SKODA CITIGO-e IV - 2019 de handleiding

Type
de handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

INSTRUCTIEBOEKJE
ŠKODA CITIGO
e
iV
Uw instructieboekje
Elektronische versie op internet
http://go.skoda.eu/owners-manuals
ŠKODA CITIGO
e
iV 09.2019
Holandština/Dutch
Documentatie van de aflevering van de wagen
Chassisnummer (VIN)
Datum van aflevering van de wagen ________ / ________ / ________________
ŠKODA Partner
Stempel en handtekening verkoper
Ik bevestig dat de wagen in correcte staat is afgeleverd en ik vertrouwd ben gemaakt met het juiste gebruik
ervan en de garantievoorwaarden.
Handtekening van de klant
Heeft de wagen verlengde garantie?
JA
NEE
Beperking van de ŠKODA garantieverlenging
a)
_______________
of
_______________
resp.
_______________
a)
Afhankelijk van wat het eerst wordt bereikt.
Jaar:
Km:
Mijlen:
Nadruk, reproductie, vertaling of andere vormen van gebruik, ook van gedeelten, is zonder schriftelijke toe-
stemming van ŠKODA AUTO a.s. niet toegestaan.
ŠKODA AUTO a.s. behoudt zich uitdrukkelijk alle rechten op grond van het auteursrecht voor.
Wijzigingen voorbehouden.
Uitgegeven door: ŠKODA AUTO a.s.
© ŠKODA AUTO a.s. 2019
Eigenaar
1e eigenaar 2e eigenaar
Deze wagen met kenteken
__________________________________________
is eigendom van:
Titel, naam / firma:
__________________________________________
__________________________________________
Adres:
__________________________________________
__________________________________________
__________________________________________
Telefoon:
__________________________________________
ŠKODA Partner:
Serviceadviseur:
__________________________________________
Telefoon:
__________________________________________
Deze wagen met kenteken
__________________________________________
is eigendom van:
Titel, naam / firma:
__________________________________________
__________________________________________
Adres:
__________________________________________
__________________________________________
__________________________________________
Telefoon:
__________________________________________
ŠKODA Partner:
Serviceadviseur:
__________________________________________
Telefoon:
__________________________________________
1
Eigenaar
Inhoudsopgave
1 Eigenaar
4 Over dit instructieboekje
4 Over dit instructieboekje
5 Omschrijvingen
6 Wagenoverzichten
6 Voorzijde wagen
7 Achterzijde wagen
8 Bestuurdersplaats
8 Middenconsole en bijrijdersplaats
9 Motorruimte
9 Controlelampjes
9 Werking
9 Controlelampjesoverzicht
11 Veilig en op de juiste wijze
11 Inleidende aanwijzingen voor een correct
gebruik
11 Nieuwe wagen of nieuwe onderdelen
11 Periodieke controles
11 Geen ondeskundige aanpassingen aan de
wagen
11 Werking van sensoren en camera's behouden
12 Motorruimte
12 Accu
12 Aanwijzingen over het hoogvoltsysteem
13 Elektrische stopcontacten in de wagen
gebruiken
13 Voor de rit
15 Veilig rijden
16 Na een ongeval
17 Sleutels, sloten en alarmsysteem
17 Sleutel
17 Centrale vergrendeling
18 Portieren, ruiten en achterklep
18 Portieren
18 Kindersloten aan de achterportieren
19 Ruiten - handmatig bediend
19 Ruiten - elektrisch bediend
19 Zonnekleppen
19 Ruitverwarming
20 Achterklep - handmatig bediend
20 Achterklep ontgrendelen
21 Stoelen, stuurwiel en spiegels
21 Voorstoel - handmatig bediend
21 Achterbank
21 Hoofdsteunen
22 Stoelverwarming
22 Stuurwiel
22 Binnenspiegel
22 Buitenspiegels
23 Veiligheidssystemen en airbags
23 Veiligheidsgordels
24 Kinderzitje
25 Bevestigingselementen voor kinderzitjes
27 Airbags
28 Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag
29 Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers
29 Buitenverlichting
31 Buitenverlichting COMING HOME, LEAVING
HOME
31 Gloeilampjes vervangen
34 Binnenverlichting
34 Interieurverlichting sfeerverlichting
35 Ruitenwissers en -sproeiers
36 Verwarming en airconditioning
36 Automatische airconditioning Climatronic
37 Voorklimatisering
38 Bestuurdersinformatiesysteem
38 Analoog instrumentenpaneel
38 Display in het instrumentenpaneel
39 Rijgegevens
40 Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding
40 Wagentoestand
40 Infotainment Swing
40 Infotainmentoverzicht
40 Systeem
41 Radio
43 Media
45 Telefoon
47 ŠKODA Connect online-diensten
48 ŠKODA Move&Fun applicatie
49 Starten en rijden
49 Start
50 Startproblemen
50 Automatische versnellingsbak
51 Rijmodus van de wagen
51 Zuinige rijstijl
52 Sleepoog en afslepen
52 Remmen
53 Handrem
54 Bestuurdershulpsystemen
54 Rem- en stabiliseringssystemen
54 Snelheidsregelsysteem
55 Rijstrookbehoudassistent Lane Assist
56 Parkeerhulpsystemen
56 Parkeerhulp Park Pilot
57 Hoogvoltsysteem
57 Hoogvoltsysteem en hoogvoltaccu
59 Opladen van de hoogvoltaccu
62 Laadkabel
64 Motorruimte
64 Motorkap
2
Inhoudsopgave
64 Koelvloeistof
65 Accu en zekeringen
65 Accu
66 Startkabel gebruiken
67 Zekeringen
68 Zekeringen in het dashboard
69 Zekeringen in de motorruimte
70 Wielen
70 Banden en velgen
71 Allweather- of winterbanden
71 Sneeuwkettingen
71 Wiel verwisselen en wagen met de krik
omhoogbrengen .
73 Bandenafdichtset
74 Bandenspanning
74 Bandencontrole
75 Doppen van de wielbouten
75 Wieldop
76 Opbergvakken en interieuruitrusting
76 Nooduitrusting
76 Bevestigingselementen in de bagageruimte
76 Bagagenetten
76 Harde bagageruimteafdekking
77 Variabele laadvloer in de bagageruimte
77 Overzicht van de passagiersruimteuitrusting
78 Bekerhouder
78 Multimediahouder
79 Afvalbak
79 Asbak en sigarettenaansteker
79 Telefoonhouder
80 12 volt-stopcontact
80 Dakdrager
80 Overzicht
81 Verzorgen en schoonmaken
81 Servicesoorten
81 Servicewerkzaamheden, aanpassingen en
technische wijzigingen
82 Interieur
83 Buitenzijde
84 Technische gegevens en voorschriften
84 Voorschriften voor technische gegevens
84 Kenmerkende wagengegevens
84 Maximaal toegestane gewichten
85 Rijklaar gewicht
85 Wagenafmetingen
85 Motorspecificaties
86 Ongevalgegevensrecorder (Event Data
Recorder)
86 Informatie over de radio-apparatuur in de
wagen
87 Rechten die voortkomen uit gebrekkige
prestaties, ŠKODA garanties
89 Trefwoordenlijst
3
Inhoudsopgave
Over dit instructieboekje
Algemeen
Dit instructieboekje geldt voor alle carrosserievari-
anten van de wagen en voor alle bijbehorende mo-
delvarianten alsmede voor alle uitrustingsniveaus.
Hier worden alle mogelijke uitrustingsvarianten be-
schreven, zonder dat deze als meeruitvoering, mo-
delvariant of landafhankelijke uitrusting worden aan-
gegeven. Daarom zijn in uw wagen niet alle uitrus-
tingscomponenten die in dit instructieboekje wor-
den beschreven, aanwezig.
De afbeeldingen in dit instructieboekje dienen alleen
ter illustratie. De afbeeldingen kunnen afwijken van
uw wagen; zij zijn slechts als algemene informatie op
te vatten.
ŠKODA AUTO werkt continu aan de verdere verbe-
tering van alle wagens. Te allen tijde zijn er daarom
wijzigingen in de leveringsomvang in vorm, uitrusting
en techniek mogelijk. De in dit instructieboekje ver-
melde informatie komt overeen met de stand van de
gegevens ten tijde van de redactiesluiting.
Uit de technische gegevens, afbeeldingen en infor-
matie in dit instructieboekje kunnen daarom geen
aanspraken worden afgeleid.
Elektronische versie van het instructieboekje
In het gedrukte instructieboekje staat de belangrijk-
ste informatie vermeld aangaande de bediening en
het onderhoud van de wagen.
De volledige informatie staat in de elektronische ver-
sie van het instructieboekje. Dit staat op de ŠKODA-
internetpagina's en in de mobiele app MyŠKODA
klaar om te worden gedownload.
http://go.skoda.eu/owners-manuals
Over dit instructieboekje
Algemeen
Dit instructieboekje geldt voor alle carrosserievari-
anten van de wagen en voor alle bijbehorende mo-
delvarianten alsmede voor alle uitrustingsniveaus.
Hier worden alle mogelijke uitrustingsvarianten be-
schreven, zonder dat deze als meeruitvoering, mo-
delvariant of landafhankelijke uitrusting worden aan-
gegeven. Daarom zijn in uw wagen niet alle uitrus-
tingscomponenten die in dit instructieboekje wor-
den beschreven, aanwezig.
De afbeeldingen in dit instructieboekje dienen alleen
ter illustratie. De afbeeldingen kunnen afwijken van
uw wagen; zij zijn slechts als algemene informatie op
te vatten.
ŠKODA AUTO werkt continu aan de verdere verbe-
tering van alle wagens. Te allen tijde zijn er daarom
wijzigingen in de leveringsomvang in vorm, uitrusting
en techniek mogelijk. De in dit instructieboekje ver-
melde informatie komt overeen met de stand van de
gegevens ten tijde van de redactiesluiting.
Uit de technische gegevens, afbeeldingen en infor-
matie in dit instructieboekje kunnen daarom geen
aanspraken worden afgeleid.
4
Over dit instructieboekje
Omschrijvingen
Gebruikte begrippen
- Werkplaats die vakkundig service-
werkzaamheden aan wagens van het merk ŠKO-
DA uitvoert. Een specialist kan zowel een ŠKO-
DA Partner, een ŠKODA Servicepartner als ook
een onafhankelijke werkplaats zijn.
- Werkplaats die con-
tractueel door de firma ŠKODA AUTO of de be-
treende importeur is geautoriseerd service-
werkzaamheden aan wagens van het merk ŠKO-
DA uit te voeren en ŠKODA originele onderdelen
te verkopen.
- Onderneming die contractueel
door de firma ŠKODA AUTO of de betreende
importeur is geautoriseerd om nieuwe wagens
van het merk ŠKODA te verkopen en, indien van
toepassing, servicewerkzaamheden hieraan uit
te voeren met gebruik van ŠKODA originele on-
derdelen en ŠKODA originele onderdelen te ver-
kopen.
Tekstaanwijzingen
- kort indrukken (bv. van een toets) < 1
s
- lang indrukken (bv. van een
toets) > 1 s
Richtingsinformatie
Alle richtingsinformatie, zoals "links", "rechts", "voor",
"achter", heeft betrekking op het vooruit rijden van
de wagen.
GEVAAR
Teksten met dit symbool wijzen op gevaarlijke situ-
aties, die bij veronachtzaming van de veiligheidsaan-
wijzingen tot dodelijk of zwaar letsel kunnen leiden.
WAARSCHUWING
Teksten met dit symbool wijzen op gevaarlijke situ-
aties, die bij veronachtzaming van de veiligheidsaan-
wijzingen tot dodelijk of zwaar letsel kunnen leiden.
VOORZICHTIG
Teksten met dit symbool wijzen op gevaarlijke situ-
aties, die bij veronachtzaming van de veiligheidsaan-
wijzingen tot licht of middelzwaar letsel kunnen lei-
den.
LET OP
Teksten met dit symbool wijzen op situaties, die bij
veronachtzaming van de betreende aanwijzingen
tot schade aan de wagen kunnen leiden.
In teksten met dit symbool staat extra informatie.
"Specialist"
"ŠKODA Servicepartner"
"ŠKODA Partner"
"Indrukken"
"Ingedrukt houden"
5
Omschrijvingen
Wagenoverzichten
Voorzijde wagen
A
Onder de voorruit
Camera voor hulpsystemen
Lichtsensor voor automatische aansturing rijverlichting » Pagina 29
Regensensor voor wisautomaat » Pagina 35
B
Ruitenwissers - Bediening » Pagina 35
C
Koplampen
Bediening » Pagina 30
Gloeilampjes vervangen » Pagina 31
D
Ontgrendelingshendel voor motorkap (aan de binnenzijde van de motorkap)
E
Afdekking voor het montagegat van het inschroefbare sleepoog » Pagina 52
F
Mistlampen
Bediening » Pagina 30
Gloeilampjes vervangen » Pagina 31
G
Wielen
Banden en velgen » Pagina 70
Wiel verwisselen en wagen met de krik omhoogbrengen » Pagina 71
Bandenafdichtset » Pagina 73
Bandenspanning » Pagina 74
Bandencontrole » Pagina 74
H
Portiergrepen - Portieren openen » Pagina 18
I
Buitenspiegels - Bediening » Pagina 22
J
Ruiten van de zijportieren
Ruitbediening voor » Pagina 19
Ruitbediening achter » Pagina 19
De sensoren en camera's voor hulpsystemen schoon houden » Pagina 11.
6
Wagenoverzichten › Voorzijde wagen
Achterzijde wagen
A
Achterruit - Verwarming » Pagina 19
B
Achterruitwisser en -sproeier - Bediening » Pagina 35
C
Achterlichten
Bediening » Pagina 30
Gloeilampjes vervangen » Pagina 31
D
Greep van de achterklep » Pagina 20
E
Ultrasoonsensoren voor hulpsystemen
F
Afdekking van het laadstopcontact » Pagina 59
Sticker met mogelijke statussen van het laadcontrolelampje
De sensoren en camera's voor hulpsystemen schoon houden » Pagina 11.
7
Wagenoverzichten › Achterzijde wagen
Bestuurdersplaats
A
Portiergreep » Pagina 18
B
Lichtschakelaar » Pagina 30
C
Luchtrooster
D
Bedieningshendel (afhankelijk van de uitrusting):
Knipper- en grootlicht » Pagina 30
Snelheidsregelsysteem » Pagina 55
E
Toetsen/instelwieltjes op het multifunctiestuur-
wiel » Pagina 41, » Pagina 43, » Pagina 45
F
Instrumentenpaneel » Pagina 38
G
Bedieningshendel:
Ruitenwissers en -sproeiers » Pagina 35
Informatiesysteem » Pagina 39
H
Contactslot » Pagina 49
I
Stuurwiel met claxon / met bestuurdersvoorair-
bag » Pagina 27
J
Vergrendelingshendel voor stuurwielverstel-
ling » Pagina 22
K
Ontgrendeling van de motorkap
L
Buitenspiegelbediening » Pagina 22
M
Toetsen
Ruitbediening » Pagina 19
Centrale vergrendeling » Pagina 17
Middenconsole en bijrijdersplaats
A
Infotainment » Pagina 40
B
Toetsen (afhankelijk van de uitrusting):
Bediening van de Climatronic » Pagina 36
Voorruitverwarming » Pagina 19
Achterruitverwarming » Pagina 19
Stoelverwarming links » Pagina 22
Toets voor alarmlichten » Pagina 30
Rijstrookbehoudassistent Lane Assist -
Uit-/inschakelen » Pagina 55
Stoelverwarming rechts » Pagina 22
C
Luchtrooster
D
Portiergreep » Pagina 18
E
Ruitbediening in het bijrijdersportier » Pagi-
na 19
F
In het opbergvak:
Knop voor de bandencontrole » Pagina 74
G
Keuzehendel » Pagina 50
H
Parkeerrem » Pagina 53
I
Toetsen (afhankelijk van de uitrusting):
/ Selectie van de rijmodus » Pagi-
na 51
Inschakelen van het opladen van de hoogvol-
taccu » Pagina 59
8
Wagenoverzichten › Bestuurdersplaats
Motorruimte
A
Remvloeistofreservoir » Pagina 53
B
Accu » Pagina 65
C
Zekeringenhouder » Pagina 69
D
Ruitensproeiervloeistofreservoir » Pagi-
na 35
E
Koelvloeistofexpansiereservoir » Pagina 64
Controlelampjes
Werking
WAARSCHUWING
Het negeren van brandende controlelampjes en de
bijbehorende meldingen op het display van het in-
strumentenpaneel kan leiden tot ongevallen, zware
verwondingen of schade aan de wagen.
De controlelampjes in het instrumentenpaneel geven
de actuele toestand van bepaalde functies resp. sto-
ringen aan.
Bij sommige controlelampjes die gaan branden, klin-
ken bovendien akoestische signalen en verschijnen
meldingen op het display in het instrumentenpaneel.
Controlelampjesoverzicht
Na het inschakelen van het contact gaan enkele con-
trolelampjes ter controle van de werking van de wa-
gensystemen kort branden. Indien de gecontroleerde
systemen in orde zijn, gaan de betreende controle-
lampjes enkele seconden na het inschakelen van het
contact of na het starten van de motor uit.
Symbool Betekenis
Veiligheidsgordel voorin niet omge-
gespt » Pagina 23.
Koelvloeistofpeil te laag » Pagi-
na 65.
Remvloeistofpeil te laag » Pagi-
na 53.
Storing elektromechanische rem-
bekrachtiger » Pagina 54.
Samen met - Storing remsysteem
en ABS » Pagina 54.
Parkeerrem ingeschakeld » Pagi-
na 53.
Storing stuurbekrachtiging » Pagi-
na 22.
Storing van het elektrische aandrij-
vingssysteem » Pagina 58.
brandt samen met - Elektrisch
systeem oververhit » Pagina 58.
Brandt- lage ladingstoestand van de
hoogvoltaccu » Pagina 61.
Knippert - de hoogvoltaccu wordt
geladen » Pagina 60.
Lage ladingstoestand van de hoog-
voltaccu » Pagina 61.
9
Controlelampjes › Motorruimte
Symbool Betekenis
Mistachterlicht ingeschakeld » Pagi-
na 30.
Samen met - Storing van de recu-
peratie » Pagina 51.
Storing van het elektrische aandrij-
vingssysteem » Pagina 58.
Samen met - Storing remsys-
teem » Pagina 53.
Storing ABS » Pagina 54.
Remblokken versleten » Pagina 53.
Storing bandenspanningscontrole-
systeem » Pagina 75.
Bandenspanningsverandering » Pagi-
na 71, » Pagina 74.
Storing stuurbekrachtiging » Pagi-
na 22.
Storing in het motorregelingsys-
teem » Pagina 59.
Knippert samen met - Storing
sleutelschakelaar voor buiten werk-
ing stelling airbag » Pagina 29.
Bijrijdersvoorairbag buiten werking
gesteld » Pagina 29.
Bijrijdersvoorairbag in paraatheid ge-
bracht » Pagina 29.
Storing airbagsysteem » Pagina 28.
Brandt 4 s en knippert vervolgens -
Airbag of gordelspanner met diagno-
seapparaat buiten werking ge-
steld » Pagina 28.
Brandt 4 s - Bijrijdersvoorairg met
sleutelschakelaar buiten werking ge-
steld » Pagina 29.
Brandt - Storing ESC of ASR » Pagi-
na 54.
Knippert - ESC of ASR grijpt in » Pa-
gina 54.
Lane Assist grijpt in » Pagina 55.
Knipperlicht links » Pagina 30, » Pa-
gina 31.
Knipperlicht rechts » Pagi-
na 30, » Pagina 31.
Mistlampen ingeschakeld » Pagi-
na 30.
Symbool Betekenis
De keuzehendel is geblokkeerd » Pa-
gina 50.
Lane Assist is geactiveerd en gereed
voor een ingreep » Pagina 55.
Snelheidsregelsysteem regelt de rij-
snelheid » Pagina 54.
Grootlicht of grootlichtsignaal inge-
schakeld » Pagina 30.
Veiligheidsgordel op de zitplaats ach-
terin niet omgegespt » Pagina 23.
Omgegespte veiligheidsgordel op de
zitplaats achterin » Pagina 23.
Lage buitentemperatuur » Pagi-
na 38.
De laadstekker is aangesloten op het
laadstopcontact » Pagina 60.
Snelheidsregelsysteem geacti-
veerd » Pagina 54.
10
Controlelampjes › Controlelampjesoverzicht
Veilig en op de juiste wijze
Inleidende aanwijzingen voor een correct
gebruik
Dit instructieboekje aandachtig doorlezen, omdat
dit een voorwaarde vormt voor een juiste bedie-
ning van de wagen. Het instructieboekje moet
daarom altijd in de wagen aanwezig zijn.
Bij het gebruik van de wagen dienen de algemeen
bindende, landspecifieke wettelijke bepalingen in
te acht worden genomen. Bijvoorbeeld die voor het
vervoer van kinderen, het buiten werking stellen
van airbags, het gebruik van banden, het wegver-
keer en dergelijke.
De maximaal toegestane gewichten en lasten niet
overschrijden.
De maximaal toegestane dakbelasting niet over-
schrijden.
Voorgeschreven bedrijfsvloeistoen gebruiken.
Rijd alleen op wegen die overeenkomen met de
technische wagenparameters. Het rijden over ob-
stakels die groter zijn dan de bodemvrijheid kan
schade aan de wagen toebrengen.
Tijdens werkzaamheden die verband houden met
de bediening, onderhoud en zelfhulp moet zorgvul-
digheid worden betracht om schade aan de wagen
of letsel te voorkomen. Zo nodig de hulp van een
specialist inroepen.
Alle werkzaamheden aan de veiligheidssystemen
van de wagen, bv. aan de veiligheidsgordels of aan
het airbagsysteem, mogen alleen door een specia-
list worden uitgevoerd.
Bij het gebruik van accessoires de in de gebruiks-
aanwijzing van de accessoirefabrikant vermelde
aanwijzingen in acht nemen. Het gaat hierbij bv. om
kinderzitjes, dakdragers, compressor enz.
De service-intervallen opvolgen.
Nieuwe wagen of nieuwe onderdelen
Nieuwe remblokken
Nieuwe remblokken hebben tijdens de eerste 200
km nog niet de optimale remwerking en moeten
eerst worden ingeremd. Daarom bijzonder voorzich-
tig rijden.
Nieuwe banden
Nieuwe banden hebben tijdens de eerste 500 km
nog niet de maximale grip. Daarom bijzonder voor-
zichtig rijden.
Periodieke controles
Waarop letten voor de rit?
Een wagen met technische storingen kan het risico
op ongevallen en verwondingen vergroten.
Eventuele storingen vóór de rit verhelpen. Zo nodig
de hulp van een specialist inroepen.
Let met name op de volgende punten.
Banden onbeschadigd?
Bandenprofiel voldoende?
Bandenspanning voldoende?
Werken koplampen, remlichten en knipperlichten?
Is de voorruit onbeschadigd?
Is het remvloeistof- en koelvloeistofpeil in orde?
Luchtroosters of luchtinlaat voor de voorruit niet
afgedekt?
Werken ruitenwissers en sproeierinstallatie en zijn
de ruitenwisserbladen in orde?
Ruitensproeiervloeistofpeil voldoende?
Ruitenwisserbladen niet vastgevroren?
Alle onderdelen van het veiligheidsgordelsysteem
in orde? Veiligheidsgordels niet verontreinigd en
gordelsloten niet verstopt?
Spoiler onbeschadigd?
Onderdelen en componenten van de wagen zitten
niet zichtbaar los?
Geen vlekken door bedrijfsvloeistoen onder de
wagen aanwezig?
Geen ondeskundige aanpassingen aan de
wagen
Ondeskundig uitgevoerde veranderingen kunnen
storingen veroorzaken en een negatieve invloed heb-
ben op veiligheidsrelevante en overige functies van
de wagen.
Laat reparaties en technische wijzigingen aan de
wagen alleen door een specialist uitvoeren.
De motor niet met extra dempingsmateriaal (bv.
een deken) afdekken.
Werking van sensoren en camera's
behouden
Sommige functies van de wagen worden onder-
steund door sensoren en camera's in en aan buiten-
zijde van de wagen.
Aan de achterzijde van de wagen gemonteerde ac-
cessoires, bv. een fietsdrager, kunnen de werking van
de systemen en camera's hinderen.
De sensoren en camera's niet afdekken of afplak-
ken en schoon houden.
11
Veilig en op de juiste wijze › Inleidende aanwijzingen voor een correct gebruik
In geval van vermoedelijk beschadigde sensoren of
camera's de hulp van een specialist inroepen.
Motorruimte
Alvorens de motorkap te openen
Verbrandingsgevaar! De motorkap niet openen als er
stoom of koelvloeistof uit de motorruimte komt.
De motor afzetten en laten afkoelen.
De sleutel uit het contact trekken.
Bij werkzaamheden in de motorruimte
Kinderen bij de motorruimte weghouden.
De in het hoofdstuk over het hoogvoltsysteem ver-
melde veiligheidsaanwijzingen in acht nemen » Pa-
gina 12.
Elektrische kabels niet aanraken. Kortsluiting in de
installatie voorkomen.
Niet roken in de omgeving van de motorruimte en
geen open vuur of ontstekingsbronnen gebruiken.
Geen voorwerpen in de motorruimte laten liggen.
Werken met bedrijfsvloeistoen
Uw wagen heeft verschillende bedrijfsvloeistoen
nodig die bij lekkage schadelijk kunnen zijn voor de
gezondheid of het milieu. Hiertoe behoren bv. accu-
zuur, koelvloeistof en remvloeistof.
Bedrijfsvloeistoen alleen in de open lucht of in
goed geventileerde ruimtes gebruiken. Indien
noodzakelijk beschermende middelen dragen.
Bedrijfsvloeistoen niet gebruiken of controleren
bij draaiende motor.
In geval van contact met bedrijfsvloeistoen de
betreende plaatsen met warm water afspoelen.
Zo nodig medische hulp opzoeken.
Met remvloeistof verontreinigde doeken tot het
moment van afvoer op een goed geventileerde
plaats bewaren.
Accu
Werken met de accu
Accuzuur heeft een sterke bijtende werking. Een on-
deskundige omgang met de accu kan explosie, brand,
corrosie of vergiftiging veroorzaken!
Bij het werken met de accu oog- en huidbescher-
ming dragen.
De accu niet kantelen, omdat er accuzuur uit kan
lopen.
Bij huidcontact met accuzuur de betreende plaats
enkele minuten met water afspoelen. Onmiddellijk
medische hulp inroepen.
Een bevroren of ontdooide accu niet opladen. Een
bevroren accu vervangen.
Geen beschadigde accu gebruiken.
Gevaar voor kortsluiting! De accupolen niet met
elkaar verbinden.
Aanwijzingen over het hoogvoltsysteem
GEVAAR
Onjuist gebruik van het hoogvoltsysteem en de
hoogvoltaccu kan brandwonden, letsel of een dode-
lijke elektrische schok tot gevolg hebben.
Er dient altijd vanuit te worden gegaan dat de
hoogvoltaccu is opgeladen en het hoogvoltsys-
teem onder spanning staat. Dit geldt ook wanneer
de elektro-aandrijving is uitgeschakeld en het con-
tact is uitgeschakeld.
De hoogvoltkabels en de hoogvoltaccu niet aanra-
ken, ook niet met behulp van voorwerpen.
Geen werkzaamheden aan het hoogvoltsysteem en
de hoogvoltaccu uitvoeren.
De onderdelen van het hoogvoltsysteem niet ope-
nen of repareren.
Oranje hoogvoltkabels niet vervangen, uitbouwen
of losmaken.
De afdekking van de hoogvoltaccu niet openen,
vervangen of uitbouwen.
Werkzaamheden aan het hoogvoltsysteem en sys-
temen die erdoor worden beïnvloed, mogen alleen
worden uitgevoerd door gekwalificeerde Master
technicians.
Bij werkzaamheden aan het hoogvoltsysteem en
aan de hoogvoltaccu moeten de voorschriften en
richtlijnen van ŠKODA AUTO in acht worden geno-
men.
Voordat werkzaamheden aan de wagen worden
uitgevoerd, waarbij het risico bestaat dat onderde-
len van het hoogvoltsysteem worden beschadigd,
moet de wagen spanningsvrij worden gemaakt.
Het spanningsvrij maken mag alleen worden uitge-
voerd door gekwalificeerde Master technicians.
Schade aan de wagen of de hoogvoltaccu kan lei-
den tot het ontsnappen van giftige en ontvlambare
gassen. De ruiten openen, zodat de gassen uit de
wagen kunnen ontsnappen. Geen gassen inade-
men.
Contact met vloeistoen en gassen voorkomen die
uit de hoogvoltaccu lekken.
In geval van brand de wagen verlaten en op een
veilige afstand blijven. De reddingsdiensten op de
hoogte brengen dat het gaat om een wagen met
hoogvoltaccu.» Pagina 16, Na een ongeval
WAARSCHUWING
De luchttoevoer naar de elektroaandrijving mag
niet worden beperkt en de elektroaandrijving mag
niet worden bedekt met extra isolatiemateriaal (bv.
met een deken).
12
Veilig en op de juiste wijze › Motorruimte
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Een wagen met elektroaandrijving maakt geen la-
waai tijdens het rijden of bij het vertragen. Het kan
mogelijk niet worden waargenomen door andere
weggebruikers.
Elektrische stopcontacten in de wagen
gebruiken
Een ondeskundige omgang met de stopcontacten
kan leiden tot een levensgevaarlijke elektrische
schok of tot brand.
De stopcontacten kunnen tijdens het gebruik
warm worden. Warm geworden stopcontacten
niet aanraken.
Stopcontacten beschermen tegen vloeistoen.
Als vocht in het stopcontact komt, dan het stop-
contact laten drogen voordat dit weer wordt ge-
bruikt.
Geen voorwerpen in de contacten van het stop-
contact steken.
Voor de rit
Volwassenen en kinderen, lading en voorwerpen - al-
les heeft een plek in de wagen. Volg de volgende
aanwijzingen op, zodat ook bij een ongeval alle inzit-
tenden optimaal zijn beschermd.
Alvorens weg te rijden
Voor een goed zicht naar buiten zorgen.
De achteruitkijkspiegel afstellen.
Alle portieren, de motorkap en achterklep sluiten.
De juiste zithouding innemen, de stoel juist instel-
len en de veiligheidsgordel correct omgespen. De
passagiers erop wijzen dit eveneens te doen. De
veiligheidsgordel tijdens het rijden altijd omge-
gespt laten.
Een veiligheidsgordel kan slechts voor een persoon
worden gebruikt.
Controleer of de veiligheidsgordels niet zijn inge-
klemd, bv. in het portier of in de stoel.
Veiligheidsgordels, de sloten en de bevestigings-
punten ervan op beschadiging controleren.
Veilig zitten
Met het oog op de veiligheid van de passagier en om
het gevaar voor verwondingen bij een ongeval te
verminderen, moeten de volgende aanwijzingen in
acht worden genomen.
De rugleuningen rechtop zetten. Indien de bijrij-
dersstoelleuning naar voren is geklapt, mag alleen
de zitplaats achter de bestuurdersstoel worden ge-
bruikt om personen te vervoeren.
De rugleuningen van de zitplaatsen achterin cor-
rect vergrendelen.
De in hoogte verstelbare hoofdsteun zodanig in-
stellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun zoveel
mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van
het hoofd.
De voeten in de voetenruimte laten.
De volledige zitting gebruiken.
Niet naar voren leunen of opzij gaan zitten.
De ledematen niet door de ruitopeningen naar bui-
ten steken.
De bestuurdersstoel in
lengterichting zo in-
stellen dat u de peda-
len met licht gebogen
benen volledig kunt in-
trappen.
Het stuurwiel zo instel-
len dat de afstand
A
tussen stuurwiel en
borstkas ten minste
25 cm bedraagt .
De hoek van de leuning zodanig instellen, dat u het
stuurwiel op het bovenste punt met licht gebogen
armen kunt vastpakken.
De bijrijdersstoel zo ver mogelijk naar achteren
schuiven. De bijrijder moet een minimumafstand
van 25 cm t.o.v. het dashboard in acht nemen.
Juist gordelverloop
Voor de optimale be-
schermende werking van
de veiligheidsgordels is
het gordelverloop van
groot belang.
Het schoudergordelge-
deelte moet over het
midden van de schou-
der lopen, mag nooit
over de hals lopen en
moet strak tegen het
lichaam aanliggen (mag niet over losse kledingla-
gen lopen).
Het heupgordelgedeelte moet voor het bekken lo-
pen en strak aanliggen.
Bij zwangere vrouwen moet het heupgordeldeelte
zo diep mogelijk tegen het bekken liggen, zodat er
geen druk op de onderbuik wordt uitgeoefend.
De gordel mag niet zijn vastgeklemd, zijn verdraaid
en langs scherpe randen schuren.
De gordel nooit over vaste of breekbare voorwer-
pen in de kleding leiden, bv. sleutels enz.
De slotgesp mag alleen in het gordelslot van de be-
treende stoel worden gestoken.
De gordelband moet strak aanliggen. Daarom geen
klemmen of vergelijkbare voorwerpen voor het in-
13
Veilig en op de juiste wijze › Elektrische stopcontacten in de wagen gebruiken
stellen van de veiligheidsgordel aan de lichaams-
grootte bevestigen.
Juist vasthouden van het stuurwiel
Het stuurwiel met bei-
de handen vasthouden
aan de buitenzijde van
het stuur op kwart
over negen. Anders
kunt u bij een airbagac-
tivering zware verwon-
dingen aan armen, han-
den en hoofd oplopen.
Rekening houden met de werking van het airbag-
systeem
Airbagsystemen kunnen hun beschermende werking
alleen ontwikkelen, indien alle inzittenden de gordel
hebben omgegespt en de juiste zithouding hebben
ingenomen.
In het werkingsgebied van de airbag » Pagina 28
mogen zich geen personen, dieren of voorwerpen,
zoals bv. bekerhouders, kledinghaken enz. bevinden.
Het stuurwiel en het dashboard niet afplakken of
afdekken. De voorairbags zouden zich anders niet
kunnen ontvouwen.
In enkele situaties moet de bijrijdersvoorairbag bui-
ten werking worden gesteld » Pagina 28.
Kinderen juist vastzetten
Kinderen niet op schoot vervoeren en voor het
kind en uzelf een veiligheidsgordel gebruiken.
Kinderen uitsluitend in een geschikt kinderzitje ver-
voeren » Pagina 25.
Kinderen kleiner dan 150 cm zijn zonder kinderzitje
niet goed beschermd. Niet juist beschermde kinde-
ren kunnen bij een ongeval of een plotselinge rijma-
noeuvre door de wagen worden geslingerd. Ze kun-
nen daarbij zichzelf en andere inzittenden levensge-
vaarlijk verwonden.
Als kinderen tijdens het rijden naar voren leunen of
een verkeerde zithouding innemen, staan ze bij een
ongeval bloot aan een groter risico op lichamelijk let-
sel. Dit geldt in het bijzonder voor kinderen die op de
bijrijdersstoel worden vervoerd - als het airbagsys-
teem bij een ongeval wordt geactiveerd kunnen ze
zwaar gewond raken of zelfs worden gedood!
Een verkeerd vastgezet kind in een verkeerde zit-
houding - bedreigd door de zij-airbag
Kinderen mogen zich
nooit in het gebied be-
vinden waarin de zij-air-
bag naar buiten komt.
Een juist vastgezet kind in een kinderzitje
Tussen het kind en het
gebied waarin de zij-air-
bag naar buiten komt,
moet voldoende ruimte
aanwezig, zodat de zij-
airbag de best mogelijke
bescherming kan bieden.
Voorwerpen veilig transporteren
Bij het transport van zware voorwerpen treedt een
verplaatsing op van het zwaartepunt. Hierdoor ver-
andert ook het rijgedrag van de wagen.
De rijsnelheid en de rijstijl op het gewijzigde rijg-
edrag afstemmen.
Onbeveiligde of onjuist opgeborgen voorwerpen
kunnen bij een ongeval of een plotselinge rijma-
noeuvre worden rondgeslingerd. Gevaar voor zware
verwondingen en verlies van controle over de wagen!
Bij een kop-staartbotsing met 50 km/h worden on-
beveiligde voorwerpen naar voren geslingerd met
tot 50 keer hun eigen gewicht. Een 1,5 liter waterfles
wordt zo met tot 75 kg naar voren geslingerd.
Voorwerpen beveiligd transporteren.
Voorwerpen zodanig opbergen, dat ze de bestuur-
der niet hinderen. De bestuurdersvoetenruimte
vrijhouden.
Kleine voorwerpen in de opbergvakken opbergen.
Afsluitbare opbergvakken niet geopend laten.
Voorwerpen niet uit de opbergvakken laten steken.
Deze aanwijzing geldt niet voor flessen in flessen-
houders.
Geen voorwerpen op het dashboard of op de baga-
geruimteafdekking leggen.
De maximaal toelaatbare belasting van bevesti-
gingselementen en opbergvakken niet overschrij-
den.
De lading in de bagageruimte gelijkmatig verdelen
en zodanig bevestigen dat deze niet kan verschui-
ven.
14
Veilig en op de juiste wijze › Voor de rit
Zware voorwerpen in de bagageruimte zo ver mo-
gelijk naar voren leggen.
Veilig rijden
Inleidende aanwijzingen
Houd uw aandacht a.u.b. bij het autorijden! Als be-
stuurder draagt u de volledige verantwoordelijk-
heid voor een veilig verkeersgedrag.
Uw rijsnelheid steeds aan de toestand van de weg
en de verkeers- en weersomstandigheden aanpas-
sen.
Op waarschuwingssignalen letten
Het bestuurdersinformatiesysteem waarschuwt u bij
storingen met controlelampjes en meldingen.
Indien u de waarschuwingen negeert, kan de kans op
ongevallen en letsel toenemen.
Als de wagen een waarschuwingssignaal geeft, dan
de wagen veilig stilzetten en de informatie in het
instrumentenpaneel en in dit instructieboekje op-
volgen.
Hulpsystemen slim gebruiken
De hulpsystemen dienen alleen als ondersteuning en
ontslaan u niet van de verantwoording voor het be-
dienen van de wagen.
De hulpsystemen zijn onderhevig aan natuurkundige
en technische grenzen. Daarom kunnen de systeem-
reacties in bepaalde situaties als ongewenst of ver-
traagd worden waargenomen.
Blijf opmerkzaam en gereed om in te grijpen.
Maak uzelf vertrouwd met de hulpsystemen, hun
grenzen en werkingsvoorwaarden.
De hulpsystemen zodanig activeren, deactiveren
en instellen dat u de wagen in elke verkeerssituatie
volledig onder controle hebt.
Rijden met beladen dakdragers
Bij het transport van voorwerpen op de dakdragers
verandert het rijgedrag van de wagen.
De snelheid en rijstijl daarom daarop afstemmen.
Rijden door water
Er mag geen water in de wagensystemen komen!
Vóór het rijden door water de diepte van het water
vaststellen. Het waterpeil mag maximaal tot de on-
derkant van de dorpel reiken.
Niet harder dan stapvoets rijden. Anders kan zich
voor de wagen een golf vormen die het waterpeil
verhoogt.
Nooit in het water stil blijven staan, achteruitrijden
of de motor afzetten.
Gebruik van de wagen onder afwijkende weers-
omstandigheden
Wanneer u de wagen wilt gebruiken in landen met
sterk afwijkende weersomstandigheden, contact op-
nemen met een ŠKODA Partner. Die geeft advies of
er bepaalde voorzorgsmaatregelen moeten worden
genomen, om de volledige functionaliteit van de wa-
gen te waarborgen en beschadigingen te voorkomen
(bv. koelvloeistof verversen, accu vervangen e.d.).
Is er iets mis?
Let op veranderingen in het rijgedrag van de wa-
gen.
In geval van twijfel over de veiligheid de rit beëindi-
gen en de hulp van een specialist inroepen.
Ongewone trillingen of “scheeftrekken” van de wa-
gen kan duiden op bandenschade.
Bij zeer snel bandenspanningsverlies moet worden
geprobeerd om de wagen voorzichtig en zonder
heftige stuurbewegingen en zonder sterk remmen
tot stilstand te brengen.
In het bandenprofiel vastzittende vreemde voor-
werpen direct verwijderen.
Vreemde voorwerpen die in de band zijn binnenge-
drongen, niet verwijderen. De bandenspanning
controleren en de hulp van een specialist inroepen.
Onder de bodem ingeklemde voorwerpen direct
verwijderen. Deze kunnen schade toebrengen aan
de wagen of ontsteken en brand veroorzaken.
Wagen veilig parkeren
Een niet veilig geparkeerde wagen kan wegrollen en
ongevallen veroorzaken.
Om te parkeren een plek met een geschikte onder-
grond zoeken. De wagen niet parkeren boven licht
ontvlambare materialen, bv. boven droge bladeren,
gemorste brandstof. Hete wagenonderdelen kun-
nen een brand veroorzaken.
De handelingen bij het parkeren in de aangegeven
volgorde uitvoeren.
De wagen afremmen tot stilstand en het rempe-
daal ingetrapt houden.
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak de
keuzehendel in stand
plaatsen.
De motor afzetten.
Bij wagens met schakelbak de 1e versnelling of de
achteruitversnelling inschakelen.
Het rempedaal loslaten.
Wagen verlaten
Kinderen niet zonder toezicht in de wagen laten!
Kinderen kunnen zich verwonden aan de stoelen,
de parkeerrem loszetten e.d.
Kinderen zijn in noodsituaties niet in staat, de wa-
gen zelfstandig te verlaten of zichzelf te redden.
15
Veilig en op de juiste wijze › Veilig rijden
Bij bijzonder hoge of bijzonder lage temperaturen
bestaat er levensgevaar!
Na een ongeval
Wat te doen na een ongeval
Indien mogelijk de volgende aanwijzingen opvolgen.
Het contact uitschakelen.
De alarmlichten inschakelen.
De gevarendriehoek opzetten om de andere weg-
gebruikers te waarschuwen.
Een veilige afstand tot de wagen aanhouden.
Het ongeval melden bij de reddingsdiensten. Indien
het een wagen met hoogvoltaccu betreft de red-
dingsdiensten hierover informeren.
Wachten tot de reddingsdiensten zijn gearriveerd.
Indien bij een ongeval de airbags of de gordel-
spanners worden geactiveerd, vindt tegelijkertijd
ook de automatische deactivering van het hoogvolt-
systeem plaats.
Veiligheidssystemen
Na een ongeval zijn de veiligheidssystemen van de
wagen, bv. veiligheidsgordels en airbagsysteem mo-
gelijk buiten werking.
De veiligheidssystemen van de wagen, ook als
geen belasting of activering heeft plaatsgevonden,
door een specialist laten controleren.
Beschadigde, belaste of geactiveerde onderdelen
van de veiligheidssystemen door een specialist la-
ten vervangen.
Wat doen in geval van brand
Indien mogelijk de volgende aanwijzingen opvolgen.
Het contact uitschakelen.
De alarmlichten inschakelen.
De gevarendriehoek opzetten om de andere weg-
gebruikers te waarschuwen.
Een veilige afstand tot de wagen aanhouden.
De brand melden bij de reddingsdiensten. Indien
het een wagen met hoogvoltaccu betreft de red-
dingsdiensten hierover informeren.
Wachten tot de reddingsdiensten zijn gearriveerd.
WAARSCHUWING
Niet proberen om het vuur zelf te blussen.
U niet begeven in de buurt van de brandende wa-
gen.
16
Veilig en op de juiste wijze › Na een ongeval
Sleutels, sloten en alarmsysteem
Sleutel
Sleuteloverzicht
Wagen vergrendelen
Achterklep bedienen
Wagen ontgrendelen
A
Controlelampje voor
accutoestand
B
Knop voor uitklap-
pen en inklappen van
de sleutelbaard
LET OP
De sleutel beschermen tegen vocht en sterke tril-
lingen.
De groeven in de sleutelbaard schoon houden.
Het bereik van de sleutel bedraagt ongeveer
30 m. Het bereik van de sleutel kan verminderen
door bv. storing door andere zenders.
Probleemoplossing
De batterij in de sleutel is bijna ontladen
Na het drukken op een toets op de sleutel knippert
het controlelampje niet.
Of:
Er wordt een melding weergegeven dat de batterij
moet worden vervangen.
De batterij vervangen » Pagina 17.
De wagen kan met de afstandsbediening niet wor-
den ontgrendeld of vergrendeld
Hiervoor kunnen de volgende oorzaken zijn.
De batterij in de sleutel is ontladen.
De batterij vervangen » Pagina 17.
De sleutel is niet gesynchroniseerd.
De sleutel als volgt synchroniseren.
Een van de toetsen op de sleutel indrukken.
Het portier binnen 1 minuut met de sleutel via de
slotcilinder ontgrendelen » Pagina 18.
De sleutel moet worden gesynchroniseerd, indien
herhaaldelijk op een van de toetsen op de sleutel is
gedrukt buiten het werkingsgebied van de afstands-
bediening.
Batterij van sleutel vervangen
De nieuwe batterij moet dezelfde specificaties heb-
ben als de oorspronkelijke batterij.
De sleutelbaard volle-
dig uitklappen.
Het batterijdeksel met
de duim of met een
platte schroevendraai-
er op de gemarkeerde
plaatsen losmaken.
Het batterijdeksel ope-
nen.
De batterij verwijde-
ren.
Een willekeurige toets
op de sleutel met radi-
ografische afstandsbe-
diening indrukken, de
sleutel voert een reset
uit.
De nieuwe batterij aan-
brengen.
Het batterijdeksel
plaatsen en aandrukken tot deze hoorbaar vast-
klikt.
Centrale vergrendeling
Werking
Centrale vergrendelingssysteem
Het systeem ontgrendelt en vergrendelt tegelijker-
tijd alle portieren en de achterklep.
Ontgrendelingsindicatie: tweemaal knipperen van
de knipperlichten.
Vergrendelingsindicatie: eenmaal knipperen van de
knipperlichten.
Het controlelampje in het bestuurdersportier knip-
pert na het vergrendelen van de wagen circa 2 s snel
achter elkaar, daarna begint het gelijkmatig en met
langere tussenpozen te knipperen.
Indien geen van de portieren of de achterklep
binnen 30 s na het ontgrendelen wordt geopend,
vergrendelt de wagen automatisch opnieuw.
Bediening
Middelen voor de bediening van de centrale ver-
grendeling
Sleutel. » Pagina 17
17
Sleutels, sloten en alarmsysteem › Sleutel
Knop voor centrale vergrendeling.
Met de knop voor centrale vergrendeling vergren-
delen/ontgrendelen
De knop in het bestuurdersportier indrukken.
Het symbool in de toets gaat branden bij het ver-
grendelen.
Met de knop worden alle portieren en de achterklep
vergrendeld.
Het ontgrendelen van de wagen vindt ook plaats bij
het openen van een portier van binnenuit of bij het
verwijderen van de sleutel uit het contactslot.
WAARSCHUWING
Een met de knop voor de centrale vergrendeling ver-
grendelde wagen maakt het hulpverleners in geval
van nood moeilijk in de wagen te komen.
Instelling van de ontgrendelings- en
vergrendelingsfunctie
Automatisch vergrendelen na het wegrijden
Na het wegrijden worden vanaf een snelheid van15
km/h alle portieren en de achterklep vergrendeld.
Het ontgrendelen van de wagen vindt plaats bij het
openen van een portier van binnenuit of bij het ver-
wijderen van de sleutel uit het contactslot.
WAARSCHUWING
Een automatisch vergrendelde wagen maakt het
hulpverleners in geval van nood moeilijk in de wagen
te komen.
Probleemoplossing
Storing centrale vergrendeling
Het controlelampje in het bestuurdersportier knip-
pert eerst gedurende 2 s snel achter elkaar.
Daarna brandt het continu.
Na 30 s gaat het langzaam knipperen.
De hulp van een specialist inroepen.
Portier mechanisch ontgrendelen en
vergrendelen
Openen en sluiten
De sleutel in de slotci-
linder steken en ont-
resp. vergrendelen.
Portieren, ruiten en achterklep
Portieren
Portier openen/sluiten
Van buitenaf openen
De wagen ontgrende-
len en aan de portier-
greep trekken.
Van binnenuit openen
Aan de portiergreep
trekken en het portier
van u af drukken.
Van binnenuit sluiten
De sluitgreep vastpakken en het portier sluiten.
Kindersloten aan de achterportieren
Bediening
De beveiliging voorkomt dat de achterportieren van
binnenuit kunnen worden geopend.
In- en uitschakelen
De beveiliging verdraaien met de wagensleutel of
een schroevendraaier.
A Beveiliging uitgeschakeld
B
Beveiliging ingeschakeld
18
Portieren, ruiten en achterklep › Portieren
Ruiten - handmatig bediend
Bediening
De slinger in de betref-
fende richting draaien.
Ruiten achter openen
Aan de borglip in de
uitsparing A trekken.
De ruit openen en door
indrukken van de bor-
glip tot de aanslag ver-
grendelen.
Ruiten achter sluiten
Aan de borglip in de
uitsparing trekken.
De ruit in de uitgangs-
positie sluiten, tot de
borglip hoorbaar ver-
grendelt.
Ruiten - elektrisch bediend
Overzicht van de bedieningsschakelaars in het
bestuurdersportier
Afhankelijk van de uit-
rusting:
A
Ruit linksvoor
B
Ruit rechtsvoor
Bediening
De elektrische ruitbediening werkt alleen als het
contact is ingeschakeld.
Openen
De betreende schakelaar iets naar beneden in-
drukken en zo lang ingedrukt houden, tot de ruit de
gewenste stand heeft bereikt.
Sluiten
De betreende schakelaar iets naar boven trekken
en zo lang aangetrokken houden, tot de ruit de ge-
wenste stand heeft bereikt.
Probleemoplossing
De ruitbediening werkt niet na herhaald openen en
sluiten
Het ruitbedieningsmechanisme kan oververhit zijn.
Hert ruitbedieningsmechanisme laten afkoelen.
Zonnekleppen
Omhoog- en omlaagklappen
1
Klep naar voorruit zwenken
2
Klep naar portier zwenken
Ruitverwarming
Gebruiksdoel
De ruitverwarming dient voor het ontdooien resp.
ontwasemen van de ruit.
Voorwaarden
De motor draait.
Bediening
Achterruitverwarming
De toets indrukken om de achterruitverwarming
in te schakelen.
Voorruitverwarming
De toets indrukken om de voorruitverwarming
in te schakelen.
19
Portieren, ruiten en achterklep › Ruiten - handmatig bediend
De ruitverwarming schakelt na 10 minuten automa-
tisch uit.
Probleemoplossing
Het controlelampje in de toets of onder de toets
knippert
De verwarming functioneert niet vanwege de te lage
acculadingstoestand.
Achterklep - handmatig bediend
Bediening
Openen
De greep indrukken en
de klep optillen.
De openingsmogelijkheid door het indrukken van de
greep, wordt vanaf een snelheid van 5 km/h gedeac-
tiveerd. Na het stoppen en openen van een portier
wordt deze weer geactiveerd.
Sluiten
De handgreep A vast-
pakken en de klep naar
beneden trekken.
VOORZICHTIG
Gevaar voor het openen van de klep tijdens het rij-
den!
Na het sluiten controleren of de klep goed is ver-
grendeld.
Vertraagde achterklepvergrendeling instellen
Als de achterklep met de toets op de sleutel
wordt ontgrendeld, dan wordt de klep na het sluiten
automatisch weer vergrendeld.
De tijd waarna de achterklep na het sluiten automa-
tisch wordt vergrendeld, kan door een specialist
worden ingesteld.
Achterklep ontgrendelen
Ontgrendelen
In de opening in de be-
kleding de wagensleu-
tel steken.
De klep door beweging
in pijlrichting ontgren-
delen.
20
Portieren, ruiten en achterklep › Achterklep - handmatig bediend
Stoelen, stuurwiel en spiegels
Voorstoel - handmatig bediend
Bedieningselementen van de stoel
A
In langsrichting instellen - na het loslaten van de
bedieningshendel moet de vergrendeling hoor-
baar vergrendelen
B
Hoogte instellen
C
Schuine stand van de rugleuning instellen - bij de
instelling niet tegen de rugleuning leunen
In het verstelmechanisme voor schuine stand van de
rugleuning kan na enige tijd speling ontstaan.
Achterbank
Rugleuningen neerklappen
Voor het neerklappen
De hoofdsteunen achterin tot de aanslag inschui-
ven of verwijderen.
De voorstoelen zodanig verstellen, dat deze door
de neergeklapte rugleuningen niet worden bescha-
digd.
De buitenste veiligheidsgordel naar de zijbekleding
trekken.
Neerklappen
De ontgrendelings-
greep indrukken en de
rugleuning neerklap-
pen.
Terugklappen
De buitenste veilig-
heidsgordel naar de zij-
bekleding trekken.
De stoelleuning terug-
klappen.
De ontgrendelingsgreep
moet hoorbaar vergren-
delen.
De vergrendeling van
de rugleuning contro-
leren. De pen
A mag niet zichtbaar zijn.
Hoofdsteunen
Hoogte van de hoofdsteunen instellen
Hoofdsteunen voorin
De hoofdsteunen voorin zijn in de stoelleuningen ge-
integreerd en kunnen niet in hoogte worden inge-
steld.
Hoofdsteunen achterin
De hoofdsteun in de
gewenste richting
schuiven.
Bij het naar beneden
schuiven moet de ver-
grendelingsknop inge-
drukt worden gehou-
den.
Hoofdsteunen achterin verwijderen en
aanbrengen
Verwijderen
De betreende rugleu-
ning gedeeltelijk naar
voren klappen.
De hoofdsteun naar
boven tot de aanslag
verschuiven.
De vergrendelingsknop
B
ingedrukt houden
en gelijktijdig de ver-
grendelingsknop in de
opening A met de
sleutel indrukken en de hoofdsteun verwijderen.
Aanbrengen
De hoofdsteun in de rugleuning schuiven.
De vergrendelingsknop moet hoorbaar vergrende-
len.
21
Stoelen, stuurwiel en spiegels › Voorstoel - handmatig bediend
Stoelverwarming
Waarop letten
WAARSCHUWING
Verbrandingsgevaar!
Bij personen met een beperkte pijn- of tempera-
tuurwaarneming de stoelverwarming niet gebrui-
ken.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de stoel!
Niet op de stoelen knielen en deze ook niet aan an-
dere puntbelastingen blootstellen.
De verwarming in de volgende situaties niet in-
schakelen.
De stoel is niet bezet.
Op de stoelen bevinden zich voorwerpen, bv.
een kinderzitje.
Op de stoelen zijn extra beschermhoezen aan-
gebracht.
Voorwaarden
De motor draait.
Bediening
De toets of indrukken om de stoelverwarming
in te schakelen.
De stoelverwarming wordt met maximumverwar-
mingsvermogen ingeschakeld. Door nogmaals op de
toets te drukken, wordt het verwarmingsvermogen
teruggeregeld tot de verwarming uitschakelt.
De verwarmingsintensiteit wordt aangegeven aan de
hand van het aantal brandende controlelampjes in de
toets.
Indien de stoelverwarming met het maximumver-
warmingsvermogen wordt ingeschakeld, wordt na
10 minuten het verwarmingsvermogen automatisch
teruggeregeld.
Stuurwiel
Stuurwiel instellen
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Het stuurwiel niet tijdens het rijden instellen.
De borghendel naar
beneden zwenken.
Het stuurwiel in de ge-
wenste stand zetten.
De borghendel tot de
aanslag drukken.
Probleemoplossing
Storing stuurbekrachtiging
brandt - Stuurbekrachtiging volledig uitgeval-
len, voor het sturen is meer kracht nodig
Het contact uitschakelen, de motor starten en en-
kele meters rijden.
Indien het controlelampje
niet uit gaat, niet ver-
der rijden. De hulp van een specialist inroepen.
brandt - Stuurbekrachtiging gedeeltelijk uitge-
vallen, voor het sturen is mogelijk meer kracht
nodig
Het contact uitschakelen, de motor starten en en-
kele meters rijden.
Indien het controlelampje niet uit gaat, kan
voorzichtig verder worden gereden. De hulp van
een specialist inroepen.
Binnenspiegel
Bediening
Binnenspiegel met handmatige dimfunctie
A
Spiegel niet gedimd
B
Spiegel gedimd
Buitenspiegels
Bediening
Standen van draaiknop
De spiegels kunnen afhankelijk van de uitrusting me-
chanisch of elektrisch bedienbaar zijn.
22
Stoelen, stuurwiel en spiegels › Stoelverwarming
Draaiknop voor mechanische bediening
Draaiknop voor elektrische bediening
Spiegel links instellen
Bediening uitschakelen
Spiegel rechts instellen
Spiegels verwarmen bij draaiende motor
Spiegelvlak met mechanische draaiknop instellen
De draaiknop in de richting van de pijlen bewegen.
Spiegelvlak met elektrische draaiknop instellen
De stand of selecteren.
De draaiknop in de richting van de pijlen bewegen.
Spiegel inklappen
De spiegel met de hand richting de zijruit inklap-
pen.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
De buitenspiegels laten objecten verder weg lijken.
De binnenspiegel gebruiken om de afstand tot ach-
teropkomend verkeer te bepalen.
Probleemoplossing
Elektrische spiegelbediening defect
Het spiegelglas door een lichte vingerdruk instel-
len.
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar!
Warme buitenspiegelglazen niet aanraken.
Veiligheidssystemen en airbags
Veiligheidsgordels
Werking
Correct omgegespte veiligheidsgordels bieden een
zeer goede bescherming bij ongelukken. Ze verklei-
nen het risico op lichamelijk letsel aanzienlijk en ver-
groten de kans een zwaar ongeval te overleven.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordels mogen niet worden uitge-
bouwd en op geen enkele manier worden gewij-
zigd.
Nooit proberen om de veiligheidsgordels zelf te re-
pareren. Een beschadigde veiligheidsgordel direct
door een specialist laten vervangen.
Gordeloprolautomaat
De oprolautomaat blokkeert de gordel als hier met
een ruk aan wordt getrokken of bij het snel oprollen
van de gordel.
WAARSCHUWING
Indien de veiligheidsgordel niet blokkeert als hier
met een ruk aan wordt getrokken, dient de oprolau-
tomaat door een specialist te worden gecontroleerd.
Gordelspanners
De veiligheid van gordeldragende bestuurder en bij-
rijder wordt door de gordelspanners op de oprolau-
tomaten van de voorste veiligheidsgordels vergroot.
De veiligheidsgordel wordt bij een ongeval met een
bepaalde hevigheid door de gordelspanner gespan-
nen, zodat een ongewenste lichaamsbeweging
wordt voorkomen.
De gordelspanner kan ook bij niet gedragen veilig-
heidsgordel worden geactiveerd.
Bij lichte botsingen, bij een koprol en bij ongevallen
waarbij geen grote krachten werkzaam zijn, vindt er
geen activering van de gordelspanners plaats.
Bij het activeren van de gordelspanners komt
rook vrij. Dat is geen teken dat de wagen in brand
staat.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
brandt - niet omgegespte veiligheidsgordel
voorin
brandt - niet omgegespte veiligheidsgordel op
de zitplaats achterin
brandt - omgegespte veiligheidsgordel op de
zitplaats achterin
23
Veiligheidssystemen en airbags › Veiligheidsgordels
Bediening
Gordel omgespen
De slotgesp vastpak-
ken en de gordelband
langzaam over borst en
bekken in richting van
het gordelslot trekken.
De slotgesp in het gor-
delslot steken tot deze
hoorbaar vastklikt.
Aan de veiligheidsgor-
del trekken en contro-
leren of de slotgesp
goed is vastgeklikt.
Gordel losmaken
De slotgesp vastpak-
ken en losmaken door
de rode knop in te
drukken.
De gordelband vast-
houden, zodat deze bij
het oprollen niet ver-
draaid.
Probleemoplossing
Geblokkeerde gordeloprolautomaat
De gordelband in het
midden vastpakken en
krachtig in pijlrichting
trekken.
De gordelband vast-
houden en langzaam la-
ten oprollen.
Aan de gordel trekken
om te controleren of
de oprolautomaat
functioneert.
Indien de gordelband nog steeds geblokkeerd is, de
ontgrendelingsprocedure een- of tweemaal herha-
len.
Indien de gordelband geblokkeerd blijft, de hulp
van een specialist inroepen.
Kinderzitje
Waarop letten
Bij de inbouw en het gebruik van kinderzitjes de aan-
wijzingen in dit instructieboekje en in de gebruiks-
aanwijzing van het kinderzitje in acht nemen.
Wij adviseren u om veiligheidsredenen, kinderen al-
tijd op de achterbank mee te nemen. Kinderen alleen
in uitzonderingsgevallen op de bijrijdersstoel vervoe-
ren.
Kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm van de Euro-
pese Unie gebruiken.
Kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm zijn voorzien
van een keuringslabel: grote E in een cirkel met daar-
onder het testnummer.
Wij adviseren u kinderzitjes uit het originele ŠKODA
accessoireprogramma te gebruiken. Deze kinderzi-
tjes zijn voor het gebruik in ŠKODA-wagens ontwik-
keld en getest. Zij voldoen aan de ECE-R 44-norm.
WAARSCHUWING
Bij het inbouwen van het kinderzitje op een zit-
plaats achterin moet de betreende voorstoel zo
worden ingesteld dat deze niet het kinderzitje resp.
het in het kinderzitje meegenomen kind raakt.
Vóór het inbouwen van een naar voren gericht kin-
derzitje de betreende hoofdsteun zo laag moge-
lijk instellen.
Indien de hoofdsteun de inbouw van het kinderzitje
hindert, de hoofdsteun in de hoogste stand instel-
len.
Bij gebruik van een zitverhoger de hoofdsteun zo-
danig afstellen dat het hoofd van het kind zich op
dezelfde hoogte bevindt als de bovenzijde van de
hoofdsteun, maar hier niet bovenuit steekt.
Gebruik van het kinderzitje op de
bijrijdersstoel
Nooit een naar achteren gericht kinderzitje gebrui-
ken op een stoel die door een hiervoor aangebrachte
parate airbag wordt beveiligd. Het kind kan hierdoor
zwaar tot dodelijk letsel oplopen.
Dit wordt ook door de volgende stickers aangege-
ven.
Sticker op de zonneklep
aan bijrijderszijde.
24
Veiligheidssystemen en airbags › Kinderzitje
Sticker op de middelste
carrosseriestijl aan bijrij-
derszijde.
Bij gebruik van een kinderzitje op de bijrijdersstoel
moeten de volgende aanwijzingen worden opge-
volgd.
Bij gebruik van een naar achteren gericht kinderzi-
tje op de bijrijdersstoel, moet de bijrijdersvoorair-
bag beslist buiten werking worden gesteld.
De bijrijdersstoelleuning zo mogelijk verticaal zet-
ten, zodat tussen rugleuning en het kinderzitje een
stabiel contact bestaat.
De bijrijdersstoel zo mogelijk naar achteren ver-
schuiven, zodat geen contact bestaat tussen de bij-
rijdersstoel en het daarachter aangebrachte kin-
derzitje.
De in hoogte verstelbare bijrijdersstoel zo ver mo-
gelijk omhoog zetten.
De veiligheidsgordel van de bijrijdersstoel zo ver
mogelijk naar boven verstellen.
WAARSCHUWING
Gevaar voor nekletsel van het vervoerde kind door
de veiligheidsgordel!
Bij kinderzitjes van de groepen 2 en 3 dient erop te
worden gelet dat de gordelgeleiding aan de hoofd-
steun van het kinderzitje zich voor of op gelijke
hoogte bevindt met de gordelgeleiding op de mid-
delste carrosseriestijl.
De hoogte van de veiligheidsgordel aan bijrijderszij-
de zodanig instellen dat de gordel zonder knikken
door de gordelgeleiding loopt en niet door de rand
van de gordelgeleiding wordt verbogen.
WAARSCHUWING
Zodra het naar achteren gerichte kinderzitje op de
bijrijdersstoel niet meer wordt gebruikt, dient de bij-
rijdersvoorairbag weer in paraatheid te worden ge-
bracht.
Geadviseerde kinderzitjes
Groepenindeling van kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm.
Groep Gewicht van het kind
0 tot 10 kg
0+ tot 13 kg
1 9-18 kg
2 15-25 kg
3 22-36 kg
Geadviseerde kinderzitjes
Groep Fabrikant Type Bevestiging Bestelnummer
Goedkeurings-
nummer (E1 ...)
0+
tot 13 kg
Britax Römer Baby Safe Plus Isofix-base 1ST019907 04 301146
1
9-18 kg
Britax Römer Duo Plus TT
ISOFIX en TOP
TETHER
DDA000006 04 301133
2-3
15-36 kg
Britax Römer
Kidfix XP
a)
ISOFIX 000019906K 04 301198
Britax Römer Kidfix II XP ISOFIX 000019906L 04 301323
a)
Voor een optimale bescherming bij met name een aanrijding van opzij wordt geadviseerd dit kinderzitje
samen met de rugleuning te gebruiken.
Bevestigingselementen voor kinderzitjes
Gebruik van kinderzitjes
Overzicht van de bruikbaarheid van kinderzitjes overeenkomstig de norm ECE-R 16.
25
Veiligheidssystemen en airbags › Bevestigingselementen voor kinderzitjes
Kinderzitjes met het ISOFIX-systeem
Groep
Grootteklasse van
het kinderzitje
a)
Bijrijdersstoel met
parate voorairbag
Bijrijdersstoel met
buiten werking ge-
stelde voorairbag
Achterbank
0
tot 10 kg
E X X IL
0+
tot 13 kg
E
X X ILD
C
1
9-18 kg
D
X X IL
C
B
B1
A
2
15-25 kg
- X X IL
3
22-36 kg
- X X IL
a)
De grootteklasse van het kinderzitje staat vermeld op het plaatje op het kinderzitje.
IL De stoel is geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes met de goedkeuring "semi-universeel".
X De stoel is niet uitgerust met bevestigingsogen van het ISOFIX-systeem.
i-Size
Bijrijdersstoel met parate voorair-
bag
Bijrijdersstoel met buiten werking
gestelde voorairbag
Achterbank
X X i-U
i-U De stoel is geschikt voor in rijrichting geplaatste en naar achteren gerichte i-Size-kinderzitjes van de cate-
gorie "universeel".
X De stoel is niet geschikt voor i-Size-kinderzitjes van de categorie "universeel".
Met een veiligheidsgordel bevestigde kinderzitjes
Groep
Bijrijdersstoel met parate
voorairbag
Bijrijdersstoel met buiten
werking gestelde voorairbag
Achterbank
0
tot 10 kg
X
U
a)
U
0+
tot 13 kg
X
U
a)
U
1
9-18 kg
UF U U
2
15-25 kg
UF U U
3
22-36 kg
UF U U
a)
De in hoogte verstelbare bijrijdersstoel zo ver mogelijk omhoog zetten.
U De stoel is geschikt voor kinderzitjes van de categorie "universeel" die goedgekeurd zijn voor het gebruik in
deze gewichtsgroep.
IUF De stoel is geschikt voor in rijrichting geplaatste kinderzitjes van de categorie "universeel" die goedge-
keurd zijn voor het gebruik in deze gewichtsgroep.
X De zitplaats is niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep.
26
Veiligheidssystemen en airbags › Bevestigingselementen voor kinderzitjes
Overzicht
ISOFIX
WAARSCHUWING
Aan de voor het inbouwen van kinderzitjes met het
ISOFIX-systeem bedoelde bevestigingsogen geen
andere kinderzitjes, gordels of andere voorwerpen
bevestigen.
Het ISOFIX-systeem maakt een snelle en veilige be-
vestiging van het kinderzitje mogelijk. De bevesti-
gingsogen voor de inbouw van het kinderzitje met
het ISOFIX-systeem bevinden zich op de buitenste
zitplaatsen achterin en eventueel ook op de bijrij-
dersstoel.
Een kinderzitjes met het ISOFIX-systeem kan alleen
in de wagen worden ingebouwd als deze voor dit
model is goedgekeurd. Meer informatie is verkrijg-
baar bij een ŠKODA Partner of staat vermeld op een
lijst met voertuigen die bij het kinderzitje is gevoegd.
Bevestigingsogen voor
het inbouwen van het
kinderzitje met het ISO-
FIX-systeem.
TOP TETHER
WAARSCHUWING
Kinderzitjes met het TOP TETHER-systeem alleen
gebruiken op stoelen die van bevestigingsogen
met het TOP TETHER-symbool zijn voorzien.
Slechts een bevestigingsgordel van het kinderzitje
aan het bevestigingsoog van het TOP TETHER-sys-
teem bevestigen.
Bij de bevestiging van het kinderzitje met het TOP
TETHER-systeem mag geen ander voorwerp aan
het bevestigingsoog van het TOP TETHER-sys-
teem bevestigd zijn.
Bevestigingsogen aan de zitplaatsen achterin
De bevestigde gordel van het TOP TETHER-systeem
beperkt de bewegingen van het bovenste gedeelte
van het kinderzitje. De bevestigingsogen voor de be-
vestiging van de gordel bevinden zich aan de buiten-
ste zitplaatsen achterin A .
Airbags
Gebruiksdoel
Het airbagsysteem biedt als aanvulling op de veilig-
heidsgordels een extra inzittendenbescherming bij
ernstige aanrijdingen van voren en van opzij.
De optimale beschermende werking van de airbag
wordt alleen in combinatie met de omgegespte vei-
ligheidsgordel bereikt. Het airbagsysteem is geen
vervanging voor de veiligheidsgordels.
Werking
Bij het contact met de opgeblazen airbag wordt de
voorwaartse beweging van het lichaam gedempt en
het verwondingsrisico verminderd.
Bij het opblazen van de airbag komt rook vrij. Dat
is geen teken dat de wagen in brand staat.
Werkingsvoorwaarde
Contact ingeschakeld.
Airbagactivering bij een ongeval
De airbagactivering wordt door vele factoren beïn-
vloed. Doorslaggevend is de optredende vertraging
tijdens het ongeval.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ernstig of dodelijk letsel!
De juiste zithouding innemen.
De ledematen niet in het werkingsgebied van de
airbags houden.
In de volgende situaties vindt geen airbagactivering
plaats.
Lichte frontale aanrijdingen en aanrijdingen van op-
zij.
Aanrijding van achteren.
Over de kop slaan.
Indien de geregistreerde vertraging kleiner is dan
een in het regelapparaat ingeprogrammeerde refe-
rentiewaarde worden de airbags, ondanks mogelijk
zware beschadiging van de wagen, niet geactiveerd.
27
Veiligheidssystemen en airbags › Airbags
Airbagoverzicht
A
Voorairbags
B
Zij-airbags voorin
C
Hoofdairbags
De inbouwplaats van de airbag is voorzien van het
opschrift
.
WAARSCHUWING
Gevaar voor een storing van de zij-airbag!
Geen te grote krachten, bv. stoten, op de rugleu-
ningen uitoefenen.
Geen stoelhoezen gebruiken die niet door ŠKODA
zijn goedgekeurd.
Beschadigde stoelbekledingen bij de inbouwplaats
van de zij-airbags door een specialist laten repare-
ren.
Airbags buiten werking stellen
Wij adviseren het buiten werking stellen van andere
airbags dan de bijrijdersvoorairbag » Pagina 28, Be-
diening door een ŠKODA Servicepartner te laten uit-
voeren.
Het buiten werking stellen van de airbags is alleen
bedoeld voor de volgende situaties.
Bij een correcte instelling van de bestuurdersstoel
kan de afstand van ten minste 25 cm tussen het
midden van het stuurwiel en het borstbeen niet
kan worden aangehouden.
In de wagen zijn extra bedieningselementen voor
bestuurders met een lichaamsbeperking inge-
bouwd.
De wagen beschikt over speciale stoelen, bv. or-
thopedische stoelen zonder zij-airbags.
brandt na het inschakelen van het contact 4 s
en knippert vervolgens 12 s - De airbag of de
gordelspanner is met het diagnoseapparaat buiten
werking gesteld
Melding betreende de buiten werking gestelde air-
bag of gordelspanner
WAARSCHUWING
Indien bij verkoop van de wagen een airbag buiten
werking is gesteld, dan moet de koper daarover wor-
den geïnformeerd!
Probleemoplossing
Storing airbagsysteem
brandt
Melding betreende een airbagstoring
De hulp van een specialist inroepen.
Sleutelschakelaar voor
bijrijdersvoorairbag
Gebruiksdoel
De optie voor het buiten werking stellen van de bijrij-
dersvoorairbag is bv. bedoeld voor de volgende situ-
aties.
Op de bijrijdersstoel is een kinderzitje bevestigd,
waarbij het kind met de rug naar het dashboard is
gekeerd.
De wagen beschikt over speciale stoelen, bv. or-
thopedische stoelen zonder zij-airbags.
Waarop letten
WAARSCHUWING
Gevaar voor een storing van het systeem voor het
buiten werking stellen van de bijrijdersairbag!
De airbag alleen bij afgezet contact buiten werking
stellen!
WAARSCHUWING
Gevaar voor een onverwachte activering van de bij-
rijdersairbag bij een ongeval!
Indien de bijrijdersairbag met de sleutel buiten
werking is gesteld, de sleutel tijdens het rijden niet
in de sleutelschakelaar laten zitten. Door trillingen
kan de sleutel in de sleuf verdraaien en de airbag in
paraatheid brengen!
Bediening
Voor het buiten werking stellen/in paraatheid
brengen van de bijrijdersairbag
De sleutelbaard volledig uitklappen.
Bijrijdersvoorairbag buiten werking stellen/in pa-
raatheid brengen
Het contact uitschake-
len.
Het bijrijdersportier
openen.
De sleutelbaard tot de
aanslag in de sleuf van
de sleutelschakelaar
schuiven.
28
Veiligheidssystemen en airbags › Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag
Voor het buiten werking stellen de sleutelschake-
laar voorzichtig in stand draaien.
Voor het in paraatheid brengen de sleutelschake-
laar voorzichtig in stand draaien.
De sleutelbaard uit de sleuf verwijderen.
Het bijrijdersportier sluiten.
Het contact inschakelen en controleren of de con-
trolelampjes voor de bijrijdersvoorairbag branden.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
brandt 4 s na inschakelen van het contact - Bij-
rijdersvoorairbag buiten werking gesteld
Controlelampjes
Na het inschakelen van het
contact gaan de beide con-
trolelampjes kort branden.
Indien het systeem in orde
is, gaan de beide controle-
lampjes uit.
Vervolgens gaat een van de controlelampjes, af-
hankelijk van de positie van de sleutelschakelaar,
weer branden.
brandt - Bijrijdersvoorairbag buiten werk-
ing gesteld
brandt 65 s na inschakelen van het contact
- Bijrijdersvoorairbag in paraatheid ge-
bracht
Probleemoplossing
Storing sleutelschakelaar buiten werking stellen
airbag
knippert samen met
De bijrijdersvoorairbag wordt bij een onge-
val niet geactiveerd!
Het airbagsysteem zo snel mogelijk door een spe-
cialist laten controleren.
Verlichting, ruitenwissers en -
sproeiers
Buitenverlichting
Werking
Het licht werkt bij ingeschakeld contact, voor zover
niet anders is aangegeven.
Dagrijverlichting
De dagrijverlichting zorgt voor de verlichting van het
gebied vóór de wagen.
Bij wagens voor bepaalde markten zorgt dit ook
voor de verlichting van de achterzijde van de wagen.
Werkingsvoorwaarden
De lichtschakelaar staat in de stand , of .
Dimlicht automatisch in-/uitschakelen
Het dimlicht wordt overeenkomstig de lichtomstan-
digheden automatisch in- en uitgeschakeld.
Werkingsvoorwaarden
De lichtschakelaar staat in stand
.
De automatische aansturing rijverlichting wordt aan-
gegeven door het branden van het symbool in de
lichtschakelaar.
Dimlicht bij regen automatisch in-/uitschakelen
Werkingsvoorwaarden
De lichtschakelaar staat in stand .
De functie is geactiveerd.
De ruitenwissers vóór zijn langer dan 15 s inge-
schakeld.
De automatische aansturing rijverlichting wordt aan-
gegeven door het branden van het symbool
in de
lichtschakelaar.
CORNER-functie
De CORNER-functie is bedoeld voor het afslaan of
manoeuvreren (bv. bij het inparkeren).
De functie verlicht de directe omgeving van de voor-
zijde van de wagen in rijrichting.
Werkingsvoorwaarden
Het knipperlicht is ingeschakeld of de voorwielen
zijn sterk ingedraaid.
Het dimlicht is ingeschakeld.
De mistlampen zijn niet ingeschakeld.
De rijsnelheid is lager dan 40 km/h.
29
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Buitenverlichting
Bediening
Licht behalve dagrij-
verlichting uitscha-
kelen
Dimlicht automa-
tisch in-/uitschake-
len
Stadslicht inschake-
len
Dimlicht inschakelen
Als basisstand van de lichtschakelaar de stand
gebruiken.
Grootlicht
Het grootlicht werkt bij ingeschakeld dimlicht.
A
Grootlicht inschake-
len - in het instru-
mentenpaneel
brandt het controle-
lampje
B
Grootlicht uitscha-
kelen - in het instru-
mentenpaneel
brandt het controlelampje
/ grootlichtsignaal
inschakelen - het controlelampje brandt
VOORZICHTIG
Gevaar voor ongevallen!
Met het grootlicht niet andere verkeersdeelnemers
verblinden.
Knipperlicht
A
Rechterknipperlicht
inschakelen - in het
instrumentenpaneel
knippert het contro-
lelampje
B
Linkerknipperlicht
inschakelen - in het
instrumentenpaneel
knippert het contro-
lelampje
Knipperlicht - Comfortknipperen
Met het comfortknipperen kan driemaal met het
knipperlicht worden geknipperd zonder dat de hen-
del omhoog of omlaag hoeft te worden bewogen.
De bedieningshendel naar boven of naar beneden
aantippen.
De betreende knipperlichten knipperen driemaal.
De hendel in de tegengestelde richting aantippen
om het knipperen voortijdig te beëindigen.
Mistlicht
Standen voor het uit-
trekken van de lichtscha-
kelaar
1
Mistlampen - in het
instrumentenpaneel
brandt het controle-
lampje
2
Mistachterlicht - in
het instrumentenpa-
neel brandt het con-
trolelampje
De lichtschakelaar in stand , of draaien.
De lichtschakelaar in de betreende stand trekken.
Alarmlichten
Voor het in- of uitschakelen de toets in het mid-
delste gedeelte van de dashboard indrukken.
Als bij ingeschakelde alarmlichten het knipperlicht
wordt ingeschakeld, worden de alarmlichten tijdelijk
uitgeschakeld en knippert alleen het knipperlicht aan
de betreende wagenzijde.
Het automatisch inschakelen van de alarmlichten kan
bij een heftige remmanoeuvre gebeuren. De alarm-
lichten worden bij het wegrijden of accelereren auto-
matisch uitgeschakeld.
Parkeerlicht aan één zijde
Met het eenzijdige parkeerlicht kan één zijde van de
geparkeerde wagen worden verlicht door het betref-
fende stadslicht in te schakelen.
A
Stadslicht rechts in-
schakelen
B
Stadslicht links in-
schakelen
Het contact uitschake-
len.
De hendel in de betref-
fende stand zetten.
De wagen vergrende-
len.
Bij ingeschakeld parkeerlicht klinkt na het openen
van het bestuurdersportier een akoestisch waar-
schuwingssignaal. Na enkele seconden of na het slui-
ten van het bestuurdersportier stopt het waarschu-
wingssignaal.
Parkeerlicht aan beide zijden
Met het parkeerlicht aan beide zijden kan de gepar-
keerde wagen worden verlicht door het stadslicht in
te schakelen.
Het contact inschakelen.
De lichtschakelaar in stand
draaien.
Het contact uitschakelen.
De wagen vergrendelen.
30
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Buitenverlichting
Het licht kan vanwege een te geringe acculadings-
toestand automatisch uitschakelen. Als het parkeer-
licht aan beide zijden bij uitgeschakeld contact wordt
ingeschakeld, wordt het licht niet automatisch uitge-
schakeld.
Bij ingeschakeld parkeerlicht klinkt na het uitschake-
len van het contact en het openen van het bestuur-
dersportier een akoestisch waarschuwingssignaal.
Na enkele seconden of na het sluiten van het be-
stuurdersportier stopt het waarschuwingssignaal.
Instellingen
Lichtbundelhoogteverstelling
Standen van de draai-
knop
Voorstoelen bezet,
bagageruimte leeg
Alle zitplaatsen be-
zet, bagageruimte leeg
Alle zitplaatsen bezet, bagageruimte beladen
Bestuurdersstoel bezet, bagageruimte beladen
De stand van de regelaar kiezen afhankelijk van de
beladingstoestand van de wagen.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Een verkeerd ingestelde lichtbundelhoogte leidt tot
een onvoldoende verlichting van de wagen of ver-
blinding van andere weggebruikers.
De lichtbundelhoogte correct instellen.
Koplampen aanpassen voor links-/rechtsrijdend
verkeer - Rijden in het buitenland
De hulp van een specialist inroepen.
Probleemoplossing
Knipperlicht uitgevallen
knippert sneller - Knipperlicht rechts uitgeval-
len
Het knipperlicht rechts controleren.
knippert sneller - Knipperlicht links uitgevallen
Het knipperlicht links controleren.
Koplampen aan binnenzijde beslagen
In de koplamp kan vocht neerslaan. Dit is geen de-
fect.
Onjuiste werking van de automatische aansturing
rijverlichting
De voorruit bij de regen-lichtsensor reinigen.
Lichtbundel voor de wagen is duidelijk korter ge-
worden
Koplamp defect.
De hulp van een specialist inroepen.
Rijverlichting uitgevallen
Indien een melding over de uitgevallen rijverlichting
wordt weergegeven, werkt het licht in het noodpro-
gramma.
Voorzichtig verder rijden.
De hulp van een specialist inroepen.
Buitenverlichting COMING HOME,
LEAVING HOME
Werking
De functie COMING HOME schakelt het licht in na
het uitschakelen van het contact en het openen van
het bestuurdersportier. De verlichting wordt na het
aflopen van de ingestelde verlichtingsduur automa-
tisch uitgeschakeld.
De functie LEAVING HOME schakelt het licht in bij
het ontgrendelen van de wagen met de radiografi-
sche afstandsbediening.
Werkingsvoorwaarden
Verslechterd zicht.
De lichtschakelaar staat in stand
.
Bediening
COMING HOME-functie inschakelen
Het contact uitschakelen en de linker hendel onder
het stuurwiel kort in de stand
(inschakelen
van het lichtsignaal) houden.
Gloeilampjes vervangen
Waarop letten
De hierna beschreven gloeilampjes kunnen door
uzelf worden vervangen. De andere lichbronnen door
een specialist laten vervangen.
Het nieuwe gloeilampje moet dezelfde specificaties
hebben als het oorspronkelijke gloeilampje. De speci-
ficaties van het gloeilampje staan op de lampsokkel.
Na het vervangen van een gloeilampje voor het dim-
of grootlicht of de mistlampen de lampen door een
specialist laten afstellen.
VOORZICHTIG
Halogeenlampjes staan onder druk en kunnen sprin-
gen bij het vervangen!
Handschoenen en een veiligheidsbril gebruiken.
31
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Buitenverlichting COMING HOME, LEAVING HOME
LET OP
Een verontreiniging van het halogeenlampje verkort
de levensduur van het lampje!
Het lampenglas van het gloeilampje niet met de
vingers aanraken.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de koplamp door bin-
nendringen van water en vuil!
De beschermkap na het vervangen van gloeilamp-
jes altijd correct op de lamp aanbrengen.
Voorwaarden voor het vervangen van
gloeilampjes
Contact uitgeschakeld.
Licht uitgeschakeld.
Dim- en grootlicht
Beschermkappen op de
koplamp:
A
Dimlicht
B
Grootlicht
De bijbehorende be-
schermkap verwijde-
ren.
De sokkel met het
gloeilampje draaien en
verwijderen.
Het gloeilampje uit de
sokkel verwijderen.
Een nieuw gloeilampje
zo in de sokkel aan-
brengen, dat de fixeer-
nok
A in de uitsparing
in het gloeilampje valt.
De sokkel met het
gloeilampje in de lamp
aanbrengen en door
draaien in richting
vastzetten.
De beschermkap weer op de lamp aanbrengen.
Koplamp links
Knipperlicht voor
A
Sokkel voor knipper-
licht
De sokkel met het
gloeilampje draaien en
verwijderen.
Het defecte gloeilamp-
je in de sokkel draaien
en verwijderen.
Een nieuw gloeilampje
in de sokkel schuiven
en het gloeilampje
door draaien in richting
vastzetten.
De sokkel met het
nieuw gloeilampje in de
lamp aanbrengen, zo-
dat de geleidenokken op de sokkel in lijn liggen
met de overeenkomstige openingen in de lamp.
De sokkel door draaien in richting
vastzetten.
Mistlampen
Om bij het gloeilampje te komen, moet de spatplaat
worden losgemaakt.
Spatplaat losmaken
De bouten
A
losdraai-
en.
Koplamp links
32
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Gloeilampjes vervangen
Met bv. een munt het middelste gedeelte (met
groef) van de kunststof nagel een kwart omwente-
ling in richting draaien.
Het gedraaide gedeelte van de nagel naar beneden
lostrekken.
De volledige nagel naar
beneden verwijderen.
Gloeilampje vervangen
De spatplaat wegklap-
pen.
De vergrendelingsknop
indrukken en de stek-
ker van het gloeilampje
losmaken.
Het gloeilampje draai-
en en verwijderen.
Het nieuwe gloeilamp-
je in de lamp aanbren-
gen, zodat de geleide-
nokken op het gloei-
lampje in lijn liggen met
de overeenkomstige
openingen in de lamp.
Het gloeilampje door
draaien in richting vastzetten.
De stekker op het gloeilampje aansluiten tot deze
vastklikt.
Spatplaat bevestigen
De spatplaat weer aanbrengen.
De opening voor de kunststof nagel in de spatplaat
met de opening in het onderste gedeelte van de
bumper laten samenvallen.
De kunststof nagel in de op elkaar liggende openin-
gen steken.
Het middelste gedeelte van de nagel naar boven
erin steken.
Met de munt het middelste gedeelte van de nagel
een kwart omwenteling in richting
draaien.
De bouten A erin
draaien.
Achterlicht
Lamp losmaken en verwijderen
De afdekkap bij A
wegklappen.
Afdekkap aan bagageruim-
tezijde (links)
33
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Gloeilampjes vervangen
De vergrendeling A
van de stekker iets er-
uit trekken.
De vergrendelingsknop
indrukken en de stek-
ker losmaken.
De lamp vasthouden en
de borgmoer eraf
schroeven.
De lamp verwijderen.
Gloeilampje vervangen
De lamphouder A ontgrendelen en uit de lamp
verwijderen.
Het defecte gloeilamp-
je draaien en uit de
houder verwijderen.
Een nieuw gloeilampje
in de sokkel schuiven
en het gloeilampje
door draaien in richting
vastzetten.
De lamphouder in de
lamp plaatsen en ver-
grendelen.
Stekker lostrekken
Lamp aanbrengen en bevestigen
De lamp voorzichtig in de verdieping van de carros-
serie plaatsen en vasthouden.
LET OP
Gevaar voor schade aan de elektrische installatie
door binnengedrongen water!
Opletten dat bij het inbouwen van de lamp de af-
dichting
A correct wordt aangebracht.
De lamp met de moer vastdraaien.
De kabelstekker in de lamp schuiven tot deze ver-
grendelt.
De iets eruit getrokken vergrendeling op de stek-
ker indrukken.
De afdekkap aan bagageruimtezijde dichtklappen.
Binnenverlichting
Bediening
Bediening van de verlichting
Inschakelen
Uitschakelen
Leeslampjes
Automatisch inschakelen en uitschakelen
Automatisch inschakelen
Het lampje wordt ingeschakeld, als een van de vol-
gende situaties zich voordoet.
De wagen wordt ontgrendeld.
Een portier wordt geopend.
De contactsleutel wordt verwijderd.
Automatisch uitschakelen
Het lampje wordt uitgeschakeld, als een van de vol-
gende situaties zich voordoet.
De wagen wordt vergrendeld.
Het contact wordt ingeschakeld.
Ongeveer 30 s na het sluiten van alle portieren.
Interieurverlichting sfeerverlichting
Gebruiksdoel
De sfeerverlichting zorgt voor een aangename sfeer
in het interieur.
34
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Binnenverlichting
De verlichting functioneert alleen bij ingeschakeld
dim- of stadslicht.
Het inschakelen van de verlichting vindt ook automa-
tisch plaats na het openen van het portier (bv. bij het
in- of uitstappen).
Ruitenwissers en -sproeiers
Werkingsvoorwaarden
Motorkap gesloten.
Achterklep gesloten.
Contact ingeschakeld.
Bediening
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Bij lage temperaturen kan de ruitensproeiervloeistof
op de ruit bevriezen en het zicht naar voren beper-
ken.
De ruitensproeierinstallatie pas gebruiken als de
ruit warm is.
Snel wissen
Langzaam wissen
/
Afhankelijk van de uitrusting:
Automatisch door de regensensor geregeld
wissen
Intervalwissen
Uitschakelen
Tipwissen (tegen de veerdruk in)
A
Instelling van de wissnelheid voor de stand
Wassen en wissen (tegen de veerdruk in)
Achterruit wassen en wissen
Wassen en wissen (tegen de veerdruk in)
Wissen
Uitschakelen
Automatisch wissen van de achterruit
Bij ingeschakelde ruitenwissers vóór wordt de ach-
teruit bij het inschakelen van de achteruitversnelling
automatisch gewist.
Ruitensproeiervloeistof bijvullen
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Een geschikte ruitensproeiervloeistof overeen-
komstig de weersomstandigheden gebruiken.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de ruitensproeierin-
stallatie!
Bij het bijvullen van sproeiervloeistof de zeef niet
uit de aansluiting van het reservoir verwijderen.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de koplampen!
Alleen sproeiervloeistof gebruiken die het polyca-
bonaat niet aantast.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van onderdelen van de
motorruimte!
Na het bijvullen van de ruitensproeiervloeistof het
reservoir sluiten.
Het ruitensproeiervloeistofreservoir bevindt zich in
de motorruimte » Pagina 9.
De inhoud van het reservoir bedraagt 2,7 l.
De motorkap openen » Pagina 64.
Het bovenste gedeelte van het deksel voorzichtig
openen.
De ruitensproeiervloeistof bijvullen.
35
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Ruitenwissers en -sproeiers
Probleemoplossing
Vastgevroren ruitenwissers
Vastgevroren ruitenwissers voor het inschakelen
van het contact voorzichtig van de ruit losmaken
en van sneeuw en ijs bevrijden.
Ruitenwisserarmen wegklappen en
ruitenwisserbladen vervangen
Ruitenwisserarm van de ruit wegklappen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de ruitenwissers en de
motorkap!
De motorkap sluiten, voordat de ruitenwisserar-
men van de ruit worden weggeklapt.
Als de ruitenwisserarmen zijn weggeklapt het con-
tact niet inschakelen.
Het contact in- en weer uitschakelen.
Binnen 10 s de bedie-
ningshendel naar bene-
den drukken en onge-
veer 2 s vasthouden.
De ruitenwisserarmen
nemen de stand voor
het wegklappen in.
De ruitenwisserarmen
van de ruit wegklap-
pen.
Ruitenwisserbladen vervangen
VOORZICHTIG
Gevaar voor ongevallen!
De ruitenwisserbladen een- tot tweemaal per jaar
vervangen.
De ruitenwisserarm van de ruit wegklappen.
De borging indrukken
en het wisserblad ver-
wijderen.
Het nieuwe wisserblad
aanbrengen tot deze
vastklikt.
De ruitenwisserarm op
de ruit terugklappen.
Het contact inschake-
len en de bedienings-
hendel naar beneden
drukken.
Verwarming en airconditioning
Automatische airconditioning
Climatronic
Waarop letten
We adviseren een verschil van max. 5 °C tussen de
buitentemperatuur en de interieurtemperatuur aan
te houden.
We adviseren om het koelsysteem ongeveer 10
minuten vóór het einde van de rit uit te schakelen
om geurvorming te voorkomen.
Een keer per jaar wordt een desinfectie van de air-
conditioning aanbevolen.
WAARSCHUWING
Gevaar voor condensvorming!
In de rijmodus ECO+ wordt de Climatronic uitge-
schakeld. Dit kan leiden tot condensvorming op de
ruiten.
De rit pas weer voortzetten als de ruiten condens-
vrij zijn.
Werkingsvoorwaarden van de koelfunctie
De buitentemperatuur is hoger dan 2 °C.
De motor draait.
De ventilator is ingeschakeld.
Bediening
A
Climatronic-display
B
Temperatuur instellen
C
Ventilatortoerental instellen
D
Interieurtemperatuursensor
E
Luchtuitstroomrichting instellen
Modus voor de ventilatie/ontwaseming van de
vooruit in-/uitschakelen
Circulatiefunctie in-/uitschakelen
Automatische regeling inschakelen
De functie houdt de temperatuur constant en
voorkomt het beslaan van de ruiten.
Koelfunctie in-/uitschakelen
36
Verwarming en airconditioning › Automatische airconditioning Climatronic
Bij een temperatuurinstelling buiten het getallenbe-
reik wordt op het Climatronic-display een van de vol-
gende symbolen weergegeven.
Maximumkoelvermogen
Maximumverwarmingsvermogen
Circulatiefunctie
In de circulatiefunctie wordt voorkomen dat veront-
reinigde buitenlucht in het interieur van de wagen
komt.
Het kortstondig inschakelen van de circulatiefunctie
kan de koelwerking verhogen.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
In de circulatiefunctie is er geen toevoer van buiten-
lucht. Dit kan leiden tot verminderde aandacht en het
beslaan van de ruiten.
De circulatiefunctie slechts kortstondig ingescha-
keld laten.
Probleemoplossing
Water onder de wagen
Bij ingeschakelde koelfunctie kan water van de air-
conditioning druppelen. Dit is geen lekkage.
Beslagen ruiten
Het ventilatortoerental verhogen en de airconditio-
ning inschakelen.
Zelfstandig in-/uitschakelen van de koelfunctie
Bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur kan de
koelfunctie automatisch uitschakelen. Hierdoor
wordt een voldoende motorkoeling gegarandeerd.
Voorklimatisering
Gebruiksdoel
Met de voorklimatisering wordt het interieur bij stil-
stand overeenkomstig de voor de vertrektijd inge-
stelde gewenste temperatuur gekoeld, geventileerd
of verwarmd.
Werking
Bronnen voor de werking van de voorklimatisering
Stroom van de hoogvoltaccu.
Stroom van het laadstation of het netstopcontact.
Werking met stroom van de hoogvoltaccu
Om de ontlading van de hoogvoltaccu te minimalise-
ren, is de klimatiseringstijd korter dan bij de werking
met stroom van het laadstation of het netstopcon-
tact.
LO
HI
Werking met stroom van het laadstation of het
netstopcontact
Bij het laden met wisselstroom (AC) wordt eerst de
hoogvoltaccu geladen, pas dan wordt de klimatise-
ring ingeschakeld.
Bij het laden met gelijkstroom (DC) wordt de wagen
tijdens het laadprcoces geklimatiseerd. Na het afslui-
ten van het laadproces wordt het klimatiseringspro-
ces beëindigd of met stroom van de hoogvoltaccu
voortgezet (indien deze optie in de ŠKODA Connect
applicatie is ingeschakeld).
Bediening
Handmatig inschakelen
Bij niet aangesloten laadkabel de optie voor het kli-
matiseren zonder aangesloten laadkabel in de ŠKO-
DA Connect applicatie inschakelen.
De voorklimatisering in de ŠKODA Connect appli-
catie inschakelen.
Bij een te lage ladingstoestand van de hoogvol-
taccu schakelt de voorklimatisering niet in.
Automatisch inschakelen
De voorklimatisering schakelt automatisch in over-
eenkomstig de ingestelde en geactiveerde vertrek-
tijd.
Handmatig uitschakelen
De to
op het Climatronic-bedieningselement in-
drukken.
Of:
De voorklimatisering in de ŠKODA Connect appli-
catie uitschakelen.
Automatisch uitschakelen
De voorklimatisering schakelt automatisch uit wan-
neer zich een van de volgende gebeurtenissen voor-
doet.
Bij het bereiken van de gewenste temperatuur en
het vertrektijdstip.
Bij een te lage laadtoestand van de hoogvoltaccu.
37
Verwarming en airconditioning › Voorklimatisering
Bestuurdersinformatiesysteem
Analoog instrumentenpaneel
Overzicht
A
Vermogensweergave
B
Snelheidsmeter
C
Ladingstoestandweergave
D
Stelknop voor de tijd
E
Display
F
Multifunctietoets:
Kilometerteller (trip) terugzetten
Tussen kilometerteller (trip) en actieradius-
weergave wisselen
Bij ingeschakeld stads- of dimlicht is het instru-
mentenpaneel verlicht.
Vermogensweergave
A
Verbruiksgunstiger
werking
B
Recuperatie
Ladingstoestandweergave
Wanneer de laadstatus
van de hoogvoltaccu het
reservegebied
A be-
reikt, worden het be-
schikbare vermogen, de
actieradius en de maxi-
mumsnelheid verlaagd.
Reservegebied
WAARSCHUWING
Het rijden met een te lage lading van de hoogvoltac-
cu kan tot stilvallen van de wagen in het verkeer, on-
gevallen en ernstige verwondingen leiden.
De hoogvoltaccu zo snel mogelijk opladen.
Instellingen
Taal instellen
De instelling van de taal vindt plaats op het display
van het instrumentenpaneel in het menupunt
Instellin-
gen
.
Kilometerteller terugzetten
De toets
in het instrumentenpaneel in-
drukken en de kilometerteller selecteren.
De toets ingedrukt houden.
Tijd instellen
De toets in het instrumentenpaneel ingedrukt
houden tot de urenweergave op het display knip-
pert.
De toets herhaaldelijk indrukken en de
uren instellen.
De toets indrukken en naar de minuteninstel-
ling wisselen.
De toets herhaaldelijk indrukken en de mi-
nuten instellen.
5 s wachten, de instellingen worden opgeslagen.
Display in het instrumentenpaneel
Display-overzicht en overzicht van de
menupunten in het hoofdmenu
Afhankelijk van de uitrusting wordt de volgende in-
formatie op het display weergegeven.
A
Tijd
B
Keuzehendelstand
C
Informatie en menu's
D
Actieradius/Trip -
Afgelegde afstand
na het terugzetten
van het geheugen
E
Vermogensweerga-
ve
F
Informatie over de gestarte motor / buitentem-
peratuur
– lage buitentemperatuur
Hoofdmenupunten
MFA - Rijgegevens » Pagina 39
Audio – Radio en media bedienen
Wagenstatus » Pagina 40
Instellingen
38
Bestuurdersinformatiesysteem › Analoog instrumentenpaneel
Bediening
A
Indrukken – Tussen
menupunten wisse-
len / waarden instel-
len
Ingedrukt houden
Hoofdmenu weerge-
ven
B
Indrukken – Menupunt bevestigen
Rijgegevens
Overzicht
De rijgegevensweergave werkt bij ingeschakeld con-
tact.
Op het display van het instrumentenpaneel
Afhankelijk van de uitrusting wordt op het display
van het instrumentenpaneel bv. snelheids-, ver-
bruiks-, actieradiusinformatie enz. weergegeven.
Geheugen
Het systeem slaat de rijgegevens op in de volgende
geheugens.
Sinds start
In het geheugen worden rijgegevens vanaf de in-
schakeling tot aan de uitschakeling van het contact
opgeslagen. Bij een ritonderbreking van meer dan 2
uur wordt het geheugen teruggezet.
Lange tijd
In het geheugen worden de rijgegevens van alle rit-
ten tot in totaal 19 uur en 59 minuten rijtijd of
1.999 gereden kilometers opgeslagen. Indien een
van deze waarden wordt overschreden, wordt het
geheugen teruggezet.
Beschikbaar rijvermogen
A
Beschikbaar rijver-
mogen
B
Beschikbaar maxi-
maal rijvermogen
(nodig voor bv. snel
accelereren)
Tijdens het rijden wordt
op het display van het in-
strumentenpaneel het momenteel beschikbare rij-
vermogen weergegeven.
Als het menupunt Beschikbaar rijvermogen niet
wordt weergegeven, wordt het beschikbare rijver-
mogen onderaan het display van het instrumenten-
paneel weergegeven.
Indien segmenten bij
B worden weergegeven, is het
maximaal opvraagbare rijvermogen beschikbaar. Dit
is bv. nodig om snel te kunnen accelereren bij het in-
halen.
Bij het rijden met een hoog rijvermogen wordt de pe-
riode waarin het maximale rijvermogen beschikbaar
is korter en neemt het aantal segmenten bij
B
af.
Indien geen segmenten bij
B worden weergegeven,
is het maximale rijvermogen niet beschikbaar.
Indien de rit met een hoog rijvermogen wordt voort-
gezet, neemt het beschikbare rijvermogen
A
even-
eens af.
Bij een aansluitende zuinige rijstijl neemt het be-
schikbare rijvermogen weer toe.
Door een eventuele begrenzing van het rijvermo-
gen wordt de accu tegen overmatige slijtage be-
schermd.
Het beschikbare rijvermogen is onder de volgende
voorwaarden beperkt.
Lage ladingstoestand van de hoogvoltaccu.
Snel accelereren.
Zeer lage buitentemperatuur.
Zeer lage of hoge temperatuur van de hoogvoltac-
cu.
WAARSCHUWING
De rijstijl aanpassen aan het beschikbare rijvermogen
en de laadtoestand van de hoogvoltaccu.
Bediening
Rijgegevens weergeven
Het menupunt
MFA
op het display van het instru-
mentenpaneel selecteren.
A
Indrukken - Weer-
gaven kiezen / waar-
den instellen
B
Indrukken – Weer-
gave bevestigen
Geheugen voor rijgegevens selecteren en terug-
zetten
Om het geheugen voor
weergegeven rijgege-
vens te selecteren, de
toets
A herhaaldelijk
indrukken.
Om het geheugen te-
rug te zetten, de toets A
ingedrukt houden.
39
Bestuurdersinformatiesysteem › Rijgegevens
Instellingen
Weer te geven rijgegevens selecteren
De instelling van weer te geven rijgegevens vindt
plaats op het display van het instrumentenpaneel in
het menupunt
Instellingen
MFA-gegevens
.
Eenheden instellen
De instelling van de eenheden vindt plaats op het dis-
play van het instrumentenpaneel in het menupunt
In-
stellingen
.
Waarschuwing bij
snelheidsoverschrijding
Gebruiksdoel
Het systeem biedt de mogelijkheid om een snel-
heidslimiet in te stellen, bij overschrijding waarvan
een akoestisch waarschuwingssignaal klinkt en een
waarschuwingsmelding op het display verschijnt.
Instellingen
Snelheidslimiet instellen
Het menupunt
Waarschuwing bij
selecteren en bevesti-
gen.
Bij stilstaande wagen de gewenste snelheidslimiet
instellen en bevestigen.
Tijdens het rijden met de gewenste snelheid rijden
en deze als snelheidslimiet bevestigen.
Snelheidslimiet terugzetten
Het menupunt
Waarschuwing bij
selecteren en bevesti-
gen.
Voor het terugzetten van de snelheidslimiet de op-
geslagen waarde bevestigen.
Bij een ritonderbreking van meer dan 2 uur wordt de
ingestelde limiet gedeactiveerd, maar de ingestelde
waarde blijft opgeslagen.
Wagentoestand
Werking
Bij een systeemstoring wordt bij ingeschakeld con-
tact op het display van het instrumentenpaneel een
melding over de betreende storing weergegeven.
Meldingen over storingen kunnen op het display van
het instrumentenpaneel in het menupunt
Wagenstatus
op elk moment worden weergegeven.
Zolang de functiestoringen niet zijn verholpen,
worden de waarschuwingsmeldingen telkens weer
weergegeven.
Infotainment Swing
Infotainmentoverzicht
A
SD-kaartopening
B
Toetsen voor boven de toetsen weergegeven
functies
C
Touchscreen
D
AUX-ingang
Draaiknop links
Indrukken: Infotainment in-/uitschakelen
Draaien: Volume instellen
Draaiknop rechts
Indrukken: Menupunt bevestigen
Draaien: Menupunt selecteren / waarde in-
stellen
Menu Radio
Menu Media
Menu Telefoon
Alle menu's
Systeem
Instellingen
Hoofdmenu Instellingen
aantippen.
Het gewenste menupunt door draaien van de rege-
laar of door aantippen van de functietoets of
selecteren.
De selectie van het menupunt door indrukken van
de regelaar
of door aantippen van de functie-
toets bevestigen.
Instellingen van het menu Telefoon
Geluidsinstellingen
Systeeminstellingen van het apparaat
Instellingen van het menu Radio
Instellingen van het menu Media
Bediening van de applicatie ŠKODA Move&Fun
Systeeminstellingen van het apparaat
aantippen.
Menu voor de systeeminstellingen van het apparaat
Beeldscherm
40
Infotainment Swing › Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding
Taal
Bluetooth
Verbinding van de applicatie
Veilig verwijderen van de bron
Herstellen van de fabrieksinstelling
Systeeminformatie
Radio
Overzicht
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
Analoge en digitale radio-ontvangst
A
Actueel gekozen frequentiebereik en nummer
van de voorkeuzetoets waaronder de actueel af-
gespeelde zender is opgeslagen
B
Informatiesymbolen
Verkeersinformatiesignaal is beschikbaar
Verkeersinformatiesignaal is niet beschik-
baar
Alternatieve frequentie is uitgeschakeld
(FM)
Signaal is niet beschikbaar (DAB)
C
De gekozen zender (zendernaam of frequentie)
D
Radiotekst (FM) / Aanduiding van de groep (DAB)
Andere zender kiezen
Lijst met beschikbare zenders
Handmatig zender zoeken
In-/uitschakelen van de verkeersinformatie
Voorkeuzetoetsen voor voorkeuzezenders
Voorkeuzetoetsen voor voorkeuzezenders
A
Selecteren van de geheugengroep
B
Bezette geheugenplaats
C
De geselecteerde zender is onder deze voorkeu-
zetoets opgeslagen
D
Niet bezette geheugenplaats
Terugkeer naar het hoofdmenu Radio
In elk frequentiebereik zijn 12 voorkeuzetoetsen be-
schikbaar voor het opslaan van voorkeuzezenders,
die in drie groepen zijn onderverdeeld (bv. FM1, FM2,
FM3).
Bediening
Zender handmatig zoeken
Handmatig zoeken is beschikbaar voor AM- en FM-
zenders.
In het hoofdmenu Radio
aantippen.
of naast de weergegeven schaal van het fre-
quentiegebied aantippen.
Of:
Aan de rechter draaiknop draaien.
Zenders na elkaar kort afspelen (SCAN)
De functie laat na elkaar alle te ontvangen zenders
van het momenteel gekozen frequentiebereik gedu-
rende enkele seconden horen.
Om de scanfunctie van alle te ontvangen zenders
te starten/te beëindigen, in het hoofdmenu
de draaiknop indrukken.
Bediening op het multifunctiestuurwiel
A
Indrukken: Geluid uit-/inschakelen
Draaien: Volume instellen
Wisselen naar volgende zender/naar een onder
de voorkeuzetoetsen opgeslagen zender
Wisselen naar vorige zender/naar een onder de
voorkeuzetoetsen opgeslagen zender
Beperking
Het infotainment ondersteunt de digitale radio-
ontvangst in de formaten DAB en DAB+.
Parkeergarages, tunnels, hoge gebouwen of ber-
gen kunnen de radio-ontvangst beperken.
41
Infotainment Swing › Radio
ŠKODA AUTO aanvaardt geen verantwoordelijk-
heid voor de beschikbaarheid, correcte werking en
verzonden informatie van de RDS-dienst.
Instellingen
Frequentiegebied selecteren
In het hoofdmenu Radio
en de betreende
functietoets , of aantippen.
Actueel beluisterde zender vanuit het hoofdmenu
Radio aan de favorieten toevoegen
De gewenste voorkeuzetoets voor voorkeuzezen-
ders ingedrukt houden, tot de zender is opgesla-
gen.
De zenderopslag wordt bevestigd door een akoes-
tisch signaal.
Reeds bezette voorkeuzetoetsen kunnen op deze
wijze worden overschreven.
Favorieten wissen
Opgeslagen zender wissen
aantippen.
Functietoetsen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
De variant voor de zenderomschakeling met behulp
van de functietoetsen
in het hoofdmenu Radio
wordt als volgt ingesteld.
Pijltoetsen:
aantippen.
De omschakelvariant kiezen.
Radiotekstontvangst in-/uitschakelen
Geldt voor de FM- en DAB-frequentiegebieden.
Wanneer de functie is ingeschakeld en de voorkeu-
zetoetsen worden weergegeven, wordt gedetailleer-
de informatie over de uitgezonden inhoud van de be-
luisterde FM-zender of de naam van de zendergroep
voor de DAB-zender weergegeven.
Radiotekst
aantippen.
Zenders in de lijst met beschikbare zenders sorte-
ren
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
FM-zenderlijst:
aantippen.
De sortering van de zenders in alfabetische volgor-
de of op groep kiezen.
Automatische frequentiewisseling naar een regio-
naal verwante FM-zender
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om bij het
wegvallen van het signaal van de beluisterde FM-
zender automatisch over te schakelen naar een re-
gionaal verwante FM-zender.
Uitgebreide instellingen FM
RDS regionaal:
aantip-
pen.
Een van de volgende menupunten kiezen.
Vast
- Bij het wegvallen van het signaal dient een an-
dere zender handmatig te worden ingesteld.
Automatisch
- Automatisch kiezen van de zender met
de momenteel beste signaalontvangst.
Bij het wegvallen van de ontvangst in de betreen-
de regio stelt het infotainment automatisch een
andere beschikbare regio in.
RDS in-/uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het menupunt is alleen beschikbaar voor sommige
landen.
Uitgebreide instellingen FM
Radio Data Systeem (RDS)
aantippen.
Als de RDS-functie is uitgeschakeld zijn de volgen-
de menupunten niet beschikbaar in de instellingen
van de FM-zender.
Verkeersinformatie (TP).
Radiotekst.
RDS regionaal.
Automatische frequentiewisseling (AF).
Automatische frequentiewisseling (AF) in-/
uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en de momen-
teel beluisterde FM-zender een zwak signaal heeft,
stelt het infotainment automatisch dezelfde zender
in op een andere frequentie met een beter signaal.
Uitgebreide instellingen FM
Automatische frequentiewis-
seling (AF)
aantippen.
Extra berichten van de DAB-zender in-/uitschake-
len
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld, worden naast
verkeersinformatie nog andere berichten ontvangen.
Bv. weerberichten, sportreportages, financieel
nieuws enz.
Uitgebreide instellingen DAB
Andere DAB-berichten
aantippen.
Verkeersinformatie van de DAB-zender in-/
uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Uitgebreide instellingen DAB
DAB-verkeersberichten
aantippen.
Automatische programmavervolging van een DAB-
zender in-/uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en bij de beluis-
terde DAB-zender het signaal wegvalt, stelt het info-
tainment automatisch dezelfde zender in bij een an-
dere DAB-zendergroep met een beter signaal.
42
Infotainment Swing › Radio
Uitgebreide instellingen DAB
Programmavervolging DAB -
DAB
aantippen.
Automatische omschakeling van de DAB-zender
naar dezelfde FM-zender in-/uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en bij de beluis-
terde DAB-zender het signaal wegvalt, stelt het info-
tainment automatisch dezelfde FM-zender in. Achter
de zendernaam wordt het symbool (FM) weergege-
ven.
Indien de corresponderende DAB-zender weer te
ontvangen is, schakelt de zender automatisch om
van FM naar DAB.
Uitgebreide instellingen DAB
Automatisch omschakelen
DAB - FM
aantippen.
Media
Waarop letten
Geen belangrijke en onbeveiligde gegevens op aan-
gesloten audiobronnen opslaan. ŠKODA draagt
geen verantwoordelijkheid voor verloren geraakte
of beschadigde bestanden resp. aangesloten audio-
bronnen.
Bij het wisselen of aansluiten van een audiobron
kunnen er plotseling volumewijzigingen ontstaan.
Vóór het wisselen of aansluiten van een audiobron
het volume verlagen.
Bij het aansluiten van een audiobron kunnen op het
display van de bron aanwijzingen worden weerge-
geven. Deze meldingen dienen in acht te worden
genomen en zo nodig te worden bevestigd .
De wettelijke bepalingen ten aanzien van het au-
teursrecht in uw land in acht nemen.
Overzicht
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
A
Informatie over weergegeven titel
B
Weergave-tijdbalk met een schuifknop
C
Geselecteerde audiobron
D
Aansturing van de titelweergave
Map-/titellijst
De informatie over de weergegeven titel wordt op
het beeldscherm getoond, als deze als zogenaamde
ID3-tag op de audiobron is opgeslagen. Indien geen
ID3-tag beschikbaar is, wordt alleen de titelnaam
weergegeven.
Bij titels met variabele bitrate (VBR) hoeft de weer-
gegeven resterende weergavetijd niet overeen te
komen met de daadwerkelijk resterende weerga-
vetijd.
Bediening
Bediening in het infotainment
Aantippen: Weergave starten
Aantippen: Pauze
Binnen 3 s na het starten van de weergave
aantippen: De vorige titel weergeven
Meer dan 3 s na het starten van de weergave
aantippen: De actuele titel vanaf het begin
weergeven
Ingedrukt houden: Snel terugspoelen binnen
de titel
Aantippen: De volgende titel weergeven
Ingedrukt houden: Snel vooruitspoelen binnen
de titel
Aantippen: Willekeurige weergave van actuele
album/map in-/uitschakelen
Aantippen: Herhaalde weergave van actuele
album/map in-/uitschakelen
Aantippen: Herhaalde weergave van titel in-/
uitschakelen
Bediening op het multifunctiestuurwiel
A
Indrukken: Weergave onderbreken/starten
Draaien: Volume instellen
Indrukken: Naar de volgende titel wisselen
Ingedrukt houden: Snel vooruitspoelen binnen
de titel
Binnen 3 s na het starten van de weergave in-
drukken: de vorige titel weergeven
Na 3 s na de start van het afspelen indrukken:
de actuele titel vanaf het begin weergeven
Ingedrukt houden: Snel terugspoelen binnen de
titel
43
Infotainment Swing › Media
De bedieningsopties zijn afhankelijk van de aan-
gesloten audiobron.
Instellingen
Titelweergave inclusief submappen in-/uitschake-
len
Mix/Repeat inclusief submappen
aantippen.
Lijst met gekoppelde Bluetooth®- apparaten weer-
geven
Bluetooth-apparaat kiezen
aantippen.
Technische gegevens
Ondersteunde bronnen
Bron Interface Type Specificatie Bestandssysteem
SD-kaart SD-kaartlezer Standaardformaat
SD
SDHC
SDXC
FAT16
FAT32
exFAT
USB
USB 1.x; 2.x 3.x
of hoger met de
ondersteuning van
USB 2.x
MSC
USB-stick
HDD
(zonder speciale
software)
USB-apparaten, die
het USB Mass Sto-
rage protocol on-
dersteunen
MTP
Apparaten met het
besturingssysteem
Android of Win-
dows Phone, die
het Media Transfer
Protocol onder-
steunen
Apple
Apparaten met het
besturingssysteem
iOS
HFS+
Bluetooth®-speler Bluetooth® -
Bluetooth®-proto-
collen
A2DP en AVRCP
(1.0 - 1.5)
-
Door middel van de GPT-standaard (GUID Partition Table) in partities ingedeelde audiobronnen worden
niet door het infotainment ondersteund.
Compatibiliteit mobiele apparaten
Op de ŠKODA-internetpagina's kan worden gecontroleerd of het infotainment compatibel is met de gekozen
te testen mobiele apparaten. Deze controle is te vinden via de volgende link of door het inlezen van de QR-
code.
http://go.skoda.eu/infotainment
Alle vermelde informatie is incidenteel en dient alleen ter informatie.
ŠKODA AUTO kan geen volledig functioneren en volledige compatibiliteit garanderen, bv. vanwege een soft-
ware-update van het infotainment en de mobiele apparaten.
44
Infotainment Swing › Media
Ondersteunde audiobestanden
Compressie-inde-
ling
Codec-type Bestandsuf-
fix
Max. bitsnelheid
[kbit/s]
Max. sam-
plefrequen-
tie [kHz]
Multikanalen
MPEG
MPEG 1 Layer 3 mp3 32 - 320 32, 44, 48
Mono, Dual Mono,
Stereo, Joint Ste-
reo
MPEG 2 Layer 3 mp3 8 - 160
16, 22, 24 Mono,
Stereo, Joint Ste-
reo
8, 11, 12
WMA
Windows Media
Audio 9 en 10
wma 8 - 384
8, 11, 12, 16,
22, 32, 44,
48
Mono, Stereo,
Joint Stereo
Bestanden die via de DRM- en iTunes®-techniek zijn beschermd, worden door het infotainment niet afge-
speeld.
Ondersteunde afspeellijsten
Codec-type Bestandsux
M3U m3u
M3U8 m3u8
PLS pls
WPL wpl
ASX asx
Telefoon
Overzicht
Hoofdmenu weergeven
aantippen.
A
Naam van de telefoonprovider (bij actieve roa-
ming verschijnt vóór de naam het symbool )
B
Mogelijke symbolen in de statusregel
- Een telefoon is met het apparaat verbonden
- Ladingstoestand van de telefoonaccu
- Signaalsterkte van telefoonnetwerk
- Actief gesprek
- Gemiste oproep
Ingeven van het telefoonnummer
Contactenlijst
Oproeplijsten (bij gemiste oproepen wordt naast
de functietoets het symbool met het aantal
gemiste oproepen getoond)
Verbindingsopbouw met het nummer van de voi-
cemailbox
Verbindingsopbouw met het noodoproepnum-
mer (geldt alleen voor enkele landen)
Weergave van de voorkeurscontacten
Voorwaarden
De Bluetooth®-functie van het infotainment en de
telefoon is ingeschakeld.
Het inschakelen van de Bluetooth®-functie van
het infotainment vindt plaats in het menupunt
Bluetooth
Bluetooth
.
De zichtbaarheid van het infotainment is inge-
schakeld.
Het inschakelen van de zichtbaarheid van het in-
fotainment vindt plaats in het menupunt
Bluetooth
Zichtbaarheid:
.
De telefoon bevindt zich binnen het signaalbereik
van de Bluetooth®-eenheid van het infotainment.
De telefoon is compatibel met het infotainment.
Bediening
Ingeven van het telefoonnummer
In het hoofdmenu Telefoon
aantippen.
Het telefoonnummer m.b.v. de regelaar ingeven.
45
Infotainment Swing › Telefoon
Ingeven van het laatst gekozen nummer / ver-
bindingsopbouw met ingegeven telefoonnum-
mer
Beëindiging van het telefoongesprek (bij actief
telefoongesprek)
Verbindingsopbouw met het noodoproepnum-
mer (geldt alleen voor enkele landen)
Verbindingsopbouw met het pechnummer in
geval van pech
Verbindingsopbouw met het informatienummer
(informatie betreende de producten en dien-
sten van het merk ŠKODA)
Verbindingsopbouw met het nummer van de voi-
cemailbox
Beweging van de cursor in de invoerregel
Wissen van het laatst ingegeven nummer
Lijst met telefooncontacten
De lijst met telefooncontacten is uit de verbonden
basistelefoon geïmporteerd.
Voor de weergave van de contactenlijst in het
hoofdmenu Telefoon aantippen.
Het gewenste telefooncontact m.b.v. de regelaar
selecteren.
Oproeplijst
Voor de weergave van de contactenlijst in het
hoofdmenu Telefoon aantippen.
Alle oproepen
Beantwoorde oproepen
Uitgaande oproepen
Gemiste oproepen
Opslag van het contact/het telefoonnummer in
de favorietenlijst
Telefoongesprek
Afhankelijk van de context van het telefoongesprek
zijn de volgende functies selecteerbaar.
Binnenkomende oproep beantwoorden / naar
wachtende oproep terugkeren
Beltoon uit-/inschakelen
Verbindingsopbouw beëindigen / binnenkomen-
de oproep afwijzen / oproep beëindigen
Telefoonnummer ingeven
Tussen de telefoongesprekken omschakelen
Oproep in wacht
Microfoon uit-/inschakelen / handsfreeset
van het infotainment inschakelen
Om het gesprek van het infotainment naar de te-
lefoon om te schakelen,
Handsfree
aantip-
pen.
Om het gesprek van de telefoon naar het info-
tainment om te schakelen,
aantippen.
/
/ /
Bediening op het multifunctiestuurwiel
A
Draaien: Volume instellen
Indrukken: Oproep beantwoorden/gesprek be-
eindigen
Ingedrukt houden:
Er vindt geen telefoongesprek plaats - Laatst-
gekozen nummer kiezen / oproep afwijzen
Er vindt een telefoongesprek plaats - Gesprek
naar de telefoon en terug omschakelen
Beperking
Beschikbaarheid van functies
De beschikbaarheid van bepaalde functies is afhan-
kelijk van het type mobiele apparaat en de geïnstal-
leerde applicaties.
Compatibiliteit mobiele apparaten
Op de ŠKODA-internetpagina's kan worden gecon-
troleerd of het infotainment compatibel is met de
gekozen te testen mobiele apparaten. Deze controle
is te vinden via de volgende link of door het inlezen
van de QR-code.
http://go.skoda.eu/infotainment
Alle vermelde informatie is incidenteel en dient al-
leen ter informatie.
ŠKODA AUTO kan geen volledig functioneren en
volledige compatibiliteit garanderen, bv. vanwege
een software-update van het infotainment en de
mobiele apparaten.
Bluetooth®-compatibiliteit mobiele apparaten
Vanwege het grote aantal mobiele apparaten is het
niet mogelijk om een volledige Bluetooth®-compati-
biliteit met het infotainment te garanderen. De Blue-
tooth®-compatibiliteit is afhankelijk van de Blue-
tooth®-versie en de implementatie van de Blue-
tooth®-protocollen door de fabrikant van het mobie-
le apparaat.
46
Infotainment Swing › Telefoon
Applicaties op mobiele apparaten
Op mobiele apparaten kunnen applicaties geïnstal-
leerd worden die het mogelijk maken extra informa-
tie op het infotainmentbeeldscherm weer te geven
of het infotainment te bedienen.
Vanwege het grote aantal applicaties en de continue
doorontwikkeling ervan, kunnen de beschikbare ap-
plicaties mogelijk niet op alle mobiele apparaten
functioneren. ŠKODA AUTO kan de correcte werk-
ing hiervan niet zonder voorbehoud garanderen.
De omvang van de beschikbare applicaties en de
functies ervan zijn infotainment-, wagen- en landaf-
hankelijk.
Instellingen
Een mobiel apparaat met het infotainment koppe-
len en verbinden
Op het mobiele apparaat beschikbare Bluetooth®-
apparaten opzoeken.
Het apparaat selecteren (de apparaatnaam is Sko-
da BT XXXX, de tekens XXXX staan voor de laatste
vier cijfers van het chassisnummer).
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Indien reeds een andere telefoon met het appa-
raat is verbonden, wordt de te koppelen telefoon al-
leen met het apparaat gekoppeld.
Infotainment met een niet-gekoppeld mobiel appa-
raat koppelen en verbinden
Telefoon kiezen
aantippen.
Het gewenste apparaat in de lijst met beschikbare
apparaten kiezen.
Het gewenste Bluetooth®-profiel kiezen.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Infotainment met een eerder verbonden mobiel
apparaat verbinden
Telefoon kiezen
aantippen.
Het gewenste apparaat in de lijst met eerder ver-
bonden apparaten kiezen.
Telefooncontacten updaten
Bij het opnieuw verbinden van de telefoon met het
infotainment wordt de lijst automatisch geüpdatet.
Voor het handmatig updaten van de lijst
Contact. import
aantippen.
Contacten in het telefoonboek sorteren
Gebruikersprofiel
Contact. weerg.:
aantippen en
het sorteertype selecteren.
Beltoon
Bij sommige telefoons is het gebruik van de tele-
foon-beltoon niet mogelijk, in plaats daarvan wordt
de infotainment-beltoon gebruikt.
Beltoon kiezen
aantippen.
De beltoon kiezen.
Nummer van de voicemailbox
Gebruikersprofiel
Voicemailnr.:
aantippen.
Het nummer van de voicemailbox ingeven.
Favoriet opslaan
De favorieten zijn beschikbaar in drie geheugengroe-
pen met elk vier contacten.
De telefooncontactenlijst of de oproepenlijst
weergeven.
Met de regelaar het telefooncontact of het tele-
foonnummer selecteren en aantippen.
De positie voor het opslaan van de favoriet selec-
teren.
Indien de geselecteerde positie reeds is bezet,
wordt de inhoud ervan door de bevestiging over-
schreven.
Favoriet wissen
Gebruikersprofiel
Favorieten wissen
aantippen.
Het contact met de regelaar selecteren en de
wisprocedure bevestigen.
Alle favoriete contacten kunnen door het aantip-
pen van de functietoets
Alle wissen
en bevestiging van
de wisprocedure worden gewist.
ŠKODA Connect online-diensten
Werking
De ŠKODA Connect onlinediensten bieden de moge-
lijkheid om de wagenfuncties uit te breiden.
Het aanbod van ŠKODA Connect online-diensten is
afhankelijk van het wagentype en de uitrusting, van
het infotainment en het betreende land. De be-
schikbaarheid in de afzonderlijke landen kan op de
ŠKODA Connect internetpagina worden gecontro-
leerd.
De ŠKODA Connect online-diensten behoren niet tot
de uitrustingsomvang van de wagen. Deze worden
afzonderlijk op de ŠKODA Connect Portal of in de
ŠKODA Connect applicatie besteld.
Voor de werking van de ŠKODA Connect online-
diensten moet de wagen zich in het bereik van een
mobiel telefoonnetwerk bevinden, waarover de dien-
sten worden aangeboden. De beschikbaarheid, de
functionaliteit, de verbindingssnelheid en de techno-
logie van het mobiele telefoonnetwerk kunnen ver-
schillen in de betreende landen en zijn afhankelijk
van de exploitant van het mobiele telefoonnetwerk.
De rechten en plichten van de contractpartners met
betrekking tot de levering van deze diensten worden
geregeld in een afzonderlijke overeenkomst. Actuele
juridische documenten met betrekking tot de online-
47
Infotainment Swing › ŠKODA Connect online-diensten
diensten zijn te vinden op de ŠKODA Connect Portal
en in de ŠKODA Connect applicatie.
ŠKODA Connect internetpagina
http://go.skoda.eu/skoda-connect
De ŠKODA Connect internetpagina be-
vat actuele informatie met betrekking
tot de online-diensten, de link naar de
ŠKODA Connect Portal en de optie om
de ŠKODA Connect applicatie te down-
loaden.
ŠKODA Connect Portal
http://go.skoda.eu/connect-portal
De ŠKODA Connect Portal dient voor de
gebruikersregistratie en om basisinfor-
matie over de wagen te verkrijgen.
ŠKODA Connect applicatie
De ŠKODA Connect applicatie biedt de mogelijkheid
om de volgende functies uit te voeren en informatie
over de wagen weer te geven.
Gebruikersregistratie.
Activering van de onlinediensten.
Informatie over de wagenstatus.
Informatie over kilometerstand, gemiddeld ver-
bruik en verwachte actieradius.
Informatie over de standplaats van de geparkeerde
wagen.
Informatie over de ladingstoestand van de accu en
over het laden.
Planning van het laden.
Informatie, bediening en planning van de klimatise-
ring van de wagen.
De applicatie kan na het inlezen van de volgende QR-
code of link naar het mobiele apparaat worden ge-
download.
http://go.skoda.eu/skodaconnectapp
Instellingen
Registratie en activering van de onlinediensten
Voor het gebruik van de ŠKODA Connect onlinedien-
sten is eerst een registratie van de gebruiker en een
aansluitende activering van de onlinediensten
noodzakelijk.
De gebruikersregistratie en de activering van de
ŠKODA Connect onlinediensten vindt plaats op de
ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA Connect ap-
plicatie.
De activering van de ŠKODA Connect onlinediensten
vindt plaats in de ŠKODA Connect applicatie.
ŠKODA Move&Fun applicatie
Gebruiksdoel
Met de ŠKODA Move&Fun applicatie is het bv. mo-
gelijk om te navigeren, wageninformatie weer te ge-
ven, de mediaweergave te regelen of het opladen
van de wagen te beheren.
Overzicht
In het infotainment kan tussen de menu's van de
ŠKODA Move&Fun applicatie worden gewisseld.
Voor de weergave van de menu's van de ŠKODA
Move&Fun applicatie
aantippen.
Navigatie
Drive Green
Wageninformatie
Instelling en beheer van het laden
Zoeken
Beëindiging van de bediening van de ŠKODA Mo-
ve&Fun applicatie
Voorwaarden
Op het mobiele apparaat is de ŠKODA Move&Fun
applicatie geïnstalleerd.
Het mobiele apparaat is via Bluetooht® met het
infotainment verbonden.
In het infotainment is de data-overdracht toege-
staan.
Het inschakelen van de data-overdracht vindt
plaats in het menupunt
App-verbinding
Da-
taoverdracht actief
.
Instellingen
Verbindingsopbouw
Het mobiele apparaat met het infotainment verbin-
den via Bluetooth®.
De data-overdracht in het menupunt
App-
verbinding
Dataoverdracht actief
inschakelen.
48
Infotainment Swing › ŠKODA Move&Fun applicatie
Op het externe apparaat de ŠKODA Move&Fun ap-
plicatie starten.
De weergegeven registratiecode in het infotain-
ment en op het mobiele apparaat bevestigen.
Informatie over de ŠKODA Move&Fun applicatie
Gedetailleerde informatie over de ŠKODA Mo-
ve&Fun applicatie is te vinden op de ŠKODA-inter-
netpagina's na het inlezen van de volgende QR-code
of via de volgenden link.
http://go.skoda.eu/mobile-apps
Starten en rijden
Start
Aanwijzingen voor het starten
Werkingsvoorwaarden
De ladingstoestand van de hoogvoltaccu is vol-
doende.
De laadstekker is niet aangesloten op het laad-
stopcontact van de wagen.
Standen van de sleutel in het contactslot
1
Contact uitgescha-
keld
2
Contact ingescha-
keld
3
Motor starten
Start
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
Het rempedaal ingetrapt houden.
De keuzehendel in stand
of zetten.
De sleutel in de stand 3 draaien.
Zodra de motor aanslaat, de sleutel loslaten.
De motorstart wordt als volgt weergegeven.
Er klinkt een akoestisch signaal.
De wijzer van de vermogensweergave beweegt
naar .
Op het display van het instrumentenpaneel wordt
READY
weergegeven.
LET OP
Bij zeer lage buitentemperaturen kan de temperatuur
van de hoogvoltaccu zo laag worden dat de motor
mogelijk niet meer kan worden gestart.
Het starten van de motor is weer mogelijk wanneer
de temperatuur van de hoogvoltaccu voldoende is
gestegen.
VOORZICHTIG
Gevaar voor een onverwachte beweging van de wa-
gen!
Bij temperaturen onder -10 °C de wagen starten
met de keuzehendel in stand
.
Motor afzetten
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
De sleutel in de stand 1 draaien.
De sleutel alleen worden verwijderd als de keuzehen-
del in stand
staat.
49
Starten en rijden › Start
WAARSCHUWING
Gevaar voor vergrendeling van de stuurinrichting!
Tijdens het rijden met afgezette motor moet het
contact ingeschakeld zijn.
Startproblemen
Probleemoplossing
LET OP
Gevaar voor motorschade!
De wagen niet starten door deze aan te slepen.
De motor slaat niet aan
Het contact uitschakelen.
30 s wachten en opnieuw starten.
Indien de motor niet aanslaat, starten met behulp
van de accu van een andere wagen » Pagina 66 of
de hulp van een specialist inroepen.
De motor slaat niet aan, op het display verschijnt
een melding over de wegrijblokkering
De andere wagensleutel gebruiken.
Indien de motor niet aanslaat, de hulp van een spe-
cialist inroepen.
De sleutel kan niet worden gedraaid in het con-
tactslot
Het stuurwiel iets heen en weer bewegen en ge-
lijktijdig de sleutel draaien.
Automatische versnellingsbak
Keuzehendelstanden
Geparkeerde wa-
gen
De aangedreven
wielen zijn geblok-
keerd.
De stand
alleen bij
stilstaande wagen
inschakelen.
Achteruitversnelling
De stand alleen bij
stilstaande wagen inschakelen.
Neutrale stand
Er vindt geen overdracht plaats van het motor-
vermogen naar de wielen.
Vooruitrijden / Vooruitrijden met maximale re-
cuperatie
In de modus zijn drie recuperatieniveaus instel-
baar » Pagina 50.
In de modus
is automatisch het maximale recu-
peratieniveau ingesteld.
Tussen en kiezen (tegen de veerdruk in)
Keuzehendel uit de stand
of halen
brandt - de keuzehendel is geblokkeerd
Het rempedaal intrap-
pen en tegelijkertijd de
knop in de keuzehendel
indrukken.
WAARSCHUWING
Gevaar voor wegrollen van de stilstaande wagen!
Indien de keuzehendel in de stand of staat, de
wagen met de rem op zijn plaats houden.
Bediening
Wegrijden
Het rempedaal ingetrapt houden.
De motor starten.
De knop in de keuzehendel indrukken en deze in de
gewenste stand zetten.
Het rempedaal loslaten en het gaspedaal licht in-
trappen.
Tijdens het rijden maximaal accelereren (kick-
down)
Het gaspedaal volledig intrappen.
Kortstondig stoppen (bv. voor een kruispunt)
De keuzehendel in stand
laten staan en de wa-
gen met het rempedaal op zijn plaats houden.
Stoppen
Het rempedaal ingetrapt houden.
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
De knop in de keuzehendel indrukken en deze in de
stand
zetten.
De motor afzetten.
Recuperatieniveau selecteren
Door de recuperatie wordt de bij het remmen gege-
nereerde energie in de hoogvoltaccu opgeslagen.
Met een hoger recuperatieniveau neemt ook de rem-
kracht toe bij het afdalen of bij het uitrollen.
Naarmate de laadtoestand van de hoogvoltaccu toe-
neemt, neemt de kracht van de recuperatieremming
af.
Met de keuzehendel zijn vier recuperatieniveaus in-
stelbaar.
Lichte recuperatie.
Gemiddelde recuperatie.
Sterke recuperatie.
50
Starten en rijden › Startproblemen
Zeer sterke recuperatie.
+
In de modus : een
hoger recuperatieni-
veau selecteren
-
In de modus : een
lager recuperatieni-
veau selecteren
A
Tussen en kiezen
(tegen de veerdruk
in)
De recuperatie kan ook plaatsvinden bij het in-
trappen van het rempedaal.
Probleemoplossing
Storing van de recuperatie
brandt samen met
Melding betreende een storing van de recupe-
ratie
De hulp van een specialist inroepen.
Losrijden van een vastgereden wagen
De keuzehendel vlot tussen en heen en weer
verstellen. De wagen gaat hierdoor schommelen en
kan hierdoor worden vrijgereden.
Mechanische keuzehendel-ontgrendeling
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
Een schroevendraaier
of vergelijkbaar ge-
reedschap in de spleet
bij de pijl A
steken.
De afdekking van de
schakelcoulisse voor-
zichtig losmaken en
optillen.
Een schroevendraaier
in het kunststof ge-
deelte schuiven en de-
ze voorzichtig in pijl-
richting verschuiven.
De knop in de keuze-
hendel indrukken en
deze in de stand
zet-
ten.
Rijmodus van de wagen
Gebruiksdoel
De rijmodus maakt het mogelijk om de rij-economie
en de actieradius van de wagen te vergroten.
Overzicht
Normal-modus
De Normal-modus is geschikt voor een normale rijst-
ijl. Noch het motorvermogen, noch andere functies
zijn beperkt.
ECO-modus
De ECO-modus is geschikt voor een zuinige rijstijl.
Het motorvermogen is enigszins beperkt, de maxi-
male snelheid wordt verlaagd tot 120 km/h. De Cli-
matronic schakelt om naar de zuinige modus.
ECO+-modus
De ECO+-modus is geschikt voor een zeer zuinige
rijstijl. Het motorvermogen is sterk beperkt, de maxi-
male snelheid wordt verlaagd tot 95 km/h. De Clima-
tronic wordt uitgeschakeld.
Bediening
Rijmodus selecteren
De toets indrukken.
Bij een verandering van rijmodus wordt de informa-
tietekst op het display van het instrumentenpaneel
weergegeven.
Bij gekozen ECO- of ECO+-modus brandt de betref-
fende tekst in de toets.
Zuinige rijstijl
Tips voor een zuinige rijstijl en beoordeling
van de zuinigheid
Tips voor een zuinige rijstijl
Onnodig accelereren en remmen vermijden.
De rijmodus ECO+ en ECO gebruiken » Pagina 51.
De
-modus van de automatische versnellingsbak
gebruiken om af te remmen. Hierdoor wordt de
hoogvoltaccu geladen.
Volgas en te hoge snelheden voorkomen.
De motor bij langere tijd stilstand afzetten.
De voorgeschreven bandenspanning in acht ne-
men » Pagina 74, Sticker met voorgeschreven
bandenspanningswaarden.
Onnodige ballast verwijderen.
Voor het rijden het dakdragersysteem verwijderen,
wanneer dit niet benodigd is.
51
Starten en rijden › Rijmodus van de wagen
Elektrische verbruikers alleen zo lang als nodig in-
schakelen.
De ruiten tijdens het rijden niet geopend laten.
Sleepoog en afslepen
Sleepoog
Afdekkap voor verwijderen
Op de afdekkap druk-
ken en deze verwijde-
ren.
Sleepoog inbouwen
Het sleepoog erin
schroeven.
De wielsleutel of een
vergelijkbaar voorwerp
door het sleepoog ste-
ken.
Het sleepoog vast-
draaien.
Na het afslepen
Het sleepoog eruit schroeven.
De afdekkap aanbrengen.
Wagen afslepen
Deze wagen is niet ontworpen om een ander voer-
tuig te slepen.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
De sleepkabel mag niet verdraaid zijn.
Bij het afslepen met een snelheid van maximaal
50 km/h rijden.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Voor het afslepen een gevlochten kabel van syn-
thetische vezels gebruiken. Geen gewonden sleep-
kabel gebruiken.
LET OP
De afsleepkabel tijdens het afslepen steeds strak
houden.
Een sleepafstand van 50 km niet overschrijden.
LET OP
Gevaar voor schade aan de versnellingsbak!
Als er geen versnellingsbakolie meer in de versnel-
lingsbak zit, mag de wagen alleen met opgetilde
vooras worden afgesleept of met een bergings-
voertuig worden vervoerd.
De wagen mag niet met opgetilde achteras wor-
den afgesleept.
Aanwijzingen voor de bestuurder van de afge-
sleepte wagen
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Bij afgezette motor werken de rembekrachtiger en
de stuurbekrachtiging niet. Bovendien bestaat het
gevaar dat het stuurslot vergrendelt.
Indien geen motorstart mogelijk is, het contact in-
schakelen!
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de elektromotor!
De wagen met draaiende motor of tenminste met
ingeschakeld contact afslepen.
De keuzehendel in stand
zetten.
Remmen
Waarop letten
WAARSCHUWING
Problemen en defecten van het remsysteem kunnen
de remweg van de wagen verlengen!
52
Starten en rijden › Sleepoog en afslepen
GEVAAR
Gevaar voor oververhitting van de remmen!
Het rempedaal niet intrappen als niet hoeft te wor-
den geremd.
Indien de standaard gemonteerde voorspoiler is
beschadigd, zorg dan voor luchttoevoer naar de
voorremmen.
Remvloeistofpeil controleren
Controlevoorwaarden
Wagen op een horizontale ondergrond plaatsen.
Motor afgezet.
Controle
Het vloeistofpeil moet in
het gemarkeerde gebied
liggen.
Indien het peil onder de
markering ligt, niet
verderrijden.
Geen vloeistof bijvul-
len.
De hulp van een speci-
alist inroepen.
Een te laag remvloeistofpeil wordt in het instrumen-
tenpaneel door het branden van
weergegeven.
Toch raden wij aan het remvloeistofpeil regelmatig
via het reservoir te controleren.
Specificatie
De remvloeistof moet voldoen aan de norm VW 501
14 (deze norm voldoet aan de eisen van norm FMVSS
116 DOT4).
De remvloeistof door een specialist laten verversen.
WAARSCHUWING
Gevaar voor weigerende remmen!
Indien de termijn voor het verversen van de rem-
vloeistof wordt overschreden, kan er tijdens krach-
tig remmen dampbelvorming in het remsysteem
optreden.
Als het vloeistofpeil binnen korte tijd duidelijk daalt
of tot onder de
markering zakt, kan het rem-
systeem lek zijn.
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroe-
pen.
Probleemoplossing
Remvloeistofpeil te laag
brandt
Niet verder rijden! De hulp van een specialist
inroepen.
Storing remsysteem en antiblokkeersysteem
brandt samen met
Niet verder rijden! De hulp van een specialist
inroepen.
Remblokken versleten
brandt
Met de nodige voorzichtigheid naar de
dichtstbijzijnde specialist rijden.
Remwerking beperkt
brandt samen met
Melding betreende een beperking van de rem-
werking
De hulp van een specialist inroepen.
Verminderde remwerking
Vochtige, bevroren, met zout verontreinigde of ge-
corrodeerde remmen kunnen de remwerking beïn-
vloeden.
De remmen reinigen door meerdere malen te rem-
men als de verkeersomstandigheden dit toelaten.
Bij afgezette motor werkt de rembekrachtiger niet
Het rempedaal krachtiger intrappen.
Handrem
Bediening
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Een niet goed losgezette parkeerrem heeft invloed
op de werking van het remsysteem.
De parkeerrem voor het rijden volledig loszetten.
Vastzetten
De hendel tot de aan-
slag aantrekken.
De weergave
gaat
branden.
Loszetten
De hendel iets omhoogtrekken en de grendelknop
indrukken.
De grendelknop ingedrukt houden en de hendel
volledig naar beneden duwen.
53
Starten en rijden › Handrem
Bestuurdershulpsystemen
Rem- en stabiliseringssystemen
Overzicht
Stabiliseringscontrole (ESC)
ESC helpt bij het stabiliseren van de wagen in grens-
situaties (bv. wanneer de wagen in een slip dreigt te
raken). ESC remt de afzonderlijke wielen af om de rij-
richting vast te houden.
knippert - ESC grijpt in
Aandrijfslipregeling (ASR)
ASR helpt bij het stabiliseren van de wagen bij het
accelereren of rijden op wegen met weinig grip. ASR
beperkt bij doordraaiende wielen de aandrijfkracht
die op de wielen wordt overgebracht.
knippert - ASR grijpt in
Antiblokkeersysteem (ABS)
ABS helpt de controle over de wagen te behouden
bij voluit remmen. Een ABS-ingreep is merkbaar aan
de pulserende bewegingen van het rempedaal.
Motorsleepmomentregeling (MSR)
MSR helpt om de controle over de wagen te behou-
den bij een plotselinge snelheidsverlaging, bv. op een
bevroren wegdek. Indien de aangedreven wielen
blokkeren, verhoogt de MSR het motortoerental.
Daardoor wordt de remwerking van de motor gere-
duceerd en kunnen de wielen weer vrij draaien.
Elektronisch sperdierentieel (EDS)
EDS helpt de wagen te stabiliseren bij het rijden op
wegen met verschillende grip onder de afzonderlijke
wielen. EDS remt een doordraaiend wiel af en draagt
de aandrijfkracht over op een ander aangedreven
wiel.
Bergwegrijhulp
De bergwegrijhulp helpt bij het wegrijden op hellin-
gen door de wagen ongeveer 2 s af te remmen nadat
het rempedaal is losgelaten.
Werkingsvoorwaarden
De helling is min. 5%.
Het bestuurdersportier is gesloten.
Elektromechanische rembekrachtiger (eBKV)
eBKV vereenvoudigt de bediening van het rempe-
daal. Tegelijkertijd kan de hoogvoltaccu worden gela-
den door de recuperatieremming.
Na het uitschakelen van het contact is de eBKV-
functie beperkt of niet beschikbaar.
Recuperatieremming
Door de recuperatieremming ontstaat energie die in
de hoogvoltaccu wordt opgeslagen. De kracht van
de remwerking is afhankelijk van de gekozen rijmo-
dus en de ladingstoestand van de hoogvoltaccu.
Bij de recuperatieremming kunnen pulserende bewe-
gingen van het rempedaal en schommelende vertra-
gingen van de wagen optreden.
Probleemoplossing
Storing ESC of ASR / door het systeem uitgescha-
keld
brandt
De motor afzetten en weer starten.
Indien het controlelampje na het afleggen van een
korte afstand niet uit gaat, de hulp van een specia-
list inroepen.
Storing ABS
brandt
Er kan voorzichtig verder worden gereden.
De hulp van een specialist inroepen.
Storing remsysteem en antiblokkeersysteem
brandt samen met
Niet verder rijden! De hulp van een specialist
inroepen.
Storing elektromechanische rembekrachtiger
brandt
Niet verder rijden! De hulp van een specialist
inroepen.
Snelheidsregelsysteem
Werking
Het snelheidsregelsysteem (SRS) houdt de ingestel-
de snelheid constant, zonder dat het gaspedaal hoeft
te worden bediend.
Dit is echter alleen mogelijk in de mate waarin het
motorvermogen resp. de motorremwerking dit toe-
laten.
WAARSCHUWING
Gevaar voor onbedoeld starten van het SRS!
Het SRS na gebruik deactiveren.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
brandt - Het SRS is geactiveerd
brandt - De snelheidsregeling is actief
Bij het starten van de snelheidsregeling wordt
de ingestelde snelheid weergegeven.
54
Bestuurdershulpsystemen › Rem- en stabiliseringssystemen
Werkingsvoorwaarden
De rijsnelheid is hoger dan 20 km/h.
Bediening
Met de hendel bedienen
A
SRS activeren (snelheidsregeling inactief)
SRS deactiveren
Regeling onderbreken (tegen de veer-
druk in)
B
Snelheidsregeling weer hervatten
1)
/ snel-
heid verhogen
C
Regeling met de actuele snelheid starten /
snelheid verlagen
Tijdelijk accelereren
Het gaspedaal intrappen.
Na het loslaten van het gaspedaal daalt de snelheid
tot de opgeslagen waarde.
Snelheidsregeling onderbreken
Na het intrappen van het rempedaal.
Na een ESC-ingreep.
Rijstrookbehoudassistent Lane Assist
Gebruiksdoel
Lane Assist helpt om de wagen op de rijstrook te
houden. Het systeem oriënteert zich aan de hand van
begrenzingslijnen. Dit zijn bv. strepen op de weg,
randen van de rijbaan of objecten zoals stoepranden
of verkeerskegels.
Het systeem is met name bedoeld voor gebruik op
snelwegen.
Werking
Indien de wagen een begrenzingslijn nadert, voert
het systeem een stuurbeweging uit in tegengestelde
richting van de begrenzingslijn. Deze stuuringreep
kan op elk moment handmatig worden overgeno-
men.
Bij een verandering van rijstrook met ingeschakeld
knipperlicht vindt er geen systeemingreep plaats.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
brandt - het systeem is geactiveerd en ge-
reed voor een ingreep
brandt - het systeem grijpt in
Waarschuwing door stuurwielvibraties
Bij stuurwielvibraties is het systeem niet in staat de
wagen op de rijstrook te houden.
De stuurbeweging corrigeren.
Werkingsvoorwaarden
De rijsnelheid is hoger dan 60 km/h.
De begrenzingslijnen zijn goed zichtbaar.
Bediening
Automatische activering
Lane Assist wordt automatisch geactiveerd bij het
inschakelen van het contact.
Deactivering
De toets
indrukken.
Het symbool in de toets gaat branden bij de deacti-
vering.
Functiebeperking
De systeemfunctie kan bv. in de volgende situaties
beperkt zijn.
Het zichtbereik van de sensor is door de vervuilde
ruit, een obstakel of een voorligger beperkt.
Bij ongunstige weersomstandigheden.
Bij rijden door een scherpe bocht.
Bij het rijden op een hellend wegdek of in sporen.
Bij het rijden op een te smalle rijstrook.
WAARSCHUWING
Gevaar voor een onjuiste stuuringreep!
Bepaalde voorwerpen of markeringen op de rijbaan
kunnen onjuist als begrenzingslijn worden herkend.
Houd altijd de handen aan het stuurwiel en wees
voorbereid om de stuuringreep te corrigeren.
1)
Als geen snelheid is ingesteld, wordt de actuele snelheid overgenomen.
55
Bestuurdershulpsystemen › Rijstrookbehoudassistent Lane Assist
Probleemoplossing
Melding systeem niet beschikbaar
Het symbool in de toets gaat branden.
De voorruit bij het sensorgedeelte reinigen.
De motor afzetten en na korte tijd weer starten.
Is het systeem dan nog steeds niet beschikbaar, de
hulp van een specialist inroepen.
Parkeerhulpsystemen
Parkeerhulp Park Pilot
Werking
Als een obstakel wordt gedetecteerd, geeft het info-
tainment een grafische melding weer en klinkt er een
akoestisch signaal.
Met de vermindering van de afstand tot het obstakel
wordt het interval tussen de signalen korter. Bij een
afstand van minder dan 30 cm tot een obstakel
klinkt een continu geluidssignaal.
Weergave
De geregistreerde gebieden zijn verschillend afhan-
kelijk van de uitrusting.
Uit-/inschakelen van de akoestische signalen
Obstakel op een afstand van minder dan 30 cm
Obstakel op een afstand van meer dan 30 cm
Obstakel buiten het rijspoor
Werkingsvoorwaarden
De rijsnelheid is lager dan 15 km/h.
Bediening
Inschakelen
De achteruitversnelling inschakelen.
Uitschakelen
Uit de achteruitversnelling schakelen.
Functiebeperking
In de volgende gevallen kan het systeem geen of een
onjuiste waarschuwing voor een obstakel geven.
Ongunstige weersomstandigheden.
De geregistreerde obstakels bewegen.
Sensorsignalen worden door het oppervlak van de
obstakels niet gereflecteerd.
Het betreft een klein obstakel, bv. een steen of een
pilaar.
56
Parkeerhulpsystemen › Parkeerhulp Park Pilot
Probleemoplossing
Na het inschakelen klinkt gedurende 3 s een
akoestisch signaal en in de buurt van de wagen be-
vindt zich geen obstakel
De hulp van een specialist inroepen.
Hoogvoltsysteem
Hoogvoltsysteem en hoogvoltaccu
Waarop letten
Waarschuwingssticker met betrekking tot hoog-
spanning
De waarschuwingsstickers bevinden zich op onder-
delen die onder hoogspanning staan.
Waarschuwingssticker met betrekking tot hete
oppervlakken
De waarschuwingssticker bevindt zich
op onderdelen die merkbaar warm kun-
nen worden.
57
Hoogvoltsysteem › Hoogvoltsysteem en hoogvoltaccu
GEVAAR
Onjuist gebruik van het hoogvoltsysteem en de
hoogvoltaccu kan brandwonden, letsel of een dode-
lijke elektrische schok tot gevolg hebben.
Er dient altijd vanuit te worden gegaan dat de
hoogvoltaccu is opgeladen en het hoogvoltsys-
teem onder spanning staat. Dit geldt ook wanneer
de elektro-aandrijving is uitgeschakeld en het con-
tact is uitgeschakeld.
De hoogvoltkabels en de hoogvoltaccu niet aanra-
ken, ook niet met behulp van voorwerpen.
Geen werkzaamheden aan het hoogvoltsysteem en
de hoogvoltaccu uitvoeren.
De onderdelen van het hoogvoltsysteem niet ope-
nen of repareren.
Oranje hoogvoltkabels niet vervangen, uitbouwen
of losmaken.
De afdekking van de hoogvoltaccu niet openen,
vervangen of uitbouwen.
Werkzaamheden aan het hoogvoltsysteem en sys-
temen die erdoor worden beïnvloed, mogen alleen
worden uitgevoerd door gekwalificeerde Master
technicians.
Bij werkzaamheden aan het hoogvoltsysteem en
aan de hoogvoltaccu moeten de voorschriften en
richtlijnen van ŠKODA AUTO in acht worden geno-
men.
Voordat werkzaamheden aan de wagen worden
uitgevoerd, waarbij het risico bestaat dat onderde-
len van het hoogvoltsysteem worden beschadigd,
moet de wagen spanningsvrij worden gemaakt.
Het spanningsvrij maken mag alleen worden uitge-
voerd door gekwalificeerde Master technicians.
Schade aan de wagen of de hoogvoltaccu kan lei-
den tot het ontsnappen van giftige en ontvlambare
gassen. De ruiten openen, zodat de gassen uit de
wagen kunnen ontsnappen. Geen gassen inade-
men.
Contact met vloeistoen en gassen voorkomen die
uit de hoogvoltaccu lekken.
In geval van brand de wagen verlaten en op een
veilige afstand blijven. De reddingsdiensten op de
hoogte brengen dat het gaat om een wagen met
hoogvoltaccu.
VOORZICHTIG
Bij contact van de wagenbodem met de grond of bij
een ongeval kan schade aan de hoogvoltaccu optre-
den.
Zo snel mogelijk een specialist opzoeken om de
hoogvoltaccu te laten controleren.
LET OP
Bij een wagen met ontladen hoogvoltaccu bestaat bij
langere tijd stilstand het gevaar voor onherstelbare
schade aan de hoogvoltaccu
Een ontladen hoogvoltaccu zo snel mogelijk weer
opladen!
LET OP
Wanneer de wagen meerdere maanden stilstaat, kan
een zelfontlading van de hoogvoltaccu plaatsvinden.
Dit kan bij hoge omgevingstemperaturen en een te
lage ladingtoestand leiden tot schade aan de hoog-
voltaccu.
Altijd voor een voldoende ladingstoestand van de
hoogvoltaccu zorgen!
Bij zeer lange stilstand in een zeer koude omge-
ving kan door de lage interne temperatuur van de
hoogvoltaccu de actieradius verminderen en kunnen
de rijprestaties beperkt zijn.
Hoogvoltsysteem-overzicht
Het hoogvoltsysteem in de wagen bestaat uit de vol-
gende hoofdonderdelen.
Hoogvoltaccu.
Vermogenselektronica.
Elektromotor.
Hoogvolt-aircocompressor.
Laadapparaat voor de hoogvoltaccu.
Laadstopcontact.
Oranje hoogvoltkabel en stekker.
Hoogvoltverwarming.
De hoogvoltaccu bevindt zich onder de bodem en
is niet toegankelijk voor de gebruiker.
Probleemoplossing
Storing van het elektrische aandrijvingssysteem
brandt
Melding betreende een storing van het elektri-
sche systeem
Er kan voorzichtig verder worden gereden. De hulp
van een specialist inroepen.
brandt
Melding betreende een storing van het elektri-
sche systeem
Niet verder rijden! Stoppen en de motor afzetten.
De hulp van een specialist inroepen.
Elektrisch systeem oververhit
brandt samen met
Melding betreende een oververhitting van het elek-
trische systeem
Niet verder rijden! Stoppen en de motor afzetten.
Geen koelvloeistof bijvullen!
De hulp van een specialist inroepen.
58
Hoogvoltsysteem › Hoogvoltsysteem en hoogvoltaccu
Storing in het motorregelingsysteem
brandt
De hulp van een specialist inroepen.
Opladen van de hoogvoltaccu
Waarop letten
WAARSCHUWING
Gevaar voor een levensgevaarlijke elektrische schok,
brandgevaar, gevaar voor schade aan de wagen.
De juiste procedure volgen bij het laden.
De laadkabel aansluiten op een stopcontact dat te-
gen vocht en vuil is beschermd.
Alleen laden met correct geïnstalleerde en onbe-
schadigde stopcontacten en een foutloze elektri-
sche installatie. Stopcontacten en de elektrische
installatie regelmatig laten controleren.
Nooit laden op explosiegevaarlijke plaatsen. Onder-
delen van de laadkabel kunnen vonken veroorzaken
en daardoor explosieve dampen ontsteken.
De laadstekker beschermen tegen vocht en vloei-
stoen.
Tijdens het laden geen werkzaamheden aan de wa-
gen uitvoeren.
Vóór het starten van de wagen altijd de laadkabel
verwijderen. De beschermkap aansluiten en de ac-
culaadklep sluiten.
Nooit meerdere wagens tegelijkertijd op de net-
stopcontacten van een zekeringcircuit laden.
Op de maximale belastbaarheid van het gebruikte
zekeringcircuit letten. Indien de laadkabel samen
met andere verbruikers op een stopcontact van
hetzelfde stroomcircuit wordt aangesloten, kan het
stroomcircuit overbelast raken en kan het laadpro-
ces worden afgebroken.
WAARSCHUWING
Nooit beschadigde laadstekkers en laadkabels ge-
bruiken.
LET OP
Bij het snelladen met gelijkstroom (DC) vindt het
laadproces plaats met een zeer hoge laadstroom.
Frequent snelladen (DC) kan leiden tot een perma-
nente vermindering van de laadcapaciteit van de
hoogvoltaccu.
De hoogvoltaccu voornamelijk met wisselstroom
(AC) laden.
LET OP
Lange standtijden van de wagen met volgeladen
hoogvoltaccu gedurende meerdere maanden kunnen
leiden tot een permanente vermindering van de laad-
capaciteit van de hoogvoltaccu.
Langere standtijden van de wagen met een hoge
ladingstoestand van de hoogvoltaccu vermijden.
Bij zeer lage en zeer hoge temperaturen kunnen
er beperkingen zijn bij het laden van de hoogspan-
ningsaccu. De laadtijd kan langer worden.
Naarmate de ladingstoestand van de hoogspan-
ningsaccu tijdens het laden toeneemt, neemt de ca-
paciteit van de hoogspanningsaccu om energie op te
nemen af. Hierdoor wordt het laadproces steeds
langzamer.
Overzicht
Laadstopcontact en laadprocesindicatie
A
Laadprocesindicatie
B
Laadstopcontact
(wisselstroom AC)
C
Laadstopcontact
(gelijkstroom DC)
Laadprocesindicatie
Plaatje aan de binnenzijde van de acculaadklep
A
Brandt groen: Hoogvoltaccu is geladen, laadpro-
ces is afgesloten
B
Pulseert groen: Hoogvoltaccu wordt geladen
C
Knippert groen (circa 1 minuut na het aansluiten
van de laadkabel): uitgesteld laden is geacti-
veerd, maar is nog niet gestart
D
Knippert geel: Keuzehendel staat niet in stand
E
Brandt geel gedurende meerdere seconden: in
het laadstopcontact gestoken laadstekker is her-
kend
Brandt continu geel: Laadstekker is in het laad-
stopcontact gestoken, maar er is geen stroom-
net herkend. Stroomvoorziening resp. stroomnet
laten controleren.
F
Brandt rood: Laadstekker is niet vergrendeld in
het laadstopcontact. Laadstekker lostrekken en
opnieuw tot de aanslag in het laadstopcontact
steken. Indien de storing blijft bestaan, de hulp
van een specialist inroepen.
59
Hoogvoltsysteem › Opladen van de hoogvoltaccu
Knippert rood: Storing in het laadsysteem van
de wagen. De hulp van een specialist inroepen.
Laadmogelijkheden
Openbaar laadstation (wisselstroom AC).
Thuislaadstation - wallbox (wisselstroom AC).
Snelladen bij het laadstation (gelijkstroom DC).
Laden via een gewoon stopcontact.
Thuislaadstation (wallbox)
Bij het opladen met een thuislaadstation wordt een
hoger laadvermogen bereikt dan via een gewoon
stopcontact. De laadtijd wordt hierdoor aanzienlijk
verkort.
Informatie over de aanschaf van een geschikt
thuislaadstation (wallbox) is verkrijgbaar bij een ŠKO-
DA Partner.
LET OP
De installatie van het thuislaadstation (wallbox) moet
worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel.
Vóór de installatie van het thuislaadstation de elek-
trische installatie van de woning laten controleren.
De elektrische installatie en het thuislaadstation re-
gelmatig door gekwalificeerd personeel laten con-
troleren.
Laadproces
WAARSCHUWING
Gevaar voor een elektrische schok!
De juiste procedure volgen bij het laden. De laadka-
bel niet losmaken tijdens het laden.
De laadkabel nooit gebruiken in combinatie met
een verlengsnoer, stekkerdoos, adapter of tijdklok.
LET OP
Voor de bediening van het laadstation de aanwijzin-
gen op het laadstation in acht nemen.
Vóór het laden
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
De keuzehendel in stand
zetten.
De motor afzetten.
Indien het contact niet noodzakelijkerwijs hoeft
te worden ingeschakeld, schakel het dan uit vóór het
laden. Het ingeschakelde contact kan de laadtijd ver-
lengen.
Laadkabel aansluiten
De kabel van het laadstation volledig afrollen.
Of:
De laadkabel volledig afrollen en op het stopcon-
tact van het laadapparaat of op een gewoon stop-
contact aansluiten.
De acculaadklep van de
wagen openen.
De wagen ontgrende-
len. De beschermkap
van het laadstopcon-
tact wordt ontgren-
deld.
Voor het laden met
wisselstroom AC de
beschermkap van het
laadstopcontact (AC)
verwijderen.
De beschermkap op de
acculaadklep steken.
Of:
Voor het laden met ge-
lijkstroom DC de bo-
venste beschermkap van het laadstopcontact (AC)
en vervolgens de onderste beschermkap van het
laadstopcontact (DC) verwijderen.
De beschermkappen op de acculaadklep steken.
De laadstekker van de laadkabel voorzichtig tot de
aanslag in het laadstopcontact steken.
De laadstekker wordt automatisch vergrendeld, op
het display van het instrumentenpaneel verschijnt
.
Laadproces starten
Het laadproces start automatisch na het aansluiten
van de laadkabel.
Of:
Indien noodzakelijk het laadproces op het laadstati-
on starten.
Laadprocesindicatie
De laadprocesindicatie op het laadstopcontact pul-
seert groen.
Het symbool in de toets in de middenconsole pul-
seert.
In het instrumentenpaneel knippert
.
Op het display van het instrumentenpaneel wordt
de resterende laadtijd weergegeven.
Automatische beëindiging van het laadproces
Na het laden wordt het laadproces automatisch be-
eindigd. De laadstekker blijft vergrendeld in het laad-
stopcontact.
Laadproces met de toets op de sleutel beëindi-
gen
De toets op de sleutel indrukken.
Het laadproces wordt beëindigd en de laadstekker
wordt in het laadstopcontact gedurende 30 s ont-
grendeld. Indien de laadstekker niet van het laad-
60
Hoogvoltsysteem › Opladen van de hoogvoltaccu
stopcontact wordt losgemaakt, wordt het laadpro-
ces na 30 s voortgezet.
Laadproces met de toets onderbreken of beëin-
digen
De toets
in het middenconsole indrukken.
Het laadproces wordt onderbroken. De laadstek-
ker blijft vergrendeld in het laadstopcontact.
Om het laadproces met wisselstroom (AC) voort te
zetten, de toets
opnieuw indrukken.
Laadproces op het laadstation beëindigen
Bij het beëindigen van het laadproces de aanwijzin-
gen op het laadstation opvolgen.
Na het laadproces
De toets op de sleutel indrukken.
Het laadproces wordt beëindigd en de laadstekker
wordt in het laadstopcontact gedurende 30 s ont-
grendeld.
De laadstekker lostrekken van het laadstopcon-
tact.
De beschermkap op het laadstopcontact steken.
De acculaadklep sluiten.
Eventueel de laadkabel van het laadapparaat of van
het stopcontact lostrekken.
Indien de laadkabel na het laden met wissel-
stroom (AC) aangesloten blijft, wordt de hoogvoltac-
cu niet ontladen door elektrische verbruikers in de
wagen. Deze verbruikers worden door het laadappa-
raat van stroom voorzien.
Eerste keer laden en laden na langere standtijd
Indien de hoogvoltaccu nieuw is of lang niet is gela-
den, wordt de maximale laadtoestand van de hoog-
voltaccu mogelijk pas na meerdere laadprocessen
bereikt. Dit is normaal en duidt niet op een storing.
LET OP
Gevaar voor onherstelbare schade aan de hoogvol-
taccu.
Indien de wagen langere tijd niet wordt gebruikt,
de hoogvoltaccu uiterlijk na vier maanden laden.
Laadproces instellen
Applicaties voor het instellen
Met de volgende applicaties kan bv. het uitgesteld la-
den (vertrektijd) of de onderste acculaadgrens wor-
den ingesteld.
ŠKODA Move&Fun » Pagina 48 applicatie.
ŠKODA Connect » Pagina 47 applicatie.
Voorwaarden voor het starten van het uitgesteld
laden
De wagen is aangesloten op een laadapparaat die
het uitgesteld laden ondersteunt.
In de applicatie is het uitgesteld laden geacti-
veerd.
Indien de ladingstoestand na het aansluiten van
de wagen op het laadapparaat lager is dan de inge-
stelde onderste acculaadgrens, wordt de hoogvol-
taccu onmiddellijk opgeladen tot de ingestelde laad-
grens.
Wisselen tussen uitgesteld laden en direct laden
Voor het wisselen moet aan de volgende voorwaar-
den zijn voldaan.
De wagen is aangesloten op een laadapparaat die
het uitgesteld laden ondersteunt.
Uitgesteld laden is geactiveerd, maar is nog niet
gestart.
Om het uitgesteld laden te starten op de knop
in
de middenconsole drukken.
Door opnieuw op de knop te drukken, wordt het
laadproces onderbroken. Uitgesteld laden is weer
geactiveerd.
Probleemoplossing
Lage ladingstoestand van de hoogvoltaccu
brandt
De hoogvoltaccu laden.
Bij een lage ladingstoestand van de hoogvoltaccu
kan het rijprofiel Eco of Eco+ worden geactiveerd.
brandt – de hoogvoltaccu is bijna ontladen
De hoogvoltaccu onmiddellijk laden.
Bij een bijna ontladen hoogvoltaccu word het rij-
profiel Eco+ geactiveerd. De maximumsnelheid kan
op 80 km/h worden begrensd.
Handmatige ontgrendeling van de laadstekker uit
het laadstopcontact
Indien de laadstekker na het laadproces in het laad-
stopcontact vergrendeld blijft en niet kan worden
verwijderd, als volgt te werk gaan.
De knop
in de middenconsole en tegelijkertijd de
knop in het bestuurdersportier indrukken.
De laadstekker lostrekken van het laadstopcon-
tact.
De wagen onmiddellijk door een specialist laten
controleren.
Laadproces start niet of wordt onderbroken
Er wordt een melding weergegeven dat laden niet
mogelijk is.
De laadkabel lostrekken van de wagen en opnieuw
aansluiten.
Of:
Een andere laadmogelijkheid gebruiken.
61
Hoogvoltsysteem › Opladen van de hoogvoltaccu
Indien het laadproces niet start of weer wordt af-
gebroken, de hulp van een specialist inroepen.
Snelladen met gelijkstroom is niet mogelijk
Er wordt een melding weergegeven dat snelladen
niet mogelijk is.
De hoogvoltaccu met wisselstroom laden.
De hulp van een specialist inroepen.
Laadtijd wordt langer
Indien de hoogvoltaccu na het rijden te warm is, kan
de laadstroom bij het aansluitend laden worden ver-
minderd om de hoogvoltaccu tegen oververhitting te
beschermen. Hierdoor wordt de laadtijd langer.
Resterende laadtijd weergeven
Bij het laden wordt op het display van het instrumen-
tenpaneel resp. in de ŠKODA Connect applicatie een
laadtijd van maximaal 10,5 uur weergegeven.
Indien het laden plaatsvindt via een standaard net-
stopcontact of als de laadtijd om technische redenen
wordt verlengd, kan de laadtijd meer dan 10,5 uur
bedragen. In dit geval begin de laadtijd pas af te tel-
len als de resterende laadtijd onder 10,5 uur is ge-
daald.
Laadkabel
Waarop letten
Wij adviseren alleen laadkabels te gebruiken die door
ŠKODA AUTO worden geleverd. Hierbij is de be-
trouwbaarheid en correcte werking gegarandeerd.
WAARSCHUWING
Gevaar voor kortsluiting en ernstig of dodelijk letsel!
Voor het opladen van de hoogvoltaccu alleen een
geschikte laadkabel gebruiken.
LET OP
De laadkabel regelmatig door een hiervoor gekwa-
lificeerde Master technician laten controleren.
Aanwijzingen voor het werken met de laadkabel
De delen van de laadkabel tegen ongewenste be-
lasting, bv. er overheen rijden, vallen, trekken, knik-
ken of buigen over scherpe randen lopen, bescher-
men.
Bij het lostrekken van het stopcontact of van het
laadapparaat niet aan de kabel, maar alleen aan de
stekker trekken.
Na het gebruik van de laadkabel de beschermkap-
pen aanbrengen.
De onderdelen van de laadkabel beschermen tegen
intensieve zonnestraling (de buitentemperatuur
mag 50 °C niet overschrijden).
De onderdelen van de laadkabel niet in water dom-
pelen en tegen sneeuw en ijs beschermen.
Bij het rijden in het buitenland
Controleer of uw laadkabel geschikt is voor de laad-
procedure in het betreende land.
In Noorwegen zijn de elektrische systemen bij-
voorbeeld gebaseerd op andere technische specifi-
caties dan in andere Europese landen.
Werking
Laadkabeltypes
Laadkabel voor laadstations (Mode 3).
Laadkabel voor netstopcontacten (Mode 2).
Laadkabel voor laadstations (Mode 3)
De laadkabel kan worden
gebruikt om wagens met
wisselstroom (AC) op te
laden bij openbare laad-
stations die niet beschik-
ken over een geïnte-
greerde laadkabel.
Afhankelijk van de wa-
genuitrusting en het
laadkabeltype kan wor-
den geladen met een
maximale laadstroom van 16A of 32A.
Bij sommige laadstations die laden met een laad-
stroom van 32 A aanbieden, is het laden met een ka-
bel bedoeld voor het laden met een laadstroom van
16 A niet mogelijk.
Laadkabel voor netstopcontacten (Mode 2)
De laadkabel kan worden gebruikt voor het laden
met standaard netstopcontacten.
Regelbox (Mode 2)
Door de regelbox is de laadstekker zo lang stroom-
loos tot deze in het laadstopcontact van de wagen
wordt gestoken.
Wanneer de laadkabel op het netstopcontact wordt
aangesloten, voert de regelbox automatisch een zelf-
test uit. Hierbij gaan alle waarschuwings- en contro-
lelampjes kort branden en gaan na elkaar uit.
Vervolgens wordt de actuele bedrijfsmodus weerge-
geven.
62
Hoogvoltsysteem › Laadkabel
A
Controlelampje net-
stekker (aangesloten
op het netstopcon-
tact)
B
Controlelampje re-
gelbox
C
Controlelampje wa-
gen
D
Waarschuwings-
lampje
Controlelampje voor bedrijfsweergave (Mode 2)
A brandt
Laadkabel op het stroomnet aan-
gesloten.
A B brandt
Hoogvoltaccu wordt geladen.
C knippert
a)
A B C brandt
Laadkabel op het stroomnet en
op de wagen aangesloten. Laad-
proces is nog niet gestart of is
reeds afgesloten.
a)
Indien het controlelampje
C langzaam knippert
is de laadstroom begrensd.
Temperatuurbewaking (Mode 2)
De laadkabel is uitgerust met een temperatuurbewa-
king op de regelbox en op de netstekker.
De temperatuurbewaking activeert zich als de laad-
kabel te sterk opwarmt. Dat kan bv. gebeuren na het
meenemen in een oververhitte bagageruimte of bij
sterke zonnestraling.
Als de laadstroom door de regelbox wordt vermin-
derd, knippert het waarschuwingslampje
D
. Zodra
de laadkabel voldoende is afgekoeld, wordt de laad-
stroom automatisch verhoogd.
Indien het laadproces door de regelbox wordt onder-
broken, knippert het controlelampje A en het waar-
schuwingslampje D . De controlelampjes B en C
gaan uit.
De laadkabel lostrekken en laten afkoelen.
Indien het probleem blijft bestaan, de hulp van een
specialist inroepen.
Storingsmeldingen (Mode 2)
Een storing wordt door de controlelampjes in de re-
gelbox weergegeven.
A
knippert
Storing in het stroomnet bij het
stopcontact.
D brandt/knip-
pert
B knippert
Storing in de regelbox.
D brandt/knip-
pert
C knippert
Storing in de wagen.
Overzicht van de kabelre-
gelbox
D brandt/knip-
pert
Bij een storing wordt het laden onderbroken.
De hulp van een specialist inroepen.
De regelbox kan ook de volgende situaties als storing
herkennen.
Op de 12 volt accu van de wagen is een laadappa-
raat aangesloten.
De wagen bevindt zich in de directe omgeving van
hoogspanningsleidingen.
De wagen staat niet op de wielen, maar is met bv.
een hefbrug omhoog gebracht.
63
Hoogvoltsysteem › Laadkabel
Motorruimte
Motorkap
Motorkap openen
Voor het openen
Controleren of de ruitenwisserarmen op de voor-
ruit liggen.
Alle personen weghouden bij de motorruimte.
Openen
Aan de ontgrendelings-
hendel onder het dash-
board trekken .
De vergrendeling los-
maken.
De kap openen.
De motorkapsteun uit
de houder nemen en
het uiteinde van de
steun in de opening in
de kap aanbrengen.
Sluiten
De kap optillen.
De motorkapsteun losmaken en in de houder aan-
brengen.
De kap omlaag klappen en vanaf een hoogte van
ca. 30 cm laten vallen.
Controleren of de kap goed gesloten is.
LET OP
Een niet gesloten kap niet nadrukken.
Koelvloeistof
Vloeistofpeil controleren en bijvullen
Controlevoorwaarden
Wagen op een horizontale ondergrond plaatsen.
De motor is afgezet en afgekoeld.
Vloeistofpeil controleren
Het vloeistofpeil moet in
het gemarkeerde gebied
liggen.
Indien het vloeistofpeil
onder de marke-
ring ligt, koelvloeistof
bijvullen.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de motorruimte!
De koelvloeistof niet bijvullen tot boven het ge-
markeerde gebied. De koelvloeistof kan anders bij
opwarming uit het koelsysteem worden gedrukt.
LET OP
In het reservoir moet altijd een geringe hoeveelheid
koelvloeistof aanwezig zijn.
Bij een leeg reservoir geen koelvloeistof bijvullen.
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroe-
pen.
Bijvullen
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar!
Het koelsysteem staat onder druk.
De vuldop van het koelvloeistofexpansiereservoir
niet openen, zolang de motor warm is. De motor la-
ten afkoelen.
Een doek op de dop van het reservoir leggen en de
dop voorzichtig losschroeven.
Koelvloeistof bijvullen die aan de voorgeschreven
specificatie voldoet.
De dop vastdraaien, tot deze vergrendelt.
Specificatie
Voor het bijvullen het koelvloeistofconcentraat
G12evo (TL 774 L) gebruiken.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van het koelsysteem en de
motor!
Koelvloeistofconcentraat die niet voldoet aan de
voorgeschreven specificatie kan de bescherming te-
gen corrosie aanzienlijk verminderen.
64
Motorruimte › Motorkap
Probleemoplossing
Koelvloeistof
brandt of knippert - de koelvloeistoftempera-
tuur is te hoog of het koelvloeistofpeil is te
laag.
Het koelvloeistofpeil controleren.
Het koelvloeistofpeil is in orde:
De zekering voor de koelluchtventilator controle-
ren en deze zo nodig vervangen » Pagina 67, Ze-
kering vervangen.
De zekering is in orde, het controlelampje brandt of
knippert opnieuw:
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroe-
pen.
Er is geen koelvloeistof met de juiste specificatie
beschikbaar
Gedestilleerd of gedemineraliseerd water bijvullen.
De juiste mengverhouding van de koelvloeistof zo
snel mogelijk door een specialist laten corrigeren.
Er is voor het bijvullen ander water gebruikt dan ge-
destilleerd of gedemineraliseerd water:
De koelvloeistof door een specialist laten verver-
sen.
Het is niet mogelijk om voldoende koelvloeistof bij
te vullen
Niet verder rijden.
De motor afzetten en de hulp van een specialist in-
roepen.
Er is koelvloeistofverlies
Koelvloeistof bijvullen en de hulp van een specialist
inroepen.
Accu en zekeringen
Accu
Werking - Ontladingsbeveiliging
Mogelijke oorzaken van de accu-ontlading
Veelvuldig stadsverkeer.
Lage temperaturen.
Langdurige wagenstilstand.
Systeemeigen ontladingsbeveiligingsmaatregelen
Uitschakeling resp. vermogensbegrenzing van be-
paalde verbruikers.
Accu controleren en laden
Toestand controleren
De toestand van de accu wordt bij de inspectie bij
een specialist gecontroleerd.
Accuzuurstand controleren
Geldt voor een accu met zuurstandindicator.
Vóór de controle op de
indicator kloppen om
luchtbellen te verwij-
deren.
Zwarte kleur - Zuur-
stand in orde.
Kleurloze of lichtgele
kleur - Zuurstand te
laag, de accu moet
worden vervangen.
Voorwaarden voor het laden
Contact uitgeschakeld.
Stroomverbruikers uitgeschakeld.
Acculaadprocedure
Voor het volledig opladen van de accu een laad-
stroom van max. 0,1 keer de accucapaciteit instellen.
De
-klem van de ac-
culader op de -pool
van de accu aansluiten.
De
-klem van de ac-
culader op het massa-
punt A aansluiten.
De stekker van de ac-
culader in het stopcon-
tact steken en het ap-
paraat inschakelen.
Na het opladen de ac-
culader uitschakelen en de stekker uit het stopcon-
tact trekken.
De klemmen van de acculader losmaken van de ac-
cu.
Massapunt
65
Accu en zekeringen › Accu
WAARSCHUWING
Explosiegevaar!
Tijdens het laden komt waterstof vrij. Een explosie
kan ook worden veroorzaakt door bijvoorbeeld
vonken die ontstaan bij het losmaken van de accu-
kabels of het lostrekken van een stekker.
Nooit een bevroren of ontdooide accu opladen.
Het zogenaamde snelladen van de accu niet zelf
uitvoeren, maar door een specialist laten uitvoeren.
LET OP
Een ontladen accu kan makkelijk bevriezen!
Probleemoplossing
De accu wordt tijdens het rijden niet geladen
brandt
De hulp van een specialist inroepen.
Storing van de accu
Een melding op het display van het instrumentenpa-
neel m.b.t. een storing van de accu of in de secundai-
re systemen.
De hulp van een specialist inroepen.
Ladingstoestand van de accu is onvoldoende
Een melding op het display van het instrumentenpa-
neel m.b.t. een zwakke of ontladen accu.
De wagen met een acculader opladen.
Losmaken, vastmaken en vervangen
VOORZICHTIG
Brandgevaar!
De aansluitkabels mogen niet worden verwisseld.
Losmaken
Alle elektrisch bediende ruiten sluiten.
Het contact en alle aangesloten elektrische ver-
bruikers uitschakelen.
De
-pool en vervolgens de -pool losmaken.
Vastmaken
De -pool en vervolgens de -pool vastmaken.
Na het inschakelen van het contact gaan de contro-
lelampjes branden.
Indien na korte tijd een van de genoemde controle-
lampjes niet uitgaat, de hulp van een specialist in-
roepen.
Functies na het los- en vastmaken van de accu in
gebruik nemen
Tijd instellen » Pagina 38.
Ruitbediening.
Vervangen
De nieuwe accu moet dezelfde parameters hebben
als de originele accu. De vervanging door een specia-
list laten uitvoeren.
Startkabel gebruiken
Waarop letten
WAARSCHUWING
Explosiegevaar en bijtende werking!
Onder de volgende omstandigheden moet worden
afgezien van starthulp met de accu van een ander
voertuig.
De ontladen accu is bevroren. Een ontladen ac-
cu kan al bij temperaturen net onder 0 °C be-
vriezen.
De accuzuurstand is te laag » Pagina 65.
Startkabels gebruiken met een voldoende grote dia-
meter en met geïsoleerde poolklemmen.
De nominale spanning van beide accu's moet 12 V
zijn. De capaciteit (in Ah) van de stroomleverende ac-
cu mag niet wezenlijk lager zijn dan de capaciteit van
de ontladen accu.
Starten met behulp van de accu van een
andere wagen
WAARSCHUWING
Gevaar voor verwondingen en beschadiging van de
wagen!
De startkabels zo leggen, dat ze niet door draaien-
de delen in de motorruimte kunnen worden ge-
raakt.
LET OP
Gevaar voor kortsluiting!
De niet-geïsoleerde delen van de pooltangen mo-
gen elkaar niet raken.
De op de pluspool van de accu aangesloten kabel
mag niet met elektrisch geleidende delen van de
wagen in aanraking komen.
De wagens mogen elkaar niet aanraken.
Startkabels vastmaken
De pooltangen van de startkabels aansluiten over-
eenkomstig de volgorde in de legenda.
66
Accu en zekeringen › Startkabel gebruiken
- ontladen accu / - stroomleverende accu
1
-pool van de ontladen accu
2
-pool van de stroomleverende accu
3
-pool van de stroomleverende accu
4
massapunt van de te starten motor
Wagen starten
De motor van de stroomgevende wagen starten en
stationair laten draaien.
De wagen met de ontladen accu starten.
Kabels losmaken
De kabels in omgekeerde volgorde van het vastma-
ken losnemen.
Zekeringen
Waarop letten
LET OP
Brandgevaar en gevaar voor beschadiging van de
elektrische installatie!
De zekeringen niet repareren en ook niet vervan-
gen door zwaardere zekeringen.
De defecte zekering door een nieuwe zekering met
hetzelfde amperage vervangen.
Wij adviseren u vervangingszekeringen uit het ori-
ginele ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken.
Hierbij is een betrouwbare en veilige zekering van
de verbruikers gegarandeerd.
Indien een nieuw aangebrachte zekering weer
doorbrandt, de hulp van een specialist inroepen.
Massapunt
Op één zekering kunnen meerdere verbruikers
zijn aangesloten. Bij een verbruiker kunnen meerdere
zekeringen horen.
Hoogvoltsysteem-zekering (zekering voor hulp-
diensten)
De hoogvoltsysteem-zekering is voorzien van een
gele sticker, zodat de hulpdiensten de hoogspanning
in de wagen zo snel mogelijk kunnen uitschakelen.
WAARSCHUWING
Levensgevaar of gevaar voor een elektrische schok
en zware brandwonden!
De hoogvoltsysteem-zekering niet zelf vervangen!
De hulp van een specialist inroepen.
Werking
Voorwaarden voor het vervangen van
zekeringen
Contactsleutel verwijderd.
Alle verbruikers uitgeschakeld.
Zekering vervangen
De zekering vervangen
met de klem die zich bij
de zekeringen onder
het dashboard bevindt.
Het passende uiteinde
van de klem gebruiken
overeenkomstig de ze-
keringafmetingen.
Doorgebrande zekering
67
Accu en zekeringen › Zekeringen
Zekeringen in het dashboard
Overzicht
Toegang tot de zekeringen
De borglip A naar be-
neden drukken en de
afdekking van de zeke-
ringenhouder open-
klappen.
De zekering met de
klem
B vervangen.
De afdekking dicht-
klappen tot deze cor-
rect vergrendelt.
Overzicht zekeringen
Zekering-
nummer
Verbruiker
1 Instrumentenpaneel, motorregelings-
systeem
2 Hoogvoltaccu, diagnoseaansluiting, air-
conditioning
3 Vrij
4 Vrij
5 Bedieningshendel onder het stuurwiel
(snelheidsregelsysteem, licht), boordne-
tregelingssysteem
6 Elektrische buitenspiegelinstelling, licht-
schakelaar, licht
7 Motorregeling
8 Opladen van de hoogvoltaccu, keuze-
hendel, rembekrachtiger, aandrijfrege-
lingssysteem
9 Airbags, sleutelschakelaar voor buiten
werking stellen airbag aan bijrijderszijde
10 Parkeerhulp
11 Frontcamera voor hulpsystemen
12 Vrij
13 Vrij
14 Achterruitwisser
15 Lichtschakelaar
16 Stuurbekrachtiging, contactslot
Zekering-
nummer
Verbruiker
17 Bedieningshendel onder het stuurwiel
(ruitenwissers, ruitensproeierinstallatie)
18 Opladen van de hoogvoltaccu
19 Vrij
20 ESC, bedieningshendel onder het stuur-
wiel
21 Vrij
22 Vrij
23 Motorregeling
24 Bedieningshendel onder het stuurwiel
(grootlicht)
25 Voorruit- en achterruitsproeierinstallatie
26 Instrumentenpaneel, hoofdrelais
27 Binnenverlichting
28 Diagnoseaansluiting
29 Elektronische componenten
30 Buitenspiegelverwarming
31 Koelluchtventilator
32 Knipper- en remlicht, dagrijverlichting
33 Vrij
34 Vrij
35 Vrij
36 12 volt-stopcontact
37 Vrij
38 Infotainment
39 Vrij
40 Motorregeling
41 Centrale vergrendeling
42 Waterpompen
43 Stoelverwarming voor, elektrische com-
ponenten
44 Hoogvoltaccu
45 Lichtschakelaar
46 Achterruitverwarming
47 Elektrische ruitbediening aan bijrijders-
zijde
48 Claxon
49 Ruitenwissers voorruit
50 Achteruitrijlamp, dimlicht
51 Elektrische ruitbediening aan bestuur-
derszijde
68
Accu en zekeringen › Zekeringen in het dashboard
Overzicht
Toegang tot de zekeringen
Een schroevendraaier
bij
A
onder de zijde-
lingse afdekking van
het dashboard steken
en de afdekking losma-
ken.
De afdekking verwijde-
ren.
De zekering vervangen.
De afdekking aanbren-
gen en erin drukken, tot hij hoorbaar vastklikt.
Overzicht zekeringen
Zekering-
nummer
Verbruiker
1 Elektronica van het informatiesysteem
2 Remsysteem
3 Uittrekblokkering contactsleutel
4 Verwarming
5 Airconditioning
6 Service-uitschakeling van het span-
ningssysteem
7 Airconditioning
8 Opladen van de hoogvoltaccu, keuze-
hendel, regen-lichtsensor
9 Koplamp
10 Koplamp
11 Voorruitverwarming
12 Voorruitverwarming
Zekeringen in de motorruimte
Overzicht
Toegang tot de zekeringen
De zijdelingse vergren-
delingsknoppen van de
afdekking van de zeke-
ringenhouder indruk-
ken en de afdekking
naar boven verwijde-
ren.
De zekering vervangen.
De afdekking aanbren-
gen en vastklikken.
LET OP
Gevaar voor binnendringend water in de zekeringen-
houder!
De afdekking goed aanbrengen en goed vastklik-
ken.
Overzicht zekeringen
Zekering-
nummer
Verbruiker
1 ESC
2 Rembekrachtiger
3 Bedieningshendel onder het stuurwiel
4 ESC
5 Accugegevensmodule
6 Contactslot, starten
69
Accu en zekeringen › Zekeringen in de motorruimte
Wielen
Banden en velgen
Waarop letten
LET OP
De banden beschermen tegen contact met smeer-
middelen en brandstof.
Wielen en banden koel, droog en zo donker moge-
lijk opslaan. De banden zelf rechtopstaand bewa-
ren.
Lichtmetalen velgen worden door pekel aangetast.
Oorzaken van ongelijkmatige bandenslijtage
Onjuiste bandenspanning.
Rijstijl (bv. snel rijden door bochten, hard accelere-
ren en remmen).
Verkeerde uitlijning.
Onjuiste wielbalancering.
Wielen verwisselen
Voor een gelijkmatige
slijtage van alle banden
adviseren we om de wie-
len elke 10.000 km over-
eenkomstig het schema
te verwisselen.
Aanwijzingen voor de bandenmontage
De aangegeven draairichting aanhouden, anders
kunnen de rijeigenschappen worden beïnvloed. De
draairichting is door een pijl op de wang van de
band gekenmerkt.
Banden altijd per as vervangen.
Aanvullende informatie
Alleen goedgekeurde radiaalbanden van dezelfde
constructie, maat (afrolomtrek) en met hetzelfde
profiel op één as gebruiken.
De goedgekeurde bandenmaten zijn opgenomen in
de technische wagendocumenten en in de conformi-
teitsverklaring (het zgn. COC-document).
De conformiteitsverklaring is verkrijgbaar bij een
ŠKODA Partner (geldt alleen voor sommige landen
en sommige modeluitvoeringen).
Overzicht van het bandopschrift
Toelichting van het bandopschrift
Bv. 175/65 R 14 82 T
Bandbreedte in mm
Hoogte-/breedteverhouding in %
Code voor bandconstructie - Radiaal
Velgdiameter in inch
Belastingsindex
Snelheidscodeletter
175
65
R
14
82
T
Belastingsindex
De belastingsindex geeft het maximaal toegestane
draagvermogen van een afzonderlijke band aan.
450 kg
462 kg
475 kg
487 kg
Snelheidscodeletter
De snelheidscode geeft de maximaal toelaatbare
snelheid met gemonteerde banden van de betreen-
de categorie aan.
180 km/h
190 km/h
200 km/h
210 km/h
WAARSCHUWING
Nooit de voor de gemonteerde banden toegestane
belasting en snelheid overschrijden.
Slijtagemerktekens
Onderin het profiel van
de banden zitten slijtage-
merktekens die de toe-
gestane minimale pro-
fieldiepte weergeven.
Markeringen op de band-
wangen, zoals de letters
"TWI" en/of andere sym-
bolen, bv.
, geven de
plaats van de slijtage-
merktekens aan.
Een band moet als versleten worden beschouwd als
een van deze merktekens het bandenprofiel vlak af-
sluit.
De profieldiepte kan worden gemeten met een
profieldieptemeter op de ijskrabber. De ijskrabber
bevindt zich aan de binnenzijde van de afdekking van
het laadstopcontact.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Geen versleten banden gebruiken.
Bandproductiedatum
De productiedatum van de band staat op de wang
van de band vermeld.
Bijvoorbeeld DOT ... 10 19 betekent bijvoorbeeld dat
de band in week 10 van het jaar 2019 is geprodu-
ceerd.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Geen banden gebruiken die ouder zijn dan 6 jaar.
80
81
82
83
S
T
U
H
70
Wielen › Banden en velgen
Probleemoplossing
Hulp bij bandenpech
Wiel verwisselen en wagen met de krik omhoog-
brengen.
Bandenafdichtset » Pagina 73.
Verandering van de bandenspanning
Brandt - Verandering van de bandenspanning
De wagen stilzetten.
De banden en de bandenspanningen controleren.
Allweather- of winterbanden
Gebruiksdoel
4-seizoenen- of winterbanden verbeteren de rijei-
genschappen bij winterse omstandigheden. Ze zijn
voorzien van het opschrift M+S en een bergtop- en
sneeuwvloksymbool
.
Waarop letten
Om de best mogelijke rijeigenschappen te behouden,
moeten op alle vier de wielen banden met een mini-
male profieldiepte van 4 mm zijn gemonteerd.
Winterbanden op het betreende tijdstip vervangen
door zomerbanden. Zomerbanden hebben op een
sneeuw- en ijsvrije rijbaan en bij temperaturen boven
7 °C betere rij- en remeigenschappen.
Gebruiksvoorwaarden
Als 4-seizoenen- of winterbanden zijn gemonteerd
met een lagere snelheidscategorie dan de werkelijke
maximumsnelheid van de wagen als volgt te werk
gaan.
In het gezichtsveld van de bestuurder een waar-
schuwingssticker aanbrengen met de maximum-
waarde van de snelheidscategorie voor de gemon-
teerde banden (geldt alleen voor bepaalde landen).
Sneeuwkettingen
Gebruiksdoel
Sneeuwkettingen verbeteren het rijgedrag bij win-
terse omstandigheden.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen en gevaar voor bandenscha-
de!
De kettingen niet gebruiken op sneeuw- en ijsvrije
wegen.
Waarop letten
Vóór het monteren van de sneeuwkettingen de
wieldoppen verwijderen.
De sneeuwkettingen alleen op de voorwielen mon-
teren.
Technische gegevens
Toegestane velg-/bandcombinaties voor de montage
van sneeuwkettingen.
Velgmaat Bandenmaat
5Jx14 ET43 165/70 R14
Alleen sneeuwkettingen gebruiken waarvan de scha-
kels en sloten niet groter zijn dan 13 mm.
Wiel verwisselen en wagen met de krik
omhoogbrengen .
Waarop letten
Vóór het verwisselen
De wagen veilig parkeren en tegen wegrollen be-
veiligen.
De motor afzetten.
Alle passagiers laten uitstappen. Tijdens het ver-
wisselen van een wiel moeten de passagiers zich
naast de weg ophouden, bv. achter de vangrail.
Alle portieren, de motorkap en achterklep sluiten.
Wagen opkrikken
WAARSCHUWING
De grondplaat van de krik steeds beveiligen tegen
verschuiven!
Op losse ondergrond een stabiele draagplaat met
groot oppervlak onder de krik plaatsen.
Op gladde oppervlakken onder de krik een slipvas-
te onderlegger, bv. een rubberen vloermat, plaat-
sen.
De wagen altijd opkrikken terwijl de portieren zijn
gesloten.
Geen lichaamsdelen onder de opgekrikte wagen
houden.
De motor van de opgekrikte wagen niet starten.
LET OP
Gevaar voor schade aan de wagen!
Let erop dat de krik correct onder het steunpunt
van de dorpel wordt aangebracht.
Na het verwisselen
De bandenspanning van het gemonteerde wiel
controleren en zo nodig corrigeren.
Bij wagens met bandenspanningscontrole de ban-
denspanningswaarden in het systeem opslaan.
71
Wielen › Allweather- of winterbanden
Het aantrekmoment van de wielbouten van het ge-
monteerde wiel zo snel mogelijk laten controleren.
Het voorgeschreven aantrekmoment bedraagt
120 Nm.
Tot de controle van het aanhaalmoment voorzichtig
rijden.
De beschadigde band vervangen. Een bandenrepara-
tie wordt afgeraden.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Een te laag aanhaalmoment kan ertoe leiden dat
het wiel loskomt tijdens het rijden.
Een te hoog aanhaalmoment kan leiden tot bescha-
diging van het schroefdraad en vervorming van de
velg.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Bouten niet invetten of inoliën.
Geen gecorrodeerde of beschadigde bouten ge-
bruiken.
Wiel verwisselen en wagen met de krik
omhoogbrengen
Bouten losdraaien
Indien de wagen beschikt over afdekkappen voor
de wielbouten of wieldoppen, deze verwijderen.
WAARSCHUWING
Wanneer bij het losdraaien van de bout op het sleu-
teluiteinde wordt gestaan, dan steun zoeken bij de
wagen voor een beter stabiliteit.
Enkele wagen kunnen
over antidiefstalwielbou-
ten beschikken die de
wielen beveiligen tegen
diefstal.
De adapter tot de aan-
slag op de antidiefstal-
wielbout steken.
De sleutel op de wiel-
bout of op de adapter
aanbrengen.
De bout maximaal een
halve omwenteling
draaien, zodat het wiel
niet loskomt en eraf
kan vallen.
Steunpunten voor de krik
A
20 cm
B
30 cm
Krik aanbrengen en wagen opkrikken
De krik uit het wagengereedschap gebruiken.
De krik onder het steunpunt plaatsen dat het
dichtst bij het te verwisselen wiel ligt.
De slinger op de krik inhaken.
De grondplaat van de krik met het volledige opper-
vlak op een rechte ondergrond plaatsen, zodat de
krik loodrecht onder het kriksteunpunt staat.
De krik met de slinger zo ver omhoogdraaien, dat
de klauw van de krik de rand omvat.
De wagen verder opkrikken tot het wiel net vrij van
de grond hangt.
Wiel verwisselen
De bouten eruit draaien en op een schone onder-
grond leggen.
Het wiel voorzichtig verwijderen.
Het wiel aanbrengen.
De bouten er licht indraaien.
De wagen laten zakken.
LET OP
Bij af fabriek of uit het originele ŠKODA accessoi-
reprogramma geleverde wieldoppen moet de anti-
diefstalwielbout worden aangebracht overeen-
komstig de positie die op de achterzijde van de
wieldop is aangegeven.
Bouten vastdraaien
De tegenover elkaar liggende wielbouten incl. de
antidiefstalwielbout na elkaar vastdraaien.
De afdekkappen van de wielbouten of de wieldop-
pen weer aanbrengen.
72
Wielen › Wiel verwisselen en wagen met de krik omhoogbrengen .
De sticker met het codenummer van de antidief-
stalwielbouten bewaren. Aan de hand hiervan kan
een vervangende adapter uit het originele ŠKODA
onderdelenprogramma worden aangeschaft.
Bandenafdichtset
Inhoudsoverzicht
De set zit in een box onder de bodembekleding in de
bagageruimte.
A
Sticker met de snelheidsvermelding
B
Ventielsleutel
C
Vulslang met vuldop
D
Luchtcompressor (de plaatsing van de bedie-
ningselementen kan verschillend zijn, afhankelijk
van het type luchtcompressor)
E
Bandenvulslang
F
Knop voor verlagen van de spanning
G
Spanningsmeter
H
12 volt kabelstekker
I
Aan-uitschakelaar
J
Fles met bandenafdichtmiddel
K
Reserve-ventielinzetstuk
De conformiteitsverklaring zit bij de luchtcompres-
sor of in de wagendocumentiemap.
Gebruiksvoorwaarden
De reparatie met de afdichtset vervangt in geen ge-
val een normale bandenreparatie.
De reparatie met de afdichtset dient alleen voor het
bereiken van de dichtstbijzijnde specialist.
De met de afdichtset gerepareerde band zo snel mo-
gelijk vervangen.
Vóór het gebruik van de set
De wagen veilig parkeren en tegen wegrollen be-
veiligen.
De motor afzetten.
Alle passagiers laten uitstappen. Tijdens de bandre-
paratie moeten de passagiers zich naast de weg
ophouden, bv. achter de vangrail.
Alle portieren, de motorkap en achterklep sluiten.
Na het gebruik van de set
Indien een bandenspanning van 2,0 bar niet kan wor-
den bereikt, is de band te sterk beschadigd en kan
met de afdichtset niet worden gedicht.
Niet verder rijden. De hulp van een specialist inroe-
pen.
Bij een bandenspanning van 2,0-2,5 bar kan de rit
met maximaal 80 km/h resp. 50 mph worden voort-
gezet.
Volgas accelereren, sterk remmen en het snel ne-
men van bochten vermijden.
Aanwijzingen voor het rijden met gerepareerde
band
De bandenspanning in de gerepareerde band na 10
minuten rijden controleren.
Indien de bandenspanning 1,3 bar of lager is, niet
verder rijden! De hulp van een specialist inroepen.
Indien de bandenspanning hoger is dan 1,3 bar, de
spanning naar de juiste waarde van min. 2 bar corri-
geren en de rit voortzetten.
LET OP
Gevaar voor schade aan de compressor!
Na de maximale werkingstijd van de luchtcompres-
sor deze enkele minuten laten afkoelen.
WAARSCHUWING
Verbrandingsgevaar!
De luchtcompressor en de bandenvulslang kunnen
bij het oppompen heet worden.
De luchtcompressor en de slang enkele minuten la-
ten afkoelen.
Gebruiksbeperking
De set in de volgende situaties niet gebruiken.
De velg is beschadigd.
De buitentemperatuur is lager dan de in de handlei-
ding van de fles met bandenafdichtmiddel aange-
geven minimumtemperatuur.
Het gat in de band is groter dan 4 mm.
Beschadigingen in de wang van de band.
De minimale houdbaarheidsdatum op de fles met
bandenafdichtmiddel is verstreken.
Tips om het zelf te doen
Band afdichten
Het ventieldopje van de beschadigde band eraf
draaien.
73
Wielen › Bandenafdichtset
Met de ventielsleutel het ventielinzetstuk eruit
draaien en op een schone ondergrond leggen.
De fles met bandenafdichtmiddel schudden.
De vulslang op de fles draaien. De folie op de dop
wordt doorgeprikt.
De sluitstop van de vulslang verwijderen en op het
bandenventiel steken.
De fles ondersteboven houden en de gehele inhoud
afdichtmiddel in de band vullen.
De vulslang van het ventiel verwijderen.
Het ventielinzetstuk aanbrengen.
Band oppompen
De vulslang van de luchtcompressor op het ventiel
van de band aanbrengen.
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
De motor starten.
De stekker van de luchtcompressor in het 12 volt
stopcontact steken.
De luchtcompressor inschakelen.
Zodra een spanning van 2,0-2,5 bar is bereikt, de
luchtcompressor uitschakelen.
De maximale werkingstijd van de luchtcompressor
volgens de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van
de bandenafdichtset opvolgen.
Als de bandenspanning van 2,0-2,5 bar niet werd
bereikt, de vulslang van het ventiel afschroeven.
Ongeveer 10 meter voor- of achteruitrijden zodat
het afdichtmiddel zich in de band kan verdelen.
De vulslang opnieuw op het ventiel draaien en het
oppompen herhalen.
Bandenspanning
Waarop letten
LET OP
De bandenspanning altijd aan de belading aanpas-
sen.
De bandenspanning van alle banden ten minste
eenmaal per maand en voor elke grote rit controle-
ren.
De bandenspanning controleren als de banden
koud zijn. De verhoogde bandenspanning bij warme
banden zo mogelijk niet verminderen.
Na ieder wijzing van de bandenspanning de nieuwe
waarden in de bandencontrole opslaan.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Bij zeer snel bandenspanningsverlies moet worden
geprobeerd om de wagen voorzichtig en zonder
heftige stuurbewegingen en zonder sterk remmen
tot stilstand te brengen.
Sticker met voorgeschreven
bandenspanningswaarden
De sticker met de voorgeschreven bandenspan-
ningswaarden bevindt zich onder de afdekking van
het laadstopcontact.
A
Bandenspanning
voor halve belading
B
Bandenspanning
voor volle belading
C
Banddiameter in inch
Deze informatie
dient slechts als in-
formatie voor de
voorgeschreven bandenspanning. Het is geen
opsomming van de goedgekeurde bandenmaten
voor uw wagen. Deze zijn opgenomen in de
technische wagendocumenten en in de confor-
miteitsverklaring (het zgn. COC-document).
D
Bandenspanningswaarde voor de banden van de
vooras
E
Bandenspanningswaarde voor de banden van de
achteras
Bandencontrole
Werking
De bandenspanningscontrole geeft een verandering
in de bandenspanning aan.
Waarschuwing bij een spanningsverandering
Brandt - Verandering van de bandenspanning
De wagen stilzetten.
De banden en de bandenspanningen controleren.
Functiebeperking
Het systeem kan bij een zeer snel teruglopende ban-
denspanning niet waarschuwen, bv. bij een klapband.
De systeemfunctie kan bv. in de volgende situaties
beperkt zijn.
Ongelijkmatige belasting van de wielen.
Sportieve rijstijl.
Rijden op onverharde wegen.
Gemonteerde sneeuwkettingen.
Bandenspanningswaarden opslaan
Bandenspanningswaarden met de toets opslaan
De toets voor het opslaan van de bandenspannings-
waarden bevindt zich in het opbergvak aan bijrijders-
zijde.
74
Wielen › Bandenspanning
De banden tot de voorgeschreven bandenspanning
oppompen.
Het contact inschakelen.
De toets
ingedrukt houden.
In het instrumentenpaneel gaat het controlelampje
branden. Na het opslaan van de bandenspan-
ningswaarden klinkt een akoestisch signaal en gaat
het controlelampje uit.
De toets
loslaten.
De bandenspanningswaarden in de volgende geval-
len opslaan.
Verandering van de bandenspanning.
Wisselen van een of meerdere wielen.
Positiewijziging van een wiel op de wagen.
Altijd na 10.000 km of 1x per jaar.
Probleemoplossing
Storing bandencontrole
knippert ongeveer 1 minuut en blijft daarna
branden
De wagen stoppen, het contact uitschakelen en de
motor starten.
Indien het symbool
na het starten van de motor
weer knippert, is er een systeemstoring.
Voorzichtig verder rijden, de hulp van een specialist
inroepen.
Doppen van de wielbouten
Afdekkappen lostrekken en inbouwen
Lostrekken
De lostrekklem tot de aanslag op de afdekkap ste-
ken.
De afdekkap lostrekken.
Inbouwen
De afdekkap tot de aanslag op de wielbout steken.
Wieldop
Wieldop lostrekken en inbouwen
Geldt voor de af fabriek of uit het originele ŠKODA
accessoireprogramma geleverde wieldoppen.
Lostrekken
De beugel voor het lostrekken van de wieldoppen
om de rand van een van de openingen in de wiel-
dop haken.
De wielsleutel door de beugel schuiven, de wiel-
sleutel op de band laten rusten en de wieldop los-
trekken.
Inbouwen
De wieldop eerst bij de uitsparing voor het ventiel
op de velg drukken.
Bij gebruik van een antidiefstalwielbout moet deze
zich op de op de wieldop aangegeven plaats bevin-
den.
De wieldop, beginnend bij het ventiel, zodanig op
de velg drukken tot deze over de gehele omtrek
correct vastklikt.
LET OP
De wieldop met de hand aandrukken, niet erop
slaan.
75
Wielen › Doppen van de wielbouten
Opbergvakken en
interieuruitrusting
Nooduitrusting
Overzicht van de nooduitrusting
Nooduitrusting in de bagageruimte
De gevarendriehoek, het wagengereedschap en de
verbanddoos bevinden onder de bodembekleding in
de bagageruimte.
Opbergvak voor het reflectievest
Wagengereedschap
Afhankelijk van de uitrusting hoeven niet alle volgen-
de onderdelen in het wagengereedschap aanwezig te
zijn.
A
Adapter voor de antidiefstalwielbouten
B
Sleepoog
C
Beugel voor het lostrekken van de wieldoppen
D
Schroevendraaier
E
Lostrekklem voor het verwijderen van de afdek-
kappen van de wielbouten
F
Bandenafdichtset
De conformiteitsverklaring zit bij de krik of in de wa-
gendocumentiemap.
Bevestigingselementen in de
bagageruimte
Overzicht
A
Bevestigingselemen-
ten voor de bevesti-
ging van de bagage-
netten
B
Bevestigingsoog
voor het bevestigen
van de lading
Belasting max.
350 kg
C
Tassenhaak
Belasting van de haak max. 1,5 kg
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de haak!
De haak niet gebruiken voor het bevestigen van
voorwerpen met riemen.
Bagagenetten
Overzicht
De maximale belasting van de betreende bevesti-
gingsnetten bedraagt 1,5 kg.
Harde bagageruimteafdekking
Verwijderen en aanbrengen
De maximale belasting van de afdekking bedraagt
1 kg.
Verwijderen
De ophangkoorden los-
haken.
76
Opbergvakken en interieuruitrusting › Nooduitrusting
De opgetilde afdekking
vasthouden en aan bei-
de zijkanten tegen de
onderzijde van de af-
dekking drukken.
De afdekking verwijde-
ren.
Aanbrengen
De bevestiging A te-
genover de houder B
aan beide zijden van de
bagageruimte plaatsen.
Vanaf de bovenzijde op
de afdekking drukken,
tot deze vergrendelt.
De ophangkoorden
vasthaken.
Variabele laadvloer in de bagageruimte
Stand instellen
De maximale belasting van de variabele bagageruim-
tevloer in de bovenste stand bedraagt 75 kg.
In de onderste stand instellen
De variabele bagage-
ruimtevloer bij de
handgreep vastpakken
en tot de aanslag in
pijlrichting optillen.
De variabele bagage-
ruimtevloer iets eruit
trekken, in de sleuven
in pijlrichting schuiven
en op de bagageruim-
tebodem leggen.
In de bovenste stand instellen
Het instellen in de bovenste stand gebeurt in omge-
keerde volgorde.
Overzicht van de
passagiersruimteuitrusting
Overzicht van de praktische uitrustingen
voorin
A
Parkeerkaartstrook
B
Tickethouder
C
Telefoonhouder
Op de houder bevindt zich een USB-aansluiting.
D
Uitklapbare tassenhaak
Belasting max. 1,5 kg
E
Make-upspiegel
F
Opbergvak
Flessenhouder voor flessen met een inhoud
van max. 1,5 l
Opbergvak voor de afvalbak
Opbergvak voor het reflectievest
G
Opbergvak
Belasting max. 3 kg
In het vak bevindt zich een blocnotehouder, een
penhouder, een kaarthouder, een munthouder en
een brillenvak.
Om te openen aan de greep trekken.
H
12 volt-stopcontact
77
Opbergvakken en interieuruitrusting › Variabele laadvloer in de bagageruimte
Overzicht van de praktische uitrustingen
achterin
A
Kledinghaak
Belasting max. 2 kg
B
Opbergtassen
C
Bekerhouder
WAARSCHUWING
Aan de haken alleen kleding met weinig gewicht
ophangen. In de zakken van de kledingstukken
geen zware of scherpe voorwerpen laten zitten.
Voor het ophangen van kledingstukken geen kle-
dinghaken gebruiken.
Bekerhouder
Overzicht
Bekerhouder voorin
Om een beker in de
bekerhouder te plaat-
sen, de bekerhouder in
pijlrichting openklap-
pen.
De beker in de beker-
houder zetten, zodat
de beugel van de be-
kerhouder de beker
veilig omsluit.
Bekerhouder achterin
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar!
Nooit hete bekers in de bekerhouders plaatsen.
LET OP
Gevaar voor schade aan de elektrische installatie en
de bekledingen door gemorste dranken.
Multimediahouder
Overzicht
De multimediahouder wordt in de bekerhouder aan-
gebracht.
A
Opbergvak voor de
mobiele telefoon
78
Opbergvakken en interieuruitrusting › Bekerhouder
Afvalbak
Zak vervangen
Asbak en sigarettenaansteker
Waarop moet gelet worden
VOORZICHTIG
Gevaar voor verbrandingen of brand!
Gebruik de asbak niet voor het bewaren van hete
of brandende voorwerpen.
Voorzichtig omgaan met de aansteker.
Bediening
Uitneembare asbak
De asbak wordt in de be-
kerhouder aangebracht.
LET OP
Bij het verwijderen de asbak niet aan het deksel
vasthouden.
Sigarettenaansteker
De aansteker indruk-
ken.
Wachten tot de gloei-
ende aansteker terug-
springt.
De aansteker eruit ne-
men en gebruiken.
De aansteker weer
aanbrengen.
Het stopcontact van de
sigarettenaansteker dient als 12 volt stopcontact.
Telefoonhouder
Instellingen
Voor het bevestigen
van de telefoon de on-
derste armen tegen
elkaar schuiven.
Voor de fixering van de
telefoon de bovenste
arm naar beneden ver-
schuiven.
Voor de insteling van
de bovenste arm in de
uitgangsstand de knop
A indrukken.
Voor het instellen van
de onderste armen in
de beginstand, de hou-
der met de adapter van
het dashboard verwij-
deren en de knop
B
indrukken.
Verwijderen en aanbrengen
Houder aanbrengen/verwijderen
Voor het aanbrengen
van de houder A
in de
steunen
B
van de
adapter deze in pijlrich-
ting aanbrengen tot hij
hoorbaar vergrendelt.
Voor het verwijderen
van de houder uit de
adapter de hefboom A
indrukken en de hou-
der B verwijderen.
79
Opbergvakken en interieuruitrusting › Afvalbak
Adapter aanbrengen/verwijderen
De adapter in de ope-
ning in het dashboard
plaatsen en in pijlrich-
ting drukken tot deze
hoorbaar vergrendelt.
De vergrendelingsknop
A indrukken en de
adapter verwijderen.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de elektrische installa-
tie van de wagen.
In de opening voor de adapter mag geen vloeistof
of vocht terechtkomen.
Technische gegevens
In de houder kan een telefoon (of een vergelijkbaar
apparaat) met de afmetingen 122x56 mm - 164x93
mm dwars worden bevestigd.
De maximaal toegestane belasting van de houder be-
draagt 200 g.
12 volt-stopcontact
Werkingsvoorwaarden
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de elektrische installa-
tie van de wagen!
De stopcontacten alleen gebruiken voor de aan-
sluiting van vrijgegeven elektrische accessoires
met een totale vermogensafname van maximaal
120 watt.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de aangesloten ver-
bruikers!
De verbruikers uitschakelen voor het in- of uitscha-
kelen van het contact en voor het afzetten van de
motor.
Dakdrager
Overzicht
Het maximale gewicht van de lading incl. de dragers
bedraagt 50 kg.
De dakdwarsdragers kunnen afhankelijk van de uit-
rusting aan de bevestigingspunten A worden beves-
tigd.
80
Dakdrager › 12 volt-stopcontact
Verzorgen en schoonmaken
Servicesoorten
Service-intervallen
Het naleven van de service-intervallen is van cruciaal
belang voor de levensduur en het waardebehoud van
de wagen.
Via het symbool
en de betreende melding op het
display van het instrumentenpaneel wordt op de vol-
gende servicetermijn geattendeerd.
Met betrekking tot de aard van de service-interval,
de opties voor de aanpassing ervan en de omvang
van de servicebeurt wordt u geïnformeerd door de
specialist.
Aan alle servicewerkzaamheden en het vervangen
resp. bijvullen van bedrijfsvloeistoen zijn voor de
klant kosten verbonden, ook gedurende de garantie-
periode, tenzij anders is vermeld in de garantiebepa-
lingen van ŠKODA AUTO of in andere bindende
overeenkomsten.
Bewijs van uitgevoerde servicewerkzaamheden
Een specialist legt de betreende bewijzen van uit-
gevoerde servicebeurten vast in het informatiesys-
teem met de naam Digitaal Serviceplan.
Het bewijs van uitgevoerde servicebeurten kunt u
voor uzelf laten afdrukken.
Servicetermijn weergeven
Op het display van het instrumentenpaneel het
menupunt
Instellingen
Service
selecteren.
Gegevens terugzetten
Wij adviseren om de gegevens met betrekking tot
de servicesoorten niet zelf terug te zetten. Anders
kunnen de service-intervallen mogelijk verkeerd
worden ingesteld waardoor eventuele storingen aan
de wagen zouden kunnen optreden.
Bij wagens met variabel service-interval worden na
het terugzetten van de weergave de waarden van
een nieuwe service-interval weergegeven, die over-
eenkomstig de eerdere bedrijfsomstandigheden
worden berekend. Deze waarden worden dan verder
continu overeenkomstig de actuele bedrijfsomstan-
digheden aangepast.
Servicewerkzaamheden, aanpassingen en
technische wijzigingen
Bij het gebruik van accessoires en het uitvoeren van
aanpassingen, reparaties of technische wijzigingen
aan de wagen dienen de aanwijzingen en richtlijnen
van ŠKODA AUTO a.s. in acht te worden genomen.
De richtlijnen en aanwijzingen worden nageleefd in
het belang van de verkeersveiligheid en de goede
technische toestand van de wagen.
We raden aan voor de wagen alleen goedgekeurde
originele ŠKODA accessoires en originele ŠKODA
onderdelen te gebruiken. Hierbij is de betrouwbaar-
heid, de veiligheid en geschiktheid voor uw wagen
gegarandeerd.
ŠKODA Servicepartner
Alle ŠKODA Servicepartners werken volgens de
richtlijnen en aanwijzingen van ŠKODA AUTO. Servi-
ce- en reparatiewerkzaamheden worden hierdoor tij-
dig en vakkundig uitgevoerd. De richtlijnen en aan-
wijzingen worden nageleefd in het belang van de ver-
keersveiligheid en de goede technische toestand van
de wagen.
Wij adviseren daarom alle aanpassingen, reparaties
en technische wijzigingen aan de wagen door een
ŠKODA Servicepartner te laten uitvoeren.
ŠKODA originele onderdelen
Voor uw wagen adviseren wij het gebruik van ŠKO-
DA originele onderdelen, omdat deze onderdelen
door ŠKODA AUTO zijn goedgekeurd. Deze onder-
delen komen precies overeen met de voorschriften
van ŠKODA AUTO en zijn identiek aan de in de pro-
ductie gebruikte onderdelen.
ŠKODA AUTO staat garant voor de veiligheid, be-
trouwbaarheid en duurzaamheid van deze onderde-
len.
De ŠKODA Servicepartners zijn conform de wettelij-
ke voorschriften tot 2 jaar na verkoop aansprakelijk
voor eventuele gebreken aan ŠKODA originele on-
derdelen, voor zover in het koopcontract niet iets an-
ders is overeengekomen.
ŠKODA originele accessoires
Wij adviseren voor uw wagen alleen ŠKODA origine-
le accessoires te gebruiken. ŠKODA AUTO staat ga-
rant voor de betrouwbaarheid, de veiligheid en de
geschiktheid voor uw wagen van deze accessoires.
De ŠKODA Servicepartners zijn conform de wettelij-
ke voorschriften tot 2 jaar na verkoop aansprakelijk
voor eventuele gebreken aan ŠKODA originele ac-
cessoires, voor zover in het koopcontract niet iets
anders is overeengekomen.
Spoiler
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
De originele spoiler op de voorbumper alleen ge-
bruiken in combinatie met de originele spoiler op
de achterklep.
De originele spoiler op de voorbumper kan niet al-
leen of in combinatie met een ongeschikte spoiler
op de achterklep worden gemonteerd.
Eventuele reparaties aan of het vervangen, toevoe-
gen of verwijderen van spoilers dienen met een
ŠKODA Servicepartner te worden overlegd.
81
Verzorgen en schoonmaken › Servicesoorten
Componentenbescherming
Sommige elektronische onderdelen (bijvoorbeeld het
instrumentenpaneel) zijn af fabriek met een compo-
nentenbescherming uitgerust. De componentenbe-
scherming zorgt voor een beperkte werking van de-
ze componenten bij een niet-legitieme inbouw in een
andere wagen (bv. na diefstal) of bij gebruik buiten
de wagen.
Interieur
Waarop letten
LET OP
Voor het reinigen en verzorgen van de afzonderlijke
materialen de hiervoor bestemde reinigingsmidde-
len gebruiken.
Geen agressieve reinigingsmiddelen of chemische
oplosmiddelen gebruiken.
Natuurnappa / kunstleer / Alcantara
®
/ Suedia /
stof
LET OP
Verontreinigingen zo snel mogelijk verwijderen.
Voor Alcantara
®
- en Suedia-stoelbekleding geen
leerreiniger, boenwas, schoenpoets, vlekkenverwij-
deraar en dergelijke gebruiken.
Zorg ervoor dat het natuurnappa niet doordrenkt
raakt bij het reinigen en dat er geen water in de na-
den loopt.
De hemelbekleding niet met een borstel reinigen.
LET OP
Gevaar voor verbleken van de bekledingstoen.
Langere perioden van stilstand in de brandende zon
voorkomen of de bekledingen door afdekken be-
schermen.
Gedurende het gebruik kunnen de leren, Alcanta-
ra®- en Suedia-materialen kleine zichtbare verande-
ringen, bv. rimpels, verkleuringen, laten zien.
Enkele kledingstoen, bv. donkere jeansstof, heb-
ben deels onvoldoende kleurechtheid. Hierdoor
kunnen op de stoelbekledingen duidelijk zichtbare
verkleuringen ontstaan. Het gaat daarbij niet om
een gebrek van de bekledingstof.
Scherpe ritsen, klinknagels, klemmen en soortgelij-
ke kledingstukken kunnen de bekledingstoen van
de wagen beschadigen. Dergelijke beschadigingen
kunnen niet als een terechte klacht worden erkend.
Kunststof delen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van het dashboard.
Geen parfumeurs en luchtverfrissers aan het dash-
board bevestigen.
Ruiten
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de verwarmingsdra-
den of de ruitantenne.
Geen stickers op de verwarmingsdraden plakken.
Bekleding van elektrisch verwarmde stoelen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van het verwarmingssys-
teem.
De stoelen niet met water of andere vloeistoen
reinigen.
De stoelen niet drogen door het inschakelen van de
verwarming.
Veiligheidsgordels
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de veiligheidsgordels.
De veiligheidsgordels niet chemisch reinigen.
Gereinigde gordels voor het oprollen laten drogen.
Aanwijzingen voor het reinigen
Natuurnappa / kunstleer / Alcantara
®
/ Suedia /
stof
Stof en vuil op het oppervlak met een stofzuiger
verwijderen.
Verse verontreinigingen met water, licht bevoch-
tigde katoenen doek of wollen doek, indien nodig
met een milde zeepoplossing, verwijderen en afve-
gen met een droge doek.
Hardnekkige vlekken verwijderen met een hiervoor
bedoeld reinigingsmiddel.
Voor de regelmatige verzorging van natuurnappa
hiervoor bedoelde middelen gebruiken. Na elke rei-
niging een verzorgende crème gebruiken, die be-
scherming tegen licht biedt en impregneert.
Bij de verzorging van Alcantara
®
-, Suedia- en stof-
fen-oppervlakken hardnekkige haren met een rei-
nigingshandschoen verwijderen. Pillen op stoen
met een borstel verwijderen.
Kunststof delen
Verontreinigingen met water, licht bevochtigde
doek of spons en eventueel een hierdoor bedoeld
reinigingsmiddel verwijderen.
Ruiten
Verontreinigingen verwijderen met schoon water
en met een hiervoor bedoelde doek drogen.
Bekleding van elektrisch verwarmde stoelen
Verontreinigingen verwijderen met een hiervoor
bedoeld reinigingsmiddel.
Veiligheidsgordels
Verontreinigingen verwijderen met een zachte
doek en milde zeepoplossing.
82
Verzorgen en schoonmaken › Interieur
Buitenzijde
Waarop letten
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Na het wassen van de wagen kan de werking van het
remsysteem worden beïnvloed door vocht en in de
winter door ijs.
De remmen door enkele keren remmen drogen en
reinigen.
LET OP
Vogelpoep, insectenresten, pekelresten enz. zo snel
mogelijk verwijderen.
Voor het verwijderen van vuil geen ruwe sponzen,
schuursponsjes en dergelijke gebruiken.
Voor het reinigen en verzorgen van de afzonderlijke
materialen de hiervoor bestemde reinigingsmidde-
len gebruiken.
Geen agressieve reinigingsmiddelen of chemische
oplosmiddelen gebruiken.
De wagen niet poetsen in een stoge omgeving.
LET OP
Lakschades zo spoedig mogelijk laten herstellen.
Mat gelakte delen niet met polijstmiddelen noch
met vaste was behandelen.
Folies niet polijsten.
Portierrubbers en ruitgeleidingen niet met onder-
houdsmiddelen behandelen. Uitgezonderd hiervan
zijn hiervoor bedoelde middelen uit het assorti-
ment ŠKODA originele accessoires. Hierbij is gega-
randeerd dat de beschermende laklaag van de af-
dichtingen en ruitgeleiders niet wordt aangetast.
Voordat u door een wasstraat rijdt
De gebruikelijke voorzorgsmaatregelen voor de
wasstraat in acht nemen, bv. alle ruiten sluiten, de
buitenspiegel inklappen, de antenne verwijderen
enz.
De ruitenwisserhendel in de stand
zetten.
Indien uw wagen is uitgerust met speciale aan-
bouwdelen, volg dan de instructies van de was-
straatexploitant.
Na het wassen met een wasconservering
De ruitenwisserbladen met een droge doek afve-
gen.
Wassen met een hogedrukreiniger
LET OP
De bedieningsinstructies van de hogedrukreiniger
opvolgen. Dit geldt met name voor aanwijzingen
met betrekking tot de druk en de spuitafstand tot
het wagenoppervlak.
De waterstraal niet direct richten op de volgende
wagendelen.
Onderdelen van het hoogvoltsysteem, bv. laad-
stopcontact, hoogvoltkabel enz.
Folies.
Sloten.
Naden van de wagen.
Sensoren.
Kunststof delen, verchroomde en geëloxeerde
delen.
Sneeuw en ijs verwijderen
LET OP
Sneeuw en ijs verwijderen met een kunststof krab-
ber of een geschikt ontdooingsmiddel.
Camera's met een handveger reinigen.
De krabber slechts in een richting bewegen.
Geen krabbers of andere scherpe voorwerpen voor
folies gebruiken.
Sneeuw en ijs niet met heet of warm water verwij-
deren.
Sneeuw en ijs niet verwijderen van sterk verontrei-
nigde oppervlakken.
Aanwijzingen voor het reinigen
Aanwijzingen over het hoogvoltsysteem
De laadprocedure beëindigen en het laadstopcon-
tact volledig sluiten.
De rijklaarstand en het contact uitschakelen.
Onderdelen van het hoogvoltsysteem, bv. oranje
kabels, mogen niet beschadig zijn.
Wassen met de hand
De wagen van boven tot onder met een zachte
spons of washandschoen en veel water evt. met de
daarvoor bedoelde schoonmaakmiddelen wassen.
Voor folies en koplampen een milde zeepoplossing
gebruiken met twee eetlepels witte neutrale zeep
op 1 liter lauwwarm water.
Voor de ruitenwisserbladen een ruitenreiniger ge-
bruiken.
Camera's met schoon water reinigen en met een
hiervoor bedoelde schone doek drogen.
LET OP
De spons of washandschoen regelmatig uitspoe-
len.
Voor de wielen, dorpels en de onderzijde van de
wagen een andere spons gebruiken dan voor de
overige wagendelen.
De wagen niet in de brandende zon wassen.
De koplampen niet droog reinigen en geen scherpe
voorwerpen gebruiken.
Bij het wassen geen druk op de carrosserie uitoe-
fenen.
De temperatuur van het water mag maximaal 60
°C bedragen.
83
Verzorgen en schoonmaken › Buitenzijde
Na het wassen met de hand
De wagen afspoelen en met een geschikte schone
doek afvegen.
Wagenlak
De lak minimaal tweemaal per jaar met een harde
was conserveren.
Voor matte lakken een polijstmiddel gebruiken.
Folies
De folies verouderen en worden poreus. Dit is volle-
dig normaal en is geen defect.
De volgende factoren hebben een negatieve invloed
op de levensduur of kleurechtheid van de folies.
Zonne-instraling.
Vochtigheid.
Luchtverontreiniging.
Steenslag.
Conservering van de holle ruimtes
Corrosiegevoelige holle ruimtes van de wagen wor-
den in de fabriek beschermd met conserveringswas.
Uitgelopen was met een kunststof schraper verwij-
deren, vlekken met wasbenzine reinigen.
Bodembeschermingslaag
De onderzijde van de wagen is af fabriek tegen che-
mische en mechanische invloeden beschermd.
De beschermlaag voor en na het koude jaargetijde
door een specialist laten controleren.
Wielen
De wielen na het wassen met een geschikt middel
conserveren.
LET OP
Sterke vervuiling op de wielen kan tot onbalans van
de wielen leiden.
Krik
Bewegende delen zo nodig met een geschikt
smeervet behandelen.
Technische gegevens en
voorschriften
Voorschriften voor technische gegevens
In de technische wagendocumentatie en de confor-
miteitsverklaring, in het zogenaamde COC-docu-
ment, staat informatie over uw wagen vermeld. Deze
technische gegevens en de conformiteitsverklaring
zijn verkrijgbaar bij een ŠKODA Partner.
De informatie in de technische wagendocumentatie
heeft voorrang boven de informatie in dit instructie-
boekje.
De vermelde rijprestaties zijn bepaald zonder presta-
tieverminderende meeruitvoeringen (bv. airconditio-
ning).
De vermelde waarden gelden voor het basismodel
zonder speciale uitvoeringen. De waarden zijn vast-
gesteld aan de hand van regels en onder omstandig-
heden die door wettelijke of technische voorschrif-
ten voor de bepaling van bedrijfsgegevens en techni-
sche gegevens van motorvoertuigen zijn vastgelegd.
Kenmerkende wagengegevens
Chassisnummer (VIN)
Het chassisnummer bevindt zich op de volgende
plaatsen.
Rechts in de motorruimte op de veerpootsteun.
Op een plaatje onder de voorruit in de linker onder-
hoek.
Op het typeplaatsje onder op de middelste carros-
seriestijl van de wagen.
Typeplaatje.
A
Fabrikant van de wagen
B
Chassisnummer (VIN)
Motornummer
Het motornummer is ingeslagen op het motorblok.
Maximaal toegestane gewichten
De maximaal toegestane gewichten staan vermeld
op het typeplaatje.
84
Technische gegevens en voorschriften › Voorschriften voor technische gegevens
Het typeplaatje bevindt zich onder op de middelste
carrosseriestijl van de wagen.
A
Maximaal toegestaan gewicht
B
Maximaal toegestane voorasbelasting
C
Maximaal toegestane achterasbelasting
Laadvermogen
Uit het verschil tussen het maximaal toegestaan ge-
wicht en het rijklaar gewicht is het mogelijk bij bena-
dering het laadvermogen te bepalen.
Het laadvermogen bestaat uit de volgende gewich-
ten.
Het gewicht van de passagiers.
Het gewicht van alle bagagestukken en andere
voorwerpen.
Het gewicht van de dakbelading inclusief het dak-
dragersysteem.
Het gewicht van de uitrustingen die niet tot het rij-
klaar gewicht behoren.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen en beschadiging van de wa-
gen!
De vermelde waarden voor de maximaal toegesta-
ne gewichten niet overschrijden.
Rijklaar gewicht
Rijklaar gewicht
De waarde komt overeen met het laagst mogelijke
rijklaar gewicht zonder verdere gewichtsverhogende
uitrustingen. Dit is eveneens bepaald met een be-
stuurder van 75 kg incl. bedrijfsvloeistoen en wa-
gengereedschap.
Rijklaar gewicht
Motortype Rijklaar gewicht (kg)
61 kW elektromotor 1235
Het exacte wagengewicht kunt u opvragen bij een specialist.
Wagenafmetingen
Afmetingen
Afmetingen Waarde (in mm)
Wagenhoogte 1481
Wagenbreedte met ingeklapte spiegels 1645
Wagenbreedte met uitgeklapte spiegels 1910
Bodemvrijheid van de wagen 141
Wagenlengte 3597
Motorspecificaties
61 kW elektromotor
Vermogen kW) 61
Maximumkoppel (Nm) 212
Topsnelheid (km/h) 130
Acceleratie 0-100 km/h (s) 12,3
85
Technische gegevens en voorschriften › Rijklaar gewicht
Ongevalgegevensrecorder (Event Data
Recorder)
De wagen is met een apparaat uitgerust dat als on-
gevalgegevens-recorder (hierna "EDR") dient. Het
belangrijkste doel van de EDR is het opslaan van ge-
gevens tijdens het verkeersongeval of een andere
buitengewone verkeerssituatie (hierna "ongeval")
waarbij de veiligheidssystemen worden geactiveerd.
De EDR slaat gedurende een korte periode de gege-
vens van het ongeval op (ongeveer 10 s), zoals bv.:
De werking van bepaalde systemen in de wagen.
De status van de veiligheidsgordel van de bestuur-
der en bijrijder.
De bediening van het rem- en gaspedaal.
De rijsnelheid van de wagen ten tijde van het onge-
val.
De opgeslagen gegevens dienen ter ondersteuning
bij de analyse, hoe de wagensystemen zich kort vóór,
tijdens of kort na het ongeval gedroegen, zodat de
omstandigheden waaronder het ongeval zich voor-
deed waarbij materiële schade en mogelijk persoon-
lijk letsel is opgetreden, duidelijker worden.
Daarnaast worden eveneens de gegevens van de
hulpsystemen in de wagen opgeslagen. Op deze ma-
nier is niet alleen de informatie beschikbaar of de be-
treende systemen op het bijbehorende tijdstip wa-
ren in- of uitgeschakeld slechts gedeeltelijk beschik-
baar waren of inactief waren, maar kan ook worden
achterhaald of deze wagenfuncties tijdens het onge-
val de wagen regelden, versnelden of afremden. Af-
hankelijk van de uitrusting gaat het bv. om de vol-
gende functies.
Automatische afstandsregeling (ACC).
Rijstrookbehoudassistent (Lane Assist).
Parkeerassistent.
Noodremfunctie (Front Assist).
EDR-gegevens worden alleen opgeslagen als zich
een ongeval voordoet waarbij de veiligheidssyste-
men worden geactiveerd. Onder normale rij-omstan-
digheden worden geen gegevens opgeslagen en
vindt er geen audio- of video-opname in het interieur
of de omgeving van de wagen plaats. Persoonlijke
gegevens, bijvoorbeeld naam, geslacht, leeftijd of de
plaats waar het ongeval heeft plaatsgevonden, wor-
den eveneens niet in de EDR opgeslagen. Derden,
waaronder bv. justitiële instanties, kunnen echter
met behulp van bepaalde hulpmiddelen informatie uit
de EDR aan andere gegevensbronnen koppelen, om
op die manier bij het onderzoek naar de oorzaak van
het ongeval de identiteit van betrokkenen bij het on-
geval te achterhalen.
Voor het uitlezen van de EDR-gegevens is een speci-
ale uitrusting met een speciale toegangsbevoegd-
heid en een wettelijk voorgeschreven diagnose-aan-
sluiting ("On-Board-Diagnostics") in de wagen nood-
zakelijk en moet het contact ingeschakeld zijn.
De firma ŠKODA AUTO zal zonder toestemming van
de eigenaar van de wagen of andere voor gebruik
van de wagen geautoriseerde persoon geen gege-
vens over de toedracht van het ongeval uit de EDR
uitlezen of op enigerlei andere wijze verwerken. Uit-
zonderingen zijn in de contractuele overeenkomsten
vastgelegd of zijn aan algemene bindende voor-
schriften onderhevig.
De firma ŠKODA AUTO is op grond van wettelijke
voorschriften verplicht om de kwaliteit en veiligheid
van de eigen producten te bewaken. Daarom mogen
wij gegevens uit de EDR alleen gebruiken voor het
toezicht houden op het product op de markt, voor
onderzoeks- en ontwikkelingsdoeleinden en voor
kwaliteitsverbetering van de veiligheidssystemen
van de wagen. In het kader van onderzoeks- en ont-
wikkelingsdoeleinden stelt de firma ŠKODA AUTO
gegevens eveneens aan derden beschikbaar. Dit
vindt uitsluitend plaats in geanonimiseerde vorm,
d.w.z. zonder willekeurige connectie met een con-
crete wagen, de eigenaar van de wagen of een ande-
re bevoegde persoon.
Informatie over de radio-apparatuur in de
wagen
Uw wagen beschikt over diverse radio-apparatuur.
De fabrikanten van deze apparatuur verklaren dat
deze apparatuur voldoet aan de voorschriften con-
form de richtlijn 2014/53/EU en het technische
voorschrift voor radio-apparatuur, goedgekeurd
door het besluit van het kabinet van ministers van
Oekraïne van 25 mei 2017, nr. 355.
Voor de weergave van informatie over richtlijn
2014/53/E betreende de onderlinge aanpassing
van wetgeving van de lidstaten aangaande de ver-
markting van radio-apparatuur, het technische voor-
schrift voor radio-apparatuur, goedgekeurd door
het besluit van het kabinet van ministers van Oe-
kraïne van 25 mei 2017, nr. 355 en de conformi-
teitsverklaring als volgt te werk gaan.
1. De QR-code inlezen of het volgende adres in de
webbrowser ingeven.
http://go.skoda.eu/owners-manuals
2. Op "Choose your manual" klikken.
3. Het gewenste model selecteren - Er wordt een
menu met de instructieboekjes weergegeven.
4. De productieperiode en de taal kiezen.
86
Technische gegevens en voorschriften › Ongevalgegevensrecorder (Event Data Recorder)
5. Het bestand “Informatie over richtlijn
2014/53/EU” of “Informatie over technische
voorschrift voor radio-apparatuur nr. 355“ in
pdf-formaat selecteren.
Rechten die voortkomen uit gebrekkige
prestaties, ŠKODA garanties
Rechten die voortkomen uit gebrekkige prestaties
Uw ŠKODA Partner is als verkopende partij conform
de wettelijke voorschriften en het koopcontract aan-
sprakelijk voor gebreken aan uw nieuwe ŠKODA, aan
ŠKODA originele onderdelen en aan ŠKODA originele
accessoires.
De koper heeft het recht om de rechten die voortko-
men uit gebrekkige prestaties te doen gelden bij de
verantwoordelijke ŠKODA Partner vanaf het mo-
ment dat de wagen wordt afgeleverd. De datum van
de aflevering van de wagen is samen met het chas-
sisnummer (VIN) correct in het hoofdstuk "Docu-
mentatie van de aflevering van de wagen" van dit in-
structieboekje gedocumenteerd.
ŠKODA garantie voor nieuwe wagens
Naast de wettelijke rechten die voortkomen uit ge-
brekkige prestaties biedt de firma ŠKODA AUTO u
de ŠKODA garantie voor nieuwe wagens (hierna
"ŠKODA garantie" genoemd). Hiervoor gelden de
hierna beschreven voorwaarden.
Binnen het kader van de ŠKODA garantie garandeert
de firma ŠKODA AUTO het volgende.
Kosteloze reparatie van defecten door een gebrek
aan uw wagen die binnen twee jaar na begin van de
ŠKODA garantie aan uw wagen optreden.
Kosteloze reparatie van defecten door een gebrek
aan de lak van uw wagen die binnen drie jaar na be-
gin van de ŠKODA garantie aan uw wagen optre-
den.
Kosteloze reparatie van carrosserieschade door
doorroesten die binnen 12 jaar na begin van de ga-
rantie aan uw wagen optreedt. Onder doorroesten
wordt binnen de ŠKODA garantie uitsluitend het
doorroesten van carrosseriedelen van binnenuit
verstaan.
Kosteloze reparatie van de hoogvoltaccu als deze
in de wagen is geïnstalleerd en de schade optreedt
binnen 8 jaar of vóór het bereiken van een kilome-
terstand van 160.000 km/100.000 mijl (afhankelijk
van wat het eerst wordt bereikt) vanaf het begin
van de ŠKODA-garantie. Een vermindering van de
capaciteit van de hoogvoltaccu na verloop van tijd
is een natuurlijke eigenschap van de techniek en
vormt geen defect dat onder de ŠKODA-garantie
valt, op voorwaarde dat deze waarde vóór het ein-
de van de 8 jaar of vóór het bereiken van een kilo-
meterstand van 160.000 km/100.000 mijl (afhan-
kelijk van wat het eerst wordt bereikt) vanaf het
begin van de ŠKODA-garantie niet 70% van de to-
tale bruikbare capaciteit onderschrijdt.
Het begin van de ŠKODA garantie is de dag waarop
de nieuwe wagen door een ŠKODA Partner aan de
eerste eigenaar, die geen ŠKODA Partner is, wordt
afgeleverd
1)
.
De ŠKODA Partner vermeldt deze datum in de be-
treende systemen van de fabrikant. Iedere ŠKODA
Partner zal u op verzoek informeren over deze da-
tum.
De reparatie van de wagen in het kader van de ŠKO-
DA garantie kan plaatsvinden door vervanging of re-
paratie van het defecte onderdeel. Over het soort re-
paratie van de wagen beslist de ŠKODA Servicepart-
ner. De reparatie van de wagen zal binnen een rede-
lijke termijn worden uitgevoerd binnen de mogelijk-
heden van de ŠKODA Servicepartner. Vervangen on-
derdelen worden eigendom van de ŠKODA Service-
partner.
Bij claims m.b.t. de ŠKODA-garantie aangaande scha-
de aan de hoogvoltaccu wanneer deze in de wagen is
geïnstalleerd, wordt de hoogvoltaccu in een staat
gebracht die overeenkomt met de leeftijd en de kilo-
meterstand van de wagen, waarbij de capaciteit van
de hoogvoltaccu na reparatie ten minste 70% van de
totale bruikbare capaciteit bedraagt.
Verdere aanspraken kunnen niet aan deze ŠKODA
garantie worden ontleend. In het bijzonder kan geen
aanspraak worden gemaakt op de levering van een
vervangend product, op ontbinding van de koop-
overeenkomst, op korting, op een vervangende wa-
gen gedurende de duur van de reparatie of op een
schadevergoeding.
De ŠKODA garantie is geldig bij elke willekeurige
ŠKODA Servicepartner.
Er bestaan geen aanspraken op de ŠKODA garantie
als schade aan de wagen is veroorzaakt in samen-
hang met een van de volgende omstandigheden.
De servicewerkzaamheden zijn niet tijdig en vak-
kundig uitgevoerd in overeenstemming met de
specificaties van ŠKODA AUTO of de uitvoering
ervan is door de klant niet aangetoond bij het doen
gelden van aanspraken uit de ŠKODA-garantie.
De beschadiging heeft betrekking op onderdelen
die onderhevig zijn aan natuurlijke slijtage zoals bv.
banden, bougies, ruitenwisserbladen, remblokken
en remschijven, koppeling, gloeilampen, synchroni-
satieringen, batterijen enz.
1)
Vanwege eisen op grond van algemeen geldende landspecifieke wettelijke bepalingen, kan in plaats van de
datum van aflevering van de wagen de datum van de 1e kentekenregistratie worden vermeld.
87
Technische gegevens en voorschriften › Rechten die voortkomen uit gebrekkige prestaties, ŠKODA garanties
Inbouw, aansluiting van onderdelen of accessoires,
uitvoering van andere aanpassingen of technische
wijzigingen aan de wagen die niet zijn goedgekeurd
door ŠKODA AUTO (bv. tuning).
Ongeoorloofd gebruik, ondeskundige behandeling
(bijvoorbeeld bij autosportevenementen of overbe-
lading), ondeskundige verzorging en onderhoud of
ongeoorloofde veranderingen aan de wagen.
Het niet opvolgen van de voorschriften in het in-
structieboekje resp. in andere af fabriek geleverde
handleidingen, o.a. het niet naleven van voorschrif-
ten met betrekking tot de procedure voor het op-
laden van de hoogvoltaccu als deze in de wagen is
geïnstalleerd.
Gebruik van de wagen als stationaire bron voor
elektrische energie.
Invloeden van buitenaf (bijvoorbeeld een ongeval,
hagel, overstroming enz.).
Een niet tijdig bij een erkend reparateur gemeld
defect of een defect dat niet vakkundig is verhol-
pen.
De bewijsvoering van het ontbrekende oorzakelijk
verband ligt bij de klant.
Door de ŠKODA garantie worden de wettelijke rech-
ten van de koper aangaande de aansprakelijkheid van
de verkoper voor gebreken en mogelijke aanspraken
uit de productaansprakelijkheidswetgeving niet be-
perkt.
ŠKODA mobiliteitsgarantie
De mobiliteitsgarantie staat voor een gevoel van ze-
kerheid.
Indien u onderweg onverhoopt met pech blijft staan,
kunt u door de mobiliteitsgarantie toch uw reis
voortzetten. Tot de mobiliteitsgarantie behoren:
Pechhulp ter plaatse en het afslepen naar de ŠKODA
Servicepartner, telefonische technische ondersteu-
ning resp. herstel ter plaatse.
Indien de reparatie van uw wagen niet op dezelfde
dag kan plaatsvinden, kan de ŠKODA Servicepartner
zo nodig voor aanvullend vervoer zorgen (bus, trein
en dergelijke) of een vervangende wagen voor u
klaarzetten.
Bepaalde aanspraken voor het gratis aanbieden van
diensten onder de ŠKODA mobiliteitsgarantie zijn al-
leen geldig als uw wagen door een defect is stilge-
vallen dat moet worden gerepareerd als gevolg van
de naleving van de ŠKODA-garantie.
Uw ŠKODA Partner kan u meer vertellen over de al-
gemene voorwaarden van de mobiliteitsgarantie. Hij
kan u eveneens de gedetailleerde voorwaarden van
de mobiliteitsgarantie met betrekking tot uw wagen
mededelen. Indien voor uw wagen geen mobiliteits-
garantie geldt, kan hij u informeren over de mogelijk-
heden om deze alsnog af te sluiten.
Optionele ŠKODA garantieverlenging
Indien u bij de koop van uw nieuwe wagen ook een
ŠKODA garantieverlenging hebt gekocht, biedt ŠKO-
DA AUTO u binnen de garantieperiode een gratis re-
paratie van schade aan de wagen veroorzaakt door
een defect aan de wagen.
De ŠKODA garantieverlenging voor uw wagen is gel-
dig voor de afgesproken periode of totdat de afge-
sproken kilometerstand is bereikt, afhankelijk van
wat zich het eerst voordoet.
Voor de beoordeling van aanspraken uit de ŠKODA
garantieverlenging gelden dezelfde regels als voor de
ŠKODA garantie.
De reparatie van de wagen in het kader van de ŠKO-
DA garantieverlenging kan alleen plaatsvinden door
vervanging of reparatie van de defecte onderdelen,
waarbij de ŠKODA Servicepartner beslist over het
soort reparatie. De reparatie van de wagen zal binnen
een redelijke termijn worden uitgevoerd binnen de
mogelijkheden van de ŠKODA Servicepartner.
Verdere aanspraken kunnen niet aan de ŠKODA ga-
rantieverlenging worden ontleend. In het bijzonder
kan geen aanspraak worden gemaakt op de levering
van een vervangend product, op ontbinding van de
koopovereenkomst, op korting, op een vervangende
wagen gedurende de duur van de reparatie of op een
schadevergoeding.
De beschreven lakgarantie, de garantie tegen door-
roesten en de garantie op de hoogvoltaccu blijven
onaangetast door de ŠKODA garantieverlenging.
De ŠKODA garantieverlenging geldt niet voor folies
aan binnen- en buitenzijde.
Meer gedetailleerde informatie over de ŠKODA ga-
rantieverlenging is te verkrijgen bij uw ŠKODA Part-
ner.
De ŠKODA mobiliteitsgarantie en de ŠKODA ga-
rantieverlenging gelden alleen voor sommige landen.
88
Technische gegevens en voorschriften › Rechten die voortkomen uit gebrekkige prestaties, ŠKODA garanties
Trefwoordenlijst
Getallen en symbolen
4-seizoenenbanden
71
A
Aandrijfvermogen 39
ABS 54
Accu
65, 66
Laden 65
Losmaken en vastmaken 66
Ontladingsbeveiliging 65
Toestand controleren 65
Veiligheid 12
Accuzuur 65
Achterklep
20
Automatische vergrendeling 20
Handmatige bediening 20
Achterzijde wagen 7
Afvalbak
79
Airbag 27
Activering 27
Airbags buiten werking stellen 28
Bijrijdersvoorairbag buiten werking stellen 28
Inbouwplaatsen
28
Storing 28
Veiligheid 14
Airconditioning
Zie Climatronic 36
Alarmlichten 30
Analoog instrumentenpaneel 38
Asbak
79
ASR 54
Automatische regeling van de Climatronic 36
Automatische versnellingsbak 50, 51
B
Bagageruimte 76
Bevestigingselementen 76
Bevestigingsnetten
76
Haken 76
Harde afdekking 76
Variabele bagageruimtevloer 77
Voorwerpen veilig transporteren 14
Zie Achterklep
20
Bagageruimteafdekking 76
Banden 70, 71
Bandencontrole 74
Spanning
74
Bandenafdichtset 73
Bandencontrole 74, 75
Bandenspanningswaarden instellen 74
Bekerhouder 78
Bergwegrijhulp
54
Bescherming tegen de zon 19
Beslagen ruiten
37
Bestuurdersplaats 8
Bijrijdersplaats 8
Bijrijdersvoorairbag buiten werking stellen 28
Bijvullen
Koelvloeistof
64
Ruitensproeiervloeistof 35, 36
Binnenspiegel 22
Binnenverlichting 34
Buitenspiegels 22, 23
C
Centrale vergrendeling 17, 18
Chassisnummer (VIN) 84
Circulatiefunctie
36
Climatronic 36, 37
Comfortknipperen 30
COMING HOME 31
Contactslot
49
Controlelampjes
Overzicht 9
Voorwoord 9
D
Dagrijverlichting 29
Dakdrager 80
Daklast 80
Drager bevestigen
80
Dakdragers
Veilig rijden 15
Dimlicht 29
Dimlicht automatisch inschakelen 29
Display in het instrumentenpaneel
38, 39
Driving Mode
Zie Rijmodus van de wagen 51
E
e-Max 39
eBKV 54
ECO
Zie Rijmodus van de wagen
51
ECO+
Zie Rijmodus van de wagen 51
EDS 54
Elektrische ruitbediening 19
Probleemoplossing
19
ESC 54
G
Garantie 87
Garantie voor nieuwe wagens 87
Mobiliteitsgarantie 88
Optionele garantieverlenging 88
Rechten die voortkomen uit gebrekkige prestaties
87
89
Trefwoordenlijst
Gereedschap 76
Gevarendriehoek 76
Gewicht 84
Gloeilampjes 31
Achterlicht - Vervangen 33
Dimlicht - Vervangen
32
Grootlicht - Vervangen 32
Knipperlicht voor - Vervangen 32
Mistlamp - Vervangen 32
Grootlicht 30
H
Haak
In het interieur 78
Haken
In de bagageruimte
76
Handrem 53
Hendel
Grootlicht
30
Knipperlicht 30
Ruitenwissers en -sproeiers 35
HHC
Zie Bergwegrijhulp 54
Hoofdsteunen
21
Hoogvoltaccu 57
Laadproces 60
Hoogvoltsysteem 57
Hulpsystemen
Bestuurdershulpsystemen
54
Parkeerassistent 56
Veiligheid 15
I
i-Size 26
IJskrabber 7
Infotainment Swing
Overzicht
40
Infotainmentoverzicht Swing 40
Instrumentenpaneel
Analoog 38
Display in het instrumentenpaneel
38
Interieurverlichting
Sfeerverlichting 34
ISOFIX 27
Bevestigingsogen 27
Gebruik van kinderzitjes
25
K
Kickdown
50
Kinderbeveiliging
18
Kinderzitje 24
Bevestiging 27
Bevestiging met een gordel 26
Geadviseerde kinderzitjes
25
Groepenindeling 25
i-Size 26
ISOFIX 25, 27
Kinderen juist vastzetten 14
Op de bijrijdersstoel
24
TOP TETHER 27
Veiligheidsaanwijzingen 24
Zie Kinderzitje 24
Knipperlicht 30
Knop voor centrale vergrendeling
17
Koelvloeistof
Bijvullen 64
Controleren 64
Specificatie 64
Veiligheid
12
Koplampen
Lichtbundelhoogteverstelling 31
L
Ladekabel
62
Laden
59
Lage ladingstoestand 61
Probleemoplossing 61
Lane Assist 55, 56
LEAVING HOME 31
Licht
29, 30
Alarmlichten 30
Controlelampje 31
CORNER-functie 29
Gloeilampjes vervangen
31
Knipperlicht 30
Lichtbundelhoogteverstelling van de koplampen
31
Links-/rechtsrijdend verkeer 31
Mistlicht 30
Parkeerlicht 30
Probleemoplossing
31
Stadslicht 30
Lichtbundelhoogte 31
Lichtschakelaar 30
M
Massapunt 66
Media
Zie Elektronische versie van het instructieboekje 4
Media - Infotainment Swing
43, 44
Middenconsole 8
Mistachterlicht 30
Mistlampen 30
Mistlicht
30
Modi van de automatische versnellingsbak 50
Motor afzetten 49
Motor starten 49, 50
Motorkap 64
Motornummer
84
Motorruimte 9
Accu 65
Kap 64
Ruitensproeiervloeistof
35
Veiligheid 12
Motorstart
Startkabels gebruiken 66
90
Trefwoordenlijst
MSR 54
Multimediahouder 78
N
Netten
76
Noodgeval
Startkabels gebruiken 66
Nooduitrusting 76
Krik 76
Wagengereedschap
76
O
Omschrijvingen
5
Ondersteunde mediabestanden
Zie Elektronische versie van het instructieboekje 4
Ondersteunde mediabronnen
Zie Elektronische versie van het instructieboekje
4
Ongevalgegevensrecorder 86
Ontgrendelen 17, 18
Opbergmogelijkheden 77
Opbergvakken
77, 78
P
Parkeerhulp
56, 57
Parkeerhulpsystemen
56
Parkeerlicht 30
Parkeerrem 53
Parkeren
Parkeerhulp 56
Wagen veilig parkeren 15
ParkPilot
Zie Parkeerhulp
56
Portier
Openen/sluiten 18
Praktische uitrustingen
12 volt stopcontact
77, 80
Asbak 79
Bekerhouder 78
Brillenvak 77
Kledinghaak 78
Make-upspiegel
77
Multimediahouder 78
Opbergvakken 77, 78
Sigarettenaansteker 79
Tickethouder
77
Productaansprakelijkheid
Zie Garantie 87
R
Radio
Zie Elektronische versie van het instructieboekje 4
Radio - Infotainment Swing 41, 42
Radiozenderlijst
Zie Elektronische versie van het instructieboekje
4
Rechten die voortkomen uit gebrekkige prestaties
Zie Garantie 87
Recuperatie 50
Reflectievest
76
Reiniging van de wagen
Exterieur 83
Interieur 82
Waarop letten 82
Remblokken
53
Remmen 52, 53
Handrem 53
Remvloeistof 53
Veiligheid 12
Reservegebied
38
Richtingaanwijzers
Zie Knipperlicht 30
Rijgegevens 39, 40
Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding 40
Rijmodus van de wagen 51
Rijprofielen
Zie Rijmodus van de wagen 51
Rijstrookbehoudassistent
Zie Lane Assist
55
Rijvermogen 39
Ruiten 19
Mechanische bediening 19
Verwarming 19
Ruitensproeierinstallatie
Zie Ruitenwissers en -sproeiers
35
Ruitensproeiervloeistof
Hoe wordt de sproeiervloeistof bijgevuld 35
Peil te laag
36
Ruitenwissers en -sproeiers 35
Automatische achterruitwisser 35
Ruitensproeiervloeistof bijvullen 35
Ruitensproeiervloeistofpeil te laag 36
Ruitenwisserarmen wegklappen
36
Ruitenwisserbladen vervangen 36
Ruitverwarming 19, 20
S
Servicesoort
Bewijs 81
Gegevens terugzetten 81
Interval
81
Termijn weergeven 81
Servicestand van de ruitenwisserarmen 36
Servicewerkzaamheden 81
Sfeerverlichting 34
Sigarettenaansteker
79
ŠKODA Connect online-diensten - Infotainment
Swing 47, 48
ŠKODA Move&Fun applicatie 48
Sleepkabel
52
Sleepoog 52
Sleutel 17
Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag
Storing sleutelschakelaar 29
Sleutelschakelaar voor buiten werking stellen
airbag
28
Sneeuwkettingen 71
91
Trefwoordenlijst
Snelheidsbegrenzing 40
Snelheidsregelsysteem 54, 55
Spiegel
Zie Binnenspiegel 22
Spiegels
Zie: Buitenspiegels
22
Stadslicht
Zie Parkeerlicht 30
Starthulp 66
Startkabel 66
Stoelen
21
ISOFIX 27
Neerklappen 21
TOP TETHER 27
Veilig zitten 13
Verwarming 22
Stoelverwarming 22
Stopcontacten
12 volt stopcontact 80
Veiligheid
13
Stuurbekrachtiging 22
Stuurkolomvergrendeling 22
Stuurwiel 22
Juist vasthouden 14
T
Technische gegevens 84
Afmetingen 85
Telefoon - Infotainment Swing
45–47
Telefoonhouder 77, 79, 80
Tips voor een zuinige rijstijl 51
TOP TETHER 27
Bevestigingsogen
27
Transport
Voorwerpen veilig transporteren 14
Transporteren
Dakdrager 80
Typeplaatje
84
U
USB
77
V
Variabele laadvloer in de bagageruimte 77
Veilig rijden 15
Veiligheid
Aanpassingen aan de wagen
11
Accu 12
Airbag 14
Bedrijfsvloeistoen
12
Controlelampjes 15
Dakdragers 15
Gordelverloop 13
Hoogvoltsysteem 12
Hulpsystemen
15
Juiste zithouding 13
Kinderzitje 14
Lading transporteren 14
Motorruimte
12
Nieuwe banden 11
Nieuwe remblokken 11
Parkeren 15
Rijden door water 15
Sensoren en camera's
11
Stopcontacten 13
Veilig rijden 15
Vervoer van kinderen 14
Vóór de rit 11
Voorwerpen transporteren
14
Wagen verlaten 15
Wat te doen in geval van brand 16
Wat te doen na een ongeval 16
Weersomstandigheden 15
Veiligheidsgordels 23
Geblokkeerde gordelband 24
Gordeloprolautomaat 23
Gordelspanners 23
Juist verloop
13
Omgespen en losmaken 24
Statusweergave 23
Verbanddoos 76
Vergrendelen 17, 18
Verkeersongeval
Gegevensrecorder
86
Verlichting
Binnenzijde 34
Buitenzijde
29
Sfeerverlichting 34
Vest
Zie Reflectievest 76
VIN
Zie Chassisnummer
84
Voorklimatisering 37
Voorzijde wagen 6
W
Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding 40
Wagen afslepen 52
Wagen voor de rit controleren 13
Wagenaanpassingen
Adviezen
81
Wagenaccu
Zie Accu 65
Wagenafmetingen 85
Wagenbreedte
85
Wagenhoogte 85
Wagenlengte 85
Wagenstatus 40
Wagentoestand
40
Wegrijblokkering 50
Wielen 70
Afdekkappen van de bouten 75
Bandencontrole 74
Bandenspanning
74
Pech 71
Sneeuwkettingen 71
92
Trefwoordenlijst
Spanningsverandering 71
Verwisselen 71, 72
Wieldop 75
Winterbanden 71
Z
Zekeringen 67
In de motorruimte 69
In het dashboard
69
Onder het dashboard 68
Zitplaatsen achterin
Neerklappen 21
Zuinige rijstijl
51
93
Trefwoordenlijst
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95

SKODA CITIGO-e IV - 2019 de handleiding

Type
de handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor