Canon EOS M3 Handleiding

Type
Handleiding
Inleiding
Een
voorbeeldopname
voorbereiden
Basis-
vensters
Voorbereidende
aanpassingen
Opnamekenmerken
Opslaan
Voorkeuren
Referentie
Inhoud
Software voor het maken van beeldstijlbestanden
Picture Style Editor
Versie 1.21
Instructiehandleiding
Inhoud van deze
instructiehandleiding
PSE staat voor Picture Style Editor.
geeft de selectieprocedure aan in het menu.
(Voorbeeld: menu [Picture Style Editor] [Quit
Picture Style Editor/Picture Style Editor
afsluiten].)
Verwijzingen naar menu's, knoppen of vensters
die op het computerscherm worden
weergegeven, staan tussen vierkante haken.
Verwijzingen naar toetsen op het toetsenbord
worden weergegeven tussen punthaken < >.
pag.** verwijst naar een paginanummer.
Klik hierop om naar de desbetreffende pagina te
gaan.
: informatie die vóór gebruik moet worden
gelezen.
: aanvullende informatie die voor u van nut
kan zijn.
© CANON INC. 2018 CEL-SX5SA280
Door de handleiding bladeren
Klik op de pijlen rechtsonder in het scherm.
: volgende pagina
: vorige pagina
: terug naar de laatst weergegeven pagina
Klik op de titels rechts op het scherm om naar
de pagina met de inhoudsopgave van dat
hoofdstuk te gaan. U kunt ook op het gewenste
onderwerp in de inhoudsopgave klikken om
naar de desbetreffende pagina te gaan.
NEDERLANDS
2
Inleiding
Een
voorbeeldopname
voorbereiden
Basis-
vensters
Voorbereidende
aanpassingen
Opnamekenmerken
Opslaan
Voorkeuren
Referentie
Inhoud
Inleiding
Picture Style Editor (hierna 'PSE' genoemd) is software waarmee u
beeldstijlen kunt aanpassen aan uw eigen specifieke opnamekenmerken
en de bewerkte resultaten kunt opslaan als originele beeldstijlbestanden.
Wat is een beeldstijlbestand?
Een beeldstijlbestand (extensie '.PF2' of '.PF3') is een uitgebreide
functie van een beeldstijl. Het verschilt van de acht vooraf ingestelde
beeldstijlen (Auto (Automatisch), Standard (Standaard), Portrait
(Portret), Landscape (Landschap), Fine Detail (Gedetailleerd),
Neutral (Neutraal), Faithful (Natuurlijk) en Monochrome
(Monochroom)) en biedt opnamekenmerken die slechts in een
beperkt aantal omgevingen worden toegepast.
U kunt uw fotografische expressie verder vergroten door een
beeldstijlbestand te gebruiken voor een specifieke scène.
Voornaamste functies van PSE
Met PSE kunt u de onderstaande functies gebruiken om beeldstijlen
aan te passen aan uw eigen specifieke opnamekenmerken en de
bewerkte resultaten opslaan als beeldstijlbestanden (extensie '.PF2'
of '.PF3').
Een beeldstijl selecteren die u wilt gebruiken als basis voor uw
opnamen
De opties [Sharpness/Scherpte], [Contrast], [Color saturation/
Kleurverzadiging] en [Color tone/Kleurtoon] instellen
Aanpassingen doorvoeren voor een specifieke kleur
De helderheid en het contrast aanpassen (gamma-eigenschap)
Bovendien kunt u met de beeldstijlfunctie uw opgeslagen originele
beeldstijlbestanden registreren op een camera en deze toepassen
op opnamen. U kunt ook Digital Photo Professional (hierna 'DPP'
genoemd) gebruiken om de stijlen toe te passen op RAW-opnamen.
Kleurbeheer
U kunt PSE gebruiken in een computeromgeving met kleurbeheer.
Ook kunt u in het voorkeurenvenster (pag. 20) het profiel instellen
van het scherm dat u gebruikt en de kleurruimte van de
voorbeeldopname die u wilt aanpassen.
Systeemvereisten
*
1
Core 2 Duo of hoger wordt aanbevolen.
Dit softwareprogramma is niet compatibel met UFS (UNIX File
System) geformatteerde schijven.
Ga naar de Canon-website voor de nieuwste systeemvereisten,
inclusief ondersteunde besturingssystemen.
Voorbeeldopnamen voor aanpassing
In PSE kunt u RAW-opnamen gebruiken die zijn gemaakt met een
EOS-camera* (met uitzondering van de EOS DCS1 en EOS DCS3),
PowerShot G7 X Mark II, PowerShot G9 X Mark II en PowerShot G1 X
Mark III als voorbeeldopnamen voor aanpassing. U kunt vervolgens
de aangepaste resultaten opslaan als originele beeldstijlbestanden.
* Compatibel met RAW-opnamen die zijn gemaakt met EOS D6000 of
EOS D2000 en in CR2 Converter zijn geconverteerd naar RAW-
opnamen met de extensie '.CR2'.
Ga naar de Canon-website voor meer informatie over CR2 Converter.
Besturingssysteem
Mac OS X 10.11 tot 10.13
Computer
Macintosh met een van de bovenstaande
besturingssystemen geïnstalleerd
Processor Intel-processor*
1
RAM-geheugen Minimaal 2 GB
Beeldscherm
Resolutie: 1024 × 768 of hoger
Kleuren: duizenden of meer
3
Inleiding
Een
voorbeeldopname
voorbereiden
Basis-
vensters
Voorbereidende
aanpassingen
Opnamekenmerken
Opslaan
Voorkeuren
Referentie
Inhoud
Inhoud
Inleiding...................................................................... 2
Systeemvereisten....................................................... 2
Voorbeeldopnamen voor aanpassing ........................ 2
Voorbeeldopnamen voorbereiden.............................. 4
PSE starten ................................................................ 4
Een voorbeeldopname openen .................................. 4
Basisvensters............................................................. 5
Hoofdvenster ................................................................ 5
Een bepaald gebied vergroten.................................. 6
Opnamen bewerken en tegelijkertijd de
bewerkte opname met het origineel vergelijken .......
6
Navigatievenster ........................................................... 7
De waarschuwingen instellen ................................... 7
Toolpalet ....................................................................... 8
De opnamen vooraf aanpassen ................................. 9
De helderheid aanpassen............................................. 9
De witbalans corrigeren ................................................ 9
Basisaanpassingen uitvoeren voor
opnamekenmerken .................................................. 10
Een beeldstijl selecteren die u wilt gebruiken
als basis.....................................................................
10
Een gedownload beeldstijlbestand gebruiken
voor de scène ........................................................
10
Sharpness (Scherpte), Contrast, Saturation
(Kleurverzadiging) en Color Tone (Kleurtoon)
instellen......................................................................
11
De gamma-eigenschap voor RGB aanpassen .......... 11
Kleur aanpassen...................................................... 12
Minutieuze kleuraanpassingen maken .................... 13
De kleur rechtstreeks opgeven................................... 16
De kleur opgeven op het kleurenwiel ..................... 16
De kleur opgeven door de kleurwaarde in te
voeren.....................................................................
16
De lijst met aangepaste kleuren en de functies
daarvan weergeven....................................................
16
Overlapping van het effectbereik van
aangepaste kleuren ................................................
16
Een aangepaste kleur verwijderen ......................... 16
Kleurweergavemodus................................................. 17
De gamma-eigenschap voor helderheid
aanpassen..................................................................
17
De aanpassingen opslaan als een
beeldstijlbestand...................................................... 18
Een beeldstijlbestand gebruiken.............................. 19
Een beeldstijlbestand registreren op de camera ........ 19
Een beeldstijlbestand gebruiken met DPP ................. 19
Voorkeuren .............................................................. 20
PSE afsluiten ........................................................... 20
Referentie ................................................................ 21
Problemen oplossen................................................... 21
De software verwijderen (installatie ongedaan
maken)........................................................................
21
4
Inleiding
Een
voorbeeldopname
voorbereiden
Basis-
vensters
Voorbereidende
aanpassingen
Opnamekenmerken
Opslaan
Voorkeuren
Referentie
Inhoud
Voorbeeldopnamen voorbereiden
PSE gebruikt een voorbeeldopname om de verschillende aanpassingen
uit te voeren en de aangepaste resultaten op te slaan als origineel
beeldstijlbestand. Daarom moet een voorbeeldopname (pag. 2) die u
hiervoor wilt gebruiken, vooraf worden gemaakt en opgeslagen op de
computer.
De aanpassingen die u maakt in PSE, worden opgeslagen als een
beeldstijlbestand (pag. 18), los van de voorbeeldopname. De
voorbeeldopname die u gebruikt voor het maken van de aanpassingen,
blijft ongewijzigd.
PSE starten
Klik in het Dock op het pictogram [Picture Style
Editor].
Het hoofdvenster (zie rechts voor beschrijving) wordt
weergegeven wanneer PSE wordt gestart.
Een voorbeeldopname openen
Open een voorbeeldopname en gebruik deze als basis om
verschillende aanpassingen uit te voeren.
U kunt ruisreductie toepassen op de voorbeeldopnamen met PSE op de
EOS Solution Disk versie 26 of hoger.
Sleep een voorbeeldopname naar het hoofdvenster.
De voorbeeldopname wordt weergegeven in het hoofdvenster
met de camera-instellingen tijdens de opname.
Het [Tool palette/Toolpalet] wordt weergegeven.
Slepen
Als u een opname opent als een voorbeeldopname met PSE,
worden de opname-instellingen van de camera weergegeven in
de opname. De instellingen voor Auto Lighting Optimizer (Auto
optimalisatie helderheid) worden echter niet weergegeven.
Als u een RAW-opname aanpast in DPP en deze vervolgens
als voorbeeldopname opent in PSE, bevat deze niet de
aanpassingen die in DPP zijn gemaakt.
5
Inleiding
Een
voorbeeldopname
voorbereiden
Basis-
vensters
Voorbereidende
aanpassingen
Opnamekenmerken
Opslaan
Voorkeuren
Referentie
Inhoud
Basisvensters
U kunt onder andere de vergrotingsfactor en de weergavemethode van de voorbeeldopname selecteren.
Hoofdvenster
Volledige weergave
Normale
schermweergave
Vergelijking van de
opname vóór en na
de aanpassing
(horizontaal gesplitst)
(pag. 6)
Opname draaien
(in stappen van
90 graden, naar links
of rechts)
Vergelijking van de
opname vóór en na
de aanpassing
(verticaal gesplitst)
(pag. 6)
Vergroting van
de weergave
(5 percentages: 12,5%,
25%, 50%, 100% en
200%)
100%-weergave
(ware pixelgrootte)
Kleurwaarden van de cursorpositie (vóór aanpassing/na aanpassing/
verschil tussen vóór en na aanpassing) (8-bits conversie)
Weergave van de te gebruiken kleurruimte (pag. 20)
Coördinaten van
de cursorpositie
Kleurweergavemodus (pag. 17)
6
Inleiding
Een
voorbeeldopname
voorbereiden
Basis-
vensters
Voorbereidende
aanpassingen
Opnamekenmerken
Opslaan
Voorkeuren
Referentie
Inhoud
Een bepaald gebied vergroten
U kunt een bepaald gebied in het hoofdvenster vergroten tot 100%.
Dubbelklik in het hoofdvenster op het gebied dat u
wilt vergroten.
Het desbetreffende gebied wordt vergroot tot 100% (ware
pixelgrootte). Na enkele ogenblikken wordt de weergave
duidelijker.
U kunt de weergavepositie wijzigen door over de opname te
slepen of door de vergrotingsweergavepositie (pag. 7) in het
venster [Navigator/Navigatie] te slepen.
Dubbelklik nogmaals op het gebied om terug te keren naar de
volledige schermweergave.
Dubbelklik
hierop
Opnamen bewerken en tegelijkertijd de bewerkte
opname met het origineel vergelijken
U kunt de onbewerkte en de bewerkte opname in één venster
weergeven, aanpassingen uitvoeren en het resultaat daarvan direct
controleren.
Selecteer [ ] of [ ].
Het scherm wordt horizontaal of verticaal gesplitst.
[ ] Horizontaal gesplitste
weergave
[ ] Verticaal gesplitste
weergave
De opname voor aanpassing
wordt bovenaan
weergegeven en de opname
na aanpassing onderaan.
De opname voor aanpassing
wordt links weergegeven en
de opname na aanpassing
rechts.
7
Inleiding
Een
voorbeeldopname
voorbereiden
Basis-
vensters
Voorbereidende
aanpassingen
Opnamekenmerken
Opslaan
Voorkeuren
Referentie
Inhoud
U kunt de weergavepositie van een opname die is vergroot in het
hoofdvenster en het opnamehistogram weergeven in het
navigatievenster. Bovendien kunt u waarschuwingen instellen om te
voorkomen dat uw instellingswaarden buiten het bereik vallen.
Geef het venster [Navigator/Navigatie] weer.
Selecteer het menu [View/Beeld] [Navigator/Navigatie].
Navigatievenster
Vergrotingsweergavepositie
(pag. 6)
Verplaats de weergavepositie
door te slepen
Histogram
Waarschuwingsbereik
Waarschuwingen instellen
Schakelen tussen de
weergaven van het histogram
[Y] in het histogram geeft de helderheid aan.
De waarschuwingen instellen
U kunt waarschuwingen instellen voor helderheidswaarden (Y) en
kleurwaarden (RGB). Dit is handig om te voorkomen dat u waarden
instelt die buiten het bereik vallen. Helderheids- en kleurwaarden die
buiten het bereik vallen, knipperen als waarschuwing op opnamen in het
hoofdvenster.
1
Schakel [Show warning on images/Waarschuwing
weergeven op opnamen] in en selecteer [Y] of [RGB].
2
Voer waarden in voor de boven- en ondergrens van
het waarschuwingsbereik.
Het gedeelte waarvan de waarden buiten het bereik vallen,
knippert op de opname in het hoofdvenster.
Om de waarschuwing te stoppen, schakelt u het selectievakje
[Show warning on images/Waarschuwing weergeven op
opnamen] uit.
8
Inleiding
Een
voorbeeldopname
voorbereiden
Basis-
vensters
Voorbereidende
aanpassingen
Opnamekenmerken
Opslaan
Voorkeuren
Referentie
Inhoud
U kunt de opnamekenmerken van het beeldstijlbestand wijzigen met de verschillende functies van het [Tool palette/Toolpalet].
De aanpassingen die u uitvoert met het [Tool palette/Toolpalet] worden direct toegepast op de opname in het hoofdvenster, zodat u het resultaat kunt
controleren terwijl u werkt.
Het is raadzaam om aanpassingen te maken in de volgende volgorde.
(1) Aanpassingen maken met het tabblad [Basic/Basis] (pag. 10)
(2) Aanpassingen maken met het tabblad [Six Color-Axes/Zes kleurassen] (pag. 12)
(3) Aanpassingen maken met het tabblad [Specific Colors/Specifieke kleuren] (pag. 13)
Tabblad [Basic/Basis]
Voer basisaanpassingen uit op opname-
kenmerken.
Tabblad [Six Color-Axes/Zes kleurassen]
Voer kleuraanpassingen uit op opname-
kenmerken.
Tabblad [Specific Colors/Specifieke kleuren]
Voer nauwkeurige aanpassingen uit op een
specifiek kleurenspectrum.
Toolpalet
Selecteer het menu [View/Beeld] [Tool palette/Toolpalet] om het
[Tool palette/Toolpalet] weer te geven of te verbergen.
9
Inleiding
Een
voorbeeldopname
voorbereiden
Basis-
vensters
Voorbereidende
aanpassingen
Opnamekenmerken
Opslaan
Voorkeuren
Referentie
Inhoud
De opnamen vooraf aanpassen
Voorbeeldopnamen die u gebruikt voor de aanpassingsprocedure
(pag. 2) en die niet de juiste belichting of witbalans hebben, kunt u
aanpassen via het venster [Preliminary adjustment/Aanpassing vooraf]
om de helderheid en de witbalans aan te passen.
Houd er echter rekening mee dat de aanpassingen die u uitvoert in het
venster [Preliminary adjustment/Aanpassing vooraf] slechts
voorbereidende aanpassingen zijn voor de aanpassingen die worden
gemaakt met het [Tool palette/Toolpalet] (pag. 8). Daarom worden
aanpassingen die u maakt in het venster [Preliminary adjustment/
Aanpassing vooraf] niet opgeslagen in het beeldstijlbestand dat u
maakt.
Als het voorbeeldbestand dat u gebruikt voor het uitvoeren van
aanpassingen de juiste belichting en witbalans heeft, hoeft u geen
aanpassingen uit te voeren in het venster [Preliminary adjustment/
Aanpassing vooraf].
1
Selecteer het menu [Tools/Extra] [Preliminary
adjustment/Aanpassing vooraf].
Het venster [Preliminary adjustment/Aanpassing vooraf] wordt
weergegeven.
Wanneer het venster [Preliminary adjustment/Aanpassing vooraf]
wordt weergegeven, wordt overgeschakeld naar normale
weergave, zelfs als in het hoofdvenster een vergelijking van de
bewerkte en de onbewerkte opname wordt weergegeven (pag. 6).
2
Corrigeer de helderheid van de opname.
De aanpassingen worden toegepast op de opname.
De helderheid aanpassen
Naar links of naar
rechts slepen om
de instelling aan te
passen
Voer de aanpassing uit om de witbalans te
corrigeren.
De aanpassingen worden toegepast op de opname.
De witbalans corrigeren
Selecteer de witbalans
Schuifregelaar voor de kleurtemperatuur
Selecteer in de keuzelijst voor de witbalans [Color
temperature/Kleurtemperatuur] en sleep de schuifregelaar
naar links of rechts.
Automatische
witbalanscorrectie
Klik op de knop [ ]
en klik vervolgens op een
punt dat de standaard
voor wit moet worden.
10
Inleiding
Een
voorbeeldopname
voorbereiden
Basis-
vensters
Voorbereidende
aanpassingen
Opnamekenmerken
Opslaan
Voorkeuren
Referentie
Inhoud
Basisaanpassingen uitvoeren voor opnamekenmerken
Gebruik het tabblad [Basic/Basis] in het [Tool palette/Toolpalet] om
basisaanpassingen uit te voeren op opnamekenmerken.
Selecteer het tabblad [Basic/Basis] in het [Tool
palette/Toolpalet].
Het tabblad [Basic/Basis] wordt weergegeven.
De gamma-eigenschap voor
RGB aanpassen (pag. 11)
Sharpness (Scherpte),
Contrast, Color saturation
(Kleurverzadiging) en Color
Tone (Kleurtoon) aanpassen
(pag. 11)
Selecteer een beeldstijl die
u wilt gebruiken als basis
(deze pagina)
Een beeldstijlbestand
opslaan (pag. 18)
Een beeldstijlbestand laden (deze pagina)
Selecteer een van de vooraf ingestelde beeldstijlen behalve Auto (Automatisch) of
Monochrome (Monochroom) die u als basis voor uw aanpassingen wilt gebruiken.
U kunt ook een beeldstijlbestand registreren en gebruiken dat u hebt
gedownload van de Canon-website.
Een gedownload beeldstijlbestand gebruiken
voor de scène
Selecteer een beeldstijl.
De geselecteerde beeldstijl wordt toegepast op de opname.
1
Klik op de knop [ ].
Het venster [Open Picture Style file/Beeldstijlbestand openen]
wordt weergegeven.
2
Selecteer het beeldstijlbestand dat u wilt registreren
en klik op de knop [Open/Openen].
Het geselecteerde beeldstijlbestand wordt toegepast op de opname.
Een beeldstijl selecteren die u wilt gebruiken als basis
Originele beeldstijlbestanden die zijn gemaakt met PSE
(pag. 18), kunnen ook worden geregistreerd en gebruikt volgens
de bovenstaande procedure.
Beeldstijlbestanden die compatibel zijn met PSE hebben de
extensie '.PF2' of '.PF3'.
U kunt geen [Fine Detail/Gedetailleerd] in [Base Picture Style/
Basisbeeldstijl] selecteren voor de beelden die met een camera
zijn gemaakt waarop niet [Fine Detail/Gedetailleerd] als beeldstijl
is geselecteerd.
11
Inleiding
Een
voorbeeldopname
voorbereiden
Basis-
vensters
Voorbereidende
aanpassingen
Opnamekenmerken
Opslaan
Voorkeuren
Referentie
Inhoud
Sleep de schuifregelaars.
De instellingen worden toegepast op de opname.
Sharpness (Scherpte), Contrast, Saturation
(Kleurverzadiging) en Color Tone (Kleurtoon) instellen
[Fineness/Details] of [Threshold/Drempel] in [Sharpness/Scherpte]
kunnen niet worden ingesteld voor de beelden die met een camera
zijn gemaakt waarop niet [Fine Detail/Gedetailleerd] als beeldstijl is
geselecteerd.
U kunt de kleurtooncurve gebruiken om helderheid en contrast aan te
passen onder RGB.
Gebruik de kleurtooncurve in dit tabblad voordat u aanpassingen maakt in de
tabbladen [Six Color-Axes/Zes kleurassen] of [Specific Colors/Specifieke kleuren].
Pas de helderheid en het contrast aan.
De helderheid en het contrast van de opname worden gewijzigd.
Op de horizontale as wordt het invoerniveau weergegeven en op
de verticale as het uitvoerniveau.
Het maximale aantal [ ] is 10.
Als u een [ ] wilt verwijderen, selecteert u het [ ] en drukt u op
het toetsenbord op de toets <Delete> of dubbelklikt u op het [ ].
De gamma-eigenschap voor RGB aanpassen
Klik om een [ ]
(aanpassingspunt) toe
te voegen en maak de
aanpassing door te
slepen
De waarde voor het
geselecteerde punt
(u kunt ook numerieke
waarden opgeven)
Houd er rekening mee dat als u de kleurtooncurve aanpast met het tabblad [Basic/
Basis] nadat u aanpassingen hebt gemaakt met het tabblad [Six Color-Axes/Zes
kleurassen] of [Specific Colors/Specifieke kleuren], de kleurkenmerken verder
worden aangepast en het resultaat mogelijk niet de beoogde opnamekenmerken
heeft. Als u de helderheid en het contrast verder wilt aanpassen nadat u
aanpassingen hebt gemaakt met het tabblad [Six Color-Axes/Zes kleurassen] of
[Specific Colors/Specifieke kleuren], kunt u de kleurtooncurve gebruiken om de
helderheid aan te passen in het tabblad [Specific Colors/Specifieke kleuren].
12
Inleiding
Een
voorbeeldopname
voorbereiden
Basis-
vensters
Voorbereidende
aanpassingen
Opnamekenmerken
Opslaan
Voorkeuren
Referentie
Inhoud
Kleur aanpassen
U kunt het geselecteerde kleurgebied aanpassen door middel van tint,
kleurverzadiging en helderheid.
1
Selecteer het tabblad [Six Color-Axes/Zes
kleurassen] in het [Tool palette/Toolpalet].
Het tabblad [Six Color-Axes/Zes kleurassen] wordt weergegeven.
Houd er rekening mee dat als u een kleur aanpast met het tabblad [Basic/
Basis] nadat u aanpassingen hebt gemaakt met het tabblad [Six Color-
Axes/Zes kleurassen], de kleurkenmerken verder worden aangepast en het
resultaat mogelijk niet de beoogde opnamekenmerken heeft. Het is
raadzaam om aanpassingen te maken in de volgende volgorde.
(1) Aanpassingen maken met het tabblad [Basic/Basis], (2) aanpassingen
maken met het tabblad [Six Color-Axes/Zes kleurassen], (3) aanpassingen
maken met het tabblad [Specific Colors/Specifieke kleuren].
Een beeldstijlbestand opslaan (pag. 18)
Een beeldstijlbestand laden
(pag. 10)
Schuifregelaars voor
aanpassing van de tint
(pag. 13)
Knoppen voor
kleurgebiedselectie
(deze pagina)
Kleurenwiel
(deze pagina)
2
Selecteer het kleurgebied dat u wilt aanpassen.
Selecteer het kleurgebied dat u wilt aanpassen in het
kleurenwiel.
U kunt het kleurgebied ook selecteren door op een knop voor
kleurgebiedselectie te klikken.
3
Pas de boven- en ondergrens van de tint aan voor
het geselecteerde gebied.
U kunt de boven- en ondergrens van de tint aanpassen voor het
geselecteerde gebied door de grenslijnen voor elke tint langs de
omtrek van de cirkel te slepen.
13
Inleiding
Een
voorbeeldopname
voorbereiden
Basis-
vensters
Voorbereidende
aanpassingen
Opnamekenmerken
Opslaan
Voorkeuren
Referentie
Inhoud
4
Pas de kleur aan.
Sleep de schuifregelaars om de kleur aan te passen. U kunt ook
rechtstreeks waarden invoeren om aan te passen.
H: voor aanpassing van de tint.
S: voor aanpassing van de verzadiging.
L: voor aanpassing van de helderheid.
Minutieuze kleuraanpassingen maken
U kunt minutieuze aanpassingen doorvoeren voor een bepaalde kleur. Pas de tint, kleurverzadiging
en helderheid aan om zo de door u gewenste kleur te krijgen. U kunt ook een bereik instellen voor
het effect dat de aanpassing van de geselecteerde kleuren heeft op aangrenzende kleuren.
1
Selecteer het tabblad [Specific Colors/Specifieke
kleuren] in het [Tool palette/Toolpalet].
Het tabblad [Specific Colors/Specifieke kleuren] wordt weergegeven.
Houd er rekening mee dat als u een kleur aanpast met het tabblad [Six Color-
Axes/Zes kleurassen] of [Basic/Basis] nadat u aanpassingen hebt gemaakt met
het tabblad [Specific Colors/Specifieke kleuren], de kleurkenmerken verder
worden aangepast en het resultaat mogelijk niet de beoogde opnamekenmerken
heeft. Het is raadzaam om aanpassingen te maken in de volgende volgorde.
(1) Aanpassingen maken met het tabblad [Basic/Basis], (2) aanpassingen
maken met het tabblad [Six Color-Axes/Zes kleurassen], (3) aanpassingen
maken met het tabblad [Specific Colors/Specifieke kleuren].
Minutieuze
aanpassingen voor een
opgegeven kleur
(pag. 14)
Een beeldstijlbestand opslaan
(pag. 18)
Een beeldstijlbestand laden
(pag. 10)
De gamma-eigenschap voor helderheid aanpassen (pag. 17)
Lijst met aangepaste
kleuren (pag. 16)
Kleurweergavemodus
(pag. 17)
14
Inleiding
Een
voorbeeldopname
voorbereiden
Basis-
vensters
Voorbereidende
aanpassingen
Opnamekenmerken
Opslaan
Voorkeuren
Referentie
Inhoud
2
Selecteer de kleur die u wilt aanpassen.
Klik op de knop [ ] en vervolgens in de opname op de kleur
die u wilt aanpassen.
De geselecteerde kleur wordt weergegeven als een
aanpassingspunt [ ] op het kleurenwiel.
Klik
hierop
Klik
hierop
3
Bepaal het bereik van het effect voor de kleur die u
wilt aanpassen.
Het bereik van het effect voor tint, kleurverzadiging en helderheid
kan worden ingesteld binnen de onderstaande grenswaarden.
Kleur van het in stap 2 geselecteerde aanpassingspunt
Bereik tussen de boven- en de ondergrens van
de kleurverzadiging
Slepen om dichter naar het midden of dichter
naar de buitenrand te verplaatsen
Bereik tussen de boven- en de ondergrens van de tint
Slepen om langs de omtrek van de cirkel te verplaatsen
Bereik
tussen de
boven- en de
ondergrens
van de
helderheid
Slepen om
naar boven
of naar
beneden te
verplaatsen
Helderheidsniveau van het in stap
2 geselecteerde aanpassingspunt
Het gedeelte dat binnen het kader valt, is het effectbereik
Instelling Bereik
Tint 30 - 180 graden
Verzadiging 30 - 100
Helderheid 30 - 100
15
Inleiding
Een
voorbeeldopname
voorbereiden
Basis-
vensters
Voorbereidende
aanpassingen
Opnamekenmerken
Opslaan
Voorkeuren
Referentie
Inhoud
4
Pas de kleur aan.
De kleur wordt aangepast aan het bereik dat u in stap 3 hebt
opgegeven en de kleur van de opname wordt gewijzigd.
Als u de schuifregelaar sleept, wordt op het kleurenwiel het punt
vóór de aanpassing [ ] en het punt na de aanpassing [ ]
weergegeven.
Naar links of naar rechts slepen om de instelling aan te passen
5
Controleer het toepassingsbereik.
Als u het selectievakje [Show affected area on images/Gewijzigd
gebied op opnamen weergeven] hebt ingeschakeld, knippert het
gebied waarin de aangepaste kleur is toegepast op de opname.
6
Herhaal stap 2 tot en met 5 als u meerdere kleuren
wilt aanpassen.
U kunt voor maximaal 100 plekken kleuren selecteren en
aanpassen.
Wanneer u PSE met de functie Live View-opnamen maken op
afstand van EOS Utility gebruikt om beeldstijlen te bewerken,
wordt het selectievakje [Show affected area on images/Gewijzigd
gebied op opnamen weergeven] niet weergegeven, en kunt u het
toepassingsbereik van de aangepaste kleuren niet controleren.
Naast de methode die wordt beschreven in stap 2, is er nog een
andere methode voor het opgeven van de kleur die u wilt
aanpassen (pag. 16).
16
Inleiding
Een
voorbeeldopname
voorbereiden
Basis-
vensters
Voorbereidende
aanpassingen
Opnamekenmerken
Opslaan
Voorkeuren
Referentie
Inhoud
U kunt niet alleen het aanpassingspunt opgeven door op de kleur in de
opname te klikken (pag. 14), maar u kunt de kleur ook rechtstreeks
opgeven op het kleurenwiel of door de kleurwaarde in te voeren.
De kleur opgeven op het kleurenwiel
De kleur opgeven door de kleurwaarde in te
voeren
1
Klik op de knop [ ] (pag. 14).
2
Klik op de kleur die u op het kleurenwiel wilt
aanpassen.
De geselecteerde kleur wordt weergegeven als een
aanpassingspunt [ ] op het kleurenwiel.
1
Selecteer het menu [Edit/Bewerken] [Specify the
numerical values for color adjustment/De numerieke
waarden voor kleuraanpassing opgeven].
Het venster [Specify the numerical values for color adjustment/
De numerieke waarden voor kleuraanpassing opgeven] wordt
weergegeven.
2
Voer de kleurwaarde in.
De ingevoerde kleurwaarde wordt weergegeven als een
aanpassingspunt [ ] op het kleurenwiel.
De kleur rechtstreeks opgeven
De lijst met aangepaste kleuren (pag. 8) geeft naast de kleuren van
vóór en na de aanpassing de overlapping van het effectbereik van
aangepaste kleuren weer. Met de selectievakjes kunt u aangeven
of u aangepaste kleuren al dan niet wilt toepassen.
Overlapping van het effectbereik van
aangepaste kleuren
Wanneer u een aangepaste kleur selecteert in de lijst en [ ] wordt
weergegeven, is er een overlap van het effectbereik (pag. 14) van de
aangepaste kleur met het effectbereik van andere aangepaste kleuren.
De overlappende gebieden worden grijs weergegeven op het kleurenwiel en er
wordt een aanpassing uitgevoerd die de originele aanpassingen combineert.
Om overlap te voorkomen, dient u de kleur met een [ ] te selecteren.
Vervolgens stelt u de kleur zodanig in dat het effectbereik van de tint en
de kleurverzadiging niet meer overlappen.
Een aangepaste kleur verwijderen
Houd er rekening mee dat verwijderde kleuren niet kunnen worden teruggehaald.
In de lijst selecteert u de aangepaste kleur die u wilt
verwijderen en vervolgens drukt u op het
toetsenbord op de toets <Delete>.
De geselecteerde aangepaste kleur wordt verwijderd.
De lijst met aangepaste kleuren en de functies daarvan weergeven
Kleur na aanpassing
Kleur vóór aanpassing
Geeft overlapping van het effectbereik van aangepaste kleuren weer
Schakel het selectievakje uit als u de aanpassing wilt uitschakelen
17
Inleiding
Een
voorbeeldopname
voorbereiden
Basis-
vensters
Voorbereidende
aanpassingen
Opnamekenmerken
Opslaan
Voorkeuren
Referentie
Inhoud
U kunt de kleurweergavemodus selecteren die de basis wordt voor de
kleuraanpassing. Hierbij kunt u kiezen uit drie mogelijkheden: HSL, Lab
en RGB. U kunt ook waarden instellen voor aangepaste kleuren.
Wanneer u 'HSL' selecteert voor de kleurweergavemodus, kunt u
de kleurwaarde alleen vóór aanpassing wijzigen door een
nummer in te voeren.
Kleurweergavemodus
Hiermee schakelt u tussen
de kleurweergavemodi
Kleurwaarde vóór aanpassing
Kleurwaarde na aanpassing
HSL is een kleurweergavemodus die gebruikmaakt van de drie
elementen tint (Hue; H), kleurverzadiging (Saturation; S) en
helderheid (Luminosity; L).
Lab is een kleurmodus die is ontwikkeld door de CIE
(Commission Internationale d’Eclairage). Hierbij staat 'L' voor
helderheid, 'a' voor de kleurelementen van groen tot magenta en
'b' voor de kleurelementen van blauw tot geel.
RGB is een kleurweergavemodus die gebruikmaakt van de
kleuren rood (R), groen (G) en blauw (B). Dit zijn de drie primaire
kleuren (additieve kleuren) van het zichtbare lichtspectrum.
U kunt de helderheid en het contrast voor de helderheid van de hele
opname aanpassen met de kleurtooncurve. Als u het contrast en de
helderheid verder wilt aanpassen nadat u de opnamekenmerken hebt
aangepast met het tabblad [Six Color-Axes/Zes kleurassen] of [Specific
Colors/Specifieke kleuren] gebruikt u de kleurtooncurve in dit tabblad
[Specific Colors/Specifieke kleuren].
Pas de helderheid en het contrast aan.
De helderheid en het contrast van de opname worden gewijzigd.
Op de horizontale as wordt het invoerniveau weergegeven en op
de verticale as het uitvoerniveau.
Het maximale aantal [ ] is 10.
Als u een [ ] wilt verwijderen, selecteert u het [ ] en drukt u op
het toetsenbord op de toets <Delete> of dubbelklikt u op het [ ].
De gamma-eigenschap voor helderheid aanpassen
Klik om een [ ]
(aanpassingspunt) toe
te voegen en maak de
aanpassing door te
slepen
De waarde voor het
geselecteerde punt
(u kunt ook numerieke
waarden opgeven)
18
Inleiding
Een
voorbeeldopname
voorbereiden
Basis-
vensters
Voorbereidende
aanpassingen
Opnamekenmerken
Opslaan
Voorkeuren
Referentie
Inhoud
De aanpassingen opslaan als een beeldstijlbestand
Aanpassingen die zijn opgegeven in het [Tool palette/Toolpalet]
(pag. 10 t/m pag. 17)
worden op uw computer opgeslagen als een
origineel beeldstijlbestand (extensie '.PF2' of '.PF3').
De aanpassingen worden opgeslagen als een beeldstijlbestand, los van
de voorbeeldopname. De voorbeeldopname die u gebruikt voor het
uitvoeren van de aanpassingen, blijft ongewijzigd.
1
Klik op de knop [ ].
Het venster [Save Picture Style file/Beeldstijlbestand opslaan]
wordt weergegeven.
2
Geef de naam en de opslaglocatie op en klik
vervolgens op de knop [Save/Opslaan].
U kunt alleen tekens van één bit invoeren in de vensters [Save
As/Opslaan als], [Caption/Bijschrift] en [Copyright].
Als u de instellingen die in PSE zijn aangepast niet wilt
weergeven, schakelt u de optie [Disable subsequent editing/
Volgende bewerkingen uitschakelen] in en klikt u op [Save/
Opslaan], zodat het bestand niet meer in PSE kan worden
geopend.
Het bestand wordt als beeldstijlbestand opgeslagen op de
opgegeven opslaglocatie.
Resultaten van de volgende aanpassingen worden niet opgeslagen
in de bestandsindeling PF2. Zorg ervoor dat u de resultaten in de
bestandsindeling PF3 opslaat.
- Aanpassingen die zijn gemaakt met [Fineness/Details] of
[Threshold/Drempel] voor [Sharpness/Scherpte] op het tabblad
[Basic/Basis]
- Aanpassingen die zijn gemaakt met de kleurtooncurve op het
tabblad [Basic/Basis]
-
Aanpassingen die zijn gemaakt met het tabblad [Six Color-Axes/
Zes kleurassen]
Zelfs als u het selectievakje [Disable subsequent editing/Volgende
bewerkingen uitschakelen] inschakelt en het bestand opslaat, kunt
u het beeldstijlbestand (pag. 19) op dezelfde manier gebruiken als
het beeldstijlbestand waarbij u dit selectievakje niet inschakelt vóór
het opslaan. U kunt het beeldstijlbestand dan echter niet meer
openen in PSE. Daarom raden we u aan het beeldstijlbestand van
tevoren ook op te slaan zonder dat u het selectievakje [Disable
subsequent editing/Volgende bewerkingen uitschakelen] inschakelt.
19
Inleiding
Een
voorbeeldopname
voorbereiden
Basis-
vensters
Voorbereidende
aanpassingen
Opnamekenmerken
Opslaan
Voorkeuren
Referentie
Inhoud
Een beeldstijlbestand gebruiken
Opgeslagen beeldstijlbestanden kunnen in de camera worden
geregistreerd en worden toegepast op gemaakte opnamen.
Ze kunnen ook worden toegepast op RAW-opnamen met DPP.
Op uw computer opgeslagen beeldstijlbestanden kunnen met EOS
Utility worden geregistreerd op een camera met beeldstijlinstellingen en
worden toegepast op gemaakte opnamen. (Raadpleeg de
instructiehandleiding bij uw camera om te zien of uw camera
beeldstijlinstellingen heeft.)
Raadpleeg 'Beeldstijlbestanden toepassen op de camera' in de 'EOS
Utility Instructiehandleiding' (elektronische handleiding in PDF-indeling)
voor meer informatie hierover.
Op uw computer opgeslagen beeldstijlbestanden kunnen met DPP
worden toegepast op RAW-opnamen.
Raadpleeg 'Een beeldstijlbestand gebruiken' in de 'Digital Photo
Professional Instructiehandleiding' (elektronische handleiding in PDF-
indeling) voor meer informatie hierover.
Beeldstijlbestanden die u met [Base Picture Style/Basisbeeldstijl]
hebt ingesteld op [Fine Detail/Gedetailleerd] kunnen niet op de
camera's worden vastgelegd waarop niet [Fine Detail/Gedetailleerd]
vooraf als beeldstijl is ingesteld.
Een beeldstijlbestand registreren op de camera
Een beeldstijlbestand gebruiken met DPP
20
Inleiding
Een
voorbeeldopname
voorbereiden
Basis-
vensters
Voorbereidende
aanpassingen
Opnamekenmerken
Opslaan
Voorkeuren
Referentie
Inhoud
Voorkeuren
U kunt instellingen voor kleurbeheer opgeven zoals de te gebruiken
kleurruimte voor de voorbeeldopname die wordt weergegeven in het
hoofdvenster, maar u kunt ook het profiel instellen voor het
beeldscherm.
1
Selecteer het menu [Picture Style Editor]
[Preferences/Voorkeuren].
Het venster [Preferences/Voorkeuren] wordt weergegeven.
2
Geef de gewenste instellingen op en klik op de knop
[OK].
De instellingen worden toegepast.
Als u tijdens het aanpassingsproces de te gebruiken kleurruimte
hebt gewijzigd, verplaatst het aanpassingspunt op het kleurenwiel
zich soms in overeenstemming met de geselecteerde kleurruimte.
PSE afsluiten
In het hoofdvenster selecteert u het menu [Picture
Style Editor] [Quit Picture Style Editor/Picture Style
Editor afsluiten].
PSE wordt afgesloten.
21
Inleiding
Een
voorbeeldopname
voorbereiden
Basis-
vensters
Voorbereidende
aanpassingen
Opnamekenmerken
Opslaan
Voorkeuren
Referentie
Inhoud
Referentie
Raadpleeg de onderstaande onderwerpen als PSE niet juist
functioneert.
U kunt alleen software installeren als u bent aangemeld met een
account met beheerdersrechten. Meld u opnieuw aan met een
account met beheerdersrechten. Voor informatie over aanmelden en
het opgeven van beheerdersinstellingen raadpleegt u de
gebruikershandleiding voor de Macintosh-computer die u gebruikt of
voor Mac OS X.
PSE werkt niet correct op een computer die niet voldoet aan de
systeemvereisten voor PSE. Gebruik PSE op een computer die
voldoet aan de systeemvereisten (pag. 2).
Zelfs als uw computer de geheugencapaciteit (RAM) heeft die in
de systeemvereisten (pag. 2) wordt aangegeven, is er mogelijk
onvoldoende geheugen (RAM) beschikbaar als een andere
toepassing gelijktijdig met PSE wordt uitgevoerd. Sluit alle andere
toepassingen af.
Voorbeeldopnamen die niet door PSE worden ondersteund (pag. 2),
kunnen niet worden weergegeven.
De installatie kan niet correct worden voltooid
PSE werkt niet
Opnamen worden niet goed weergegeven
Problemen oplossen
Sluit alle toepassingen af voordat u de software verwijdert.
Meld u aan met beheerdersrechten om de software te verwijderen.
Start de computer opnieuw op nadat u de software hebt verwijderd.
Zo voorkomt u mogelijke computerproblemen. Computerproblemen
zullen vooral optreden als u de computer niet opnieuw opstart voordat
u de software opnieuw installeert.
1
Open de map waarin de software is opgeslagen.
Open de map [Canon Utilities/Canon-hulpprogramma's].
2
Sleep de map [Picture Style Editor] naar de
prullenmand.
3
Selecteer op het bureaublad het menu [Finder/
Zoeker] [Empty Trash/Leeg prullenmand].
De software wordt verwijderd.
4
Start de computer opnieuw op.
De software verwijderen (installatie ongedaan maken)
22
Inleiding
Een
voorbeeldopname
voorbereiden
Basis-
vensters
Voorbereidende
aanpassingen
Opnamekenmerken
Opslaan
Voorkeuren
Referentie
Inhoud
Gegevens die naar de prullenmand zijn verplaatst en daar
vervolgens uit zijn verwijderd, kunnen niet worden teruggehaald.
Wees dus voorzichtig met het verwijderen van gegevens.
U kunt de software niet opnieuw installeren als u zojuist de map
[Picture Style Editor] naar de prullenmand hebt verplaatst. Zorg
ervoor dat u het menu [Finder/Zoeker] [Empty Trash/Leeg
prullenmand] selecteert.
Over deze instructiehandleiding
De inhoud van deze instructiehandleiding mag niet zonder
toestemming geheel of gedeeltelijk worden gereproduceerd.
Canon kan de softwarespecificaties en inhoud van deze
instructiehandleiding zonder voorafgaande kennisgeving wijzigen.
De softwareschermen en afbeeldingen in deze instructiehandleiding
kunnen enigszins afwijken van de feitelijke software.
Ongeacht het bovenstaande, aanvaardt Canon geen
aansprakelijkheid voor de resultaten van het gebruik van de software.
Handelsmerken
Macintosh is een handelsmerk van Apple Inc., gedeponeerd in de
Verenigde Staten en andere landen.
Overige namen en producten die hierboven niet worden vermeld,
kunnen handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken zijn van
hun respectieve ondernemingen.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22

Canon EOS M3 Handleiding

Type
Handleiding