KTM RC 390 2017 de handleiding

Type
de handleiding
BEDIENINGSHANDLEIDING 2017
RC 390
Artikelnr. 3213558nl
BESTE KTM KLANT, 1
*3213558nl*
3213558nl
01/2017
BESTE KTM KLANT,
Hartelijk gefeliciteerd met de aankoop van uw KTM-motorfiets. U bent nu in het bezit van een moderne sportieve motorfiets en we zijn er
zeker van dat u er veel plezier mee zult beleven, mits u de motorfiets goed onderhoudt.
We wensen u veel rijplezier!
Vul hieronder het serienummers van uw voertuig in.
Framenummer ( pag. 20) Stempel dealer
Motornummer ( pag. 21)
Sleutelnummer ( pag. 21)
De bedieningshandleiding komt op het tijdstip dat deze ter perse gaat overeen met de nieuwste stand van het model. Kleine afwijkingen
die het resultaat zijn van een constructieve ontwikkeling kunnen echter niet worden uitgesloten.
Alle hier genoemde gegevens zijn vrijblijvend. KTM Sportmotorcycle GmbH houdt zich het recht voor technische gegevens, prijzen, kleu-
ren, vormen, materialen, dienst- en serviceverlening, constructies, uitrustingen en dergelijke zonder voorafgaande aankondiging en zonder
opgave van redenen te wijzigen resp. zonder vergoeding te annuleren, deze aan te passen aan de plaatselijke situatie of de productie van
een bepaald model zonder voorafgaande aankondiging te beëindigen. KTM is niet aansprakelijk voor leveringsmogelijkheden, afwijkingen
van afbeeldingen en beschrijvingen, drukfouten en vergissingen. De afgebeelde modellen zijn voor een deel voorzien van speciale uitrustin-
gen die niet standaard bij de leveringsomvang horen.
BESTE KTM KLANT, 2
© 2017 KTM Sportmotorcycle GmbH, Mattighofen Oostenrijk
Alle rechten voorbehouden
Nadruk, ook gedeeltelijk, en vermenigvuldigingen van welke aard dan ook zijn uitsluitend toegestaan met toestemming van de auteur.
ISO 9001(12 100 6061)
KTM past processen voor kwaliteitsbewaking toe, zoals bedoeld in de internationale norm voor kwaliteitsmanagement ISO
9001, die tot een zo hoog mogelijke productkwaliteit leiden.
Afgegeven door: TÜV Management Service
KTM Sportmotorcycle GmbH
5230 Mattighofen, Oostenrijk
Dit document is geldig voor de volgende modellen:
RC 390 EU (F5303Q1, F5303Q2)
RC 390 AU (F5360Q1)
RC 390 JP (F5386Q1)
RC 390 AR (F5342Q1)
RC 390 MY (F5389Q1)
RC 390 PH (F5382Q1)
INHOUDSOPGAVE 3
INHOUDSOPGAVE
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN................................... 7
1.1 Gebruikte pictogrammen....................................... 7
1.2 Gebruikte formatering........................................... 8
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN .......................................... 9
2.1 Gebruiksdefinitie ................................................. 9
2.2 Onjuist gebruik .................................................... 9
2.3 Veiligheidsaanwijzingen........................................ 9
2.4 Gevarenniveau en pictogrammen ......................... 10
2.5 Waarschuwing voor manipulaties ......................... 10
2.6 Veilig gebruik .................................................... 11
2.7 Beschermende kleding ....................................... 12
2.8 Werkinstructies.................................................. 12
2.9 Milieu............................................................... 12
2.10 Bedieningshandleiding ....................................... 13
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN ..................................... 14
3.1 Garantie............................................................ 14
3.2 Verbruiksstoffen, hulpstoffen .............................. 14
3.3 Reserveonderdelen, toebehoren ........................... 14
3.4 Service ............................................................. 14
3.5 Afbeeldingen ..................................................... 15
3.6 Klantenservice................................................... 15
4 AFBEELDING VOERTUIG............................................... 16
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor (symbolische
weergave).......................................................... 16
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter (symbolische
weergave).......................................................... 18
5 SERIENUMMERS.......................................................... 20
5.1 Framenummer ................................................... 20
5.2 Typeplaatje ....................................................... 20
5.3 Motornummer.................................................... 21
5.4 Sleutelnummer.................................................. 21
6 BEDIENINGSELEMENTEN............................................. 22
6.1 Koppelingshendel .............................................. 22
6.2 Remhendel........................................................ 22
6.3 Gashendel......................................................... 23
6.4 Claxonknop ....................................................... 23
6.5 Lichtschakelaar ................................................. 24
6.6 Seinlichtschakelaar ............................................ 24
6.7 Richtingaanwijzerschakelaar ............................... 25
6.8 Noodstopschakelaar ........................................... 25
6.9 E-starterknop..................................................... 26
6.10 Contact-/stuurslot............................................... 26
6.11 Stuur vergrendelen............................................. 27
6.12 Stuur ontgrendelen ............................................ 27
6.13 Tankdop openen ................................................ 28
6.14 Tankdop sluiten ................................................. 29
6.15 Zadelslot........................................................... 30
6.16 Boordgereedschap.............................................. 30
6.17 Grepen.............................................................. 31
6.18 Voetsteunen bijrijder .......................................... 31
6.19 Versnellingshendel ............................................. 32
6.20 Rempedaal........................................................ 33
6.21 Zijstandaard ...................................................... 33
7 ERGONOMIE ................................................................ 34
7.1 Uitgangspositie van de handremhendel instellen... 34
7.2 Uitgangspositie koppelingshendel instellen........... 34
7.3 Versnellingshendel instellen................................ 35
INHOUDSOPGAVE 4
8 GECOMBINEERD INSTRUMENT .................................... 37
8.1 Overzicht........................................................... 37
8.2 Activering en test............................................... 38
8.3 Waarschuwingen................................................ 39
8.4 Functietoetsen................................................... 42
8.5 Controlelampjes................................................. 43
8.6 Display ............................................................. 44
8.7 Vulpeilindicatie van de brandstoftank................... 45
8.8 Weergave TRIP F ............................................... 46
8.9 Temperatuurindicatie koelmiddel......................... 47
8.10 Informatiedisplay ............................................... 48
8.11 Menu rijtijd/gemiddelde snelheid......................... 49
8.12 Menu gemiddelde snelheid/gemiddeld
verbruik 1 ......................................................... 50
8.13 Menu gemiddeld verbruik 1/gemiddeld
verbruik 2 ......................................................... 51
8.14 Menu gemiddeld verbruik 2/service...................... 52
8.15 Menu service/reikwijdte ...................................... 53
8.16 Menu reikwijdte/rijtijd ........................................ 54
8.17 Menu totaal traject ODO ..................................... 55
8.18 Menu traject 1 TRIP 1........................................ 56
8.19 Menu traject 2 TRIP 2........................................ 56
8.20 Kilometer of mijl instellen................................... 57
8.21 Tijd instellen ..................................................... 58
8.22 Schakeltoerental RPM 1 instellen........................ 58
8.23 Schakeltoerental RPM 2 instellen........................ 59
9 INBEDRIJFSTELLING.................................................... 60
9.1 Aanwijzingen voor eerste inbedrijfname................ 60
9.2 Motor inrijden.................................................... 61
9.3 Voertuig beladen................................................ 62
10 RIJ-INSTRUCTIES......................................................... 64
10.1 Controle en onderhoud voor iedere
inbedrijfname.................................................... 64
10.2 Starten ............................................................. 65
10.3 Beginnen met rijden........................................... 67
10.4 Schakelen, rijden............................................... 67
10.5 Afremmen ......................................................... 70
10.6 Stoppen, parkeren.............................................. 72
10.7 Transport .......................................................... 74
10.8 Brandstof tanken ............................................... 75
11 SERVICESCHEMA......................................................... 77
11.1 Extra informatie................................................. 77
11.2 Verplichte werkzaamheden.................................. 77
11.3 Aanbevolen werkzaamheden................................ 79
12 CHASSIS AFSTELLEN ................................................... 80
12.1 Veervoorspanning schokdemper instellen .......... 80
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS ........................... 81
13.1 Motorfiets met hefbok achter opkrikken................ 81
13.2 Motorfiets van hefbok achter nemen .................... 81
13.3 Motorfiets met hefbok voor opkrikken................... 82
13.4 Motorfiets van hefbok voor nemen ....................... 83
13.5 Vuilschrapers vorkpoten reinigen ......................... 84
13.6 Bestuurderszadel verwijderen .............................. 85
13.7 Bestuurderszadel monteren................................. 86
13.8 Bijrijderzadel verwijderen.................................... 86
13.9 Bijrijderzadel monteren ...................................... 87
13.10 Kettingvervuiling controleren............................... 88
13.11 Ketting reinigen ................................................. 88
INHOUDSOPGAVE 5
13.12 Kettingspanning controleren ............................... 89
13.13 Kettingspanning instellen ................................... 91
13.14 Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel
controleren........................................................ 93
13.15 Accuafdekking verwijderen.................................. 95
13.16 Accuafdekking monteren .................................... 97
13.17 Bugspoiler demonteren....................................... 97
13.18 Bugspoiler monteren .......................................... 99
13.19 Zijbekleding links demonteren ....................... 100
13.20 Zijbekleding links monteren ........................... 102
13.21 Zijbekleding rechts demonteren ..................... 103
13.22 Zijbekleding rechts monteren ......................... 104
14 REMSYSTEEM............................................................ 106
14.1 Anti Blokkeer Systeem (ABS) ............................ 106
14.2 Remschijven controleren................................... 107
14.3 Remvloeistofpeil voorwielrem controleren ........... 108
14.4 Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen ...... 109
14.5 Remplaketten van de voorwielrem controleren..... 111
14.6 Remvloeistofpeil achterwielrem controleren ........ 112
14.7 Remvloeistof achterwielrem bijvullen .............. 113
14.8 Remplaketten achterwielrem controleren............ 115
14.9 Vrije slag rempedaal controleren........................ 116
14.10 Vrije slag van het rempedaal instellen ............. 117
15 WIELEN, BANDEN ...................................................... 119
15.1 Voorwiel demonteren .................................... 119
15.2 Voorwiel monteren ........................................ 120
15.3 Achterwiel demonteren ................................. 122
15.4 Achterwiel monteren ..................................... 123
15.5 Demperpakkingen achterwielnaaf
controleren .................................................. 126
15.6 Bandentoestand controleren.............................. 127
15.7 Bandenspanning controleren............................. 129
16 ELEKTRONICA............................................................ 131
16.1 Accu demonteren ......................................... 131
16.2 Accu monteren ............................................. 132
16.3 Accu laden .................................................. 133
16.4 Zekeringen ABS vervangen................................ 136
16.5 Zekeringen afzonderlijke stroomverbruikers
vervangen........................................................ 138
16.6 Dimlichtlamp vervangen ................................... 140
16.7 Grootlichtlamp vervangen.................................. 142
16.8 Koplampstand-dimlicht controleren ................... 144
16.9 Koplampstand - groot licht controleren............... 145
16.10 Lichtbundelbreedte koplamp - dimlicht
instellen.......................................................... 146
16.11 Lichtbundelbreedte koplamp - groot licht
instellen.......................................................... 146
16.12 Diagnosestekker............................................... 147
17 KOELSYSTEEM........................................................... 148
17.1 Koelsysteem .................................................... 148
17.2 Koelmiddelpeil vast reservoir controleren............ 150
17.3 Antivries en koelmiddelpeil controleren .............. 151
17.4 Koelmiddelpeil in vast reservoir corrigeren.......... 154
17.5 Koelmiddel aftappen .................................... 155
17.6 Koelsysteem vullen/ontluchten ....................... 157
18 MOTOR AFSTELLEN ................................................... 160
18.1 Koppelingshendelspeling controleren ................. 160
18.2 Koppelingshendelspeling instellen ................. 161
INHOUDSOPGAVE 6
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR ........................... 162
19.1 Motoroliepeil controleren .................................. 162
19.2 Motorolie verversen, oliefilter vervangen en
oliezeven reinigen ......................................... 162
19.3 Motorolie bijvullen ........................................... 166
20 REINIGING, ONDERHOUD........................................... 167
20.1 Motorfiets reinigen ........................................... 167
20.2 Controle en onderhoud voor rijden in de winter ... 169
21 STALLING .................................................................. 171
21.1 Stalling........................................................... 171
21.2 Inbedrijfname na stalling .................................. 172
22 FOUTEN OPSPOREN................................................... 173
23 TECHNISCHE GEGEVENS............................................ 176
23.1 Motor.............................................................. 176
23.2 Aanhaalmomenten motor .................................. 177
23.3 Vulhoeveelheden.............................................. 180
23.3.1 Motorolie .................................................... 180
23.3.2 Koelmiddel ................................................. 180
23.3.3 Brandstof.................................................... 180
23.4 Chassis ........................................................... 180
23.5 Elektronica...................................................... 182
23.6 Banden........................................................... 183
23.7 Voorvork.......................................................... 183
23.8 Schokdemper .................................................. 183
23.9 Aanhaalmomenten chassis................................ 184
24 GEBRUIKSSTOFFEN ................................................... 189
25 HULPSTOFFEN........................................................... 192
26 NORMEN ................................................................... 194
27 LIJST MET VAKBEGRIPPEN ........................................ 195
28 LIJST MET AFKORTINGEN .......................................... 196
29 LIJST MET SYMBOLEN ............................................... 197
29.1 Rode pictogrammen ......................................... 197
29.2 Gele of oranje pictogrammen............................. 197
29.3 Groene en blauwe pictogrammen....................... 197
INDEX ............................................................................... 198
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN 7
1.1 Gebruikte pictogrammen
Hieronder wordt het gebruik van bepaalde pictogrammen verklaard.
Kenmerkt een verwachte reactie (bijv. van een bepaalde handeling of functie).
Kenmerkt een onverwachte reactie (bijv. van een bepaalde handeling of functie).
Alle werkzaamheden die met dit pictogram zijn gekenmerkt vereisen vakkennis en technisch begrip. Laat de werk-
zaamheden voor uw eigen veiligheid uitvoeren in een geautoriseerde KTM-garage! Daar wordt uw motorfiets door spe-
ciaal geschoolde vakkundige medewerkers met het benodigde hulpgereedschap optimaal onderhouden.
Kenmerkt de verwijzing naar een pagina (op de aangegeven pagina vindt u meer informatie).
Kenmerkt een taak met verdere informatie of tips.
Kenmerkt het resultaat uit een test-/controlestap.
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN 8
1.2 Gebruikte formatering
Hieronder worden de gebruikte letterformaten verklaard.
Eigennaam Kenmerkt een eigennaam.
Naam
®
Kenmerkt een beschermde naam.
Merk™ Kenmerkt een merk in het handelsverkeer.
Onderstreepte woorden Verwijzen naar technische details van het voertuig of kenmerken vaktermen die in de
begrippenlijst worden uitgelegd.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 9
2.1 Gebruiksdefinitie
KTM-sportmotorfietsen zijn zodanig ontworpen en gebouwd, dat ze bestand zijn tegen de gangbare belastingen in het normale wegverkeer.
Ze zijn echter niet geschikt voor het rijden op circuits en niet geasfalteerde wegen.
Info
De motorfiets is alleen in de gehomologeerde versie toegelaten voor het rijden op de openbare weg.
2.2 Onjuist gebruik
Gebruik het voertuig uitsluitend op de beoogde wijze.
Het niet op de beoogde wijze gebruiken van het voertuig kan leiden tot gevaren voor personen, materiaal en milieu.
Elk gebruik van het voertuig anders dan op de beoogde wijze geldt als onjuist gebruik.
Als onjuist gebruik geldt ook het gebruik van bedrijfs- en hulpmiddelen die niet voldoen aan de vereiste specificaties.
2.3 Veiligheidsaanwijzingen
Voor een veilige omgang met het voertuig dient u zich te houden aan enkele veiligheidsaanwijzingen. Lees deze handleiding daarom zorg-
vuldig door. De veiligheidsaanwijzingen zijn geaccentueerd en met links gekoppeld aan de relevante plaatsen in de tekst.
Info
Op het voertuig zijn op goed zichtbare plaatsen verschillende stickers met aanwijzingen en waarschuwingen aangebracht. Deze stic-
kers met aanwijzingen en waarschuwingen nooit verwijderen. Als deze ontbreken kunt u of andere personen de gevaren niet herken-
nen en daardoor letsel oplopen.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 10
2.4 Gevarenniveau en pictogrammen
Gevaar
Waarschuwing voor een gevaar dat direct en met zekerheid overlijden of zwaar blijvend letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste
voorzorgsmaatregelen neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat waarschijnlijk overlijden of zwaar letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen
neemt.
Voorzichtig
Waarschuwing voor een gevaar dat mogelijk licht letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Aanwijzing
Waarschuwing voor een gevaar dat aanmerkelijke schade aan machine of materiaal tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatrege-
len neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat schade aan het milieu tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
2.5 Waarschuwing voor manipulaties
Het is niet toegestaan wijzigingen aan te brengen aan de componenten van de geluidsdemping. De volgende maatregelen of de realisatie
van de betreffende toestanden zijn wettelijk verboden:
1 Verwijderen of buiten werking zetten van systemen of componenten die de geluidsdemping dienen bij een nieuw voertuig, voordat het
wordt verkocht of geleverd aan de eindklant of tijdens de gebruikdsduur van het voertuig voor andere doeleinden dan voor onderhoud,
reparatie of vervanging, evenals
2 het gebruik van het voertuig nadat een dergelijk systeem of een dergelijke component verwijderd of buiten werking is gezet.
Voorbeelden van wettelijk verboden manipulaties:
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 11
1 Verwijderen of doorboren van einddempers, geluidsdempers, bochtstukken of andere componenten, die uitlaatgassen geleiden.
2 Verwijderen of doorboren van onderdelen van het inlaatluchtsysteem.
3 Gebruik in niet correcte onderhoudstoestand.
4 Vervangen van bewegende onderdelen van het voertuig, onderdelen van het uitlaatsysteem of onderdelen van het inlaatluchtsysteem
door onderdelen die niet door de fabrikant zijn toegelaten.
2.6 Veilig gebruik
Gevaar
Gevaar voor ongevallenBestuurders die niet geschikt zijn voor het verkeer vormen een gevaar voor zichzelf en voor anderen.
Rijd niet met het voertuig, als u door alcohol, drugs of medicijnen ongeschikt voor het verkeer bent.
Rijd niet met het voertuig, als u hiertoe fysiek of psychisch niet in staat bent.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden bij gebruik van het voertuig zeer heet.
Raak onderdelen zoals uitlaatsysteem, koeler, motor, stootdemper en remsysteem pas aan, als deze voertuigcomponenten zijn
afgekoeld.
Laat de voertuigcomponenten afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.
Het voertuig uitsluitend in technisch goede staat, op de boogde wijze, en veiligheids- en milieubewust gebruiken.
Voor het wegverkeer is het juiste rijbewijs vereist.
Storingen, die de veiligheid beperken, onmiddellijk in een geautoriseerde KTM-garage laten verhelpen.
De op het voertuig aangebrachte stickers met aanwijzingen en waarschuwingen in acht nemen.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 12
2.7 Beschermende kleding
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Draag bij alle ritten geschikte, beschermende bekleding zoals helm, laarzen, handschoenen alsmede broek en jas met bescher-
ming.
Draag altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke voorschriften.
Voor uw eigen veiligheid adviseert KTM om het voertuig uitsluitend te gebruiken met geschikte, beschermende kleding.
2.8 Werkinstructies
Voor enkele werkzaamheden zijn hulpgereedschappen vereist. Deze maken geen deel uit van het voertuig, maar kunnen worden besteld
onder vermelding van de aangegeven nummers tussen haakjes. Voorbeeld: lagertrekker (15112017000)
Bij de montage moeten onderdelen die niet meer kunnen worden gebruikt (bijvoorbeeld zelfborgende schroeven en moeren, afdichtingen,
pakkingen, keerringen, splitpennen of borgplaten) door nieuwe onderdelen worden vervangen.
Voor enkele schroefverbindingen is een schroevenlijm (bijvoorbeeld Loctite
®
) vereist. Bij het gebruik moeten de specifieke aanwijzingen van
de fabrikant worden gevolgd.
Onderdelen die na de demontage weer worden gebruikt, moeten worden gereinigd en gecontroleerd op beschadiging en slijtage. Bescha-
digde of versleten onderdelen vervangen.
Na een reparatie of servicebeurt moet worden gecontroleerd of er veilig kan worden gereden met het voertuig.
2.9 Milieu
Door op een verantwoorde manier met uw motorfiets om te gaan kunt u ervoor zorgen dat er geen problemen en conflicten ontstaan. Om de
toekomst van de motorsport veilig te stellen mag u de motorfiets alleen legaal gebruiken, dient u milieubewust te handelen en de rechten
van anderen te respecteren.
Houdt u zich bij het afvoeren van oude olie, andere verbruiks- en hulpstoffen en oude onderdelen aan de geldende wet- en regelgeving in
het betreffende land.
Omdat motorfietsen niet onder de EU-richtlijn voor de afdanking van oude voertuigen vallen bestaat er geen wettelijke regeling voor het
afdanken van een oude motorfiets. Uw geautoriseerde KTM-dealer is u graag van dienst.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 13
2.10 Bedieningshandleiding
Lees de bedieningshandleiding beslist goed en volledig door voordat u voor het eerst gaat rijden. In de bedieningshandleiding vindt u veel
informatie en tips die bediening, gebruik en onderhoud eenvoudiger maken. Alleen zo komt u te weten hoe u het voertuig het beste afstelt
op uw situatie en hoe u zich tegen letsel kunt beschermen.
Bewaar de bedieningshandleiding op een eenvoudig toegankelijke plaats, zodat u deze op ieder moment kunt raadplegen wanneer dat
nodig is.
Neem contact op met een geautoriseerde KTM-dealer wanneer u meer over het voertuig wilt weten of wanneer tijdens het lezen iets niet
duidelijk is.
De bedieningshandleiding is een belangrijk onderdeel van het voertuig en moet bij verkoop aan de nieuwe eigenaar worden gegeven.
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 14
3.1 Garantie
De in het serviceschema voorgeschreven werkzaamheden mogen uitsluitend in een geautoriseerde KTM-garage worden uitgevoerd en
moeten in het service- en garantieboekje en op KTM Dealer.net worden bevestigd, aangezien anders de aanspraak op garantie vervalt. Bij
schade of gevolgschade, die door manipulaties en/of wijzigingen aan het voertuig zijn veroorzaakt, bestaat er geen aanspraak op garantie.
Meer informatie over de garantie en de afwikkeling ervan vindt u in het service- en garantieboekje.
3.2 Verbruiksstoffen, hulpstoffen
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
U moet de in de bedieningshandleiding gespecificeerde verbruiks- en hulpstoffen (bijvoorbeeld brand- en smeerstoffen) gebruiken.
3.3 Reserveonderdelen, toebehoren
Gebruik voor uw eigen veiligheid alleen reserveonderdelen en toebehoren die door KTM zijn vrijgegeven en/of aanbevolen en laat deze
alleen in een geautoriseerde KTM-garage monteren. Voor andere producten en daardoor veroorzaakte schade is KTM niet aansprakelijk.
Enkele reserveonderdelen en toebehoren zijn bij de betreffende beschrijvingen tussen haakjes aangegeven. Uw geautoriseerde KTM-dealer
adviseert u graag.
De actuele KTM PowerParts voor uw voertuig vindt u op de KTM website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
3.4 Service
Voorwaarde voor storingsvrij gebruik en het voorkomen van voortijdige slijtage is dat u zich houdt aan de in de bedieningshandleiding
genoemde service, onderhouds- en afstelwerkzaamheden aan de motor en het chassis. Door een onjuist afgesteld chassis kunnen
chassiscomponenten beschadigen of afbreken.
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 15
Wanneer het voertuig onder zwaardere omstandigheden wordt gebruikt zoals bij sterke regen, hoge temperaturen of met zware bagage,
kunnen componenten zoals aandrijving, remsystemen of veringscomponenten duidelijk sneller verslijten. Daarom kan het nodig zijn onder-
delen reeds voor het bereiken van de volgende service-interval te controleren of te vervangen.
Het is belangrijk dat u zich strikt houdt aan de voorgeschreven inrijtijden en service-intervallen. De inachtneming daarvan draagt in
belangrijke mate bij aan de verhoging van de levensduur van de motorfiets.
3.5 Afbeeldingen
De in de handleiding weergegeven afbeeldingen tonen deels speciale uitrustingen.
Voor een betere weergave en toelichting kunnen enkele onderdelen gedemonteerd of niet afgebeeld zijn. Voor de betreffende beschrijving
is het echter niet altijd noodzakelijk dat deze onderdelen worden gedemonteerd. Houdt u zich aan de aanwijzingen in de tekst.
3.6 Klantenservice
De geautoriseerde KTM-dealer beantwoordt graag uw vragen over uw voertuig of over KTM.
De lijst met geautoriseerde KTM-dealers vindt u op de KTM-website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
4 AFBEELDING VOERTUIG 16
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor (symbolische weergave)
V00618-10
4 AFBEELDING VOERTUIG 17
1 Seinlichtschakelaar ( pag. 24)
2 Lichtschakelaar ( pag. 24)
3 Claxonknop ( pag. 23)
3 Richtingaanwijzerschakelaar ( pag. 25)
4 Koppelingshendel ( pag. 22)
5 Tankdop
6 Zadelslot ( pag. 30)
7 Versnellingshendel ( pag. 32)
8 Zijstandaard ( pag. 33)
4 AFBEELDING VOERTUIG 18
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter (symbolische weergave)
V00617-10
4 AFBEELDING VOERTUIG 19
1 Grepen ( pag. 31)
2 Boordgereedschap ( pag. 30)
3 Contact-/stuurslot ( pag. 26)
4 E-starterknop ( pag. 26)
5 Noodstopschakelaar ( pag. 25)
6 Gashendel ( pag. 23)
7 Remhendel ( pag. 22)
8 Rempedaal ( pag. 33)
9 Voetsteunen bijrijder ( pag. 31)
5 SERIENUMMERS 20
5.1 Framenummer
0
0
11
402174-10
Het framenummer
1
is in het frame gegraveerd achter het balhoofd aan de rechterzijde.
5.2 Typeplaatje
H01135-10
Het typeplaatje
1
bevindt zich rechts aan het frame.
5 SERIENUMMERS 21
5.3 Motornummer
402486-10
Het motornummer
1
is aan de linker kant van de motor onder het ketting-aandrijfwiel
gegraveerd.
5.4 Sleutelnummer
402245-10
Sleutelnummer
1
staat op de KEYCODECARD.
Info
U heeft het sleutelnummer nodig voor het bestellen van een reservesleutel. Bewaar
de KEYCODECARD op een veilige plaats.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 22
6.1 Koppelingshendel
K00697-10
De koppelingshendel
1
is aan de linkerkant van het stuur aangebracht.
6.2 Remhendel
K00703-10
De remhendel
1
is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
De voorwielrem wordt geschakeld met de remhendel.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 23
6.3 Gashendel
K00703-11
De gashendel
1
is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
6.4 Claxonknop
K00706-10
De claxonknop
1
is aan de linkerkant van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Claxonknop in de uitgangspositie
Claxonknop ingedrukt In deze stand wordt de claxon gebruikt.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 24
6.5 Lichtschakelaar
K00706-11
De lichtschakelaar
1
is aan de linkerkant van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Dimlicht aan Lichtschakelaar is omlaag gezwenkt. In deze stand is het
dimlicht en achterlicht ingeschakeld.
Groot licht aan Lichtschakelaar naar boven geschakeld. In deze stand is
het dimlicht, groot licht en achterlicht ingeschakeld.
6.6 Seinlichtschakelaar
K00697-11
De seinlichtschakelaar
1
is aan de linkerkant van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Seinlichtschakelaar in uitgangspositie
Seinlichtschakelaar ingedrukt In deze stand wordt het seinlicht (groot licht) gebruikt.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 25
6.7 Richtingaanwijzerschakelaar
K00706-12
De richtingaanwijzerschakelaar
1
is aan de linkerkant van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Richtingaanwijzer uit
Richtingaanwijzer links aan Richtingaanwijzerschakelaar naar links
gedrukt. De richtingaanwijzerschakelaar gaat na het indrukken weer terug
naar de middelste stand.
Richtingaanwijzer rechts aan Richtingaanwijzerschakelaar naar rechts
gedrukt. De richtingaanwijzerschakelaar gaat na het indrukken weer terug
naar de middelste stand.
Voor uitschakelen van de richtingaanwijzer de richtingaanwijzerschakelaar naar de schake-
laarbehuizing drukken.
6.8 Noodstopschakelaar
K00703-13
De noodstopschakelaar
1
is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Noodstopschakelaar uit In deze stand is het ontstekingscircuit onderbro-
ken. Een draaiende motor schakelt uit en een stilstaande motor schakelt
niet worden gestart.
Noodstopschakelaar aan Deze stand is nodig voor het rijden. Het ontste-
kingscircuit is gesloten.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 26
6.9 E-starterknop
K00707-10
De e-starterknop
1
is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
E-starterknop in de uitgangspositie
E-starterknop ingedrukt In deze stand wordt de e-starter gebruikt.
6.10 Contact-/stuurslot
L02115-01
Het contact-/stuurslot bevindt zich voor de bovenste kroonplaat.
Mogelijke toestanden
Ontsteking uit OFF In deze stand is het ontstekingscircuit onderbroken.
Een draaiende motor schakelt uit en een stilstaande motor schakelt niet in.
De contactsleutel kan eruit worden getrokken.
Contact ingeschakeld ON In deze stand is het ontstekingscircuit gesloten
en kan de motor worden gestart.
Stuur geblokkeerd In deze stand is het ontstekingscircuit onderbroken en
het stuur geblokkeerd. De contactsleutel kan eruit worden getrokken.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 27
6.11 Stuur vergrendelen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
400732-01
Voertuig parkeren.
Het stuur helemaal naar links draaien.
Sleutel in het contact-/stuurslot steken, indrukken en naar links draaien. Sleutel eruit
trekken.
Het stuur kan niet meer worden bewogen.
6.12 Stuur ontgrendelen
400731-01
Sleutel in het contact-/stuurslot steken, indrukken en rechts links draaien. Sleutel eruit
trekken.
Het stuur kan weer worden bewogen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 28
6.13 Tankdop openen
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als brandstof in de ogen zijn
gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Bewaar brandstof correct in een geschikt reservoir en buiten het bereik van kinderen.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 29
K00700-10
Klep
1
op de tankdop omhoogklappen en contactsleutel in het slot steken.
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingDe contactsleutel kan bij overbelasting afbreken.
Beschadigde contactsleutels moeten worden vervangen.
Op de tankdop drukken om de contactsleutel te ontlasten.
Contactsleutel 90° met de klok mee draaien.
Tankdop omhoogklappen.
Contactsleutel eruit trekken.
6.14 Tankdop sluiten
K00701-10
Waarschuwing
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar, giftig en schadelijk voor de
gezondheid.
De tankdop na het sluiten op correcte vergrendeling controleren.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water
afspoelen.
Tankdop dichtklappen.
Tankdop omlaagdrukken, totdat het slot vergrendelt.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 30
6.15 Zadelslot
K00708-10
Het zadelslot
1
bevindt zich links naast het zadel.
Het zadelslot kan met de contactsleutel ontgrendeld worden.
6.16 Boordgereedschap
K00709-10
Het boordgereedschap
1
bevindt zich in het opbergvak onder het zadel.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 31
6.17 Grepen
K00705-10
De grepen
1
zijn bestemd voor het rangeren van de motorfiets.
Bij het rijden met een bijrijder kan deze zich hieraan vasthouden.
6.18 Voetsteunen bijrijder
K00702-01
De voetsteunen voor bijrijder kunnen worden ingeklapt.
Mogelijke toestanden
Voetsteunen bijrijder ingeklapt Voor het rijden zonder bijrijder.
Voetsteunen bijrijder uitgeklapt Voor het rijden met bijrijder.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 32
6.19 Versnellingshendel
401950-10
De versnellingshendel
1
is aan de linkerkant van de motor gemonteerd.
401950-11
De positie van de versnellingen kan worden afgelezen op de afbeelding.
De neutrale of vrije stand bevindt zich tussen de 1e en 2e versnelling.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 33
6.20 Rempedaal
402177-10
Het rempedaal
1
bevindt zich voor de rechter voetsteun.
De achterwielrem wordt geschakeld met het rempedaal.
6.21 Zijstandaard
402029-10
De zijstandaard
1
bevindt zich aan de linkerkant van het voertuig.
De zijstandaard is bestemd voor het parkeren van de motorfiets.
Info
Tijdens het rijden moet de zijstandaard omhooggeklapt zijn.
De zijstandaard is gekoppeld aan het veiligheidsstartsysteem. Lees de rij-instructies.
Mogelijke toestanden
Zijstandaard uitgeklapt Het voertuig kan op de zijstandaard worden neergezet. Het
veiligheidsstartsysteem is actief.
Zijstandaard ingeklapt Deze stand is altijd nodig als u gaat rijden. Het veiligheids-
startsysteem is niet actief.
7 ERGONOMIE 34
7.1 Uitgangspositie van de handremhendel instellen
K00703-12
Uitgangspositie van de remhendel met het stelwiel
1
aan de grootte van de hand aan-
passen.
Info
Remhendel naar voren duwen en stelwiel draaien.
Niet instellen tijdens het rijden.
7.2 Uitgangspositie koppelingshendel instellen
K00697-12
Uitgangspositie van de koppelingshendel met het stelwiel
1
aanpassen aan de grootte
van de hand.
Info
Koppelingshendel naar voren duwen en stelwiel draaien.
Niet instellen tijdens het rijden.
7 ERGONOMIE 35
7.3 Versnellingshendel instellen
Info
Het instelbereik van de versnellingshendel is beperkt.
V00621-10
Moer
1
losdraaien en daarbij aan de draadstang
2
tegenhouden.
Info
Moer
1
heeft linkse schroefdraad.
Moer
3
losdraaien en daarbij aan draadstang
2
tegenhouden.
Versnellingshendel door het draaien van de schakelstang
2
instellen.
Voorgeschreven waarde
Instelbereik
A
schakelstang
150… 162 mm
Info
De instelling gelijkmatig aan beide zijden uitvoeren.
Ten minste 5 schroefgangen moeten in de lagers zijn geschroefd.
Instelhoek
B
controleren.
Voorgeschreven waarde
Instelhoek
B
schakelstang omkering
versnellingshendel
75°
Moer
3
vastdraaien en daarbij aan de draadstang
2
tegenhouden.
Voorgeschreven waarde
Moer schakelstang M6 10 Nm
7 ERGONOMIE 36
Moer
1
vastdraaien en daarbij aan draadstang
2
tegenhouden.
Voorgeschreven waarde
Moer schakelstang M6LH 10 Nm
Controleren of de versnellingshendel werkt en soepel kan schakelen.
8 GECOMBINEERD INSTRUMENT 37
8.1 Overzicht
401685-10
1 Display ( pag. 44)
2 Functietoetsen ( pag. 42)
3 Informatiedisplay ( pag. 48)
4 Controlelampjes ( pag. 43)
8 GECOMBINEERD INSTRUMENT 38
8.2 Activering en test
401686-01
Activering
Het gecombineerde instrument wordt geactiveerd als het contact wordt ingeschakeld.
Test
De segmenten van de toerentalmeter en de versnellingsindicatie gaan één voor één aan en
weer uit.
De snelheidsindicatie tel van 0 tot 199 en weer terug.
De overige indicatiesegmenten buiten het informatiedisplay gaan kort branden.
Op het informatiedisplay verschijnen de letters READY TO RACE >>.
Vervolgens gaat de weergave naar de laatste geselecteerde modus.
8 GECOMBINEERD INSTRUMENT 39
8.3 Waarschuwingen
401309-01
Als de oliedruk te laag is verschijnt er Low Oil Pressure op het informatiedisplay.
401310-01
Als het brandstofpeil de reservemarkering heeft bereikt verschijnt er Low Fuel Level op het
informatiedisplay.
8 GECOMBINEERD INSTRUMENT 40
401311-01
Als de koelmiddeltemperatuur tot boven de aangegeven waarde stijgt verschijnt er High Coo-
lant Temperature op het informatiedisplay.
Koelmiddeltemperatuur 110 °C
401312-01
Als de zijstandaard is uitgeklapt verschijnt er Side Stand Down op het informatiedisplay.
401313-01
Als de accuspanning onder de aangegeven waarde valt verschijnt er Low Battery op het infor-
matiedisplay.
Accuspanning 10,80 V
8 GECOMBINEERD INSTRUMENT 41
401461-01
Service Not Reset verschijnt gedurende 10 seconden op het informatiedisplay, als het con-
tact ingeschakeld wordt en de gereden afstand voor een servicebeurt is overschreden of de
service-indicatie bij een servicebeurt niet is gereset.
8 GECOMBINEERD INSTRUMENT 42
8.4 Functietoetsen
401685-12
Met de MODE-knop
1
wordt de weergavemodus gewisseld.
Mogelijke weergavemodi zijn het totaal afgelegde traject (ODO), traject 1 (TRIP 1) en tra-
ject 2 (TRIP 2).
Door de SET-knop
2
lang in te drukken worden de functies traject 1 (TRIP 1) en
traject 2 (TRIP 2) teruggezet op 0.0 en door kort op de SET-knop
2
te drukken wisselt het
informatiedisplay naar de volgende weergavemodus.
Waarschuwing
Vervallen van de toelating op de openbare weg en de verzekeringAls de ABS com-
pleet wordt uitgeschakeld, vervalt de toelating van het voertuig voor de openbare
weg.
Het voertuig alleen op afgezette trajecten en niet op de openbare weg gebruiken,
indien de ABS compleet wordt uitgeschakeld.
Met de knop
3
kan het ABS worden uitgeschakeld.
8 GECOMBINEERD INSTRUMENT 43
8.5 Controlelampjes
401686-01
Mogelijke toestanden
Controlelampje voor richtingaanwijzer knippert groen in knipperritme
Richtingaanwijzer is ingeschakeld.
Controlelampje storing brandt geel De OBD heeft een emissie- of veilig-
heidskritieke fout geconstateerd.
Schakelindicator brandt/knippert rood Het ingestelde schakeltoerental is
bereikt.
Controlelampje stationair brandt groen Versnelling is in vrij geschakeld.
Controlelampje voor groot licht brandt blauw Groot licht is ingeschakeld.
Controlelampje wegrijblokkering brandt/knippert rood Status- of foutmel-
ding bij de wegrijblokkering/alarminstallatie (optioneel).
Waarschuwingslampje algemeen brandt geel Een aanwij-
zing/waarschuwing voor de veiligheid is gedetecteerd. Deze wordt ook op
het informatiedisplay weergegeven.
ABS-waarschuwingslampje brandt geel Status- of foutmelding bij het
ABS.
8 GECOMBINEERD INSTRUMENT 44
8.6 Display
401685-11
De snelheid
1
wordt aangegeven in kilometer per uur km/h of in mijl per uur mph.
De toerentalmeter
2
geeft het motortoerental in toeren per minuut aan.
De versnellingsindicatie
3
geeft de met de versnellingsbak geschakelde versnelling aan.
De koelmiddeltemperatuur wordt in het gedeelte
4
aangegeven.
De tijd wordt in het gedeelte
5
aangegeven.
Het vulpeil in de brandstoftank wordt in het gedeelte
6
aangegeven.
Op het informatiedisplay
7
wordt extra informatie weergegeven.
Info
De tijd moet worden ingesteld als de accu losgekoppeld is geweest van het voertuig
of als de zekering eruit gehaald was.
De intensiteit van het led-display hangt af van de helderheid in de omgeving.
8 GECOMBINEERD INSTRUMENT 45
8.7 Vulpeilindicatie van de brandstoftank
401292-01
De vulpeilindicatie op het display bestaat uit 9 balkjes. Hoe meer balkjes er branden, hoe
meer brandstof er in de brandstoftank zit.
8 GECOMBINEERD INSTRUMENT 46
8.8 Weergave TRIP F
401293-01
Als het brandstofpeil de reservermarkering heeft bereikt, wisselt de weergavemodus auto-
matisch naar TRIP F en begint bij 0.0 te tellen, onafhankelijk van de weergavemodus die
daarvoor was geactiveerd.
Info
Als de weergavemodus TRIP F verschijnt begint tegelijkertijd het waarschuwings-
lampje algemeen te branden en op het informatiedisplay verschijnt de waarschu-
wing Low Fuel Level.
8 GECOMBINEERD INSTRUMENT 47
8.9 Temperatuurindicatie koelmiddel
401292-01
De temperatuurindicatie op het display bestaat uit 13 balkjes. Hoe meer balkjes er bran-
den, hoe heter het koelmiddel. Als alle balkjes branden verschijnt er op het informatiedis-
play bovendien de waarschuwing High Coolant Temperature.
Mogelijke toestanden
Motor koud Tot drie balkjes branden.
Motor warm Vier tot tien balkjes branden.
Motor heet Elf tot dertien balkjes branden.
8 GECOMBINEERD INSTRUMENT 48
8.10 Informatiedisplay
401291-10
Op het informatiedisplay
1
worden verschillende waarschuwingen weergegeven.
Als het waarschuwingslampje algemeen gaat branden dan wordt ook de bijbehorende
waarschuwing op het informatiedisplay weergegeven.
8 GECOMBINEERD INSTRUMENT 49
8.11 Menu rijtijd/gemiddelde snelheid
401334-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
SET toets zo vaak kort indrukken, tot de gewenste indicatie op het informatiedisplay ver-
schijnt.
In dit menu wordt de rijtijd en de gemiddelde snelheid aangegeven.
Info
Als het contact meer dan 60 minuten uitgeschakeld is geweest wordt de indicatie
weer teruggezet op 0.
SET toets kort
indrukken.
Volgende weergavemodus op het informatiedisplay
8 GECOMBINEERD INSTRUMENT 50
8.12 Menu gemiddelde snelheid/gemiddeld verbruik 1
401465-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
SET toets zo vaak kort indrukken, tot de gewenste indicatie op het informatiedisplay ver-
schijnt.
In dit menu worden de gemiddelde snelheid en het gemiddelde verbruik 1 in l/100km (of
l/100mile) aangegeven.
Info
Het gemiddelde verbruik 1 wordt na het inschakelen van het contact pas na enkele
100 meter aangegeven.
Als het contact meer dan 60 minuten uitgeschakeld is geweest wordt de indicatie
gemiddelde snelheid en gemiddeld verbruik 1 weer teruggezet op 0.
SET toets kort
indrukken.
Volgende weergavemodus op het informatiedisplay
8 GECOMBINEERD INSTRUMENT 51
8.13 Menu gemiddeld verbruik 1/gemiddeld verbruik 2
401466-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
SET toets zo vaak kort indrukken, tot de gewenste indicatie op het informatiedisplay ver-
schijnt.
In dit menu worden het gemiddelde verbruik 1 in l/100km (of l/100mile) en het gemid-
delde verbruik 2 in km/l (of mile/l) aangegeven.
Info
Het gemiddelde verbruik 1 en 2 worden na het inschakelen van het contact pas na
enkele 100 meter aangegeven.
Als het contact meer dan 60 minuten uitgeschakeld is geweest wordt de indicatie
gemiddeld verbruik 1 en 2 weer teruggezet op 0.
SET toets kort
indrukken.
Volgende weergavemodus op het informatiedisplay
8 GECOMBINEERD INSTRUMENT 52
8.14 Menu gemiddeld verbruik 2/service
401467-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
SET toets zo vaak kort indrukken, tot de gewenste indicatie op het informatiedisplay ver-
schijnt.
In dit menu worden het gemiddelde verbruik 2 in km/l (of mile/l) en de afstand tot de vol-
gende servicebeurt aangegeven.
Info
Het gemiddelde verbruik 2 wordt na het inschakelen van het contact pas na enkele
100 meter aangegeven.
Als het contact meer dan 60 minuten uitgeschakeld is geweest wordt de indicatie
gemiddeld verbruik 2 weer teruggezet op 0.
SET toets kort
indrukken.
Volgende weergavemodus op het informatiedisplay
8 GECOMBINEERD INSTRUMENT 53
8.15 Menu service/reikwijdte
401468-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
SET toets zo vaak kort indrukken, tot de gewenste indicatie op het informatiedisplay ver-
schijnt.
In dit menu wordt de en de resterende tijd tot de volgende servicebeurt en de reikwijdte
aangegeven.
Info
De reikwijdte is afhankelijk van het gemiddelde verbruik en de hoeveelheid brand-
stof in de brandstoftank.
De reikwijdte wordt na het inschakelen van het contact pas na enkele 100 meter
aangegeven.
Als het contact meer dan 60 minuten uitgeschakeld is geweest worden de indicatie
reikwijdte en rijtijd weer teruggezet op 0.
SET toets kort
indrukken.
Volgende weergavemodus op het informatiedisplay
8 GECOMBINEERD INSTRUMENT 54
8.16 Menu reikwijdte/rijtijd
401469-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
SET toets zo vaak kort indrukken, tot de gewenste indicatie op het informatiedisplay ver-
schijnt.
In dit menu worden de reikwijdte en de rijtijd aangegeven.
Info
De reikwijdte is afhankelijk van het gemiddelde verbruik en de hoeveelheid brand-
stof in de brandstoftank.
De reikwijdte wordt na het inschakelen van het contact pas na enkele 100 meter
aangegeven.
Als het contact meer dan 60 minuten uitgeschakeld is geweest worden de indicatie
reikwijdte en rijtijd weer teruggezet op 0.
SET toets kort
indrukken.
Volgende weergavemodus op het informatiedisplay
8 GECOMBINEERD INSTRUMENT 55
8.17 Menu totaal traject ODO
401303-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
MODE toets zo vaak kort indrukken, tot de indicatie ODO op het display verschijnt.
ODO geeft het totaal gereden traject aan.
Info
Deze waarde blijft ook opgeslagen als de accu is van het voertuig losgekoppeld wordt
en/of de zekering is gesmolten.
MODE toets indruk-
ken.
Volgende weergavemodus op het display
8 GECOMBINEERD INSTRUMENT 56
8.18 Menu traject 1 TRIP 1
401304-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
MODE toets zo vaak kort indrukken, tot de indicatie TRIP 1 op het display verschijnt.
TRIP 1 geeft de gereden afstand sinds de laatste reset aan, bijvoorbeeld de afstand tussen
twee tankstops. TRIP 1 loopt altijd mee tot 999.9.
SET toets 5 - 10
seconden indruk-
ken.
Indicatie TRIP 1 wordt gereset
MODE toets indruk-
ken.
Volgende weergavemodus op het display
8.19 Menu traject 2 TRIP 2
401305-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
MODE toets zo vaak kort indrukken, tot de indicatie TRIP 2 op het display verschijnt.
8 GECOMBINEERD INSTRUMENT 57
TRIP 2 geeft de gereden afstand sinds de laatste reset aan, bijvoorbeeld de afstand tussen
twee tankstops. TRIP 2 loopt altijd mee tot 999.9.
SET toets 5 - 10
seconden indruk-
ken.
Indicatie TRIP 2 wordt gereset
MODE toets indruk-
ken.
Volgende weergavemodus op het display
8.20 Kilometer of mijl instellen
Info
Landspecifieke instellingen instellen.
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
401303-01
MODE toets zo vaak kort indrukken, tot de indicatie ODO op het display verschijnt.
MODE toets 5 - 10 seconden indrukken.
De indicatie wisselt van km/h op mph of van mph op km/h.
8 GECOMBINEERD INSTRUMENT 58
8.21 Tijd instellen
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
401303-01
MODE toets zo vaak kort indrukken, tot de indicatie ODO op het display verschijnt.
MODE en SET toets 5 - 10 seconden indrukken.
De tijd begint te knipperen.
Urenweergave instellen met de MODE toets.
Minutenweergave instellen met de SET toets.
MODE en SET toets 5 - 10 seconden indrukken.
De tijd is ingesteld.
8.22 Schakeltoerental RPM 1 instellen
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
401307-01
MODE toets zo vaak kort indrukken, tot de indicatie TRIP 2 op het display verschijnt.
MODE toets 5 - 10 seconden indrukken.
De indicatie RPM 1 verschijnt.
Info
Het toerental kan in stappen van 50 worden ingesteld.
RPM 1 is het toerental vanaf het moment dat de schakelindicator activeert en
knippert.
8 GECOMBINEERD INSTRUMENT 59
Het toerental met de MODE en SET toets instellen.
Info
De MODE toets verhoogt de waarde.
De SET toets verlaagt de waarde.
De beide toetsen voor ca. 15 seconden niet indrukken.
De indicatie RPM 1 gaat uit en het ingestelde toerental is opgeslagen.
8.23 Schakeltoerental RPM 2 instellen
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
401308-01
MODE toets zo vaak kort indrukken, tot de indicatie TRIP 2 op het display verschijnt.
SET toets 5 - 10 seconden indrukken.
De indicatie RPM 2 verschijnt.
Info
Het toerental kan in stappen van 50 worden ingesteld.
RPM 2 is het toerental vanaf het moment dat de schakelindicator continu brandt.
Het toerental RPM 2 moet altijd hoger zijn dan het toerental RPM 1.
Het toerental met de MODE en SET toets instellen.
Info
De MODE toets verhoogt de waarde.
De SET toets verlaagt de waarde.
De beide toetsen voor ca. 15 seconden niet indrukken.
De indicatie RPM 2 gaat uit en het ingestelde toerental is opgeslagen.
9 INBEDRIJFSTELLING 60
9.1 Aanwijzingen voor eerste inbedrijfname
Gevaar
Gevaar voor ongevallenBestuurders die niet geschikt zijn voor het verkeer vormen een gevaar voor zichzelf en voor anderen.
Rijd niet met het voertuig, als u door alcohol, drugs of medicijnen ongeschikt voor het verkeer bent.
Rijd niet met het voertuig, als u hiertoe fysiek of psychisch niet in staat bent.
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Draag bij alle ritten geschikte, beschermende bekleding zoals helm, laarzen, handschoenen alsmede broek en jas met bescher-
ming.
Draag altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke voorschriften.
Waarschuwing
Gevaar voor vallenVerschillende profielen van voor- en achterwiel beïnvloeden het rijgedrag.
Verschillende profielen kunnen de controle over het voertuig aanzienlijk moeilijker maken.
Zorg ervoor dat voor- en achterwiel steeds van banden met hetzelfde profiel zijn voorzien.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNiet-vrijgegeven of aanbevolen banden en wielen bemoeilijken het rijgedrag.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
De nieuwe banden met een gematigde rijstijl en afwisselende schuine stand inrijden.
Inrijfase 200 km
9 INBEDRIJFSTELLING 61
Info
Houd er bij het gebruik van het voertuig rekening mee, dat andere mensen last kunnen hebben van overmatig lawaai.
Verzeker u ervan dat de afleveringsinspectie is uitgevoerd door een geautoriseerde KTM-garage.
U ontvangt het leveringsdocument en het service- en garantieboekje bij de overdracht van het voertuig.
Lees voordat u voor het eerst gaat rijden de volledige bedieningshandleiding goed door.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningselementen.
Oefen voordat u een lange rit gaat maken eerst op een geschikt terrein, zodat u gewend raakt aan het besturen van de motorfiets. Pro-
beer ook eens zo langzaam mogelijk te rijden zodat u meer gevoel voor de motorfiets krijgt.
Houd tijdens het rijden het stuur met beide handen vast en laat uw voeten op de voetsteunen rusten.
Motor inrijden. ( pag. 61)
9.2 Motor inrijden
Tijdens de inrijperiode het aangegeven motortoerental niet overschrijden.
Voorgeschreven waarde
Maximaal motortoerental
Tijdens de eerste: 1.000 km 7.500 1/min
Tip
Tijdens de inrijperiode het schakellicht instellen op het aangegeven motortoerental.
Schakeltoerental RPM 1 instellen. ( pag. 58)
Schakeltoerental RPM 2 instellen. ( pag. 59)
Vol gasgeven vermijden!
9 INBEDRIJFSTELLING 62
9.3 Voertuig beladen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTotaal gewicht en aslasten beïnvloeden het rijgedrag.
Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de bestuurder en bijrijder met
beschermende kleding en helm, plus de bagage.
Overschrijd het hoogst toegestane totaalgewicht en de aslasten niet.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerkeerde montage van de koffer of de tanktas heeft invloed op het rijgedrag.
De koffer en tanktas volgens de gegevens van de fabrikant monteren en vastmaken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor overbelasting raakt het koffersysteeem beschadigd.
Bij het monteren van een koffer altijd de fabrikantgegevens betreffende de maximale last in acht nemen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschoven bagage beperkt de zichtbaarheid.
Als het achterlicht is afgedekt bent u, vooral als het donker is, slechter zichtbaar voor andere verkeerdeelnemers.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHoge belading verandert het rijgedrag en verlengt de remweg.
De snelheid aan eventuele extra belading aanpassen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschoven bagage heeft invloed op het rijgedrag.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
9 INBEDRIJFSTELLING 63
Als u bagage meeneemt moet deze veilig worden vastgezet, zo veel mogelijk in het midden van het voertuig worden geplaatst en het
gewicht moet gelijkmatig zijn verdeeld over het voor- en achterwiel.
Op het maximaal toegestane totaalgewicht en de maximale asbelasting letten.
Voorgeschreven waarde
Maximaal toegestaan totaalgewicht 335 kg
Maximaal toegestane asbelasting voor 125 kg
Maximaal toegestane asbelasting achter 210 kg
10 RIJ-INSTRUCTIES 64
10.1 Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname
Info
Voordat u gaat rijden moeten altijd de toestand van het voertuig en de verkeersveiligheid worden gecontroleerd.
Het voertuig moet zich tijdens het rijden in een technisch onberispelijke staat bevinden.
Motoroliepeil controleren. ( pag. 162)
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 108)
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 112)
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 111)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 115)
Controleren of de remmen werken.
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir controleren. ( pag. 150)
Vervuiling van de ketting controleren. ( pag. 88)
Kettingspanning controleren. ( pag. 89)
Bandentoestand controleren. ( pag. 127)
Bandenspanning controleren. ( pag. 129)
Controleren of alle bedieningselementen goed zijn ingesteld en soepel bewegen.
Controleren of de elektrische installatie werkt.
Controleren of de bagage correct is bevestigd.
Op de motorfiets gaan zitten en de stand van de achteruitkijkspiegel controleren.
Brandstofvoorraad controleren.
10 RIJ-INSTRUCTIES 65
10.2 Starten
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenElektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen raken bij lege of ontbrekende accu beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege of zonder accu gebruiken.
Aanwijzing
MotorschadeOngefilterde aanzuiglucht heeft een negatief effect op de levensduur van de motor.
Zonder luchtfilter dringt stof en vuil in de motor.
Gebruik het voertuig nooit zonder luchtfilter.
Aanwijzing
MotorschadeHoge toerentallen bij koude motor hebben een negatief effect op de levensduur van de motor.
Rij de motor altijd met een laag toerental warm.
10 RIJ-INSTRUCTIES 66
B00782-10
Stuur ontgrendelen. ( pag. 27)
Op het voertuig gaan zitten, zijstandaard ontlasten en met de voet helemaal omhoog
zwenken.
Noodstopschakelaar in de stand drukken.
Ontsteking inschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand te draaien.
Na het inschakelen van het contact is gedurende ongeveer 2 seconden het geluid
van de werkende brandstofpomp te horen. Tegelijkertijd wordt de functiecontrole
van het gecombineerde instrument uitgevoerd.
Versnelling stationair schakelen.
Het groene controlelampje stationair N brandt.
Het ABS-waarschuwingslampje gaat branden en gaat weer uit wanneer het voertuig
gaat rijden.
E-starterknop indrukken.
Info
E-startknop pas indrukken als de functiecontrole van het gecombineerde instru-
ment is afgerond.
Tijdens het starten GEEN gas geven. Als er tijdens het starten gas wordt gegeven,
wordt geen brandstof ingespoten door het motormanagement en de motor slaat
dan niet aan.
Maximaal 5 seconden ononderbroken starten. Tot de volgende startpoging mini-
maal 5 seconden wachten.
Deze motorfiets is uitgerust met een veiligheidsstartsysteem. De motor
kan alleen worden gestart als de versnelling in vrij is geschakeld of als bij
geschakelde versnelling de koppelingshendel is getrokken. Als u met uitgeklapte
zijstandaard naar een versnelling schakelt en de koppelingshendel loslaat, blijft
de motor stilstaan.
10 RIJ-INSTRUCTIES 67
401685-15
ABS uitschakelen
Voorwaarde
Voertuig staat stil, motor draait.
Waarschuwing
Vervallen van de toelating op de openbare weg en de verzekeringAls de
ABS compleet wordt uitgeschakeld, vervalt de toelating van het voertuig
voor de openbare weg.
Het voertuig alleen op afgezette trajecten en niet op de openbare weg
gebruiken, indien de ABS compleet wordt uitgeschakeld.
Knop
1
3 - 5 seconden indrukken.
Het ABSwaarschuwingslampje brandt, het ABS is gedeactiveerd.
10.3 Beginnen met rijden
Koppelingshendel trekken, in de 1e versnelling schakelen, koppelingshendel langzaam vrijgeven en gelijktijdig voorzichtig gasgeven.
Tip
Als de motor afslaat tijdens het starten, alleen de koppelingshendel trekken en e-starterknop indrukken. De versnelling hoeft
niet stationair te worden geschakeld.
10.4 Schakelen, rijden
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBij een abrupte verandering van de belasting kunt u de controle over de motorfiets verliezen.
Abrupte lastverplaatsing en hard remmen vermijden.
De snelheid aan de gewijzigde rijwegsituatie aanpassen.
10 RIJ-INSTRUCTIES 68
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTerugschakelen bij een hoog motortoerental blokkeert het achterwiel en overbelast de motor.
Schakel bij een hoog toerental niet terug naar een lagere versnelling.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde contactsleutelstand zorgt voor storingen.
De contactsleutelstand tijdens het rijden niet veranderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet uitvoeren van instellingen aan het voertuig leidt af van het verkeer.
Instelwerkzaamheden aan een stilstaand voertuig uitvoeren.
Waarschuwing
Gevaar voor letselDoor verkeerd gedrag kan de bijrijder van de motorfiets vallen.
Ervoor zorgen dat de bijrijder correct op de buddyseat zit, de voeten op de voetsteunen van de bijrijder zet en zich aan de
bestuurder of grepen vasthoudt.
Neem hierbij ook de in uw land geldende voorschriften over de minimumleeftijd voor bijrijders in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenRiskant rijgedrag vormt een groot risico.
Volg de verkeersregels en rijd defensief en anticiperend, om gevaren zo vroeg mogelijk te herkennen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenKoude banden hebben minder grip.
De eerste kilometers rustig en voorzichtig rijden, tot de banden op temperatuur zijn.
10 RIJ-INSTRUCTIES 69
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
De nieuwe banden met een gematigde rijstijl en afwisselende schuine stand inrijden.
Inrijfase 200 km
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschoven bagage heeft invloed op het rijgedrag.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor een val kan het voertuig sterker beschadigd raken dan eerst het geval lijkt.
Het voertuig na een val op dezelfde wijze als voor ingebruikname controleren.
Aanwijzing
MotorschadeBij oververhitting raakt de motor beschadigd.
Stop onmiddellijk volgens de verkeersregels en schakel de motor uit wanneer de waarschuwing voor de koelmiddeltemperatuur ver-
schijnt.
Laat de motor en het koelsysteem afkoelen.
Controleer resp. corrigeer het koelmiddelpeil bij afgekoeld koelsysteem.
Info
Als u tijdens het rijden ongewone geluiden hoort, moet u meteen stoppen, de motor uitzetten en contact opnemen met een geauto-
riseerde KTM-garage.
10 RIJ-INSTRUCTIES 70
401950-11
Als de verhoudingen het toestaan (helling, rijsituatie e.d.) kunt u naar hogere versnellin-
gen schakelen.
Gas terugnemen, gelijktijdig koppelingshendel trekken, naar volgende versnelling scha-
kelen, koppelingshendel vrijgeven en gas geven.
Info
De posities van de zes voorwaartse versnellingen zijn weergegeven op de afbeel-
ding. De neutrale of vrije stand bevindt zich tussen de 1e en 2e versnelling. De
1e versnelling is de start- of bergversnelling.
De rijtemperatuur is bereikt als er 4 balkjes op de temperatuurindicatie branden.
Pas uw snelheid aan de weggesteldheid en weersituatie aan. Vooral in bochten mag niet
geschakeld en slechts voorzichtig gasgegeven worden.
Voor het terugschakelen van de motorfiets indien nodig afremmen en tegelijkertijd gas
terugnemen.
Koppelingshendel trekken en in een lagere versnelling schakelen, koppelingshendel
langzaam vrijgeven en gas geven of nog een keer schakelen.
De motor uitzetten als het voertuig langere tijd stationair draait of stilstaat.
Als tijdens het rijden het controlelampje storing gaat branden, meteen stoppen, de
motor afzetten en contact opnemen met een geautoriseerde KTM-garage.
10.5 Afremmen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVocht en vuil beïnvloeden het remsysteem nadelig.
Rem meerdere keren voorzichtig om de remplaketten en remschijven te drogen en vuil te verwijderen.
10 RIJ-INSTRUCTIES 71
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen poreus drukpunt van voor- en/of achterwielrem vermindert de remwerking.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken.
De voet van het rempedaal nemen, als u niet wilt remmen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHoger totaal gewicht verlengt de remweg.
Hou rekening met een langere remweg, als u met een bijrijder of met bagage rijdt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenStrooizout op de straat belemmert het remsysteem.
Meerdere keren voorzichtig remmen om strooizout van de remplaketten en remschijven te verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenABS kan de remweg in bepaalde situaties verlengen.
Pas de remwijze aan de rijsituatie en rijwegsituatie aan.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor te sterk afremmen blokkeren de wielen.
De werking van het ABS kan alleen worden gegarandeerd, indien ABS is ingeschakeld.
ABS ingeschakeld laten om de beschermende functie te gebruiken.
Voor het remmen gas terugnemen en tegelijkertijd remmen met de voorwiel- en achterwielrem.
10 RIJ-INSTRUCTIES 72
Info
Met ABS kunt u zowel bij een volledige afremming als bij een slecht contact met de ondergrond op zandige, natte of gladde
ondergrond de volledige remkracht gebruiken, zonder het risico te lopen dat de wielen blokkeren.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet achterwiel kan door de motorremwerking blokkeren.
Trek aan de koppelingshendel wanneer u vol remt, een noodstop maakt of wanneer u op gladde ondergrond afremt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenSchuine stand of zijdelings afhellende ondergrond vermindert de maximaal mogelijke vertraging.
Beëindig het remmen indien mogelijk voordat u een bocht inrijdt.
Het remmen moet altijd voor het begin van de bocht zijn afgerond. Schakel daarbij afhankelijk van de snelheid naar een lagere versnel-
ling.
Gebruik bij langdurig bergaf rijden de remwerking van de motor. Schakel daarvoor een of twee versnellingen terug en hierbij de motor
niet op een te hoog toerental laten draaien. Zo hoeft u veel minder te remmen en raken de remmen niet oververhit.
10.6 Stoppen, parkeren
Waarschuwing
Gevaar voor letselOnbevoegd handelende personen vormen een gevaar voor zichzelf en voor anderen.
Laat het voertuig nooit zonder opzicht achter, als de motor loopt.
Beveilig het voertuig tegen gebruik door onbevoegden.
Blokkeer het stuur en verwijder de contactsleutel als u het voertuig onbeheerd achterlaat.
10 RIJ-INSTRUCTIES 73
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden bij gebruik van het voertuig zeer heet.
Raak onderdelen zoals uitlaatsysteem, koeler, motor, stootdemper en remsysteem pas aan, als deze voertuigcomponenten zijn
afgekoeld.
Laat de voertuigcomponenten afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.
Aanwijzing
MateriaalschadeEen onjuiste handelwijze bij parkeren beschadigt het voertuig.
Als het voertuig wegrolt of omvalt, kan aanzienlijke schade ontstaan.
De onderdelen voor parkeren van het voertuig zijn alleen berekend op het voertuiggewicht.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Zorg ervoor dat niemand op het voertuig gaat zitten wanneer het voertuig op de standaard staat.
Aanwijzing
Gevaar voor brandHete voertuigdelen vormen een brand- en explosiegevaar.
Plaats het voertuig niet in de buurt van licht ontvlambare of explosiegevaarlijke materialen.
Laat het voertuig afkoelen alvorens het te bedekken.
Motorfiets afremmen.
Versnelling stationair schakelen.
Ontsteking uitschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand draaien.
Info
Als de motor uitgeschakeld werd met de noodstopschakelaar en het contact op het contactslot ingeschakeld blijft, wordt de voe-
ding naar de meeste verbruikers niet onderbroken en ontlaadt de accu. De motor daarom altijd met het contactslot uitzetten, de
noodstopschakelaar is uitsluitend bestemd voor noodsituaties.
Motorfiets parkeren op vaste ondergrond.
10 RIJ-INSTRUCTIES 74
Zijstandaard met de voet helemaal naar voren zwenken en met het voertuig belasten.
Stuur vergrendelen. ( pag. 27)
10.7 Transport
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Aanwijzing
Gevaar voor brandHete voertuigdelen vormen een brand- en explosiegevaar.
Plaats het voertuig niet in de buurt van licht ontvlambare of explosiegevaarlijke materialen.
Laat het voertuig afkoelen alvorens het te bedekken.
401475-01
Motor uitzetten en contactsleutel eruit trekken.
Motorfiets met spanriemen of andere geschikte bevestigingsmiddelen beveiligen tegen
omvallen en wegrollen.
10 RIJ-INSTRUCTIES 75
10.8 Brandstof tanken
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als brandstof in de ogen zijn
gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Aanwijzing
MateriaalschadeDoor een slechte brandstofkwaliteit vervuilt het brandstoffilter.
In sommige landen en regio's is de beschikbare brandstofkwaliteit en -reinheid eventueel onvoldoende. Dit leidt tot problemen in het
brandstofsysteem.
Tank uitsluitend schone brandstof die aan de aangegeven norm voldoet. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
10 RIJ-INSTRUCTIES 76
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
K00710-10
Motor uitzetten.
Tankdop openen. ( pag. 28)
Brandstoftank tot maximaal aan de onderkant
1
van de vulopening met brandstof bij-
vullen.
Brandstoftankvo-
lume totaal ca.
9,5 l Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
( pag. 189)
Tankdop sluiten. ( pag. 29)
11 SERVICESCHEMA 77
11.1 Extra informatie
Voor alle verdergaande werkzaamheden, die resulteren uit de verplichte werkzaamheden resp. de aanbevolen werkzaamheden, moet een
extra opdracht worden verstrekt, die ook apart in rekening wordt gebracht.
Afhankelijk van de lokale gebruiksomstandigheden kunnen in uw land afwijkende service-intervallen gelden.
11.2 Verplichte werkzaamheden
om de twee jaar
ieder jaar
alle 15.000 km
alle 7.500 km
na 1.000 km
Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitlezen.
Werking van de elektrische installatie controleren.
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen. ( pag. 162)
Remschijven controleren. ( pag. 107)
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 111)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 115)
Bandentoestand controleren. ( pag. 127)
Bandenspanning controleren. ( pag. 129)
Remkabels controleren op beschadiging en lekkage.
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 108)
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 112)
Schokdemper en voorvork controleren op lekkages. Service afhankelijk van behoefte en gebruiksdoel uitvoe-
ren.
Vuilschrapers van de vorkpoten reinigen. ( pag. 84)
11 SERVICESCHEMA 78
om de twee jaar
ieder jaar
alle 15.000 km
alle 7.500 km
na 1.000 km
Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel controleren. ( pag. 93)
Kettingspanning controleren. ( pag. 89)
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir controleren. ( pag. 150)
Controleren of de radiateurventilator werkt.
Luchtfilter vervangen, luchtfilterbak reinigen.
Bowdenkabels controleren op beschadiging, knikken en instelling.
Kabels controleren op beschadiging en knikken.
Klepspeling controleren.
Klepspeling controleren, bougie vervangen.
Remvloeistof van de voorwielrem verversen.
Remvloeistof van de achterwielrem verversen.
Balhoofdlagerspeling controleren.
Koplampstand-dimlicht controleren. ( pag. 144)
Koplampstand - groot licht controleren. ( pag. 145)
Eindcontrole: controleren of het voertuig verkeersveilig is en een proefrit maken.
Na proefrit foutgeheugen uitlezen met KTM-diagnosetool.
Service-indicatie resetten.
Service op KTM Dealer.net invoeren en noteren in het service- en garantieboekje.
Eenmalig interval
11 SERVICESCHEMA 79
Periodiek interval
11.3 Aanbevolen werkzaamheden
om de vier jaren
ieder jaar
alle 30.000 km
alle 7.500 km
na 1.000 km
Frame controleren.
Achterbrug controleren.
Achterbruglagers controleren.
Wiellager controleren.
Alle bewegende onderdelen (bijv. zijstandaard, hendels, kettingen, ...) smeren en controleren of ze soepel
bewegen.
Aftapslangen legen.
Alle slangen (bijv. brandstof, radiateur, ontluchtings, aftapslangen, ...) en manchetten controleren op
scheuren, lekkages en controleren of ze goed zijn gelegd.
Antivries controleren.
Koelmiddel verversen.
Controleren of de schroeven en moeren goed vastzitten.
Eenmalig interval
Periodiek interval
12 CHASSIS AFSTELLEN 80
12.1 Veervoorspanning schokdemper instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenWijzigingen aan het chassis kunnen het rijgedrag van het voertuig sterk veranderen.
Na wijzigingen eerst langzaam rijden om het rijgedrag te kunnen beoordelen.
Info
De veervoorspanning bepaalt de uitgangspositie voor de vering op de schokdemper.
Een optimaal ingestelde veervoorspanning is aangepast aan het gewicht van de bestuurder eventueel met bagage en bijrijder en
zorgt zo voor een compromis tussen hanteerbaarheid en stabiliteit.
V00603-10
Door het draaien van de stelring
1
met de haaksleutel en het verlengstuk uit het
boordgereedschap de veervoorspanning instellen.
Voorgeschreven waarde
Veervoorspanning
Standaard 4 klikken
Haaksleutel schokdemper (90529077000)
Verlenging voor haaksleutel (90129099025)
Info
De veervoorspanning kan in 10 verschillende standen worden ingesteld.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 81
13.1 Motorfiets met hefbok achter opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
402346-01
Bevestigingen van de hefbok monteren.
Bevestiging achter in de hefbok plaatsen.
Montageadapter (61029955244)
Hefbok achter (69329955000)
Motorfiets rechtop zetten, hefbok uitlijnen aan de achterbrug en de bevestigingen.
Motorfiets opkrikken.
13.2 Motorfiets van hefbok achter nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 82
402029-10
Motorfiets beveiligen tegen omvallen.
Hefbok achter verwijderen en voertuig op de zijstandaard
1
plaatsen.
Bussenkit verwijderen.
13.3 Motorfiets met hefbok voor opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 81)
V00600-10
Voorwaarde
Beschermkap
1
verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 83
402345-01
Stuur in de rechtuitstand zetten. Hefbok positioneren.
Opnamebout (69329965030)
Hefbok voor (69329965000)
Info
Motorfiets altijd eerst achter opkrikken.
Motorfiets voor opkrikken.
13.4 Motorfiets van hefbok voor nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
402777-01
Hoofdwerk
Motorfiets beveiligen tegen omvallen.
Hefbok voor verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 84
V00600-10
Beschermkap
1
monteren.
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 81)
13.5 Vuilschrapers vorkpoten reinigen
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 81)
Motorfiets met hefbok voor opkrikken. ( pag. 82)
V00692-10
Hoofdwerk
Vuilschrapers
1
van beide vorkpoten omlaag schuiven.
Info
De vuilschrapers schrapen stof en grof vuil van de vorkstangen af. In de loop van
de tijd kan er vuil achter te vuilschrapers terechtkomen. Als deze vervuiling niet
wordt verwijderd, kunnen de daarachter liggende oliekeerringen gaan lekken.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 85
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
Vuilschrapers en de binnenpoten aan beide vorkpoten reinigen en smeren met olie.
Universele oliespray ( pag. 193)
Vuilschrapers terugduwen in de inbouwpositie.
Overtollige olie verwijderen.
Nawerk
Motorfiets van hefbok voor nemen. ( pag. 83)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 81)
13.6 Bestuurderszadel verwijderen
K00708-10
Contactsleutel in zadelslot
1
steken en met de klok mee draaien.
Bestuurderszadel achter optillen, naar de achteren trekken en naar boven toe verwijde-
ren.
Contactsleutel uit zadelslot trekken.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 86
13.7 Bestuurderszadel monteren
H01084-10
Uitsparingen
1
van bestuurderszadel aan brandstoftank vasthaken, bestuurderszadel
naar voren schuiven en achter neerlaten.
De bout
2
klikt hoorbaar vast.
Controleren of het bestuurderszadel correct is gemonteerd.
13.8 Bijrijderzadel verwijderen
Voorwerk
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 85)
L02191-10
Hoofdwerk
Schroef
1
met ring verwijderen.
Bijrijderzadel optillen en verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 87
13.9 Bijrijderzadel monteren
K00021-10
Hoofdwerk
Haak
1
in de beugel
2
vasthaken.
Bijrijderzadel vooraan neerlaten en naar achteren schuiven.
L02191-11
Schroef
3
met ring monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bijrijderzadel M6 7 Nm
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet verkeerd gemonteerde bijrijderzadel kan uit de ver-
ankering springen.
Na het monteren het bijrijderzadel omhoog trekken om te controleren of hij
goed is vergrendeld.
Controleren of het bijrijderzadel correct is gemonteerd.
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 86)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 88
13.10 Kettingvervuiling controleren
400678-01
Ketting controleren op grove vervuiling.
» Als de ketting erg vuil is:
Ketting reinigen. ( pag. 88)
13.11 Ketting reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenSmeermiddel op de banden vermindert de grip van de banden.
Verwijder smeermiddel met een geschikt reinigingsmiddel van de banden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 89
Info
De levensduur van de ketting is voor een groot deel afhankelijk van het onderhoud.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 81)
400725-01
Hoofdwerk
Ketting regelmatig reinigen.
Grove vervuiling afspoelen met een zachte waterstraal.
Verbruikte smeerresten met een kettingreiniger verwijderen.
Kettingreinigingsmiddel ( pag. 192)
Na het drogen kettingspray aanbrengen.
Kettingspray onroad ( pag. 192)
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 81)
13.12 Kettingspanning controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde kettingspanning beschadigt componenten en leidt tot ongevallen.
Als de ketting te strak gespannen is, sluiten de ketting, het ketting-aandrijfwiel, het kettingwiel alsmede transmissie- en achter-
wiellagers sneller. Sommige componenten kunnen bij overbelasting scheuren of breken.
Als de ketting te los is, kan de ketting van het ketting-aandrijfwiel of van het kettingwiel vallen. Hierdoor blokkeert het achterwiel
of wordt de motor beschadigd.
Controleer de kettingspanning regelmatig.
Stel de kettingspanning in zoals voorgeschreven.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 90
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 81)
V00168-10
Hoofdwerk
Versnelling stationair schakelen.
In de buurt van het glijblok de ketting omhoog in richting van de achterbrug duwen en
kettingspanning
A
bepalen.
Info
Het bovenste deel van de ketting
B
moet daarbij gespannen zijn.
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet de meting op verschillende
plekken van de ketting worden herhaald.
Kettingspanning 5… 7 mm
» Als de kettingspanning niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Kettingspanning instellen. ( pag. 91)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 81)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 91
13.13 Kettingspanning instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde kettingspanning beschadigt componenten en leidt tot ongevallen.
Als de ketting te strak gespannen is, sluiten de ketting, het ketting-aandrijfwiel, het kettingwiel alsmede transmissie- en achter-
wiellagers sneller. Sommige componenten kunnen bij overbelasting scheuren of breken.
Als de ketting te los is, kan de ketting van het ketting-aandrijfwiel of van het kettingwiel vallen. Hierdoor blokkeert het achterwiel
of wordt de motor beschadigd.
Controleer de kettingspanning regelmatig.
Stel de kettingspanning in zoals voorgeschreven.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 81)
Kettingspanning controleren. ( pag. 89)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 92
V00162-10
Hoofdwerk
Moer
1
losdraaien.
Moeren
2
losdraaien.
Kettingspanning door het draaien van de stelschroeven
3
links en rechts instellen.
Voorgeschreven waarde
Kettingspanning 5… 7 mm
Stelschroeven
3
links en rechts zo draaien, dat de markeringen aan de linker en
rechter kettingspanner
4
in dezelfde positie staan t.o.v. referentiemarkeringen
A
.
Zo is het achterwiel correct uitgelijnd.
Info
Het bovenste deel van de ketting moet daarbij gespannen zijn.
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet de instelling op verschil-
lende plekken van de ketting worden gecontroleerd.
Moeren
2
vastdraaien.
Controleren of de kettingspanners
4
tegen de stelschroeven
3
liggen.
Moer
1
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Moer steekas achter M14x1,5 90 Nm
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 81)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 93
13.14 Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel controleren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 81)
100132-10
Hoofdwerk
Versnelling stationair schakelen.
Kettingwiel en ketting-aandrijfwiel op slijtage controleren.
» Als kettingwiel resp. ketting-aandrijfwiel zijn ingereden:
Aandrijfset vervangen.
Info
Ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en ketting moeten altijd samen worden
vervangen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 94
1 2 3 18 19 20
00
0
BB
0
0
AA
401288-10
Aan het onderste deel van de ketting trekken met het aangegeven gewicht
A
.
Voorgeschreven waarde
Gewicht voor meting kettingslijtage 15 kg
De afstand
B
van 20 kettingschakels aan het onderste deel van de ketting meten.
Info
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet de meting op verschillende
plekken van de ketting worden herhaald.
Maximale afstand
B
op het langste stuk
van de ketting
301,6 mm
»
Als de afstand
B
groter is dan de aangegeven maat:
Aandrijfset vervangen.
Info
Als een nieuwe ketting wordt gemonteerd, moeten ook het kettingwiel en
het ketting-aandrijfwiel worden vervangen.
Nieuwe kettingen slijten op een oud, versleten kettingwiel resp. ketting-
aandrijfwiel sneller.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 95
V00602-10
In het bereik na het glijblok de ketting omhoog duwen.
Glijblok controleren op slijtage.
»
Als het glijblok door slijtage zo veel materiaal heeft verloren, dat in het bereik
C
de boring van de schroef
1
van boven zichtbaar is:
Glijblok vervangen.
Controleren of het glijblok goed vastzit.
» Als het glijblok loszit:
Schroeven van het glijblok vastdraaien.
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 81)
13.15 Accuafdekking verwijderen
Voorwerk
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 85)
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 96
K00711-10
Hoofdwerk
Lus
1
naar achteren trekken.
Accuafdekking
2
naar voren trekken en naar boven toe verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 97
13.16 Accuafdekking monteren
K00712-10
Hoofdwerk
Accuafdekking
1
positioneren en naar achteren trekken.
Accuafdekking vergrendelt met een hoorbare klik.
Controleren of de accuafdekking goed zit.
Nawerk
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 86)
13.17 Bugspoiler demonteren
K00715-10
Uitsteeksel in bereik
A
lostrekken.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 98
V00604-10
Schroeven
1
verwijderen.
V00605-11
Schroeven
2
verwijderen.
Bugspoiler verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 99
13.18 Bugspoiler monteren
V00605-10
Bugspoiler positioneren.
Schroeven
1
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bugspoiler achter M6 6 Nm
V00604-11
Schroeven
2
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef bugspoiler voor boven M6 7 Nm
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 100
K00715-10
Om de zijbekleding vast te klikken, in bereik
A
licht op de zijbekleding drukken.
De uitsteeksels grijpen in de boringen van de bugspoiler.
13.19 Zijbekleding links demonteren
K00713-10
Schroeven
1
verwijderen.
Schroeven
2
verwijderen.
Uitsteeksel in bereik
A
lostrekken.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 101
V00607-10
Spreidnagels
3
verwijderen.
V00622-10
Zijbekleding naar buiten zwenken.
Slang
4
uit de slanggeleiding
5
trekken.
Actievekoolfilter
6
losmaken.
Info
De hulp van een tweede persoon kan handig zijn.
Zijbekleding verwijderen.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 102
13.20 Zijbekleding links monteren
V00622-11
Actievekoolfilter
1
positioneren.
Info
De hulp van een tweede persoon kan handig zijn.
Slang
2
in de slanggeleiding
3
positioneren.
K00713-11
Zijbekleding positioneren.
Schroeven
4
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef zijbekleding M6 6 Nm
Om de zijbekleding vast te klikken, in bereik
A
licht op de zijbekleding drukken.
Het uitsteeksel grijpt in de boring van de bugspoiler.
Schroeven
5
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef zijbekleding aan koplampkap M6 6 Nm
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 103
V00607-11
Spreidnagels
6
monteren.
13.21 Zijbekleding rechts demonteren
K00714-10
Schroeven
1
verwijderen.
Schroeven
2
verwijderen.
Uitsteeksel in bereik
A
lostrekken.
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 104
V00606-10
Spreidnagels
3
verwijderen.
Zijbekleding verwijderen.
13.22 Zijbekleding rechts monteren
K00714-10
Zijbekleding positioneren.
Schroeven
1
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef zijbekleding M6 6 Nm
Om de zijbekleding vast te klikken, in bereik
A
licht op de zijbekleding drukken.
Het uitsteeksel grijpt in de boring van de bugspoiler.
Schroeven
2
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef zijbekleding aan koplampkap M6 6 Nm
13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 105
V00606-10
Spreidnagels
3
monteren.
14 REMSYSTEEM 106
14.1 Anti Blokkeer Systeem (ABS)
H01910-10
De ABS-unit
1
bestaat uit een hydraulische unit, ABSbesturingsunit en retourpomp en
is onder het zadel gemonteerd. Er bevindt zich een wieltoerentalsensor
2
aan het voor- en
achterwiel.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVeranderingen aan het voertuig beperken de functie van het
ABS.
Laat het achterwiel bij vastgehouden voorwielrem alleen doordraaien (burn out)
als ABS is uitgeschakeld en nooit op de openbare weg.
Breng geen wijzigingen aan de veerweg aan.
Gebruik bij het remsysteem uitsluitend door KTM vrijgegeven en aanbevolen
reserveonderdelen.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de
juiste snelheidsindex.
Neem de aangegeven bandenspanning in acht.
Servicewerkzaamheden en reparaties moeten vakkundig worden uitgevoerd. (De
geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Vervallen van de toelating op de openbare weg en de verzekeringAls de ABS com-
pleet wordt uitgeschakeld, vervalt de toelating van het voertuig voor de openbare
weg.
Het voertuig alleen op afgezette trajecten en niet op de openbare weg gebruiken,
indien de ABS compleet wordt uitgeschakeld.
Het ABS is een veiligheidssysteem, dat het blokkeren van de wielen bij het rechtuit rijden
zonder inwerking van zijwaartse krachten voorkomt.
14 REMSYSTEEM 107
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenRijhulpvoorzieningen kunnen ongevallen alleen binnen de
fysieke grenzen verhinderen.
Extreme rijsituaties zoals bagage met hoog zwaartepunt, wisselende straatopper-
vlakken, steile hellingen of hard remmen zonder ontkoppelen kunnen niet altijd
worden gecompenseerd.
Pas het rijgedrag aan de toestand van de rijweg en uw rijvaardigheden aan.
Het ABS werkt met twee onafhankelijk van elkaar werkende remcircuits (voorwiel- en ach-
terwielrem). Bij normaal rijden werkt het remsysteem als een conventioneel remsysteem
zonder ABS. Pas wanneer de ABS-besturingsunit de blokkeerneiging van een wiel herkent,
begint het ABS door het regelen van de remdruk te werken. De regeling is merkbaar aan
een licht pulserende remhendel resp. licht pulserend rempedaal.
Het ABSwaarschuwingslampje
3
moet na het inschakelen van de ontsteking gaan bran-
den en uitgaan wanneer het voertuig rijdt. Als het lampje na het optrekken niet uitgaat of
tijdens het rijden gaat branden, duidt dit op een fout in het ABS. Het ABS is dan niet meer
actief en de wielen kunnen bij het remmen blokkeren. Het remsysteem zelf blijft gewoon
werken, alleen de ABS-regeling valt uit.
Het ABSwaarschuwingslampje kan ook gaan branden, als in extreme rijsituaties het toeren-
tal van het voor- en achterwiel sterk van elkaar afwijkt, bijvoorbeeld bij een wheelie of als
het achterwiel doordraait. Daardoor wordt het ABS uitgeschakeld.
Om het ABS weer te activeren, moet het voertuig worden gestopt en de ontsteking uitge-
schakeld. Als u weer met het voertuig gaat rijden, wordt ook het ABS weer geactiveerd. Het
ABSwaarschuwingslampje gaat dan uit, als het voertuig rijdt.
14.2 Remschijven controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remschijven verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remschijven onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
14 REMSYSTEEM 108
400480-10
Dikte van de remschijven voor en achter op meerdere plekken controleren op maat
A
.
Info
Door slijtage vermindert de dikte van de remschijf in het bereik van het raak-
vlak
1
van de remplaketten.
Remschijven - slijtagegrens
voor 4,0 mm
achter 3,6 mm
» Als de dikte van de remschijven onder de voorgeschreven waarde ligt.
Remschijf van voorwielrem vervangen.
Remschijf van achterwielrem vervangen.
Remschijven voor en achter controleren op beschadiging, scheuren en vervorming.
» Als de remschijf beschadigd, gescheurd of vervormd is:
Remschijf van voorwielrem vervangen.
Remschijf van achterwielrem vervangen.
14.3 Remvloeistofpeil voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaketten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
14 REMSYSTEEM 109
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ververst. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
V00155-10
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir in horizontale positie zetten.
Remvloeistofpeil controleren op het kijkglas
1
.
» Wanneer het remvloeistofpeil onder de MINmarkering is gedaald:
Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen. ( pag. 109)
14.4 Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaketten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
14 REMSYSTEEM 110
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ververst. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
Info
Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtingen en remkabels zijn niet
geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Zorg ervoor dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
Voorwerk
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 111)
14 REMSYSTEEM 111
V00171-10
Hoofdwerk
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizontaal zetten.
Schroeven
1
verwijderen.
Deksel
2
met membraan
3
verwijderen.
Remvloeistof tot maat
A
vullen.
Voorgeschreven waarde
Maat
A
5 mm
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 190)
Deksel met membraan positioneren. Schroeven monteren en vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afspoelen.
14.5 Remplaketten van de voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remvoeringen verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remvoeringen onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Hierdoor vermindert de remwer-
king aanmerkelijk en worden de remschijven onherstelbaar beschadigd.
Controleer de remplaketten regelmatig.
14 REMSYSTEEM 112
V00619-10
Remplaketten op minimale plaketdikte
A
controleren.
Minimale plaketdikte
A
1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
Remplaketten controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren zijn:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
14.6 Remvloeistofpeil achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaketten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ververst. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
14 REMSYSTEEM 113
K00716-10
Voertuig rechtop zetten.
Remvloeistofpeil van het remvloeistofreservoir controleren.
»
Als het vloeistofpeil de MIN markering
1
heeft bereikt:
Remvloeistof van de achterwielrem bijvullen. ( pag. 113)
14.7 Remvloeistof achterwielrem bijvullen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaketten versleten.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
14 REMSYSTEEM 114
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ververst. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
Info
Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtingen en remkabels zijn niet
geschikt voor remvloeistof DOT 5.
Zorg ervoor dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak aantast.
Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken.
Voorwerk
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 115)
H01142-10
Hoofdwerk
Voorwaarde
Schroefdop geborgd.
Schroef
1
verwijderen en schroefdopborging verwijderen.
14 REMSYSTEEM 115
V00158-11
Voertuig rechtop zetten.
Schroefdop
2
met membraan
3
verwijderen.
Remvloeistof tot de markering
A
vullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 190)
Schroefdop met membraan monteren.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afspoelen.
H01142-10
Voorwaarde
Schroefdop geborgd.
Schroefdopborging positioneren, schroef
1
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef dekselborging compensatiere-
servoir achterwielrem
M5 7 Nm
14.8 Remplaketten achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remvoeringen verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remvoeringen onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
14 REMSYSTEEM 116
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Hierdoor vermindert de remwer-
king aanmerkelijk en worden de remschijven onherstelbaar beschadigd.
Controleer de remplaketten regelmatig.
V00159-10
Remplaketten op minimale plaketdikte
A
controleren.
Minimale plaketdikte
A
1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen.
Remplaketten controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren zijn:
Remplaketten van de achterwielrem vervangen.
14.9 Vrije slag rempedaal controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als er aan het rempedaal voor de achterwielrem geen vrije slag aanwezig is, bouwt zich in het remsysteem druk op de achterwiel-
rem op.
Stel de vrije slag aan de hendel voor het rempedaal op de voorgeschreven wijze in.
14 REMSYSTEEM 117
V00160-10
Veer
1
losmaken.
Rempedaal tussen eindaanslag en rempedaalcilinderzuiger heen en weer bewegen en
vrije slag
A
controleren.
Voorgeschreven waarde
Vrije slag rempedaal 3… 5 mm
» Als de vrije slag niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Vrije slag van het rempedaal instellen. ( pag. 117)
Veer
1
vasthaken.
14.10 Vrije slag van het rempedaal instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als er aan het rempedaal voor de achterwielrem geen vrije slag aanwezig is, bouwt zich in het remsysteem druk op de achterwiel-
rem op.
Stel de vrije slag aan de hendel voor het rempedaal op de voorgeschreven wijze in.
14 REMSYSTEEM 118
V00160-11
Veer
1
losmaken.
Moer
2
losdraaien en met de schroef
3
de aangegeven vrije slag
A
instellen.
Voorgeschreven waarde
Vrije slag rempedaal 3… 5 mm
Info
Het instelbereik is beperkt.
Schroef
3
tegenhouden en moer
2
vastdraaien.
Veer
1
vasthaken.
15 WIELEN, BANDEN 119
15.1 Voorwiel demonteren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 81)
Motorfiets met hefbok voor opkrikken. ( pag. 82)
K00717-10
Hoofdwerk
Schroeven
1
verwijderen, reflector verwijderen en spatbord iets opzij duwen.
Schroef
2
verwijderen en wieltoerentalsensor
3
uit de boring trekken.
Schroef
4
losdraaien.
Schroeven
5
losdraaien.
Schroef
4
er ca. 6 slagen uitschroeven en met de hand op de schroef drukken om de
steekas uit de asopname te schuiven.
Schroef
4
verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Leg het wiel altijd zodanig neer dat de remschijf niet wordt beschadigd.
Voorwiel vasthouden en steekas eruit trekken. Voorwiel uit de voorvork nemen.
Info
Remhendel niet bedienen als het voorwiel is gedemonteerd.
15 WIELEN, BANDEN 120
15.2 Voorwiel monteren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
V00608-10
Hoofdwerk
Afstandsbussen
1
verwijderen.
Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Als het wiellager beschadigd of versleten is:
Wiellagers vooraan vervangen.
Keerringen
2
en loopvlakken
A
van de afstandsbussen reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 192)
Afstandsbussen erin zetten.
15 WIELEN, BANDEN 121
K00718-10
Schroefdraad van de steekas en schroef
3
reinigen.
Steekas reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 192)
Voorwiel positioneren en steekas erin steken.
Remplaketten zijn correct gepositioneerd.
Schroeven
4
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef asopname M8 15 Nm
Schroef
3
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef steekas voor M8 26 Nm
Schroeven
4
losdraaien.
Wieltoerentalsensor
5
in boring positioneren. Schroef
6
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef houder wieltoerentalsensor M6 8 Nm
Reflector en spatbord positioneren.
Schroeven
7
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef spatbord voor M6 7 Nm
Remhendel meerdere keren indrukken tot de remplaketten tegen de remschijf liggen en
een drukpunt aanwezig is.
Motorfiets van hefbok voor nemen. ( pag. 83)
Voorwielrem bedienen en voorvork enkele keren krachtig inveren.
Vorkpoten worden uitgelijnd.
15 WIELEN, BANDEN 122
Schroeven
4
vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef asopname M8 15 Nm
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 81)
15.3 Achterwiel demonteren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 81)
15 WIELEN, BANDEN 123
V00162-11
Hoofdwerk
Schroef
1
verwijderen en wieltoerentalsensor
2
uit de boring trekken.
Moer
3
met ring verwijderen. Kettingspanner
4
verwijderen.
Achterwiel vasthouden en steekas
5
met ring en kettingspanner
6
eruit trekken.
Achterwiel zo ver mogelijk naar voren schuiven en ketting van het kettingwiel verwijde-
ren.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Leg het wiel altijd zodanig neer dat de remschijf niet wordt beschadigd.
Achterwiel naar achteren trekken en uit de achterbrug verwijderen.
Info
Rempedaal niet indrukken als het achterwiel is gedemonteerd.
15.4 Achterwiel monteren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
15 WIELEN, BANDEN 124
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNa montage van het achterwiel remt de achterwielrem eerst niet.
Bedien de voetrem meerdere keren voor begin van de rit tot een vast drukpunt voelbaar is.
Hoofdwerk
Demperpakkingen van de achterwielnaaf controleren. ( pag. 126)
V00609-10
Afstandsbussen
1
verwijderen.
Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Als het wiellager beschadigd of versleten is:
Wiellager achter vervangen.
Keerringen
2
en loopvlakken
A
van de afstandsbussen reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 192)
Afstandsbussen erin zetten.
15 WIELEN, BANDEN 125
V00162-12
Schroefdraad van de steekas en moer
3
reinigen.
Steekas reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 192)
Aangrijppunten van de remklauwhouder en achterbrug reinigen.
Achterwiel positioneren.
Remplaketten zijn correct gepositioneerd.
Achterwiel zo ver mogelijk naar voren schuiven en ketting op het kettingwiel leggen.
Achterwiel naar achteren trekken en steekas
4
met ringen en kettingspanners
5
monteren.
Info
Kettingspanners
5
links en rechts in dezelfde positie monteren.
Moer
3
monteren, maar nog niet vastdraaien.
Ervoor zorgen dat de kettingspanners tegen de stelschroeven liggen en moer
3
vast-
draaien.
Voorgeschreven waarde
De markeringen op de kettingspanners moeten links en rechts in dezelfde positie ten
opzichte van de referentiemarkeringen
B
staan. Zo is het achterwiel correct uitge-
lijnd.
Moer steekas achter M14x1,5 90 Nm
Wieltoerentalsensor
6
in boring positioneren. Schroef
7
monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef houder wieltoerentalsensor M6 8 Nm
Nawerk
Kettingspanning controleren. ( pag. 89)
15 WIELEN, BANDEN 126
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 81)
15.5 Demperpakkingen achterwielnaaf controleren
Info
De kracht van de motor wordt door het kettingwiel overgebracht via 6 demperpakkingen op het achterwiel. Deze slijten tijdens het
rijden. Als de demperpakkingen niet op tijd worden vervangen, raken de kettingwieldrager en de achterwielnaaf beschadigd.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 81)
Achterwiel demonteren. ( pag. 122)
L02153-10
Hoofdwerk
Lager
1
controleren.
» Als het lager beschadigd of versleten is:
Wiellager achter vervangen.
Demperpakkingen
2
van de achterwielnaaf controleren op beschadiging en slijtage.
» Als de demperpakkingen van de achterwielnaaf zijn beschadigd of versleten:
Alle demperpakkingen van de achterwielnaaf vervangen.
15 WIELEN, BANDEN 127
L02152-10
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Leg het wiel altijd zodanig neer dat de remschijf niet wordt beschadigd.
Achterwiel met het kettingwiel naar boven toe op een werkbank leggen en de steekas in
de naaf steken.
Om de speling
A
te controleren, achterwiel vasthouden en proberen het kettingwiel te
draaien.
Info
De speling wordt gemeten aan de buitenkant van het kettingwiel.
Speling demperpakkingen achterwiel 5 mm
»
Als de speling
A
groter is dan de voorgeschreven waarde:
Alle demperpakkingen van de achterwielnaaf vervangen.
Nawerk
Achterwiel monteren. ( pag. 123)
Kettingspanning controleren. ( pag. 89)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 81)
15.6 Bandentoestand controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenAls een band tijdens de rit lek raakt, wordt het voertuig oncontroleerbaar.
Zorg ervoor dat beschadigde of versleten banden onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
15 WIELEN, BANDEN 128
Waarschuwing
Gevaar voor vallenVerschillende profielen van voor- en achterwiel beïnvloeden het rijgedrag.
Verschillende profielen kunnen de controle over het voertuig aanzienlijk moeilijker maken.
Zorg ervoor dat voor- en achterwiel steeds van banden met hetzelfde profiel zijn voorzien.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNiet-vrijgegeven of aanbevolen banden en wielen bemoeilijken het rijgedrag.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex.
Info
Het type, de toestand en de spanning van de banden zijn van invloed op het rijgedrag van de motorfiets.
Versleten banden hebben vooral bij natte ondergrond een slechte invloed op het rijgedrag.
400602-10
Voor- en achterbanden controleren op insnijdingen, voorwerpen die tijdens het rijden in
de band zijn gaan zitten en beschadigingen.
» Als er insnijdingen of beschadigingen zijn of als er voorwerpen tijdens het rijden in
de band zijn gaan zitten:
Banden vervangen.
Profieldiepte controleren.
Info
Neem de minimale profieldiepte volgens de nationale wetgeving in acht.
Minimale profieldiepte 2 mm
» Als de profieldiepte lager is dan de minimale waarde:
Banden vervangen.
15 WIELEN, BANDEN 129
H01144-10
Leeftijd van de banden controleren.
Info
De productiedatum van de banden staat meestal op het opschrift van de banden
en wordt met de laatste vier cijfers van de DOT aanduiding gekenmerkt. De eer-
ste twee cijfers wijzen op de week van de productie en de laatste twee cijfers op
het productiejaar.
KTM adviseert uiterlijk na vijf jaar de banden te vervangen, onafhankelijk van de
daadwerkelijke slijtage.
» Als de band ouder is dan vijf jaar:
Banden vervangen.
15.7 Bandenspanning controleren
Info
Een te lage bandenspanning leidt tot buitengewone slijtage en oververhitting van de band.
Een goede bandenspanning garandeert een optimaal rijcomfort en maximale levensduur van de band.
400695-01
Ventieldopje verwijderen.
Bandenspanning controleren bij koude banden.
Bandenspanning zonder bijrijder
voor 2,0 bar
achter 2,0 bar
Bandenspanning met bijrijder / volledige nuttige belasting
voor 2,0 bar
achter 2,1 bar
15 WIELEN, BANDEN 130
» Als de bandenspanning niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Bandenspanning corrigeren.
Ventieldopje monteren.
16 ELEKTRONICA 131
16.1 Accu demonteren
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Bewaar accu's buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Vermijd contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vuur uit de buurt van de accu houden.
Accu’s uitsluitend in goed geventileerde ruimtes laden.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of accugas in de ogen is
gekomen.
Voorwerk
Ontsteking uitschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand draaien.
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 85)
Accuafdekking verwijderen. ( pag. 95)
V00620-10
Hoofdwerk
Minkabel
1
van de accu loskoppelen.
16 ELEKTRONICA 132
V00623-10
Pluspoolafdekking
2
naar achteren trekken.
Pluskabel
3
van accu loskoppelen.
Rubberband
4
losmaken.
Accu naar boven toe uit de accuhouder verwijderen.
Info
Motorfiets nooit met een lege of zonder accu gebruiken. In beide gevallen kun-
nen elektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen beschadigd raken. Het
voertuig is in dit geval niet meer verkeersveilig.
16.2 Accu monteren
V00623-11
Hoofdwerk
Accu in accuhouder positioneren.
Voorgeschreven waarde
De accupolen moeten naar boven wijzen.
Accu (ETZ-9-BS) ( pag. 182)
Rubberband
1
vasthaken.
Pluskabel
2
positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Pluspoolafdekking
3
positioneren.
16 ELEKTRONICA 133
V00620-11
Minkabel
4
positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Nawerk
Accuafdekking monteren. ( pag. 97)
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 86)
Tijd instellen. ( pag. 58)
16.3 Accu laden
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Bewaar accu's buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Vermijd contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vuur uit de buurt van de accu houden.
Accu’s uitsluitend in goed geventileerde ruimtes laden.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of accugas in de ogen is
gekomen.
16 ELEKTRONICA 134
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuAccu's bevatten milieubelastende materialen.
Gooi de accu niet bij het huishoudelijk afval.
Geef de accu's af bij een verzamelpunt voor oude accu's.
Info
Ook als de accu niet wordt belast verliest hij dagelijks aan lading.
De laadtoestand en de wijze van laden zijn erg belangrijk voor de levensduur van de accu.
Snel laden met een hogere laadstroom heeft een negatief effect op de levensduur.
Als de laadstroom, laadspanning en laadtijd worden overschreden, ontsnapt er elektrolyt via de veiligheidskleppen. Daardoor ver-
liest de accu aan capaciteit.
Als de accu leeg is gestart, de accu meteen opladen.
Bij langere stilstand in lege toestand treden er diepteontlading en sulfatie op, waardoor de accu onbruikbaar wordt.
De accu is onderhoudsvrij. Het zuurniveau hoeft niet te worden gecontroleerd.
Voorwerk
Ontsteking uitschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand draaien.
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 85)
Accuafdekking verwijderen. ( pag. 95)
Minkabel van de accu loskoppelen om schade aan de boordelektronica te vermijden.
16 ELEKTRONICA 135
M00729-11
Hoofdwerk
Acculader met accu verbinden. Acculader inschakelen.
Acculader (58429074000)
Met deze acculader kunt u ook de rustspanning en het startvermogen van de accu en
dynamo testen. Bovendien kan met deze lader de accu niet worden overladen.
Info
Deksel
1
nooit verwijderen.
Acculader na het laden uitschakelen en van de accu loskoppelen.
Voorgeschreven waarde
Laadstroom, laadspanning en laadtijd mogen niet worden overschreden.
Accu regelmatig bijladen als de motor-
fiets niet wordt gebruikt
3 maanden
Minkabel positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Nawerk
Accuafdekking monteren. ( pag. 97)
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 86)
Tijd instellen. ( pag. 58)
16 ELEKTRONICA 136
16.4 Zekeringen ABS vervangen
Waarschuwing
Gevaar voor brandVerkeerde zekeringen overbelasten de elektrische installatie.
Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschreven ampère-waarde.
Overbrug of repareer geen zekeringen.
Info
Twee zekeringen voor het ABS bevinden zich onder de beschermkap naast de minpool van de accu. Met deze beide zekeringen zijn
de retourpomp en de hydraulische unit van de ABS afgezekerd. De derde zekering, waarmee de ABS-besturingsunit is afgezekerd
bevindt zich in het zekeringenblok.
Voorwerk
Ontsteking uitschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand draaien.
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 85)
Accuafdekking verwijderen. ( pag. 95)
V00624-10
Zekering hydraulische ABS-unit vervangen:
Beschermkapje verwijderen en zekering
1
verwijderen.
Info
Een defecte zekering herkent u aan de gebroken smeltdraad
A
.
Waarschuwing
Gevaar voor brandVerkeerde zekeringen overbelasten de elektrische instal-
latie.
Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschreven ampère-waarde.
Overbrug of repareer geen zekeringen.
16 ELEKTRONICA 137
Voldoende sterke reservezekering plaatsen.
Zekering (75011088010) ( pag. 182)
Tip
Nieuwe reservezekering
B
in het zekeringenblok plaatsen, zodat u er een
bij u heeft als het nodig is.
Beschermkap monteren.
V00624-11
Zekering ABS-retourpomp vervangen:
Beschermkapje verwijderen en zekering
2
verwijderen.
Info
Een defecte zekering herkent u aan de gebroken smeltdraad
A
.
Waarschuwing
Gevaar voor brandVerkeerde zekeringen overbelasten de elektrische instal-
latie.
Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschreven ampère-waarde.
Overbrug of repareer geen zekeringen.
Voldoende sterke reservezekering plaatsen.
Zekering (90111088025) ( pag. 182)
Tip
Nieuwe reservezekering
C
in het zekeringenblok plaatsen, zodat u er een
bij u heeft als het nodig is.
Beschermkap monteren.
16 ELEKTRONICA 138
Nawerk
Accuafdekking monteren. ( pag. 97)
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 86)
16.5 Zekeringen afzonderlijke stroomverbruikers vervangen
Info
Het zekeringenblok met de hoofdzekering en de zekeringen voor de afzonderlijke stroomverbruikers bevindt zich naast de pluspool
van de accu.
Voorwerk
Ontsteking uitschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand draaien.
Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 85)
Accuafdekking verwijderen. ( pag. 95)
V00173-10
Hoofdwerk
Zekeringenblokdeksel openen.
Defecte zekering verwijderen.
16 ELEKTRONICA 139
Voorgeschreven waarde
Zekering 1 - 30 A - hoofdzekering
Zekering 2 - 10 A - gecombineerd instrument
Zekering 3 - 10 A - hoofdrelais
Zekering 4 - 15 A - bobine, brandstofpomp
Zekering 5 - 10 A - radiateurventilator
Zekering 6 - 10 A - claxon, remlicht, richtingaanwijzer, groot licht, dimlicht, zijlicht,
achterlicht, nummerplaatverlichting
Zekering 7 - 10 A - gecombineerd instrument, besturingsunit, ABS-besturingsunit
Zekering 8 - 10 A - alarminstallatie (optioneel)
Zekering 9 - 10 A - extra apparatuur
Zekering 10 - 10 A - extra apparatuur
Info
Een defecte zekering herkent u aan de gebroken smeltdraad
A
.
Waarschuwing
Gevaar voor brandVerkeerde zekeringen overbelasten de elektrische installatie.
Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschreven ampère-waarde.
Overbrug of repareer geen zekeringen.
Voldoende sterke reservezekering plaatsen.
Zekering (75011088010) ( pag. 182)
Zekering (75011088015) ( pag. 182)
Zekering (75011088030) ( pag. 182)
16 ELEKTRONICA 140
Tip
Nieuwe reservezekering in het zekeringenblok plaatsen, zodat u er een bij u hebt
als het nodig is.
De werking van de stroomverbruikers controleren.
Zekeringenblokdeksel sluiten.
Nawerk
Accuafdekking monteren. ( pag. 97)
Bestuurderszadel monteren. ( pag. 86)
16.6 Dimlichtlamp vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorVet op de reflector reduceert het reflecterend vermogen.
Vet op de lampbuisjes van de gloeilamp verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector.
Reinig en ontvet de lampbuisjes voor de montage.
De lampbuisjes niet met de blote hand aanraken.
Voorwerk
Ontsteking uitschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand draaien.
16 ELEKTRONICA 141
V00610-10
Hoofdwerk
Fitting
1
tegen de klok in draaien.
Fitting met dimlichtlamp
2
uit koplamphuis trekken.
Fitting met dimlichtlamp van stekker
3
loskoppelen en verwijderen.
Nieuwe fitting met dimlichtlamp op stekker steken.
Dimlicht (H11 / sokkel PGJ19-2) ( pag. 182)
V00611-10
Fitting met dimlichtlamp in koplamphuis positioneren.
Fitting met de klok mee draaien.
Controleren of het licht werkt.
16 ELEKTRONICA 142
Nawerk
Koplampstand-dimlicht controleren. ( pag. 144)
16.7 Grootlichtlamp vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorVet op de reflector reduceert het reflecterend vermogen.
Vet op de lampbuisjes van de gloeilamp verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector.
Reinig en ontvet de lampbuisjes voor de montage.
De lampbuisjes niet met de blote hand aanraken.
Voorwerk
Ontsteking uitschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand draaien.
16 ELEKTRONICA 143
V00614-10
Hoofdwerk
Fitting
1
tegen de klok in draaien.
Fitting met grootlichtlamp
2
uit koplamphuis trekken.
Fitting met grootlichtlamp van stekker
3
loskoppelen en verwijderen.
Nieuwe fitting met grootlichtlamp op stekker steken.
Groot licht (H9 / sokkel PGJ19-5) ( pag. 182)
V00615-10
Fitting met grootlichtlamp in koplamphuis positioneren.
Fitting met de klok mee draaien.
Controleren of het licht werkt.
16 ELEKTRONICA 144
Nawerk
Koplampstand - groot licht controleren. ( pag. 145)
16.8 Koplampstand-dimlicht controleren
0
0
AA
0
0
BB
400726-10
Voertuig op een horizontale ondergrond voor een lichte muur zetten en in de hoogte van
het midden van de koplamp een markering aanbrengen.
Nog een markering aanbrengen op een afstand
B
onder de eerste markering.
Voorgeschreven waarde
Afstand
B
5 cm
Voertuig op afstand
A
loodrecht voor de muur zetten en het dimlicht inschakelen.
Voorgeschreven waarde
Afstand
A
5 m
Nu gaat de bestuurder, eventueel met bagage en bijrijder op de motorfiets zitten.
Koplampstand-dimlicht controleren.
De grens tussen licht en donker moet bij een gebruiksklare motorfiets met bestuur-
der, eventueel met bagage en bijrijder, precies op de onderste markering liggen.
» Als deze grens tussen licht en donker niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Lichtbundelbreedte koplamp - dimlicht instellen. ( pag. 146)
16 ELEKTRONICA 145
16.9 Koplampstand - groot licht controleren
0
0
BB
0
0
AA
0
0
BB
400575-10
Voertuig op een horizontale ondergrond voor een lichte muur zetten en in de hoogte van
het midden van de koplamp een markering aanbrengen.
Nog een markering aanbrengen op een afstand
B
onder de eerste markering.
Voorgeschreven waarde
Afstand
B
5 cm
Voertuig op afstand
A
loodrecht voor de muur zetten en het groot licht inschakelen.
Voorgeschreven waarde
Afstand
A
5 m
Nu gaat de bestuurder, eventueel met bagage en bijrijder op de motorfiets zitten.
Koplampstand - groot licht controleren.
Het midden van de lichtbundel moet bij een gebruiksklare motorfiets met bestuurder,
eventueel met bagage en bijrijder, precies op de onderste markering liggen.
» Als het midden van de lichtbundel niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Lichtbundelbreedte koplamp - groot licht instellen. ( pag. 146)
16 ELEKTRONICA 146
16.10 Lichtbundelbreedte koplamp - dimlicht instellen
V00613-10
Hoofdwerk
Door schroef
1
te draaien de lichtbundelbreedte van het dimlicht instellen.
Voorgeschreven waarde
De grens tussen licht en donker moet bij de rijklare motorfiets met bestuurder, even-
tueel met bagage en bijrijder, precies op de onderste markering liggen (aangebracht
bij: koplampstand-dimlicht controleren).
Info
Draaien met de klok mee verbreedt de lichtbundelbreedte en draaien tegen de
klok in versmalt de lichtbundelbreedte.
Nawerk
Koplampstand-dimlicht controleren. ( pag. 144)
16.11 Lichtbundelbreedte koplamp - groot licht instellen
V00612-10
Hoofdwerk
Door schroef
1
te draaien de lichtbundelbreedte van het groot licht instellen.
Voorgeschreven waarde
Het midden van de lichtkegel moet bij de rijklare motorfiets met bestuurder, eventu-
eel met bagage en bijrijder, precies op de onderste markering liggen (aangebracht bij:
koplampstand - groot licht controleren).
Info
Draaien met de klok mee verbreedt de lichtbundelbreedte en draaien tegen de
klok in versmalt de lichtbundelbreedte.
Nawerk
Koplampstand - groot licht controleren. ( pag. 145)
16 ELEKTRONICA 147
16.12 Diagnosestekker
H01911-10
De diagnosestekker
1
bevindt zicht onder het bestuurderszadel.
17 KOELSYSTEEM 148
17.1 Koelsysteem
K00719-10
Door de waterpomp
1
in de motor vindt er een gedwongen circulatie van het koelmiddel
plaats.
De druk die bij verwarming in het koelsysteem ontstaat wordt geregeld door een klep in de
radiateurdop
2
. Door de uitzetting door warmte stroomt het overtollige koelmiddel naar
het compensatiereservoir
3
. Als de temperatuur daalt wordt dit koelmiddel weer terugge-
zogen in het koelsysteem. Daardoor is de aangegeven koelmiddeltemperatuur toegestaan
zonder dat er met functiestoringen rekening moet worden gehouden.
110 °C
17 KOELSYSTEEM 149
402242-10
Koeling vindt plaats door de rijwind en een radiateurventilator
4
die door een thermoscha-
kelaar wordt aangestuurd.
Hoe lager de snelheid, hoe lager de koelwerking. Ook vervuilde koelribben verlagen de koel-
werking.
17 KOELSYSTEEM 150
17.2 Koelmiddelpeil vast reservoir controleren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor of het koelsysteem
bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componenten van het koelsysteem te
openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koelvloeistof in de ogen is
gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
Radiateur is volledig gevuld.
17 KOELSYSTEEM 151
V00178-10
Motorfiets rechtop zetten op een horizontale ondergrond.
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir
1
controleren.
Het koelmiddelpeil moet tussen MIN en MAX liggen.
» Als er zich geen koelmiddel in het vaste reservoir bevindt:
Koelsysteem controleren op lekkage.
Info
Niet met de motorfiets rijden!
Koelsysteem vullen/ontluchten. ( pag. 157)
» Als het koelmiddelpeil in het vaste reservoir niet met de voorgeschreven waarde
overeenkomt, maar nog niet leeg is:
Koelmiddelpeil in vast reservoir corrigeren. ( pag. 154)
17.3 Antivries en koelmiddelpeil controleren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor of het koelsysteem
bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componenten van het koelsysteem te
openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
17 KOELSYSTEEM 152
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koelvloeistof in de ogen is
gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
Voorwerk
Zijbekleding rechts demonteren. ( pag. 103)
V00178-10
Hoofdwerk
Motorfiets rechtop zetten op een horizontaal oppervlak.
Deksel van het compensatiereservoir
1
verwijderen.
Antivries van het koelmiddel controleren.
25… 45 °C
» Als de antivries van het koelmiddel niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Antivries van het koelmiddel corrigeren.
Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir controleren.
Het koelmiddelpeil moet tussen MIN en MAX liggen.
» Als het koelmiddelpeil niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
17 KOELSYSTEEM 153
Koelmiddelpeil corrigeren.
Koelvloeistof ( pag. 189)
Deksel van het compensatiereservoir monteren.
V00144-11
Radiateurdop
2
verwijderen.
Antivries van het koelmiddel controleren.
25… 45 °C
» Als de antivries van het koelmiddel niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Antivries van het koelmiddel corrigeren.
Koelmiddelpeil in de radiateur controleren.
De radiateur moet volledig gevuld zijn.
» Als het koelmiddelpeil niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Koelmiddelpeil corrigeren en oorzaak van het verlies vaststellen.
Koelvloeistof ( pag. 189)
» Als er meer koelmiddel bijgevuld moest worden dan de voorgeschreven waarde:
> 0,20 l
Koelsysteem vullen/ontluchten. ( pag. 157)
Radiateurdop monteren.
Nawerk
Zijbekleding rechts monteren. ( pag. 104)
17 KOELSYSTEEM 154
17.4 Koelmiddelpeil in vast reservoir corrigeren
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor of het koelsysteem
bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componenten van het koelsysteem te
openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koelvloeistof in de ogen is
gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
Radiateur is volledig gevuld.
Voorwerk
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir controleren. ( pag. 150)
17 KOELSYSTEEM 155
V00178-11
Hoofdwerk
Dop
1
van vast reservoir verwijderen.
Koelmiddel tot de MAX markering vullen.
Koelvloeistof ( pag. 189)
Dop op het vaste reservoir monteren.
17.5 Koelmiddel aftappen
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenKoelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk.
Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor of het koelsysteem
bedrijfswarm zijn.
Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componenten van het koelsysteem te
openen.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
17 KOELSYSTEEM 156
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koelvloeistof in de ogen is
gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
Voorwaarden
Motor is koud.
Voorwerk
Zijbekleding links demonteren. ( pag. 100)
Zijbekleding rechts demonteren. ( pag. 103)
Bugspoiler demonteren. ( pag. 97)
V00146-10
Hoofdwerk
Motorfiets rechtop zetten.
Geschikte bak onder de motor zetten.
Schroef
1
verwijderen.
Radiateurdop verwijderen.
Koelmiddel volledig laten uitlopen.
Schroef
1
met nieuwe afdichtring monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Sluitschroef aftapboring waterpomp M6 10 Nm
17 KOELSYSTEEM 157
17.6 Koelsysteem vullen/ontluchten
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingKoelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koelvloeistof in de ogen is
gekomen.
Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen.
V00144-10
Hoofdwerk
Radiateurdop
1
verwijderen.
17 KOELSYSTEEM 158
V00145-10
Ontluchtingsschroef
2
losdraaien.
Voorgeschreven waarde
3 omw
Voertuig licht naar rechts kantelen.
Koelmiddel bijvullen totdat dit zonder luchtbellen uit de ontluchtingsschroef stroomt en
de ontluchtingsschroef meteen vastdraaien.
Koelvloeistof ( pag. 189)
Radiateur helemaal met koelmiddel vullen. Radiateurdop monteren.
Voertuig op zijstandaard zetten.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in een gesloten ruimte start
of laat draaien.
Motor starten en warm laten draaien.
V00178-12
Motor uitzetten en laten afkoelen.
Na het afkoelen nog een keer het koelmiddelpeil in de radiateur controleren en indien
nodig koelmiddel bijvullen.
Dop van het compensatiereservoir
3
verwijderen en koelmiddelpeil tot
de MAX-markering bijvullen.
Dop van het compensatiereservoir monteren.
17 KOELSYSTEEM 159
Nawerk
Bugspoiler monteren. ( pag. 99)
Zijbekleding links monteren. ( pag. 102)
Zijbekleding rechts monteren. ( pag. 104)
18 MOTOR AFSTELLEN 160
18.1 Koppelingshendelspeling controleren
Aanwijzing
Beschadiging koppelingAls de koppelingshendel geen speling heeft, begint de koppeling te verschuiven.
Voor het gebruik van de motorfiets altijd eerst de speling van de koppelingshendel controleren.
K00697-13
Controleren of de koppelingshendel soepel beweegt.
Stuur in de rechtuitstand zetten.
Koppelingshendel tot voelbare weerstand trekken en de koppelingshendelspeling
A
bepalen.
Koppelingshendelspeling
A
1… 3 mm
» Als de koppelingshendelspeling niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Koppelingshendelspeling instellen. ( pag. 161)
Stuur over het gehele stuurbereik heen en weer bewegen.
De koppelingshendelspeling mag niet veranderen.
» Als de koppelingshendelspeling verandert:
Traject van de koppelingskabel controleren.
18 MOTOR AFSTELLEN 161
18.2 Koppelingshendelspeling instellen
V00616-10
Stuur in de rechtuitstand zetten.
Manchet
1
terugschuiven.
Contramoer
2
losdraaien.
Koppelingshendelspeling
A
met de stelschroef
3
instellen.
Voorgeschreven waarde
Koppelingshendelspeling
A
1… 3 mm
Contramoer
2
vastdraaien.
Manchet
1
positioneren.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 162
19.1 Motoroliepeil controleren
Voorwaarden
Motor is warm.
Voorwerk
Motorfiets rechtop zetten op een horizontale ondergrond.
K00720-10
Hoofdwerk
Motoroliepeil controleren.
Info
Na het uitzetten van de motor een minuut wachten en dan pas controleren.
De motorolie moet tussen de markeringen
A
en
B
liggen.
»
Als de motorolie onder de markering
A
ligt:
Motorolie bijvullen. ( pag. 166)
»
Als de motorolie boven de markering
B
ligt:
Motoroliepeil corrigeren.
19.2 Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor brandwondenMotor- en cardanolie wordt tijdens bedrijf van de motorfiets zeer heet.
Draag geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril.
Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 163
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
Info
De motorolie bij een warme motor aftappen.
Voorwerk
Bugspoiler demonteren. ( pag. 97)
Motorfiets op een horizontale ondergrond op de zijstandaard zetten.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 164
V00175-10
Hoofdwerk
Geschikte bak onder de motor zetten.
Olieaftapschroef
1
met keerring verwijderen.
Oliezeef
2
met keerring verwijderen.
Sluitschroef
3
met oliezeef
4
verwijderen.
Motorolie volledig laten uitlopen.
Olieaftapschroeven en oliezeven grondig reinigen.
Oliezeef
2
positioneren en olieaftapschroef
1
met keerring monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Olieaftapschroef M24x1,5 15 Nm
Sluitschroef
3
met oliezeef
4
en keerring monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Sluitschroef oliezeef klein M17x1,5 12 Nm
M01440-10
Schroeven
5
verwijderen. Oliefilterdeksel
6
met keerring verwijderen.
Oliefilter
7
uit het oliefilterhuis trekken.
Motorolie volledig laten uitlopen.
Onderdelen en afdichtvlak grondig reinigen.
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 165
L02271-10
Nieuw oliefilter
7
plaatsen.
Keerring van het oliefilterdeksel insmeren met olie. Oliefilterdeksel
6
monteren.
Schroeven monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef oliefilterdop M6 12 Nm
Info
Te weinig motorolie of olie van onvoldoende kwaliteit leidt tot voortijdige slijtage
van de motor.
H01080-10
Olievulschroef
8
met keerring van het koppelingsdeksel verwijderen en motorolie vul-
len.
Motorolie 1,7 l Motorolie (SAE 15W/50) ( pag. 190)
Olievulschroef met keerring monteren en vastdraaien.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in een gesloten ruimte start
of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
Nawerk
Bugspoiler monteren. ( pag. 99)
Motoroliepeil controleren. ( pag. 162)
19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 166
19.3 Motorolie bijvullen
Info
Te weinig motorolie of olie van onvoldoende kwaliteit leidt tot voortijdige slijtage van de motor.
H01066-10
Hoofdwerk
Olievulschroef
1
met keerring van het koppelingsdeksel verwijderen en motorolie vul-
len.
Motorolie (SAE 15W/50) ( pag. 190)
Info
Voor een optimale prestatie van de motorolie wordt aangeraden geen verschil-
lende motoroliesoorten te mengen.
We adviseren om de motorolie te verversen als das nodig is.
Olievulschroef met keerring monteren en vastdraaien.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid
en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in een gesloten ruimte start
of laat draaien.
Motor starten en controleren op lekkage.
Nawerk
Motoroliepeil controleren. ( pag. 162)
20 REINIGING, ONDERHOUD 167
20.1 Motorfiets reinigen
Aanwijzing
MateriaalschadeDoor verkeerd gebruik van een hogedrukreiniger worden componenten beschadigd of onbruikbaar.
Het water dringt door de hoge druk in de elektrische componenten, stekkers, bowdenkabels, lagers etc.
Te hoge druk veroorzaakt storingen en maakt componenten onbruikbaar.
Richt de waterstraal niet direct op elektrische componenten, stekkers, bowenkabels of lagers.
Een minimale afstand tussen de sproeier van de hogedrukreiniger en de component aanhouden.
Minimale afstand 60 cm
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
Info
De motorfiets regelmatig reinigen. Daardoor blijven de waarde en het uiterlijk voor een lange tijd behouden.
Voorkomen dat de motorfiets tijdens het reinigen wordt blootgesteld aan directe zonnestralen.
20 REINIGING, ONDERHOUD 168
401061-01
Uitlaatsysteem afsluiten, om het indringen van water te voorkomen.
Grove vervuiling eerst met een zachte waterstraal verwijderen.
Sterk vervuilde plekken met een in de handel verkrijgbare motorfietsreiniger inspuiten
en daarna behandelen met een kwastje.
Motorfietsreiniger ( pag. 193)
Info
Warm water met een in de handel verkrijgbare motorfietsreiniger en een zachte
spons gebruiken.
Motorfietsreiniger nooit op het droge voertuig aanbrengen, altijd eerst met water
afspoelen.
Als er met het voertuig door strooizout is gereden, moet het met koud water wor-
den gereinigd. Warm water zou de zoutwerking versterken.
Nadat de motorfiets grondig met een zachte waterstraal is afgespoeld moet hij goed
worden gedroogd.
Afsluiting van het uitlaatsysteem verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVocht en vuil beïnvloeden het remsysteem nadelig.
Rem meerdere keren voorzichtig om de remplaketten en remschijven te dro-
gen en vuil te verwijderen.
Na de reiniging een kort stuk rijden, totdat de motor de rijtemperatuur heeft bereikt.
Info
Door de warmte verdampt het water ook op de niet toegankelijke plaatsen van de
motor en het remsysteem.
Manchetten van de stuurarmaturen terugschuiven, zodat het ingedrongen water kan ver-
dampen.
20 REINIGING, ONDERHOUD 169
Na het afkoelen van de motorfiets alle glij- en lagerpunten smeren.
Ketting reinigen. ( pag. 88)
Blank metalen onderdelen (met uitzondering van de remschijven en het uitlaatsysteem)
met antiroestmiddel behandelen.
Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber ( pag. 192)
Alle gelakte onderdelen behandelen met een onderhoudsmiddel voor lakken.
Perfect Finish en hoogglanspolitoer voor lakken ( pag. 193)
Info
In de leveringstoestand matte kunststofonderdelen niet polijsten, omdat de
materiaalkwaliteit anders sterk beperkt wordt.
Alle kunststof onderdelen en geëloxeerde onderdelen behandelen met een mild
reinigings- en verzorgingsmiddel.
Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal- en kunststofvlakken
( pag. 193)
Contact-/stuurslot oliën.
Universele oliespray ( pag. 193)
20.2 Controle en onderhoud voor rijden in de winter
Info
Als de motorfiets ook in de winter wordt gebruikt moet rekening worden gehouden met strooizout op de wegen. Daarom moeten er
voorzorgsmaatregelen worden getroffen tegen het agressieve strooizout.
Als er met het voertuig door strooizout is gereden, moet het na het rijden met koud water worden gereinigd. Warm water zou de
zoutwerking versterken.
20 REINIGING, ONDERHOUD 170
401060-01
Motorfiets reinigen. ( pag. 167)
Remmen gereinigd.
Info
Na het rijden over met zout bestrooide wegen ALTIJD de remklauwen en rempla-
ketten in afgekoelde en gemonteerde toestand grondig met koud water reinigen
en goed laten drogen.
Na het rijden op wegen met strooizout moet de motorfiets grondig met koud
water worden gereinigd en goed worden gedroogd.
Motor, achterbrug en alle overige blanke of verzinkte onderdelen (m.u.v. de remschij-
ven) behandelen met een antiroestmiddel op wasbasis.
Info
Er mag geen antiroestmiddel op de remschijven terechtkomen aangezien daar-
door de remwerking sterk wordt verminderd.
Ketting reinigen. ( pag. 88)
21 STALLING 171
21.1 Stalling
Info
Als u de motorfiets voor langere tijd niet wilt gebruiken moet u de onderstaande maatregelen nemen of laten nemen.
Voordat u de motorfiets gaat stallen eerst controleren of alle onderdelen werken en niet zijn versleten. Als er servicewerkzaamhe-
den, reparaties of wijzigingen nodig zijn kunt u dat het beste doen tijdens de overwintering (minder drukte bij de garages). Zo voor-
komt u lange wachttijden bij aanvang van het seizoen.
401058-01
Bij het laatste tanken voor het stilleggen van de motorfiets, brandstofadditief bijmen-
gen.
Brandstofadditief ( pag. 192)
Brandstof tanken. ( pag. 75)
Motorfiets reinigen. ( pag. 167)
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen. ( pag. 162)
Antivries en koelmiddelpeil controleren. ( pag. 151)
Bandenspanning controleren. ( pag. 129)
Accu demonteren. ( pag. 131)
Accu opladen. ( pag. 133)
Voorgeschreven waarde
Opslagtemperatuur accu zonder directe
blootstelling aan zonnestralen
0… 35 °C
Voertuig stallen op een droge plaats en niet blootstellen aan grote temperatuurschom-
melingen.
Info
KTM adviseert om de motorfiets op te krikken.
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 81)
21 STALLING 172
Motorfiets met hefbok voor opkrikken. ( pag. 82)
De motorfiets afdekken met een luchtdoorlatend dekzeil of een deken.
Info
In geen geval mogen hiervoor luchtdichte materialen worden gebruikt, omdat er
dan geen vocht kan ontsnappen en er roest ontstaat.
Het is zeer slecht de motor van een gestalde motorfiets voor korte tijd te laten
draaien. Aangezien de motor daarbij niet voldoende warm wordt, condenseert de
waterdamp die bij de verbranding ontstaat, waardoor de kleppen en uitlaat gaan
roesten.
21.2 Inbedrijfname na stalling
401059-01
Motorfiets van hefbok voor nemen. ( pag. 83)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 81)
Accu monteren. ( pag. 132)
Tijd instellen. ( pag. 58)
Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname uitvoeren. ( pag. 64)
Een proefrit maken.
22 FOUTEN OPSPOREN 173
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Motor draait bij indrukken van
e-starterknop niet door
Bedieningsfouten Werkstappen voor het starten uitvoeren.
( pag. 65)
Accu leeg Accu opladen. ( pag. 133)
Zekering 1, 3, 4 of 7 gesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 138)
Geen massaverbinding aanwezig Massaverbinding controleren.
Motor draait alleen door bij getrokken
koppelingshendel
Er is een versnelling geschakeld Versnelling stationair schakelen.
Er is een versnelling geschakeld en de
zijstandaard is uitgeklapt
Versnelling stationair schakelen.
Motor draait door, maar springt niet
aan
Bedieningsfouten Werkstappen voor het starten uitvoeren.
( pag. 65)
Fout in het brandstofinspuitsysteem Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitle-
zen.
Motor heeft te weinig vermogen Luchtfilter sterk vervuild Luchtfilter vervangen.
Brandstoffilter sterk vervuild Brandstofdruk controleren.
Fout in het brandstofinspuitsysteem Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitle-
zen.
Motor wordt overmatig heet Te weinig koelmiddel in koelsysteem Koelsysteem controleren op lekkage.
Koelmiddelpeil in het vaste reservoir controleren.
( pag. 150)
Radiateurlamellen sterk vervuild Radiateurlamellen reinigen.
Schuimvorming in het koelsysteem Koelmiddel aftappen. ( pag. 155)
Koelsysteem vullen/ontluchten. ( pag. 157)
Thermostaat defect Thermostaat controleren.
Zekering 5 doorgesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 138)
22 FOUTEN OPSPOREN 174
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Motor wordt overmatig heet Defect aan het ventilatiesysteem van
de radiateur
Radiateursysteem controleren.
Controlelampje storing brandt rood Fout in het brandstofinspuitsysteem Foutengeheugen met KTM-diagnosetool uitle-
zen.
Motor slaat af tijdens het rijden Te weinig brandstof Brandstof tanken. ( pag. 75)
Zekering 1, 3, 4 of 7 gesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 138)
ABS-waarschuwingslampje brandt Zekering ABS gesmolten Zekeringen ABS vervangen. ( pag. 136)
Wieltoerental van voor- en achterwiel
wijkt sterk af
Stoppen, ontsteking uitschakelen, opnieuw star-
ten.
Fout in ABS ABS-foutengeheugen uitlezen met
KTM-diagnosetool.
Hoog olieverbruik Slang van de motorontluchting geknikt Ontluchtingsslang knikvrij leggen en indien nodig
vervangen.
Motoroliepeil te hoog Motoroliepeil controleren. ( pag. 162)
Vloeibaarheid motorolie te dun (visco-
siteit)
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en olie-
zeven reinigen. ( pag. 162)
Koplamp en zijlicht werken niet Zekering 6 gesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 138)
Richtingaanwijzers, remlicht en claxon
werken niet
Zekering 6 gesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 138)
Tijd wordt niet meer of niet correct
weergegeven
Zekering 7 gesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 138)
Tijd instellen. ( pag. 58)
Accu leeg Contact bij het parkeren van het voer-
tuig niet uitgeschakeld
Accu opladen. ( pag. 133)
22 FOUTEN OPSPOREN 175
Fout Mogelijke oorzaak Maatregel
Accu leeg Accu wordt niet geladen door de
dynamo
Laadspanning controleren.
Ruststroom controleren.
Er wordt niets weergegeven op het dis-
play van gecombineerd instrument
Zekering 7 gesmolten Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbrui-
kers vervangen. ( pag. 138)
Tijd instellen. ( pag. 58)
Snelheidsindicatie op gecombineerd
instrument werkt niet
Kabelboom voor de snelheidsindicatie
of stekkerverbinding verroest
Kabelboom en steekverbinding controleren.
23 TECHNISCHE GEGEVENS 176
23.1 Motor
Constructie 1-cilinder 4-takt bezinemotor, gekoeld met vloeistof
Cilinderinhoud 373 cm³
Slag 60 mm
Boring 89 mm
Compressie 12,6:1
Distributie DOHC, 4 nokvolger kleppen aangestuurd door nokvolger, aandrij-
ving door ketting
Klepdiameter inlaat 36 mm
Klepdiameter uitlaat 29 mm
Klepspeling inlaat koud 0,08… 0,12 mm
Klepspeling uitlaat koud 0,13… 0,17 mm
Krukaslagers 2 glijlagers
Drijfstanglager Glijlager
Zuigers Lichmetaal gesmeed
Zuigerveren 1 compressiering, 1 zuigerring, 1 olieschraapring
Motorsmering Drukcirculatiesmering met 2 rotorpompen
Primaire overbrenging 30:80
Koppeling Antihopping-koppeling in oliebad / mechanisch bediend
Versnelling 6 versnellingen met klauwschakeling
Overbrengingsverhouding
1e versnelling 12:32
2e versnelling 14:26
3e versnelling 19:27
23 TECHNISCHE GEGEVENS 177
4e versnelling 21:24
5e versnelling 23:22
6e versnelling 25:21
Mengselbewerking Elektronisch aangestuurde brandstofinspuiting
Ontstekingssysteem Contactvrij aangestuurd volledig elektronisch ontstekingssysteem
met digitale ontstekingsvertraging
Dynamo 12 V, 296 W
Bougie BOSCH Super R6 VR 5 NIEUW
Elektrodenafstand bougie 1 mm
Radiateur Vloeistofkoeling, permanente circulatie van het koelmiddel door
waterpomp
Stationair toerental 1.650… 1.750 1/min
Starthulp E-starter
23.2 Aanhaalmomenten motor
Olievernevelaar M5 6 Nm Loctite
®
243™
Schroef impulsgever M5 6 Nm Loctite
®
243™
Schroef stator M5 8 Nm Loctite
®
243™
Schroef steunplaat M5 6 Nm Loctite
®
243™
Schroef steunplaat statorkabel M5 8 Nm Loctite
®
243™
Schroef versnellingssensor M5 6 Nm Loctite
®
243™
Moer waterpompwiel M6 10 Nm Loctite
®
243™
Olievernevelaar M6 6 Nm Loctite
®
243™
Schroef bevestigingsplaat keerring kop-
pelingsdeksel
M6 12 Nm Loctite
®
243™
23 TECHNISCHE GEGEVENS 178
Schroef borgplaat ketting-aandrijfwiel M6 12 Nm Loctite
®
243™
Schroef cilinderkop M6 12 Nm
Schroef distributiekettingspanner M6 12 Nm
Schroef dynamodeksel M6 12 Nm
Schroef geleider distributiekettingspan-
ner
M6 12 Nm Loctite
®
243™
Schroef kettinguitvalbescherming M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef klepdeksel M6 12 Nm
Schroef koppelingsdeksel M6 12 Nm
Schroef koppelingsveer M6 10 Nm
Schroef lagerborging M6 12 Nm Loctite
®
243™
Schroef motorhuis M6x35 12 Nm Loctite
®
243™
Schroef motorhuis M6x75 12 Nm
Schroef motorontluchtingsplaat M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef nokkenas decompressie-as M6 10 Nm Loctite
®
243™
Schroef nokkenaslagerplaat M6 10 Nm
Schroef oliefilterdop M6 12 Nm
Schroef oliepomp M6 12 Nm Loctite
®
243™
Schroef ontgrendeling voor distributie-
kettingspanner
M6 6 Nm
Schroef startmotor M6 12 Nm
Schroef steunplaat M6 12 Nm Loctite
®
243™
Schroef steunplaat vrijloopwiel M6 12 Nm Loctite
®
243™
Schroef vastzethendel M6 12 Nm Loctite
®
243™
Schroef versnellingsvastzetting M6 12 Nm Loctite
®
243™
23 TECHNISCHE GEGEVENS 179
Schroef waterpompdeksel M6 12 Nm
Sluitschroef aftapboring waterpomp M6 10 Nm
Moer bochtstuk aan cilinderkop M8 8 Nm
Moer uitlaatflens M8 22 Nm
Schroef tandwiel balansas M8 40 Nm Loctite
®
243™
Schroef terugzetveer automatische ver-
snelling
M8 20 Nm Loctite
®
243™
Sluitschroef M8 12 Nm Loctite
®
243™
Tapeind uitlaatflens M8 22 Nm
Schroef drijfstanglager M8x1 34 Nm
Oliedrukschakelaar M10 14 Nm
Schroef cilinderkop M10 1e niveau
30 Nm
2e niveau
60 Nm
Schroefdraad gesmeerd met
olie, hoofdsteun ingevet
Schroef nokkenastandwiel M10 36 Nm Loctite
®
243™
Schroef rotor M10 105 Nm Loctite
®
243™
Watertemperatuursensor M10 14 Nm
Sluitschroef nokvolgeras M10x1 10 Nm
Bougie M12 15 Nm
Moer hulpcilinder M16LHx1,5 120 Nm Loctite
®
243™
Moer primair wiel / distributiekettin-
grondsel
M16x1,5 120 Nm Loctite
®
243™
Sluitschroef oliezeef klein M17x1,5 12 Nm
Sluitschroef dynamodeksel M18x1,5 10 Nm
Olieaftapschroef M24x1,5 15 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 180
Sluitschroef dynamodeksel M24x1,5 10 Nm
23.3 Vulhoeveelheden
23.3.1 Motorolie
Motorolie 1,7 l Motorolie (SAE 15W/50) ( pag. 190)
23.3.2 Koelmiddel
Koelmiddel 1,2 l Koelvloeistof ( pag. 189)
23.3.3 Brandstof
Brandstoftankvolume totaal ca. 9,5 l Brandstof super loodvrij (ROZ 95) ( pag. 189)
Brandstofreserve ca. 1,5 l
23.4 Chassis
Frame Buisframe van staalbuis, geëloxeerd
Voorvork WP Suspension
Schokdemper WP Suspension
Remsysteem
voor Schijfrem met remklauw met vier zuigers
achter Schijfrem met remklauw met enkele zuiger, vlottend gelagerd
Veerweg
voor 120 mm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 181
achter 150 mm
Remschijven - diameter
voor 320 mm
achter 230 mm
Remschijven - slijtagegrens
voor 4,0 mm
achter 3,6 mm
Bandenspanning zonder bijrijder
voor 2,0 bar
achter 2,0 bar
Bandenspanning met bijrijder / volledige nuttige belasting
voor 2,0 bar
achter 2,1 bar
Secundaire overbrenging 15:45
Ketting 5/8 x 1/4” (520) keerring
Balhoofdhoek 66,5°
Wielstand 1.340±15 mm
Zadelhoogte onbelast 820 mm
Bodemvrijheid onbelast 178 mm
Gewicht zonder brandstof ca. 159 kg
Maximaal toegestane asbelasting voor 125 kg
Maximaal toegestane asbelasting achter 210 kg
Maximaal toegestaan totaalgewicht 335 kg
23 TECHNISCHE GEGEVENS 182
23.5 Elektronica
Accu ETZ-9-BS Accuspanning: 12 V
Nominale capaciteit: 8 Ah
Onderhoudsvrij
Zekering 75011088005 5 A
Zekering 75011088010 10 A
Zekering 75011088015 15 A
Zekering 90111088025 25 A
Zekering 75011088030 30 A
Dimlicht H11 / sokkel PGJ19-2 12 V
55 W
Groot licht H9 / sokkel PGJ19-5 12 V
65 W
Zijlicht LED
Instrumentverlichting en controlelampjes LED
Richtingaanwijzer LED
Rem- / achterlicht LED
Nummerplaatverlichting LED
23 TECHNISCHE GEGEVENS 183
23.6 Banden
Band voor Band achter
110/70 R 17 M/C 54H TL
Metzeler SPORTEC M5 Interact
150/60 R 17 M/C 66H TL
Metzeler SPORTEC M5 Interact
110/70 R 17 M/C 54H TL
Michelin Pilot Power Street
150/60 R 17 M/C 66H TL
Michelin Pilot Power Street
De aangegeven banden zijn één van de mogelijke standaardbanden. Meer informatie vindt u in het servicegedeelte onder:
http://www.ktm.com
23.7 Voorvork
Artikelnummer voorvork 93801001000
Voorvork WP Suspension
Voorvorklengte 736 mm
Voorvorkolie 460 ml Voorvorkolie (SAE 5) ( pag. 191)
23.8 Schokdemper
Artikelnummer schokdemper 93704010000
Schokdemper WP Suspension
Veervoorspanning
Standaard 4 klikken
Statische veerweg 15 mm
Dynamische veerweg 45… 50 mm
Inbouwlengte 304 mm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 184
23.9 Aanhaalmomenten chassis
Schroef kettingkast EJOT PT
®
K60x30 4 Nm
Overige schroeven chassis M4 4 Nm
Schroef besturingsunit motorelektronica M4 3 Nm
Moer kettingbescherming M5 7 Nm
Moer reflector aan bevestigingsplaat M5 5 Nm
Overige moeren chassis M5 5 Nm
Overige schroeven chassis M5 5 Nm
Schroef accuvak M5 4 Nm
Schroef afdekking vóór accuvak M5 4 Nm
Schroef bevestigingsplaat aan nummer-
plaathouder
M5 4 Nm
Schroef onderste deel achterkant M5 4 Nm
Schroef tankklep M5 4 Nm
Schroef verdraaiborging stuureinde M5 4 Nm
Schroef zijstandaardschakelaar M5 5 Nm Loctite
®
243™
Moer achterlicht M6 7 Nm
Moer nummerplaatdrager M6 7 Nm
Moer radiateur M6 5 Nm
Overige moeren chassis M6 15 Nm
Overige schroeven chassis M6 9 Nm
Schroef ABS-sensorwiel achter M6 8 Nm
Schroef accuvak M6 6 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 185
Schroef afdekking ketting-aandrijfwiel
aan frame
M6 8 Nm
Schroef bevestigingsplaat besturingsunit
motorelektronica
M6 6,5 Nm
Schroef bijrijderzadel M6 7 Nm
Schroef brandstoftankbekleding M6 6 Nm
Schroef bugspoiler achter M6 6 Nm
Schroef bugspoiler voor boven M6 7 Nm
Schroef bugspoiler voor onder M6 6 Nm
Schroef demperpakking voor radiateur M6 6 Nm
Schroef glijblok M6 7 Nm
Schroef hellingshoeksensor M6 7 Nm Loctite
®
243™
Schroef houder wieltoerentalsensor M6 8 Nm
Schroef kettingbescherming M6 6 Nm
Schroef koplampkap M6 7 Nm
Schroef koplampkapstructuur aan kop-
lamphouder
M6 7 Nm
Schroef luchtfilterbak aan frame M6 6 Nm
Schroef luchtfilterbakafdekking M6 6 Nm
Schroef magneethouder zijstandaard M6 5 Nm Loctite
®
243™
Schroef massakabel aan frame M6 7 Nm
Schroef montageplaat zijbekleding M6 7 Nm
Schroef nummerplaathouder aan num-
merplaatdrager
M6 7 Nm
Schroef radiateurafdekking M6 6 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 186
Schroef remslanggeleiding aan onderste
kroonplaat
M6 7 Nm Loctite
®
243™
Schroef remslangklem M6 6 Nm
Schroef remvloeistofreservoir achterwiel-
rem
M6 8 Nm
Schroef spatbord achter M6 7 Nm
Schroef spatbord voor M6 7 Nm
Schroef stuureinde M6 8 Nm Loctite
®
243™
Schroef stuurgewicht M6 8 Nm
Schroef vast reservoir M6 8 Nm
Schroef voetsteunhouder M6 7 Nm
Schroef windscherm M6 7 Nm
Schroef zadelbevestiging voor M6 6 Nm
Schroef zijbekleding M6 6 Nm
Schroef zijbekleding aan koplampkap M6 6 Nm
Schroefverbinding ABS M6 7 Nm Loctite
®
243™
Vergrendeling afdekking accuvak M6 6 Nm
Overige moeren chassis M8 30 Nm
Overige schroeven chassis M8 25 Nm
Schroef bijrijdervoetsteunen M8 20 Nm Loctite
®
243™
Schroef brandstoftankbevestiging achter
aan frame
M8 17 Nm
Schroef claxon M8 9 Nm
Schroef einddemper M8 18 Nm
Schroef kettingbescherming M8 11 Nm
23 TECHNISCHE GEGEVENS 187
Schroef kroonplaat boven M8 15 Nm
Schroef montageplaat brandstoftank M8 13 Nm
Schroef onderste kroonplaat M8 12 Nm
Schroef rempedaal M8 17 Nm Loctite
®
243™
Schroef remschijf achter M8 21 Nm Loctite
®
243™
Schroef remschijf voor M8 32 Nm Loctite
®
243™
Schroef steekas voor M8 26 Nm
Schroef versnellingshendel M8 17 Nm Loctite
®
243™
Schroef voordemper aan frame M8 24 Nm
Uitlaatklem M8 20 Nm
Schroef remklauw voor M8x1 30 Nm Loctite
®
204™
Moer kettingwielschroef M8x1,25 27 Nm Loctite
®
243™
Overige moeren chassis M10 50 Nm
Overige schroeven chassis M10 45 Nm
Schroef zijstandaard M10 35 Nm Loctite
®
243™
Schroef zijstandaardscharnier M10 35 Nm
Schroef voetsteunhouder voor / motor-
houder
M10x1,25 49 Nm
Schroef zijstandaardconsole M10x1,25 33 Nm Loctite
®
243™
Moer achterbrugbout M14x1,5 100 Nm
Moer steekas achter M14x1,5 90 Nm
Schroef balhoofd boven M16x1,5 53 Nm Loctite
®
204™
Lambdasonde M18x1,5 19 Nm
Stelring achterbrugophanging M22x1 Zonder speling vastdraaien
23 TECHNISCHE GEGEVENS 188
Moer balhoofd M30x1 1.
55 Nm
2. Losdraaien (tegen de klok
in)
2 omw
3.
5 Nm
24 GEBRUIKSSTOFFEN 189
Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
Norm / classificatie
DIN EN 228 (ROZ 95)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend loodvrije superbenzine die voldoet aan de aangegeven norm of van dezelfde kwaliteit is.
Een aandeel van maximaal 10 % ethanol (E10 brandstof) kan daarbij zonder bezwaar worden gebruikt.
Info
Gebruik geen brandstof van methanol (bijv. M15, M85, M100) of met een aandeel van meer dan 10 % ethanol (bijv. E15,
E25, E85, E100).
Koelvloeistof
Voorgeschreven waarde
Gebruik alleen hoogwaardige, silicaatvrije koelvloeistof met antiroestmiddel voor aluminiummotoren. Minderwaardige en ongeschikte
antivriesmiddelen veroorzaken corrosie, afzettingen en schuimvorming.
Gebruik geen zuiver water omdat de eisen met betrekking tot corrosiebescherming en smeereigenschappen alleen door koelvloeistof
vervuld kunnen worden.
Gebruik uitsluitend koelvloeistof die voldoet aan de voorwaarden (zie informatie op de verpakking) en de juiste eigenschappen heeft.
Vorstbescherming minstens tot 25 °C
De mengverhouding moet aan de vereiste vorstbescherming aangepast worden. Gebruik gedestilleerd water als de koelvloeistof verdund
moet worden.
Het gebruik van voorgemengde koelvloeistof wordt aanbevolen.
24 GEBRUIKSSTOFFEN 190
Neem de gegevens van de koelvloeistoffabrikant met betrekking tot vorstbescherming, verdunning en mengbaarheid (verdraagbaarheid)
met andere koelmiddelen in acht.
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
COOLANT M3.0
Motorolie (SAE 15W/50)
Norm / classificatie
JASO T903 MA ( pag. 194)
SAE ( pag. 194) (SAE 15W/50)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend motorolie die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de juiste eigenschappen
heeft.
Gedeeltelijk synthetische motorolie
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Formula 4T
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1
Norm / classificatie
DOT
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend remvloeistof die voldoet aan de aangegeven norm (zie informatie op de verpakking) en die de juiste eigenschappen
heeft.
Aanbevolen leverancier
Castrol
REACT PERFORMANCE DOT 4
24 GEBRUIKSSTOFFEN 191
Motorex
®
Brake Fluid DOT 5.1
Voorvorkolie (SAE 5)
Norm / classificatie
SAE ( pag. 194) (SAE 5)
Voorgeschreven waarde
Gebruik uitsluitend olie die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de juiste eigenschappen heeft.
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Racing Fork Oil
25 HULPSTOFFEN 192
Brandstofadditief
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Fuel Stabilizer
Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Moto Protect
Duurzaam vet
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Bike Grease 2000
Kettingreinigingsmiddel
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Chain Clean
Kettingspray onroad
Voorgeschreven waarde
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Chainlube Road
25 HULPSTOFFEN 193
Motorfietsreiniger
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Moto Clean
Perfect Finish en hoogglanspolitoer voor lakken
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Moto Polish & Shine
Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal- en kunststofvlakken
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Quick Cleaner
Universele oliespray
Aanbevolen leverancier
Motorex
®
Joker 440 Synthetic
26 NORMEN 194
JASO T903 MA
Door verschillende technische ontwikkelingsrichtingen is een eigen specificatie voor 4-takt motorfietsen nodig - de norm JASO T903 MA.
Vroeger werd voor 4-takt motorfietsen motorolie voor auto's gebruikt omdat er geen eigen motorfietsspecificatie was.
Voor motoren van auto's zijn lange service-intervallen vereist, bij motoren van motorfietsen staat een hoog vermogensrendement bij hoge
toerentallen op de voorgrond.
Bij de meeste motoren voor motorfietsen worden ook de versnelling en de koppeling met dezelfde olie gesmeerd.
De norm JASO MA voldoet aan deze speciale vereisten.
SAE
De SAE-viscositeitsklassen zijn vastgelegd door de Society of Automotive Engineers voor de indeling van oliën op basis van hun viscositeit.
De viscositeit beschrijft slechts een van de eigenschappen van olie en zegt niets over de kwaliteit.
27 LIJST MET VAKBEGRIPPEN 195
ABS Anti Blokkeer Systeem Veiligheidssysteem, dat het blokkeren van de wielen bij het recht-
uit rijden zonder inwerking van zijwaartse krachten voorkomt
OBD Boorddiagnose Voertuigsysteem dat emissie- en veiligheidsgerelateerde waarden
bewaakt
28 LIJST MET AFKORTINGEN 196
Artikelnr. Artikelnummer
bijv. bijvoorbeeld
ca. circa
e.d. en dergelijke
enz. enzovoort
etc. et cetera
evt. eventueel
evt. eventueel
Nr. Nummer
o.a. onder andere
resp. respectievelijk
vgl. vergelijk
29 LIJST MET SYMBOLEN 197
29.1 Rode pictogrammen
Rode pictogrammen geven een storingstoestand aan, waarbij meteen moet worden ingegrepen.
Controlelampje wegrijblokkering brandt/knippert rood Status- of foutmelding bij de wegrijblokke-
ring/alarminstallatie (optioneel).
29.2 Gele of oranje pictogrammen
Gele of oranje pictogrammen geven een storingstoestand aan, waarbij binnen korte tijd moet worden ingegrepen. Actieve rijhulpen worden
eveneens met gele of oranje pictogrammen aangegeven.
Controlelampje storing brandt geel De OBD heeft een emissie- of veiligheidskritieke fout geconstateerd.
Waarschuwingslampje algemeen brandt geel Een aanwijzing/waarschuwing voor de veiligheid is gedetecteerd.
Deze wordt ook op het informatiedisplay weergegeven.
ABS-waarschuwingslampje brandt geel Status- of foutmelding bij het ABS.
29.3 Groene en blauwe pictogrammen
Groene en blauwe pictogrammen geven informatie weer.
Controlelampje voor richtingaanwijzer knippert groen in knipperritme Richtingaanwijzer is ingeschakeld.
Controlelampje stationair brandt groen Versnelling is in vrij geschakeld.
Controlelampje voor groot licht brandt blauw Groot licht is ingeschakeld.
INDEX 198
INDEX
A
ABS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
Accu
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131
laden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 133
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 132
Accuafdekking
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97
verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 95
Achterwiel
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 122
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 123
Afbeelding voertuig
linksvoor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
rechtsachter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
Afbeeldingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Afremmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
Anti Blokkeer Systeem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106
Antivries
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 151
B
Bagage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62
Bandenspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129
Bandentoestand
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 127
Bedieningshandleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Beschermende kleding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
Bestuurderszadel
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86
verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
Bijrijderzadel
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87
verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86
Boordgereedschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
Bugspoiler
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 99
C
Claxonknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
Contactslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
Controlelampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
D
Demperpakkingen achterwielnaaf
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126
Diagnosestekker . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
Dimlichtlamp
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140
INDEX 199
E
E-starterknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
F
Fouten opsporen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 173-175
Framenummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
G
Garantie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Gashendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
Gebruiksdefinitie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
Gecombineerd instrument
activering en test . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
controlelampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
display . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
functietoetsen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
informatiedisplay . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
menu gemiddeld verbruik 1/gemiddeld verbruik 2 . . . . . . . 51
menu gemiddeld verbruik 2/service . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
menu gemiddelde snelheid/gemiddeld verbruik 1 . . . . . . . 50
menu reikwijdte/rijtijd . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54
menu rijtijd/gemiddelde snelheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
menu service/reikwijdte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
menu totaal traject ODO . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
menu traject 1 TRIP 1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
menu traject 2 TRIP 2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
temperatuurindicatie koelmiddel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
vulpeilindicatie van de brandstoftank . . . . . . . . . . . . . . . 45
waarschuwingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
weergave TRIP F . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
Grepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
Grootlichtlamp
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142
H
Hulpstoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
I
Inbedrijfname
aanwijzingen voor eerste inbedrijfname . . . . . . . . . . . . . . 60
controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname . . . . . . . 64
na stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 172
K
Ketting
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 93
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 88
vervuiling controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 88
Ketting-aandrijfwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 93
Kettingspanning
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 91
Kettingwiel
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 93
Kilometer of mijl
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
INDEX 200
Klantenservice . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
Koelmiddel
aftappen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 155
Koelmiddelpeil
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 151
in vast reservoir controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 150
in vast reservoir corrigeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 154
Koelsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 148
vullen/ontluchten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
Koplampstand - groot licht
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 145
Koplampstand-dimlicht
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144
Koppelingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34
Koppelingshendelspeling
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 160
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 161
L
Lichtbundelbreedte koplamp - dimlicht
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146
Lichtbundelbreedte koplamp - groot licht
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146
Lichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
M
Milieu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
Motor
inrijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61
Motorfiets
met hefbok achter opkrikken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
met hefbok voor opkrikken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 167
van hefbok achter nemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
van hefbok voor nemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83
Motornummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
Motorolie
bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 166
verversen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 162
Motoroliepeil
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 162
N
Noodstopschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
O
Oliefilter
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 162
Oliezeven
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 162
Onjuist gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
INDEX 201
P
Parkeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72
R
Remhendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34
Remmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
Rempedaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
vrije slag controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
vrije slag instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117
Remplaketten
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111
Remschijven
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
Remvloeistof
van achterwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113
van de voorwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
Remvloeistofpeil
van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108
Reserveonderdelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Richtingaanwijzerschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
Rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
beginnen met rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
Rijden in de winter
controle en onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 169
S
Schakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 67
Schakeltoerental RPM 1
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
Schakeltoerental RPM 2
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
Schokdemper
veervoorspanning instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80
Seinlichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
Service . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Serviceschema . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77-79
Sleutelnummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
Stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 171
Starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65
Stoppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72
Stuur
ontgrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
vergrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
Stuurslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
T
Tankdop
openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
Tanken
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75
INDEX 202
Technische gegevens
aanhaalmomenten chassis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 184
aanhaalmomenten motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 177
banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 183
chassis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180
elektronica . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 182
motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 176
schokdemper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 183
voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 183
vulhoeveelheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180
Tijd
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
Toebehoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Transport . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74
Typeplaatje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
V
Veilig gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
Verbruiksstoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Versnellingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
Voertuig beladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62
Voetsteunen bijrijder . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
Voorwiel
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 119
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 120
Vorkpoten
vuilschrapers reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84
Vulhoeveelheid
brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76, 180
koelmiddel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180
motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 180
W
Werkinstructies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
Z
Zadelslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
Zekering
van afzonderlijke stroomverbruikers vervangen . . . . . . . . 138
Zekeringen ABS
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 136
Zijbekleding links
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102
Zijbekleding rechts
demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103
monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 104
Zijstandaard . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
*3213558nl*
3213558nl
01/2017
KTM Sportmotorcycle GmbH
5230 Mattighofen/Oostenrijk
http://www.ktm.com
Foto: Mitterbauer/KTM
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205

KTM RC 390 2017 de handleiding

Type
de handleiding