprocessen toe in de zin van de internationale kwaliteitsmanagement-
norm ISO 9001 om een zo hoog mogelijke productkwaliteit te bereiken.
Afgegeven door: TÜV Management Service
KTM Sportmotorcycle GmbH
Stallhofnerstraße 3
5230 Mattighofen, Oostenrijk
Dit document is geldig voor de volgende modellen:
RC 200 EU (F5103T1, F5103T1L)
RC 200 AR (F5142T1)
RC 200 CO (F5141T1)
RC 200 MY (F5189T1)
RC 200 PH (F5182T1)
RC 200 TH (F5183T1)
INHOUDSOPGAVE
3
INHOUDSOPGAVE
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN................. 8
1.1 Gebruikte pictogrammen..................... 8
1.2 Gebruikte formatering......................... 9
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN ...................... 10
2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik..... 10
2.2 Onjuist gebruik ................................ 10
2.3 Veiligheidsaanwijzingen.................... 10
2.4 Gevarenniveau en pictogrammen ....... 12
2.5 Waarschuwing voor manipulaties ....... 13
2.6 Veilig gebruik .................................. 14
2.7 Beschermende kleding ..................... 15
2.8 Werkinstructies................................ 15
2.9 Milieu............................................. 16
2.10 Bedieningshandleiding ..................... 16
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN ................... 18
3.1 Garantie.......................................... 18
3.2 Bedrijfsmiddelen, hulpstoffen ........... 18
3.3 Reserveonderdelen, toebehoren ......... 18
3.4 Service ........................................... 19
3.5 Afbeeldingen ................................... 19
3.6 Klantenservice................................. 20
4 AFBEELDING VOERTUIG............................. 22
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor
(symbolische weergave) .................... 22
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter
(symbolische weergave) .................... 24
5 SERIENUMMERS........................................ 26
5.1 Voertuigidentificatiennummer ........... 26
5.2 Typeplaatje ..................................... 26
5.3 Motornummer.................................. 27
5.4 Sleutelnummer................................ 27
6 BEDIENINGSELEMENTEN........................... 28
6.1 Koppelingshendel ............................ 28
6.2 Remhendel...................................... 28
6.3 Gashendel....................................... 29
6.4 Claxonknop ..................................... 29
6.5 Lichtschakelaar ............................... 30
6.6 Seinlichtschakelaar .......................... 30
6.7 Richtingaanwijzerschakelaar ............. 31
6.8 Noodstopschakelaar ......................... 32
6.9 Startknop ........................................ 32
6.10 Contact- en stuurslot ........................ 33
6.11 Stuur vergrendelen........................... 33
6.12 Stuur ontgrendelen .......................... 34
INHOUDSOPGAVE
4
6.13 Tankdop openen .............................. 35
6.14 Tankdop sluiten ............................... 37
6.15 Zadelslot......................................... 38
6.16 Boordgereedschap............................ 38
6.17 Grepen............................................ 39
6.18 Voetsteun passagier.......................... 39
6.19 Versnellingshendel ........................... 40
6.20 Rempedaal...................................... 41
6.21 Zijstandaard .................................... 41
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT .................. 43
7.1 Gecombineerd instrument................. 43
7.2 Activering en test............................. 44
7.3 Waarschuwingen.............................. 45
7.4 Controlelampjes............................... 49
7.5 Schakelindicator.............................. 51
7.6 Display ........................................... 53
7.7 Brandstofpeilweergave...................... 54
7.8 Weergave van de
koelmiddeltemperatuur..................... 55
7.9 Functietoetsen................................. 56
7.10 TRIP Fweergave.............................. 57
7.11 ODOweergave ................................. 58
7.12 TRIP 1weergave.............................. 59
7.13 TRIP 2weergave.............................. 60
7.14 Menu rijtijd/gemiddelde snelheid....... 61
7.15 Menu gemiddelde
snelheid/gemiddeld verbruik 1 .......... 61
7.16 Menu gemiddeld
verbruik 1/gemiddeld verbruik 2 ........ 62
7.17 Menu gemiddeld verbruik 2/service.... 63
7.18 Menu service/reikwijdte .................... 64
7.19 Menu reikwijdte/rijtijd ...................... 65
7.20 Kilometer of mijl instellen................. 65
7.21 Tijd instellen ................................... 67
7.22 Schakeltoerental RPM1 instellen....... 68
7.23 Schakeltoerental RPM2 instellen....... 69
8 INBEDRIJFSTELLING.................................. 71
8.1 Aanwijzingen voor eerste
inbedrijfstelling ............................... 71
8.2 Motor inrijden.................................. 73
8.3 Voertuig beladen.............................. 73
9 RIJ-INSTRUCTIES....................................... 76
9.1 Controle en onderhoud voor iedere
inbedrijfstelling ............................... 76
9.2 Starten ........................................... 77
9.3 Beginnen met rijden......................... 79
9.4 Schakelen, rijden............................. 80
9.5 Afremmen ....................................... 84
9.6 Stoppen, parkeren............................ 86
INHOUDSOPGAVE
5
9.7 Transport ........................................ 88
9.8 Brandstof tanken ............................. 89
10 SERVICESCHEMA....................................... 92
10.1 Extra informatie ............................... 92
10.2 Verplichte werkzaamheden................ 92
10.3 Aanbevolen werkzaamheden.............. 94
11 CHASSIS AFSTELLEN ................................. 96
11.1 Veervoorspanning schokdemper
instellen ...................................... 96
11.2 Versnellingshendel instellen.............. 97
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS ....... 100
12.1 Motorfiets met hefbok achter
opkrikken ...................................... 100
12.2 Motorfiets van hefbok achter
nemen .......................................... 100
12.3 Motorfiets met hefbok voor
opkrikken ...................................... 101
12.4 Motorfiets van hefbok voor nemen ... 103
12.5 Vuilschrapers vorkpoten reinigen ..... 104
12.6 Bestuurderszadel verwijderen .......... 106
12.7 Bestuurderszadel monteren............. 107
12.8 Buddyseat verwijderen.................... 107
12.9 Buddyseat monteren ...................... 108
12.10 Kettingvervuiling controleren........... 110
12.11 Ketting reinigen ............................. 110
12.12 Kettingspanning controleren ........... 112
12.13 Kettingspanning instellen ............... 114
12.14 Ketting, kettingwiel en
ketting-aandrijfwiel controleren ....... 116
12.15 Accuafdekking verwijderen.............. 119
12.16 Accuafdekking monteren ................ 120
12.17 Bugspoiler demonteren................... 120
12.18 Bugspoiler monteren ...................... 123
12.19 Zijbekleding links demonteren ..... 125
12.20 Zijbekleding links monteren ......... 126
12.21 Zijbekleding rechts demonteren ... 128
12.22 Zijbekleding rechts monteren ....... 129
12.23 Spatbord voor demonteren .............. 130
12.24 Spatbord voor monteren.................. 130
13 REMSYSTEEM.......................................... 131
13.1 Remschijven controleren................. 131
13.2 Remvloeistofpeil voorwielrem
controleren.................................... 132
13.3 Remvloeistof van de voorwielrem
bijvullen .................................... 133
13.4 Remplaketten voorwielrem
controleren.................................... 136
INHOUDSOPGAVE
6
13.5 Remvloeistofpeil achterwielrem
controleren.................................... 137
13.6 Remvloeistof achterwielrem
bijvullen .................................... 138
13.7 Remplaketten van de
achterwielrem controleren............... 142
13.8 Vrije slag rempedaal controleren...... 143
13.9 Vrije slag van het rempedaal
instellen .................................... 145
14 WIELEN, BANDEN .................................... 147
14.1 Voorwiel demonteren .................. 147
14.2 Voorwiel monteren ...................... 148
14.3 Achterwiel demonteren ............... 150
14.4 Achterwiel monteren ................... 152
14.5 Demperpakkingen van de
achterwielnaaf controleren .......... 155
14.6 Bandentoestand controleren............ 157
14.7 Bandenspanning controleren........... 160
15 ELEKTRONICA.......................................... 161
15.1 12V-accu demonteren ................. 161
15.2 12V-accu monteren .................... 163
15.3 12V-accu laden .......................... 164
15.4 Zekeringen afzonderlijke
stroomverbruikers vervangen ........... 167
15.5 Dimlichtlamp vervangen ................. 170
15.6 Grootlichtlamp vervangen................ 172
15.7 Koplampstand dimlicht
controleren.................................... 174
15.8 Koplampstand - groot licht
controleren.................................... 176
15.9 Lichtbundelbreedte koplamp -
dimlicht instellen........................... 177
15.10 Lichtbundelbreedte koplamp -
groot licht instellen ........................ 178
15.11 Diagnosestekker............................. 179
15.12 ACC1 en ACC2 vooraan .................. 179
16 KOELSYSTEEM......................................... 180
16.1 Koelsysteem .................................. 180
16.2 Koelmiddelpeil vast reservoir
controleren.................................... 182
16.3 Antivries en koelmiddelpeil
controleren.................................... 184
16.4 Koelmiddel aftappen .................. 187
16.5 Koelsysteem vullen/ontluchten ..... 189
16.6 Koelmiddel verversen .................. 192
17 MOTOR AFSTELLEN ................................. 196
17.1 Speling gaskabel controleren........... 196
17.2 Speling gaskabel instellen ........... 197
INHOUDSOPGAVE
7
17.3 Koppelingshendelspeling
controleren.................................... 197
17.4 Koppelingshendelspeling
instellen .................................... 199
18 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR ......... 200
18.1 Motoroliepeil controleren ................ 200
18.2 Motorolie verversen, oliefilter
vervangen en oliezeef reinigen ..... 201
18.3 Motorolie bijvullen ......................... 204
19 REINIGING, ONDERHOUD......................... 207
19.1 Motorfiets reinigen ......................... 207
19.2 Controle en onderhoud voor rijden
in de winter ................................... 211
20 STALLING ................................................ 213
20.1 Stalling......................................... 213
20.2 Inbedrijfname na stalling ................ 215
21 FOUTEN OPSPOREN................................. 216
22 TECHNISCHE GEGEVENS.......................... 219
22.1 Motor............................................ 219
22.2 Aanhaalmomenten motor ................ 220
22.3 Vulhoeveelheden............................ 224
22.3.1 Motorolie .................................. 224
22.3.2 Koelmiddel ............................... 224
22.3.3 Brandstof.................................. 224
22.4 Chassis ......................................... 225
22.5 Elektronica.................................... 227
22.6 Banden......................................... 228
22.7 Voorvork........................................ 228
22.8 Schokdemper ................................ 228
22.9 Aanhaalmomenten chassis.............. 229
23 GEBRUIKSSTOFFEN ................................. 235
24 HULPSTOFFEN......................................... 239
25 NORMEN ................................................. 241
26 LIJST MET VAKBEGRIPPEN ...................... 242
27 LIJST MET AFKORTINGEN ........................ 243
28 LIJST MET SYMBOLEN ............................. 244
28.1 Gele of oranje pictogrammen........... 244
28.2 Groene en blauwe pictogrammen ..... 244
INDEX ............................................................. 245
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN
8
1.1 Gebruikte pictogrammen
Hieronder wordt het gebruik van bepaalde pictogrammen toegelicht.
Kenmerkt een verwachte reactie (bijv. van een werkstap handeling of functie).
Kenmerkt een onverwachte reactie (bijv. van een werkstap handeling of functie).
Alle werkzaamheden die met dit pictogram zijn gekenmerkt vereisen vakkennis en technisch
begrip. Laat de werkzaamheden voor uw eigen veiligheid uitvoeren in een geautoriseerde KTM-
garage! Daar wordt uw motorfiets door speciaal geschoolde vakkundige medewerkers met het
benodigde hulpgereedschap optimaal onderhouden.
Kenmerkt de verwijzing naar een pagina (op de aangegeven pagina vindt u meer informatie).
Kenmerkt een aanwijzing met verdere informatie of tips.
Kenmerkt het resultaat uit een test-/controlestap.
SYMBOLEN EN FORMATERINGEN 1
9
Kenmerkt een spanningsmeting.
Kenmerkt een stroommeting.
Kenmerkt het einde van een werkzaamheid, inclusief eventuele nabewerkingen.
1.2 Gebruikte formatering
Hieronder worden de gebruikte letterformaten verklaard.
Eigennaam Kenmerkt een eigennaam.
Naam
®
Kenmerkt een beschermde naam.
Merk™ Kenmerkt een merk in het handelsverkeer.
Onderstreepte woorden Verwijzen naar technische details van het voertuig of kenmerken vaktermen
die in de begrippenlijst worden uitgelegd.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN
10
2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik
Dit voertuig is zodanig ontworpen en gebouwd dat het gangbare belastingen bij normaal gebruik in het verkeer
kan weerstaan. Dit voertuig is niet geschikt voor gebruik op racecircuits en niet-geasfalteerde wegen.
Info
Dit voertuig is alleen in de gehomologeerde uitvoering toegelaten voor het rijden op de openbare weg.
2.2 Onjuist gebruik
Gebruik het voertuig uitsluitend op de beoogde wijze.
Het niet op de beoogde wijze gebruiken van het voertuig kan leiden tot gevaren voor personen, materiaal en
milieu.
Elk gebruik van het voertuig anders dan op de beoogde wijze geldt als onjuist gebruik.
Als onjuist gebruik geldt ook het gebruik van bedrijfs- en hulpmiddelen die niet voldoen aan de vereiste specifica-
ties.
2.3 Veiligheidsaanwijzingen
Voor een veilige omgang met het beschreven product dienen enkele veiligheidsaanwijzingen in acht te worden
genomen. Lees daarom deze handleiding en alle andere handleidingen in de omvang van de levering zorgvul-
dig door. De veiligheidsaanwijzingen zijn geaccentueerd en met links gekoppeld aan de relevante plaatsen in de
tekst.
VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 2
11
Info
Op goed zichtbare plaatsen op het beschreven product zijn verschillende aanwijzings- en waarschuwings-
stickers aangebracht. Geen stickers met aanwijzingen en waarschuwingen verwijderen. Als deze ontbreken
kunt u of andere personen de gevaren niet herkennen en daardoor letsel oplopen.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN
12
2.4 Gevarenniveau en pictogrammen
Gevaar
Waarschuwing voor een gevaar dat direct en met zekerheid overlijden of zwaar blijvend letsel tot gevolg
heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat waarschijnlijk overlijden of zwaar letsel tot gevolg heeft als u niet de
juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Voorzichtig
Waarschuwing voor een gevaar dat mogelijk licht letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaat-
regelen neemt.
Aanwijzing
Waarschuwing voor een gevaar dat aanmerkelijke schade aan machine of materiaal tot gevolg heeft als u niet de
juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Aanwijzing
Waarschuwing voor een gevaar dat schade aan het milieu tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgs-
maatregelen neemt.
VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 2
13
2.5 Waarschuwing voor manipulaties
Het is niet toegestaan wijzigingen aan te brengen aan de componenten van de geluidsdemping. De volgende
maatregelen of de realisatie van de betreffende toestanden zijn wettelijk verboden:
1 Verwijderen of buiten werking stellen van systemen of componenten van een nieuw voertuig die de geluids-
demping dienen voordat het wordt verkocht of geleverd aan de eindklant of tijdens de gebruiksduur van het
voertuig voor andere doeleinden dan voor service, reparatie of vervanging, evenals
2 Gebruik van het voertuig nadat een dergelijk systeem of een dergelijke component verwijderd of buiten wer-
king is gesteld.
Voorbeelden van wettelijk verboden manipulaties:
1 Verwijderen of doorboren van einddempers, geluidsdempers, bochtstukken of andere componenten die uitlaat-
gassen geleiden.
2 Verwijderen of doorboren van delen van het inlaatsysteem.
3 Gebruik in niet-correcte onderhoudstoestand.
4 Vervangen van bewegende onderdelen van het voertuig, onderdelen van het uitlaatsysteem of onderdelen van
het inlaatsysteem door onderdelen die niet door de fabrikant zijn toegelaten.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN
14
2.6 Veilig gebruik
Gevaar
Gevaar voor ongevallenBestuurders die niet geschikt zijn voor het verkeer vormen een gevaar voor zich-
zelf en voor anderen.
Rijd niet met het voertuig, als u door alcohol, drugs of medicijnen ongeschikt voor het verkeer bent.
Rijd niet met het voertuig, als u hiertoe fysiek of psychisch niet in staat bent.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg
hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden bij gebruik van het voertuig zeer
heet.
Raak onderdelen zoals uitlaatsysteem, koeler, motor, stootdemper en remsysteem pas aan, als deze
voertuigcomponenten zijn afgekoeld.
Laat de voertuigcomponenten afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.
Het voertuig uitsluitend in technisch goede staat, op de boogde wijze, en veiligheids- en milieubewust gebruiken.
Voor het wegverkeer is het juiste rijbewijs vereist.
Storingen, die de veiligheid beperken, onmiddellijk in een geautoriseerde KTM-garage laten verhelpen.
De op het voertuig aangebrachte stickers met aanwijzingen en waarschuwingen in acht nemen.
VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 2
15
2.7 Beschermende kleding
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Draag bij alle ritten geschikte, beschermende bekleding zoals helm, laarzen, handschoenen alsmede
broek en jas met bescherming.
Draag altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke
voorschriften.
Voor uw eigen veiligheid adviseert KTM om het voertuig uitsluitend te gebruiken met geschikte, beschermende
kleding.
2.8 Werkinstructies
Voor zover niet anders aangegeven moet bij alle werkzaamheden het contact zijn uitgeschakeld (modellen met
contactslot, modellen met transpondersleutel) resp. de motor stilstaan (modellen zonder contactslot of transpon-
dersleutel).
Voor enkele werkzaamheden zijn hulpgereedschappen vereist. Deze maken geen deel uit van het voertuig, maar
kunnen worden besteld onder vermelding van de aangegeven nummers tussen haakjes. Voorbeeld: lagertrekker
(15112017000)
Onderdelen die niet kunnen worden hergebruikt (bijvoorbeeld zelfborgende schroeven en moeren, afdichtingen,
dichtringen, keerringen, splitpennen, borgplaten) tijdens de montage door nieuwe onderdelen vervangen.
Voor enkele schroefverbindingen is schroefborging (bijvoorbeeld Loctite
®
) vereist. Specifieke aanwijzingen van de
fabrikant bij het gebruik in acht nemen.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN
16
Als op een nieuw onderdeel reeds schroefborgmiddel (bijv. Precote
®
) is aangebracht, geen extra borgmiddel aan-
brengen.
Onderdelen die na de demontage worden hergebruikt, reinigen en controleren op beschadiging en slijtage.
Beschadigde of versleten onderdelen vervangen.
Na een reparatie of servicebeurt controleren of het voertuig verkeersveilig is.
2.9 Milieu
Door op een verantwoorde manier met uw motorfiets om te gaan kunt u ervoor zorgen dat er geen problemen en
conflicten ontstaan. Om de toekomst van de motorsport veilig te stellen mag u de motorfiets alleen legaal gebrui-
ken, dient u milieubewust te handelen en de rechten van anderen te respecteren.
Houdt u zich bij het afvoeren van oude olie, andere verbruiks- en hulpstoffen en oude onderdelen aan de gel-
dende wet- en regelgeving in het betreffende land.
Omdat motorfietsen niet onder de EU-richtlijn voor de afdanking van oude voertuigen vallen bestaat er geen wet-
telijke regeling voor het afdanken van een oude motorfiets. Uw geautoriseerde KTM-dealer is u graag van dienst.
2.10 Bedieningshandleiding
Lees de bedieningshandleiding beslist goed en volledig door voordat u voor het eerst gaat rijden. In de bedie-
ningshandleiding vindt u veel informatie en tips die bediening, gebruik en service eenvoudiger maken. Alleen zo
komt u te weten hoe u het voertuig het beste afstelt op uw situatie en hoe u zich tegen letsel kunt beschermen.
Bewaar de bedieningshandleiding op een eenvoudig toegankelijke plaats, zodat u deze op ieder moment kunt
raadplegen wanneer dat nodig is.
Neem contact op met een geautoriseerde KTM-dealer wanneer u meer over het voertuig wilt weten of wanneer
tijdens het lezen iets niet duidelijk is.
De bedieningshandleiding is een belangrijk onderdeel van het voertuig en moet bij verkoop aan de nieuwe eige-
naar worden gegeven.
VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 2
17
De bedieningshandleiding is bovendien als download op uw geautoriseerde KTM Motorcycles-dealer en op de
KTM Motorcycles-website beschikbaar.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN
18
3.1 Garantie
De in het serviceschema voorgeschreven werkzaamheden mogen uitsluitend in een geautoriseerde KTM-garage
worden uitgevoerd en moeten in het service- en garantieboekje en op KTM Dealer.net worden bevestigd, aangezien
anders de aanspraak op garantie vervalt. Bij schade of gevolgschade die door manipulaties en/of wijzigingen aan
het voertuig zijn veroorzaakt, bestaat er geen aanspraak op garantie.
Meer informatie over de garantie en de afwikkeling ervan vindt u in het service- & garantieboekje.
3.2 Bedrijfsmiddelen, hulpstoffen
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
Bedrijfsmiddelen en hulpstoffen volgens de bedieningshandleiding en specificaties gebruiken.
3.3 Reserveonderdelen, toebehoren
Gebruik voor uw eigen veiligheid alleen reserveonderdelen en toebehoren die door KTM zijn vrijgegeven en/of aan-
bevolen en laat deze alleen in een geautoriseerde KTM-garage monteren. Voor andere producten en daardoor ver-
oorzaakte schade is KTM niet aansprakelijk.
Enkele reserveonderdelen en toebehoren zijn bij de betreffende beschrijvingen tussen haakjes aangegeven. Uw
geautoriseerde KTM-dealer adviseert u graag.
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 3
19
De actuele KTM PowerParts voor uw voertuig vindt u op de KTM website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
3.4 Service
Voorwaarde voor een storingsvrij gebruik en het voorkomen van voortijdige slijtage is dat u zich houdt aan de in de
bedieningshandleiding genoemde service, onderhouds- en afstelwerkzaamheden aan de motor en het chassis.
Door een onjuist afgesteld chassis kunnen chassiscomponenten beschadigen of afbreken.
Wanneer het voertuig onder zwaardere omstandigheden wordt gebruikt, zoals bij sterke regen, hoge temperaturen
of met zware bagage, kunnen componenten zoals aandrijving, remsystemen of veringscomponenten duidelijk snel-
ler verslijten. Daarom kan het nodig zijn onderdelen reeds voor het bereiken van het volgende service-interval te
controleren of te vervangen.
Het is belangrijk dat u zich strikt houdt aan de voorgeschreven inrijtijden en service-intervallen. De inachtneming
daarvan draagt in belangrijke mate bij aan de verhoging van de levensduur van de motorfiets.
Bij de intervallen gebaseerd op tijd of kilometerstand is het interval dat als eerste komt doorslaggevend.
3.5 Afbeeldingen
De in de handleiding weergegeven afbeeldingen tonen deels speciale uitrustingen.
Voor een betere weergave en toelichting kunnen enkele onderdelen gedemonteerd of niet afgebeeld zijn. Voor de
betreffende beschrijving is het echter niet altijd noodzakelijk dat deze onderdelen worden gedemonteerd. Houdt u
zich aan de aanwijzingen in de tekst.
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN
20
3.6 Klantenservice
De geautoriseerde KTM-dealer beantwoordt graag uw vragen over uw voertuig of over KTM.
De lijst met geautoriseerde KTM-dealers vindt u op de KTM-website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 3
21
4 AFBEELDING VOERTUIG
22
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor (symbolische weergave)
S03381-10
AFBEELDING VOERTUIG 4
23
1
Claxonknop ( pag. 29)
1
Lichtschakelaar ( pag. 30)
1
Seinlichtschakelaar ( pag. 30)
1
Richtingaanwijzerschakelaar ( pag. 31)
2
Koppelingshendel ( pag. 28)
3
Tankdop
4
Zadelslot ( pag. 38)
5
Versnellingshendel ( pag. 40)
6
Zijstandaard ( pag. 41)
4 AFBEELDING VOERTUIG
24
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter (symbolische weergave)
S03382-10
AFBEELDING VOERTUIG 4
25
1
Grepen ( pag. 39)
2
Boordgereedschap ( pag. 38)
3
Contact- en stuurslot ( pag. 33)
4
Noodstopschakelaar ( pag. 32)
4
Startknop ( pag. 32)
5
Gashendel ( pag. 29)
6
Remhendel ( pag. 28)
7
Kijkglas voor motorolie
8
Rempedaal ( pag. 41)
9
Voetsteun passagier ( pag. 39)
5 SERIENUMMERS
26
5.1 Voertuigidentificatiennummer
402174-10
Het voertuigidentificatienummer
1
is in het frame rechts achter
de bedieningskop gegraveerd.
5.2 Typeplaatje
H01135-10
Het typeplaatje
1
bevindt zich rechts aan het frame.
SERIENUMMERS 5
27
5.3 Motornummer
402486-10
Het motornummer
1
is aan de linker kant van de motor onder
het ketting-aandrijfwiel gegraveerd.
5.4 Sleutelnummer
402245-10
Sleutelnummer
1
staat op de KEYCODECARD.
Info
U heeft het sleutelnummer nodig om een reservesleutel te
bestellen. De KEYCODECARD op een veilig plaats bewaren.
Als nog minstens een contactsleutel aanwezig is, kan een
reservesleutel worden gemaakt. Als er geen contactsleutel
meer aanwezig is, moet het complete slotsysteem worden
vervangen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
28
6.1 Koppelingshendel
S01645-10
De koppelingshendel
1
is aan de linkerkant van het stuur aange-
bracht.
6.2 Remhendel
S01648-10
De remhendel
1
is aan de rechterkant van het stuur
aangebracht.
De voorwielrem wordt geschakeld met de remhendel.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
29
6.3 Gashendel
S01648-11
De gashendel
1
is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
6.4 Claxonknop
S01646-10
De claxonknop
1
is links aan het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Claxonknop in de uitgangspositie
Claxonknop ingedrukt In deze stand wordt de claxon
bediend.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
30
6.5 Lichtschakelaar
S01646-11
De lichtschakelaar
1
is links op het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Dimlicht aan Lichtschakelaar is omlaag gezwenkt. In
deze stand zijn het dimlicht en het achterlicht inge-
schakeld.
Groot licht aan Lichtschakelaar naar boven gescha-
keld. In deze stand zijn het groot licht en het achter-
licht ingeschakeld.
6.6 Seinlichtschakelaar
S01647-10
Het seinlichtschakelaar
1
is links aan het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Seinlichtschakelaar in uitgangspositie
Seinlichtschakelaar ingedrukt In deze stand wordt het sein-
licht (groot licht) gebruikt.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
31
6.7 Richtingaanwijzerschakelaar
S01646-12
De richtingaanwijzerschakelaar
1
is links aan het stuur aange-
bracht.
Mogelijke toestanden
Richtingaanwijzer uit Richtingaanwijzerschakelaar
naar het schakelaarhuis geduwd.
Richtingaanwijzer links aan Richtingaanwijzerscha-
kelaar naar links geschakeld. De richtingaanwijzer-
schakelaar springt na het schakelen terug in de mid-
delste stand.
Richtingaanwijzer rechts aan Richtingaanwijzerscha-
kelaar naar rechts geschakeld. De richtingaanwijzer-
schakelaar springt na het schakelen terug in de mid-
delste stand.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
32
6.8 Noodstopschakelaar
S01649-10
De noodstopschakelaar
1
is aan de rechterkant van het stuur
aangebracht.
Mogelijke toestanden
Noodstopschakelaar uit In deze stand is het ontste-
kingscircuit onderbroken. Een draaiende motor scha-
kelt uit en een stilstaande motor schakelt niet worden
gestart.
Noodstopschakelaar aan Deze stand is nodig voor
het rijden. Het ontstekingscircuit is gesloten.
6.9 Startknop
S01649-11
De startknop
1
is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Startknop in de uitgangspositie
Startknop ingedrukt In deze stand wordt de startmotor
geactiveerd.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
33
6.10 Contact- en stuurslot
L02115-01
Het contact- en stuurslot bevindt zich voor de bovenste kroonplaat.
Mogelijke toestanden
Contact uitgeschakeld OFF In deze stand is het ont-
stekingscircuit onderbroken. Een draaiende motor
schakelt uit en een stilstaande motor schakelt niet
in. De contactsleutel kan eruit worden getrokken.
Contact ingeschakeld ON In deze stand is het
ontstekingscircuit gesloten en kan de motor worden
gestart.
Stuur geblokkeerd In deze stand is het ontstekings-
circuit onderbroken en het stuur geblokkeerd. De con-
tactsleutel kan eruit worden getrokken.
6.11 Stuur vergrendelen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
34
400732-01
Voertuig parkeren.
Het stuur helemaal naar links draaien.
Contactsleutel in het contact- en stuurslot steken, indrukken
en naar links draaien. Contactsleutel eruit trekken.
Het stuur kan niet meer worden bewogen.
6.12 Stuur ontgrendelen
400731-01
Contactsleutel in het contact- en stuurslot steken, indrukken
en naar rechts draaien. Contactsleutel eruit trekken.
Het stuur kan weer worden bewogen.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
35
6.13 Tankdop openen
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als
brandstof in de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Bewaar brandstof correct in een geschikt reservoir en buiten het bereik van kinderen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
36
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
L02116-10
Afdekking
1
op de brandstoftankdop omhoogklappen en con-
tactsleutel in het slot steken.
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingDe contactsleutel kan bij overbelas-
ting afbreken.
Beschadigde contactsleutels moeten worden vervangen.
Op de brandstoftankdop drukken om de contactsleutel te
ontlasten.
Contactsleutel 90° met de klok mee draaien.
Brandstoftankdop omhoogklappen.
Contactsleutel eruit trekken.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
37
6.14 Tankdop sluiten
L02117-01
Waarschuwing
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar, gif-
tig en schadelijk voor de gezondheid.
De brandstoftankdop na het sluiten op correcte
vergrendeling controleren.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Bij contact met de huid desbetreffende plek
onmiddellijk met veel water afspoelen.
Tankdop dichtklappen.
Tankdop indrukken, totdat het slot vergrendelt.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
38
6.15 Zadelslot
S01651-10
Het zadelslot
1
bevindt zich links naast het zadel.
Het zadelslot kan met de contactsleutel ontgrendeld worden.
6.16 Boordgereedschap
S01652-10
Het boordgereedschap
1
bevindt zich in het opbergvak onder het
zadel.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
39
6.17 Grepen
E01191-10
De grepen
1
zijn bestemd voor het rangeren van de motorfiets.
Bij het rijden met een buddyseat kan de passagier zich hieraan
vasthouden.
6.18 Voetsteun passagier
S01654-01
De voetsteunen voor de passagier kunnen worden ingeklapt.
Mogelijke toestanden
Voetsteun passagier ingeklapt Voor het rijden zonder passa-
gier.
Voetsteun passagier uitgeklapt Voor het rijden met passa-
gier.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
40
6.19 Versnellingshendel
401950-10
De versnellingshendel
1
is aan de linkerkant van de motor
gemonteerd.
401950-11
De positie van de versnellingen kan worden afgelezen op de
afbeelding.
De neutrale of vrije stand bevindt zich tussen de 1e en 2e versnel-
ling.
BEDIENINGSELEMENTEN 6
41
6.20 Rempedaal
402177-10
Het rempedaal
1
bevindt zich voor de rechter voetsteun.
De achterwielrem wordt geschakeld met het rempedaal.
6.21 Zijstandaard
402029-10
De zijstandaard
1
bevindt zich aan de linker voertuigzijde.
De zijstandaard wordt gebruikt voor het parkeren van de motor-
fiets.
Info
Tijdens het rijden moet de zijstandaard opgeklapt zijn.
De zijstandaard is gekoppeld aan het veiligheidsstartsys-
teem. Lees de rij-instructies.
6 BEDIENINGSELEMENTEN
42
Mogelijke toestanden
Zijstandaard uitgeklapt Het voertuig kan op de zijstandaard
worden neergezet. Het veiligheidsstartsysteem is actief.
Zijstandaard ingeklapt Deze stand is altijd nodig als u gaat
rijden. Het veiligheidsstartsysteem is niet actief.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
43
7.1 Gecombineerd instrument
E01184-10
Het gecombineerde instrument is voor het stuur aangebracht.
1
Controlelampjes ( pag. 49)
2
Display ( pag. 53)
3
Functietoetsen ( pag. 56)
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
44
7.2 Activering en test
F01487-10
Activering
Het gecombineerde instrument wordt ingeschakeld met het con-
tact.
Info
De helderheid van de indicaties wordt geregeld door een
omgevingslichtsensor in het gecombineerde instrument.
Test
Bij het inschakelen van het contact lichten alle controlelampjes
behalve het controlelampje voor de richtingaanwijzer en het con-
trolelampje voor de wegrijblokkering kort op.
De segmenten van de toerentalmeter en de versnellingsindicatie
gaan één voor één aan en weer uit.
De snelheidsindicatie tel van 0 tot 199 en weer terug.
De overige indicatiesegmenten van het display gaan kort branden.
Op het display verschijnen de letters READY TO >> RACE.
Vervolgens wordt de laatste geselecteerde modus weergegeven.
Info
Het controlelampje storing brandt altijd, zolang de motor
niet draait. Als de motor draait en het controlelampje sto-
ring brandt, volgens de verkeersregels stoppen en contact
opnemen met een geautoriseerde KTM-garage.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
45
7.3 Waarschuwingen
Info
Alle actuele waarschuwingen worden in de weergave Info
weergegeven tot ze niet meer actief zijn.
Zodra een fout optreedt, gaan de betreffende controlelamp-
jes branden, waardoor wordt aangegeven dat een aanwij-
zing/waarschuwing voor de bedrijfsveiligheid werd gedetec-
teerd.
Zodra een waarschuwing voor de bedrijfsveiligheid werd
herkend, knippert ook de algemene waarschuwingslamp .
F01437-01
Wanneer er een fout in de CANbus is opgetreden, kunnen ver-
schillende waarschuwingen op het display verschijnen:
Er kunnen CAN FAILURE en CAN EMS FAILURE optreden.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
46
F01488-01
Clutch Switch Failure verschijnt op het display als de koppelings-
schakelaar defect is.
F01438-01
Transport Lock verschijnt op het display als de transportmodus is
geactiveerd.
Side Stand Down verschijnt op het display als de zijstandaard is
uitgeklapt.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
47
F01438-02
Kill Switch verschijnt op het display als de noodstopschakelaar is
bediend.
Not Legal! verschijnt op het display als door modificaties de toela-
ting voor de openbare weg is vervallen.
F01438-04
Low Oil Pressure verschijnt op het display als de oliedruk te laag is.
Low Battery verschijnt op het display als de accuspanning onder de
aangegeven waarde valt.
Accuspanning 10,5 V
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
48
F01438-06
Coolant Sensor Failure verschijnt op het display als de temperatuur-
sensor van het koelmiddel defect is.
High Coolant Temperature verschijnt op het display als de koelmid-
deltemperatuur tot boven de aangegeven waarde stijgt.
Koelmiddeltempera-
tuur
> 110 °C
F01438-05
Fuel Level Sensor Failure verschijnt op het display als de brandstof-
peilsensor defect is.
Low Fuel Level verschijnt op het display als het brandstofpeil de
reservemarkering heeft bereikt.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
49
7.4 Controlelampjes
E01187-01
De controlelampjes geven extra informatie over de toestand van de
motorfiets.
Bij het inschakelen van het contact lichten alle controlelampjes
behalve het controlelampje voor de richtingaanwijzer en het con-
trolelampje voor de wegrijblokkering kort op.
Zodra een waarschuwing voor de bedrijfsveiligheid werd herkend,
knippert ook de algemene waarschuwingslamp .
Info
Het controlelampje storing brandt altijd, zolang de motor
niet draait. Als de motor draait en het controlelampje sto-
ring brandt, volgens de verkeersregels stoppen en contact
opnemen met een geautoriseerde KTM-garage.
Mogelijke toestanden
Controlelampje voor richtingaanwijzer knippert groen
in knipperritme Richtingaanwijzer is ingeschakeld.
Controlelampje storing brandt geel De OBD heeft
een fout in de voertuigelektronica geconstateerd. Vol-
gens de verkeersregels stoppen en contact opnemen
met een geautoriseerde KTM-garage.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
50
Schakelindicator brandt/knippert rood De schakel-
indicator knippert rood wanneer het ingestelde scha-
keltoerental RPM1 werd bereikt. De schakelindicator
blijft rood branden wanneer het ingestelde schakeltoe-
rental RPM2 werd bereikt.
Controlelampje stationair brandt groen Versnelling is
in positie vrij geschakeld.
Controlelampje groot licht brandt blauw Groot licht
is ingeschakeld.
Controlelampje wegrijblokkeringen brandt rood
Status- of foutmelding bij de wegrijblokkering.
Algemeen waarschuwingslampje knippert geel Een
aanwijzing/waarschuwing voor de veiligheid is gede-
tecteerd. Dit wordt ook op het display weergegeven.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
51
7.5 Schakelindicator
F01467-10
De schakelindicator
1
bevindt zich in het midden boven het dis-
play.
Info
De schakelindicator kan in de Trip 1weergave en de
Trip 2weergave door het ingedrukt houden van de
MODE-knop geconfigureerd worden.
Tijdens de inrijfase (tot 1000 km/621 mi) is de schakelindicator
altijd actief. Pas daarna kan de schakelindicator worden gedeac-
tiveerd en kunnen de waarden voor RPM1 en RPM2 worden inge-
steld. Bij RPM1 knippert de schakelindicator rood en bij RPM2
brandt de schakelindicator rood.
Info
In de 6e versnelling is de schakelindicator bij warme motor
na de eerste service gedeactiveerd.
Koelmiddeltempera-
tuur
35 °C
ODO < 1.000 km
Schakelindicator
brandt altijd bij
6.500 1/min
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
52
Koelmiddeltempera-
tuur
> 35 °C
ODO > 1.000 km
RPM1-
schakelindicator
knippert
RPM2-
schakelindicator
brandt
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
53
7.6 Display
F01465-10
De toerentalmeter
1
geeft het motortoerental in toeren per
minuut aan.
De versnellingsindicatie
2
geeft de met de versnellingsbak
geschakelde versnelling aan.
De snelheid
3
wordt aangegeven in kilometer per uur km/h of in
mijl per uur mph.
Het brandstofpeil wordt in het gedeelte
4
aangegeven.
Op het display
5
wordt extra informatie weergegeven.
De tijd wordt in het gedeelte
6
aangegeven.
De aanduiding van de koelmiddeltemperatuur wordt in het
gedeelte
7
aangegeven.
Info
De tijd moet worden ingesteld als de 12V-accu losgekop-
peld is geweest van het voertuig of als de zekering eruit is
gehaald.
De helderheid van de indicaties wordt geregeld door een
omgevingslichtsensor in het gecombineerde instrument.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
54
7.7 Brandstofpeilweergave
F01466-10
De inhoud van de brandstoftank wordt in het gedeelte
1
van het
display weergegeven.
De weergave van het brandstofpeil bestaat uit balkjes. Hoe meer
balkjes er branden, hoe meer brandstof zich in de brandstoftank
bevindt.
Info
Als het brandstofpeil laag is, wordt op het display ook de
waarschuwing Low Fuel Level weergegeven.
Om voortdurend schommelen van de weergave tijdens het
rijden te vermijden, wordt het brandstofpeil iets vertraagd
weergegeven.
Als de zijstandaard is uitgeklapt of als de noodstopschake-
laar is uitgeschakeld, wordt de brandstofpeilweergave niet
geactualiseerd.
Als de zijstandaard wordt ingeklapt en de noodstopschake-
laar ingeschakeld, wordt de volgende actualisering pas na
2 minuten uitgevoerd.
Als het gecombineerde instrument geen signaal van de
brandstofpeilsensor ontvangt, knippert de brandstofpeil-
weergave.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
55
7.8 Weergave van de koelmiddeltemperatuur
F01466-11
De aanduiding van de koelmiddeltemperatuur wordt in het
gedeelte
1
van het display aangegeven.
De weergave van de koelmiddeltemperatuur bestaat uit balkjes.
Hoe meer balkjes er branden, hoe warmer het koelmiddel.
Aanwijzing
MotorschadeBij oververhitting raakt de motor beschadigd.
Stop onmiddellijk volgens de verkeersregels en schakel de
motor uit wanneer de waarschuwing voor de koelmiddeltem-
peratuur verschijnt.
Laat de motor en het koelsysteem afkoelen.
Controleer resp. corrigeer het koelmiddelpeil bij afgekoeld
koelsysteem.
Info
Als alle balkjes branden, verschijnt er op het display boven-
dien de waarschuwing High Coolant Temperature.
Als het koelsysteem oververhit raakt, wordt het maximale
motortoerental begrensd.
Mogelijke toestanden
Motor koud Tot drie balkjes branden.
Motor warm Vier tot tien balkjes branden.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
56
Motor heet Elf tot dertien balkjes branden.
Motor zeer heet Alle dertien balkjes branden.
7.9 Functietoetsen
F01464-10
Met de MODEknop
1
wisselt u tussen de weergavemodi.
Mogelijk weergavemodi zijn TRIP F (vanaf het bereiken van
de brandstofreserve), Info, afgelegde totale afstand (ODO),
afstand 1 (TRIP 1) en afstand 2 (TRIP 2).
Met de SETknop
2
wisselt u tussen de menu’s binnen een weer-
gavemodus.
De knop
3
heeft geen functie.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
57
7.10 TRIP Fweergave
F01453-01
MODEtoets zo vaak kort indrukken tot de indicatie TRIP Fop het
display verschijnt.
TRIP F toont de afgelegde afstand sinds het bereiken van de brand-
stofreserve.
Info
Als het brandstofpeil de reservemarkering bereikt, ver-
schijnt op het display de waarschuwing Low Fuel Level. Door
kort indrukken van de MODEknop wisselt de weergavemo-
dus naar TRIP F en begint bij 0.0 te tellen, onafhankelijk
van de weergavemodus die daarvoor was geactiveerd.
In de TRIP Fweergave kunnen ook de menu’s Fuel Range en
Actual F.C. worden weergegeven.
Zodra een waarschuwing voor de bedrijfsveiligheid werd
herkend, knippert ook de algemene waarschuwingslamp .
Kort indrukken van de SETknop wisselt naar het volgende
menu op het display.
Kort indrukken van de MODEknop wisselt naar de volgende
weergavemodus op het display.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
58
7.11 ODOweergave
F01469-01
MODEtoets zo vaak kort indrukken tot de indicatie ODOop het
display verschijnt.
ODO geeft de totale afstand aan.
Info
Deze waarde blijft ook opgeslagen als de 12V-accu van het
voertuig losgekoppeld wordt en/of de zekering is gesmolten.
SET-knop kort
indrukken.
Volgend menu op het display
MODE-knop
kort indruk-
ken.
Volgende weergavemodus op het display
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
59
7.12 TRIP 1weergave
F01470-01
MODEtoets zo vaak kort indrukken tot de indicatie TRIP 1op
het display verschijnt.
TRIP 1 geeft de gereden afstand sinds de laatste reset aan, bijvoor-
beeld de afstand tussen twee tankstops. TRIP 1 loopt altijd mee tot
9999.9.
SET-knop kort
indrukken.
Volgend menu op het display
SET-knop 3
seconden
indrukken.
Indicatie TRIP 1 wordt gereset
MODE-knop
kort indruk-
ken.
Volgende weergavemodus op het display
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
60
7.13 TRIP 2weergave
F01471-01
MODEtoets zo vaak kort indrukken tot de indicatie TRIP 2op
het display verschijnt.
TRIP 2 geeft de gereden afstand sinds de laatste reset aan, bijvoor-
beeld de afstand tussen twee tankstops. TRIP 2 loopt altijd mee tot
9999.9.
SET-knop kort
indrukken.
Volgend menu op het display
SET-knop 3
seconden
indrukken.
Indicatie TRIP 2 wordt gereset
MODE-knop
kort indruk-
ken.
Volgende weergavemodus op het display
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
61
7.14 Menu rijtijd/gemiddelde snelheid
F01472-01
SET-knop meerdere keren kort indrukken totdat het gewenste
menu op het display verschijnt.
In dit menu worden de rijtijd en de gemiddelde snelheid aangege-
ven.
SET-knop kort
indrukken.
Volgend menu op het display
MODE-knop
kort indruk-
ken.
Volgende weergavemodus op het display
7.15 Menu gemiddelde snelheid/gemiddeld verbruik 1
F01472-02
SET-knop meerdere keren kort indrukken totdat het gewenste
menu op het display verschijnt.
In dit menu worden de gemiddelde snelheid en het gemiddelde
verbruik 1 in l/100km (of l/100mile) aangegeven.
Info
Het gemiddelde verbruik 1 wordt na het inschakelen van
het contact pas na enkele 100 meter aangegeven.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
62
SET-knop kort
indrukken.
Volgend menu op het display
MODE-knop
kort indruk-
ken.
Volgende weergavemodus op het display
7.16 Menu gemiddeld verbruik 1/gemiddeld verbruik 2
F01472-03
SET-knop meerdere keren kort indrukken totdat het gewenste
menu op het display verschijnt.
In dit menu worden het gemiddelde verbruik 1 in l/100km (of
l/100mile) en het gemiddelde verbruik 2 in km/l (of mile/l) aan-
gegeven.
Info
Het gemiddelde verbruik 1 en 2 worden na het inschakelen
van het contact pas na enkele 100 meter aangegeven.
SET-knop kort
indrukken.
Volgend menu op het display
MODE-knop
kort indruk-
ken.
Volgende weergavemodus op het display
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
63
7.17 Menu gemiddeld verbruik 2/service
F01472-04
SET-knop meerdere keren kort indrukken totdat het gewenste
menu op het display verschijnt.
In dit menu worden het gemiddelde verbruik 2 in km/l (of mile/l)
en de afstand tot de volgende servicebeurt aangegeven.
Info
Het gemiddelde verbruik 2 wordt na het inschakelen van
het contact pas na enkele 100 meter aangegeven.
SET-knop kort
indrukken.
Volgend menu op het display
MODE-knop
kort indruk-
ken.
Volgende weergavemodus op het display
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
64
7.18 Menu service/reikwijdte
F01472-05
SET-knop meerdere keren kort indrukken totdat het gewenste
menu op het display verschijnt.
In dit menu worden de afstand tot de volgende servicebeurt en de
reikwijdte aangegeven.
Info
De reikwijdte is afhankelijk van het gemiddelde verbruik en
de hoeveelheid brandstof in de brandstoftank.
De reikwijdte wordt na het inschakelen van het contact pas
na enkele 100 meter aangegeven.
SET-knop kort
indrukken.
Volgend menu op het display
MODE-knop
kort indruk-
ken.
Volgende weergavemodus op het display
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
65
7.19 Menu reikwijdte/rijtijd
F01472-06
SET-knop meerdere keren kort indrukken totdat het gewenste
menu op het display verschijnt.
In dit menu worden de reikwijdte en de rijtijd aangegeven.
Info
De reikwijdte is afhankelijk van het gemiddelde verbruik en
de hoeveelheid brandstof in de brandstoftank.
De reikwijdte wordt na het inschakelen van het contact pas
na enkele 100 meter aangegeven.
SET-knop kort
indrukken.
Volgend menu op het display
MODE-knop
kort indruk-
ken.
Volgende weergavemodus op het display
7.20 Kilometer of mijl instellen
Info
Landspecifieke instelling aanpassen.
Als de eenheid wordt gewisseld, blijft de waarde ODO bewaard en wordt omgerekend naar de geselecteerde
eenheid.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
66
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
F01473-01
MODEtoets zo vaak kort indrukken tot de indicatie ODOop het
display verschijnt.
MODE-knop 5 seconden indrukken.
De indicatie wisselt van km/h op mph of van mph op km/h.
Info
De eenheden kunnen in de ODOweergave bij elk menu
worden ingesteld door de MODE-knop ingedrukt te hou-
den.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
67
7.21 Tijd instellen
Info
De tijd wordt weergegeven in 24uurs formaat.
De tijd moet worden ingesteld als de 12V-accu losgekoppeld is geweest van het voertuig of als de zekering
eruit is gehaald.
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
F01474-10
MODEtoets zo vaak kort indrukken tot de indicatie ODOop het
display verschijnt.
MODEtoets en SETtoets gelijktijdig 5 seconden indrukken.
De tijd begint te knipperen.
Info
De tijd kan in de ODOweergave bij elk menu door het
gelijktijdig ingedrukt houden van de MODEknop en
SETknop worden ingesteld.
Urenweergave instellen met de MODE-knop.
Minutenweergave instellen met de SET-knop.
MODEknop en SETknop gelijktijdig indrukken.
De ingestelde tijd wordt overgenomen en opgeslagen.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
68
7.22 Schakeltoerental RPM1 instellen
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
ODO > 1000 km (621 mi).
F01456-01
MODEtoets zo vaak kort indrukken tot de indicatie TRIP 1op
het display verschijnt.
MODE-knop 5 seconden indrukken.
De weergave RPM1 verschijnt.
Info
De RPM1weergave verschijnt in de TRIP 1weergave bij
elk menu door de toets MODE ingedrukt te houden.
RPM1 is het toerental vanaf het moment dat de scha-
kelindicator activeert en knippert.
Het toerental kan in stappen van 50 worden ingesteld.
Het schakeltoerental RPM1 kan maar tot maximaal 50
omwentelingen per minuut onder het schakeltoerental
RPM2 worden ingesteld.
Het toerental met de MODEtoets en SETtoets instellen.
Info
De MODE-toets verhoogt de waarde.
De SET-toets verlaagt de waarde.
GECOMBINEERD INSTRUMENT 7
69
MODEtoets en SETtoets gelijktijdig indrukken.
De RPM1weergave verdwijnt en het ingestelde schakeltoe-
rental RPM1 wordt overgenomen en opgeslagen.
7.23 Schakeltoerental RPM2 instellen
Voorwaarden
De motorfiets staat stil.
ODO > 1000 km (621 mi).
F01457-01
MODEtoets zo vaak kort indrukken tot de indicatie TRIP 2op
het display verschijnt.
MODE-knop 5 seconden indrukken.
De weergave RPM2 verschijnt.
Info
De RPM2weergave verschijnt in de TRIP 2weergave bij
elk menu door de toets MODE ingedrukt te houden.
RPM2 is het toerental vanaf het moment dat de scha-
kelindicator brandt.
Het toerental kan in stappen van 50 worden ingesteld.
Het schakeltoerental RPM2 kan vanaf ten minste 50
omwentelingen per minuut boven het schakeltoerental
RPM1 worden ingesteld.
Het toerental met de MODEtoets en SETtoets instellen.
7 GECOMBINEERD INSTRUMENT
70
Info
De MODE-toets verhoogt de waarde.
De SET-toets verlaagt de waarde.
MODEtoets en SETtoets gelijktijdig indrukken.
De RPM2weergave verdwijnt en het ingestelde schakeltoe-
rental RPM2 wordt overgenomen en opgeslagen.
INBEDRIJFSTELLING 8
71
8.1 Aanwijzingen voor eerste inbedrijfstelling
Gevaar
Gevaar voor ongevallenBestuurders die niet geschikt zijn voor het verkeer vormen een gevaar voor zich-
zelf en voor anderen.
Rijd niet met het voertuig, als u door alcohol, drugs of medicijnen ongeschikt voor het verkeer bent.
Rijd niet met het voertuig, als u hiertoe fysiek of psychisch niet in staat bent.
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Draag bij alle ritten geschikte, beschermende bekleding zoals helm, laarzen, handschoenen alsmede
broek en jas met bescherming.
Draag altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke
voorschriften.
Waarschuwing
Gevaar voor vallenVerschillende profielen van voor- en achterwiel beïnvloeden het rijgedrag.
Verschillende profielen kunnen de controle over het voertuig aanzienlijk moeilijker maken.
Zorg ervoor dat voor- en achterwiel steeds van banden met hetzelfde profiel zijn voorzien.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNiet-vrijgegeven of aanbevolen banden en wielen bemoeilijken het rijgedrag.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex.
8 INBEDRIJFSTELLING
72
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
De nieuwe banden met een gematigde rijstijl en afwisselende schuine stand inrijden.
Inrijfase 200 km
Info
Houd er bij het gebruik van het voertuig rekening mee dat andere mensen last kunnen hebben van over-
matig lawaai.
Controleren of de werkzaamheden van de controle voor de verkoop zijn uitgevoerd door een geautoriseerde
KTM-garage.
Het leveringsdocument en het service- en garantieboekje worden samen met het voertuig overhandigd.
Voor de eerste rit de gehele bedieningshandleiding doorlezen.
Met de bedieningselementen vertrouwd maken.
Eerst op een hiervoor geschikt terrein wennen aan het rijgedrag van de motorfiets voordat u een veeleisende
tocht onderneemt. Ook eens zo langzaam mogelijk proberen te rijden zodat u meer gevoel voor de motorfiets
krijgt.
Het stuur tijdens het rijden met beide handen vasthouden en de voeten op de voetsteunen laten rusten.
Motor inrijden. ( pag. 73)
INBEDRIJFSTELLING 8
73
8.2 Motor inrijden
Tijdens de inrijperiode het aangegeven motortoerental niet overschrijden.
Voorgeschreven waarde
Maximaal motortoerental
Tijdens de eerste: 1.000 km 7.500 1/min
Info
Tijdens de inrijperiode is de schakelindicator op een vaste waarde ingesteld en kan niet worden gewij-
zigd.
Vol gas geven vermijden!
8.3 Voertuig beladen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTotaal gewicht en aslasten beïnvloeden het rijgedrag.
Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de
bestuurder en passagier met beschermende kleding en helm, plus de bagage.
Overschrijd het hoogst toegestane totaalgewicht en de aslasten niet.
8 INBEDRIJFSTELLING
74
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerkeerde montage van de koffer of de tanktas heeft invloed op het rijgedrag.
De koffer en tanktas volgens de gegevens van de fabrikant monteren en vastmaken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor overbelasting raakt het koffersysteeem beschadigd.
Bij het monteren van een koffer altijd de fabrikantgegevens betreffende de maximale last in acht
nemen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschoven bagage beperkt de zichtbaarheid.
Als het achterlicht is afgedekt bent u, vooral als het donker is, slechter zichtbaar voor andere verkeer-
deelnemers.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHoge belading verandert het rijgedrag en verlengt de remweg.
De snelheid aan eventuele extra belading aanpassen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschoven bagage heeft invloed op het rijgedrag.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
INBEDRIJFSTELLING 8
75
Wanneer bagage wordt meegenomen, moet deze zo veel mogelijk in het midden van het voertuig veilig worden
vastgezet en het gewicht moet gelijkmatig zijn verdeeld over het voor- en achterwiel.
Het maximaal toegestane totaalgewicht en de maximaal toegestane aslasten aanhouden.
Voorgeschreven waarde
Maximaal toegestaan totaalgewicht 335 kg
Hoogst toegestane asbelasting voor 125 kg
Maximaal toegestane asbelasting achter 210 kg
9 RIJ-INSTRUCTIES
76
9.1 Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfstelling
Info
Voordat u gaat rijden, controleren of het voertuig in een goede staat is en of er veilig mee kan worden gere-
den.
Bij het rijden moet het voertuig technisch in een onberispelijke staat zijn.
H02217-01
Motoroliepeil controleren. ( pag. 200)
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren.
( pag. 132)
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren.
( pag. 137)
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 136)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 142)
Controleren of het remsysteem goed werkt.
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir controleren.
( pag. 182)
Vervuiling van de ketting controleren. ( pag. 110)
Kettingspanning controleren. ( pag. 112)
Bandentoestand controleren. ( pag. 157)
Bandenspanning controleren. ( pag. 160)
Controleren of alle bedieningselementen goed zijn ingesteld en
soepel bewegen.
RIJ-INSTRUCTIES 9
77
Werking van de elektrische installatie controleren.
Controleren of de bagage correct is bevestigd.
Op de motorfiets gaan zitten en de stand van de achteruitkijk-
spiegel controleren.
Brandstofvoorraad controleren.
9.2 Starten
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg
hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenElektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen raken bij lege of ontbre-
kende 12V-accu beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege 12V-accu of zonder 12V-accu gebruiken.
Aanwijzing
MotorschadeOngefilterde aanzuiglucht heeft een negatief effect op de levensduur van de motor.
Zonder luchtfilter dringen stof en vuil in de motor.
Gebruik het voertuig nooit zonder luchtfilter.
9 RIJ-INSTRUCTIES
78
Aanwijzing
MotorschadeHoge toerentallen bij koude motor hebben een negatief effect op de levensduur van de motor.
Rij de motor altijd met een laag toerental warm.
B00782-10
Stuur ontgrendelen. ( pag. 34)
Op het voertuig gaan zitten, zijstandaard ontlasten en met de
voet helemaal naar boven zwenken.
Noodstopschakelaar in de stand drukken.
Ontsteking inschakelen, daarvoor de contactsleutel in de
stand te draaien.
Na het inschakelen van het contact is gedurende ongeveer
2 seconden het geluid van de werkende brandstofpomp
te horen. Tegelijkertijd wordt de functiecontrole van het
gecombineerde instrument uitgevoerd.
Versnelling in stationair schakelen.
Het groene controlelampje stationair N brandt.
Startknop indrukken.
RIJ-INSTRUCTIES 9
79
Info
Startknop pas indrukken, nadat de functiecontrole van
het gecombineerde instrument is afgesloten.
Tijdens het starten GEEN gas geven. Als er tijdens het
starten gas wordt gegeven, wordt geen brandstof inge-
spoten door het motormanagementsysteem en daardoor
slaat de motor niet aan.
Maximaal 5 seconden ononderbroken starten. Tot de
volgende startpoging minimaal 5 seconden wachten.
Deze motorfiets is uitgerust met een veiligheidsstart-
systeem. De motor kan alleen worden gestart als de
versnelling in vrij is geschakeld of als bij geschakelde
versnelling de koppelingshendel is getrokken. Als met
uitgeklapte zijstandaard een versnelling wordt gekozen
en de koppelingshendel wordt losgelaten, dan blijft de
motor stilstaan.
9.3 Beginnen met rijden
Koppelingshendel trekken, in de 1e versnelling schakelen, koppelingshendel langzaam vrijgeven en gelijktij-
dig voorzichtig gasgeven.
9 RIJ-INSTRUCTIES
80
Tip
Als de motor afslaat tijdens het starten, alleen de koppelingshendel trekken en e-starterknop indruk-
ken. De versnelling hoeft niet stationair te worden geschakeld.
9.4 Schakelen, rijden
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBij een abrupte verandering van de belasting kunt u de controle over de motor-
fiets verliezen.
Abrupte lastverplaatsing en hard remmen vermijden.
De snelheid aan de gewijzigde rijwegsituatie aanpassen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTerugschakelen bij een hoog motortoerental blokkeert het achterwiel en overbe-
last de motor.
Schakel bij een hoog toerental niet terug naar een lagere versnelling.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde contactsleutelstand zorgt voor storingen.
De contactsleutelstand tijdens het rijden niet veranderen.
RIJ-INSTRUCTIES 9
81
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet uitvoeren van instellingen aan het voertuig leidt af van het verkeer.
Instelwerkzaamheden aan een stilstaand voertuig uitvoeren.
Waarschuwing
Gevaar voor letselDoor verkeerd gedrag kan de passagier van de motorfiets vallen.
Zorg ervoor dat de passagier correct op de buddyseat zit, de voeten op de buddyseatvoetsteunen van
de passagier zet en zich aan de bestuurder of grepen vasthoudt.
Neem hierbij ook de in uw land geldende voorschriften over de minimumleeftijd voor passagiers in
acht.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenRiskant rijgedrag vormt een groot risico.
Volg de verkeersregels en rijd defensief en anticiperend, om gevaren zo vroeg mogelijk te herkennen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenKoude banden hebben minder grip.
De eerste kilometers rustig en voorzichtig rijden, tot de banden op temperatuur zijn.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
De nieuwe banden met een gematigde rijstijl en afwisselende schuine stand inrijden.
Inrijfase 200 km
9 RIJ-INSTRUCTIES
82
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschoven bagage heeft invloed op het rijgedrag.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor een val kan het voertuig sterker beschadigd raken dan eerst het geval lijkt.
Het voertuig na een val op dezelfde wijze als voor ingebruikname controleren.
Aanwijzing
MotorschadeBij oververhitting raakt de motor beschadigd.
Stop onmiddellijk volgens de verkeersregels en schakel de motor uit wanneer de waarschuwing voor de koel-
middeltemperatuur verschijnt.
Laat de motor en het koelsysteem afkoelen.
Controleer resp. corrigeer het koelmiddelpeil bij afgekoeld koelsysteem.
Info
Als er tijdens het rijden ongewone geluiden optreden, meteen op veilige wijze stoppen, de motor uitzetten
en contact opnemen met een geautoriseerde KTM-garage.
RIJ-INSTRUCTIES 9
83
401950-11
Als de omstandigheden het toestaan (helling, rijsituatie etc.)
kunt u naar een hogere versnelling schakelen.
Gas terugnemen, gelijktijdig koppelingshendel trekken, naar
volgende versnelling schakelen, koppelingshendel vrijgeven en
gas geven.
Info
De positie van de versnellingen kan afgelezen worden
van de afbeelding. De neutrale of stationaire stand
bevindt zich tussen de 1e en 2e versnelling. De 1e ver-
snelling is de start- of bergversnelling.
De rijtemperatuur is bereikt als er 4 balkjes op de tem-
peratuurindicatie branden.
Slechts zoveel gas geven als de motor op dat moment aankan
- het abrupt opentrekken van de gashendel verhoogt het ver-
bruik. Slechts zo veel gas geven als de rijbaan en de weers-
omstandigheden toestaan. Vooral in bochten mag niet worden
geschakeld en slechts voorzichtig gas worden gegeven.
Voor het terugschakelen van de motorfiets indien nodig afrem-
men en tegelijkertijd gas terugnemen.
Koppelingshendel trekken en in een lagere versnelling schake-
len, koppelingshendel langzaam vrijgeven en gas geven of nog
een keer schakelen.
Motor uitschakelen bij langdurig stationair toerental of bij stil-
stand.
9 RIJ-INSTRUCTIES
84
Als tijdens het rijden het controlelampje storing gaat
branden, meteen volgens de verkeersregels stoppen, de
motor afzetten en contact opnemen met een geautoriseerde
KTM-garage.
9.5 Afremmen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVocht en vuil beïnvloeden het remsysteem nadelig.
Rem meerdere keren voorzichtig om de remplaketten en remschijven te drogen en vuil te verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen poreus drukpunt van voor- en/of achterwielrem vermindert de remwerking.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken.
De voet van het rempedaal nemen, als u niet wilt remmen.
RIJ-INSTRUCTIES 9
85
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHoger totaal gewicht verlengt de remweg.
Hou rekening met een langere remweg, als u met een passagier of met bagage rijdt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenStrooizout op de straat belemmert het remsysteem.
Meerdere keren voorzichtig remmen om strooizout van de remplaketten en remschijven te verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor te sterk afremmen blokkeren de wielen.
Pas de remwijze aan de rijsituatie en rijwegsituatie aan.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet achterwiel kan door de motorremwerking blokkeren.
Trek aan de koppelingshendel wanneer u vol remt, een noodstop maakt of wanneer u op gladde
ondergrond afremt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenSchuine stand of zijdelings afhellende ondergrond vermindert de maximaal
mogelijke vertraging.
Beëindig het remmen indien mogelijk voordat u een bocht inrijdt.
Voor het remmen gas terugnemen en tegelijkertijd remmen met de voorwiel- en achterwielrem.
Op zandige, natte of gladde ondergrond moet overwegend de achterwielrem worden gebruikt.
9 RIJ-INSTRUCTIES
86
Het remmen moet altijd voor het begin van de bocht zijn afgerond. Afhankelijk van de snelheid naar een
lagere versnelling schakelen.
Tijdens langdurig bergaf rijden de remwerking van de motor gebruiken. Hiervoor een of twee versnellingen
terugschakelen, maar de motor niet overbelasten. Zo moet aanzienlijk minder worden geremd en raakt het
remsysteem niet oververhit.
9.6 Stoppen, parkeren
Waarschuwing
Gevaar voor letselOnbevoegd handelende personen vormen een gevaar voor zichzelf en voor anderen.
Laat het voertuig nooit zonder opzicht achter, als de motor loopt.
Beveilig het voertuig tegen gebruik door onbevoegden.
Blokkeer het stuur en verwijder de contactsleutel als u het voertuig onbeheerd achterlaat.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden bij gebruik van het voertuig zeer
heet.
Raak onderdelen zoals uitlaatsysteem, koeler, motor, stootdemper en remsysteem pas aan, als deze
voertuigcomponenten zijn afgekoeld.
Laat de voertuigcomponenten afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.
Aanwijzing
MateriaalschadeEen onjuiste handelwijze bij parkeren beschadigt het voertuig.
RIJ-INSTRUCTIES 9
87
Als het voertuig wegrolt of omvalt, kan aanzienlijke schade ontstaan.
De onderdelen voor parkeren van het voertuig zijn alleen berekend op het voertuiggewicht.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Zorg ervoor dat niemand op het voertuig gaat zitten wanneer het voertuig op de standaard staat.
Aanwijzing
Gevaar voor brandHete voertuigdelen vormen een brand- en explosiegevaar.
Plaats het voertuig niet in de buurt van licht ontvlambare of explosiegevaarlijke materialen.
Laat het voertuig afkoelen alvorens het te bedekken.
Motorfiets afremmen.
Versnelling in stationair schakelen.
Ontsteking uitschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand draaien.
Info
Als de motor uitgeschakeld werd met de noodstopschakelaar en het contact op het contactslot inge-
schakeld blijft, wordt de voeding naar de meeste verbruikers niet onderbroken en ontlaadt de 12V-
accu. De motor dus altijd met het contactslot uitzetten, de noodstopschakelaar is uitsluitend bestemd
voor noodsituaties.
Motorfiets parkeren op vaste ondergrond.
Zijstandaard met de voet helemaal naar voren zwenken en met het voertuig belasten.
Stuur vergrendelen. ( pag. 33)
9 RIJ-INSTRUCTIES
88
9.7 Transport
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Aanwijzing
Gevaar voor brandHete voertuigdelen vormen een brand- en explosiegevaar.
Plaats het voertuig niet in de buurt van licht ontvlambare of explosiegevaarlijke materialen.
Laat het voertuig afkoelen alvorens het te bedekken.
401448-01
Motor uitzetten en contactsleutel eruit trekken.
Motorfiets met spanriemen of andere geschikte bevestigings-
middelen beveiligen tegen omvallen en wegrollen.
RIJ-INSTRUCTIES 9
89
9.8 Brandstof tanken
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als
brandstof in de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Aanwijzing
MateriaalschadeDoor een slechte brandstofkwaliteit vervuilt het brandstoffilter.
9 RIJ-INSTRUCTIES
90
In sommige landen en regio's is de beschikbare brandstofkwaliteit en -reinheid eventueel onvoldoende. Dit leidt
tot problemen in het brandstofsysteem.
Tank uitsluitend schone brandstof die aan de aangegeven norm voldoet. (De geautoriseerde KTM-garage is u
graag van dienst.)
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
RIJ-INSTRUCTIES 9
91
S03383-10
Motor uitzetten.
Tankdop openen. ( pag. 35)
Brandstoftank tot maximaal aan de onderkant
1
van de vul-
opening met brandstof bijvullen.
Brandstoftankvolume
totaal ca.
10 l Brandstof super
loodvrij (ROZ 95)
( pag. 235)
(RC 200
EU/AR/CO/sMY/PH)
Brandstoftankvolume
totaal ca.
Gasohol 95 E20
(ROZ 95)
( pag. 235)
(RC 200 TH)
Tankdop sluiten. ( pag. 37)
10 SERVICESCHEMA
92
10.1 Extra informatie
Voor alle verdergaande werkzaamheden, die resulteren uit de verplichte werkzaamheden resp. de aanbevolen
werkzaamheden, moet een extra opdracht worden verstrekt, die ook apart in rekening wordt gebracht.
Afhankelijk van de lokale gebruiksomstandigheden kunnen in uw land afwijkende service-intervallen gelden.
In het kader van technische ontwikkelingen kunnen intervallen en omvang van afzonderlijke servicebeurten ver-
anderen. Het meest recente serviceschema vindt u altijd op KTM Dealer.net. Uw geautoriseerde KTM-dealer advi-
seert u graag.
10.2 Verplichte werkzaamheden
om de 24 maanden
om de 12 maanden
alle 15.000 km
alle 7.500 km
na 1.000 km
Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitlezen.
Werking van de elektrische installatie controleren.
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeef reinigen. ( pag. 201)
Remschijven controleren. ( pag. 131)
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 136)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 142)
Bandentoestand controleren. ( pag. 157)
Bandenspanning controleren. ( pag. 160)
SERVICESCHEMA 10
93
om de 24 maanden
om de 12 maanden
alle 15.000 km
alle 7.500 km
na 1.000 km
Remkabels controleren op beschadiging en lekkage.
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 132)
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 137)
Schokdemper en voorvork controleren op lekkages.
Vuilschrapers van de vorkpoten reinigen. ( pag. 104)
Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel controleren. ( pag. 116)
Kettingspanning controleren. ( pag. 112)
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir controleren. ( pag. 182)
Controleren of de radiateurventilator werkt.
Luchtfilter vervangen, luchtfilterbak reinigen.
Bowdenkabels controleren op beschadiging, knikken en instelling.
Kabels controleren op beschadiging en knikken.
Klepspeling controleren, bougie vervangen.
Remvloeistof van de voorwielrem verversen.
Remvloeistof van de achterwielrem verversen.
Speling balhoofdlager controleren.
Koplampstand dimlicht controleren. ( pag. 174)
10 SERVICESCHEMA
94
om de 24 maanden
om de 12 maanden
alle 15.000 km
alle 7.500 km
na 1.000 km
Koplampstand - groot licht controleren. ( pag. 176)
Eindcontrole: controleren of het voertuig verkeersveilig is en een proefrit maken.
Na proefrit foutgeheugen uitlezen met KTM-diagnosetool.
Service-intervalindicatie resetten.
Service in het KTM Dealer.net noteren.
Eenmalig interval
Periodiek interval
10.3 Aanbevolen werkzaamheden
om de 48 maanden
om de 12 maanden
alle 30.000 km
alle 7.500 km
na 1.000 km
Frame controleren.
Achterbrug controleren.
SERVICESCHEMA 10
95
om de 48 maanden
om de 12 maanden
alle 30.000 km
alle 7.500 km
na 1.000 km
Achterbruglager op speling controleren.
Wiellager op speling controleren.
Alle bewegende onderdelen (bijv. zijstandaard, hendels, kettingen, ...) smeren en contro-
leren of ze soepel bewegen.
Aftapslangen legen.
Alle slangen (bijv. brandstof, radiateur, ontluchtings, aftapslangen, ...) en manchet-
ten controleren op scheuren, lekkages en controleren of ze goed zijn gelegd.
Antivries controleren.
Koelmiddel verversen. ( pag. 192)
Controleren of makkelijk toegankelijke, veiligheidsrelevante schroeven en moeren goed
vastzitten.
Eenmalig interval
Periodiek interval
11 CHASSIS AFSTELLEN
96
11.1 Veervoorspanning schokdemper instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenWijzigingen aan de instelling van het chassis kunnen het rijgedag sterk beïnvloe-
den.
Rij na wijzigingen eerst langzaam, om het rijgedrag te kunnen inschatten.
Info
De veervoorspanning bepaalt de uitgangspositie voor de vering op de schokdemper.
Een optimaal ingestelde veervoorspanning is aangepast aan het gewicht van de bestuurder eventueel met
bagage en passagier en zorgt zo voor een compromis tussen hanteerbaarheid en stabiliteit.
E01200-10
Door het draaien van de stelring
1
met de haaksleutel uit het
boordgereedschap de veervoorspanning instellen.
Voorgeschreven waarde
Veervoorspanning
Standaard 5 klikken
Haaksleutel schokdemper (90529077000)
Verlenging voor haaksleutel (90129099025)
CHASSIS AFSTELLEN 11
97
Info
De veervoorspanning kan in 10 verschillende standen
worden ingesteld.
11.2 Versnellingshendel instellen
Info
Het instelbereik van de versnellingshendel is beperkt.
11 CHASSIS AFSTELLEN
98
S01657-10
Moer
1
losdraaien en daarbij aan draadstang
2
tegenhou-
den.
Info
Moer
1
heeft linkse schroefdraad.
Moer
3
losdraaien en daarbij aan draadstang
2
tegenhou-
den.
Versnellingshendel door het draaien van de schakelstang
2
instellen.
Voorgeschreven waarde
Instelbereik
A
schakel-
stang
150 162 mm
Info
De instelling gelijkmatig aan beide zijden uitvoeren.
Ten minste 5 schroefgangen moeten in de lagers zijn
geschroefd.
Instelhoek
B
controleren.
Voorgeschreven waarde
Instelhoek
B
schakelstang
omkering versnellingshendel
75°
CHASSIS AFSTELLEN 11
99
Moer
3
vastdraaien en daarbij aan draadstang
2
tegenhou-
den.
Voorgeschreven waarde
Moer schakelstang M6 10 Nm
Moer
1
vastdraaien en daarbij aan draadstang
2
tegenhou-
den.
Voorgeschreven waarde
Moer schakelstang M6LH 10 Nm
Controleren of de versnellingshendel werkt en soepel kan scha-
kelen.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
100
12.1 Motorfiets met hefbok achter opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
402346-01
Bevestigingen van de hefbok monteren.
Bevestiging achter in de hefbok plaatsen.
Montageadapter (61029955244)
Achterwielmontagebok (69329955000)
Motorfiets rechtop zetten, hefbok uitlijnen aan de achterbrug
en de adapters. Motorfiets opkrikken.
12.2 Motorfiets van hefbok achter nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
101
402029-10
Motorfiets beveiligen tegen omvallen.
Hefbok achter verwijderen en voertuig op de zijstandaard
1
plaatsen.
Bussenkit verwijderen.
12.3 Motorfiets met hefbok voor opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 100)
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
102
S01659-10
Voorwaarde
Beschermkap
1
verwijderen.
402345-01
Stuur in de rechtuitstand zetten. Hefbok positioneren.
Opnamebout (69329965030)
Voorwielmontagebok groot (69329965100)
Info
Motorfiets altijd eerst achter opkrikken.
Motorfiets voor opkrikken.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
103
12.4 Motorfiets van hefbok voor nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
402777-01
Hoofdwerk
Motorfiets beveiligen tegen omvallen.
Hefbok voor verwijderen.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
104
S01659-10
Beschermkap
1
monteren.
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 100)
12.5 Vuilschrapers vorkpoten reinigen
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 100)
Motorfiets met hefbok voor opkrikken. ( pag. 101)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
105
E01193-10
Hoofdwerk
Beschermkappen
1
van beide vorkpoten naar beneden schui-
ven.
Vuilschrapers
2
van beide vorkpoten naar beneden schuiven.
Info
De vuilschrapers schrapen stof en grof vuil van de bin-
nenpoot af. In de loop van de tijd kan er vuil achter te
vuilschrapers terechtkomen. Als deze vervuiling niet
wordt verwijderd, kunnen de daarachter liggende olie-
keerringen gaan lekken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven
vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreini-
gingsmiddel.
Vuilschrapers en de binnenpoten aan beide vorkpoten reinigen
en smeren met olie.
Universele oliespray ( pag. 240)
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
106
Vuilschrapers
2
van beide vorkpoten in de inbouwpositie
terugdrukken.
Overtollige olie verwijderen.
Beschermkappen
1
van beide vorkpoten omhoog schuiven.
Nawerk
Motorfiets van hefbok voor nemen. ( pag. 103)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 100)
12.6 Bestuurderszadel verwijderen
S01651-10
Contactsleutel in zadelslot
1
steken en met de klok mee
draaien.
Bestuurderszadel achter optillen, naar de achteren trekken en
naar boven toe verwijderen.
Contactsleutel uit zadelslot trekken.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
107
12.7 Bestuurderszadel monteren
H01084-10
Uitsparingen
1
van bestuurderszadel aan brandstoftank vast-
haken, bestuurderszadel naar voren schuiven en achter neerla-
ten.
De bout
2
klikt hoorbaar vast.
Controleren of het bestuurderszadel correct is gemonteerd.
12.8 Buddyseat verwijderen
Voorwerk
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 106)
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
108
L02191-10
Hoofdwerk
Schroef
1
met ring verwijderen.
Bijrijderzadel optillen en verwijderen.
12.9 Buddyseat monteren
S01661-10
Hoofdwerk
Bijrijderzadel positioneren.
Beide haken
1
grijpen in de houders
2
.
Bijrijderzadel vooraan neerlaten en naar achteren schuiven.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
109
L02191-11
Schroef
3
met ring monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bijrijderzadel M6 7 Nm
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet verkeerd gemonteerde
zadel kan uit de verankering springen.
Controleer na de montage of het zadel goed ver-
grendeld is en niet omhoog kan worden getrokken.
Controleren of het bijrijderzadel correct is gemonteerd.
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 107)
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
110
12.10 Kettingvervuiling controleren
400678-01
Ketting controleren op grove vervuiling.
» Als de ketting erg vuil is:
Ketting reinigen. ( pag. 110)
12.11 Ketting reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenSmeermiddel op de banden vermindert de grip van de banden.
Verwijder smeermiddel met een geschikt reinigingsmiddel van de banden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
111
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Info
De levensduur van de ketting is voor een groot deel afhankelijk van het onderhoud.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 100)
400725-01
Hoofdwerk
Ketting regelmatig reinigen.
Grove vervuiling afspoelen met een zachte waterstraal.
Verbruikte smeerresten met een kettingreiniger verwijderen.
Kettingreinigingsmiddel ( pag. 239)
Na het drogen kettingspray aanbrengen.
Kettingspray Street ( pag. 239)
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 100)
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
112
12.12 Kettingspanning controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde kettingspanning beschadigt componenten en leidt tot ongevallen.
Als de ketting te strak gespannen is, sluiten de ketting, het ketting-aandrijfwiel, het kettingwiel alsmede
transmissie- en achterwiellagers sneller. Sommige componenten kunnen bij overbelasting scheuren of
breken.
Als de ketting te los is, kan de ketting van het ketting-aandrijfwiel of van het kettingwiel vallen. Hierdoor
blokkeert het achterwiel of wordt de motor beschadigd.
Controleer de kettingspanning regelmatig.
Stel de kettingspanning in zoals voorgeschreven.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 100)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
113
S01665-10
Hoofdwerk
Versnelling in stationair schakelen.
In het bereik na het glijblok de ketting naar boven richting
achterbrug duwen en kettingspanning
A
bepalen.
Info
Het bovenste deel van de ketting
B
moet daarbij
gespannen zijn.
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet
de meting op verschillende plekken van de ketting wor-
den herhaald.
Kettingspanning 5 7 mm
» Als de kettingspanning niet overeenkomt met de voorge-
schreven waarde:
Kettingspanning instellen. ( pag. 114)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 100)
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
114
12.13 Kettingspanning instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde kettingspanning beschadigt componenten en leidt tot ongevallen.
Als de ketting te strak gespannen is, sluiten de ketting, het ketting-aandrijfwiel, het kettingwiel alsmede
transmissie- en achterwiellagers sneller. Sommige componenten kunnen bij overbelasting scheuren of
breken.
Als de ketting te los is, kan de ketting van het ketting-aandrijfwiel of van het kettingwiel vallen. Hierdoor
blokkeert het achterwiel of wordt de motor beschadigd.
Controleer de kettingspanning regelmatig.
Stel de kettingspanning in zoals voorgeschreven.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 100)
Kettingspanning controleren. ( pag. 112)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
115
S01662-10
Hoofdwerk
Moer
1
losdraaien.
Moeren
2
losdraaien.
Kettingspanning door het draaien van de stelschroeven
3
links en rechts instellen.
Voorgeschreven waarde
Kettingspanning 5 7 mm
Stelschroeven
3
links en rechts zo draaien, dat de mar-
keringen aan de linker en rechter kettingspanner
4
in
dezelfde positie staan t.o.v. referentiemarkeringen
A
. Zo
is het achterwiel correct uitgelijnd.
Info
Het bovenste deel van de ketting moet daarbij gespan-
nen zijn.
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet
de instelling op verschillende plekken van de ketting
worden gecontroleerd.
Moeren
2
vastdraaien.
Controleren of de kettingspanners
4
tegen de stelschroe-
ven
3
liggen.
Moer
1
vastdraaien.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
116
Voorgeschreven waarde
Moer steekas achter M14x1,5 90 Nm
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 100)
12.14 Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel controleren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 100)
100132-10
Hoofdwerk
Versnelling in stationair schakelen.
Kettingwiel en ketting-aandrijfwiel op slijtage controleren.
» Als kettingwiel resp. ketting-aandrijfwiel zijn ingereden:
Aandrijfset vervangen.
Info
Ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en ketting moe-
ten altijd samen worden vervangen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
117
401288-10
Aan het onderste deel van de ketting met het aangegeven
gewicht
A
trekken.
Voorgeschreven waarde
Gewicht voor meting ketting-
slijtage
15 kg
De afstand
B
van 20 kettingschakels aan het onderste deel
van de ketting meten.
Info
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet
de meting op verschillende plekken van de ketting wor-
den herhaald.
Maximale afstand
B
van
20 kettingschakels op het
langste stuk van de ketting
301,6 mm
»
Als de afstand
B
groter is dan de aangegeven maat:
Aandrijfset vervangen.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
118
Info
Als een nieuwe ketting wordt gemonteerd,
moeten ook het kettingwiel en het
ketting-aandrijfwiel worden vervangen.
Nieuwe kettingen slijten op een oud, versleten
kettingwiel resp. ketting-aandrijfwiel sneller.
S01666-10
In het bereik na het glijblok de ketting omhoog duwen.
Glijblok op slijtage controleren.
» Als het glijblok door slijtage zo veel materiaal heeft verlo-
ren, dat in het bereik
C
de boring van de schroef
1
van
boven zichtbaar is:
Glijblok vervangen.
Controleren of het glijblok goed vastzit.
» Als het glijblok loszit:
Schroeven van het glijblok vastdraaien.
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 100)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
119
12.15 Accuafdekking verwijderen
Voorwerk
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 106)
S01667-10
Hoofdwerk
Lus
1
naar achteren trekken.
Accuafdekking
2
naar voren trekken en naar boven toe ver-
wijderen.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
120
12.16 Accuafdekking monteren
S01668-10
Hoofdwerk
Accuafdekking
1
positioneren en naar achteren trekken.
Accuafdekking vergrendelt met een hoorbare klik.
Controleren of de accuafdekking goed zit.
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 107)
12.17 Bugspoiler demonteren
Voorwerk
Zijbekleding rechts demonteren. ( pag. 128)
Zijbekleding links demonteren. ( pag. 125)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
121
G01029-10
Hoofdwerk
Schroeven
1
verwijderen.
S01669-10
Schroef
2
verwijderen.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
122
S01670-10
Schroeven
3
verwijderen.
G01721-13
Schroef
4
verwijderen.
Schroef
5
verwijderen.
Bugspoiler verwijderen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
123
12.18 Bugspoiler monteren
G01721-14
Hoofdwerk
Bugspoiler positioneren.
Schroef
1
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef steunplaat
bugspoiler achter aan
motor
M6 9 Nm
Schroef
2
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef steunplaat
bugspoiler achter aan
motor
M6 9 Nm
S01670-10
Schroeven
3
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef steunplaat
bugspoiler achter
M6 6 Nm
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
124
S01669-11
Schroef
4
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bugspoiler
rechts aan voetsteun-
houder
M6 7 Nm
G01029-11
Schroeven
5
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bugspoiler M6 7 Nm
Nawerk
Zijbekleding links monteren. ( pag. 126)
Zijbekleding rechts monteren. ( pag. 129)
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
125
12.19 Zijbekleding links demonteren
S01672-10
Schroeven
1
verwijderen.
Schroeven
2
verwijderen.
Uitsteeksel in bereik
A
lostrekken.
S01683-10
Spreidnagels
3
verwijderen.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
126
S01685-11
Zijbekleding naar buiten zwenken.
Slang
4
uit de slanggeleiding
5
trekken.
Zijbekleding verwijderen.
12.20 Zijbekleding links monteren
S01685-10
Slang
1
in de slanggeleiding
2
positioneren.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
127
S01672-11
Zijbekleding positioneren.
Schroeven
3
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef zijbekleding M6 7 Nm
In bereik
A
op de zijbekleding drukken.
Uitsteeksel klikt in de boring aan bugspoiler vast.
Schroeven
4
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef zijbekleding
aan koplampkap
M6 6 Nm
S01683-11
Spreidnagels
5
monteren.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
128
12.21 Zijbekleding rechts demonteren
S01671-10
Schroeven
1
verwijderen.
Schroeven
2
verwijderen.
Uitsteeksel in bereik
A
lostrekken.
S01684-10
Spreidnagels
3
verwijderen.
Zijbekleding verwijderen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 12
129
12.22 Zijbekleding rechts monteren
S01671-10
Zijbekleding positioneren.
Schroeven
1
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef zijbekleding M6 7 Nm
In bereik
A
op de zijbekleding drukken.
Uitsteeksel klikt in de boring aan bugspoiler vast.
Schroeven
2
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef zijbekleding
aan koplampkap
M6 6 Nm
S01684-10
Spreidnagels
3
monteren.
12 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS
130
12.23 Spatbord voor demonteren
E01194-11
Schroeven
1
verwijderen.
Spatbord voor verwijderen en voorvork-protector
2
verwijde-
ren.
12.24 Spatbord voor monteren
E01194-10
Voorvork-protector
1
en spatbord voor positioneren.
Schroeven
2
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef spatbord
vooraan aan asop-
name
M6 7 Nm
REMSYSTEEM 13
131
13.1 Remschijven controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remschijven verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remschijven onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage
is u graag van dienst.)
400480-10
Dikte van de remschijven voor en achter op meerdere plekken
van de remschijf op de maat
A
controleren.
Info
Door slijtage vermindert de dikte van de remschijf in
het bereik van het raakvlak
1
van de remplaketten.
Remschijven - slijtagegrens
voor 4,5 mm
achter 3,6 mm
» Als de dikte van de remschijven onder de voorgeschreven
waarde ligt.
Remschijf van voorwielrem vervangen.
Remschijf van achterwielrem vervangen.
Remschijven voor en achter op beschadiging, scheuren en ver-
vorming controleren.
13 REMSYSTEEM
132
» Als de remschijf beschadigd, gescheurd of vervormd is:
Remschijf van voorwielrem vervangen.
Remschijf van achterwielrem vervangen.
13.2 Remvloeistofpeil voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaket-
ten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ver-
verst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
REMSYSTEEM 13
133
S01673-10
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizon-
taal zetten.
Remvloeistofpeil controleren op het kijkglas
1
.
» Wanneer het remvloeistofpeil onder de
MINmarkering is
gedaald:
Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen.
( pag. 133)
13.3 Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaket-
ten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
13 REMSYSTEEM
134
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de
ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ver-
verst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
REMSYSTEEM 13
135
Info
Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtin-
gen en remkabels zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Ervoor zorgen dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak
aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
Voorwerk
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 136)
S01674-10
Hoofdwerk
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizon-
taal zetten.
Schroeven
1
verwijderen.
Deksel
2
met membraan
3
verwijderen.
Remvloeistof tot maat
A
bijvullen.
Voorgeschreven waarde
Maat
A
5 mm
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 237)
Deksel met membraan positioneren. Schroeven monteren en
vastdraaien.
13 REMSYSTEEM
136
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met
water afspoelen.
13.4 Remplaketten voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remvoeringen verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remvoeringen onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Hier-
door vermindert de remwerking aanmerkelijk en worden de remschijven onherstelbaar beschadigd.
Controleer de remplaketten regelmatig.
REMSYSTEEM 13
137
S01675-10
Remplaketten op minimale plaketdikte
A
controleren.
Minimale plaketdikte
A
1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
Remplaketten controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren zijn:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
13.5 Remvloeistofpeil achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaket-
ten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ver-
verst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
13 REMSYSTEEM
138
S01676-10
Voertuig rechtop zetten.
Remvloeistofpeil van het remvloeistofreservoir controleren.
»
Als het vloeistofpeil de MIN-markering
1
heeft bereikt:
Remvloeistof van de achterwielrem bijvullen.
( pag. 138)
13.6 Remvloeistof achterwielrem bijvullen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaket-
ten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-
garage is u graag van dienst.)
REMSYSTEEM 13
139
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de
ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ver-
verst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
13 REMSYSTEEM
140
Info
Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtin-
gen en remkabels zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Ervoor zorgen dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak
aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
Voorwerk
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 142)
H01142-10
Hoofdwerk
Voorwaarde
Schroefdop geborgd.
Schroef
1
verwijderen en schroefdopborging verwijderen.
REMSYSTEEM 13
141
S01677-10
Voertuig rechtop zetten.
Schroefdop
2
met membraan
3
verwijderen.
Remvloeistof tot de markering
A
vullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 237)
Schroefdop met membraan monteren.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met
water afspoelen.
H01142-10
Voorwaarde
Schroefdop geborgd.
Schroefdopborging positioneren, schroef
1
monteren en
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef dekselbor-
ging compensatie-
reservoir achterwiel-
rem
M5 7 Nm
13 REMSYSTEEM
142
13.7 Remplaketten van de achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remvoeringen verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remvoeringen onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Hier-
door vermindert de remwerking aanmerkelijk en worden de remschijven onherstelbaar beschadigd.
Controleer de remplaketten regelmatig.
S01678-10
Remplaketten op minimale plaketdikte
A
controleren.
Minimale plaketdikte
A
1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen.
Remplaketten controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren zijn:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen.
REMSYSTEEM 13
143
13.8 Vrije slag rempedaal controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als er aan het rempedaal voor de achterwielrem geen vrije slag aanwezig is, bouwt zich in het remsys-
teem druk op de achterwielrem op.
Stel de vrije slag aan de hendel voor het rempedaal op de voorgeschreven wijze in.
13 REMSYSTEEM
144
S01679-10
Veer
1
losmaken.
Rempedaal tussen eindaanslag en rempedaalcilinderzuiger
heen en weer bewegen en vrije slag
A
controleren.
Voorgeschreven waarde
Vrije slag rempedaal 3 5 mm
» Als de vrije slag niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Vrije slag van het rempedaal instellen. ( pag. 145)
Veer
1
vasthaken.
REMSYSTEEM 13
145
13.9 Vrije slag van het rempedaal instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als er aan het rempedaal voor de achterwielrem geen vrije slag aanwezig is, bouwt zich in het remsys-
teem druk op de achterwielrem op.
Stel de vrije slag aan de hendel voor het rempedaal op de voorgeschreven wijze in.
13 REMSYSTEEM
146
S01679-11
Veer
1
losmaken.
Moer
2
losdraaien en met de schroef
3
de aangegeven vrije
slag
A
instellen.
Voorgeschreven waarde
Vrije slag rempedaal 3 5 mm
Info
Het instelbereik is beperkt.
Schroef
3
tegenhouden en moer
2
vastdraaien.
Veer
1
vasthaken.
WIELEN, BANDEN 14
147
14.1 Voorwiel demonteren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 100)
Motorfiets met hefbok voor opkrikken. ( pag. 101)
S01682-10
Hoofdwerk
Schroef
1
enkele slagen losdraaien.
Schroeven
2
losdraaien.
Op de schroef
1
drukken om de steekas uit de asopname te
schuiven.
Schroef
1
verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven ver-
minderen de remwerking.
Leg het wiel altijd zodanig neer dat de remschijf
niet wordt beschadigd.
Voorwiel vasthouden en steekas eruit trekken. Voorwiel uit de
voorvork nemen.
14 WIELEN, BANDEN
148
Info
Remhendel niet bedienen als het voorwiel is gedemon-
teerd.
14.2 Voorwiel monteren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
WIELEN, BANDEN 14
149
S01680-10
Afstandsbussen
1
verwijderen.
Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Als het wiellager beschadigd of versleten is:
Wiellager voor vervangen.
Radiale keerringen
2
en loopvlakken
A
van de afstandsbus-
sen reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 239)
Afstandsbussen erin zetten.
Schroefdraad van de steekas en schroef
3
reinigen.
Steekas reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 239)
Voorwiel positioneren en steekas erin zetten.
Remplaketten zijn correct gepositioneerd.
Schroef
3
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef steekas voor M8 26 Nm
Remhendel meerdere keren bedienen tot de remplaketten
tegen de remschijf liggen en er een drukpunt aanwezig is.
Motorfiets van hefbok voor nemen. ( pag. 103)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 100)
14 WIELEN, BANDEN
150
Voorwielrem bedienen en voorvork enkele keren krachtig inve-
ren.
Vorkpoten worden uitgelijnd.
Schroeven
4
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef asopname M8 15 Nm
14.3 Achterwiel demonteren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 100)
S01681-10
Hoofdwerk
Schroef
1
verwijderen.
Schroef
2
met bus verwijderen.
WIELEN, BANDEN 14
151
S01686-10
Moer
3
en ring verwijderen. Kettingspanner
4
verwijderen.
Achterwiel vasthouden en steekas
5
met ring en kettingspan-
ner
4
eruit trekken.
Achterwiel zo ver mogelijk naar voren schuiven en ketting van
het kettingwiel verwijderen.
Kettingbescherming naar boven en opzij drukken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven ver-
minderen de remwerking.
Leg het wiel altijd zodanig neer dat de remschijf
niet wordt beschadigd.
Achterwiel naar achteren trekken en uit de achterbrug nemen.
Info
Rempedaal niet indrukken als het achterwiel is gede-
monteerd.
14 WIELEN, BANDEN
152
14.4 Achterwiel monteren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNa montage van het achterwiel remt de achterwielrem eerst niet.
Bedien de voetrem meerdere keren voor begin van de rit tot een vast drukpunt voelbaar is.
Hoofdwerk
Demperpakkingen van de achterwielnaaf controleren.
( pag. 155)
S01687-10
Afstandsbussen verwijderen.
Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Als het wiellager beschadigd of versleten is:
Wiellager achter vervangen.
Radiale keerringen
1
en loopvlakken
A
van de afstandsbus-
sen reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 239)
Afstandsbussen erin zetten.
Schroefdraad van de steekas en moer
2
reinigen.
WIELEN, BANDEN 14
153
Steekas reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 239)
Aangrijppunten van remzadelhouder en achterbrug reinigen.
Achterwiel positioneren.
Remplaketten zijn correct gepositioneerd.
Kettingbescherming opzij duwen.
Achterwiel zo ver mogelijk naar voren schuiven en ketting op
het kettingwiel leggen.
14 WIELEN, BANDEN
154
S01688-10
Achterwiel naar achteren trekken en steekas
3
met ringen en
kettingspanners
4
monteren.
Info
Kettingspanners
4
links en rechts in dezelfde positie
monteren.
Moer
2
monteren, maar nog niet vastdraaien.
Ervoor zorgen dat de kettingspanners tegen de schroeven lig-
gen en moer
2
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
De markeringen op de kettingspanners moeten links en
rechts in dezelfde positie ten opzichte van de referentiemar-
keringen
B
staan. Zo is het achterwiel correct uitgelijnd.
Moer steekas achter M14x1,5 90 Nm
WIELEN, BANDEN 14
155
S01681-11
Kettingbescherming positioneren.
Schroef
5
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef kettingkast EJOT PT
®
K60x30
4 Nm
Schroef
6
met bus monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef kettingbe-
scherming
M6 7 Nm
Nawerk
Kettingspanning controleren. ( pag. 112)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 100)
14.5 Demperpakkingen van de achterwielnaaf controleren
Info
De kracht van de motor wordt door het kettingwiel via 6 demperpakkingen overgebracht op het achterwiel.
Deze slijten tijdens het rijden. Als de demperpakkingen niet op tijd worden vervangen, worden de ketting-
wielhouder en de achterwielnaaf beschadigd.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 100)
Achterwiel demonteren. ( pag. 150)
14 WIELEN, BANDEN
156
S01689-10
Hoofdwerk
Lager
1
controleren.
» Als het lager beschadigd of versleten is:
Wiellager achter vervangen.
Demperpakkingen
2
van de achterwielnaaf controleren op
beschadiging en slijtage.
» Als de demperpakkingen van de achterwielnaaf beschadigd
of versleten zijn:
Alle demperpakkingen van de achterwielnaaf vervan-
gen.
S01690-10
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven ver-
minderen de remwerking.
Leg het wiel altijd zodanig neer dat de remschijf
niet wordt beschadigd.
Achterwiel met het kettingwiel naar boven toe op een werkbank
leggen en de steekas in de naaf steken.
Om de speling
A
te controleren, achterwiel vasthouden en
proberen het kettingwiel te draaien.
WIELEN, BANDEN 14
157
Info
De speling wordt gemeten aan de buitenkant van het
kettingwiel.
Speling demperpakkingen
achterwiel
5 mm
»
Als de speling
A
groter is dan de voorgeschreven waarde:
Alle demperpakkingen van de achterwielnaaf vervan-
gen.
Nawerk
Achterwiel monteren. ( pag. 152)
Kettingspanning controleren. ( pag. 112)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 100)
14.6 Bandentoestand controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenAls een band tijdens de rit lek raakt, wordt het voertuig oncontroleerbaar.
Zorg ervoor dat beschadigde of versleten banden onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
14 WIELEN, BANDEN
158
Waarschuwing
Gevaar voor vallenVerschillende profielen van voor- en achterwiel beïnvloeden het rijgedrag.
Verschillende profielen kunnen de controle over het voertuig aanzienlijk moeilijker maken.
Zorg ervoor dat voor- en achterwiel steeds van banden met hetzelfde profiel zijn voorzien.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNiet-vrijgegeven of aanbevolen banden en wielen bemoeilijken het rijgedrag.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex.
Info
Het type, de toestand en de spanning van de banden zijn van invloed op het rijgedrag van de motorfiets.
Versleten banden hebben vooral bij natte ondergrond een slechte invloed op het rijgedrag.
400602-10
Voor- en achterbanden controleren op insnijdingen, voorwerpen
die tijdens het rijden in de band zijn gaan zitten en beschadi-
gingen.
» Als er insnijdingen of beschadigingen zijn of als er voorwer-
pen tijdens het rijden in de band zijn gaan zitten:
Banden vervangen.
Profieldiepte controleren.
WIELEN, BANDEN 14
159
Info
Wettelijke landspecifieke minimale profieldiepte in acht
nemen.
Minimale profieldiepte 2 mm
» Als de profieldiepte lager is dan de minimale waarde:
Banden vervangen.
H01144-10
Leeftijd van de banden controleren.
Info
De productiedatum van de banden staat meestal op het
opschrift van de banden en wordt met de laatste vier
cijfers van de DOT aanduiding gekenmerkt. De eerste
twee cijfers wijzen op de week van de productie en de
laatste twee cijfers op het productiejaar.
KTM adviseert uiterlijk na vijf jaar de banden te vervan-
gen, onafhankelijk van de daadwerkelijke slijtage.
» Als de band ouder is dan vijf jaar:
Banden vervangen.
14 WIELEN, BANDEN
160
14.7 Bandenspanning controleren
Info
Te lage bandenspanning leidt tot buitengewone slijtage en oververhitting van de band.
Een goede bandenspanning garandeert een optimaal rijcomfort en een maximale levensduur van de band.
400695-01
Beschermkap verwijderen.
Bandenspanning controleren als de banden koud zijn.
Bandenspanning solo
voor 2,0 bar
achter 2,0 bar
Bandenspanning met passagier/volledige nuttige belasting
voor 2,0 bar
achter 2,2 bar
» Als de bandenspanning niet met de voorgeschreven waarde
overeenkomt:
Bandenspanning corrigeren.
Beschermkap monteren.
ELEKTRONICA 15
161
15.1 12V-accu demonteren
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Bewaar 12V-accu’s buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Vermijd contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vuur uit de buurt van de 12V-accu houden.
Laad 12V-accu’s uitsluitend op in goed geventileerde ruimtes.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of
accugas in de ogen is gekomen.
Voorwerk
Ontsteking uitschakelen, daarvoor de contactsleutel in de
stand draaien.
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 106)
Accuafdekking verwijderen. ( pag. 119)
15 ELEKTRONICA
162
S01691-10
Hoofdwerk
Minkabel
1
van de 12V-accu loskoppelen.
S01692-10
Pluspoolafdekking
2
naar achteren trekken.
Pluskabel
3
van de 12V-accu loskoppelen.
Rubberband
4
loshaken.
12V-accu naar boven toe uit het accuvak verwijderen.
Info
Motorfiets nooit met een lege 12V-accu of zonder 12V-
accu gebruiken. In beide gevallen kunnen elektrische
componenten en veiligheidsvoorzieningen beschadigd
raken. Het voertuig is in dit geval niet meer verkeersvei-
lig.
ELEKTRONICA 15
163
15.2 12V-accu monteren
S01692-11
Hoofdwerk
12Vaccu in het accuvak plaatsen.
Voorgeschreven waarde
De accupolen moeten naar boven wijzen.
12V-accu (ETZ-9-BS) ( pag. 227)
Rubberband
1
inhaken.
Pluskabel
2
positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Pluspoolafdekking
3
positioneren.
S01691-11
Minkabel
4
positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Nawerk
Accuafdekking monteren. ( pag. 120)
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 107)
15 ELEKTRONICA
164
Tijd instellen. ( pag. 67)
15.3 12V-accu laden
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Bewaar 12V-accu’s buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Vermijd contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vuur uit de buurt van de 12V-accu houden.
Laad 12V-accu’s uitsluitend op in goed geventileerde ruimtes.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of
accugas in de ogen is gekomen.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieu12V-accu’s bevatten voor het milieu schadelijke stoffen.
Gooi 12V-accu’s niet bij het huishoudelijk afval.
Geef 12V-accu’s af bij een verzamelpunt voor oude accu’s.
ELEKTRONICA 15
165
Info
Ook als de 12V-accu niet wordt belast verliest hij dagelijks aan lading.
De laadtoestand en de wijze van laden zijn erg belangrijk voor de levensduur van de 12V-accu.
Snel laden met een hogere laadstroom heeft een negatief effect op de levensduur.
Als de laadstroom, laadspanning en laadtijd worden overschreden, ontsnapt er elektrolyt via de veiligheids-
kleppen. Daardoor verliest de 12V-accu aan capaciteit.
Als de 12V-accu leeg is gestart, de 12V-accu meteen opladen.
Bij langere stilstand in lege toestand treden er diepteontlading en sulfatie op, waardoor de 12V-accu wordt
vernield.
De 12V-accu is onderhoudsvrij. Het zuurniveau hoeft niet te worden gecontroleerd.
Voorwerk
Ontsteking uitschakelen, daarvoor de contactsleutel in de
stand draaien.
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 106)
Accuafdekking verwijderen. ( pag. 119)
Minkabel van de 12V-accu loskoppelen om schade aan de
boordelektronica te voorkomen.
15 ELEKTRONICA
166
M00729-11
Hoofdwerk
Acculader met 12V-accu verbinden. Acculader inschakelen.
Acculader (58429074000)
Met deze acculader kunnen ook de rustspanning, het startver-
mogen van de 12V-accu en de dynamo worden getest. Met dit
apparaat is het overladen van de 12V-accu onmogelijk.
Info
Deksel
1
nooit verwijderen.
Acculader na het laden uitschakelen en van de 12V-accu los-
koppelen.
Voorgeschreven waarde
Laadstroom, laadspanning en laadtijd mogen niet worden
overschreden.
12V-accu regelmatig bijla-
den als de motorfiets niet
wordt gebruikt
3 maanden
Minkabel positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Nawerk
Accuafdekking monteren. ( pag. 120)
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 107)
Tijd instellen. ( pag. 67)
ELEKTRONICA 15
167
15.4 Zekeringen afzonderlijke stroomverbruikers vervangen
Info
Het zekeringenblok met de hoofdzekering en de zekeringen voor de afzonderlijke stroomverbruikers bevindt
zich naast de pluspool van de 12V-accu.
Voorwerk
Ontsteking uitschakelen, daarvoor de contactsleutel in de
stand draaien.
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 106)
Accuafdekking verwijderen. ( pag. 119)
S01693-10
Hoofdwerk
Zekeringenblokdeksel openen.
Defecte zekering verwijderen.
15 ELEKTRONICA
168
Voorgeschreven waarde
Zekering 1 - 30 A - hoofdzekering
Zekering 2 - 15 A - diagnosestekker, groot licht, gecombi-
neerd instrument, alarminstallatie (optioneel)
Zekering 3 - 15 A - brandstofpomp, hoofdrelais
Zekering 4 - 15 A - bobine, startrelais
Zekering 5 - 15 A - radiateurventilator
Zekering 6 - 15 A - claxon, remlicht, richtingaanwijzer, dim-
licht, zijlicht, achterlicht, nummerplaatverlichting
Zekering 7 - 10 A - gecombineerd instrument,
EFI-besturingsapparaat
Zekering 8 - geen functie
Zekering 9 - 10 A - constant plus voor extra apparaten
(ACC1 voor)
Zekering 10 - 10 A - ontstekingsplus voor extra apparaten
(ACC2 voor)
Zekering SPARE - 10 A/15 A/30 A - reservezekeringen
Info
Een defecte zekering heeft een gebroken
smeltdraad
A
.
ELEKTRONICA 15
169
Waarschuwing
Gevaar voor brandVerkeerde zekeringen overbelasten
de elektrische installatie.
Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschreven
ampère-waarde.
Overbrug of repareer geen zekeringen.
Voldoende sterke reservezekering plaatsen.
Zekering (75011088010) ( pag. 227)
Zekering (75011088015) ( pag. 227)
Zekering (75011088030) ( pag. 227)
Tip
Nieuwe reservezekering in het zekeringenblok plaatsen,
zodat u er een bij u hebt als het nodig is.
De werking van de stroomverbruikers controleren.
Zekeringenblokdeksel sluiten.
Nawerk
Accuafdekking monteren. ( pag. 120)
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 107)
15 ELEKTRONICA
170
15.5 Dimlichtlamp vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorVet op de reflector vermindert de lichtsterkte.
Vet op het lichtpeertje van de gloeilamp verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector.
Reinig en ontvet het lichtpeertje voor de montage.
Het lichtpeertje niet met blote handen aanraken.
Voorwerk
Ontsteking uitschakelen, daarvoor de contactsleutel in de
stand draaien.
ELEKTRONICA 15
171
L02161-10
Hoofdwerk
Fitting
1
tegen de klok in draaien.
Fitting met dimlichtlamp
2
uit koplamphuis trekken.
Fitting met dimlichtlamp van stekker
3
loskoppelen en ver-
wijderen.
Nieuwe fitting met dimlichtlamp op stekker steken.
Dimlicht (H11 / sokkel PGJ19-2) ( pag. 227)
15 ELEKTRONICA
172
L02166-10
Fitting met dimlichtlamp in koplamphuis positioneren.
Fitting met de klok mee draaien.
Controleren of het licht werkt.
Nawerk
Koplampstand dimlicht controleren. ( pag. 174)
15.6 Grootlichtlamp vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorVet op de reflector vermindert de lichtsterkte.
Vet op het lichtpeertje van de gloeilamp verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector.
Reinig en ontvet het lichtpeertje voor de montage.
Het lichtpeertje niet met blote handen aanraken.
Voorwerk
Ontsteking uitschakelen, daarvoor de contactsleutel in de
stand draaien.
ELEKTRONICA 15
173
L02162-10
Hoofdwerk
Fitting
1
tegen de klok in draaien.
Fitting met grootlichtlamp
2
uit koplamphuis trekken.
Fitting met grootlichtlamp van stekker
3
loskoppelen en ver-
wijderen.
Nieuwe fitting met grootlichtlamp op stekker steken.
Groot licht (H9 / sokkel PGJ19-5) ( pag. 227)
15 ELEKTRONICA
174
L02165-10
Fitting met grootlichtlamp in koplamphuis positioneren.
Fitting met de klok mee draaien.
Controleren of het licht werkt.
Nawerk
Koplampstand - groot licht controleren. ( pag. 176)
15.7 Koplampstand dimlicht controleren
400726-10
Voertuig op een horizontale ondergrond voor een lichte muur
zetten en in de hoogte van het midden van de koplamp een
markering aanbrengen.
Nog een markering aanbrengen op een afstand
B
onder de
eerste markering.
Voorgeschreven waarde
Afstand
B
5 cm
Voertuig op een afstand
A
loodrecht voor de muur zetten en
het dimlicht inschakelen.
ELEKTRONICA 15
175
Voorgeschreven waarde
Afstand
A
5 m
Nu gaat de bestuurder, eventueel met bagage en passagier op
de motorfiets zitten.
Koplampstand dimlicht controleren.
De grens tussen licht en donker moet bij een gebruiksklare
motorfiets met bestuurder, eventueel met bagage en passa-
gier, precies op de onderste markering liggen.
» Als deze grens tussen licht en donker niet overeenkomt
met de voorgeschreven waarde:
Lichtbundelbreedte koplamp - dimlicht instellen.
( pag. 177)
15 ELEKTRONICA
176
15.8 Koplampstand - groot licht controleren
400575-10
Voertuig op een horizontale ondergrond voor een lichte muur
zetten en in de hoogte van het midden van de koplamp een
markering aanbrengen.
Nog een markering aanbrengen op een afstand
B
onder de
eerste markering.
Voorgeschreven waarde
Afstand
B
5 cm
Voertuig op afstand
A
loodrecht voor de muur zetten en het
groot licht inschakelen.
Voorgeschreven waarde
Afstand
A
5 m
Nu gaat de bestuurder, eventueel met bagage en passagier op
de motorfiets zitten.
Koplampstand - groot licht controleren.
Het midden van de lichtbundel moet bij een gebruiksklare
motorfiets met bestuurder, eventueel met bagage en passa-
gier, precies op de onderste markering liggen.
» Als het midden van de lichtbundel niet overeenkomt met
de voorgeschreven waarde:
Lichtbundelbreedte koplamp - groot licht instellen.
( pag. 178)
ELEKTRONICA 15
177
15.9 Lichtbundelbreedte koplamp - dimlicht instellen
S01694-10
Hoofdwerk
Door schroef
1
te draaien de lichtbundelbreedte van het
dimlicht instellen.
Voorgeschreven waarde
De grens tussen licht en donker moet bij de rijklare motor-
fiets met bestuurder, eventueel met bagage en bijrijder,
precies op de onderste markering liggen (aangebracht bij:
Koplampstand dimlicht controleren).
Info
Draaien met de klok mee verbreedt de lichtbundel-
breedte en draaien tegen de klok in versmalt de licht-
bundelbreedte.
Nawerk
Koplampstand dimlicht controleren. ( pag. 174)
15 ELEKTRONICA
178
15.10 Lichtbundelbreedte koplamp - groot licht instellen
S01695-10
Hoofdwerk
Door schroef
1
te draaien de lichtbundelbreedte van het
groot licht instellen.
Voorgeschreven waarde
Het midden van de lichtkegel moet bij de rijklare motorfiets
met bestuurder, eventueel met bagage en passagier, precies
op de onderste markering liggen (aangebracht bij: koplamp-
stand - groot licht controleren).
Info
Draaien met de klok mee verbreedt de lichtbundel-
breedte en draaien tegen de klok in versmalt de licht-
bundelbreedte.
Nawerk
Koplampstand - groot licht controleren. ( pag. 176)
ELEKTRONICA 15
179
15.11 Diagnosestekker
H01911-10
De diagnosestekker
1
bevindt zicht onder het bestuurderszadel.
15.12 ACC1 en ACC2 vooraan
F01484-10
Inbouwlocatie
De voedingsspanningen ACC1
1
en ACC2
2
voor bevinden
zich onder het compensatiereservoir van het koelmiddel.
16 KOELSYSTEEM
180
16.1 Koelsysteem
S01705-10
Door de waterpomp
1
in de motor vindt er een gedwongen circu-
latie van het koelmiddel plaats.
De druk die bij verwarming in het koelsysteem ontstaat wordt gere-
geld door een klep in de radiateurdop
2
. Door de uitzetting door
warmte stroomt het overtollige koelmiddel naar het compensatie-
reservoir
3
. Als de temperatuur daalt wordt dit koelmiddel weer
teruggezogen in het koelsysteem. Daardoor is de aangegeven koel-
middeltemperatuur toegestaan zonder dat er met functiestoringen
rekening moet worden gehouden.
110 °C
KOELSYSTEEM 16
181
402242-10
Koeling vindt plaats door de rijwind en een radiateurventilator
4
die bij hoge temperatuur wordt ingeschakeld.
Hoe lager de snelheid, hoe lager de koelwerking. Ook vervuilde
koelribben verlagen de koelwerking.
Info
Als het koelsysteem oververhit raakt, wordt het maximale
motortoerental begrensd.
16 KOELSYSTEEM
182
16.2 Koelmiddelpeil vast reservoir controleren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor
of het koelsysteem bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componen-
ten van het koelsysteem te openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koel-
vloeistof in de ogen is gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
Radiateur is volledig gevuld.
KOELSYSTEEM 16
183
R04378-10
Motorfiets rechtop zetten op een horizontale ondergrond.
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir
1
controleren.
Het koelmiddelpeil moet tussen MIN en MAX liggen.
» Als er zich geen koelmiddel in het vaste reservoir bevindt:
Koelsysteem controleren op lekkage.
Info
Niet met de motorfiets rijden!
Koelsysteem vullen/ontluchten. ( pag. 189)
» Als het koelmiddelpeil in het vaste reservoir niet met de
voorgeschreven waarde overeenkomt, maar nog niet leeg is:
Koelmiddelpeil in compensatiereservoir corrigeren.
16 KOELSYSTEEM
184
16.3 Antivries en koelmiddelpeil controleren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor
of het koelsysteem bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componen-
ten van het koelsysteem te openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koel-
vloeistof in de ogen is gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
KOELSYSTEEM 16
185
Voorwerk
Zijbekleding rechts demonteren. ( pag. 128)
S01696-11
Hoofdwerk
Motorfiets rechtop zetten op een horizontaal oppervlak.
Dop
1
van het compensatiereservoir verwijderen.
Antivries van het koelmiddel controleren.
25 45 °C
» Als de antivries van het koelmiddel niet overeenkomt met
de voorgeschreven waarde:
Antivries van het koelmiddel corrigeren.
Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir controleren.
Het koelmiddelpeil moet tussen MIN en MAX liggen.
» Als het koelmiddelpeil niet overeenkomt met de voorge-
schreven waarde:
Koelmiddelpeil corrigeren.
Koelmiddel ( pag. 236)
Dop van het compensatiereservoir monteren.
16 KOELSYSTEEM
186
S01697-10
Radiateurdop
2
verwijderen.
Antivries van het koelmiddel controleren.
25 45 °C
» Als de antivries van het koelmiddel niet overeenkomt met
de voorgeschreven waarde:
Antivries van het koelmiddel corrigeren.
Koelmiddelpeil in de radiateur controleren.
De radiateur moet volledig gevuld zijn.
» Als het koelmiddelpeil niet overeenkomt met de voorge-
schreven waarde:
Koelmiddelpeil corrigeren en oorzaak van het verlies
vaststellen.
Koelmiddel ( pag. 236)
» Als er meer koelmiddel bijgevuld moest worden dan de
voorgeschreven waarde:
> 0,20 l
Koelsysteem vullen/ontluchten. ( pag. 189)
Radiateurdop monteren.
Nawerk
Zijbekleding rechts monteren. ( pag. 129)
KOELSYSTEEM 16
187
16.4 Koelmiddel aftappen
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor
of het koelsysteem bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componen-
ten van het koelsysteem te openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koel-
vloeistof in de ogen is gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
16 KOELSYSTEEM
188
Voorwerk
Zijbekleding rechts demonteren. ( pag. 128)
Zijbekleding links demonteren. ( pag. 125)
Bugspoiler demonteren. ( pag. 120)
S01698-10
Hoofdwerk
Motorfiets rechtop zetten.
Geschikt reservoir onder de motor plaatsen.
Schroef
1
verwijderen.
Radiateurdop verwijderen.
Koelmiddel volledig laten uitlopen.
Schroef
1
met nieuwe pakkingring monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Sluitschroef aftapbo-
ring waterpomp
M6 10 Nm
KOELSYSTEEM 16
189
16.5 Koelsysteem vullen/ontluchten
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koel-
vloeistof in de ogen is gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
S01697-11
Hoofdwerk
Radiateurdop
1
verwijderen.
16 KOELSYSTEEM
190
S01699-10
Ontluchtingsschroef
2
losdraaien.
Voorgeschreven waarde
3 omw
Voertuig licht naar rechts kantelen.
Koelmiddel bijvullen totdat dit zonder luchtbellen uit de ont-
luchtingsschroef stroomt en de ontluchtingsschroef meteen
vastdraaien.
Koelmiddel ( pag. 236)
Radiateur helemaal met koelmiddel vullen. Radiateurdop mon-
teren.
Voertuig op zijstandaard zetten.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en
kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg heb-
ben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor
voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de
motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Motor starten en warm laten draaien.
KOELSYSTEEM 16
191
S01696-12
Motor uitzetten en laten afkoelen.
Na het afkoelen nog een keer het koelmiddelpeil in de radia-
teur controleren en indien nodig koelmiddel bijvullen.
Dop
3
van het compensatiereservoir verwijderen en koelmid-
delpeil tot de MAX-markering vullen.
Dop van het compensatiereservoir monteren.
Nawerk
Bugspoiler monteren. ( pag. 123)
Zijbekleding links monteren. ( pag. 126)
Zijbekleding rechts monteren. ( pag. 129)
16 KOELSYSTEEM
192
16.6 Koelmiddel verversen
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor
of het koelsysteem bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componen-
ten van het koelsysteem te openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koel-
vloeistof in de ogen is gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
KOELSYSTEEM 16
193
Voorwerk
Zijbekleding rechts demonteren. ( pag. 128)
Zijbekleding links demonteren. ( pag. 125)
Bugspoiler demonteren. ( pag. 120)
S01698-10
Hoofdwerk
Motorfiets rechtop zetten.
Geschikt reservoir onder de motor plaatsen.
Schroef
1
verwijderen.
S01697-10
Radiateurdop
2
verwijderen.
Koelmiddel volledig laten uitlopen.
Schroef
1
met nieuwe pakkingring monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Sluitschroef aftapbo-
ring waterpomp
M6 10 Nm
16 KOELSYSTEEM
194
S01699-11
Ontluchtingsschroef
3
losdraaien.
Voorgeschreven waarde
3 omw
Voertuig licht naar rechts kantelen.
Koelmiddel bijvullen totdat dit zonder luchtbellen uit de ont-
luchtingsschroef stroomt en de ontluchtingsschroef meteen
vastdraaien.
Koelmiddel ( pag. 236)
Radiateur helemaal met koelmiddel vullen. Radiateurdop mon-
teren.
Voertuig op zijstandaard zetten.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en
kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg heb-
ben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor
voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de
motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Motor starten en warm laten draaien.
KOELSYSTEEM 16
195
S01696-13
Motor uitzetten en laten afkoelen.
Na het afkoelen nog een keer het koelmiddelpeil in de radia-
teur controleren en indien nodig koelmiddel bijvullen.
Dop
4
van het compensatiereservoir verwijderen en koelmid-
delpeil tot de MAX-markering vullen.
Dop van het compensatiereservoir monteren.
Nawerk
Bugspoiler monteren. ( pag. 123)
Zijbekleding links monteren. ( pag. 126)
Zijbekleding rechts monteren. ( pag. 129)
17 MOTOR AFSTELLEN
196
17.1 Speling gaskabel controleren
400192-11
Controleren of de gashendel soepel beweegt.
Stuur in de rechtuitstand zetten. Gashendel licht heen en weer
bewegen en de speling van de gaskabel
A
bepalen.
Speling van gaskabel
A
3 5 mm
» Als de speling van de gaskabel niet overeenkomt met de
voorgeschreven waarde:
Speling gaskabel instellen. ( pag. 197)
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en
kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg heb-
ben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor
voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de
motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Motor starten en met stationair toerental laten draaien. Stuur
over het gehele stuurbereik heen en weer bewegen.
Het stationair toerental mag niet veranderen.
» Wanneer het stationaire toerental verandert:
MOTOR AFSTELLEN 17
197
Gaskabelplaatsing controleren.
17.2 Speling gaskabel instellen
S01700-10
Stuur in de rechtuitstand zetten.
Manchet
1
terugschuiven.
Contramoer
2
losdraaien.
Speling van gaskabel met de stelschroef
3
instellen.
Voorgeschreven waarde
Speling van gaskabel 3 5 mm
Contramoer
2
vastdraaien.
Manchet
1
erop schuiven.
17.3 Koppelingshendelspeling controleren
Aanwijzing
Beschadiging koppelingAls de koppelingshendel geen vrije slag heeft, begint de koppeling te verschuiven.
Controleer vóór elk gebruik van de motorfiets de vrije slag van de koppelingshendel.
Stel de vrije slag van de koppelingshendel indien nodig volgens de voorschriften in.
17 MOTOR AFSTELLEN
198
S01706-10
Controleren of de koppelingshendel soepel beweegt.
Stuur in de rechtuitstand zetten.
Koppelingshendel tot voelbare weerstand trekken en de koppe-
lingshendelspeling
A
bepalen.
Koppelingshendelspeling
A
1 3 mm
» Als de koppelingshendelspeling niet overeenkomt met de
voorgeschreven waarde:
Koppelingshendelspeling instellen. ( pag. 199)
Stuur over het gehele stuurbereik heen en weer bewegen.
De koppelingshendelspeling mag niet veranderen.
» Als de koppelingshendelspeling verandert:
Traject van de koppelingskabel controleren.
MOTOR AFSTELLEN 17
199
17.4 Koppelingshendelspeling instellen
S01707-10
Stuur in de rechtuitstand zetten.
Manchet
1
terugschuiven.
Contramoer
2
losdraaien.
Koppelingshendelspeling
A
met de stelschroef
3
instellen.
Voorgeschreven waarde
Koppelingshendelspeling
A
1 3 mm
Contramoer
2
vastdraaien.
Manchet
1
positioneren.
18 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR
200
18.1 Motoroliepeil controleren
Voorwaarden
Motor is warm.
Voorwerk
Motorfiets rechtop zetten op een horizontale ondergrond.
S01701-10
Hoofdwerk
Motoroliepeil controleren.
Info
Na het uitzetten van de motor een minuut wachten en
dan pas controleren.
De motorolie moet tussen de markeringen
A
en
B
liggen.
»
Als de motorolie onder de markering
A
ligt:
Motorolie bijvullen. ( pag. 204)
»
Als de motorolie boven de markering
B
ligt:
Motoroliepeil corrigeren.
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 18
201
18.2 Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeef reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenMotor- en cardanolie wordt tijdens bedrijf van de motorfiets zeer heet.
Draag geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Info
De motorolie bij een warme motor aftappen.
Voorwerk
Zijbekleding rechts demonteren. ( pag. 128)
Zijbekleding links demonteren. ( pag. 125)
Bugspoiler demonteren. ( pag. 120)
Motorfiets op een horizontale ondergrond op de zijstandaard
zetten.
18 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR
202
S01702-10
Hoofdwerk
Geschikt reservoir onder de motor plaatsen.
Olieaftapschroef
1
met keerring verwijderen.
Oliezeef
2
met keerring verwijderen.
Motorolie volledig laten uitlopen.
Olieaftapschroef en oliezeef grondig reinigen.
Oliezeef
2
positioneren en olieaftapschroef
1
met keerring
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Olieaftapschroef M24x1,5 15 Nm
S01703-10
Schroeven
3
verwijderen. Oliefilterdeksel
4
met keerring
verwijderen.
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 18
203
S01704-10
Oliefilter
5
uit het oliefilterhuis trekken.
Motorolie volledig laten uitlopen.
Onderdelen en afdichtvlak grondig reinigen.
Nieuw oliefilter
5
plaatsen.
Keerring van het oliefilterdeksel insmeren met olie. Oliefilter-
deksel
4
monteren.
Schroeven
3
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef oliefilterdop M6 10 Nm
Info
Te weinig motorolie of olie van onvoldoende kwaliteit
leidt tot voortijdige slijtage van de motor.
L02203-10
Olievulschroef
6
met keerring verwijderen en motorolie bij-
vullen.
Motorolie
Omgevingstempera-
tuur: 0 50 °C
1,5 l Motorolie
(SAE 15W/50)
( pag. 236)
Motorolie
Omgevingstempera-
tuur: 10 40 °C
Motorolie
(SAE 10W/40)
( pag. 237)
Olievulschroef met keerring monteren en vastdraaien.
18 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR
204
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en
kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg heb-
ben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor
voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de
motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
Nawerk
Bugspoiler monteren. ( pag. 123)
Zijbekleding links monteren. ( pag. 126)
Zijbekleding rechts monteren. ( pag. 129)
Motoroliepeil controleren. ( pag. 200)
18.3 Motorolie bijvullen
Info
Te weinig motorolie of olie van onvoldoende kwaliteit leidt tot voortijdige slijtage van de motor.
SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 18
205
401955-10
Hoofdwerk
Olievulschroef
1
met keerring verwijderen en motorolie bij-
vullen.
Motorolie (SAE 15W/50) ( pag. 236)
Motorolie (SAE 10W/40) ( pag. 237)
Info
Het mengen van verschillende soorten motorolie wordt
afgeraden omdat de motorolie dan niet de volle werking
bereikt.
We adviseren de motorolie te vervangen als dat nodig
is.
Olievulschroef met keerring monteren en vastdraaien.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en
kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg heb-
ben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor
voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de
motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
18 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR
206
Nawerk
Motoroliepeil controleren. ( pag. 200)
REINIGING, ONDERHOUD 19
207
19.1 Motorfiets reinigen
Aanwijzing
MateriaalschadeDoor verkeerd gebruik van een hogedrukreiniger worden componenten beschadigd of onbruik-
baar.
Het water dringt door de hoge druk in de elektrische componenten, stekkers, bowdenkabels, lagers etc.
Te hoge druk veroorzaakt storingen en maakt componenten onbruikbaar.
Richt de waterstraal niet direct op elektrische componenten, stekkers, bowenkabels of lagers.
Een minimale afstand tussen de sproeier van de hogedrukreiniger en de component aanhouden.
Minimale afstand 60 cm
Aanwijzing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven
wijze af.
Info
Reinig de motorfiets regelmatig om zijn waarde en uitzicht gedurende lange tijd te behouden.
Directe zonnestralen op de motorfiets tijdens het reinigen vermijden.
19 REINIGING, ONDERHOUD
208
401061-01
Uitlaatsysteem afsluiten om het indringen van water te voorko-
men.
Grove vervuiling eerst met een zachte waterstraal verwijderen.
Sterk vervuilde plekken met een normale in de handel verkrijg-
bare motorfietsreiniger inspuiten en met een kwastje behande-
len.
Motorfietsreiniger ( pag. 240)
Info
Warm water met een in de handel verkrijgbare motor-
fietsreiniger en een zachte spons gebruiken.
Motorfietsreiniger nooit op de droge motorfiets aanbren-
gen, altijd eerst met water afspoelen.
Reinig de motorfiets met koud water als de motorfiets
in strooizout is gebruikt. Warm water versterkt de zout-
werking.
Nadat de motorfiets grondig met een zachte waterstraal is
afgespoeld moet hij goed worden gedroogd.
Afsluiting van het uitlaatsysteem verwijderen.
REINIGING, ONDERHOUD 19
209
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVocht en vuil beïnvloeden het
remsysteem nadelig.
Rem meerdere keren voorzichtig om de remplaket-
ten en remschijven te drogen en vuil te verwijde-
ren.
Na de reiniging een kort stuk rijden, totdat de motor de rijtem-
peratuur heeft bereikt.
Info
Door de warmte verdampt het water ook op de niet toe-
gankelijke plaatsen van de motor en het remsysteem.
Manchetten van de stuurarmaturen terugschuiven, zodat het
ingedrongen water kan verdampen.
Na het afkoelen van de motorfiets alle glij- en lagerpunten
smeren.
Ketting reinigen. ( pag. 110)
Blank metalen onderdelen (met uitzondering van de remschij-
ven en het uitlaatsysteem) met antiroestmiddel behandelen.
Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber
( pag. 239)
19 REINIGING, ONDERHOUD
210
Alle gelakte onderdelen behandelen met een onderhoudsmid-
del voor lakken.
Perfect Finish en hoogglanspolitoer voor lakken
( pag. 240)
Info
In de leveringstoestand matte kunststofonderdelen
niet polijsten, omdat de materiaalkwaliteit anders sterk
beperkt wordt.
Alle kunststof onderdelen en geëloxeerde onderdelen behande-
len met een mild reinigings- en verzorgingsmiddel.
Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal-
en kunststofvlakken ( pag. 240)
Contact- en stuurslot smeren.
Universele oliespray ( pag. 240)
REINIGING, ONDERHOUD 19
211
19.2 Controle en onderhoud voor rijden in de winter
Info
Als de motorfiets ook in de winter wordt gebruikt, moet rekening worden gehouden met strooizout op de
wegen. Daarom moeten er voorzorgsmaatregelen worden genomen tegen het agressieve strooizout.
Reinig de motorfiets met koud water als de motorfiets in strooizout is gebruikt. Warm water versterkt de
zoutwerking.
401060-01
Motorfiets reinigen. ( pag. 207)
Remmen reinigen.
Info
Na IEDERE rit op wegen met strooizout de motorfiets en
vooral de remzadels en remplaketten in afgekoelde en
gemonteerde toestand, grondig met koud water reinigen
en goed drogen.
Motor, achterbrug en alle overige blanke of verzinkte onderde-
len (m.u.v. de remschijven) worden behandeld met een anti-
roestmiddel op wasbasis.
Info
Er mag geen antiroestmiddel op de remschijven
terechtkomen omdat daardoor de remwerking sterk
wordt verminderd.
19 REINIGING, ONDERHOUD
212
Ketting reinigen. ( pag. 110)
STALLING 20
213
20.1 Stalling
Info
Als u de motorfiets voor langere tijd niet wilt gebruiken, moet u volgende maatregelen nemen of laten
nemen.
Controleer voordat u de motorfiets gaat stallen eerst of alle onderdelen goed werken en niet zijn versleten.
Als er servicewerkzaamheden, reparaties of wijzigingen nodig zijn, kunt u dat het beste doen tijdens de
overwintering (minder drukte bij de werkplaatsen). Zo voorkomt u lange wachttijden bij aanvang van het
seizoen.
401058-01
Bij het laatste tanken voor het stallen van de motorfiets,
brandstofadditief bijmengen.
Brandstofadditief ( pag. 239)
Brandstof tanken. ( pag. 89)
Motorfiets reinigen. ( pag. 207)
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeef reinigen.
( pag. 201)
Antivries en koelmiddelpeil controleren. ( pag. 184)
Bandenspanning controleren. ( pag. 160)
12V-accu demonteren. ( pag. 161)
12V-accu laden. ( pag. 164)
20 STALLING
214
Voorgeschreven waarde
Opslagtemperatuur van de
12V-accu zonder blootstel-
ling aan directe zonnestralen
0 35 °C
Voertuig stallen op een droge plaats en niet blootstellen aan
grote temperatuurschommelingen.
Info
KTM adviseert de motorfiets op te krikken.
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 100)
Motorfiets met hefbok voor opkrikken. ( pag. 101)
De motorfiets afdekken met een luchtdoorlatend dekzeil of een
deken.
Info
In geen geval mogen hiervoor luchtdichte materialen
worden gebruikt, omdat er dan geen vocht kan ontsnap-
pen en er roest ontstaat.
Het is zeer slecht de motor van een gestalde motorfiets
voor korte tijd te laten draaien. Aangezien de motor
daarbij niet voldoende warm wordt, condenseert de
waterdamp die bij de verbranding ontstaat en dit leidt
ertoe dat de ventielen en uitlaatsysteem gaan roesten.
STALLING 20
215
20.2 Inbedrijfname na stalling
401059-01
Motorfiets van hefbok voor nemen. ( pag. 103)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 100)
12V-accu monteren. ( pag. 163)
Tijd instellen. ( pag. 67)
Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfstelling uitvoeren.
( pag. 76)
Een proefrit maken.
21 FOUTEN OPSPOREN
216
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Motor draait bij het indrukken
van de startknop niet door
Bedieningsfouten Werkstappen voor het starten uitvoe-
ren. ( pag. 77)
12V-accu ontladen 12V-accu laden. ( pag. 164)
Zekering 1, 3, 4 of 7 gesmolten Zekeringen van de afzonderlijke
stroomverbruikers vervangen.
( pag. 167)
Geen massaverbinding aanwe-
zig
Massaverbinding controleren.
Motor draait alleen door bij
getrokken koppelingshendel
Er is een versnelling gescha-
keld
Versnelling in stationair schakelen.
Er is een versnelling gescha-
keld en de zijstandaard is uit-
geklapt
Versnelling in stationair schakelen.
Motor draait door, maar springt
niet aan
Bedieningsfouten Werkstappen voor het starten uitvoe-
ren. ( pag. 77)
Fout in elektronische brand-
stofinspuiting
Foutengeheugen met
KTM-diagnosetool uitlezen.
Motor heeft te weinig vermogen Luchtfilter sterk vervuild Luchtfilter vervangen.
Brandstoffilter sterk vervuild Brandstofdruk controleren.
Fout in elektronische brand-
stofinspuiting
Foutengeheugen met
KTM-diagnosetool uitlezen.
FOUTEN OPSPOREN 21
217
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Motor wordt overmatig heet Te weinig koelmiddel in koel-
systeem
Koelsysteem controleren op lekkage.
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir
controleren. ( pag. 182)
Radiateurlamellen sterk ver-
vuild
Radiateurlamellen reinigen.
Schuimvorming in het koelsys-
teem
Koelmiddel aftappen. ( pag. 187)
Koelsysteem vullen/ontluchten.
( pag. 189)
Thermostaat defect Thermostaat controleren.
Zekering 5 doorgesmolten Zekeringen van de afzonderlijke
stroomverbruikers vervangen.
( pag. 167)
Defect aan het ventilatiesys-
teem van de radiateur
Radiateursysteem controleren.
Controlelampje storing brandt
geel
Fout in elektronische brand-
stofinspuiting
Foutengeheugen met
KTM-diagnosetool uitlezen.
Motor slaat af tijdens het rijden Te weinig brandstof Brandstof tanken. ( pag. 89)
Zekering 1, 3, 4 of 7 gesmolten Zekeringen van de afzonderlijke
stroomverbruikers vervangen.
( pag. 167)
Hoog olieverbruik Slang van de motorontluchting
geknikt
Ontluchtingsslang knikvrij leggen en
indien nodig vervangen.
21 FOUTEN OPSPOREN
218
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Hoog olieverbruik Motoroliepeil te hoog Motoroliepeil controleren.
( pag. 200)
Vloeibaarheid motorolie te dun
(viscositeit)
Motorolie verversen, oliefilter
vervangen en oliezeef reinigen.
( pag. 201)
Koplamp en zijlicht werken niet Zekering 6 gesmolten
Zekeringen van de afzonderlijke
stroomverbruikers vervangen.
( pag. 167)
Richtingaanwijzers, remlicht en
claxon werken niet
Zekering 6 gesmolten Zekeringen van de afzonderlijke
stroomverbruikers vervangen.
( pag. 167)
12V-accu ontladen Contact bij het parkeren van
het voertuig niet uitgeschakeld
12V-accu laden. ( pag. 164)
12V-accu wordt niet opgeladen
door de dynamo
Laadspanning controleren.
Ruststroom controleren.
Er wordt niets weergegeven op
het display van gecombineerd
instrument
Zekering 2 doorgesmolten Zekeringen van de afzonderlijke
stroomverbruikers vervangen.
( pag. 167)
Tijd instellen. ( pag. 67)
Snelheidsindicatie op gecombi-
neerd instrument werkt niet
Kabelboom voor de snelheids-
indicatie of stekkerverbinding
verroest
Kabelboom en steekverbinding contro-
leren.
TECHNISCHE GEGEVENS 22
219
22.1 Motor
Bouwwijze 1-cilinder 4-takt ottomotor, vloeistofgekoeld
Cilinderinhoud 200 cm³
Slag 49 mm
Boring 72 mm
Compressie 11,5:1
Distributie DOHC, 4 nokvolger kleppen aangestuurd door nokvol-
ger, aandrijving door ketting
Diameter inlaatklep 28,5 mm
Diameter uitlaatklep 24 mm
Klepspeling inlaat koud 0,08 0,12 mm
Klepspeling uitlaatklep koud 0,13 0,17 mm
Krukaslagers 2 kogellagers
Drijfstanglager Glijlager
Zuigers Lichtmetaal gesmeed
Zuigerveren 1 compressiering, 1 zuigerring, 1 olieschraapring
Motorsmering Drukcirculatiesmering met 1 trochoïde pomp
Primaire overbrenging 22:72
Koppeling Koppeling in oliebad / mechanisch geactiveerd
Versnelling 6 versnellingen met klauwschakeling
Overbrengingsverhouding
22 TECHNISCHE GEGEVENS
220
1e versnelling 12:34
2e versnelling 15:31
3e versnelling 18:28
4e versnelling 21:26
5e versnelling 22:23
6e versnelling 24:22
Mengselbewerking Elektronische brandstofinspuiting
Ontstekingssysteem Contactvrij aangestuurd volledig elektronisch ontste-
kingssysteem met digitale ontstekingsvertraging
Dynamo 12 V, 296 W
Bougie BOSCHVR5NEU
Elektrodenafstand bougie 1 mm
Radiateur Vloeistofkoeling permanente circulatie koelmiddel
door waterpomp
Stationair toerental 1.450 1.550 1/min
Starthulp Startmotor
22.2 Aanhaalmomenten motor
Olievernevelaar M5 6 Nm
Loctite
®
243™
Schroef motorontluchtingsplaat M5 7 Nm
Loctite
®
243™
TECHNISCHE GEGEVENS 22
221
Schroef stator M5 8 Nm
Loctite
®
243™
Schroef steunplaat M5 6 Nm
Loctite
®
243™
Schroef steunplaat statorkabel M5 8 Nm
Loctite
®
243™
Moer waterpompwiel M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef cilinderkop M6 12 Nm
Schroef distributieketting - span-
rail
M6 12 Nm
Loctite
®
243™
Schroef distributiekettingspanner M6 12 Nm
Schroef dynamodeksel M6 12 Nm
Schroef houderplaat radiale keer-
ring koppelingsdeksel
M6 12 Nm
Loctite
®
243™
Schroef ketting-aandrijfwiel M6 12 Nm
Schroef kettinguitvalbescherming M6 10 Nm
Loctite
®
243™
Schroef klepdeksel M6 12 Nm
Schroef koppelingsdeksel M6 12 Nm
Schroef lagerborging M6 12 Nm
Loctite
®
243™
Schroef motorhuis M6x40 12 Nm
22 TECHNISCHE GEGEVENS
222
Schroef motorhuis M6x60 12 Nm
Loctite
®
243™
Schroef nokkenas-lagerbrug M6 10 Nm
Schroef oliefilterdop M6 10 Nm
Schroef oliepomp M6 12 Nm
Loctite
®
243™
Schroef startmotor M6 12 Nm
Schroef steunplaat M6 12 Nm
Loctite
®
243™
Schroef steunplaat vrijloopwiel M6 12 Nm
Loctite
®
243™
Schroef vastzethendel M6 12 Nm
Loctite
®
243™
Schroef versnellingsvastzetting M6 12 Nm
Loctite
®
243™
Schroef waterpompdeksel M6 12 Nm
Sluitschroef aftapboring water-
pomp
M6 10 Nm
Schroef drijfstanglager M7 24 Nm
Moer uitlaatflens M8 8 Nm
Schroef balansassen-Tandwiel M8 40 Nm
Loctite
®
243™
TECHNISCHE GEGEVENS 22
223
Schroef nokkenas-tandwiel M8 32 Nm
Loctite
®
243™
Schroef retourveer automatische
versnelling
M8 20 Nm
Loctite
®
243™
Tapeind uitlaatflens M8 22 Nm
Koelmiddeltemperatuursensor M10 14 Nm
Oliedrukschakelaar M10 14 Nm
Schroef cilinderkop M10 1e niveau
25 Nm
2e niveau
50 Nm
Schroefdraad gesmeerd met olie,
hoofdsteun ingevet
Schroef rotor M10 70 Nm
Loctite
®
243™
Sluitschroef nokvolgeras M10x1 10 Nm
Bougie M12 15 Nm
Moer hulpcilinder M14LH 60 Nm
Loctite
®
243™
Moer primair
tandwiel/distributiekettingrondsel
M14 55 Nm
Loctite
®
243™
Olieaftapschroef M24x1,5 15 Nm
22 TECHNISCHE GEGEVENS
224
22.3 Vulhoeveelheden
22.3.1 Motorolie
Motorolie
Omgevingstemperatuur: 0
50 °C
1,5 l Motorolie (SAE 15W/50)
( pag. 236)
Motorolie
Omgevingstemperatuur: 10
40 °C
Motorolie (SAE 10W/40)
( pag. 237)
22.3.2 Koelmiddel
Koelmiddel 1 l Koelmiddel ( pag. 236)
22.3.3 Brandstof
A00420-10
Op markering op EU-brandstofpompen letten.
TECHNISCHE GEGEVENS 22
225
Brandstoftankvolume totaal ca. 10 l Brandstof super loodvrij (ROZ
95) ( pag. 235) (RC 200
EU/AR/CO/sMY/PH)
Brandstoftankvolume totaal ca. Gasohol 95 E20 (ROZ 95)
( pag. 235) (RC 200 TH)
Brandstofreserve ca. 1,5 l
22.4 Chassis
Frame Buisframe van staalbuis, geëloxeerd
Voorvork WP Suspension
Schokdemper WP Suspension
Remsysteem
voor Schijfrem met remzadel met 4 zuigers
achter Schijfrem met remzadel met enkele zuiger, vlottend
gelagerd
Veerweg
voor 125 mm
achter 150 mm
Remschijven - diameter
voor 300 mm
achter 230 mm
22 TECHNISCHE GEGEVENS
226
Remschijven - slijtagegrens
voor 4,5 mm
achter 3,6 mm
Bandenspanning solo
voor 2,0 bar
achter 2,0 bar
Bandenspanning met passagier/volledige nuttige belasting
voor 2,0 bar
achter 2,2 bar
Secundaire overbrenging 14:42
Ketting 5/8 x 1/4” (520) keerring
Balhoofdhoek 66,5°
Wielstand 1.340 ± 15 mm
Zadelhoogte onbelast 820 mm
Bodemvrijheid onbelast 148 mm
Droog gewicht 137,5 kg
Hoogst toegestane asbelasting voor 125 kg
Maximaal toegestane asbelasting achter 210 kg
Maximaal toegestaan totaalgewicht 335 kg
TECHNISCHE GEGEVENS 22
227
22.5 Elektronica
12V-accu ETZ-9-BS Accuspanning: 12 V
Nominale capaciteit: 8 Ah
onderhoudsvrij
Zekering 75011088010 10 A
Zekering 75011088015 15 A
Zekering 90111088025 25 A
Zekering 75011088030 30 A
Dimlicht H11 / sokkel PGJ19-2 12 V
55 W
Groot licht H9 / sokkel PGJ19-5 12 V
65 W
Zijlicht Led
Verlichting gecombineerd instru-
ment en controlelampjes
Led
Richtingaanwijzer LED
Rem- / achterlicht LED
Nummerplaatverlichting LED
22 TECHNISCHE GEGEVENS
228
22.6 Banden
Band voor Band achter
110/70 R 17 M/C 54S TL
MRF REVZFC
150/60 R 17 M/C 66S TL
MRF REVZC
De aangegeven banden zijn één van de mogelijke standaardbanden. Meer informatie vindt u in het servicege-
deelte onder:
http://www.ktm.com
22.7 Voorvork
Artikelnummer voorvork 93601001000
Voorvork WP Suspension
Voorvorklengte 736 mm
Voorvorkolie 460 ml Vorkpootolie (SAE 4)
(48601166S1) ( pag. 238)
22.8 Schokdemper
Artikelnummer schokdemper 93504110100
Schokdemper WP Suspension
Veervoorspanning
Standaard 5 klikken
TECHNISCHE GEGEVENS 22
229
Statische veerweg 15 mm
Dynamische veerweg 45 50 mm
Inbouwlengte 300 mm
22.9 Aanhaalmomenten chassis
Schroef kettingkast EJOT PT
®
K60x30 4 Nm
Uitlaatklem - 19 Nm
Resterende moeren chassis M4 3 Nm
Resterende schroeven chassis M4 4 Nm
Schroef EFI-besturingsapparaat M4 3 Nm
Moer bevestigingsplaat aan num-
merplaathouder
M5 4 Nm
Moer reflector aan bevestigings-
plaat
M5 7 Nm
Resterende moeren chassis M5 5 Nm
Resterende schroeven chassis M5 5 Nm
Schroef accuvak M5 4 Nm
Schroef afdekking vóór accuvak M5 4 Nm
Schroef brandstofpomp M5 5 Nm
Schroef brandstoftankdop M5 5 Nm
22 TECHNISCHE GEGEVENS
230
Schroef kantelsensor M5 6 Nm
Loctite
®
243™
Schroef kettingbescherming M5 7 Nm
Loctite
®
204™
Schroef onderste deel achterkant M5 4 Nm
Schroef verdraaiborging stuureinde M5 4 Nm
Schroef zijstandaardsensor M5 5 Nm
Loctite
®
243™
Bolkopbout voetsteun M6 9 Nm
Moer achterlicht M6 7 Nm
Moer instelling rempedaal M6 9 Nm
Moer nummerplaatdrager M6 8,5 Nm
Moer schakelstang M6 10 Nm
Moer schakelstang M6LH 10 Nm
Resterende moeren chassis M6 10 Nm
Resterende schroeven chassis M6 10 Nm
Schroef accuvak M6 6 Nm
Schroef afdekking
ketting-aandrijfwiel aan frame
M6 8 Nm
Schroef bijrijderzadel M6 7 Nm
Schroef bobine M6 9 Nm
Schroef bugspoiler M6 7 Nm
TECHNISCHE GEGEVENS 22
231
Schroef bugspoiler rechts aan voet-
steunhouder
M6 7 Nm
Schroef contactslot M6 11 Nm
Schroef deksel luchtfilterbak M6 3 Nm
Schroef glijblok M6 7 Nm
Schroef houder spanningsregelaar M6 11 Nm
Schroef kabelhouder zijstandaard-
sensor
M6 9 Nm
Loctite
®
243™
Schroef kettingbescherming M6 7 Nm
Schroef koplampkap M6 7 Nm
Schroef koplampkapstructuur aan
koplamphouder
M6 6 Nm
Schroef luchtfilterbak aan frame M6 6 Nm
Schroef luchtinlaat radiateur aan
frame
M6 6 Nm
Schroef magneethouder zijstan-
daard
M6 5 Nm
Loctite
®
243™
Schroef massakabel aan frame M6 7 Nm
Schroef nummerplaathouder aan
nummerplaatdrager
M6 7 Nm
Schroef radiateurhouder M6 6 Nm
Schroef remkabelgeleiding aan
onderste kroonplaat
M6 7 Nm
Loctite
®
243™
22 TECHNISCHE GEGEVENS
232
Schroef rempedaalcilinder M6 9 Nm
Loctite
®
243™
Schroef remvloeistofreservoir ach-
terwielrem
M6 7 Nm
Schroef remvloeistofreservoir voor-
wielrem
M6 8 Nm
Schroef spanningsregelaar M6 11 Nm
Schroef spatbord achter M6 7 Nm
Schroef spatbord vooraan aan
asopname
M6 7 Nm
Schroef spatbord vooraan boven-
kant
M6 7 Nm
Schroef spiegelhouder M6 9 Nm
Schroef steunplaat bugspoiler ach-
ter
M6 6 Nm
Schroef steunplaat bugspoiler ach-
ter aan motor
M6 9 Nm
Schroef steunplaat
EFI-besturingsunit
M6 6 Nm
Schroef stuureinde M6 7 Nm
Loctite
®
243™
Schroef vast reservoir M6 9 Nm
TECHNISCHE GEGEVENS 22
233
Schroef versnellingshendel omke-
ring
M6 11 Nm
Loctite
®
243™
Schroef voetsteunhouder M6 7 Nm
Schroef windscherm M6 9 Nm
Schroef zadelbevestiging vooraan M6 6 Nm
Schroef zijbekleding M6 7 Nm
Schroef zijbekleding aan koplamp-
kap
M6 6 Nm
Resterende moeren chassis M8 25 Nm
Resterende schroeven chassis M8 25 Nm
Schroef brandstoftankbevestiging
achter aan frame
M8 16 Nm
Schroef claxon M8 7 Nm
Schroef einddemper M8 24 Nm
Schroef kettingbescherming M8 11 Nm
Schroef kroonplaat boven M8 15 Nm
Schroef motorhouder aan frame M8 24 Nm
Schroef rempedaal M8 17 Nm
Loctite
®
243™
Schroef remschijf achter M8 30 Nm
Loctite
®
243™
Schroef remschijf voor M8 30 Nm
Loctite
®
243™
22 TECHNISCHE GEGEVENS
234
Schroef steekas voor M8 26 Nm
Schroef versnellingshendel M8 17 Nm
Loctite
®
243™
Schroef voetsteundrager bijrijder M8 26 Nm
Loctite
®
243™
Schroef remzadel voor M8x1 30 Nm
Loctite
®
204™
Holle schroef remkabel M10 24 Nm
Resterende moeren chassis M10 45 Nm
Resterende schroeven chassis M10 45 Nm
Schroef motorophanging M10 45 Nm
Moer kettingwielschroef M10x1,25 27 Nm
Loctite
®
243™
Moer zijstandaardconsole M10x1,25 35 Nm
Schroef schokdemper onder M10x1,25 50 Nm
Loctite
®
243™
Schroef voetsteunhouder voor /
motorhouder
M10x1,25 49 Nm
Tapeind kettingwiel M10x1,25 50 Nm
Moer steekas achter M14x1,5 90 Nm
Schroef balhoofd boven M16x1,5 52 Nm
Loctite
®
204™
Lambdasonde M18x1,5 20 Nm
GEBRUIKSSTOFFEN 23
235
Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
Norm / classificatie
DIN EN 228 (ROZ 95)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend loodvrije superbenzine die voldoet aan de aangegeven norm of van dezelfde kwaliteit is.
Een aandeel van maximaal 10 % ethanol (E10 brandstof) kan daarbij zonder bezwaar worden gebruikt.
Info
Gebruik geen brandstof van methanol (bijv. M15, M85, M100) of met een aandeel van meer dan
10 % ethanol (bijv. E15, E25, E85, E100).
Gasohol 95 E20 (ROZ 95)
Norm / classificatie
Gasohol 95 E20 (ROZ 95)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend loodvrije superbenzine die voldoet aan de volgende gegevens of die van dezelfde kwaliteit
is.
Loodvrije superbenzine met een gehalte van 19 tot 20 % ethanol is daarbij toegelaten.
Info
Gebruik geen brandstof van methanol (bijv. M15, M85, M100).
Gebruik geen brandstof met minder dan 19 % ethanol (bijv. E10).
Gebruik geen brandstof met meer dan 20 % ethanol (bijv. E25, E30, E85, E100).
23 GEBRUIKSSTOFFEN
236
Koelmiddel
Voorgeschreven waarde
Gebruik alleen hoogwaardig, silicaatvrij koelmiddel met antiroestmiddel voor aluminiummotoren. Minderwaar-
dige en ongeschikte antivriesmiddelen veroorzaken corrosie, afzettingen en schuimvorming.
Gebruik geen zuiver water omdat de eisen met betrekking tot corrosiebescherming en smeereigenschappen
alleen door koelvloeistof vervuld kunnen worden.
Gebruik uitsluitend koelvloeistof die voldoet aan de voorwaarden (zie informatie op de verpakking) en de juiste
eigenschappen heeft.
Vorstbescherming minstens tot 25 °C
De mengverhouding moet aan de vereiste vorstbescherming aangepast worden. Gebruik gedestilleerd water als de
koelvloeistof verdund moet worden.
Het gebruik van voorgemengde koelvloeistof wordt aanbevolen.
Neem de gegevens van de koelvloeistoffabrikant met betrekking tot vorstbescherming, verdunning en mengbaar-
heid (verdraagbaarheid) met andere koelvloeistoffen in acht.
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
COOLANT M3.0
Motorolie (SAE 15W/50)
Norm / classificatie
JASO T903 MA2 ( pag. 241)
SAE ( pag. 241) (SAE 15W/50)
GEBRUIKSSTOFFEN 23
237
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend motorolie die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de
juiste eigenschappen heeft.
Gedeeltelijk synthetische motorolie
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Formula 4T
Motorolie (SAE 10W/40)
Norm / classificatie
JASO T903 MA2 ( pag. 241)
SAE ( pag. 241) (SAE 10W/40)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend motorolie die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de
juiste eigenschappen heeft.
Gedeeltelijk synthetische motorolie
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Formula 4T
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1
Norm / classificatie
DOT
23 GEBRUIKSSTOFFEN
238
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend remvloeistof die voldoet aan de aangegeven norm (zie informatie op de verpakking) en die
de juiste eigenschappen heeft.
Aanbevolen leverancier
Castrol
REACT PERFORMANCE DOT 4
MOTOREX
®
Brake Fluid DOT 5.1
Vorkpootolie (SAE 4) (48601166S1)
Norm / classificatie
SAE ( pag. 241) (SAE 4)
Voorgeschreven waarde
Gebruik alleen olie die voldoet aan de aangegeven normen (zie gegevens op verpakking) en de juiste eigen-
schappen heeft.
HULPSTOFFEN 24
239
Brandstofadditief
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Fuel Stabilizer
Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Moto Protect
Duurzaam vet
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Bike Grease 2000
Kettingreinigingsmiddel
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Chain Clean
Kettingspray Street
Voorgeschreven waarde
24 HULPSTOFFEN
240
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Chainlube Road Strong
Motorfietsreiniger
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Moto Clean
Perfect Finish en hoogglanspolitoer voor lakken
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Moto Shine
Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal- en kunststofvlakken
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Quick Cleaner
Universele oliespray
Aanbevolen leverancier
MOTOREX
®
Joker 440 Synthetic
NORMEN 25
241
JASO T903 MA2
Meerdere technische ontwikkelingsrichtingen vereisten een eigen specificatie voor motorfietsen - de norm
JASO T903 MA2.
Vroeger werd voor motorfietsen motorolie voor auto's gebruikt omdat er geen eigen motorfietsspecificatie bestond.
Voor motoren van auto's zijn lange service-intervallen vereist, bij motoren van motorfietsen staat een hoog vermo-
gensrendement bij hoge toerentallen op de voorgrond.
Bij de meeste motoren voor motorfietsen worden versnelling en koppeling met dezelfde olie gesmeerd.
De norm JASO T903 MA2 voldoet aan deze speciale vereisten.
SAE
De SAE-viscositeitsklassen zijn vastgelegd door de Society of Automotive Engineers voor de indeling van oliën op
basis van hun viscositeit. De viscositeit beschrijft slechts een van de eigenschappen van olie en zegt niets over de
kwaliteit.
26 LIJST MET VAKBEGRIPPEN
242
OBD Boorddiagnose Voertuigsysteem dat ingestelde parameters van de
voertuigelektronica bewaakt
LIJST MET AFKORTINGEN 27
243
Artikelnr. Artikelnummer
bijv. bijvoorbeeld
ca. circa
e.d. en dergelijke
enz. enzovoort
etc. et cetera
evt. eventueel
evt. eventueel
Nr. Nummer
o.a. onder andere
resp. respectievelijk
vgl. vergelijk
28 LIJST MET SYMBOLEN
244
28.1 Gele of oranje pictogrammen
Gele of oranje pictogrammen geven een storingstoestand aan, waarbij binnen korte tijd moet worden ingegrepen.
Actieve rijhulpen worden eveneens met gele of oranje pictogrammen aangegeven.
Controlelampje storing brandt geel De OBD heeft een fout in de voertuigelektronica
geconstateerd. Volgens de verkeersregels stoppen en contact opnemen met een geautoriseerde
KTM-garage.
Algemeen waarschuwingslampje knippert geel Een aanwijzing/waarschuwing voor de veilig-
heid is gedetecteerd. Dit wordt ook op het display weergegeven.
28.2 Groene en blauwe pictogrammen
Groene en blauwe pictogrammen geven informatie weer.
Controlelampje voor richtingaanwijzer knippert groen in knipperritme Richtingaanwijzer is
ingeschakeld.
Controlelampje stationair brandt groen Versnelling is in positie vrij geschakeld.
Controlelampje groot licht brandt blauw Groot licht is ingeschakeld.
INDEX
245
INDEX
1
12V-accu
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 161
laden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 163
A
ACC1
voor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179
ACC2
voor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179
Accuafdekking
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 120
verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 119
Achterwiel
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 150
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 152
Afbeelding voertuig
linksvoor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
rechtsachter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
Afbeeldingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
Afremmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84
Antivries
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 184
B
Bagage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73
Bandenspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 160
Bedieningshandleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
Bedrijfsmiddelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
Beoogd gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Beschermende kleding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Bestuurderszadel
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
Boordgereedschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
Buddyseat
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
Bugspoiler
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 120
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 123
C
Claxonknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
Contactslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
INDEX
246
Controlelampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
D
Demperpakkingen achterwielnaaf
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 155
Diagnosestekker . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179
Dimlichtlamp
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 170
F
Fouten opsporen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 216-218
G
Garantie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
Gashendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
Gebruiksdefinitie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Gecombineerd instrument
activering en test . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
brandstofpeilweergave . . . . . . . . . . . . . . . . . 54
controlelampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
display . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
functietoetsen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
menu gemiddeld verbruik 1/gemiddeld ver-
bruik 2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62
menu gemiddeld verbruik 2/service . . . . . . . . 63
menu gemiddelde snelheid/gemiddeld ver-
bruik 1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61
menu reikwijdte/rijtijd . . . . . . . . . . . . . . . . . 65
menu rijtijd/gemiddelde snelheid . . . . . . . . . 61
menu service/reikwijdte . . . . . . . . . . . . . . . . 64
ODOweergave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
overzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
schakelindicator . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
TRIP 1weergave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
TRIP 2weergave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60
TRIP Fweergave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
waarschuwingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
weergave van de koelmiddeltemperatuur . . . . 55
Grepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
Grootlichtlamp
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 172
H
Hulpstoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
I
Inbedrijfname
controle en onderhoud voor iedere inbedrijfstel-
ling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76
na stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 215
INDEX
247
Inbedrijfstelling
aanwijzingen voor eerste inbedrijfstelling . . . . 71
K
Ketting
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110
vervuiling controleren . . . . . . . . . . . . . . . . 110
Ketting-aandrijfwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
Kettingspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114
Kettingwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
Kilometer of mijl
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65
Klantenservice . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
Koelmiddel
aftappen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 187
verversen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192
Koelmiddelpeil
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 184
in vast reservoir controleren . . . . . . . . . . . . 182
Koelsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180
vullen/ontluchten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189
Koplampstand - groot licht
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 176
Koplampstand dimlicht
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 174
Koppelingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
Koppelingshendelspeling
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 197
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 199
L
Lichtbundelbreedte koplamp - dimlicht
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 177
Lichtbundelbreedte koplamp - groot licht
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 178
Lichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
M
Milieu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
Motor
inrijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73
Motorfiets
met hefbok achter opkrikken . . . . . . . . . . . 100
INDEX
248
met hefbok voor opkrikken . . . . . . . . . . . . . 101
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 207
van hefbok achter nemen . . . . . . . . . . . . . . 100
van hefbok voor nemen . . . . . . . . . . . . . . . 103
Motornummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
Motorolie
bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 204
verversen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 201
Motoroliepeil
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 200
N
Noodstopschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
O
Oliefilter
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 201
Oliezeef
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 201
Onjuist gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
P
Parkeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86
R
Remhendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
Remmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84
Rempedaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41
vrije slag controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . 143
vrije slag instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 145
Remplaketten
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . 142
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . 136
Remschijven
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131
Remvloeistof
van achterwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . 138
van de voorwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . 133
Remvloeistofpeil
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . 137
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . 132
Reserveonderdelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
Richtingaanwijzerschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . 31
Rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80
beginnen met rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
Rijden in de winter
controle en onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . 211
S
Schakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80
INDEX
249
Schakeltoerental RPM1
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
Schakeltoerental RPM2
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69
Schokdemper
veervoorspanning instellen . . . . . . . . . . . . . . 96
Seinlichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
Service . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
Serviceschema . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92-95
Sleutelnummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
Spatbord voor
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 130
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 130
Speling van gaskabel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 196
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 197
Stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 213
Starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
Startknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
Stoppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86
Stuur
ontgrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34
vergrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
Stuurslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
T
Tankdop
openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
Tanken
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
Technische gegevens
aanhaalmomenten chassis . . . . . . . . . . . . . 229
aanhaalmomenten motor . . . . . . . . . . . . . . 220
banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 228
chassis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 225
elektronica . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 227
motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 219
schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 228
voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 228
vulhoeveelheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 224
Tijd
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
Toebehoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
Toestand van de banden
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
Transport . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 88
INDEX
250
Typeplaatje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
V
Veilig gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Versnellingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97
Voertuig beladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73
Voertuigidentificatiennummer . . . . . . . . . . . . . . . 26
Voetsteun passagier . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
Voorwiel
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148
Vorkpoten
vuilschrapers reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . 104
Vulhoeveelheid
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 91, 225
koelmiddel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 224
motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 203, 224
W
Werkinstructies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Z
Zadelslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
Zekering
van afzonderlijke stroomverbruikers vervangen 167
Zijbekleding links
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 125
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126
Zijbekleding rechts
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 128
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129
Zijstandaard . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41
*3214115nl*
3214115nl
11/2019
KTM Sportmotorcycle GmbH
5230 Mattighofen/Oostenrijk
http://www.ktm.com
Foto: Mitterbauer/KISKA/KTM
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253

KTM RC 200 TH 2020 de handleiding

Type
de handleiding