Simplicity 7800158 Handleiding

Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

Print Vendor
Instructions
How to use this file
Operator’s Manuals
Paper Size: • 11x17
• Body - 50 lbs brilliant white offset or equivalent
• Cover - on pre-printed two tone “Swash” stock.
Press: • Body - 1 color, 2-sided
• Cover - 1 color, 1 sided
Bindery: • Saddle stitch, face trim *if too thick for saddle stitch, tape bind
Covers: • FRONT COVER is present at the beginning of the file.
• BACK COVER is the page immediately after the front cover.
The part number for this manual (typically a 172_____ number) is
located on the front cover.
This file may contain several manuals which differ only by their covers.
See the part number at the bottom of the cover page. .
Body: The body for all manuals is identical regardless of the cover.
• Odd number pages are always right hand pages, even number pages
are always left hand pages.
General: This instruction sheet is NOT part of the manual and must not be
printed.
• Pages labeled “THIS PAGE INTENSIONALLY BLANK” are placement
pages and should NOT be printed.
THIS PAGE INTENTIONALLY BLANK
(FOR PLACEMENT ONLY - DO NOT PRINT)
GEBRUIKSHANDLEIDING
250 Z Series (Snapper)
Fabricagenr. Beschrijving
7800158 ERZT20441BVE2 , 20 PK Europese zitmaaier met 1,12 m maaihuis
Javelin Series (Simplicity)
Fabricagenr. Beschrijving
7800157 EJAV20441BVE2, 20 PK Europese zitmaaier met 1,12 m maaihuis
Formulier 7101140
Revisie 00
Rev.Date 12/2006
TP 111-5240-00-HZ-SN
MANUFACTURING, INC.
500 N Spring Street / PO Box 997
Port Washington, WI 53074-0997
www.simplicitymfg.com
Briggs & Stratton Yard Power Products Group
Copyright © 2006, Briggs & Stratton Corporation
Milwaukee, WI, USA. Alle rechten voorbehouden.
PRODUCTS, INC.
McDonough, GA., 30253
www.snapper.com
Inhoud
1
WAARSCHUWING
De uitlaatgassen van dit product bevatten
chemische stoffen waarvan geweten is dat zij in
bepaalde hoeveelheden kanker,
geboorteafwijkingen en andere afwijkingen van
de voorplanting veroorzaken.
Problemen oplossen,
afstellingen en onderhoud ...............................21
Problemen met de rider oplossen .........................21
Problemen met de maaier oplossen .....................22
De stoel afstellen ..................................................23
De snelheidshendels afstellen ..............................23
De snelheidsbalans afstellen ................................23
De maaihoogte afstellen .......................................24
De wrijving van de hendels afstellen.....................24
De rollerstang afstellen .........................................24
De vrijloop afstellen...............................................25
De handrem afstellen............................................26
De ophanging afstellen .........................................26
De PTO-koppeling afstellen ..................................27
De mesrem controleren ........................................27
De maaier waterpas stellen ..................................28
De distributiestang van het maaihuis ....................29
De rollerstang waterpas stellen.............................29
De drijfriem van de maaier vervangen ..................30
De batterij laden....................................................30
De drijfriem van de maaier vervangen ..................31
De zekering vervangen .........................................32
Specificaties ......................................................33
Onderdelen en accessoires..............................34
OPMERKING: “Links” en “rechts” gelden in deze handlei-
ding vanuit de positie van de bestuurder.
WAARSCHUWING
U moet alle veiligheids- en bedieningsvoorschriften in
deze handleiding lezen, begrijpen en naleven voor u
uw machine klaarmaakt en gebruikt.
Het verwaarlozen van de veiligheids- en
bedieningsvoorschriften kan tot het verlies van de
controle over de machine leiden, tot ernstige of
dodelijke verwondingen van uzelf of omstanders en
tot schade aan eigendommen of aan de machine. De
driehoek in de tekst wijst op belangrijke
aandachtspunten waarmee u rekening moet houden.
Veiligheidsvoorschriften en -informatie ............2
Identificatienummers ..........................................5
Veiligheidslabels .................................................6
Veiligheidspictogrammen en vergrendeling.....7
Functies en regelingen .......................................8
Regelfuncties ..........................................................8
Gebruik...............................................................10
Algemene gebruiksveiligheid ................................10
Controles voor het starten.....................................10
De motor starten ...................................................11
De rider en de motor stoppen ...............................11
Maaien ..................................................................11
De rider met de hand duwen.................................11
Oefenen in het rijden met de zero draaicirkel .......12
Een aanhangwagen trekken .................................14
De maaier verwijderen en installeren....................14
Regelmatig onderhoud .....................................16
Schema.................................................................16
Smering.................................................................17
De maaimessen onderhouden..............................18
De bandenspanning controleren...........................19
Brandstof controleren/toevoegen ..........................19
Brandstoffilter........................................................19
De motor onderhouden .........................................19
De batterij onderhouden .......................................20
Bewaring ...............................................................20
Dépannages, réglages et service .........................21
2
Veiligheidsvoorschriften en -informatie
WAARSCHUWING: Deze krachtige maaier kan handen en voeten amputeren en voorwerpen wegslingeren die verwondingen en schade kunnen
veroorzaken! Het niet naleven van de deze VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN kan de gebruiker of andere personen ernstig of zelfs dodelijk ver-
wonden. De eigenaar van de machine moet deze voorschriften begrijpen en mag de maaier uitsluitend laten gebruiken door personen die de
voorschriften begrijpen. Elke persoon die de machine gebruikt moet bij zijn volle verstand zijn, lichamelijk gezond, en niet onder de invloed van
eender welke stof die het gezicht, de motoriek of het beoordelingsvermogen kan beïnvloeden. Als u vragen over uw machine hebt waarop uw
distributeur het antwoord schuldig blijft, belt of schrijft u naar de klantendienst van SNAPPER, McDonough, Georgia 30253, telefoon (00-1-800-
935-2967).
VOORZORGEN VOOR KINDEREN
Er kunnen tragische ongevallen gebeuren als de gebruiker niet alert
is voor de aanwezigheid van kinderen. Kinderen worden vaak
aangetrokken door de machine en het maaien. Veronderstel nooit dat
kinderen op de plaats zullen blijven waar u hen het laatst hebt gezien.
1. HOUD kinderen uit de buurt van de zone waar gemaaid wordt.
Zorg dat een verantwoordelijke volwassene toezicht op hen
houdt.
2. LAAT GEEN kinderen achter in de tuin wanneer de machine in
gebruik is (ook niet met de messen uitgeschakeld).
3. LAAT GEEN kinderen of andere passagiers meerijden op de
machine of op haar uitbreidingen (ook niet met de messen uit-
geschakeld). Ze zouden kunnen vallen en ernstig gewond wor-
den.
4. LAAT DE MACHINE niet gebruiken door kinderen onder de 13
jaar.
5. LAAT ALLEEN volwassenen of verantwoordelijke tieners met het
beoordelingsvermogen van een volwassene en onder volwassen
toezicht de machine gebruiken.
6. LAAT DE MESSEN niet werken terwijl u achteruitrijdt. Schakel ze
uit. Kijk vóór en terwijl u achteruitrijdt achter u en naar omlaag,
zodat u eventuele kleine kinderen kunt zien.
7. WEES BIJZONDER VOORZICHTIG wanneer u blinde hoeken
nadert, struiken, bomen of andere objecten die het gezicht
belemmeren.
VOORZORGEN TEGEN KANTELEN
Ongevallen worden vaak veroorzaakt door het verlies van de controle
en het kantelen van de machine op een helling. Dit kan tot ernstige en
zelfs dodelijke verwondingen leiden. U moet op alle hellingen bijzon-
der voorzichtig zijn. Als u niet achteruit de helling op kunt rijden of u
zich onzeker voelt, maai de helling dan niet. Wees extra voorzichtig
met grasbakken en andere uitbreidingen: ze kunnen de stabiliteit van
de machine beïnvloeden.
1. Gebruik de machine NIET op hellingen van meer dan 10 graden
(18% verval).
2. Wees UITERST VOORZICHTIG op hellingen. Schakel de messen
uit terwijl u naar boven rijdt. Kies de traagste snelheid en vermijd
abrupte of scherpe bochten.
3. Maai NOOIT heen en weer in de breedte van de helling. Werk alti-
jd op en neer.
4. VERMIJD het starten op een opwaartse helling. Als de machine
stilvalt terwijl u opwaarts rijdt, of als de banden hun greep ver-
liezen, schakelt u het mes uit en rijdt u langzaam achteruit de
helling af.
5. LET OP voor kuilen en andere verborgen gevaren. Hoog gras
kan obstakels verbergen. Blijf uit de buurt van grachten, wegge-
spoelde grond, duikers, omheiningen en uitspringende objecten.
VOORZORGEN TEGEN KANTELEN
(vervolg van vorige kolom)
6. BLIJF OP EEN VEILIGE afstand (minstens 1 meter) van de rand
van grachten en andere abrupte niveauverschillen. De maaier
zou kunnen kantelen als een berm inzakt.
7. Rijd altijd langzaam en voorzichtig voorwaarts.
8. Gebruik gewichten of ballast, volgens de instructies die bij de
grasbak worden geleverd. Gebruik een met een grasbak uit-
geruste machine nooit op hellingen van meer dan 10 graden
(18% verval).
9. Zet NOOIT uw voet op de grond om te proberen de machine te
stabiliseren.
10. MAAI GEEN nat gras. De verminderde tractie kan de machine
doen slippen.
11. Kies de snelheid voldoende laag om op een helling niet te
moeten stoppen of schakelen. Zelfs als de remmen goed werken,
kunnen de banden op een helling hun greep verliezen.
12. Maai NOOIT in omstandigheden waarin de tractie, de bestuur-
baarheid of de stabiliteit twijfelachtig zijn zonder eerst een testrit
op het terrein te maken, met de messen uitgeschakeld.
13. Schakel de machine NOOIT in vrijloop wanneer u van een helling
rijdt. SCHAKEL NIET naar neutraal (en gebruik de hydraulische
ontkoppeling niet) en laat de machine naar beneden rollen.
VOORBEREIDING
1. Lees deze handleiding en respecteer de waarschuwingen en de
voorschriften in deze handleiding, op maaimachine, op de motor
en op de uitbreidingen. Zorg dat u de bedieningen en het juiste
gebruik van de machine kent voor u ze start.
2. De machine mag uitsluitend worden gebruikt door volwassenen,
verantwoordelijke personen die de nodige instructies hebben
ontvangen.
3. Uit de statistieken blijkt dat gebruikers van 60 jaar en ouder
betrokken zijn bij een hoog percentage ongevallen met maaiers.
Deze gebruikers moeten beoordelen of zij in staat zijn om de
maaier voldoende veilig te bedienen om zichzelf en anderen
tegen ernstige verwondingen te beschermen.
4. Ga uiterst voorzichtig om met brandstof. Brandstof is ontvlam-
baar en dampen kunnen ontploffen. Gebruik uitsluitend
goedgekeurde brandstofcontainers. Verwijder NOOIT het deksel
van de brandstoftank en voeg nooit brandstof toe terwijl de
motor draait. Voeg in de buitenlucht alleen brandstof toe wan-
neer de motor uitgeschakeld en koud is. Verwijder gemorste
brandstof van de machine. ROOK NIET.
5. Oefen de omgang met de machine terwijl de messen UIT-
GESCHAKELD zijn, zodat u vertrouwd wordt met de bedieningen
en de nodige vaardigheid krijgt.
BELANGRIJKE VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
! !
3
Veiligheidsvoorschriften en -informatie
VOORBEREIDING
(vervolg van vorige pagina)
6. Controleer het terrein dat gemaaid moet worden. Verwijder alle
voorwerpen zoals speelgoed, kabels, stenen, boomtakken en
andere voorwerpen die verwondingen kunnen veroorzaken als
ze door het mes worden weggeslingerd of het maaien hinderen.
7. Houd mensen en dieren op een veilige afstand van de machine.
Indien iemand het terrein betreedt, moet u onmiddellijk de
messen stoppen, de motor stoppen en de machine stoppen.
8. Controleer de beschermkappen, deflectors, schakelaars, mes-
regelaars en andere veiligheidsvoorzieningen regelmatig op hun
goede werking en plaatsing.
9. Zorg dat alle veiligheidslabels duidelijk leesbaar zijn. Vervang ze
als ze beschadigd zijn.
10. Bescherm uzelf tijdens het maaien. Draag een veiligheidsbril,
een lange broek en stevig schoeisel.
11. Zorg dat u weet hoe u het mes en de motor snel kunt uitschake-
len, zodat u voorbereid bent op noodsituaties.
12. Wees bijzonder voorzichtig wanneer u de machine op een aan-
hangwagen of vrachtwagen laadt of lost.
13. Controleer de onderdelen van de grasbak regelmatig op sporen
van slijtage of beschadiging. Vervang ze indien nodig, om ver-
wondingen te voorkomen als gevolg van weggeslingerde voorw-
erpen die door zwakke of versleten plaatsen zouden scheuren.
VEILIG OMGAAN MET BENZINE
Om lichamelijke letsels of schade aan eigendommen te voorkomen,
moet u uiterst voorzichtig met benzine omgaan. Benzine is zeer
brandbaar en de dampen kunnen ontploffen.
1. Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere bronnen van vuur.
2. Gebruik uitsluitend goedgekeurde brandstofreservoirs.
3. Verwijder de stop van de benzinetank NIET en tank NIET terwijl
de motor draait. Laat de motor afkoelen voor u tankt.
4. Tank NIET binnenshuis.
5. Bewaar de machine of brandstofreservoirs NIET in ruimten waar
open vuur aanwezig is, vonken kunnen ontstaan of een
waakvlam brand, bijvoorbeeld van een waterverwarmer of
andere toestellen.
6. Vul brandstofreservoirs NIET in een voertuig of op een vrachtwa-
gen of een oplegger met plastic bekleding. Plaats het reservoir
altijd op de grond, uit de buurt van het voertuig, voor u tankt.
7. Verwijder toestellen die met benzine werken uit het voertuig of
de aanhangwagen en vul hun tank op de grond. Als dit onmo-
gelijk is, moet u voor het tanken een draagbaar reservoir
gebruiken in plaats van een slang.
8. Start benzinemotoren NIET in een afgesloten voertuig of een
aanhangwagen.
9. Houd de spuit altijd tegen de rand van de opening van de brand-
stoftank of het reservoir, tot u klaar bent met tanken. Gebruik
GEEN spuit met vergrendeling in open stand.
10. Als u brandstof morst op kleding, moet u onmiddellijk andere
kleren aantrekken.
11. Overvul de brandstoftank niet. Plaats de stop terug op de tank en
draai hem goed vast.
BEDIENING
1. Stap aan de linkerkant op en af de machine.
2. Ga op de bestuurdersstoel zitten voor u de motor start. Zorg dat
de messen UIT staan en de handrem ingeschakeld is.
3. Laat de machine NOOIT achter terwijl de motor draait. Schakel
de messen en de motor uit, schakel de handrem in en verwijder
de sleutel wanneer u de machine verlaat.
4. Gebruik de machine ALLEEN terwijl u behoorlijk op de stoel zit,
met uw voeten op de voetsteunen of de pedaal/pedalen.
5. SCHAKEL DE MESSEN EN DE MOTOR UIT en wacht tot de
messen stilstaan vóór u de grasbak verwijdert of de maaier
deblokkeert. Het negeren van deze voorzorgsmaatregel kan u
vingers of een hand kosten.
6. De messen moeten altijd UITGESCHAKELD zijn wanneer u niet
aan het maaien bent. Plaats ze in de hoogste stand wanneer u
over ruw terrein rijdt.
7. Houd uw handen en voeten uit de buurt van de draaiende
messen onder het maaihuis. Plaats uw voet NOOIT op de grond
terwijl de messen ingeschakeld zijn of de machine beweegt.
8. Gebruik de maaier NIET zonder een deflector of een volledige
grasbak. Richt de uitwerpopening nooit op mensen, voorbijrij-
dende auto's, vensters of deuren.
9. Vertraag voor u draait.
10. Kijk uit voor verkeer in de omgeving of bij het oversteken van
wegen.
11. Schakel de motor onmiddellijk UIT als u een hindernis raakt.
Inspecteer de machine en herstel eventuele schade voor u
verder maait.
12. Maai uitsluitend bij daglicht of goed kunstlicht.
13. Beweeg de besturingshendel (indien aanwezig) LANGZAAM,
zodat u de machine tijdens het veranderen van snelheid of richt-
ing onder controle houdt.
14. Wees VOORZICHTIG bij het slepen van lasten. Beperk de last tot
een gewicht dat u veilig kunt beheersen en bevestig hem aan de
sleepkoppeling, volgens de instructies van het toebehoren.
15. Op hellingen kan het gewicht van machines die u sleept de ban-
den doen slippen, zodat de machine onbestuurbaar wordt. Rijd
langzaam als u machines sleept en houd rekening met de extra
remafstand.
16. Laat de motor NIET draaien in besloten ruimten. De uitlaat-
gassen bevatten koolstofmonoxide, een dodelijk vergif.
17. Werp GEEN materiaal uit tegen een muur of hindernis. Het kan
terugkaatsen en de bestuurder raken.
18. Gebruik uitsluitend door de fabrikant goedgekeurde accessoires.
Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor het juiste gebruik
en de correcte installatie van accessoires.
UITLAATGASSEN
1. De uitlaatgassen van dit product bevatten stoffen waarvan bekend is dat
zij in bepaalde hoeveelheden kanker, geboorteafwijkingen en andere
afwijkingen van de voortplanting veroorzaken.
2. Het emissielabel op de motor vermeldt de relevante informatie over de
Emissions Durability Period en de Air Index.
ONTSTEKING
1. De vonkontsteking is conform met Canadian ICES-002.
BELANGRIJKE VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
! !
4
Veiligheidsvoorschriften en -informatie
SLEPEN
1. Sleep uitsluitend met een machine die voorzien is van een sleep-
koppeling. Bevestig gesleepte uitrusting uitsluitend aan de
sleepkoppeling.
2. Volg de aanbevelingen van de fabrikant voor het maximale sleep-
gewicht en het slepen op hellingen. Zie GEBRUIK voor het
aankoppelen van een aanhangwagen.
3. Laat kinderen of andere personen nooit op de gesleepte uitrust-
ing zitten.
4. Op hellingen kan het gewicht van gesleepte apparatuur de ban-
den hun greep doen verliezen, zodat de machine onbestuurbaar
wordt.
5. Rijd bij het slepen langzaam en houd rekening met een grotere
remafstand.
ONDERHOUD
1. Bewaar de machine of een brandstofcontainer NOOIT in een ges-
loten ruimte waar brandstofdampen in contact zouden kunnen
komen met een open vlam, een vonk of een waakvlam, zoals van
een boiler, oven, droger of een ander gastoestel. Laat de motor
afkoelen voor u de machine in een gesloten ruimte plaatst.
Bewaar de brandstofcontainer buiten het bereik van kinderen, in
een goed geventileerd, onbewoond gebouw.
2. Zorg dat de motor vrij blijft van gras, bladeren of overtollig vet,
om het gevaar op brand of oververhitting van de motor te
beperken.
3. Wanneer u de brandstoftank laat leeglopen, vangt u de brandstof
op in een goedgekeurde container, buitenshuis en uit de buurt
van elke open vlam.
4. Controleer de remmen regelmatig. Stel ze zo nodig bij, herstel of
vervang ze.
5. Zorg dat alle bouten, moeren en schroeven stevig vastzitten.
Controleer of alle splitpennen goed zijn aangebracht.
ONDERHOUD
(vervolg van de vorige kolom)
6. Zorg altijd voor voldoende verluchting als u de motor binnen-
shuis laat draaien. Uitlaatgassen bevatten koolmonoxide, een
reukloos en dodelijk vergif.
7. Koppel de negatieve (zwarte) batterijkabel los voor u de motor
onderhoudt of herstelt. Het aanzwengelen van de motor kan ver-
wondingen veroorzaken.
8. Werk NOOIT onder de machine zonder eerst veiligheidsblokken
te plaatsen.
9. Werk uitsluitend aan de motor wanneer hij uitgeschakeld is.
Verwijder de bougiekabels van de bougies en bevestig de kabels
uit de buurt van de bougies.
10. Wijzig NOOIT de afstelling van de toerenregelaar en laat de
motor niet tegen een te hoog toerental draaien.
11. Smeer de machine op de in de handleiding vermelde intervallen,
om te voorkomen dat de regelaars vastlopen.
12. Messen zijn scherp en kunnen snijden. Wanneer u ze hanteert,
moet u ze inpakken of dikke leren handschoenen dragen. Wees
altijd VOORZICHTIG.
13. Test de vonk NOOIT door de bougie naast het bougiegat tegen
de massa te houden: de vonk zou brandstofdampen die uit de
motor ontsnappen kunnen doen ontploffen.
14. Laat de machine minstens één keer per jaar nakijken door een
bevoegde SNAPPER distributeur. Laat de distributeur eventuele
nieuwe veiligheidsvoorzieningen installeren.
15. Onderhoud de veiligheids- en instructielabels en vervang ze indi-
en nodig.
16. Gebruik uitsluitend originele SNAPPER onderdelen, als garantie
voor uw veiligheid en de kwaliteit van het resultaat.
WAARSCHUWING
De zakken van de SNAPPER-producten zijn gemaakt van geweven
textiel en kunnen bij normaal gebruik beschadigd geraken en ver-
slijten. Controleer voor elk gebruik de staat van de zak. Vervang
versleten of beschadigde zakken onmiddellijk door zakken die
door SNAPPER worden aanbevolen. De grasvanger is een facul-
tatief accessoires bij sommige modellen.
! !
BELANGRIJKE VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
! !
F
A
B
C
H
I
E
D
G
J
Identificatienummers
5
U MOET deze nummers kunnen opgeven wanneer
u contact opneemt met uw erkende dealer voor
reserveonderdelen.
Noteer de naam en het nummer van uw model, de identifica-
tienummers van de fabrikant en de serienummers van de motor
in de daartoe voorziene ruimte, zodat u ze snel kunt terugvin-
den. U vindt deze nummer op de aangeduide plaatsen.
OPMERKING: Raadpleeg de handleiding van de motor voor de
locatie van de identificatienummers van de motor.
VVOOOORRBBEEEELLDD
MOTORREFERENTIES
Model Beschrijving Naam/Nummer
MFG-nummer eenheid
PRODUCTREFERENTIES
Serienummer machine
Dealernaam
Aankoopdatum
Fabricaat motor
Type/spec. motor
Model motor
Code/serienummer motor
MFG-nummer maaihuis
Serienummer maaihuis
Identificatienummers
Identificatieplaatje
machine
GEGEVENS OP HET
EG-IDENTIFICATIEPLAATJE
A. Identificatienummer van de fabrikant (Artikelnummer)
B. Serienummer van de fabrikant
C. Vermogen in kilowatt
D. Maximale motorsnelheid in toeren/minuut
E. Adres van de fabrikant
F. Fabricagejaar
G. EG-logo
H. Massa van de machine in kilogram
I. Geluidsvermogen in decibel*
J. Modelnummer
OPMERKING: Het formaat en de configuratie van de labels
kunnen verschillen van de illustratie.
Zie pagina 33 voor de EG-compliantiegegevens.
* Zie pagina 33 voor de EG-compliantiegegevens met
betrekking tot geluidsdruk en trillingen.
Uitsluitend als voorbeeld
VEILIGHEIDSLABELS
6
VEILIGHEIDSLABELS
Deze machine is ontworpen en gemaakt om u de veiligheid en
betrouwbaarheid te garanderen die u mag verwachten van een
leider in de sector van de motorwerktuigen voor buitengebruik.
Hoewel het lezen van deze handleiding en haar veiligheidsin-
structies u de nodige basiskennis zal geven om de machine
veilig en effectief te gebruiken, hebben wij diverse veiligheidsla-
bels op de machine aangebracht om u tijdens het gebruik van
de machine aan deze belangrijke informatie te herinneren.
U moet alle waarschuwingen GEVAAR, WAARSCHUWING,
VOORZICHTIG en alle instructies op de rider en de maaier
aandacht lezen en opvolgen. Het negeren van deze instructies
kan letsels veroorzaken. Deze informatie is er voor uw
veiligheid en is belangrijk! Op uw rider en maaier zijn de
onderstaande veiligheidslabels aangebracht.
Indien labels ontbreken of beschadigd zijn, moet u ze
onmiddellijk vervangen. Raadpleeg uw plaatselijke dealer
voor nieuwe labels.
De labels zijn gemakkelijk aan te brengen en vormen een
constante visuele herinnering voor u en andere gebruikers
van de machine aan de veiligheidsinstructies die nodig zijn
voor een veilig en effectief gebruik.
Label - Startschakelaar
Artikelnummer
7100467
Label - Afstelling
maaihoogte
Artikelnummer
7100584
Label - Ontkoppelingsstangen
Artikelnummer 7100590
Label - Gasklep
Artikelnummer
7100413
Label - Handrem
Artikelnummer
7100558
Label -
Snelheidshendels
Artikelnummer
7100583
Label - Veiligheidssymbolen
Artikelnummer 7100738
Veiligheidslabels (vervolg) en controle van de vergrendeling
7
VEILIGHEIDSVERGRENDELING
Deze machine is voorzien van veiligheidsvergrendelingen.
Deze beveiligingen dienen voor uw veiligheid, probeer ze niet
te omzeilen en wijzig ze nooit. Controleer regelmatig of ze
naar behoren werken.
Operationele VEILIGHEIDSCONTROLES
TEST 1 — DE MOTOR MAG NIET STARTEN ALS:
• De PTO-schakelaar ingeschakeld is OF
• De hendels voor de rijsnelheid niet in de stand NEUTRAL
staan.
TEST 2 — DE MOTOR MOET STARTEN ALS:
• De PTO-schakelaar NIET ingeschakeld is EN
• De hendels voor de rijsnelheid in de stand NEUTRAL
staan.
TEST 3 — DE MOTOR MOET UITVALLEN ALS:
• De bestuurder de stoel verlaat terwijl de PTO-schakelaar
ingeschakeld is, OF
• De bestuurder de stoel verlaat terwijl de snelheidshen-
dels niet in de neutrale vergrendelde stand vergrendeld
zijn OF
• De bestuurder op de stoel zit en de rechtse snelheid-
shendel uit de neutrale vergrendelde positie wordt ver-
plaatst voor de linkse snelheidshendel wordt verplaatst.
TEST 4 — CONTROLE VAN DE MESREM
De maaimessen en de drijfriem van de maaier moeten
volledig tot stilstand komen binnen de vijf (5) seconden na
het uitschakelen van de elektrische PTO-schakelaar (of nadat
de bestuurder zijn stoel verlaat). Als de drijfriem van de
maaier niet binnen de vijf (5) seconden stopt, moet u uw
dealer raadplegen.
OPMERKING: Nadat de motor uitgeschakeld is, moet u de
PTO-schakelaar uitzetten, de handrem inschakelen en de
hendels voor de rijsnelheid in de stand NEUTRAL vastzetten
voor u terugkeer naar de bestuurdersplaats om de motor te
starten.
WAARSCHUWING
Als de machine niet slaagt in een
veiligheidstest, mag u ze niet gebruiken.
Raadpleeg uw erkende dealer. Probeer nooit de
werking van een veiligheidsvergrendeling te
omzeilen.
Label - Waarschuwing, Maaihuis/koker
Artikelnummer 7029784
Label - Gevaar
Artikelnummer 7100739
Functies en
regelingen
8
Snelheidshendels
Deze hendels regelen de rijsnelheid van de rider. De link-
er hendel stuurt het linker aangedreven achterwiel en de
rechter hendel stuurt het rechter aangedreven achterwiel.
Wanneer u een hendel naar voor verplaatst, verhoogt u
de VOORWAARTSE snelheid van het overeenkomstige
wiel. Wanneer u een hendel naar achter verplaatst, ver-
hoogt u de ACHTERWAARTSE snelheid.
Hoe verder u een hendel uit de neutrale positie ver-
plaatst, hoe sneller het aangedreven wiel zal draaien.
Raadpleeg het gedeelte GEBRUIK voor instructies voor
de besturing.
Regeling van het toerental
De regeling van het toerental regelt de snelheid van de
motor. Verplaats de hendel naar voor om het toerental te
verhogen en naar achter om het toerental te verlagen.
Gebruik tijdens het maaien altijd het HOOGSTE toerental.
REGELFUNCTIES
De onderstaande informatie geeft een korte beschrijving van de functies van de afzonderlijke regelingen. Om te starten, te
stoppen, te rijden en te maaien, moet u verscheidene regelingen tegelijk gebruiken, in een welbepaalde volgorde.
Raadpleeg het gedeelte GEBRUIK om te leren welke combinatie en volgorde van regelingen u voor verschillende taken
moet gebruiken.
Functies en regelingen
9
Choke
Sluit de choke voor een koude start. Open de choke
wanneer de motor draait. Een warme motor heeft miss-
chien geen choke nodig. Verplaats de hendel naar voor
om de choke te sluiten. Verplaats hem naar achter om de
choke te openen.
Contactschakelaar
De contactschakelaar start en stopt de motor. Hij heeft
drie standen:
OFF Stopt de motor en sluit het elektrische
systeem af.
RUN Laat de motor draaien en schakelt het
elektrische systeem in.
START Start de motor.
OPMERKING: Laat de contactsleutel nooit in de stand RUN
staan wanneer de motor niet draait - dit ontlaadt de batterij.
Urenmeter
De urenmeter meet het aantal uren dat de sleutel in de
stand RUN heeft gestaan.
OPMERKING: De urenmeter registreert de tijd terwijl de
sleutel in de stand RUN staat, ook als de motor niet
draait. De urenmeter heeft een eigen stroombron, zodat
het totale aantal uren altijd zichtbaar is.
PTO-schakelaar
De PTO-schakelaar (Power Take-Off) schakelt hulp-
stukken die de PTO gebruiken in en uit. Om de PTO in te
schakelen, trekt u de schakelaar UIT. Duw de schakelaar
IN om de PTO uit te schakelen. Merk op dat de bestuur-
der op zijn stoel moet zitten opdat de PTO zou werken.
Ontkoppelingsventielen van
de transmissie
De ontkoppelingsventielen van de transmissie schakelen
de transmissie uit, zodat de machine met de hand kan
worden geduwd. Raadpleeg DE MACHINE MET DE
HAND DUWEN voor informatie over het gebruik.
Stoelknoppen
U kunt de stoel voor- en achterwaarts afstellen. Raadpleeg
DE STOEL AFSTELLEN voor informatie over het afstellen.
Tankstop
Draai de stop naar links om hem te verwijderen.
Hendel voor het afstellen van de maaihoogte
De maaihoogte is afstelbaar van 1-1/2” (3,75 cm) tot 4” (10
cm), in stappen van 1/2” (1,25 cm) . Raadpleeg DE MAAI-
HOOGTE AFSTELLEN voor informatie over het afstellen.
Handrem
De handrem is ingebouwd in de linkse snelheidshendel.
Wanneer de hendel in de vergrendelde neutrale positie
staat, is de handrem ingeschakeld. Wanneer de hendel uit
de neutrale positie wordt verplaatst, is de handrem uit-
geschakeld.
Opmerking: De motor kan niet worden gestart als de twee snelhei-
dshendels niet allebei in de neutrale positie staan.
BELANGRIJK
De figuren en illustraties in deze handleiding
dienen uitsluitend ter indicatie en kunnen
verschillen van uw specifieke model.
Raadpleeg uw distributeur als u vragen hebt.
Laad deze rider met zero draaicirkel niet op een
aanhangwagen of truck met behulp van twee afzonderlijke
hellingen. Gebruik slechts één helling, die minstens dertig
centimeter breder is dan de breedte van de achterwielen van
de machine. Deze machine heeft een zero draaicirkel en de
achterwielen zouden van de hellingen kunnen rijden, of de
machine zou kunnen kantelen en de bestuurders of
omstanders verwonden.
Gebruik
10
ALGEMENE GEBRUIKSVEILIGHEID
Voor het eerste gebruik:
• Lees alle informatie in de delen Veiligheid en Gebruik voor
u de rider en de maaier probeert te gebruiken.
• Maak uzelf vertrouwd met alle bedieningen en zorg dat u
weet hoe u de machine kunt stoppen.
• Rijd eerst op open terrein zonder te maaien, om u
vertrouwd te maken met de rem en de handrem van de
machine.
CONTROLES VOOR HET STARTEN
Controleer of het carter gevuld is tot het merkteken “Full” op
de peilstok. Raadpleeg de handleiding van de motor voor
instructies en aanbevelingen voor de olie.
Zorg dat alle moeren, bouten, schroeven en pennen
aanwezig en goed bevestigd zijn.
Stel de stoel af en zorg dat u van op de stoel alle
bedieningen goed kunt bereiken.
Vul de brandstoftank met verse brandstof. Raadpleeg
de handleiding van de motor voor aanbevelingen voor
de brandstof.
WAARSCHUWING
Vervoer nooit passagiers.
Zet de handrem aan, schakel de PTO uit, schakel de motor uit
en verwijder de sleutel voor u de bestuurdersstoel om gelijk
welke reden verlaat.
Beperk het gevaar op brand door gras, bladeren en overtollige
olie van de machine te verwijderen.
Stop of parkeer niet op droge bladeren, gras of brandbare
materialen.
Benzine is zeer brandbaar en moet voorzichtig worden
gebruikt. Vul de tank nooit wanneer de motor nog warm is na
het gebruik. Kom niet met open vuur, brandende sigaretten of
lucifers in de omgeving van de machine. Zorg dat de
brandstoftank tijdens het vullen niet overloopt en ruim
gemorste brandstof op.
Figuur 1. Controles voor het starten
A. Stop van de brandstoftank
B. Vulopening carter (onder de motorkap)
C. Stoelknoppen
C
A
WAARSCHUWING
Werk nooit op hellingen die steiler zijn dan 18 percent (10°).
Kies een lage rijsnelheid voor u de helling op rijdt. Wees
bijzonder voorzichtig wanneer u met een achteraan
gemonteerde grasvanger op een helling werkt.
Maai altijd heel en weer, nooit op en neer, verander voorzichtig
van richting en START OF STOP NIET OP EEN HELLING.
WAARSCHUWING
B
WAARSCHUWING
Als u de werking van een bepaalde bediening niet begrijpt of
het gedeelte REGELFUNCTIES nog niet goed hebt gelezen,
moet u dat nu doen.
Probeer NIET de machine te gebruiken zonder u vooraf
vertrouwd te maken met de plaats en functie van ALLE
bedieningen.
Gebruik
11
DE MOTOR STARTEN
1. Ga op de bestuurdersstoel zitten, schakel de handrem in
en zorg dat de PTO-schakelaar uitgeschakeld is en de hen-
dels voor de rijsnelheid in de stand NEUTRAL vergrendeld
zijn..
2. Zet de hendel van de gasklep in de stand FAST. Sluit de
choke volledig door de chokeknop volledig UIT te trekken.
OPMERKING: Een warme motor heeft misschien geen
choke nodig.
3. Steek de sleutel in het contact en draai hem op START.
4. Nadat de motor start, opent u de choke langzaam. Laat de
motor warm draaien door hem minstens een minuut te
laten werken voor u de PTO-schakelaar inschakelt of met
de machine rijdt.
5. Wanneer de motor warm is, moet u de machine tijdens
het maaien ALTIJD op het HOOGSTE TOERENTAL
gebruiken.
In een noodsituatie kunt u de motor stoppen door de sleu-
tel gewoon op STOP te draaien. Gebruik deze methode
alleen in noodgevallen. Om de motor normaal uit te schakelen,
volgt u de procedure in DE ZITMAAIER EN DE MOTOR
STOPPEN.
DE ZITMAAIER EN DE MOTOR STOPPEN
1. Breng de snelheidshendels terug naar de middenpositie
(neutral drive) om het rijden te stoppen. Duw de hendels
naar buiten en vergrendel ze in de vergrendelde neutrale
stand.
Opmerking: Door de snelheidshendels in de neutrale stand te
vergrendelen, wordt de handrem ingeschakeld.
2. Schakel de PTO uit door de PTO-schakelaar in te drukken.
3. Zet de hendel voor het toerental in de middelste stand en
draai de contactsleutel op OFF. Verwijder de sleutel.
MAAIEN
1. Schakel de handrem in. Zorg dat de PTO-schakelaar uit-
geschakeld is, de hendels voor de rijsnelheid in de stand
NEUTRAL vergrendeld zijn en u op de bestuurdersstoel zit.
2. Start de motor (zie DE MOTOR STARTEN).
3. Stel de maaihoogte in (raadpleeg DE MAAIHOOGTE
AFSTELLEN).
4. Zet de gasklep op FULL.
5. Schakel de PTO in door de PTO-schakelaar naar omhoog te
trekken.
6. Verplaats de snelheidshendels van de neutrale geblokkeerde
positie naar de neutrale rijpositie (naar de bestuurder toe).
7. Begin met het maaien. Raadpleeg de Veiligheidsregels en -
informatie voor tips over veilig maaien.
8.Schakel de PTO uit wanneer u klaar bent met maaien.
9.Stop de motor (raadpleeg DE ZITMAAIER EN DE MOTOR
STOPPEN).
DE ZITMAAIER MET DE HAND
DUWEN
1. Schakel de PTO uit, zet de snelheidshendels in de neutrale
geblokkeerde stand, draai de contactsleutel op OFF, verwi-
jder de sleutel en wacht tot alle bewegende onderdelen tot
stilstand komen.
2. Om de transmissie te ontkoppelen (freewheel-positie) duwt
u de ontkoppelingsstangen (A, Figuur 2), die zich onder de
achterzijde van de machine achter elke transmissie bevin-
den, naar binnen naar de transmissie toe, tot de kraag aan
de hals van elke stang door het sleutelgat van de ontkop-
pelingsplaat glijdt. Vergrendel de stang daarna in de
ontkoppelde positie door hem opzij in de opening van het
sleutelgat te schuiven.
4. Verplaats de snelheidshendels uit hun vergrendelde neutrale
positie.
U kunt de zitmaaier nu met de hand duwen.
5. Schakel na het verplaatsen de transmissie weer in (rijposi-
tie) door de stangen los te maken en naar buiten te
trekken.
SLEEP DE MACHINE NIET
Het slepen van de machine beschadigt de
hydraulische pomp en de wielmotor. Gebruik
nooit een ander voertuig om de machine te
trekken of te duwen.
Figuur 2. Onderdelen van de ontkoppeling (aan weerszijden)
A. Ontkoppelingsstang
B. Ontkoppelingsplaat
B
A
WAARSCHUWING
Schakel de transmissie NIET UIT om u van hellingen
te laten rollen. Gebruik de ontkoppeling NIET om de
transmissie te ontkoppelen tenzij u de beweging
van de machine kunt controleren en de motor uit-
geschakeld is.
Gebruik
12
OEFENEN IN HET RIJDEN MET ZERO
DRAAICIRKEL
De besturingshendels van de machine zijn zeer gevoelig. U
hebt wat oefening nodig om vlot en efficiënt voor- en achteruit
te rijden en te draaien.
Om het maximum uit uw machine met zero draaicirkel te halen,
is het essentieel dat u de tijd neemt om de onderstaande
manoeuvres te oefenen en u vertrouwd te maken met de
manier waarop de machine versnelt, rijdt en wordt bestuurd.
Doe dit voor u begint te maaien.
Kies een effen, vlak stuk gazon — met voldoende ruimte om
te manoeuvreren. (Verwijder voorwerpen, mensen en dieren
voor u begint.) Rijd tijdens het oefenen met half gas (tijdens het
maaien moet u ALTIJD met vol gas werken). Draai langzaam,
opdat u niet zou slippen en uw gazon niet zou beschadigen.
Wij raden aan dat u begint met de procedure om vlot te rijden
(rechts) en daarna de manoeuvres om voor- en achteruit te rij-
den en te draaien oefent.
EENVOUDIG RIJDEN
Oefenen in het vooruitrijden
Beweeg de twee snelheidshendels langzaam en gelijkmatig
VOORUIT uit neutraal. Vertraag en herhaal.
OPMERKING: Recht vooruitrijden vraagt oefening. U kunt indi-
en nodig de balans van de topsnelheid afstellen - zie De snel-
heidsbalans afstellen in het gedeelte Afstellingen achterin deze
handleiding.
Oefenen in het achteruitrijden
KIJK NAAR OM LAAG EN ACHTER U en verplaats de twee
besturingshendels gelijkmatig en langzaam ACHTERWAARTS
uit de neutrale stand. Vertraag en herhaal.
OPMERKING: Oefen het achteruitrijden enkele minuten voor
u in de buurt van voorwerpen oefent. De machine draait even
kort in achteruit als in vooruit, en recht achteruitrijden vraagt
oefening.
Figuur 4. Vooruitrijden
Vooruitrijden
Figuur 5. Achteruitrijden
Achteruitrijden
Vlot rijden
De besturingshendels van
de machine met zero
draaicirkel zijn zeer
gevoelig.
De BESTE methode om
met de besturingshendels
om te gaan is in drie stap-
pen, zoals geïllustreerd in
Figuur 3.
EEN: plaats uw handen op
de hendels zoals op de
illustratie.
TWEE: duw met uw hand-
palmen de hendels langza-
am vooruit om voorwaarts
te rijden.
DRIE: duw de hendels
verder vooruit om sneller te
rijden. Om rustig te vertra-
gen, brengt u de hendels
langzaam terug naar de
neutrale positie.
Figuur 3. Verplaats de
besturingshendels langzaam
Oefenen in het ter plekke draaien
Om ter plekke te draaien (zero draaicirkel) verplaatst een van de
snelheidshendels langzaam van neutraal naar voor en de
andere tegelijkertijd van neutraal naar achter. Oefen dit ver-
scheidene keren.
OPMERKING: Wanneer u de mate verandert waarin u elke hen-
del verplaatst - voor- of achteruit - verandert u het “draaipunt”
waarop u draait.
Gebruik
13
GEAVANCEERD RIJDEN
Op het einde van een doorgang
met zero draaicirkel keren
Dankzij het unieke vermogen van uw machine om
ter plekke te draaien, kunt u op het einde van een
doorgang 180° draaien in plaats van te moeten
stoppen en een U-bocht te maken voor u een
nieuwe doorgang kunt beginnen.
Om bijvoorbeeld op het einde van doorgang langs
rechts met zero draaicirkel te keren:
1. Vertraag op het einde van de doorgang.
2. Breng de LINKSE snelheidshendel lichtjes
naar voor terwijl u de RECHTSE snelheidshen-
del naar het middelpunt verplaatst en daarna
lichtjes naar achter.
3. Begin weer voorwaarts te maaien.
Deze techniek draait de rider naar RECHTS en
geeft een lichte overlapping met de strook die u
net hebt gemaaid, zodat u niet achteruit moet rij-
den om gras dat u hebt gemist opnieuw te maaien.
Naarmate u meer vertrouwd wordt en meer ervar-
ing krijgt met het gebruik van de maaier met zero
draaicirkel, zult u meer manoeuvres leren die het
maaien prettiger en gemakkelijker maken.
Hoe meer u oefent, hoe beter uw controle over
de machine!
Oefenen in het maken van bochten
Terwijl u vooruitrijdt, laat u een hendel langzaam terugkeren
naar neutral. Oefen dit verscheidene keren.
OPMERKING: Om niet direct op het profiel van de band te
zwenken, is het beter dat u beide wielen enigszins vooruit
laat rijden.
Bochten
maken
Figuur 6. Een bocht maken
Figuur 7. Ter plekke draaien
Ter plekke
draaien
Figuur 8. Op het einde van een doorgang met zero draaicirkel keren
Gebruik
14
DE MAAIER VERWIJDEREN EN
INSTALLEREN
OPMERKING: Voer de installatie en verwijdering van de maaier
op een hard, vlak oppervlak uit, bijvoorbeeld een
betonnen vloer.
Verwijderen
1. Schakel de PTO uit, zet de snelheidshendel in de neutrale
vergrendelde positie, schakel het contact uit, verwijder de
sleutel en wacht tot alle bewegende onderdelen tot stil-
stand komen.
2. Plaats een blok van 2 x 4 of een andere steun onder elk
uiteinde van het maaihuis en laat de hendel voor de
afstelling van de maaihoogte naar de laagste positie
zakken. Raadpleeg "DE MAAIHOOGTE AFSTELLEN"
3. Trek de hendel (A, Figuur 10) in de richting van de pijl en
verwijder de drijfriem van de maaier van de PTO-riemschijf
(C, Figuur 10).
(Vervolg op volgende bladzijde)
Figuur 10. Traject van de drijfriem
A. Aspoelie (messenas)
B. Stationaire poelie
C. PTO-poelie
D. Hendel
Figuur 9. Aanbevelingen voor het gewicht van een
aanhangwagen
A. Trekijzer
B. Clip
A
B
EEN AANHANGWAGEN SLEPEN
Een gesleepte aanhangwagen mag niet meer wegen dan 91kg
(200 lbs). Bevestig de aanhangwagen met een trekijzer van het
juiste formaat (A, Figuur 9) en een clip (B).
Het slepen van te zware lasten kan de banden hun greep doen
verliezen en kan de machine op hellingen onbestuurbaar
maken. Verminder het gesleepte gewicht wanneer u op een
helling werkt. Het terrein waarop u rijdt heeft een grote invloed
op de tractie en de stabiliteit. Nat of glad terrein kan de tractie
sterk verminderen en het stoppen en keren bemoeilijken.
Bestudeer het terrein zorgvuldig voor u de machine en de aan-
hangwagen gebruikt. Gebruik ze nooit op hellingen van meer
dan 10 graden. Zie WERKEN OP HELLINGEN en SLEPEN in
het gedeelte Veiligheid van deze handleiding voor bijkomende
veiligheidsinformatie.
C
D
B
A
MAAIHUIZEN 1,12 M
Gebruik
15
Figuur 11. Componenten achterste deklift
A. Pen & sluitring (linkerkant getoond, rechterkant identiek)
B. Contramoer (linkerkant getoond, rechterkant identiek)
C. Stabiliseerstang (linkerkant getoond, rechterkant identiek)
D. Haarspeld en sluitring (links en rechts)
4. Verwijder de blokkeerpen en sluitring (A, Figuur 11) die de
voorzijde van elke stabiliseerstang © aan de achterste
beugels van het maaihuis bevestigen. Verwijder ook de
contramoer (B) aan de buitenkant, die de achterzijde van
elke stabiliseerstand met de montagebouw van de trans-
missiebehuizing verbindt. Verwijder de stabiliseerstangen
en bewaar al het verwijderde beslag.
5. Verwijder de haarspelden en sluitringen (D, Figuur 11) die
de achterste beugel van het maaihuis aan de wartels van
de stangen van de achterkant van het maaihuis bevestigen
en trek de wartels uit de gaten van de beugels. Bewaar al
het verwijderde beslag.
6. Verwijder de haarspelden en sluitringen (A, Figuur 12) die
de voorste beugel van het maaihuis aan de wartels van de
stangen van de voorzijde van het maaihuis bevestigen en
trek de wartels uit de gaten van de beugels. Bewaar al het
verwijderde beslag.
7. Draai de voorwielen uit de weg en schuif het maaihuis
onder de rechterzijde van de machine uit.
Installeren
1. Schakel de PTO uit, zet de snelheidshendel in de neutrale
vergrendelde positie, schakel het contact uit, verwijder de
sleutel en wacht tot alle bewegende onderdelen tot stil-
stand komen.
2. Laat de hendel voor de afstelling van de maaihoogte naar
de laagste positie zakken. Raadpleeg "DE MAAIHOOGTE
AFSTELLEN".
3. Draai de voorwielen opzij en schuif het maaihuis onder de
machine. Zet een blok van 2 x 4 of een andere steun onder
elk uiteinde van het maaihuis.
4. Plaats de wartels van de voorste liftarmen in de gaten van
de voorste beugels van het maaihuis en bevestig ze elk
met een sluitring en een haarspeld (A, Figuur 12).
5. Plaats de wartels van de achterste liftarmen in de bovenste
gaten van de achterste beugels van het maaihuis en beves-
tig ze elk met een sluitring en een haarspeld (D, Figuur 11).
6. Installeer de achterzijde van elke stabiliseerstang (C,
Figuur 11) op de montagebouw van de transmissiebehuiz-
ing en bevestig met een contramoer (B).
Opmerking: Draai de contramoeren slechts zo ver vast dat de
stabiliseerstangen goed vastzitten maar niet te strak zitten.
Installeer het voorste uiteinde van elke stabiliseerstang
door de onderste gaten van de achterste beugels van het
maaihuis en bevestig ze elk met een sluitring en een
blokkeerpen (A).
7. Trek de hendel (D, Figuur 10) in de richting van de pijl en
installeer de drijfriem van de maaier op de PTO-riemschijf
(D, Figuur 10).
Belangrijk: zorg dat de riem goed over alle poelies loopt.
Figuur 12. Componenten voorste deklift
A. Haarspeld en sluitring (links en rechts)
B
C
A
D
A
Regelmatig
onderhoud
16
ONDERHOUDSSCHEMA EN -PROCEDURES
Gebruik het onderstaande schema voor het normale onderhoud van uw maaier. U moet noteren hoe lang u de machine gebruikt. U
kunt dit gemakkelijk doen door op de urenmeter te letten.
VEILIGHEIDSPUNTEN
Voor
elk
gebruik
Om
de 5
uur
Om
de 25
uur
Om
de 100
uur
Om
de 250
uur
Lente
en
herfst
Controleer de veiligheidsvergrendeling
Controleer de remmen van de zitmaaier
Controleer de stoptijd van de maaimessen
ONDERHOUDSPUNTEN VOOR
DE ZITMAAIER
Voor
elk
gebruik
Om
de 5
uur
Om
de 25
uur
Om
de 100
uur
Om
de 250
uur
Lente
en
herfst
Controleer de zitmaaier/maaier op los beslag
Controleer/reinig de koelvinnen van de motor
Controleer/regel de PTO-koppeling
***
Smeer de zitmaaier en de maaier **
Reinig de batterij en de kabels
Controleer de bandenspanning
Reinig het maaihuis en controleer/vervang
de messen**
ONDERHOUDSPUNTEN VOOR
DE MOTOR
Voor
elk
gebruik
Om
de 5
uur
Om
de 25
uur
Om
de 100
uur
Om
de 250
uur
Lente
en
herfst
Controleer het oliepeil van de motor
Controleer/vervang het luchtfilter van de motor*
Vervang de motorolie en het oliefilter*
Inspecteer de bougie(s)*
Controleer/vervang het benzinefilter*
* Raadpleeg de handleiding van de motor. Vervang de oorspronkelijke motor na de eerste inrijperiode.
** Vaker bij warm weer (boven de 30° C: 85° F) of in stoffige omstandigheden.
*** Voer onderhoud uit na de 25 eerste uren gebruikt, daarna na elke 250 uren gebruik.
Regelmatig onderhoud
17
Olie:
draaipunten van de snelheidshendel
scharnier van de afvoerkoker
draaipunten van de maaihuislift
Normaal moeten alle bewegende metalen delen worden
geolied op de plaats waar zij andere delen raken. Bescherm
riemen en poelies tegen olie en vet. Veeg de fittings en opper-
vlakken schoon voor en na het smeren.
SMERING
Smeer de machine op de in Figuur 13 getoonde smeerpunten
en op de andere in dit gedeelte vermelde punten.
Smeervet:
assen van de voorste zwenkwielen
asbussen van de voorste zwenkwielen
centrale draaispil van de voorste as
assen van het maaidek (mesassen)*
arm van de spanrol van het maaihuis
Gebruik smeerfittings als ze aanwezig zijn. Als er geen smeer-
fittings aanwezig zijn, moet u de onderdelen demonteren om
smeervet aan te brengen op de bewegende delen.
Niet alle soorten smeervet zijn geschikt. Gebruik lithiumvet voor
auto’s.
* Sommige maaihuisassen hebben smeerfittings boven het
maaihuis, andere hebben smeerfittings onder het maaihuis.
Figuur 13. Smeerpunten (vet)
3x
2x
2x
Regelmatig onderhoud
18
DE MAAIMESSEN ONDERHOUDEN
Frequentie: Om de 10 uur of wanneer nodig
1. Verwijder het maaihuis (zie “Het maaihuis verwijderen”).
2. Zie Figuur 14. Om het mes te verwijderen om het te slijpen,
gebruikt u een houten blok om te voorkomen dat het mes
draait terwijl u het montagebeslag losmaakt.
3. Verwijder de kopschroef (C, Figuur 16), de sluitringen (B)
en het mes.
4. Gebruik een vijl om het mes scherp te slijpen. Als het mes
beschadigd is, moet u het vervangen.
5. Balanceer het mes zoals in Figuur 15. Centreer het gat van
het mes op een met een druppel olie gesmeerde spijker.
Een gebalanceerd mes zal waterpas blijven.
6. Installeer het mes opnieuw (Figuur 16) met de lipjes naar
het maaihuis gericht, zoals op de illustratie.
7. Plaats de sluitringen (B, Figuur 16), met de concave kant
naar boven, en de moer (C). Gebruik een houten blok (A)
om te voorkomen dat het mes draait terwijl u het mon-
tagebeslag vastdraait. Gebruik een koppel van 80-90 ft-lbs.
WAARSCHUWING
Voor uw persoonlijke veiligheid mag u de scherpe messen niet
met de blote hand hanteren. Een slordige of verkeerde
omgang met de messen kan ernstige verwondingen
veroorzaken.
WAARSCHUWING
Voor uw persoonlijke veiligheid moet u het montagebeslag van
de messen met twee sluitringen installeren en met het
vermelde koppel vastdraaien.
Figuur 15. Het mes balanceren
Werkbank
Spijker
LOOSEN
Figuur 14. Het mes verwijderen
Figuur 16. Het mes installeren
A. Houten blok van 4”x4”
B. Sluitring (2)
C. Moer van het mes
VERWISDEREN
DE BANDENSPANNING
CONTROLEREN
De bandenspanning moet regelmatig worden
nagekeken. Ze moet overeenkomen met de waarden in
de tabel. Merk op dat deze bandenspanningen enigszins
kunnen verschillen van de op de zijkant van de banden
gestempelde waarde voor “Max Inflation” (maximale ban-
denspanning). De aanbevolen bandenspanning geeft
een goede tractie, verbetert de kwaliteit van het maaien
en verlengt de levensduur van de banden.
BRANDSTOF
CONTROLEREN/TOEVOEGEN
Brandstof toevoegen:
1. Verwijder de stop van de brandstoftank.
2. Vul de tank tot aan de onderzijde van de vulhals. Dit laat
voldoende ruimte vrij voor de uitzetting van de brandstof.
OPMERKING: Overvul de tank niet. Raadpleeg de handleiding
van de motor voor specifieke aanbevelingen voor de brandstof.
3. Plaats de benzinestop en draai hem met de hand vast.
BRANDSTOFFILTER
Het brandstoffilter bevindt zich op de brandstofleiding tussen
de brandstoftank en de brandstofpomp. Als het filter vuil of ver-
stopt is, vervangt u het als volgt:
1. Sluit de brandstofklep (A, Figuur 18).
2. Koppel de negatieve batterijkabel af.
3. Plaats een blik onder het filter om gemorste brandstof op te
vangen.
4. Gebruik een tang om de slangklemmen van het brandstof-
filter los te maken en weg te trekken (C, Figuur 18).
5. Verwijder de slangen van het filter.
6. Installeer het nieuwe filter op de brandstofleiding, in de
juiste stroomrichting.
7. Bevestig het met de slangklemmen.
8. Sluit ten slotte de negatieve batterijkabel weer aan.
ONDERHOUD VAN DE MOTOR
Raadpleeg de handleiding van de motor voor alle onderhoud-
sprocedures en aanbevelingen voor de motor.
WAARSCHUWING
Benzine is zeer brandbaar en moet voorzichtig worden
gebruikt. Vul de tank nooit wanneer de motor nog warm is na
het gebruik. Kom niet met open vuur, brandende sigaretten of
lucifers in de omgeving van de machine. Zorg dat de
brandstoftank tijdens het vullen niet overloopt en ruim
gemorste brandstof op.
Verwijder het brandstoffilter niet terwijl de motor heet is,
aangezien gemorste benzine vuur zou kunnen vatten. Open de
slangklemmen NIET verder dan nodig is. Zorg dat de klemmen
na de installatie het filter goed vasthouden.
Gebruik geen benzine die METHANOL bevat, alco-
holbenzine met meer dan 10% ethanol, additieven
voor benzine of wit gas. Deze brandstoffen kunnen
de motor en het brandstofsysteem beschadigen.
Figuur 18. De brandstoffilter
(Achterwaarts gezien vanaf het batterijvak)
A. Brandstofklep
B. Brandstoffilter
Regelmatig onderhoud
19
Band Druk
Voor 25 psi (1,72 bar)
Achter 15 psi (1,03 bar)
Figuur 17. De bandenspanning controleren
A
B
Regelmatig onderhoud
20
DE BATTERIJ ONDERHOUDEN
De batterij en de kabels schoonmaken
1. Koppel de batterijkabels af, eerst de negatieve (C, Figuur
19).
2. Maak de batterijpolen en de uiteinden van de kabels met
een staalborstel schoon tot ze glanzen.
3. Plaats de batterij terug en sluit de batterijkabels weer aan,
eerst de positieve (A).
4. Smeer vaseline of niet-geleidend vet op de kabeleinden
en de batterijpolen.
5. Plaats het batterijkapje (B) weer op de positieve
batterijpool.
BEWARING
Voor u de machine buiten het seizoen bewaart, moet u de
instructies voor onderhoud en bewaring lezen in het gedeelte
Veiligheidsvoorschriften en daarna de volgende stappen
uitvoeren:
Schakel de PTO uit, schakel de handrem in en verwijder de
sleutel.
Voer de in de handleiding van de motor vermelde instruc-
ties voor het onderhoud en de bewaring van de motor uit.
Dit omvat het aftappen van het brandstofsysteem of de
toevoeging van een stabilisator aan de brandstof (bewaar
een machine met brandstof in de tank niet in een besloten
ruimte - zie de waarschuwing).
De batterij zal langer meegaan wanneer u ze verwijdert, op
een koele, droge plaats bewaart en om de maand volledig
oplaadt. Als de batterij in de machine blijft, moet u de
negatieve kabel afkoppelen.
Voor u na een bewaarperiode de machine weer start, moet u:
Het peil van alle vloeistoffen controleren. Controleer ook
alle onderhoudspunten.
Voer alle aanbevolen controles en procedures uit die u in
de handleiding van de motor vindt.
Laat de motor verscheidene minuten warm draaien voor u
de machine gebruikt.
Figuur 19. Batterijvak
A. Positieve (+) kabel & terminal
B. Kapje positieve terminal
C. Negatieve (-) kabel & terminal
WAARSCHUWING
Ga voorzichtig om met batterijen. Houd vlammen
en vonken weg van de batterij.
Wanneer u batterijkabels loskoppelt of aansluit,
moet u de negatieve kabel als EERSTE
afkoppelen en als LAATSTE aansluiten. Als u
deze volgorde niet respecteert, kan de positieve
pool door een gereedschap kortsluiting maken
met het chassis.
WAARSCHUWING
Bewaar de machine nooit (met brandstof in de
tank) in een gesloten, slecht verluchte ruimte.
Benzinedampen kunnen een ontstekingsbron
bereiken (een fornuis, boiler enz.) en een explosie
veroorzaken. Brandstofdampen zijn bovendien
giftig voor mens en dier
B
C
A
Problemen oplossen,
afstellingen en service
21
PROBLEMEN OPLOSSEN
Een normale verzorging en een regelmatig onderhoud zullen
de levensduur van uw machine verlenen. Bij langdurig of con-
stant gebruik zal de machine echter na verloop van tijd service
nodig hebben om goed te blijven werken.
De onderstaande lijst vermeldt de meest courante problemen,
hun oorzaken en oplossingen.
Raadpleeg de informatie op de volgende bladzijden voor
instructies over de meeste kleine regelingen en reparaties die u
zelf kunt uitvoeren. Indien u het verkiest, kunnen al deze proce-
dures voor uw plaatselijke erkende dealer worden uitgevoerd..
WAARSCHUWING
Om ernstige letsels te voorkomen, mag u
onderhoud aan de machine of de maaier alleen
uitvoeren wanneer de motor uitgeschakeld is en
de handrem ingeschakeld is. Verwijder altijd de
sleutel uit het contactslot en koppel de
bougiekabel af voor u het onderhoud begint, om
ongewenst starten te voorkomen.
PROBLEMEN MET DE ZITMAAIER OPLOSSEN
PROBLEEM OORZAAK OPLOSSING
De motor draait niet of start niet. 1. Snelheidshendels niet op neutraal. 1. Zet de handrem aan.
2. PTO-schakelaar (elektrische 2. Zet de schakelaar op OFF.
koppeling) op ON.
3. Geen brandstof. 3. Laat de motor afkoelen als hij heet is, vul
daarna de tank bij.
4. Brandstofklep gesloten. 4. Open de brandstofklep
5. Motor verdronken. 5. Open de choke.
6. Oude of slechte brandstof. 6. Tap de brandstof af en vul de tank met
verse brandstof.
7. Vuile batterijpolen. 7. Reinig de batterijpolen.
8. Batterij leeg of kapot. 8. Laad of vervang de batterij
9. Losse of beschadigde bedrading. 9. Kijk de bedrading na en vervang stukke of
gerafelde draden. Maak losse aansluitingen vast.
10. Defecte solenoïde of startmotor. 10. Repareer of vervang. Raadpleeg uw erkende dealer.
11. Vergrendelingsschakelaar. 11. Vervang zoals nodig. Raadpleeg uw erkende dealer.
12. Defecte, vuile of slecht afgestelde 12. Reinig de bougies, stel ze correct af of vervang ze.
bougie(s). (Raadpleeg de handleiding van de motor.)
13. Water in de brandstof. 13. Tap de brandstof af en vul de tank met verse
brandstof.
14. Zekering(en) gesprongen 14. Vervang gesprongen zekering(en)
De motor start moeilijk of draait slecht. 1. Te rijk brandstofmengsel. 1. Reinig het luchtfilter. Controleer de choke.
2. Defecte, vuile of slecht afgestelde 2. Reinig de bougies, stel ze correct af of vervang
bougie(s). ze. (Raadpleeg de handleiding van de motor.)
3. Vuil brandstoffilter. 3. Vervang het brandstoffilter.
De motor klopt. 1. Laag oliepeil. 1. Controleer de olie/vul indien nodig bij
2. Verkeerde kwaliteit olie. 2. Raadpleeg de handleiding van de motor.
De motor verbruikt te veel olie. 1. Motor loopt te warm. 1. Reinig de koelvinnen van de motor, het scherm
van de blazer en het luchtfilter.
2. Verkeerde kwaliteit olie. 2. Raadpleeg de handleiding van de motor.
3. Te veel olie in het carter. 3. Tap het teveel aan olie af.
De uitlaatgassen zijn zwart. 1. Vuil luchtfilter. 1. Vervang het luchtfilter. Raadpleeg de handleiding
van de motor.
2. Choke in gesloten stand. 2. Open de choke.
22
PROBLEMEN MET DE ZITMAAIER OPLOSSEN, VERVOLG
PROBLEEM OORZAAK OPLOSSING
De motor draait maar de machine 1. De transmissie is ontkoppeld. 1. Maak de transmissiestangen vrij.
rijdt niet. 2. Gebroken drijfriem. 2. Zie De drijfriem vervangen.
3. Drijfriem slipt. 3. Zie het onderstaande probleem en zijn oplossing.
4. Handrem niet volledig uitgeschakeld. 4. Zie De rem afstellen.
5. Intern transmissieprobleem. 5. Raadpleeg uw erkende distributeur.
De drijfriem van de machine slipt. 1. Vette of met olie vervuilde 1. Reinig de riemschijven of de riem.
riemschijven of riem.
2. Slappe of versleten riem. 2. Vervang de riem.
De rem pakt niet. 1. Verkeerd afgestelde rem. 1. Zie De handrem afstellen.
2. Versleten remblokjes. 2. Raadpleeg uw distributeur.
De machine is moeilijk te besturen 1. Losse stuurkoppeling. 1. Controleer losse verbindingen en draai ze vast.
of te rijden 2. Verkeerde bandenspanning. 2. Raadpleeg het gedeelte Regelmatig onderhoud.
PROBLEMEN MET DE ZITMAAIER OPLOSSEN
PROBLEEM OORZAAK OPLOSSING
U kunt de maaier niet opheffen. 1. Het maaihuis is verkeerd geïnstalleerd. 1. Raadpleeg De maaier verwijderen en installeren.
2. De koppeling van de hefinrichting is 2. Raadpleeg uw erkende dealer voor reparatie.
slecht bevestigd of beschadigd.
De machine maait ongelijkmatig. 1. De maaier is niet horizontaal. 1. Zie De maaier afstellen.
2. De banden zijn niet correct of 2. Zie het gedeelte Regelmatig onderhoud.
gelijkmatig opgepompt.
Het gras wordt ruw afgesneden. 1. Te late motorsnelheid. 1. Geef vol gas.
2. Te hoge rijsnelheid. 2. Verlaag de rijsnelheid.
3. Botte messen. 3. Slijp of vervang de messen. Zie De maaimessen
onderhouden.
4. Drijfriem van de maaier slipt. 4. Reinig of vervang de riem zoals nodig.
5. De messen zijn niet correct 5. Zie De maaimessen onderhouden.
bevestigd aan de assen.
De motor loopt vast tijdens het maaien. 1. Te lage motorsnelheid. 1. Geef vol gas.
2. Te hoge rijsnelheid. 2. Verlaag de rijsnelheid.
3. Te laag ingestelde maaihoogte. 3. Maai hoog gras tijdens de eerste doorgang
op de maximale maaihoogte.
4. De uitwerpkoker blokkeert het reeds 4. Maai het gras met de uitworp naar het gemaaide
gemaaide deel. gras gericht
Abnormale trilling van de maaier. 1. Losse montagebouten van de messen. 1. Span aan tot 61-75 N.m. (45-55 ft.lbs.).
2. Verbogen maaimessen, assen of 2. Controleer en vervang zoals nodig.
riemschijven.
3. Slecht gebalanceerde maaimessen. 3. Verwijder de messen, slijp en balanceer ze.
Zie het gedeelte Onderhoud.
4. Verkeerd geïnstalleerde drijfriem. 4. Installeer de riem correct.
Drijfriem is abnormaal versleten 1. Verbogen of oneffen riemschijven. 1. Repareer of vervang.
of gebroken. 2. Verkeerde drijfriem. 2. Vervang door de juiste riem.
De drijfriem van de maaier slipt 1. Veer van de spanrol kapot of 1. Repareer of vervang zoals nodig.
of drijft niet aan. verkeerd bevestigd.
2. Drijfriem van de maaier gebroken. 2. Vervang de drijfriem.
Problemen oplossen, afstellingen en service
23
Problemen oplossen, afstellingen en service
DE STOEL AFSTELLEN
De stoel en de snelheidshendels moeten zo worden afgesteld
dat de ellebogen van de bestuurder worden gesteund door de
armleuningen wanneer zijn/haar handen op de hendels liggen,
waarbij men de hendels over hun volledige bereik moet kunnen
verplaatsen zonder dat ze de benen van de bestuurder raken.
De positie van de stoel afstellen
Zie Figuur 20. De stoel kan naar voor of naar achter worden
verplaatst. Verwijder de knoppen (A) en maak de bouten (B)
los. Schuif de stoel in de gewenste positie, plaats de knoppen
terug en draai de bouten vast.
DE SNELHEIDSHENDELS
AFSTELLEN
De snelheidshendels kunnen op twee manieren worden
afgesteld. De plaatsing van de hendels (de afstand tussen hun
uiteinden) en de hoogte van de hendels kunnen worden
afgesteld.
De plaats van de hendels afstellen: Maak de twee bouten (B,
Figuur 21) los die het regelspoor bevestigen en verplaats het
regelspoor naar binnen of naar buiten om de ruimte tussen de
uiteinden van de hendels correct af te stellen.
Opmerking: U kunt de onderste bout onder de bumper
bereiken.
De hoogte van de hendels afstellen: Verwijder het beslag
van de snelheidshendels (A, Figuur 21) en plaats de hendels
hoger of lager. Het is mogelijk dat u de plaats van de hendels
daarna moet afstellen, boven beschreven.
Figuur 20. De stoel afstellen
A. Stoelknoppen
B. Bouten van het frame
Figuur 21. Afstelling van de snelheidshendels
A. Beslag voor de afstelling van de hoogte
B. Beslag voor de afstelling van de plaats
C. Stelplaat
DE SNELHEIDSBALANS AFSTELLEN
Als de machine naar rechts of links afwijkt wanneer de snelhei-
dshendels volledig voor- of achteruit staan, kunt u de topsnel-
heid van elke hendel balanceren. Wijzig alleen de snelheid van
het wiel dat sneller rijdt.
DE SNELHEID VAN HET SNELSTE WIEL VERTRAGEN
1. Maak de twee bouten van de voorwaartse stelplaat los (C,
Figuur 21).
2. Verschuif de plaat ongeveer 3 mm (1/8").
3. Draai de bouten weer vast en controleer de balans.
4. Herhaal stappen 1-3 tot de afstelling voltooid is.
WAARSCHUWING
Stel de machine NIET af om sneller voor- of
achteruit te rijden dan de snelheid waarvoor ze is
gemaakt.
A
B
C
B
A
Problemen oplossen, afstellingen en service
24
Figuur 22. De maaihoogte afstellen
A. Hendel voor de afstelling van maaihoogte
B. Voetpedaal
DE MAAIHOOGTE AFSTELLEN
De hendel voor de maaihoogte bepaalt de maaihoogte. De
maaihoogte kan worden ingesteld tussen 3,8 cm (1-1/2”) en
10,1 cm (4”). Wanneer de hendel volledig naar achter wordt
getrokken, is de maaier in de transportstand vergrendeld.
De maaihoogte afstellen:
Trek de regelhendel (A, Figuur 22) enigszins naar boven en
naar buiten en plaats hem vervolgens in de gewenste nok.
Druk het voetpedaal (B) in om het maaihuis gemakkelijker
hoger of lager te plaatsen.
DE ROLLERSTANG AFSTELLEN
De rollers van de maaihuizen van bepaalde versies van deze
zitmaaier met zero draaicirkel zijn niet gemaakt om op de grond
te rijden. STEL DE ROLLERS NIET AF om op de grond te rij-
den. Rollers die op de grond rijden, zullen het gras of de
machine beschadigen.
DE WRIJVING VAN DE HENDELS
AFSTELLEN
De snelheidshendels moeten stug aanvoelen wanneer u ze in
en uit de neutrale stand verplaatst. Als de hendels los aanvoe-
len, moet hun wrijving worden afgesteld.
De wrijving afstellen:
Draai de moer (C, Figuur 21a) tegen de sluitring (D).
Opmerking: het moer bevindt zich onder de bumper naast de
bestuurdersstoel.
Figuur 21a. De wrijving van de snelheidshendels afstellen
A. Snelheidshendel
B. Laswerk van de regelbeugel
C. Moer
D. Sluitring
B
C
D
A
A
B
Problemen oplossen, afstellingen en service
25
DE VRIJLOOP AFSTELLEN
Als de machine langzaam vooruit rijdt terwijl de snelheidshen-
dels in de neutrale stand vergrendeld zijn, kan het nodig zijn de
koppelstangen af te stellen.
Voer deze afstelling uit op een vlakke, harde bodem, zoals een
betonnen vloer.
BELANGRIJKE OPMERKING: Deze afstelling moet gebeuren
met de motor uitgeschakeld. Voer de afstelling uit en start daar-
na de motor om de afstelling te controleren. Als een
bijkomende afstelling nodig is, moet u de motor opnieuw
uitschakelen.
1. Bepaal welk wiel rijdt. De linkse transmissie en koppelstang
regelen het linkerwiel, de rechtse transmissie en koppel-
stang regelen het rechterwiel.
2. Schakel de PTO uit, zet de snelheidshendels in de neutrale
vergrendelde stand, schakel de motor uit, verwijder de sleu-
tel en wacht tot alle bewegende onderdelen stoppen.
3. Verwijder het beslag (C, figuur 23) dat het uiteinde van de
koppelstang (B) met het laswerk van de regelbeugel (A)
verbindt.
Opmerking: Het uiteinde van de stang bevindt zich onder
de bumper naast de stoel van de bestuurder.
4. Maak de tegenmoer (moer D) los.
Als de transmissie vooruit draait, draait u het uiteinde
van de stang een of twee slagen naar binnen (naar
rechts), om de koppelstang korter te maken (E).
Als de transmissie achteruit draait, draait u het
uiteinde van de stang een of twee slagen naar buiten
(naar links), om de koppelstang te verlengen.
5. Draai de tegenmoer weer vast en bevestig het uiteinde van
de stang weer aan het laswerk van de regelbeugel.
6. Start de machine en controleer of ze rijdt. Herhaal indien
nodig stappen 2-5.
7.
Nadat de correcte afstelling bereikt is, controleert u
de werking van het systeem voor de terugkeer naar
de neutrale positie:
a. Controleer de lengte van de compressieveer (F)
met de rechtse snelheidshendel in de neutrale
geblokkeerde stand en de motor uitgeschakeld. De
lengte van de compressieveer moet aanvankelijk wor-
den afgesteld op 2-5/16" (58,7 mm). Draai de twee
stelmoeren (G) naar binnen of naar buten tot de
juiste afmeting bereikt is.
b. Verplaats de snelheidshendel van de neutrale ver-
grendelde stand naar de neutrale stand en daarna
van de neutrale stand naar de stand "vooruit". Laat
de hendel los. De hendel moet snel terugkeren naar
de neutrale stand en met weinig of geen terug-
waartse beweging in de geblokkeerde stand kunnen
worden geplaatst. Verplaats de hendel nu van de
neutrale stand naar de stand "achteruit" en laat hem
Figuur 23. De vrijloop afstellen (Rechterkant geïllustreerd)
A. Laswerk regelbeugel
B. Uiteinde van de stang
C. Koppelbeslag van de stang
D. Tegenmoer
E. Koppelstang
F. Compressieveer
G. Stelmoeren van de veer (2)
los. De hendel moet snel terugkeren naar de neutrale
stand en met weinig of geen bijkomende voorwaartse
beweging in de geblokkeerde stand worden
geplaatst.
c. Als meer terugwaartse beweging nodig is, verlengt
u de instelling van de compressieveer met stappen
van 1/16"-1/8" (1,6 - 3,2 mm). Als bij-komende voor-
waartse beweging gewenst is,
vermindert u de lengte van de compressieveer met
1/16" tot 1/8" (1,6 - 3,2 mm). Controleer de werking
opnieuw. Herhaal indien nodig.
OPMERKING: Als gelijke hoeveelheden voorwaartse
en achterwaartse verplaatsing nodig is, moet u de
veer niet bijregelen.
d. Herhaal stappen a tot c voor de linkse snelheid-
shendel.
B
D
C
E
G
F
A
26
Problemen oplossen, afstellingen en service
Figuur 23a. De handrem afstellen
A. Reminrichting (aan weerszijden)
B. Remarm (aan weerszijden)
C. Stelmoer remstang
D. Beugel handrem
E. Stang handrem
F. Compressieveer
DE HANDREM AFSTELLEN
De rem afstellen
1. Schakel de PTO uit, stop de motor, blokkeer de voorwielen,
neem de sleutel uit het contact en vergrendel de snelheid-
shendels in hun neutrale vergrendelde positie.
2. Krik de achterzijde van de machine op en zet ze op
blokken.
3. Controleer de reminrichting (A, Figuur 23a), de remarm (B),
de beugel van de handrem (D), de remstang (E) en de
compressieveer (F) op vuil of resten die de werking van de
rem kunnen beïnvloeden voor u de rem afstelt.
4. Controleer of de remarmen (B) gekoppeld zijn met de rem-
inrichting (1): de tanden van de armen moeten in de tanden
van de reminrichting grijpen.
Opmerking: Het is mogelijk dat u de achterwielen een beetje
moet draaien om de tanden goed in elkaar te doen grijpen.
5. Met de handrem ingeschakeld (snelheidshendels vergren-
deld in de neutrale stand) meet u de lengte van de com-
pressieveer ( F). De afstand moet 6,25 tot 6,9 cm zijn (2
1/2-2 3/4"). Als dit niet het geval is, draait u de stelmoer van
de remstang (C) vaster of losser tot de juiste afstand
bereikt is.
.
INCREASE
DECREASE
Figuur 24. De ophanging afstellen
A. Stelkraag voor de voorbelasting
DE OPHANGING AFSTELLEN
(BEPAALDE MODELLEN)
De ophanging kan worden afgesteld om de voorbelasting van
de veren te regelen. Op deze manier kan men de ophanging
aanpassen aan het gewicht van de bestuurder en aan de
gebruiksomstandigheden.
MINDER VOORBELASTING:
Lichtere bestuurder
Rijdt zachter en met meer vering
Best voor relatief vlak terrein
MEER VOORBELASTING:
Zwaardere bestuurder
Rijdt stugger en harder
Beter bestuurbaar en stabieler op heuvelachtig terrein
OM DE VOORBELASTING VAN DE VEER AF TE STELLEN:
1. Parkeer de machine op een vlak, horizontaal terrein.
Schakel de PTO uit, schakel de motor uit en zet de han-
drem aan.
A
2. Zie Figuur 24. Draai de stelring voor de voorbelasting (1)
NAAR RECHTS om de voorbelasting te verhogen en
NAAR LINKS om de voorbelasting te verlagen. Zorg dat de
twee voorste schokdempers met dezelfde voorbelasting
ingesteld zijn.
HOGER LAGER
E
D
C
B
A
F
27
Problemen oplossen, afstellingen en service
WAARSCHUWING
Om ernstige letsels te voorkomen, mag u de
afstellingen alleen uitvoeren wanneer de motor
uitgeschakeld en de sleutel uit het contact
verwijderd is en de maaier op horizontaal
terrein staat.
B
A
C
A
B
B
B
Figuur 25. De PTO-koppeling afstellen
A. Venster (3, slechts 1 getoond)
B. Stelmoer
Figuur 26. De PTO-koppeling afstellen
A. Venster
B. Stelmoer
C. Voeler van 0,40-0,45mm (.016”-.018”)
DE PTO-KOPPELING AFSTELLEN
Controleer de afstelling van de PTO-koppeling na de eerste
inrijperiode van 25 uur en daarna om de 100 uur gebruik. Voer
de volgende procedure eveneens uit als de koppeling slipt of
niet pakt, of als een nieuwe koppeling geïnstalleerd is.
1. Neem de sleutel uit het contact en koppel de bougiekabels
af, om ongewenst starten terwijl de PTO wordt afgesteld te
voorkomen.
2. Zie Figuur 25. Noteer de positie van de 3 stelvensters (A) in
de zijkant van de remplaat, en de positie van de nylock
stelschroeven (B).
3. Schuif een voeler (C) van 0,40-0,45mm (.016”-.018”) door
elk venster. Breng de voeler tussen de voorzijde van de
rotor en de voorzijde van de wapening, zoals in figuur 26.
4. Span de stelmoeren (B, Figuur 23) om de beurt aan tot de
voorzijde van de rotor en de voorzijde van de wapening de
voeler net raken.
5. Controleer de vensters op een gelijke hoeveelheid span-
ning wanneer de voeler wordt aangebracht en verwijderd.
Breng de nodige afstellingen aan door de stelmoeren
vaster of losser te draaien.
OPMERKING: De feitelijke luchtspleet tussen de rotor en de
wapening kan ook na de afstelling variëren. Dit is te wijten
aan de dimensionale variaties van de componenten en is
een aanvaardbaar verschijnsel.
6. Controleer de stoptijd van de maaimessen. De
maaimessen en de drijfriem van de maaier moeten binnen
de vijf seconden na het uitschakelen van de elektrische
PTO-schakelaar volledig stilstaan.
DE MESREM CONTROLEREN
De messen en de drijfriem van de maaier moeten binnen de
vijf seconden na het uitschakelen van de elektrische
PTO-schakelaar volledig tot stilstand komen.
1. Zet de handrem aan, schakel de PTO uit en blijf op de
bestuurdersplaats zitten. Start de motor.
2. Laat een helper de drijfriem van de maaier observeren door
de opening tussen het frame en de bovenzijde van het
maaihuis. Schakel de PTO in en wacht enkele seconden.
Schakel de PTO weer uit en controleer hoe lang het duurt
voor de drijfriem van de maaier stopt.
3. Als de drijfriem van de maaier niet binnen de vijf seconden
stopt, moet u de PTO-koppeling afstellen. Als de drijfriem
daarna nog steeds niet binnen de vijf (5) seconden stopt,
moet u uw distributeur raadplegen
28
Problemen oplossen, afstellingen en service
HET MAAIHUIS WATERPAS STELLEN
Voer deze afstelling uit op vlak, horizontaal terrein. Controleer
en regel de bandenspanning voor u het maaihuis waterpas
stelt.
ZIJWAARTS WATERPAS STELLEN
1. Plaats de machine, met de maaier geïnstalleerd, op vlak,
horizontaal terrein, zoals een betonnen vloer. Draai de
voorwielen recht.
2. Controleer of de messen niet verbogen zijn en vervang ze
indien nodig.
3. Plaats de hendel voor de maaihoogte in de vierde nok van
onder af geteld. Plaats de buitenste maaimessen zo dat ze
zijwaarts gericht zijn (Figuur 27).
4. Meet de afstand tussen de buitenste punten van elk mes
en de grond (Figuren 27 en 28). De afstand moet 3" (7,6
cm), +/- 1/8" (3 mm) zijn. Als het verschil tussen de metin-
gen aan beide zijden groter is dan 1/8" (3 mm), gaat u
verder met stap 5. Als het verschil 1/8" (3 mm) of kleiner is,
gaat u over naar stap 6.
5. Gebruik de achterste stelmoeren (A, Figuur 29) om de
maaier zijwaarts waterpas te stellen. Herhaal indien nodig
stap 4.
VAN VOOR NAAR ACHTER WATERPAS STELLEN
6. Plaats de messen zo dat ze van voor naar achter gericht
zijn (Figuur 30).
7. Meet de afstand van de grond tot de voorste punt van het
middelste mes en van de grond naar de achterste punt van
het linkse en rechtse mes (Figuren 16 & 18). De voorste
punt van het middelste mes moet 6 mm (1/4") hoger komen
dan de achterste punt van het linkse en rechtse mes. Als dit
niet het geval is, gaat u verder met stappen 8-9.
(Vervolg op volgende bladzijde)
Figuur 30. De messen van voor naar achter richten
Figuur 27. De messen zijwaarts richten
Figuur 28. De afstand van de messen tot de grond meten
A. Maaihuid C. Horizontale bodem
B. Mespunt
A
B
C
Figuur 29. De maaier waterpas stellen - Zijwaarts
A. Achterste stelmoeren
(linkerkant geïllustreerd, rechterkant verborgen)
A
29
Problemen oplossen, afstellingen en service
DE ROLLERSTANG WATERPAS
STELLEN
(indien aanwezig)
1. Stel de maaier eerst waterpas, volgens de procedure in DE
MAAIER WATERPAS STELLEN.
2. Plaats de machine, met de maaier geïnstalleerd, op vlak,
horizontaal terrein, zoals een betonnen vloer. Draai de
voorwielen recht.
3. Plaats de pen voor de maaihoogte in de bovenste nok).
4. Meet de afstand tussen de buitenste punten van de roller
en de grond. Als de metingen aan weerszijden meer dan 3
mm (1/8”) van elkaar verschillen, gaat u verder met stap 5.
5. Zoek het beslag voor de afstelling van de rollerstang (A,
Figuur 32). Maak het beslag los en plaats de rollerstand
hoger of lager tot hij de juiste hoogte heeft. Draai het
beslag weer vast. indien nodig stappen 4 en 5.
Figuur 32. De rollerstang waterpas stellen
A. Beslag voor de afstelling
Figuur 31. De maaier waterpas stellen - Overlangs
A. Voorste stelmoeren
8. Gebruik de stelmoeren op de voorste stangen van de maai-
huislift (A, Figuur 31) tot de gewenste afmeting bereikt is.
Zorg dat de afstelling aan weerszijden gelijk is.
9. Controleer de meting van de messen opnieuw en herhaal
indien nodig stappen 7-9.
Figuur 31a. De distributiestang afstellen
A. Distributiestang
DE DISTRIBUTIESTANG VAN HET
MAAIHUIS AFSTELLEN
De distributiestang van het maaihuis (A, Figuur 31a) is in de
fabriek ingesteld. Bijkomende afstellingen zijn niet nodig.
A
A
A
30
Problemen oplossen, afstellingen en service
DE DRIJFRIEM VAN DE TRANSMISSIE
VERVANGEN
1. Parkeer de maaier op vlak, effen terrein zoals een beton-
nen vloer. Schakel de PTO uit, zet de snelheidshendels in
hun neutrale vergrendelde stand, schakel de motor uit en
neem de sleutel uit het contact.
2. Verwijder de drijfriem van de PTO-poelie (zie DE DRI-
JFRIEM VAN DE MAAIER VERVANGEN voor instructies).
3. Neem de spanning van de transmissieriem (A, Figuur 33a)
door de nullastarm (E) in de richting van de gebogen pijl te
verplaatsen. Verwijder de oude riem van de krukaspoelie en
de transmissiepoelie.
4. Maak het beslag van de antirotatiebeugel (C, Figuur 33a)
los (verwijder het niet) en verwijder de oude riem uit de
gleuf tussen de antirotatiepen (B) en de PTO (A).
Opmerking: Om de transmissieriem te verwijderen en te ver-
vangen, moet u de bedrading van de PTO losmaken van de
hoofdbedrading. Zorg dat u de bedrading weer aansluit nadat
de riem vervangen is.
Figuur 33b. De drijfriem van de transmissie vervangen
(onderaanzicht, onderdelen verwijderd voor de duidelijkheid)
A. Transmissieriem
B. Krukaspoelie
C. Transmissiepoelie (2)
D. Nullastpoelie
E. Nullastarm
F. Spanveer nullast
F
DE BATTERIJ LADEN
Een batterij die leeg is of te zwak om de motor te starten, kan
het gevolg zijn van een defect in het laadsysteem of in andere
elektrische componenten. Raadpleeg uw dealer in geval van
twijfel over de oorzaak van het probleem. Als u de batterij moet
vervangen, volgt u de stappen onder De batterij en kabels reini-
gen in het deel Regelmatig onderhoud.
Om de batterij te laden, volgt u de instructies van de fabrikant
van de batterijlader en houdt u rekening met alle waarschuwen
in het gedeelte Veiligheidsvoorschriften van deze handleiding.
WAARSCHUWING
Houd open vuur en vonken uit de buurt van de batterij: ze kan
zeer explosieve gassen vrijgeven. Ventileer de batterij goed
terwijl u ze laadt.
C
D
C
VOORZIJDE
B
A
E
Neem de batterij uit de machine en zet ze op een horizontaal
oppervlak, niet op beton. Laad de batterij op 6-10 ampère,
gedurende 1 uur. Niet hoger dan 10 ampère laden.
Figuur 33a. Antirotatiebeugel
(naar achter gezien, vanaf het maaihuis)
A. PTO-koppeling
B. Antirotatiepen
C. Beslag antirotatiebeugel
5. Voer stappen 3-4 in de omgekeerde volgorde uit om de
nieuwe riem te installeren, volgens het traject van Figuur
33b. Zorg dat de V-kant van de riem in de groeven van de
krukaspoelie en de transmissiepoelie (B & C) loopt. Zorg
ook dat de antirotatiepen (B, Figuur 33a) in haar opening in
de PTO geplaatst is voor u het beslag (C) vastdraait.
6. Installeer de PTO-drijfriem opnieuw.
A
B
C
31
DE DRIJFRIEM VAN DE MAAIER
VERVANGEN
Maaihuizen 1,12 m:
1. Parkeer de maaier op vlak, effen terrein zoals een beton-
nen vloer. Schakel de PTO uit, zet de handrem aan,
schakel de motor uit en neem de sleutel uit het contact.
2. Verwijder het beslag (B, Figuur 35) dat de riemkappen (A)
aan het maaihuis bevestigt en verwijder de riemkappen.
3. Plaats het maaihuis in de hoogste maaistand.
4. Trek de stationaire spanrol van de riem (E, Figuur 34)
krachtig in de aangegeven richting en neem de riem van de
aspoelie (A).
5. Verwijder de oude riem van de resterende poelies.
6. Voer stappen 4-5 in de omgekeerde volgorde uit om de
nieuwe riem te installeren, volgens de procedure van
Figuur 34. Vergeet de riemkappen terug te plaatsen.
Problemen oplossen, afstellingen en service
Om de riemen niet te beschadigen
mag u DE RIEMEN NIET OVER DE
RIEMSCHIJVEN WRINGEN
Figuur 34. Maairiem aanbrengen
A. Asriemschijven
B. Achterste spanrollen
C. PTO-riemschijf
D. Hendel riemspanning
E. Hendel
A
C
E
Figuur 35. De riemkappen verwijderen
A. Riemkap (linkerzijde geïllustreerd, rechterzijde is identiek)
B. Het beslag bevestigen
B
D
A
B
32
Problemen oplossen, afstellingen en service
Figuur 36. Benamingen en sterkte van de zekeringen
A. Aanvullend - 30 A
B. Start - 15 A
DE ZEKERING VERVANGEN
1. Plaats de machine, met de maaier geïnstalleerd, op vlak,
horizontaal terrein, zoals een betonnen vloer. Schakel de
PTO uit, blokkeer de snelheidshendels in hun neutrale ver-
grendelde positie, schakel de motor uit en neem de sleutel
uit het contact.
2. Hef de stoel op. Het zekeringenblok bevindt zich rechts van
de achterste steun voor de stoel.
3. Verwijder de verdachte zekering(en) en controleer ze. Als
de zekering gesprongen is, vervangt u ze door een zeker-
ing met een vermogen zoals aangegeven op Figuur 36.
WAARSCHUWING
Gebruik nooit een zekering met een andere sterkte dan
opgegeven. Dit kan tot ernstige schade aan de machine leiden.
A
B
33
Specificaties
MOTOR:
20 HP* Briggs & Stratton
Fabrikant Briggs& Stratton
Model 20 hp ELS
Pk 20 @ 2700 t/m
Uitslag 40,0 Cu. in (656 cc)
Elektrisch systeem 12 Volt, 9 amp. Alternator, batterij: 230 CCA
Inhoud carter 64 Oz. (1,9 L) m/ Filter
CHASSIS:
Brandstoftank Inhoud: 11,4 l (3.0 gallons)
Achterwielen Bandenmaat: 18 x 8.50-8
Bandenspanning: 15 psi (1,03 bar)
Voorwielen Bandenmaat: 11 x 4.00-5
Bandenspanning: 25 psi (1,72 bar)
TRANSMISSIE:
Hydro-Gear
ZA-DHBB-2D5A-2DCX (LH)
ZA-AHBB-2D5A-2DCX (RH)
Type EZT
Hydraulische vloeistof Verzegelde eenheid
Snelheid Vooruit: 0-9,98 km/u (0-6,2 MPH)
@ toerental Achteruit: 0-4,83 km/u (0-3 MPH)
Continu koppel 155 NM (115 ft. Lbs) = afgegeven op as
Maximumgewicht 154 kg (340 lbs.)
AFMETINGEN:
Totale lengte 182,9 cm (72”)
Totale breedte 139,7 cm (55")
Hoogte 96,5 cm (38")
Gewicht (ong.)
Snapper 276 kg (608 lbs.)
Simplicity 283 kg (624 lbs.)
EG-COMPLIANTIEGEGEVENS
Model ERZT20441BVE2 (Snapper) EJAV20441BVE2 (Simplicity)
T/M (geregeld) 2700 2700
Kilowatt (kW) (bij geregeld toerental) 11.29 11.29
Massa (kg) 276 283
Geluidssterkte (LWA) (dBA) 100 100
Geluidsdruk (LPA) (dBA) 88 88
Trilling (hand) (m/s2) 9.8 9.8
Trilling (lichaam) (m/s2) 0.7 0.7
OPMERKING: De specificaties zijn correct bij het ter perse gaan en kunnen zonder kennisgeving worden gewijzigd.
* De reëel ontwikkelde paardenkracht zal als gevolg van beperkingen tijdens het gebruik en milieufactoren waarschijnlijk lager zijn.
34
Onderdelen en
accessoires
RESERVEONDERDELEN
Reserveonderdelen zijn verkrijgbaar bij uw erkende distribu-
teur. Gebruik altijd authentieke onderdelen van
Simplicity/Snapper.
TECHNISCHE HANDLEIDINGEN
Bijkomende kopieën van deze handleiding en volledig geïllus-
treerde lijsten van onderdelen zijn verkrijgbaar. De handleidin-
gen tonen alle componenten van het product in geëxplodeerde
weergave (3D-illustraties die de onderlinge verhouding en de
montage van de onderdelen tonen), samen met de artikelnum-
mers en de gebruikte hoeveelheden. Ze bevatten ook belan-
grijke montagenotities en koppelwaarden.
Raadpleeg onze afdeling Klantenpublicaties op het nummer
262-284-8519 over de beschikbare actuele handleidingen.
Technische handleidingen kunnen worden gedownload op
www.simplicitymfg.com of www.snapper.com
Motorolie
Verf voor kleine retouches
Smeerpistool
Tube smeervet 8 oz.
Reparatieset voor banden
Reiniger/ontvettter
Stabilisator voor benzine
ONDERHOUDSARTIKELEN
Bij uw erkende distributeur vindt u allerlei handige en nuttige
service- en onderhoudsbenodigdheden, zoals:
Model:
Fabricagenummer:
Uw naam:
Adres:
Plaats, land, postcode:
Visa/Mastercard nr.:
Vervaldatum kaart:
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38

Simplicity 7800158 Handleiding

Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor