IFM SA5010 Handleiding

Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

Gebruiksaanwijzing
Stromingssensor
SAxxxx
11458803 / 0103 / 2023
NL
SAxxxx Stromingssensor
2
Inhoudsopgave
1 Inleiding ................................................................... 4
1.1 Gebruikte symbolen ..................................................... 4
1.2 Gebruikte waarschuwingen................................................ 4
2 Veiligheidsaanwijzingen ....................................................... 5
3 Gebruik volgens de voorschriften ................................................ 6
3.1 Toepassing............................................................ 6
3.2 Beperking van het toepassingsgebied. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
4 Functie .................................................................... 7
4.1 Keuzemogelijkheden voor uitgang OUT1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
4.2 Keuzemogelijkheden voor uitgang OUT2 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
4.3 IO-Link ............................................................... 7
5 Montage................................................................... 9
5.1 Procesaansluiting....................................................... 9
5.2 Verstorende invloeden ................................................... 9
5.3 Inbouwpositie .......................................................... 10
5.3.1 Insteekdiepte....................................................... 10
5.3.2 Aanbevolen inbouwpositie............................................. 10
5.3.3 Beperkt mogelijke inbouwpositie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
5.3.4 Niet toegestane inbouwpositie ......................................... 11
5.3.5 Uitrichting......................................................... 11
6 Elektrische aansluiting ........................................................ 12
7 Bedienings- en weergave-elementen ............................................. 13
8 Menu...................................................................... 14
8.1 Menu-overzicht......................................................... 14
8.2 Hoofdmenu en submenu's ................................................ 14
8.3 Beschikbare parameters.................................................. 17
9 Inbedrijfstelling .............................................................. 19
10 Parametrering............................................................... 20
10.1 Parametrering via de apparaattoetsen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
10.2 Parametrering via IO-Link................................................. 20
10.3 Basisinstellingen........................................................ 21
10.3.1 Bedrijfsmodus...................................................... 21
10.3.2 afregeling stroming.................................................. 22
10.3.3 Leidingbinnendiameter............................................... 24
10.3.4 Standaard maateenheid.............................................. 24
10.3.5 Proceswaarde voor OUT2............................................. 25
10.4 Uitgangsconfiguratie..................................................... 25
10.4.1 Schakelsignaal..................................................... 25
10.4.2 Frequentiesignaal................................................... 27
10.4.3 Analoog signaal .................................................... 29
10.5 Applicatieconfiguratie .................................................... 31
10.5.1 Medium........................................................... 31
10.5.2 Uitgangspolariteit van de schakeluitgangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
10.5.3 Demping.......................................................... 31
10.5.4 Storingsgedrag van de uitgangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
10.5.5 Schakelvertraging................................................... 32
10.5.6 Kalibratie.......................................................... 33
10.5.7 Vergrendelen/ontgrendelen............................................ 34
10.5.8 Apparaat resetten................................................... 34
10.6 Display ............................................................... 35
10.6.1 Standaard proceswaarde in display . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
10.6.2 Kleurinstelling display................................................ 35
10.6.3 Verversingssnelheid display........................................... 36
10.6.4 Rotatie van het display............................................... 36
10.6.5 Display uitschakelen................................................. 37
Stromingssensor SAxxxx
3
10.7 Diagnose.............................................................. 37
10.7.1 Geheugen......................................................... 37
11 Bedrijf..................................................................... 39
11.1 Weergave display voor de proceswaarden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
11.2 Parameterinstelling aflezen................................................ 39
12 Storing verhelpen............................................................ 40
12.1 Foutmeldingen ......................................................... 40
12.2 Waarschuwingen ....................................................... 40
13 Onderhoud, reparatie en afvoer ................................................. 42
14 Fabrieksinstellingen .......................................................... 43
SAxxxx Stromingssensor
4
1 Inleiding
Handleiding, technische gegevens, certificeringen en overige informatie via de QR-code op het
apparaat/op de verpakking of op documentation.ifm.com.
1.1 Gebruikte symbolen
Voorwaarde
Instructie voor het uitvoeren van een handeling
Reactie, resultaat
[...] Aanduiding van toetsen, knoppen of indicaties
Verwijzing
Belangrijke aanwijzing
Bij niet-naleving van de voorschriften kunnen storingen ontstaan
Informatie
Aanvullende aanwijzing
1.2 Gebruikte waarschuwingen
VOORZICHTIG
Waarschuwing voor lichamelijk letsel
wLichte, herstelbare verwondingen zijn mogelijk.
Stromingssensor SAxxxx
5
2 Veiligheidsaanwijzingen
Het beschreven apparaat wordt als deelcomponent in een systeem ingebouwd.
De veiligheid van het systeem is de verantwoordelijkheid van de bouwer.
De systeembouwer is verplicht een risicobeoordeling uit te voeren en van daaruit documentatie
op te stellen en mee te leveren volgens de wettelijke gestandaardiseerde eisen voor de
exploitant en de gebruiker van het systeem. Deze moet alle noodzakelijke informatie en
veiligheidsaanwijzingen bevatten voor de exploitant, gebruiker en eventueel het door de
systeembouwer geautoriseerde servicepersoneel.
Dit document voor inbedrijfstelling van het product lezen en tijdens de gebruiksduur opbergen.
Het product moet onbeperkt geschikt zijn voor de betreffende applicaties en omgevingscondities.
Het product alleen volgens de voorschriften gebruiken (Ò Gebruik volgens de voorschriften).
Het product alleen voor de toegestane media gebruiken.
Het niet naleven van de gebruiksaanwijzingen of de technische gegevens kan tot materiële schade
en/of persoonlijke ongevallen leiden.
Voor gevolgen door wijzigingen in het product of verkeerd gebruik door de exploitant is de fabrikant
niet aansprakelijk en biedt hij geen garantie.
De montage, elektrische aansluiting, inbedrijfstelling, bediening en onderhoud van het product
mogen alleen door opgeleid vakkundig personeel worden uitgevoerd dat door de exploitant is
geautoriseerd.
Apparaten en kabels op een doeltreffende manier tegen beschadiging beschermen.
SAxxxx Stromingssensor
6
3 Gebruik volgens de voorschriften
Het apparaat bewaakt vloeibare en gasvormige media.
Het meet de procesgrootheden stroming en mediumtemperatuur.
3.1 Toepassing
• Lucht
• Water
Glycol-oplossingen (referentiemedium: 35% ethyleenglycol-oplossing)
Laag viskeuze oliën (viscositeit: ≤40 mm²/s bij 40°C / ≤40 cSt bij 104°F)
Hoog viskeuze oliën (viscositeit: ≥40 mm²/s bij40°C / ≥ 40cSt bij 104°F)
Elektromagnetische compatibiliteit (EMC):
Dit is een klasse A-product. In een huishoudelijke omgevingen kan dit product radiostoringen
veroorzaken:
uZo nodig EMC-maatregelen treffen als afscherming.
3.2 Beperking van het toepassingsgebied [Übersetzung ist nicht
mehr aktuell]
Snelle temperatuurvariaties:
Vanwege het thermische werkingsprincipe moet de tip van de sensor, die in het medium is
geplaatst, de temperatuur van het medium kunnen aannemen om de opgegeven nauwkeurigheid
te bereiken. Bij snelle en onregelmatige temperatuursprongen kunnen tijdelijk verkeerde
interpretaties optreden.
Thermische gelaagdheid:
Het te meten medium mag geen thermische gelaagdheid (stratificatie) hebben.
Temperatuurverschillen binnen de doorsnede leiden tot verkeerde interpretaties van het
meetsignaal.
Fasescheiding:
Het te meten medium moet volledig homogeen zijn. Verschillende warmtegeleidende
lagenvermogens als gevolg van faseverschillen leiden tot verkeerde interpretaties van het
meetsignaal.
Selectie-medium:
De sensor beschikt over verschillende karakteristieken die zijn te selecteren via de parameter
[MEdI]. Aanwijzing: Voor alle media die in het gedeelte “Opmerking over de media” (Ò Datablad)
staan vermeld, geldt uitsluitend de herhaingsnauwkeurigheid die in het datablad staat vermeld.
Afzettingen:
Door hun isolerende werking leiden afzettingen tot foutieve metingen van de sensor. Als er gevaar
bestaat voor biologische afzettingen of afzettingen veroorzaakt door additieven, neem dan de
onderhoudsaanbeveling in het hoofdstuk "Onderhoud, reparatie en afvoer" in acht.
Stromingssensor SAxxxx
7
4 Functie
Het apparaat meet de stroming volgens het calorimetrische principe.
Als extra proceswaarde meet het apparaat de mediatemperatuur.
Het apparaat kan in de SIO-modus (Standard Input Output) en in de IO-Link-modus worden
gebruikt.
Het apparaat geeft de actuele proceswaarde op een display weer.
Het apparaat beschikt over omvangrijke mogelijkheden voor zelfdiagnose.
Het apparaat creëert twee uitgangssignalen overeenkomstig de parametrering.
4.1 Keuzemogelijkheden voor uitgang OUT1
Schakelsignaal stroming
Frequentiesignaal stroming
• IO-Link
4.2 Keuzemogelijkheden voor uitgang OUT2
Schakelsignaal stroming
Schakelsignaal temperatuur
Analoog signaal stroming
Analoog signaal temperatuur
Frequentiesignaal stroming
Frequentiesignaal temperatuur
Ingang voor extern teach-signaal (afregelen op afstand)
4.3 IO-Link
IO-Link is een communicatieinterface voor het aansluiten van intelligente sensoren en actuatoren op
automatiseringssystemen. IO-Link is gestandaardiseerd in de norm IEC 61131-9.
Algemene informatie over IO-Link op io-link.ifm
Input Output Device Description (IODD) met alle parameters, procesgegevens en
gedetailleerde beschrijvingen van het apparaat op documentation.ifm.com
IO-Link biedt de volgende voordelen:
Storingsvrije overdracht van alle gegevens en proceswaarden
Parametrering tijdens het lopende proces of vooraf ingesteld buiten de applicatie
Parameters voor de identificatie van de aangesloten apparaten in de installatie
Aanvullende parameters en diagnosefuncties
Automatische back-up en herstel van parametersets als een apparaat wordt vervangen
(gegevensopslag)
Vastleggen van parametersets, proceswaarden en gebeurtenissen (events)
Bestand met apparaatbeschrijving (IODD - Input Output Device Description) voor eenvoudige
projectplanning
Gestandaardiseerde elektrische aansluiting
SAxxxx Stromingssensor
8
Onderhoud op afstand
Stromingssensor SAxxxx
9
5 Montage
VOORZICHTIG
Bij mediatemperaturen van meer dan 50 °C (122 °F) kunnen sommige gedeelten van de
behuizing warmer worden dan 65 °C (149 °F).
wVerbrandingsgevaar.
uBehuizing afschermen om niet in contact te komen met ontvlambare stoffen en tegen
onopzettelijk aanraken.
uControleren of de installatie tijdens de montagewerkzaamheden drukloos is.
uControleren of tijdens de montagewerkzaamheden geen vloeistoffen aan de plaats van
montage kunnen uitlopen.
5.1 Procesaansluiting
Door procesadapters kan het apparaat op verschillende procesaansluitingen worden aangepast.
Adapters kunnen afzonderlijk als toebehoren worden besteld.
Informatie over beschikbaar montagetoebehoren op www.ifm.com.
Correcte afdichting van het apparaat en waterdichtheid van de aansluiting zijn alleen gegarandeerd
met ifm-adapters.
uHandleiding van het montagetoebehoren raadplegen.
uGebruik een goedgekeurde smeerpasta die geschikt is voor de toepassing. Schroefdraad
van procesaansluiting, adapter en sensor insmeren. Er mag geen smeermiddel in aanraking
komen met de punt van de sensor.
uAandraaimoment voor de sensor en de bevestigingselementen in acht nemen.
De volgende aanmomenten gelden voor ifm-sensoren:
Bouwvorm M18x1,5 en G1/2: 25 Nm.
Bouwvorm 1/2" NPT: 100 Nm.
5.2 Verstorende invloeden
Fittingen in de leidingen, bochten, kleppen, vernauwingen e.d. beïnvloeden de werking van het
apparaat.
uAfstanden tussen sensor en verstorende invloeden in acht nemen.
S S
5...10 x D 3...5 x D
Afb.1: In- en outlet trajecten
D: Leidingbuitendiameter
S: Verstorende invloeden
SAxxxx Stromingssensor
10
5.3 Inbouwpositie
5.3.1 Insteekdiepte
15 mm
Afb.2: Insteekdiepte
De punt van de sensor moet volledig omringd worden door het medium.
Aanbevolen insteekdieptes:
Voor ledingbinnendiameter (diA) < 120 mm: ~ 15 mm
Voor leidingbinnendiameter (diA) ≥ 120 mm: ~ ⅛” diA
uBij een sterke hefboomwerking op de meetstift, bijv. door hoog viskeuze of krachtig
stromende media de aangegeven insteekdieptes niet overschrijden.
5.3.2 Aanbevolen inbouwpositie
Afb.3: Aanbevolen inbouwpositie
Bij horizontaal lopende buizen: montage zijdelings.
Bij verticaal geplaatste leidinge: montage in de stijgleiding.
Plaats de punt van de sensor zo centraal mogelijk in de leiding.
Minimale insteekdiepte 15 mm.
5.3.3 Beperkt mogelijke inbouwpositie
Afb.4: Beperkt mogelijke inbouwpositie
Bij horizontale leidingen, als de leiding vrij is van afzettingen: Montage van onderaf.
Voor horizontale leidingen, wanneer de leiding volledig gevuld is met medium: Montage van
bovenaf.
Stromingssensor SAxxxx
11
5.3.4 Niet toegestane inbouwpositie
Afb.5: Niet toegestane inbouwpositie
De punt van de sensor mag de buiswand niet raken.
Montage niet in vrije uitstroom leidingen die aan de onderzijde geopend zijn.
5.3.5 Uitrichting
2
1
Afb.6: Stromingsrichting
uOm een optimale meetnauwkeurigheid te bereiken sensor dusdanig monteren, dat de grotere van
de beide sleutelvlakken (1) vanuit de toevoer van het medium wordt benaderd.
Bij apparaten met een buitendraad is de stroomrichting vanuit de toevoer door een boorgat in
het sleutelvlak (2) gemarkeerd.
Voor een betere leesbaarheid van het display kan de sensorbehuizing tot 345° ten opzichte van de
procesaansluiting worden verdraaid.
Aanslag niet te ver draaien.
SAxxxx Stromingssensor
12
6 Elektrische aansluiting
Het apparaat mag uitsluitend door een elektromonteur worden geïnstalleerd.
Nationale en internationale voorschriften voor de aanleg van elektrotechnische installaties
dienen te worden opgevolgd.
Voeding conform SELV, PELV.
uInstallatie spanningsvrij schakelen.
uApparaat op de onderstaande wijze aansluiten:
L
1 BN
2 WH
4 BK
3 BU
OUT1/IO-Link
OUT2
L+
43
2 1
Afb.7: Bekabelingsschema (kleurcodering volgens DINEN60947-5-2)
BK: zwart BN: bruin
BU: blauw WH: wit
Pen bezetting
1 L+
3 L-
4 (OUT1) Schakelsignaal stroming
Frequentiesignaal stroming
• IO-Link
2 (OUT2) Schakelsignaal stroming
Schakelsignaal temperatuur
Analoog signaal stroming
Analoog signaal temperatuur
Frequentiesignaal stroming
Frequentiesignaal temperatuur
Ingang voor extern teach-signaal (afregelen op afstand)
1
L
1
BN
2
WH
4
BK
3
BU
L+
2
L
BN
WH
BK
BU
L+
4
L
BN
BK
WH
BU
L+
3
L
1
BN
2
WH
4
BK
3
BU
L+
Afb.8: Voorbeeldschakelingen
1: 2 x p-schakelend
2: 2 x n-schakelend
3: 1 x p-schakelend / 1 x analoog
4: 1 x n-schakelend / 1 x analoog
Stromingssensor SAxxxx
13
7 Bedienings- en weergave-elementen
13
4
2
5
Afb.9: Bedienings- en weergave-
elementen
1: Schakeltoestand-LED voor OUT1
2: Schakeltoestand-LED voor OUT2
3: Proceswaarde in de aangegeven maateenheid*
4: Alfanumerieke weergave met 4 tekens
5: Knoppen voor het wisselen van de weergave en parametrering
* %, m/s, l/min, m3/h, °C, x103 (SAxx10: %, fps, gpm, cfm, °F, x103)
SAxxxx Stromingssensor
14
8 Menu
De menu-afbeeldingen tonen de parameters die bij het apparaat kunnen worden ingesteld met behulp
van de drukknoppen. Deze parameters en andere functies zijn ook beschikbaar via de IO-Link-
interface.
8.1 Menu-overzicht
Met behulp van bedieningstoetsen gaat men van het weergave display van de weergave naar het
hoofdmenu en van daaruit naar de submenu's.
Weergave display van de proceswaarde
1: Hoofdmenu
2: Initialisatiemenu [INI]
3: Uitgebreide
functies [EF]
4: Basisinstellingen [CFG]
5: Min-/Max-geheugen [MEM]
6: Display-instellingen [DIS]
Afb.10: Menu-overzicht
8.2 Hoofdmenu en submenu's
De weergegeven parameters veranderen wanneer de fabrieksinstellingen worden gewijzigd. De
volgende menu-afbeeldingen tonen de maximaal beschikbare parameters.
Stromingssensor SAxxxx
15
EF EF
rP1
SP1 FH1
FL1
FEP1
FrP1
FrP2
FSP2
t.HGH
t.LOW
INI
INI
FEP2
FSP2FH2
FL2rP2
SP2
ASP2
AEP2
Weergavedisplay van de
proceswaarde
Afb.11: Hoofdmenu
MEdI
CGA 60...140 %
15...400
diA
ModE REL LIQU GAS
H2O
GLYC
OIL1 OIL2 AIR
INI
Hoofdmenu
Afb.12: Initialisatiemenu [INI]
EF
rES
CFG CFG
- - - -
DIS
MEM MEM
DIS
Hoofdmenu
Afb.13: Menu Uitgebreide functies [EF]
SAxxxx Stromingssensor
16
ou2
ou1 Hno Hnc Fno Fnc FRQ
dS1
dr1
dS2
uni
P-n
dAP
CFG
0,0...5,0 s
FOU1
FOU2
OFFOn OU
OFFOn OU
PnP nPn
m3/hl/min m/s
Hno Hnc Fno Fnc Itch FRQ
dr2
SEL2 FLOW TEMP
0,0...60 s
0,0...60 s
0,0...60 s
0,0...60 s
EFEF
Afb.14: Menu Basisinstellingen [CFG]
* Voor apparaten SAxx10: cfm, gpm, fps
MEM
Lo.F
Hi.F
Lo.T
Hi.T
0,0 l/min
0,0 l/min
0,0 °C
0,0 °C
EFEF
Afb.15: Menu Min-/Max-geheugen [MEM]
* Voor apparaten SAxx10: gpm en °F
Stromingssensor SAxxxx
17
DIS
coLr
SELd FLOW TEMP
GrEnrEd
diS d2 d3d1
rd1 rd2 rd3 OFF
r1ou G1ou
r2ou G2ou
EFEF
Afb.16: Menu Display-instellingen [DIS]
8.3 Beschikbare parameters
De tabel bevat de parameterweergave van het apparaatmenu. De weergave van de parameters
in de parametreringssoftware kan verschillen.
Parameters Toelichting
AEPx Analoog eindpunt bij OUTx = proceswaarde waarbij het uitgangssignaal 20 mA bedraagt.
ASPx Analoog startpunt bij OUTx = proceswaarde waarbij het uitgangssignaal 4 mA bedraagt.
CGA Kalibratiefactor in % voor de aanpassing van de meetwaardecurve aan de applicatie
colr Kleurinstellingen van het display
dAP Dempingsconstante in seconden (63% stijgingstijd τ).
diA Binnendiameter van de pijpleiding
diS Verversingssnelheid en oriëntatie van het display
drx Terugschakelvertraging voor schakeluitgang OUTx in seconden
dSx Schakelvertraging voor schakeluitgang OUTx in seconden
FEPx Frequentie-eindpunt voor OUTx = bovenste meetwaarde waarbij het onder FrPx ingestelde fre-
quentiesignaal wordt verzonden.
FHx Bovenste grenswaarde voor schakelsignaal OUTx met vensterfunctie
FLx Onderste grenswaarde voor schakelsignaal OUTx met vensterfunctie
FOUx Gedrag van de uitgang OUTx bij een storing
FrPx Frequentiesignaal dat bij het bereiken van de bovenste meetwaarde (MEW of FEPx) wordt ver-
zonden.
FSPx Frequentiestartpunt voor OUTx = laagste meetwaarde waarbij een frequentiesignaal wordt verzon-
den (alleen voor temperatuurmeting).
Hi.F Hoogst gemeten flowwaarde (doorstromingsvolume of doorstromingssnelheid)
Hi.T Hoogst gemeten temperatuurwaarde
Lo.F Laagst gemeten flowwaarde (doorstromingsvolume of doorstromingssnelheid)
Lo.T Laagst gemeten temperatuurwaarde
MEdi Selectie van het te bewaken medium
ModE Bedrijfsmodus (REL, LIQU, GAS)
oux Uitgangsconfiguratie voor uitgang OUTx (bijv. schakeluitgang met hysteresefunctie)
P-n Uitgangspolariteit van de schakeluitgangen
P-n Schakellogica van de uitgangen
rES Resetten naar de fabrieksinstelling
rPx Terugschakelpunt voor schakeluitgang OUTx met hysteresefunctie
SELd Standaard proceswaarde van het display
SAxxxx Stromingssensor
18
Parameters Toelichting
SELx Proceswaarde voor uitgang OUTx
SPx Schakelpunt voor schakeluitgang OUTx met hysteresefunctie
tch Teachsignaal voor stromingsafregeling
t.HGH High-Flow-afregeling = afregeling stroming op een maximale stroming in de installatie
t.LOW Low-Flow-afregeling = afregeling stroming op een minimale stroming in de installatie
uni Standaard maateenheid voor flow
Stromingssensor SAxxxx
19
9 Inbedrijfstelling
Na inschakelen van de voedingsspanning schakelt het apparaat na afloop van de
inschakelvertragingstijd over naar de normale bedrijfsmodus. Het voert meet- en analysefuncties uit
en geeft uitgangssignalen overeenkomstig de ingestelde parameters.
Tijdens de inschakelvertragingstijd bevinden de uitgangen zich volgens de parametrering in de
volgende toestand:
AAN bij maakcontact (Hno / Fno)
UIT bij verbreekcontact (Hnc / Fnc)
UIT bij frequentie-uitgang (FRQ)
20 mA bij stroomuitgang (I)
SAxxxx Stromingssensor
20
10 Parametrering
De parametrering kan worden uitgevoerd via de IO-Link-interface of via de bedieningselementen op
het apparaat.
Parameters kunnen voor inbouw en inbedrijfstelling van het apparaat of tijdens het actieve bedrijf
worden ingesteld.
Wijzigt u de parameters tijdens het bedrijf, dan wordt de werking van de installatie beïnvloed.
uControleren of er geen storingen ontstaan in de installatie.
Tijdens het parametreren blijft het apparaat in de bedrijfsmodus. Het voert zijn bewakingsfuncties met
de bestaande parameters verder uit tot de parametrering is voltooid.
Afhankelijk van de parameterinstelling kunnen de parameters veranderen die beschikbaar zijn
in het menu.
10.1 Parametrering via de apparaattoetsen
VOORZICHTIG
Bij mediatemperaturen van meer dan 50 °C (122 °F) kunnen sommige gedeelten van de
behuizing warmer worden dan 65 °C (149 °F).
wRisico op brandwonden
uApparaat niet met de hand aanraken.
uHulpmiddel voor instellingen op het apparaat gebruiken (bijv. balpen).
Parametrering algemeen:
Doel Actie
Overschakelen van het weergavedisplay van de proceswaarden naar het hoofdmenu [●]
Overschakelen naar het submenu Met [▼] naar het submenu (bijv.
EF) gaan en vervolgens [●]
Selectie van de gewenste parameters [▲] of [▼]
Overschakelen naar instelmodus [●]
Wijzigen van de parameterwaarde [▲] of [▼] > 1 s
Overname van de ingestelde parameter [●]
Parameterinstelling verlaten zonder op te slaan [▲] + [▼]
Terugkeer naar het volgende hogere menu
(meerdere malen herhalen om het proceswaardedisplay te bereiken)
[▲] + [▼]
Terugkeren naar het weergavedisplay van de weergave > 30 seconden (timeout)
10.2 Parametrering via IO-Link
Voorwaarden voor de parametrering via de IO-Link-interface:
üEen geschikte parametreringssoftware, bijv. ifm moneo|configure
üDe Input Output Device Description (IODD) voor het apparaat, zie documentation.ifm.com
üEen IO-Link-master
uDe IO-Link-master verbinden met een parametreringssoftware.
uDe poort van de master instellen op de bedrijfsmodus IO-Link.
uHet apparaat verbinden met een vrije poort van de IO-Link-master.
Stromingssensor SAxxxx
21
wHet apparaat schakelt over naar de IO-Link-modus.
uParameterinstellingen in de software wijzigen.
uParameterinstellingen naar het apparaat schrijven.
Opmerkingen over de parametrering Ò Handboek van de parametreringssoftware
10.3 Basisinstellingen
uVoer eerst de volgende instellingen uit in de aangegeven volgorde, aangezien alle verdere
parameterinstellingen op deze selectie zijn gebaseerd:
1. Bedrijfsmodus (Ò/21).
Verdere instellingen afhankelijk van de bedrijfsmodus:
[REL]: afregeling stroming (Ò/22).
[GAS] en [LIQU]: Leidingbinnendiameter (Ò/24) en Standaard maateenheid (Ò/24).
2. Proceswaarde voor OUT2 (Ò/25)
10.3.1 Bedrijfsmodus
Het apparaat beschikt over 3 selecteerbare bedrijfsmodi voor de meting van de stroming. De
bedrijfsmodus moet aan het begin van de parametrering worden geselecteerd.
Voor de temperatuurmeting is de keuze van de bedrijfsmodus niet van invloed, er worden alleen
absolute waarden in °C (°F) getoond.
Bedrijfsmodus [ModE] Medium Weergave-eenheid
REL Vloeistoffen, lucht % van het geteachte bereik
LIQU Vloeistoffen m/s; l/min m3/h
(fps, gpm, cfm)
GAS Lucht m/s; l/min m3/h
(fps, gpm, cfm)
Tab.1: Bedrijfsmodi voor stromingsmeting
Een wijziging van de bedrijfsmodus resulteert in een herstart van het apparaat. De
parameterinstellingen worden in de betreffende bedrijfsmodus opgeslagen, d.w.z. na een
verandering van de bedrijfsmodus gaan de instellingen niet verloren.
10.3.1.1 Parametrering via apparaattoetsen: Bedrijfsmodus
uMenu [INI] openen.
u[ModE] selecteren en bedrijfsmodus vastleggen: [REL], [GAS], [LIQU].
wHet apparaat voert een herstart uit.
Bij de selectie van [ModE] = [REL]:
uParametrering via de apparaat toetsen: Stromingsafregeling (Ò/22).
Bij de selectie van [ModE] = [LIQU] of [GAS]:
uParametrering via apparaat toetsen: Buisbinnendiameter (Ò/24).
SAxxxx Stromingssensor
22
Bij wijziging van de fabrieksinstelling [ModE] = [REL] geeft het apparaat [≡≡≡≡] aan, waarmee
het de invoer van de leidingbinnendiameter eist:
u[●] indrukken.
u[▼] indrukken.
w[diA] verschijnt.
u[●] indrukken.
w[nonE] verschijnt.
u[▼] of [▲] gedurende minimaal 1seconde indrukken.
uLeidingbinnendiameter in mm vastleggen.
u[●] indrukken om de instelling op te slaan.
10.3.1.2 Parametrering via IO-Link: Bedrijfsmodus
uDe IO Device Description (IODD) voor het apparaat downloaden via documentation.ifm.com. Voor
elke bedrijfsmodus [GAS], [LIQU] en [REL] is een aparte IODD beschikbaar.
uApparaat aansluiten op een parametreringssoftware (Ò Parametrering via IO-Link/20).
uDe IODD van de gewenste bedrijfsmodus in de parametreringssoftware laden (Ò
Softwarehandboek van de parametreringssoftware).
wDe gebruikersinterface van de parametreringssoftware is aangepast aan de geselecteerde
bedrijfsmodus.
wDe bedrijfsmodus wordt weergegeven onder [Parameters] > [Basisinstellingen] > [ModE]. Een
wijziging is niet mogelijk.
Bij de selectie van [ModE] = [REL]:
uafregeling stroming uitvoeren (Ò Parametrering via IO-Link: Stromingsafregeling/23).
Bij de selectie van [ModE] = [LIQU] of [GAS]:
uLeidingbinnendiameter vastleggen (Ò Parametrering via IO-Link: Leidingbinnendiameter/24).
De bedrijfsmodus kan ook worden ingesteld via de PLC op de IO-Link-master-poort:
uDe Vendor ID (= fabrikant-ID) en de Device ID (= apparaat-ID) voor het apparaat bepalen via
documentation.ifm.com.
Voor elke bedrijfsmodus [GAS], [LIQU] en [REL] is een aparte IODD-PDF beschikbaar,
waarin de gewenste gegevens kunnen worden geraadpleegd
10.3.2 afregeling stroming
Bij de selectie van de bedrijfsmodus [REL] moet een afregeling op de stroming worden uitgevoerd,
zodat het apparaat procentuele stromingswaarden kan verzenden. De afregeling van de stroming
wordt gebruikt om de maximale stromingswaarde (= 100%) en de minimale stromingswaarde (= 0%)
in de gegeven applicatie te bepalen. Deze waarden worden gebruikt om de relatieve proceswaarde te
berekenen.
10.3.2.1 Parametrering via de apparaat toetsen: Stromingsafregeling
High Flow-afregeling:
uMaximale stroming in de installatie laten lopen.
u[Hoofdmenu] openen.
u[t.HGH] selecteren en [●] indrukken.
w[tch] wordt weergegeven.
Stromingssensor SAxxxx
23
u[▲] of [▼] ingedrukt houden.
w[----] wordt weergegeven.
uKort op [●] drukken.
wWeergave [donE]: Afregeling geslaagd.
wWeergave [FAIL]: Afregeling herhalen.
uKort op [●] drukken.
wHet apparaat legt de aanwezige stroming vast als maximale stroming (eindwaarde meetbereik =
100%).
Low Flow-afregeling:
uMinimale stroming in de installatie laten lopen.
u[Hoofdmenu] openen.
u[t.LOW] selecteren en op [●] drukken.
w[tch] wordt weergegeven.
u[▲] of [▼] ingedrukt houden.
w[----] wordt weergegeven.
uKort op [●] drukken.
wWeergave donE: Afregeling geslaagd.
wWeergave [FAIL]: Afregeling herhalen.
wKort op [●] drukken.
wHet apparaat legt de aanwezige stroming vast als de minimale stroming (0%).
[t.HGH] en [t.LOW] zijn alleen beschikbaar wanneer de bedrijfsmodus [REL] geselecteerd is.
10.3.2.2 Parametrering via IO-Link: Stromingsafregeling
High Flow-afregeling:
uMaximale stroming in de installatie laten lopen.
u[Parameters] > [Teachen] openen.
uCommando selecteren: [High Flow-afregeling].
wHet apparaat legt de aanwezige stroming vast als maximale stroming (eindwaarde meetbereik =
100%).
Low Flow-afregeling:
uMinimale stroming in de installatie laten lopen.
u[Parameters] > [Teachen] openen.
uCommando selecteren: [Low Flow-afregeling].
wHet apparaat legt de aanwezige stroming vast als de minimale stroming (0%).
De commando's voor de afregeling van de stroming zijn alleen beschikbaar wanneer de
bedrijfsmodus [REL] geselecteerd is.
10.3.2.3 Afregeling op afstand
Pen 2 (OUT2) kan permanent worden gebruikt als ingang voor een extern teach-signaal. Dit is
bijvoorbeeld van voordeel als het medium in de pijpleiding verandert.
SAxxxx Stromingssensor
24
De afregeling op afstand wordt ingesteld via de apparaat toetsen en kan worden gerealiseerd via de
besturing.
uMenu [EF] > [CFG] openen.
u[ou2] selecteren en [tch] instellen.
High Flow-afregeling:
uVoor 5...10 s bedrijfsspanning aansluiten op pin 2.
Low Flow-afregeling:
uVoor 10...15 s bedrijfsspanning aansluiten op pin 2.
wAfregeling geslaagd wanneer OUT2 gedurende 2 seconden hoog is.
wAfregeling mislukt als OUT2 gedurende 1 seconde hoog is. Dan afregeling herhalen.
[tch] is alleen beschikbaar wanneer de bedrijfsmodus [REL] geselecteerd is.
10.3.3 Leidingbinnendiameter
Bij de selectie van de bedrijfsmodus [GAS] en [LIQU] moet een buisbinnendiameter worden ingesteld,
zodat het apparaat absolute proceswaarden voor de stroming kan berekenen.
10.3.3.1 Parametrering via apparaat toetsen: Buisbinnendiameter
uMenu [INI] openen.
u[diA] selecteren en de leidingbinnendiameter instellen.
[diA] is alleen beschikbaar wanneer de bedrijfsmodus [GAS] of [LIQU] geselecteerd is.
10.3.3.2 Parametrering via IO-Link: Leidingbinnendiameter
u[Parameters] > [Basisinstellingen] openen.
u[diA] selecteren en de leidingbinnendiameter instellen.
[diA] is alleen beschikbaar wanneer de bedrijfsmodus [GAS] of [LIQU] geselecteerd is.
10.3.4 Standaard maateenheid
Bij de selectie van de bedrijfsmodus [GAS] of [LIQU] kan een maateenheid worden geselecteerd
waarmee de proceswaarde stroming standaard op het display wordt weergegeven. Alle verdere
parameterinstellingen zijn gebaseerd op deze eenheid.
Selecteerbare waarden:
m/s, l/min, m3/h (SAxx10: fps, gpm, cfm)
10.3.4.1 Parametrering via apparaat toetsen: Standaard maateenheid
uMenu [EF] > [CFG] openen.
u[uni] selecteren en de maateenheid instellen.
[uni] is alleen beschikbaar wanneer de bedrijfsmodus [GAS] of [LIQU] geselecteerd is.
Stromingssensor SAxxxx
25
10.3.4.2 Parametrering via IO-Link: Standaard maateenheid
u[Parameters] > [Display-instelling] openen.
u[uni] selecteren en de maateenheid instellen.
[uni] is alleen beschikbaar wanneer de bedrijfsmodus [GAS] of [LIQU] geselecteerd is.
10.3.5 Proceswaarde voor OUT2
Voor uitgang OUT2 kan worden geselecteerd welke proceswaarde wordt uitgevoerd.
Selecteerbare waarden:
TEMP: Temperatuur
FLOW: Stroming
uProceswaarde selecteren, voordat verdere parameters voor OUT2 worden geconfigureerd.
10.3.5.1 Parametrering via apparaat toetsen: Proceswaarde OUT2
uMenu [EF] > [CFG] openen.
u[SEL2] selecteren en de proceswaarde voor uitgang OUT2 instellen.
10.3.5.2 Parametrering via IO-Link: Proceswaarde OUT2
u[Parameters] > [Uitgangsconfiguratie] openen.
u[SEL2] selecteren en de proceswaarde voor uitgang OUT2 instellen.
10.4 Uitgangsconfiguratie
Dit hoofdstuk beschrijft de keuzemogelijkheden voor de uitgangssignalen op OUT1 en OUT2.
10.4.1 Schakelsignaal
Voor de bewaking van de proceswaarden kan een schakelsignaal worden uitgevoerd. OUTx wijzigt
zijn schakeltoestand bij het over- of onderschrijden van de ingestelde schakelgrenswaarden. Daarbij
kan worden gekozen tussen hysterese- en vensterfunctie.
Hysteresefunctie:
SP
t
Hno
HY
Hnc
rP
1
0
1
0
1
Afb.17: Hysteresefunctie
1: Proceswaarde
t: Tijd
SP: Schakelpunt
rP: Terugschakelpunt
HY: Hysterese
Hno: Hysteresefunctie maakcontact (normally open)
Hnc: Hysteresefunctie verbreekcontact (normally closed)
Bij instelling op de hysteresefunctie wordt het schakelpunt [SP] en het terugschakelpunt [rP]
vastgelegd. rP moet een lagere waarde hebben dan SP. De afstand tussen SP en rP bedraagt
minimaal 4% van de eindwaarde van het meetbereik (= hysterese). Wordt nu het schakelpunt
gewijzigd, dan wordt het terugschakelpunt met de huidige ingestelde afstand meegenomen.
SAxxxx Stromingssensor
26
Vensterfunctie:
FE FE
FH HY
HY
t
Fno
Fnc
FL
1
0
1
0
1
Afb.18: Vensterfunctie
1: Proceswaarde
t: Tijd
FH: Bovenste grenswaarde
FL: Onderste grenswaarde
HY: Hysterese
FE: Vensterbereik
Fno: Vensterfunctie maakcontact (normally open)
Fnc: Vensterfunctie verbreekcontact (normally closed)
Bij instelling op de vensterfunctie worden de bovenste grenswaarde [FH] en de onderste
grenswaarde [FL] vastgelegd. De afstand tussen FH en FL bedraagt minimaal 4% van de
eindwaarde van het meetbereik. FH en FL hebben een vast ingestelde hysterese van 0,25%
van de eindwaarde van het meetbereik. Dat houdt de schakeltoestand van de uitgang stabiel bij
zeer geringe stromingsschommelingen.
10.4.1.1 Parametrering via apparaat toetsen: Schakelsignaal
üDe bedrijfsmodus is geselecteerd: [INI] > [ModE].
üIn de bedrijfsmodus [GAS] of [LIQU]: Standaard maateenheid is geselecteerd: [EF] > [CFG] > [uni].
üDe proceswaarde voor OUT2 is geselecteerd: [EF] > [CFG] > [SEL2].
uMenu [EF] > [CFG] openen.
Hysteresefunctie:
u[oux] selecteren en schakelsignaal instellen: [Hno] of [Hnc].
u[Hoofdmenu] openen.
u[SPx] selecteren en meetwaarde instellen, waarbij de uitgang schakelt.
u[rPx] selecteren en meetwaarde instellen waarbij de uitgang terugschakelt.
Vensterfunctie:
u[oux] selecteren en schakelsignaal instellen: [Fno] of [Fnc].
u[Hoofdmenu] openen.
u[FHx] selecteren en bovenste grenswaarde van het venster instellen.
u[FLx] kiezen en onderste grenswaarde van het venster instellen.
De parameterinstellingen voor [SP], [rP], [FH] en [FL] kunnen achteraf rechtstreeks in het
hoofdmenu worden gewijzigd.
10.4.1.2 Parametrering via IO-Link: Schakelsignaal
üDe bedrijfsmodus is geselecteerd: De IODD voor de gewenste bedrijfsmodus is in de
parametreringssoftware geladen.
üIn de bedrijfsmodus [GAS] of [LIQU]: Standaard maateenheid is geselecteerd: [Parameters] >
[Display-instelling] > [uni].
üDe proceswaarde voor OUT2 is geselecteerd: [Parameters] > [Uitgangsconfiguratie] > [SEL2].
u[Parameters] > [Uitgangsconfiguratie] openen.
Hysteresefunctie:
u[oux] selecteren en schakelsignaal instellen: [Hno] of [Hnc].
Stromingssensor SAxxxx
27
u[Parameters] > [Digitale uitgang x] openen.
u[SP_FHx_FLOW] of [SP_FHx_TEMP] selecteren en meetwaarde instellen waarbij de uitgang
schakelt.
u[rP_FLx_FLOW] of [rP_FLx_TEMP] selecteren en meetwaarde instellen waarbij de uitgang
terugschakelt.
Vensterfunctie:
u[oux] selecteren en schakelsignaal instellen: [Fno] of [Fnc].
u[Parameters] > [Digitale uitgang x] openen.
u[SP_FHx_FLOW] of [SP_FHx_TEMP] selecteren en de bovengrens voor het schakelsignaal
instellen.
u[rP_FHx_FLOW] of [rP_FHx_TEMP] selecteren en onderste grenswaarde voor het schakelsignaal
instellen.
Voor uitgang 1 zijn de parameters [SP_FH_TEMP] en [rP_FL_TEMP] niet beschikbaar.
10.4.2 Frequentiesignaal
Het apparaat geeft een frequentiesignaal af, dat proportioneel is aan de proceswaarde.
Het frequentiesignaal is schaalbaar:
[FrPx] bepaalt hoeveel Hz het frequentiesignaal is wanneer de bovenste meetwaarde wordt
bereikt.
Het meetbereik is schaalbaar:
[FSPx] bepaalt de onderste meetwaarde, van waaraf een frequentiesignaal wordt verzonden.
[FEPx] bepaalt de hoogste meetwaarde waarbij het uitgangssignaal de frequentie bedraagt die
onder [FrPx] is ingesteld.
[FSPx] is alleen beschikbaar voor de temperatuurmeting. Minimumafstand tussen [FSPx] en
[FEPx] = 20% van de eindwaarde meetbereik.
[FEPx] is alleen beschikbaar voor de stromingsmeting als de bedrijfsmodus [GAS] of [LIQU] is
geselecteerd.
Ligt de meetwaarde buiten het meetbereik of is er een interne fout, dan wordt het frequentiesignaal
verzonden dat in de volgende afbeelding staat aangegeven.
Bij meetwaarden buiten het weergavebereik of in het geval van een storing verschijnen meldingen in
het display (UL, OL, Err).
SAxxxx Stromingssensor
28
Frequentiesignaal stroming:
FOU = OFF 0
2
1
3
4
5
FOU = ON 130
120
100
Err
= FrPx
MAW FEPx MEW OL
100 120 130 [% MEW]
[% FrPx]
Afb.19: Uitgangskarakteristiek frequentie-uitgang, stroming
1: Frequentiesignaal MAW: Meetbereikbeginwaarde
2: Stroming MEW: Eindwaarde meetbereik
3: Weergavebereik FEPx: Frequentie eindpunt
4: Meetbereik FrPx: Frequentiesignaal (Hz) voor bovenste meetwaarde
5: Schaalbaar meetbereik OL: Weergavebereik overschreden
Err: Fout
Frequentiesignaal temperatuur:
FOU = OFF 0
2
1
3
4
5
FOU = ON 130
120
100
UL
Err
Err
= FrPx
MAW FSPx FEPx MEW OL
100 120 [% MEW]
[% FrPx]
Afb.20: Uitgangskarakteristiek frequentie-uitgang, temperatuur
1: Frequentiesignaal MAW: Meetbereikbeginwaarde
2: Temperatuur MEW: Eindwaarde meetbereik
3: Weergavebereik FSPx: Frequentiestartpunt
4: Meetbereik FEPx: Frequentie eindpunt
5: Schaalbaar meetbereik FrPx: Frequentiesignaal (Hz) voor bovenste meetwaarde
Err: Fout OL: Weergavebereik overschreden
10.4.2.1 Parametrering via apparaat toetsen: Frequentiesignaal
üDe bedrijfsmodus is geselecteerd: [INI] > [ModE].
üIn de bedrijfsmodus [GAS] of [LIQU]: Standaard maateenheid is geselecteerd: [EF] > [CFG] > [uni].
üDe proceswaarde voor OUT2 is geselecteerd: [EF] > [CFG] > [SEL2].
uMenu [EF] > [CFG] openen.
u[oux] selecteren en [FRQ] instellen.
u[Hoofdmenu] openen.
u[FSP2] selecteren en de onderste temperatuurwaarde instellen waarbij 0 Hz wordt verzonden.
[FSP2] is alleen beschikbaar voor de temperatuurmeting.
Stromingssensor SAxxxx
29
u[FEPx] selecteren en de bovenste meetwaarde instellen waarop de frequentie wordt uitgevoerd die
onder [FrPx] (= 100%) is ingesteld.
[FEPx] is alleen beschikbaar voor de stromingsmeting als de bedrijfsmodus [GAS] of [LIQU] is
geselecteerd.
u[FrPx] selecteren en de frequentie voor de bovenste meetwaarde in Hz instellen.
De parameterinstellingen voor [FSP], [FEP] en [FrP] kunnen achteraf rechtstreeks in het
hoofdmenu worden gewijzigd.
10.4.2.2 Parametrering via IO-Link: Frequentiesignaal
üDe bedrijfsmodus is geselecteerd: De IODD voor de gewenste bedrijfsmodus is in de
parametreringssoftware geladen.
üIn de bedrijfsmodus [GAS] of [LIQU]: Standaard maateenheid is geselecteerd: [Parameters] >
[Display-instelling] > [uni].
üDe proceswaarde voor OUT2 is geselecteerd: [Parameters] > [Uitgangsconfiguratie] > [SEL2].
u[Parameters] > [Uitgangsconfiguratie] openen.
u[oux] selecteren en [FRQ] instellen.
u[Parameters] > [Frequentie-uitgang x] openen.
u[FrPx] selecteren en de frequentie voor de bovenste meetwaarde in Hz instellen.
u[FSP2_TEMP] selecteren en de onderste temperatuurwaarde instellen waarbij 0 Hz wordt
verzonden.
[FSP2_TEMP] is alleen beschikbaar voor de temperatuurmeting.
u[FEPx_TEMP] of [FEPx_FLOW] selecteren en de bovenste meetwaarde instellen, waarop de
frequentie wordt uitgevoerd, die onder [FrPx] (= 100%) is ingesteld.
[FEPx_FLOW] is alleen beschikbaar wanneer de bedrijfsmodus [GAS] of [LIQU] geselecteerd
is.
10.4.3 Analoog signaal
Het apparaat verstuurt een analoog signaal van 4...20 mA, dat proportioneel is aan de proceswaarde.
Het meetbereik is schaalbaar:
[ASP] bepaalt bij welke meetwaarde het uitgangssignaal 4 mA bedraagt.
[AEP] bepaalt bij welke meetwaarde het uitgangssignaal 20 mA bedraagt.
Minimumafstand tussen ASP en AEP = 20% van de eindwaarde meetbereik.
Voor de stromingsmeting in de bedrijfsmodus REL zijn ASP en AEP niet beschikbaar. In deze
bedrijfsmodus wordt de analoge uitgangskarakteristiek bepaalt door de stromingsafstelling:
High Flow=20mA; LowFlow=4mA.
Ligt de meetwaarde buiten het meetbereik of is er een interne fout, dan wordt het stroomsignaal
verzonden dat in de volgende afbeelding staat aangegeven.
Bij meetwaarden buiten het weergavebereik of in het geval van een storing verschijnen meldingen in
het display (UL, OL, Err).
SAxxxx Stromingssensor
30
2
1
MEWMAW AEPASP
Q[% MEW]
T -20 120
1000 130
4
3,5
FOU=OFF
20
21,5
22
[mA]
FOU=On
Err UL OL Err
3
4
5
Afb.21: Uitgangskarakteristiek analoge uitgang volgens IEC 60947-5-7
1: Analoog signaal MAW: Meetbereikbeginwaarde
2: Meetwaarde MEW: Eindwaarde meetbereik
3: Weergavebereik ASP: Analoog startpunt
4: Meetbereik AEP: Analoog eindpunt
5: Schaalbaar meetbereik UL: Weergavebereik onderschreden
Q: Stroming OL: Weergavebereik overschreden
T: Temperatuur Err: Fout
10.4.3.1 Parametrering via apparaattoetsen: Analoog signaal
üDe bedrijfsmodus is geselecteerd: [INI] > [ModE].
üIn de bedrijfsmodus [GAS] of [LIQU]: Standaard maateenheid is geselecteerd: [EF] > [CFG] > [uni].
üDe proceswaarde voor OUT2 is geselecteerd: [EF] > [CFG] > [SEL2].
uMenu [EF] > [CFG] openen.
u[ou2] selecteren en functie instellen: [I] (analoog signaal 4… 20 mA).
u[Hoofdmenu] openen.
u[ASP2] selecteren en meetwaarde instellen waarbij het uitgangssignaal 4 mA bedraagt.
u[AEP2] selecteren en meetwaarde instellen waarbij het uitgangssignaal 20 mA bedraagt.
Voor de stromingsmeting geldt: [ASP2] en [AEP2] zijn alleen beschikbaar wanneer de
bedrijfsmodus [GAS] of [LIQU] geselecteerd is.
10.4.3.2 Parametrering via IO-Link: Analoog signaal
üDe bedrijfsmodus is geselecteerd: De IODD voor de gewenste bedrijfsmodus is in de
parametreringssoftware geladen.
üIn de bedrijfsmodus [GAS] of [LIQU]: Standaard maateenheid is geselecteerd: [Parameters] >
[Display-instelling] > [uni].
üDe proceswaarde voor OUT2 is geselecteerd: [Parameters] > [Uitgangsconfiguratie] > [SEL2].
u[Parameters] > [Uitgangsconfiguratie] openen.
u[ou2] selecteren en functie instellen: [I] (analoog signaal 4… 20 mA).
u[Parameters] > [Analoge uitgang 2] openen.
u[ASP2_FLOW] of [ASP2_TEMP] selecteren en meetwaarde instellen waarbij het uitgangssignaal 4
mA bedraagt.
u[AEP2_FLOW] of [AEP2_TEMP] selecteren en meetwaarde instellen waarbij het uitgangssignaal
20 mA bedraagt.
Stromingssensor SAxxxx
31
10.5 Applicatieconfiguratie
10.5.1 Medium
Het apparaat beschikt over verschillende mediumkarakteristieken die kunnen worden geselecteerd via
de parameter [MEdI]. De selectie van de media hangt af van de gekozen bedrijfsmodus.
[MEdI] [ModE] = REL [ModE] = LIQU [ModE] = GAS
H2O (water) X X
OIL1* X X
OIL2* X X
GLYC
(glycoloplossing)
X X
AIR (lucht) X X
Tab.2: Selecteerbare media afhankelijk van de bedrijfsmodus
*OIL1: olie met viscositeit ≥ 40 mm²/s bij 40 °C / ≥ 40 cSt bij 104 °F
* OIL2: olie met viscositeit ≤ 40 mm²/s bij 40 °C / ≤ 40 cSt bij 104 °F
Als de bedrijfsmodus [GAS] is geselecteerd, is het medium [AIR] vooraf ingesteld en kan het
niet worden gewijzigd.
10.5.1.1 Parametrering via apparaat toetsen: Medium
uMenu [INI] openen.
u[MEdI] selecteren en het medium instellen.
10.5.1.2 Parametrering via IO-Link: Medium
u[Parameters] > [Medium] openen.
u[MEdI] selecteren en het medium instellen.
10.5.2 Uitgangspolariteit van de schakeluitgangen
Via de parameter [P-n] kan worden geselecteerd of de uitgangen plus-schakelend of min-schakelend
zijn.
10.5.2.1 Parametrering via apparaat toetsen: Uitgangspolariteit
uMenu [EF] > [CFG] openen.
u[P-n] selecteren en [PnP] of [nPn] instellen.
10.5.2.2 Parametrering via IO-Link: Uitgangspolariteit
u[Parameters] > [Uitgangsconfiguratie] openen.
u[P-n] selecteren en [PnP] of [nPn] instellen.
10.5.3 Demping
De ingestelde dempingsconstante zorgt voor een stabilisatie van de uitgangssignalen. Sprongen in
fysische proceswaardeveranderingen worden afgevlakt.
Dit betreft de uitgangen, het display en de overdracht van proceswaarden via de IO-Link-interface.
De dempingsconstante wordt opgeteld bij de reactietijd van de sensor(Ò Technische gegevens).
SAxxxx Stromingssensor
32
De signalen UL en OL worden bepaald met inachtneming van de dempingsconstante.
De meetwaardedemping is alleen van invloed op de proceswaarde stroming.
10.5.3.1 Parametrering via apparaatknoppen: Meetwaardedemping
uMenu [EF] > [CFG] openen.
u[dAP] selecteren en de dempingstijd in seconden instellen (τ-waarde 63%).
10.5.3.2 Parametrering via IO-Link: Meetwaardedemping
u[Parameters] > [Demping] openen.
u[dAP] selecteren en de dempingstijd in seconden instellen (τ-waarde 63%).
10.5.4 Storingsgedrag van de uitgangen
Via de parameter [FOUx] kan het gedrag van de uitgang OUTx bij een storing worden ingesteld.
Afhankelijk van de geselecteerde uitgangsfunctie worden bij een storing de volgende signalen
afgegeven:
• Schakelsignaal:
On: De uitgang schakelt in geval van storing IN.
OFF: De uitgang schakelt in geval van storing UIT.
OU: De uitgang schakelt onafhankelijk van de storing zoals in de parameters is vastgelegd.
Analoog signaal:
On: Het analoge signaal gaat naar 22 mA.
OFF: Het analoge signaal gaat naar 3,5 mA.
OU: Het analoge signaal blijft overeenkomen met de meetwaarde.
• Frequentiesignaal:
On: Het frequentiesignaal gaat naar 130% van [FrPx].
OFF: Het frequentiesignaal gaat naar 0 Hz.
OU: Het frequentiesignaal blijft overeenkomen met de meetwaarde.
10.5.4.1 Parametrering via apparaat toetsen: Storingsgedrag van de uitgangen
uMenu [EF] > [CFG] openen.
u[FOUx] selecteren en storingsgedrag voor OUTx instellen: On, OFF, OU.
10.5.4.2 Parametrering via IO-Link: Storingsgedrag van de uitgangen
u[Parameters] > [Foutconfiguratie uitgang x] openen.
u[FOUx] selecteren en storingsgedrag voor OUTx instellen: On, OFF, OU.
10.5.5 Schakelvertraging
Voor de schakeluitgang kan een vertragingstijd worden ingesteld waarmee de uitgang schakelt en
terugschakelt.
Stromingssensor SAxxxx
33
10.5.5.1 Parametrering via apparaat toetsen: Schakelvertraging
uMenu [EF] > [CFG] openen.
u[dSx] selecteren en vertraging in seconden voor het schakelen van OUTx instellen.
u[drx] selecteren en vertraging in seconden voor het terugschakelen van OUTx instellen.
[dSx] en [drx] zijn alleen beschikbaar als voor OUTx een schakelsignaal (Hno, Hnc, Fno, Fnc) is
geselecteerd.
10.5.5.2 Parametrering via IO-Link: Schakelvertraging
u[Parameters] > [Digitale uitgang x] openen.
u[dSx] selecteren en vertraging in seconden voor het schakelen van OUTx instellen.
u[drx] selecteren en vertraging in seconden voor het terugschakelen van OUTx instellen.
[dSx] en [drx] zijn alleen beschikbaar als voor OUTx een schakelsignaal (Hno, Hnc, Fno, Fnc) is
geselecteerd.
10.5.6 Kalibratie
De kalibratiefactor [CGA] wordt gebruikt om de temperatuur-viscositeitscompensatie van de sensor
aan te passen aan het gedrag van het gebruikte medium. De kalibratiefactor beïnvloedt de stijging van
de meetkarakteristiek van de stromingsmeting.
De verandering in stijging van de meetkarakteristiek wordt aangegeven in procenten. De
fabrieksinstelling is [CGA]= 100%. Na een verandering kan de kalibratie worden teruggezet
naar de fabrieksinstelling.
2
1
140 %
100 %
60 %
MW
V1
V0
V2
Afb.22: Kalibratie van de
meetkarakteristiek
1: Kalibratiefactor [CGA]
2: Proceswaarde
MW: Meetwaarde
V0: Meetkarakteristiek bij fabrieksinstelling
V1: Meetkarakteristiek 1 na kalibratie
V2: Meetkarakteristiek 2 na kalibratie
Afhankelijk van de instelling van de CGA-factor bestaat de mogelijkheid dat het meetbereik niet
volledig kan worden benut.
10.5.6.1 Parametrering via apparaattoetsen: Kalibratie
uMenu [INI] openen.
u[CGA] selecteren en de waarde instellen tussen 60...140% (100% = fabriekskalibratie).
[CGA] is alleen beschikbaar wanneer de bedrijfsmodus [GAS] of [LIQU] geselecteerd is.
10.5.6.2 Parametrering via IO-Link: Kalibratie
u[Parameters] > [Kalibratie] openen.
u[CGA] selecteren en de waarde instellen tussen 60...140% (100% = fabriekskalibratie).
SAxxxx Stromingssensor
34
[CGA] is alleen beschikbaar wanneer de bedrijfsmodus [GAS] of [LIQU] geselecteerd is.
10.5.7 Vergrendelen/ontgrendelen
Om een foutieve invoer te voorkomen, kan het apparaat elektronisch worden vergrendeld.
Het apparaat kan worden vergrendeld via de apparaat toetsen, zodat de toetsen geblokkeerd zijn
tegen onbedoelde parametrering.
Het apparaat kan via de IO-Link-interface worden vergrendeld, zodat ontgrendeling via de apparaat
toetsen of toegang tot het apparaat door een master niet meer mogelijk is.
Fabrieksinstelling: Niet vergrendeld.
10.5.7.1 Parametrering via apparaat toetsen: Vergrendelen/ontgrendelen
Vergrendelen:
uControleren of het apparaat in de normale bedrijfsmodus is.
u[▲] en [▼] tegelijkertijd 10 s lang indrukken tot [Loc] wordt weergegeven.
Ontgrendelen:
uControleren of het apparaat in de normale bedrijfsmodus is.
u[▲] en [▼] tegelijkertijd 10 s lang indrukken tot [uLoc] wordt weergegeven.
10.5.7.2 Parametrering via IO-Link: Vergrendelen/ontgrendelen
uControleren of het apparaat in de normale bedrijfsmodus is.
u[Parameters] > [Basisinstellingen] openen.
u[blokkeren van de toegang tot het apparaat. Gegevensopslag] selecteren en [Geblokkeerd]
instellen.
wHet apparaat is geblokkeerd voor toegang via de IO-Link-interface.
-of-
u[blokkeren van de toegang tot het apparaat.Lokale gebruikersinterface] selecteren en
[Geblokkeerd] instellen.
wDe insteltoetsen op het apparaat zijn vergrendeld.
uOm te ontgrendelen steeds de parameterwaarde [Ontgrendeld] instellen.
10.5.8 Apparaat resetten
Het apparaat kan worden teruggezet naar de uitleveringstoestand.
Het is zinvol om voor het uitvoeren van de functie de eigen instellingen in het hoofdstuk
Fabrieksinstellingen te noteren.
10.5.8.1 Parametrering via apparaat toetsen: Apparaat resetten
uMenu [EF] openen.
u[rES] selecteren.
uKort op [●] drukken.
u[▲] of [▼] ingedrukt houden.
w[----] wordt weergegeven.
Stromingssensor SAxxxx
35
uKort op [●] drukken.
wHet apparaat voert een herstart uit.
10.5.8.2 Parametrering via IO-Link: Apparaat resetten
u[Parameters] > [Basisinstellingen] openen.
uCommando uitvoeren: [Fabrieksinstelling instellen].
wHet apparaat voert een herstart uit.
10.6 Display
10.6.1 Standaard proceswaarde in display
Met de parameter [SELd] kan worden gekozen welke proceswaarde standaard op het display wordt
weergegeven.
Selecteerbare waarden:
FLOW: Het display toont de huidige proceswaarde voor de stroming.
TEMP: Het display toont de huidige proceswaarde voor de temperatuur.
10.6.1.1 Parametrering via apparaat toetsen: Standaard proceswaarde in display
uMenu [EF] > [DIS] openen.
u[SELd] selecteren en de standaard proceswaarde instellen.
10.6.1.2 Parametrering via IO-Link: Standaard proceswaarde in display
u[Parameters] > [Display-instelling] openen.
u[SELd. Weergegeven meetgrootheid] selecteren en de standaard proceswaarde instellen.
10.6.2 Kleurinstelling display
Via de parameter [coLr] kan de tekstkleur van het display worden ingesteld.
Met de parameterinstellingen rED (rood) en GrEn (groen) kan het display permanent op een kleur
worden ingesteld. Via de parameterinstellingen rxou en Gxou verandert de tekstkleur op basis van de
proceswaarde:
OUT1 OUT2 Kleurwijziging na...
Parameterinstelling r1ou r2ou rood
G1ou G2ou groen
Wanneer de hysteresefunctie is ingesteld, vindt de kleurwijziging plaats wanneer de proceswaarde
boven het schakelpunt ligt:
SP1 /
SP2
MAW MEW
Afb.23: Hysteresefunctie, [coLr] =
rxou
MAW: Meetbereikbeginwaarde
MEW: Eindwaarde meetbereik
SPx: Schakelpunt
SAxxxx Stromingssensor
36
Wanneer de vensterfunctie is ingesteld, treedt de kleurwijziging op wanneer de proceswaarde zich
binnen het vensterbereik bevindt:
FL1 /
FL2
FH1 /
FH2
MAW MEW
Afb.24: Vensterfunctie, [coLr] = Gxou
MAW: Meetbereikbeginwaarde
MEW: Eindwaarde meetbereik
FLx: Onderste grenswaarde van het vensterbereik
FHx: Bovenste grenswaarde van het vensterbereik
10.6.2.1 Parametrering via apparaat toetsen: Kleurinstelling display
uMenu [EF] > [DIS] openen.
u[coLr] selecteren en de tekstkleur van het weergave dispaly van de proceswaarde vastleggen.
10.6.2.2 Parametrering via IO-Link: Kleurinstelling display
u[Parameters] > [Display-instelling] openen.
u[coLr] selecteren en de tekstkleur van het weergave dispaly van de proceswaarde vastleggen.
10.6.3 Verversingssnelheid display
Via de parameter [diS] kan worden ingesteld hoe vaak het display moet worden vernieuwd.
10.6.3.1 Parametrering via apparaat toetsen: Vernieuwingssnelheid display
uMenu [EF] > [DIS] openen.
u[diS] selecteren en de verversingssnelheid instellen.
d1: 0° rotatie met verversingssnelheid d1 (snel)
d2: 0° rotatie met verversingssnelheid d2 (gemiddeld)
d3: 0° rotatie met verversingssnelheid d3 (langzaam)
rd1: 180° rotatie met verversingssnelheid d1 (snel)
rd2: 180° rotatie met verversingssnelheid d2 (gemiddeld)
rd3: 180° rotatie met verversingssnelheid d3 (langzaam)
De rotatie en de verversingssnelheid worden ingesteld via een gemeenschappelijke parameter.
10.6.3.2 Parametrering via IO-Link: Verversingssnelheid display
u[Parameters] > [Display-instelling] > [diS] openen.
u[diS.Verversingssnelheid] selecteren en ververversingssnelheid instellen.
d1: snel (elke 50 ms)
d2: gemiddeld (elke 200 ms)
d3: langzaam (elke 600 ms)
10.6.4 Rotatie van het display
Met de parameter [diS] kan het lettertype in het display met de klok worden meegedraaid voor een
betere leesbaarheid.
Stromingssensor SAxxxx
37
10.6.4.1 Parametrering via apparaat toetsen: Rotatie van het display
uMenu [EF] > [DIS] openen.
u[diS] selecteren en de rotatie van het display aanpassen.
d1: 0° rotatie met verversingssnelheid d1 (snel)
d2: 0° rotatie met verversingssnelheid d2 (gemiddeld)
d3: 0° rotatie met verversingssnelheid d3 (langzaam)
rd1: 180° rotatie met verversingssnelheid d1 (snel)
rd2: 180° rotatie met verversingssnelheid d2 (gemiddeld)
rd3: 180° rotatie met verversingssnelheid d3 (langzaam)
De rotatie en de verversingssnelheid worden ingesteld via een gemeenschappelijke parameter.
10.6.4.2 Parametrering via IO-Link: Rotatie van het display
u[Parameters] > [Display-instelling] > [diS] openen.
u[diS. Oriëntatie van het display] selecteren en de rotatie van het display instellen.
Niet gedraaid
180° gedraaid
10.6.5 Display uitschakelen
De weergave van de proceswaarde in het display kan in de bedrijfsmodus permanent worden
uitgeschakeld.
Het display wordt ingeschakeld wanneer een toets wordt ingedrukt. Bij inactiviteit schakelt het display
na enkele seconden weer uit.
De leds blijven ook bij uitgeschakelde weergave actief. Foutmeldingen worden ook bij
uitgeschakeld display getoond.
10.6.5.1 Parametrering via apparaat toetsen: Display uit
uMenu [EF] > [DIS] openen.
u[diS] selecteren en OFF instellen.
10.6.5.2 Parametrering via IO-Link: Display uit
u[Parameters] > [Display-instelling] > [diS] openen.
u[diS. Display On/OFF] selecteren en [OFF] instellen.
10.7 Diagnose
10.7.1 Geheugen
Het apparaat slaat de hoogste en laagste gemeten proceswaarden op.
De huidige waarde kan op het apparaat of via de IO-Link-interface worden afgelezen.
Selecteerbare waarden:
[Lo.F]: Minimum waarde geheugen voor stroming
[Hi.F]: Maximum waarde geheugen voor stroming
SAxxxx Stromingssensor
38
[Lo.T]: Minimum waarde geheugen voor temperatuur
[Hi.T]: Maximum waarde geheugen voor temperatuur
Het is zinvol om het geheugen te wissen zodra het apparaat voor de eerste keer onder normale
bedrijfsomstandigheden werkt.
10.7.1.1 Parametrering via apparaat toetsen: Geheugen
Geheugen weergeven:
uMenu [EF] > [MEM] openen.
u[Lo.x] of [Hi.x] selecteren om telkens de laagst of hoogst gemeten proceswaarde weer te geven.
Geheugen wissen:
uMenu [EF] > [MEM] openen.
u[Lo.x] of [Hi.x] selecteren.
uKort op [●] drukken.
u[▲] en [▼] ingedrukt houden.
w[----] wordt weergegeven.
uKort op [●] drukken.
10.7.1.2 Parametrering via IO-Link: Geheugen
Geheugen weergeven:
u[Parameters] > [Geheugen] openen.
u[Lo.x] of [Hi.x] selecteren om telkens de laagst of hoogst gemeten proceswaarde weer te geven.
Geheugen wissen:
uCommando uitvoeren:
[Geheugens Hi.x en Lo.x resetten]
[Geheugen Lo.x resetten]
[Geheugen Hi.x resetten]
Stromingssensor SAxxxx
39
11 Bedrijf
Na inschakelen van de voedingsspanning schakelt het apparaat na afloop van de
inschakelvertragingstijd over naar de normale bedrijfsmodus. Het voert meet- en analysefuncties uit
en geeft uitgangssignalen overeenkomstig de ingestelde parameters.
11.1 Weergave display voor de proceswaarden
De apparaat toetsen kunnen worden gebruikt om tijdens de werking te schakelen tussen verschillende
weergaven van de proceswaarde:
uToets [▲] of [▼] indrukken, tot het gewenste display verschijnt.
wHet display schakelt tussen de weergaven. De indicator-LED's geven de eenheid aan bij de
weergegeven waarde.
wNa 30 seconden schakelt het apparaat terug naar het standaarddisplay.
1 2
Afb.25: Weergave display voor de proceswaarden
1: Standaarddisplay zoals ingesteld onder [SELd] en [uni].
Voorbeeld: [SELd]= FLOW en [uni]= m/s
2: De LED geeft aan in welke eenheid de actuele proceswaarde wordt weergegeven.
Voorbeeld: Temperatuur in °C.
11.2 Parameterinstelling aflezen
uKort op [●] drukken
uMet [▼] de parameter selecteren.
uKort op [●] drukken
wMomenteel ingestelde waarde wordt 30 s weergegeven. Daarna keert het apparaat terug naar de
weergave van de proceswaarde.
SAxxxx Stromingssensor
40
12 Storing verhelpen
Het apparaat beschikt over omvangrijke mogelijkheden voor zelfdiagnose. Hij bewaakt zichzelf
zelfstandig tijdens het bedrijf.
Waarschuwingen en storingstoestanden worden in het display weergegeven, ook bij uitgeschakeld
display. Tevens zijn storingsweergaven via IO-Link beschikbaar.
De statussignalen zijn geclassificeerd volgens de Namur-aanbeveling NE107.
Als er meerdere diagnostische gebeurtenissen tegelijkertijd optreden, wordt alleen de
diagnosemelding van de gebeurtenis met de hoogste prioriteit weergegeven.
Via IO-Link zijn aanvullende diagnosefuncties beschikbaar Ò IO-Link interfacebeschrijving op
documentation.ifm.com.
12.1 Foutmeldingen
Indicatie Probleem/Oplossing
Err Apparaat defect / werkingsfout
uApparaat vervangen.
Geen
display
Voedingsspanning te laag
uVoedingsspanning controleren.
Display uitgeschakeld
uControleren of de instelling diS = OFF is en de instelling zo nodig wijzigen.
PARA Parametrering buiten het geldige bereik
uParameterinstelling controleren.
12.2 Waarschuwingen
Indicatie Probleem/Oplossing
Loc Insteltoetsen bij het apparaat vergrendeld, parameterwijziging geweigerd.
uApparaat via de apparaat toetsen ontgrendelen.
C.Loc Insteltoetsen bij het apparaat tijdelijk vergrendeld, parametrering via IO-Link-communicatie actief.
uParametrering via IO-Link-communicatie afsluiten.
S.Loc Insteltoetsen via parametreringssoftware vergrendeld, parameterwijziging geweigerd.
uApparaat via IO-Link-interface met behulp van parametreer-software ontgrendelen.
UL Weergavebereik temperatuur onderschreden.
uTemperatuurbereik controleren.
Meetbereik stroming onderschreden.
uStroming aanpassen.
uLow Flow-afregeling herhalen.
OL Weergavebereik temperatuur overschreden.
uTemperatuurbereik controleren.
Weergavebereik stroming overschreden.
uStroming aanpassen.
uHigh Flow-afregeling herhalen.
SC1 Schakeltoestand-led voor OUT1 knippert: Kortsluiting OUT1.
uSchakeluitgang OUT1 controleren op kortsluiting of overstroom.
SC2 Schakeltoestand-led voor OUT2 knippert: Kortsluiting OUT2.
uSchakeluitgang OUT2 controleren op kortsluiting of overstroom.
SC Schakeltoestand-leds voor OUT1 en OUT2 knipperen: Kortsluiting OUT1 en OUT2.
uSchakeluitgang OUT1 en OUT2 controleren op kortsluiting of overstroom.
Stromingssensor SAxxxx
41
Indicatie Probleem/Oplossing
FAIL Foutieve Low Flow- of High Flow-afregeling (bijv. de afstand tussen maximale stroming en minimale
stroming is te klein).
uStromingsafregeling herhalen.
SAxxxx Stromingssensor
42
13 Onderhoud, reparatie en afvoer
Het apparaat mag alleen door de fabrikant worden gerepareerd.
uZorg ervoor dat de punt van de sensor vrij is van afzettingen:
Tip van de sensor een maand na inbedrijfstelling controleren op afzettingen.
Controle regelmatig herhalen. Controle-intervallen vastleggen op basis van de applicatie.
Bij vervuiling de punt van de sensor met een zachte doek reinigen. Vastgekoekte afzettingen, zoals
bijvoorbeeld kalk, met een in de handel verkrijgbare azijnreiniger verwijderen.
uApparaat na gebruik milieuvriendelijk afvoeren conform de geldende nationale voorschriften.
Stromingssensor SAxxxx
43
14 Fabrieksinstellingen
Parameters Fabrieksinstelling Gebruikersinstelling
SP 20 %
rP1 19 %
FH1 20 %
FL1 15 %
FEP1 100 %
FrP1 100 Hz
SP2 40 %
rP2 (FLOW) 35 %
rP2 (TEMP) 38 %
FH2 40 %
FL2 (FLOW) 35 %
FL2 (TEMP) 38 %
FSP2 0 %
FEP2 100 %
FrP2 100 Hz
ASP2 0 %
AEP2 100 %
ModE REL
MEdI H2O
diA ---
CGA 100 %
ou1 Hno
ou2 I
dS1 0 s
dr1 0 s
dS2 0 s
dr2 0 s
uni SAxx00, SAxx30, SAxx40: l/min
SAxx10: gpm
P-n PnP
dAP 0,6 s
FOU1 OFF
FOU2 OFF
SEL2 FLOW
colr rEd
diS d2
SELd FLOW
De procentwaarden hebben betrekking op de eindwaarde meetbereik (MEW).
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43

IFM SA5010 Handleiding

Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor

in andere talen