Simplicity Regent Handleiding

Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

Print Vendor
Instructions
How to use this file
Operator’s Manuals
Paper Size: • 11x17
• Body - 50 lbs brilliant white offset or equivalent
• Cover - on pre-printed two tone “Swash” stock.
Press: • Body - 1 color, 2-sided
• Cover - 1 color, 1 sided
Bindery: • Saddle stitch, face trim *if too thick for saddle stitch, tape bind
Covers: • FRONT COVER is present at the beginning of the file.
• BACK COVER is present at the end of the file.
• The part number for this manual (typically a 172_____ number) is
located on the front cover.
• This file may contain several manual which differ only by their covers.
See the part number at the bottom of the cover page. .
Body: • The body for all manuals is identical regardless of the cover.
• Odd number pages are always right hand pages, even number pages
are always left hand pages.
General: • This instruction sheet is NOT part of the manual and must not be
printed.
• Pages labeled “THIS PAGE INTENSIONALLY BLANK” are placement
pages and should NOT be printed.
THIS PAGE INTENTIONALLY BLANK
(FOR PLACEMENT ONLY - DO NOT PRINT)
GEBRUIKERS-
HANDLEIDING
18 pk Hydro zitmaaiers
Productnr. Beschrijving
2690436 Regent, 18 pk en 97 cm maaidek
2690472 2518, 18 pk en 97 cm maaidek
2690499 518, 18 pk en 97 cm maaidek
2690572 Regent, 18 pk en 97 cm maaidek
2690585 518, 18 pk en 97 cm maaidek
2690581 2518, 18 pk en 97 cm maaidek
18,5 pk Hydro zitmaaiers
Productnr. Beschrijving
2690492 Regent, 18,5 pk en 97 cm maaidek (CE)
2690493 Regent, 18,5 pk en 112 cm maaidek (CE)
2690494 2518, 18,5 pk en 112 cm maaidek (CE)
2690495 Regent, 18,5 pk en 102 cm maaidek (CE)
2690589 Regent, 18,5 pk en 97 cm maaidek (CE)
2690590 Regent, 18,5 pk en 112 cm maaidek (CE)
2690591 Regent, 18,5 pk en 102 cm maaidek (CE)
2690595 Regent, 18,5 pk en 112 cm maaidek (CE)
20 pk Hydro zitmaaiers
Productnr. Beschrijving
2690437 Regent, 20 pk en 97 cm maaidek
2690496 Regent, 20 pk en 112 cm maaidek
2690468 520, 20 pk en 97 cm maaidek
2690471 2520, 20 pk en 97 cm maaidek
2690515 Regent, 20 pk
2690596 2520, 20 pk
2690573 Regent, 20 pk en 97 cm maaidek
2690574 Regent, 20 pk en 112 cm maaidek
2690592 Regent, 20 pk (CE)
2690592 Regent, 20 pk en 112 cm maaidek (CE)
22 pk Hydro zitmaaiers
Productnr. Beschrijving
2690438 Regent, 22 pk en 112 cm maaidek
2690467 522, 22 pk en 112 cm maaidek
2690470 2522, 22 pk en 112 cm maaidek
2690516 Regent, 22 pk
2690597 2522, 22 pk
2690575 Regent, 22 pk en 112 cm maaidek
2690587 522, 22 pk en 112 cm maaidek
2690583 2522, 22 pk en 112 cm maaidek
24 pk Hydro zitmaaiers
Productnr. Beschrijving
2690439 Regent, 24 pk en 127 cm maaidek
2690466 524, 24 pk en 127 cm maaidek
2690469 2524, 24 pk en 127 cm maaidek
2690576 Regent, 24 pk en 127 cm maaidek
2690588 524, 24 pk en 127 cm maaidek
2690584 2524, 24 pk en 127 cm maaidek
97 cm maaidek
Productnr. Beschrijving
1694885 97 cm maaidek
1694936 97 cm maaidek
1694974 97 cm maaidek (CE)
102 cm maaidek
Productnr. Beschrijving
1694976 102 cm maaidek (CE)
112 cm maaidek
Productnr. Beschrijving
1694886 112 cm maaidek
1694937 112 cm maaidek
1694975 112 cm maaidek (CE)
1695011 112 cm maaidek (CE)
127 cm maaidek
Productnr. Beschrijving
1694887 127 cm maaidek
1694938 127 cm maaidek
Modelreeks Regent / 500 / 2500
1732211
Herziening 09
Herzieningsdatum 10/2006
TP 111-4209-09-RG-SMA
1
Werking van de olieaftap ......................................27
De motorolie verversen
(Briggs & Stratton modellen).................................27
De motorolie verversen en de filter vervangen
(Briggs & Stratton modellen).................................27
De motorolie verversen en de filter vervangen
(Kohler modellen)..................................................28
De luchtfilter en voorreiniger onderhouden
(Briggs & Stratton modellen met twee cilinders) ...28
De luchtfilter en voorreiniger onderhouden
(Briggs & Stratton modellen met één cilinder) ......29
De luchtfilter onderhouden (Kohler modellen) ......30
De ontstekingsbougies vervangen........................31
Problemen oplossen,
regelingen en nazicht........................................32
Problemen met de zitmaaier oplossen..................32
Problemen met het maaidek oplossen..................33
De positie van de bestuurdersstoel aanpassen ....34
De rem bijregelen..................................................34
De batterij opladen................................................34
De zekering vervangen .........................................34
Bijregeling van de PTO-koppeling ........................35
Bijregeling van het maaidek..................................36
Het maaidek waterpas plaatsen....................36
De hefstang bijregelen ..................................37
De riem van het maaidek vervangen ....................38
De aandrijfriem van het maaidek vervangen -
102 cm maaidek....................................................39
Technische specificaties ..................................41
Onderdelen en accessoires..............................42
Informatie over het onderhouden
en maaien van uw gazon............................LC—1
OPMERKING: in deze handleiding gelden de
aanduidingen “links” en “rechts” zoals gezien vanuit het
gezichtspunt van de bestuurder.
Veiligheidsvoorschriften en -informatie ............2
Identificatienummers ..........................................7
Waarschuwingsstickers......................................8
Veiligheidspictogrammen...................................9
Functies en bedieningsinstrumenten..............10
Besturingsfuncties.................................................10
Parkeerremfunctie.................................................12
Werking van snelheidsregelaar.............................12
Uurmeter ...............................................................12
12 Volt stopcontact ...............................................12
De zitmaaier gebruiken .....................................13
Veiligheidsvergrendelsysteem ..............................13
Algemene gebruiksveiligheid ................................13
Brandstof bijvullen.................................................13
De motor starten ...................................................13
De zitmaaier en motor stopzetten .........................14
Met de zitmaaier rijden..........................................14
Maaien ..................................................................14
Achteruit maaien ...................................................14
Achterwaartse aandrijving van hulpstukken..........14
De zitmaaier met de hand voortduwen .................14
Het maaidek verwijderen en installeren ................15
De maaihoogte instellen -
97, 112 en 127 cm maaidek..................................16
De maaihoogte instellen - 102 cm maaidek..........16
Een aanhanger bevestigen ...................................18
Berging..................................................................18
Periodiek onderhoud.........................................19
Onderhoudsschema..............................................19
De bandenspanning controleren...........................19
Controle van het veiligheidsvergrendelsysteem ...20
Controle van remwerking van het maaidek...........20
Instellingscontrole van de PTO-koppeling ............20
Onderhoud van de motor ......................................20
Onderhoud van de batterij ....................................20
Identificatie van de transmissie.............................21
Onderhoud van de transmissie .............................21
De motorkap verwijderen ......................................21
Smering.................................................................22
De achteras smeren..............................................23
De maaibladen onderhouden................................24
De uitlijning van de maaibladen controleren -
102 cm maaibladen...............................................25
Motorolie controleren en bijvullen .........................26
Inhoudsopgave
2
Veiligheidsvoorschriften en -informatie
TP 611-2459-08-UV-SMA
Veilig gebruik
Gefeliciteerd met de aankoop van een stuk tuingereedschap van superieure
kwaliteit. Onze producten zijn ontworpen en vervaardigd om aan alle
industrienormen te voldoen en deze zelfs te overtreffen.
Elektrische apparaten zijn enkel en alleen veilig als ze op veilige wijze
worden gebruikt. Als ze op de verkeerde wijze worden gebruikt of niet
behoorlijk worden onderhouden, kunnen ze gevaarlijk zijn! Vergeet niet, u
bent verantwoordelijk voor uw eigen veiligheid en die van de personen
rondom u.
Gebruik uw gezond verstand en denk goed na over waar u mee bezig bent.
Als u er niet zeker van bent dat het karwei dat u gaat opknappen veilig kan
worden uitgevoerd met het gereedschap dat u hebt gekozen, raadpleeg een
vakman: neem contact op met uw plaatselijke erkende verdeler.
Lees de handleiding
De gebruikershandleiding bevat belangrijke veiligheidsinformatie waar u zowel voor
als TIJDENS het gebruik van het gereedschap van op de hoogte moet zijn.
Hierin vindt u veilige gebruiksaanwijzingen, een beschrijving van de
kenmerken en bedieningsknoppen van het product en
onderhoudsinformatie. Deze informatie zal u helpen het meeste uit uw
apparatuur te halen.
Lees de Veiligheidsvoorschriften en -informatie op de volgende
bladzijden helemaal door. Lees ook het hoofdstuk Bediening
volledig.
Kinderen
Kinderen kunnen het slachtoffer worden van tragische ongelukken.
Houd ze uit de buurt van de plaats waar u werkt. Kinderen voelen zich
vaak aangetrokken tot het apparaat en het grasmaaien. Ga er nooit
van uit dat kinderen op de plaats zullen blijven waar u ze het laatst
hebt gezien. Als de kans bestaat dat kinderen in de buurt kunnen
komen van de plaats waar u aan het maaien bent, zorg er dan voor
dat een andere verantwoordelijke volwassene toezicht op hen houdt.
LAAT KINDEREN NOOIT MEERIJDEN OP DE ZITMAAIER! Dit
moedigt hen aan om ook in de buurt van het apparaat te komen terwijl
de motor draait, waardoor ze ernstig gewond kunnen raken. Ze
kunnen dan naar het apparaat toe komen om mee te rijden als u het
niet verwacht, waardoor u hen zou kunnen overrijden.
Achteruit
Nooit achteruit maaien, tenzij dit
absoluut nodig is. Kijk voor en
tijdens het achteruitrijden steeds
omlaag en achterom, ook
wanneer de
maaimessen
uitgeschakeld.
3
Veiligheidsvoorschriften en -informatie
Gebruik op een helling
U kunt ernstig gewond raken of zelfs om het leven komen als u dit
apparaat op een te steile helling gebruikt. Het gebruik van de maaier op
een te steile helling of een plaats waar u niet voldoende tractie hebt, kan
ervoor zorgen dat u de controle over de maaier verliest of kantelt.
Een goede vuistregel is de maaier nooit te gebruiken op een helling
waarop u niet achteruit kunt rijden (in de stand 2-wielaandrijving).
Gebruik de maaier nooit op hellingen die meer dan 1 m stijgen over een
lengte van 6 m. Rijd altijd loodrecht op en af hellingen, nooit zijwaarts.
Houd er ook rekening mee dat het oppervlak waarop u rijdt een grote
invloed heeft op de stabiliteit en de controle. Nat gras of een met ijs
bedekt wegdek kunnen ervoor zorgen dat u de maaier niet goed onder
controle hebt.
Als u zich onzeker voelt over het gebruik van de maaier op hellingen,
doe het dan niet. Het is het risico niet waard.
Bewegende delen
Dit apparaat heeft veel bewegende delen die u of iemand anders kunnen
verwonden. Als u echter behoorlijk op de stoel zit en alle voorschriften in deze
brochure volgt, kunt u het apparaat veilig gebruiken.
Het maaidek is uitgerust met draaiende maaimessen die handen en voeten kunnen
amputeren. Laat niemand in de buurt van het apparaat terwijl de motor draait!
Om u, de gebruiker, te helpen dit apparaat veilig te gebruiken, is het uitgerust met
een veiligheidssysteem dat detecteert wanneer de gebruiker aanwezig is. Probeer
NIET om het systeem te wijzigen of te omzeilen. Raadpleeg onmiddellijk uw verdeler
als het systeem niet alle in deze handleiding vermelde veiligheidstests voor
vergrendelingssystemen doorstaat.
Weggeslingerde voorwerpen
Dit apparaat heeft draaiende maaimessen. Deze messen kunnen
rondslingerende voorwerpen opnemen en wegslingeren, waardoor
omstanders ernstig gewond kunnen raken. Zorg ervoor dat u het te maaien
gebied opruimt VOORDAT u begint te maaien.
Het apparaat niet gebruiken zonder de opvangbak of afvoerbeschermer
(deflector).
Laat ook niemand in de buurt van de maaier komen terwijl de motor draait!
Als er toch iemand in de buurt komt, schakel de maaier dan onmiddellijk uit
en wacht tot hij/zij weer weg is.
Brandstof en onderhoud
Benzine is uiterst ontvlambaar. Benzinedampen zijn ook zeer ontvlambaar en
kunnen verre ontstekingsbronnen bereiken. Benzine mag enkel als brandstof
worden gebruikt, niet als oplos- of reinigingsmiddel. Het mag nooit worden
bewaard op plaatsen waar de dampen kunnen opbouwen of een
ontstekingsbron, zoals een waakvlam, kunnen bereiken. Brandstof moet
worden bewaard in een goedgekeurde afgesloten plastic benzinekan of in de
brandstoftank van de tractor met de dop stevig dichtgedraaid. Gemorste
brandstof moet onmiddellijk worden opgeruimd.
Behoorlijk onderhoud is uitermate belangrijk voor de veiligheid en de
prestaties van uw apparaat. Zorg ervoor dat u de onderhoudsprocedures in
deze handleiding uitvoert, vooral het periodiek testen van het
veiligheidssysteem.
4
Veiligheidsvoorschriften en -informatie
WERKING - ALGEMEEN
1. Vooraleer u met de trekker begint te werken, moet u alle
richtlijnen en uitleg in de handleiding gelezen en op de
machine begrepen hebben en alle voorzorgsmaatregelen
zorgvuldig opgevolgd hebben.
2. Plaats nooit uw handen of voeten in de buurt van draaiende
onderdelen of onder de machine. Blijf altijd uit de buurt van
de afvoeropeningen.
3. Laat enkel volwassenen met een groot
verantwoordelijkheidsgevoel die bovendien ook vertrouwd
zijn met de machine, werken met de trekker. In bepaalde
gebieden kunnen trouwens ook leeftijdsbeperkingen gelden
voor het werken met een dergelijke machine.
4. Zorg ervoor dat er zich in de buurt waar u gaat werken geen
rotsen, speelgoed en/of andere obstakels bevinden die de
goede werking van de machine zouden kunnen hinderen.
Het gevaar bestaat trouwens dat deze voorwerpen door het
maaidek zouden worden rondgeslingerd.
5. Vooraleer u begint te maaien, moet u ervoor zorgen dat er
zich geen andere mensen in de buurt bevinden. Komt er
iemand naar u toe, dan dient u de trekker te stoppen en de
motor stil te leggen.
6. Voer geen passagiers mee op de trekker.
7. Maai niet terwijl u achteruit rijdt, tenzij dit absoluut
noodzakelijk is. Kijk voor en tijdens het achteruitrijden naar
achteren en naar beneden.
8. Richt de materiaalafvoer nooit op iemand. Vermijd het
materiaal af te voeren tegen een muur of een hindernis. Het
materiaal kan terugkaatsen naar de gebruiker. Leg het
maaidek stil wanneer u over een ondergrond met kiezelsteen
moet rijden.
9. Werk nooit met de machine zonder dat het volledige
grasopvangsysteem, de afvoerafscherming (deflector) of
andere veiligheidssystemen keurig op hun plaats
gemonteerd zijn.
10. Vertraag vooraleer u een bocht neemt.
11. Laat de trekker nooit achter met draaiende motor. Schakel
altijd eerst de PTO-koppeling uit, activeer de parkeerrem, leg
de motor stil en trek de sleutels uit het contact vooraleer u
van de trekker stapt.
12. Schakel het maaidek (PTO) uit wanneer u niet maait. Leg de
motor stil en wacht tot alle onderdelen volledig tot stilstand
zijn gekomen alvorens de machine te reinigen, het
grasopvangsysteem te verwijderen of de afvoerafscherming
vrij te maken.
13. Werk met deze machine enkel tijdens het daglicht of bij goed
kunstlicht.
14. Werk nooit met de machine terwijl u onder invloed bent van
drugs, geneesmiddelen of alcohol.
15. Let goed op het verkeer wanneer u in de buurt van een
openbare weg werkt of deze moet oversteken.
16. Wees extra voorzichtig als u de machine op een
aanhangwagen of in een vrachtwagen laadt.
17. Draag altijd oogbescherming terwijl u met deze machine
werkt.
18. Uit statistische gegevens blijkt dat vooral 60-plussers
betrokken zijn in een groot aantal ongelukken met trekkers
en maaiers. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van alle
bestuurders in kwestie om zo precies mogelijk te bepalen of
ze nog wel of niet meer in staat zijn een dergelijke machine
veilig te besturen en hun omgeving te vrijwaren van
mogelijke ongelukken.
19. Volg de aanbevelingen van de fabrikant in verband met
wielgewichten of tegengewichten.
20. Denk eraan dat het steeds de bestuurder van de trekker is
die verantwoordelijk zal worden gesteld voor ongelukken die
hij veroorzaakt aan derden of goederen van derden.
21. Alle bestuurders moeten ervoor zorgen dat ze een
professionele en praktijkgerichte opleiding krijgen om met
deze machine te werken.
22. Draag bij het werken met de trekker en de maaier steeds
een lange broek en beschermend schoeisel. Werk nooit
blootsvoets of op sandalen.
23. Vooraleer u de maaier gebruikt, moet u nagaan of de
maaibladen nog intact zijn, of ze niet beschadigd of versleten
zijn en of ze nog goed vastzitten. Versleten en/of
beschadigde onderdelen moeten onmiddellijk worden
vervangen.
24. Schakel hulpstukken altijd uit als u een van volgende
handelingen wenst te verrichten: bijtanken, een hulpstuk
regelen of verwijderen (tenzij de regeling kan gebeuren van
op de berijdersstoel).
25. Als u de machine parkeert, opbergt of om een bepaalde
redden onbeheerd achterlaat, moet u het maaidek steeds
volledig laten zakken, tenzij het maaidek mechanisch
vergrendeld wordt.
26. Alvorens de berijdersstoel te verlaten, om eender welke
reden, moet u de parkeerrem activeren, de aftakas
uitschakelen, de motor stilleggen en de sleutel uit het contact
verwijderen.
27. Om brandgevaar te verminderen, moet u ervoor zorgen dat
de machine vrij blijft van gras, bladeren en overtollige olie.
Stop of parkeer de machine niet boven droge bladeren, gras
of brandbaar materiaal.
28. In Californië is het bij wet (Public Resource Code Section
4442) verboden om de motor te laten draaien op of in de
buurt van een terrein dat begroeid is met bomen, struiken of
gras, tenzij het uitlaatsysteem uitgerust is met een
vonkenvanger die voldoet aan eventuele toepasselijke
plaatselijke wetten. In andere staten of federale gebieden
van de VS kunnen soortgelijke wetten van kracht zijn.
TRANSPORT EN BERGING
1. Als u deze trekker transporteert op een open
aanhangwagen, moet u ervoor zorgen dat hij met de
voorzijde in de rijrichting staat. Mocht de trekker
achterwaarts op de aanhangwagen staan, dan kan de wind
de motorkap optillen en deze ernstig beschadigen.
2. Neem de nodige veiligheidsvoorschriften in acht als u de
trekker na transport of berging weer vult met brandstof.
3. Stal de machine nooit (met benzine) in een besloten, slecht
geventileerde ruimte. Brandstofdampen kunnen bij een
ontstekingsbron (zoals een verwarmingsketel, boiler enz.)
komen en een ontploffing veroorzaken. Brandstofdampen
zijn ook giftig voor mens en huisdier.
4. Neem voor het bergen van de trekker altijd de richtlijnen van
de motorleverancier in acht. U vindt deze richtlijnen in de
handleiding van uw motorleverancier. Volg deze richtlijnen
zowel voor een berging van korte duur als wanneer u de
machine voor langere duur opbergt.
5. Als u de machine weer in dienst stelt na een periode van
inactiviteit moet u ervoor zorgen dat u alle richtlijnen van uw
motorleverancier zo precies mogelijk navolgt.
6. Berg de machine of de brandstofvoorraad nooit op in een
plaats waar ze in contact zouden kunnen komen met vuur,
vonken of een waakvlam, van bv. bij een geiser. Laat de
machine volledig afkoelen vooraleer u ze opbergt.
Lees deze veiligheidsvoorschriften aandachtig en leef ze strikt na. Als u zich niet aan deze veiligheidsvoorschriften
houdt, kan dat tot gevolg hebben dat u de controle over de machine verliest, dat u schade veroorzaakt aan
eigendommen of gereedschap en dat uzelf en/of omstanders gewond raken met mogelijk de dood tot gevolg. Dit
maaidek kan handen en voeten amputeren en voorwerpen wegslingeren. Het driehoekje in de tekst duidt op
belangrijke waarschuwingen waarmee rekening moet worden gehouden.
5
Veiligheidsvoorschriften en -informatie
GEBRUIK OP HELLINGEN
In heel wat gevallen heeft het verlies van controle over de trekker
of ongelukken, zoals het omkantelen van de trekker, precies te
maken met hellingen. Dergelijke ongelukken resulteren meestal in
zware verwondingen met mogelijk de dood tot gevolg. U dient dus
extra voorzichtig te zijn als u werkt op hellingen. Als u de helling
niet achteruit op kunt of als u zich niet veilig voelt, doet u er goed
aan niet op de helling te werken. Als u begint weg te glijden op een
helling kunt u de controle over uw machine niet meer terugkrijgen
door op de rem te gaan staan.
De voornaamste oorzaken die tot het verlies van controle over uw
machine kunnen leiden, zijn de volgende: onvoldoende grip van de
wielen, te hoge rijsnelheid, ongepast remgedrag, verstrooidheid,
een machine gebruiken die niet geschikt is voor de taak die u
wenst uit te voeren, verkeerd aangebrachte hulpstukken en een
ongelijke verdeling van de lading.
1. Maai hellingen door recht naar boven en recht naar beneden
te rijden. Rij nooit zijdelings op de flank van de helling.
2. Kijk uit voor kuilen, groeven of schokken. Op oneffen
ondergrond kan de machine omkantelen. In hoog gras
kunnen hindernissen verborgen zijn.
3. Kies een lage versnelling, zodat u niet hoeft te stoppen of
schakelen terwijl u op een helling werkt.
4. Maai niet wanneer het gras nat is. De banden kunnen hun
grip verliezen.
5. Laat de machine altijd in versnelling, in het bijzonder
wanneer u hellingen afrijdt. Schakel niet naar neutraal om de
helling af te rollen.
6. Vermijd starten, stoppen of draaien op een helling. Indien de
banden hun grip verliezen, schakel dan het maaidek uit en
rijd langzaam in een rechte lijn de helling af.
7. Voer alle bewegingen op hellingen langzaam en geleidelijk
uit. Verander niet bruusk van snelheid of richting, want
hierdoor kan de machine kantelen.
8. Wees extra voorzichtig wanneer u werkt met een machine
met een grasopvangsysteem of een ander hulpstuk, want de
stabiliteit van de machine kan hierdoor worden beïnvloed.
9. Probeer nooit de machine te stabiliseren door uw voet op de
grond te plaatsen.
10. Maai niet in de buurt van sterke hellingen, sloten of
ophogingen. De maaier zou plots kunnen kantelen indien
een wiel over de rand van een afgrond of sloot geraakt, of
indien een rand inzakt.
11. Gebruik geen grasopvangsystemen op steile hellingen.
12. Maai geen hellingen waarop u niet kunt achteruit rijden.
13. Neem contact op met uw erkende verdeler voor de
aanbevolen wielgewichten of tegengewichten ter verbetering
van de stabiliteit.
14. Verwijder hindernissen zoals rotsen, grote takken enz.
15. Werk langzaam. De banden kunnen hun grip verliezen op
hellingen, ook wanneer de remmen correct werken.
16. Draai niet op hellingen. Als dit niet kan worden vermeden,
draai dan langzaam en geleidelijk naar beneden toe indien
mogelijk.
VOORTGETROKKEN UITRUSTING
1. Trek uitsluitend met een machine die voorzien is van een
trekhaak. Maak voortgetrokken uitrusting enkel vast aan een
trekhaak en nergens anders aan de machine.
2.Volg de aanbevelingen van de fabrikant in verband met het
maximaal toegelaten gewicht van voortgetrokken uitrusting
en het trekken van voortgetrokken uitrusting op hellingen.
3. Laat kinderen of andere personen nooit in of op de
voortgetrokken uitrusting klimmen.
4. Op hellingen kunnen de banden onder het gewicht van de
voortgetrokken uitrusting hun grip verliezen, zodat de
machine onbestuurbaar wordt.
5. Rij langzaam en houd rekening met een extra lange
remafstand.
6. Schakel niet in neutraal om de helling af te rollen.
KINDEREN
Als de bestuurder van de trekker niet aandachtig genoeg is,
kunnen er zich tragische ongelukken voordoen met spelende
kinderen. Kinderen voelen zich nu eenmaal vaak aangetrokken
door de machine en het maaien. Hou kinderen dus steeds in de
gaten en hou er rekening mee dat ze zich niet noodzakelijk meer
op dezelfde plek bevinden als enkele ogenblikken voordien.
1. Hou kinderen weg uit het maaigebied en zorg ervoor dat ze
onder het toezicht staan van een volwassene met een groot
verantwoordelijkheidsgevoel.
2. Wees attent en zet de machine uit als kinderen dichterbij
komen.
3. Kijk voor en tijdens het achteruitrijden naar beneden en naar
achteren.
4. Laat nooit kinderen meerijden, zelfs niet met de maaibladen
gedemonteerd. Ze zouden van de machine kunnen vallen en
ernstig letsel oplopen of door hun handelingen het veilige
gebruik van de machine in het gedrang brengen. Kinderen
die vroeger ooit hebben meegereden, kunnen plotseling in
het maaigebied komen om nogmaals mee te rijden en lopen
zo het gevaar om overreden te worden.
5. Laat de trekker ook nooit door kinderen besturen.
6. Wees extra voorzichtig bij dode hoeken, struiken, bomen en
andere voorwerpen die de zichtbaarheid zouden kunnen
belemmeren.
EMISSIES
1. De uitlaatgassen van deze machine bevatten stoffen die
schadelijk zijn voor de gezondheid en die bij bepaalde
hoeveelheden kanker kunnen veroorzaken of kunnen leiden
tot misvormingen en/of andere genetische afwijkingen bij de
geboorte.
2. Informatie over de duurzaamheidsperiode van de relevante
emissies en de luchtindex vindt u op het emissiselabel van
de motor.
ONTSTEKINGSSYSTEEM
1. Dit ontstekingssysteem door middel van een elektrische
vonk is conform de Canadese norm ICES-002.
WAARSCHUWING
Gebruik de machine nooit op hellingen met meer dan
17,6% stijgingspercentage (10 graden), d.w.z. hellingen
waarbij over een afstand van 607 cm een hoogteverschil
van 106 cm overwonnen wordt.
Als u de machine gebruikt op hellingen moet u extra
wielgewichten of tegengewichten gebruiken. Neem contact
op met uw geautoriseerd verdeler om na te gaan welke
gewichten voor uw machine beschikbaar zijn en welke
geschikt zijn om het werk in kwestie uit te voeren.
Kies de lage versnelling voordat u op de helling begint te
rijden. Zelfs indien u extra wielgewichten of tegengewichten
geplaatst hebt, moet u op hellingen vooral voorzichtig zijn
als u achter op de trekker een grasopvangsysteem
geïnstalleerd hebt.
Maai hellingen door recht naar BOVEN en recht naar
BENEDEN te rijden, NOOIT zijdelings tegen de flank van
de helling. Wees voorzichtig als u van richting verandert en
STOP of VERTREK NIET op een helling.
6
Veiligheidsvoorschriften en -informatie
ONDERHOUD EN NAZICHT
Veilig omgaan met benzine
1. Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere mogelijke
ontstekingsbronnen.
2. Gebruik enkel goedgekeurde benzinerecipiënten.
3. Verwijder nooit de tankdop of tank nooit terwijl de motor
draait. Laat de motor afkoelen alvorens te tanken.
4. Tank nooit binnen, maar altijd buiten.
5. Plaats de machine of de brandstofrecipiënt nooit in de buurt
van een open vlam, vonken, of een waakvlam, zoals
bijvoorbeeld in de buurt van een geiser of een ander toestel.
6. Vul de recipiënten nooit in een voertuig of op de laadvloer
van een vrachtwagen met een kunststoffen bodembekleding.
Plaats recipiënten altijd op de grond, weg van uw voertuig,
alvorens ze te vullen.
7. Verwijder benzineaangedreven machines van de
vrachtwagen of de aanhangwagen en tank ze vol op de
grond. Indien dit niet mogelijk is, vul de machines dan op een
aanhangwagen met een draagbare recipiënt in plaats van
met het tankpistool.
8. Houd het tankpistool de hele tijd in contact met de rand van
de brandstoftank of de opening van de recipiënt totdat deze
gevuld is. Gebruik geen pistoolvergrendel/openingssysteem.
9. Indien u brandstof op uw kleren morst, moet u onmiddellijk
andere kleren aantrekken.
10. Overvul de tank nooit. Plaats de tankdop terug en zet hem
goed vast.
11. Wees extra voorzichtig in de omgang met benzine en andere
brandstoffen. Zij zijn ontvlambaar en de dampen die ze
ontwikkelen zijn ontplofbaar.
12. Indien er brandstof wordt gemorst, probeer dan niet de motor
te starten, maar verplaats de machine, weg van de plaats
waar gemorst werd, en zorg er nauwgezet voor op geen
enkele manier vonken te veroorzaken zolang de
brandstofdampen niet volledig zijn verdampt.
13. Plaats alle doppen zorgvuldig terug op de brandstoftank(s)
en de brandstofrecipiënt(en).
Service en onderhoud
1. Laat de machine nooit draaien in een gesloten ruimte waar
de koolstofmonoxidedampen zich kunnen ophopen.
2. Zorg ervoor dat de moeren en bouten, in het bijzonder de
bevestigingsbouten van de maaibladen, altijd goed vast
staan en houd het materieel in goede toestand.
3. Knoei nooit met de veiligheidssystemen. Controleer
regelmatig of ze naar behoren werken en voer de nodige
herstellingen uit indien ze niet goed werken.
4. Houd de machine vrij van gras, bladeren of andere
vuilophoping. Ruim gemorste olie of brandstof op.
5. Stop, leg de motor stil en controleer de machine nadat ze
een voorwerp geraakt heeft. Voer herstellingen uit indien
nodig, alvorens te herstarten.
6. Voer nooit afstellingen of herstellingen uit terwijl de motor
draait, tenzij uitdrukkelijk het tegendeel is vermeld in de
handleiding van de motorfabrikant.
7. De onderdelen van het grasopvangsysteem staan bloot aan
slijtage en allerlei vormen van beschadiging, waardoor
bewegende onderdelen zichtbaar kunnen worden of objecten
unnen worden rondgeslingerd. Controleer deze onderdelen
op regelmatige basis en vervang ze desnoods door de
wisselstukken die de fabrikant daarvoor aanbeveelt.
8. Maaibladen zijn heel scherpe voorwerpen die diepe
snijwonden kunnen veroorzaken. Wikkel de maaibladen in
een omhulsel of draag handschoenen als u ze vastneemt.
Wees ook extra voorzichtig als u
onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de maaibladen.
9. Controleer regelmatig of de rem nog goed werkt. Voer
eventueel de nodige regelingen of herstelwerkzaamheden
uit.
10. Onderhoud of vervang de veiligheids- en aanwijzingslabels
indien nodig.
11. Verwijder de brandstoffilter niet wanneer de motor heet is,
want gemorste benzine kan ontsteken. Plaats de klemmen
voor de brandstofleiding niet verder uit elkaar dan nodig.
Controleer of de klemmen de slang stevig over de filter
vasthouden na de installatie.
12. Gebruik geen benzine met METHANOL of gasohol met meer
dan 10% ETHANOL of benzineadditieven of wasbenzine,
want de motor/het brandstofsysteem kan hierdoor schade
oplopen.
13. Indien de brandstoftank moet worden afgetapt, doe dit dan
buiten.
14. Vervang een defecte knaldemper.
15. Gebruik bij het uitvoeren van herstelwerkzaamheden
uitsluitend door de fabrikant goedgekeurde wisselstukken.
16. Hou bij het uitvoeren van regelingen en
herstelwerkzaamheden altijd rekening met de specificaties
en instellingen opgegeven door de fabrikant.
17. Grote onderhouds- en herstelwerkzaamheden laat u best
gebeuren in erkende en door de fabrikant goedgekeurde
service centers.
18. Voer zelf geen grote herstelwerkzaamheden aan deze
machine uit tenzij u daarvoor de noodzakelijke technische
opleiding gekregen hebt. Verkeerd uitgevoerde
onderhoudswerkzaamheden kunnen tot gevaarlijke situaties,
schade aan de machine en een nietigverklaring van de
garantie leiden.
19. Denk er bij een maaidek met meer dan één blad aan dat het
éne blad het andere in beweging kan zetten.
20. Verander niets aan het motormanagement van de motor en
voer de motor niet op. Hoge motorsnelheden verhogen het
risico op ongelukken.
21. Koppel aangedreven hulpstukken los, leg de motor stil, haal
de sleutel uit het contact en maak de draden van de
ontstekingsbougies los in volgende gevallen: als u
ophopingen van gras en andere materialen in de uitvoer
wenst te verwijderen, als u onderhoudswerkzaamheden
wenst uit te voeren, als u een voorwerp geraakt hebt of als
de machine abnormaal begint te trillen. Hebt u een voorwerp
geraakt, dan moet u nagaan of de machine schade
opgelopen heeft en deze herstellen vooraleer u de machine
opnieuw mag opstarten en doorgaan met de
werkzaamheden.
22. Plaats uw handen nooit in de buurt van de koelventilator van
de hydrostatische pomp terwijl de motor nog loop. Deze
ventilator bevindt zich aan de bovenzijde van de aandrijfas.
23. Machines met hydraulische pompen, slangen of motoren:
WAARSCHUWING: Hydraulische vloeistof die onder druk
ontsnapt, kan voldoende kracht hebben om de huid te
doorboren en ernstig letsel te veroorzaken. Als een
lichaamsvreemde vloeistof in de huid wordt geïnjecteerd,
moet deze binnen enkele uren chirurgisch worden verwijderd
door een arts die vertrouwd is met deze vorm van letsel.
Zoniet kan koudvuur optreden. Houd uw lichaam en handen
weg van pengaten of openingen waaruit hydraulische
vloeistof onder hoge druk wordt verstoven. Gebruik voor het
opsporen van lekken papier of karton en niet uw handen.
Zorg ervoor dat alle hydraulische- vloeistofverbindingen goed
vast staan en dat alle hydraulische slangen en leidingen in
goede staat verkeren alvorens het systeem onder druk te
zetten. In geval van een lek dient u de machine onmiddellijk
te laten nazien door een geautoriseerd verdeler.
24. WAARSCHUWING: Energieaccumulator De veren op
verkeerde wijze losmaken kan ernstig letsel veroorzaken.
Veren mogen enkel door een geautoriseerd verdeler worden
verwijderd.
25. Modellen met een motorradiator: WAARSCHUWING:
Energieaccumulator Ter voorkoming van ernstig lichamelijk
letsel door hete koelvloeistof of een stoomlek mag u nooit de
radiatordop proberen verwijderen terwijl de motor draait. Leg
de motor stil en wacht tot hij afgekoeld is. Zelfs dan moet u
nog uiterst voorzichtig zijn wanneer u de dop verwijdert."
7
Identificatienummers
Identificatieplaatje
van de trekker
Identificatieplaatje
van het maaidek
Als u voor het bekomen van wisselstukken of
informatie of voor een onderhoudsbeurt contact
opneemt met uw geautoriseerd verdeler, MOET u deze
nummers bij u hebben.
Noteer de naam/het nummer van uw model, de identificatie-
nummers van fabrikant en de serienummers van de motor
in de daartoe voorziene ruimte zodat u deze gegevens
achteraf gemakkelijk kunt terugvinden. Deze nummers vindt
u op de aangegeven locaties.
Opmerking : raadpleeg de handleiding van de motor-
leverancier voor de locatie van de identificatienummers van
de motor.
CE-modellen : berg de extra kopie van het identificatie-
plaatje in de doos hieronder op.
SSAAMMPPLLEE
SSAAMMPPLLEE
Noord-Amerikaanse
modellen
CE-modellen
MOTORGEGEVENS
Modelnaam en -nummer
PRODUCTNUMMER van de trekker
PRODUCTGEGEVENS
SERIENUMMER van de trekker
Naam van de verdeler
Date Purchased
Engine Make
Motorspecificaties
Datum aankoop
Serienummer van de motor
PRODUCTNUMMER van het maaidek
SERIENUMMER van het maaidek
AANDUIDINGEN OP HET
CE-IDENTIFICATIEPLAATJE
A. Identificatienummer van de fabrikant
B. Serienummer van de fabrikant
C. Kracht in kilowatt
D. Maximum motorsnelheid in omwentelingen per minuut
E. Adres van de fabrikant
F. Fabricagejaar
G. Logo CE-conformiteit
H. Massa van de machine in kilogram
I. Gegevens geluidssterkte in decibels ***
J. Gegevens geluidsproductie in decibels **
K. Trillingen aan het stuurwiel *
L. Trillingen op de berijdersstoel *
Deze machine is in overeenstemming met de Europese
geharmoniseerde standaard EN 836 betreffende grasmaaiers,
de Europese machinerichtlijn 98/37/EEG en de Europese
EMC-richtlijn 89/336/EEG.
* Op basis van tests uitgevoerd volgens EN
836:1997/A2:2001, EN 1032:1996, EN 1033:1995
** Op basis van tests uitgevoerd volgens EN
836:1997/A2:2001
*** Op basis van tests uitgevoerd volgens EN 2000/14/EC
Identification Numbers
CE-modellen : bevestig
hier een kopie van het
identificatieplaatje.
A
B
C
D
J
K
L
E
F
G
H
I
8
Waarschuwingsstickers
Waarschuwing : Lees de
gebruikershandleiding
Zorg ervoor dat u de gebruikers-
handleiding gelezen en begrepen
hebt vooraleer u met deze machine
begint te werken.
Gevaar : Rondslingerende
voorwerpen
De maaibladen van deze machine
kunnen allerlei voorwerpen (stenen,
steengruis,…) doen rondslingeren.
Hou omstaanders uit de buurt.
Waarschuwing : Trek de sleutel uit
het contact vooraleer u met een
onderhoudsbeurt begint
Haal de sleutel uit het contact en lees
de nodige technische documentatie
vooraleer u
onderhoudswerkzaamheden of
herstellingen uitvoert.
Gevaar : Kantelgevaar
Gebruik deze machine niet op
hellingen die steiler zijn dan 10°.
Gevaar : Amputatie
Deze machine is in staat ledematen te
amputeren. Hou omstaanders en
kinderen van de machine vandaan als
u werkt.
Gevaar : Amputatie
Dit maaidek is in staat ledematen te
amputeren. Hou handen en voeten
verwijderd van de maaibladen.
VEILIGHEIDSPLAATJES
Bij het ontwerp en de vervaardiging van deze machine werden
voor uw veiligheid en de betrouwbaarheid van de machine
verschillende principes in acht genomen die u mag verwachten
van een toonaangevende industriële fabrikant van machines
voor buitenwerkzaamheden.
Hoewel u door het lezen van deze handleiding en de daarin
beschreven veiligheidsvoorschriften de nodige basiskennis
verwerft om deze machine veilig en efficiënt te bedienen,
hebben wij een aantal veiligheidsplaatjes op de machine
aangebracht om u ook tijdens uw werkzaamheden met de
trekker aan deze belangrijke informatie te herinneren.
Alle waarschuwingsboodschappen (GEVAAR, WAARSCHUWING
en OPGEPAST) en richtlijnen die aangebracht zijn op uw
trekker en maaidek moet u grondig lezen en in acht nemen.
Worden deze instructies niet opgevolgd, dan bestaat gevaar
voor lichamelijk letsel. Deze informatie is voor uw eigen
veiligheid bedoeld en is uitermate belangrijk ! De hierna
afgebeelde veiligheidsplaatjes bevinden zich op uw trekker en
maaidek.
Als één van deze plaatjes is afgegaan of beschadigd, moet u
het onmiddellijk vervangen. Vraag uw geautoriseerd verdeler
om vervanging.
De plaatjes zijn gemakkelijk aan te brengen en vormen zowel
voor uzelf, als voor andere gebruikers een permanente
herinnering aan de vereiste veiligheidsvoorschriften, wat voor
een veilige en efficiënte bediening van de machine
noodzakelijk is.
Safety IconsSafety Icons
9
CE-veiligheidspictogrammen
DANGER
Amputation Hazard
1704276
To avoid injury from rotating
blades, stay clear of deck edge.
DANGER
Amputation and
Thrown Objects Hazard
1
7
0
4
2
7
7
To avoid injury from rotating blades and
thrown debris, stay clear of deck edge
and discharge. Do not mow without
deflector or entire grass catcher in place.
Gevaar, modellen
met zijdelingse afvoer
stuknr. 1704276
Gevaar, modellen
met zijdelingse afvoer
stuknr. 1704277
Vrijgavehendel
voor transmissie
stuknr. 1730202
Gebruiksaanwijzing,
Noord-Amerikaanse
modellen, stuknr. 1730170
173xxxx
Operating on slopes
can be dangerous.
See Operator's Manual.
If you cannot back-up a hill,
do not drive on it.
DANGER
Avoid serious injury or death.
• Read Operator's Manual(s).
• Know location and function of all controls.
• Keep safety devices (guards, shields, switches, etc.)
in place and working.
• Remove objects that could be thrown by the blade.
• Do not mow when children or others are present.
• Never carry children, even with blades off.
• Look down and behind before and while backing.
• Avoid sudden turns.
• If you cannot back up a hill, do not operate on it.
• Go up and down slopes, not across.
• If machine stops going uphill, stop blade and
back down slowly.
• Be sure blade(s) and engine are stopped before
placing hands or feet near blade(s).
• When leaving machine, shut off, remove key,
and set parking brake.
WARNING
1730170
Do not tow tractor! Damage may result to transmission.
RMO™ System:
This product is equipped with
the RMO system. Refer to the
operator's manual for a full
explanation of the RMO
system and for important
safety messages.
Rotating blades cut
off arms and legs.
Stop Mower when children
are near.
No riders - they fall off.
DANGER
BRAKE
Gebruiksaanwijzing, CE-
modellen, stuknr. 1723175
1723175
CE - Gevaar, draaiende
maaibladen, stuknr. 1720389
Hefsysteem voor
hulpstukken
stuknr. 1730263
Brandstofpeil
stuknr. 1730172
1730172
1730263
TransportFree Float
- OF -
- OF -
CE - Gevaar, draaiende
maaibladen, stuknr. 1720389
- OF -
Contacts-
leutelstanden
stuknr. 1722806
Locatie van de waarschuwingsstickers
Amputation Hazard
To avoid injury from rotating
blades, stay clear of deck edge.
DANGER
1720660
Waarschuwingssticker -
gevaar, mulchmodellen
stuknr. 1720660
- OF -
Amputation Hazard
To avoid injury from rotating
blades, stay clear of deck edge.
DANGER
1720660
Waarschuwingssticker -
gevaar, mulchmodellen
stuknr. 1720660
- OF -
10
Functies en bedieningsinstrumenten
Gasklephendel
De gasklep bepaalt de motorsnelheid. Duw de hendel
naar voren om de motorsnelheid te doen toenemen en
trek de hendel naar achteren om de motorsnelheid te
doen afnemen. Werk altijd met VOLGAS.
Choke
Sluit de choke bij een koude start. Open de choke zodra
de motor start. Bij een warme motor hoeft de choke
mogelijk niet te worden gebruikt. Duw de hendel naar
voren om de choke te sluiten.
Koplampen
Met de verlichtingsschakelaar worden de koplampen van
de zitmaaier in- en uitgeschakeld.
Uurmeter (niet op alle modellen)
De uurmeter meet het aantal uur dat de sleutel in de
stand AAN heeft gestaan.
Besturingsfuncties
In wat volgt wordt de functie van elk bedieningsinstrument kort toegelicht. Om te starten, stoppen, rijden en maaien
moet een combinatie van meerdere bedieningsinstrumenten in een specifieke volgorde worden gebruikt. Welke
combinatie en volgorde voor de diverse taken vereist zijn, vindt u onder MET DE ZITMAAIER WERKEN.
Figuur 1. Bedieningsinstrumenten
12V
102 cm
modellen
97, 112 en
127 cm
modellen
Achteruitmaai-optie (RMO)
Dankzij de achteruitmaai-optie is het mogelijk om te maaien
(of andere hulpstukken te gebruiken die door de PTO
worden aangedreven) terwijl achteruit wordt gereden. Als u
ervoor kiest om achteruit te maaien, draait u aan de RMO-
sleutel nadat de PTO is geactiveerd. Het L.E.D. lampje licht
op en de bestuurder kan vanaf dat ogenblik achteruit
maaien. Telkens wanneer de PTO wordt geactiveerd moet
de RMO opnieuw worden geactiveerd, indien gewenst.
PTO-schakelaar
Met de PTO-schakelaar (Power Take-Off schakelaar)
worden hulpstukken geactiveerd en gedeactiveerd die
gebruik maken van de PTO. Om de PTO te activeren, trekt
u de schakelaar OMHOOG. Duw de schakelaar naar
BENEDEN om de PTO te deactiveren.
Merk op dat de
bestuurder stevig op de bestuurdersstoel van de zitmaaier
moet zitten om de PTO te laten werken.
Contactschakelaar
Met de contactschakelaar wordt de motor gestart en
stopgezet; de schakelaar kan in drie standen staan:
OFF Zet de motor stop en schakelt het
(UIT) elektrische systeem uit.
RUN Laat de motor draaien en activeert het
(AAN) elektrische systeem.
START Zwengelt de motor aan om hem
te doen starten.
OPMERKING: laat de contactschakelaar nooit in de stand
AAN staan wanneer de motor niet draait - daardoor
ontlaadt de batterij.
Rijsnelheidspedalen
De vooruitrijsnelheid van de zitmaaier wordt geregeld met
het vooruitrijsnelheidspedaal. De achteruitrijsnelheid van
de zitmaaier wordt geregeld met het achteruitrijsnelheids-
pedaal.
Wanneer u een van de pedalen indrukt neemt de
rijsnelheid toe. Merk op dat hoe meer het pedaal wordt
ingedrukt, hoe sneller de zitmaaier rijdt.
Snelheidsregelaar
De snelheidsregelaar wordt gebruikt om de
vooruitrijsnelheid te vergrendelen. De snelheidsregelaar
heeft vijf vergrendelposities.
Regeling van de maaihoogte
97, 112 EN 127 CM MAAIDEKKEN - met de regelknop voor
de maaihoogte worden de maaihoogte van het maaidek
geregeld. De maaihoogte is onbeperkt instelbaar tussen
3,8 en 10 cm.
102 CM MAAIDEKKEN - met de hendel voor de maaihoogte
worden de maaihoogte van het maaidek geregeld. Druk de
knop in om de hendel vrij te geven, zet de hendel op de
gewenste maaihoogte en laat de knop los om de hendel te
vergrendelen. De maaihoogte is onbeperkt instelbaar
tussen 2,5 en 9,2 cm.
11
Functies en bedieningsinstrumenten
Fijnafstelling van de maaihoogte
(alleen maaidekken van 102 cm)
De fijnafstelling van de maaihoogte wordt gebruikt om de
maaihoogte in te stellen op een hoogte tussen twee van
de vaste maaiposities.
Hendel van hefsysteem voor
hulpstukken
Met de hendel van het maaidekhefsysteem wordt het
maaidek omlaag en omhoog bewogen; de hendel heeft
twee mogelijke posities: transport en vrij bewegend. Zet
de hendel in de positie vrij bewegend om te maaien. Zet
de hendel in de transportpositie wanneer u de zitmaaier
gebruikt voor andere toepassingen dan maaien of
wanneer u de zitmaaier transporteert. Activeer de PTO
NIET wanneer het maaidek in de transportpositie
omhoog is gebracht want u zou dan de riem kunnen
beschadigen.
Hendel om de positie van
de bestuurdersstoel aan te passen
De stoel kan vooruit of achteruit worden geschoven. Trek
aan de hendel, geef de stoel de gewenste plaats en laat
de hendel los om de stoel op die positie te vergrendelen.
Vrijgavehendel voor de transmissie
Met de vrijgavehendel voor de transmissie wordt de
transmissie gedeactiveerd zodat de zitmaaier met de
hand kan worden voortgeduwd. Zie DE ZITMAAIER MET
DE HAND VOORTDUWEN voor bijkomende informatie.
Brandstoftank
Om de dop te verwijderen draait u ze naar links.
Stopcontact (niet op alle modellen)
Het stopcontact levert 12V gelijkstroom. De nominale
stroomsterkte van het accessoire mag maximaal
9 ampère bedragen.
Brandstofmeter
Geeft het peil van de brandstof in de tank weer.
Parkeerrem
De parkeerremknop wordt gebruikt om de parkeerrem in
te schakelen wanneer de zitmaaier stilstaat. Druk het
rempedaal volledig in en trek aan de knop om de
parkeerrem te activeren. Zie pagina 12 voor een
volledige beschrijving van de parkeerremfuncties.
Rempedaal
Wanneer u het rempedaal indrukt wordt de rem van de
zitmaaier geactiveerd.
12
Functies en bedieningsinstrumenten
Figuur 2. De parkeerrem inschakelen
A. Rijsnelheidspedalen
B. Rempedaal
C. Parkeerremknop
D. Knop van snelheidsregelaar
E. Uurmeter
F. 12V stroomadapter
Parkeerremfunctie
De parkeerrem inschakelen - zie figuur 2. Om de
parkeerrem in te schakelen laat u de rijsnelheidspedalen
(A) los, duwt u het rempedaal (B) volledig in, trekt u de
parkeerremknop (C) OMHOOG en laat u vervolgens het
rempedaal los.
De parkeerrem uitschakelen - zie figuur 2. Om de
parkeerrem uit te schakelen duwt u het rempedaal (B) in.
Uurmeter
(niet op alle modellen)
De uurmeter (E, figuur 2) meet het aantal uur dat de
sleutel in de stand AAN heeft gestaan.
B
12 Volt stopcontact
(niet op alle modellen)
Het 12 volt stopcontact voor accessoires bevindt zich in
de linkerhouder (D, figuur 2). Het kan worden gebruikt
om kleine elektronische toestellen van stroom te
voorzien. De nominale stroomsterkte van het accessoire
mag maximaal 9 ampère bedragen.
OPMERKING: wanneer u een 12-volt accessoire
gebruikt kan dat de batterij doen ontladen, zeker
wanneer de motor stationair draait. Wanneer u het
stopcontact voor accessoires niet gebruikt, moet het met
de rubberen stop worden afgesloten om te voorkomen
dat kortsluitingen zouden ontstaan door vocht. Water dat
in het stopcontact terechtkomt, kan kortsluitingen
veroorzaken.
OPGEPAST
Vermijd letsels. Voor een veilig gebruik is uw
volledige aandacht vereist. Draag geen
koptelefoon om tijdens het besturen van de
machine naar de radio of muziek te luisteren.
C
A
F
E
D
Werking van snelheidsregelaar
DE SNELHEIDSREGELAAR ACTIVEREN:
1. Trek de knop van de snelheidsregelaar (D, figuur 2)
omhoog.
2. Duw het vooruitrijsnelheidspedaal (A) in.
3. Til de knop van de snelheidsregelaar (D) omhoog
wanneer de gewenste snelheid is bereikt. De
snelheidsregelaar wordt in een van de vijf
vergrendelstanden vergrendeld.
DE SNELHEIDSREGELAAR UITSCHAKELEN:
1. Duw het rempedaal (B) in.
OF
2. Duw het vooruitrijsnelheidspedaal (A) in.
13
De zitmaaier gebruiken
Algemene gebruiksveiligheid
Zorg ervoor dat u alle informatie onder Veiligheid en
Gebruik hebt gelezen voor u de machine probeert te
gebruiken. Leer alle bedieningsinstrumenten goed kennen
en zorg dat u weet hoe u de maaier moet doen stoppen.
Brandstof bijvullen
Om brandstof toe te voegen:
1. Verwijder de dop van de brandstoftank (A, figuur 3).
2. Vul de tank. Voeg niet te veel brandstof toe. Laat
ruimte in de tank voro het uitzetten van de brandstof.
Raadpleeg de handleiding van uw motorleverancier
voor specifieke aanbevelingen.
3. Zet de dop op de brandstoftank en draai ze goed vast.
De motor starten
1. Druk het rempedaal volledig in of activeer de
parkeerrem terwijl u op de bestuurdersstoel zit.
2. Let erop dat u met uw voet de rijsnelheidspedalen
niet indrukt en dat de snelheidsregelaar in de
neutrale stand staat.
3. Ontkoppel de PTO-koppeling.
4. Zet de gasklephendel op volgas.
5. Sluit de choke.
OPMERKING: bij een warme motor hoeft de choke
mogelijk niet te worden gebruikt.
6. Steek de sleutel in het contact en draai hem in de
stand START.
7. Als de motor is gestart zet u de gasklephendel op
halve snelheid. Laat de motor gedurende ten minste
30 seconden warmlopen.
8. Zet de gasklephendel op volgas.
OPMERKING: in een noodgeval kan de motor direct
worden stilgelegd door de contactsleutel in de stand
STOP te draaien Gebruik deze methode uitsluitend in
noodsituaties. Om de motor op de normale manier stil te
leggen volgt u de procedure die onder DE ZITMAAIER
STOPZETTEN wordt beschreven.
WAARSCHUWING
Wees voorzichtig met benzine. Het is een uiterst
ontvlambaar product. Voeg geen benzine toe
wanneer de motor nog warm is omdat hij nog niet
voldoende is afgekoeld. Vermijd vonken en vuur
en laat niet toe dat er wordt gerookt in de
onmiddellijke omgeving. Voeg niet te veel
brandstof toe en veeg gemorste brandstof weg.
Gebruik geen benzine die METHANOL
bevat, geen gasohol met meer dan 10%
ETHANOL en ook geen benzine-additieven
of superbenzine want daardoor kan de motor
of het brandstofsysteem beschadigd worden.
Controle van het
veiligheidsvergrendel-
systeem
Uw machine is uitgerust met veiligheidsvergrendelings-
schakelaars en andere veiligheidsvoorzieningen. Deze
veiligheidssystemen zijn er voor uw veiligheid: probeer de
veiligheidsschakelaars niet te overbruggen en knoei niet met
de veiligheidsvoorzieningen. Controleer regelmatig of ze nog
correct werken.
Controle van de operationele VEILIGHEID
Uw machine is uitgerust met een zitveiligheidssysteem.
Controleer elk voor- en najaar de werking van de
stoelschakelaar aan de hand van de volgende tests.
Test 1 — de motor mag NIET aanslaan als:
de PTO-schakelaar in de stand AAN staat, OF
het rempedaal NIET volledig is ingedrukt (parkeerrem
uitgeschakeld).
Test 2 — de motor MOET aanslaan als:
de PTO-schakelaar in de stand UIT staat, EN
het rempedaal volledig is ingedrukt (parkeerrem
ingeschakeld).
Test 3 — de motor moet AFSLAAN als:
de bestuurder van de stoel opstaat terwijl de PTO
geactiveerd is, OF
de bestuurder van de stoel opstaat terwijl het rempedaal
NIET volledig is ingedrukt (parkeerrem uitgeschakeld).
Test 4 — controle van remwerking van het maaidek
De maaibladen en de aandrijfriem van het maaidek moeten
volledig tot stilstand komen binnen de vijf seconden nadat de
elektrische PTO-schakelaar in de stand UIT is gezet (of de
bestuurder van zijn stoel opstaat). Als de aandrijfriem van het
maaidek niet binnen de vijf seconden stopt, moet de PTO-
koppeling worden bijgeregeld zoals beschreven onder
REGELINGEN of moet u contact opnemen met uw verdeler.
Test 5 — controle van de achteruitmaaioptie (RMO)
De motor moet afslaan als: de PTO geactiveerd is EN de
RMO NIET geactiveerd is EN het achteruitrijpedaal wordt
ingedrukt.
Het RMO-lampje moet oplichten als: de RMO
geactiveerd is EN de PTO-schakelaar wordt geactiveerd.
OPMERKING: wanneer de motor eenmaal is afgeslagen en
de bestuurder opnieuw op de stoel plaats heeft genomen
moet de PTO-schakelaar worden uitgezet om de motor te
starten.
WAARSCHUWING
Als uit een test blijkt dat niet alle veiligheidsvoor-
zieningen correct werken, mag u de zitmaaier
niet gebruiken. Neem contact op met uw erkende
verdeler. Probeer in geen geval het doel van het
veiligheidsvergrendelingssysteem te omzeilen.
14
De zitmaaier gebruiken
De zitmaaier en motor stopzetten
1. Zet de rijsnelheidsregeling(en) in de neutrale stand.
2. Zet de PTO-koppeling uit en wacht tot alle bewegende
onderdelen tot stilstand zijn gekomen.
3. Briggs & Stratton modellen: zet de gasklephendel in de
stand TRAAG en draai de contactsleutel in de stand UIT.
Haal de sleutel uit het contact.
Kohler modellen: zet de gasklephendel in de stand SNEL
en draai de contactsleutel in de stand UIT. Haal de sleutel
uit het contact.
Met de zitmaaier rijden
1. Ga op de bestuurdersstoel zitten en pas de positie van de
stoel zo aan dat u gemakkelijk bij alle
bedieningselementen kan en het display op het dashboard
kan lezen.
2. Activeer de parkeerrem.
3. Zorg ervoor dat de PTO-schakelaar uitgeschakeld is.
4. Start de motor (zie DE MOTOR STARTEN).
5. Schakel de parkeerrem uit en laat het rempedaal los.
6. Duw het vooruitrijsnelheidspedaal in om vooruit te rijden.
Laat het pedaal los om te stoppen. Merk op dat hoe meer
het pedaal wordt ingedrukt, hoe sneller de zitmaaier rijdt.
7. Stop de zitmaaier door de rijsnelheidspedalen los te laten,
de parkeerrem te activeren en de motor stil te leggen (zie
DE ZITMAAIER EN MOTOR STOPZETTEN).
Maaien
1. Zet de maaihoogte van het maaidek in op het gewenste
niveau en stel de dieptemeterwielen in op de juiste hoogte
(indien van toepassing).
2. Activeer de parkeerrem. Zorg ervoor dat de PTO-
schakelaar uitgeschakeld is.
3. Start de motor (zie DE MOTOR STARTEN).
4. Laat het maaidek volledig zakken met behulp van de
hendel van het hefsysteem voor hulpstukken en stel de
maaihoogte in.
5. Zet de gasklephendel op volgas.
6. Activeer de PTO-koppeling (maaidek).
7. Begin te maaien. Zie het deel LC voor tips in verband met
maaipatronen, onderhoud van het gazon en informatie
over het oplossen van problemen.
8. Wanneer u klaar bent, schakelt u de PTO-koppeling uit en
brengt u het maaidek omhoog met behulp van de hendel
van het hefsysteem voor hulpstukken.
9. Leg de motor stil (zie DE ZITMAAIER EN MOTOR
STOPZETTEN).
DE TREKKER MAG NIET WORDEN
GESLEEPT
Als u de trekker sleept, zal de transmissie worden
beschadigd. • Probeer niet met een ander voertuig de
trekker voort te duwen of te slepen. • Verplaats de
vrijgavehendel voor de transmissie niet als de motor
nog loopt.
Figuur 3. Vrijgavehendel voor transmissie
en brandstoftank
A. Dop van brandstoftank
B. Vrijgavehendel voor de transmissie
B
A
Achteruit maaien
Als een bestuurder kiest voor achterwaarts te maaien, het
RMO-systeem kan worden geactiveerd. Om de achteruitmaai-
optie (RMO) te gebruiken, draai de RMO-sleutel nadat de
PTO is geactiveerd. Het controlelampje zal oplichten, en de
gebruiker kan nu maaien in de achteruit. Iedere keer dat de
PTO is ontkoppeld, dient de RMO-optie te worden
gereactiveerd indien gewenst. De sleutel dient verwijderd te
worden om toegang tot RMO te beperken.
Achterwaartse aandrijving
hulpstukken
Als een bestuurder kiest voor het achterwaarts aandrijven van
een PTO aangedreven hulpstuk, het RMO-systeem kan
worden geactiveerd. Om de achteruitmaai-optie (RMO) te
gebruiken, draai de RMO-sleutel nadat de PTO is
geactiveerd. Het controlelampje zal oplichten, en de gebruiker
kan achterwaarts aandrijven. Iedere keer dat de PTO is
ontkoppeld, dient de RMO-optie te worden gereactiveerd
indien gewenst. De sleutel dient verwijderd te worden om
toegang tot RMO te beperken.
DE TREKKER MET DE HAND
VOORTDUWEN
1. Schakel de PTO-koppeling uit en zet de motor af.
2. Trek vrijgavehendel voor de transmissie circa 6,4 cm naar
achteren om deze in de vrijgavepositie te vergrendelen
(Figuur 4).
3. De trekker kan nu met de hand worden voortgeduwd.
WAARSCHUWING
De motor zal afslaan indien het pedaal voor de
achterwaartse rijsnelheid wordt ingedrukt met geactiveerde
PTO en niet geactiveerde RMO. De gebruiker moet altijd de
PTO ontkoppelen voordat wegen of paden worden
overgestoken die gebruikt worden door andere voertuigen.
Het plotseling wegvallen van aandrijving kan gevaarlijke
situatie's opleveren.
WAARSCHUWING
Achteruit maaien kan gevaarlijk zijn voor omstanders.
Tragische ongevallen kunnen voorkomen indien de
bestuurder niet allert is op de aanwezigheid van kinderen.
Schakel nooit de optie Achteruit maaien (RMO) in als er
kinderen aanwezig zijn. Kinderen voelen zich vaak tot de
machine aangetrokken en het maaien.
15
De zitmaaier gebruiken
Het maaidek verwijderen
1. Parkeer de zitmaaier op een hard en effen oppervlak,
zoals een betonnen vloer. Schakel de PTO-
schakelaar uit, leg de motor stil, haal de sleutel uit
het contact en activeer de parkeerrem.
2. Zet het maaidek in de laagste stand met behulp van
de maaidekhoogteregeling (B, figuur 7 of 8).
3. Zet het hefsysteem voor hulpstukken in de laagste
stand (A, figuur 7 of 8).
4. Verplaats de tussenwielarm (A, figuur 5) om
riemspanning weg te nemen. Verwijder de riem van
de PTO-riemschijf (B).
5. Verwijder de haarspeld (B, figuur 4) en sluitring (C).
Verwijder de liftkabel en pen (D) uit de liftopeningen
(A). Breng de sluitring (C) en de haarspeld opnieuw
aan om te vermijden dat u ze zou verliezen.
6. Draai de wielen recht vooruit. Trek de veerhendel
(B, figuur 6) achteruit en til het maaidek van de
beugels van de zitmaaier.
7. Draai de wielen volledig naar links en schuif het
maaidek langs de rechterzijde onder de zitmaaier uit.
Het maaidek installeren
1. Parkeer de zitmaaier, schakel de PTO-schakelaar uit,
leg de motor stil, haal de sleutel uit het contact en
activeer de parkeerrem. Draai de wielen volledig naar
links.
2. Zet maaidekhoogteregeling (B, figuur 7) in laagste
maaistand. Zet de hendel van het
maaidekhefsysteem (A) in de laagste stand. Schuif
het maaidek langs de rechterkant zo onder de
zitmaaier dat het verankeringsmechanisme van het
maaidek zich op een lijn bevindt met het voorste
verankeringsmechanisme van de zitmaaier.
3. Draai de wielen recht vooruit. Trek de veerhendel
(B, figuur 6) achteruit terwijl u het
verankeringsmechanisme van het maaidek optilt.
Haak het verankeringsmechanisme van het maaidek
op de beugels van het verankeringsmechanisme van
de zitmaaier (A). Bij een correcte installatie moet de
veerhendel zich volledig onder de beugels bevinden.
4. Sluit de liftkabel en pen (D, figuur 4) aan op de
liftopeningen (A) van de zitmaaier met behulp van de
sluitring (C) en de haarspeld (B).
WAARSCHUWING
Activeer de parkeerrem, schakel de PTO-
koppeling uit, leg de motor stil en verwijder de
contactsleutel voor u probeert het maaidek te
installeren of verwijderen.
Figuur 5. De riem verwijderen en installeren
A. Tussenwielarm B. PTO-riemschijf
B
A
OPGEPAST
De knalpot en de onderdelen errond kunnen heet
zijn.
Figuur 4. Liftstang (Zoals van onderen gezien aan
de rechterkant van de zitmaaier)
A. Liftopeningen, 8,7 mm C.Sluitring
(11/32”) D.Liftkabel en pen
B. Haarspeld
OPMERKING: gebruik aan elke kant dezelfde opening
(bovenste, middelste, onderste) om het maaidek
waterpas te houden.
5. Verplaats de tussenwielarm (A, figuur 5) om
riemspanning weg te nemen. Breng de riem aan op
de PTO-riemschijf (B).
Het maaidek verwijderen en installeren
B
C
D
D
B
C
D
D
A
A
vroege
modellen
recentere
modellen
16
De zitmaaier gebruiken
Figuur 7. Het maaidek omhoog brengen en laten
zakken
A. Hendel van maaidekhefsysteem
B. Maaihoogteregelinrichting
A
B
De maaihoogte instellen -
97, 112 en 127 cm maaidek
De hendel van het maaidekhefsysteem (A, figuur 7)
wordt gebruikt om het maaidek tot de maaihoogte te
laten zakken en om het maaidek tot de transportpositie
omhoog te brengen.
Om het maaidek te laten zakken trekt u de hendel van
het maaidekhefsysteem (A) een klein beetje achteruit om
hem vervolgens naar links te duwen en naar beneden te
laten zakken. Om het maaidek omhoog te brengen voor
het transport, trekt u de hendel van het maaidekhef-
systeem (A) omhoog en vergrendelt u de hendel in de
uitsparing aan de rechterkant. Laat het maaidek niet
maaien tijdens het transport.
Met de maaihoogteregelknop (B, figuur 7) regelt u de
maaihoogte van het maaidek. De maaihoogte is
onbeperkt instelbaar tussen ongeveer 3,8 en 10 cm.
Draai de knop naar rechts om het maaidek omhoog te
brengen en naar links om het maaidek te laten zakken.
Figuur 9. Maaihoogteregeling - 102 cm maaidek
A. Maaihoogtehendel
B. Fijnregeling
De maaihoogte instellen -
102 cm maaidek
Met de maaihoogteregelhendel (A, figuur 9) regelt u de
maaihoogte van het maaidek. De knop kan in vijf
standen worden gezet. De hoogste maaipositie moet
worden gebruikt voor het transport van en naar het
gazon (laat de messen niet maaien wanneer het
maaidek in de hoogste stand staat). De onderste 4
standen worden tijdens het maaien gebruikt.
Stel de hendel zo in dat het maaidek maximaal 1/3 van
de hoogte van het gras afmaait.
Als de gewenste maaihoogte tussen twee standen in
valt, gebruikt u de fijnregeling van de maaihoogte (B) om
de correcte hoogte in te stellen.
A
B
Figuur 8. Het maaidek omhoog brengen en laten
zakken - 102 cm maaidek
A. Hendel van maaidekhefsysteem
B. Maaihoogteregelinrichting
A
B
Figuur 6. Verankeringsmechanisme van maaidek
A. Verankeringsbeugels van zitmaaier
B. Veerhendel
B
A
17
De zitmaaier gebruiken
A
B
EEN MULCHMAAIER GEBRUIKEN
(102 cm modellen)
Voordelen van goed mulchen
Een mulchmaaier zorgt ervoor dat grassnippers in zo klein
mogelijke deeltjes versnipperd en vervolgens over het
gazon verspreid worden. Deze kleine grassnippers kunnen
dan heel snel worden omgezet in een voedzaam bijproduct
voor uw gazon. Onder ideale omstandigheden zult u op uw
gazon haast geen overblijvende grassnippers meer
aantreffen.
Beperkingen van mulchmaaiers
Mulchmaaiers functioneren niet naar behoren als het gras
nat of te hoog is. Nog meer dan bij een gewone maaier het
geval is, vraagt een mulchmaaier om droog gras waarvan
niet meer dan 1/3 van de hoogte wordt afgemaaid.
Voor hoog of nat gras en snelgroeiend gras is het beter het
afgemaaide gras gewoon te verspreiden over het gazon
(uitvoer langs de zijkant). Gebruik de maaier bij de eerste
twee of drie maaibeurten in de lente ook nog niet als
mulchmaaier.
Aangepaste rijsnelheid en motortoerental
Geef volgas om de maaibladen zo snel mogelijk te laten
draaien en rij traag heen en weer zodat de grassnippers
heel fijn kunnen versnipperd worden. De rijsnelheid tijdens
het mulchen moet onder gelijke omstandigheden ongeveer
de helft bedragen van de rijsnelheid tijdens het verspreiden
(uitvoer langs de zijkant). Aangezien voor het mulchen meer
pk vereist is dan voor het verspreiden van grassnippers, is
het voor een goed resultaat bij het mulchen uitermate
belangrijk dat een lage rijsnelheid gekozen wordt.
Juiste maaihoogte
Als te grote delen van de grasplantjes ineens worden
afgemaaid, heeft dit een nadelige invloed op de groei van
het gras aangezien de structuur van de grasplantjes
gevoelig wordt verzwakt. Een goede regel om te onthouden,
is de 1/3-regel: maai nooit meer dan 1/3 van de hoogte van
het gras af en nooit meer dan 2,5 cm per keer.
Het beste resultaat bij het mulchen bekomt men als men
hooguit 1 tot 2 cm van het gras afmaait. Op deze wijze
blijven de grassnippers klein en kunnen ze vlug worden
verteerd door de bodem (veel vlugger dan bij grote
grassnippers het geval zou zijn). De ideale maaihoogte
hangt natuurlijk ook wel voor een stuk af van de tijd van het
jaar, van het klimaat, van de conditie waarin uw gazon
verkeert enz. Om een ideaal maairesultaat te bekomen, is
het dus aangewezen om zelf ook wat te experimenteren
met de keuze van rijsnelheid en maaihoogte. Begin met een
hoge maaihoogte en ga pas daarna over naar een wat
lagere instelling, afhankelijk van de omstandigheden en uw
eigen voorkeur. De beste resultaten krijgt u als u kruisgewijs
maait.
De zijdelingse deflector gebruiken
Als u terugkeert uit vakantie en/of als het gras fel gegroeid
is, moet u niet op de gebruikelijke manier proberen te
mulchen. Gebruik de zijdelingse uitvoer van uw maaier die
speciaal daarvoor voorzien is en verspreid de grassnippers
gewoon over uw gazon.
Geef altijd volgas. Rij met een aangepaste snelheid,
afhankelijk van de hoogte en de dikte van het te maaien
gras. Als u de motor hoort vertragen, maait u te snel en
moet u een lagere rijsnelheid kiezen. Maai het gras als het
tussen 7,5 en 13 cm lang is. Maai nooit meer dan 2,5 cm
per keer af.
Gebruik het maaidek niet zonder de zijdelingse deflector of
de mulcher.
1. Til de afdekkap van de mulcher op (B, Figuur 10).
2. Plaats de zijdelingse deflector (A) onder de afdekkap
van de mulcher. De zijdelingse deflector kan aan de
bevestigingsstang van de mulcher gehangen worden.
Hij wordt op zijn plaats gehouden door de afdekkap van
de mulcher.
3. Laat de afdekkap van de mulcher los.
Figuur 5. De zijdelingse deflector plaatsen
A. Zijdelingse deflector
B. Kap van de mulcher
WAARSCHUWING
Gebruik het maaidek niet zonder de zijdelingse
deflector of de mulcher.
18
De zitmaaier gebruiken
Een aanhanger bevestigen
De maximaal toegelaten horizontale trekkracht op de
koppelstand bedraagt 280 Newton. De maximaal
toegelaten verticale kracht op de koppelstand bedraagt
160 Newton. Dat komt overeen met het trekken van een
aanhangwagen van 113 kg op een helling van 10
graden. Bevestig de aanhangwagen met een
trekhaakpen (A, figuur 11) en klem (B) van de correcte
grootte.
Berging
Voor u de zitmaaier aan het einde van het seizoen voor
lange tijd opbergt, leest u de instructies voor onderhoud
en berging in het onderdeel Veiligheidsvoorschriften en
voert u vervolgens de volgende stappen uit:
Schakel de PTO-koppeling uit, schakel de
parkeerrem in en verwijder de sleutel uit het contact.
Voer de taken voor motoronderhoud en berging uit
die in de handleiding van de motorleverancier
vermeld worden. Dat omvat het aftappen van het
brandstofsysteem of het toevoegen van een
stabilisator aan de brandstof (berg een machine met
brandstof niet op in een afgesloten ruimte - zie
waarschuwing).
De levensduur van de batterij neemt toe als zij wordt
verwijderd, op een koele en droge plaats wordt
bewaard en ongeveer een keer per maand volledig
wordt opgeladen. Als u de batterij in de zitmaaier laat
zitten, koppelt u de negatieve kabel los.
Voor u de zitmaaier start nadat hij werd opgeborgen:
Controleer het peil van alle vloeistoffen. Controleer
alle onderhoudspunten.
Voer de aanbevolen controles en procedures uit die
in de handleiding van de motorleverancier vermeld
worden.
Laat de motor meerdere minuten warmlopen voor u
de maaier begint te gebruiken.
WAARSCHUWING
Berg de machine (met brandstof) nooit op in een
afgesloten, slecht geventileerde ruimte. De kans
bestaat dat benzinedampen in contact komen met
een ontstekingsbron (zoals een geiser, boiler,
enz.) en een explosie veroorzaken.
Brandstofdampen zijn ook giftig voor mens en dier.
Figuur 11. Aanbevolen aanhangergewicht
A. Trekhaakpen
B. Klem
A
B
19
Periodiek
onderhoud
ONDERHOUDSSCHEMA EN VOORSCHRIFTEN
Het gewone, periodieke onderhoud van uw zitmaaier en maaidek gebeurt het best volgens het volgende schema.
= alle modellen
B & S = Briggs & Stratton modellen
* Zie handleiding van motorleverancier. Ververs de
oorspronkelijke motorolie na de inrijperiode.
** Vaker bij warm (meer dan 30° C) weer of stoffige
gebruiksomstandigheden.
De bandenspanning controleren
Onderhoudsinterval: elke 25 uur
De bandenspanning moet op regelmatige tijdstippen
worden gecontroleerd en op de waarden in de tabel
worden gehouden. Merk op dat deze waarden lichtjes
kunnen afwijken van de maximale bandenspanning die
op de zijkant van de banden wordt vermeld. De
drukwaarden in de tabel zijn ideale waarden voor de
beste tractie en maaikwaliteit en voor een langere
levensduur van de banden.
Figuur 12. Bandenspanning
Bandenmaat PSI bar
22 x 10,0-8 10 0,68
20 x 8,0-8 10 0,68
15 x 6,0-6 12-14 0,82-0,96
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
Voor elk
gebruik
Elke
5 uur
Elke
25 uur
Elke
100 uur
Elke
250 uur
In de
lente
en herfst
Het veiligheidsvergrendelsysteem controleren
Remwerking van de zitmaaier controleren
Remwerking van het maaidek controleren
ONDERHOUDSPUNTEN VAN
DE ZITMAAIER
Voor elk
gebruik
Elke
5 uur
Elke
25 uur
Elke
100 uur
Elke
250 uur
In de
lente
en herfst
De zitmaaier/het maaidek controleren op
loszittende onderdelen
De koelribben controleren/schoonmaken
(indien van toepassing)
De PTO-koppeling controleren/regelen
De zitmaaier en het maaidek smeren **
De achterwielassen smeren
Jaarlijks
De batterij en batterijkabels schoonmaken
De bandenspanning controleren
Het maaidek reinigen en de maaibladen
controleren/vervangen**
ONDERHOUDSPUNTEN VAN
DE MOTOR
Voor elk
gebruik
Elke
5 uur
Elke
25 uur
Elke
50 uur
Elke
100 uur
In de
lente
en herfst
Het oliepeil van de motor controleren
De luchtfilter van de motor controleren/vervangen
De motorolie verversen *
B & S
De motorolie verversen en de filter vervangen *
De ontstekingsbougie(s) controleren *
De brandstoffilter controleren/vervangen *
20
Periodiek onderhoud
Controle van het
veiligheidsvergrendelsysteem
Onderhoudsinterval: elk voor- en najaar
Controleer of het veiligheidsvergrendelsysteem correct
functioneert aan de hand van de testprocedure op
pagina 13 van deze handleiding. Als uit een test blijkt dat
uw zitmaaier niet correct functioneert, neemt u contact
op met uw verdeler.
Controle van remwerking
van het maaidek
Onderhoudsinterval: Elke 100 uur of elk
voor- en najaar
De maaibladen en de aandrijfriem van het maaidek
moeten volledig tot stilstand komen binnen de vijf
seconden na het uitschakelen van de elektrische PTO-
schakelaar.
1. Start de motor wanneer de zitmaaier in vrijloop staat,
de PTO-koppeling uitgeschakeld is en de bestuurder
op de stoel zit.
2. Kijk over de linker voetsteun naar de aandrijfriem van
het maaidek. Schakel de PTO-koppeling in en wacht
meerdere seconden. Schakel de PTO-koppeling uit
en ga na hoeveel tijd de aandrijfriem van het maaidek
nodig heeft om te stoppen.
3. Als de aandrijfriem van het maaidek niet binnen de
vijf seconden stopt, moet de koppeling worden
bijgeregeld of moet u contact opnemen met uw
verdeler.
Instellingscontrole van
de PTO-koppeling
Onderhoudsinterval: elke 250 uur
Controleer elke 250 bedrijfsuren de instelling van de
PTO-koppeling - of telkens wanneer de koppeling slipt of
niet wil inklinken. Controleer de koppeling en stel ze in
aan de hand van de procedure die u onder Instellingen in
deze handleiding vindt.
Onderhoud van de motor
Raadpleeg de handleiding van uw motorleverancier voor
alle motoronderhoudsprocedures en aanbevelingen.
Onderhoud van de batterij
De batterij en batterijkabels schoonmaken
Onderhoudsinterval: elke 100 uur
1. Koppel de batterijkabels los van de batterij en begin
daarbij met de negatieve kabel (A, figuur 13) gevolgd
door de afdekking en de positieve kabel (B).
2. Draai de vleugelmoer en de ring (D) los.
3. Draai de opsluitstaaf (C) omhoog en weg van de
batterij. Bevestig de staaf op de stuurkolom.
4. Verwijder de batterij (E).
5. Maak het batterijvak schoon met een oplossing van
soda en water.
6. Maak de polen van de batterij en de uiteinden van de
kabels schoon met een staalborstel en
schoonmaakmiddel voor batterijpolen tot ze glanzen.
7. Plaats de batterij (E) weer in het batterijvak. Bevestig ze
met de opsluitstaaf (C) en de vleugelmoer en ring (D).
8. Sluit de batterijkabels opnieuw aan: eerst de
positieve kabel (B) en daarna de negatieve kabel (A).
9. Breng een laagje petrolatum of niet-geleidend
smeervet aan op de uiteinden van de batterijkabels
en polen.
WAARSCHUWING
Als u de batterij plaatst of verwijdert, moet u de
negatieve batterijkabel als EERSTE loskoppelen en
als LAATSTE terug aansluiten. Doet u dat niet, dan
bestaat de kans op kortsluiting tussen de positieve
pool en een stuk gereedschap.
Figuur 13. Onderhoud van de batterij
A. Negatieve kabel
B. Positieve kabel en afdekking
C. Opsluitstaaf
D. Vleugelmoer en ring
E. Batterij
D
E
C
A
B
21
Periodiek onderhoud
Figuur 14. Locatie van identificatieplaatje van
transmissie
A. Identificatieplaatje
TUFF TORQ K46Z
1001010101010010101
Identificatie van de transmissie
Om na te gaan met welke transmissie uw zitmaaier is
uitgerust, controleert u het identificatieplaatje dat op de
as van de transmissie (figuur 14) is aangebracht of
raadpleegt u het onderdelenboek van uw zitmaaier.
Onderhoud van de transmissie
Onderhoud van het model K46
De K46 is een afgesloten eenheid en vergt geen
periodiek onderhoud. Als de transmissie onvoldoende
aandrijfkracht levert of bijzonder veel lawaai maakt, moet
ze misschien worden ontlucht. Neem contact op met uw
verdeler.
A
De motorkap verwijderen
en installeren
DE MOTORKAP VERWIJDEREN
1. Open de motorkap.
2. Verwijder de fitting en lampen (A, figuur 15) door de
fitting naar links te draaien en uit de ring (B) te
trekken. Herhaal dit aan de andere kant.
3. Beweeg de motorkap lichtjes heen en weer en til de
motorkap (B, figuur 16) uit de scharnierpunten (C).
Leg de motorkap op een schoon en effen oppervlak.
DE MOTORKAP INSTALLEREN
1. Plaats de hengsels (A, figuur 16) op de
scharnierpunten (C).
2. Rol de motorkap naar voren tot zij de stops (D)
bereikt.
3. Installeer de fitting en lamp (A) door ze in de ring (B)
te duwen en de fitting met de lamp naar rechts te
draaien. Herhaal dit aan de andere kant.
4. Sluit de motorkap.
Figuur 16. De motorkap verwijderen en installeren
A. Hengsel
B. Motorkap
C. Scharnierpunt
D. Stop
A
C
B
Figuur 15. Koplamp
A. Fitting en lamp
B. Ring
A
B
A
D
22
Periodiek onderhoud
Figuur 17. De zitmaaier smeren
Smering
Onderhoudsinterval: elke 25 uur
Smeer de zitmaaier op alle plaatsen die zijn aangegeven
in de figuren 17-20 en op de vermelde punten. Algemeen
geldt dat alle bewegende delen die in contact komen met
andere delen met olie moeten worden gesmeerd. Zorg er
echter voor dat nooit olie of smeervet op aandrijfriemen
of riemschijven terechtkomt. Oppervlakken moeten voor
en na het smeren schoon worden gewreven.
Smeervet:
• stuurstangenmechanisme
• maaidekstangenmechanisme
• achterwielassen (verwijder de wielnaven)
• scharnierpunt van vooras
Gebruik smeervetnippels indien aanwezig. Lithium-
smeervet voor auto's wordt aanbevolen.
Olie:
voetpedaalstangen en beugels
regelmechanisme van bestuurdersstoel
stuurkoppelstang
stangenmechanisme van
maaidekhoogteregeling
regeloverbrengingsmechanisme
23
Periodiek onderhoud
De achterwielassen smeren
Onderhoudsinterval: Jaarlijks
Wij raden aan om de achterwielnaven jaarlijks te
verwijderen en de binnenassen jaarlijks te smeren. Dat
voorkomt dat de naven vast komen te zitten op de
binnenas en maakt volgende onderhoudsbeurten
gemakkelijker.
1. Leg de motor stil, zet de PTO-koppeling uit, activeer
de parkeerrem en blokkeer de banden vooraan.
2. Gebruik een krik of katrollensysteem om de zitmaaier
achteraan in het midden van het chassis op te
krikken of omhoog te trekken tot de achterwielen zich
ongeveer 2,5 - 5 cm boven de grond bevinden.
Figuur 21. Bevestigingsmateriaal van achteras
A. Spie E. Kleine ring
B. Ring F. E-klem
C. Wiel en naaf G. Asdop
D. Speciale ring H. Grote ring
G
B
D
A
E
F
C
Figuur 18. Aandrijvingssmeerpunten
Figuur 19. Stangensysteem van maaidek
(97 cm afgebeeld)
H
H
Figuur 20. Smeerpunten van maaidek
OPMERKING: krik of trek de achterkant niet hoger dan
nodig om de wielen te kunnen verwijderen om een zo
groot mogelijke stabiliteit van de zitmaaier te behouden
tijdens het onderhoud.
3. Plaats steunen onder het chassis aan de achterkant
van de zitmaaier.
OPMERKING: de asconstructie van uw zitmaaier kan
enigszins verschillen van de afgebeelde constructie: het
aantal ringen verschilt van maaier tot maaier om steeds
een kleine asspeling te garanderen.
4. Verwijder de onderdelen waarmee het wiel op de as
is bevestigd en smeer de binnenas met
lithiumsmeervet of een ander middel waarmee
vastlopen wordt voorkomen.
5. Breng de onderdelen opnieuw aan in omgekeerde
volgorde en laat de machine zakken. Vergewis u
ervan dat de spie (A, figuur 21) in de spiebaan van
de wielas zit.
24
Periodiek onderhoud
De maaibladen onderhouden
Onderhoudsinterval: elke 100 uur of wanneer nodig
1. Verwijder het maaidek (zie “Het maaidek
verwijderen”).
2. Zie figuur 22. Om het maaiblad voor het slijpen te
demonteren gebruikt u een blok hout om te vermijden
dat het blad rond zou draaien terwijl u de
kolomschroef losdraait.
3. Maaidekken van 97, 112 en 127 cm: verwijder de
kolomschroef (D, figuur 24), de verende ring (C), de
grote ring (B) en het blad.
Maaidek van 102 cm: verwijder de kolomschroef
(A, figuur 25), de verende ring (F), de spiering (G), de
uitlijningspen (E) en het blad (D). Verwijder het
tussenstuk (C) van het blad niet.
4. Gebruik een vijl om het blad weer van een scherpe
kant te voorzien. Als het blad beschadigd is, moet het
worden vervangen.
5. Balanceer het maaiblad zoals afgebeeld in figuur 23.
Hang het maaiblad met het gat in het midden op aan
een spijker waarop u vooraf een druppel olie hebt
aangebracht. Een goed uitgebalanceerd maaiblad
dient horizontaal te blijven hangen.
6. Breng het maaidek weer aan (figuur 24) met de
uiteinden naar het maaidek gekeerd, zoals
afgebeeld.
7. Maaidekken van 97, 112 en 127 cm: installeer de
grote ring (B, figuur 24), de verende ring (C) en de
kolomschroef (D). Gebruik een blok hout (A) om te
voorkomen dat het blad zou draaien terwijl u de
kolomschroef (D) vastdraait tot 61-75 Nm.
Maaidek van 102 cm: zorg ervoor dat de
maaibladen zich loodrecht op elkaar bevinden zoals
getoond in figuur 26. Als de bladen niet loodrecht op
elkaar liggen voert u de uitlijningsprocedure voor
maaibladen uit zoals verder in deze handleiding
beschreven. Installeer de spiering (G, figuur 25), de
verende ring (F) en de kolomschroef (A). Gebruik een
blok hout (B) om te voorkomen dat het blad zou
draaien terwijl u de kolomschroef (A) vastdraait tot
61-75 Nm.
WAARSCHUWING
Voor uw eigen veiligheid mag u de scherpe
maaibladen niet met de blote hand vastpakken.
Onvoorzichtige of onjuiste omgang met de
maaibladen kan tot ernstig lichamelijk letsel
leiden.
WAARSCHUWING
Voor uw eigen veiligheid moeten de
kolomschroeven van de maaibladen telkens
gemonteerd worden met een zeshoekige sluitring
en een verende sluitring en vervolgens stevig
vastgedraaid. Draai de kolomschroef aan tot
61-75 Nm.
Figuur 23. De balancering van het maaiblad
controleren
Werkbank
Nagel
LOOSEN
Figuur 22. Het maaiblad verwijderen
Figuur 24. Plaatsen van maaiblad in maaidek
A. Houten blok van 10x10 cm
B. Zeshoekige ring
C. Verende ring
D. Kolomschroef van maaiblad
A
B
C
D
25
Periodiek onderhoud
Figuur 26. De uitlijning van de maaibladen controleren
A
B
C
D E
G
F
A
Figuur 25. Het maaiblad terugplaatsen
A. Bevestigingsschroef
B. Blok hout (10 x 10 cm)
C. Bevestigingsmoer
D. Maaiblad
E. Pen
F. Verende sluitring
G. Tussenmoer
DE UITLIJNING VAN DE MAAIBLADEN
CONTROLEREN - 102 cm modellen
Onderhoudsinterval: jaarlijks
1. Zet de PTO uit, activeer de parkeerrem, leg de motor stil
en haal de sleutel uit het contact. Verwijder het maaidek
(zie “Het maaidek verwijderen”).
2. Draai het maaidek om en controleer de stand van de
maaibladen. De maaibladen moeten loodrecht op elkaar
staan zoals getoond in Figuur 26. Is dat niet het geval,
ga dan verder met stap 3.
3. Gebruik een blok hout (B, Figuur 22) om te voorkomen
dat het maaiblad gaat tollen als u de bevestigings-
schroef (A) losmaakt.
4. Verwijder de bevestigingsschroef (A, Figuur 28), de
verende sluitring (F) en de tussenmoer (G).
5. Verwijder de pen (E, Figuur 25). Draai het maaiblad (D)
met de hand verder tot de maaibladen loodrecht op
elkaar staan zoals getoond in Figuur 26. Het is mogelijk
dat u de bevestigingsmoer (C) moet verwijderen om de
opening van het maaiblad en de opening van de
bevestigingsmoer te kunnen aligneren.
6. Plaats de pen (E, Figuur 25), de tussenmoer (G), de
verende sluitring (F) en de bevestigingsschroef (A) terug
op hun plaats. Trek de bevestigingsschroef (A) aan tot
61 à 75 Nm en gebruik een blok hout (B) om te
voorkomen dat de maaibladen gaan rondtollen terwijl u
ze vastdraa
26
Periodiek onderhoud
Motorolie controleren en bijvullen
Onderhoudsinterval: voor elk gebruik en om de 8 uur.
1. Leg de motor stil en activeer de parkeerrem.
2. Maak het gebied rond de oliemeetstaaf (C, figuur 27,
28 of 29) schoon.
3. Verwijder de oliemeetstaaf (C) en maak hem schoon
met een stuk keukenrol.
4. Steek de oliemeetstaaf (C) weer in de motor. Briggs
& Stratton modellen: draai de dop weer op de koker.
Kohler modellen: duw de dop (C) stevig op zijn
plaats.
5. Verwijder de oliemeetstaaf en lees het oliepeil af. Het
oliepeil moet tussen de markeringen “FULL” en “ADD”
(D) staan. Als dat niet het geval is, voegt u olie toe
volgens de aanbevelingen uit het schema
(figuur 31 of 32).
Figuur 28. Briggs & Stratton modellen met twee
cilinders
A. Olieaftapklep
B. Oliefilter
C. Oliemeetstaaf
D. Het oliepeil controleren
A
C
D
B
Figuur 27. Briggs & Stratton modellen met één
cilinder
A. Olieaftapklep
B. Oliefilter
C. Oliemeetstaaf
D. Het oliepeil controleren
Figuur 29. Kohler modellen
A. Olieaftapklep
B. Oliefilter
C. Oliemeetstaaf
D. Het oliepeil controleren
A
C
D
B
A
C
D
B
27
Periodiek onderhoud
Figuur 30. Olieaftapklep
A. Motorblok / klepbasis
B. Olieaftapklep
C. Dop
D. Nippel
A
A
B
B
C
C
D
Figuur 31. Aanbevolen motorolie -
Briggs & Stratton modellen
Use oil classified API Service Class SF,
SG, SH, SJ or better with SAE Viscosity:
10080604020
32
0-20
3827164-7
0
-18-30
˚F
˚C
30 Conventional**
Synthetic 5W-30, 10W-30
5W-30
10W-30
Conventional*
*CAUTION: Air cooled engines run hotter than automotive engines.
The use of non-synthetic multi-viscosity oils (5W-30, 10W-30, etc.)
in temperatures above 40º F (4ºC) will result in higher than normal
oil consumption. When using a multi-viscosity oil, check oil level
more frequently.
**CAUTION: SAE 30 oil, if used below 40º F (4ºC), will result in hard
starting and possible engine bore damage due to inadequate
lubrication.
Werking van de olieaftapklep
1. Plaats een geschikt recipiënt dat 4,5 liter kan
bevatten onder de olieaftapklep (A, figuur 27, 28 of 29).
2. Draai de oliemeetstaaf (C, figuur 27, 28 of 29) los of
verwijder hem
3. Wrijf de olieaftapklep (B, figuur 30) en dop (C) af met
een stuk keukenrol of een vod.
OPMERKING: wanneer u een slang met een interne
diameter van 12,5 mm over de klepnippel schuift kan dat
helpen bij het geleiden van de afgetapte olie.
4. Draai de aftapklep (B) naar links en trek ze 6,35 mm
uit om de olie af te tappen. Geef de olie ruim
voldoende de tijd om volledig weg te vloeien.
5. Wanneer alle olie is weggevloeid, sluit u de
olieaftapklep (B) door ze in te duwen en ze naar
rechts dicht te draaien.
6. Wrijf de nippel (D) af met een stuk keukenrol of een
vod. Breng de dop (C) aan op de nippel (D).
De motorolie verversen
BRIGGS & STRATTON MODELLEN
Onderhoudsinterval: 50 uur of eenmaal per seizoen.
Oliecapaciteit: ongeveer 1,8 liter als de filter niet wordt
vervangen.
OPMERKING: ververs de motorolie wanneer de motor
warm is. Laat de motor een paar minuten draaien, leg de
motor stil en laat hem afkoelen tot hij niet langer heet
maar wel nog warm is.
1. Maak het gebied rond de oliemeetstaaf (C, figuur 27
of 28) en de olieaftapklep (A) schoon
2. Tap de motorolie af. Zie WERKING VAN DE
OLIEAFTAPKLEP hierboven.
3. Vul het carter met olie. Zie HET MOTOROLIEPEIL
CONTROLEREN.
De motorolie verversen
en de filter vervangen
BRIGGS & STRATTON MODELLEN
Onderhoudsinterval: 100 uur of eenmaal per seizoen.
Oliecapaciteit: ongeveer 1,9 liter wanneer de filter wordt
vervangen.
OPMERKING: ververs de motorolie wanneer de motor
warm is. Laat de motor een paar minuten draaien, leg de
motor stil en laat hem afkoelen tot hij niet langer heet
maar wel nog warm is.
1. Maak het gebied rond de oliemeetstaaf (C, figuur 27
of 28) en de olieaftapklep (A) schoon
2. Tap de motorolie af. Zie WERKING VAN DE
OLIEAFTAPKLEP hierboven.
3. Verwijder de oliefilter (B). Gooi de filter weg.
4. Doe een druppel olie op uw vinger en maak daarmee
de rubberen afdichtring aan de onderkant van de
nieuwe filter vochtig.
5. Draai de filter naar rechts tot de rubberen afdichtring
tegen de metalen filterbasis komt. Draai vervolgens
nog 1/2 tot 3/4 omwenteling aan.
6. Vul het carter met olie. Zie HET MOTOROLIEPEIL
CONTROLEREN.
7. Laat de motor proefdraaien om na te gaan of er geen
lekken zijn. Leg de motor stil en controleer het oliepeil
na één minuut opnieuw.
Klep
dicht
Klep
open
28
Periodiek onderhoud
Figuur 33. Luchtfilterconstructie - Briggs & Stratton
modellen met twee cilinders
A. Schroefknoppen
B. Luchtfilterafdekking
C. Luchtfilter
D. Voorreiniger
De luchtfilter en voorreiniger
onderhouden
BRIGGS & STRATTON MODELLEN MET TWEE CILINDERS
Onderhoudsinterval: Voorreiniger: elke 25 uur of
wanneer nodig. Luchtfilter: elke 50 uur of wanneer nodig.
Vervangingsinterval: Voorreiniger: wanneer nodig.
Luchtfilter: elke 200 uur of eenmaal per seizoen.
De luchtfilter verwijderen en installeren
1. Schroef de vier knoppen (A, figuur 33) los door ze
naar links te draaien.
2. Verwijder de afdekking (B). Verwijder de filter (C) en
de voorreiniger (D).
3. Installeer de voorreiniger (D) met de gaaskant naar
boven. Installeer de filter (C) zoals afgebeeld.
4. Installeer de afdekking (B) waarbij u erop let dat de
lippen in de uitsparingen zitten. Bevestig door de
schroeven handvast naar rechts aan te draaien.
B
C
D
A
De motorolie verversen
en de filter vervangen
KOHLER MODELLEN
Onderhoudsinterval: 100 uur.
Oliecapaciteit: 1,5 liter wanneer de filter wordt
vervangen.
OPMERKING: ververs de motorolie wanneer de motor
warm is. Laat de motor een paar minuten draaien, leg de
motor stil en laat hem afkoelen.
1. Maak het gebied rond de oliemeetstaaf (C, figuur 29)
en de olieaftapklep (A) schoon
2. Tap de motorolie af. Zie WERKING VAN DE
OLIEAFTAPKLEP hierboven.
3. Verwijder de oliefilter (B, figuur 29). Gooi de filter
weg.
4. Draai de nieuwe filter ondersteboven en vul hem met
nieuwe motorolie. Geef de olie twee minuten de tijd
om in de nieuwe filter te sijpelen.
5. Doe een druppel olie op uw vinger en maak daarmee
de rubberen afdichtring aan de onderkant van de
nieuwe filter vochtig.
6. Giet de olie uit de filter en installeer de filter op de
filterbasis. Draai de filter naar rechts tot de rubberen
afdichtring tegen de metalen filterbasis komt. Draai
vervolgens nog 2/3 tot 1 omwenteling aan.
7. Vul het carter met olie. Zie HET MOTOROLIEPEIL
CONTROLEREN.
8. Laat de motor proefdraaien om na te gaan of er geen
lekken zijn. Leg de motor stil en controleer het
oliepeil na één minuut opnieuw.
Figuur 32. Aanbevolen motorolie - Kohler modellen
Use oil classified API Service Class SG,
SH, SJ or better with SAE Viscosity:
10080604020
32
0-20
3827164-7
0
-18-30
˚F
˚C
5W-20, 5W-30
Conventional
5W-20, 5W-30
Synthetic*
*Recommended: Synthetic oils provide better starting below -10˚F.
10W-30, 30 Conventional
Or Synthetic
29
Periodiek onderhoud
1.
2.
3.
Figuur 35. Luchtfilterconstructie - Briggs & Stratton
modellen met één cilinder
A. Vergrendeling van luchtfilter
B. Luchtfilterafdekking
A
B
De luchtfilter en voorreiniger
onderhouden
BRIGGS & STRATTON MODELLEN MET ÉÉN CILINDER
Onderhoudsinterval: Voorreiniger: elke 25 uur of
wanneer nodig. Luchtfilter: elke 50 uur of wanneer nodig.
Vervangingsinterval: Voorreiniger: wanneer nodig.
Luchtfilter: elke 200 uur of eenmaal per seizoen.
De luchtfilter verwijderen en installeren
1. Trek de vergrendeling (A, figuur 35) van de luchtfilter
omhoog.
2. Draai de luchtfiltervergrendeling (A) naar binnen.
3. Trek de afdekking (B) van de luchtfilter naar buiten
en weg.
4. Til de luchtfilter (C, figuur 37) en - indien aanwezig -
de voorreiniger (D) uit de aanjagerbehuizing.
5. Installeer de voorreiniger (D) met de gaaskant naar
boven. Installeer de filter (C) zoals afgebeeld.
6. Installeer de afdekking (B) waarbij u erop let dat de
lippen in de uitsparingen zitten. Maak vast met de
vergrendeling (A).
De voorreiniger onderhouden
OPMERKING: een versleten of beschadigde voorreiniger
moet worden vervangen.
1. Figuur 36. Was de voorreiniger in water met een
vloeibaar detergent.
2. Knijp de voorreiniger droog. Breng geen olie aan op
de voorreiniger.
De luchtfilter onderhouden
OPMERKING: een versleten of beschadigde luchtfilter
moet worden vervangen.
1. Figuur 36. Als de filter is voorzien van de vermelding
“Washable” mag de filter met warm water en een
milde zeep worden gewassen.
A
B
A
B
1.
Pre-Cleaner Air Filter
1.
2.
2.
Figuur 34. De luchtfilter onderhouden
De voorreiniger onderhouden
OPMERKING: een versleten of beschadigde voorreiniger
moet worden vervangen.
1. Figuur 34. Was de voorreiniger in water met een
vloeibaar detergent.
2. Knijp de voorreiniger schoon en verzadig hem met
motorolie. Verwijder de overtollige motorolie door
voorreiniger uit te knijpen in een absorberend doek.
De luchtfilter onderhouden
OPMERKING: een versleten of beschadigde luchtfilter
moet worden vervangen.
1. Figuur 34. Als de filter is voorzien van de vermelding
“Washable” mag de filter met warm water en een
milde zeep worden gewassen.
2. Spoel met leidingwater en met de filterkant naar boven
om zo het vuil en de afvalstoffen weg te spoelen.
3. Laat de filter een nacht drogen voor u hem opnieuw
installeert.
2. Spoel met leidingwater en met de filterkant naar
boven om zo het vuil en de afvalstoffen weg te
spoelen.
3. Laat de filter een nacht drogen voor u hem opnieuw
installeert.
30
Periodiek onderhoud
1.
Pre-Cleaner Air Filter
1.
2.
2.
Figuur 36. De luchtfilter onderhouden
Figuur 37. Onderhoud van luchtfilter - Briggs &
Stratton modellen met één cilinder
A. Vergrendeling van luchtfilter
B. Luchtfilterafdekking
C. Luchtfilter
D. Voorreiniger
A
C
D
B
Figuur 38. Luchtfilterconstructie - Kohler modellen
A. Knoppen van luchtfilterafdekking
B. Afdekking
C. Luchtfilter
D. Basis
De luchtfilter vervangen
KOHLER MODELLEN
Onderhoudsinterval: elke 25 uur of om de twee
maanden, of wanneer nodig.
1. Draai de knoppen (A, figuur 38) van de
luchtfilterafdekking los en verwijder de afdekking (B).
Verwijder eventueel vuil en afval van rond de
luchtfilter. Controleer de toestand van de
afdichtingsoppervlakken van het luchtfilterelement
(C) en de filterbasis (D). Vervang alle beschadigde
onderdelen.
2. Verwijder het luchtfilterelement (C).
3. Installeer het nieuwe luchtfilterelement met de
plooienkant naar buiten en laat het op de randen van
de luchtfilterbasis (D) rusten.
4. Breng de luchtfilterafdekking (B) aan en bevestig ze
met de twee knoppen (A).
A
D
C
B
31
Periodiek onderhoud
Figuur 39. Elektrodenafstand
De ontstekingsbougie vervangen
Onderhoudsinterval: Jaarlijks
Elektrodenafstand: 0,76 mm (0.030")
Nieuwe ontstekingsbougie
Weerstandsontstekingsbougie, Champion RC12YC
1. Leg de motor stil en laat hem afkoelen.
2. Zie figuur 39, 40 of 41. Maak het gebied rond de
ontstekingsbougie schoon.
3. Verwijder de ontstekingsbougie.
4. Controleer de elektrodenafstand. De afstand moet
0,76 mm bedragen (zie figuur 39, 40 of 41).
5. Breng de bougie weer aan in de cilinderkop. Draai de
bougie aan tot 20 Nm.
Figuur 41. Elektrodenafstand
Figuur 40. Elektrodenafstand
32
Problemen oplossen,
regelingen en nazicht
Problemen oplossen
Hoewel het gewone periodieke onderhoud de levensduur
van uw zitmaaier zal verlengen, kan het bij langdurig of
constant gebruik uiteindelijk toch nodig zijn om
specifieke onderhoudswerkzaamheden uit te voeren om
uw zitmaaier naar behoren te laten blijven werken.
In de onderstaande gids voor het oplossen van
problemen vindt u de meest voorkomende problemen,
hun oorzaken en mogelijke oplossingen.
Op de volgende pagina’s vindt u dan instructies zodat u
de meeste van die eenvoudige aanpassingen en
onderhoudsherstellingen zelf kan uitvoeren. Indien u dat
wenst, kan u een beroep doen op uw plaatselijk erkend
verdeler voor het uitvoeren van deze onderhouds-
werkzaamheden.
Problemen met de zitmaaier oplossen
PROBLEEM OORZAAK OPLOSSING
De motor wil niet aanslaan of starten. 1. Rempedaal is volledig ingedrukt. Druk het rempedaal volledig in.
2. PTO-schakelaar (elektrische koppeling) Zet de schakelaar in de stand UIT.
staat in de stand AAN.
3. Snelheidsregelaar ingeschakeld. Zet de knop in de stand neutraal/uit.
4. Geen brandstof meer. Als de motor warm is, laat u hem afkoelen en vult
u vervolgens brandstof bij.
5. Motor verzopen. Schakel de choke uit.
6. Zekering doorgeslagen. Zekering vervangen.
7. De polen van de batterij moeten Zie onder De batterij onderhouden.
worden schoongemaakt.
8. De batterij is leeg of stuk. Opladen of vervangen.
9. Bedrading los of defect. Controleer de bedrading visueel en vervang kapotte of
gerafelde draden. Maak de losse aansluitingen vast.
10. Solenoïde of startmotor defect. Neem contact op met uw verdeler.
11. Schakelaar veiligheidsvergrendel- Neem contact op met uw verdeler.
systeem defect.
12. Ontstekingsbougie(s) defect of vuil, Maak schoon, corrigeer elektrodenafstand of vervang.
of elektrodenafstand onjuist. Zie handleiding van motorleverancier.
13. Water in brandstof. Tap de brandstof af en vul de tank met nieuwe
brandstof. Vervang de brandstoffilter.
14. Benzine is oud of verschaald. Tap de brandstof af en vul de tank met nieuwe
brandstof. Vervang de brandstoffilter.
Motor is moeilijk te starten of 1. Te rijke brandstofmengeling. Maak luchtfilter schoon. Controleer regeling van choke.
loopt niet goed. 2. Ontstekingsbougie(s) defect of vuil, Maak schoon, corrigeer elektrodenafstand of vervang.
of elektrodenafstand onjuist. Zie handleiding van motorleverancier.
Kloppende motor. 1. Laag oliepeil. Controleer oliepeil en voeg olie toe indien nodig.
2. Verkeerde oliekwaliteit gebruikt. Zie handleiding van motorleverancier.
Overdreven olieverbruik. 1. De motor raakt oververhit. Maak de koelribben van de motor, het aanjagerrooster
en de luchtfilter schoon. Maak het radiatorrooster
schoon.
2. Verkeerde oliedruk. Zie handleiding van motorleverancier.
3. Te veel olie in oliecarter. Tap overtollige motorolie af.
Motoruitlaat is zwart. 1. Vuile luchtfilter. Vervang de luchtfilter Zie handleiding van
motorleverancier.
2. Choke dicht. Open de choke.
De motor loopt maar de maaier 1. Rijsnelheidspedalen niet ingedrukt. Druk de pedalen in.
wil niet rijden.
2. Vrijgavehendel van transmissie staat Zet de hendel in de normale stand om te rijden.
in de stand “manueel duwen”.
3. Aandrijfriem is stuk. Neem contact op met uw verdeler.
4. Aandrijfriem slipt. Zie oorzaak en oplossing hieronder.
5. Parkeerrem is ingeschakeld. Zet de parkeerrem uit.
WAARSCHUWING
Om ernstige letsels te voorkomen mag u alleen
onderhoudswerkzaamheden aan de zitmaaier
uitvoeren wanneer de motor stilgelegd en de
parkeerrem geactiveerd is.
Trek altijd de sleutel uit het contact, maak de
bougiekabel los en bevestig hem uit de buurt van
de bougie voor u met het onderhoud begint om te
voorkomen dat de motor per ongeluk zou starten.
33
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
Problemen met de zitmaaier oplossen, vervolg.
Aandrijfriem van zitmaaier slipt. 1. Olie of vet op aandrijfriem of Maak schoon waar nodig.
riemschijven.
2. Aandrijfriem uitgerekt of versleten. Neem contact op met uw verdeler.
3. Scharnierbeugel van tussenwiel zit Verwijder de tussenwielbeugel, maak hem schoon
vast in ontkoppelde positie. en smeer hem.
Rem houdt niet. 1. Rem binnenin versleten. Neem contact op met uw verdeler.
Zitmaaier is moeilijk te besturen 1. Stuurstangenmechanisme zit los. Controleer verbindingen en zet ze vast.
of gedraagt zich slecht. Zie Het stuurmechanisme regelen.
2. Onjuiste bandenspanning. Controleer en corrigeer.
3. Lagers van voorwielas zijn droog. Smeer de assen. Zie De zitmaaier smeren.
Problemen met het maaidek oplossen
PROBLEEM OORZAAK OPLOSSING
Het maaidek komt niet omhoog. 1. Stangenmechanisme van hefsysteem Bevestig of herstel.
niet correct bevestigd of beschadigd.
Maaier maait niet gelijk. 1. Maaidek niet waterpas. Zie Bijregelen van het maaidek.
2. De banden van de zitmaaier zijn Zie onderhoudsvoorschriften.
niet even hard of correct opgepompt.
Maairesultaat ziet er onafgewerkt uit. 1. Motorsnelheid te laag. Geef volgas.
2. Rijsnelheid te hoog. Rij trager.
3. Botte maaibladen. Slijp of vervang de maaibladen.
Zie De maaibladen onderhouden.
4. Aandrijfriem van maaidek slipt door Maak de riem schoon of vervang hem,
de aanwezigheid van olie of door afhankelijk van de oorzaak.
slijtage.
5. Controleer de regeling van de Zie onder Regelingen.
PTO-koppeling.
6. Maaibladen niet correct bevestigd Zie onder De maaibladen onderhouden.
op aandrijfas.
De motor valt gemakkelijk stil tijdens 1. Motorsnelheid te laag. Geef volgas.
het maaien. 2. Rijsnelheid te hoog. Rij trager.
3. Vuile of verstopte luchtfilter. Zie handleiding van motorleverancier.
4. Maaihoogte te laag ingesteld. Stel de maaihoogte bij de eerste maaibeurt van
lang gras in op de hoogste stand.
5. Het gemaaide gras blijft in de Maai met de grasafvoer naar het reeds gemaaide
afvoerkoker steken. gedeelte gericht.
6. Motor niet op bedrijfstemperatuur. Laat de motor een aantal minuten warmdraaien.
7. De maaier wordt gestart in lang gras. Start de motor op een plaats zonder lang gras.
Overdreven maaiervibraties. 1. Bevestigingsschroeven van Draai ze vast tot 61-75 Nm.
maaibladen zitten los.
2. Maaibladen, aandrijfassen of Controleer en vervang waar nodig.
riemschijven zijn verbogen.
3. Maaibladen zijn niet uitgebalanceerd. Verwijder, slijp en balanceer de maaibladen.
Zie onder De maaibladen onderhouden.
4. Riem niet juist geïnstalleerd. Installeer de riem op de juiste wijze.
Aandrijfriem verslijt of scheurt te snel. 1. Verbogen of ruwe riemschijven. Herstel of vervang de riemschijven.
2. Onjuiste aandrijfriem gebruikt. Vervang door juiste aandrijfriem.
Aandrijfriem van maaidek slipt of 1. Veer van tussenschijf is stuk of Herstel of vervang afhankelijk van de oorzaak.
drijft helemaal niet aan. niet correct aangebracht.
2. Blokkeerpal verschoven. Controleer blokkeerpallen.
3. Aandrijfriem van maaidek is stuk. Vervang de aandrijfriem.
4. PTO-koppeling is ontregeld. Pas de instelling van de PTO-koppeling aan.
34
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
De batterij opladen
Een lege batterij of een batterij die te zwak is om de
motor te starten kan het gevolg zijn van een defect in het
laadsysteem of in een ander elektrisch onderdeel. Als u
twijfelt aan de oorzaak van het probleem neemt u
contact op met uw verdeler. Als u de batterij moet
vervangen volgt u de aanwijzingen onder De batterij en
batterijkabels schoonmaken in de voorschriften voor
periodiek onderhoud.
Om de batterij op te laden volgt u de aanwijzingen van
de fabrikant van de batterijlader en neemt u alle
waarschuwingen in acht die u in de veiligheidsvoor-
schriften van deze handleiding vindt. Laad de batterij tot
ze volledig is opgeladen. Laad niet op met een vermogen
van meer dan 10 ampère.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat zich geen open vuur en vonken in
de buurt van de batterij bevinden, de uit de batterij
ontsnappende gassen zijn uiterst ontplofbaar.
Zorg voor een goede ventilatie tijdens het laden
van de batterij.
Figuur 42. De positie van de bestuurdersstoel
aanpassen
A. Hendel om de positie van de bestuurdersstoel
aan te passen
A
De zekering vervangen
De zekering is een lamelautozekering van 20-ampère en
bevindt zich achter de batterij op de stuurkolom.
Vervang alleen door een zekering met hetzelfde
nominale vermogen: 20 ampère.
Om de zekering te vervangen:
1. Open de motorkap en zoek de zekeringhouder
(B, figuur 43) en zekering (A) die op de stuurkolom
zijn bevestigd.
2. Houd de zekeringhouder (B) vast en trek er de
zekering (A) uit.
3. Controleer of de zekering is doorgesmolten. Zie
figuur 44. Vervang de zekering als ze stuk is. Als u
niet zeker bent of de zekering is doorgesmolten,
vervangt u de zekering.
4. Houd de zekeringhouder (B, figuur 43) vast en steek er
de nieuwe zekering (A) tot ze op de correcte plaats zit.
Figuur 43. Zekering
A. Zekering, 20 ampère
B. Zekeringhouder
B
A
Figuur 44. Lamelzekering
A. Werkende, niet doorgesmolten zekering
B. Niet langer bruikbare, doorgesmolten zekering
Niet doorgesmolten
zekering
Doorgesmolten
zekering
B
A
De positie van de bestuurdersstoel
aanpassen
Schuifinstelling van de stoel
De stoel kan vooruit of achteruit worden geschoven. Trek
aan de hendel (A, figuur 42), geef de stoel de gewenste
plaats en laat de hendel los om de stoel op die positie te
vergrendelen.
De rem bijregelen
Uw zitmaaier is niet uitgerust met een manueel regelbare
rem. Neem contact op met uw verdeler als uw rem niet
naar behoren werkt.
35
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
Figuur 45. De PTO-koppeling regelen
A. Opening (aantal 3, één weergegeven)
B. Regelmoer
A
B
B
B
A
C
Figuur 46. De PTO-koppeling regelen
A. Opening
B. Regelmoer
C. Voelmaat
B
DE PTO-KOPPELING REGELEN
Controleer de instelling van de PTO-koppeling na de
eerste inrijperiode van 250 uur . Voer tevens de
volgende procedure uit als de koppeling slipt of niet kan
worden ingeschakeld, of als er een nieuwe koppeling is
geïnstalleerd.
1. Trek de sleutel uit het contact en maak de bedrading
van de ontstekingsbougies los om te voorkomen dat
terwijl u de PTO-koppeling aan het regelen bent, de
motor per ongeluk zou aanslaan.
2. Zie Figuur 45. Noteer de plaats van de 3
regelopeningen (A) in de zijkant van de remschijf,
alsook de regelmoeren (B).
3. Steek een voelmaat van 2,5 - 4 mm (C) door elke
opening en wel zo dat deze voelmaat zich – zoals
aangegeven op de illustratie – precies tussen de
voorzijde van de rotor en de voorzijde van de
armatuur bevindt (Figuur 46).
4. Draai om beurt aan elke regelmoer (B, Figuur 45) tot
de voorzijde van de rotor en het armatuur het
voelmaat net raken.
5. Controleer of er bij elke regelopening dezelfde
spanning aanwezig is als het voelmaat wordt
ingebracht of uitgehaald en voer de eventueel
noodzakelijke aanpassingen uit door de regelmoeren
wat losser of vaster te draaien.
Opmerking : het is mogelijk dat de opening tussen de
rotor en het armatuur niet meer dezelfde is als u de
regeling uitgevoerd hebt. Dat is evenwel een
aanvaardbare afwijking die te maken heeft met een
foutentolerantie in de afmetingen van de gebruikte
onderdelen.
6. Controleer hoe lang het duurt voor de maaibladen
volledig tot stilstand komen. Als u de PTO-schakelaar
uit zet, moeten de maaibladen en de aandrijfriem van
het maaidek binnen 5 seconden volledig tot stilstand
komen.
7. Voer de “De remwerking van het maaidek
controleren” uit in het deel “Onderhoud”. Als u de
PTO-schakelaar uit zet, moeten de maaibladen en de
aandrijfriem van het maaidek binnen 5 seconden
volledig tot stilstand komen.
WAARSCHUWING
Om zware ongelukken te vermijden, mag u deze
afstellingen en regelingen alleen maar uitvoeren
als de motor afstaat, als de contactsleutel uit het
contactslot gehaald is en als de trekker op een
horizontale ondergrond staat.
36
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
WAARSCHUWING
Voor u het maaiblad controleert, moet u de PTO-
koppeling en de motor uitzetten, de sleutel uit het
contact halen en alle onderdelen de tijd geven om
tot stilstand te komen.
Bijregeling van het maaidek
Het maaidek waterpas plaatsen
Als het maairesultaat niet gelijk is, kan het gebeuren dat
het maaidek waterpas moet worden gezet. Een ongelijk
maairesultaat kan ook te wijten zijn aan een ongelijke of
verleerde bandenspanning. Vergewis u ervan dat de
bandenspanning correct is, d.w.z. zoals gespecificeerd
onder De bandendruk controleren.
IN DE BREEDTE WATERPAS PLAATSEN
1. Plaats de zitmaaier, met het maaidek geïnstalleerd,
op een hard en effen oppervlak, zoals een betonnen
vloer. Draai de voorwielen recht naar voren.
2. Controleer of de maaibladen verbogen zijn en
vervang ze indien nodig.
3. Zet het maaidek in op halve hoogte. Stel de buitenste
maaibladen zo in dat ze naar beide zijkanten van het
maaidek wijzen.
4. Meet de afstand tussen het uiteinde van elk maaiblad
en de grond. Als er meer dan die 3 mm verschil is
tussen beide kanten gaat u verder met stap 5. Als het
verschil niet meer dan 3 mm bedraagt, gaat u verder
met stap 6.
5. Zie figuur 47. Draai de buitenste moer (A) los. Draai
aan de excentriekmoer (B) om de linkerkant van het
maaidek hoger of lager te plaatsen. Wanneer het
maaidek waterpas staat, draait u de buitenste moer
vast en zorgt u er daarbij voor dat de excentriekmoer
niet meedraait.
IN DE LENGTE WATERPAS PLAATSEN
6. Laat de uiteinden van de maaibladen naar voren en
naar achteren wijzen.
7. Meet de afstand van de grond tot het voorste uiteinde
van het middelste maaiblad, en van de bodem tot het
achterste uiteinde van het linkse en rechtse maaiblad.
Het voorste uiteinde van het middelste maaiblad zou
6 mm hoger moeten komen dan het achterste uiteinde
van het linkse en rechtse maaiblad. Als dat niet het
geval is, gaat u verder met de stappen 8 en 9.
8. Om de voorkant van het maaidek omhoog te brengen
draait u de voorste moer B los en draait u de
achterste moer (A, figuur 48) tegen de beugel. Om de
voorkant van het maaidek te laten zakken, draait u de
achterste moer (A) los zodat de beugel achteruit
schuift en de stang langer wordt.
9. Controleer opnieuw de afstanden van de maaibladen
tot de grond en draai vervolgens de voorste moer (B)
aan tegen de beugel om hem vast te zetten.
Figuur 48. In de lengte waterpas zetten
(hefsysteembeugel en bevestigingsmateriaal werden
voor de duidelijkheid verwijderd)
A. Achterste moer
B. Voorste moer
A B
Figuur 47. Het maaidek in de breedte waterpas
plaatsen
A. Buitenste moer
B. Excentriekmoer
B
A
37
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
Figuur 49. De maaihoogte aanpassen
A. Liftkabel en pen
B. Liftopeningen
C. Haarspeld
D. Sluitring
D
A
C
De hefstang bijregelen (vroege modellen)
De hefstang kan naar omhoog worden bijgeregeld om de
transporthoogte van het maaidek te verhogen, of naar
beneden om het maaidek lager te kunnen laten zakken. De
stang moet zo worden ingesteld dat de hefsysteemregeling
voor hulpstukken in de transportstand de wielen niet in
contact laat komen met de grond.
1. Verwijder de haarspeld (C, figuur 49) en de ring (D)
van de liftkabel en pen (A).
2. Steek de liftkabelpen (A) in een van de drie
openingen: onderaan, in het midden of bovenaan.
3. Steek de liftkabel en pen (A) in de liftopening (B).
Breng de ring (D) en de haarspeld (C) aan.
OPMERKING: u moet aan beide kanten dezelfde
opening gebruiken om het maaidak waterpas te zetten.
B
38
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
De riem van het maaidek vervangen
OPMERKING: het is niet noodzakelijk om het maaidek te
verwijderen om een nieuwe aandrijfriem te installeren.
Om gemakkelijker te kunnen werken, kan het maaidek
echter worden verwijderd. Zie Het maaidek verwijderen
onder De zitmaaier gebruiken.
1. Parkeer de zitmaaier op een glad en effen oppervlak,
zoals een betonnen vloer. Schakel de PTO-koppeling
uit, leg de motor stil en activeer de parkeerrem. Haal
de sleutel uit het contact.
2. Als u het maaidek niet wil verwijderen, laat u het
hefsysteem van het maaidek zakken en zet u het
maaidek in de laagste maaistand.
3. Duw tegen de tussenwielarm (A, figuur 50 of 51) om
riemspanning weg te nemen. Maak de riem los van
de PTO-riemschijf (elektrische koppeling).
BELANGRIJK: noteer de positie van alle geleiders ten
opzichte van de riem en riemschijven voor u de riem
losmaakt.
4. Bij sommige modellen. Maak de riemblokkeerbeugel(s)
(C) of riemafdekkingen (C) los.
5. Verwijder de oude riem en vervang hem door een
nieuwe. Zorg ervoor dat de V-kant van de riem in de
groeven van de aandrijfasschijf loopt en dat de
achterkant van de riem tegen de tussenriemschijf
loopt.
6. Bij sommige modellen. Breng de riemblokkeerbeugel(s)
(C) weer op hun oorspronkelijke plaats aan. Tussen
de riemblokkeerbeugel en de riemschijven moet een
opening zijn van 3 mm.
7. Installeer het maaidek op de zitmaaier als u het dek
eerder hebt verwijderd. Zie onder De zitmaaier
gebruiken.
8. Laat het maaidek gedurende 5 minuten zonder enige
belasting proefdraaien.
Om beschadiging van de aandrijfriem te
voorkomen mag u niet proberen om de
aandrijfriem over de riemschijven te
wrikken.
Figuur 50. Typische loop van de aandrijfriem bij
maaidekken met twee maaibladen
A. Tussenwielarm
B. PTO-riemschijf (motor)
C. Riemblokkeerbeugel
D. Riemgeleider van tussenriemschijf
Linkerzijde van
het maaidek
3 mm opening
Figuur 51. Typische loop van de aandrijfriem bij
maaidekken met drie maaibladen
A. Tussenwielarm
B. PTO-riemschijf (motor)
C. Riemafdekkingen
D. Riemgeleider van tussenriemschijf
Linkerzijde van het maaidek
C
B
D
A
C
B
D
A
C
VOORKANT
VOORKANT
39
Problemen oplossen, regelingen en nazicht
De aandrijfriem van het maaidek
vervangen - 102 cm modellen
1. Parkeer de trekker met geïnstalleerd maaidek op een
harde, effen ondergrond, zoals bv. een betonnen
vloer. Schakel de PTO uit, activeer de parkeerrem,
leg de motor stil en haal de sleutel uit het contact.
2. Verwijder het maaidek (zie “Het maaidek
verwijderen”). Verwijder de afdekkappen.
3. Maak de kopbout van de tussengeschakelde
riemschijf los (A, Figuur 52).
4. Gebruik een palrad (A, Figuur 53), steek het uiteinde
van het hulpstuk in de vierkante opening (D, Figuur
52) en verplaats de tussengeschakelde riemschijf (B,
Figuur 52) om de spanning op de riem te
verminderen (C).
5. Verwijder de riem (C).
6. Plaats een nieuwe riem (C) over de riemschijven
zoals getoond in de illustratie. Als u de
tussengeschakelde riemschijf loslaat (A), zorgt de
veer ervoor dat de riem automatisch weer
opgespannen wordt.
7. Draai de kopbout van de tussengeschakelde
riemschijf (A) weer vast en plaats de afdekkappen
terug op hun plaats.
Figuur 52. Dek van een mulchmaaier
(met verwijderde afdekkappen)
A. Kopbout van een tussengeschakelde riemschijf
B. Verende tussengeschakelde riemschijf
C. Riem
D. Vierkante opening
A
B
D
C
Figuur 53. De spanning op de aandrijfriem doen
verminderen
A. 3/8" palrad en hulpstuk
A
Figuur 54. De maaibladen uitlijnen
8. Ga na of de maaibladen wel loodrecht tegenover
elkaar staan (zie Figuur 54). Is dat niet het geval, dan
moet u de maaibladen uitlijnen. Zie daarvoor de
procedure in het onderdeel “Periodiek onderhoud”.
40
AANTEKENINGEN
41
Technische specificaties
MOTOR:
24 pk* Briggs & Stratton
Merk Briggs & Stratton
Model Intek
pk 24 @ 3600 o/m
Zuigerverplaatsing 725 cm
3
(44 in
3
)
Elektrisch circuit 12 Volt, 9 amp wisselstroomdynamo,
batterij: startsterkte (bij koude start): 230 amp.
Oliereservoir 1,9 liter (64 oz.)
22 pk* Briggs & Stratton
Merk Briggs & Stratton
Model Intek
pk 22 @ 3600 o/m
Zuigerverplaatsing 656 cm
3
(40 in
3
)
Elektrisch circuit 12 Volt, 9 amp wisselstroomdynamo,
batterij: startsterkte (bij koude start): 230 amp.
Oliereservoir 1,9 liter (64 oz.)
20 pk* Briggs & Stratton
Merk Briggs & Stratton
Model Intek
pk 20 @ 3600 o/m
Zuigerverplaatsing 582 cm
3
(30,5 in
3
)
Elektrisch circuit 12 Volt, 9 amp wisselstroomdynamo,
batterij: startsterkte (bij koude start): 230 amp.
Oliereservoir 1,9 liter (64 oz.)
18,5 pk* Briggs & Stratton
Merk Briggs & Stratton
Model Intek
pk 18,5 @ 3600 o/m
Zuigerverplaatsing 502 cm
3
(38 in
3
)
Elektrisch circuit 12 Volt, 9 amp wisselstroomdynamo,
batterij: startsterkte (bij koude start): 230 amp.
Oliereservoir 1,4 liter (48 oz.)
20 pk* Kohler
Merk Kohler
Model Courage
pk 20 @ 3600 o/m
Zuigerverplaatsing 535 cm
3
(32,6 in
3
)
Elektrisch circuit 12 Volt, 15 amp wisselstroomdynamo,
batterij: startsterkte (bij koude start): 230 amp.
Oliereservoir 1,5 liter (51,1 oz.)
18 pk* Kohler
Merk Kohler
Model Courage
pk 18 @ 3600 o/m
Zuigerverplaatsing 535 cm
3
(32,6 in
3
)
Elektrisch circuit 12 Volt, 15 amp wisselstroomdynamo,
batterij: startsterkte (bij koude start): 230 amp.
Oliereservoir 1,5 liter (51,1 oz.)
CHASSIS:
Modelreeks Regent / 500 / 2500
Inhoud Brandstoftank: 13,2 liter
Achterwielen Bandenmaat: 22 x 10 -8
Bandenspanning: 0,68 bar (10 psi)
Achterwielen Bandenmaat: 20 x 8,0 -8
Bandenspanning: 0,68 bar (10 psi)
Voorwielen Bandenmaat: 15 x 6,0 -6
Bandenspanning: 0,82-0,96 bar (12-14 psi)
TRANSMISSIE:
K46
Type Hydrostatic Tuff Torq K46
Hydraulische vloeistof 10w 30 motorolie van hoge kwaliteit
Snelheden vooruit: 0-9,0 km/u
@ 3400 o/m achteruit: 0-4,6 km/u
Continu beschikbaar
koppel 232 Nm (170 ft. lbs.)
Toelaatbare
trekstangbelasting 103 kg (227 lbs)
Maximale asdruk 306 kg (675 lbs)
AFMETINGEN:
Modelreeks Regent / 500 / 2500
Totale lengte 183 cm (72")
Totale breedte 94 cm (37")
Hoogte 114 cm (45")
Gewicht:
18 pk zitmaaier met
97 cm maaidek 227 kg
20 pk zitmaaier met
97 cm maaidek 236 kg
22 pk zitmaaier met
112 cm maaidek 250 kg
24 pk zitmaaier met
127 cm maaidek 265 kg
OPMERKING: de technische specificaties zijn correct bij het ter perse gaan
en kunnen worden gewijzigd zonder voorafgaande kennisgeving.
* Vermogenklasseringen
De vermogenklasseringen voor een individueel motormodel
zijn aanvankelijk ontwikkeld door te beginnen met SAE
(Society of Automotive Engineers) code J1940 (Kleine Motor
ermogen & Koppelklassering Procedure) (Revision 2002–05).
Gezien zowel de grote verscheidenheid aan machines waarop
onze motoren geplaatst zijn en de variëteit aan met het milieu
verbandhoudende zaken die van toepassing zijn op het
gebruik van de machine, kan het zijn dat de motor die U
gekocht heeft niet het opgegeven vermogen levert indien
gebruikt op een bepaalde machine (werkelijk “prak–tisch”
vermogen). Dit verschil komt door een verscheidenheid aan
factoren, inclusief, maar niet beperkt tot, het volgende:
verschillen in hoogte, temperatuur, luchtdruk, luchtvochtigheid,
brandstof, motorsmering, maximum afgereld motortoerental,
individuele motor tot motor variabiliteit, ontwerp van de
betreffende machine, de manier waarop de motor gebruikt
wordt, in–lopen van de motor om frictie te verminderen en het
reinigen van de verbrandingskamers, afstellingen van de
kleppen en carburateur en andere factoren. De
vermogenklasseringen kunnen ook aangepast worden op
basis van vergelijking met andere motoren die gebruikt worden
voor gelijkwaardige toepassingen en kunnen daardoor
mogelijk niet voldoen aan de waarden die verkregen zijn met
gebruik van de voorafgaande codes.
42
Onderdelen
en accessoires
Onderdelen
Als u onderdelen moet vervangen kan u terecht bij uw
erkend verdeler. Gebruik altijd originele onderdelen van
Simplicity.
Technische handleidingen
Bijkomende exemplaren van deze handleiding en
volledig geïllustreerde onderdelenlijsten zijn verkrijgbaar.
U vindt er de opengewerkte doorsnede (3D illustraties
die de relaties tussen onderdelen weergeven en hoe zij
bij elkaar horen) van alle onderdelen van het product
samen met de stuknummers en de gebruikte
hoeveelheden. Belangrijke assemblage-opmerkingen en
draaimomentwaarden worden eveneens vermeld.
Voor de van toepassing zijnde handleidingen die voor uw
model beschikbaar zijn neemt u contact op met onze
dienst klantenpublicaties op het nummer +1-262-284-
8519 (Simplicity / Massey Ferguson / Agco). Zorg dat u
over de in het kader hieronder vermelde informatie
beschikt wanneer u belt met uw verzoek. Technische
handleidingen kunnen worden gedownload van
www.simplicitymfg.com
www.AGCOLawn.com
www.MasseyLawn.com
Motorolie
Retoucheerverf
Smeerpistoolkit
Tube smeervet (240 ml [8 oz])
Dichtmiddel voor banden
Vuilverwijderaar/ontvetter
Stabilisator voor brandstof
Onderhoudsproducten
Bij uw erkend verdeler kan u terecht voor vele handige
en nuttige onderhoudsproducten. Een aantal
voorbeelden zijn:
Model:
Productnr.:
Uw naam:
Adres:
Postcode,
woonplaats, land:
Nummer van uw
Visa/Mastercard
kredietkaart:
Uiterste geldigheidsdatum
van de kaart:
500 N Spring Street / PO Box 997
Port Washington, WI 53074-0997
www.MasseyLawn.com
MANUFACTURING, INC.
500 N Spring Street / PO Box 997
Port Washington, WI 53074-0997
www.SimplicityMfg.com
500 N Spring Street / PO Box 997
Port Washington, WI 53074-0997
AGCOLawn.com
Briggs & Stratton Yard Power Products Group
Copyright © 2006 Briggs & Stratton Corporation
Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in de VS.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50

Simplicity Regent Handleiding

Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor