OM-497 Pagina 25
Bedieningsfuncties voor het starten van
de motor
1 Magnetische stopschakelaar
Gebruik deze schakelaar bij het opstarten om
het afsluitsysteem van de motor te vermijden.
Dit systeem stopt de motor als de oliedruk te
laag wordt of als de temperatuur van de koel-
vloeistof te hoog is.
2 Starthulpschakelaar (optioneel)
Gebruik de drukknop om de voorverwar-
mingsbougie te doen opwarmen indien koude
weersomstandigheden.
3 Motorbedieningsschakelaar
Gebruik deze schakelaar om de motor te star-
ten, het motortoerental te kiezen (als de las-
groep een automatische stationairoptie heeft)
en de motor uit te zetten.
In de werktoerentalstand loopt de motor op
las/stroomsnelheid. In de werktoerental/
stationairstand (optie) loopt de motor op
stationairsnelheid bij nullast en op lassnel-
heid bij belasting.
Starten:
. Als de motor niet start, laat de motor dan
eerst volledig tot stilstand komen voordat
u hem weer probeert te starten.
Boven 05C: Draai de motorbesturings-
schakelaar op Start en druk tegelijk de
Magnetische stopschakelaar in. Laat de
motorbesturingsschakelaar los als de motor
start. Houd de Magnetische stopschakelaar
ingedrukt tot de motorindicatielampjes uit-
gaan.
Gebruik de drukknop voor het helpen op-
starten enkel onder 05C : Draai de motor-
besturingsschakelaar op de werktoerental/
stationairstand. Druk de starthulpschakelaar
60 seconden omhoog. Houd de starthulp-
schakelaar vast moet u de magnetische stop-
schakelaar indrukken en de motorbesturings-
schakelaar op Start draaien. Laat de motor-
besturingsschakelaar en de starthulpschake-
laar los als de motor start. Houd de Magneti-
sche stopschakelaar ingedrukt tot de motor-
indicatielampjes uitgaan.
Stoppen: Draai de motorbesturings-
schakelaar op Off.
Motorindicatielampjes
4 Accu-oplaadlampje
Het lampje gaat branden als de dynamo van
de motor de accu niet oplaadt. De motor blijft
draaien.
Y Stop de motor en verhelp het
probleem als het accu-oplaadlampje
gaat branden.
5 Motortemperatuurlampje
Het lampje gaat branden en de motor stopt als
de temperatuur boven 130°C komt.
Y Stop de motor en verhelp het
probleem als het motortemperatuur-
lampje gaat branden.
6 Lampje voor de oliedruk in de motor
Het lampje gaat branden en de motor stopt als
de oliedruk onder 150 kPa komt. Het lampje
gaat even branden tijdens het opstarten,
maar dooft weer als de motor de normale olie-
druk bereikt.
Y Stop de motor en verhelp het pro-
bleem als het lampje voor de oliedruk
in de motor na het opstarten blijft
branden.
7 Brandstoflampje
Dit lampje wordt niet gebruikt op dit model.
8 Motorurenteller
Motormeters
. Om de meters en de motor-
indicatielampjes af te lezen als de
motor uitgeschakeld is, moet u de
motorbesturingsschakelaar op de werk-
toerental/stationairstand zetten en de
magnetische stopschakelaar indrukken
(zie Hoofdstuk 8-8).
9 Brandstofmeter
Gebruik deze meter om het brandstofpeil te
controleren.
Om het brandstofpeil te controleren als de
motor niet draait moet u de motorbesturings-
schakelaar op de werktoerental/stationair-
stand zetten en de magnetische stopschake-
laar indrukken.
10 Accuspanningsmeter (optie)
Gebruik deze meter om de accuspanning en
oplaadsysteem van de motor te controleren.
De motor moet ongeveer 14 VDC aangeven
als de motor draait en ongeveer 12 VDC als
de motor wordt uitgezet.
11 Motortemperatuurbeveiliging (optioneel)
De normale temperatuur is 100 - 115°C.
Wanneer de motor is uitgerust met deze
meter, dan stopt hij als de temperatuur boven
132°C komt.
12 Oliedrukmeter met motorstop (optie)
De normale druk is 206 – 414 kPa. Wanneer
de motor is uitgerust met deze meter, dan
stopt hij als de druk onder 138 kPa komt.
Lasregelfuncties
. Max. OCV-stuurcircuit: Deze lasgroep
heeft een max. OCV-stuurcircuit dat de
stroomsterkteregeling R1 weer op
maximum zet als de lasboog breekt. Als
er een boog wordt ontstoken, dan gaat de
lasuitgangsspanning weer naar de R1-in-
stelling op het voorpaneel of die op de
combinatie voorpaneel/afstandsbedie-
ning. De stroomsterkteregeling R1 past
de stroomsterkte alleen aan tijdens het
lassen en past de open spanning niet
aan.
Het max. OCV-besturingscircuit wordt
uitgeschakeld als de keuzeschakelaar
Beklede Elektrode / TIG in de Start
TIG-stand staat (zie onderdeel 15).
13 Stroombereikschakelaar
Y Niet schakelen tijdens belasting.
Gebruik de schakelaar om het lasstroom-
bereik te kiezen. Voor de meeste lastoe-
passingen moet u het laagst mogelijke
stroombereik gebruiken mede om boogon-
derbreking te voorkomen.
14 Stroomsterkteregeling
Regelt de stroomsterkte binnen het bereik dat
is gekozen met de stroombereikschakelaar.
De lasuitgangsspanning is ongeveer 153
A/DC als de instellingen zijn als op de afbeel-
ding (50% van 100 tot 205 A).
. De getallen rondom de regeling zijn al-
leen ter indicatie en geven geen werkelijk
percentage weer.
15 Keuzeschakelaar Beklede Elektrode /
TIG
Gebruik deze schakelaar om het max. OCV-
besturingscircuit en het Arc Force–circuit
(dig) voor Start TIG-lassen uit te schakelen
(zie de opmerking over max. OCV-stuur-
circuit onder Lasregelfuncties).
Als de schakelaar op de Beklede Elektrode-
stand staat, dan zet het max. OCV-stuur-
circuit de stroomsterkteregeling R1 weer op
maximum zet als de lasboog breekt.
Ook in de Beklede Elektrode-stand geeft het
Arc Force–circuit (dig) voldoende stroom
tijdens lage spanningen (korte booglengte-
omstandigheden) om te voorkomen dat elek-
trodes blijven “plakken”.
Als de schakelaar op de Start TIG-lassen-
stand staat, dan zijn het max. OCV-stuur-
circuit en het Arc Force–circuit (dig) uit-
geschakeld en de OCV verandert als de rege-
ling wordt aangepast.
16 Stroomregelingschakelaar en afstands-
bedieningsstekker
Sluit de optionele afstandsbediening aan op
RC13 (zie Hoofdstuk 4-10). Met deze
schakelaar kiest u het voorpaneel of de
afstandsgestuurde stroomregeling. Zet voor
de afstandsbediening de schakelaar op de af-
standsbedieningsstand en sluit de afstands-
bediening aan op de contactdoos voor af-
standsgestuurde stroomregeling RC13 (zie
Hoofdstukken 4-10 en 5-3).
17 Polariteitsschakelaar (optie)
Y Niet schakelen tijdens belasting.
Met deze schakelaar verandert u de lasuit-
gangsspanning. Kies DC Elektrode Positief
(DCEP) of DC Elektrode Negatief (DCEN).
Lasmeters
18 DC voltmeter (optie)
De voltmeter toont de spanning bij de
klemmen voor de lasuitgangsspanning, maar
niet noodzakelijkerwijze die van de lasboog
vanwege de weerstand van de kabel en de
aansluitingen.
19 DC ampèremeter (optie)
De ampèremeter toont de stroomsterkte bij
de uitgang van de lasgroep.
5-2. Beschrijving van bedieningsfuncties op voorpaneel CC-modellen
(zie Hoofdstuk 5-1)