Renault Nieuwe Espace Handleiding

Type
Handleiding
Cyan Magenta Jaune Noir Noir texte Cyan Magenta Jaune Noir Noir texte
Renault ESPACE
Instructieboekje
Cyan Magenta Jaune Noir Noir texte Cyan Magenta Jaune Noir Noir texte
Castrol, exclusieve partner van Renault
Profiteer van de geavanceerde technologie uit de autosport dankzij het speciaal door Renault en Castrol
ontwikkelde assortiment motoroliën dat garant staat voor optimale prestaties en een lange levensduur
van uw Renault.
Aanbevolen door Renault
renault.com
Sans titre-22 1 08/11/2019 12:07
bienvenue à bord de votre véhicule ..........
(page courante)
information et conseils généraux
bienvenue à bord de votre véhicule .....
(page courante)
0.1
NLD_UD57790_1
Bienvenue (JFC - Renault)
Vertaald uit het Frans. Gehele of gedeeltelijke nadruk of vertaling is verboden zonder schriftelijke toestemming van de constructeur van de auto.
Welkom aan boord van uw auto
Dit instructieboekje is tot stand gekomen aan de hand van de gegevens die op het moment van samenstelling van dit boekje bekend waren. In
dit boekje staan alle mogelijke uitrustingen (standaard of optioneel) van dit model beschreven. De aanwezigheid ervan in de auto is af-
hankelijk van de uitvoering, de gekozen opties en het land van aflevering.
Ook kunnen er uitrustingen zijn opgenomen die pas op een later tijdstip in de auto zullen worden toegepast.
De schema’s in de gebruikershandleiding zijn voorzien van voorbeelden.
Wij wensen u een goede reis in uw auto.
In dit instructieboekje worden aanwijzingen gegeven voor de bediening en het onderhoud, zodat u:
uw auto goed leert kennen waardoor u al zijn kwaliteiten, functies en zijn vele mogelijkheden ten volle kunt benutten.
de werking optimaal kunt houden door eenvoudige maar stipt op te volgen onderhoudsvoorschriften.
zonder overbodig tijdverlies zelf kleine storingen kunt verhelpen, waarvoor geen specialist nodig is.
Door dit instructieboekje zorgvuldig te bestuderen, wordt u geïnformeerd over de mogelijkheden en de nieuwe technieken die erin zijn toegepast.
Als sommige punten nog onduidelijk zijn, willen de technici van onze dealers u graag alle verdere informatie geven.
De volgende symbolen kunnen u helpen:
en Deze verschijnen in de auto en geven aan dat u de handleiding moet raadplegen voor informatie over en/of beperkingen voor
handelingen met betrekking tot de uitrusting van uw auto.
Overal in de handleiding verwijst een overdracht naar een pagina.
dit duidt overal in het instructieboekje op een risico, een gevaar of een veiligheidsadvies.
accès
véhicule ................................................
(page courante)
vitres ..........................................................
(page courante)
pneumatiques ............................................
(page courante)
trappe
à carburant ...........................................
(page courante)
rétroviseurs ................................................
(page courante)
éclairage
extérieur ...............................................
(page courante)
0.2
NLD_UD58801_1
Extérieur (JFC - Renault)
BUITENKANT
Wissen voorruit 1.98 en 1.104
Ontwasemen 3.6
Elektrische ruiten 3.18
Verlichting: werking 1.90
Verlichting: vervangen 5.17
L Tanken van brandstof 1.106
De banden 5.14
Onderhoud van de carrosserie 4.14
Spiegels 1.36
card 1.2
portieren vergrendelen, ontgren-
delen 1.9
intérieur......................................................
(page courante)
position de conduite
réglages ...............................................
(page courante)
sièges ........................................................
(page courante)
rangements/aménagements ......................
(page courante)
sécurité enfants .........................................
(page courante)
enfants .......................................................
(page courante)
0.3
NLD_UD58802_1
Habitacle (JFC - Renault)
INTERIEUR
De juiste zithouding 1.23 Opbergruimte, indeling interieur 3.27
Opbergruimte/indeling bagage-
ruimte 3.46
Plaatsen achter 3.34
Hoofdsteun achter 3.33
Op de voorplaats(en) 1.16 1.18 en
1.20
Hoofdsteunen voor 1.15
Voor de veiligheid van de kin-
deren 1.39 1.41 1.42
1.45
poste de conduite ......................................
(page courante)
planche de bord .........................................
(page courante)
tableau de bord..........................................
(page courante)
commandes ...............................................
(page courante)
0.4
NLD_UD58803_1
Poste de conduite (JFC - Renault)
BESTUURDERSPOSITIE
Instrumentenpaneel 1.64
Knop voor het starten/stop-
pen van de motor 2.3
Knoppen boordcomputer 1.75
Snelheidsregelaar 2.77
Snelheidsbegrenzer 2.73
Stop & Go adaptieve snelheidsrege-
laar 2.82
Ontgrendelen van de
motorkap 4.2
Verlichting buitenkant 1.90
Afstellen van het stuurwiel
1.87
Verwarming-/
Airconditioningsysteem
3.13
Automatische transmissie
2.111
Parkeerrem 2.13
Verwarmde stoel(en)
1.16 1.18
Laadzone telefoon 3.27
MULTI-SENSE 3.2
Autohold 2.17
Multimediascherm
3.16
aides à la conduite.....................................
(page courante)
assistance à la conduite ............................
(page courante)
conduite .....................................................
(page courante)
0.5
NLD_UD58805_1
Aides à la conduite (JFC - Renault)
RIJHULPSYSTEMEN
ABS (antiblokkeersysteem)
ESC (elektronische stabiliteitscon-
trole)
Rembekrachtiging
Hulp bij wegrijden op een helling
2.30
Stop and Start 2.6
Controlesysteem bandenspanning
4.12
Snelheidsbegrenzer 2.73
Lane departure warning 2.38
Dodehoekwaarschuwing 2.48
Detectie van verkeersborden 2.69
Snelheidsregelaar 2.77
Stop & Go adaptieve snelheidsrege-
laar 2.82
Parkeerhulp 000
Achteruitrijcamera 2.99
Waarschuwing vermoeidheidsdetec-
tie 2.67
Parkeerhulp 2.95
Waarschuwing veiligheidsafstand
2.55
Rijstrookassistent 2.42
Actieve noodrem 2.59
sécurité passagers
airbags .................................................
(page courante)
airbag.........................................................
(page courante)
ceintures de sécurité .................................
(page courante)
0.6
NLD_UD58806_1
Sécurité à bord (JFC - Renault)
VEILIGHEID IN DE AUTO
Voorste Airbags 1.27
Passagier voorin airbag autogordel 1.59
Zijdelingse Airbags 1.34
Autogordels 1.23
ZijruitAirbags 1.34
identification du véhicule ...........................
(page courante)
plaques d’identification véhicule ................
(page courante)
numéro d’identification véhicule (VIN) .......
(page courante)
pression des pneumatiques.......................
(page courante)
0.7
NLD_UD58807_1
Identification (JFC - Renault)
EEN AUTO IDENTIFICEREN - ETIKETTEN
Identificatieplaatje motor 6.3
Beoordeling van een voertuigidentifica-
tienummer 6.2
Bandenspanningsetiketten 4.12
Identificatieplaatje 6.2
niveaux ......................................................
(page courante)
batterie.......................................................
(page courante)
entretien.....................................................
(page courante)
0.8
NLD_UD58808_1
Compartiment moteur (JFC - Renault)
DE MOTORRUIMTE (periodiek onderhoud)
Motorkap openen 4.2
Koelvloeistof
4.7
Peilstaaf motorolie 4.4
Dop motoroliereservoir 4.5
Ruitensproeiervloeistof 4.7
remvloeistof 4.7
Accu: 4.10
dépannage ................................................
(page courante)
lampes
remplacement ......................................
(page courante)
balais d’essuie-vitre ...................................
(page courante)
crevaison ...................................................
(page courante)
fusibles ......................................................
(page courante)
remorquage ...............................................
(page courante)
0.9
NLD_UD58809_1
Dépannage (JFC - Renault)
PECHHULP
Vervangen van een/de
ruitenwisserblad(en) voorruit
5.33
Vervangen van de
lampen van de koplam-
pen 5.17
Sleeppunt voor 5.35
Vervangen van het ruiten-
wisserblad achter 5.33
Vervangen van de
lampen van de achter-
lichten 5.18
Sleeppunt achter 5.35
Zekeringen 5.24
Lekke band:
De gereedschappen
5.10
Reservewiel 5.2
Verwisselen van een wiel
5.12
0.10
NLD_UD34343_1
Filler NU (JFC - Renault)
0.11
NLD_UD57792_1
Sommaire Général (JFC - Renault)
Ken uw auto  .................................................................
Rijden  ...........................................................................
Comfort  ........................................................................
Onderhoud  ...................................................................
Praktische tips .............................................................
Technische gegevens  .................................................
Alfabetische inhoudsopgave  .....................................
Hoofdstuk
1
INHOUD
2
3
4
5
6
7
0.12
NLD_UD34343_1
Filler NU (JFC - Renault)
1.1
NLD_UD65680_3
Sommaire 1 (JFC - Renault)
Hoofdstuk 1: Ken uw auto
Kaart: algemene informatie, gebruik, extra portiervergrendeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.2
Vergrendelen, ontgrendelen van de portieren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.9
Portieren openen en sluiten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.12
Automatische portiervergrendeling tijdens het rijden. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.14
Hoofdsteunen, stoelen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.15
Autogordels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.23
Aanvullende bevestigingsmiddelen: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.27
bij de autogordels voorin . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.27
bij de autogordels achterin . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.33
bescherming zijkant. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.34
Spiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.36
Kinderveiligheid: algemene informatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.39
keuze van de bevestiging van het kinderzitje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.42
Installatie van het kinderzitje, algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.45
Kinderzitjes: bevestiging met de autogordel of met het Isofix-systeem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.47
uitschakelen, inschakelen van de passagiersairbag voorin . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.59
Bedieningsorganen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.62
Instrumentenpaneel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.64
boordcomputer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.75
menu voor het personaliseren van de auto-instellingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.85
Klok en buitentemperatuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.86
Stuurwiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.87
Stuurbekrachtiging. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.88
Claxon en lichtsignalen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.89
Verlichting en signalen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.90
Ruitenwisser, Ruitensproeier . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.98
Brandstoftank (brandstof tanken) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.106
Reagenstank . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.110
verrouillage des portes ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
clé de secours ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte
utilisation ..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
portes / porte de coffre ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
porte de coffre ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
coffre à bagages ........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
décondamnation des portes ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
condamnation des portes ..........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
fermeture des portes .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux de jour ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
accès
véhicule ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
verrouillage/déverrouillage des ouvrants ...
(jusqu’à la fin de l’UD)
télécommande
badge ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
télécommande
carte .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
éclairage
éclairage à distance .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.2
NLD_UD61835_2
Cartes : généralités (JFC - Renault)
Carte : généralités, utilisation, supercondamnation
KAART: algemeen (1/2)
Met de kaart kunt u:
de portieren, de achterklep en de tan-
kdopklep vergrendelen/ontgrendelen
(raadpleeg de volgende bladzijdes);
de verlichting inschakelen op afstand van
de auto (raadpleeg de volgende bladzij-
des);
de elektrische ruiten en, afhankelijk van
de auto, het open dak automatisch op af-
stand sluiten. 3.18 en 3.20 ;
Zie de informatie over het starten van de
motor. 2.3.
Actieradius
Controleer of de batterij van het juiste model
en in goede conditie is, en correct geplaatst.
De levensduur is ongeveer twee jaar: moet
worden vervangen als het bericht “Batterij
kaart bijna leeg” op het instrumentenpaneel
wordt weergegeven 5.30.
Bij lege batterij, kunt u de auto altijd
vergrendelen/ontgrendelen en starten.
1.9 en 2.3.
1
2
3
4
1 Ontgrendelen van alle portieren.
2 Vergrendelen van alle portieren.
3 Vergrendelen/ontgrendelen van alleen de
achterklep en, afhankelijk van de auto,
openen/sluiten van de gemotoriseerde
achterklep 3.40.
4 Op afstand inschakelen van de ver-
lichting.
Bereik van de card
Het bereik van de afstandsbediening wordt
beïnvloed door de omgeving. Let er op dat
de portieren niet per ongeluk worden ver-
grendeld of ontgrendeld doordat u onopzet-
telijk op een knop op de kaart drukt.
Opmerking: als een portier of de kofferbak
open is of niet goed is gesloten, wordt de
vergrendeling niet uitgevoerd. Er klinkt een
geluidssignaal en de alarm- en zijknipper-
lichten knipperen niet.
sécurité enfants .........................................
(page courante)
1.3
NLD_UD61835_2
Cartes : généralités (JFC - Renault)
KAART: algemeen (2/2)
Advies
Stel de kaart niet bloot aan warmte,
koude of vocht.
Berg de card nooit op een plek op waar
deze verbogen of per ongeluk bescha-
digd zou kunnen worden: dit kan bijvoor-
beeld gebeuren als u op de card gaat
zitten als deze in uw achterzak zit.
Vervangen: extra kaart nodig
Als u de kaart verliest of een extra kaart
nodig hebt, kunt u deze bestellen bij een
merkdealer.
Als u een kaart vervangt, moet u met de
auto en alle kaarten naar een merkdea-
ler gaan om het systeem te resetten.
U kunt maximaal vier kaarten per auto
gebruiken.
Functie “verlichting op afstand”
Als u op de knop 4 drukt, gaan de dimlichten
en binnenverlichting ongeveer 20 seconden
branden. Hiermee kan de auto op afstand
herkend worden, bijvoorbeeld op een par-
keerterrein.
NB: nog een druk op knop 4 dooft de ver-
lichting.
4
Verantwoordelijkheid van
de bestuurder tijdens het
parkeren of stoppen van de
auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes, een kind,
een afhankelijke volwassene of een dier
in de auto achter als u deze verlaat.
Ze kunnen zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, organen te bedienen zoals bij-
voorbeeld de ruitbediening, of de portie-
ren te vergrendelen.
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
Radiostoringen
De werking van de kaart kan gestoord
worden in de omgeving van een zendinstal-
latie of bij gebruik van apparatuur die werkt
op dezelfde frequentie als de kaart.
verrouillage des portes ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte
utilisation ..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
portes / porte de coffre ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
condamnation des portes ..........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sécurité enfants .........................................
(page courante)
décondamnation des portes ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
fermeture des portes .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
accès
véhicule ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
badge ........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte
mains libres ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
télécommande ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ouvrants ....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
commandes
des portes/ouvrants .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.4
NLD_UD60846_2
Carte en mode mains libres (JFC - Renault)
HANDSFREE KAART: gebruik (1/4)
Bewaar de kaart niet op een plaats waar
andere elektronische apparaten (com-
puter, telefoon, enz.) de werking ervan
kunnen verstoren.
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het parke-
ren of stoppen van de auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes,
een kind, een afhankelijke volwassene
of een dier in de auto achter als u deze
verlaat.
Ze kunnen zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, organen te bedienen zoals bij-
voorbeeld de ruitbediening, of de portie-
ren te vergrendelen.
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
Er zijn drie manieren voor het vergrendelen/
ontgrendelen van de auto:
– handsfree, terwijl men naar de auto toe
loopt of ervan wegloopt;
handsfree met behulp van de knop 2 op
de handgreep 1 van een van de voorpor-
tieren;
de kaart gebruiken in de afstandsbedie-
ningsmodus.
2
De handsfree-functie uit- of
inschakelen
Afhankelijk van de auto kunt u deze functies
uit- of inschakelen:
de auto ontgrendelen terwijl men ernaar
toe loopt en vergrendelen terwijl men
ervan wegloopt;
de auto vergrendelen of ontgrendelen
door te drukken op de knoppen van de
portierhandgreep.
Ook het geluidssignaal dat klinkt als de
auto wordt vergrendeld terwijl men ervan
wegloopt, kan worden uit- of ingeschakeld.
1.85.
Welkomstverlichting onder de externe
handgrepen
Als deze functie actief is, lichten de lamp-
jes onder de externe handgrepen automa-
tisch op als de kaart wordt gedetecteerd, als
de auto wordt ontgrendeld of als een portier
wordt geopend.
Ze gaan automatisch uit:
ongeveer één minuut nadat ze zijn aan-
gegaan;
bij het starten van de motor;
of
wanneer de auto wordt vergrendeld.
1
1.5
NLD_UD60846_2
Carte en mode mains libres (JFC - Renault)
Handsfree ontgrendeling bij het
naderen van de auto;
Als de kaart in de toegangszone 3 is, wordt
de auto ontgrendeld. Het ontgrendelen ziet
u aan het één keer oplichten van de knip-
perlichten en de zijknipperlichten.
Handsfree vergrendelen terwijl
men van de auto wegloopt
Als u van de auto wegloopt met de kaart bij
u en met de portieren en achterklep geslo-
ten, wordt de auto automatisch vergrendeld
zodra u de toegangszone 3 verlaat.
N.B.: de afstand waarop de auto vergren-
deld wordt, hangt af van de omgeving.
U kunt zien dat de auto wordt vergrendeld
doordat de alarmknipperlichten tweemaal
knipperen en vervolgens gedurende onge-
veer vier seconden branden; ook hoort u
een geluidssignaal.
3
HANDSFREE KAART: gebruik (2/4)
Indien de kaart ongeveer 15 minuten binnen
de toegangszone 3 blijft, wordt de vergren-
deling op afstand uitgeschakeld. Om de auto
te vergrendelen drukt u op de knop 2 op de
handgreep 1 of op de knop 5 op de kaart.
De auto kan alleen worden vergrendeld als
de kaart binnen de zone 4 is.
5
4
3
Afhankelijk van de auto worden de bui-
tenspiegels automatisch in-/uitgeklapt
bij het ver-/ontgrendelen van de auto.
1.36.
1.6
NLD_UD60846_2
Carte en mode mains libres (JFC - Renault)
2
1
Handsfree vergrendelen/
ontgrendelen met knop 2
Druk, met de kaart in gebied 3 en de auto
vergrendeld, op de knop 2 op de hand-
greep 1 op een van de twee voorportieren:
de auto wordt ontgrendeld. Met een druk op
knop 2 wordt ook de hele auto ontgrendeld.
Het ontgrendelen ziet u aan het één keer
oplichten van de knipperlichten en de
zijknipperlichten.
Met een volgende druk op de knop 2 wordt
de auto weer vergrendeld.
U kunt zien dat de auto is vergrendeld door-
dat de alarmknipperlichten tweemaal knip-
peren en vervolgens gedurende ongeveer
vier seconden branden; ook hoort u een ge-
luidssignaal.
Bijzonderheden met betrekking
tot het ontgrendelen
Automatische ontgrendeling bij benadering
van de auto wordt uitgeschakeld indien de
auto gedurende acht dagen niet is gebruikt.
Druk op de knop 2 (handgreep van voorpor-
tier of achterklep) of gebruik de kaart met
afstandsbediening (zie de volgende pagi-
na’s) om het voertuig te ontgrendelen en de
modus opnieuw te activeren.
Bijzonderheden met betrekking
tot handsfree vergrendelen
Nadat de auto is vergrendeld met de hands-
free-functie, moet u ongeveer drie secon-
den wachten voordat u de auto weer kunt
ontgrendelen. Tijdens deze drie seconden
kunt u nagaan of de auto goed vergrendeld
is door aan de handgrepen van de deuren
te trekken.
Opmerking: als een portier of de kofferbak
open is of niet goed is gesloten, wordt de
vergrendeling niet uitgevoerd. Er klinkt een
geluidssignaal en de alarm- en zijknipper-
lichten knipperen niet.
4
HANDSFREE KAART: gebruik (3/4)
1.7
NLD_UD60846_2
Carte en mode mains libres (JFC - Renault)
Vergrendelen met de kaart
Met de portieren en de bagageruimte geslo-
ten, druk op de knop 5: de auto wordt ver-
grendeld.
U kunt zien dat de auto is vergrendeld door-
dat de alarmknipperlichten tweemaal knip-
peren en vervolgens gedurende ongeveer
vier seconden branden; ook hoort u een ge-
luidssignaal.
Door twee keer op de knop 5 te drukken
wordt de auto vergrendeld en kunnen de
voor- en achterruiten (afhankelijk van de
auto) worden gesloten.
Opmerking:
de maximale afstand waarop de auto ver-
grendeld wordt, hangt af van de omge-
ving;
als een portier of de achterklep open is of
niet goed is gesloten, wordt de vergren-
deling niet uitgevoerd. Er klinkt een ge-
luidssignaal en de alarm- en zijknipper-
lichten knipperen niet.
Als de motor draait werken de knoppen
van de card niet.
Gebruik van de card met
afstandsbediening
Ontgrendelen met behulp van de kaart
Druk op de knop 6.
Het ontgrendelen ziet u aan het één keer
oplichten van de knipperlichten en de
zijknipperlichten.
6
HANDSFREE KAART: gebruik (4/4)
Wanneer de card zich bij een gestarte
motor en na het openen en sluiten van een
deur niet langer binnen de zone 4 bevindt,
waarschuwt de boodschap “Kaart niet gede-
tecteerd” u dat de card zich niet langer in de
auto bevindt. Dit helpt bijvoorbeeld voorko-
men dat u wegrijdt nadat een passagier is
uitgestapt met de card bij zich.
De waarschuwing verdwijnt zodra de card
weer gedetecteerd is.
Vergrendelen/ontgrendelen van
alleen de achterklep
Druk op de knop 7 om enkel de koffer te ver-
grendelen/ontgrendelen.
4
5
7
carte
supercondamnation .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
condamnation des portes ..........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sécurité enfants .........................................
(page courante)
super condamnation des portes ................
(page courante)
verrouillage/déverrouillage des ouvrants ...
(page courante)
accès
véhicule ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.8
NLD_UD60847_2
Carte : super condamnation (JFC - Renault)
1
Als de auto extra portiervergrendeling heeft,
kunnen hiermee de portieren worden ver-
grendeld en niet met de handgrepen aan
de binnenkant van de portieren worden ont-
grendeld (na het inslaan van een ruit om het
portier van binnenuit te openen).
Druk hiervoor twee keer snel achter elkaar
op de knop 1.
Het vergrendelen wordt bevestigd doordat
de alarmknipperlichten en de zijknipperlich-
ten twee keer traag en drie keer snel knip-
peren.
Afhankelijk van de auto worden de buiten-
spiegels automatisch ingeklapt bij het ver-
grendelen van de auto. 1.36. Alle ruiten
worden automatisch gesloten.
Gebruik nooit de extra por-
tiervergrendeling als er nog
iemand in de auto zit.
HANDSFREE KAART: vergrendeling
ouverture des portes..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
fermeture des portes .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
décondamnation des portes ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
condamnation des portes ..........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
portes / porte de coffre ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
verrouillage des portes ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte
clé de secours carte .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte
anomalies de fonctionnement ..............
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte
non démarrage du moteur en mode
mains libres ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
badge ........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte
mains libres ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
verrouillage/déverrouillage des ouvrants ...
(jusqu’à la fin de l’UD)
fermeture/ouverture :
des portes ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ouverture/fermeture
ouvrants ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.9
NLD_UD62989_2
Verrouillage / Déverrouillage des portes (JFC - Renault)
Verrouillage, déverrouillage des portes
VERGRENDELEN, ONTGRENDELEN VAN DE PORTIEREN (1/3)
Als de kaart niet werkt:
In sommige gevallen werkt de kaart niet:
kaartbatterij leeg, accu ontladen, enz.
gebruik van apparaten die op dezelfde
frequentie als de card werken (mobiele
telefoon, enz.);
de auto bevindt zich in een sterk elektro-
magnetisch veld.
In dat geval is het mogelijk:
de in de card geïntegreerde sleutel te ge-
bruiken;
de portieren één voor één met de hand te
vergrendelen;
de schakelaar voor het vergrendelen/ont-
grendelen van de portieren van binnen-
uit te gebruiken (raadpleeg de volgende
bladzijden).
In de card geïntegreerde sleutel
Met de geïntegreerde 2-sleutel kunt u het
linkervoorportier vergrendelen of ontgrende-
len wanneer de kaart niet werkt.
Toegang tot sleutel 2
Schuif de behuizing achter 1 omlaag terwijl
u op de zone A drukt.
2
A
1
1.10
NLD_UD62989_2
Verrouillage / Déverrouillage des portes (JFC - Renault)
VERGRENDELEN, ONTGRENDELEN VAN DE PORTIEREN (2/3)
4
Handmatig vergrendelen van de
portieren
Draai met het portier geopend de schroef 4
(met behulp van het uiteinde van de sleutel)
en sluit het portier.
Nu is het portier van buitenaf vergrendeld.
Het openen kan alleen van binnenuit ge-
beuren of met de noodsleutel voor het linker
voorportier.
B
3
2
Gebruik van de sleutel die in de kaart is
ingebouwd
Steek het uiteinde van de sleutel in de 2
uitsparing 3 onderaan het afdekkapje B
van het linkerportier.
Beweeg het omhoog om het afdek-
plaatje B te verwijderen;
Steek de sleutel 2 in het slot en vergren-
del of ontgrendel het linkervoorportier.
Zodra u zich in de auto bevindt, steekt u de
geïntegreerde sleutel terug in de uitsparing
van de kaart.
porte de coffre ...........................................
(page courante)
coffre à bagages ........................................
(page courante)
1.11
NLD_UD62989_2
Verrouillage / Déverrouillage des portes (JFC - Renault)
VERGRENDELEN, ONTGRENDELEN VAN DE PORTIEREN (3/3)
Schakelaar voor het
vergrendelen/ontgrendelen van
de portieren van binnenuit
De schakelaar 5 bedient tegelijk de portie-
ren, de achterklep en de brandstofklep.
Als een portier of de achterklep open is of
niet goed is gesloten, wordt de vergrende-
ling niet uitgevoerd. Er klinkt een geluidssig-
naal en de alarm- en zijknipperlichten knip-
peren niet.
Bij vervoer van voorwerpen met geopende
bagageruimte kunt u toch de andere por-
tieren vergrendelen: druk bij stilstaande
motor langer dan vijf seconden op de scha-
kelaar 5 om de andere portieren te vergren-
delen.
Portieren vergrendelen zonder
kaart
Bijvoorbeeld als de kaartbatterij leeg is, de
kaart tijdelijk niet werkt, enz.
Druk met de motor uit en een portier (of
achterklep) geopend meer dan vijf secon-
den op de schakelaar 5.
Bij het sluiten van het portier worden alle
portieren vergrendeld.
De auto kan van buitenaf alleen ontgrendeld
worden als de kaart zich in de toegangszone
van de auto bevindt, of met behulp van de
ingebouwde sleutel.
Controlelampje van de
portiervergrendeling
Druk, met de kaart in het interieur, op de
knop . Het schakelaarlampje 5 geeft aan of
de portieren wel of niet zijn vergrendeld:
lampje brandt, de portieren zijn vergren-
deld;
lampje uit, de portieren zijn ontgrendeld.
Als u de portieren van buitenaf vergrendelt,
blijft het controlelampje branden en dooft het
daarna.
Laat nooit een kaart in de auto
liggen als u de auto verlaat.
5
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder
Bedenk dat het rijden met ver-
grendelde portieren een be-
lemmering kan zijn voor hulpverleners in
geval van nood.
portes.........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
verrouillage des portes ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ouverture des portes..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
fermeture des portes .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
accès
véhicule ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
verrouillage/déverrouillage des ouvrants ...
(jusqu’à la fin de l’UD)
ouverture/fermeture
ouvrants ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
fermeture/ouverture :
des portes ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte
mains libres ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
badge ........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.12
NLD_UD57798_1
Ouverture et fermeture des portes (JFC - Renault)
Ouverture et fermeture des portes
PORTIEREN OPENEN EN SLUITEN (1/2)
Openen van buitenaf
Als de portieren ontgrendeld zijn of u de
kaart bij u draagt, houd de handgreep 1 vast
en trek deze naar u toe.
Openen van binnenuit
Trek aan de portierhandgreep 2.
2
Uit veiligheidsoverwegingen
mag u de deur alleen openen
of sluiten als de auto stilstaat.
1
Verantwoordelijkheid van
de bestuurder tijdens het
parkeren of stoppen van de
auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes, een kind,
een afhankelijke volwassene of een dier
in de auto achter als u deze verlaat.
Het kan zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, door organen te bedienen zoals
bijvoorbeeld de ruitbediening, of de por-
tieren te vergrendelen.
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
sécurité enfants .........................................
(page courante)
enfants (sécurité) .......................................
(page courante)
coffre à bagages ........................................
(page courante)
porte de coffre ...........................................
(page courante)
pour la sécurité des enfants ......................
(page courante)
alarme sonore
oubli de fermeture d’un ouvrant ...........
(page courante)
alarme sonore
oubli d’éclairage ...................................
(page courante)
1.13
NLD_UD57798_1
Ouverture et fermeture des portes (JFC - Renault)
5
PORTIEREN OPENEN EN SLUITEN (2/2)
4
Waarschuwing portier vergeten
te sluiten
Bij stilstaande auto, met het contact aan,
licht het controlelampje 3 op het instru-
mentenpaneel op, samen met het controle-
lampje 4 om aan te geven dat een of meer-
dere portieren (portieren, achterklep) niet of
niet goed gesloten zijn.
Zodra de auto ongeveer 20 km/u rijdt, geeft
een waarschuwingslampje aan welk(e)
portier(en) of de bagageruimte niet of niet
goed gesloten is (zijn), samen met de bood-
schap “Achterklep is open” of “Portier open
en een geluidssignaal dat gedurende 40 se-
conden weerklinkt, of tot het portier/de baga-
geruimte gesloten is.
Waarschuwingssignaal
verlichting brandt nog
Er klinkt een geluidssignaal bij het openen
van het bestuurdersportier om u te waar-
schuwen dat de lichten nog branden.
3
Uit veiligheidsoverwegingen,
mag u de deur alleen openen
en sluiten als de auto stilstaat.
Veiligheid van de kinderen
Druk op de schakelaar 5 om de elektrische
ruitbediening achter en het openen van de
achterportieren van binnenuit onmogelijk of
mogelijk te maken.
Het oplichten van het lampje in de schake-
laar geeft de vergrendeling aan.
storingen
Als er een storing in het systeem is:
er klinkt een piep;
het bericht “Controleer kinderbeveilig.
verschijnt op het instrumentenpaneel;
het ingebouwde controlelampje licht niet
op.
Raadpleeg een merkdealer.
condamnation automatique des ouvrants
en roulage..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
condamnation des portes ..........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
portes.........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
verrouillage des portes ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
portes / porte de coffre ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
fermeture des portes .................................
(page courante)
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
ouverture des portes..................................
(page courante)
décondamnation des portes ......................
(page courante)
1.14
NLD_UD57799_1
Condamnation automatique des ouvrants en roulage (JFC - Renault)
Condamnation automatique des ouvrants en roulage
AUTOMATISCHE PORTIERVERGRENDELING TIJDENS HET RIJDEN
De werking van het systeem
Na het wegrijden van de auto, vergrende-
len de portieren automatisch als de auto
een snelheid van ongeveer 10 km/u heeft
bereikt.
De portieren ontgrendelen automatisch
door te drukken op de schakelaar 2 van
de portiervergrendeling;
bij stilstaande auto, door een portier te
openen van in de auto.
NB: na het openen/sluiten van een portier,
vergrendelt dit weer automatisch zodra de
auto 10 km/u rijdt;
Inschakelen/Uitschakelen van
de functie
Voor het inschakelen: druk, bij stilstaande
auto met draaiende motor, op de schake-
laar 2 tot u een geluidssignaal hoort.
Voor het uitschakelen: druk bij stilstaande
auto en draaiende motor op de schakelaar 2
tot u twee geluidssignalen hoort.
U kunt de functie ook uit- of inschakelen
via het menu van het multimediascherm 1
1.85.
Bij een storing
Als u een storing constateert (geen automa-
tische vergrendeling, het lampje in schake-
laar 2 licht niet op bij het vergrendelen van
de portieren), controleer dan of de vergren-
deling niet per ongeluk is uitgeschakeld en
of alle portieren goed gesloten zijn. Als ze
goed gesloten zijn en het probleem aan-
houdt, raadpleeg dan een merkdealer.
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder
Bedenk dat het rijden met ver-
grendelde portieren een be-
lemmering kan zijn voor hulpverleners in
geval van nood.
1
2
appuis-tête .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges avant
réglage .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réglages
de la position de conduite ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.15
NLD_UD59127_3
Appuis-tête avant (JFC - Renault)
Appuis-tête, sièges
Hoofdsteun hoger zetten
Trek de hoofdsteun tot de gewenste hoogte
omhoog.
Hoofdsteun lager zetten
Druk op de knop 2 en schuif de hoofdsteun
omlaag tot de gewenste stand is bereikt.
Helling afstellen
Afhankelijk van de uitvoering van de auto,
beweegt u het deel A naar voren of naar
achteren tot de gewenste stand is bereikt.
Afstellen van de
zijbevestigingen B
Afhankelijk van de auto, kunt u de delen B
onafhankelijk van elkaar afstellen tot het ge-
wenste comfort bereikt is.
Verwijderen van de hoofdsteun
Zet deze in de hoogste stand (zet de rug-
leuning indien nodig schuin naar achteren).
Druk op de knop 2 en trek hem omhoog tot
hij vrijkomt.
Hoofdsteun terugplaatsen
Controleer of de poten van de hoofdsteun 3
schoon zijn.
Steek de poten van de hoofdsteun in de
houders 1 (zet de rugleuning indien nodig
schuin naar achteren).
Schuif de hoofdsteun naar binnen tot hij
blokkeert, druk dan op de knop 2 en druk de
hoofdsteun zo ver mogelijk omlaag.
Controleer of de hoofdsteun correct vergren-
deld is.
HOOFDSTEUNEN VOOR
De hoofdsteun is een veilig-
heidsorgaan dat altijd op zijn
plaats moet zitten en goed
moet zijn afgesteld. Hij geeft
een maximale beveiliging als de boven-
kant van de hoofdsteun op gelijke hoogte
is met de kruin en de afstand tussen het
achterhoofd en de hoofdsteun bij A zo
klein mogelijk is.
B
A
B
2
3
1
réglage des sièges avant...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges avant
réglage .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges avant
à commandes manuelles .....................
(page courante)
réglages
de la position de conduite ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges avant
à commandes manuelles .....................
(page courante)
1.16
NLD_UD57801_1
Sièges avant à commandes manuelles (JFC - Renault)
VOORSTOELEN ZONDER ELEKTRISCHE VERSTELLING (1/2)
Vooruit of achteruit schuiven
van de stoel
Trek de handgreep 1 omhoog om te ont-
grendelen. In de gewenste stand laat u de
handgreep los. Controleer of de zitting ver-
grendeld is.
Zitting hoger of lager zetten
Beweeg de hendel 2 zo vaak als nodig is
omhoog of omlaag.
Rugleuning verstellen
Trek de handgreep 3 omhoog tot de rug-
leuning in de gewenste stand staat. In de
gewenste stand laat u de handgreep los.
Controleer of de zitting vergrendeld is.
1
2
3
4
Om de lendensteun van de stoel
te verstellen
Zet de hendel 4 lager voor een steviger on-
dersteuning en hoger voor een zwakkere.
Let er op dat de rugleuningen
van de stoelen goed vergren-
deld zijn.
Om veiligheidsredenen mogen
deze afstellingen alleen uitge-
voerd worden als de auto stil-
staat.
Voor een optimale werking van de auto-
gordels moet u de rugleuningen niet te
veel achterover zetten.
Laat geen spullen op de vloer (bij de be-
stuurder) liggen. In geval van plotseling
remmen zouden deze onder de pedalen
terecht kunnen komen, waardoor de be-
stuurder deze niet meer goed kan bedie-
nen.
sièges
chauffant ..............................................
(page courante)
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
1.17
NLD_UD57801_1
Sièges avant à commandes manuelles (JFC - Renault)
storingen
Wanneer er een storing is gedetecteerd,
knipperen de geïntegreerde waarschu-
wingslampjes op de schakelaar 5 van de
stoel.
Ga naar een merkdealer.
Stoelverwarming
Contact aan:
Druk op de schakelaar 5 op de gewenste
stoel voor de eerste keer om de hoge
stand van het verwarmingssysteem te
activeren. Beide geïntegreerde waar-
schuwingslichtjes op de schakelaar gaan
branden;
druk een tweede keer op de schake-
laar om de verwarming in de stand laag
te zetten. Een geïntegreerd waarschu-
wingslampje gaat branden;
druk een derde keer om de verwarming
uit te schakelen.
VOORSTOELEN ZONDER ELEKTRISCHE VERSTELLING (2/2)
5
réglage des sièges avant...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges avant
réglage .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réglages
de la position de conduite ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réglage des sièges avant
commandes électriques .......................
(page courante)
sièges
avant à commandes électriques ..........
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.18
NLD_UD57802_1
Siège conducteur à commandes électriques (JFC - Renault)
Om de lengte van de zitting af te
stellen
Trek de handgreep (5) omhoog om te ont-
grendelen. In de gewenste stand laat u de
handgreep los. Controleer of de zitting ver-
grendeld is.
Zitting verstellen
Zitting vooruit of achteruit schuiven
Beweeg de schakelaar 4 naar voren of naar
achteren.
Zitting hoger of lager zetten
Beweeg de achterkant van de schakelaar 4
omhoog of omlaag.
Om de zitting te kantelen
(afhankelijk van de auto)
Beweeg de voorkant van de schakelaar 4
omhoog of omlaag.
VOORSTOEL MET ELEKTRISCHE BEDIENING (1/2)
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
Let er op dat de rugleuningen
van de stoelen goed vergren-
deld zijn.
Voor een optimale werking van de auto-
gordels moet u de rugleuningen niet te
veel achterover zetten.
Laat geen voorwerpen op de vloer (voor
de bestuurder) liggen. In geval van plot-
seling remmen zouden deze onder de
pedalen terecht kunnen komen, waar-
door de bestuurder deze niet meer goed
kan bedienen.
1
2
3
Bij auto’s die hiermee zijn uitgerust, kan de
schakelaar 1 worden gebruikt om het menu
Zitplaatsen” op het multimediascherm te
openen (zie de volgende pagina’s).
Rugleuning verstellen
Om de helling van de rugleuning te ver-
stellen, beweegt u de bovenkant van de
schakelaar 2 naar voren of naar achteren.
Lendensteun van de
bestuurdersstoel verstellen
Beweeg de schakelaar 3 naar voren, naar
achteren, naar boven of naar beneden.
5
4
sièges
chauffant ..............................................
(page courante)
sièges ventilés ...........................................
(page courante)
1.19
NLD_UD57802_1
Siège conducteur à commandes électriques (JFC - Renault)
VOORSTOEL MET ELEKTRISCHE BEDIENING (2/2)
Stoelverwarming
Contact aan:
Druk op de schakelaar 6 op de gewenste
stoel voor de eerste keer om de hoge
stand van het verwarmingssysteem te
activeren. Beide geïntegreerde waar-
schuwingslichtjes op de schakelaar gaan
branden;
druk een tweede keer op de schake-
laar om de verwarming in de stand laag
te zetten. Een geïntegreerd waarschu-
wingslampje gaat branden;
druk een derde keer om de verwarming
uit te schakelen.
Geventileerde stoelen
De werking van geventileerde stoelen is
gebaseerd op het absorberen en afvoeren
van de lucht in het interieur zonder gebruik
te maken van de functies voor airco en ver-
warming van de auto. Voor de beste pres-
taties adviseren wij om bij het gebruik van
deze functie altijd de airconditioning in te
schakelen.
Contact aan:
als u één keer drukt op de schakelaar 7
van de gewenste stoel, schakelt u het
ventilatiesysteem in op de hoogste stand.
Beide geïntegreerde waarschuwings-
lichtjes op de schakelaar gaan branden;
als u een tweede keer drukt, schakelt u
de ventilatie naar de laagste stand. Eén
geïntegreerd waarschuwingslampje gaat
branden;
als u een derde keer drukt, schakelt u de
ventilatie uit.
Opmerking: als u de motor uitzet en op-
nieuw start, is de ventilatie of de verwarming
uitgeschakeld.
6
7
massage : siège massant ..........................
(page courante)
siège de massage .....................................
(page courante)
sièges
avant massant .....................................
(page courante)
sièges
avant à commandes électriques ..........
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.20
NLD_UD57803_1
siège avant fonctionnalités (JFC - Renault)
VOORSTOELEN: werking (1/3)
Massage
U kunt de massagefunctie van de bestuur-
dersstoel of de stoel van de passagier voorin
inschakelen.
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem voor informatie over de instellin-
gen.
Blader door het menu “Bestuurder” of
“Passagier” om:
Selecteer het soort massage
(“Opwekkend”, “Ontspannen” of
“Lumbaal”).
de intensiteit in te stellen (+ of -);
de snelheid in te stellen (+ of -);
Reset de instellingen die zijn gekozen in
het vervolgmenu 2.
de stoelmassage in of uit te schakelen
(ON of OFF).
Opmerking: de gekozen modus in het
menu MULTI-SENSE kan gevolgen hebben
voor de ingestelde stoelmassage. 3.2.
2
Het bedieningsscherm biedt u afhankelijk
van de auto toegang tot een aantal stoel-
functies.
Voor auto’s die hiermee zijn uitgerust, kunt
u met de schakelaar 1 rechtstreeks naar
het menu “Zitplaatsen” op het multimedia-
scherm gaan.
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem voor meer informatie.
1
Massage
ON
Opwekkend Ontspannen Lumbaal
Intensiteit
Snelheid
sièges
réglages sièges avant ..........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réglage des sièges avant...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.21
NLD_UD57803_1
siège avant fonctionnalités (JFC - Renault)
VOORSTOELEN: werking (2/3)
Afstellen
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem voor informatie over de instellin-
gen.
U kunt de volgende elementen in- of uitscha-
kelen:
gemakkelijke toegang van de bestuurder;
comfortafstelling voor de passagier;
– visuele feedback van de huidige bewe-
ging.
Gemakkelijke toegang voor bestuurder
Druk op “ON” of “OFF” om deze functie te
activeren of deactiveren.
Als deze functie geactiveerd is, gaat de stoel
automatisch achteruit als de bestuurder uit-
stapt en keert deze terug in de oorspronke-
lijke stand als de startknop wordt ingedrukt.
Comfortafstelling voor de passagier
Druk op “ON” of “OFF” om deze functie te
activeren of te deactiveren.
Als deze functie is geactiveerd, kan de be-
stuurder de stoel van de passagier afstellen
met de schakelaars 3, 4 en 5.
3
4
5
Gemakkelijke instap bestuurder
Bediening passagiersstoel door
bestuurder
Gemakkelijke instap passagier
Visuele feedback
siège avant
conducteur à mémorisation .................
(page courante)
1.22
NLD_UD57803_1
siège avant fonctionnalités (JFC - Renault)
VOORSTOELEN: werking (3/3)
Stand
De zitpositie van de bestuurdersstoel kan
worden opgeslagen.
In de zitpositie zijn de afstellingen van de zit-
ting en van de rugleuning van de stoel en
van de buitenspiegels opgenomen.
De zitpositie kan worden opgeslagen in het
geheugen en daaruit worden opgeroepen,
door op de knoppen te drukken:
de “handsfree” -card is gedetecteerd;
– bij het openen van het bestuurderspor-
tier.
3
Oproepen van de zitpositie
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem voor het oproepen van de opge-
slagen zitpositie.
N.B.: het oproepen van de opgeslagen zit-
positie wordt onderbroken als u op één van
de knoppen van de afstelling van de stoel
drukt.
Tijdens het rijden, is het niet mogelijk de
geheugenpositie op te roepen.
4
5
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
Opslaan van de zitpositie
Stel de bestuurdersstoel af met de scha-
kelaars 3, 4 en 5 (zie vorige bladzijde);
Stel de buitenspiegels af.
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem voor informatie over de toegang
tot de opgeslagen zitpositie.
De stand van de buitenspiegels bij vooruit
en achteruit rijden en de positie van de be-
stuurdersstoel worden opgeslagen.
Visuele feedback
Terugbellen
Opslaan
Gemakkelijke instap bestuurder
Bediening passagiersstoel door
bestuurder
Gemakkelijke instap passagier
ceintures de sécurité .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réglage de la position de conduite .............
(jusqu’à la fin de l’UD)
position de conduite
réglages ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges avant
réglage .................................................
(page courante)
ajustement
ceinture de sécurité .............................
(page courante)
1.23
NLD_UD60848_2
Ceintures de sécurité (JFC - Renault)
Gebruik tijdens het rijden altijd de autogor-
del. Bovendien dient u zich te houden aan
de wetgeving van het land waarin u zich be-
vindt.
Ceintures de sécurité
AUTOGORDELS (1/3)
Voor een doeltreffende bescherming
door de autogordels achter moeten de
achterstoelen goed zijn vergrendeld.
3.34 .
verkeerd afgestelde of ge-
draaide autogordels kunnen
bij een ongeval letsel veroor-
zaken.
Gebruik één autogordel per persoon,
kind of volwassene.
Zwangere vrouwen moeten ook hun
gordel dragen. Let in dat geval op dat de
heupgordel niet te veel op de onderbuik
drukt, zonder de gordel te los te dragen.
Stel, voordat u start de juiste zithouding
af, en daarna voor alle inzittenden de au-
togordel om de beste bescherming te
krijgen.
De juiste zithouding
Ga goed diep in uw stoel zitten (na uw
mantel, jas, enz. uitgetrokken te hebben).
Dit is belangrijk voor een goede onder-
steuning van de rug;
Verschuif de stoel zodat u makkelijk
bij de pedalen kunt komen. Plaats de
stoel zo ver naar achteren dat u het rem-
pedaal nog geheel kunt indrukken. Stel
de rugleuning zo af dat u de armen moet
strekken om bij de bovenkant van het
stuurwiel te kunnen komen;
stel de hoofdsteun af. De afstand
tussen de hoofdsteun en uw achterhoofd
moet zo klein mogelijk zijn;
stel de hoogte van het zitkussen af.
Verstel het kussen om een zo goed mo-
gelijk zicht op het verkeer te hebben;
stel de stand van het stuurwiel af.
Afstellen van de autogordel
Ga goed tegen de rugleuning aan zitten.
De band van de schoudergordel 1 moet zo
dicht mogelijk langs de hals over de schou-
der lopen, zonder dat de gordel de hals
raakt.
De band van de heupgordel 2 moet vlak
over de heupen langs het bekken lopen.
De autogordel moet zo direct mogelijk tegen
het lichaam gedragen worden. Bijv. niet over
te dikke kleding of over ertussen gestoken
voorwerpen, enz.
1
2
1.24
NLD_UD60848_2
Ceintures de sécurité (JFC - Renault)
AUTOGORDELS (2/3)
Vergrendelen
Trek de riem langzaam en rustig over u
heen en druk de gesp 3 in de sluiting 5 (con-
troleer de vergrendeling door aan de gesp 3
te trekken).
Als de gordel blokkeert, laat hem dan een
stuk teruggaan en rol hem opnieuw af.
Als de autogordel compleet is geblokkeerd,
trek dan langzaam, maar krachtig, aan de
gordel om deze ongeveer 3 cm naar buiten
te trekken. Laat hem zichzelf oprollen en rol
hem opnieuw af.
Als het probleem aanhoudt, dient u een
merkdealer te raadplegen.
1
3
4
5
5
ß
Waarschuwingslampje autogor-
del van de bestuurder vergeten
en, afhankelijk van de auto, van de voor-
passagier
Dit lampje gaat op het centrale display bran-
den als de motor wordt gestart. Als de gordel
van de bestuurder of passagier voorin (als
de stoel bezet is) niet is vastgemaakt en de
auto ongeveer 20 km/uur bereikt, knippert
dit lampje en is een geluidssignaal te horen
gedurende ongeveer 2 minuten.
NB: een voorwerp op de zitting van de pas-
sagiersstoel kan in sommige gevallen het
waarschuwingslampje inschakelen.
Waarschuwing achtergordel niet vastge-
maakt (afhankelijk van de auto)
Het controlelampje
ß verschijnt op het
centrale display, evenals een afbeelding 6
afhankelijk van de auto.
In alle gevallen worden deze berichten
weergeven bij het:
starten van de auto;
openen van een portier;
vastmaken of losmaken van een auto-
gordel achterin (in dit geval hoort u ook
gedurende ongeveer één minuut een ge-
luidssignaal).
6
Controleer altijd of de passagiers achter hun
autogordel dragen en of het aantal vastge-
maakte gordels gelijk is aan het aantal be-
zette plaatsen op de achterstoelen.
Op het overzicht 6:
groen lampje: autogordel vastgemaakt;
rood lampje: autogordel niet vastge-
maakt.
Ontgrendelen
Druk op de knop 4, de gordel wordt door het
oprolmechanisme teruggetrokken. Begeleid
hem.
ceintures de sécurité
réglage en hauteur de la ceinture ........
(page courante)
1.25
NLD_UD60848_2
Ceintures de sécurité (JFC - Renault)
AUTOGORDELS (3/3)
Hoogteverstelling van de gordel
van de voorstoelen
Verplaats de knop 7 om de hoogte van de
gordel zo af te stellen dat de riem van de
borstkas loopt zoals hiervoor is aangege-
ven. Druk op de knop 7 en zet de hoofd-
steun omhoog of omlaag. Controleer na het
afstellen of de knop weer goed is vergren-
deld.
De volgende raadgevingen gelden voor
de autogordels voor en achter.
7
Verander niets aan de oorspronkelijke onderdelen van het veiligheidsmecha-
nisme: gordels, stoelen en de bevestigingen ervan. Raadpleeg een merkdealer
voor het monteren van bv. een kinderzitje.
– Zorg dat er geen voorwerpen tussen de riemen worden gestoken die speling
kunnen veroorzaken (wasknijpers, klemmetjes, enz.): een autogordel die te los zit, kan
verwondingen veroorzaken in geval van een ongeluk.
Draag nooit de schoudergordel achter de rug of onder de arm langs aan de kant van het
portier.
Een autogordel mag nooit door meer personen tegelijk gebruikt worden; sla uw gordel
nooit om een baby of een kind heen dat op uw schoot zit.
De gordel mag niet gedraaid zijn.
Na een botsing moet u de gordels laten controleren en indien nodig vervangen. Gordels
die beschadigingen vertonen moeten ook worden vervangen.
Let op dat de gesp van de gordel in de juiste sluiting vastzit.
Zorg dat er geen voorwerp in de sluiting van de gordel kan komen waardoor de werking
belemmerd wordt.
Let er bij het terugplaatsen van de achterbank op dat de autogordels en sluitingen goed
zitten zodat deze weer op de juiste wijze kunnen worden gebruikt.
Zorg dat u de sluiting goed plaatst (deze mag niet verborgen of bedekt worden door of
blijven haken achter personen of voorwerpen).
siège arrière...............................................
(page courante)
ceintures de sécurité .................................
(page courante)
1.26
NLD_UD57805_1
Ceintures de sécurité arrière (JFC - Renault)
Achterstoel midden tweede rij
Trek de gordel 5 langzaam uit zijn houder 4.
Klik de gesp 9 vast in de zwarte sluiting 8.
Klik de laatste verschuifbare gesp 6 in de
rode sluiting 7.
Om de autogordel op te slaan, duwt u de
gordel in de houder 4 en plaatst u de twee
sluitingen op hun respectieve plaatsen A
en B.
Achterstoelen zijkant tweede rij
Rol de gordel 1 langzaam af.
Klik de verschuifbare gesp 2 in de bijbeho-
rende rode sluiting 3.
Controleer of de autogordels
achterin nog goed op hun
plaats zitten en goed werken
na elke verandering aan de
achterstoelen.
Gebruiksmogelijkheden van de ach-
terstoelen
3.34.
AUTOGORDELS ACHTER
1
Achterstoelen derde rij
(uitvoeringen 7 zitplaatsen)
Rol de gordel 10 langzaam af.
Klik de gesp 11 vast in de bijbehorende
zwarte sluiting 12.
10
11
12
2
3
9
8
6
7
5
A
B
4
ceintures de sécurité .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs complémentaires de retenue ....
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs de retenue complémentaires
aux ceintures arrière ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
prétensionneurs de ceintures de sécurité..
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbag.........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs de retenue complémentaires
aux ceintures avant ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
prétensionneurs de ceintures
de sécurité avant .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
retenue complémentaire aux ceintures .....
(jusqu’à la fin de l’UD)
coussin gonflable
airbag ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
prétensionneurs .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.27
NLD_UD62988_3
Dispositifs complémentaires à la ceinture avant (JFC - Renault)
Dispositifs de retenue complémentaires :
aux ceintures avant
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (1/6)
Afhankelijk van de auto, kunnen deze be-
staan uit:
– gordelspanners van het oprolmecha-
nisme van de autogordel;
gordelspanners van de heupgordel;
krachtbegrenzers voor de bescher-
ming van de borstkas;
airbags bestuurder en passagier
voorin
Deze voorzieningen worden gelijktijdig of
af-zonderlijk, afhankelijk van de ernst van de
aanrijding, geactiveerd bij een frontale bot-
sing.
Afhankelijk van de ernst van de aanrijding,
kan het systeem de volgende middelen ac-
tiveren:
de blokkering van de autogordel;
de gordelspanner van het oprolmecha-
nisme van de autogordel (die in werking
komt om de speling van de autogordel op
te heffen);
gordelspanners van de heupgordel zodat
degene die op de stoel zit er niet vanaf
glijdt;
voorin airbag.
Gordelspanners
De gordelspanners dienen ervoor om de
autogordel strak tegen het lichaam te trek-
ken en daardoor de inzittende in zijn stoel
te drukken wat de effectiviteit van de gordel
verhoogt.
Bij contact aan, kan tijdens een ernstige
frontale aanrijding, afhankelijk van de ernst
van de schok, het systeem de volgende on-
derdelen activeren:
de gordelspanner van het oprolmecha-
nisme van de autogordel 1 die de gordel
direct strak trekt;
– De gordelspanner van het oprolmecha-
nisme van de heupgordel 2 van de voor-
stoelen.
Laat al deze veiligheidsvoor-
zieningen controleren na een
aanrijding.
Het is streng verboden zelf
werkzaamheden uit te voeren aan
het gehele systeem (gordelspanners,
airbags, rekeneenheden, bedrading)
of deze in een andere auto over te
zetten.
Om te voorkomen dat het systeem
onopzettelijk wordt geactiveerd en
verwondingen veroorzaakt, mag uit-
sluitend deskundig personeel van de
merkdealer aan de airbags werken.
Het elektrische ontstekingsmecha-
nisme van de gordelspanners mag
uitsluitend door speciaal opgeleid
personeel met speciaal gereedschap
worden gecontroleerd.
Laat de gaspatronen van de gor-
delspanners en de airbags door een
merkdealer verwijderen voordat de
auto wordt gesloopt.
1
2
1.28
NLD_UD62988_3
Dispositifs complémentaires à la ceinture avant (JFC - Renault)
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (2/6)
Krachtbegrenzer
Vanaf een bepaalde hevigheid van de schok
van de aanrijding komt dit mechanisme in
werking om de kracht die de gordel op het li-
chaam uitoefent te begrenzen tot een draag-
lijk niveau.
Bij het afgaan van de airbag
vindt een explosie plaats.
Daarom komen bij het ont-
plooien van de airbag warmte
en rook vrij zonder enig brandgevaar en
klinkt er een luide knal. De airbag die on-
middellijk naar buiten komt, kan onge-
vaarlijke, lichte schaafwonden of ander
ongemak veroorzaken.
Airbags van bestuurder en
passagier voorin
Deze bevinden zich bij de linker en rechter
voorstoel.
Een symbool onder op de voorruit geeft aan
of dit systeem aanwezig is (afhankelijk van
de auto).
Elk airbagsysteem bestaat uit:
een airbag en een gaspatroon in het
stuurwiel voor de bestuurder en in het
dashboard voor de passagier voorin;
een rekeneenheid voor bewaken van het
die de elektrische ontsteking van de gas-
patroon regelt;
aparte opname-elementen;
een controlelampje
å op het instru-
mentenpaneel.
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
1.29
NLD_UD62988_3
Dispositifs complémentaires à la ceinture avant (JFC - Renault)
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (3/6)
Werking
Het systeem werkt alleen als het contact
aanstaat.
Bij een zware frontale aanrijding, worden
de airbags snel opgeblazen om de klap van
het hoofd en de borstkas van de bestuur-
der tegen het stuurwiel en van de passagier
tegen het dashboard op te vangen. Daarna
lopen de airbags direct weer leeg om het
verlaten van de auto niet te bemoeilijken.
Storingen
å Dit controlelampje licht op bij het
starten van de motor en dooft na ongeveer
drie secondes.
Als het niet oplicht bij het aanzetten van het
contact of als blijft branden, wijst dit op een
storing in het systeem.
Raadpleeg zo spoedig mogelijk een merk-
dealer.
Wacht u hier te lang mee dan betekent dat,
dat de bescherming in de tussenliggende
periode misschien niet optimaal is.
1.30
NLD_UD62988_3
Dispositifs complémentaires à la ceinture avant (JFC - Renault)
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (4/6)
De volgende gevallen activeren de gor-
delspanners of airbags.
Bij een frontale botsing tegen een star
(niet-vervormbaar) oppervlak, met een snel-
heid van 25 km/u of hoger.
Bij een frontale botsing met een ander, ge-
lijkaardig of zwaarder voertuig, met een con-
tactzone van meer dan 40% en een snelheid
van 40 km/u of hoger voor de twee voertui-
gen.
Bij een botsing tegen de zijkant door een
ander, gelijkaardig of zwaarder voertuig, met
een snelheid van 50 km/u of hoger.
1.31
NLD_UD62988_3
Dispositifs complémentaires à la ceinture avant (JFC - Renault)
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (5/6)
In de volgende voorbeelden kunnen de
gordelspanners of de airbags in werking
treden:
Botsing onder de auto, zoals een stoep-
rand;
gaten in het wegdek;
een val of harde landing;
– stenen.
– ...
In de volgende voorbeelden bestaat het
gevaar dat de gordelspanners ofairbags
niet geactiveerd worden:
botsing van achteren, zelfs een zware;
als de auto omslaat;
aanrijding tegen de zijkant, aan de voor-
of achterkant van de auto;
frontale botsing tegen een obstakel met
een scherpe hoek;
– ...
sécurité enfants .........................................
(page courante)
1.32
NLD_UD62988_3
Dispositifs complémentaires à la ceinture avant (JFC - Renault)
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (6/6)
Waarschuwingen met betrekking tot de bestuurdersairbag
Verander niets aan het stuurwiel of de naafdop.
Dek de naafdop niet af.
Bevestig geen voorwerpen (speldjes, logo, klokje, telefoonsteun, enz.) op het stuurwiel.
Het stuurwiel mag niet worden gedemonteerd. Uitsluitend speciaal opgeleide monteurs van de merkdealer mogen deze werkzaamheden
uitvoeren.
Ga niet te dicht op het stuurwiel zitten tijdens het rijden: zit met uw armen licht gebogen (zie “De juiste zithouding” 1.23). Zo blijft er vol-
doende ruimte over voor een goede en effectieve bescherming door de werking van de airbag.
Waarschuwingen inzake de passagiers airbag
Plak of bevestig niets op het dashboard (speldjes, logo’s, klokjes, telefoonhouder enz.) in de airbagzone.
Houd de ruimte tussen het dashboard en de voorpassagier vrij (geen dier of pakjes op schoot, geen paraplu of wandelstok tegen het dash-
board zetten).
Laat de passagier nooit zijn voeten op het dashboard leggen. Dit kan zeer gevaarlijk zijn. Kom niet te dicht (met knieën, hoofd of handen)
bij het dashboard.
Schakel de aanvullende veiligheidsvoorzieningen van de autogordel van de passagier voorin direct weer in na het verwijderen van een
kinderzitje, om de bescherming van de passagier te garanderen in geval van een botsing.
HET IS VERBODEN EEN KINDERZITJE ACHTERSTEVOREN OP DE PASSAGIERSSTOEL VOOR TE PLAATSEN TENZIJ DE
AANVULLENDE VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VAN DE AUTOGORDEL VAN DE VOORPASSAGIER UITGESCHAKELD ZIJN. 1.59.
Hier volgt een aantal aanwijzingen om elke belemmering bij het opblazen van de airbag of verwonding door rondvliegende voorwerpen
te voorkomen.
dispositifs de retenue complémentaires
aux ceintures arrière ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
retenue complémentaire aux ceintures .....
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbag.........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
limiteur d’effort ..........................................
(page courante)
1.33
NLD_UD62995_2
Dispositifs complémentaires aux ceintures arrière (JFC - Renault)
aux ceintures arrière
AANVULLENDE VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN ACHTERIN
Afhankelijk van de auto, kunnen deze be-
staan uit:
Gordelspanners in het oprolmecha-
nisme (gordels aan de zijkant);
Krachtbegrenzers voor bescherming
van de borstkas.
Deze voorzieningen worden gelijktijdig of af-
zonderlijk, afhankelijk van de ernst van de
aanrijding, geactiveerd bij een frontale bot-
sing.
Afhankelijk van de ernst van de aanrijding,
kan het systeem de volgende middelen ac-
tiveren:
blokkering van de autogordel;
– De gordelspanner van het oprolmecha-
nisme van de autogordel (die in werking
treedt om de speling van de autogordel
op te heffen).
Krachtbegrenzer
Vanaf een bepaalde hevigheid van de schok
van de aanrijding komt dit mechanisme in
werking om de kracht die de gordel op het li-
chaam uitoefent te begrenzen tot een draag-
lijk niveau.
Laat al deze veiligheidsvoor-
zieningen controleren na een
aanrijding.
Het is streng verboden zelf
werkzaamheden uit te voeren aan
het gehele systeem (gordelspanners,
airbags, rekeneenheden, bedrading)
of deze in een andere auto over te
zetten.
Om te voorkomen dat het systeem
onopzettelijk wordt geactiveerd en
verwondingen veroorzaakt, mag uit-
sluitend deskundig personeel van de
merkdealer aan de airbags werken.
Het elektrische ontstekingsmecha-
nisme van de gordelspanners mag
uitsluitend door speciaal opgeleid
personeel met speciaal gereedschap
worden gecontroleerd.
Laat de gaspatronen van de gordel-
spanners en de airbags door een
merkdealer verwijderen voordat de
auto wordt gesloopt.
1
Gordelspanners zijkant
De gordelspanners dienen ervoor om de
autogordel strak tegen het lichaam te trek-
ken en daardoor de inzittende in zijn stoel
te drukken wat de prestaties van de gordel
verhoogt.
Bij contact aan, kan tijdens een ernstige
frontale aanrijding, afhankelijk van de ernst
van de schok, het systeem de gordelspan-
ner 1 activeren die onmiddellijk de gordel
strak trekt.
airbag.........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs de retenue complémentaires
protection latérale ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
retenue complémentaire aux ceintures .....
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs de retenue complémentaires
latéraux ................................................
(page courante)
airbags
dispositifs de protection latérale ..........
(jusqu’à la fin de l’UD)
coussin gonflable
airbag ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs de protection latérale ................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.34
NLD_UD57808_1
Dispositifs de protection latérale (JFC - Renault)
de protection latérale
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN BESCHERMING ZIJKANT
Zijdelingse Airbags
Deze airbag is in de voorstoelen geplaatst
en wordt aan de zijkant van de stoelen (kant
van de deur) geactiveerd om de inzittenden
te beschermen in geval van een ernstige
aanrijding tegen de zijkant.
ZijruitAirbags
Deze airbags zitten aan de zijkant boven en
ontplooien zich langs de zijruiten van het
voor- en achterportier om de inzittenden bij
een hevige botsing tegen de zijkant te be-
schermen.
Waarschuwing betreffende de zijairbag
Stoelhoezen plaatsen: voor stoelen met een airbag zijn stoelhoezen nodig die
speciaal voor uw auto zijn ontworpen. Raadpleeg een merkdealer om te weten of
dergelijke hoezen leverbaar zijn. Het gebruik van andere hoezen (of hoezen die
bestemd zijn voor een ander model) kan de goede werking van deze airbag belemmeren
en daardoor de veiligheid van de inzittenden in gevaar brengen.
Plaats geen accessoires, voorwerpen of dieren tussen de rugleuning, het portier en de
interieurbekleding. Dek de rugleuning van de stoel ook nooit af met bijvoorbeeld kleding
of accessoires. De werking van de airbag kan hierdoor belemmerd worden en verwon-
dingen veroorzaken als de airbag wordt geactiveerd.
Demontage of wijziging van de stoel en de interieurbekleding is verboden, tenzij dit ge-
beurt door deskundig personeel van de merkdealer.
De spleten in de rugleuningen voor (aan de kant van het portier) komen overeen met
de zone waarbinnen de airbag zich kan opblazen: het is verboden hier voorwerpen in te
stoppen.
dispositifs de retenue complémentaires ....
(jusqu’à la fin de l’UD)
retenue complémentaire aux ceintures .....
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbag.........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
coussin gonflable
airbag ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ceintures de sécurité .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.35
NLD_UD57809_1
Dispositifs de retenue complémentaires (JFC - Renault)
AANVULLENDE BEVESTIGINGSMIDDELEN
De airbag is bedoeld als aanvulling op de werking van de autogordel. De airbag en de autogordel vormen één veiligheidssysteem.
De gordel moet altijd worden gedragen. Het niet-dragen kan bij een ongeval de inzittenden blootstellen aan zware verwondingen. Dit
kan ook het risico op lichte oppervlakkige wonden bij het opblazen van de airbag verergeren, hoewel dergelijke kleine verwondingen
nooit zijn uitgesloten bij gebruik van een airbag.
Bij een botsing, zelfs een zware, tegen de achterkant of bij het over de kop gaan van de auto worden de airbags of de gordelspan-
ners niet altijd geactiveerd. Zware stoten onder de auto veroorzaakt door stoepen, gaten in het wegdek, stenen, kunnen de airbagsystemen
activeren.
Het is streng verboden zelf werkzaamheden uit te voeren aan airbags, gordelspanners rekeneenheid, bedrading, enz. Deze mogen uit-
sluitend door speciaal opgeleide monteurs van de merkdealer worden gecontroleerd en gerepareerd.
Om te voorkomen dat de airbag(s) ten onrechte wordt/worden opgeblazen of juist niet als dat wel nodig zou zijn, mag uitsluitend deskundig
personeel van de merkdealer aan het systeem werken.
Laat het airbagsysteem controleren na een aanrijding of (een poging tot) diefstal van de auto.
Als u de auto uitleent of verkoopt, breng de nieuwe berijder/eigenaar dan op de hoogte van deze bijzonderheden door hem dit instructie-
boekje bij de auto te leveren.
Laat de gaspatro(o)n(en) door een merkdealer verwijderen voordat de auto wordt gesloopt.
Hier volgt een aantal aanwijzingen om elke belemmering bij het opblazen van de airbag of verwonding door rondvliegende voorwerpen
te voorkomen.
rétroviseurs ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.36
NLD_UD61092_2
Rétroviseurs (JFC - Renault)
Inklapbare buitenspiegels
De spiegels klappen automatisch in bij het
vergrendelen van de auto (schakelaar 3 in
stand B).
U kunt altijd het inklappen (schakelaar 3 in
stand C) of het uitklappen (schakelaar 3 in
stand A) van de spiegel regelen.
De automatische werking is dan uitgescha-
keld. Opnieuw inschakelen: zet de schake-
laar 3 in stand B.
Rétroviseurs
SPIEGELS (1/3)
Buitenspiegels
Verstellen
Selecteer de spiegel met behulp van de
schakelaar 2, en verstel hem daarna met de
knop 1 in de gewenste stand.
Verwarmde buitenspiegels
Het ontdooien gebeurt tegelijk met het ver-
warmen van de achterruit. 3.6.
Voorwerpen in het buitenspie-
gelglas zijn dichterbij dan ze
lijken. Voor uw eigen veiligheid
dient u hiermee rekening te
houden bij het bepalen van de afstand,
voordat u een manoeuvre uitvoert.
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
A
B
C
1
2
3
Functie welkomst en afscheid
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem om de functie welkomst en af-
scheid te openen.
Selecteer ON of OFF om de functie in of uit
te schakelen.
Afhankelijk van de geselecteerde keuze
worden de spiegels uitgeklapt:
wanneer het contact de volgende keer
wordt aangezet (functie gedeactiveerd);
Wanneer het voertuig wordt vrijgezet
(functie geactiveerd).
1.37
NLD_UD61092_2
Rétroviseurs (JFC - Renault)
Kantelende spiegels bij
achteruitrijden
Voor auto’s met een bestuurdersstoel met
geheugen kunt u de spiegels specifiek af-
stellen bij het achteruitrijden en de stand in
het geheugen opslaan.
Selecteer bij stilstaande auto en ingescha-
kelde achteruitversnelling de spiegel met
behulp van schakelaar 2 en zet daarna de
spiegel met knop 1 in de gewenste stand.
SPIEGELS (2/3)
1
Oproepen van de
geheugenpositie
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem om de opgeslagen stand op te
roepen.
Selecteer “Terugbellen”.
De standen van de buitenspiegels bij het
vooruitrijden en het achteruitrijden en van de
voorstoelen worden opgeroepen.
Teruggaan naar de rijstand
Er wordt overgeschakeld van de stand bij
achteruitrijden naar de stand bij vooruitrij-
den:
– ongeveer 9 seconden nadat uit de ach-
teruitversnelling is geschakeld, wanneer
de snelheid minder dan 10 km/u be-
draagt;
wanneer in vooruit wordt geschakeld en
de snelheid meer dan 10 km/u bedraagt;
wanneer de motor stilstaat;
wanneer de schakelaar 2 in neutrale
stand staat.
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
Vastleggen van de afstellingen
De buitenspiegels afstellen (zie vorige
paragrafen);
Zie de gebruiksaanwijzing van het multi-
mediasysteem om de geheugeninstellin-
gen te openen. Sla de instellingen op.
De posities van de buitenspiegels in vooruit-
en achteruitversnelling, en de positie van de
bestuurdersstoel worden tegelijk opgesla-
gen.
2
1.38
NLD_UD61092_2
Rétroviseurs (JFC - Renault)
Binnenspiegel
De achteruitkijkspiegel 4 wordt automatisch
donkerder wanneer er een auto achter u rijdt
die uw auto verlicht of in zeer fel licht.
SPIEGELS (3/3)
bijzonderheid
Wanneer de achteruitkijkspiegel handmatig
is in- of uitgeklapt, kan hij worden teruggezet
naar een bepaalde gebruiksstand. Daartoe
zet u de schakelaar 3 in stand C. U hoort
een mechanische klik vanuit het spiegelblok.
Als dit niet goed is, zet u de schakelaar 3 in
stand A en de schakelaar 3 in stand C, tot
de spiegels mechanisch vastklikt.
A
C
3
Informatie over het inschakelen of uit-
schakelen van de passagiersairbag ver-
schijnt in de spiegel. 1.59.
4
sécurité enfants .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs de retenue enfants ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
retenue enfants..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
système de retenue enfants ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges enfants ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
transport d’enfants .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
enfants .......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.39
NLD_UD57811_1
Sécurité enfants : généralités (JFC - Renault)
Sécurité enfants : généralités
KINDERVEILIGHEID: algemeen (1/2)
Vervoer van kinderen
U dient zich te houden aan de wetgeving
van het land waarin u zich bevindt.
Het kind moet, net als een volwassene, altijd
correct zitten en zijn vastgemaakt, ongeacht
het traject. U bent verantwoordelijk voor de
kinderen die u vervoert.
Een kind is geen volwassene in miniatuur-
formaat. Het staat bloot aan specifieke let-
selrisico’s doordat de spieren en botten nog
in de groei zijn. De autogordel alleen is niet
geschikt voor het vervoer. Gebruik het juiste
kinderzitje en gebruik het correct.
Een botsing met 50 km/u
komt overeen met een val van
10 meter hoogte. Het niet vast-
maken van een kind is het-
zelfde als het laten spelen op een balkon
zonder balustrade op de vierde verdie-
ping!
Houd een kind nooit in uw armen. Bij
een ongeluk zal u het niet kunnen tegen-
houden, zelfs niet als u zelf in uw gordel
vastzit.
Als uw auto betrokken is geweest bij een
verkeersongeluk, moet u het kinderzitje
vervangen en de gordels en de ISOFIX
verankeringen laten controleren.
Als u wilt voorkomen dat de
portieren worden geopend, ge-
bruikt u de functie “Kinderslot”.
1.12.
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het parke-
ren of stoppen van de auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes,
een kind, een afhankelijke volwassene
of een dier in de auto achter als u deze
verlaat.
Het kan zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, door organen te bedienen zoals
bijvoorbeeld de ruitbediening, of de por-
tieren te vergrendelen.
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
1.40
NLD_UD57811_1
Sécurité enfants : généralités (JFC - Renault)
KINDERVEILIGHEID: algemeen (2/2)
Gebruik van een kinderzitje
De bescherming die het kinderzitje biedt is
afhankelijk van zijn capaciteit om het kind
vast te houden en van de installatie ervan.
Door een verkeerde installatie komt de bes-
cherming van het kind in gevaar bij krachtig
remmen of een botsing.
Controleer voordat u een kinderzitje koopt,
of het voldoet aan de wettelijke eisen van
het land waar u zich bevindt en of het ge-
monteerd kan worden in uw auto. Raadpleeg
een merkdealer om te weten welke zitje ge-
adviseerd worden voor uw auto.
Lees, vóór het monteren van een kinderzitje,
de gebruiksaanwijzing en houd u aan de in-
structies. Neem, bij problemen met het in-
stalleren, contact op met de fabrikant van de
uitrusting. Bewaar de gebruiksaanwijzing bij
het zitje.
Geef het goede voorbeeld door uw
gordel vast te maken en leer uw kind:
zich correct vast te maken,
in en uit te stappen aan de andere
kant van het verkeer.
Gebruik geen tweedehands kinderzitje
of zonder gebruiksaanwijzing.
Let op dat niets in de buurt van het kin-
derzitje de installatie ervan belemmert.
Laat een kind nooit onbewaakt
achter in de auto.
Controleer of uw kind altijd
vastzit en het harnas of de
gordel correct is afgesteld en aangepast.
Vermijd te dikke kleding waardoor ruimte
tussen de riemen kan ontstaan.
Zorg ervoor dat uw kind zijn hoofd of
armen niet uit het raam kan steken.
Controleer regelmatig de juiste houding
van het kind, met name als het slaapt.
1.41
NLD_UD53795_1
Sécurité enfants : choix du siège enfant (XJA - Renault)
KINDERVEILIGHEID: keuze van het kinderzitje
Kinderzitje “achterstevoren”
Het hoofd van een baby is, naar verhouding,
zwaarder dan dat van een volwassene en de
nek is zeer kwetsbaar. Vervoer het kind zo
lang mogelijk in deze stand (minstens tot het
2 jaar is). Zo worden het hoofd en de nek
ondersteund.
Kies een omhullend zitje voor een betere
bescherming opzij en vervang het zodra het
hoofd van het kind boven het kuipzitje uit-
steekt.
Kinderzitje “vooruit”
Het hoofd en de buik van een kind zijn de
lichaamsdelen die het meest beschermd
moeten worden. Een vooruit geplaatst kin-
derzitje dat stevig in de auto is vastgezet,
vermindert het risico dat het kind zijn hoofd
stoot. Vervoer uw kind in een vooruit ge-
plaatst zitje met een harnas als de lengte
van het kind dat toelaat.
Kies voor een kuipzitje voor een betere zij-
delingse bescherming.
Zittingverhogers
Vanaf 15 kg of 4 jaar kan een kind reizen op
een zittingverhoger waarmee de autogordel
kan worden aangepast aan zijn lichaams-
bouw. De zitting van de verhoger moet ge-
leiders hebben die de gordel over de heupen
van het kind en niet over de buik laten lopen.
Een in hoogte verstelbare rugleuning met
een gordelgeleider wordt geadviseerd om
de gordel op het midden van de schouder
te plaatsen. Deze mag nooit over de hals of
over de armen lopen.
Kies een omhullend zitje voor een betere be-
scherming opzij.
dispositifs de retenue enfants ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
retenue enfants..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
système de retenue enfants ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sécurité enfants .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges enfants ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
transport d’enfants .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
Isofix ..........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ceintures de sécurité .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.42
NLD_UD57813_1
Sécurité enfants : choix de la fixation du siège enfant (JFC - Renault)
choix de la fixation du siège enfant
KINDERVEILIGHEID: keuze van de bevestiging van het kinderzitje (1/3)
Er zijn twee bevestigingssystemen voor
kinderzitjes: met de autogordel of met het
ISOFIX systeem.
De autogordel mag nooit los-
gemaakt of verdraaid worden.
Laat de gordel nooit onder de
armen of achter de rug lopen.
Controleer of de gordel niet beschadigd
is door scherpe randen.
Als de autogordel niet normaal werkt,
kan deze het kind niet beschermen.
Raadpleeg een merkdealer. Gebruik
deze zitplaats niet zolang de gordel niet
is gerepareerd.
Gebruik geen kinderzitje dat de
gordel waarmee het vastzit zou
kunnen losmaken: het onder-
stel van het zitje mag niet op
de gesp en/of de sluiting van de gordel
rusten.
Bevestiging met de autogordel
De autogordel moet worden afgesteld om
goed te kunnen werken bij krachtig remmen
of bij een botsing.
Laat de gordel lopen zoals de fabrikant van
het kinderzitje voorschrijft.
Controleer altijd de vergrendeling van de au-
togordel door eraan te trekken en zet hem
daarna zo strak mogelijk door op het kinder-
zitje te drukken.
Controleer of het zitje goed vastzit door het
zitje naar links/rechts en naar voren/achte-
ren te bewegen: het zitje moet stevig vast
blijven zitten.
Controleer of het kinderzitje niet dwars is ge-
ïnstalleerd en niet tegen een ruit rust.
1.43
NLD_UD57813_1
Sécurité enfants : choix de la fixation du siège enfant (JFC - Renault)
Bevestiging met ISOFIX systeem
Goedgekeurde kinderzitjes ISOFIX zijn ge-
standaardiseerd volgens de huidige regel-
geving als één van de vier onderstaande ge-
vallen van toepassing is:
universeel ISOFIX 3-punts vooruit;
semi-universeel ISOFIX 2-punts;
– Specifiek;
i-Size Met:
een gordel die aan de derde ring van
de betreffende stoel wordt vastge-
maakt;
of een steun die op de vloer van de
auto rust, geschikt voor de goedge-
keurde stoel i-Size, met als bedoeling
te voorkomen dat het kinderzitje be-
weegt bij een botsing.
Controleer in het laatste geval of uw kinder-
zitje geïnstalleerd kan worden door de lijst
van geschikte auto’s te raadplegen.
Verander niets aan de onder-
delen van het oorspronkelijk
gemonteerde systeem: gor-
dels, ISOFIX, stoelen en de be-
vestigingen ervan.
Voordat u een ISOFIX kinder-
zitje installeert dat u hebt ge-
kocht voor een andere auto,
moet u nagaan of het geïnstal-
leerd mag worden. Raadpleeg de lijst
van de fabrikant van het zitje waarop
de auto's staan waarin het zitje gebruikt
mag worden.
KINDERVEILIGHEID: keuze van de bevestiging van het kinderzitje (2/3)
Bevestig het kinderzitje met de ISOFIX gren-
dels als het deze heeft. Het ISOFIX systeem
garandeert een gemakkelijke, snelle en vei-
lige montage.
Het ISOFIX systeem bestaat uit 2 ringen en,
in sommige gevallen, een derde ring.
siège arrière...............................................
(page courante)
1.44
NLD_UD57813_1
Sécurité enfants : choix de la fixation du siège enfant (JFC - Renault)
KINDERVEILIGHEID: keuze van de bevestiging van het kinderzitje (3/3)
2
3
De derde ring 2, 3 of 4 wordt gebruikt voor
het vastmaken van de bovenste riem van
bepaalde stoelen ISOFIX.
De ISOFIX verankeringen mogen alleen gebruikt worden voor kinderzitjes met
het ISOFIX systeem. Bevestig nooit andere kinderzitjes, noch de gordel of andere
voorwerpen op deze verankeringspunten. Controleer of niets in de weg zit bij de
verankeringspunten.
Als uw auto betrokken is geweest bij een verkeersongeluk, moet u de ISOFIX verankerin-
gen laten controleren en het kinderzitje vervangen.
Bevestiging met het ISOFIX systeem
(vervolg)
De twee ringen 1 bevinden zich tussen de
rugleuning en de zitting van de stoel en zijn
te herkennen aan een symbool
.
De ringen bevinden zich op de rugleuningen
van de achterstoelen en zijn te herkennen
aan het symbool
.
Bevestig in alle gevallen de haak van de
riem op de bijbehorende ring (2 en 4 voor de
achterplaatsen zijkant en 3 voor de achter-
plaats in het midden) en plaats de stoel van
de auto in de gewenste stand.
Span de riem zodat de rugleuning van het
kinderzitje goed tegen de rugleuning van de
stoel in de auto is geplaatst.
U moet de riem van het kinder-
zitje aan de bijbehorende ring
bevestigen.
U mag geen ander bevesti-
gingspunt gebruiken.
1
4
Controleer of de rugleuning
van het vooruit geplaatste kin-
derzitje goed tegen de rugleu-
ning van de stoel in de auto is
geplaatst. In dit geval rust het kinderzitje
niet altijd op de zitting van de stoel in de
auto.
dispositifs de retenue enfants ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
retenue enfants..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
système de retenue enfants ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sécurité enfants .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges enfants ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
transport d’enfants .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbag.........................................................
(page courante)
enfants .......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.45
NLD_UD64509_3
Sécurité enfants : installation du siège enfant, généralité (JFC - Renault)
Installation du siège enfant, généralités
KINDERVEILIGHEID: installatie van het kinderzitje, algemeen (1/2)
Op bepaalde zitplaatsen mogen geen kin-
derzitjes bevestigd worden Op het schema
op de volgende bladzijde ziet u waar u een
kinderzitje mag bevestigen.
Monteer het kinderzitje bij voor-
keur op een zitplaats achterin.
Controleer of het kinderzitje
of de voeten van het kind het
goed vergrendelen van de voorstoel niet
belemmeren. 1.16.
Controleer of het kinderzitje, door het in-
stalleren ervan in de auto, niet loskomt
van het onderstel.
Als u de hoofdsteun moet verwijde-
ren, berg deze dan goed op zodat deze
niet in een projectiel kan veranderen bij
krachtig remmen of een botsing.
Maak het kinderzitje altijd goed vast aan
de auto, ook als het niet in gebruik is,
zodat het niet in een projectiel kan ver-
anderen bij krachtig remmen of een bot-
sing.
LEVENSGEVAAR OF
GEVAAR VAN ERNSTIG
LETSEL: voordat u een kinder-
zitje achterstevoren op deze
stoel plaatst, moet u controleren of de
passagiersairbag voor is uitgeschakeld.
1.59.
De genoemde types kinderzitjes zijn niet
overal leverbaar. Controleer, voordat u een
ander kinderzitje gebruikt, bij de fabrikant of
het gemonteerd kan worden.
Aan de voorkant
Het vervoer van een kind op de plaats van
de voorpassagier is niet in alle landen toe-
gestaan. Raadpleeg de geldende wetgeving
en volg de aanwijzingen van het schema op
de volgende bladzijde.
Voordat u een kinderzitje op deze plaats in-
stalleert (indien dit toegestaan is):
zet de autogordel zo ver mogelijk naar
beneden;
schuif de stoel zo ver mogelijk naar ach-
teren;
– zet de rugleuning enigszins schuin (on-
geveer 25°);
zet de zitting, indien mogelijk, zo ver mo-
gelijk omhoog.
Zet de hoofdsteun van de stoel steeds goed
omhoog zodat deze het kinderzitje niet hin-
dert 1.15.
Als het kinderzitje is geïnstalleerd en als dit
mogelijk is, verplaatst u de autostoel indien
nodig naar voren (voor de nodige ruimte op
de achterste zitplaatsen voor de passagiers
of andere kinderzitjes). Een kinderzitje dat
achterstevoren staat, mag het dashboard
niet raken en mag niet maximaal naar voren
worden geschoven.
Wijzig de andere afstellingen niet meer na
het installeren van het kinderzitje.
Isofix ..........................................................
(page courante)
sièges arrière .............................................
(page courante)
1.46
NLD_UD64509_3
Sécurité enfants : installation du siège enfant, généralité (JFC - Renault)
Verwijder altijd de hoofdsteun van de achter-
stoel waarop het kinderzitje wordt geplaatst.
3.33. Zet de achterstoel indien nodig zo
ver mogelijk naar achteren. Dit moet ge-
beuren voordat u het kinderzitje plaatst.
Controleer of het kinderzitje goed tegen de
rugleuning van de stoel van de auto rust.
KINDERVEILIGHEID: installatie van het kinderzitje, algemeen (2/2)
De vloer van uw auto be-
schikt over opbergruimtes.
Controleer, voordat u een kin-
derzitje met poot monteert, of
dit zitje hier gemonteerd kan worden.
Raadpleeg de lijst met auto’s waarvoor
het kinderzitje geschikt is die geleverd is
bij het kinderzitje.
Risico van ernstige verwondingen bij
plotseling remmen of in geval van een
ongeluk.
Op middelste zitplaats achter
Controleer of de gordel geschikt is voor de
bevestiging van uw kinderzitje. Raadpleeg
een merkdealer.
Op zitplaats achter aan de zijkant
Een reiswieg wordt dwars in de auto geïn-
stalleerd en neemt ten minste twee zitplaat-
sen in beslag. Plaats het hoofd van het kind
aan de tegenover het portier gelegen kant.
Zet de voorstoel van de auto zo ver moge-
lijk naar voren om een kinderzitje achterste-
voren te installeren, en zet daarna de stoel
ervoor zo ver mogelijk terug zonder dat deze
tegen het kinderzitje komt.
Voor de veiligheid van het vooruit geplaatste
kind:
zet de desbetreffende stoel zo ver moge-
lijk naar achteren;
zet de stoel vóór het kind naar voren en
stel de positie van de rugleuning in om
contact tussen de stoel en de benen van
het kind te vermijden.
Als u een kinderzitje hebt ge-
plaatst (zittingverhoger groep 2
of 3), moet u altijd controleren
of dit goed werkt 1.23. Pas,
indien nodig de stand van de autostoel
aan.
Controleer of het kinderzitje
of de voeten van het kind een
goede vergrendeling van de
voorstoel niet belemmeren.
1.16 of 3.34.
Monteer het kinderzitje bij
voorkeur op een zitplaats ach-
terin. Om op deze zitplaats een
ISOFIX-kinderzitje te instal-
leren, maakt u eerst de autogordel los
voordat u de bouten vastzet.
Wanneer een ISOFIX-
kinderzitje op de zitplaats aan
de linkerkant achterin wordt
geïnstalleerd, kan de middel-
ste zitplaats niet meer worden gebruikt.
De middelste autogordel is immers niet
meer toegankelijk of bruikbaar.
retenue enfants..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sécurité enfants .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges enfants ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
système de retenue enfants ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
transport d’enfants .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbag
activation airbags passager avant .......
(page courante)
ceintures de sécurité .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
enfants .......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs de retenue enfants ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbag.........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
fixation des sièges enfants => enfants ......
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.47
NLD_UD57815_1
sieges enfant : installation par ceinture de securité (JFC - Renault)
Siège enfant : fixation par ceinture de sécurité ou par système isofix
KINDERZITJES: bevestiging met de autogordel (1/6)
Installatieoverzicht vijfdeursuitvoering
Door het gebruik van een niet
bij de auto passend kinder-
veiligheidssysteem wordt de
baby of het kind niet correct be-
schermd. Het kan ernstig of zelfs dode-
lijk letsel oplopen.
³ Controleer de staat van de airbag
voordat u een passagier laat plaatsnemen of
een kinderzitje installeert.
²
Plaats verboden voor het installe-
ren van een kinderzitje.
Kinderzitje bevestigd met behulp van de
gordel
¬ Plaats toegelaten voor de bevesti-
ging met de gordel van een als “Universeel”
goedgekeurd zitje.
LEVENSGEVAAR OF
GEVAAR VAN ERNSTIG
LETSEL: voordat u een kinder-
zitje achterstevoren op deze
stoel plaatst, moet u controleren of de
passagiersairbag voor is uitgeschakeld.
1.59.
1.48
NLD_UD57815_1
sieges enfant : installation par ceinture de securité (JFC - Renault)
KINDERZITJES: bevestiging met de autogordel (2/6)
Uitvoering vijf zitplaatsen
Type kinderzitje Gewicht van het kind
Passagiersstoel
voorin (1)
Zitplaatsen achter
aan de zijkanten
Zitplaats midden
achter
Reiswieg dwars
Groep 0
< tot 10 kg X U (2) X
Kuipzitje achterstevo-
ren geplaatst
Groepen 0 of 0 +
< tot 10 kg en tot < 13 kg U (5) U (3) U (3)
Kuipzitje/kinderzitje
achterstevoren
Groepen 0 + en 1
< tot 13 kg en 9 tot 18 kg U (5) U (3) U (3)
Kinderzitje vooruit ge-
plaatst
Groep 1
9 tot 18 kg X U (3) (4) U (3) (4)
Zittingverhoger
Groepen 2 en 3
15 tot 25 kg en 22 tot 36 kg X U (3) (4) U (3) (4)
In de tabel hieronder staat dezelfde informatie als op het overzicht van de vorige bladzijde, overeenkomstig de wettelijke voorschriften.
(1) LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN ERNSTIG LETSEL: voordat u een kinderzitje achterstevoren op deze stoel plaatst, moet u
controleren of de passagiersairbag voor is uitgeschakeld. 1.59.
1.49
NLD_UD57815_1
sieges enfant : installation par ceinture de securité (JFC - Renault)
X = Plaats niet toegestaan voor het installeren van dit type kinderzitje.
U = Plaats toegestaan voor de bevestiging met de gordel van een in de handel verkrijgbaar als “Universeel” goedgekeurd zitje; controleer of het
gemonteerd kan worden.
(2) Een reiswieg wordt dwars in de auto geïnstalleerd en neemt ten minste twee zitplaatsen in beslag. Plaats het hoofd van het kind aan de tegen-
over het portier van de auto gelegen kant.
(3) Zet de stoel van de auto indien nodig zo ver mogelijk naar achteren. Zet de voorstoel van de auto zo ver mogelijk naar voren om een kinderzitje
achterstevoren te installeren, en zet deze daarna zo ver mogelijk terug zonder dat deze tegen het kinderzitje komt.
(4) Klap altijd de hoofdsteun omlaag van de achterstoel waarop het kinderzitje wordt geplaatst. Dit moet gebeuren voordat u het kinderzitje plaatst.
3.33. Schuif de stoel vóór het kind naar voren, zet de rugleuning naar voren om contact tussen de stoel en de benen van het kind te voor-
komen.
(5) Zet de stoel van de auto zo ver mogelijk naar achteren en zo hoog mogelijk, en zet de rugleuning lichtjes schuin (ongeveer 25°).
KINDERZITJES: bevestiging met de autogordel (3/6)
1.50
NLD_UD57815_1
sieges enfant : installation par ceinture de securité (JFC - Renault)
KINDERZITJES: bevestiging met autogordel (4/6)
Uitvoering met zeven zitplaatsen
Type kinderzitje Gewicht van het kind
Passagiersstoel
voorin (1)
Zitplaatsen
zijkant achter
van rij 2
Zitplaats midden
achter van rij 2
Zitplaats achter
van rij 3 (5)
Reiswieg dwars
Groep 0
< tot 10 kg X U (2) X X
Kuipzitje achterstevo-
ren geplaatst
Groepen 0 of 0 +
< tot 10 kg en tot < 13 kg U (6) U (3) U (3) U
Kuipzitje/kinderzitje
achterstevoren
Groepen 0 + en 1
< tot 13 kg en 9 tot 18 kg U (6) U (3) U (3) U
Kinderzitje vooruit ge-
plaatst
Groep 1
9 tot 18 kg X U (3) (4) U (3) (4) U
Zittingverhoger
Groepen 2 en 3
15 tot 25 kg en 22 tot 36 kg X U (3) (4) U (3) (4) U
In de tabel hieronder staat dezelfde informatie als op het overzicht op de volgende bladzijden, overeenkomstig de wettelijke voorschrif-
ten.
(1) LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN ERNSTIG LETSEL: voordat u een kinderzitje achterstevoren op deze stoel plaatst, moet u
controleren of de passagiersairbag voor is uitgeschakeld. 1.59.
1.51
NLD_UD57815_1
sieges enfant : installation par ceinture de securité (JFC - Renault)
KINDERZITJES: bevestiging met autogordel (5/6)
X = Plaats niet toegestaan voor het installeren van dit type kinderzitje.
U = Plaats toegestaan voor de bevestiging met de gordel van een in de handel verkrijgbaar als “Universeel” goedgekeurd zitje; controleer of het
gemonteerd kan worden.
(2) Een reiswieg wordt dwars in de auto geïnstalleerd en neemt ten minste twee zitplaatsen in beslag. Plaats het hoofd van het kind aan de tegen-
over het portier van de auto gelegen kant.
(3) Zet de stoel van de auto indien nodig zo ver mogelijk naar achteren. Zet de voorstoel van de auto zo ver mogelijk naar voren om een kinderzitje
achterstevoren te installeren, en zet deze daarna zo ver mogelijk terug zonder dat deze tegen het kinderzitje komt.
(4) Klap altijd de hoofdsteun omlaag van de achterstoel waarop het kinderzitje wordt geplaatst. Dit moet gebeuren voordat u het kinderzitje plaatst.
3.33. Schuif de stoel vóór het kind naar voren, zet de rugleuning naar voren om contact tussen de stoel en de benen van het kind te voor-
komen.
(5) Zet de stoel(en) vóór het kind dat op de derde rij is geplaatst zoveel mogelijk naar voren.
(6) Zet de stoel van de auto zo ver mogelijk naar achteren en zo hoog mogelijk, en zet de rugleuning lichtjes schuin (ongeveer 25°).
1.52
NLD_UD57815_1
sieges enfant : installation par ceinture de securité (JFC - Renault)
³ Controleer de staat van de airbag
voordat u een passagier laat plaatsnemen of
een kinderzitje installeert.
²
Plaats verboden voor het installe-
ren van een kinderzitje.
Kinderzitje bevestigd met behulp van de
gordel
¬ Plaats toegelaten voor de bevesti-
ging met de gordel van een als “Universeel”
goedgekeurd zitje.
Door het gebruik van een niet
bij de auto passend kinder-
veiligheidssysteem wordt de
baby of het kind niet correct be-
schermd. Het kan ernstig of zelfs dode-
lijk letsel oplopen.
KINDERZITJES: bevestiging met autogordel (6/6)
Overzicht van de installatie uitvoering zeven zitplaatsen
LEVENSGEVAAR OF
GEVAAR VAN ERNSTIG
LETSEL: voordat u een kinder-
zitje achterstevoren op deze
stoel plaatst, moet u controleren of de
passagiersairbag voor is uitgeschakeld.
1.59.
Isofix ..........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
retenue enfants..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sécurité enfants .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges enfants ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
système de retenue enfants ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
transport d’enfants .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ceintures de sécurité .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
enfants .......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs de retenue enfants ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.53
NLD_UD63062_2
sieges enfant : fixation par système isofix (JFC - Renault)
KINDERZITJES: Isofix-bevestigingssysteem (1/6)
Kinderzitje bevestigd met behulp van de
ISOFIX bevestiging
Plaats waar een ISOFIX kinderzitje
is toegelaten.
± De zitplaatsen achterin zijn voorzien
van een verankering voor de bevestiging
van een universeel ISOFIX kinderzitje voor-
uit. De verankeringen bevinden zich op de
rugleuningen van de achterstoelen.
De grootte van een ISOFIX kinderzitje wordt
aangegeven door een letter:
A, B, B1 (F3, F2, F2X): voor zitjes vooruit
van groep 1 (van 9 tot 18 kg);
C, D (R3, R2): kuipzitjes of achterwaarts
gerichte zitjes van groep 0+ (minder dan
13 kg) of groep 1 (9 tot 18 kg);
– E (R1): achterwaarts gerichte kuipzitjes
van groep 0 (minder dan 10 kg) of 0+
(minder dan 13 kg);
F, G (L1, L2): reiswiegen in groep 0
(minder dan 10 kg);
B2: stoelverhogers van groep 2 en 3 (15
tot 25 kg en 22 tot 36 kg).
Door het gebruik van een niet
bij de auto passend kinder-
veiligheidssysteem wordt de
baby of het kind niet correct be-
schermd. Het kan ernstig of zelfs dode-
lijk letsel oplopen.
²
Plaats verboden voor het installe-
ren van dit type kinderzitje.
Installatieoverzicht vijfdeursuitvoering
1.54
NLD_UD63062_2
sieges enfant : fixation par système isofix (JFC - Renault)
KINDERZITJES: Isofix-bevestigingssysteem (2/6)
Uitvoering vijf zitplaatsen
Type kinderzitje Gewicht van het kind
Grootte van zitje
[bevestiging]
Passagiersstoel
voorin
Zitplaatsen
achter
aan de zijkanten
Zitplaats
midden achter
Reiswieg dwars
Goedgekeurd voor groep 0
< tot 10 kg
F,G
[L1,L2]
X X X
Kuipzitje achterstevoren ge-
plaatst
Goedgekeurd voor groep 0 of 0+
< tot 10 kg en tot < 13 kg
E
[R1]
X IL (1) IL (1)
Kinderzitje achterstevoren ge-
plaatst
Goedgekeurd voor groep 0+ of 1
< tot 13 kg en 9 tot 18 kg
C, D
[R3, R2]
X IL (1) IL (1)
Kinderzitje vooruit geplaatst
Goedgekeurd voor groep 1
9 tot 18 kg
A, B, B1
[F3, F2, F2X]
X IUF - IL (1) (2) IUF - IL (1) (2)
Zittingverhoger
Goedgekeurd voor groep 2 of 3
15 tot 25 kg en 22 tot
36 kg
B2 X IUF - IL (1) (2) IUF - IL (1) (2)
Stoel i-Size X i-U i-U
In de tabel hieronder staat dezelfde informatie als op het overzicht van de vorige bladzijde, overeenkomstig de wettelijke voorschriften.
1.55
NLD_UD63062_2
sieges enfant : fixation par système isofix (JFC - Renault)
X = Plaats niet toegestaan voor het installeren van een kinderzitje ISOFIX.
IUF/IL = Plaats toegestaan voor bevestiging door middel van ISOFIX-bevestigingen, indien aanwezig, van een kinderzitje dat goedgekeurd is als
“Universeel/semi-universeel of specifiek voor een auto”; controleer of het gemonteerd kan worden.
i-U = Geschikt voor i-formaat kinderzitjes in de “universele” categorie vooruit en achteruit geplaatst.
(1) Zet de stoel van de auto indien nodig zo ver mogelijk naar achteren. Zet de voorstoel van de auto zo ver mogelijk naar voren om een kinderzitje
achterstevoren te installeren, en zet daarna de stoel ervoor zo ver mogelijk terug zonder dat deze tegen het kinderzitje komt.
(2) Verwijder in ieder geval de hoofdsteun van de stoel achteraan waarop het kinderzitje is geplaatst. Dit moet gebeuren voordat u het kinderzitje
plaatst. 3.33. Schuif de stoel vóór het kind naar voren, zet de rugleuning naar voren om contact tussen de stoel en de benen van het kind
te voorkomen.
KINDERZITJES: Isofix-bevestigingssysteem (3/6)
1.56
NLD_UD63062_2
sieges enfant : fixation par système isofix (JFC - Renault)
Uitvoering met zeven zitplaatsen
Type kinderzitje
Gewicht van
het kind
Grootte van zitje
[bevestiging]
Passagiersstoel
voorin
Zitplaatsen
zijkant achter
van rij 2
Zitplaats midden
achter van rij 2
Zitplaats
midden
achter
van rij 3
Reiswieg dwars
Goedgekeurd voor groep 0
< tot 10 kg
F, G
[L1, L2]
X X X X
Kuipzitje achterstevoren ge-
plaatst
Goedgekeurd voor groep 0 of 0+
< tot 13 kg
E
[R1]
X IL (1) IL (1) X
Kinderzitje achterstevoren ge-
plaatst
Goedgekeurd voor groep 0+ of 1
< tot 13 kg en
9 tot 18 kg
C,D
[R3, R2]
X IL (1) IL (1) X
Kinderzitje vooruit geplaatst
Goedgekeurd voor groep 1
9 tot 18 kg
A, B, B1
[F3, F2, F2X]
X IUF - IL (1) (2) IUF - IL (1) (2) X
Zittingverhoger
Goedgekeurd voor groep 2 of 3
15 tot 25 kg en
22 tot 36 kg
B2 X IUF - IL (1) (2) IUF - IL (1) (2) X
Stoel i-Size X i-U i-U X
KINDERZITJES: bevestiging via het Isofix-bevestigingssysteem (4/6)
In de tabel hieronder staat dezelfde informatie als op het overzicht op de volgende bladzijden, overeenkomstig de wettelijke voorschrif-
ten.
1.57
NLD_UD63062_2
sieges enfant : fixation par système isofix (JFC - Renault)
X = Plaats niet toegestaan voor het installeren van een kinderzitje ISOFIX.
IUF/IL = Plaats toegestaan voor bevestiging door middel van ISOFIX-bevestigingen, indien aanwezig, van een kinderzitje dat goedgekeurd is als
“Universeel/semi-universeel of specifiek voor een auto”; controleer of het gemonteerd kan worden.
i-U = Geschikt voor i-formaat kinderzitjes in de “universele” categorie vooruit en achteruit geplaatst.
(1) Zet de stoel van de auto indien nodig zo ver mogelijk naar achteren. Zet de voorstoel van de auto zo ver mogelijk naar voren om een kinderzitje
achterstevoren te installeren, en zet daarna de stoel ervoor zo ver mogelijk terug zonder dat deze tegen het kinderzitje komt.
(2) Verwijder in ieder geval de hoofdsteun van de stoel achteraan waarop het kinderzitje is geplaatst. Dit moet gebeuren voordat u het kinderzitje
plaatst. 3.33. Schuif de stoel vóór het kind naar voren, zet de rugleuning naar voren om contact tussen de stoel en de benen van het kind
te voorkomen.
KINDERZITJES: bevestiging via het Isofix-bevestigingssysteem (5/6)
1.58
NLD_UD63062_2
sieges enfant : fixation par système isofix (JFC - Renault)
Overzicht van de installatie in de uitvoering met zeven
zitplaatsen
Kinderzitje bevestigd met behulp van de
ISOFIX bevestiging
Plaats waar een ISOFIX kinderzitje
is toegelaten.
± De zitplaatsen achterin zijn voorzien
van een verankering voor de bevestiging
van een universeel ISOFIX kinderzitje voor-
uit. De verankeringen bevinden zich op de
rugleuningen van de achterstoelen.
De grootte van een ISOFIX kinderzitje wordt
aangegeven door een letter:
A, B, B1 (F3, F2, F2X): voor zitjes vooruit
van groep 1 (van 9 tot 18 kg);
C, D (R3, R2): kuipzitjes of achterwaarts
gerichte zitjes van groep 0+ (minder dan
13 kg) of groep 1 (9 tot 18 kg);
– E (R1): achterwaarts gerichte kuipzitjes
van groep 0 (minder dan 10 kg) of 0+
(minder dan 13 kg);
F, G (L1, L2): reiswiegen in groep 0
(minder dan 10 kg);
B2: stoelverhogers van groep 2 en 3 (15
tot 25 kg en 22 tot 36 kg).
Door het gebruik van een niet
bij de auto passend kinder-
veiligheidssysteem wordt de
baby of het kind niet correct be-
schermd. Het kan ernstig of zelfs dode-
lijk letsel oplopen.
²
Plaats verboden voor het installe-
ren van dit type kinderzitje.
KINDERZITJES: bevestiging via het Isofix-bevestigingssysteem (6/6)
sécurité enfants .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
enfants .......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbag.........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbag
désactivation airbag passager avant ...
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbag
activation airbags passager avant .......
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.59
NLD_UD61174_2
Sécurité enfants : désactivation/activation airbag passager avant (JFC - Renault)
désactivation-activation de l’airbag passager avant
Uitschakelen van de
passagiersairbag voorin
Voordat u een kinderzitje op de passagiers-
stoel voorin installeert:
controleer of het kinderzitje op deze stoel
kan worden geïnstalleerd;
het volgende is van essentieel belang:
deactivering van de airbagvoor een kin-
derzitje waarin het kind achterstevoren in
de auto zit.
De passagiersairbag voorin
mag alleen worden geacti-
veerd of gedeactiveerd wan-
neer de auto stilstaat met het
contact uit.
Als dit bij rijdende auto ge-
beurt, lichten de controlelampjes
å
en © op.
Om de staat van de airbag weer in over-
eenstemming te brengen met de stand
van de grendel, zet u het contact uit en
weer aan.
KINDERVEILIGHEID: uitschakelen, inschakelen van de passagiers AIRBAG VOORIN (1/3)
Uitschakelen van de airbag : bij stil-
staande auto en contact uit: druk en draai
de knop 1 naar stand OFF.
Controleer altijd, met het contact aan, of
het controlelampje
¹ op de spiegel 2
brandt.
Dit lampje blijft constant branden om u
eraan te herinneren dat u een kinderzitje
kunt gebruiken.
GEVAAR
Omdat het gevaarlijk is als de
passagiersairbag voorin wordt
geactiveerd als er een kin-
derzitje achterstevoren op de stoel is
geplaatst, mag u NOOIT een bevesti-
gingssysteem voor kinderen achterste-
voren installeren op een stoel met een
ACTIEVE frontale AIRBAG . Dit kan
de DOOD van het KIND of ERNSTIG
LETSEL tot gevolg hebben.
2
1
1.60
NLD_UD61174_2
Sécurité enfants : désactivation/activation airbag passager avant (JFC - Renault)
3
A
A
Deze voorschriften staan op de markerin-
gen op het dashboard en op de stickers A
op elke kant van de zonneklep van de pas-
sagier 3 (zie het voorbeeld van de sticker
hierboven).
KINDERVEILIGHEID: uitschakelen, inschakelen van de passagiers AIRBAG VOORIN (2/3)
GEVAAR
Omdat het gevaarlijk is als de
passagiersairbag voorin wordt
geactiveerd als er een kin-
derzitje achterstevoren op de stoel is
geplaatst, mag u NOOIT een bevesti-
gingssysteem voor kinderen achterste-
voren installeren op een stoel met een
ACTIEVE frontale AIRBAG. Dit kan
de DOOD van het KIND of ERNSTIG
LETSEL tot gevolg hebben.
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
1.61
NLD_UD61174_2
Sécurité enfants : désactivation/activation airbag passager avant (JFC - Renault)
Storingen
In geval van een storing aan het systeem
voor het in- en uitschakelen van de passa-
giersairbag, is het verboden een achterste-
voren geplaatst kinderzitje op de voorstoel
te gebruiken.
Het gebruik van de voorstoel door een pas-
sagier wordt ook afgeraden.
Raadpleeg zo spoedig mogelijk een merk-
dealer.
KINDERVEILIGHEID: uitschakelen, inschakelen van de passagiers AIRBAG VOORIN (3/3)
Inschakelen van de
passagiersairbag voorin
Zodra het kinderzitje van de passagiersstoel
verwijderd is, moet u de airbag weer inscha-
kelen om de voorpassagier bij een botsing
te beschermen.
De airbag opnieuw inschakelen: druk bij
stilstaande autoen contact uit, de gren-
del 1 in en draai deze in de stand ON.
Met het contact aan moet u absoluut con-
troleren of het controlelampje
] uit is
en of het controlelampje op de spie-
gel 2 ongeveer 1 minuut brandt na elke start.
De passagiersairbag voorin is ingeschakeld.
De passagiersairbag voorin
mag alleen worden geacti-
veerd of gedeactiveerd wan-
neer de auto stilstaat met het
contact uit.
Als dit bij rijdende auto ge-
beurt, lichten de controlelampjes
å
en © op.
Om de staat van de airbag weer in over-
eenstemming te brengen met de stand
van de grendel, zet u het contact uit en
weer aan.
2
1
poste de conduite ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
commandes ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
planche de bord .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.62
NLD_UD57818_1
Poste de conduite (JFC - Renault)
Poste de conduite
BESTUURDERSSTOEL (1/2)
5
4
8
11
12 1
14
25
10 137
9 9
24
6
2
1
2
18
22
3
23
21
20
15
16
17
19
1.63
NLD_UD57818_1
Poste de conduite (JFC - Renault)
BESTUURDERSSTOEL (2/2)
De aanwezigheid van de hierna beschreven uitrusting IS AFHANKELIJK VAN DE UITVOERING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
1 Zijrooster
2 Ventilatierooster van zijruit.
3 Schakelaar voor:
– richtingaanwijzer;
– verlichting;
– Mistachterlicht.
4 Plaats bestuurdersairbag en claxon.
5 Instrumentenpaneel.
6 head-up display.
7 Schakelaars voor:
functiekeuze van de boordcomputer
en van het menu voor het personali-
seren van de auto-instellingen;
afstandsbediening van de radio,
van het navigatiesysteem
8 Schakelaar voor de ruitenwissers en
-sproeiers voor en achter.
9 Centrale ventilatieroosters
10 Multimediascherm.
11 Bediening van de verwarming of de air-
conditioning.
12 Schakelaars voor:
– alarmknipperlichten;
portiervergrendeling.
13 Plaats passagiersairbag.
14 Opberglade.
15 Schakelaars voor:
stoelverwarming voor;
geventileerde voorstoelen;
inschakelen/uitschakelen van de
ECO-modus;
inschakelen/uitschakelen van de
parkeerhulp;
inschakelen/uitschakelen van de
functie Stop and Start;
In-/uitschakelen van de
Rijstrookassistent en Waarschuwing
bij verlaten rijstrook.
16 Bediening MULTI-SENSE
17 Schakelaars voor:
Inschakelen/uitschakelen van de
automatische parkeerrem;
inschakelen/uitschakelen van de
functie Autohold.
18 Opbergruimte voor de handsfree-kaart.
19 Laadzone/opbergruimte voor telefoon
20 Versnellingshendel.
21 Knop voor het starten/stoppen van de
motor.
22 Hoogte- en diepteverstelling van het
stuurwiel.
23
Schakelaars voor de
snelheidsregelaar/-begrenzer en Stop
& Go adaptieve snelheidsregelaar.
24 Knop voor het ontgrendelen van de
motorkap.
25 Schakelaars voor:
openen/sluiten van de gemotori-
seerde achterklep;
inschakelen/uitschakelen van de
stuurwielverwarming.
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
témoins de contrôle ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
poste de conduite ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ordinateur de bord .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
afficheur .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
appareils de contrôle .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
anomalies de fonctionnement....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de croisement ......................................
(page courante)
feux :
de brouillard .........................................
(page courante)
feux :
de direction ..........................................
(page courante)
feux :
de route ................................................
(page courante)
airbag.........................................................
(page courante)
témoins lumineux.......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.64
NLD_UD62996_3
Témoins lumineux (JFC - Renault)
Instrumentenpaneel: A verschijnt bij het
aanzetten van het contact.
š
Controlelampje markeringslicht
á
Controlelampje grootlicht
k
Controlelampje dimlicht
Controlelampje mistachterlicht
Controlelampje automatisch
grootlicht 1.90
Controlelampje richtingaanwij-
zers links
˜
Controlelampje richtingaanwij-
zers rechts
Tableau de bord
Als er geen visueel of geluids-
signaal terug komt, geeft het
een storing van het instrumen-
tenpaneel weer. U moet direct
stoppen zonder het overige verkeer in
gevaar te brengen. Zorg dat de auto in-
derdaad goed gestopt is en neem con-
tact op met een merkdealer.
Het waarschuwingslampje
® dwingt u, voor uw
veiligheid, direct te stoppen
zonder het verkeer in gevaar
te brengen. Stop de motor en start deze
niet opnieuw. Roep de hulp in van een
merkdealer.
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (1/5)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
A
Het controlelampje © geeft aan
dat u meteen voorzichtig naar een
merkdealer moet rijden. Als u dit voor-
schrift negeert, loopt u het risico dat uw
auto beschadigd wordt.
å
Richtingaanwijzerairbag
Het licht op bij het aanzetten van
het contact of het starten van de motor en
dooft binnen enkele seconden.
Als het niet oplicht bij het aanzetten van het
contact of als het oplicht bij draaiende motor,
wijst dit op een storing in het systeem.
Raadpleeg zo spoedig mogelijk een merk-
dealer.
2
Waarschuwingslampje geopend
portier
batterie.......................................................
(page courante)
direction à assistance variable ..................
(page courante)
niveau d’huile moteur ................................
(page courante)
1.65
NLD_UD62996_3
Témoins lumineux (JFC - Renault)
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (2/5)
®
Waarschuwingslampje stop on-
middellijk
Dit gaat branden wanneer het contact wordt
aangezet of de motor wordt gestart en dooft
zodra de motor draait. Het gaat tegelijk
met andere waarschuwingslampjes en/of
boodschap(pen) branden en gaat vergezeld
van een geluidssignaal.
Het dwingt u, voor uw veiligheid, direct te
stoppen zonder het verkeer in gevaar te
brengen. Stop de motor en start deze niet
opnieuw.
Roep de hulp in van een merkdealer.
D
Waarschuwingslampje storing
remsysteem
Het licht op bij het aanzetten van het contact
of het starten van de motor en dooft binnen
enkele seconden.
Als het tijdens het remmen gaat branden
met het waarschuwingslampje
® en
er een geluidssignaal klinkt, dan wijst het op
een daling van de hoeveelheid remvloeistof
of een storing aan het remsysteem.
Stop onmiddellijk en raadpleeg een merk-
dealer.
U
Waarschuwingslampje snel-
heidsafhankelijke stuurbekrach-
tiging
Het licht op bij het aanzetten van het contact
of het starten van de motor en dooft binnen
enkele seconden. Als het tijdens het rijden
oplicht samen met het waarschuwings-
lampje
®, duidt dit op een storing in
het systeem.
Roep de hulp in van een merkdealer.
Waarschuwingslampje
Als dit tijdens het rijden rood wordt
en het controlelampje
® verschijnt,
moet u voor de veiligheid stoppen zodra de
verkeersomstandigheden het toelaten. Stop
de motor en start deze niet opnieuw. Roep
de hulp in van een merkdealer.
Als dit tijdens het rijden geel wordt en het
controlelampje © verschijnt, moet u zo
snel mogelijk een merkdealer raadplegen.
Rijd ondertussen voorzichtig . Als u dit
voorschrift negeert, loopt u het risico dat uw
auto beschadigd wordt.
Ú
Waarschuwingslampje laad-
stroom
Het licht op bij het aanzetten van het contact
of het starten van de motor en dooft binnen
enkele seconden.
Als het tijdens het rijden gaat branden samen
met het waarschuwingslampje ® en er
een geluidssignaal klinkt, betekent dit dat
het elektrische circuit onvoldoende of te veel
geladen wordt.
Stop en roep de hulp in van een merkdea-
ler.
À
Waarschuwingslampje oliedruk
Het licht op bij het aanzetten van
het contact of het starten van de motor en
dooft binnen enkele seconden.
Als het tijdens het rijden gaat branden samen
met het waarschuwingslampje
® en er
een geluidssignaal klinkt, moet u direct stop-
pen en het contact uitzetten.
Controleer het oliepeil. Als het peil normaal
is, betreft het controlelampje iets anders.
Roep de hulp in van een merkdealer.
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
frein de parking assisté..............................
(page courante)
changement de vitesses ............................
(page courante)
ESC : Contrôle dynamique de conduite ....
(page courante)
ABS ...........................................................
(page courante)
filtre :
à particules ..........................................
(page courante)
système de surveillance de pression des
pneumatiques ............................................
(page courante)
liquide de refroidissement moteur .............
(page courante)
1.66
NLD_UD62996_3
Témoins lumineux (JFC - Renault)
É
Controlelampje voorverwar-
ming (dieselmotor)
Met contact aan, moet het oplichten. Het
geeft aan dat voorverwarmingsstiften
werken.
Het verdwijnt zodra het voorverwarmen
actief is. De motor kan starten.
Ä
Waarschuwingslampje luchtver-
ontreiniging
Bij auto's die hiermee zijn uitgerust, gaat dit
lampje branden wanneer de motor wordt
gestart en, afhankelijk van de auto, wan-
neer het contact wordt uitgeschakeld ter-
wijl de motor zich in stand-by bevindt 2.6
Daarna dooft het.
Als het continu brandt, moet u zo snel
mogelijk een merkdealer raadplegen;
Als het knippert, moet u vaart verminde-
ren tot het knipperen ophoudt. Neem zo
snel mogelijk contact op met een merk-
dealer 2.23.
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (3/5)
©
Waarschuwingslampje
Dit gaat branden wanneer het con-
tact wordt aangezet of de motor wordt ge-
start en dooft zodra de motor draait. Het kan
tegelijk gaan branden met andere controle-
lampjes en/of boodschappen op het instru-
mentenpaneel. Dit betekent dat u zo snel
mogelijk, maar wel voorzichtig, naar een
merkdealer moet rijden. Als u dit voorschrift
negeert, loopt u het risico dat uw auto be-
schadigd wordt.
}
Waarschuwingslampje automa-
tische parkeerrem vastgezet
2.13
“AUTOHOLD” systeemwaar-
schuwing 2.17
Controlelampje voor het elektro-
nisch stabiliteitsprogramma
(ESC) en tractiecontrole
Het licht op bij het aanzetten van het contact
of het starten van de motor en dooft binnen
enkele seconden.
Er zijn verschillende redenen waarom het
waarschuwingslampje verschijnt: 2.30.
Waarschuwingslampje om aan
te geven dat het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESC) en de trac-
tiecontrole niet beschikbaar zijn
x
Waarschuwingslampje antiblok-
keersysteem
Het licht op bij het aanzetten van het contact
of het starten van de motor en dooft binnen
enkele seconden.
Als dit lampje tijdens het rijden oplicht, wijst
dit op een storing in het ABS-systeem.
Er kan dan met de auto worden geremd als
bij een auto zonder ABS. Raadpleeg snel
een merkdealer.
Controlesysteem bandenspan-
ning 2.25
Waarschuwingslampje roetfilter
2.10
Waarschuwingslampje voor het
reagenspeil en storingen in het
EGR-systeem. 1.110.
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
niveau de carburant ...................................
(page courante)
carburant autonomie..................................
(page courante)
ECO conduite ............................................
(page courante)
énergie
mode « ECO » .....................................
(page courante)
fonction mode « ECO » .............................
(page courante)
liquide de refroidissement moteur .............
(page courante)
ABS ...........................................................
(page courante)
ESC : Contrôle dynamique de conduite ....
(page courante)
antipatinage ...............................................
(page courante)
limiteur de vitesse ......................................
(page courante)
régulateur de vitesse .................................
(page courante)
mise en veille du moteur............................
(page courante)
stationnement assisté ................................
(page courante)
alerte de survitesse ...................................
(page courante)
alerte de sortie de voie ..............................
(page courante)
freinage actif d’urgence .............................
(page courante)
assistance au freinage d’urgence ..............
(page courante)
freinage d’urgence .....................................
(page courante)
régulateur - limiteur de vitesse ..................
(page courante)
aides à la conduite.....................................
(page courante)
1.67
NLD_UD62996_3
Témoins lumineux (JFC - Renault)
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (4/5)
Controlelampjes van de snel-
heidsbegrenzer 2.73
Ï
Controlelampjes voor de snel-
heidsregelaar 2.77
Controlelampjes Stop & Go
adaptieve snelheidsregelaar
2.82
Waarschuwingslampje motor
op stand-by 2.6
Waarschuwingslampje motor
kan niet op stand-by worden
gezet 2.6
Waarschuwingslampje parkeer-
hulp 2.105
Controlelampje snelheidswaar-
schuwing 1.69
Controlelampje waarschuwing
bij verlaten van rijstrook 2.38

(Afhankelijk van de auto)
Controlelampje ABS-
storing of ABS niet beschikbaar 2.59
Waarschuwingslampje om aan
te geven dat handen op het
stuurwiel zijn gedetecteerd
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
Ô
Waarschuwingslampje koel-
vloeistoftemperatuur
Dit licht blauw op wanneer u het contact
aanzet of de motor start.
Als het rood wordt, moet u stoppen en de
motor een tot twee minuten stationair laten
draaien.
De temperatuur moet omlaag gaan en het
controlelampje moet opnieuw blauw worden.
Als dit niet zo is moet u de motor stoppen.
Laat deze afkoelen voordat u de koelvloei-
stof controleert.
Roep de hulp in van een merkdealer.
Ó
Waarschuwingslampje voet op
het rempedaal
Dit lampje gaat branden wanneer het rem-
pedaal moet worden ingetrapt 2.111.
Controlelampje ECO-modus.
Het lampje gaat branden als de
modus ECO actief is 2.18.
Controlelampje vrijloop
2.18
L
Waarschuwingslampje brand-
stofpeil
Het licht oranje op bij het aanzetten van het
contact of bij het starten van de motor en
dooft binnen enkele seconden.
Als het lampje oranje oplicht tijdens het
rijden en er een geluidssignaal klinkt, moet
u zo snel mogelijk tanken. Er is dan nog vol-
doende brandstof over om nog ongeveer
50 km te rijden.
airbag.........................................................
(page courante)
ceintures de sécurité .................................
(page courante)
1.68
NLD_UD62996_3
Témoins lumineux (JFC - Renault)
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (5/5)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
Op de binnenspiegel B
Passagiers airbag ON
1.59
¹
Passagiers airbag OFF
1.59
ß
Waarschuwingslampje autogor-
del voorin
Dit lampje verschijnt op de binnenspiegel B
bij het starten van de motor. Daarna, als de
gordel van de bestuurder of passagier voorin
(als de stoel bezet is) niet is vastgemaakt en
de auto ongeveer 20 km/uur bereikt, knip-
pert het lampje en klinkt gedurende onge-
veer 2 minuten een geluidssignaal.
N.B.: een voorwerp op de zitting van de pas-
sagiersstoel kan in sommige gevallen het
waarschuwingslampje inschakelen.
B
Waarschuwing achtergordel niet vastge-
maakt (afhankelijk van de auto)
Het controlelampje ß verschijnt op de
binnenspiegel en er verschijnt een picto-
gram op het dashboard met het aantal vast-
gemaakte autogordels - allebei steeds onge-
veer een minuut.
starten van de auto;
openen van een portier;
vastmaken of losmaken van een achter-
gordel.
Controleer altijd of de passagiers achterin
hun gordel hebben vastgemaakt en of het
aangegeven aantal vastgemaakte gordels
overeenkomt met het aantal bezette plaat-
sen op de achterbank.
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
afficheur .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
niveau de carburant ...................................
(page courante)
alerte de survitesse ...................................
(page courante)
indicateurs
de style de conduite .............................
(page courante)
appareils de contrôle .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
témoins de contrôle ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
niveau de carburant ...................................
(page courante)
ordinateur de bord .....................................
(page courante)
alarme sonore de survitesse .....................
(page courante)
carburant autonomie..................................
(page courante)
1.69
NLD_UD57820_1
Afficheurs et indicateurs (JFC - Renault)
DISPLAYS EN METERS (1/6)
Instrumentenpaneel 1
Dit gaat branden wanneer het contact wordt
ingeschakeld. Het oplichten van sommige
controlelampjes gaat vergezeld van een
boodschap.
Afhankelijk van de auto kunt u de inhoud en
de kleuren van uw instrumentenpaneel naar
eigen keuze instellen.
Raadpleeg het instructieboekje voor de uit-
rusting.
Instrumentenpaneel A
Snelheidsmeter 2
Afhankelijk van de geselecteerde rijstijl vari-
eert het display.
Geluidssignaal snelheidsverklikker
Afhankelijk van de auto en het land wordt
het waarschuwingslampje weerge-
geven en is een geluidssignaal te horen.
Dit geluidssignaal is te horen zodra de auto
sneller rijdt dan 120 km/u. Het waarschu-
wingslampje blijft branden zolang de snel-
heid hoger is dan 120 km/u.
A
Toerenteller 3
(schaalverdeling × 1000)
Deze wordt op een andere manier weerge-
geven volgens de gekozen instelling op het
instrumentenpaneel. Afhankelijk van de ge-
selecteerde rijstijl wordt deze mogelijk niet
weergegeven.
Indicatielampje rijstijl 4 2.18
Totaalteller 5 1.78
Boordcomputer 6 1.75
Geschat bereik met resterende
brandstof 7
Deze waarde wordt aangegeven na
400 meter gereden te hebben. 1.78.
2
3
6
5
7
4
1
niveau de carburant ...................................
(page courante)
liquide de refroidissement moteur .............
(page courante)
1.70
NLD_UD57820_1
Afficheurs et indicateurs (JFC - Renault)
DISPLAYS EN METERS (2/6)
Brandstofpeilmeter 11
Als het minimumpeil is bereikt, licht het
waarschuwingslampje
M in de meter
oranje op en klinkt een geluidssignaal. Ga
zo snel mogelijk tanken.
11
Koelvloeistoftemperatuurmeter 10
Bij normaal gebruik, moet de meter 10 voor
de zone 9 blijven. Bij zware motorbelasting
kan hij wel in de buurt komen. Dit is niet ern-
stig tenzij het waarschuwingslampje
®
gaat branden en een boodschap verschijnt
op het instrumentenpaneel en een geluids-
signaal klinkt.
10
9
A
8
Multimedia-informatie 8
U kunt informatie weergeven van het multi-
mediascherm (kompas, telefoon, navigatie,
enz.).
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
liquide de refroidissement..........................
(page courante)
alarme sonore de survitesse .....................
(page courante)
indicateurs
de style de conduite .............................
(page courante)
1.71
NLD_UD57820_1
Afficheurs et indicateurs (JFC - Renault)
Instrumentenpaneel B
Koelvloeistoftemperatuurmeter 12
Bij normaal gebruik, moet de meter 12 voor
de zone 13 blijven. Bij zware motorbelasting
kan hij wel in de buurt komen. Dit is niet ern-
stig tenzij het waarschuwingslampje
®
gaat branden en een boodschap verschijnt
op het instrumentenpaneel en een geluids-
signaal klinkt.
Snelheidsmeter 14
Afhankelijk van de geselecteerde rijstijl vari-
eert het display.
Geluidssignaal snelheidsverklikker
Afhankelijk van de auto en het land wordt
het waarschuwingslampje
weerge-
geven en is een geluidssignaal te horen.
Dit geluidssignaal is te horen zodra de auto
sneller rijdt dan 120 km/u. Het waarschu-
wingslampje blijft branden zolang de snel-
heid hoger is dan 120 km/u.
Toerenteller 15
(schaalverdeling × 1000)
Deze wordt op een andere manier weerge-
geven volgens de gekozen instelling op het
instrumentenpaneel. Afhankelijk van de ge-
selecteerde rijstijl wordt deze mogelijk niet
weergegeven.
Indicatielampje rijstijl 16 2.18
12
13
14
15
16
DISPLAYS EN METERS (3/6)
B
B
autonomie du véhicule...............................
(page courante)
ordinateur de bord .....................................
(page courante)
niveau de carburant ...................................
(page courante)
1.72
NLD_UD57820_1
Afficheurs et indicateurs (JFC - Renault)
Multimedia-informatie 17
Afhankelijk van de auto kunt u informatie van
het multimediascherm weergeven (kompas,
telefoon, navigatie, enz.).
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
Geschat bereik met resterende
brandstof 18
Deze waarde wordt aangegeven na 400
meter gereden te hebben. 1.78.
Totaalteller 19 1.78
Boordcomputer 20 1.75
18
19
17
20
DISPLAYS EN METERS (4/6)
Brandstofpeilmeter 21
Als het minimumpeil is bereikt, licht het
waarschuwingslampje
M in de meter
oranje op en klinkt een geluidssignaal. Ga
zo snel mogelijk tanken.
21
B
B
afficheur tête haute ....................................
(page courante)
1.73
NLD_UD57820_1
Afficheurs et indicateurs (JFC - Renault)
DISPLAYS EN METERS (5/6)
Head-up display 22
Dit display neemt de rij- en navigatie-infor-
matie over van het instrumentenpaneel en
het multimediascherm.
Als de auto ermee uitgerust is, vouwt het uit
bij het starten van de motor en klapt het in
wanneer de motor wordt uitgezet.
22
Zie de gebruiksaanwijzing van het multi-
mediasysteem voor de instellingen van het
head-up display.
De hoogte van de informatie op het
display afstellen
Naargelang van uw rijhouding kunt u de in-
formatie op het display naar boven of naar
beneden verplaatsen.
Helderheid van het display instellen
U kunt de helderheid van het display in dag/
nachtmodus instellen
automatisch: de helderheid varieert af-
hankelijk van het licht buiten de auto.
handmatig: de helderheid verandert au-
tomatisch samen met het in-/uitschake-
len van de lichten.
In beide gevallen verandert de helderheid in
dagmodus samen met de lichtsterkte buiten.
De goede zichtbaarheid van de informa-
tie kan worden beïnvloed door:
– de stand van de stoel
– de aanwezigheid van voorwerpen op
het uitgevouwen display
– de polarisatie van bepaalde brillengla-
zen
– extreme weersomstandigheden
(regen, sneeuw, felle zon ...)
Raadpleeg bij tegenstrijdige in-
formatie tussen het instrumen-
tenpaneel en het head-up dis-
play / multimediascherm, de
informatie op het instrumentenpaneel.
Forceer het uitvouwen/inklappen van het
head-up display niet.
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
niveau d’huile moteur ................................
(page courante)
tableau de bord..........................................
(page courante)
1.74
NLD_UD57820_1
Afficheurs et indicateurs (JFC - Renault)
DISPLAYS EN METERS (6/6)
Storingen
Bij storing (het display wordt niet uitgevou-
wen wanneer de motor start of het display
wordt opnieuw ingeklapt terwijl de motor
draait, doordat er een voorwerp is tegen ge-
botst), doet u het volgende:
stop/start de motor
of
wijzig via het multimediascherm de in-
stellingen voor het uitvouwen van het dis-
play.
Als het probleem aanhoudt, moet u een
merkdealer raadplegen.
Ongeacht of het display is uitgevouwen
of ingeklapt, mogen er geen voorwerpen
op het display of in de ervoor voorziene
opbergruimte worden geplaatst.
Gebruik geen oplosmiddelen, afwasmid-
delen of schuurdoeken om het display te
reinigen.
Gebruik alleen microvezeldoekjes.
Waarschuwing minimumpeil
motorolie
Als de motor wordt gestart, wordt op het in-
strumentenpaneel een waarschuwing weer-
gegeven als het minimum oliepeil is bereikt.
4.4.
De eerste keer dat deze waarschuwing
wordt weergegeven, kunt u deze laten ver-
dwijnen door op 23 “OK te drukken.
De volgende waarschuwingen verdwijnen
automatisch na ongeveer 30 seconden.
Instrumentenpaneel in mijlen
(mogelijkheid om over te gaan op km/u)
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem om de eenheid te selecteren.
Opmerking: in beide gevallen gaat de
boordcomputer na een onderbreking van
accuvoeding automatisch terug naar de oor-
spronkelijke eenheid.
Om terug te gaan naar de vorige eenheid,
gaat u op dezelfde manier te werk.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
23
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
témoins de contrôle ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
heure .........................................................
(page courante)
autonomie de vidange ...............................
(page courante)
pression des pneumatiques.......................
(page courante)
consommation de carburant ......................
(page courante)
capacité réservoir additionnel ....................
(page courante)
capacité du réservoir réactif ......................
(page courante)
appareils de contrôle .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
indicateurs
au tableau de bord ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ordinateur de bord .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
messages au tableau de bord ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
menu de personnalisation des réglages du
véhicule .....................................................
(page courante)
heure
réglage .................................................
(page courante)
anomalies de fonctionnement....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.75
NLD_UD57821_1
Ordinateur de bord : généralités (JFC - Renault)
ordinateur de bord
BOORDCOMPUTER: algemene informatie (1/3)
boordcomputer
Afhankelijk van de auto, beschikt hij over de
volgende functies:
afgelegde afstand;
gegevens van de reis;
– informatieboodschappen;
storingsboodschappen (in combinatie
met het controlelampje
©);
– alarmboodschappen (in combinatie met
het lampje ®);
menu voor het personaliseren van de
auto-instellingen. 1.85.
Alle functies zijn beschreven op de volgende
bladzijden.
1
2
3
4
Auto uitgerust met boordcomputer A
De functies worden verdeeld over
zone 5, 6, 7 en 8. De positie van de zones
varieert afhankelijk van de rijstijl geselec-
teerd.
Druk op de schakelaar 1 om tussen de
menu’s te schakelen en selecteer functies
door herhaaldelijk op schakelaar 2 of 3 te
drukken. Gebruik vervolgens, indien nodig,
de schakelaar 4 om “OK” te bevestigen.
6
7
5
A
8
heure
réglage .................................................
(page courante)
consommation de carburant ......................
(page courante)
pression des pneumatiques.......................
(page courante)
autonomie de vidange ...............................
(page courante)
entretien
autonomie de vidange .........................
(page courante)
capacité réservoir additionnel ....................
(page courante)
1.76
NLD_UD57821_1
Ordinateur de bord : généralités (JFC - Renault)
BOORDCOMPUTER: algemene informatie (2/3)
Auto uitgerust met boordcomputer B
De functies worden verdeeld over
zone 5, 6, 7 en 8.
Druk op de schakelaar 1 om tussen de
menu’s te schakelen en selecteer functies
door herhaaldelijk op schakelaar 2 of 3 te
drukken. Gebruik vervolgens, indien nodig,
de schakelaar 4 om “OK” te bevestigen.
5
6
8
7
B
1
2
3
4
Selecties
(het display hangt af van de uitvoering van
de auto en het land)
a) Functieoverzicht, storings- en informatie-
berichten;
b) actueel brandstofverbruik en gemiddelde
brandstofverbruik;
c) dagteller en gemiddelde snelheid;
d) De bandenspanning resetten.
e) instelling van de tijd.
f) Onderhoudsinterval:
– Onderhoudsinterval;
Afstand tot olieverversing;
g) Actieradius met resterende reagens.
1.77
NLD_UD57821_1
Ordinateur de bord : généralités (JFC - Renault)
Resetten van de dagteller en
ritinstellingen (resetknop)
Zorg ervoor dat een van de ritparameters
wordt weergegeven en druk op de schake-
laar 4 “OK” totdat de weergave naar nul
wordt gereset.
Automatische nulinstelling van
de gegevens van de reis
De nulinstelling gebeurt automatisch als één
van de gegevens zijn maximale waarde be-
reikt.
Betekenis van de waarden
gedurende de eerste paar
kilometer na een nulinstelling
De waarden van gemiddeld verbruik, bereik
en gemiddelde snelheid worden stabieler
en nauwkeuriger naarmate de afgelegde
afstand vanaf de laatste nulinstelling groter
wordt.
De eerste kilometers na een nulinstelling
kunt u constateren dat de actieradius toe-
neemt tijdens het rijden. Dit komt doordat re-
kening wordt gehouden met het gemiddeld
verbruik sinds de laatste nulinstelling. Maar
het gemiddeld verbruik kan afnemen als:
de auto met een constante snelheid rijdt;
de motor zijn bedrijfstemperatuur bereikt
(nulinstelling bij koude motor);
u vanuit druk stadsverkeer op de buiten-
weg komt.
4
BOORDCOMPUTER: algemene informatie (3/3)
ordinateur de bord .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
témoins de contrôle ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
messages au tableau de bord ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.78
NLD_UD64188_2
Ordinateur de bord : paramètres de voyage (JFC - Renault)
BOORDCOMPUTER: gegevens van de reis (1/4)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
Voorbeelden van de selectie Betekenis van de gekozen aanduiding
Geen bericht in geheugen
a) Functieoverzicht.
Aanduiding achtereenvolgens:
informatieboodschappen (passagiersairbag OFF enz.);
storingsberichten (“Controleerinspuitsysteem” enz.).
b) Actueel verbruik.
De waarde wordt aangegeven zodra de auto sneller rijdt dan 30 km/u.
7.4 L/100
Gemiddeld verbruik sinds de laatste nulinstelling.
De waarde wordt aangegeven na minstens 400 meter gereden te hebben sinds de laatste
nulinstelling.
5.8 L/100
c) Dagteller: afgelegde afstand sinds de laatste reset.
112,4 km
Gemiddelde snelheid sinds de laatste nulinstelling.
Deze waarde wordt aangegeven na 400 meter gereden te hebben.
123.4 km/h
pression des pneumatiques.......................
(page courante)
heure
réglage .................................................
(page courante)
1.79
NLD_UD64188_2
Ordinateur de bord : paramètres de voyage (JFC - Renault)
BOORDCOMPUTER: gegevens van de reis (2/4)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND
Voorbeelden van de selectie Betekenis van de gekozen aanduiding
d) reset van de bandenspanning.
2.25
+ Bandenspanning
16:30
e) Tijd instellen.
1.86
entretien
autonomie de vidange .........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
autonomie de vidange ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.80
NLD_UD64188_2
Ordinateur de bord : paramètres de voyage (JFC - Renault)
BOORDCOMPUTER: gegevens van de reis (3/4)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
Voorbeelden van de selectie
Betekenis van de gekozen aanduiding
Boordcomputer met de ingebouwde
onderhoudsboodschap
f) Afstand tot de volgende onderhoudsbeurt.
Afstand tot de volgende onderhoudsbeurt
Met het contact aan en een stilstaande motor, toegang tot de informatie
“Aantal km tot volgende onderhoudsbeurt”. Als de afstand dichtbij de termijn is,
zijn verschillende gevallen mogelijk:
Als het resterende aantal km minder is dan 1500 km of één maand: wordt het
bericht “Onderhoudsbeurt over” weergegeven samen met de eerstvolgende
mogelijkheid (afstand of tijd);
bereik gelijk aan 0 km of datum van onderhoudsbeurt bereikt: bericht
“Onderhoud uitvoeren” verschijnt samen met waarschuwingslampje
©.
Laat zo snel mogelijk een onderhoudsbeurt uitvoeren.
Onderhoudsbeurt binnen
30 000 Km / 12 maanden
Onderhoudsbeurt over
300 Km / 24 dagen
Onderhoud uitvoeren
Resetten: om de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt te resetten, houdt u toets OK ongeveer 10 seconden ingedrukt, totdat de rijafstand
tot de volgende onderhoudsbeurt permanent wordt weergegeven.
Opmerking: als een onderhoudsbeurt wordt uitgevoerd zonder de olie te verversen, moet alleen de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt
worden gereset. Bij olie verversen moet zowel de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt als tot de volgende olieverversing worden gereset.
capacité réservoir additionnel ....................
(page courante)
1.81
NLD_UD64188_2
Ordinateur de bord : paramètres de voyage (JFC - Renault)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
BOORDCOMPUTER: gegevens van de reis (4/4)
Voorbeelden van de selectie
Betekenis van de gekozen aanduiding
Boordcomputer met de boodschap afstand
tot de volgende onderhoudsbeurt (vervolg)
f) Afstand tot de volgende onderhoudsbeurt.
Afstand olieverversing
Met het contact aan en een niet-draaiende motor, toegang tot de km-stand om
het aantal km tot de volgende olieverversing weer te geven.
Olie verversen binnen
30 000 Km / 24 maanden
afhankelijk van de auto past de afstand tot olieverversing zich aan de rijstijl aan (veel langzaam rijden, huis-aan-huis bezorgen, lang rijden met
stationair toerental, trekken van een aanhangwagen enz.). De resterende afstand tot de volgende olieverversing kan dus in sommige gevallen
sneller afnemen dan de werkelijk afgelegde afstand.
Resetten: om de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt te resetten, houdt u toets OK ongeveer 10 seconden ingedrukt, totdat het aantal km
tot de volgende olieverversing permanent wordt weergegeven.
Opmerking: als een onderhoudsbeurt wordt uitgevoerd zonder de olie te verversen, moet alleen de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt
worden gereset. Bij olie verversen moet zowel de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt als tot de volgende olieverversing worden gereset.
Vul AdBlue bij voor 2400 km
g) Geschat bereik met de resterende reagens.
ordinateur de bord .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
témoins de contrôle ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
messages au tableau de bord ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.82
NLD_UD57823_1
Ordinateur de bord : messages d’information (JFC - Renault)
BOORDCOMPUTER: informatieboodschappen
Voorbeelden van boodschappen Betekenis van de gekozen aanduiding
“Parkeerrem aangetrokken” Geeft aan dat de parkeerrem is vastgezet.
“Draai stuurwiel + START” Draai het stuurwiel licht terwijl u op de startknop van de auto druk om de stuurkolom te ontgrendelen.
“Test systemen” Wordt weergegeven, contact aan, als de auto zichzelf controleert.
Zij kunnen u helpen bij het starten van de auto of u informeren over een keuze of een omstandigheid.
Voorbeelden van informatieboodschappen worden hierna gegeven.
ordinateur de bord .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
messages au tableau de bord ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
témoins de contrôle ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
afficheur .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réactif (réservoir) .......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réservoir réactif ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
anomalies de fonctionnement....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(jusqu’à la fin de l’UD)
filtre
à gazole ...............................................
(page courante)
airbag.........................................................
(page courante)
conseils antipollution .................................
(page courante)
1.83
NLD_UD57824_1
Ordinateur de bord : messages d’anomalies de fonctionnement (JFC - Renault)
BOORDCOMPUTER: storingsboodschappen
Zij verschijnen bij het waarschuwingslampje © en het is noodzakelijk direct voorzichtig naar een merkdealer te rijden. Als u dit
voorschrift negeert, loopt u het risico dat uw auto beschadigd wordt.
Zij verdwijnen door een druk op de keuzetoets van de aanduiding of na enkele secondes en worden opgeslagen in het functieoverzicht. Het
lampje © blijft branden. Voorbeelden van storingsboodschappen worden hieronder gegeven.
Voorbeelden van boodschappen Betekenis van de gekozen aanduiding
“Brandstoffilter aftappen” Geeft aan dat er water in het brandstoffilter is, raadpleeg zo snel mogelijk een merkdealer.
“Controleer voertuig” Geeft een storing aan van een van de opname-elementen van de pedalen, van het be-
heersysteem van de accu of van een opname-element van het oliepeil.
“Controleer airbag” Geeft een storing aan van de aanvullende veiligheidsvoorzieningen. In geval van een on-
geluk, bestaat het risico dat ze niet geactiveerd worden.
“Controleer lucht verontreiniging” Geeft een storing aan van het roetfiltersysteem van de auto.
Geeft een storing aan in het systeem voor emissiebeperking als dit gepaard gaat met
het controlelampje
. 1.110.
ordinateur de bord .....................................
(page courante)
témoins de contrôle ...................................
(page courante)
messages au tableau de bord ...................
(page courante)
tableau de bord..........................................
(page courante)
1.84
NLD_UD57825_1
Ordinateur de bord : messages d’alertes (JFC - Renault)
BOORDCOMPUTER: alarmboodschappen
Zij verschijnen met het controlelampje ® en dwingen u, voor uw veiligheid, direct te stoppen zonder het verkeer in gevaar te
brengen. Stop de motor en start deze niet opnieuw. Roep de hulp in van een merkdealer.
Voorbeelden van alarmboodschappen worden hierna gegeven. N.B.: de boodschappen verschijnen op het display alleen of afwisselend (als
er meer boodschappen zijn), zij kunnen gecombineerd zijn met een waarschuwingslampje en/of een geluidssignaal.
Voorbeelden van boodschappen Betekenis van de gekozen aanduiding
“Risico op motorschade” Geeft een storing van het inspuitsysteem, een oververhitting van de motor van de auto of
een ernstig probleem met de motor van de auto aan.
“Storing remsysteem” Geeft een probleem in het remsysteem aan.
“Elektr. storing GEVAAR” Geeft een probleem in het laadstroomcircuit van de accu aan (dynamo, enz.).
“Lekke band” Dit betekent dat minstens een van de banden lek is of veel te lage spanning heeft.
menu de personnalisation des réglages du
véhicule .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
personnalisation des réglages du véhicule
(jusqu’à la fin de l’UD)
réglages personnalisés du véhicule .........
(jusqu’à la fin de l’UD)
menu de configuration ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
équipements multimédia............................
(page courante)
réglages .....................................................
(page courante)
réglages
menu de configuration .........................
(page courante)
essuie-vitres/lave-vitre ...............................
(page courante)
verrouillage des portes ..............................
(page courante)
condamnation des portes ..........................
(page courante)
portes.........................................................
(page courante)
éclairage :
extérieur d’accompagnement ..............
(page courante)
1.85
NLD_UD62990_3
Menu de personnalisation des réglages du véhicule (JFC - Renault)
Selectie van de instellingen
Selecteer een menu en vervolgens de func-
tie die moet worden gewijzigd (de weergave
hangt af van de uitrusting en het land van
de auto):
a) “Rijden”:
– Indicatorvolume.
b) “Toegang”:
Ontgrendeling van het bestuur-
dersportier;
Portieren vergrendelen tijdens het
rijden;
Openen/sluiten van de handsfree-mo-
dus;
Openen bij nadering;
Geluid vergrendeling op afstand;
Automatische vergrendeling.
c) “Verl. / wissers”:
– Uitschakelvertraging;
Wissen in zijn achteruit;
Automatisch wissen voorruit;
Veeg na een wasbeurt.
menu de personnalisation des réglages du véhicule
MENU VOOR HET PERSONALISEREN VAN DE INSTELLINGEN VAN DE AUTO
Deze in het multimediascherm 1 inge-
bouwde functie zorgt, afhankelijk van de
specificatie van de auto, voor het inschake-
len/uitschakelen en de afstelling van som-
mige functies van de auto.
Openen van het menu voor
het personaliseren van de
instellingen van de auto
Zie de diverse gebruiksaanwijzingen van het
multimediasysteem voor informatie over de
instellingen.
1
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
d) “Welkom”:
Welkom buitenkant;
Automatische uitklappen van de spie-
gels;
Welkom interieur;
Automatische modus binnenlicht.
Afhankelijk van de functie, selecteer:
“ON” of “OFF” om het volgende in of uit te
schakelen,
of
een periode om de tijd in te stellen waarin
de koplampen branden (bv. voor de “Auto
follow-me-home”-functie).
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
heure .........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
montre .......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
température extérieure ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
indicateurs :
de température extérieure ...................
(page courante)
appareils de contrôle .................................
(page courante)
équipements multimédia............................
(page courante)
1.86
NLD_UD57827_1
Heure et température extérieure (JFC - Renault)
Buitentemperatuurmeter
Bijzonderheid:
Als de buitentemperatuur tussen -3 °C en
+3 °C ligt, knipperen de tekens °C (waar-
schuwing voor kans op gladheid).
De tijd en buitentemperatuur verschijnen
op het multimediascherm 1
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
Heure et température extérieure
KLOKJE EN BUITENTHERMOMETER
Buitentemperatuurmeter
De buitenthermometer is be-
slist geen gladheidsdetector.
Gladheid is niet alleen van de
temperatuur afhankelijk, maar van meer
factoren zoals de ligging van de weg en
de vochtigheid van de lucht.
1
Als de elektrische voeding onderbroken
is geweest (losgenomen accukabel, ze-
kering doorgebrand enz.) wordt de klok
automatisch weer gelijk gezet na enkele
minuten, zodra het systeem weer infor-
matie kan ontvangen GPS.
volant de direction
réglage .................................................
(page courante)
volant de direction chauffant ......................
(page courante)
position de conduite
réglages ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.87
NLD_UD57828_1
Volant de direction (JFC - Renault)
Volant de direction
STUURWIEL
Stuurwielverwarming
(Afhankelijk van de auto)
Met deze functie wordt het stuurwiel ver-
warmd in de zones 3 en 4.
De werking van de startvergrendeling
Wanneer de temperatuur is bereikt, worden
de zones ongeveer 30 minuten verwarmd,
waarna de functie automatisch wordt uitge-
schakeld.
Hoogte- en diepteverstelling van
het stuurwiel
Laat de hendel 1 zakken en zet het stuurwiel
in de gewenste stand.
Til daarna de hendel geheel terug omhoog
en voorbij het zware punt om het stuurwiel
te blokkeren.
Controleer of het stuurwiel goed is vergren-
deld.
Voer deze afstellingen om vei-
ligheidsredenen uitsluitend uit
als de auto stilstaat.
Schakel de functie in
Druk met het contact aan op de schake-
laar 2, het waarschuwingslampje licht op.
Uitschakelen van de functie
- Automaat:
De functie wordt ongeveer 30 minuten na
de verwarmingsfase automatisch uitgescha-
keld. Het waarschuwingslampjes in de scha-
kelaar 2 blijft aan.
Opmerking: als de functie automatisch is
uitgeschakeld, drukt u twee keer op de scha-
kelaar 2 om deze opnieuw te activeren.
Als de schakelaar 2 niet opnieuw wordt in-
gedrukt, wordt de functie weer ingeschakeld
wanneer het contact wordt aangezet.
- Handmatig:
Als u de functie wilt uitschakelen tijdens
de verwarmingsfase, drukt u op de scha-
kelaar 2. Het waarschuwingslampje in de
schakelaar 2 gaat uit.
1
3
4
2
direction assistée .......................................
(page courante)
assistance de direction ..............................
(page courante)
Stop and Start............................................
(page courante)
direction à assistance variable ..................
(page courante)
Multi-Sense................................................
(page courante)
rétroviseurs ................................................
(page courante)
1.88
NLD_UD57828_1
Volant de direction (JFC - Renault)
Opmerking: de stuurbekrachtiging hangt af
van de geselecteerde modus in het menu
“MULTI-SENSE” 3.2.
Direction assistée
STUURBEKRACHTIGING
Snelheidsafhankelijke
stuurbekrachtiging
De snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging
past de mate van bekrachtiging automatisch
aan de snelheid waarmee u rijdt aan.
Bij het parkeren is er veel bekrachtiging
(voor meer comfort) en met het toenemen
van de snelheid vermindert de bekrachtiging
(voor een grotere veiligheid bij snel rijden).
Bijzonderheid van Stop and Start
Wanneer de motor op stand-by wordt gezet,
werkt de stuurbekrachtiging niet. De stuur-
bekrachtiging wordt opnieuw ingeschakeld
wanneer de motor opnieuw wordt gestart of
de snelheid meer dan ongeveer 1 km/u be-
draagt (afdaling, helling ...).
Laat het stuurwiel niet in een uiterste
stand gedraaid staan als de auto stil
staat.
Zet nooit de motor af tijdens het
rijden: bij uitgeschakelde motor
is er geen bekrachtiging.
Bij stilstaande motor of bij een storing in
het systeem blijft het mogelijk het stuur-
wiel te draaien. Er moet meer kracht
gezet worden.
clignotants .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de détresse ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de direction ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
indicateurs :
de direction ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
signal danger .............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
warning ......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
klaxon ........................................................
(page courante)
avertisseur
sonore et lumineux ..............................
(page courante)
éclairage :
extérieur ...............................................
(page courante)
signalisation éclairage ...............................
(page courante)
appel
lumineux ..............................................
(page courante)
1.89
NLD_UD57829_1
Avertisseurs sonore et lumineux (JFC - Renault)
Avertisseurs sonores et lumineux
CLAXON EN LICHTSIGNALEN
Claxon
Druk op het midden van het stuurwiel A om
de claxon te laten klinken.
Lichtsignaal
Trek voor een lichtsignaal de schakelaar 1
naar u toe.
é
Alarmknipperlichten
Druk op de schakelaar 2. Deze
schakelaar schakelt gelijktijdig de vier knip-
perlichten en de zijknipperlichten in. Gebruik
deze alleen als gevaar dreigt om andere
weggebruikers te waarschuwen dat u ge-
dwongen bent te stoppen op een abnormale
plaats of zelfs waar dit verboden is, of bij bij-
zondere rij- of verkeersomstandigheden.
Afhankelijk van de uitvoering van de auto,
kunnen tijdens krachtig remmen de knip-
perlichten automatisch inschakelen. U kunt
deze uitschakelen door op de schakelaar 2
te drukken.
Richtingaanwijzers
U verplaatst de schakelaar 1 evenwijdig aan
het stuurwiel en in de richting waarin u dit
gaat draaien.
Werking van de sneltoets
Tijdens het rijden wordt het stuur mogelijk
slechts weinig gedraaid, waardoor de scha-
kelaar niet vanzelf terugkomt in de rust-
stand.
Beweeg in dat geval de hendel kort naar de
tussenstand 1 en laat deze daarna los: de
hendel komt terug in de beginstand en de
richtingaanwijzer knippert drie keer.
A
1
2
éclairage :
extérieur ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(page courante)
feux :
de position ...........................................
(page courante)
feux :
de croisement ......................................
(page courante)
signal danger .............................................
(page courante)
signalisation éclairage ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
éclairage :
tableau de bord ....................................
(page courante)
feux :
de route ................................................
(page courante)
feux :
de brouillard .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
mode AUTO ...............................................
(page courante)
feux de jour ................................................
(page courante)
1.90
NLD_UD64510_2
Éclairages et signalisations extérieurs (JFC - Renault)
Éclairages et signalisations extérieurs
VERLICHTING EN SIGNALEN (1/8)
š
Markeringslichten
Draai de ring 2 tot het symbool bij
het merkteken 3 staat:
Dit controlelampje op het in-strumentenpa-
neel licht op.
Functie verlichting overdag
De dagrijverlichting schakelt overdag au-
tomatisch in zonder dat u de schakelaar 1
hoeft te bedienen bij het starten van de
motor, en gaat uit bij het stoppen van de
motor.
k
Dimlicht
Handbediend
Draai de ring 2 tot het symbool bij het merk-
teken 3 staat: Dit controlelampje op het in-
strumentenpaneel licht op.
Automatische werking
(afhankelijk van de auto)
Draai de ring 2 tot het symbool AUTO bij
het merkteken 3 staat: draaiende motor, de
dimlichten schakelen automatisch in en uit,
naargelang de helderheid buiten, zonder dat
u de schakelaar 1 hoeft te bedienen.
Afhankelijk van de auto verschijnen de dim-
lichten automatisch na enkele wisbewegin-
gen van de ruitenwisserbladen.
Koplampen afstellen
De koplampen worden automatisch afge-
steld aan de hand van de belading van de
auto;
3
2
1
De dimlichten zijn zodanig ontworpen
dat u zonder aanpassingen ermee kunt
rijden in een land waar de verkeersrich-
ting tegenovergesteld is aan die van het
land waarin uw auto oorspronkelijk is
verkocht.
1
feux :
de route ................................................
(page courante)
feux :
de croisement ......................................
(page courante)
réglage de la position de conduite .............
(page courante)
mode AUTO ...............................................
(page courante)
1.91
NLD_UD64510_2
Éclairages et signalisations extérieurs (JFC - Renault)
Tijdens het uitschakelen van het grootlicht
keren de dimlichten automatisch terug in
hun oorspronkelijke stand.
Automatisch grootlicht
Afhankelijk van de auto ontsteekt
en dooft dit systeem automatisch het groot-
licht. Het gebruikt een camera geplaatst
achter de binnenspiegel om voorliggers en
tegenliggers te detecteren.
VERLICHTING EN SIGNALEN (2/8)
Het grootlicht wordt automatisch ontstoken
wanneer:
er weinig licht buiten is;
er geen andere auto of verlichting wordt
gedetecteerd;
als de auto sneller dan ongeveer 40 km/u
rijdt.
Als niet aan een van de voorwaarden hier-
onder wordt voldaan, wordt overgeschakeld
naar dimlicht.
Inschakelen/uitschakelen
Automatisch grootlicht inschakelen:
draai de ring 2 tot het symbool AUTO bij
de markering 3 staat;
druk op de schakelaar 1.
Het controlelampje
wordt op het in-
strumentenpaneel weergegeven.
Het systeem kan onder bepaalde om-
standigheden niet goed werken, met
name:
extreme weersomstandigheden
(regen, sneeuw, mist enz.);
als er iets achter de voorruit of voor
de camera zit;
als een achterligger of tegenligger
weinig verlichting voert of afgedekte
lampen heeft;
– verkeerde afstelling van de koplam-
pen;
reflecterende systemen;
– ...
á
Grootlicht
Met draaiende motor, duw met de
dimlichten aan tegen de lichtschakelaar 1.
Dit controlelampje op het in-strumentenpa-
neel licht op.
Om het grootlicht uit en het dimlicht weer in
te schakelen, trekt u de lichtschakelaar 1 op-
nieuw naar u toe.
3
2
1
feux :
de route ................................................
(page courante)
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
mode AUTO ...............................................
(page courante)
1.92
NLD_UD64510_2
Éclairages et signalisations extérieurs (JFC - Renault)
storingen
Wanneer het bericht “Controleer autom ver-
lichting” op het instrumentenpaneel ver-
schijnt, wordt het systeem uitgeschakeld.
Raadpleeg een merkdealer.
VERLICHTING EN SIGNALEN (3/8)
Het gebruik ‘s nachts van een
draagbaar navigatiesysteem
op het gedeelte van de voorruit
onder de camera, kan de wer-
king van het automatische grootlichtsys-
teem verstoren (risico van reflecties op
de voorruit).
Het systeem voor het auto-
matisch inschakelen van het
grootlicht is in geen geval een
vervanging voor de oplettend-
heid en verantwoordelijkheid van de be-
stuurder inzake de verlichting van het
voertuig en de aanpassing daarvan aan
de licht-, zicht- en verkeersomstandig-
heden.
Automatisch grootlicht
(vervolg)
Om automatisch grootlicht uit te schake-
len:
trek aan de schakelaar 1;
of draai de ring 2 in een andere stand dan
AUTO.
Het controlelampje
op het instru-
mentenpaneel gaat uit..
Opmerking: zorg ervoor dat de voorruit niet
is bedekt (door vuil, modder, damp enzo-
voort).
3
2
1
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
feux directionnels mobiles .........................
(page courante)
1.93
NLD_UD64510_2
Éclairages et signalisations extérieurs (JFC - Renault)
Adaptief grootlicht
Afhankelijk van de auto, is het adaptieve
grootlicht verdeeld in diverse onafhankelijke
verticale segmenten. Deze functie gebruikt
een camera 4 achter de achteruitkijkspiegel
om achterliggers en tegenliggers te detec-
teren.
Opmerking: zorg ervoor dat de voorruit niet
is bedekt (door vuil, modder, damp enzo-
voort).
Wanneer er een auto wordt gedetecteerd,
worden de segmenten die deze zone ver-
lichten automatisch uitgeschakeld om niet te
verblinden.
Het systeem “adaptief groot-
licht” is in geen geval een ver-
vanging voor de oplettendheid
en verantwoordelijkheid van de
bestuurder inzake de verlichting van het
voertuig en de aanpassing daarvan aan
de licht-, zicht- en verkeersomstandig-
heden.
Inschakelen
Auto’s met een multimediascherm 5
Raadpleeg voor in- of uitschakelen van het
adaptieve grootlicht de gebruiksaanwijzing
van de multimedia.
Schakel “Adaptief grootlicht” in of uit.
5
Het grootlicht wordt automatisch ontstoken
wanneer:
er weinig licht buiten is;
– de rijsnelheid is hoger dan de drempel-
waarde.
Als niet aan een van de voorwaarden hier-
onder wordt voldaan, wordt overgeschakeld
naar dimlicht.
Opmerking: s nachts, in stedelijke gebie-
den met straatverlichting, wordt het adap-
tieve grootlicht automatisch uitgeschakeld.
VERLICHTING EN SIGNALEN (4/8)
4
mode AUTO ...............................................
(page courante)
feux directionnels mobiles .........................
(page courante)
mode ECO .................................................
(page courante)
mode Comfort (personnalisation réglage
du véhicule) ...............................................
(page courante)
mode sport.................................................
(page courante)
1.94
NLD_UD64510_2
Éclairages et signalisations extérieurs (JFC - Renault)
Inschakelen/uitschakelen
Adaptief grootlicht inschakelen:
draai de ring 2 tot het symbool AUTO bij
de markering 3 staat;
druk op de schakelaar 1.
Het waarschuwingslampje
licht op
het instrumentenpaneel wit op.
3
2
1
Het systeem kan onder bepaalde om-
standigheden niet goed werken, met
name:
extreme weersomstandigheden
(regen, sneeuw, mist enz.);
als er iets achter de voorruit of voor
de camera zit;
als een achterligger of tegenligger
weinig verlichting voert of afgedekte
lampen heeft;
– verkeerde afstelling van de koplam-
pen;
reflecterende systemen;
– ...
VERLICHTING EN SIGNALEN (5/8)
Adaptief grootlicht uitschakelen:
trek aan de schakelaar 1;
of draai de ring 2 in een andere stand dan
AUTO.
Het controlelampje
op het instru-
mentenpaneel gaat uit..
Opmerking: zorg ervoor dat de voorruit niet
is bedekt (door vuil, modder, sneeuw, con-
densatie, enzovoort).
Bijzonderheid
De adaptieve verlichting van het grootlicht
is geschikt voor de geselecteerde rijmodus
(My Sense/ECO/Comfort/Sport). De snel-
heidsdrempels voor inschakelen en uitscha-
kelen zijn verschillend:
In de modus My Sense, ECO of Comfort
wordt het adaptieve grootlicht ingescha-
keld als de rijsnelheid hoger is dan on-
geveer 40 km/u en uitgeschakeld bij een
snelheid van minder dan 20 km/u.
De sterkte van het grootlicht past zich
aan de snelheid van de auto in deze modi
en tussen deze drempelwaarden aan.
– In de modus Sport wordt het adaptieve
grootlicht ingeschakeld als de rijsnelheid
hoger is dan ongeveer 40 km/u en uitge-
schakeld bij een snelheid van minder dan
30 km/u.
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
alarme sonore
oubli d’éclairage ...................................
(page courante)
fonctions ....................................................
(page courante)
1.95
NLD_UD64510_2
Éclairages et signalisations extérieurs (JFC - Renault)
VERLICHTING EN SIGNALEN (6/8)
Geluidssignaal vergeten
verlichting
In het geval dat de lichten zijn ingescha-
keld na het stilzetten van de motor, klinkt er
een signaal bij het openen van het bestuur-
dersportier om u te waarschuwen dat de
lichten nog branden.
storingen
Als het bericht “Controleer verlichting”
verschijnt in combinatie met het ©
waarschuwingslampje en het k
waarschuwingslampje knippert op het in-
strumentenpaneel, is er een storing in de
verlichting.
Raadpleeg een merkdealer.
2
Uitschakelen van de lichten
De lichten gaan automatisch uit na stop-
pen van de motor, openen van het bestuur-
dersportier of vergrendelen van de auto. In
dat geval schake-len, bij de volgende keer
starten van de motor, de lichten opnieuw in,
overeen-komstig de stand van ring 2.
N.B.: als de mistlichten branden, dooft de
verlichting niet automatisch.
Functie welkomst en afscheid
(afhankelijk van de auto)
Wanneer de functie is ingeschakeld, gaan
de dagrijverlichting en de markeringslichten
achter automatisch aan wanneer card wordt
gedetecteerd of de auto wordt ontgrendeld.
Ze gaan automatisch uit:
ongeveer één minuut nadat ze zijn aan-
gegaan;
wanneer de motor wordt gestart, naarge-
lang van de stand van de schakelaar voor
de verlichting;
of
wanneer de auto wordt vergrendeld.
Inschakelen/Uitschakelen van
de functie
Raadpleeg voor in- of uitschakelen van de
externe welkomstfunctie de gebruiksaanwij-
zing van het multimediasysteem.
Selecteer “ON” of “OFF”.
fonctions ....................................................
(page courante)
mode AUTO ...............................................
(page courante)
feux :
de croisement ......................................
(page courante)
feux :
de position ...........................................
(page courante)
1.96
NLD_UD64510_2
Éclairages et signalisations extérieurs (JFC - Renault)
Functie “uitschakelvertraging”
Met deze functie kunt u de markeringslich-
ten en dimlichten korte tijd inschakelen (bijv.
voor het bijlichten bij het openen van een
hek).
Als de motor en de lichten uitgescha-
keld zijn, de 2 ring op AUTO staat, trekt u
de hendel 1 naar u toe: de markeringslichten
en dimlichten gaan ongeveer 30 seconden
aan samen met de waarschuwingslampjes
š en k op het instrumentenpa-
neel.
Om deze tijd te verlengen, kunt u de schake-
laar tot vier keer naar u toe trekken (de maxi-
male tijd is ongeveer twee minuten).
De boodschap “Follow me home voor _ _
_” met de oplichttijd verschijnt op het instru-
mentenpaneel om deze handeling te beves-
tigen. Daarna kunt u uw auto vergrendelen.
Om de verlichting uit te schakelen voordat
deze automatisch uitschakelt, verdraait u de
ring 2 (de stand is onbelangrijk) en draait u
deze daarna terug in de stand AUTO.
VERLICHTING EN SIGNALEN (7/8)
2
1
feux : fonctionnement
de brouillard .........................................
(page courante)
feux :
de brouillard .........................................
(page courante)
feux arrière ................................................
(page courante)
1.97
NLD_UD64510_2
Éclairages et signalisations extérieurs (JFC - Renault)
VERLICHTING EN SIGNALEN (8/8)
Bij mist, sneeuw of bij het vervoer van
voorwerpen die voorbij de voorkant van
het dak uitsteken, werkt de automati-
sche verlichting niet altijd.
Het inschakelen van de mistlichten blijft
onder controle van de bestuurder: de
controlelampjes op het instrumentenpa-
neel informeren u over het inschakelen
(controlelampje brandt) of uitschakelen
(controlelampje uit).
Lichten uit
Draai de middelste ring 6opnieuw totdat
het 3 merkteken tegenover het symbool van
de mistlampen staat die u wilt uitschakelen.
Het bijbehorende controlelampje op het in-
strumentenpaneel dooft.
Bij het uitschakelen van de verlichting gaan
ook de mistlichten achter uit.
2
1
3
6
Mistachterlicht
Draai de middelste ring 6 van de
schakelaar zo dat het symbool bij het merk-
teken 3 staat en laat dan los.
De werking is afhankelijk van de gevoerde
verlichting; het controlelampje op het instru-
mentenpaneel gaat branden.
Zodra de weersomstandigheden dit toelaten
moet u de mistachterlichten uitschakelen om
de achter u rijdende weggebruikers niet te
hinderen.
essuie-vitres/lave-vitre ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
balais d’essuie-vitres .................................
(page courante)
essuie-vitres
balais ...................................................
(page courante)
précautions d’utilisation .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.98
NLD_UD64032_2
Essuie-vitre / lave-vitre avant (JFC - Renault)
Essuie-vitre, lave-vitre
Bijzonderheid
Tijdens het rijden gaat de wisser langza-
mer werken als de auto stopt. Van snel con-
tinu wissen naar langzaam continu wissen.
Zodra de auto weer gaat rijden, beginnen
de wissers weer met de oorspronkelijk inge-
stelde snelheid te werken.
Als u de schakelaar 1 in een andere stand
zet, schakelt u hiermee bovengenoemd au-
tomatisme uit.
Auto voorzien van ruitenwisser
voor met interval
A een keer wissen
Door kort te drukken maakt de rui-
tenwisser één wisbeweging.
B stoppen
C wissen met intervallen
De wissers vegen met tussenpozen
van enkele secondes. De duur van het
interval is te regelen door de ring 2 te
verdraaien;
D langzaam continu wissen
E snel continu wissen
De standen A, C en D zijn toegankelijk
met contact aan. De stand E is uitslui-
tend toegankelijk bij draaiende motor.
1
A
B
C
D
RUITENWISSER, -SPROEIER VOOR (1/6)
E
De werking van een
ruitenwisserblad
Let op de staat van de ruitenwisserbla-
den. Hun levensduur hangt van u af:
houd de bladen schoon: reinig de
bladen en de ruit regelmatig met
water en zeep;
gebruik ze niet op een droge ruit;
maak ze los van de ruit als ze lange
tijd niet zijn gebruikt.
Vervang ze in elk geval, zodra hun wer-
king afneemt, ongeveer eens per jaar.
5.33.
Voorzorgen bij het gebruik
van de wissers
Maak, als het vriest of sneeuwt, de
achterruit schoon voordat u de ruiten-
wisser aanzet (de motor kan overver-
hitten).
zorg dat niets de beweging van de
wisser hindert.
1
2
balais d’essuie-vitres .................................
(page courante)
1.99
NLD_UD64032_2
Essuie-vitre / lave-vitre avant (JFC - Renault)
Auto voorzien van ruitenwisser
voor met regensensor
De regensensor bevindt zich op de voorruit,
voor de binnenspiegel.
A een keer wissen
Door kort te drukken maakt de rui-
tenwisser één wisbeweging.
B stoppen
Wanneer automatisch wissen is ingescha-
keld of de gevoeligheid wordt verhoogd,
wordt één wisbeweging uitgevoerd.
Opmerking:
de regensensor heeft enkel een onder-
steunende functie. Bij beperkte zicht-
baarheid moet de bestuurder zijn ruiten-
wisser handmatig inschakelen. Bij mist
of sneeuwval werkt de ruitenwisser niet
altijd automatisch en blijft deze onder uw
controle.
bij temperaturen onder nul wordt automa-
tisch wissen niet ingeschakeld wanneer
de auto wordt gestart. Deze functie wordt
automatisch ingeschakeld wanneer de
auto sneller rijdt dan een bepaalde snel-
heid (ongeveer 8 km/uur).
schakel automatisch wissen niet in bij
droog weer;
ontdooi de voorruit volledig voordat u het
automatisch wissen inschakelt.
2
G
F
1
RUITENWISSER, -SPROEIER VOOR (2/6)
C automatisch wissen
In deze stand signaleert het systeem
water op de voorruit en schakelt het
wissen in met een aangepaste wis-
snelheid. De inschakeldrempel van het
wissen en de duur van het interval is
te regelen door de ring 2 te verdraaien:
F: minimale gevoeligheid
G: maximale gevoeligheid
Hoe hoger de gevoeligheid, des te snel-
ler reageren de ruitenwissers en wordt de
frequentie van het wissen verhoogd.
1
A
B
C
D
E
G
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
balais d’essuie-vitre
utilisation ..............................................
(page courante)
1.100
NLD_UD64032_2
Essuie-vitre / lave-vitre avant (JFC - Renault)
D langzaam continu wissen
E snel continu wissen
De standen A en D zijn toegankelijk met
contact aan. De standen C en E zijn uit-
sluitend toegankelijk bij draaiende motor.
Bij een storing
Bij een storing van het automatisch
wissen, schakelt de ruitenwisser over op
wissen met intervallen. Roep de hulp in
van een merkdealer.
De werking van de regensensor kan
worden verstoord bij:
beschadigde ruitenwissers; een wa-
terlaagje of watersporen achterla-
ten in de detectiezone van de sensor
kunnen de reactiesnelheid van het
automatisch wissen vergroten of de
frequentie van het wissen verhogen;
een voorruit met een chip of barst ter
hoogte van de sensor, of een voorruit
die is bedekt met stof, vuil, insecten,
ijs, het gebruik van was en wateraf-
stotend stoffen; de ruitenwisser zal
minder gevoelig zijn of reageert mo-
gelijke helemaal niet.
RUITENWISSER, -SPROEIER VOOR (3/6)
Bijzonderheid
Tijdens het rijden gaat de wisser lang-
zamer werken als de auto stopt. Van snel
continu wissen naar langzaam continu
wissen. Zodra de auto weer gaat rijden, be-
ginnen de wissers weer met de oorspronke-
lijk ingestelde snelheid te werken.
Als u de schakelaar 1 in een andere stand
zet, schakelt u hiermee bovengenoemd au-
tomatisme uit.
Voorzorgsmaatregelen
Controleer bij vorst voordat u de rui-
tenwisser inschakelt of de ruitenwisser-
bladen niet zijn vastgevroren. Als u de
ruitenwisser inschakelt terwijl de bladen
zijn vastgevroren, kunt u zowel de bladen
als de motor van de ruitenwisser bescha-
digen.
Gebruik de ruitenwisser niet op een
droge ruit, dit zorgt ervoor dat de bladen
sneller verslijten of beschadigd raken.
G
1
A
B
C
D
E
balais d’essuie-vitres .................................
(page courante)
essuie-vitres
balais ...................................................
(page courante)
1.101
NLD_UD64032_2
Essuie-vitre / lave-vitre avant (JFC - Renault)
Voordat u iets aan de voorruit
doet (wassen van de auto, on-
tdooien, reinigen van de voor-
ruit enz.) moet u de schake-
laar 1 in stand B (uit) zetten.
Risico van verwonding en/of bescha-
digingen.
Wanneer er zich obstakels op de voor-
ruit bevinden (vuil, sneeuw, ijs ...), maakt
u de voorruit (inclusief de centrale zone
achter de binnenspiegel) schoon voor-
dat u de ruitenwissers inschakelt (risico
op oververhitting van de motor).
Als een obstakel de beweging van een
blad verhindert, kan dat blad stoppen
met wissen. Verwijder het obstakel en
schakel de ruitenwisser opnieuw in met
de ruitenwisserschakelaar.
RUITENWISSER, -SPROEIER VOOR (4/6)
Opmerking:
Als de ruitenwisser niet langer onder span-
ning staat kunt u, 1 minuut na het vergren-
delen van de auto, de bladen handmatig
verplaatsen. Forceer de armen van de rui-
tenwisser niet, zoniet kunnen de motor, de
armen en de bladen van de ruitenwisser
beschadigd raken.
Om de bladen correct terug te plaatsen na
werkzaamheden, moet u ervoor zorgen dat
de bladen op de voorruit rusten, zet u het
contact aan en beweegt u de schakelaar van
de ruitenwisser.
Het ruitenwisserblad aan bestuurderskant
moet altijd boven het blad aan de passa-
gierskant liggen. Als dat niet het geval is,
zal de ruitenwisser één wisbeweging maken
zodra de auto sneller rijdt dan ongeveer 7
km/uur.
Bijzondere stand van
de ruitenwisser voor
(onderhoudsstand)
In deze stand kunnen de bladen worden op-
getild om ze van de voorruit te verwijderen.
Dit kan nuttig zijn:
om de bladen te reinigen;
om de bladen van de voorruit los te
maken in winterse weersomstandighe-
den;
vervang de bladen. 5.33.
Zet met contact aan en stilstaande motor de
schakelaar voor de ruitenwissers helemaal
naar beneden (stand snel continu wissen),
de ruitenwisserbladen stoppen in een stand
waarbij de motorkap vrij is.
Om de bladen terug te plaatsen, gaat u na
of de bladen correct zijn neergeklapt op
de voorruit en zet u de schakelaar met het
contact aan vervolgens in de stand B (stop).
Voordat u het contact inschakelt, moet u de
ruitenwisser neerklappen op de voorruit. Zo
niet, bestaat het risico dat de motorkap of de
ruitenwisser beschadigd raakt wanneer u de
ruitenwisser inschakelt.
lave-vitre ....................................................
(page courante)
1.102
NLD_UD64032_2
Essuie-vitre / lave-vitre avant (JFC - Renault)
Opmerking:
Bij temperaturen onder nul kan de ruitenwis-
servloeistof aanvriezen op de voorruit en het
zicht verminderen. Verwarm de voorruit met
behulp van de ontwasemingsschakelaar
voordat u ze reinigt.
Ruitensproeier
Contact aan: trek de schakelaar 1 naar u
toe en laat deze weer los.
Door een korte actie komt de ruitensproeier
in werking en maakt de ruitenwisser één
wisbeweging.
Door een lange actie komt de ruitensproeier
in werking en maakt de ruitenwisser drie
wisbewegingen, en na enkele secondes nog
een vierde.
Controleer bij werkzaamheden
onder de motorkap, of de scha-
kelaar van de ruiten- wisser in
stand B (uit) staat.
Verwondingsgevaar.
RUITENWISSER, -SPROEIER VOOR (5/6)
G
1
lave-projecteurs .........................................
(page courante)
1.103
NLD_UD64032_2
Essuie-vitre / lave-vitre avant (JFC - Renault)
NB:
om de goede werking van de koplamps-
proeier te waarborgen tijdens de winter,
moet u de sneeuw van de afdekplaatjes van
de sproeiers verwijderen en de afdekplaa-
tjes van de sproeiers ontdooien met behulp
van een ontdooispray.
Het is echter aanbevolen om op regelmatige
tijdstippen hardnekkig vuil op het glas van
de koplampen te verwijderen.
Als het minimumpeil van de ruitensproeier-
vloeistof nadert, kan het circuit van de ko-
plampsproeier lucht aanzuigen.
Vul ruitensproeiervloeistof bij en schakel het
systeem in, bij draaiende motor, om het
weer te vullen.
RUITENWISSER, -SPROEIER VOOR (6/6)
Koplampsproeiers
Koplampen branden
De koplampsproeiers, als de auto hiermee is
uitgerust en de motor draait, komen tegelijk
met de ruitensproeiers in werking als u de
schakelaar 1 ongeveer 2 seconden naar u
toe getrokken houdt.
De koplampsproeiers worden eveneens in-
geschakeld als u de schakelaar van de voor-
ruitsproeier drie keer lang ingedrukt houdt.
Controleer bij werkzaamheden
onder de motorkap, of de scha-
kelaar van de ruiten- wisser in
stand B (uit) staat.
Verwondingsgevaar.
G
1
A
B
C
D
E
essuie-vitre/lave-vitre.................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
lave-vitres ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
essuie-vitres ..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
essuie-vitres
balais ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
balais d’essuie-vitres .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.104
NLD_UD57832_1
Essuie-vitre / lave-vitre arrière (JFC - Renault)
RUITENWISSER, RUITENSPROEIER ACHTER (1/2)
1
3
Y
Achterruitwisser
Draai met ingeschakeld contact
aan de ring 3 op de hendel 1 totdat het sym-
bool tegenover het referentiepunt 2 staat.
uitschakelen
wissen met intervallen
De wissers vegen met tussenpozen
van enkele seconden. De frequentie
van het wissen varieert naargelang de
rijsnelheid van de auto.
langzaam continu wissen
Om de werking te stoppen, laat u opnieuw
de ring 3 draaien.
N.B.
Wanneer u de auto door een wasstraat rijdt,
moet u de ring 3 van de schakelaar 1 in rust-
stand zetten om het automatisch wissen uit
te zetten.
Houd u aan de gebruiksvoorschriften.
Voordat u iets aan de achter-
ruit doet (wassen van de auto,
ontdooien, reinigen enz.) moet
u de schakelaar 1 in ruststand
zetten.
Risico van verwonding en/of bescha-
digingen.
2
Gebruik de ruitenwisserarm niet om de
achterklep te openen of te sluiten.
De werking van een
ruitenwisserblad
Let op de staat van de ruitenwisserbla-
den. Hun levensduur hangt van u af:
houd de bladen schoon: reinig de
bladen en de ruit regelmatig met
water en zeep;
gebruik ze niet op een droge ruit;
maak ze los van de ruit als ze lange
tijd niet zijn gebruikt.
Vervang ze in elk geval, zodra hun wer-
king afneemt, ongeveer eens per jaar.
5.33.
Voorzorgen bij het gebruik
van de wissers
Maak, als het vriest of sneeuwt, de
achterruit schoon voordat u de ruiten-
wisser aanzet (de motor kan overver-
hitten).
zorg dat niets de beweging van de
wisser hindert.
essuie-vitre/lave-vitre.................................
(page courante)
1.105
NLD_UD57832_1
Essuie-vitre / lave-vitre arrière (JFC - Renault)
Inschakelen/uitschakelen van de
achterruitwisser
Wanneer de achteruitversnelling wordt inge-
schakeld, wordt het wissen met intervallen
van de achterruit ingeschakeld (als de rui-
tenwissers van de voorruit werken). Als uw
auto is uitgerust met een menu om de auto-
instellingen te personaliseren, kunt u deze
functie in- of uitschakelen. 1.85.
Voor auto’s die niet zijn uitgerust met een
menu om de instellingen te personaliseren,
kunt u de functie laten deactiveren door een
merkdealer.
RUITENWISSER, RUITENSPROEIER ACHTER (2/2)
p
Ruitenwissers/
ruitensproeiers achter
Duw met het contact aan lang tegen de
schakelaar 1 en laat vervolgens los.
Als u de schakelaar lang bedient, wordt de
achterruitsproeier ingeschakeld en maakt de
achterruitwisser drie wisbewegingen, en na
enkele seconden nog een vierde.
Wanneer er zich obstakels op de achterruit
bevinden (vuil, sneeuw ...), probeert de rui-
tenwisser alle obstakels weg te wissen. Als
een obstakel de beweging van het blad ver-
hindert, kan het blad stoppen. Verwijder het
obstakel, wacht ongeveer 30 seconden en
schakel de ruitenwisser opnieuw in met de
schakelaar voor het wissen.
Voorzorgsmaatregelen
Controleer bij vorst voordat u de ruiten-
wisser inschakelt of de ruitenwisser-
bladen niet zijn vastgevroren. Als u de
ruitenwisser bedient terwijl het blad ge-
blokkeerd is door vorst, bestaat het risico
dat zowel het blad als de motor van de
ruitenwisser beschadigd raken.
Gebruik de ruitenwisser niet op een
droge ruit, dit zorgt ervoor dat de bladen
sneller verslijten of beschadigd raken.
1
capacité du réservoir carburant .................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carburant
remplissage .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réservoir carburant
capacité ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carburant
capacité ...............................................
(page courante)
niveau de carburant ...................................
(page courante)
bouchon de réservoir carburant.................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.106
NLD_UD64511_2
Réservoir carburant (JFC - Renault)
Zie “Tanken van brandstof” voor info over
het vullen van de brandstoftank.
Druk met uw hand het klepje 1 zo ver moge-
lijk terug om het te sluiten.
Réservoir carburant (remplissage carburant)
BRANDSTOFTANK (1/4)
Bruikbare inhoud van de tank:
– Ongeveer 56 liter voor de uitvoeringen
met benzinemotor;
– Ongeveer 62 liter voor de uitvoeringen
met dieselmotor;
Om bij ontgrendelde auto het klepje 1 te
openen, drukt u op de zone A en laat u ver-
volgens los. Het klepje 1 gaat een beetje
open.
De klep 2 is in de vulopening ingebouwd.
Druk nooit met de vingers op
de klep 2.
Maak de omgeving van het vul-
systeem niet schoon met een
hogedrukreiniger.
1
A
2
1
carburant
qualité ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
qualité du carburant ...................................
(page courante)
versions essence
réservoir carburant ...............................
(page courante)
versions essence
type de carburant .................................
(page courante)
versions essence ......................................
(page courante)
1.107
NLD_UD64511_2
Réservoir carburant (JFC - Renault)
Dieselmotor
Gebruik uitsluitend dieselbrandstof die
overeenkomt met de indicaties op de sticker
aan de binnenkant van het klepje 1.
Benzinemotor
Gebruik uitsluitend ongelode benzine. Het
octaangetal (RON) moet conform de gege-
vens zijn die op de sticker van het klepje 1
staan. 6.5.
Soort brandstof
Gebruik brandstof van goede kwaliteit die
overeenkomt met de normen die in elk land
zijn vastgelegd en beslist overeenkomt met
de indicaties op de sticker op klepje 1.
6.5.
Vermeng de dieselbrandstof
nooit met benzine (loodvrij of
E85), zelfs niet een kleine hoe-
veelheid.
Gebruik geen ethanol als uw auto hier
niet voor aangepast is.
Voeg geen reagens toe aan de brand-
stof, anders kan de motor beschadigd
raken. 1.110.
Als u een toevoegmiddel aan de brand-
stof wilt toevoegen, gebruik dan een pro-
duct dat is goedgekeurd door onze tech-
nische dienst.
Ga naar een merkdealer.
1
Brandstoffen die voldoen aan de
Europese normen die ook gelden voor
de motoren van auto’s die in Europa zijn
verkocht: 6.5.
BRANDSTOFTANK (2/4)
versions essence ......................................
(page courante)
Stop and Start............................................
(page courante)
remplissage réservoir => réservoir ............
(page courante)
1.108
NLD_UD64511_2
Réservoir carburant (JFC - Renault)
BRANDSTOFTANK (3/4)
Tanken van brandstof
Druk met het vulpistool de klep 2 open en
steek het zo ver mogelijk naar binnen voor-
dat u met tanken begint (spatgevaar).
Houd tijdens het tanken het vulpistool in
deze stand tot u klaar bent met tanken.
Als het vulpistool automatisch is afgeslagen,
mag u het nog maximaal twee keer gebrui-
ken, om voldoende ruimte in de tank over te
houden voor het uitzetten van de brandstof.
Let op dat bij het tanken geen water bij de
brandstof komt. De klep 2 en zijn omgeving
moeten schoon blijven.
Auto uitgerust met de functie Stop
and Start
Voor het bijvullen van brandstof moet de
motor worden afgezet (deze mag niet op
stand-by staan): zet de motor af door op
de stopknop van de motor te drukken 3
2.3.
3
2
Benzinemotor
Schade die ontstaan is als gevolg van het
tanken van loodhoudende benzine wordt
niet door de fabrieksgarantie gedekt.
Om te voorkomen dat er abusievelijk lood-
houdende benzine wordt getankt, heeft de
vulhals een nauwe doorlaat met een veilig-
heidssysteem waarin alleen een vulpistool
met loodvrije benzine past.
pannes => anomalies de fonctionnement..
(page courante)
1.109
NLD_UD64511_2
Réservoir carburant (JFC - Renault)
Aanhoudende stank
van brandstof
In geval van een aanhoudende
stank van brandstof, moet u:
onmiddellijk stoppen, rekening hou-
dend met het overige verkeer en het
contact afzetten;
de alarmknipperlichten aanzetten en
alle passagiers uit laten stappen en
ze ver van het verkeer houden;
roep de hulp in van een merkdealer.
Tank leeggereden bij
dieselmotor
Druk met de kaart in het interieur op de
startknop 3 zonder de pedalen aan te raken.
Wacht een paar minuten voordat u de auto
start. Hiermee kan het brandstofcircuit
worden ontlucht Als de motor niet start, her-
haalt u de procedure.
Neem als de motor na verschillende pogin-
gen niet start, contact op met een merkdea-
ler.
Wijzig of repareer niet zelf het
brandstofsysteem (rekeneen-
heden, bedrading, brandstof-
circuit, inspuitstukken of ver-
stuivers, beschermkappen) vanwege de
grote gevaren voor de veiligheid die hier-
door kunnen ontstaan. Laat deze werk-
zaamheden uitsluitend door uw merk-
dealer uitvoeren.
3
BRANDSTOFTANK (4/4)
réactif (réservoir) .......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réservoir réactif ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réservoir réactif capacité ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
SCR : réduction catalytique sélective ........
(jusqu’à la fin de l’UD)
capacité du réservoir réactif ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
qualité réactif .............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réactif remplissage ....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
bouchon de réservoir réactif ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
Stop and Start............................................
(page courante)
AdBlue .......................................................
(page courante)
1.110
NLD_UD62997_2
Réservoir réactif (JFC - Renault)
Vullen
Inhoud van de tank: ongeveer 22 liter.
Open, met het contact uit, het deksel A en
draai de dop 1 los.
Opmerking: er kan ammoniumhydroxide-
damp ontsnappen uit de opening als de tem-
peratuur van de tank hoog is.
Réservoir réactif
U dient zich te houden aan de wetgeving van
het land waarin u zich bevindt. Overtreding
van de geldende regelgeving is strafbaar.
De werking van de
startvergrendeling
De reagens bestemd is voor dieselmotoren
voorzien van het SCR (selectieve katalysa-
tor)-systeem.
Gebruik van een reagens vermindert de
hoeveelheid stikstofoxide in uitlaatgassen.
Het werkelijke reagensverbruik is afhanke-
lijk van de gebruiksomstandigheden, de uit-
rusting van de auto en de rijstijl van de be-
stuurder.
Reagenskwaliteit
Gebruik alleen reagentia die voldoen aan
standaard ISO 22241 en in overeenstem-
ming met de markering op de vuldop.
REAGENSTANK (1/4)
A
1
De tankdop is van een speci-
aal type.
Vraag naar ditzelfde type als u
een andere dop koopt. Ga naar
een merkdealer. Maak de omgeving van
het vulsysteem niet schoon met een ho-
gedrukreiniger.
Auto uitgerust met de functie Stop
and Start
Om reagens bij te vullen, moet de motor
worden afgezet (en niet op stand-by
worden gezet): u MOET de motor stop-
pen 2.3.
Als het bericht “XXX KM stop
AdBlue bijvullen” verschijnt,
vult u de reagenstank bij. Volg
de instructies voor bijvullen.
Risico op stilstand van de auto.
De reagens mag niet in contact komen met ogen of huid. Bij onverhoopt contact
spoelen met veel water. Indien nodig een arts raadplegen.
AdBlue .......................................................
(page courante)
1.111
NLD_UD62997_2
Réservoir réactif (JFC - Renault)
Als er reagens overstroomt of op het lakwerk
terechtkomt, moet het betroffen gebied snel
met veel water en een zachte doek worden
gereinigd.
Opmerking: als het reagens kristalliseert,
gebruikt u een zachte spons.
Bij extreem koud weer
Als het vriest moet de reagenstank
worden bijgevuld als de
-indicator
en het bericht “Vul AdBlue bij voor 1200 km
verschijnen op het instrumentenpaneel.
Bijzondere gevallen
De reagensvloeistof bevriest bij temperatu-
ren lager dan ongeveer -10°C.
Probeer in deze omstandigheden niet om de
vloeistof bij te vullen als deze bevroren is.
Indien u het reservoir moet vullen of bijvul-
len met reagens (
aan), zet u de auto
indien mogelijk op een warmere plek zodat
de reagens weer vloeibaar wordt. Anders
vraagt u een vakman om reagensvloeistof
bij te vullen.
Vullen (vervolg)
U kunt de tank bijvullen bij de pomp.
Wanneer het contact uit is, steekt u het vul-
pistool zo ver mogelijk naar binnen voor-
dat u met tanken begint (spatgevaar). Houd
hem in deze stand tijdens het tanken.
Als het vulpistool automatisch is afgeslagen,
mag u nog maximaal twee liter brandstof bij-
vullen.
In andere vulsituaties is het belangrijk dat u
de informatie op de reagenscontainer (blik
of fles) leest.
Voorzorgsmaatregelen
Bij het vullen:
behandel de reagens voorzichtig. Het
kan kleding, schoenen, onderdelen
van de carrosserie enz. beschadigen;
zorg dat er bij het vullen geen water in de
brandstoftank komt.
REAGENSTANK (2/4)
Er mogen geen werkzaamhe-
den worden uitgevoerd aan on-
derdelen van het systeem. Om
schade te voorkomen, mag
uitsluitend deskundig personeel van de
merkdealer werkzaamheden aan het
systeem uitvoeren.
Nadat u de reagenstank hebt bijgevuld,
controleert u of de dop en het klepje zijn
gesloten. Start dan de motor en WACHT
10 seconden terwijl de auto stilstaat
met draaiende motor voordat u weer
wegrijdt.
Als u dit niet doet, wordt het bijvullen van
de tank pas geregistreerd nadat de auto
tientallen minuten heeft gereden.
Het bericht “--- Vul AdBlue bij” verschijnt
en/of de controlelampjes branden totdat
het bijvullen is geregistreerd door het
systeem.
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
messages au tableau de bord ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
anomalies de fonctionnement....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(jusqu’à la fin de l’UD)
entretien.....................................................
(page courante)
autonomie du véhicule...............................
(page courante)
1.112
NLD_UD62997_2
Réservoir réactif (JFC - Renault)
REAGENSTANK (3/4)
Onderhoud/actieradius
De informatie op het instrumentenpaneel kan worden vergezeld door een geluidssignaal.
Controleen
waarschuwingslampjes
Boodschap Wat te doen?
Niveau AdBlue Correct
“ Vul AdBlue bij voor 2400 km “
Wanneer het bericht verschijnt als het contact wordt aangezet, hebt u
een actieradius van minder dan 2400 km.
Laat een merkdealer de reagenstank vullen of bijvullen.
verschijnt.
“ Vul AdBlue bij voor 1200 km “
Wanneer het bericht verschijnt als het contact wordt aangezet, hebt u
een actieradius tussen 1200 km en 800 km.
Laat een merkdealer de reagenstank vullen of bijvullen.
verschijnt.
“XXX KM stop AdBlue bijvullen”
Het bericht verschijnt als het contact wordt aangezet en wordt herhaald:
Ongeveer elke 100 km: u hebt een actieradius tussen ongeveer
800 km en 200 km;
– Ongeveer elke 50 km: u hebt een actieradius van minder dan
200 km.
In alle gevallen moet de tank met reagens zo spoedig mogelijk door
u of een geautoriseerde dealer worden gevuld.
knippert.
“0 KM stop AdBlue bijvullen”
De motor wil niet starten.
Voor een herstart moet u zelf de reagenstank bijvullen.
1.113
NLD_UD62997_2
Réservoir réactif (JFC - Renault)
REAGENSTANK (4/4)
Systeemstoringen
Als het controlelampje gaat branden, kan ook een pieptoon te horen zijn.
Controleen
waarschuwingslampjes
Boodschap Interpretatie
en © gaan bran-
den.
“Controleer lucht verontreiniging”
“Contoleer kwaliteit AdBlue”
Controleer AdBlue injectie
Geeft een storing in het systeem aan. Raadpleeg zo spoe-
dig mogelijk uw merkdealer.
en © gaan bran-
den.
“XXX KM stop antiluchtveront.”
Geeft aan dat er een systeemfout is en dat binnen 800 km
de auto niet meer opnieuw kan worden gestart.
Deze waarschuwingen worden herhaald:
Elke 100 km, totdat er ongeveer 200 km resteert voor-
dat de auto niet meer kan worden gestart;
– Elke 50 km wanneer er minder dan 200 km resteert
voordat de auto niet meer kan worden gestart.
Raadpleeg zo spoedig mogelijk uw merkdealer.
en © gaan bran-
den.
“0 KM stop antiluchtveront.”
Geeft aan dat de auto niet opnieuw zal starten nadat het
contact is uitgeschakeld. Roep de hulp in van een merk-
dealer.
1.114
NLD_UD34343_1
Filler NU (JFC - Renault)
2.1
NLD_UD65681_3
Sommaire 2 (JFC - Renault)
Hoofdstuk 2: Het rijden
Inrijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.2
Starten – stilzetten van de motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.3
Functie Stop and Start . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.6
Bijzonderheden versies met benzinemotor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.10
Bijzonderheden van de dieselmotor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.12
Elektronische parkeerrem.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.13
Functie “AUTOHOLD” . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.17
Tips voor het rijden, Eco-rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.18
Tips voor onderhoud en minder luchtverontreiniging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.23
Milieu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.24
Controlesysteem bandenspanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.25
Hulpen correctiesystemen tijdens het rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.30
Lane departure warning. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.38
Rijstrookassistent . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.42
Dodehoekwaarschuwing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.48
Waarschuwing veiligheidsafstand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.55
Actieve noodrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.59
Waarschuwing vermoeidheidsdetectie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.67
Snelheidswaarschuwing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.69
Snelheidsbegrenzer. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.73
Snelheidsregelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.77
Stop & Go adaptieve snelheidsregelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.82
Parkeerhulp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.95
Achteruitrijcamera . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.99
Uitparkeerwaarschuwing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.101
Parkeerhulp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.105
Veringen voor elektronische schokdemping . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.110
Automatische transmissie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.111
Noodoproep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.117
rodage .......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.2
NLD_UD57837_1
Rodage (JFC - Renault)
Rodage
INRIJDEN
Benzinemotor
Rijd de eerste 1 000 km niet sneller dan
130 km/u in de hoogste versnelling en laat
de motor met niet meer dan 3 000 tot 3 500
tr/min draaien.
Pas na ongeveer 3 000 km zal uw auto
echter zijn volle vermogen kunnen geven.
Onderhoudsbeurten: zie het onderhouds-
document van uw auto.
Dieselmotor
Rijd de eerste 1500 km niet sneller dan
130 km/uur in de hoogste versnelling en
houd het toerental onder 2500 tr/min.
Daarna kunt u sneller rijden, maar de motor
bereikt zijn volle vermogen pas na 6000 km.
Trek tijdens het inrijden nooit snel op. Als de
motor nog koud is mag u hem in de lagere
versnellingen nooit met een hoog toerental
laten draaien.
Onderhoudsbeurten: zie het onderhouds-
document van uw auto.
démarrage moteur .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
bouton de démarrage/arrêt moteur............
(jusqu’à la fin de l’UD)
mise en route du moteur............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
démarrage
moteur ..................................................
(page courante)
mains libres ...............................................
(page courante)
carte
mains libres ..........................................
(page courante)
2.3
NLD_UD57838_1
Démarrage / Arrêt moteur avec carte mains libres (JFC - Renault)
Démarrage - Arrêt du moteur
STARTEN, STOPPEN VAN DE MOTOR (1/3)
De kaart moet worden ingevoerd binnen de
detectiezone 1.
De auto starten: zet de hendel in de stand
Ptrap het rempedaal in en druk dan op de
knop 2.
“Handsfree” starten met
achterklep open
In dat geval mag de kaart zich niet in de ba-
gageruimte bevinden, om te vermijden dat u
ze kwijtraakt.
2
1
Bijzonderheden
Als er niet is voldaan aan een van die
startvoorwaarden, verschijnt het bericht
Druk op rem + START” of “Selecteer
stand P” op het instrumentenpaneel;
in sommige gevallen moet het stuurwiel
worden bewogen bij het indrukken van
de startknop 1 om het ontgrendelen van
de stuurkolom mogelijk te maken, het
bericht “Draai stuurwiel + START” waar-
schuwt u daarvoor;
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het parke-
ren of stoppen van de auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes,
een kind, een afhankelijke volwassene
of een dier in de auto achter als u deze
verlaat.
Ze kunnen zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, organen te bedienen zoals bij-
voorbeeld de ruitbediening, of de portie-
ren te vergrendelen.
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
mise sous contact du véhicule...................
(page courante)
accessoires................................................
(page courante)
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
carte
démarrage/arrêt du moteur ..................
(page courante)
2.4
NLD_UD57838_1
Démarrage / Arrêt moteur avec carte mains libres (JFC - Renault)
STARTEN, STOPPEN VAN DE MOTOR (2/3)
De boodschap “Plaats de kaart in zone +
START” verschijnt op het instrumentenpa-
neel.
Trap het rempedaal in leg de card (knop
aan de zijkant) op de daarvoor bedoelde
plaats 3. Druk op de knop 2 om de auto te
starten. De boodschap dooft.
2
Functie accessoires
(Contact aanzetten)
Zodra u bent ingestapt, hebt u een aantal
functies van de auto (radio, navigatiesys-
teem ruitenwisser, enz.) ter beschikking.
Om de andere functies te gebruiken, drukt u
met de kaart in de auto op de knop 2 zonder
de pedalen in te drukken.
3
Bij een storing
In sommige gevallen werkt de “handsfree”
card niet:
als de kaartaccu leeg is, enz.
nabijheid van een apparaat dat de de-
zelfde frequentie gebruik (scherm, mo-
biele telefoon, computerspel, enz.);
de auto bevindt zich in een sterk elektro-
magnetisch veld.
arrêt du moteur ..........................................
(page courante)
airbags ......................................................
(page courante)
2.5
NLD_UD57838_1
Démarrage / Arrêt moteur avec carte mains libres (JFC - Renault)
STARTEN, STOPPEN VAN DE MOTOR (3/3)
Als de kaart niet in het interieur aanwezig
is als u de motor wilt stoppen, verschijnt
de boodschap “Kaart afwezig druk lang
START” op het instrumentenpaneel: druk
langer dan twee seconden op de knop 2. Als
de card zich niet meer in het interieur be-
vindt, controleert u of u deze kunt ophalen
voordat u de knop ingedrukt houdt. Zonder
de card kunt u de auto niet starten.
Als de motor is gestopt, blijven de op dat
moment ingeschakelde accessoires (radio,
enz.) ongeveer 10 minuten werken.
Als het bestuurdersportier geopend wordt,
schakelen de accessoires uit.
Voorwaarden voor het stoppen
van de motor
Druk na stilstand van de auto en met de card
in de auto op de knop 2 en de motor stopt.
De parkeerstand P wordt automatisch inge-
schakeld.
De stuurkolom vergrendelt bij het openen
van het bestuurdersportier of bij het vergren-
delen van de auto.
2
Controleer, als u de auto ver-
laat en vooral als u de kaart bij
u hebt, of de motor volledig is
uitgeschakeld.
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het parke-
ren of stoppen van de auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes,
een kind, een afhankelijke volwassene
of een dier in de auto achter als u deze
verlaat.
Ze kunnen zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, organen te bedienen zoals bij-
voorbeeld de ruitbediening, of de portie-
ren te vergrendelen.
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
Zet nooit het contact uit voor-
dat de auto compleet stilstaat.
Door het stilzetten van de
motor is er geen bekrachtiging
meer van Als de motor niet meer draait,
zijn er geen stuur- en rembekrachtiging
meer. Ook werken veiligheidsvoorzienin-
gen, zoals airbags en gordelspanners,
niet meer.
Stop and Start............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
fonction Stop and Start ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
démarrage moteur .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
mise en veille du moteur............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
messages au tableau de bord ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.6
NLD_UD65870_2
Fonction Stop and Start (JFC - Renault)
Fonction Stop and Start
FUNCTIE STOP AND START (1/4)
Dit systeem zorgt voor een lager brandstof-
verbruik en vermindert de uitstoot van broei-
kasgassen. Het systeem wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de auto begint te
rijden. Tijdens het rijden stopt het systeem
de motor (stand-by) wanneer het voertuig tot
stilstand komt of langzaam rijdt (verkeersop-
stopping, verkeerslichten enz.), afhankelijk
van het voertuig.
Omstandigheden waarbij de
motor op stand-by wordt gezet
De auto heeft gereden na de laatste stil-
stand:
de versnellingsbak is in stand D, M of N;
en
het rempedaal wordt (voldoende hard) in-
gedrukt;
Als het controlelampje knippert
en het bericht “Druk op de rem” op het
instrumentenpaneel verschijnt, geeft dit
aan dat het rempedaal onvoldoende is
ingetrapt;
en
het gaspedaal wordt niet ingedrukt;
en
wanneer de voertuigsnelheid gedurende
circa een seconde nul is of, afhankelijk
van het voertuig, lager dan circa 5 km/u.
De motor blijft op stand-by staan wanneer
stand P inschakelt, of wanneer stand N in-
schakelt terwijl de parkeerrem is aangetrok-
ken en het rempedaal wordt losgelaten.
Het waarschuwingslampje
op het in-
strumentenpaneel gaat branden wanneer de
motor op stand-by staat.
Wanneer de motor op stand-by
wordt gezet, wordt de automa-
tische parkeerrem (afhankelijk
van de auto) niet automatisch
vastgezet.
Rijd niet met de auto wanneer
de motor op stand-by staat (het
waarschuwingslampje
wordt op het instrumentenpa-
neel weergegeven).
Voordat de auto wordt verlaten,
MOET de motor worden afge-
zet (en niet op stand-by worden
gezet). 2.3.
De uitrustingen van de auto blijven in wer-
king terwijl de motor stilstaat.
De stuurbekrachtiging werkt mogelijk niet
meer als de motor naar stand-by gaat.
In dat geval werkt deze pas weer als de
motor niet meer in stand-by is of als de snel-
heid hoger is dan ongeveer 1 km/u (bij af-
dalen, enz.).
2.7
NLD_UD65870_2
Fonction Stop and Start (JFC - Renault)
FUNCTIE STOP AND START (2/4)
Verhinderen dat de motor op
stand-by wordt gezet
In bepaalde omstandigheden, zoals bij in-
voegen op een kruispunt, is het mogelijk om
bij geactiveerd systeem de motor draaiende
te houden om snel te kunnen starten.
Laat de auto stilstaan en oefen slechts een
lichte druk uit op het rempedaal.
Om brandstof bij te vullen, moet de
motor worden afgezet (en niet op stand-
by worden gezet): u MOET de motor
stoppen 2.3.
Stand-by uitschakelen
bij openen van het bestuurdersportier;
of
als de bestuurdersgordel niet is vastge-
maakt;
of
het rempedaal is niet ingedrukt, stand D
of M is ingeschakeld;
of
het rempedaal is niet ingedrukt, stand N
is ingeschakeld en de parkeerrem is vrij-
gezet ;
of
de parkeerrem wordt weer vastgezet,
stand P is ingeschakeld of stand N is in-
geschakeld met de parkeerrem vastge-
zet;
of
– stand R is ingeschakeld;
of
het gaspedaal is ingedrukt;
of
bij handbediening wordt de versnellings-
hendel verplaatst naar + of -.
functie “AUTOHOLD” ingeschakeld
2.17, het rempedaal is mogelijk los-
gelaten en de motor op stand-by blijven
staan.
Om de motor uit de stand-bystand te
halen terwijl het rempedaal is losgelaten,
drukt u het gaspedaal in.
2.8
NLD_UD65870_2
Fonction Stop and Start (JFC - Renault)
FUNCTIE STOP AND START (3/4)
Omstandigheden waarbij de
motor niet op stand-by wordt
gezet
Onder bepaalde omstandigheden kan het
systeem de motor niet op stand-by zetten.
Dit is het geval als:
het bestuurdersportier niet is gesloten;
– de autogordel van de bestuurder niet is
vastgemaakt;
de achteruitversnelling is ingeschakeld;
de motorkap niet is vergrendeld;
de buitentemperatuur is te hoog of te
laag;
de accu onvoldoende geladen is;
het verschil tussen de temperatuur in de
auto en de ingestelde temperatuur van
de thermostatische airconditioning te
groot is;
de parkeerhulp is ingeschakeld;
de hoogte is te groot;
de helling is te steil voor auto’s met auto-
matische transmissie;
de functie “Helder zicht” is ingeschakeld
3.6 ;
de motortemperatuur is te laag;
de luchtzuiveringscyclus wordt ver-
nieuwd;
– ...
Het waarschuwingslampje
verschijnt
op het instrumentenpaneel en geeft aan dat
de motor niet in stand-by kan gaan.
Het waarschuwingslampje op het in-
strumentenpaneel licht mogelijk op met het
bericht:
– “Optimaliseren laden accu” batterij opla-
den prioriteren;
– “Prioriteit thermisch comf” airconditio-
ning prioriteren;
– “Prioriteit draaiende motor” werkzaamhe-
den van de motor prioriteren.
Schakel altijd de functie Stop
and Start uit voordat u werk-
zaamheden in de motorruimte
uitvoert.
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
Stop and Start
fonctionnement ....................................
(page courante)
2.9
NLD_UD65870_2
Fonction Stop and Start (JFC - Renault)
FUNCTIE STOP AND START (4/4)
1
2
Bijzonderheid: als de motor op stand-by
staat en op de schakelaar 1 wordt ge-
drukt, wordt de motor automatisch op-
nieuw gestart.
Bijzonderheid van het automatisch weer
starten van de motor
Onder bepaalde omstandigheden kan de
motor vanzelf weer starten om uw veiligheid
en uw comfort te waarborgen.
Dat kan zich met name voordoen wanneer:
de buitentemperatuur is te hoog of te
laag;
de functie “Helder zicht” is ingeschakeld
3.6;
de accu onvoldoende geladen is;
– de rijsnelheid van de auto hoger is dan
5 km/u (bij afdalen);
– het rempedaal herhaaldelijk wordt inge-
drukt of er vaak wordt geremd;
– ...
Inschakelen, uitschakelen van
de functie
Druk de schakelaar 1 in om de functie uit te
schakelen. Het bericht “Stop & Start uitge-
schakeld” verschijnt op het instrumentenpa-
neel en het controlelampje 2 van schake-
laar 1 licht op.
Met nog een keer indrukken schakelt het
systeem weer in. Het bericht “Stop & Start
actief” verschijnt op het instrumentenpaneel
en het controlelampje 2 op de schakelaar 1
dooft.
Voordat de auto wordt verlaten,
MOET de motor worden afge-
zet (en niet op stand-by worden
gezet). 2.3.
Het systeem wordt automatisch weer in-
geschakeld bij elke vrijwillige start van het
voertuig door het indrukken van de start-
knop. 2.3.
Storingen
Wanneer het bericht “Stop & Start controle-
ren” op het instrumentenpaneel verschijnt
en daarbij het controlelampje 2 op de scha-
kelaar 1 oplicht, wordt het systeem uitge-
schakeld.
Raadpleeg een merkdealer.
particularité des véhicules essence ...........
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
catalyseur ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
anomalies de fonctionnement....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.10
NLD_UD57840_1
Particularités des versions essence (JFC - Renault)
Particularités des versions essence
BIJZONDERE KENMERKEN VAN BENZINE-UITVOERINGEN (1/2)
Parkeer de auto niet of blijf niet
met draaiende motor staan op
een plaats waar de uitlaat zich
boven brandbaar materiaal
bevindt. Onder ongunstige omstandig-
heden (droogte, harde wind) kan brand
ontstaan als de hete uitlaat in contact
komt met gras of bladeren.
Onder bepaalde omstandigheden, zoals:
te lang doorrijden als het waarschuwings-
lampje brandstofreserve brandt;
het gebruik van loodhoudende benzine;
het gebruik van niet goedgekeurde
smeermiddelen of brandstofadditieven.
Of bij het optreden van storingen zoals:
een defect ontstekingssysteem, brand-
stofgebrek of losse bougiekabel waar-
door de ontsteking overslaat en de auto
met horten en stoten rijdt;
vermogensverlies van de motor,
kan de katalysator oververhit raken waar-
door hij minder effectief wordt en ook
andere delen van de auto te heet kunnen
worden.
Indien u één van de hiervoor genoemde sto-
ringen constateert, dient u uw auto zo spoe-
dig mogelijk door een merkdealer te laten
herstellen.
Door de in het garantie- en onderhoudsdo-
cument voorgeschreven onderhoudsbeur-
ten uit te laten voeren door een merkdealer
kunt u dergelijke storingen voorkomen.
Bij startmoeilijkheden
Als de auto niet direct aanslaat mag u
de startmotor niet lang achtereen laten
draaien om beschadiging van de kata-
lysator te voorkomen. Ook mag de auto
niet worden aangeduwd of aangesleept,
zolang de oorzaak van het defect niet is
opgespoord en verholpen.
Ga niet door met starten maar roep de hulp
in van een merkdealer en laat de storing ver-
helpen.
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(page courante)
messages au tableau de bord ...................
(page courante)
filtre :
à particules ..........................................
(page courante)
2.11
NLD_UD57840_1
Particularités des versions essence (JFC - Renault)
Opmerking: Het controlelampje kan 20 mi-
nuten uitgaan als niet volledig is voldaan aan
de rijcondities voor het reinigen van het filter.
Als de auto stopgezet is voordat het contro-
lelampje gedoofd is, moet u de handeling
opnieuw uitvoeren vanaf het begin.
Roetfilter
Het roetfilter wordt gebruikt bij de behande-
ling van uitlaatgassen van de benzinemotor.
Het waarschuwingslampje op het in-
strumentenpaneel geeft, afhankelijk van de
auto, aan dat het filter is verstopt en moet
worden schoongemaakt. Om het reinigen
nadat het waarschuwingslampje is
gaan branden, rij tussen ongeveer 50 en
110 km/u, rekening houdend met de ver-
keersomstandigheden en de snelheidsbe-
perkingen, totdat het lampje dooft.
Na ongeveer 5 tot 20 minuten zou het waar-
schuwingslampje moeten doven.
Het waarschuwingslampje
® dwingt u, voor uw
veiligheid, direct te stoppen
zonder het verkeer in gevaar
te brengen. Stop de motor en start deze
niet opnieuw. Roep de hulp in van een
merkdealer.
Als het filter verzadigd is geraakt, gaat het
© waarschuwingslampje branden en
afhankelijk van de auto, het waar-
schuwingslampje branden op het instru-
mentenpaneel, samen met het bericht
Controleer inspuitsysteem”. Raadpleeg in
dat geval een merkdealer.
Als het
® waarschuwingslampje op-
licht en, afhankelijk van de auto, het
waarschuwingslampje oplicht, samen met
het bericht “Risico op motorschade”, stop de
auto, zet de motor uit en neem contact op
met een merkdealer.
BIJZONDERHEDEN VAN DE UITVOERINGEN MET EEN BENZINEMOTOR (2/2)
catalyseur ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
particularité des véhicules diesel ...............
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
anomalies de fonctionnement....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(jusqu’à la fin de l’UD)
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
messages au tableau de bord ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.12
NLD_UD57841_1
Particularités des versions diesel (JFC - Renault)
Particularités des versions diesel
BIJZONDERHEDEN VAN DE UITVOERINGEN MET EEN DIESELMOTOR
Toerental van de dieselmotor
De inspuitpomp van de dieselmotor heeft
een mechanische begrenzing die er voor
zorgt dat het afgestelde motortoerental
in geen van de versnellingen kan worden
overschreden.
Als de boodschap “Controleer HillStartAssist
wordt weergegeven en de controlelampjes
Ä en © oplichten, raadpleeg dan
snel een merkdealer.
Afhankelijk van de gebruikte brandstofsoort,
kan er soms witte rook ontstaan tijdens het
rijden.
Dit wordt veroorzaakt door het automatisch
reinigen van het roetfilter en heeft geen ge-
volgen voor het rijgedrag van de auto.
Parkeer de auto niet of blijf niet
met draaiende motor staan op
een plaats waar de uitlaat zich
boven brandbaar materiaal
bevindt. Onder ongunstige omstandig-
heden (droogte, harde wind) kan brand
ontstaan als de hete uitlaat in contact
komt met gras of bladeren.
Voorzorgen in de winter
Om problemen bij vorst te voorkomen:
zorg dat de accu steeds goed geladen is,
laat het brandstofpeil in de tank niet on-
nodig laag komen om condensatie van
waterdamp tegen te gaan.
Label met de opaciteit van motorgassen
U vindt 1 informatie over het label A in de
motorruimte.
1 Dieseluitstoot.
A
1
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
frein de parking assisté..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
frein à main ................................................
(page courante)
frein de parking ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
arrêt du moteur ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
fonction Stop and Start ..............................
(page courante)
contacteur de démarrage ..........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
messages au tableau de bord ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.13
NLD_UD60861_2
Frein de parking assisté (JFC - Renault)
Frein de parking assisté
ELEKTRONISCHE PARKEERREM (1/4)
1 32
In alle andere gevallen, bijvoorbeeld de
motor is afgeslagen of staat in de modus
stand-by als gevolg van de Stop and
Start 2.6, de automatische parkeerrem
wordt niet automatisch toegepast. De hand-
bediening moet dan gebruikt worden.
Voor bepaalde modellen in sommige landen
wordt de rem niet automatisch vastgezet.
Zie “Handbediening”.
Het inschakelen van de automatische par-
keerrem wordt bevestigd door het bericht
Parkeerrem aangetrokken”, het controle-
lampje
} op het instrumentenpaneel
en het controlelampje 3 op de schakelaar 2.
Na het stilzetten van de motor, dooft het con-
trolelampje 3 enkele minuten na het vastzet-
ten van de automatische parkeerrem en het
controlelampje
} gaat uit bij het ver-
grendelen van de auto.
Automatische werking
Vastzetten van de automatische
parkeerrem
Bij stilstaande auto kunt u de auto blok-
keren met behulp van de automatische par-
keerrem:
door te drukken op de start/stop-knop
van de motor1;
of
als de bestuurdersgordel niet is vast-
gemaakt
of
bij openen van het bestuurdersportier
of
als de stand P is ingeschakeld.
Controleer, voordat u de auto verlaat, of de automatische parkeerrem inderdaad
is vastgezet. Controlelampje 3 op schakelaar 2 en controlelampje } op het
instrumentenpaneel verschijnen om aan te geven dat de parkeerrem is ingescha-
keld. De lampjes gaan uit als de portieren worden vergrendeld.
desserrage du frein de parking ..................
(page courante)
2.14
NLD_UD60861_2
Frein de parking assisté (JFC - Renault)
Handmatig loszetten van de
automatische parkeerrem
Druk op de schakelaar 1 zonder te drukken
op de pedalen, om het contact in te schake-
len. Druk op het rempedaal los en druk dan
op de schakelaar 2: controlelampje 3 op de
schakelaar en controlelampje } op het
instrumentenpaneel gaan uit.
Kortstondige stop
Om de elektronische parkeerrem handma-
tig te activeren (als u moet stoppen voor
een verkeerslicht of bij stilstaande auto met
draaiende motor enzovoort): trek aan de
schakelaar 2 en laat los. Het loszetten is au-
tomatisch zodra de auto weer gaat rijden.
ELEKTRONISCHE PARKEERREM (2/4)
3
2
Automatische werking (vervolg)
Opmerking: in sommige situaties (automa-
tische parkeerrem defect, handmatig ont-
grendelen van de automatische parkeerrem,
enz.), klinkt er een geluidssignaal en ver-
schijnt het bericht “Parkeerrem aantrekken
op het instrumentenpaneel om u te waar-
schuwen dat de automatische parkeerrem
is losgezet.
met draaiende motor: bij het openen van
het bestuurdersportier;
met motor uit (bijvoorbeeld als de motor
afslaat): bij het openen van een voorpor-
tier.
In dit geval, trekt u en laat u de schakelaar 2
weer los om de automatische parkeerrem
aan te trekken.
De parkeerrem automatisch vrij zetten
Het loszetten gebeurt zodra u gas geeft om
weg te rijden.
Handbediend
U kunt de elektronische parkeerrem met de
hand bedienen.
Handmatig vastzetten van de
automatische parkeerrem
Trek aan schakelaar 2. Het controlelampje 3
en het controlelampje
} verschijnen op
het instrumentenpaneel.
Controleer, voordat u de auto
verlaat, of de automatische
parkeerrem inderdaad is vast-
gezet. Controlelampje 3 op
schakelaar 2 en controlelampje }
op het instrumentenpaneel verschijnen
om aan te geven dat de parkeerrem is
ingeschakeld. De lampjes gaan uit als
de portieren worden vergrendeld.
2.15
NLD_UD60861_2
Frein de parking assisté (JFC - Renault)
Parkeren met vrijgezette automatische par-
keerrem (bijvoorbeeld als het vriest):
Stop de motor door te drukken op de
start/stopknop van de motor 1.
Schakel een versnelling of stand P in: de
aandrijfwielen worden mechanisch ver-
grendeld door de aandrijfas.
Zet de automatische parkeerrem hand-
matig los.
Bijzondere gevallen
Als u op een helling wilt stoppen of als u
met een caravan of een aanhangwagen par-
keert, moet u de handgreep 2 enkele secon-
des uitgetrokken houden om een maximale
remwerking te krijgen.
1
2
ELEKTRONISCHE PARKEERREM (3/4)
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
boîte de vitesses automatique
utilisation ..............................................
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
2.16
NLD_UD60861_2
Frein de parking assisté (JFC - Renault)
Storingen
– Bij een storing verschijnt het waarschu-
wingslampje © op het instru-
mentenpaneel, samen met het bericht
Controleer parkeerrem” en soms het
waarschuwingslampje }.
Raadpleeg snel een merkdealer.
Bij een storing van de automatische par-
keerrem verschijnt het waarschuwings-
lampje
®, samen met het bericht
Storing remsysteem”, een geluidssig-
naal en soms het waarschuwingslampje
}.
U moet direct stoppen zonder het overige
verkeer in gevaar te brengen.
Bij bestuurdersportier open of slecht geslo-
ten en draaiende motor, wordt het automa-
tisch loszetten uit veiligheidsoverwegingen
gedeactiveerd, (dit om te voorkomen dat de
auto alleen zonder bestuurder weg rolt). Het
bericht “Ontgrendel park. rem handmatig
verschijnt op het instrumentenpaneel als de
bestuurder het gaspedaal indrukt.
ELEKTRONISCHE PARKEERREM (4/4)
Daarom moet u de auto blok-
keren door stand P in te scha-
kelen. Als de helling erg steil is,
legt u blokken voor de wielen.
Verlaat nooit uw auto zonder P
in te schakelen en de motor uit
te schakelen. Als u namelijk
gas geeft terwijl er een versnel-
ling is ingeschakeld, kan de stilstaande
auto gaan rijden.
Kans op ongevallen.
Als er geen visueel of geluids-
signaal terug komt, geeft het
een storing van het instrumen-
tenpaneel weer. U moet direct
stoppen zonder het overige verkeer in
gevaar te brengen. Zorg dat de auto in-
derdaad goed gestopt is en neem con-
tact op met een merkdealer.
Als het bericht “Elektr. storing
GEVAAR” of “Controleer accu”
verschijnt, zet u de parkeerrem
handmatig vast door aan scha-
kelaar 2 te trekken of stand P in te scha-
kelen voordat u de motor uitschakelt.
Risico dat de auto wegrolt.
Roep de hulp in van een merkdealer.
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
frein de parking assisté..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
frein............................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(page courante)
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(page courante)
frein de parking ..........................................
(page courante)
fonction Stop and Start ..............................
(page courante)
Stop and Start............................................
(page courante)
Autohold ....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.17
NLD_UD61903_2
Autohold (JFC - Renault)
Voorwaarden voor het onderbreken van
de remkracht
Aan de volgende voorwaarden moet worden
voldaan:
De bestuurder accelereert voldoende
met een ingeschakelde versnelling;
of
De bestuurder schakelt de functie uit.
Het controlelampje
op het instru-
mentenpaneel gaat uit.
Fonction « AUTOHOLD »
FUNCTIE “AUTOHOLD
De auto is gestopt (bijvoorbeeld bij een rood
verkeerslicht, een kruispunt, een file, enz.),
de functie waarborgt de remkracht zelfs
wanneer de bestuurder het rempedaal los-
laat.
De remkracht wordt opgeheven zodra de
bestuurder voldoende accelereert met een
ingeschakelde versnelling.
Inschakelen
Gebruik schakelaar 1.
Het controlelampje van de schakelaar 1 ver-
schijnt om te bevestigen dat de functie is in-
geschakeld.
Uitschakelen
Trap het rempedaal in en druk tegelijkertijd
op de schakelaar 1.
Het controlelampje van de schakelaar 1
gaat uit, om te bevestigen dat de functie is
uitgeschakeld.
Als de remkracht in stand wordt gehouden,
wordt de parkeerrem automatisch ingescha-
keld wanneer:
De bestuurder de auto verlaat;
of
De auto langer dan ongeveer drie minu-
ten stilstaat.
Controleer, voordat u de auto
verlaat, of de automatische
parkeerrem inderdaad is vast-
gezet. Het vastzetten is te zien
aan het branden van het lampje 2 op
schakelaar 3 en van het lampje }
op het instrumentenpaneel tot de portie-
ren worden vergrendeld.
Voorwaarden voor het in stand houden
van de remkracht
Aan de volgende voorwaarden moet worden
voldaan:
De autogordel van de bestuurder is vast-
gemaakt;
en
De elektronische parkeerrem is vrijgezet;
en
De auto staat niet stil op een zeer steile
helling.
De in stand gehouden remkracht wordt be-
vestigd door het waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel.
Telkens als de motor wordt gestart, heeft
de functie de modus die is ingesteld op
het moment dat de motor voor het laatst
werd uitgeschakeld.
1
2
3
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carburant
conseils d’économie ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
économies de carburant ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ECO conduite ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conseils de conduite ..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carburant
consommation .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
consommation de carburant ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
changement
de vitesse .............................................
(page courante)
fonction Stop and Start ..............................
(page courante)
Stop and Start............................................
(page courante)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
mode ECO .................................................
(page courante)
2.18
NLD_UD62998_3
Conseils de conduite, ECO conduite (JFC - Renault)
Conseils de conduite, Eco conduite
TIPS VOOR HET RIJDEN, ZUINIG RIJDEN (1/5)
groen of wit, afhankelijk van de auto, als
de auto in vrijloopmodus is (automatisch
neutraal).
Opmerking: de vrijloopfunctie is uitgescha-
keld in de ‘Sport'-modus. 3.2.
Op het instrumentenpaneel
De informatieweergave kan worden in-
gedeeld en gepersonaliseerd volgens de
personaliseringsstijl van het instrumen-
tenpaneel die is gekozen op het multimedia-
scherm.
Indicatielampje rijstijl 1
Dit lampje informeert u in real time over uw
rijstijl. De indicator 1 waarschuwt u.
Hoe meer blaadjes op 1 worden weergege-
ven, hoe soepeler en zuiniger u rijdt.
Als u deze indicator goed volgt, kunt u het
brandstofverbruik van de auto beperken.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
Het brandstofverbruik is goedgekeurd over-
eenkomstig een voorgeschreven standaard-
methode. Deze methode is voor alle auto-
fabrikanten hetzelfde en maakt het mogelijk
om auto’s met elkaar te vergelijken. Het
werkelijke verbruik is afhankelijk van de ge-
bruiksomstandigheden van de auto, de uit-
rustingen en de rijstijl. Raadpleeg voor een
optimaal brandstofverbruik onderstaande
aanbevelingen.
Afhankelijk van de auto beschikt u over ver-
schillende functies die u kunnen helpen het
brandstofverbruik te verminderen:
de toerenteller;
de vrijloopfunctie;
het indicatielampje rijstijl;
indicator ECO-acceleratie;
de trajectbalans en tips voor zuinig rijden
via het bedieningsscherm;
stand ECO;
De functie Stop and Start 2.6.
Vrijloopfunctie
Afhankelijk van de auto wordt, bij auto’s met
een automatische transmissie, in de rem-
fasen (met de voet volledig van het gaspe-
daal), de vrijloop ingeschakeld (automatisch
neutraal) om afremmen op de motor te ver-
minderen zodat u verder komt zonder gas te
geven, om brandstof te besparen.
Het controlelampje
verschijnt op het
instrumentenpaneel:
grijs als de auto niet in de vrijloopmodus
is;
1
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
2.19
NLD_UD62998_3
Conseils de conduite, ECO conduite (JFC - Renault)
TIPS VOOR HET RIJDEN, ZUINIG RIJDEN (2/5)
Acceleratie-indicator Eco 2
Deze informeert u in real time of er sprake is
van een matige of sterke acceleratie.
Dit wordt weergegeven met de waarschu-
wingslampje 2:
groen: acceleratie is matig en correct;
wit: acceleratie is te groot;
grijs: acceleratie is te groot.
Opmerking: Het is niet mogelijk om tege-
lijkertijd de rijstijlindicator 1 en de indicator
Eco-acceleratie 2 weer te geven.
2
3
Op het multimediascherm
Trajectbalans
Nadat de motor is uitgezet, wordt
“Trajectbalans” op het multimediascherm 3
weergegeven zodat u informatie over uw
laatste traject kunt bekijken.
Het geeft aan:
De algemene score;
– Score-evolutie;
Afstand zonder brandstofverbruik.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
Een algemene melding van 0 tot 100 geeft u
de mogelijkheid om uw prestaties als zuinige
bestuurder in te schatten.
Hoe hoger het cijfer, hoe lager het brandstof-
verbruik.
De tips voor zuinig rijden worden u gegeven
om uw prestaties te verbeteren.
Het opslaan van uw voorkeurstrajecten
geeft u de mogelijkheid om uw prestaties
onderling te vergelijken en ze te vergelijken
met de prestaties van andere gebruikers van
de auto.
mode ECO .................................................
(page courante)
2.20
NLD_UD62998_3
Conseils de conduite, ECO conduite (JFC - Renault)
TIPS VOOR HET RIJDEN, ZUINIG RIJDEN (3/5)
stand ECO
De ECO-modus is een functie die het brand-
stofverbruik zo laag mogelijk houdt. Dit heeft
invloed op bepaalde rijwerkingen (accelera-
tie, schakelen, snelheidsregelaar, decelera-
tie, enz).
De beperkte versnelling leidt tot brandstof-
besparing in een stedelijke omgeving.
Tijdens het rijden kan de ECO-modus tijde-
lijk worden verlaten om de motor weer op
volle kracht te laten werken.
Druk daartoe het gaspedaal diep in.
De ECO-modus wordt weer ingeschakeld
zodra u de druk op het gaspedaal vermin-
dert.
Uitschakelen van de functie
Druk op schakelaar 4 op de centrale bedie-
ning. Selecteer een andere rijmodus dan
ECO.
Het controlelampje
op het instru-
mentenpaneel gaat uit om de uitschakeling
te bevestigen.
Activeren van de functie
De functie kan worden ingeschakeld:
met de schakelaar 4 op de centrale be-
diening, door de modus ECO te selecte-
ren 3.2;
– op het multimediascherm (zie de multi-
media-instructies).
Het controlelampje
verschijnt op het
instrumentenpaneel om de inschakeling te
bevestigen.
4
2.21
NLD_UD62998_3
Conseils de conduite, ECO conduite (JFC - Renault)
Tips voor het rijden en zuinig
rijden
Rijgedrag
Rijd kalm tot de motor zijn bedrijfstem-
peratuur heeft bereikt; dit is beter dan
warmdraaien bij stilstaande auto.
Snelheid kost geld.
Bij een dynamische rijstijl waarbij u vaak
en krachtig versnelt en vertraagt, zal de
tijdswinst niet opwegen tegen de ge-
maakte brandstofkosten.
Laat het toerental van de motor in de
lagere versnellingen niet te ver oplopen.
Kies indien mogelijk altijd de hoogste ver-
snelling.
Rijd bij een stoplicht kalm weg.
Rem zo weinig mogelijk. Regel de snel-
heid van de auto met het gaspedaal door
voor een obstakel of een bocht tijdig gas
terug te nemen.
– Geef op een helling geen gas bij: houd
het gaspedaal bij voorkeur in dezelfde
stand.
Hinder bij het rijden
Aan de bestuurderskant mogen
alleen voor de auto geschikte
matten worden gebruikt, die
moeten worden vastgezet aan de vooraf
geïnstalleerde onderdelen. Controleer
regelmatig of ze goed vastzitten. Stapel
niet meerdere matten op elkaar.
Gevaar van hakende pedalen
TIPS VOOR HET RIJDEN, ZUINIG RIJDEN (4/5)
Diepe plassen, overstromingen:
Rijd niet door als het water
op de weg hoger staat dan
de onderrand van de velgen.
pneumatiques ............................................
(page courante)
mode ECO .................................................
(page courante)
pression des pneumatiques.......................
(page courante)
2.22
NLD_UD62998_3
Conseils de conduite, ECO conduite (JFC - Renault)
TIPS VOOR HET RIJDEN, ZUINIG RIJDEN (5/5)
Tips voor het gebruik
Gebruik bij voorkeur de ECO-modus.
– Ook het opwekken van elektriciteit kost
brandstof. Schakel alleen die verbruikers
in die u nodig hebt. Maar veiligheid voor
alles: Rijd met dimlicht zodra het zicht
minder wordt (zien en gezien worden).
Gebruik de ventilatieroosters. Bij
100 km/u verhogen openstaande ruiten
het verbruik met 4%.
Vul de tank niet tot aan de rand, dit voor-
komt overstromen.
Voor auto’s met airconditioning is een
hoger brandstofverbruik normaal (vooral
in stadsverkeer) als de airconditioning
aanstaat. Voor auto’s met een aircondi-
tioning zonder automatische werkstand,
zet het systeem uit, als u het niet meer
nodig hebt.
Tips voor zuinig rijden en minder
luchtverontreiniging:
Open bij zeer warm weer of als de auto in
de zon heeft gestaan enkele minuten de
portieren voordat u start, zodat de hete
lucht uit de auto kan ontsnappen.
– Rijd niet met een leeg imperiaal op uw
auto.
Gebruik een aanhangwagen voor het
vervoer van grote voorwerpen.
Gebruik een goedgekeurde dakspoiler
als u met een caravan op reis gaat en stel
de spoiler in de juiste stand af.
– Gebruik uw auto zo weinig mogelijk op
korte afstanden. De motor komt dan niet
op temperatuur.
Banden
Door een te lage bandenspanning neemt
het verbruik toe.
– Om het brandstofverbruik te optimalise-
ren, stelt u de hoogste bandenspanning
in of de aanbevolen spanning die op de
rand van het bestuurdersportier wordt
weergegeven. 4.12.
Indien banden worden gemonteerd die
niet zijn voorgeschreven, kan het ver-
bruik stijgen.
conseils antipollution .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
antipollution
conseils ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
entretien.....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(page courante)
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(page courante)
2.23
NLD_UD57845_1
Conseils entretien et antipollution (JFC - Renault)
Conseils entretien et antipollution
TIPS VOOR ONDERHOUD EN MINDER LUCHTVERONTREINIGING
Uw auto voldoet aan de eisen voor recycling
aan het einde van de gebruiksduur, die van
kracht werden in 2015.
Bepaalde onderdelen van uw auto zijn
daarom ontwikkeld met het oog op hun later
recycling.
Deze onderdelen zijn gemakkelijk te demon-
teren om opgehaald en behandeld te worden
door gespecialiseerde recyclingbedrijven.
Door zijn ontwerp, door de fabrieksafstellin-
gen en door zijn matig verbruik is uw auto
in overeenstemming met de wettelijke bepa-
lingen over luchtverontreiniging in ons land.
Hij produceert zo weinig mogelijk schade-
lijke uitlaatgassen en rijdt zo zuinig mogelijk.
Maar de luchtverontreiniging en het verbruik
van uw auto hangen ook van u af. Let op dat
hij goed wordt onderhouden en goed wordt
gebruikt.
Onderhoud
Overtreding van de bepalingen inzake lucht-
verontreiniging is strafbaar.
Voor een goede werking van het uitlaatsys-
teem en het handhaven van de emissie-
waarden mogen er alleen originele door de
fabrikant voorgeschreven onderdelen ge-
bruikt worden voor het brandstof- en uitlaat-
systeem van uw auto.
Laat uw auto controleren en afstellen door
een merkdealer, in overeenstemming met
de instructies in het onderhoudsprogramma
van uw auto: de merkdealer beschikt over
alle gereedschappen om de oorspronkelijke
afstellingen van uw auto te garanderen.
Afstelling van de motor
Bougies: voor het verkrijgen van de
optimale omstandigheden waarbij een
laag verbruik, een hoog rendement en
goede prestaties samengaan, is het be-
slist noodzakelijk dat de door ons voor-
geschreven bougies worden gebruikt.
Laat steeds bougies van het juiste merk
en type met de juiste elektrodenafstand
monteren. Raadpleeg hiervoor een merk-
dealer.
Oplichten en stationair toerental: geen
afstelling nodig.
Luchtfilter, brandstoffilter: een vervuild
filterelement vermindert het rendement.
Laat het vervangen.
Controle van de uitlaatgassen
Het controlesysteem van de uitlaatgassen
waarschuwt bij een storing in de werking van
de katalysator.
Een dergelijke storing kan leiden tot een ver-
hoogde uitstoot van schadelijke uitlaatgas-
sen en schade aan mechanische organen.
Ä
Dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel geeft eventu-
ele storingen van het systeem aan:
Dit gaat branden bij het aanzetten van het
contact, en dooft bij het starten van de motor.
Als het continu brandt, moet u zo snel
mogelijk een merkdealer raadplegen;
als het knippert, moet u vaart verminde-
ren tot het knipperen ophoudt. Raadpleeg
zo spoedig mogelijk een merkdealer.
1.110.
environnement ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.24
NLD_UD57846_1
Environnement (sans marque) (JFC - Renault)
Environnement
MILIEU
Bovendien zijn de auto’s uitgerust met sys-
temen, zoals een katalysator, een lambda
sonde om de uitlaatgassen te reinigen. Een
filter met actieve koolstof voorkomt dat de uit
de tank afkomstige benzinedamp in de at-
mosfeer terecht komt.
Bij sommige auto’s met een dieselmotor is
dit systeem aangevuld met een roetfilter
waardoor de uitstoot van roetdeeltjes ver-
minderd wordt.
Denk zelf ook aan het milieu
– Gebruikte en vervangen onderdelen na
een door u zelf uitgevoerde onderhouds-
beurt aan uw auto (12 V-hulpaccu, bat-
terijen...) moeten bij daarvoor bestemde
depots voor klein chemisch afval ingele-
verd worden.
De auto moet aan het eind van zijn be-
staan door een gespecialiseerd bedrijf
worden gesloopt om te worden gerecy-
cleerd.
Houdt u aan de lokale voorschriften.
Recycling
Uw auto is voor 85% recycleerbaar en voor
95% herbruikbaar.
Om deze doelstellingen te behalen, is een
groot aantal onderdelen van de auto ontwor-
pen om gerecycled te worden. De construc-
tie en de materialen zijn zodanig ontworpen
dat de demontage van deze componenten
en hun herverwerking in specifieke bedrijven
wordt vergemakkelijkt.
Om het gebruik van grondstoffen terug te
dringen, bevat de auto veel onderdelen
van gerecycleerde kunststoffen en duur-
zame materialen (materialen van planten of
dieren, zoals katoen en wol).
Uw auto is ontwikkeld met een zo groot
mogelijke aandacht voor het milieu gedu-
rende zijn gehele bestaan: bij zijn fabricage,
tijdens zijn gebruik en ten slotte als hij ge-
sloopt wordt.
Fabricage
De fabricage van uw auto vindt plaats in een
fabriek die stappen onderneemt tot vermin-
dering van de milieueffecten op de leefom-
geving en de natuur (vermindering van wate-
ren energieverbruik, lichten geluidsoverlast,
wateren luchtverontreiniging, scheiden van
afval en terugwinnen van materialen uit af-
valstoffen).
Emissies
Voor de gebruiksfase van de auto, is hij zo
ontworpen dat hij minder broeikasgassen
(CO2) uitstoot, en dus minder verbruikt (bijv.:
140 g/km komt overeen met 5,3 l/100 km
voor een dieselmotor).
pneumatiques ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
système de surveillance de pression des
pneumatiques ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pression des pneumatiques.......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
gonflage des pneumatiques ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.25
NLD_UD61351_2
Système de surveillance de pression des pneumatiques (JFC - Renault)
Système de surveillance de pression des pneumatiques
BANDENSPANNING-CONTROLESYSTEEM (1/5)
Als uw auto is uitgerust met dit systeem, be-
waakt het de bandenspanningen.
De werking van het systeem
Elk wiel (behalve het reservewiel) beschikt
over een drukzender in het ventiel, die de
bandenspanning periodiek meet.
Het systeem geeft de bandenspanning weer
op het instrumentenpaneel 1 en waarschuwt
als de banden te zacht zijn.
Reset van de referentiewaarde
voor bandenspanning
Deze gebeurt:
wanneer de referentiespanning in de
banden moet worden gewijzigd om aan-
gepast te zijn aan de gebruiksomstandig-
heden (onbelast, belast, rijden op de au-
tosnelweg ...);
na het wisselen van de wielen (dit wordt
echter afgeraden);
na het verwisselen van een wiel.
Deze test moet altijd gebeuren na controle
van de bandenspanning in de vier banden
als deze koud zijn.
De bandenspanning moet afgestemd zijn op
het huidige gebruik van de auto (onbelast,
belast, rijden op de autosnelweg ...).
1
Als de auto is uitgerust met een naviga-
tiesysteem, kan de resetprocedure ook
worden uitgevoerd via het multimedia-
scherm: raadpleeg de instructies van de
apparatuur.
2.26
NLD_UD61351_2
Système de surveillance de pression des pneumatiques (JFC - Renault)
BANDENSPANNING-CONTROLESYSTEEM (2/5)
Resetprocedure
Contact aan, stilstaande auto:
– tik op de schakelaar 5 tot u het tabblad
“Voertuig” bereikt.
druk kort op de schakelaar 2 of 3 om naar
de pagina “Bandenspanning” te gaan;
druk lang (ongeveer 3 seconden) op
knop 4 om het resetten te starten. De
knipperende banden gevolgd door de
boodschappen “Inleren bandsp. bezig
en daarna “Plaatsbepaling banden actief
wijst erop dat het verzoek om de referen-
tiewaarde voor bandenspanning te reset-
ten is bevestigd.
Het resetten kan een paar minuten duren tij-
dens het rijden.
Als na het resetten korte afstanden worden
gereden, blijft het bericht “Plaatsbepaling
banden actief” na meerdere keren herstar-
ten mogelijk nog steeds op het scherm.
Opmerking: de referentiespanning van de
banden mag niet lager zijn dan de aanbevo-
len waarde die op de zijkant van het portier
vermeld staat.
Waarschuwingslampje ®
dwingt u, voor uw veiligheid,
direct te stoppen zonder het
verkeer in gevaar te brengen.
1
2
3
4
5
pression des pneumatiques.......................
(page courante)
remplacement
pneumatiques ......................................
(page courante)
réparation pneumatique.............................
(page courante)
roue de secours .........................................
(page courante)
aérosols répare-pneu ................................
(page courante)
kit de gonflage des pneumatiques .............
(page courante)
2.27
NLD_UD61351_2
Système de surveillance de pression des pneumatiques (JFC - Renault)
BANDENSPANNING-CONTROLESYSTEEM (3/5)
Treeplank Weergaven Boodschappen Interpretatie
1
Bandendruk init. lang drukken Begin met ingeschakeld contact en stilstaande auto met het re-
setten van de spanning van alle vier de banden door de scha-
kelaar 4 OK ingedrukt te houden.
2
Inleren bandsp. bezig De aanhalingstekens “---” vóór elk wiel knipperen om aan te
geven dat het systeem de bandenspanningsreset voor alle vier
wielen heeft geregistreerd.
3
Plaatsbepaling banden actief De aanhalingstekens “---” vóór elk wiel blijven branden. Dit sys-
teem reset de bandenspanning van alle vier de banden. U kunt
nu rijden. Het bericht verdwijnt bij korte ritten mogelijk niet.
Let op: tijdens de reset blijft de bandenspanningsbewaking
actief.
4
De spanningswaarde van de vier banden verschijnt: de reset-
procedure is voltooid en succesvol.
De onderstaande tabel toont de mogelijke berichten voor de bandenresetprocedure.
affichage ...................................................
(page courante)
affichage
au tableau de bord ...............................
(page courante)
affichage
sur écran multifonction .........................
(page courante)
anomalies de fonctionnement
système de surveillance de pression
des pneumatiques ...............................
(page courante)
capteurs
surveillance pression des pneumati-
ques .....................................................
(page courante)
crevaison ...................................................
(page courante)
2.28
NLD_UD61351_2
Système de surveillance de pression des pneumatiques (JFC - Renault)
Spuitbussen voor
bandenreparatie en pompset
Vanwege de specifieke eigenschappen van
de ventielen, mag u alleen uitrustingen ge-
bruiken die door de merkdealer goedge-
keurd zijn. 5.6.
Bandenspanningsstoringen
De tabel op de volgende pagina vermeldt de
waarschuwingsberichten die op het instru-
mentenpaneel 1 verschijnen wanneer het
systeem een bandenspanningsstoring de-
tecteert.
Vervangen van wielen/banden
Voor dit systeem zijn specifieke uitrustingen
nodig (wielen, wieldoppen, enz.). 5.14.
Neem contact op met een merkdealer om
de banden te vervangen en om erachter te
komen welke accessoires bij het systeem
horen. De juiste accessoires zijn altijd ver-
krijgbaar via uw merkdealer: bij gebruik van
andere accessoires functioneert het sys-
teem mogelijk niet juist.
BANDENSPANNING-CONTROLESYSTEEM (4/5)
Verwisselen van een wiel
het kan enkele minuten duren
voordat het systeem de juiste
posities van de wielen en de
bandenspanningen heeft verwerkt, con-
troleer daarom de bandenspanning na
elke ingreep.
Corrigeren van de
bandenspanning
De bandenspanning moet koud worden
gecorrigeerd (raadpleeg de sticker op de
zijkant van het bestuurdersportier). Indien
u de bandenspanning niet bij koude banden
kunt controleren, moet u de opgegeven
waarden met 0,2 tot 0,3 bar (3 PSI) verho-
gen.
Verlaag nooit de spanning van een
warme band.
Reservewiel
Het reservewiel, als uw auto daarmee is uit-
gerust, heeft geen drukzender.
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden.
Deze functie neemt niet de taak
van de bestuurder over. De be-
stuurder moet altijd opletten en blijft ver-
antwoordelijk. Controleer de banden-
spanning, inclusief het reservewiel, één
keer per maand.
1
2.29
NLD_UD61351_2
Système de surveillance de pression des pneumatiques (JFC - Renault)
Controleen
waarschuwingslampjes
Boodschappen Weergaven Interpretatie
Bandenspanning aanpas-
sen
Het wiel en de bijbehorende spanningswaarde worden geel
weergegeven.
Dit geeft aan dat er een te lage bandenspanning is gedetec-
teerd. Controleer en stel de spanning van de vier banden in
en reset het systeem.
+ ®
Lekke band
Het wiel en de bijbehorende spanningswaarde worden
rood weergegeven.
Dit geeft aan dat de betreffende band lek of veel te zacht is.
Pas de spanning van de vier banden aan terwijl deze koud
zijn en reset het systeem als de band leeg is. Vervang de
band (of laat deze vervangen) als deze lek is.
+ ©
Controleer bandensensor
Er wordt geen wiel meer weergegeven.
Deze duidt erop dat minstens één wiel niet is voorzien van
een sensor (bijv. reservewiel voor noodgevallen) of dat de
sensor defect is. Ga naar een merkdealer.
Plaatsbepaling banden
mislukt
Dit geeft aan dat het systeem niet de spanning van elke
band kan bepalen. Dit kan komen door het gebruik van
een sensor die niet wordt aanbevolen door een erkende
dealer. Het bandenspanningssensorbewakingssysteem
blijft actief.
De informatie op het instrumentenpaneel duidt op mogelijke bandenspanningsstoringen (bijv. een leeggelopen of lekke band).
Waarschuwingslampje
® dwingt u, voor uw veiligheid, direct te stoppen zonder het verkeer in gevaar te brengen.
BANDENSPANNING-CONTROLESYSTEEM (5/5)
ABS ...........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
système antiblocage des roues : ABS .......
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance au freinage d’urgence ..............
(jusqu’à la fin de l’UD)
freinage d’urgence .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
antipatinage ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
contrôle dynamique de conduite : ESC .....
(jusqu’à la fin de l’UD)
ESC : Contrôle dynamique de conduite ....
(jusqu’à la fin de l’UD)
aide au démarrage en côte........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
roues arrière directrices .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
contrôle dynamique de conduite................
(page courante)
système antipatinage : A.S.R. ...................
(page courante)
2.30
NLD_UD60864_2
Dispositifs de correction de conduite (avec châssis actif) (JFC - Renault)
Dispositifs de correction et d’assistance à la conduite
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (1/8)
Antiblokkeersysteem van de
wielen (ABS)
Bij krachtig remmen, voorkomt het ABS
het blokkeren van de wielen, waardoor de
remweg beheersbaar en de auto bestuur-
baar blijft.
In deze situatie zijn uitwijkmanoeuvres tij-
dens het remmen mogelijk. Bovendien ver-
betert dit systeem de remweg, met name op
een weg met weinig grip (natte weg, enz.).
U voelt het in werking komen van het sys-
teem aan het trillen van het rempedaal. Het
ABS kan echter nooit de natuurkundige ei-
genschappen van de grip tussen de banden
en het wegdek verbeteren. Blijf altijd de ge-
bruikelijke voorzichtigheid in acht houden
(afstand bewaren, enz.).
ABS (antiblokkeersysteem van de
wielen) ;
ESC (elektronisch stabiliteitspro-
gramma) met onderstuurcontrole en
tractiecontrole;
– noodstopbekrachtiging;
geavanceerde tractiecontrole;
hulp bij het rijden met aanhangwagen;
hulp bij wegrijden op een helling;
– achterwielbesturing.
Op de volgende bladzijden zijn andere rijhul-
psystemen beschreven.
Bij krachtig remmen kunt u het rempe-
daal diep ingedrukt houden. Het is niet
nodig “pompend” te remmen. Het ABS
regelt de kracht in het remsysteem.
Deze functies zijn extra hulp-
middelen in kritieke situaties
waarbij het rijgedrag van de
auto aangepast wordt.
Deze functies kunnen de taak van de
bestuurder niet overnemen. De limieten
van de auto worden hiermee niet ver-
legd en vormen ook geen reden om
harder te gaan rijden. Deze functies
kunnen dus in geen geval de oplettend-
heid of de verantwoordelijkheid van de
bestuurder overnemen - de bestuurder
moet altijd alert zijn op plotselinge ge-
beurtenissen die zich tijdens het rijden
kunnen voordoen.
anomalies de fonctionnement....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.31
NLD_UD60864_2
Dispositifs de correction de conduite (avec châssis actif) (JFC - Renault)
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (2/8)
Het remsysteem werkt nog ge-
deeltelijk. Maar het is gevaar-
lijk om krachtig te remmen. U
moet direct stoppen zonder het
overige verkeer in gevaar te brengen.
Roep de hulp in van een merkdealer.
Het waarschuwingslampje
® dwingt u, voor uw
veiligheid, direct te stoppen
zonder het verkeer in gevaar
te brengen. Stop de motor en start deze
niet opnieuw. Roep de hulp in van een
merkdealer.
Storingen
© en x verschijnen op het
instrumentenpaneel, samen met de be-
richten “Controleer ABS”, “Controleer
remsysteem” en “Controleer ESC”: deze
geven aan dat ABS, ESC en de nood-
stopbekrachtiging zijn uitgeschakeld. Het
remmen blijft mogelijk;
x, D, © en ®
verschijnen op het instrumentenpaneel,
samen met het bericht “Storing remsys-
teem”: dit wijst op een storing in het
remsysteem.
Raadpleeg in beide gevallen een merkdea-
ler.
système antipatinage : A.S.R. ...................
(page courante)
2.32
NLD_UD60864_2
Dispositifs de correction de conduite (avec châssis actif) (JFC - Renault)
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (3/8)
Elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESC)
met onderstuurcontrole en
tractiecontrole
Elektronisch stabiliteitsprogramma ESC
Dit systeem helpt u de controle over de auto
te behouden in kritieke rijsituaties (uitwijken
voor een obstakel, verlies van grip op de
weg in een bocht, enz.).
De werking van het systeem
Een opname-element in het stuurwiel regis-
treert de richting waarin de bestuurder de
auto wil laten rijden.
Andere opname-elementen in de auto regis-
treren de werkelijke verplaatsingsrichting.
Het systeem vergelijkt de door de bestuur-
der gegeven bevelen en gekozen richting
met de werkelijke verplaatsingsrichting van
de auto en corrigeert deze laatste door,
indien nodig, op bepaalde wielen te remmen
en/of het motorvermogen aan te passen. Als
het systeem wordt geactiveerd, knippert het
waarschuwingslampje
op het instru-
mentenpaneel.
Onderstuurcontrole
Dit verbetert de werking van het ESC bij
sterk onderstuur van de auto (als de voor-
wielen hun grip verliezen).
Tractiecontrole
Dit systeem helpt het slippen van de aan-
gedreven wielen te beperken en de auto bij
het wegrijden, accelereren of decelereren te
controleren.
De werking van het systeem
Met behulp van opname-elementen bij
de wielen, meet en vergelijkt het systeem
constant de snelheid van de aangedreven
wielen en remt het deze af als ze doorslip-
pen. Als een wiel neigt naar doorslippen,
zorgt het systeem voor het afremmen van
het betreffende wiel, totdat de snelheid van
het wiel overeenkomt met de grip op de weg.
Het systeem reageert ook door het toeren-
tal van de motor aan te passen aan de hoe-
veelheid grip onder de wielen, onafhankelijk
van de mate waarin het gaspedaal wordt in-
gedrukt.
In sommige situaties (rijden op een heel
zachte ondergrond: bv. sneeuw, modder of
rijden met sneeuwkettingen), kan het sys-
teem de kracht van de motor verminderen
om het doorslippen te beperken.
storingen
Als het systeem een storing detecteert, ver-
schijnt het bericht “Controleer ESC” op het
instrumentenpaneel en lichten de waarschu-
wingslampjes
© en op. In dit
geval zijn het ESC en de tractiecontrole uit-
geschakeld.
Ga naar een merkdealer.
ABS ...........................................................
(page courante)
assistance au freinage d’urgence ..............
(page courante)
allumage des feux .....................................
(page courante)
freinage actif d’urgence .............................
(page courante)
2.33
NLD_UD60864_2
Dispositifs de correction de conduite (avec châssis actif) (JFC - Renault)
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (4/8)
Noodstopbekrachtiging
Dit systeem is een aanvulling op het ABS dat
zorgt voor het verminderen van de remweg
van de auto.
De werking van het systeem
Het systeem herkent wanneer een nood-
stop wordt uitgevoerd. In dit geval ontwikkelt
het remsysteem onmiddellijk de maximale
kracht en kan het ABS-systeem in werking
treden.
Het ABS-remsysteem blijft werken zolang
het rempedaal ingedrukt is.
Oplichten van de alarmknipperlichten
Afhankelijk van de auto, kunnen deze bij
krachtig afremmen gaan branden.
Remanticipatie
Afhankelijk van de auto anticipeert het sys-
teem, als u snel het gaspedaal loslaat, op
het remmen om de remweg te verminderen.
Bijzondere gevallen
Tijdens het gebruik van de snelheidsrege-
laar:
als u het gaspedaal gebruikt, kan het sys-
teem in werking komen als u het pedaal
loslaat;
als u het gaspedaal niet gebruikt, wordt
het systeem niet geactiveerd.
storingen
Als het systeem een storing signaleert, ver-
schijnt het bericht “Controleer remsysteem
op het instrumentenpaneel, in combinatie
met het waarschuwingslampje
©.
Ga naar een merkdealer.
Deze functies zijn extra hulp-
middelen in kritieke situaties
waarbij het rijgedrag van de
auto aangepast wordt.
Deze functies kunnen de taak van de
bestuurder niet overnemen. De limieten
van de auto blijven onveranderd; ga
daarom dus niet harder rijden. Deze
functies kunnen dus in geen geval de
oplettendheid of de verantwoordelijkheid
van de bestuurder overnemen - de be-
stuurder moet altijd alert zijn op plotse-
linge gebeurtenissen die zich tijdens het
rijden kunnen voordoen.
contrôle d’adhérence .................................
(page courante)
antipatinage : A.S.R. ..................................
(page courante)
antipatinage : A.S.R. ..................................
(page courante)
antipatinage ...............................................
(page courante)
pneumatiques ............................................
(page courante)
2.34
NLD_UD60864_2
Dispositifs de correction de conduite (avec châssis actif) (JFC - Renault)
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (5/8)
Geavanceerde tractiecontrole
(wegliggingscontrole)
Wanneer het voertuig hiermee is uitgerust,
zorgt de wegliggingscontrole ervoor dat de
auto gemakkelijker te besturen is op een
wegdek met minder grip (onvast wegdek,  ...).
Banden
Als de banden vervangen
moeten worden, mag dit alleen
gebeuren door even grote
banden van hetzelfde merk, met de-
zelfde eigenschappen en met hetzelfde
profiel.
Zij moeten: ofwel gelijk zijn aan de
oorspronkelijk gemonteerde, ofwel
voldoen aan de door de merkdealer
gestelde eisen.
Deze functies zijn extra hulp-
middelen in kritieke situaties
waarbij het rijgedrag van de
auto aangepast wordt.
Deze functies kunnen de taak van de
bestuurder niet overnemen. De limieten
van de auto worden hiermee niet ver-
legd en vormen ook geen reden om
harder te gaan rijden. Deze functies
kunnen dus in geen geval de oplettend-
heid of de verantwoordelijkheid van de
bestuurder overnemen - de bestuurder
moet altijd alert zijn op plotselinge ge-
beurtenissen die zich tijdens het rijden
kunnen voordoen.
Inschakelen, uitschakelen van het
systeem
Zie de multimedia-instructies voor het in-/uit-
schakelen van de functie op het multimedia-
scherm en selecteer vervolgens de modus.
« Auto »
Het bericht “Slimme tractiecontrole” ver-
schijnt gedurende ongeveer 15 seconden
op het instrumentenpaneel.
Deze stand garandeert een optimaal gebruik
in normale rijomstandigheden (droog, voch-
tig, lichte sneeuw, ...).
« Expert »
Deze positie zorgt voor optimale controle op
een zachte ondergrond (modder, zand, dode
bladeren, enz.). De modus Expert maakt ge-
bruik van het remsysteem terwijl de bestuur-
der het motorkoppel kan regelen voor betere
aandrijving.
Vanaf ongeveer 40 km/uur schakelt het sys-
teem automatisch over op de modus Auto
en verschijnt het bericht “Slimme tractiecon-
trole” gedurende ongeveer 15 seconden op
het instrumentenpaneel.
Opmerking: de standaardwerkingsstand
van het systeem is Auto.
remorquage
conduite ...............................................
(page courante)
aide au démarrage en côte........................
(page courante)
assistance de conduite avec une remor-
que.............................................................
(page courante)
conduite avec remorque : assistance ........
(page courante)
remorque : assistance de conduite............
(page courante)
2.35
NLD_UD60864_2
Dispositifs de correction de conduite (avec châssis actif) (JFC - Renault)
De werking van het systeem
De functie stabiliseert de auto door:
de voorwielen asymmetrisch af te
remmen om de trillingen die door de aan-
hangwagen worden veroorzaakt af te
zwakken;
de vier wielen af te remmen en het mo-
torkoppel te verminderen om de snelheid
van de auto te verlagen totdat de trillin-
gen stoppen.
Het controlelampje
knippert op het
instrumentenpaneel om u te informeren.
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (6/8)
Hulp bij het rijden met
aanhangwagen
Het systeem helpt de auto onder controle
te houden bij gebruik met een aanhangwa-
gen. Het detecteert trillingen die veroorzaakt
worden door het trekken van een aanhang-
wagen in bijzondere rijomstandigheden.
Werkingsvoorwaarden
De functie moet worden ingeschakeld
door een merkdealer;
– de trekhaak moet door een merkdealer
erkend zijn;
de bedrading moet erkend zijn door een
merkdealer;
de trekhaak moet op de auto aangesloten
zijn.
Als de bedrading van de trek-
haak in gebruik is maar er geen
aanhangwagen wordt gesleept
(fietsendrager, bagagedrager
met verlichting ...) kan de functie in be-
paalde rijomstandigheden tussenbeide
komen, bijvoorbeeld bij spoorvorming.
Risico op vertraging van de auto.
aide au démarrage en côte........................
(page courante)
2.36
NLD_UD60864_2
Dispositifs de correction de conduite (avec châssis actif) (JFC - Renault)
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (7/8)
Hulp bij wegrijden op een helling
Afhankelijk van de helling van de weg helpt
dit systeem de bestuurder bij het wegrijden
op een helling. Het voorkomt dat de auto
achteruit rolt, door automatisch de remmen
vast te zetten als de bestuurder het rempe-
daal loslaat om het gaspedaal te bedienen.
Werking van het systeem
Het werkt alleen als de versnellingshendel
niet in de N of P staat en als de auto geheel
stil staat (rempedaal ingedrukt).
Het systeem houdt de auto ongeveer 2 se-
condes stil. Daarna komen de remmen vrij
(de auto rijdt naargelang de helling).
Het systeem van de hulp bij het
wegrijden op een helling kan
niet in alle gevallen totaal ver-
hinderen dat de achteruit rijdt
(zeer steile helling, enz.).
De bestuurder kan altijd het rempedaal
bedienen om het achteruitrijden van de
auto te verhinderen.
De hulp bij het wegrijden op een helling
mag niet gebruikt worden om de auto
langdurig stil te houden: gebruik het
rempedaal.
Deze functie is niet bedoeld om de auto
permanent te laten stilstaan.
Gebruik indien nodig het rempedaal om
de auto te stoppen.
De bestuurder moet bijzonder voorzich-
tig rijden op een glad oppervlak of bij
weinig grip.
Gevaar van ernstige verwondingen.
roues arrière directrices .............................
(page courante)
Multi-Sense................................................
(page courante)
2.37
NLD_UD60864_2
Dispositifs de correction de conduite (avec châssis actif) (JFC - Renault)
Achterwielbesturing
Voor de auto’s die hiermee uitgerust zijn,
maakt dit systeem het mogelijk, als de auto
rijdt, de achterwielen te sturen afhankelijk
van de rijomstandigheden: bij lage snelheid
verbetert dit systeem de wendbaarheid, bij
hoge snelheid de stabiliteit.
Bij het rijden met lage snelheid sturen de
achterwielen tegengesteld aan de voorwie-
len (figuur A) om de wendbaarheid van de
auto te verbeteren. Dit is handig in stadsver-
keer, op een bochtige weg, bij het inparke-
ren, enz.
Bij hogere snelheden sturen de achterwie-
len in dezelfde richting als de voorwielen
(figuur B) om de stabiliteit van de auto te
vergroten. Dit is handig bij het wisselen van
rijstrook, bij het nemen van een bocht enz.
Opmerking: de systeemconfiguratie (reac-
tiesnelheid enz.) is afhankelijk van de ge-
kozen modus in het menu “MULTI-SENSE”.
3.2.
Storingen
Als het waarschuwingslampje
©
in combinatie met de boodschap
Controleer stuurbekracht.” op het instru-
mentenpaneel verschijnt: raadpleeg een
merkdealer.
Als het waarschuwingslampje
® in
combinatie met de boodschap “Storing
stuurbekracht.” op het instrumentenpa-
neel verschijnt, duidt dit op een storing
in het systeem.
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (8/8)
A B
® betekent dat u direct
moet stoppen zonder het ove-
rige verkeer in gevaar te bren-
gen. Roep de hulp in van een
merkdealer.
Bij een botsing tegen de onderkant van
de auto (bijvoorbeeld: contact met een
paaltje, een stoeprand of ander stads-
meubilair) kunt u de auto beschadigen
(bijvoorbeeld: vervorming van een as).
Om ieder risico van een ongeluk te voor-
komen, moet u uw auto door een merk-
dealer laten controleren.
alerte de sortie de voie ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.38
NLD_UD57849_1
Alerte de sortie de voie (JFC - Renault)
Alerte de sortie de voie
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (1/4)
Op basis van informatie van de camera 1
waarschuwt de functie de bestuurder wan-
neer een doorgetrokken of onderbroken
streep wordt overschreden of als de auto de
berm nadert (bermplank, vangrail, stoep, op-
hoging, enz.) zonder dat de richtingaanwij-
zers zijn ingeschakeld.
Opmerking: zorg ervoor dat de voorruit niet
is bedekt (door vuil, modder, damp enzo-
voort).
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden. Deze func-
tie kan in geen geval de waak-
zaamheid en verantwoordelijk-
heid van de bestuurder vervangen; deze
moet altijd de controle over zijn auto be-
houden.
Met de waarschuwingsfunctie bij het
overschrijden van de wegmarkering
wordt de verplaatsingsrichting van
de auto niet gecorrigeerd.
1
2.39
NLD_UD57849_1
Alerte de sortie de voie (JFC - Renault)
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (2/4)
3
Inschakelen/uitschakelen
Als u de functie wilt activeren, drukt u zo
vaak als nodig op de schakelaar 2 om
“Waarschuwing bij verlaten rijstrook” op het
instrumentenpaneel te selecteren. Het be-
richt “Lane departure geactiveerd” en het
waarschuwingslampje “” verschijnen
op het instrumentenpaneel.
Als u de functie wilt uitschakelen, drukt u zo
vaak als nodig op de schakelaar 2 om “Lane
departure gedeactiveerd” (of, afhankelijk
van de auto “Lane Keeping gedeactiveerd”)
op het instrumentenpaneel te selecteren.
Het controlelampje
op het instru-
mentenpaneel gaat uit..
Werking
Wanneer de functie is geactiveerd, worden
het waarschuwingslampje en de
linker- en rechterstreep 3 op het instrumen-
tenpaneel grijs weergegeven.
De functie is gereed om te waarschuwen
als:
snelheid ligt tussen ongeveer 70 km/u en
180 km/u;
en
het waarschuwingslampje
en
de indicatoren voor de linker-/rechter-
streep 3 worden wit weergegeven.
De waarschuwingsfunctie wordt geacti-
veerd als de auto een streep overschrijdt
of als de auto een berm nadert (bermplank,
vangrail, stoep, ophoging, enz.) zonder dat
de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld.
De bestuurder wordt gewaarschuwd:
door een trilling in het stuurwiel;
en
het waarschuwingslampje
en de
indicator 3 voor de overschreden streep
worden rood.
Telkens wanneer de auto wordt gestart,
blijft de functie in de modus die is op-
geslagen toen de motor voor het laatst
werd uitgeschakeld.
2
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
2.40
NLD_UD57849_1
Alerte de sortie de voie (JFC - Renault)
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (3/4)
4
Tijdelijk niet beschikbaar
de streep wordt zeer snel overschreden;
er wordt continu over een streep gere-
den;
ongeveer vier seconden na het wisselen
van baan;
scherpe bochten;
slecht zicht;
activering van één van de richtingaanwij-
zers;
sterke acceleratie;
– ...
Als de functie niet beschikbaar is, zijn het
waarschuwingslampje en de indica-
toren linker-/rechterstreep op het instrumen-
tenpaneel grijs.
Omstandigheden waarin
het systeem niet wordt
ingeschakeld
Het systeem kan niet worden ingeschakeld
wanneer:
de achteruitversnelling is ingeschakeld;
het gezichtsveld van de camera is belem-
merd;
het controlelampje û wordt weerge-
geven.
Het waarschuwingslampje en de in-
dicatoren linker-/rechterstreep op het instru-
mentenpaneel worden grijs.
Instellingen
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem om de instellingen van het multi-
mediascherm 4 te bekijken:
– “Intensiteit”: pas het trillingniveau van het
stuurwiel aan;
– “Gevoeligheid”: pas het gevoeligheids-
niveau aan voor de streepdetectie.
Selecteer hiervoor:
Late”: streep gedetecteerd bij over-
schrijding;
Standaard”: streep gedetecteerd bij
naderen;
Early” streep in de buurt gedetec-
teerd.
storingen
In geval van een storing worden de indicato-
ren linker- en rechterstreep (en, afhankelijk
van de weergavestijl, het waarschuwings-
lampje ) niet meer weergegeven of
blijven deze grijs op het instrumentenpaneel.
In sommige gevallen wordt het bericht
Controleer camera voor” of het waarschu-
wingslampje
© weergegeven op het in-
strumentenpaneel.
Ga naar een merkdealer.
2.41
NLD_UD57849_1
Alerte de sortie de voie (JFC - Renault)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Bij een botsing kan de uitlijning van de camera worden gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking. Schakel de
functie uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de camera (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de voorruit) moeten worden uitgevoerd door
een vakman.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:
bedekte voorruit (vuil, ijs, sneeuw, condensatie enzovoort).
een complexe omgeving (tunnel enzovoort);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, hagel, ijzel enzovoort);
slecht zicht (nacht, mist enzovoort);
de wegmarkeringen zijn onregelmatig of moeilijk te onderscheiden (bijv. gedeeltelijk gewist, grote onderlinge afstand, vervormd wegdek);
verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto’s enzovoort);
de weg is smal, bochtig of golvend (scherpe bochten enzovoort);
u rijdt dicht achter een andere auto op dezelfde rijstrook.
Risico van vals alarm of afwezigheid van waarschuwingen
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (4/4)
alerte de sortie de voie ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
maintien de voie : aide...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aide au maintien de voie............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.42
NLD_UD66098_2
Aide au maintien de voie (JFC - Renault)
Aide au maintien de voie
RIJSTROOKASSISTENT (1/6)
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden. Deze func-
tie kan in geen geval de waak-
zaamheid en verantwoordelijk-
heid van de bestuurder vervangen;
deze moet altijd de controle over zijn
auto behouden.
U kunt op elk moment de controle over
de auto weer overnemen door aan het
stuurwiel te draaien.
Met behulp van de informatie van de
camera 1 activeert de functie een corrige-
rende actie op het besturingssysteem van
de auto wanneer een doorgetrokken of on-
derbroken streep wordt overschreden of als
de auto de berm nadert (bermplank, vang-
rail, stoep, ophoging, enz.) zonder dat de
richtingaanwijzers zijn ingeschakeld.
1
Plaats van de camera 1
Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt
(door vuil, modder, condens enz.).
Plaats van de radars aan de
zijkant 2
Zorg ervoor dat het radargebied niet wordt
geblokkeerd (door vuil, modder, sneeuw of
een slecht gemonteerde nummerplaat voor)
of wordt geraakt, gewijzigd (bijv. met auto-
lak) of afgedekt door accessoires aan de
voorzijde van het voertuig (bijv. op de grille
of het logo, enz.).
2
Afhankelijk van de auto en met behulp van
informatie van de radars die aan elke kant
van de schildbumper achter zijn gemon-
teerd (zone 2), als een andere auto zich
binnen het detectiebereik bevindt, activeert
de functie ook een corrigerende actie in de
stuurinrichting van de auto wanneer een on-
onderbroken of onderbroken lijn wordt over-
schreden, na activering van de richtingaan-
wijzers.
2.43
NLD_UD66098_2
Aide au maintien de voie (JFC - Renault)
Inschakelen/uitschakelen
Als u de functie wilt activeren, drukt u zo
vaak als nodig op de schakelaar 3 om
“Rijstrookassistent” op het instrumentenpa-
neel te selecteren.
Het bericht “Lane Keeping geactiveerd” en
het waarschuwingslampje “
” ver-
schijnen op het instrumentenpaneel.
Wanneer Rijstrookassistent is geactiveerd,
is de functie “Waarschuwing bij verlaten van
rijstrook” automatisch geactiveerd. 2.38.
RIJSTROOKASSISTENT (2/6)
Telkens wanneer de auto wordt gestart,
blijft de functie in de modus die is op-
geslagen toen de motor voor het laatst
werd uitgeschakeld.
Als u de functie wilt uitschakelen, drukt u zo
vaak als nodig op de schakelaar 2 om “Lane
Keeping gedeactiveerd” op het instrumen-
tenpaneel te selecteren.
Het controlelampje
op het instru-
mentenpaneel gaat uit..
Opmerking: Als u de functie
“Rijstrookassistent” uitschakelt, wordt ook
de functie “Waarschuwen bij verlaten van rij-
strook” uitgeschakeld.
3
Werking
Wanneer de functie is geactiveerd, worden
het waarschuwingslampje en de
linker- en rechterstreep 4 op het instrumen-
tenpaneel grijs weergegeven.
De functie is actief als de snelheid van de
auto tussen ongeveer 70 km/u en 180 km/u
ligt en als het waarschuwingslampje
en het waarschuwingslampje en de correc-
tie-indicatoren 4 wit zijn.
4
2.44
NLD_UD66098_2
Aide au maintien de voie (JFC - Renault)
Afhankelijk van de auto en terwijl de rich-
tingaanwijzers geactiveerd zijn, als een auto
in de dodehoekzone wordt gedetecteerd A
en in dezelfde richting als uw auto beweegt,
of als een auto snel van achteren nadert in
een aangrenzende rijstrook binnen het de-
tectiegebied B, wordt op het instrumen-
tenpaneel de melding ‘Obstakel naar auto
gedetecteerd’ en verschijnt het controle-
lampje 5 op de binnenspiegel en is er een
geluidssignaal te horen.
RIJSTROOKASSISTENT (3/6)
De functie werkt als de auto een streep
overschrijdt of als de auto de berm nadert
(bermplank, vangrail, stoep, ophoging, enz.)
zonder dat de richtingaanwijzers zijn inge-
schakeld.
In deze gevallen:
activeert de functie een actie op de stuur-
inrichting van de auto om de verplaat-
singsrichting van de auto te corrigeren;
gaat het lampje 4 aan de kant van de
overschreden streep geel branden op het
instrumentenpaneel.
Opmerking: afhankelijk van de auto, wan-
neer de auto een bocht maakt, zorgt de
functie ervoor dat de bocht licht aangesne-
den kan worden.
U kunt de correctie van de verplaat-
singsrichting op elk moment onderbre-
ken door het stuurwiel te bewegen.
Als de corrigerende actie op de stuurinrich-
ting onvoldoende is, gaan het waarschu-
wingslampje en de indicator 4 aan
de kant van de overschreden streep rood
branden op het instrumentenpaneel en is
een trilling in het stuurwiel voelbaar.
A
A B
B
5
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
écrans
écran multimédia .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.45
NLD_UD66098_2
Aide au maintien de voie (JFC - Renault)
RIJSTROOKASSISTENT (4/6)
Omstandigheden waarin
het systeem niet wordt
ingeschakeld
Het systeem kan niet worden ingeschakeld
wanneer:
de achteruitversnelling is ingeschakeld;
het gezichtsveld van de camera is belem-
merd;
het controlelampje
û wordt weerge-
geven.
Het waarschuwingslampje
en de
waarschuwingslampjes linker-/rechterstreep
worden op het instrumentenpaneel grijs
weergegeven.
Tijdelijk niet beschikbaar
de streep wordt zeer snel overschreden;
er wordt continu over een streep gere-
den;
ongeveer vier seconden na het wisselen
van baan;
scherpe bochten;
slecht zicht;
activering van één van de richtingaanwij-
zers;
sterke acceleratie;
– noodstop;
afhankelijk van de auto, als een van de
radars bedekt is;
– ...
Als de functie niet beschikbaar is, worden
het waarschuwingslampje
en de
waarschuwingslampjes correctie links/
rechts 4 op het instrumentenpaneel grijs
weergegeven. Afhankelijk van de auto, als
een van de radars bedekt is, wordt het be-
richt “Controleer zijsensoren” op het instru-
mentenpaneel weergegeven.
bijzonderheid
Bij het gebruik van de functie:
– Als het systeem geen actie van de be-
stuurder meer op het stuurwiel detec-
teert, gaat het controlelampje
oranje branden op het instrumentenpa-
neel en verschijnt het bericht “Houd uw
handen op het stuurwiel” en is er een ge-
luidssignaal te horen. Het geluidssignaal,
het controlelampje en het bericht blijven
bestaan totdat de bestuurder de controle
overneemt.
Als het systeem te lang actief blijft, klinkt
er een geluidssignaal en knippert het
lampje 5 naast de betreffende streep,
totdat de bestuurder de controle over-
neemt.
2.46
NLD_UD66098_2
Aide au maintien de voie (JFC - Renault)
RIJSTROOKASSISTENT (5/6)
storingen
Als het systeem een storing signaleert, ver-
schijnt het controlelampje © op het
instrumentenpaneel en wordt het bericht
Controleer camera voor” of, afhankelijk van
de auto, het bericht “Controleer zijsensoren
weergegeven.
Ga naar een merkdealer.
6
Instellingen
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem om de functie-instellin-
gen van het multimediascherm 6 te bekijken:
– “Intensiteit”: pas trilling van het stuurwiel
aan voor de functie “Waarschuwing bij
verlaten rijstrook”;
– “Gevoeligheid”: pas het gevoeligheids-
niveau aan voor de streepdetectie.
Selecteer hiervoor:
Late”: streep gedetecteerd bij over-
schrijding;
Standaard”: streep gedetecteerd bij
naderen;
Early” streep in de buurt gedetec-
teerd.
2.47
NLD_UD66098_2
Aide au maintien de voie (JFC - Renault)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Bij een botsing kan de uitlijning van de camera worden gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking. Schakel de
functie uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de camera (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de voorruit) moeten worden uitgevoerd door
een vakman.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:
bedekte voorruit (vuil, ijs, sneeuw, condensatie enzovoort).
een complexe omgeving (tunnel enzovoort);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, hagel, ijzel enzovoort);
slecht zicht (nacht, mist enzovoort);
de wegmarkeringen zijn onregelmatig of moeilijk te onderscheiden (bijv. gedeeltelijk gewist, grote onderlinge afstand, vervormd wegdek);
verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto’s enzovoort);
de weg is smal, bochtig of golvend (scherpe bochten enzovoort);
u rijdt dicht achter een andere auto op dezelfde rijstrook.
In dit geval reageert de “Rijstrookassistent” mogelijk onjuist of helemaal niet.
Risico van ongewenste, onjuiste correctie of geen correctie van de verplaatsingsrichting.
Uitschakelen van de functie
Schakel de functie uit in deze gevallen:
het gebied van de camera en/of radars is beschadigd (aan de kant van de voorruit of de binnenspiegel);
de weg is glad (sneeuw, ijzel, aquaplaning, kiezelsteentjes enz.);
slecht zicht (nacht, mist enzovoort);
de voorruit is gebarsten of vervormd (voer geen reparaties uit aan dit gedeelte van de voorruit; laat deze vervangen door een merkdealer);
de auto trekt een aanhangwagen of een caravan;
de auto rijdt een gebied binnen met verschillende wegmarkeringen (zoals bij wegwerkzaamheden enz.).
RIJSTROOKASSISTENT (6/6)
avertisseur d’angle mort ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
angle mort : avertisseur .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.48
NLD_UD63063_3
Avertisseur d’angle mort (JFC - Renault)
Avertisseur d’angle mort
DODEHOEKWAARSCHUWING (1/7)
A
A
Op basis van de informatie van de senso-
ren aan elke kant van de achterbumper
(zone C), wordt de bestuurder gewaar-
schuwd:
als een andere auto in het detectiege-
bied A verschijnt;
en/of
als er een risico bestaat op een botsing
met een auto in het gebied B, die sneller
rijdt dan u.
De functie waarschuwt als de auto een snel-
heid heeft van meer dan ongeveer 15 km/u.
B
B
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden. Deze func-
tie kan in geen geval de waak-
zaamheid en verantwoordelijk-
heid van de bestuurder vervangen; deze
moet altijd de controle over zijn auto be-
houden.
Bijzonderheid
Zorg ervoor dat het gebied C niet wordt
bedekt (door vuil, modder, sneeuw, enz.).
Als een radar bedekt is, verschijnt het be-
richt “Zijsensoren geen zicht” op het instru-
mentenpaneel. Reinig het gebied waar de
sensoren zich bevinden.
C
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
2.49
NLD_UD63063_3
Avertisseur d’angle mort (JFC - Renault)
1
DODEHOEKWAARSCHUWING (2/7)
Het systeem in-/uitschakelen via
het multimediascherm 1
Zie de multimedia-instructies voor het in-/uit-
schakelen van de functie.
Selecteer “ON” of “OFF”.
2
3
4
5
Het systeem in-/uitschakelen via
het menu voor aanpassing van
voertuiginstellingen
Zet de auto stil en druk zo vaak als
nodig op de schakelaar 2 om het tabblad
“Voertuig” weer te geven.
Druk herhaaldelijk op 3 of 4 om het menu
“Instellingen” weer te geven. Druk op de
schakelaar 5 OK;
Druk herhaaldelijk op 3 of 4 om het menu
RIJHULPSYSTEMEN” weer te geven.
Druk op de schakelaar 5 OK;
Druk op 3 of 4 om het menu “Dode-
hoekwaarschuwing” weer te geven en
druk op de schakelaar 5 OK;
– Druk nogmaals op de schakelaar 5 OK
om de functie in of uit te schakelen:
= functie ingeschakeld
< functie uitgeschakeld
De detectiecapaciteit van het sys-
teem volgt een standaardrijvakbreedte.
Tijdens het rijden op een smal rijvak kan
de functie u waarschuwen als er verder
dan de dichtstbijzijnde rijstrook een auto
wordt gedetecteerd.
indicateurs .................................................
(page courante)
2.50
NLD_UD63063_3
Avertisseur d’angle mort (JFC - Renault)
DODEHOEKWAARSCHUWING (3/7)
A
A B
B
7
6
Indicator 6
Op elke binnenspiegel 7 bevindt zich een in-
dicator 6.
Opmerking: reinig de binnenspiegels 7 re-
gelmatig zodat de indicatoren 6 zichtbaar
blijven.
Werking
De functie waarschuwt als de snelheid van
de auto hoger wordt dan circa 15 km/u:
als zich een auto in de dode hoek A be-
vindt en deze in dezelfde richting rijdt als
uw auto;
– als een auto snel van achteren op een
aangrenzende rijstrook binnen het bereik
van het detectiegebied B nadert.
Als u een andere auto inhaalt, verschijnt het
controlelampje 6 alleen als die auto lang
genoeg in de dode hoek van uw auto blijft A.
De functie waarschuwt niet als de
andere voertuigen niet bewegen.
2.51
NLD_UD63063_3
Avertisseur d’angle mort (JFC - Renault)
DODEHOEKWAARSCHUWING (4/7)
Bij het starten van de motor gaat het sys-
teem terug naar de laatst opgeslagen
status voordat het contact werd uitgezet
(zie de vorige pagina’s).
Display D
Eerste waarschuwing: richtingaanwijzer
niet actief, het controlelampje 6 geeft aan
dat een auto in het gebied van de dode hoek
wordt gedetecteerd en/of dat een auto snel
van achteren op een aangrenzende rijstrook
nadert.
Display E
Richtingaanwijzer ingeschakeld, het
waarschuwingslampje 6 knippert als de
functie een auto in het waarschuwingsge-
bied van de dode hoek detecteert en/of een
auto snel van achteren nadert aan de kant
waarnaar u het stuurwiel gaat draaien. Als u
de richtingaanwijzer uitschakelt, schakelt de
indicator terug naar de eerste waarschuwing
(display D).
Omstandigheden waarin de
dodehoekwaarschuwing niet
werkt
Tijdens het rijden op een weg met
scherpe bochten;
in omgekeerde volgorde.
Als de auto is uitgerust met een trekhaak die
door het systeem wordt herkend, wordt het
bericht “Aanhanger: dode hoek assist uit
op het instrumentenpaneel weergegeven.
Hiermee wordt u geïnformeerd dat de func-
tie niet operationeel is. Raadpleeg uw merk-
dealer voor het kiezen van de uitrusting die
aangepast is aan uw auto.
D
E
6
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
2.52
NLD_UD63063_3
Avertisseur d’angle mort (JFC - Renault)
DODEHOEKWAARSCHUWING (5/7)
storingen
Als het systeem een storing detecteert, ver-
schijnt het bericht “Controleer zijsensoren
op het instrumentenpaneel. Ga naar een
merkdealer.
Vanwege de sensoren achter de bumper
is het raadzaam om werkzaamheden
aan de bumper (reparatie, vervangen,
lakwerk, enz.) te laten uitvoeren door
een vakman.
De detectiecapaciteit van het
systeem volgt een standaardrij-
vakbreedte. Als u op een breed
rijvak rijdt, kan het systeem
geen auto’s detecteren in de dode
hoek.
In geval van blootstelling aan sterke
elektromagnetische golven (zoals
onder hoogspanningslijnen) of in
erg slechte weersomstandigheden
(hevige regen, sneeuw, enz.) kan het
systeem tijdelijk niet goed werken.
Let op de rijomstandigheden.
Kans op ongevallen.
2.53
NLD_UD63063_3
Avertisseur d’angle mort (JFC - Renault)
DODEHOEKWAARSCHUWING (6/7)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.
De bestuurder moet zijn snelheid altijd aanpassen aan het verkeer, ongeacht de aanwijzingen van het systeem.
Het systeem mag in geen geval worden vergeleken met een hindernissensensor of een antibotsingssysteem.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
In geval van een botsing kan de uitlijning van de radar worden gewijzigd, waardoor deze niet meer naar behoren werkt. Schakel de functie
uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de radars (reparaties, vervangingen, enz.) moeten door een vakman/vakvrouw worden uitgevoerd.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:
Complexe omgeving (metalen bruggen, tunnels, wegen met obstakels aan de zijkant, enz.);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, hagel, ijzel ...).
Risico van vals alarm of afwezigheid van waarschuwingen
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.
2.54
NLD_UD63063_3
Avertisseur d’angle mort (JFC - Renault)
DODEHOEKWAARSCHUWING (7/7)
Beperkingen voor de werking van het systeem
De radarzone moet schoon blijven en mag niet worden gewijzigd, om de goede werking van het systeem te waarborgen.
Kleine voorwerpen die dichtbij de auto bewegen (motoren, fietsen, voetgangers, enz.) worden mogelijk niet door het systeem her-
kend.
In een bocht kunnen de radars soms tijdelijk geen auto’s detecteren in de aangrenzende rijstroken.
De functie waarschuwt laat als er in de aangrenzende rijstroken twee andere voertuigen naast elkaar van achteren naderen, met een veel
hogere snelheid dan uw auto (op een weg met drie rijstroken).
Het systeem geeft wellicht geen waarschuwing als de andere auto’s rijden met een snelheid die aanzienlijk verschilt van de uwe.
Als de auto door een lang voertuig wordt ingehaald (bijv. een vrachtwagen die inhaalt met een soortgelijke snelheid als de auto) onder-
breekt het systeem mogelijk de waarschuwing vóór het einde van het manoeuvre.
De auto rijdt op een bochtige weg.
Uitschakelen van de functie
Schakel de functie uit in deze gevallen:
Het radargebied is beschadigd (achterbumper);
De auto is uitgerust met een trekhaak die niet door het systeem wordt herkend.
alerte distances de sécurité .......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
distances de sécurité .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.55
NLD_UD60868_2
Alerte distance de sécurité (JFC - Renault)
Alerte distances de sécurité
WAARSCHUWING VEILIGHEIDSAFSTAND (1/4)
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden. Deze func-
tie kan in geen geval de waak-
zaamheid en verantwoordelijk-
heid van de bestuurder vervangen; deze
moet altijd de controle over zijn auto be-
houden.
1
2
Gebaseerd op de informatie van de radar 2
en de camera 1 informeert deze functie de
bestuurder over het tijdsinterval tussen de
eigen auto en de voorligger zodat een vei-
lige afstand tussen de twee auto’s kan
worden aangehouden.
Opmerking: Zorg ervoor dat de voorruit en
de bumper niet bedekt zijn (vuil, modder,
sneeuw, condensatie, enz.).
Deze functie wordt ingeschakeld als de auto
rijdt met een snelheid van ongeveer 30 tot
200 km/u.
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
2.56
NLD_UD60868_2
Alerte distance de sécurité (JFC - Renault)
WAARSCHUWING VEILIGHEIDSAFSTAND (2/4)
Druk herhaaldelijk op 5 of 6 om het menu
“Instellingen” weer te geven. Druk op de
schakelaar 7 OK;
Druk herhaaldelijk op 5 of 6 om het menu
RIJHULPSYSTEMEN” weer te geven.
Druk op de schakelaar 7 OK;
Druk herhaaldelijk op 5 of 6 om het menu
Afstand waachuwing” weer te geven.
Druk op de schakelaar 7 OK;
– Druk nogmaals op de schakelaar 7 OK
om de functie in of uit te schakelen:
= functie ingeschakeld
< functie uitgeschakeld
De functie in-/uitschakelen
via het menu met
voertuiginstellingen
Zet de auto stil en druk zo vaak als
nodig op de schakelaar 4 om het tabblad
“Voertuig” weer te geven.
De functie in-/uitschakelen via
het multimediascherm 3
Zie de multimedia-instructies voor het in-/uit-
schakelen van de functie.
Selecteer “ON” of “OFF”.
3
Telkens wanneer de auto wordt gestart,
blijft de functie in de modus die is op-
geslagen toen de motor voor het laatst
werd uitgeschakeld.
4
5
6
7
2.57
NLD_UD60868_2
Alerte distance de sécurité (JFC - Renault)
Werking
Als deze functie actief is, wordt de indica-
tor 8 op het instrumentenpaneel weergege-
ven. Deze informeert de bestuurder over de
afstand tussen de eigen auto en de voorlig-
ger.
A (grijs): de functie is niet actief;
A (groen): geen auto gedetecteerd;
B (groen): het tijdsinterval is groter dan of
gelijk aan ongeveer 2 seconden (de af-
stand tussen de twee voertuigen, aange-
past aan uw snelheid);
WAARSCHUWING VEILIGHEIDSAFSTAND (3/4)
Het interval wordt alleen ge-
toond ter informatie: het sys-
teem kan niet ingrijpen op de
auto.
De functie is niet bestemd om gebruikt
te worden in de stad of in dynamische
rijomstandigheden (bochten, versnel-
lingen, bruusk remmen ...), maar wel in
stabiele rijomstandigheden.
De functie heeft geen invloed op het
remsysteem.
Het gebied rond de radar en camera
moet schoon worden gehouden en in
dit gebied mogen geen manipulaties
worden uitgevoerd om de goede werking
van het systeem te waarborgen.
Alle werkzaamheden die worden uit-
gevoerd in het gebied waar de radar of
camera zich bevindt (reparaties, vervan-
gingen, aanpassingen aan de voorruit
en/of bumper, enz.) moeten door een
vakman of vakvrouw worden uitgevoerd.
C (oranje): het tijdsinterval is ongeveer
1 tot 2 seconden (onvoldoende afstand
tussen de twee voertuigen);
D (rood): het tijdsinterval is ongeveer 1
seconde of minder (de afstand tussen de
twee voertuigen is veel te kort).
Als de afstand tussen de twee auto’s minder
is dan ongeveer 0,5 seconde, worden de in-
dicator 8 en D rood op het instrumentenpa-
neel weergegeven, tezamen met “-.- s”.
In bepaalde omstandigheden wordt het tijds-
interval mogelijk niet getoond:
in een bocht;
bij het veranderen van rijstrook;
als de voorligger ver genoeg verwijderd
is of buiten bereik is van de radar of
camera.
8
A
B
C
D
2.58
NLD_UD60868_2
Alerte distance de sécurité (JFC - Renault)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Bij een botsing wordt de uitlijning van de radar en/of camera mogelijk gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking ervan.
Schakel de functie uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden die worden uitgevoerd in het gebied waar de radar en/of camera zich bevinden/bevindt (reparaties, vervangingen,
aanpassingen aan de voorruit en/of bumper, enz.) moeten door een vakman of vakvrouw worden uitgevoerd.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Als de vooruit of de bumper niet schoon is (belemmering door vuil, glas, sneeuw, condensatie, enz.);
een complexe omgeving (metalen brug, tunnel enzovoort);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, hagel, ijzel enzovoort);
slecht zicht (nacht, mist enzovoort);
slechte contrast tussen de voorligger en de omgeving (bijvoorbeeld witte auto in een sneeuwgebied, enz.);
verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto’s enzovoort);
de weg is smal, bochtig en golvend (scherpe bochten enzovoort)
Risico van onjuiste vals alarm.
WAARSCHUWING VEILIGHEIDSAFSTAND (4/4)
freinage actif d’urgence .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
freinage d’urgence .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
détection de piétons ..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
détection de véhicules ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.59
NLD_UD62999_3
Freinage actif d'urgence (JFC - Renault)
Afhankelijk van het reactievermogen van de
bestuurder kan het systeem helpen bij het
remmen om schade te beperken of een bot-
sing te voorkomen.
Plaats van de camera 1
Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt
(door vuil, modder, condens enz.).
Plaats van de radar 2
Zorg ervoor dat het radargebied niet wordt
geblokkeerd (door vuil, modder, sneeuw of
een slecht gemonteerde nummerplaat voor)
of wordt geraakt, gewijzigd (bijv. met auto-
lak) of afgedekt door accessoires aan de
voorzijde van het voertuig (bijv. op de grille
of het logo, enz.).
Freinage actif d’urgence
Het systeem gebruikt informatie van de
radar 2 en de camera 1 om de afstand te be-
palen tot de voorligger en tot eventuele voet-
gangers in de omgeving.
Het systeem informeert de bestuurder als
er een risico bestaat op een frontale botsing
om de juiste noodmanoeuvres mogelijk te
maken (het rempedaal indrukken en/of het
stuurwiel draaien).
1
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden. Deze func-
tie kan in geen geval de waak-
zaamheid en verantwoordelijk-
heid van de bestuurder vervangen;
deze moet altijd de controle over zijn
auto behouden.
Met dit systeem wordt de auto maxi-
maal afgeremd totdat deze zo nodig
volledig stilstaat.
Gebruik om veiligheidsredenen altijd de
autogordel tijdens het rijden en contro-
leer of alles goed vastzit, zodat de inzit-
tenden niet kunnen worden geraakt door
loszittende voorwerpen.
2
ACTIEVE NOODSTOP (1/8)
2.60
NLD_UD62999_3
Freinage actif d'urgence (JFC - Renault)
ACTIEVE NOODSTOP (2/8)
Werkzaamheden
Detectie van auto’s
Tijdens het rijden zal het systeem in geval
van een botsing met het voorliggende voer-
tuig:
waarschuwen voor botsingsgevaar:
bij een voertuigsnelheid tussen 7 en
170 km/u verschijnt het rode bericht
Remmen” op het instrumentenpaneel 3
en hoort u een waarschuwingssignaal.
Als de bestuurder het rempedaal indrukt
en het systeem nog altijd een risico op
een botsing detecteert, wordt sterker af-
geremd;
de remmen kunnen worden geacti-
veerd: als het voertuig langzamer rijdt
dan circa 85 km/u, terwijl de bestuurder
niet reageert op de waarschuwing en er
een botsing dreigt.
In geval van noodmanoeuvre kunt u op
elk moment stoppen met remmen door:
door het gaspedaal kort in te drukken;
of
– aan het stuur te draaien als uitwijk-
manoeuvre bij een botsing.
Speciale waarschuwingsfuncties
Afhankelijk van de snelheid kunnen de
waarschuwing en het remmen gelijktijdig ge-
activeerd worden.
Speciale functies van stilstaande auto´s
Stilstaande auto´s worden gedetecteerd
als uw auto met een snelheid van onge-
veer tussen de 7 km/u en 80 km/u rijdt. Het
systeem is niet ingeschakeld en geeft geen
waarschuwing af als u harder dan ongeveer
80 km/u rijdt.
Als de auto stopt als gevolg van de actieve
noodstop moet de bestuurder de auto stil-
zetten door het rempedaal in te drukken.
Let op: als de bestuurder gebruikmaakt van
bedieningselementen van de auto (stuur-
wiel, pedalen enz.) kan het systeem som-
mige operaties vertragen of niet activeren.
3
2.61
NLD_UD62999_3
Freinage actif d'urgence (JFC - Renault)
Detectie van voetgangers en fietsers
(afhankelijk van de auto)
Bij kans op een botsing met een fietser of
voetganger terwijl het voertuig rijdt, zal het
systeem:
waarschuwen voor botsingsgevaar:
bij een voertuigsnelheid tussen 7 en
170 km/u verschijnt het rode bericht
Remmen” op het instrumentenpaneel 3
en hoort u een waarschuwingssignaal.
Als de bestuurder het rempedaal indrukt
en het systeem nog altijd een risico op
een botsing detecteert, wordt sterker af-
geremd;
activering van remmen: als de bestuur-
der niet op de waarschuwing reageert en
een botsing dreigt.
ACTIEVE NOODSTOP (3/8)
Als de auto stopt als gevolg van de actieve
noodstop moet de bestuurder de auto stil-
zetten door het rempedaal in te drukken.
Let op: als de bestuurder gebruikmaakt van
bedieningselementen van de auto (stuur-
wiel, pedalen enz.) kan het systeem som-
mige operaties vertragen of niet activeren.
Speciale waarschuwingsfuncties
Afhankelijk van de snelheid kunnen de
waarschuwing en het remmen gelijktijdig ge-
activeerd worden.
In geval van noodmanoeuvre kunt u op
elk moment stoppen met remmen door:
door het gaspedaal kort in te drukken;
of
– aan het stuur te draaien als uitwijk-
manoeuvre bij een botsing.
3
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
2.62
NLD_UD62999_3
Freinage actif d'urgence (JFC - Renault)
ACTIEVE NOODSTOP (4/8)
Het systeem in-/uitschakelen via
het multimediascherm 4
Zie de multimedia-instructies voor het in-/uit-
schakelen van de functie.
Selecteer “ON” of “OFF”.
Druk herhaaldelijk op 6 of 7 om het menu
RIJHULPSYSTEMEN” weer te geven.
Druk op de schakelaar 8 OK;
Druk herhaaldelijk op 6 of 7 om het menu
Actief remmen” weer te geven en druk
op de schakelaar 8 OK.
Druk opnieuw op de schakelaar 8 OK om de
functie in of uit te schakelen:
= functie ingeschakeld
< functie uitgeschakeld
Bij het uitschakelen van het systeem ver-
schijnt het controlelampje
of, af-
hankelijk van de auto, het controlelampje
.
4
Het systeem in-/uitschakelen
via het menu met
voertuiginstellingen
Zet de auto stil en druk zo vaak als
nodig op de schakelaar 5 om het tabblad
“Voertuig” weer te geven.
Druk herhaaldelijk op 6 of 7 om het menu
“Instellingen” weer te geven. Druk op de
schakelaar 8 OK;
Het systeem wordt opnieuw ingescha-
keld telkens het contact wordt aangezet.
5
6
7
8
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
2.63
NLD_UD62999_3
Freinage actif d'urgence (JFC - Renault)
ACTIEVE NOODSTOP (5/8)
storingen
het controlelampje © en of
(afhankelijk van het autotype) ver-
schijnt om een storing aan te duiden. Ga
naar een merkdealer.
Tijdelijk niet beschikbaar
Als het systeem een tijdelijke fout detecteert,
verschijnt het controlelampje of, af-
hankelijk van de auto, het controlelampje
.
De mogelijke oorzaken zijn:
Het systeem is tijdelijk inactief (door ver-
blindende zon, dimlichten, slechte weers-
omstandigheden enzovoort). Het sys-
teem werkt weer als het zicht verbetert.
– Het systeem wordt tijdelijk onderbroken
(d.w.z. de voorruit of de voor- of ach-
terbumper is bedekt met vuil, modder,
sneeuw, condens enz.). In dat geval
parkeert u de auto en zet u de motor
uit. Maak de voorruit en de voorbumper
schoon. Als u de motor weer start, ver-
dwijnen het controlelampje en het be-
richt.
Als dit niet het geval is, heeft dit mogelijk een
andere oorzaak. Neem contact op met een
merkdealer.
2.64
NLD_UD62999_3
Freinage actif d'urgence (JFC - Renault)
ACTIEVE NOODSTOP (6/8)
Actieve noodstop
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden. De activering van deze functie wordt mogelijk vertraagd
of niet uitgevoerd als de bestuurder een actie uitvoert (op het stuurwiel, de pedalen, enz.).
Het systeem wordt mogelijk niet ingeschakeld:
met de versnellingshendel in neutrale stand;
wanneer de handrem is ingeschakeld;
Als het elektronische stabiliteitsprogramma (ESC) is gestart.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Bij een botsing wordt de uitlijning van de radar en/of camera mogelijk gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking ervan.
Schakel de functie uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de radar en/of camera (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de voorruit enz.) moeten worden
uitgevoerd door een vakman.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
2.65
NLD_UD62999_3
Freinage actif d'urgence (JFC - Renault)
ACTIEVE NOODSTOP (7/8)
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:
een complexe omgeving (metalen brug, tunnel enzovoort);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, hagel, ijzel enzovoort);
slecht zicht (nacht, mist enzovoort);
– slecht contrast tussen het object (auto, voetganger enzovoort) en de omgeving (bijvoorbeeld een voetganger met witte kleding in de
sneeuw enzovoort);
verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto's enzovoort);
bedekte voorruit (vuil, ijs, sneeuw, condensatie enzovoort);
– ...
In deze omstandigheden kan het zijn dat het systeem niet reageert of per ongeluk remt.
Beperkingen voor de werking van het systeem
Elke keer dat de auto wordt gestart, voert het systeem een kalibratie uit overeenkomstig de omgeving van de auto en kan het worden uit-
geschakeld voor de duur van ongeveer twee tot vijf minuten;
Voor een voertuig dat in tegengestelde richting rijdt, wordt geen waarschuwing gegeven en treedt het systeem niet in werking.
Het gebied rond de radar en camera moet schoon worden gehouden en vrij van elke vorm van interventie om de goede werking van het
systeem te waarborgen;
Het systeem reageert mogelijk niet zo goed op kleine voertuigen zoals motorfietsen als op andere voertuigen;
Het systeem werkt mogelijk niet goed bij een glad wegdek (regen, sneeuw, ijzel enz.);
Om een juiste werking te kunnen garanderen moeten de volledige contouren van de voetganger worden gedetecteerd. Wat niet door het
systeem kan worden gedetecteerd:
voetgangers in het donker of bij weinig licht;
gedeeltelijk zichtbare voetgangers;
voetgangers die kleiner zijn dan ongeveer 80 cm;
voetgangers die grote voorwerpen dragen;
– ...
In deze omstandigheden kan het zijn dat het systeem niet reageert of per ongeluk remt.
2.66
NLD_UD62999_3
Freinage actif d'urgence (JFC - Renault)
ACTIEVE NOODSTOP (8/8)
Uitschakelen van de functie
Schakel de functie uit in deze gevallen:
de knipperlichten niet werken;
het gebied van de camera is beschadigd (aan de kant van de voorruit of de binnenspiegel);
De voorkant van de auto is beschadigd (impact, krassen op de radar enz.);
de auto wordt gesleept (bij pech);
De voorruit is gebarsten of vervormd (voer geen reparaties uit aan dit gedeelte van de voorruit; laat deze vervangen door een merkdealer);
U rijdt niet op een geasfalteerde weg.
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.
Onderbreking van de functie
U kunt het actief remmen op elk moment onderbreken door het gaspedaal kort in te drukken of aan het stuur te draaien om uit te wijken om
een botsing te voorkomen.
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
alerte de détection de fatigue ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
détecteur de fatigue ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.67
NLD_UD58843_1
Détecteur de fatigue (JFC - Renault)
Alerte détection de fatigue
WAARSCHUWING VERMOEIDHEIDSDETECTIE (1/2)
De vermoeidheidsdetectie is een nuttige
functie op eentonige wegen (zoals autosnel-
wegen).
Het rijgedrag van de bestuurder wordt ge-
analyseerd, inclusief diverse gebeurtenis-
sen, om u te informeren bij elk risico op ver-
moeidheid, zoals:
– stuurwielbeweging;
acties van de bestuurder op andere voor-
zieningen (richtingaanwijzers, ruiten-
sproeier, enz.);
gereden tijd zonder pauze;
– ...
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden, in geval van
vermoeidheid. Deze functie
neemt niet de taak van de be-
stuurder over.
In geen geval kan deze functie de oplet-
tendheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het rijden vervangen.
In-/uitschakelen via het
multimediascherm 1
Zie de multimedia-instructies voor het in-/uit-
schakelen van de functie.
Selecteer “ON” of “OFF”.
1
Wanneer de motor wordt gestart, blijft
het systeem in dezelfde staat als vóór
het uitzetten van het contact.
2.68
NLD_UD58843_1
Détecteur de fatigue (JFC - Renault)
– Schakel 3 omhoog of omlaag tot u bij het
menu “Waarschuwing vermoeidheidsde-
tectie” komt en druk op de schakelaar 2
OK.
Druk opnieuw op de schakelaar 2 OK om
de functie in of uit te schakelen.
Werking
De functie is gereed om te waarschuwen
als:
de auto rijdt sneller dan ongeveer
60 km/u;
en
Na het verwijderen van de vorige waar-
schuwing zijn er ongeveer 15 minuten
verstreken.
De functie geeft een waarschuwing als
het systeem herhaaldelijk tekenen van ver-
moeidheid detecteert bij de bestuurder.
Als het gevaar van vermoeidheid bestaat,
verschijnt het bericht “Controleer Driver
Alert” op het instrumentenpaneel, samen
met een geluidssignaal.
Druk op de schakelaar 2 OK om de waar-
schuwing te wissen.
Het is raadzaam om zo snel mogelijk te
stoppen voor een pauze.
WAARSCHUWING VERMOEIDHEIDSDETECTIE (2/2)
Opmerking:
Als de waarschuwing niet verdwijnt als u
drukt op 2 OK, wordt de piep herhaald.
de functie kan een bepaalde rijstijl inter-
preteren als een teken van vermoeidheid
(sportief rijden, onjuist rijden, enz.) of van
rijden op een weg in slechte staat.
storingen
Wanneer het systeem een storing waar-
neemt, verschijnt het bericht “Controleer
Driver Alert” op het instrumentenpaneel.
Raadpleeg een merkdealer.
2
Auto’s zonder navigatiesysteem
Houd met stilstaande auto de schake-
laar 2 OK ingedrukt om naar het instel-
lingenmenu te gaan.
– Schakel 3 zolang omhoog of omlaag tot u
bij het menu “Rijondersteun.” komt. Druk
op de schakelaar 2 OK.
3
alerte de survitesse ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
détection de panneaux : alerte de survites-
se ...............................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.69
NLD_UD60866_2
Système de reconnaissance des panneaux avec alerte de survitesse (JFC - Renault)
Alerte de survitesse
DETECTIE VAN VERKEERSBORDEN (1/4)
Opmerking: zorg ervoor dat de voorruit niet
is bedekt (door vuil, modder, damp enzo-
voort).
Voor auto’s die hiermee zijn uitgerust, wordt
ook de informatie van het navigatiesysteem
gebruikt.
Als de snelheidsbegrenzer is ingeschakeld,
kunt u de ingestelde snelheid aanpassen
aan de snelheid aangegeven door het sys-
teem.
Als de maximumsnelheid wordt overschre-
den, wordt de bestuurder op het instrumen-
tenpaneel gewaarschuwd.
Als een auto met een navigatiesysteem in
een land rijdt met andere snelheidseenhe-
den dan die van de auto, wordt de snel-
heidslimiet weergegeven in de eenheid van
het desbetreffende land, samen met de om-
gerekende snelheidslimiet in de eenheid van
het instrumentenpaneel van de auto.
In landen waarin op bepaalde typen wegen
langzamer moet worden gereden als het
regent, kan de maximumsnelheid automa-
tisch worden aangepast nadat de ruitenwis-
sers enkele seconden zijn gebruikt in auto’s
met een navigatiesysteem.
Bijzondere omstandigheden
Het systeem houdt geen rekening met uit-
zonderlijke snelheidsbeperkingen, bijvoor-
beeld op dagen waarop de luchtverontreini-
ging piekt.
Het systeem detecteert aan de kant van de
weg verkeersborden die de maximumsnel-
heid aangeven en geeft de maximumsnel-
heid op het instrumentenpaneel weer.
Deze functie gebruikt vooral de informatie
van de camera 1 op de voorruit, achter de
achteruitkijkspiegel.
1
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
2.70
NLD_UD60866_2
Système de reconnaissance des panneaux avec alerte de survitesse (JFC - Renault)
DETECTIE VAN VERKEERSBORDEN (2/4)
Het systeem in-/uitschakelen via
het multimediascherm 2
Zie de multimedia-instructies voor het in-/uit-
schakelen van de functie.
Selecteer “ON” of “OFF”.
Als de functie actief is, kunt u afhanke-
lijk van de landelijke wetgeving de optie
“Risicozones tonen” activeren. Het systeem
vertelt u hoe ver u van deze zone bent ver-
wijderd en zodra u deze zone inrijdt.
Het systeem in-/uitschakelen
via het menu met
voertuiginstellingen
Zet de auto stil en druk zo vaak als
nodig op de schakelaar 3 om het tabblad
“Voertuig” weer te geven.
Druk herhaaldelijk op 4 of 5 om het menu
“Instellingen” weer te geven. Druk op de
schakelaar 6 OK;
Druk herhaaldelijk op 4 of 5 om het menu
RIJHULPSYSTEMEN” weer te geven.
Druk op de schakelaar 6 OK;
Druk op 4 of 5 om het menu
Waarschuwing voor snelheid” weer te
geven en druk op de schakelaar 6 OK;
Druk op de schakelaar 6 OK om de func-
tie te activeren of te deactiveren:
= functie ingeschakeld
< functie uitgeschakeld
2
3
4
5
6
2.71
NLD_UD60866_2
Système de reconnaissance des panneaux avec alerte de survitesse (JFC - Renault)
DETECTIE VAN VERKEERSBORDEN (3/4)
Werkzaamheden
Controleen waarschuwingslampjes
De functie geeft de volgende waarschu-
wingslampjes weer:
7 Verkeersborden met een maximumsnel-
heid
8 Extra verkeersborden (begin of einde van
zone “Niet inhalen”, maximumsnelheid
op- of afrit, snelheid voor rijden met een
caravan, maximumsnelheid geldend voor
een bepaalde afstand, enz.).
7
8
Als de maximumsnelheid wordt overschre-
den, knippert de cirkel rond het paneel
(waarschuwingslampje 7) en is een geluids-
signaal te horen om de bestuurder te waar-
schuwen.
Verandering van de ingestelde
maximumsnelheid
Als de melding over de maximumsnelheid
afwijkt van de gedetecteerde snelheids-
waarde, drukt u op de volgende schakelaars
en houdt u deze ingedrukt:
9 (RES/+) om de snelheid van de mel-
ding tot de gedetecteerde snelheid te ver-
hogen;
10 (SET/-) om de snelheid van de mel-
ding tot de gedetecteerde snelheid te ver-
lagen.
10
9
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
2.72
NLD_UD60866_2
Système de reconnaissance des panneaux avec alerte de survitesse (JFC - Renault)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de
waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet
altijd de controle over zijn auto behouden.
De bestuurder moet zijn snelheid altijd aanpassen aan het verkeer, ongeacht de
aanwijzingen van het systeem.
Het systeem detecteert verkeersborden die de maximumsnelheid aangeven. Andere ver-
keersborden worden niet gedetecteerd.
De bestuurder mag deze niet door het systeem gedetecteerde borden echter niet negeren
en moet zich altijd aan de verkeersborden en het verkeersreglement houden.
Bij slecht zicht (mist, sneeuw, vorst ...) geeft het systeem wellicht niet de juiste maximum-
snelheid aan.
De bestuurder moet zijn snelheid altijd aanpassen aan het verkeer, ongeacht de aanwijzin-
gen van het systeem.
storingen
Het systeem kan de snelheidsbeperking niet
detecteren:
de voorruit niet schoon is;
de camera verblind wordt door de zon;
bij onvoldoende zicht (‘s nachts, bij mist,
enz.);
als de verkeersborden onleesbaar (door
sneeuw, enz.) of verborgen zijn (achter
een andere auto of bomen);
als de informatie van het navigatiesys-
teem niet actueel is.
DETECTIE VAN VERKEERSBORDEN (4/4)
limiteur de vitesse ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
régulateur - limiteur de vitesse ..................
(jusqu’à la fin de l’UD)
régulateur de vitesse .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
commandes ...............................................
(page courante)
alerte de survitesse ...................................
(page courante)
2.73
NLD_UD57852_1
Limiteur de vitesse (JFC - Renault)
Limiteur de vitesse
Bediening
1 Schakelaar Snelheidsbegrenzer aan/uit.
2 Schakelaar Snelheidsregelaar aan/uit.
3 Schakelaar om de maximumsnelheid te
activeren en te verlagen (SET/-).
4 Schakelaar om de maximumsnelheid te
activeren en te verhogen of om de op-
geslagen maximumsnelheid in te stellen
(RES/+).
5 Uitschakelen van de functie (de inge-
stelde maximumsnelheid blijft in het ge-
heugen) (O).
De snelheidsbegrenzer is een functie die u
helpt om een door u gekozen maximum-
snelheid niet te overschrijden.
Afhankelijk van de auto is de snelheids-
begrenzer gekoppeld aan de functie
“Afdalingssnelheidscontrole” die het rem-
systeem gebruikt om de snelheidsbegren-
zing tijdens een afdaling te optimaliseren.
De functie “Afdalingssnelheidscontrole” is
aanwezig als de knop 6 aanwezig is.
SNELHEIDSBEGRENZER (1/4)
U kunt de snelheidsbegrenzer koppelen
aan de functie “Detectie van verkeers-
borden”. 2.69.
6
2
1
3
4
5
conduite .....................................................
(page courante)
2.74
NLD_UD57852_1
Limiteur de vitesse (JFC - Renault)
Het rijden
Wanneer een maximumsnelheid is ingesteld
maar nog niet is bereikt, gaat het rijden zoals
bij een auto zonder de functie snelheidsbe-
grenzer.
Zodra de ingestelde snelheid is bereikt, zal
de auto deze niet overschrijden - ook niet
als u het gaspedaal verder indrukt - behalve
in een noodgeval (zie “Ingestelde snelheid
overschrijden”).
SNELHEIDSBEGRENZER (2/4)
Als u de huidige snelheid wilt opslaan, drukt
u op de schakelaar 4 (RES/+) of de schake-
laar 3 (SET/-): de streepjes worden door de
maximumsnelheid vervangen. Afhankelijk
van de auto brandt het waarschuwings-
lampje 7 wit.
De minimum te registreren snelheid is
30 km/u.
7
Inschakelen
Gebruik schakelaar 1. Het waarschuwings-
lampje 7 wordt grijs weergegeven. Het be-
richt “Begrenzer Ingeschakeld” verschijnt
op het instrumentenpaneel, tezamen met
streepjes om aan te geven dat de functie
snelheidsbegrenzer werkt en wacht tot een
maximumsnelheid wordt opgeslagen.
1
3
4
vitesse
limiteur de vitesse ................................
(page courante)
vitesse ......................................................
(page courante)
2.75
NLD_UD57852_1
Limiteur de vitesse (JFC - Renault)
Onmogelijkheid om de ingestelde
maximum snelheid vast te houden
Tijdens een steile afdaling kan het systeem
de maximumsnelheid wellicht niet aanhou-
den; in dat geval knippert de ingestelde snel-
heid op het instrumentenpaneel en hoort u
een geluidssignaal met een regelmatig in-
terval.
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
Het blijft altijd mogelijk de ingestelde maxi-
mum snelheid te overschrijden door: zo snel
en diep mogelijk het gaspedaal in te druk-
ken (voorbij het “zware punt”)
Tijdens het overschrijden van de snelheid
knippert de snelheid in het rood op het in-
strumentenpaneel. Laat vervolgens het gas-
pedaal los: de functie snelheidsbegrenzer
treedt weer in werking zodra u langzamer
rijdt dan de in het geheugen opgeslagen
snelheid.
Snelheidsregelaar/-
begrenzer met
Afdalingssnelheidscontrole:
de functie grijpt mogelijk in op
het remsysteem.
Snelheidsregelaar/-begrenzer zonder
Afdalingssnelheidscontrole:
De functie grijpt nooit in op het remsys-
teem.
U moet altijd uw voeten dicht bij de
pedalen houden om in een noodsitu-
atie te kunnen ingrijpen.
Als de functie snelheidsbe-
grenzer (na verschillende po-
gingen om deze in te schake-
len) niet beschikbaar is, neemt
u contact op met een merkdealer.
SNELHEIDSBEGRENZER (3/4)
Verandering van de ingestelde
maximumsnelheid
U kunt de ingestelde maximum snelheid ver-
anderen door (het achter elkaar indrukken of
het lang ingedrukt houden) van:
de schakelaar 4 (RES/+) om de snelheid
te verhogen;
de schakelaar 3 (SET/-) om de snelheid
te verlagen.
3
4
2.76
NLD_UD57852_1
Limiteur de vitesse (JFC - Renault)
SNELHEIDSBEGRENZER (4/4)
Onderbreken van de functie
De werking van de snelheidsbegrenzer
wordt opgeschort als u drukt op de schake-
laar 5 (O). De maximumsnelheid wordt op-
geslagen en op het instrumentenpaneel grijs
weergegeven.
Opnieuw inschakelen van de
maximumsnelheid
Als een snelheid is opgeslagen, kunt u deze
oproepen door op de schakelaar 4 te druk-
ken.
Uitschakelen van de functie
De functie snelheidsbegrenzer wordt onder-
broken:
als u op de schakelaar 1 drukt. In dit
geval wordt er geen snelheid meer in het
geheugen opgeslagen;
als u op de schakelaar 2 drukt. In dat
geval wordt de snelheidsregelaar gese-
lecteerd en er is geen opgeslagen snel-
heid.
Het waarschuwingslampje 7 verdwijnt van
het instrumentenpaneel en het bericht
“Snelheidsbegrenzer UIT” verschijnt om te
bevestigen dat de functie is uitgeschakeld.
Als de functie snelheidsbegrenzer in de
modus stand-by is gezet, drukt u op de
schakelaar 3 om de functie weer te ac-
tiveren zonder de opgeslagen snelheid
te gebruiken: de actuele snelheid van de
auto wordt gebruikt.
7
2
1
3
4
5
régulateur de vitesse .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
régulateur - limiteur de vitesse ..................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
commandes ...............................................
(page courante)
2.77
NLD_UD57854_1
Régulateur de vitesse (JFC - Renault)
Régulateur de vitesse
De snelheidsregelaar is een functie die u
helpt de door u gekozen rijsnelheid op een
constante waarde vast te houden, dit wordt
de ingestelde snelheid genoemd.
Vanaf 30 km/u kunt u de snelheid traploos
instellen.
Afhankelijk van de auto is de snel-
heidsregelaar gekoppeld aan de
“Afdalingssnelheidscontrole” die het rem-
systeem gebruikt om de snelheidsregeling
tijdens een afdeling te optimaliseren.
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden. Deze functie
neemt niet de taak van de be-
stuurder over.
U moet zich ten allen tijde houden aan
de voorgeschreven snelheid en blijven
opletten (u moet altijd klaar zijn om te
remmen in alle omstandigheden), de
snelheidsregelaar ontslaat de bestuur-
der niet van zijn verantwoordelijkheid.
De snelheidsregelaar moet niet gebruikt
worden in druk verkeer, op een bochtige
of gladde weg (ijzel, aquaplaning, kiezel-
steentjes) en als de weersomstandighe-
den ongunstig zijn (mist, regen, zijwind,
enz.).
Kans op ongevallen.
De functie “Afdalingssnelheidscontrole” is
aanwezig als de knop 6 aanwezig is.
Bediening
1 Schakelaar Snelheidsregelaar aan/uit.
2 Schakelaar om de ingestelde snelheid
(SET/-) te activeren en te verlagen.
3 Schakelaar om de ingestelde snelheid te
activeren en te verhogen of om de inge-
stelde snelheid (RES/+) uit het geheugen
op te roepen.
SNELHEIDSREGELAAR (1/5)
4 Uitschakelen van de functie (de inge-
stelde snelheid blijft in het geheugen) (0).
5 Schakelaar Snelheidsbegrenzer aan/uit.
6
1
5
2
3
4
conduite .....................................................
(page courante)
2.78
NLD_UD57854_1
Régulateur de vitesse (JFC - Renault)
Het rijden
Als een snelheid in het geheugen is vastge-
legd en de functie snelheidsregelaar is inge-
schakeld, kunt u uw voet van het gaspedaal
nemen.
Let op: u moet de voeten dicht
bij de pedalen te houden om te
kunnen ingrijpen bij noodsitua-
ties.
Instellen van de snelheid
Druk bij een constante snelheid die hoger
is dan ongeveer 30 km/u op de schake-
laar 2 (SET/-) of de schakelaar 3 (RES/+):
de functie wordt ingeschakeld en de huidige
snelheid wordt gebruikt.
De streepjes worden vervangen door de in-
gestelde snelheid. De ingestelde snelheid is
bevestigd wanneer de opgeslagen snelheid
en het waarschuwingslampje groen worden
weergegeven 7.
Als u de functie probeert in te schakelen
wanneer u minder dan 30 km/u rijdt, ver-
schijnt het bericht “Snelh. ongeldig” en blijft
de functie uitgeschakeld.
Inschakelen
Gebruik schakelaar 1.
Het waarschuwingslampje 7 wordt grijs
weergegeven.
Het bericht “Regelaar Ingeschakeld” ver-
schijnt op het instrumentenpaneel, tezamen
met streepjes om aan te geven dat de snel-
heidsregelaar actief is en klaar is voor het
opslaan van een ingestelde snelheid.
SNELHEIDSREGELAAR (2/5)
7
1
2
3
2.79
NLD_UD57854_1
Régulateur de vitesse (JFC - Renault)
SNELHEIDSREGELAAR (3/5)
Sneller rijden dan de gekozen
snelheid
U kunt de snelheid van de auto altijd verho-
gen door het gaspedaal in te drukken. Zo
lang u te snel rijdt, knippert de ingestelde
snelheid rood op het instrumentenpaneel.
Laat daarna het gaspedaal los: na enkele
seconden gaat de auto automatisch weer
met de oorspronkelijk ingestelde snelheid
rijden.
Onmogelijkheid om de ingestelde
snelheid vast te houden
Tijdens een steile afdaling kan het zijn dat
het systeem de ingestelde snelheid niet kan
aanhouden: in dat geval knippert de inge-
stelde snelheid rood op het instrumentenpa-
neel en hoort u regelmatig een geluidssig-
naal.
Veranderen van de ingestelde
snelheid
U kunt de ingestelde snelheid veranderen
door een aantal keren te drukken op:
de schakelaar 2 (SET/-) om de snelheid
te verlagen;
de schakelaar 3 (RES/+) om de snelheid
te verhogen.
Opmerking: Druk op een van de schake-
laars en houd deze ingedrukt om de snel-
heid trapsgewijs te wijzigen.
Als de functie snelheidsrege-
laar niet meer beschikbaar is
(na verschillende pogingen om
deze te activeren), neemt u
contact op met een merkdealer.
Snelheidsregelaar/-
begrenzer met
Afdalingssnelheidscontrole:
de functie grijpt mogelijk in op
het remsysteem.
Snelheidsregelaar/-begrenzer zonder
Afdalingssnelheidscontrole:
De functie grijpt nooit in op het remsys-
teem.
U moet altijd uw voeten dicht bij de
pedalen houden om in een noodsitu-
atie te kunnen ingrijpen.
2
3
vitesse
régulateur de vitesse ...........................
(page courante)
2.80
NLD_UD57854_1
Régulateur de vitesse (JFC - Renault)
Oproepen van de ingestelde snelheid
Als een snelheid in het geheugen is opge-
slagen, kan deze worden opgeroepen, als
de omstandigheden dat toelaten (verkeers-
drukte, staat van het wegdek, weersomstan-
digheden, enz.). Druk op de schakelaar 3
(RES/+) als de snelheid van de auto hoger
is dan 30 km/u.
Als de snelheid is opgeslagen, wordt de ac-
tivering van de functie snelheidsregelaar be-
vestigd door de weergave van de ingestelde
snelheid. Afhankelijk van de auto wordt het
waarschuwingslampje 7 weergegeven.
Onderbreken van de functie
De functie wordt uitgeschakeld als u drukt
op:
de schakelaar 4 (0);
het rempedaal;
de overgang naar neutraal.
De ingestelde snelheid wordt opgeslagen en
op het instrumentenpaneel grijs weergege-
ven.
SNELHEIDSREGELAAR (4/5)
NB: als de eerder opgeslagen snelheid veel
hoger is dan de actuele snelheid, trekt de
auto snel op naar deze hogere snelheid.
Als de regelaar stand-by is, komt de rege-
laarfunctie weer in werking door een druk op
de schakelaar 2 (SET/-), ongeacht de snel-
heid die in het geheugen is opgeslagen; de
actuele snelheid van de auto wordt gebruikt.
7
2
3
4
2.81
NLD_UD57854_1
Régulateur de vitesse (JFC - Renault)
SNELHEIDSREGELAAR (5/5)
Het onderbreken of uitschake-
len van de snelheidsregelaar
brengt geen snelle snelheids-
vermindering met zich mee: u
moet remmen door het rempedaal in te
drukken.
Uitschakelen van de functie
De functie snelheidsregelaar wordt onder-
broken:
als u op de schakelaar 1 drukt. In dit
geval wordt er geen snelheid meer in het
geheugen opgeslagen;
als u op de schakelaar 5 drukt. In dat
geval wordt de snelheidsbegrenzer gese-
lecteerd en is er geen opgeslagen snel-
heid.
Het waarschuwingslampje 7 verdwijnt van
het instrumentenpaneel en het bericht
“Snelheidsregelaar UIT” verschijnt om te be-
vestigen dat de functie is uitgeschakeld.
7
1
5
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
régulateur de vitesse adaptatif ..................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
régulateur de vitesse .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.82
NLD_UD64209_3
Régulateur de vitesse à contrôle de distance (JFC - Renault)
Régulateur de vitesse adaptatif Stop and Go
STOP AND GO SNELHEIDSREGELAAR (1/13)
De Stop and Go snelheidsregelaar gebruikt
informatie van een radar of camera om de
auto op een bepaalde ingestelde snelheid -
de kruissnelheid - te houden, op een veilige
afstand van uw voorligger.
Als uw voorligger afremt, kan de Stop and
Go snelheidsregelaar uw auto afremmen tot
volledige stilstand en vervolgens weer laten
vertrekken.
Het systeem laat uw auto versnellen en ver-
tragen met behulp van de motor en het rem-
systeem.
Het maximale bereik van het systeem is on-
geveer 150 m. Dit kan variëren afhankelijk
van de omstandigheden (het terrein, het
weer, enz.).
De Stop and Go snelheidsregelaar kan
worden ingeschakeld van 0 tot 170 km/u,
afhankelijk van de rijomstandigheden (ver-
keer, weer, enz.).
De functie wordt aangeduid met het picto-
gram
.
NB:
De bestuurder moet zich houden aan de
maximumsnelheden en veilige afstanden
die gelden in het land waar hij rijdt.
– de adaptieve snelheidsregelaar kan het
voertuig afremmen tot een derde van het
remvermogen. Naargelang van de si-
tuatie moet de bestuurder mogelijk zelf
harder remmen.
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden. Deze functie
neemt niet de taak van de be-
stuurder over.
De bestuurder moet altijd en in alle om-
standigheden klaar zijn om te remmen,
moet zich altijd houden aan de voorge-
schreven snelheid en veilige afstand,
en moet altijd blijven opletten. De hulp-
functies ontslaan de bestuurder niet van
diens verantwoordelijkheid.
De bestuurder moet altijd controle
houden over de auto. De bestuurder
moet altijd zijn snelheid aanpassen aan
de omgeving en aan de verkeersom-
standigheden. De Stop and Go adap-
tieve snelheidsregelaar mag alleen
worden gebruikt op een autosnelweg of
autoweg met meerdere rijstroken en ge-
scheiden rijrichtingen. De snelheidsre-
gelaar mag niet gebruikt worden in druk
verkeer, op een bochtige of gladde weg
(ijzel, aquaplaning, kiezelsteentjes) en
bij slechte weersomstandigheden (mist,
regen, zijwind, enz.).
Kans op ongevallen.
De Stop and Go snelheidsregelaar
kan geen noodstop activeren en heeft
slechts een beperkte remcapaciteit.
commandes ...............................................
(page courante)
2.83
NLD_UD64209_3
Régulateur de vitesse à contrôle de distance (JFC - Renault)
5
6
7
3
4
STOP AND GO SNELHEIDSREGELAAR (2/13)
1
2
Bedieningsknoppen
3 Veilige afstand instellen
4 Uitschakelen van de functie (de inge-
stelde snelheid blijft in het geheugen) (0).
5 Adaptieve snelheidsregelaar - hoofdknop
voor stoppen/starten
.
6 Inschakelen, opslaan en verlagen van de
kruissnelheid (SET/-).
7 Schakelaar om de kruissnelheid te ac-
tiveren en te verhogen of om de kruis-
snelheid (RES/+) uit het geheugen op te
roepen.
Plaats van de camera 1
Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt
(door vuil, modder, condens enz.).
Plaats van de radar 2
Zorg ervoor dat het radargebied niet wordt
geblokkeerd (door vuil, modder, sneeuw of
een slecht gemonteerde nummerplaat voor)
of wordt geraakt of gewijzigd (bijv. met auto-
lak) of verborgen door accessoires aan de
voorkant van het voertuig (bijv. op de grille
of het logo).
Het gebied rond de radar en
camera moet schoon worden
gehouden en in dit gebied
mogen geen manipulaties
worden uitgevoerd om de goede werking
van het systeem te waarborgen.
8
9
10
11
affichage ...................................................
(page courante)
2.84
NLD_UD64209_3
Régulateur de vitesse à contrôle de distance (JFC - Renault)
8
9
10
11
STOP AND GO SNELHEIDSREGELAAR (3/13)
Inschakelen
Gebruik schakelaar 5.
Het controlelampje
wordt grijs en het
bericht “Adaptieve regelaar ON” verschijnt
met streepjes die aangeven dat de functie is
ingeschakeld en klaar om een kruissnelheid
op te slaan.
Deze functie kan niet worden ingeschakeld
als:
de parkeerrem is ingeschakeld;
de functie Parkeerhulp al is ingescha-
keld. 2.105.
Het bericht “Adaptieve regel. niet beschik-
baar” verschijnt op het instrumentenpaneel.
Instellen van de snelheid
Als de auto stilstaat of rijdt met een con-
stante snelheid, drukt u op de schakelaars 6
(SET/-) of 7 (RES/+) om de functie te active-
ren en de huidige snelheid op te slaan. De
kruissnelheid moet minstens 30 km/u zijn.
De streepjes worden vervangen door de
kruissnelheid 11 en de kruissnelheid en het
controlelampje
worden groen.
Als u probeert om de functie in te schakelen
bij een snelheid hoger dan 170 km/u, ver-
schijnt het bericht “Snelh. ongeldig” en blijft
de functie inactief.
Als een snelheid in het geheugen is vastge-
legd en de regeling ingeschakeld is, kunt u
uw voet van het gaspedaal nemen.
Opmerking: als de autosnelheid lager is
dan ongeveer 30 km/u, gebruikt de functie
een standaard kruissnelheid van ongeveer
30 km/u. De auto trekt op totdat de inge-
stelde kruissnelheid is bereikt.
Belangrijk: houd uw voeten
altijd vlakbij de pedalen om
voorbereid te zijn op alle moge-
lijke situaties.
Weergaven
8 Controlelampje van de Stop and Go
snelheidsregelaar.
9 Voorligger.
10 Opgeslagen veilige afstand.
11 Opgeslagen kruissnelheid.
2.85
NLD_UD64209_3
Régulateur de vitesse à contrôle de distance (JFC - Renault)
STOP AND GO SNELHEIDSREGELAAR (4/13)
6
7
3
A
B
C
D
De kruissnelheid instellen
U kunt de snelheid wijzigen door een aantal
keren te drukken op de schakelaar 6 of 7
(voor een kleine wijziging) of de schakelaar
ingedrukt te houden (voor een grotere wij-
ziging).
– SET/--schakelaar 6 om de snelheid te
verlagen;
– RES/+-schakelaar 7 om de snelheid te
verhogen.
Bewaking veilige afstand
inschakelen
Zodra de snelheidsregelaar is ingeschakeld,
verschijnt de standaard veilige afstand 10
in het groen op het instrumentenpaneel. De
standaard veilige afstand komt overeen met
ongeveer twee seconden (zie de volgende
pagina’s).
Als het systeem een voertuig detecteert in
uw rijstrook, verschijnt de omtrek van een
voertuig 9 boven de afstandsmeter 10 op het
instrumentenpaneel.
De snelheid van uw auto wordt continu aan-
gepast aan de snelheid van uw voorligger.
Indien nodig remt uw auto (de remlichten
gaan branden) om de afstand die het instru-
mentenpaneel aangeeft, te bewaren.
Opmerking: de grootte van de omtrek 9 va-
rieert afhankelijk van de afstand tussen u en
uw voorligger. Hoe groter de omtrek, hoe
dichterbij uw voorligger.
De volgafstand instellen
U kunt op elk moment de veilige afstand ten
opzichte van uw voorligger wijzigen door
herhaaldelijk op de schakelaar 3 te drukken.
De horizontale afstandsmeter op het instru-
mentenpaneel duidt de beschikbare veilige
afstanden aan:
dépassement de la vitesse : alerte de sur-
vitesse .......................................................
(page courante)
2.86
NLD_UD64209_3
Régulateur de vitesse à contrôle de distance (JFC - Renault)
STOP AND GO SNELHEIDSREGELAAR (5/13)
11
Sneller rijden dan de gekozen
snelheid
U kunt de kruissnelheid van de auto altijd
verhogen door het gaspedaal in te drukken.
Als de kruissnelheid wordt overschreden,
wordt deze 11 rood.
De afstandsmeter knippert als de afstand
tussen uw auto en uw voorligger kleiner is
dan de ingestelde veilige afstand: de functie
“veilige afstand” is niet langer actief.
De veilige afstand aanpassen
(vervolg)
– afstandsmeter A: grote afstand (komt
overeen met ongeveer 2,4 seconden);
– afstandsmeter B: middelgrote afstand 2
(komt overeen met ongeveer 2 secon-
den);
– afstandsmeter C: middelgrote afstand 1
(komt overeen met ongeveer 1,6 secon-
den);
– afstandsmeter D: kleine afstand (komt
overeen met ongeveer 1,2 seconden).
De geselecteerde afstandsmeter wordt
groen. De andere meters blijven grijs.
Opmerking: u moet de ingestelde afstand
afstemmen op de verkeersdrukte, de lokale
regelgeving en de weersomstandigheden.
De veilige afstand wordt standaard aan-
gepast via de afstandsmeter B.
Laat het gaspedaal los: de snelheidsrege-
laar en veilige afstand gaan automatisch
terug naar de eerder gekozen instellingen.
Inhaalmanoeuvre
Als u uw voorligger wilt inhalen, activeert
u de indicator om de regeling veilige af-
stand tijdelijk te annuleren zodat de auto
voldoende kan versnellen om de auto in te
halen.
2.87
NLD_UD64209_3
Régulateur de vitesse à contrôle de distance (JFC - Renault)
STOP AND GO SNELHEIDSREGELAAR (6/13)
4
7
In alle gevallen wordt stand-by bevestigd
doordat de controlelampjes grijs worden en
het bericht “Adaptieve regel. niet beschik-
baar” verschijnt.
Als u de Stop and Go snel-
heidsregelaar in stand-by zet of
uitschakelt, leidt dit niet tot een
snelle vertraging van de auto:
als u wilt remmen, moet u het rempedaal
indrukken.
Onderbreken van de functie
U kunt de functie als volgt in stand-by zetten:
druk op de schakelaar 4 (0);
druk tijdens het rijden op het rempedaal.
De functie wordt uitgeschakeld door het sys-
teem als:
zet de versnellingsbak in P, R of N;
– de autogordel van de bestuurder wordt
losgemaakt;
een van de portieren of kleppen wordt ge-
opend;
op de start/stop-knop van de motor wordt
gedrukt;
de helling te steil is;
de auto harder rijdt dan 180 km/u;
bepaalde rijhulpmiddelen en correctie-
systemen worden ingeschakeld (actieve
noodstop, ABS, ESC, enz.).
Stoppen en optrekken van de
auto
Als uw voorligger vertraagt, wordt de snel-
heid van uw auto aangepast, indien nodig tot
volledige stilstand (bijv. in druk verkeer). De
auto stopt op een paar meter van de voorlig-
ger. De Stop and Start-functie kan de motor
op stand-by zetten. 2.6.
Als de voorligger weer optrekt:
Als de auto niet langer dan ongeveer drie
seconden stilstond, trekt deze automa-
tisch weer op zonder actie van de be-
stuurder.
als de auto langer dan ongeveer drie se-
conden stilstond, moet u drukken op het
gaspedaal of op de knop 7 (RES/+) om
de auto te laten vertrekken. Het bericht
Druk op RES/+ of accelereer” verschijnt
ter bevestiging.
Als de auto langer dan ongeveer drie mi-
nuten stilstond, wordt de automatische par-
keerrem ingeschakeld en de Stop and Go
snelheidsregelaar uitgeschakeld. Het con-
trolelampje
verdwijnt om te bevestigen
dat de functie is uitgeschakeld.
2.88
NLD_UD64209_3
Régulateur de vitesse à contrôle de distance (JFC - Renault)
STOP AND GO SNELHEIDSREGELAAR (7/13)
E
F
Afhankelijk van de situatie geeft het systeem
een geluidssignaal in combinatie met:
de oranje waarschuwing E als de aan-
dacht van de bestuurder vereist is;
of
de rode waarschuwing F samen met het
bericht “Remmen”, als onmiddellijke actie
van de bestuurder vereist is.
Reageer altijd gepast op alle waarschu-
wingen en voer de nodige manoeuvres
uit.
Waarschuwingen “Neem de
controle over”
In sommige situaties (u nadert een veel
langzamer voertuig, er is een voorligger die
snel van rijstrook wisselt, enz.) heeft het
systeem wellicht geen tijd om te reage-
ren.
Stand-by afsluiten
Op basis van de opgeslagen
kruissnelheid
Als een snelheid in het geheugen is opge-
slagen, kan deze in de juiste omstandighe-
den (verkeersdrukte, staat van het wegdek,
weersomstandigheden, enz.) worden opge-
roepen. Druk op de schakelaar 7 (RES/+) in
het bereik van bevestigde snelheden.
Als u de opgeslagen snelheid oproept, wordt
het inschakelen van de regelaar bevestigd
doordat de ingestelde snelheid groen op-
licht.
Opmerking: als de opgeslagen snelheid
veel hoger is dan de huidige snelheid, trekt
de auto op naar deze hogere snelheid.
Op basis van de huidige snelheid
Als de regelaar stand-by is, komt de rege-
laarfunctie weer in werking door een druk op
de schakelaar 6 (SET/-), ongeacht de snel-
heid die in het geheugen is opgeslagen; de
actuele snelheid van de auto wordt gebruikt.
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
2.89
NLD_UD64209_3
Régulateur de vitesse à contrôle de distance (JFC - Renault)
STOP AND GO SNELHEIDSREGELAAR (8/13)
6
8
7
Storingen
Als er een storing is in de werking van de
Stop and Go adaptieve snelheidsregelaar,
verschijnt het bericht “Controleer regelaar”
op het instrumentenpaneel en wordt de Stop
and Go adaptieve snelheidsregelaar uitge-
schakeld.
Als er een storing is in één of meer onderde-
len van het systeem, wordt de Stop and Go
snelheidsregelaar uitgeschakeld.
Het controlelampje
© verschijnt samen
met, afhankelijk van de storing, een van de
volgende berichten:
– “Controleer camera voor”;
– “Controleer radar voor”;
– “Controleer camera/radar”;
– “Controleer voertuig”.
Ga naar een merkdealer.
Als de radardetectiezone door iets wordt
bedekt of als het signaal wordt gestoord,
verschijnt het bericht “Radar voor geen
zicht” en wordt de Stop and Go snelheids-
regelaar onderbroken. Het groene controle-
lampje
verdwijnt om te bevestigen dat
de functie automatisch is uitgeschakeld.
Zorg ervoor dat het radargebied niet wordt
geblokkeerd (door vuil, modder, sneeuw of
een slecht gemonteerde nummerplaat voor)
of wordt geraakt of gewijzigd (bijv. met auto-
lak) of verborgen door accessoires aan de
voorkant van het voertuig (bijv. op de grille
of het logo).
In bepaalde geografische omstandigheden
kan de functie worden gestoord, zoals:
– droge zones, tunnels, lange bruggen of
weinig gebruikte wegen zonder wegmar-
keringen, borden of bomen in de buurt;
een militaire zone of een luchthaven.
Als u deze gebieden verlaat, zal de functie
weer werken.
Als het bericht niet verdwijnt nadat de motor
opnieuw wordt gestart, moet u altijd een
merkdealer raadplegen.
Uitschakelen van de functie
De werking van de Stop and Go snelheids-
regelaar wordt onderbroken als u drukt op
de schakelaar 6.
Het controlelampje
verdwijnt om te be-
vestigen dat de functie niet langer actief is.
Tijdelijk niet beschikbaar
De radar kan voertuigen detecteren die vóór
uw auto rijden. Het systeem werkt niet goed
als de radardetectiezone door iets wordt
bedekt of als het signaal wordt gestoord.
2.90
NLD_UD64209_3
Régulateur de vitesse à contrôle de distance (JFC - Renault)
Wat niet door het systeem wordt gedetec-
teerd:
Voertuigen die op kruispunten aanko-
men: afritten (bijv H);
auto’s die aan de verkeerde kant van
de weg rijden of die achteruit naar u toe
rijden.
STOP AND GO SNELHEIDSREGELAAR (9/13)
G
H
J
Beperkingen van de werking van
het systeem
Autodetectie
Het systeem detecteert alleen voertuigen
(auto’s, trucks, motoren) die in dezelfde rich-
ting rijden als uw auto.
Een auto die invoegt in uw rijstrook (bijv. G)
wordt pas door het systeem herkend als
deze in de detectiezones van de camera en
radar komt.
Het systeem kan de auto abrupt of gelei-
delijk laten afremmen.
Detectie in een bocht
Als u een bocht inrijdt, kan de radar en/of
camera wellicht tijdelijk niet in staat zijn om
een voorligger te detecteren (bijv. J).
Het systeem kan de auto laten versnel-
len.
Als u een bocht uitrijdt, kan de detectie van
voorliggers verstoord of vertraagd worden.
Het systeem kan de auto abrupt of gelei-
delijk laten afremmen.
De Stop and Go adaptieve snelheidsre-
gelaar mag alleen worden gebruikt op
een autosnelweg of autoweg met meer-
dere rijstroken en gescheiden rijrichtin-
gen.
2.91
NLD_UD64209_3
Régulateur de vitesse à contrôle de distance (JFC - Renault)
STOP AND GO SNELHEIDSREGELAAR (10/13)
K
L
M
Detectie van voertuigen in aangrenzende
rijstroken
Het systeem kan voertuigen detecteren die
op een aangrenzende rijstrook rijden als:
u in een bocht rijdt (bijv. K);
u rijdt op een weg met smalle rijstroken;
de snelheid van de auto’s op de aan-
grenzende rijstrook lager is en als één
van deze auto’s te dicht bij een andere
rijstrook rijdt.
Het systeem kan de auto ten onrechte
laten vertragen of afremmen.
Auto’s die verborgen zijn door
hoogteverschillen in de weg
Het systeem kan geen voertuigen detecte-
ren die verborgen zijn door hoogteverschil-
len in de weg of die zich buiten de detec-
tiezones van de camera en radar bevinden
doordat u een helling op- of afrijdt.
Auto’s buiten de detectiezones van
camera en radar
Het systeem reageert laat of helemaal
niet als de auto’s zich buiten de detectiezo-
nes van de camera en radar bevinden, met
name in deze gevallen:
voertuigen die voorwerpen transporteren
die langer zijn dan de lijn;
het gedeelte van een lang voertuig
(bijv. L) dat buiten de radardetectiezone
valt (bouwmachines, sleepwagens die
landbouwmachines verslepen, enz.);
voertuigen die niet in het midden van de
rijstrook rijden;
smalle voertuigen die zeer dichtbij zijn
(bijv. M).
2.92
NLD_UD64209_3
Régulateur de vitesse à contrôle de distance (JFC - Renault)
N
Q
STOP AND GO SNELHEIDSREGELAAR (11/13)
12
13
P
Geen detectie van vaste obstakels en
kleine objecten
Wat niet door het systeem wordt gedetec-
teerd:
voetgangers, fietsers, scooters, enz.;
– dieren;
vaste obstakels (tolpoorten, muren,
enz.). (bijv. Q).
Deze worden niet herkend door het sys-
teem. Ze kunnen geen alarm of reactie van
het systeem activeren.
Stilstaande en langzaam rijdende
voertuigen
Als uw snelheid hoger is dan ongeveer 50
km/u, detecteert het systeem geen:
stilstaande voertuigen (bijv. N);
zeer langzaam rijdende voertuigen.
Als uw snelheid lager is dan ongeveer 50
km/u, reageert het systeem wellicht niet
of zeer laat op:
stilstaande voertuigen (bijv. N);
zeer langzaam rijdende voertuigen;
– voorliggers12 die wisselen van rijstrook
en zo een stilstaande auto onthullen 13
(bijv. P).
Wees altijd klaar om de bediening van
de auto over te nemen bij stilstaande
of zeer langzaam rijdende voertuigen
(bijv. N).
De Stop and Go snelheidsregelaar
kan geen noodstop activeren en heeft
slechts een beperkte remcapaciteit.
2.93
NLD_UD64209_3
Régulateur de vitesse à contrôle de distance (JFC - Renault)
STOP AND GO SNELHEIDSREGELAAR (12/13)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Dit is een extra hulp tijdens het rijden, die nooit de bestuurder kan ontslaan van de
verantwoordelijkheid om zich aan de snelheidslimieten en veilige afstanden te houden en alert te blijven.
De bestuurder moet altijd controle houden over de auto.
De bestuurder moet altijd zijn snelheid aanpassen aan de omgeving en aan de verkeersomstandigheden, ongeacht de aanwijzingen
van het systeem. Met uitzondering van lijnen die rijstroken aanduiden, worden verkeersaanduidingen (verkeerslichten, borden, ze-
brapaden, enz.) niet herkend door het systeem. Deze kunnen geen alarm of reactie van het systeem activeren.
Het systeem mag in geen geval worden vergeleken met een hindernissensensor of een antibotsingssysteem.
De Stop and Go adaptieve snelheidsregelaar mag alleen worden gebruikt op een autosnelweg of autoweg met meerdere rijstroken
en gescheiden rijrichtingen.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Bij een botsing wordt de uitlijning van de radar en/of camera mogelijk gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking ervan.
Schakel het systeem uit en neem contact op met een merkdealer.
– Alle werkzaamheden in de buurt van de radar en/of camera (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de voorruit, lakwerk, enz.)
moeten worden uitgevoerd door een vakman.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Uitschakelen van de functie
Schakel de functie uit in deze gevallen:
de auto op een bochtige weg rijdt;
de auto wordt gesleept (bij pech);
de auto een aanhangwagen of caravan trekt;
de auto rijdt in een tunnel of in de buurt van een metalen structuur;
de auto bij een tolwegpoort, een gebied met wegwerkzaamheden of in een smalle rijstrook komt;
de auto een zeer steile helling op- of afrijdt;
het zicht slecht is (verblindend zonlicht, mist, enz.);
de auto rijdt op een glad wegdek (regen, sneeuw, grind, enz.);
de weersomstandigheden slecht zijn (regen, sneeuw, zijwind, enz.);
de radarzone is beschadigd (schokken, inslagen, enz.);
de camerazone is beschadigd (binnen- of buitenkant van de voorruit); de voorruit is gebarsten of vervormd.
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.
2.94
NLD_UD64209_3
Régulateur de vitesse à contrôle de distance (JFC - Renault)
STOP AND GO SNELHEIDSREGELAAR (13/13)
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:
de voorruit of de bumper is bedekt in de radarzone (door vuil, ijs, sneeuw, beslaan, kentekenplaatverlichting enz.);
een complexe omgeving (tunnel, enz.);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, zware regen, hagel, ijzel, enz.);
slecht zicht (nacht, mist enz.);
slechte contrast tussen de voorligger en de omgeving (bijvoorbeeld witte auto in een sneeuwgebied, enz.);
verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto’s, enz.);
een smalle, bochtige of heuvelige weg (scherpe bochten, enz.);
een langzame auto met een groot verschil van snelheid;
gebruik van matten die niet geschikt zijn voor de auto. Aan de bestuurderskant mogen alleen voor de auto geschikte matten worden ge-
bruikt, die moeten worden vastgezet aan de vooraf geïnstalleerde onderdelen. Controleer regelmatig of ze goed vastzitten. Stapel niet
meerdere matten op elkaar. Gevaar van hakende pedalen.
In deze gevallen kan het systeem ten onrechte grijpen.
Risico van onbedoeld remmen of versnelling.
Onvoorziene situaties kunnen gevolgen hebben voor de werking van het systeem. Bepaalde objecten of auto’s die in de herkenningszone
van de camera of de radar verschijnen, kunnen verkeerd worden geïnterpreteerd door het systeem. Dit kan leiden tot onterecht versnellen of
vertragen.
U moet altijd uitkijken voor plotselinge gebeurtenissen die zich tijdens het rijden kunnen voordoen. Houd altijd de auto onder con-
trole door uw voeten vlakbij de pedalen te houden, zodat u voorbereid bent op elke situatie.
aide au parking ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
radar de recul ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
stationnement assisté ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aide au parking : stationnement assisté ....
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.95
NLD_UD63000_2
Aide au parking (JFC - Renault)
Aide au parking
PARKEERHULP (1/4)
De werking van het systeem
Ultrasoon sensoren, die met pijlen 1 worden
aangegeven, zijn in de bumpers gemon-
teerd om de afstand tussen de auto en een
obstakel te meten.
Afhankelijk van de auto detecteert het sys-
teem obstakels voor, achter en aan de zij-
kanten van de auto.
Het systeem van de parkeerhulp wordt pas
ingeschakeld als de auto langzamer dan on-
geveer 10 km/uur rijdt.
Het parkeerhulpsysteem houdt geen reke-
ning met aanhang- of laadsystemen enz.
Deze meting vertaalt zich in geluidssignalen
waarvan de frequentie toeneemt naarmate
het obstakel dichterbij komt, totdat het een
continu geluid wordt wanneer het obstakel
ongeveer 20 à 30 cm van de auto verwijderd
is.
1
Bijzonderheden
Zorg ervoor dat de ultrasoonsensoren, aan-
geduid door de pijlen 1, niet worden verbor-
gen (door vuil, modder, sneeuw, een slecht
gemonteerde/bevestigde nummerplaat), ge-
raakt, aangepast (inclusief lakwerk) of be-
lemmerd door een accessoire aan de voor-
of achterzijde van uw voertuig.
Deze functie is een extra hulp die door middel van geluidssignalen de afstand
tussen de auto en een obstakel aangeeft tijdens het achteruitrijden.
Deze functie kan nooit de oplettendheid en verantwoordelijkheid van de bestuur-
der vervangen bij het achteruit manoeuvreren.
De bestuurder moet altijd op zijn hoede blijven voor plotselinge gebeurtenissen tijdens het
rijden: let dus altijd op of er zich bij het manoeuvreren geen kleine, smalle obstakels (zoals
een kind, dier, kinderwagen, fiets, steen, paaltje, enz.) in uw blinde hoek bevinden.
2.96
NLD_UD63000_2
Aide au parking (JFC - Renault)
PARKEERHULP (2/4)
Werking
Het systeem detecteert de meeste obstakels
voor, achter en naast de auto.
Naargelang van de afstand van het obstakel
zal de frequentie van het geluidssignaal op-
lopen tot een continu signaal weerklinkt op
ongeveer 20 cm voor een obstakel aan de
zijkant en circa 30 cm voor obstakels aan
de voor- of achterkant. De groene, oranje
(of gele (afhankelijk van de auto)) en rode
zones worden weergegeven op het dis-
play C.
C
A B
2
Opmerking: het display 2 toont de omge-
ving van de auto en geeft geluidssignalen.
U moet enkele meters rijden voordat de de-
tectie aan de zijkanten wordt ingeschakeld.
Als alle zones een grijze achtergrond
hebben, wordt de volledige omtrek van de
auto bewaakt:
A: de omgeving rondom de auto wordt
geanalyseerd;
B: de omgeving rond de auto is geanaly-
seerd.
Bij het manoeuvreren kan de
auto aan de onderkant ergens
tegenaan rijden (bijvoorbeeld
contact met een paaltje, een
trottoir of ander stadsmeubilair) en daar-
door beschadigd raken (bijvoorbeeld
vervorming van een as).
Om ieder risico van een ongeluk te voor-
komen, moet u uw auto door een merk-
dealer laten controleren.
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
2.97
NLD_UD63000_2
Aide au parking (JFC - Renault)
PARKEERHULP (3/4)
D
Detectie van obstakels aan de zijkant
Het systeem bepaalt de rijrichting aan de
hand van de richting van de wielen en waar-
schuwt u voor het risico op botsing met een
obstakel 3 aan de zijkant van de auto.
Als er een obstakel wordt gedetecteerd
naast de auto:
weerklinkt er bij het risico op een bot-
sing een geluidssignaal met een steeds
hogere frequentie naargelang u het ob-
stakel nadert, tot het geluidssignaal con-
tinu weerklinkt. De groene, oranje en
rode zones worden getoond op het dis-
play D;
als er geen risico op een botsing bestaat,
wordt er geen signaal afgegeven wan-
neer u het obstakel nadert. De groene,
oranje en rode zones worden gearceerd
weergegeven op het display D.
Opmerking: als de rijrichting verandert tij-
dens een manoeuvre, wordt het risico op
een botsing met een obstakel mogelijk te
laat gesignaleerd.
4
Inschakelen/uitschakelen
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem voor het in- en uitschakelen van
de verschillende detectiezones van de ultra-
soondetectors via het multimediascherm 4.
Selecteer “ON” of “OFF”.
Bij het manoeuvreren kan de auto aan de onderkant ergens tegenaan rijden (bijvoorbeeld contact met een paaltje, een trottoir of
ander stadsmeubilair) en daardoor beschadigd raken (bijvoorbeeld vervorming van een as).
Om ieder risico van een ongeluk te voorkomen, moet u uw auto door een merkdealer laten controleren.
3
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
aide au parking ..........................................
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
2.98
NLD_UD63000_2
Aide au parking (JFC - Renault)
PARKEERHULP (4/4)
Afstellen
Afhankelijk van de auto kunt u met draai-
ende motor sommige parameters instellen
via het multimediascherm 4. Raadpleeg de
gebruiksaanwijzing van het multimediasys-
teem voor meer informatie.
Geluidsvolume van de parkeerhulp
Regel het volume van de parkeerhulp door
op + of - te drukken.
Geluid van het systeem
Hiermee kunt u het geluid van het systeem
kiezen.
Het geluid van het systeem uitschakelen
Schakel het geluid van de parkeerhulp in of
uit.
Opmerking: als u het geluid uitschakelt,
wordt u niet meer gewaarschuwd met een
geluidssignaal wanneer u een obstakel
nadert.
Als de auto rijdt met een snelheid van
minder dan ongeveer 10 km/u, kunnen
sommige geluidsbronnen (motorfiets,
vrachtwagen, drilboor, enz.) het piepsig-
naal van de parkeerhulp opwekken.
Parkeerhulp handmatig
uitschakelen
Als een trekhaak of een aanhanger- of laad-
systeem vóór de ultrasoon detectoren zit,
moet u het systeem uitschakelen.
Automatisch uitschakelen van
de parkeerhulp
Het systeem schakelt uit:
als de auto sneller rijdt dan ongeveer
10 km/u;
naargelang van de auto, als de auto
langer dan ongeveer vijf secondes stil-
staat en er een obstakel is gedetecteerd
(bijvoorbeeld in een file, enz.);
wanneer u in positie N of P bent.
storingen
Als het systeem een storing in de werking
detecteert, klinkt telkens wanneer de achter-
uitversnelling wordt ingeschakeld gedurende
ongeveer drie seconden een geluidssignaal
en verschijnt het bericht “Parkeerhulp con-
troleren” op het instrumentenpaneel. Ga
naar een merkdealer.
Bij het manoeuvreren kan de
auto aan de onderkant ergens
tegenaan rijden (bijvoorbeeld
contact met een paaltje, een
trottoir of ander stadsmeubilair) en daar-
door beschadigd raken (bijvoorbeeld
vervorming van een as).
Om ieder risico van een ongeluk te voor-
komen, moet u uw auto door een merk-
dealer laten controleren.
caméra de recul .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aide au parking ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
stationnement assisté ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aide au parking : stationnement assisté ....
(jusqu’à la fin de l’UD)
écrans
écran multimédia .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.99
NLD_UD57857_1
Caméra de recul (JFC - Renault)
Caméra de recul
ACHTERUITRIJCAMERA (1/2)
Bewegende tekening 4
Deze wordt in het blauw getoond op het mul-
timediascherm 2. Hij geeft de verplaatsings-
richting van de auto aan afhankelijk van de
stand van het stuurwiel.
Bijzonderheid
Zorg ervoor dat de camera niet bedekt is
(vuil, modder, sneeuw, condens, enz.).
Werking
Als de auto achteruit rijdt, stuurt de camera 1
op de achterklep beelden van de omgeving
achter de auto naar het multimediadisplay 3,
die samen met twee tekeningen 2 en 4 (vast
en bewegend) worden weergegeven.
Dit systeem gebruikt verschillende geleide-
lijnen: bewegend voor de verplaatsingsrich-
ting en vast voor de afstand. Als de rode
zone bereikt is, gebruikt u de afbeelding van
de bumper om nauwkeurig te stoppen.
Vaste tekening 3
De vaste tekening bestaat uit gekleurde
merktekens A, B en C die de afstand achter
de auto aangeven:
A (rood) op ongeveer 30 centimeter van
de auto;
B (geel) op ongeveer 70 centimeter van
de auto;
C (groen) op ongeveer 150 centimeter
van de auto.
De tekening blijft staan en geeft de verplaat-
singsrichting van de auto aan als de wielen
in lijn zijn met de auto.
1
2
3
C
B
A
4
2.100
NLD_UD57857_1
Caméra de recul (JFC - Renault)
U kunt eveneens de instellingen van het
beeld van de camera regelen (helderheid,
contrast...).
Deze functie is een extra hulp-
middel. De bestuurder moet
altijd opletten en blijft verant-
woordelijk.
De bestuurder moet altijd op zijn hoede
blijven voor plotselinge gebeurtenissen
tijdens het rijden: let dus altijd op of er
zich bij het manoeuvreren geen kleine,
smalle obstakels (zoals een kind, dier,
kinderwagen, fiets, steen, paaltje enz.)
in uw blinde hoek bevinden.
Het scherm geeft een omgekeerd beeld,
zoals in een spiegel.
De tekeningen zijn een op een horizon-
tale ondergrond geprojecteerde weer-
gave; houd geen rekening met deze in-
formatie in het geval van een verticaal of
op de grond geplaatst voorwerp.
De voorwerpen die op de rand van het
scherm verschijnen kunnen vervormd
zijn.
In geval van te veel licht (sneeuw, auto
in de zon, enz.) kan het zicht van de
camera gestoord zijn.
Als de achterklep open staat of niet
goed gesloten is, verschijnt het bericht
Achterklep open” en verdwijnt de came-
raweergave.
Inschakelen, uitschakelen van
de achteruitrijcamera
Om de functie in of uit te schakelen via het
multimediascherm 2: zie de gebruiksaanwij-
zing van het multimediasysteem.
Schakel de achteruitrijcamera in of uit en be-
vestig uw keuze.
ACHTERUITRIJCAMERA (2/2)
2
Telkens wanneer de auto wordt gestart,
blijft de functie in de modus die is op-
geslagen toen de motor voor het laatst
werd uitgeschakeld.
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
avertisseur
stationnement assisté ..........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
radar de recul ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.101
NLD_UD63064_3
Avertisseur de sortie de stationnement (JFC - Renault)
Avertisseur de sortie de stationnement
Op basis van de informatie van de radars
aan elke kant van de achterbumper (zone A)
waarschuwt het systeem de bestuurder als
er een andere auto in de detectiezone ver-
schijnt B.
De functie wordt ingeschakeld als:
de achteruitversnelling is ingeschakeld;
en
– De auto staat stil of rijdt met lage snel-
heid.
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden. Deze func-
tie kan in geen geval de waak-
zaamheid en verantwoordelijk-
heid van de bestuurder vervangen; deze
moet altijd de controle over zijn auto be-
houden.
Bijzonderheid
Zorg ervoor dat de radarzone A niet bedekt
is (stickers, modder, sneeuw, enz.).
Als een radar bedekt is, verschijnt het be-
richt “Zijsensoren geen zicht” op het instru-
mentenpaneel. Reinig het gebied waar de
sensoren zich bevinden.
UITPARKEERWAARSCHUWING (1/4)
De detectiecapaciteit van het systeem
hangt af van de omgeving rond de auto
(vaste objecten, enz.), de staat van de
bumper, enz.
B
B
B
B
A
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
2.102
NLD_UD63064_3
Avertisseur de sortie de stationnement (JFC - Renault)
A
1
In-/uitschakelen via het
multimediascherm 1
Zie de multimedia-instructies voor het in-/uit-
schakelen van de functie.
Selecteer “ON” of “OFF”.
UITPARKEERWAARSCHUWING (2/4)
3
2
Werking
De functie waarschuwt u als er in de zone B
een auto is die uw auto nadert.
De indicatoren 2 verschijnen op beide bui-
tenspiegels 3.
Opmerking: reinig de binnenspiegels 3 re-
gelmatig zodat de indicatoren 2 zichtbaar
blijven.
4
De indicatoren 4 op het multimediascherm
tonen aan welke kant de naderende auto is
gedetecteerd.
Opmerking: reinig de camera regelmatig
zodat deze goed zicht heeft.
De indicatoren 2 en 4 worden gecombineerd
met een geluidssignaal als uw auto achter-
uit rijdt.
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
2.103
NLD_UD63064_3
Avertisseur de sortie de stationnement (JFC - Renault)
storingen
Als het systeem een storing detecteert, ver-
schijnt het bericht “Controleer zijsensoren
op het instrumentenpaneel. Ga naar een
merkdealer.
Vanwege de sensoren achter de bumper
is het raadzaam om werkzaamheden
aan de bumper (reparatie, vervangen,
lakwerk, enz.) te laten uitvoeren door
een vakman.
UITPARKEERWAARSCHUWING (3/4)
Beperkingen voor de werking van het systeem
De radarzone moet schoon blijven en mag niet worden gewijzigd, om de goede
werking van het systeem te waarborgen.
Kleine objecten(motoren, fietsen, voetgangers, enz.) die naar de auto toe
komen, worden mogelijk niet herkend.
Uitschakelen van de functie
Schakel de functie uit in deze gevallen:
– het radargebied A is beschadigd (achterbumper);
De auto is uitgerust met een trekhaak die niet door het systeem wordt herkend.
2.104
NLD_UD63064_3
Avertisseur de sortie de stationnement (JFC - Renault)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.
Het systeem mag in geen geval worden vergeleken met een hindernissensensor of een antibotsingssysteem.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Een botsing kan de positie (en dus de werking) van de radars verstoren. Schakel de functie uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de radars (reparatie, vervanging, lakwerk, enz.) moeten door een vakman worden uitgevoerd.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:
Een complexe omgeving (ondergrondse parkeergarage, stalen structuur, enz.);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, zware regen, hagel, ijzel, enz.).
Risico van vals alarm of afwezigheid van waarschuwingen
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.
UITPARKEERWAARSCHUWING (4/4)
aide au parking : stationnement assisté ....
(jusqu’à la fin de l’UD)
stationnement assisté ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.105
NLD_UD63001_3
Stationnement assisté (JFC - Renault)
Stationnement assisté
PARKEERHULP (1/5)
1
Dit systeem helpt u bij het parkeren door het
stuurwiel, de remmen, de motor en de auto-
matische transmissie te bedienen.
Tijdens het manoeuvre moet u druk houden
op het gaspedaal (om de functie actief te
houden). Houd uw handen weg van het
stuurwiel.
U kunt op elk moment weer controle nemen
over de auto door:
draaien aan het stuurwiel.
het gaspedaal los te laten
of het rempedaal in te drukken.
Bijzonderheden
Zorg ervoor dat de ultrasone opname-ele-
menten, aangeduid door de pijlen 1, niet
worden verborgen (door vuil, modder,
sneeuw, een slecht gemonteerde/beves-
tigde kentekenplaat enz.), geraakt, aange-
past (inclusief lakwerk enz.) of belemmerd
door een accessoire aan de voor- of achter-
zijde van uw auto.
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden.
Deze functie kan daarom tij-
dens manoeuvres in geen
enkele omstandigheid plaatsvervangend
zijn voor de waakzaamheid en de ver-
antwoordelijkheid van de bestuurder (de
bestuurder moet te allen tijde bereid zijn
om te remmen).
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
2.106
NLD_UD63001_3
Stationnement assisté (JFC - Renault)
Keuze van het manoeuvre
Het systeem kan vier drie soorten manoeu-
vre uitvoeren:
B : de auto parallel parkeren;
C : de auto achteruit inparkeren;
D : de auto schuin inparkeren.
Selecteer via het multimediascherm het ge-
wenste manoeuvre.
PARKEERHULP (2/5)
Inschakelen
Druk bij auto met stationaire motor of wan-
neer u minder dan ongeveer 30 km/u rijdt
op de schakelaar 2. Het schakelaarlampje 2
verschijnt en display A verschijnt op het mul-
timediascherm.
2
A
B
A
C
A
D
stationnement : aide au parking ................
(page courante)
2.107
NLD_UD63001_3
Stationnement assisté (JFC - Renault)
Tijdens het manoeuvreren kan
het stuurwiel snel draaien;
steek uw handen niet door de
spaken en let erop dat er niets
in vast komt te zitten.
PARKEERHULP (3/5)
Werking
Parkeren
Zolang de auto minder dan ongeveer 30
km/u rijdt, zoekt het systeem naar beschik-
bare parkeerplaatsen aan beide zijden van
de auto.
Wanneer een plaats is gevonden, verschijnt
deze op het multimediascherm E, aange-
duid met de letter P. Rijd langzaam, met de
richtingaanwijzers ingeschakeld aan de kant
van de parkeerplaats, tot u het bericht STOP
ziet en een geluidssignaal hoort.
De plaats wordt blauw op het multimedia-
scherm F en wordt aangeduid met de letter
P.
Stop de auto;
schakel de achteruitversnelling in.
Het controlelampje
licht op het in-
strumentenpaneel op, samen met een ge-
luidssignaal.
Laat het stuurwiel los;
Druk het gaspedaal zachtjes in.
Volg de instructies op het multimedia-
scherm.
Houd druk op het gaspedaal tijdens de hele
manoeuvre, ook tijdens het schakelen.
De auto begint te bewegen. Het systeem be-
dient het stuurwiel, de motor, de remmen en
de versnellingen.
Afhankelijk van de druk op het gaspedaal,
varieert de snelheid van 0 tot 7 km/u maxi-
maal.
Het bericht “Manoeuvre voltooid” op het mul-
timediascherm geeft het einde van het ma-
noeuvre aan. De automatische parkeerrem
wordt vastgezet en de automatische trans-
missie staat in stand P.
U mag het gaspedaal loslaten.
E
F
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden.
Deze functie kan daarom tij-
dens manoeuvres in geen
enkele omstandigheid plaatsvervangend
zijn voor de waakzaamheid en de ver-
antwoordelijkheid van de bestuurder (de
bestuurder moet te allen tijde bereid zijn
om te remmen).
2.108
NLD_UD63001_3
Stationnement assisté (JFC - Renault)
PARKEERHULP (4/5)
Bijzonderheden
Het systeem stuurt de auto niet over
hoge stoepranden.
– De functie Stop and Start is uitgescha-
keld tijdens het manoeuvre.
U kunt de parkeerplaats niet verlaten met
behulp van het systeem.
Het manoeuvre is niet mogelijk als de
helling te steil is.
Het manoeuvre is niet mogelijk als er
geen andere auto aanwezig is naast de
geselecteerde parkeerplaats.
Het manoeuvre onderbreken
Het manoeuvre wordt onderbroken in de vol-
gende gevallen:
u draait aan het stuurwiel;
u verplaatst de versnellingshendel;
– u drukt het gaspedaal in tot voorbij het
zware punt;
een passagiersportier of de achterklep
wordt geopend;
– de auto staat langer dan ongeveer een
minuut stil.
Het controlelampje
verdwijnt en er
klinkt een geluidssignaal. De auto staat nu
stil.
Er verschijnt een bericht om te melden dat
het manoeuvre is opgeschort en wat u moet
doen om het manoeuvre te hervatten.
Om de manoeuvre te hervatten, houdt u de
schakelaar ingedrukt om het systeem in te
schakelen.
Het manoeuvre annuleren
Het manoeuvre wordt in de volgende geval-
len geannuleerd:
Druk op de schakelaar 2;
u opent het bestuurdersportier;
– u maakt de autogordel aan de bestuur-
derskant los;
u zet de automatische parkeerrem vast;
de auto is te ver uit de buurt van de ge-
plande verplaatsingsrichting geraakt;
u hebt meer dan tien bewegingen vooruit/
achteruit uitgevoerd tijdens één manoeu-
vre;
de wielen van de auto zijn geslipt;
de elektronische begrenzing van het mo-
torkoppel is gestart.
Het controlelampje
verdwijnt en er
klinkt een geluidssignaal.
De auto stopt.
Opmerking: als er een storing is in de func-
tie, wordt de auto niet stopgezet. Neem
weer de controle over de auto. Het bericht
Controle overnemen” verschijnt op het in-
strumentenpaneel, samen met een geluids-
signaal.
Functie niet beschikbaar
Als u drukt op de schakelaar 1 om het sys-
teem in te schakelen terwijl de werkingscon-
dities niet correct zijn, verschijnt het bericht
´Geavanceerde parkeerhulp niet beschik-
baar´ op het multimediascherm.
2.109
NLD_UD63001_3
Stationnement assisté (JFC - Renault)
PARKEERHULP (5/5)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden. Zorg ervoor dat tijdens het manoeuvre de verkeersre-
gels worden gevolgd die gelden in het land waarin u zich bevindt.
De bestuurder moet altijd op zijn/haar hoede zijn voor plotselinge gebeurtenissen tijdens het rijden: let er altijd op dat er zich bij het
manoeuvreren geen kleine, smalle bewegende obstakels in de blinde hoek bevinden, zoals een kind, dier, kinderwagen, fiets, kei, paaltje,
trekhaak, enz.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Bij een botsing kan de werking van de sensoren worden verstoord. Schakel de functie uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de sensoren (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de buitenbekleding, enz.) moeten door een
vakman/vakvrouw worden uitgevoerd.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Bepaalde condities kunnen de werking van het systeem verstoren of belemmeren, zoals slechte weersomstandigheden (sneeuw, hagel, ijs,
enz.).
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.
Risico van onjuiste vals alarm.
Beperkingen van de werking van het systeem
Het systeem kan geen voorwerpen detecteren in de dode hoeken van de sensoren.
Controleer altijd voor en tijdens het hele manoeuvre of de parkeerplaats die wordt voorgesteld door het systeem, werkelijk beschikbaar is
en vrij van obstakels.
Het systeem mag niet worden gebruikt bij het trekken van een aanhangwagen of als een aanhanger- of laadsysteem aan de auto of omrin-
gende auto’s is gemonteerd.
suspension à amortissement piloté ...........
(page courante)
suspension ................................................
(page courante)
amortisseurs ..............................................
(page courante)
2.110
NLD_UD57859_1
Suspensions à ammortissement piloté (JFC - Renault)
Suspensions à amortissement piloté
VERINGEN VOOR ELEKTRONISCHE SCHOKDEMPING
De veringen voor elektronische schokdem-
ping passen de vering automatisch aan de
rijomstandigheden en aan uw rijstijl aan.
Vooraf ingestelde rijstijl kiezen
In het menu van het multimediascherm 1
kunt u een vooraf ingestelde rijstijl kiezen.
De configuratie van de schokdemping hangt
af van de modus die is geselecteerd in menu
MULTI-SENSE. 3.2.
Bij een storing
Bij een storing schakelt het systeem auto-
matisch naar de modus Neutral MULTI-
SENSE.
Als de boodschap “Controleer actieve dem-
ping” verschijnt op het instrumentenpaneel,
raadpleeg dan een merkdealer.
1
boîte de vitesses automatique (utilisation)
(jusqu’à la fin de l’UD)
levier de sélection de boîte automatique ...
(jusqu’à la fin de l’UD)
changement de vitesses ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
marche arrière
passage ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
mise en route .............................................
(page courante)
palettes de changement de vitesse ...........
(page courante)
2.111
NLD_UD61349_2
Boîte automatique (JFC - Renault)
Boîte de vitesses automatique
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (1/6)
2
3
Rooster B op het
instrumentenpaneel
De ingeschakelde versnelling wordt aan-
gegeven in een zone 5;
De beschikbare functies worden aange-
geven in de door de bestuurder gekozen
kleur;
De niet-beschikbare functies worden in
het grijs weergegeven, met uitzondering
van de stand P 4, die van het rooster ver-
dwijnt zodra u minder dan ongeveer 3
km/u rijdt.
1
A
B
5
4
Rooster A van de stand van de
versnellingshendel 3
1: hendel in ruststand;
2: knop P : parkeren
R: achteruitrijden
N: neutraal
D: automatische werking
+: Handmatig een hogere versnelling in-
schakelen
–: Handmatig naar een lagere versnelling
schakelen
A
2.112
NLD_UD61349_2
Boîte automatique (JFC - Renault)
Om de auto in neutraal te zetten
Druk met stilstaande auto en draaiende
motor het rempedaal in en beweeg de
hendel 3 naar links:
– houd de hendel ongeveer 1 seconde in
deze stand totdat N in het wit wordt weer-
gegeven op het instrumentenpaneel en
laat vervolgens los;
of
laat onmiddellijk los.
Opmerking: wanneer versnelling R of D is
ingeschakeld, is het niet nodig om het rem-
pedaal in te drukken om de auto in stand N
te zetten.
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (2/6)
Om de auto in stand P (knop 2)
te zetten
De auto staat stil met draaiende motor of het
contact is ingeschakeld, druk op de 2-knop
om de P-stand in te schakelen. Het contro-
lelampje op de knop 2 licht oranje op zodra
de versnellingsbak in de stand Parkeren is
geschakeld.
2
Controleer of het controle-
lampje P op het instrumenten-
paneel en het controlelampje
op de knop 2 effectief zijn inge-
schakeld voordat u de auto verlaat.
Risico dat de auto wegrolt.
Om stand P uit te schakelen
Druk met stilstaande auto en draaiende
motor het rempedaal in en beweeg de
hendel naar de gewenste stand R, N of D.
Als het rempedaal niet wordt ingedrukt, ver-
schijnen het bericht “Druk op de rem” en het
controlelampje
op het instrumentenpa-
neel.
Als de stand R of D is ingeschakeld, wordt N
weergegeven op het instrumentenpaneel en
gaat het controlelampje van de knop 2 uit .
N.B.
– Als de bestuurder zijn portier opent om
uit te stappen en als de stand P niet is
ingeschakeld, klinkt een geluidssignaal
en verschijnt het bericht "P niet ingescha-
keld" op het instrumentenpaneel.
Het controlelampje
licht op iedere
keer als u het rempedaal moet indrukken
om de stand van de automatische ver-
snellingsbak te veranderen.
Als het bericht “Controleer auto.
transmissie”, “Aut. transmissie
stand P defect” of “Elektr. sto-
ring GEVAAR” verschijnt of bij
een storing van de accu, moet u de auto
blokkeren met behulp van de automati-
sche parkeerrem.
3
mise en route .............................................
(page courante)
palettes de changement de vitesse ...........
(page courante)
2.113
NLD_UD61349_2
Boîte automatique (JFC - Renault)
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (3/6)
Stand automatisch
Druk met stilstaande auto, draaiende motor,
stand P, N of R ingeschakeld, het rempedaal
in en beweeg de hendel naar links en vervol-
gens naar achter, en laat daarna los.
Als een van deze condities niet wordt toege-
past, knippert D gedurende ongeveer 5 se-
conden en verschijnt het bericht “Druk op de
rem” gedurende ongeveer 15 seconden op
het instrumentenpaneel.
U hoeft de selecteurhendel niet meer te ver-
plaatsen. Er wordt automatisch geschakeld
in overeenstemming met de belasting van
de auto, de hoeveelheid gas die u geeft en
de helling van de weg.
Opmerking: Als de motor loopt en de auto
0 tot 8 km/u rijdt en de stand N of R inge-
schakeld is, moet u het rempedaal intrappen
om te stand D in te schakelen. Dit is nuttig
bij parkeermanoeuvres waarbij meermaals
moet worden geschakeld tussen vooruit- en
achteruitversnelling.
Zuinig rijden
Laat de selecteurhendel voor normaal ge-
bruik in stand D staan. Als het gaspedaal
iets wordt ingedrukt, schakelt de transmis-
sie bij een lage snelheid naar de volgende
versnelling.
Accelereren en inhalen
Druk het gaspedaal snel en diep in (voorbij
het zware punt van het pedaal).
Het is ook mogelijk om tijdelijk terug te scha-
kelen, bijvoorbeeld bij een inhaalmanoeu-
vre, door de hendel in de stand - te zetten.
Om de achteruitversnelling in te
schakelen
Druk met stilstaande auto, draaiende motor
en stand P, N of D ingeschakeld het rem-
pedaal in en beweeg de hendel eerst naar
links, dan naar voren, en laat daarna los.
De achteruitrijlichten gaan branden zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Als het rempedaal niet wordt ingedrukt, klinkt
er een geluidssignaal, knippert de weergave
van de stand R gedurende ongeveer 5 se-
conden op het instrumentenpaneel en ver-
schijnt gedurende ongeveer 15 seconden
het bericht “Druk op de rem”.
Opmerking: Als de motor draait en de
auto 0 tot 8 km/u rijdt en de stand N of D
ingeschakeld is, hoeft het rempedaal niet
te worden ingetrapt om R in te schakelen.
Dit is nuttig bij parkeermanoeuvres waarbij
meermaals moet worden geschakeld tussen
vooruit- en achteruitversnelling.
2.114
NLD_UD61349_2
Boîte automatique (JFC - Renault)
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (4/6)
Stand handgeschakeld
Tijdelijke handgeschakelde stand
De tijdelijke handgeschakelde stand kan niet
worden gekozen wanneer de automatische
werkingsstand D vooraf werd ingescha-
keld en de auto sneller rijdt dan ongeveer
10 km/u.
Zodra D is ingeschakeld, beweegt u de
hendel 3:
naar achteren +, om naar een hogere
versnelling te schakelen;
– naar voren -, om naar een lagere ver-
snelling te schakelen.
De ingeschakelde versnelling verschijnt
rechts D op het instrumentenpaneel.
Bijzondere gevallen
Onder bepaalde omstandigheden (bv.:
ter bescherming van de motor, bij werking
van het elektronisch stabiliteitsprogramma:
ESCenz.) kiest de transmissie tijdens het
rijden toch zelf de juiste versnelling.
De transmissie houdt de gevraagde versnel-
ling gedurende een bepaalde tijd aan, naar-
gelang van de helling en de rijstijl van de be-
stuurder.
De automatische transmissie neemt de
controle opnieuw over zodra deze tijd
verstreken is en kan dan automatisch
naar een andere versnelling schakelen.
Ook kan, om verkeerde manoeuvres te
voorkomen, het schakelen door het systeem
geweigerd worden. In dit geval knippert de
aanduiding van de versnelling + of - enkele
seconden om u te waarschuwen en weer-
klinkt een geluidssignaal.
Permanente handgeschakelde stand
De permanente handgeschakelde stand kan
enkel worden gekozen wanneer de auto-
matische werkingsstand D eerst werd inge-
schakeld en de auto sneller dan ongeveer
10 km/u rijdt.
Zodra deze stand D is ingeschakeld, be-
weegt en houdt u de hendel 3 ongeveer 1
seconde:
naar achteren + om naar een hogere ver-
snelling te schakelen;
naar voren - om naar een lagere versnel-
ling te schakelen.
De ingeschakelde versnelling verschijnt
eerst aan de rechterkant D van het instru-
mentenpaneel, vervolgens verschijnen M en
daarna de ingeschakelde versnelling onder
+, zodra de permanente handgeschakelde
stand is ingeschakeld.
Om de permanente handgeschakelde stand
uit te schakelen en terug te keren naar de
automatische werkingsstand, beweegt u de
hendel naar D.
Als naar een andere beschikbare versnelling
wordt geschakeld, zorgt P of R of N ervoor
dat de permanente handgeschakelde stand
wordt uitgeschakeld.
2.115
NLD_UD61349_2
Boîte automatique (JFC - Renault)
Bij draaiende motor, automatische transmis-
sie in D, R, N of M en het rempedaal niet
ingedrukt, verschijnen de berichten “P niet
ingeschakeld” en “Selecteer stand P” op het
instrumentenpaneel als het bestuurderspor-
tier wordt geopend.
Met de motor uit en automatische transmis-
sie in N (neutraal), verschijnt het bericht “P
niet ingeschakeld” op het instrumentenpa-
neel.
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (5/6)
Bijzondere gevallen
Omdat de stand P automatisch wordt in-
geschakeld wanneer de motor wordt uitge-
zet, kan het nodig zijn om de auto in stand
N te zetten, bijvoorbeeld voor sommige was-
straten.
De stand N kan worden ingeschakeld voor-
dat het bestuurdersportier is geopend en
maximaal ongeveer 25 seconden nadat de
motor is uitgezet.
Daarna, of wanneer het bestuurderspor-
tier is geopend, moet u het contact opnieuw
aanzetten om de stand P te kunnen inscha-
kelen.
Wanneer de informatie op het
instrumentenpaneel niet meer
wordt weergegeven, dient u de
auto te stoppen en te blokkeren
met de automatische parkeerrem of de
knop P.
Bijzondere gevallen
Onder bepaalde rijomstandigheden (bv. be-
scherming van de motor) kan automatisch
worden geschakeld wanneer het risico be-
staat op een te hoog toerental of wanneer
een te laag toerental wordt benaderd. De
permanente handgeschakelde stand blijft
evenwel ingeschakeld. Om te voorkomen
dat u een "verkeerde beweging" maakt,
kan een andere versnelling ook geweigerd
worden door de versnellingsbak. In dit geval
knippert de weergave van de gewenste ver-
snelling + of – enkele seconden om u te
waarschuwen.
Parkeren van de auto
Stand P wordt automatisch ingeschakeld
en, indien aanwezig, wordt de elektronische
parkeerrem ingeschakeld wanneer:
de motor wordt uitgeschakeld;
de veiligheidsgordel wordt losgemaakt;
het bestuurdersportier wordt geopend en
de auto stilstaat.
P verschijnt op het instrumentenpaneel en
het P waarschuwingslampje in de knop is
aan.
Verlaat de auto nooit terwijl de
motor nog draait zonder dat u
hem eerst in parkeerstand P
hebt gezet.
Speciale functie gekoppeld aan de Stop and Start-functie: als u de autogordel los-
maakt voordat de motor in stand-by gaat als gevolg van de Stop and Start-functie,
zorg dan dat de versnellingsbak in stand P staat. Het waarschuwingslampje P op
het instrumentenpaneel gaan branden als dit het geval is. Risico dat de auto
wegrolt.
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
2.116
NLD_UD61349_2
Boîte automatique (JFC - Renault)
Onderhoudsintervallen
Kijk in het onderhoudsboekje van uw auto
of vraag een merkdealer om na te gaan of
periodiek onderhoud noodzakelijk is voor de
automatische transmissie.
Als de transmissie geen onderhoud nodig
heeft, hoeft geen olie te worden bijgevuld.
Bij een storing
Als tijdens het rijden het bericht
Controleer auto.transmissie” verschijnt
op het instrumentenpaneel, duidt dit op
een storing.
Raadpleeg zo spoedig mogelijk een
merkdealer.
Als tijdens het rijden het bericht
Oververhitting auto.transmissie” ver-
schijnt, stop dan om de versnellingsbak
te laten afkoelen.
Raadpleeg zo spoedig mogelijk een
merkdealer.
Takelen van een auto met automati-
sche transmissie 5.35.
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (6/6)
Bijzondere omstandigheden
Als door de helling van de weg of in
bochten de automatische werking niet
gehandhaafd kan worden (bijv.: in de
bergen), is het raadzaam om op tijdig of
permanent handmatig schakelen over te
gaan.
Hiermee voorkomt u het automatisch
achter elkaar schakelen door de ver-
snellingsbak bij stijgen en is het mogelijk
meer op de motor te remmen bij lange af-
dalingen.
Om bij erg koud weer te voorkomen dat
de motor afslaat, raden wij u aan na het
starten van de motor even te wachten
voordat u de hendel verplaatst van P of
N naar D of R.
Bij zeer koud weer kan het systeem het
handmatig schakelen verbieden zolang
de versnellingsbak de juiste temperatuur
nog niet heeft bereikt.
Bij het manoeuvreren kan de
auto aan de onderkant ergens
tegenaan rijden (bijvoorbeeld:
contact met een paaltje, een
trottoir of ander stadsmeubilair) en daar-
door schade oplopen (bijvoorbeeld: ver-
vorming van een as enz.).
Om ieder risico van een ongeluk te voor-
komen, moet u uw auto door een merk-
dealer laten controleren.
appel d’urgence .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.117
NLD_UD60870_2
Appel d’urgence (JFC - Renault)
Appel d’urgence
NOODOPROEP (1/3)
Een oproep gebeurt altijd als volgt:
de noodoproep wordt ingesteld;
verstuurt gegevens over het incident
(constructeursplaatje van de auto, tijd
van het gesprek, laatste locaties, richting
van de auto);
gesproken communicatie met de hulp-
diensten;
indien nodig wordt een hulpdienst gebeld.
De noodoproep heeft twee modi:
automatische modus;
Handmatige modus.
1
2
3
4
5
1 Waarschuwingslampje werking systeem:
groen: in werking
(netwerk beschikbaar);
uit: niet in werking
(netwerk niet beschikbaar);
rood: in werking
storing;
groen knipperend: bellen.
2 Controlelampje automatische modus
3 Knop SOS
4 Microfoon;
5 Luidspreker
Als de auto hiermee is uitgerust, worden de
hulpdiensten via het noodoproepsysteem
automatisch of handmatig verwittigd bij een
ongeval of ziekte, zodat ze zo snel mogelijk
kunnen komen.
Als u de functie voor noodoproep gebruikt
om te melden dat u een ongeval hebt
gezien, houdt dit in dat u stopt zodra de ver-
keersomstandigheden dit toestaan, zodat
de hulpdiensten uw auto kunnen vinden en
daarmee de locatie van het gemelde onge-
val.
Houd u altijd aan de ter plaatse geldende
wetgeving.
In geval van een ongeluk blijft
u, als de plaats en het verkeer
dit toestaan, dicht bij de auto
om eventuele oproepen van
het callcenter snel te kunnen beantwoor-
den.
Gebruik de noodoproep alleen in een
noodgeval, als u betrokken bent bij een
ongeval of als u getuige bent van een
ongeval of in fysieke nood bent.
2.118
NLD_UD60870_2
Appel d’urgence (JFC - Renault)
NOODOPROEP (2/3)
In geval van onbedoelde activering kunt u de
oproep annuleren door 2 seconden lang te
drukken op de 3-knop voordat de verbinding
met het callcenter tot stand komt.
Zodra de oproep is ingesteld, kan alleen het
callcenter de oproep beëindigen.
Testmodus
(afhankelijk van lokale wetgeving)
De testmodus is gereserveerd voor goed-
gekeurde dealers, om te controleren of de
noodoproepfunctie goed werkt.
De testmodus activeren:
drie keer kort op de 3-knop te drukken;
ongeveer 15 seconden te wachten;
drie keer kort op de 3-knop te drukken.
Als het waarschuwingslampje 1 rood oplicht,
geeft dit een storing aan.
Automatische modus
Als de waarschuwingslampje automatische
modus 2 groen oplicht, bevestigt dit dat het
automatische systeem is ingeschakeld.
De noodoproep wordt automatisch gedaan
als de beschermende uitrusting (gor-
delspanners, airbag, enz.) werd geactiveerd
vanwege een ongeval.
Handmatige modus
De noodoproep wordt uitgevoerd door:
– de 3-knop in te drukken en ten minste
drie seconden ingedrukt te houden;
of
– de 3-knop vijf keer binnen tien seconden
in te drukken.
1
2
3
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
2.119
NLD_UD60870_2
Appel d’urgence (JFC - Renault)
NOODOPROEP (3/3)
Storingen
In sommige gevallen werkt de noodoproep
niet (bijvoorbeeld bij een zwakke accu).
Als het systeem een storing detecteert,
wordt het waarschuwingslampje 1 rood;
raadpleeg zo snel mogelijk een merkdealer.
1
Het systeem werkt met een speciale
accu. De levensduur van de accu is on-
geveer vier jaar (het waarschuwings-
lampje 1 brandt ongeveer 30 minuten
om u daarop te attenderen).
Raadpleeg een merkdealer.
Voor uw veiligheid en een
goede werking van het sys-
teem, moeten alle werkzaam-
heden aan de accu (uitbouwen,
loskoppelen enz.) worden uitgevoerd
door een gespecialiseerd vakman.
Risico op brandwonden door elektri-
sche schokken.
U moet zich verplicht houden aan de ver-
vangingsintervallen die worden aange-
geven in het onderhoudsboekje zonder
deze te overschrijden.
De accu is van een speciaal type. Zorg
dat deze wordt vervangen door een van
hetzelfde type.
Roep de hulp in van een merkdealer.
Zonder de functie noodoproep is het sys-
teem niet te volgen en zal niet constant
worden bewaakt. Gegevens worden
voortdurend en automatisch gewist en
het systeem slaat alleen de laatste drie
locaties van de auto op.
Volgens de lokale wetgeving worden ge-
gevens alleen verzonden in geval van
een noodoproep. Gegevens die worden
verzonden naar het callcenter worden
behandeld overeenkomstig de privacy-
wetgeving die van toepassing is in het
land waarin u zich bevindt. Het systeem
slaat de activiteitengeschiedenis maar
voor 13 uur op.
De eigenaar van de auto heeft het recht
zijn gegevens in te zien. Hij heeft het
recht de gegevens te laten corrigeren,
verwijderen of blokkeren.
2.120
NLD_UD38235_1
Filler NU (BFB - Renault)
3.1
NLD_UD65682_3
Sommaire 3 (JFC - Renault)
Hoofdstuk 3: Uw comfort
MULTI-SENSE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.2
Ventilatieroosters . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.3
Automatische airconditioning. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.6
Extra airconditioning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.11
Airconditioning: informatie en tips voor het gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.13
Functies kwaliteit van de buitenlucht en luchtzuiveringscyclus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.15
MULTIMEDIA UITRUSTING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.16
Elektrische ruiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.18
Elektrisch bediend open dak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.20
Vast glazen dak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.22
binnenverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.23
Zonneklep, zonwering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.26
Opbergruimte, indeling interieur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.27
Accessoireaansluiting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.32
Hoofdsteunen, achterstoelen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.33
BAGAGERUIMTE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.39
Gemotoriseerde achterklep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.40
BAGAGE-AFDEKPLAAT . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.45
Opbergruimtes, Indeling bagageruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.46
Vervoer van bagage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.47
Vervoer van voorwerpen:. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.48
slepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.48
Bagagebevestigingsnet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.49
Dakdragers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.51
Multi-Sense................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
conduite .....................................................
(page courante)
aides à la conduite.....................................
(page courante)
assistance à la conduite ............................
(page courante)
3.2
NLD_UD61352_2
Multi-Sense (JFC - Renault)
Werkingsstand Eco
Eco modus gericht op energiebesparing.
De besturing is soepel en de motor en ver-
snellingsbak zijn zo ingesteld dat er minder
brandstof wordt verbruikt. 2.18.
stand My Sense
Deze modus, met standaard auto-instellin-
gen, kan worden gebruikt om rijstijl, sfeer-
verlichting, comfort en motorgeluid handma-
tig in te stellen (afhankelijk van de auto).
Werkingsstand Comfort
Met deze modus kunt u soepel sturen. De
sfeerverlichting binnenin is zacht. Afhankelijk
van de auto is de massagefunctie van de be-
stuurdersstoel ingeschakeld.
MULTI-SENSE
MULTI-SENSE
In elke modus kunt u de kleur van de om-
gevingsverlichting wijzigen, evenals de
indeling van de informatie die verschijnt
op het instrumentenpaneel en het mul-
timediascherm in de modus My Sense.
U kunt ook resetten naar de standaardin-
stellingen.
Openen van het menu
U hebt afhankelijk van de auto als volgt toe-
gang tot MULTI-SENSE:
via het multimediascherm 1.
Met de schakelaar 2.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
Motorinstellingen zijn specifiek voor elk
van de rijstijlmodi en kunnen niet worden
aangepast.
Nadat de motor is uitgezet, wordt de auto
altijd gestart in de modus My Sense.
1
2
Met het systeem MULTI-SENSE kunt u
kiezen uit vier rijstijlmodi waarmee u deze
items kunt instellen: rijstijl, sfeerverlichting,
comfort en motorgeluid (afhankelijk van de
auto):
de modi Eco, Sport en Comfort zijn vooraf
geconfigureerd en kunnen deels worden
aangepast (sfeerverlichting, enz.);
De modus My Sense kan worden aange-
past.
De rijstijlen zijn van invloed op:
de stuurbekrachtiging
ESC (elektronisch stabiliteitspro-
gramma);
de reactiviteit van de motor en de trans-
missie.
Zij zijn eveneens van invloed op:
de verlichting van het interieur en het in-
strumentenpaneel;
de informatie op het instrumentenpaneel
en het multimediascherm;
Afhankelijk van de auto, het motorgeluid.
stand Sport
In deze werkingsstand reageren de motor
en de versnellingsbak beter. De besturing is
krachtiger.
aérateurs ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conditionnement d’air ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ventilation ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ventilation
aération ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.3
NLD_UD57864_1
Aérateurs (sorties d’air) (JFC - Renault)
Aérateurs
VENTILATIEROOSTERS: luchtuitgangen (1/3)
1 ventilatierooster links
2 ontwasemingssleuven onder de voorruit
3 centrale ventilatieroosters
4 ventilatieroosters van zijruit
5 ventilatierooster rechts
6 ventilatierooster passagiers 2e rij
7 ventilatierooster passagiers 3e rij
8 ventilatierooster voetenruimte
2
1
6
7
5
7
6
8
8
9
8
8
4
3
10
9 Bediening van de extra klimaatregeling
10 multimediascherm
3.4
NLD_UD57864_1
Aérateurs (sorties d’air) (JFC - Renault)
Gebruik, in geval van stankoverlast in de
auto, alleen speciaal hiervoor bestemde
middelen. Raadpleeg een merkdealer.
VENTILATIEROOSTERS: luchtuitgangen (2/3)
1
2
1
2
Plaatsen voor
Richting
Rechts/links: draai de knop 2.
Draai de knop voorbij het zware punt om vol-
ledig te sluiten.
Hoog/laag: richt de schuifknoppen 1
omhoog of omlaag.
Stop niets in het ventilatiecir-
cuit van de auto (bijvoorbeeld
in geval van stank enz.).
Risico van explosie of brand.
3.5
NLD_UD57864_1
Aérateurs (sorties d’air) (JFC - Renault)
VENTILATIEROOSTERS: luchtuitgangen (3/3)
4
3
Zitplaatsen achter 2e rij
Richten rechts/links
Beweeg het ventilatierooster 4.
Richten omhoog/omlaag
Beweeg de cursor 3.
5
6
Zitplaatsen achter 3e rij
Richten rechts/links
Beweeg het ventilatierooster 6.
Richten voor/achter
Beweeg de cursor 5.
air conditionné ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
chauffage ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
régulation de la température......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ventilation ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conditionnement d’air ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pare-brise dégivrant...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
climatisation ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
désembuage
vitre arrière ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
désembuage
pare-brise .............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
désembuage/dégivrage
pare-brise .............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.6
NLD_UD57865_1
Climatisation automatique (JFC - Renault)
Climatisation automatique
THERMOSTATISCHE AIRCONDITIONING (1/5)
13
6
7
14
15
16
Bedieningsknoppen
Zie voor toegang tot de instellingen van de
automatische klimaatregeling via het multi-
mediascherm 1, de gebruiksaanwijzing van
het multimediasysteem.
De onderstaande bedieningen zijn al dan
niet aanwezig naargelang van de uitvoering
van de auto.
2 Aanpassing van ingestelde temperatuur
links en rechts.
3 Luchtkringloop.
4 Vermindert de ventilatiesnelheid totdat
het systeem uitschakelt.
5 Verhoogt de ventilatiesnelheid.
6, 14, 15 en 16 automatische werkingsstan-
den.
7 Snelkoppeling naar pagina
Airconditioning.
8 Synchronisatiefunctie.
9 Ontdooien/ontwasemen van de achter-
ruit en, afhankelijk van de auto, van de
spiegels.
10 Functie “Helder zicht”.
11 Airconditioning
12 Extra airco-modus OFF
13 Display ventilatiesnelheid.
17, 18 en 19 Luchtverdeling in het interieur.
20 Extra airco-modus Auto
21 Extra airco-modus Manual
12
20
3
2
Sommige toetsen zijn voorzien van een
controlelampje dat de toestand van de
functie aangeeft.
2
8
21
9
4
5
10
11
17
18
19
Soft Normal Fast
OFF AUTO Manuel
1
3.7
NLD_UD57865_1
Climatisation automatique (JFC - Renault)
Wijzigen van de
ventilateursnelheid
Normaal zorgt het systeem automatisch
voor de juiste ventilateursnelheid om de
ingestelde temperatuur te bereiken en te
handhaven.
U kunt de ventilatiesnelheid altijd aanpassen
met de schakelaar 4 of 5.
Opmerking: de configuratie van de air-
conditioning is afhankelijk van de gekozen
modus in het menu MULTI-SENSE. 3.2.
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING (2/5)
Regeling van de temperatuur
Er zijn twee typen instellingen:
gelijkmatige regeling van het interieur;
instelling van de DUAL-functie om de
linker- en rechterkant los van elkaar te
regelen.
Het display geeft aan welke temperatuur
is ingesteld.
Als na het starten van de auto de aan-
gegeven temperatuur wordt verhoogd of
verlaagd, heeft dit geen invloed op de
snelheid waarmee de gewenste tempe-
ratuur wordt bereikt. Het systeem zorgt
altijd voor het optimaal verhogen of ver-
lagen van de temperatuur (de ventilatie
start niet direct met de maximale snel-
heid: deze wordt geleidelijk hoger), dat
kan van enkele secondes tot een paar
minuten duren.
Onder normale omstandigheden, tenzij
dit als hinderlijk wordt ondervonden,
moeten de roosters in het dashboard
open blijven.
gelijkmatige regeling van het interieur
Druk op de knop 8 om de temperatuur rechts
en links te synchroniseren.
Regeling in DUAL-functie
Druk op de knop 2 om de linker- en rechter-
kant onafhankelijk in te stellen.
13
14
15
16
12
20
21
Soft Normal Fast
OFF AUTO Manuel
6
7
3
2
2
8
9
4
5
10
11
1
3.8
NLD_UD57865_1
Climatisation automatique (JFC - Renault)
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING (3/5)
Druk op de knop 9 om de achterruitverwar-
ming uit te schakelen. Het ingebouwde con-
trolelampje gaat uit.
De ventilatiesnelheid wijzigen: druk op de
schakelaar 4 of 5.
Uitschakelen van deze functie
druk op een van deze:
– schakelaar 6;
nogmaals schakelaar 10;
op een van de toetsen 14, 15 of 16.
Functie “helder zicht”
Met deze functie worden de voorruit, de zij-
ruiten vooraan, de achterruit en de buiten-
spiegels snel ontdooid en ontwasemd (af-
hankelijk van de auto). Hiermee worden
automatisch de airconditioning en de achter-
ruitverwarming ingeschakeld en wordt, af-
hankelijk van de auto, de elektrische voor-
ruitverwarming ingeschakeld.
Gebruik schakelaar 10. Het ingebouwde
controlelampje gaat aan.
Automatische werking
De automatische airconditioning garan-
deert (met uitzondering van extreme geval-
len) een temperatuurcomfort in het interi-
eur en het helder houden van de ruiten, bij
een zo optimaal mogelijk brandstofverbruik.
Het systeem werkt op de ventilatiesnelheid,
de luchtverdeling, de luchtkringloop, het in-
schakelen of uitschakelen van de airconditi-
oning en de luchttemperatuur.
Hierbij kunt u kiezen uit drie programma’s:
NORMAL : optimaal bereiken van de ge-
wenste temperatuur afhankelijk van de om-
standigheden buiten de auto. Druk op scha-
kelaar 6 of op toets 15.
SOFT: bereikt de gewenste temperatuur
rustiger en stiller. Druk op de knop 14.
FAST: verhoogt de luchtstroom in het interi-
eur. Deze stand wordt in het bijzonder aan-
geraden voor meer comfort voor de passa-
giers achterin. Druk op de knop 16.
14
15
16
Soft Normal Fast
OFF AUTO Manuel
6
9
4
5
10
3.9
NLD_UD57865_1
Climatisation automatique (JFC - Renault)
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING (4/5)
In- en uitschakelen van de
airconditioning
Normaal schakelt het systeem automatisch
de airconditioning in of uit, afhankelijk van
de weersomstandigheden.
Druk op de toets 11 om:
de airconditioning handmatig in te scha-
kelen (het controlelampje op de knop 11
gaat aan);
de airconditioning handmatig uit te scha-
kelen (het controlelampje op de knop 11
gaat uit);
Uitschakelen van het systeem
Druk herhaaldelijk op schakelaar 11 om het
systeem te stoppen.
Gebruik bij voorkeur een van de automatische programma’s NORMAL, SOFT of
FAST.
In de automatische modus (het schakelaarlampje 6 is aan) worden alle functies van de air-
conditioning bestuurd door het systeem.
U kunt de keuze van het systeem wijzigen; in dat geval gaat het schakelaarlampje 6 uit.
Om terug te gaan naar de automatische werkstand, drukt u op een van de programma’s
(NORMAL 15, SOFT 14 of FAST 16) of op schakelaar 6.
Achterruitverwarming
Gebruik schakelaar 9. Het ingebouwde con-
trolelampje gaat aan. De achterruit wordt nu
snel ontwasemd en de elektrische buiten-
spiegels worden verwarmd (afhankelijk van
de uitvoering).
Druk, om deze functie uit te schakelen ,
opnieuw op de schakelaar 9. De verwarming
schakelt na enige tijd automatisch uit.
13
14
15
16
12
20
21
17
18
19
Soft Normal Fast
OFF AUTO Manuel
6
9
4
10
dégivrage/désembuage de lunette arrière .
(page courante)
dégivrage/désembuage de pare-brise .......
(page courante)
3.10
NLD_UD57865_1
Climatisation automatique (JFC - Renault)
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING (5/5)
Handmatig gebruik
Gebruik schakelaar 3. Het schakelaar-
lampje 3 gaat aan.
Bij langdurig gebruik van deze stand kunnen
de ruiten aan de binnenkant beslaan of weer
aanvriezen. Ook zal het in de auto, door
gebrek aan frisse lucht, kunnen gaan stin-
ken.
Wij adviseren om terug te gaan naar de
automatische modus zodra de luchtkring-
loop niet langer nodig is, door te drukken op
schakelaar 3.
Druk om deze functie uit te schakelen op-
nieuw op de schakelaar 3.
Wijzigen van de verdeling van
de lucht in het interieur
Druk op toetsen 17, 18 en 19 om de ge-
wenste distributie te selecteren (de gekozen
luchtstroom wordt getoond).
17 De lucht wordt hoofdzakelijk naar de ont-
wasemingssleuven onder de voorruit en
de zijruiten voorin gevoerd.
18 De lucht wordt hoofdzakelijk naar de
ontwasemingsroosters in het dashboard
geleid.
19 De lucht wordt voornamelijk naar de
voetenruimtes gevoerd.
Het ontwasemen/ontdooien heeft altijd
voorrang boven de luchtkringloop.
Luchtkringloop
Deze functie wordt automatisch geregeld,
maar u kunt ze ook handmatig inschakelen.
Opmerking:
in de kringloopstand wordt de lucht aan-
gevoerd vanuit de auto en zonder bijmen-
ging van buitenlucht teruggevoerd in het
interieur van de auto.
de lucht circuleert in de auto zonder bij-
menging van buitenlucht (als u in een
gebied met verontreinigde lucht rijdt enz.)
en doet de temperatuur in het interieur
sneller dalen.
3
13
14
15
16
12
20
21
17
18
19
Soft Normal Fast
OFF AUTO Manuel
ventilation ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conditionnement d’air ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
climatisation ...............................................
(page courante)
air conditionné ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
climatisation additionnelle..........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.11
NLD_UD57866_1
Climatisation additionnelle (JFC - Renault)
Climatisation additionnelle
EXTRA AIRCONDITIONING (1/2)
Bediening
De extra airconditioning voedt de ventilatie-
roosters 3 van de derde rij om zo het warm-
tecomfort van de tweede en derde rij te ver-
beteren.
Ze is enkel van invloed op de hoeveelheid
koude lucht die in het interieur wordt gebla-
zen:
Ze kan worden in- of uitgeschakeld met de
toetsen van het multimediascherm 1, of via
het bedieningspaneel achter 2.
2
Door het inschakelen van de airconditioning:
gaat de temperatuur in het interieur
omlaag;
ontwasemen de ruiten sneller.
3
1
ventilation ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conditionnement d’air ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
climatisation ...............................................
(page courante)
3.12
NLD_UD57866_1
Climatisation additionnelle (JFC - Renault)
4
EXTRA AIRCONDITIONING (2/2)
In- en uitschakelen
Druk op toets 4 op het multimediascherm.
Werkingsstand AUTO
Druk op toets 6. Het systeem zorgt voor de
juiste ventilatiesnelheid om de ingestelde
temperatuur te bereiken en te handhaven.
Werkingsstand OFF
Druk op de toets 5 om de functie uit te scha-
kelen.
NB: in deze twee werkingsstanden wordt
de bediening achter 2 vergrendeld. Het
lampje 9 licht op om dit aan te geven.
9
FAST :Draai de knop naar 10.
Hiermee kunt u de werking van het systeem
versterken om snel de gewenste tempera-
tuur te bereiken.
OFF: Draai de knop naar 12.
Hiermee kunt u de extra airconditioning uits-
chakelen.
Regeling van de
ventilatiesnelheid.
Draai de knop 2 totdat het merkteken 8 op
de zone A staat.
5
6 7
Werkingsstand MANUAL
Druk op de toets 7 om deze stand in te scha-
kelen. Het bedieningspaneel achter 2 wordt
ingeschakeld en het lampje 9 dooft.
Zet op het bedieningspaneel achter 2 het
merkteken 8 op:
AUTO : Draai de knop naar 11. Hiermee
wordt de gewenste temperatuur optimaal
bereikt.
11
10
12
A
8
Zitplaats achterin
2
OFF
Auto Manuel
Soft Normal Fast
air conditionné ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
climatisation ...............................................
(page courante)
conditionnement d’air ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
consommation de carburant ......................
(page courante)
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
mode ECO .................................................
(page courante)
entretien.....................................................
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
air conditionné
information et conseils d’utilisation ......
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.13
NLD_UD57867_1
Air conditionné : informations et conseils d’utilisation (JFC - Renault)
Air conditionné : informations et conseils d’utilisation
AIRCONDITIONING: informatie en bedieningsinstructies (1/2)
Stop niets in het ventilatiecir-
cuit van de auto (bijvoorbeeld
in geval van stank enz.).
Risico van explosie of brand.
Maak nooit de slangen van
de airconditioning los. Dit is
gevaarlijk voor de ogen en de
huid.
Verbruik
Het is normaal dat het brandstofverbruik
hoger is (vooral in stadsverkeer) als u de air-
conditioning gebruikt.
Voor auto’s met een airconditioning zonder
automatische werkstand, zet het systeem
uit, als u het niet meer nodig hebt.
Tips voor zuinig rijden en minder lucht-
verontreiniging
Rijd met open ventilatierooster en gesloten
ruiten.
Open bij zeer warm weer of als de auto in de
zon heeft gestaan enkele minuten de portie-
ren voordat u start, zodat de hete lucht uit de
auto kan ontsnappen.
Onderhoud
Raadpleeg voor de controle-intervallen het
onderhoudsdocument van uw auto.
Storingen
Raadpleeg bij een storing altijd een merk-
dealer.
Minder goede werking van ontdooien,
ontwasemen of airconditioning.
Dit kan het gevolg zijn van een vervuild
patroon van het interieurfilter.
Geen gekoelde lucht.
Controleer of alle bedieningsorganen in
de juiste stand staan en de zekeringen
goed zijn. Als dit niet zo is moet u het sys-
teem stoppen.
Water onder de auto
Maak u zich niet ongerust als er condens-
water onder de auto druppelt, dit is normaal
na langdurig gebruik van de airconditioning.
Tips voor het gebruik
In sommige gevallen, (airconditioning uit,
luchtkringloop in werking, ventilatiesnelheid
nul of laag, enz.) kunnen de ruiten van de
auto beslaan.
Als de ruiten beslagen zijn, gebruikt u de
functie “helder zicht” om het doorzicht te
verbeteren; gebruik bij voorkeur de aircondi-
tioning in de automatische werkstand om het
beslaan te voorkomen.
Auto’s die zijn uitgerust met de ECO-
modus: als de ECO-modus is geacti-
veerd, kan dit de werking van de au-
tomatische airconditioning aantasten.
2.18.
3.14
NLD_UD57867_1
Air conditionné : informations et conseils d’utilisation (JFC - Renault)
AIRCONDITIONING: informatie en bedieningsinstructies (2/2)
A A A
Het airconditioningssysteem bevat fluorhou-
dende broeikasgassen.
Afhankelijk van het voertuig, u kunt de vol-
gende informatie vinden op sticker A in de
motorruimte.
De aanwezigheid en de plaats van de in-
formatie op sticker A zijn afhankelijk van de
auto.
Maak het airconditionings-
systeem nooit open. Dit is
gevaarlijk voor de ogen en de
huid.
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.3.
Ñ
Type airconditioningsvloeistof
Type olie in de slangen van de
airconditioning
Ontvlambaar product
Raadpleeg het instructieboekje
Onderhoud
Hoeveelheid airconditio-
ningsvloeistof aanwezig
in de auto.
x,xxx kg
Global Warming Potential
oftewel aardopwar-
mingsvermogen (CO2-
equivalent).
GWP xxxxx
Hoeveelheid in gewicht
en CO2-equivalent.
CO2-
equivalent
x,xx t
qualité de l’air extérieur .............................
(page courante)
fonction qualité de l’air extérieur ................
(page courante)
désodorisation ...........................................
(page courante)
3.15
NLD_UD57868_1
Fonction qualité de l’air extérieur (JFC - Renault)
Fonctions qualité de l’air extérieur et désodorisation
FUNCTIES KWALITEIT VAN DE BUITENLUCHT EN LUCHTZUIVERINGSCYCLUS
Met de airconditioning aan kiest u op
het multimediascherm A: “Voertuig,
“Luchtkwaliteit”.
Kwaliteit van de buitenlucht
De luchtkwaliteit in de auto wordt getoond
via een verklarende tekst en een animatie
op het multimediascherm.
A
Functie luchtzuiveringscyclus
Hiermee kunt u onaangename geuren in het
interieur verminderen.
Desodoriseringscyclus
Deze functie helpt om onaangename geuren
sneller te verwijderen uit het interieur.
Druk op “ON” of “OFF” om deze functie te
activeren of deactiveren.
N.B.
De functie wordt na enige tijd automatisch
uitgeschakeld. Ze stopt automatisch na
enkele minuten.
Luchtkwaliteit
Desodoriseringscyclus
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van
het multimediasysteem voor meer infor-
matie.
équipements multimédia............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
téléphone ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
système de navigation ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
commande intégrée de téléphone mains-
libres ..........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
navigation ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
radio...........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
afficheur .....................................................
(page courante)
multimédia (équipement) ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
écran
écran navigation ..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
écran
affichages de navigation ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.16
NLD_UD61035_2
Equipement Multimédia (JFC - Renault)
Équipements multimédia
MULTIMEDIA-UITRUSTING (1/2)
Gebruik van de telefoon
Houd u altijd aan de wettelijke
voorschriften met betrekking
tot het gebruik van dit appa-
raat.
5
Geïntegreerde bediening van
handsfree telefoon
Gebruik de bedieningen van het stuur 4 voor
de auto’s die hiermee uitgerust zijn.
Multimedia systemen
1 Multimediascherm;
2 Centrale bediening;
3 Bediening onder het stuurwiel;
4 Bediening bij het stuurwiel;
5 Microfoon.
1
2
4
Raadpleeg voor de werking van dit sys-
teem de gebruiksaanwijzing.
3
prise accessoires .......................................
(page courante)
3.17
NLD_UD61035_2
Equipement Multimédia (JFC - Renault)
Multimedia-aansluitingen 6
Via de USB-aansluitingen hebt u toegang
tot de multimedia-inhoud van uw accessoi-
res en de systeem-update (raadpleeg de ge-
bruiksaanwijzing van de uitrusting).
De verschillende bronnen kunnen worden
geselecteerd op het multimediascherm en
via de bediening onder het stuur.
De USB-aansluitingen kunnen ook worden
gebruikt om accessoires die door onze tech-
nische dienst zijn goedgekeurd op te laden
met een maximumvermogen van 12 watt
(spanning: 5 V) per aansluiting.
7
MULTIMEDIA-UITRUSTING (2/2)
Met de JACK-aansluiting kunt u naar audio
luisteren met behulp van een aux-kabel.
Multimedia-aansluitingen 7
USB-aansluitingen dienen alleen voor het
opladen van accessoires die zijn goedge-
keurd door de technische dienst van het
merk, en met een maximaal vermogen van
12 watt (5 volt) per aansluiting.
Sluit alleen accessoires aan
met een vermogen van maxi-
maal 12 watt.
Risico op brand.
6
Draadloze oplader 8
3.27
8
lève-vitres ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sécurité enfants .........................................
(page courante)
enfants (sécurité) .......................................
(page courante)
3.18
NLD_UD64512_2
Lève-vitres électriques (JFC - Renault)
Lève-vitres électriques
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING (1/2)
1
2
3
4
5
6
Deze systemen werken:
bij draaiende motor;
met de motor uit totdat een voorportier
wordt geopend (beperkt tot ongeveer
12 minuten);
met de motor uit, met gesloten portieren,
nadat lang op de startknop is gedrukt.
Druk of trek aan de schakelaar van een ruit
om deze omhoog of omlaag te zetten tot de
gewenste hoogte: de achterruiten kunnen
niet helemaal omlaag.
Veiligheid inzittenden achter
De bestuurder kan de werking van de ruitbediening achter en de achterportie-
ren uitschakelen door op de schakelaar 4 te drukken. Op het instrumentenpaneel
wordt een bevestigingsboodschap weergegeven.
Verantwoordelijkheid van de bestuurder
Laat uw sleutel of kaart nooit in de auto liggen als u de auto, ook slechts korte tijd, verlaat en
er een kind (of dier) in de auto zit. Zij kunnen zichzelf of anderen in gevaar brengen door de
motor te starten of apparatuur te bedienen zoals de versnellingshendel of de ruitbediening.
In geval van beknelling van een lichaamsdeel draait u direct de bewegingsrichting van de
ruit om door te drukken op de betreffende schakelaar.
Gevaar van ernstige verwondingen.
Leg nooit iets op de bovenkant van een
ruit: risico van beschadiging van de ruit-
bediening.
Vanaf de bestuurdersplaats bedient u de
schakelaar:
1 voor de bestuurderskant;
2 voor de passagierskant voor;
3 en 5 voor de passagiers achter.
Vanaf de passagiersplaatsen bedient u de
schakelaar 6.
3.19
NLD_UD64512_2
Lève-vitres électriques (JFC - Renault)
Storingen
Als het sluiten van de ruit niet goed werkt,
schakelt het systeem over op werking
zonder sneltoets: u kunt in dit geval de
werking herstellen door de schakelaar van
de betreffende ruit te bedienen tot de ruit
geheel is gesloten en de schakelaar (kant
sluiten) dan langer dan een seconde inge-
drukt te houden en daarna de ruit compleet
te sluiten om het systeem te resetten.
Indien nodig, raadpleeg uw merkdealer.
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING (2/2)
Op afstand sluiten van de ruiten
(auto met vier elektrische ruitbedieningen
met sneltoets).
Als de portieren van buitenaf vergrendeld
zijn:
Als u twee keer drukt op de vergrende-
lingsknop bestuurdersportier,
of
wanneer u in handsfree modus twee
keer na elkaar drukt op de vergrende-
lingsknop op de kaart,
alle ruiten en, afhankelijk van de auto ook
het open dak, zullen automatisch sluiten.
Het is raadzaam het systeem alleen in te
schakelen als de gebruiker de auto goed ziet
en er niemand in de auto zit.
Wanneer u de ruiten sluit, moet
u erop letten dat er geen enkel
lichaamsdeel (arm, hand, enz.)
uit het voertuig steekt.
Gevaar van ernstige verwondingen.
Werking van de sneltoets
Dit is een aanvulling op de elektrische ruit-
bediening die hiervoor is beschreven.
Druk of trek kort en krachtig aan de schake-
laar van een ruit: de ruit gaat geheel omlaag
of omhoog. Een actie op de schakelaar stopt
de werking van de ruit.
De elektrische ruitbediening werkt niet.
De sneltoets van de elektrische ruitbedie-
ning is voorzien van hittebescherming: als
u de ruitschakelaar meer dan zestien keer
na elkaar indrukt, gaat deze in de beveiligde
modus (de ruit wordt vergrendeld).
Wat kunt u doen:
gebruik de elektrische ruitschakelaar
kort en met tussenpozen van ongeveer
30 seconden;
bij draaiende motor wordt de ruit ontgren-
deld nadat de schakelaar van de elektri-
sche ruitbediening circa 20 minuten niet
is gebruikt.
Opmerking: Als de ruit tijdens het sluiten op
weerstand stuit (bijvoorbeeld een tak), stopt
de ruit en schuift deze daarna enkele centi-
meters terug.
toit ouvrant .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
enfants (sécurité) .......................................
(page courante)
sécurité enfants .........................................
(page courante)
3.20
NLD_UD57870_1
Toit ouvrant électrique (JFC - Renault)
Toit ouvrant électrique
ELEKTRISCH OPEN DAK, VAST GLAZEN DAK (1/3)
Verschuiven van het gordijn 1
Contact aan:
volledig openen: zet het merkteken 3
van de knop 2 in de stand A. De tussen-
liggende punten komen overeen met een
geleidelijk verder geopend gordijn;
– sluiten: zet het merkteken 3 van de
knop 2 terug in de stand 0.
Verschuiven van het open dak
Contact aan:
– openen: zet het merkteken 3 van de
knop 2 in de stand B, naargelang de
gewenste opening. De tussenliggende
punten komen overeen met een geleide-
lijke verdere opening;
– sluiten: zet het merkteken 3 van de
knop 2 terug in de stand A.
1
2
0
A
B
Als u rechtstreeks van stand 0 naar
stand B gaat, gaan het gordijn en het
dak gelijktijdig open.
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder
Laat uw sleutel of kaart nooit
in de auto liggen als u de auto,
ook slechts korte tijd, verlaat en er een
kind (of dier) in de auto zit.
Het kind kan zichzelf of anderen in
gevaar brengen door de motor te star-
ten, door apparaten te bedienen zoals
bijvoorbeeld het elektrisch open dak, of
door de portieren te vergrendelen.
In geval van beknelling, draait u direct
de bewegingsrichting om door de
knop 2 helemaal naar rechts te draaien
(stand B).
Gevaar van ernstige verwondingen.
Bijzonderheden
Door een druk op de knop 2 wordt het gor-
dijn automatisch verplaatst naargelang het
openen van het open dak.
Als u op de knop 2 drukt terwijl het dak en
het gordijn even ver geopend zijn, kan het
gordijn volledig worden geopend.
2
3
3.21
NLD_UD57870_1
Toit ouvrant électrique (JFC - Renault)
ELEKTRISCH OPEN DAK, VAST GLAZEN DAK (2/3)
Op afstand sluiten van het open
dak
(afhankelijk van de auto)
Als u twee keer drukt op de vergrende-
lingsknop van het bestuurdersportier,
of
wanneer u in handsfree modus twee
keer na elkaar drukt op de vergrende-
lingsknop op de kaart,
De ruiten en het open dak sluiten automa-
tisch.
Het is raadzaam het systeem alleen in te
schakelen als de gebruiker de auto goed ziet
en er niemand in de auto zit.
Voorzorgsmaatregelen voor het
gebruik
Auto met beladen dakdragers.
Open het dak niet als het dak beladen is.
Controleer voor het gebruik van het open
dak, de accessoires (fietsdrager, dakkof-
fer, enz.) op de dakdragers: deze moeten
op de juiste wijze zijn bevestigd en goed
vastzitten en mogen de beweging van het
open dak niet hinderen.
Laat u door uw merkdealer informeren
over de verschillende toepassingsmoge-
lijkheden;
let op dat het dak goed gesloten is als u
de auto verlaat;
reinig het afdichtrubber van het dak eens
per drie maanden met een door onze
technische diensten goedgekeurd pro-
duct;
open het dak niet direct na een was-
beurt of een regenbui.
Wanneer u het dak sluit, moet
u erop letten dat er geen enkel
lichaamsdeel (arm, hand enzo-
voort) uit de auto steekt.
Gevaar van ernstige verwondingen.
Bijzonderheden
Uw auto is uitgerust met een krachtbegren-
zer: als het dak weerstand ondervindt tijdens
het sluiten (een arm, de tak van een boom
enzovoort), stopt het dak en gaat dit weer
een paar centimeter verder open.
Na het sluiten op afstand van het open dak
zorgt een druk op de knop 2 ervoor dat het
open dak weer de gekozen stand inneemt
als voor het sluiten.
toit en verre fixe .........................................
(page courante)
3.22
NLD_UD57870_1
Toit ouvrant électrique (JFC - Renault)
Toit en verre fixe
Bij een storing
Als het open dak niet wil sluiten, draait u
de schakelaar 2 in stand B om het dak te
openen en draait u de schakelaar 2 ver-
volgens in stand 0 tot het dak volledig ge-
sloten is.
Als het gordijn niet wil sluiten, draait u
de schakelaar 2 in stand A om het te
openen en draait u de schakelaar 2 ver-
volgens in stand 0 tot het gordijn volledig
gesloten is.
ELEKTRISCH OPEN DAK, VAST GLAZEN DAK (3/3)
Als het geblokkeerd blijft, houdt u de scha-
kelaar 2 ingedrukt tot het gordijn volledig ge-
sloten is.
Raadpleeg een merkdealer.
Vast glazen dak
Openen van het gordijn
Druk op de bovenkant van de handgreep 4.
Sluiten van het gordijn
Trek aan de handgreep 4 tot deze in de
grendel vastklikt.
Als het gordijn tijdens het openen of sluiten
scheef komt te zitten, sluit u het volledig en
opent u het daarna weer volledig.
40
A
B
2
3
éclairage :
intérieur ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
plafonnier ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
spots d’éclairage........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.23
NLD_UD61100_2
Eclairage intérieur (JFC - Renault)
Éclairage intérieur
Het ontgrendelen en het openen van de
portieren en de achterklep zorgen voor
het tijdelijk branden van de leeslampjes
en de lichten.
Leesspots
Met de schakelaar 1, kunt u kiezen voor:
een constant brandende verlichting;
het onmiddellijk uitgaan.
1
Via het multimediascherm kunt u de binnen-
lichten in- of uitschakelen bij het openen van
de deuren of de bagageruimte. 1.85.
BINNENVERLICHTING (1/3)
1
1
3.24
NLD_UD61100_2
Eclairage intérieur (JFC - Renault)
BINNENVERLICHTING (2/3)
Portierverlichting
Het lampje 2 gaat branden bij het openen
van het portier.
2
3
Lamp opbergvak middenconsole
Het lampje 3 gaat branden bij het openen
van de middelste armsteun.
3.25
NLD_UD61100_2
Eclairage intérieur (JFC - Renault)
Bagageverlichting
De lampjes 5 en 6 gaan branden bij het
openen van de bagageklep.
4
5
Verlichting opberglade
Het lampje 4 gaat branden wanneer de op-
berglade wordt geopend.
BINNENVERLICHTING (3/3)
6
pare-soleil ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
miroirs de courtoisie ..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
stores pare-soleil .......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
rideaux pare-soleil .....................................
(page courante)
3.26
NLD_UD57872_1
Pare-soleil, stores (JFC - Renault)
Zonnekleppen voor
Verschuif het gordijn 4. Hiermee kunt u de
zon blokkeren in het gebied boven de bin-
nenspiegel.
Pare-soleil, stores
ZONNEKLEP, ZONNEGORDIJNEN
Zonneklep voor
Zet de zonneklep 3 omlaag tegen de voor-
ruit of maak hem los en zet hem tegen de
zijruit.
Make-up spiegel
Til het deksel 1 omhoog.
De verlichting 2 werkt automatisch.
Zonnegordijnen aan de zijkant
Trek het zonnegordijn naar boven met
behulp van het lipje 5 tot u de haakjes 6 in
hun houders kunt vastmaken (controleer of
de haakjes goed vastklikken).
6
2
1
Tijdens het rijden moet het
klepje van de make-up spiegel
gesloten zijn.
Verwondingsgevaar.
3
Vergeet niet het gordijn 4 te sluiten voor-
dat u de voorste zonneklep sluit, om te
voorkomen dat u het gordijn beschadigt.
5
4
rangements................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
vide-poches ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aménagements ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.27
NLD_UD57873_1
Rangements, aménagements habitacle (JFC - Renault)
Dashboardkastje 2
Rangements, aménagements habitacle
Opbergruimte in portieren 1
Hierin kunt u een fles van 1,5 liter plaatsen.
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (1/5)
1
Laat geen spullen op de vloer
(bij de bestuurder) liggen. In
geval van plotseling remmen
zouden deze onder de peda-
len terecht kunnen komen, waardoor de
bestuurder deze niet meer goed kan be-
dienen.
Let op dat er geen harde,
zware of scherpe voorwerpen
in de “open” bergruimtes ge-
plaatst zijn, zodat zij tegen de
inzittenden geslingerd kunnen worden
bij het rijden door een bocht, bij plotse-
ling remmen of bij een botsing.
2
Opberglade aan
passagiersstoel 3
Om de lade te openen, plaatst u een vinger
in de uitsparing 4. Ze gaat vanzelf open. Op
een steile helling kan het nodig zijn om de
lade handmatig te openen met behulp van
de handgreep 5. In deze lade passen docu-
menten van A4-formaat. De lade wordt ver-
lucht en gekoeld.
Toegelaten belasting in de opberglade
aan passagiersstoel: 6 kg gelijkmatig
verdeeld.
Tijdens het rijden moet de op-
berglade gesloten zijn. Risico
van verwonding.
3
4
5
2
3.28
NLD_UD57873_1
Rangements, aménagements habitacle (JFC - Renault)
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (2/5)
Opbergruimte 8
Schuif het gordijn open 11 om de opberg-
ruimte te openen.
Multimedia aansluiting 12
Opbergruimte 9
Schuif het gordijn open 10 om de opberg-
ruimte te openen.
Bekerhouder 13
Hierin kunnen een losse asbak, blikjes enz.
worden geplaatst.
Bergruimte onder de console 6
Inductielaadzone 7
Raadpleeg voor meer informatie over de in-
ductielaadzone de gebruiksaanwijzing van
het multimediasysteem.
11
12
8
9
Let op bij het accelereren of het rijden in een bocht, dat de inhoud van de beker of
het blikje niet over de rand stroomt.
Risico van brandwonden als de vloeistof warm is en/of vlekken.
6
7
10
13
accoudoir
avant ....................................................
(page courante)
poignée de maintien ..................................
(page courante)
3.29
NLD_UD57873_1
Rangements, aménagements habitacle (JFC - Renault)
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (3/5)
Opbergvak in de
middenconsole 15
Zet de armsteun 14 omhoog.
14
15
Handgreep 16
Hieraan kan men zich vasthouden tijdens
het rijden.
Gebruik deze niet bij het in- of uitstappen.
Kledinghaken 17
16
17
3.30
NLD_UD57873_1
Rangements, aménagements habitacle (JFC - Renault)
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (4/5)
Let op dat er geen harde,
zware of scherpe voorwerpen
in de “open” bergruimtes ge-
plaatst zijn, zodat zij tegen de
inzittenden geslingerd kunnen worden
bij het rijden door een bocht, bij plotse-
ling remmen of bij een botsing.
Opberglade 19 onder de
middenconsole
19
Opbergruimte van het
achterportier 18
18
Laat geen spullen op de vloer
(bij de bestuurder) liggen. In
geval van plotseling remmen
zouden deze onder de peda-
len terecht kunnen komen, waardoor de
bestuurder deze niet meer goed kan be-
dienen.
3.31
NLD_UD57873_1
Rangements, aménagements habitacle (JFC - Renault)
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (5/5)
Klep aan de voeten van de
passagier rechtsachter 21
Hier zit de gereedschapsset. 5.10.
21
Opbergvakken 20 in voorstoelen
20
cendrier......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
allume-cigares ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
prise accessoires .......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.32
NLD_UD57874_1
Cendriers-Allume cigares (JFC - Renault)
Prise accessoires
INTERIEUR
1
1
Accessoireaansluiting
U kunt een van de aansluitingen 1 gebrui-
ken. Deze zijn bestemd voor de aansluiting
van accessoires die zijn goedgekeurd door
onze technische dienst.
Als uw auto geen aansteker en asbak
heeft, kan uw merkdealer u deze leve-
ren.
Sluit alleen accessoires aan
met een vermogen van maxi-
maal 120 watt (12 V).
Als verschillende accessoire-
aansluitingen tegelijk worden gebruikt,
mag het totale vermogen van de aan-
gesloten accessoires niet meer zijn dan
180 watt.
Risico van brand.
appuis-tête .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
appuis-tête
arrière ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges
arrière ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.33
NLD_UD59128_4
Appuis-tête arrière (JFC - Renault)
Helling afstellen
Afhankelijk van de uitvoering van de auto,
beweegt u het deel A naar voren of naar
achteren tot de gewenste stand is bereikt.
Afstellen van de
zijbevestigingen
Afhankelijk van de auto, kunt u de delen B
onafhankelijk van elkaar afstellen tot het ge-
wenste comfort bereikt is.
Hoofdsteun middelste stoel 2
opbergstand
Druk het lipje 1 in en laat de hoofdsteun he-
lemaal zakken.
Appuis-tête arrière, sièges arrière
HOOFDSTEUN ACHTER
Gebruiksstand
Trek de hoofdsteun zoveel mogelijk omhoog
en druk hem daarna naar beneden tot hij
blokkeert.
Verwijderen
Druk op de lipje(s) 1 en verwijder daarna de
hoofdsteun.
Terugplaatsen:
Steek de poten in de geleiders, druk het
lipje 1 in laat de hoofdsteun zakken.
2
De hoofdsteun is een veilig-
heidsorgaan, dat altijd op zijn
plaats moet zitten en goed
moet zijn afgesteld. De boven-
kant van de hoofdsteun moet op gelijke
hoogte zijn met de kruin.
1
B
A
B
De hoofdsteun in de onderste stand is
een opbergstand en alleen toegestaan
als de hoofdsteun niet gebruikt wordt.
Indien er een passagier op de stoel zit, mag
de hoofdsteun niet in de onderste stand ge-
bruikt worden.
sièges arrière
Fonctionnalités .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges arrière .............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges chauffants .......................................
(page courante)
3.34
NLD_UD61169_2
Sièges arrière (JFC - Renault)
Stoelverwarming
(afhankelijk van auto)
Enkel zitplaatsen aan de zijkanten
Contact aan:
Druk op de schakelaar 3 op de gewenste
stoel voor de eerste keer om de hoge
stand van het verwarmingssysteem te
activeren. Beide geïntegreerde waar-
schuwingslichtjes op de schakelaar gaan
branden;
druk een tweede keer op de schake-
laar om de verwarming in de stand laag
te zetten. Een geïntegreerd waarschu-
wingslampje gaat branden;
druk een derde keer om de verwarming
uit te schakelen.
storingen
Wanneer er een storing is gedetecteerd,
knipperen de geïntegreerde waarschu-
wingslampjes op de schakelaar 3 van de
stoel.
Ga naar een merkdealer.
Om veiligheidsredenen mogen
deze afstellingen alleen uitge-
voerd worden als de auto stils-
taat.
De zitplaatsen achter worden gevormd door
afzonderlijke stoelen.
Naar voren of achteren zetten van de
stoelen
Trek de hendel 1 omhoog om de stoel te ont-
grendelen. In de gewenste stand laat u de
hendel los en controleert u de vergrendeling.
Rugleuning verstellen
Trek aan de hendel 1 om de stoel vooruit te
schuiven.
trek de handgreep 2 omhoog en kantel de
rugleuning tot de gewenste stand.
Laat de handgreep los 2 en controleer of de
rugleuning correct vergrendeld is.
ACHTERSTOELEN (1/5)
1
2
4
Om de stoelen neer te klappen (stand
vlakke vloer)
Zet de hoofdsteun omlaag 4en til de hand-
greep 2 omhoog om de stoel neer te klap-
pen. controleer of de stoel goed vergrendeld
is.
Zitkussen omhoog zetten
Neem de rugleuning van de stoel beet, trek
ze omhoog en controleer of ze goed ver-
grendeld is;
3
3.35
NLD_UD61169_2
Sièges arrière (JFC - Renault)
ACHTERSTOELEN (2/5)
Bij het bewegen van de achter-
stoelen:
zorg dat er niemand in de
buurt van de bewegende delen
is;
– zorg dat u voldoende ruimte om de
stoel heeft;
zorg ervoor dat de voorbehouden op-
bergruimte voor de stoel in de baga-
geruimte vrij is;
Om veiligheidsredenen mogen deze
afstellingen alleen uitgevoerd worden
als de auto stilstaat.
Zorg dat tijdens het bewegen
van de achterstoelen, er niets
het verankeren kan hinderen
(lichaamsdeel, dier, steentje,
doek, speelgoed, enz.).
Om een stoel van de derde rij uit te
klappen:
Krijg toegang tot de achterstoelen van de
derde rij;
plaats de autogordel in de haak 6 om te
voorkomen dat deze wordt beschadigd;
– Til de rugleuning op met behulp van de
handgrepen 7 en zorg dat deze goed ver-
grendeld is.
Om toegang te krijgen tot de
achterstoelen van de derde rij
Til de handgreep omhoog 5;
verschuif de stoel naar voren tot hij ver-
grendelt;
ga op de achterstoel van de derde rij
zitten;
pak de rugleuning van de tweede rij vast
en kantel deze naar beneden;
– controleer of de stoel goed vergrendeld
is.
5
6
Voordat u een stoel van de tweede rij naar voren verplaatst, zorgt u ervoor dat de stoel niet
neergeklapt is.
7
3.36
NLD_UD61169_2
Sièges arrière (JFC - Renault)
ACHTERSTOELEN (3/5)
Om de stoelen automatisch neer
te klappen (stand vlakke vloer)
De achterstoelen worden elektrisch ontgren-
deld om ze neer te klappen en een vlakke
ondergrond te creëren.
Er zijn twee manieren om de stoelen te
bewegen:
– vanaf de bagageruimte met de schake-
laar 8;
via het multimediascherm 9.
Buiten gebruik stellen van de functie
Bij draaiende motor zorgt een vergren-
delde gordel ervoor dat de functie niet zal
werken voor de bijbehorende stoel.
Wanneer de auto in beweging is, zijn de
twee schakelaars uitgeschakeld.
9
Gebruiksomstandigheden
Bij stilstaande auto en met de autogordels
achter ontgrendeld:
met de schakelaar 8, achterklep open;
via het multimediascherm 9, met draai-
ende motor.
Opmerking: voordat u een ontgrendelhan-
deling uitvoert om de zitplaatsen in te klap-
pen, moeten de tafeltjes aan de rugleuning
van de voorstoelen zijn ingeklapt.
8
3.37
NLD_UD61169_2
Sièges arrière (JFC - Renault)
ACHTERSTOELEN (4/5)
Via het multimediascherm 9
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem voor info over het kantelen van
de stoelen.
Druk op de zitplaats die u wilt neerklappen of
op alle zitplaatsen en bevestig.
Obstakels bij het neerklappen
Als de stoel tijdens het neerklappen een
obstakel tegenkomt, wordt de beweging
automatisch gestopt. U moet de stoel dan
handmatig neerklappen nadat u het obsta-
kel hebt verwijderd.
Bij een storing
Als aan alle gebruiksvoorwaarden is vol-
daan en de stoelen niet worden neergeklapt,
neemt u contact op met een merkdealer.
Zorg dat tijdens het bewegen
van de achterstoelen, er niets
het verankeren kan hinderen
(lichaamsdeel, dier, steentje,
doek, speelgoed, enz.).
Inklappen met 1 toetsbediening
A
B
C
E
F
D
8
Vanaf de schakelaar 8
Afhankelijk van de auto, schakelaars voor
het neerklappen van de:
A de zitplaats linksachter op de tweede rij;
B de zitplaats middenachter op de tweede
rij;
C de zitplaats rechtsachter op de tweede rij;
D de zitplaats rechtsachter op de derde rij;
E de zitplaats linksachter op de derde rij;
F alle zitplaatsen.
9
3.38
NLD_UD61169_2
Sièges arrière (JFC - Renault)
Beperking voor het gebruik
Wanneer er een passagier op een achters-
toel van de derde rij zit, is het verboden te
rijden met een neergeklapte rugleuning of
stoel van de tweede rij.
ACHTERSTOELEN (5/5)
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
Zorg dat tijdens het bewegen
van de achterstoelen er niets
het verankeren kan hinderen
(lichaamsdeel, dier, steentje,
doek, speelgoed enz.).
Controleer na het terugkan-
telen van de rugleuning of
deze weer goed is vergrendeld.
Als u stoelhoezen gebruikt,
moet u opletten dat deze de vergrende-
ling van de rugleuning niet belemmeren.
Let op de juiste stand van de autogor-
dels.
Plaats de hoofdsteunen terug.
coffre à bagages ........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
porte de coffre ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
hayon .........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.39
NLD_UD57877_1
Coffre à bagages (JFC - Renault)
Coffre à bagages
BAGAGERUIMTE
1
2
Handmatig
Openen
Druk op de knop 1 en trek de achterklep
omhoog.
Sluiten
Trek de achterklep omlaag, waarbij u eerst
gebruik kunt maken van de handgreep 2 in
de klep.
Elektrische bediening
3.40.
Met de hand openen van
binnenuit
Bij een elektrische storing kunt u de achter-
klep met de hand van binnenuit openen:
ga naar de bagageruimte door de
achterstoel(en) te kantelen;
maak het toegangsklepje van het slot los
en verwijder het 3;
3
– laat voor auto’s met een handbediende
achterklep het lipje 5 naar rechts gli-
jden, of doe hetzelfde met het lipje 4 voor
auto’s met een gemotoriseerde achterk-
lep.
duw tegen de achterklep om hem te
openen.
4
5
Het aansluiten van een drager
(fietsdrager, bagagekoffer,
enz.) die rust op de achterklep
is verboden. Om een drager te
installeren op uw auto, neemt u contact
op met een merkdealer.
hayon motorisé ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
coffre à bagages ........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
porte de coffre ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
hayon .........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
porte de coffre motorisée ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.40
NLD_UD57878_1
Hayon motorisé (JFC - Renault)
Hayon motorisé
Als de auto hiermee is uitgerust, wordt de
achterklep tegelijk met de portieren elek-
trisch vergrendeld of ontgrendeld.
Om de achterklep te bedienen zijn de vol-
gende functies beschikbaar:
met de kaart voor afstandsbediening;
met de schakelaars op de achterklep
met de schakelaar op het dashboard
– afhankelijk van de auto, gebruik van de
“handsfree” functie.
GEMOTORISEERDE ACHTERKLEP (1/5)
Gebruiksomstandigheden
Zet de auto stil.
– Indien de achterklep door ijs of sneeuw
niet kan openen, moet u beslist de ach-
terklep ijs- of sneeuwvrij maken.
Als de accu leeg is of is vervangen, moet
de achterklep gesloten worden (handma-
tig indien nodig) om de gemotoriseerde
bediening opnieuw in te schakelen.
Controleer bij het openen/slui-
ten van de achterklep of nie-
mand zich in de buurt van de
bewegende delen bevindt.
Risico van verwonding.
Openen/sluiten
Wanneer de gemotoriseerde achterklep
wordt geopend of gesloten door op de scha-
kelaar op het dashboard te drukken of met
behulp van de kaart, klinken er drie geluids-
signalen net voordat de achterklep in bewe-
ging komt.
Let erop dat tijdens het openen/sluiten
van de achterklep niets de beweging be-
lemmert.
Om beschadiging van de achterklep te
voorkomen, mag u ze niet handmatig
openen of sluiten terwijl ze in beweging
is.
3.41
NLD_UD57878_1
Hayon motorisé (JFC - Renault)
GEMOTORISEERDE ACHTERKLEP (2/5)
3
Met de schakelaar in de auto om de
achterklep te sluiten
Druk op de schakelaar 3.
2
Met de externe schakelaar om de
achterklep te openen
Druk op de schakelaar 2.
1
met de kaart voor afstandsbediening
Houd, met het contact uit, de schakelaar 1
op de kaart ingedrukt.
Uit veiligheidsoverwegingen
mag u de deur alleen openen
en sluiten als de auto stilstaat.
Risico van verwonding.
Schakel de handsfree-functie uit als u het volgende wilt doen:
rijden door een wasstraat;
de auto met de hand wassen;
Bedien het reservewiel of de trekhaak.
– ...
Risico van onbedoeld openen of sluiten van de achterklep waardoor letsel kan
worden veroorzaakt.
3.42
NLD_UD57878_1
Hayon motorisé (JFC - Renault)
De sensor detecteert dat u uw voet dichter-
bij en vervolgens weer verderaf brengt en
schakelt het openen of sluiten van de ach-
terklep in.
Houd uw voet niet in de lucht. Voer de be-
weging uit zonder te stoppen en zonder de
achterbumper te raken.
Opmerking: nadat de opdracht tot sluiten
is gedetecteerd blijft de achterklep nog on-
geveer 3 seconden open voordat het sluiten
wordt ingezet (er weerklinkt elke seconde
een geluidssignaal).
4
Met de schakelaar op het dashboard
Druk lang op de schakelaar 4.
Met de “handsfree”-functie
Met de handsfree-functie kunt u de baga-
geruimte openen wanneer u de handen vol
hebt. De kaart moet op een afstand van on-
geveer 1 meter zijn van het middelste deel
van de achterbumper (zone B). Ga met het
contact uit op ongeveer 45 cm van de ach-
terbumper van de auto staan en beweeg uw
voet naar voren en achteren in zone A.
GEMOTORISEERDE ACHTERKLEP (3/5)
De “handsfree”-functie in- en
uitschakelen
Zie de multimedia-instructies voor het in-/uit-
schakelen van de functie.
Selecteer ON of OFF.
Bijzonderheden van het gebruik van de
“handsfree”-functie
De handsfree functie is niet langer be-
schikbaar als de auto meerdere dagen
niet gebruikt is of na ongeveer 15 minu-
ten als de auto ontgrendeld is. U schakelt
de functie opnieuw in met de ontgrendel-
knop op de kaart.
– De handsfree functie is uitsluitend bes-
chikbaar als de auto stilstaat en de motor
is afgezet (en niet op stand-by met de
functie Stop-en-start).
– De handsfree-functie werkt wellicht niet
als de auto is uitgerust met een trekhaak
of zich in een gebied met een sterk
elektromagnetisch veld bevindt.
A
B
3.43
NLD_UD57878_1
Hayon motorisé (JFC - Renault)
GEMOTORISEERDE ACHTERKLEP (4/5)
De beweging van de achterklep
onderbreken
U kunt de beweging van de gemotoriseerde
achterklep op elk moment onderbreken door
kort op een van de schakelaars te drukken.
Afhankelijk van de positie van de portieren,
de achterklep kan echter nog steeds met de
hand worden geopend.
Als de achterklep stilstaat in een tussen-
stand, zal de achterklep bij de volgende druk
in de omgekeerde richting bewegen als toen
u de beweging van de achterklep stopte.
Handbediening
Nadat de achterklep is gestopt, kunt u ze
indien u dat wenst handmatig bewegen.
U kunt de automatische beweging op elk
moment hervatten door op een van de scha-
kelaars te drukken.
Waarneming van obstakels
Als de ruit van de achterklep tijdens het ver-
plaatsen een obstakel (de aanwezigheid
van een voorwerp of een persoon) bemerkt,
stopt deze. Afhankelijk van de positie van
de portieren, de achterklep kan echter nog
steeds met de hand worden geopend.
Druk op een schakelaar voor het openen/
sluiten van de achterklep om de beweging
van de achterklep te hervatten in dezelfde
richting als voordat het obstakel werd gede-
tecteerd.
Beperking van de openingshoek
van de achterklep.
U kunt de maximale opening van de achter-
klep instellen. De achterklep stopt systema-
tisch in de gekozen stand:
open de achterklep gedeeltelijk;
zet de achterklep handmatig in de ge-
wenste stand;
druk meer dan 3 seconden op de schake-
laar 3 van de gemotoriseerde achterklep
om de stand op te slaan.
Er weerklinken twee geluidssignalen om
aan te geven dat de stand correct werd
opgeslagen.
3
De detectie van het obstakel
is een hulp bij het openen en
sluiten van de achterklep, en
vervangt in geen geval de op-
lettendheid en verantwoordelijkheid van
de gebruiker.
3.44
NLD_UD57878_1
Hayon motorisé (JFC - Renault)
GEMOTORISEERDE ACHTERKLEP (5/5)
Storingen
Als u de gemotoriseerde achterklep voort-
durend beweegt gedurende ongeveer een
minuut (herhaaldelijk openen en sluiten),
wordt ze geblokkeerd om oververhitting te
voorkomen en wordt de normale werking
hersteld na ongeveer een minuut.
De gemotoriseerde achterklep werkt niet als
de accu niet genoeg geladen is. In dat geval
dient u de gemotoriseerde achterklep te be-
dienen terwijl de motor draait.
Bij zeer koud weer werkt het automatisch
openen en sluiten mogelijk niet als de af-
dichtrubbers van de achterklep vastgevro-
ren zijn.
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het parke-
ren of stoppen van de auto
Laat nooit een kind, een niet-
autonome volwassene of een dier achter
de achterklep van de auto staan en laat
ze nooit alleen achter in de auto, zelfs
niet voor eventjes.
Zij kunnen zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, door apparatuur te bedienen,
zoals bijvoorbeeld de ruitbediening en
de gemotoriseerde achterklep of door de
portieren te vergrendelen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
Het aansluiten van een drager
(fietsdrager, bagagekoffer,
enz.) die rust op de achterklep
is verboden. Om een drager te
installeren op uw auto, neemt u contact
op met een merkdealer.
Voorzorgsmaatregelen voor het
gebruik
Controleer voor het openen/sluiten van
de achterklep dat er voldoende ruimte is
om het uitvouwen mogelijk te maken. Als
dit niet het geval is, stopt u de beweging
van de achterklep met de bediening voor
de achterklep en houdt u de achterklep
met de hand op zijn plaats (de achterklep
kan nog steeds met de hand worden ge-
opend).
– Als de achterklep in beweging is en de
motor wordt gestart, wordt de beweging
enkele seconden gestopt en vervolgens
hervat.
Voorkom herhaaldelijk handmatig stilleg-
gen van de automatische beweging van
de achterklep (risico op beschadiging van
het systeem van de achterklep).
Het handsfree-systeem kan tijdelijk pro-
blemen ondervinden als één van de
opname-elementen in de achterkant van
de bumper is bedekt (door vuil, modder,
sneeuw, strooizout, enz.). Reinig de sen-
soren. Als het probleem aanhoudt, moet
u een merkdealer raadplegen.
Opmerking: Bij zeer koud weer werkt het
automatisch openen mogelijk niet als de af-
dichtrubbers van de achterklep vastgevro-
ren zijn.
cache-bagages ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
plage arrière ..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.45
NLD_UD57879_1
Cache-bagages (JFC - Renault)
Terugplaatsen van de
bagageafdekplaat
Plaats de bagageafdekplaat 2 in de sleu-
ven 3.
Oprollen van het soepele deel
van de bagage-afdekking
Plaats de autogordel in de haak 4 om te
voorkomen dat deze wordt beschadigd.
Trek lichtjes aan de handgreep 1 om de
pennen vrij te maken van hun bevestigings-
punten aan elke kant van de bagageruimte.
Begeleid de oprolbeweging van de bagage-
afdekplaat 2.
Verwijderen van de bagage-
afdekplaat
Draai de uiteinden van de bagageafdek-
plaat 2 (beweging A) en haal de plaat weg.
Cache-bagages
BAGAGE-AFDEKPLAAT
5
6
Leg geen zware of harde voor-
werpen op de bagage-afdek-
king. Bij plotseling remmen
of in geval van een ongeluk
kunnen rondslingerende spullen de inzit-
tenden in gevaar brengen.
2
6
Opbergruimte van de
bagageafdekplaat
Uitvoering zonder extra airconditioning
Til de tussenvloer van de bagageruimte 5 op
en plaats het oprolmechanisme van de ba-
gageafdekplaat 2 in de houders 6
Uitvoering met extra airconditioning
Plaats het oprolmechanisme van de baga-
geafdekplaat 2 in de houders 6.
A
1
2
3
4
rangements................................................
(page courante)
coffre à bagages ........................................
(page courante)
rangements/aménagements
coffre ....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.46
NLD_UD57880_1
Rangements/Aménagements coffre à bagages (JFC - Renault)
Rangements, aménagements coffre à bagages
OPBERGRUIMTES, INDELING BAGAGERUIMTE
Tassenhaken 1
Maximum gewicht per haak: 5 kg.
Opbergruimte onder dubbele
bodem van de bagageruimte
Afhankelijk van de auto tilt u de dubbele
bodem van de bagageruimte 5 op met de
handgreep 2 om bij de opbergruimte te
komen.
De dubbele bodem kan met de haak 4 in de
houder 3 worden vastgemaakt.
2
5
3
4
1
transport d’objets
dans le coffre .......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
anneaux d’arrimage ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
caravanage ................................................
(page courante)
coffre à bagages ........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.47
NLD_UD57881_1
Transport d’objets dans le coffre (JFC - Renault)
Plaats de te vervoeren voorwerpen altijd
zo dat ze met de grootste lengte tegen de
rugleuning van de achterstoel steunen, bij
normaal gebruik (voorbeeld A) of tegen de
rugleuningen van de voorstoelen B als de
rugleuningen van de achterstoelen zijn neer-
geklapt.
Als u voorwerpen op de neergeklapte rug-
leuning wilt plaatsen, moet u eerst de hoofd-
steunen verwijderen voordat u de rugleuning
neerklapt, zodat de rugleuning zo dicht mo-
gelijk tegen het zitkussen kan kantelen.
Transport d’objets dans le coffre
VERVOER VAN BAGAGE
A
De zwaarste voorwerpen
plaatst u zo laag mogelijk op de
laadvloer. Zet de lading indien
mogelijk vast aan de beves-
tigingspunten (indien aanwezig) op de
vloer van de laadruimte. De lading moet
zo geplaatst zijn dat niets naar voren op
de passagiers geslingerd kan worden in
geval dat de bestuurder plotseling moet
remmen. Maak de autogordels van de
zitplaatsen achter vast, ook als deze niet
bezet zijn.
B
Bevestigingshaken
In elke hoek van de bagageruimte kan de
lading aan de haken 1 vastgemaakt worden.
Plaats de te vervoeren voorwerpen altijd
zo dat de zwaarste voorwerpen tegen de
rugleuning van de achterstoel steunen.
1
remorquage
attelage ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
attelage
montage ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
caravanage ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.48
NLD_UD57882_1
Transport d’objets : attelage (JFC - Renault)
Transport d’objets :
attelage
Maximale kogeldruk op trekhaak,
max. aanhangermassa geremd en on-
geremd: 6.8.
Keuze en monteren van een trekhaak
Maximale massa van de trekhaak: 32 kg.
Raadpleeg het montagevoorschrift van
de uitrusting voor de montage en de
voorwaarden voor het gebruik.
Het is raadzaam deze voorschriften bij
uw instructieboekje te bewaren.
VERVOER VAN VOORWERPEN: trekhaak
A
A: 1067 mm max.
Indien de trekhaakkogel de nummer-
plaat of de mistlamp(en) achteraan aan
het zicht onttrekt, moet u hem afnemen
wanneer u geen voertuig trekt.
Houd u in elk geval aan de landelijke
wetgeving.
Auto uitgerust met een auto-
matische achterklep met de
“handsfree” functie
Schakel de “handsfree” functie
uit voordat u de auto met de hand wast
of aan de slag gaat met het reservewiel
of de trekhaak.
Risico van onbedoeld openen of slui-
ten van de achterklep waardoor letsel
kan worden veroorzaakt.
transport d’objets
filet de séparation ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
filet de séparation ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.49
NLD_UD57883_1
Filet de séparation (JFC - Renault)
3
Filet de séparation
BAGAGESCHEIDINGSNET (1/2)
bevestig de twee haken 5 van de
banden 3 van het net aan de verankerin-
gen 4;
stel de band 3 van het net zo af, dat het
goed strak staat.
Aanbrengen van het
scheidingsnet achter de
voorstoelen
Aan beide kanten in de auto:
til het kapje 1 omhoog om bij de veranke-
ringspunten voor de bevestiging aan de
bovenkant van het net te komen;
steek het bovenste stangetje van het
net 2 in de verankeringspunten;
Afhankelijk van de auto, is het handig bij het
vervoer van dieren of bagage om deze af te
scheiden van het passagiersdeel.
Het net kan op twee manieren geplaatst
worden:
achter de achterbank A;
achter de voorstoelen B.
Het bagagescheidingsnet kan
een massa van maximaal
10 kg tegenhouden.
Risico van verwonding.
Installeer het bagageschei-
dingsnet net op deze plaats
als er iemand op een achters-
toel zit
A
B
1
2
5
4
anneaux d’arrimage ...................................
(page courante)
3.50
NLD_UD57883_1
Filet de séparation (JFC - Renault)
BAGAGESCHEIDINGSNET (2/2)
10
6
bevestig de haak 11 van de band van het
net aan de verankeringen 10;
stel de band 9 van het net af zodat hij
goed gespannen is;
stel de stand van de stoelen van de
tweede rij af: zorg dat de rugleuningen
van de stoelen niet tegen het schei-
dingsnet aankomen.
NB: de uitsparing 8 moet zich aan de kant
van de doorvoer van de middelste gordel be-
vinden.
Aanbrengen van het
scheidingsnet achter de
achterstoelen
(achter de achterstoelen van de tweede rij
bij uitvoering 7 zitplaatsen)
Aan beide kanten in de auto:
zet de stoelen van de tweede rij zo veel
mogelijk naar voren;
til het kapje 6 omhoog om bij de rail voor
de bevestiging aan de bovenkant van het
net te komen;
steek het bovenste stangetje 7 van het
net in de rail;
11
9
8
6
7
barres de toit..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
galerie
barres de toit ........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.51
NLD_UD57884_1
Barres de toit (JFC - Renault)
Barres de toit
DAKDRAGERS
Bevestigingspunten vrijmaken
Open de portieren om bij de bevestigings-
punten 1 te kunnen komen.
Raadpleeg uw merkdealer voor het
kiezen van de uitrusting die aangepast
is aan uw auto.
Voor de montage en de gebruiksomstan-
digheden van de dragers raadpleegt u
de montagevoorschriften van de uitrus-
ting.
Het is raadzaam deze voorschriften bij
uw instructieboekje te bewaren.
Max. dakbelasting: 6.8.
1
1
Het aansluiten van een drager
(fietsdrager, bagagekoffer,
enz.) die rust op de achterklep
is verboden. Om een drager te
installeren op uw auto, neemt u contact
op met een merkdealer.
Voorzorgsmaatregelen voor het
gebruik
Gebruik van de achterklep
Controleer voor het gebruik van de achter-
klep, de voorwerpen en/of accessoires (fiet-
sendrager, dakkoffer, enz.) op de dakdra-
gers: deze moeten op de juiste wijze zijn be-
vestigd en goed vastzitten en mogen de be-
weging van de achterklep niet hinderen.
3.52
NLD_UD34343_1
Filler NU (JFC - Renault)
4.1
NLD_UD65683_3
Sommaire 4 (JFC - Renault)
Hoofdstuk 4: Onderhoud
Motorkap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.2
Oliepeil van de motor: algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.4
Oliepeil van de motor: (bij)vullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.5
Motorolie verversen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.6
Peilen: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.7
Koelvloeistof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.7
Remvloeistof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.8
Reservoir ruitensproeiers/koplampsproeiers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.9
Filters . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.9
Accu. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.10
Bandenspanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.12
Onderhoud van de carrosserie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.14
Onderhoud van de bekleding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.17
capot moteur..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
entretien :
mécanique ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
4.2
NLD_UD57887_1
Capot moteur (JFC - Renault)
Capot moteur
MOTORKAP (1/2)
Veiligheidshaak van de
motorkap
Om deze te ontgrendelen, duwt u tegen het
lipje 3 en tilt u tegelijkertijd de motorkap op.
Motorkap openen
Zet de motorkap met de hand omhoog, deze
wordt ondersteund met behulp van twee
gasveren 2.
Om deze te openen trekt u aan de hand-
greep 1, links van het dashboard.
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de motor, deze kan
nog warm zijn. Bovendien
kan de ventilateurmotor on-
verwacht gaan draaien. Het waarschu-
wingslampje in de motorruimte
herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar.
1
Druk niet op de motorkap:
risico van ongewenst sluiten
van de motorkap.
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.3.
Controleer bij werkzaamheden
onder de motorkap of de scha-
kelaar van de ruitenwisser in
de stand uit staat.
Verwondingsgevaar.
3
2
4.3
NLD_UD57887_1
Capot moteur (JFC - Renault)
MOTORKAP (2/2)
Sluiten van de motorkap
Controleer of er geen gereedschap of
andere voorwerpen in de motorruimte zijn
achtergebleven.
Om de motorkap te sluiten, pakt u het
midden van de motorkap en laat u deze van
30 cm hoogte dichtvallen. Hij vergrendelt
door zijn gewicht.
Controleer de vergrendeling
van de kap.
Controleer of niets de vergren-
deling belemmert (steentje,
doek, enz.).
Controleer na werkzaamheden
in de motorruimte of er niets
is vergeten (lappen, gereed-
schap, enz.).
Deze kunnen de motor beschadigen of
brand veroorzaken.
Bij een botsing, zelfs een lichte,
tegen de grille of de motorkap,
moet u zo snel mogelijk het
vergrendelingssysteem van
de motorkap laten controleren door een
merkdealer.
huile moteur ...............................................
(page courante)
vidange moteur ..........................................
(page courante)
niveaux :
huile moteur .........................................
(page courante)
entretien :
mécanique ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
jauge d’huile moteur ..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
4.4
NLD_UD62994_2
Niveau huile moteur : généralités (JFC - Renault)
Niveau huile moteur : généralités
OLIEPEIL VAN DE MOTOR: algemeen
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.3.
Iedere motor verbruikt wat olie voor het
smeren en koelen van de bewegende delen
in de motor. Het is daarom normaal dat u
tussen twee onderhoudsbeurten olie moet
bijvullen.
Indien u na de inrijperiode echter meer dan
0,5 liter olie per 1000 km moet bijvullen,
dient u dit aan een merkdealer te melden.
Controleer het oliepeil regelmatig en
in ieder geval voor elke grote reis: vul
indien nodig tijdig olie bij om ernstige
schade aan de motor te voorkomen.
Aflezen van het oliepeil
De auto moet horizontaal staan en de motor
mag geruime tijd niet hebben gedraaid.
Voor het exacte oliepeil en het controle-
ren of het maximum peil niet overschre-
den is (risico van beschadiging van de
motor), moet u de peilstaaf gebruiken.
Raadpleeg de volgende bladzijden.
Het display van het instrumentenpaneel
waarschuwt uitsluitend als het oliepeil mini-
maal is.
C
A
B
A
B
haal de peilstaaf eruit en veeg hem af
met een droge en niet pluizende doek;
steek de peilstaaf weer zo diep mogelijk
in zijn houder, (als de motor een “peil-
dop” C heeft, draait u deze geheel vast);
haal de peilstaaf weer uit de motor;
– lees het peil af: dit mag nooit lager zijn
dan het merkteken “MINI” A en nooit
hoger dan het merkteken “MAXI” B.
Als u het peil heeft gelezen, moet u de peil-
staaf tegen de aanslag terugplaatsen of de
peildop geheel vastdraaien.
Overschrijding van het
maximumpeil van de
motorolie
Het maximumpeil B mag nooit
worden overschreden: dit kan leiden tot
schade aan de motor en het antiveront-
reinigingssysteem.
Als het peil boven het maximum is, start
de motor dan niet en roep de hulp in
van een merkdealer.
Motorolie bijvullen
Gebruik een trechter of be-
scherm het gedeelte rond de
vulopening om te voorkomen
dat er motorolie terechtkomt op een heet
onderdeel van de motorruimte of op ge-
voelige (elektrische) onderdelen.
Risico van brand.
huile moteur ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
niveau d’huile moteur ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
jauge d’huile moteur ..................................
(page courante)
vidange
moteur ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
capacités
huile moteur .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
filtre :
à huile ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
4.5
NLD_UD64513_2
Niveau huile moteur : appoint, remplissage (JFC - Renault)
Niveau huile moteur : appoint, remplissage
OLIEPEIL VAN DE MOTOR: olie (bij)vullen, verversen (1/2)
(Bij)vullen
De auto moet horizontaal staan en de motor
moet koud zijn (bijvoorbeeld voordat u ‘s
morgens wegrijdt).
Draai de dop 1 los;
vul bij (in de regel ligt de hoeveelheid
tussen de aflezingen “MINI” en “MAXI”
op de peilstok 2 tussen 1,5 en 2 liter, af-
hankelijk van de motor);
wacht 20 minuten om de olie naar bene-
den te laten zakken in de motor;
controleer het peil met de peilstaaf 2
zoals hiervoor is beschreven.
Als u het peil heeft gelezen, moet u de peil-
staaf tegen de aanslag terugplaatsen of de
peildop geheel vastdraaien.
Vul nooit bij tot boven het peil MAXI en
vergeet niet de dop 1 en de peilstaaf 2
weer terug te plaatsen.
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.3.
1
2
1
2
Motorolie bijvullen
Gebruik een trechter of be-
scherm het gedeelte rond de
vulopening om te voorkomen
dat er motorolie terechtkomt op een heet
onderdeel van de motorruimte of op ge-
voelige (elektrische) onderdelen.
Risico van brand.
vidange moteur ..........................................
(page courante)
capacités huile moteur...............................
(page courante)
qualité d’huile moteur ................................
(page courante)
4.6
NLD_UD64513_2
Niveau huile moteur : appoint, remplissage (JFC - Renault)
Vidange moteur
Soort motorolie
Raadpleeg het onderhoudsdocument van
uw auto.
Laat de motor nooit in een af-
gesloten ruimte draaien: uit-
laatgassen zijn giftig.
Olie aftappen: let op bij het af-
tappen van hete olie dat u zich
er niet aan brandt.
Bijvullen: let op dat er geen
olie wordt gemorst op onderde-
len van de motor of de uitlaat.
Hierdoor kan brand ontstaan.
Ook moet de vuldop goed zijn vastgezet
om te voorkomen dat hij lostrilt waardoor
er olie uit de motor kan spatten met het-
zelfde brandgevaar als deze olie op hete
delen van de motor of de uitlaat terecht-
komt.
Als het peil abnormaal of herhaaldelijk
daalt, moet u een merkdealer raadple-
gen.
Overschrijding van het
maximumpeil van de
motorolie
Het maximumpeil mag nooit
worden overschreden: dit kan leiden tot
schade aan de motor en het antilucht-
verontreinigingssysteem.
Als het peil boven het maximum is, start
de motor dan niet en roep de hulp in
van een merkdealer.
Olie verversen
Interval: raadpleeg het onderhoudsdocu-
ment van uw auto.
Inhoud bij verversen
Raadpleeg het onderhoudsdocument van
uw auto of neem contact op met een merk-
dealer.
Controleer het motoroliepeil altijd met
behulp van de peilstaaf zoals hiervoor is uit-
gelegd (het mag nooit lager dan het mini-
mumpeil of hoger dan het maximumpeil van
de peilstaaf zijn).
Controleer bij werkzaamheden
onder de motorkap of de scha-
kelaar van de ruitenwisser in
de stand uit staat.
Verwondingsgevaar.
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de motor, deze kan
nog warm zijn. Bovendien
kan de ventilateurmotor on-
verwacht gaan draaien. Het waarschu-
wingslampje in de motorruimte
herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar.
OLIEPEIL VAN DE MOTOR: olie (bij)vullen, verversen (2/2)
niveaux :
liquide de refroidissement ....................
(page courante)
réservoir
liquide de refroidissement ....................
(page courante)
liquide de refroidissement..........................
(page courante)
niveaux ......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
4.7
NLD_UD57890_1
Niveaux (JFC - Renault)
Interval voor het vervangen
Raadpleeg het onderhoudsdocument van
uw auto.
Regelmatige controle van het peil
Controleer regelmatig het peil van de
koelvloeistof (de motor kan ernstig bescha-
digen door een gebrek aan koelvloeistof).
Vul uitsluitend bij met door onze technische
dienst goedgekeurde producten die zorgen
voor een bescherming van het koelsysteem:
een bescherming tegen bevriezen;
bescherming tegen corrosie van het koel-
circuit.
Niveaux :
liquide de refroidissement moteur
PEILEN, FILTERS (1/3)
Koelvloeistof
Bij stilstaande motor op horizontale onder-
grond, moet het peil bij koude motor liggen
tussen de merktekens “MINI” en “MAXI
aangegeven op het koelvloeistofreservoir 1.
Vul bij koude motor bij, voordat het peil be-
neden het “MINI”-merkteken is gedaald.
Zolang de motor warm is,
mogen er geen werkzaamhe-
den aan de motor en het koel-
systeem worden uitgevoerd.
Risico van brandwonden.
Als het peil abnormaal of herhaaldelijk
daalt, moet u een merkdealer raadple-
gen
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de motor, deze kan
nog warm zijn. Bovendien
kan de ventilateurmotor on-
verwacht gaan draaien. Het waarschu-
wingslampje in de motorruimte
herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar.
1
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.3.
liquide de freins .........................................
(page courante)
niveaux :
liquide de frein .....................................
(page courante)
réservoir
liquide de freins ....................................
(page courante)
4.8
NLD_UD57890_1
Niveaux (JFC - Renault)
liquide de frein
PEILEN, FILTERS (2/3)
Remvloeistofpeil
Controleer regelmatig het peil van de rem-
vloeistof en zeker als u bij het remmen een
verschil, hoe gering ook, opmerkt.
Controle van het peil moet bij stilstaande
motor en op horizontale ondergrond plaats-
vinden.
Peil 2
Het is normaal dat het remvloeistofpeil daalt
met het slijten van de remblokken, maar het
mag nooit beneden het MINI -merkteken
komen.
Als u zelf de slijtage van de schijven en
trommels wilt controleren, dan kunt u bij de
merkdealer of op de web-site van de con-
structeur een document verkrijgen met een
controlemethode.
Vullen
Na werkzaamheden aan het hydraulische
circuit moet de remvloeistof worden vervan-
gen door een deskundige.
Gebruik hiervoor uitsluitend door onze tech-
nische dienst goedgekeurde remvloeistof uit
een verzegelde verpakking.
Interval voor het vervangen
Raadpleeg het onderhoudsdocument van
uw auto.
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de motor, deze kan
nog warm zijn. Bovendien
kan de ventilateurmotor on-
verwacht gaan draaien. Het waarschu-
wingslampje in de motorruimte
herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar.
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.3
2
niveaux :
réservoir lave-vitre ...............................
(page courante)
lave-vitres ..................................................
(page courante)
filtre :
à air ......................................................
(page courante)
filtre :
habitacle ..............................................
(page courante)
filtre :
à huile ..................................................
(page courante)
filtre
à gazole ...............................................
(page courante)
réservoir
lave-vitres ............................................
(page courante)
liquides
lave-vitre ..............................................
(page courante)
4.9
NLD_UD57890_1
Niveaux (JFC - Renault)
réservoir lave-vitres, lave-projecteurs
Filtres
PEILEN, FILTERS (3/3)
Reservoir
ruitensproeiers/
Koplampsproeiers
Vullen
Open de dop 3, vul tot u de vloeistof ziet en
sluit de dop weer.
NB: controleer regelmatig het peil van het
reservoir door vloeistof bij te vullen voordat
u een route aanvat.
Vloeistof
Product voor ruitensproeiers. Gebruik ‘s win-
ters een antivriesmiddel. Gebruik producten
die erkend zijn door een merkdealer.
Opmerking: gebruik geen zuiver water
(risico op beschadiging van de aanzuig-
pomp, kalkafzetting op de pomp en de
sproeiers).
Filters
Het vervangen van de filters (luchtfilter, inte-
rieurfilter, brandstoffilter) maakt deel uit van
het onderhoudsprogramma van uw auto.
Interval voor het vervangen van de fil-
ters: raadpleeg het onderhoudsdocument
van uw auto.
3
batterie.......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
entretien :
mécanique ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
4.10
NLD_UD57891_1
Batterie (JFC - Renault)
De capaciteit van uw accu kan verminderen,
vooral als u uw auto gebruikt:
voor korte ritten;
in stadsverkeer;
als de temperatuur daalt;
bij langdurig gebruik van stroomverbrui-
kers (radio enz.) bij stilstaande auto.
Batterie
ACCU (1/2)
1
Afhankelijk van de auto, bevindt de accu 1
zich in de motorruimte of onder de vloer van
de bagageruimte.
De accu 1 is onderhoudsvrij. U mag de
accu niet openen of er vloeistof aan toe-
voegen.
Sticker A
Houd u aan de indicaties op het label A.
U mag geen werkzaamheden aan de accu
uitvoeren.
Afhankelijk van de auto, controleert een
systeem continu de capaciteit van de accu.
Als deze afneemt, verschijnt de boodschap
Accu zwak start de motor” op het instru-
mentenpaneel. In dit geval start u de motor
en verdwijnt de boodschap op het instru-
mentenpaneel.
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de motor, deze kan
nog warm zijn. Bovendien
kan de ventilateurmotor on-
verwacht gaan draaien. Het waarschu-
wingslampje in de motorruimte
herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar.
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.3.
1
A
batterie
remplacement ......................................
(page courante)
4.11
NLD_UD57891_1
Batterie (JFC - Renault)
Vervangen van de accu
ACCU (2/2)
B
2 3 4
567
Sticker B
Houd u aan de indicaties op de accu:
2 Open vuur en roken verboden;
3 oogbescherming verplicht;
4 op afstand van kinderen houden;
5 explosieve stoffen;
6 raadpleeg het instructieboekje;
7 corrosieve stoffen.
Teneinde uw veiligheid en een
goede werking van de elektri-
sche uitrustingen van de auto
te waarborgen (lampen, ruiten-
wisser, rembekrachtiging), moet elk on-
derhoud aan de accu (demontering, los-
koppeling...) verplicht worden uitgevoerd
door een gespecialiseerd vakman.
Risico op brandwonden door elektri-
sche schokken.
U moet zich verplicht houden aan de ver-
vangingsintervallen die worden aange-
geven in het onderhoudsboekje zonder
deze te overschrijden.
De accu is van een speciaal type. Zorg
dat deze wordt vervangen door een van
hetzelfde type.
Roep de hulp in van een merkdealer.
pression des pneumatiques.......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
gonflage des pneumatiques ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pneumatiques ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
4.12
NLD_UD57892_1
Pression de gonflage des pneumatiques (JFC - Renault)
Pression de gonflage des pneumatiques
BANDENSPANNINGEN (1/2)
A
Sticker A
Open het bestuurdersportier om het te lezen.
De bandenspanning dient bij koude banden
te worden gecontroleerd.
Indien u de bandenspanning niet bij koude
banden kunt controleren, moet u de opge-
geven waarden met 0,2 tot 0,3 bar (3 PSI)
verhogen. Verlaag nooit de spanning van
een warme band.
Auto met een controlesysteem voor
bandenspanning
Bij een te lage bandenspanning (lekken, te
lage bandenspanning enz.) verschijnt het
waarschuwingslampje op het instru-
mentenpaneel. 2.25.
A
B
E
G
C
C
F
D
B: bandenmaat van de auto.
C: voorziene rijsnelheid.
D: aanbevolen bandenspanning voor een
optimaal brandstofverbruik.
E: bandenspanning voor.
F: bandenspanning achter.
G: bandenspanning van het reservewiel.
E
E
F
F
Auto’s gebruikt bij maximale
belasting (maximaal toegela-
ten totaalmassa) en met een
aanhangwagen
De maximumsnelheid is beperkte tot
100 km/uur en de bandenspanning
moet worden verhoogd met 0,2 bar.
6.8.
Kans op klapband.
pression des pneumatiques.......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
gonflage des pneumatiques ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pneumatiques ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
4.13
NLD_UD57892_1
Pression de gonflage des pneumatiques (JFC - Renault)
BANDENSPANNINGEN (2/2)
Veiligheid van de banden en monteren
van sneeuwkettingen: 5.14 voor meer
informatie over de onderhoudsvoorwaarden
en de voorwaarden voor het monteren van
sneeuwkettingen op diverse uitvoeringen
van de auto.
Voor uw veiligheid en voor de
naleving van de geldende we-
tgeving.
Als de banden moeten worden
vervangen, dan mag dit alleen gebeuren
met even grote banden van hetzelfde
merk, hetzelfde type en dezelfde struc-
tuur op eenzelfde profiel.
Deze moeten: ten minste hetzelfde
laadvermogen en dezelfde maxi-
mumsnelheid als de oorspronkelijke
banden hebben, ofwel voldoen aan de
door de merkdealer gestelde eisen.
Indien u deze instructies niet respec-
teert, kunt u uw veiligheid in gevaar
brengen en is uw auto mogelijk niet
conform de voorschriften.
Risico op verlies van de controle over
de auto.
entretien :
carrosserie ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
lavage ........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
peinture
entretien ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
protection anticorrosion .............................
(page courante)
nettoyage :
extérieur véhicule .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
4.14
NLD_UD65869_2
Entretien de la carrosserie JFC-XFB-XFD (JFC - Renault)
Een goed onderhouden auto gaat langer
mee. Daarom wordt aangeraden de buiten-
kant van de auto regelmatig te onderhou-
den.
Uw auto is op doelmatige wijze tegen roest-
vorming beschermd. Toch staat hij bloot aan
de invloed van verschillende parameters.
Agressieve stoffen in de lucht
luchtverontreiniging in steden en in in-
dustriegebieden,
zilte lucht langs de kust, vooral bij warm
weer,
wisselende klimaatinvloeden en verande-
ringen in de vochtigheidsgraad (wegen-
zout in de winter, water waarmee de weg
wordt schoongespoeld enz.).
Kleine beschadigingen in het dagelijks
gebruik
Schurende stoffen
Stof in de lucht, zand, modder, opspattende
steentjes, enz.
Er zijn een aantal maatregelen nodig om de
hierboven genoemde gevaren te bestrijden.
Wat u moet doen
Was uw auto regelmatig, met de motor uit,
met door onze technische diensten gese-
lecteerde shampoos (nooit met schuurmid-
delen). Spuit vooraf rijkelijk met een water-
straal het volgende af:
de aanslag door luchtverontreiniging,
bloeiende bomen (linden bijvoorbeeld);
modder uit de wielkuipen en onder de bo-
demplaat die anders lange tijd het vocht
kunnen vasthouden;
de uitwerpselen van vogels, die een
chemische reactie met de lak veroorza-
ken waardoor deze snel kan ontkleuren
en zelfs kan loslaten;
Deze vlekken moet u direct wegwassen,
want zij kunnen later niet meer door poet-
sen worden verwijderd;
zout, dat vooral in de wielkuipen en onder
de bodemplaat achterblijft na te hebben
gereden op wegen waar gestrooid is.
Entretien de la carrosserie
ONDERHOUD VAN DE CARROSSERIE (1/3)
Schakel de “handsfree” func-
tie uit voordat u de auto met de
hand wast of aan de slag gaat
met het reservewiel of de trek-
haak.
Risico van onbedoeld openen of slui-
ten van de achterklep waardoor letsel
kan worden veroorzaakt.
Bij de merkdealer vindt u een uitgebreid
gamma speciale onderhoudsproducten.
4.15
NLD_UD65869_2
Entretien de la carrosserie JFC-XFB-XFD (JFC - Renault)
Wat u niet moet doen
De auto wassen in felle zon of als het vriest.
Vuil of insectenresten wegkrabben, zonder
ze eerst met water los te weken.
De auto verwaarlozen zodat vuil zich kan
ophopen.
Kleine beschadigingen niet (laten) bijwer-
ken.
Vlekken of aanslag verwijderen met op-
losmiddelen die niet door onze technische
diensten zijn geselecteerd. De lak kan hier-
door worden aangetast.
Vaak door sneeuw en modder rijden zonder
de auto te wassen, met name de wielkuipen
en de bodemplaat.
ONDERHOUD VAN DE CARROSSERIE (2/3)
Ontvetten of reinigen met
behulp van een hoge-
drukreiniger of sproeipro-
ducten die niet door onze
technische dienst zijn goed-
gekeurd.
mechanische delen (bijv. de motor-
ruimte);
de wielen (bijv. remsysteemcomponen-
ten zoals remklauwen);
onderkant carrosserie;
scharnierende delen (bijv. aan de portie-
ren);
gelakte plastic delen aan de buitenkant
(bijv. bumpers).
Hierdoor kunnen oxidatie of storingen ont-
staan.
Ontdoe de auto regelmatig van plantenres-
ten (hars, bladeren enz.).
Houd rekening met lokale voorschriften
inzake het wassen van een auto (bv. niet op
de openbare weg).
Houd bij het rijden op pas geasfalteerde
wegen afstand van de andere auto’s om be-
schadiging van lak en ruiten door opspat-
tend grind te voorkomen.
Kleine beschadigingen van de lak moet
u snel herstellen of laten herstellen zodat
roest ook daar geen kans krijgt.
Laat uw merkdealer regelmatig de carrosse-
rie inspecteren als de auto een plaatwerk-
garantie heeft. Raadpleeg het onderhouds-
document.
Mechanische onderdelen, scharnierende
delen, enz. moeten na reiniging altijd op-
nieuw worden beschermd met een door
onze technische diensten goedgekeurd pro-
duct.
4.16
NLD_UD65869_2
Entretien de la carrosserie JFC-XFB-XFD (JFC - Renault)
Rijden door een wasstraat
Zet de schakelaar van de ruitenwisser terug
in de ruststand. 1.98. Controleer de be-
vestiging van de uitrusting aan de buiten-
kant, extra lampen, achteruitkijkspiegels en
zet de ruitenwisserbladen vast met tape.
Verwijder de spriet van de radioantenne
indien uw auto hiermee is uitgerust.
Denk eraan na het wassen het tape te ver-
wijderen en de antenne terug te plaatsen.
ONDERHOUD VAN DE CARROSSERIE (3/3)
Bijzonderheid van auto’s met
matte lak
Voor dit type lak moeten bepaalde voor-
zorgsmaatregelen worden genomen.
Wat u moet doen
De auto overvloedig met de hand met water
wassen en daarbij een zachte doek, spons,
enz. gebruiken.
Wat u niet moet doen
Producten op basis van was gebruiken (op-
wrijven).
Te hard wrijven.
De auto wassen in een wasstraat.
Stickers op de lak plakken (risico op achter-
blijvende resten).
De auto reinigen met een
hogedrukreiniger.
Reinigen van de koplampen,
de opname-elementen en de
camera’s
Veeg deze schoon met een zachte doek of
poetskatoen. Als dit onvoldoende is, bevoch-
tig deze dan met wat zeepsop en veeg deze
af met een zachte doek of poetskatoen.
Veeg de ruit tenslotte voorzichtig af met een
droge zachte doek.
Gebruik geen reinigingsmiddelen met al-
cohol of gereedschap zoals een ijskrab-
ber.
entretien :
garnitures intérieures ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
garnitures intérieures
entretien ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
nettoyage :
intérieur véhicule ..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
4.17
NLD_UD62993_2
Entretien des garnitures intérieures (JFC - Renault)
Entretien des garnitures intérieures
Ruiten van instrumenten
(bijv. instrumentenpaneel, klok, buitenther-
mometer, enz.)
Veeg deze schoon met een zachte doek of
poetskatoen.
Als dat onvoldoende is, gebruik dan een
in zeepsop gedrenkte doek (of poetska-
toen) en veeg de ruit voorzichtig na met een
andere vochtige doek of poetskatoen.
Veeg de ruit tenslotte voorzichtig af met
een droge zachte doek.
Gebruik geen producten met alcohol en/
of spuit vloeistoffen in dit gebied.
Autogordels
Deze moeten goed schoon worden gehou-
den.
Gebruik producten die door de merkdealer
worden geleverd of lauw zeepsop en een
spons; veeg de gordels met een doek droog.
Gebruik geen wasmiddelen of kleurstof-
fen omdat deze de gordels kunnen aan-
tasten.
ONDERHOUD VAN DE BINNENBEKLEDING (1/2)
Textiel (stoelen,
deurbekleding ...)
Stofzuig het textiel regelmatig.
Vloeistofvlekken
Gebruik zeepsop.
Absorbeer de vlek of duw er lichtjes op (nooit
wrijven) met een zachte doek. Spoel daarna
het restant af en absorbeer dit.
Vlekken van vaste of halfvaste
substanties
Verwijder restanten van vaste of halfvaste
substantiesonmiddellijk met behulp van
een spatel; werk daarbij vanaf de randen
naar het midden van de vlek om te voorko-
men dat deze wordt uitgesmeerd.
Reinig vloeibare vlekken zoals aangegeven.
Snoep en kauwgom verwijderen
Leg een ijsblokje op de vlek om deze te laten
uitharden en ga daarna te werk zoals aange-
geven voor vaste vlekken.
Een goed onderhouden auto gaat langer
mee. Daarom wordt aangeraden de binnen-
kant van de auto regelmatig te onderhou-
den.
Een vlek moet altijd snel behandeld worden.
Reinig de bekleding (ongeacht het soort
vlek) met koud (of lauwwarm) zeepsop op
basis van natuurlijke zeep.
Gebruik geen detergenten (afwasmiddel,
producten in poedervorm, producten op
alcoholbasis enz.).
Gebruik een zachte doek.
Spoel en absorbeer het overschot.
Multimediascherm
Onderhoud van het scherm kan afhanke-
lijk zijn van het type multimedia-apparatuur.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
Raadpleeg de merkdealer voor advies
over het onderhoud van het interieur en/
of bij een onbevredigend resultaat.
4.18
NLD_UD62993_2
Entretien des garnitures intérieures (JFC - Renault)
Wat u niet moet doen
Plaats geen voorwerpen zoals deodorant,
parfum, enz. bij de ventilatieroosters; deze
kunnen de bekleding van het dashboard
aantasten.
Gebruik van een hogedruk-
reiniger of sproeiproducten
in het interieur van de auto:
als geen bijzondere voorzorgsmaatrege-
len worden genomen, bestaat het gevaar
dat elektrische en elektronische compo-
nenten in de auto defect raken.
ONDERHOUD VAN DE BINNENBEKLEDING (2/2)
Verwijderen/terugplaatsen
van oorspronkelijk in de auto
aangebrachte afneembare
uitrusting
Als u afneembare uitrusting moet verwijde-
ren om het interieur schoon te maken (bij-
voorbeeld matten), moet u altijd zorgen dat
u ze correct en aan de goede kant terug-
plaatst (de bestuursmat moet aan de kant
van de bestuurder worden teruggeplaatst)
en vastzet met de elementen die bij de uit-
rusting zijn geleverd (de bestuurdersmat bij-
voorbeeld, moet altijd worden vastgezet met
behulp van de voorgeïnstalleerde bevesti-
gingselementen).
Controleer altijd, terwijl de auto nog stilstaat,
of niets de besturing hindert (obstakel onder
de pedalen, een hak die achter de mat blijft
hangen, enzovoort).
5.1
NLD_UD65684_3
Sommaire 5 (JFC - Renault)
Hoofdstuk 5: Praktische tips
Lekke band, reservewiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.2
Pompset voor de banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.6
De gereedschappen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.10
Sierdop – wiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.11
Verwisselen van een wiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.12
Banden (veiligheid, wielen, wintergebruik) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.14
Koplampen (vervangen van een lamp) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.17
Achterlichten (vervangen van een lamp) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.18
Zijknipperlichten (vervangen van een lamp) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.20
Binnenverlichting: lampen vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.21
Zekeringen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.24
Accu. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.26
Kaart: batterij . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.30
Toebehoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.32
Ruitenwisser (vervangen van een ruitenwisserblad) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.33
Aanhanger . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.35
Sleepoog . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.36
Storingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.37
crevaison ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
roue de secours .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.2
NLD_UD57897_1
Crevaison, roue de secours (JFC - Renault)
Crevaison , roue de secours
In geval van een lekke band
Afhankelijk van de auto, beschikt u over een
oppompset voor de banden of een reserve-
wiel (raadpleeg de volgende bladzijdes).
Bijzonderheid
Het controlesysteem van de bandenspan-
ning controleert niet de spanning van de
reserveband (het door het reservewiel ver-
vangen wiel verdwijnt van het display op het
instrumentenpaneel).
2.25
Laat het reservewiel regelmatig door uw dealer controleren. Na verloop van tijd
kan het door veroudering onbruikbaar worden.
Auto’s met een reservewiel dat kleiner is dan de andere vier wielen:
Monteer nooit meer dan één reservewiel op een auto.
Doordat het reservewiel een kleinere diameter heeft dan het oorspronkelijke wiel, is de
bodemhoogte van de auto kleiner geworden.
Vervang zo snel mogelijk het reservewiel door een wiel van dezelfde maat als het origi-
nele wiel.
Bij tijdelijke gebruik van dit reservewiel, mag de rijsnelheid niet hoger zijn dan de snel-
heid die op de sticker op het wiel aangegeven staat.
De montage van dit wiel kan het rijgedrag van uw auto veranderen. Voorkom snel op-
trekken en krachtig remmen en verminder uw snelheid in bochten.
Als u sneeuwkettingen moet gebruiken, monteer dan het reservewiel op de achteras en
controleer de bandenspanning.
LEKKE BAND, RESERVEWIEL (1/4)
Als u de auto heeft stilgezet
in de berm van de weg, moet
u de andere weggebruikers
waarschuwen door middel van
de gevarendriehoek of op een andere,
in het land waar u bent, voorgeschreven
manier.
Schakel de «handsfree» functie uit voordat u de auto met de hand wast of aan de
slag gaat met het reservewiel of de trekhaak.
Risico van onbedoeld openen of sluiten van de achterklep waardoor letsel
kan worden veroorzaakt.
5.3
NLD_UD57897_1
Crevaison, roue de secours (JFC - Renault)
LEKKE BAND, RESERVEWIEL (2/4)
5
4
3
Reservewiel
Dit bevindt zich onder de auto.
Vanuit de bagageruimte:
voor auto’s die zijn uitgerust met een
versterker, draait u de drie bevestigings-
bouten 1 los en verplaatst u vervolgens
de versterker 2 om aan de afdekkap 3 te
kunnen;
til de afdekkap 3 op;
verwijder de dop;
1
2
– gebruik uitsluitend de wielmoersleutel 4
(door het gebruik van ander gereed-
schap kan het mechanisme beschadigd
raken) om de bevestigingskabel uit te
rollen. Draai de moer rechtsom los (be-
weging A); het wiel zakt omlaag naar de
grond;
A
zet het wiel buiten de auto rechtop, laat
de kabel en het element 5 via de velg
lopen en maak zo het wiel vrij.
5.4
NLD_UD57897_1
Crevaison, roue de secours (JFC - Renault)
Plaats de dop terug, en vervolgens de
afdekkap 3.
Voor auto’s die zijn uitgerust met een vers-
terker, plaatst u de versterker 2 terug. Draai
de drie bouten 1 vast.
LEKKE BAND, RESERVEWIEL (3/4)
5
Als de lekke band breder is dan het reservewiel, en u de lekke band op de plaats
van het reservewiel plaatst is de bodemhoogte van de auto minder. Om beschadi-
gingen te voorkomen, moet u voorzichtig over hoge drempels en de stoep af rijden
Bij tijdelijk gebruik van dit reservewiel, mag de rijsnelheid niet hoger zijn dan de
snelheid die op de sticker op het wiel aangegeven staat. Vervang zo snel mogelijk het
reservewiel door een wiel van dezelfde maat als het originele wiel.
Monteren van het wiel
Hiervoor moet de kabel zijn afgerold.
Zet het wiel rechtop met het ventiel naar
u toe. steek de bevestigingskabel en ele-
ment 5 door de velg; Leg het wiel op de
grond met het ventiel 6naar beneden.
Schroef vanuit de bagageruimte de moer
linksom helemaal vast (beweging B) om de
bevestigingskabel op te rollen; let daarbij op
dat het wiel horizontaal en de kabel gespan-
nen blijft.
4
3
1
2
B
6
5.5
NLD_UD57897_1
Crevaison, roue de secours (JFC - Renault)
LEKKE BAND, RESERVEWIEL (4/4)
A
Auto’s met zelfreparerende
banden
Deze herkent u aan een specifieke marke-
ring op de zijkant van de banden A (raad-
pleeg een merkdealer voor meer informatie).
Auto’s met zelfreparerende banden kunnen
verder rijden met een lekke band, omdat het
defecte gedeelte automatisch wordt afge-
dicht.
Maar in sommige gevallen (bv. een gat van
6 mm of in de zijkant van de band) is de
band niet meer zelfreparerend en kan deze
ook niet meer worden gerepareerd of opge-
pompt. In dat geval moet de band zo snel
mogelijk worden geïnspecteerd door een
deskundige.
kit de gonflage des pneumatiques .............
(jusqu’à la fin de l’UD)
crevaison ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
gonflage des pneumatiques ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.6
NLD_UD57898_1
Kit de gonflage des pneumatiques (JFC - Renault)
Kit de gonflage des pneumatiques
POMPSET VOOR DE BANDEN (1/4)
De set is uitsluitend bestemd
en goedgekeurd voor het op-
pompen van banden van een
auto die met deze set uitgerust
is.
In geen geval mag de set gebruikt
worden voor het oppompen van banden
van een andere auto of enig ander op-
pompbaar voorwerp (zwemband, boot,
enz.).
Voorkom dat de huid in contact komt met
de reparatievloeistof tijdens de werk-
zaamheden met de fles. Als toch drup-
peltjes ontsnappen, moet u deze over-
vloedig afspoelen.
Houd de reparatieset uit de buurt van
kinderen.
Gooi het lege reservoir niet in de natuur.
Lever het in bij uw merkdealer of bij een
depot voor klein chemisch afval.
Het reservoir heeft een beperkte houd-
baarheid die is aangegeven op zijn
etiket. Controleer de houdbaarheidsda-
tum.
Ga bij een merkdealer langs om de
pompslang en het reservoir met het re-
paratieproduct te laten vervangen.
A
B
De set repareert beschadigde
banden waarvan het loopvlak A
beschadigd is door een voor-
werp van minder dan 4 millime-
ter. Hij repareert niet alle typen lekken,
zoals sneden van meer dan 4 millimeter,
sneden aan de zijkant B van de band,
enz.
Controleer ook of de velg in goede staat
is.
Verwijder niet het voorwerp dat de oor-
zaak is van de lekkage als dit nog in de
band zit.
Gebruik de pompset niet als de
band beschadigd is door het
rijden met een lekke band.
Controleer dus zorgvuldig de
zijkant van de banden voor het repare-
ren.
Bovendien kan het rijden met zachte
of zelfs platte (of lekke) banden de vei-
ligheid in gevaar brengen en de band
onbruikbaar maken.
Deze reparatie is tijdelijk.
Een lekke band moet zo snel mogelijk
worden gerepareerd en vóór terugplaat-
sing door een deskundige worden on-
derzocht.
Voor het vervangen van een band die
met behulp van deze set gerepareerd is,
moet u de specialist op de hoogte bren-
gen.
Tijdens het rijden kan een trilling gevoeld
worden door de aanwezigheid van het
product in de band.
avertisseur de perte de pression des pneu-
matiques ....................................................
(page courante)
pression des pneumatiques.......................
(page courante)
5.7
NLD_UD57898_1
Kit de gonflage des pneumatiques (JFC - Renault)
POMPSET VOOR DE BANDEN (2/4)
Gebruik bij een lekke band de set in de
klep C bij de voeten van de passagier
rechtsachter op de tweede rij.
Auto uitgerust met een controlesysteem
voor bandenspanning.
Bij een te lage bandenspanning (lekken, te
lage bandenspanning enz.) verschijnt het
waarschuwingslampje op het instru-
mentenpaneel 2.25.
Voordat u de set gebruikt zet
u de auto aan de kant van
de weg, ver genoeg van het
verkeer, schakelt u de alarm-
knipperlichten in, zet u de parkeerrem
vast, laat u alle inzittenden uit de auto
stappen en zorgt u dat deze zich op vei-
lige afstand van het verkeer bevinden.
1
2
NB: terwijl de fles leegloopt (ongeveer
30 seconden), geeft de manometer 1 kort
een druk tot 6 bar aan, daarna daalt de
spanning.
Corrigeer de spanning: voor meer span-
ning, ga door met oppompen met de
set. U verlaagt de spanning door op de
knop 2 te drukken.
Als u de auto heeft stilgezet
in de berm van de weg, moet
u de andere weggebruikers
waarschuwen door middel van
de gevarendriehoek of op een andere,
in het land waar u bent, voorgeschreven
manier.
C
Draaiende motor, parkeerrem vastgezet,
koppel de accessoires los die eerder
waren aangesloten op de accessoireaa-
nsluitingen van het voertuig;
raadpleeg de informatie op de pomp-
setcompressor in de bagageruimte van
de auto en volg de instructies op.
pomp de band op tot de voorgeschreven
spanning 4.12;
na maximaal 15 minuten stopt u het
pompen om de spanning af te lezen (op
de manometer 1).
pression des pneumatiques.......................
(page courante)
5.8
NLD_UD57898_1
Kit de gonflage des pneumatiques (JFC - Renault)
POMPSET VOOR DE BANDEN (3/4)
3
Als na 15 minuten de minimum spanning
van de band van 1,8 bar nog niet is be-
reikt, dan is reparatie niet mogelijk. Ga
niet rijden, maar neem contact op met
een merkdealer.
Laat geen voorwerpen bij de
voeten van de bestuurder
liggen. In geval van plotseling
remmen zouden deze voorwer-
pen onder de pedalen terecht kunnen
komen, waardoor de bestuurder deze
niet meer goed zou kunnen bedienen.
Als de band correct is opgepompt, verwijdert
u de set: schroef de pompaansluiting los
van de fles 3 om spatten te voorkomen, en
bewaar de fles in een plastic verpakking om
te voorkomen dat het product gaat lekken.
Plak het etiket met de rijvoorschriften
(onderaan op de fles) op een voor de
bestuurder zichtbare plaats op het dash-
board.
Berg de set op.
Als de band na de eerste keer oppompen
nog steeds lek is, moet er worden gere-
den om het gat te vullen.
Rijd direct weg en rijd 20 tot 60 km/u om
het product gelijkmatig in de band te ver-
delen, en stop na een afstand van 3 kilo-
meter om de spanning te controleren.
Als de spanning hoger is dan 1,3 bar
maar lager dan de voorgeschreven span-
ning (raadpleeg de sticker op de rand van
het bestuurdersportier), corrigeer deze
dan. Of neem contact op met een merk-
dealer: de band kan niet worden gerepa-
reerd.
5.9
NLD_UD57898_1
Kit de gonflage des pneumatiques (JFC - Renault)
Voorzorgsmaatregel bij het
gebruik van de set
de set mag niet langer dan 15 minuten aan-
eengesloten gebruikt worden.
De fles moet na het eerste gebruik worden
vervangen, ook al zit er nog vloeistof in.
POMPSET VOOR DE BANDEN (4/4)
Na een reparatie met behulp
van de set, mag u niet meer
dan 200 km rijden. Verminder
bovendien uw snelheid en rijd
in elk geval niet sneller dan 80 km/u. Het
etiket dat u op een zichtbare plaats op
het dashboard moet plakken, herinnert
u hieraan.
Afhankelijk van het land of de plaatse-
lijke voorschriften, moet een met de
pompset gerepareerde band worden
vervangen.
Let op, als een ventieldopje
ontbreekt of niet goed vast-
gezet is, kan er lucht uit de
banden ontsnappen en de ban-
denspanning afnemen.
Zorg altijd dat de ventieldopjes gelijk
zijn aan de originele en dat ze helemaal
vastgezet zijn.
bloc outils...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
clé d’enjoliveur ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
cric .............................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
crevaison ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
manivelle ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
clé de roue .................................................
(page courante)
anneaux de remorquage ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
outils ..........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.10
NLD_UD57899_1
Bloc-outils (JFC - Renault)
Krik 3
Vouw hem in voordat u hem in zijn houder
plaatst (let op dat u de wielmoersleutel 4
goed terugplaatst).
Wieldopsleutel 5
Voor het verwijderen van de wieldoppen.
Sleepoog 6
5.35.
Boutgeleider 7
Hiermee kunnen wielbouten vast/los gezet
worden voor auto’s met aluminium velgen.
De aanwezigheid van gereedschap is afhan-
kelijk van de auto.
Wielmoersleutel 2
Voor het vastzetten/los zetten van de wiel-
bouten (met behulp van de dop B).
Hiermee kunt u de bevestigingskabel van
het reservewiel oprollen/afrollen (met behulp
van de dop A).
Outils
GEREEDSCHAP, BEKLEDING (1/2)
5
6
4
A
B
Opbergruimte gereedschapsset
Het gereedschap bevindt zich in de klep 1
aan de voeten van de passagier aan de
rechterzijde van de tweede rij.
Bij het terugplaatsen legt u het gereedschap
terug in zijn houder en draait u de krik er he-
lemaal in. Controleer of alles goed geplaatst
is (risico van lawaai).
1
7
B
2
3
6
enjoliveurs .................................................
(page courante)
clé d’enjoliveur ...........................................
(page courante)
5.11
NLD_UD57899_1
Bloc-outils (JFC - Renault)
Enjoliveur - roue
GEREEDSCHAP, BEKLEDING (2/2)
8
A
B
C
D
Sierdop
Verwijder hem met behulp van de sierdop-
sleutel 5 met het haakje in de daarvoor be-
stemde uitsparing bij het ventiel 8 (om het
metalen klemmetje te pakken).
Om de wieldop weer terug te plaatsen, richt
u deze ten opzichte van het ventiel 8. Duw
de haakjes erin, te beginnen met kant A
daarna B en C, en eindig met de kant tegen-
over het ventiel D.
Opmerking: bij gebruik van antidiefstalbou-
ten 5.12.
Laat nooit gereedschap in de
auto rondslingeren. Dit is ge-
vaarlijk als u plotseling moet
remmen. Plaats na gebruik
de gereedschappen weer goed in hun
steun en berg deze correct op in zijn
houder: risico van verwonding.
Als wielbouten zijn meegeleverd, ge-
bruik deze bouten dan alleen voor het
reservewiel: raadpleeg de sticker op het
reservewiel.
Gebruik de krik alleen voor het verwis-
selen van een wiel. De krik mag nooit als
steun bij werkzaamheden onder de auto
worden gebruikt.
5
changement de roue..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
crevaison ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
levage du véhicule
changement de roue ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.12
NLD_UD62991_2
Changement de roue (JFC - Renault)
Changement de roue
VERWISSELEN VAN EEN WIEL (1/2)
4
Auto met krik en wielmoersleutel
Verwijder de wieldop (indien van toepas-
sing).
Draai de wielbouten iets los met de wiel-
moersleutel 2. Plaats deze zo dat u deze
naar beneden kunt drukken.
Open het portier het dichtst bij het betref-
fende wiel om de pijl 1 naar de metalen
steun 3 te identificeren.
Schakel de alarmknipperlich-
ten in.
Parkeer de auto op veilige af-
stand van het verkeer op een
horizontale, stroeve en stevige onder-
grond.
Zet de parkeerrem in stand P.
Laat alle inzittenden uitstappen en houd
hen op veilige afstand van het verkeer.
Als u de auto heeft stilgezet
in de berm van de weg, moet
u de andere weggebruikers
waarschuwen door middel van
de gevarendriehoek of op een andere,
in het land waar u bent, voorgeschreven
manier.
2
1
3
Plaats de krik 4 horizontaal. Het is van es-
sentieel belang dat de kop van de krik
onder de metalen steun 3 wordt geplaatst.
Sluit het portier.
Draai de krik met de hand omhoog zodat u
de voet van de krik vlak op de grond kunt
zetten, iets binnen de rand van de carros-
serie.
3
5.13
NLD_UD62991_2
Changement de roue (JFC - Renault)
Draai de zwengel een paar slagen tot het
wiel vrijkomt van de grond.
Draai de wielbouten geheel los en neem het
wiel van de naaf.
Plaats het reservewiel op de naaf en draai
het wiel rond tot de gaten voor de wielbouten
samenvallen.
Als het reservewiel eigen bouten heeft, mag
u deze bouten uitsluitend gebruiken voor
het reservewiel. Controleer of het wiel goed
tegen de naaf is gedrukt, zet de bouten vast
en draai de krik los.
Als het wiel op de grond rust, zet u de bouten
goed vast, en moet u het vastzetten en de
bandenspanning van het reservewiel zo snel
mogelijk laten controleren.
Antidiefstalbouten
Als u antidiefstalbouten gebruikt, moet
u deze bouten zo dicht mogelijk bij het
ventiel plaatsen (risico dat de wieldop
niet gemonteerd kan worden).
Als u merkt dat een band lek is
moet u direct stoppen en het
reservewiel monteren.
Een lekke band moet zo snel
mogelijk worden gerepareerd en vóór
terugplaatsing door een deskundige
worden onderzocht.
VERWISSELEN VAN EEN WIEL (2/2)
pneumatiques ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
roues (sécurité)..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
entretien
pneumatiques ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.14
NLD_UD57901_1
Pneumatiques (JFC - Renault)
Pneumatiques (sécurité pneumatiques, roues, utilisation hivernale)
BANDEN (1/3)
Onderhoud van de banden
De banden van uw auto moeten altijd aan de
wettelijke voorschriften voldoen. Bovendien
moeten de banden, in het belang van een
goede wegligging van uw auto, van het-
zelfde merk zijn en hetzelfde profiel hebben.
De banden moeten in goede staat verkeren
en voldoende profiel hebben; de merken die
door onze technische dienst zijn goedge-
keurd, zijn voorzien van slijtagecontrole-
stiften 1.
De banden vormen de enige verbinding
tussen de auto en het wegdek, het is daarom
van het grootste belang dat zij in goede staat
verkeren.
Houd u strikt aan de wettelijke voorschriften
op dit gebied.
Als het loopvlak van een band tot aan deze
stiften is weggesleten, worden ze zicht-
baar 2: u moet dan deze band laten vervan-
gen, omdat er nog slechts 1,6 mm profiel
overblijft, waardoor de band op een natte
weg onvoldoende grip heeft.
Ook door overbelasting, door het langdurig
snel rijden bij hoge buitentemperaturen en
door het regelmatig rijden op slechte wegen,
kunnen de banden worden beschadigd,
waardoor de veiligheid in gevaar komt.
Bestuurdersfouten, zoals
“rijden tegen een stoeprand”,
kunnen de banden en de
velgen beschadigen, en de
voorwielen of achterwielen ontregelen.
Laat in dat geval hun staat door een
merkdealer controleren.
2
1
pression des pneumatiques.......................
(page courante)
gonflage des pneumatiques ......................
(page courante)
5.15
NLD_UD57901_1
Pneumatiques (JFC - Renault)
BANDEN (2/3)
Bandenspanning
Houd u aan de bandenspanningen (inclusief
het reservewiel), controleer de bandenspan-
ningen ten minste eenmaal per maand en
zeker voor een lange rit (raadpleeg de stic-
ker op de zijkant van het bestuurderspor-
tier).
Controleer de spanning bij koude banden;
houd geen rekening met een hogere waarde
bij warm weer of na een snel gereden rit.
Indien u de bandenspanning niet bij koude
banden kunt controleren, moet u de opgege-
ven waarden met 0,2 tot 0,3 bar (of 3 PSI)
verhogen.
Verlaag nooit de spanning van een
warme band.
Bijzonderheid
Afhankelijk van de auto, heeft deze een
adapter die u op het ventiel moet plaatsen
voordat u de band oppompt.
Auto met een controlesysteem voor ban-
denspanning
Bij een te lage bandenspanning (lekkage,
niet goed opgepompt, enz.) verschijnt het
waarschuwingslampje
op het instru-
mentenpaneel 2.25.
Reservewiel
5.2 en 5.12.
Door een te lage banden-
spanning ontstaat vroegtijdige
slijtage en worden de banden
abnormaal heet, met alle ge-
volgen van dien voor de veiligheid:
slechte wegligging,
risico van een klapband of het losla-
ten van het loopvlak.
De bandenspanning is afhankelijk van
de belasting en de snelheid. Pas de ban-
denspanning aan de gebruiksomstan-
digheden aan (raadpleeg de sticker op
de zijkant van het bestuurdersportier).
Let op, als een ventieldopje
ontbreekt of niet goed vast-
gezet is, kan er lucht uit de
banden ontsnappen en de ban-
denspanning afnemen.
Zorg altijd dat de ventieldopjes gelijk
zijn aan de originele en dat ze helemaal
vastgezet zijn.
remplacement
pneumatiques ......................................
(page courante)
utilisation hivernale ....................................
(page courante)
5.16
NLD_UD57901_1
Pneumatiques (JFC - Renault)
Let op: deze banden hebben soms een pijl
met de draairichting en een indicatie van de
maximumsnelheid die lager kan liggen dan
de topsnelheid van uw auto.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen mogen uitsluitend
rond de voorwielen worden gelegd. Als
een te grote bandenmaat is gemonteerd,
kunnen er mogelijk geen sneeuwkettin-
gen worden gemonteerd.
BANDEN (3/3)
De banden in de winter
Spijkerbanden
Het gebruik van spijkerbanden is slechts
onder bepaalde omstandigheden toege-
staan. Houd u aan de ter plaatse geldende
voorschriften, en rijd niet sneller dan de
daarmee toegelaten maximum snelheid.
Winterbanden
Voor een optimale grip van uw auto raden
wij u aan deze banden op alle vier wielen te
monteren. Indien u voor deze banden kiest,
moeten zij in ieder geval links en rechts voor
worden gemonteerd.
Wij raden u in ieder geval aan een merk-
dealer te raadplegen. Hij weet als geen
ander welke voorzieningen het beste bij
uw auto passen.
Verwisselen van een wiel
Het kan enkele minuten duren,
afhankelijk van de rijstijl, voor-
dat het controlesysteem van
de bandenspanning de nieuwe plaats
van de wielen en de spanning heeft ve-
rwerkt, controleer de bandenspanning
na elke ingreep.
Wielen van 19» of meer zijn
niet geschikt voor sneeuw-
kettingen.
Als u specifieke uitrustingen
wenst te gebruiken, raadpleeg dan een
merkdealer.
Vervangen van de banden
Voor uw veiligheid en voor de
naleving van de geldende we-
tgeving.
Als de banden vervangen
moeten worden, mag dit alleen gebeu-
ren door even grote banden van hetzel-
fde merk, met dezelfde eigenschappen
en met hetzelfde profiel.
Moeten ze: ten minste hetzelfde laad-
vermogen en dezelfde maximumsnel-
heid als de oorspronkelijke banden
hebben, ofwel voldoen aan de door
de merkdealer gestelde eisen.
Indien u deze instructies niet respec-
teert, kunt u uw veiligheid in gevaar
brengen en is uw auto mogelijk niet
conform de voorschriften.
Risico op verlies van de controle over
de auto.
Het gebruik van sneeuwkettin-
gen is alleen mogelijk in com-
binatie met even grote banden
als die oorspronkelijk zijn ge-
monteerd op uw auto.
projecteurs
avant ....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
projecteurs
remplacement des lampes ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
changement de lampes .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
clignotants .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
lampes
remplacement ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de croisement ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de direction ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de route ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ampoules
remplacement ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de position ...........................................
(page courante)
5.17
NLD_UD57902_1
Projecteurs avant : remplacement des lampes (JFC - Renault)
Rijverlichting en
markeringslichten 1
Raadpleeg een merkdealer.
Grootlichten 2
Raadpleeg een merkdealer.
Dimlichten 3
Raadpleeg een merkdealer.
Richtingaanwijzers 4
Ga naar een merkdealer.
Projecteurs avant (remplacement des lampes)
KOPLAMPEN: vervangen van een lamp
De lampen staan onder druk
en kunnen openbarsten bij het
vervangen.
Verwondingsgevaar.
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de motor, deze kan
nog warm zijn. Bovendien
kan de ventilateurmotor on-
verwacht gaan draaien. Het waarschu-
wingslampje in de motorruimte
herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar.
Zorg dat u altijd een doos met reserve-
lampen en -zekeringen in de auto hebt,
deze is verkrijgbaar bij uw merkdealer.
1
2
3
4
ampoules
remplacement ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
changement de lampes .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de direction ..........................................
(page courante)
feux :
de position ...........................................
(page courante)
feux :
de stop .................................................
(page courante)
feux :
de recul ................................................
(page courante)
feux :
de brouillard .........................................
(page courante)
indicateurs :
de direction ..........................................
(page courante)
lampes
remplacement ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.18
NLD_UD61036_2
Feux arrière et latéraux : remplacement des lampes (JFC - Renault)
Achteruitrijlichten
Maak vanuit de bagageruimte het afdek-
kapje op de binnenvoering van de achter-
klep los.
Draai met een schroevendraaier de moer 2
los om de lamp te demonteren, en vervang
vervolgens de lamp.
Trek van buitenaf aan het lamphuis om hem
uit te bouwen en maak de lamphouder 3 met
een kwartslag los.
Vervang de lamp.
Lamptype: W5W.
Bij het monteren
Ga bij het monteren te werk in omgekeerde
volgorde en let op dat de bedrading niet
wordt beschadigd.
Feux arrière (remplacement des lampes)
ACHTERLICHTEN EN ZIJLICHTEN: vervangen van een lamp (1/3)
De lampen staan onder druk
en kunnen openbarsten bij het
vervangen.
Verwondingsgevaar
Markeringslicht, remlicht en
richtingaanwijzers 1
Raadpleeg een merkdealer.
2
3
1
feux :
de brouillard .........................................
(page courante)
5.19
NLD_UD61036_2
Feux arrière et latéraux : remplacement des lampes (JFC - Renault)
Mistlicht 4
Raadpleeg een merkdealer.
ACHTERLICHTEN EN ZIJLICHTEN: vervangen van een lamp (2/3)
4
5
Derde remlicht 5
Raadpleeg een merkdealer.
répétiteurs latéraux
remplacement des lampes ...................
(page courante)
feux :
de plaque d’immatriculation .................
(page courante)
répétiteurs latéraux ....................................
(page courante)
5.20
NLD_UD61036_2
Feux arrière et latéraux : remplacement des lampes (JFC - Renault)
Répétiteurs latéraux (remplacement des lampes)
ACHTERLICHTEN EN ZIJLICHTEN: vervangen van een lamp (3/3)
Zijknipperlichten 7
Raadpleeg een merkdealer.
7
Led-kentekenplaatverlichting 6
Raadpleeg een merkdealer.
6
Verlichting portierhandgreep 8
Ga naar een merkdealer.
8
7
plafonnier ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
éclairage :
intérieur ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ampoules
remplacement ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
spots d’éclairage........................................
(page courante)
éclairage intérieur :
remplacement des lampes ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.21
NLD_UD61101_2
Eclairage intérieur : remplacement des lampes (JFC - Renault)
Verlichting voor- en
achterportieren 2
Wip de portierverlichting 2 los (met een
platte schroevendraaier).
Draai de lamphouder een kwart slag en haal
de lamp eruit.
Lamptype: W5W.
Éclairage intérieur (remplacement des lampes)
INTERIEURLICHT: lampen vervangen (1/3)
Leesspots 1
Raadpleeg een merkdealer.
2
De lampen staan onder druk
en kunnen openbarsten bij het
vervangen.
Verwondingsgevaar.
1
1
1
miroirs de courtoisie ..................................
(page courante)
éclairage
boîte à gants ........................................
(page courante)
5.22
NLD_UD61101_2
Eclairage intérieur : remplacement des lampes (JFC - Renault)
INTERIEURLICHT: lampen vervangen (2/3)
4
Lamp opbergvak
middenconsole 4
Raadpleeg een merkdealer.
Verlichting dashboardkastje 5
Raadpleeg een merkdealer.
5
Verlichting van make-up
spiegel 3
Raadpleeg een merkdealer.
3
éclairage de coffre
remplacement des lampes ...................
(page courante)
5.23
NLD_UD61101_2
Eclairage intérieur : remplacement des lampes (JFC - Renault)
Verlichting bagageruimte 10
Raadpleeg een merkdealer.
Sfeerverlichting
Raadpleeg een merkdealer.
De lampen staan onder druk
en kunnen openbarsten bij het
vervangen.
Verwondingsgevaar.
6
Verlichting bagageruimte 6
Maak met een platte schroevendraaier
het lamphuis 6 los door de twee lipjes aan
weerskanten van het lamphuis in te drukken.
Maak de stekker los.
Druk tegen het lipje 7 zodat de lens 9 vrij-
komt en u het lampje 8 kunt vervangen.
Lamptype: W5W.
INTERIEURLICHT: lampen vervangen (3/3)
7 8 9
10
fusibles ......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
anomalies de fonctionnement....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.24
NLD_UD57905_1
Fusibles (JFC - Renault)
Fusibles
ZEKERINGEN (1/2)
Tangetje 1
Trek de zekering los met behulp van het tan-
getje 1, dat zich op onder de zekeringen be-
vindt.
U kunt de zekering uit het tangetje schuiven.
Gebruik niet de ongebruikte plaatsen op de
zekeringplaat om reservezekeringen in te
steken.
Controleer de betreffende ze-
kering en vervang hem, indien
nodig, door een zekering met
hetzelfde amperage als de
oorspronkelijke zekering.
Door een te sterke zekering kan de be-
drading te heet worden en kan brand
ontstaan als een elektrisch orgaan door
een storing te veel stroom verbruikt.
Afhankelijk van de wetgeving of uit voor-
zorg:
zorg dat u altijd reservelampen en -zeke-
ringen in uw auto heeft, een merkdealer
kan u deze leveren.
A
1
Raadpleeg de sticker met de verklaring van
de zekeringen in de opbergruimte A.
Bepaalde zekeringen moeten door een
vakman worden vervangen. Deze zekerin-
gen vindt u niet op de sticker.
U mag enkel werkzaamheden uitvoeren aan
de zekeringen die zijn aangegeven op de
sticker.
Zekeringkastje
Controleer de staat van de zekeringen als
een elektrisch apparaat niet werkt.
Open de klep A. Druk op de onderkant van
de klem 1 en trek tegelijk aan de klep A om
deze te verwijderen en toegang te krijgen tot
de zekeringen.
1
5.25
NLD_UD57905_1
Fusibles (JFC - Renault)
ZEKERINGEN (2/2)
Bestemming van de zekeringen
(de aanwezigheid van de zekeringen hangt van het uitrustingsniveau van de auto af)
Symbool Bestemming
H
Ruitensproeier
î
Multimedia-accessoireaansluiting, multimediascherm
Æ
Voor en achter tweede rij accessoireaansluiting
Ì
Geluidssignaal
Ý
Aansluiting trekhaak
ë
Accessoireaansluiting derde rij en bagageruimte
×
Remlichten, UCH
UCH, ruitenwisser achter, mistlamp achter
D
Richtingaanwijzerlichten, alarmknipperlichten, derde
remlichten
f
Ruitenwisser voor
Raadpleeg de sticker met de verklaring
van de zekeringen in de opbergruimte.
Bepaalde zekeringen mogen alleen
worden vervangen door een vakman.
Deze zekeringen staan niet aangegeven
op de sticker.
U mag enkel werkzaamheden uitvoeren
aan de zekeringen die zijn aangegeven
op de sticker.
batterie
dépannage ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
batterie.......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.26
NLD_UD66769_2
Batterie : dépannage (JFC - Renault)
Batterie
ACCU: storing (1/4)
Om vonkvorming te voorkomen:
Controleer of alle stroomverbruikers (bin-
nenlichten enz.) zijn uitgeschakeld voor-
dat u de accuklemmen losmaakt of aan-
sluit;
schakel de acculader uit voordat u deze
op de accu aansluit of ervan losmaakt;
– leg geen metalen of andere geleidende
voorwerpen, die kortsluiting tussen de
accupolen kunnen veroorzaken, op de
accu;
wacht minstens één minuut na het afzet-
ten van de motor voordat u de accuka-
bels losmaakt.
zet de accukabels na het weer monteren
goed vast.
Aansluiting van een acculader
De acculader moet geschikt zijn voor een
accu met een nominale spanning van
12 volt.
Maak de accukabels nooit los als de motor
draait. Houd u aan de voorschriften van
de fabrikant van de acculader.
Voor bepaalde accu’s gelden
speciale voorwaarden bij het
laden. Raadpleeg uw merk-
dealer.
Voorkom elk risico op een vonk die on-
middellijk een explosie tot gevolg zou
kunnen hebben. Zorg dat het opladen
in een goed geventileerde ruimte plaats-
vindt.
Gevaar van ernstige verwondingen.
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.3.
5.27
NLD_UD66769_2
Batterie : dépannage (JFC - Renault)
ACCU: storing (2/4)
Teneinde uw veiligheid en een
goede werking van de elektri-
sche uitrustingen van de auto
te waarborgen (lampen, ruiten-
wisser, rembekrachtiging), moet elk on-
derhoud aan de accu (demontering, los-
koppeling...) verplicht worden uitgevoerd
door een gespecialiseerd vakman.
Risico op brandwonden door elektri-
sche schokken.
U moet zich verplicht houden aan de ver-
vangingsintervallen die worden aange-
geven in het onderhoudsboekje zonder
deze te overschrijden.
De accu is van een speciaal type. Zorg
dat deze wordt vervangen door een van
hetzelfde type.
Roep de hulp in van een merkdealer.
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de motor, deze kan
nog warm zijn. Bovendien
kan de ventilateurmotor on-
verwacht gaan draaien. Het waarschu-
wingslampje in de motorruimte
herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar
5.28
NLD_UD66769_2
Batterie : dépannage (JFC - Renault)
Starten met starthulpkabels
Als u voor het starten de accu van een
andere auto moet gebruiken, koop dan de
startkabels (met groot oppervlak) bij een
merkdealer of controleer, als u reeds start-
kabels heeft, of deze in goede staat verke-
ren.
Beide accu’s moeten dezelfde spanning
hebben: 12 volt. De hulpaccu moet min-
stens de capaciteit (ampère-uur, Ah) hebben
van de ontladen accu.
Let erop dat de auto’s elkaar niet raken
(kortsluitingsgevaar als u de pluspolen met
elkaar verbindt) en dat de ontladen accu
goed aangesloten is. Zet het contact af van
uw auto.
Start de motor van de hulpauto met een mid-
delmatig toerental.
ACCU: storing (3/4)
3
B
A
1
Accu in de motorruimte
Til de rode afdekkap van de eenheid 1
achter de accu op.
2
5
4
2
Controleer of de kabels A en B
elkaar nergens raken en of de
positieve kabel A geen me-
talen delen van de hulpauto
raakt.
Risico van letsel en/of beschadiging
van de auto.
Sluit de positieve kabel A aan op de steun 3
(+) onder de afdekkap van de eenheid 1, en
vervolgens op de pluspool 5 (+) van de hul-
paccu.
Sluit de negatieve kabel B op de pool 4 (–)
van de hulpaccu aan en daarna op de meta-
len kabel 2 (–).
Start de motor, en maak zodra deze draait,
de kabels A en B in omgekeerde volgorde
los ( 2 - 4 - 5 - 3).
5.29
NLD_UD66769_2
Batterie : dépannage (JFC - Renault)
ACCU: storing (4/4)
Controleer of de kabels A en B
elkaar nergens raken en of de
positieve kabel A geen me-
talen delen van de hulpauto
raakt.
Risico van letsel en/of beschadiging
van de auto.
Accu in de bagageruimte
De accu is niet direct toegankelijk.
Gebruik de aansluiting7 (+) en de aanslui-
ting8 (–) (als de sticker 10 aanwezig is) of,
afhankelijk van de auto, de bout 9 (–) (als
de markering 11 aanwezig is) in de motor-
ruimte. Til de afdekkap op 6 van de aanslui-
ting 7 ( + ).
Sluit de negatieve kabel B aan op de aan-
sluiting 4 (–) van de hulpaccu en daarna op
de aansluiting 8 (–) of, afhankelijk van de
auto, op de bout 9.
Start de motor en maak zodra deze draait de
kabels A en B in omgekeerde volgorde los
( 8 of 9 - 4 - 5 - 7).
8
7
B
5
4
A
7
8
Het is verboden om de posi-
tieve kabel in de motorruimte
los te koppelen.
Risico van onbedoeld star-
ten van de motor.
Risico van brandwonden door rond-
schietende vonken.
9
6
11
10
9
Om de negatieve kabel Bop de accu van
uw auto aan te sluiten, raadpleeg de in-
formatie op de sticker 10of, afhankelijk
van de auto, de markering 11.
Sluit de positieve kabel aan A op de aan-
sluiting 7 ( + ) en daarna op aansluiting 5
(  + ) van de hulpaccu.
carte « mains libres » : pile ........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte à télécommande : pile ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
piles
pile carte ..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
piles ...........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte
pile(s) ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
anomalies de fonctionnement
piles carte ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.30
NLD_UD57907_1
Carte RENAULT : pile (JFC - Renault)
Carte : pile
HANDSFREE KAART: batterij (1/2)
A
1
Vervangen van het batterijtje
Als het bericht “Batterij kaart bijna leeg” ver-
schijnt op het instrumentenpaneel, vervangt
u het batterijtje in de kaart:
schuif de behuizing achter 1 omlaag ter-
wijl u op de zone A drukt;
verwijder het afdekkapje 2 van het batte-
rijtje;
verwijder het batterijtje door op één kant
ervan te drukken en het aan de andere
kant op te tillen;
plaats dit terug volgens de richting en sja-
bloon aangegeven in het deksel.
2
Ga bij het monteren te werk in omgekeerde
volgorde, druk daarna vier keer, in de nabij-
heid van de auto, op één van de knoppen
van de card: de boodschap verdwijnt als
weer gestart wordt.
Zorg dat het deksel goed vastzit.
Opmerking: kom bij het vervangen van het
batterijtje niet aan het elektronische circuit
en de contacten in de kaart.
De batterijtjes zijn verkrijgbaar bij een
merkdealer, de levensduur is ongeveer
twee jaar. Let op dat er geen inkt op het
batterijtje zit: risico van slecht elektrisch
contact.
Als deze vervangen moet
worden, moet u hetzelfde of
een gelijkwaardig batterijtype
gebruiken (raadpleeg een
merkdealer).
Bij het vervangen:
Controleer of de batterijtjes
goed zijn geplaatst.
Risico van explosie.
Als de klep niet goed sluit: niet ge-
bruiken en buiten bereik van kinderen
houden.
5.31
NLD_UD57907_1
Carte RENAULT : pile (JFC - Renault)
Gooi lege batterijen niet weg, maar lever
ze in bij een inzamelpunt voor lege bat-
terijen.
Voorzorgen met betrekking
tot batterijen:
Houd (nieuwe of oude) bat-
terijen buiten het bereik van
kinderen.
batterijen niet inslikken;
Risico van chemische brandwon-
den die dodelijk kunnen zijn.
Indien er batterijtjes zijn ingeslikt of in
het lichaam ingebracht, moet zo snel
mogelijk een arts worden geraad-
pleegd.
HANDSFREE KAART: batterij (2/2)
storingen
Als de accu om een juiste werking te kunnen
garanderen, kunt u nog steeds de auto star-
ten en vergrendelen/ontgrendelen 1.9.
accessoires................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.32
NLD_UD38349_1
Accessoires (JFC - BFB - Renault)
Accessoires
ACCESSOIRES
Elektrische en elektronische accessoires
Controleer vóór het installeren van een dergelijk accessoire (bij zenders/ontvangers vooral: frequentieband, vermogen, plaats van de
antenne enz.) of dat geschikt is voor uw auto. Vraag advies aan een merkdealer.
Sluit alleen accessoires aan met een vermogen van maximaal 120 watt. Risico van brand. Als verschillende accessoireaansluitin-
gen tegelijk worden gebruikt, mag het totale vermogen van de aangesloten accessoires niet meer zijn dan 180 watt.
Wijzig niet zelf de bedrading van de auto want door een verkeerde aansluiting kunnen de elektrische installatie en/of de erop aangesloten or-
ganen worden beschadigd. Laat eventuele veranderingen door een merkdealer uitvoeren.
In geval van achteraf inbouwen van een elektrische uitrusting, moet u goed in de gaten houden dat de installatie wel is beschermd door een
zekering. Noteer de sterkte van deze zekering en de plaats waar hij zich bevindt.
De diagnoseaansluiting gebruiken
Het gebruik van elektronische accessoires op de diagnoseaansluiting kan ernstige storing van de elektronische systemen van de auto ver-
oorzaken. Voor uw veiligheid is het raadzaam alleen door de fabrikant goedgekeurde elektronische accessoires te gebruiken, raadpleeg een
merkdealer. Risico van ernstig ongeval.
Gebruik van zenders/ontvangers (telefoons, 27 Mc apparatuur, enz.)
Telefoons en 27 Mc-apparatuur met een ingebouwde antenne kunnen de werking beïnvloeden van elektronische systemen in de auto. Gebruik
dergelijke apparaten daarom met een buitenantenne. Houd u altijd aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot het gebruik van
deze apparaten.
Achteraf inbouwen van accessoires
Als u accessoires op de auto wilt installeren: raadpleeg een merkdealer. Om zeker te zijn dat uw auto goed werkt en om elk risico te vermij-
den dat uw veiligheid kan aantasten, raden wij u aan om door de constructeur goedgekeurde accessoires te gebruiken: deze zijn aan uw auto
aangepast en alleen deze worden door de constructeur gegarandeerd.
Als u een antidiefstalstang gebruikt, bevestig deze dan uitsluitend op het rempedaal.
Hinder bij het rijden
Aan de bestuurderskant mogen alleen voor de auto geschikte matten worden gebruikt, die moeten worden vastgezet aan de vooraf geïns-
talleerde onderdelen. Controleer regelmatig of ze goed vastzitten. Stapel niet meerdere matten op elkaar. Gevaar van hakende pedalen.
balais d’essuie-vitres .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
essuie-vitres
balais ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
essuie-vitres/lave-vitre
remplacement des balais .....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
essuie-vitres/lave-vitre ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.33
NLD_UD57909_1
Essuie-vitres (remplacement des balais) (JFC - Renault)
Essuie-vitres (remplacement des balais)
RUITENWISSERBLADEN: vervangen (1/2)
Ruitenwisserblad voor 1
Zet de ruitenwissers in de onderhoudsstand
voordat u ze vervangt.
Met contact aan of draaiende motor:
Zet de schakelaar 4 twee keer na elkaar
in stand A (één wisbeweging): de rui-
tenwisserbladen stoppen in de stand
weg van de motorkap.
Til de ruitenwisserarmen 3 op en druk
op de knop 2 om het blad vrij te maken.
1
2
3
Bij het monteren
Schuif het blad op de arm tot het vastklemt.
Controleer de vergrendeling. Laat de arm
van het ruitenwisserblad voorzichtig zakken.
Zet met het contact aan de schakelaar van
de ruitenwisser in ruststand. Het ruitenwis-
serblad aan bestuurderskant moet altijd
boven het blad aan de passagierskant
liggen. Als dat niet het geval is, zal de rui-
tenwisser één wisbeweging maken zodra de
auto sneller rijdt dan ongeveer 7 km/uur.
Controleer als het vriest voor-
dat u wegrijdt of de ruitenwis-
serbladen niet aan de ruit zijn
vastgevroren. De wissermotor
kan hierdoor te warm worden of de
bladen kunnen beschadigd raken.
Controleer regelmatig de wisserbla-
den.
Zodra hun werking afneemt moet u
ze vervangen, ongeveer eens per
jaar.
Bij het vervangen van het blad, let bij het
verwijderen van het blad op, dat u hem
niet op de ruit laat vallen: u zou de ruit
kunnen breken.
NB: voordat u uw auto start, moet u de rui-
tenwisserbladen tot op de voorruit laten
zakken om schade aan de motorkap of de
ruitenwisser te vermijden.
4
A
5.34
NLD_UD57909_1
Essuie-vitres (remplacement des balais) (JFC - Renault)
RUITENWISSERBLADEN: vervangen (2/2)
Let op de staat van de ruitenwisserbla-
den.
reinig de bladen, de voorruit en de
achterruit regelmatig met water met
zeep;
gebruik ze niet als de voorruit of ach-
terruit droog zijn;
maak ze los van de voorruit of achter-
ruit als ze lang niet gebruikt zijn.
4
B
Bij het monteren
Monteer het ruitenwisserblad in omgekee-
rde volgorde van losmaken. Controleer of
het blad goed is vergrendeld.
Ruitenwisserblad achter 4
Met de schakelaar in ruststand (uitgescha-
keld):
til de ruitenwisserarm 5 op;
Kantel het blad horizontaal 4 (bewe-
ging B) tot het losklikt;
verwijder het blad door er aan te trekken.
Voordat u het blad van de ach-
terste ruitenwisser vervangt,
moet u nagaan of de schake-
laar in ruststand staat (uitges-
chakeld is).
Risico van verwonding.
5
anneaux de remorquage ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
remorquage
dépannage ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
boîte automatique
dépannage ...........................................
(page courante)
5.35
NLD_UD62992_2
Remorquage : dépannage (JFC - Renault)
Remorquage
SLEPEN: storing (1/2)
Voordat u gaat slepen, moet u de versnel-
lingsbak in neutraal zetten, de stuurkolom
ontgrendelen en vervolgens de parkeerrem
loszetten.
Voor auto’s met een automatische transmis-
sie moet u een beroep doen op een merk-
dealer als u de versnellingshendel niet in
stand N kunt zetten.
Stuurkolomontgrendeling
Druk ongeveer twee seconden op de start-
knop van de motor zonder de pedalen aan
te raken.
De stuurkolom ontgrendelt, de accessoires
van de auto hebben voeding, en u kunt de
verlichting van de auto gebruiken (remlich-
ten, alarmknipperlichten enz.). u kunt de ver-
lichting van de auto gebruiken (richtingaan-
wijzers, remlichten enz.). ‘s Nachts moet de
auto zijn verlicht.
Druk na het slepen twee keer kort op de
startknop van de motor (risico van het ontla-
den van de accu).
Houd u altijd aan de wettelijke bepalingen
inzake het slepen. Als u de slepende auto
rijdt, overschrijd dan niet de toegelaten aan-
hangwagenmassa van uw auto. 6.8.
Slepen van een auto met een
automatische transmissie
Vervoer de auto op een plateau of sleep
hem met beide voorwielen van de grond.
Bij uitzondering kunt u de auto laten slepen
met de vier wielen op de grond, uitsluitend
vooruit rijdend met de hendel in neutrale
stand N en over een afstand van maximaal
80 km, tegen een maximale snelheid van
25 km/u.
Bij stilstaande motor werken de
stuur- en rembekrachtiging niet
meer.
5.36
NLD_UD62992_2
Remorquage : dépannage (JFC - Renault)
Anneau de remorquage
SLEPEN: storing (2/2)
Gebruik uitsluitend de sleeppunten
voor 1 en achter 4 (en nooit de aandrijfas-
sen of enig ander deel van de auto).
Deze sleeppunten mogen alleen gebruikt
worden om de auto mee te slepen en in
geen geval om de auto direct of indirect aan
op te hijsen.
Toegang tot de sleeppunten
Sleeppunt voor
Druk op de zone A en houdt deze zone in-
gedrukt terwijl u aan de zone B trekt om de
klep 2 te openen.
Sleeppunt achter
Druk op de zone C en laat daarna los om de
klep 5 te openen.
Schroef het sleepoog 3 zo ver mogelijk
vast: eerst met de hand en daarna met de
wielsleutel.
Laat nooit gereedschap in de
auto rondslingeren. Dit is ge-
vaarlijk als u plotseling moet
remmen.
5
4
3
C
Gebruik uitsluitend het sleepoog 3 en de
wielsleutel die u vindt in de klep in de vloer
vóór de rechterstoel van de tweede rij.
5.10.
Gebruik een starre sleep-
stang. Indien u een touw of
kabel gebruikt bij het slepen
(als dit wettelijk toegestaan is),
moet de auto die gesleept wordt nog
kunnen remmen.
De auto die gesleept wordt, moet te
allen tijde bestuurbaar zijn.
Accelereer en rem gelijkmatig en
zonder schokken om te voorkomen
dat de auto beschadigen.
U mag in geen geval sneller rijden
dan 50 km/u.
2
B
A
3
1
Zorg ervoor dat het sleepoog
correct met bouten is beves-
tigd.
Risico om het gesleepte
object te verliezen.
anomalies de fonctionnement....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.37
NLD_UD65672_2
Anomalies de fonctionnement (JFC - Renault)
Anomalies de fonctionnement
STORINGEN (1/6)
Gebruik van de kaart MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
De kaart kan geen portieren ontgrendelen
of vergrendelen.
Batterij van de card leeg. Vervang de accu of laat deze vervangen. U kunt
nog steeds uw auto vergrendelen/ontgrendelen
en starten. 1.9 en 2.3.
Gebruik van apparaten die op dezelfde
frequentie als de card werken (mobiele te-
lefoon, enz.).
Gebruik deze apparaten niet langer of gebruik
de sleutel. 1.9.
De auto bevindt zich in een sterk elektro-
magnetisch veld.
Accu van de auto ontladen.
Gebruik de sleutel die in de card is geïntegreerd
1.9.
De boodschap “Breng kaart naar
startknop” verschijnt op het instrumen-
tenpaneel.
Houdt de card tegen de startknop tot de boods-
chap op het instrumentenpaneel dooft en druk
de knop vervolgens gedurende ongeveer 2 se-
conden in.
De auto wordt gestart. Als de motor draait, werkt het vergrendelen/ont-
grendelen van de card niet. Zet het contact uit.
5.38
NLD_UD65672_2
Anomalies de fonctionnement (JFC - Renault)
STORINGEN (2/6)
U schakelt de startmotor in MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
De controlelampjes op het instrumenten-
paneel gaan zwakker of niet branden, de
startmotor draait niet.
Accuklemmen niet goed vastgezet,
los of geoxideerd.
Vastzetten, aansluiten of reinigen indien geoxideerd.
Accu ontladen of defect.
Sluit een andere accu aan op de ontladen accu. 5.26 of ver-
vang de accu indien nodig.
Duw de auto niet aan als de stuurkolom is vergrendeld.
Circuit defect. Raadpleeg een merkdealer.
De motor wil niet starten. De voorwaarden voor het starten
zijn niet vervuld.
2.3.
De handsfree-kaart werkt niet. Plaats de kaart in de hiervoor bestemde uitsparing in het
middenconsole.
2.3.
Hoog stationair toerental bij stilstaande
auto en koude motor.
Bij een benzinemotor is dit is
meestal geen storing. Het kan
worden veroorzaakt door de stij-
gende temperatuur van de motor.
Het stationair toerental van de motor moet na ongeveer een
minuut zakken. Zo niet dan is er mogelijk een andere oor-
zaak. Ga naar een merkdealer.
De motor weigert te stoppen. Card niet gedetecteerd. Plaats de kaart in de hiervoor bestemde uitsparing in het mid-
denconsole. Druk lang op de startknop.
Elektronische storing. Druk 3 keer snel op de startknop of houd deze ingedrukt.
De stuurkolom blijft vergrendeld. Stuurwiel geblokkeerd. Draai het stuurwiel terwijl u drukt op de startknop van de
motor. 2.3.
Elektrische installatie defect. Raadpleeg een merkdealer.
5.39
NLD_UD65672_2
Anomalies de fonctionnement (JFC - Renault)
STORINGEN (3/6)
Tijdens het rijden MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
Trillingen. Banden te zacht, beschadigd of uit balans. Controleer de bandenspanning, als deze goed
is, laat dan de banden door een merkdealer na-
kijken.
Witte rook uit de uitlaat. Bij een dieselmotor hoeft dit geen storing
te zijn, de rook kan ontstaan door de rege-
neratie van het roetfilter.
2.12.
Bij een benzinemotor is dit is meestal geen
storing. Afhankelijk van de weersomstan-
digheden (koud, vochtig enz.), kan er bij
sterk accelereren rook ontstaan.
Laat het toerental zakken en vermijd plots ac-
celereren, zodat de rook geleidelijk verdwijnt. Zo
niet dan is er mogelijk een andere oorzaak. Ga
naar een merkdealer.
Rook onder de motorkap. Kortsluiting of lekkage van het koelcircuit. Stop, zet het contact uit, ga bij de auto vandaan
en roep de hulp in van een merkdealer.
Het waarschuwingslampje voor de olie-
druk gaat branden:
in een bocht of tijdens het remmen Het peil is te laag.
Motorolie bijvullen 4.5.
dooft langzaam of blijft branden bij gas
geven
Te lage oliedruk. Stop en roep de hulp in van een merkdealer
5.40
NLD_UD65672_2
Anomalies de fonctionnement (JFC - Renault)
STORINGEN (4/6)
Tijdens het rijden MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
Het sturen gaat zwaar. Oververhitting van de bekrachtiging.
Probleem met de elektrische bekrachti-
gingsmotor.
Storing in het hulpsysteem.
Rijd voorzichtig bij lage snelheid, let op de kracht
die u moet zetten op het stuurwiel om de wielen
te draaien. Raadpleeg een merkdealer.
De motor wordt te warm. De koelvloei-
stoftemperatuurmeter staat in de geva-
renzone en het waarschuwingslampje
® brandt.
Koelventilateur defect. Stop de auto, stop de motor en roep de hulp in
van een merkdealer.
Koelvloeistoflekkage. Controleer het koelvloeistofreservoir: er moet
vloeistof in zitten. Als het leeg is, raadpleeg dan
zo snel mogelijk een merkdealer.
De vloeistof in het expansievat borrelt. Mechanische storing: koppakking opge-
blazen.
Zet de motor stil.
Roep de hulp in van een merkdealer.
Radiateur: Als er veel te weinig koelvloeistof inzit, vergeet dan niet dat u nooit koude koelvloeistof mag bijvullen zolang de motor heet
is. Na elke reparatie waarbij het koelsysteem geheel of gedeeltelijk is afgetapt, moet dit met nieuwe koelvloeistof worden bijgevuld.
Gebruik hiervoor alleen door onze technische diensten goedgekeurde koelvloeistof.
5.41
NLD_UD65672_2
Anomalies de fonctionnement (JFC - Renault)
STORINGEN (5/6)
Elektrische organen MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
De ruitenwisser werkt niet. Ruitenwisserbladen kleven. Maak de wisserbladen los van de ruit.
Elektrische installatie defect. Raadpleeg een merkdealer.
Zekering beschadigd. Vervang de zekering of laat deze vervangen.
5.24.
De ruitenwisser stopt niet. Elektrische verstelling defect. Raadpleeg een merkdealer.
Knipperfrequentie te hoog. Lamp doorgebrand.
5.17.
De knipperlichten werken niet. Elektrische installatie of schakelaar defect. Raadpleeg een merkdealer.
Zekering beschadigd. Vervang de zekering of laat deze vervangen.
5.24.
De koplampen schakelen niet in of niet uit. Elektrische installatie of schakelaar defect. Raadpleeg een merkdealer.
Zekering beschadigd. Vervang de zekering of laat deze vervangen.
5.24.
5.42
NLD_UD65672_2
Anomalies de fonctionnement (JFC - Renault)
STORINGEN (6/6)
Elektrische organen MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
Condens in de verlichting en koplampen. Condens is een normaal verschijnsel dat
door variaties in temperatuur en vochtig-
heid kan worden veroorzaakt.
In dat geval verdwijnen de sporen geleide-
lijk aan als de lichten branden.
Het waarschuwingslampje van het niet
dragen van de autogordels vooraan brandt
niet in overeenstemming met het vastma-
ken van de autogordels.
Een voorwerp tussen de vloer en de stoel
hindert de werking van het opname-ele-
ment.
Verwijder elk voorwerp onder de stoelen voo-
raan.
De berichten: “Stop & Start controleren’ en
Stand P defect” worden op het instrumen-
tenpaneel weergegeven.
Storing in controlesysteem van de sluitin-
gen van de autogordels.
Maak de autogordel los/vast. Als een van de
twee berichten blijft verschijnen, neem dan con-
tact op met een erkende dealer.
6.1
NLD_UD65685_3
Sommaire 6 (JFC - Renault)
Hoofdstuk 6: Technische gegevens
Identificatieplaatjes auto . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.2
Identificatieplaatjes motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.3
Afmetingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.4
Gegevens van de motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.5
Massa’s . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.8
Aanhangwagengewichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.8
Onderdelen en reparaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.9
Onderhoudscoupons . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.10
Plaatwerkcontrole . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.16
plaques d’identification ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
6.2
NLD_UD57914_1
Plaques d’identification véhicule (JFC - Renault)
Plaques d’identification véhicule
IDENTIFICATIEPLAATJES AUTO
B
A
9
7
8
10
5
1
2
3
4
6
De gegevens op het constructeursplaatje
moeten bij eventuele klachten en bij het
bestellen van onderdelen altijd worden
vermeld.
De aanwezigheid en de plaats van de in-
formatie zijn afhankelijk van de auto.
Constructeursplaatje A
1 Naam van de fabrikant.
2 Nummer van communautair ontwerp of
registratienummer.
3 Identificatienummer.
Afhankelijk van de auto wordt deze
informatie herhaald op de marke-
ring B.
4 MMAC (Max. toegelaten totaalmassa)
5 MTR (Maximaal toegelaten trein-
massa: auto met aanhanger).
6 MMTA (Max. toegelaten massa) geme-
ten onder de vooras
7 MMTA achteras.
8 Gereserveerd voor zakelijke of aanvul-
lende inschrijvingen.
9 Niet in gebruik.
10 Laknummer (kleurcode).
A
caractéristiques moteurs ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
plaques d’identification ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
6.3
NLD_UD57915_1
Plaques d’identification moteur (JFC - Renault)
Plaques d’identification moteur
IDENTIFICATIEPLAATJES MOTOR
De gegevens op het constructeursplaatje
of de sticker A moeten bij corresponden-
tie en bij het bestellen van onderdelen
altijd worden vermeld.
(de plaats is afhankelijk van het motortype)
1 Type van de motor.
2 Indicenummer van de motor.
3 Motornummer.
A
1 2
3
A
A
dimensions ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
caractéristiques techniques .......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
6.4
NLD_UD57916_1
Dimensions (en mètre) (JFC - Renault)
Dimensions
AFMETINGEN (in meter)
1,034 2,884 0,939 1,624 tot 1,634
4,857
1,677*
1,615 tot 1,625
2,128
* Onbelast
moteur
caractéristiques ....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
caractéristiques techniques .......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
caractéristiques moteurs ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
cylindrée ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
étiquettes
carburant ..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
type de carburant.......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
type moteur................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
6.5
NLD_UD57917_1
Caractéristiques moteurs (JFC - Renault)
Caractéristiques moteurs
GEGEVENS VAN DE MOTOR (1/3)
Uitvoeringen 1.8 TCe 2.0 dCi
Type van de motor
(zie motorplaatje)
M5P Turbo M9R
Cilinderinhoud (cm
3
) 1 798 1 997
Soort brandstof
Octaangetal
Benzine
U moet ongelode benzine gebruiken met het met
octaangehalte zoals staat aangegeven op het etiket
aan de binnenkant van tankklep. 1.106.
Dieselbrandstof.
De sticker in de tankdopklep geeft aan welke brand-
stoffen toegestaan zijn.
6.6
NLD_UD57917_1
Caractéristiques moteurs (JFC - Renault)
GEGEVENS VAN DE MOTOR (2/3)
Uitvoeringen 1.8 TCe 2.0 dCi
Type van de motor
(zie motorplaatje)
M5P Turbo M9R
Cilinderinhoud (cm
3
) 1 798 1 997
Brandstof die voldoet aan de
Europese norm en die compati-
bel is met de motoren van auto´s
verkocht in Europa (neem voor
andere gevallen contact op met
een merkdealer).
Loodvrije benzine die voldoet aan
de norm EN 228 bevat tot 5% etha-
nol.
Dieselbrandstof die voldoet aan de
norm EN 590 bevat tot 7% methyles-
ther vetzuur.
Loodvrije benzine die voldoet aan
de norm EN 228 bevat tot 10%
ethanol.
Dieselbrandstof die voldoet aan de
norm EN 16734 bevat tot 10% me-
thylesther vetzuur.
Dieselbrandstof die voldoet aan de
norm EN 15940 bevat tot 7% methyle-
ster.
6.7
NLD_UD57917_1
Caractéristiques moteurs (JFC - Renault)
Uitvoeringen 1.8 TCe 2.0 dCi
Type van de motor
(zie motorplaatje)
M5P Turbo M9R
Cilinderinhoud (cm
3
) 1 798 1 997
Bougies Gebruik uitsluitend de voor uw motor voorgeschreven bougi-
etypen.
Het type staat aangegeven op een sticker in de motorruimte,
raadpleeg anders een merkdealer.
Montage van een niet voorgeschreven bougietype kan tot ern-
stige motorschade leiden.
GEGEVENS VAN DE MOTOR (3/3)
caractéristiques techniques .......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
caravanage ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
charges remorquables ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
masses ......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
transport
d’objets sur le toit .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
charge admise sur le toit ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
6.8
NLD_UD63015_2
Masses (en Kg) (JFC - Renault)
Masses
Charge remorquable
MASSA’S (in kg)
De aangegeven massa’s zijn van de basisuitvoering zonder opties: zij variëren naargelang de uitrusting van uw auto. Raadpleeg een
merkdealer.
Max. toegelaten totaalmassa (MMAC)
Max. toegelaten treinmassa (MTR)
Max. toegelaten massa (MMTA)
Massa’s aangegeven op het constructeursplaatje 6.2
Aanhangwagenmassa geremd* door berekening van: MTR - MMAC
Aanhangwagenmassa ongeremd* 750
Maximale kogeldruk op trekhaak* 80
Toegelaten dakbelasting inclusief dragende delen 80 kg (met inbegrip van de dragende delen)
* Aanhangwagengewicht (trekken van een caravan, boot enz.)
Het trekken van een aanhangwagen is verboden wanneer de berekening MTR - MMAC gelijk is aan nul of wanneer de op het constructeursplaatje
aangegeven MTR gelijk is aan nul (of niet wordt aangegeven).
Respecteer de in het land geldende voorwaarden voor het trekken en de toegelaten maximale massa’s. Laat uw merkdealer een trekhaak
monteren en de bedrading van de auto aanpassen.
In geval van een auto met aanhanger, mag de max. toegelaten treinmassa (auto + aanhanger) nooit overschreden worden. Toch is toe-
gestaan:
een overschrijding van de max. toegelaten massa (MMTA) gemeten onder de achteras tot 15 %,
een overschrijding van de max. toegelaten totaalmassa (MMAC) tot 10 % of 100 kg (tot de eerste van deze twee waarden is bereikt).
In beide gevallen is de maximumsnelheid van het geheel 100 km/u en moet de bandenspanning worden verhoogd met 0,2 bar (3 PSI).
Het motorvermogen neemt af naarmate u hoger in de bergen rijdt. U moet de max. toegelaten treinmassa verminderen met 10% op een hoogte
van 1000 meter en daarna nog met 10% extra voor elke 1000 meter.
caractéristiques techniques .......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pièces de rechange ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
6.9
NLD_UD53895_1
Pièces de rechange et réparations (XJA - Renault)
Pièces de rechange et réparations
De originele onderdelen worden met de grootste zorg ontwikkeld en gecontroleerd. Zij voldoen dan ook aan dezelfde kwaliteitsnormen als de on-
derdelen die in de fabriek worden gebruikt.
Door het gebruik van de originele onderdelen houdt u de prestaties van uw auto optimaal. Bovendien zijn reparaties die uitgevoerd zijn door een
merkdealer met originele onderdelen gegarandeerd volgens de voorwaarden die achter op de reparatieopdracht staan.
ONDERDELEN EN REPARATIES
6.10
NLD_UD53896_1
Justificatif d’entretien (XJA - Renault)
Justificatifs d’entretien
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
VIN: ..................................................................................
ONDERHOUDSCOUPONS (1/6)
6.11
NLD_UD53896_1
Justificatif d’entretien (XJA - Renault)
ONDERHOUDSCOUPONS (2/6)
VIN: ..................................................................................
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
6.12
NLD_UD53896_1
Justificatif d’entretien (XJA - Renault)
ONDERHOUDSCOUPONS (3/6)
VIN: ..................................................................................
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
6.13
NLD_UD53896_1
Justificatif d’entretien (XJA - Renault)
ONDERHOUDSCOUPONS (4/6)
VIN: ..................................................................................
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
6.14
NLD_UD53896_1
Justificatif d’entretien (XJA - Renault)
ONDERHOUDSCOUPONS (5/6)
VIN: ..................................................................................
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
6.15
NLD_UD53896_1
Justificatif d’entretien (XJA - Renault)
VIN: ..................................................................................
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
ONDERHOUDSCOUPONS (6/6)
contrôle anticorrosion ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
6.16
NLD_UD53897_1
Contrôle anticorrosion (1/6) (XJA - Renault)
Contrôle anticorrosion
PLAATWERKCONTROLE (1/5)
De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven.
VIN : ..........................................................
Uit te voeren plaatwerkreparatie:
Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van:
Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van:
Stempel
Datum reparatie:
6.17
NLD_UD53897_1
Contrôle anticorrosion (1/6) (XJA - Renault)
PLAATWERKCONTROLE (2/5)
De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven.
VIN : ..........................................................
Uit te voeren plaatwerkreparatie:
Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van:
Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van:
Stempel
Datum reparatie:
6.18
NLD_UD53897_1
Contrôle anticorrosion (1/6) (XJA - Renault)
PLAATWERKCONTROLE (3/5)
De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven.
VIN : ..........................................................
Uit te voeren plaatwerkreparatie:
Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van:
Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van:
Stempel
Datum reparatie:
6.19
NLD_UD53897_1
Contrôle anticorrosion (1/6) (XJA - Renault)
PLAATWERKCONTROLE (4/5)
De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven.
VIN : ..........................................................
Uit te voeren plaatwerkreparatie:
Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van:
Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van:
Stempel
Datum reparatie:
6.20
NLD_UD53897_1
Contrôle anticorrosion (1/6) (XJA - Renault)
PLAATWERKCONTROLE (5/5)
De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven.
VIN : ..........................................................
Uit te voeren plaatwerkreparatie:
Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van:
Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van:
Stempel
Datum reparatie:
7.1
FRA_UD65686_3
Index (JFC - Renault)
A
aan/uit knop van de motor ..................................................... 2.3 → 2.5
aanhangwagen ................................................................................ 6.8
aanhangwagen: rijhulp .................................................................. 2.35
aansteker ....................................................................................... 3.32
aanvullende bevestigingsmiddelen
bescherming zijkant ................................................................ 1.34
bij de autogordels achterin .......................................... 1.27 → 1.33
bij de autogordels voorin ............................................. 1.27 → 1.32
zijkant ...................................................................................... 1.34
aanvullende bevestigingsmiddelen...........................1.27 → 1.32, 1.35
aanvullende bevestigingsmiddelen bij de gordels .............1.27 → 1.35
aanvullende klimaatregeling ................................................3.11 – 3.12
aanwijzers:
buitentemperatuur ................................................................... 1.86
richtingaanwijzers ........................................................... 1.89, 5.18
ABS ......................................................1.66 – 1.67, 2.30 → 2.37, 2.33
accessoireaansluiting ........................................................... 3.17, 3.32
accessoires............................................................................. 2.4, 5.32
accu ............................................... 0.8, 1.65, 4.10 – 4.11, 5.26 → 5.29
achterbank
gebruiksmogelijkheden ...............................................3.34 → 3.38
achterbank ................................................................1.46, 3.34 → 3.38
achterklep ........................................ 1.2 – 1.3, 1.11, 1.13, 3.39 → 3.44
achterlichten .................................................................................. 1.97
achterstoel ............................................................................ 1.26, 1.44
achteruitrijcamera ............................................................. 2.99 – 2.100
achteruitrijradar........................................ 2.95 → 2.98, 2.101 → 2.104
achteruitversnelling
inschakelen ..............................................................2.111 → 2.116
achterwielbesturing...................................................2.30 → 2.37, 2.37
actieradius ............................................................................ 1.67, 1.69
actieradius van de auto .......................................................1.72, 1.112
actieve noodstop .............................................1.67, 2.33, 2.59 → 2.66
adaptieve snelheidsregeling .............................................. 2.82 → 2.94
AdBlue ............................................................................. 1.110 – 1.111
afstandsbediening
card .................................................................................. 1.2 – 1.3
kaart ................................................................................. 1.2 – 1.3
afstandsbediening ................................................................1.4 → 1.7
afstandsregeling ................................................................2.55 → 2.58
Afstellen
de rijpositie .................................................................. 1.15 → 1.19
Afstellen .................................................................................. 1.85
afstellen van de juiste zithouding..............................1.23 → 1.25, 1.91
afstellingen
van autogordel ........................................................................ 1.23
airbag
activeren passagiersairbags voorin ....................1.47, 1.59 → 1.61
uitschakelen passagiersairbag voorin ......................... 1.59 → 1.61
airbag...0.6, 1.27 → 1.35, 1.45, 1.47 → 1.52, 1.59 → 1.61, 1.64, 1.68,
1.83
airbags
veiligheidsvoorzieningen bescherming zijkant ........................ 1.34
airbags ............................................................................................ 2.5
airconditioning
Informatie en tips voor het gebruik ............................... 3.13 – 3.14
airconditioning .....................................................................3.3 → 3.14
alarmknipperlichten ............................................................ 1.89 – 1.90
antiblokkeersysteem: ABS .................................................2.30 → 2.37
anticorrosiebescherming ............................................................... 4.14
antiluchtverontreiniging
tips ........................................................................................... 2.23
armsteun
voorin ...................................................................................... 3.29
asbak ............................................................................................. 3.32
autogordels
hoogteverstelling van de autogordels ..................................... 1.25
autogordels ....0.6, 1.23 → 1.32, 1.35, 1.42 → 1.44, 1.47 → 1.58, 1.68
Autohold ........................................................................................ 2.17
automatische achterklep....................................................3.40 → 3.44
automatische parkeerrem .........................................1.66, 2.13 → 2.17
automatische portiervergrendeling tijdens het rijden ..................... 1.14
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE
gebruik .................................................................................... 2.16
pechhulp .................................................................................. 5.35
automatische transmissie (gebruik) ................................ 2.111 → 2.116
AUTO-modus ...................................................1.90 → 1.92, 1.94, 1.96
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (1/8)
7.2
FRA_UD65686_3
Index (JFC - Renault)
B
bagageafdekplaat .......................................................................... 3.45
bagageruimte............... 1.2 – 1.3, 1.11, 1.13, 3.39 → 3.44, 3.46 – 3.47
banden............ 0.2, 2.22, 2.25 → 2.29, 2.34, 4.12 – 4.13, 5.14 → 5.16
bandenspanning ......... 0.7, 1.75 – 1.76, 1.79, 2.22, 2.25 → 2.29, 2.27,
4.12 – 4.13, 5.6 → 5.9, 5.7 – 5.8, 5.15
bandenspanning-controlesysteem............................1.66, 2.25 → 2.29
bandreparatie ................................................................................ 2.27
batterij
pechhulp ......................................................................5.26 → 5.29
vervanging ................................................................................4.11
batterijtjes
kaartbatterij .................................................................. 5.30 – 5.31
batterijtjes ........................................................................... 5.30 – 5.31
bedieningselementen
portieren/kleppen ............................................................1.4 → 1.7
bedieningsorganen ..................................................... 0.4, 1.62 → 1.68
benzine-uitvoeringen
brandstoftank ........................................................................ 1.107
soort brandstof ...................................................................... 1.107
benzine-uitvoeringen ..................................................... 1.107 – 1.108
bestuurdersondersteuning ................. 0.5, 2.30 → 2.66, 2.69 → 2.109,
2.117 → 2.119, 3.2
bevestiging van kinderzitje => kinderen ............................1.47 → 1.52
bevestigingsmiddelen voor kinderen .............1.39 – 1.40, 1.42 → 1.58
bevestigingssysteem voor kinderen ..............1.39 – 1.40, 1.42 → 1.58
bijzonderheid van de benzinemotor.....................................2.10 – 2.11
bijzonderheid van de dieselmotor .................................................. 2.12
Binnen rijstrook blijven: hulpsysteem ................................2.42 → 2.47
binnenlicht ................................................... 3.23 → 3.25, 5.21 → 5.23
binnenverlichting:
vervangen van een lamp .............................................5.21 → 5.23
boodschappen op het instrumentenpaneel ......................1.75 → 1.84,
1.112 – 1.113, 2.6 → 2.9, 2.11 → 2.16
boordcomputer ................................... 1.64 → 1.69, 1.72, 1.75 → 1.84
brandstof
inhoud ................................................................................... 1.106
kwaliteit ...................................................................1.107 → 1.109
tanken .....................................................................1.106 → 1.109
tips over brandstof .......................................................2.18 → 2.22
verbruik .......................................................................2.18 → 2.22
brandstof besparen............................................................2.18 → 2.22
brandstofpeil .......................................... 1.67, 1.69 – 1.70, 1.72, 1.106
brandstoftank
inhoud .....................................................................1.106 → 1.109
brandstofverbruik ..................................1.75 – 1.76, 2.18 → 2.22, 3.13
buitentemperatuur ......................................................................... 1.86
C
capaciteit extra tank................................................... 1.75 – 1.76, 1.81
caravan trekken ........................................................... 3.47 – 3.48, 6.8
card ................................................................... 1.4 → 1.7, 1.9 → 1.13
cilinderinhoud .......................................................................6.5 → 6.7
claxon ............................................................................................ 1.89
Comfortmodus (personalisering auto-instellingen) ........................ 1.94
commando’s ..................................... 0.4, 1.62 – 1.63, 2.73, 2.77, 2.83
configuratiemenu ........................................................................... 1.85
contact aanzetten van de auto ........................................................ 2.4
controlelampjes .................................................................1.64 → 1.84
D
dakdragers..................................................................................... 3.51
dashboard.................................................................... 0.4, 1.62 – 1.63
de parkeerrem vrijzetten ................................................................ 2.14
display .............................................................1.64 → 1.74, 1.83, 3.16
dode hoek: waarschuwing ................................................. 2.48 → 2.54
dodehoekwaarschuwing .................................................... 2.48 → 2.54
dop van reagenstank ..................................................... 1.110 → 1.113
draaibare koplampen .......................................................... 1.93 – 1.94
dynamische rijcontrole: ESC .............................................2.30 → 2.37
E
ECO-modus ............................................... 1.94, 2.18, 2.20, 2.22, 3.13
ECO-rijden ................................................................ 1.67, 2.18 → 2.22
ECO-werkingsmodus..................................................................... 1.67
elektrisch bediende achterklep .......................................... 3.40 → 3.44
elektronisch stabiliteitsprogramma ............................................... 2.30
energie
ECO-modus ............................................................................ 1.67
ESC: dynamische rijcontrole .........................1.66 – 1.67, 2.30 → 2.37
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (2/8)
7.3
FRA_UD65686_3
Index (JFC - Renault)
extra portiervergrendeling................................................................ 1.8
F
filter
brandstof .......................................................................... 1.83, 4.9
filter:
interieur ..................................................................................... 4.9
lucht ........................................................................................... 4.9
olie ............................................................................. 4.5 – 4.6, 4.9
roet ..................................................................................1.66, 2.11
functie kwaliteit buitenlucht ............................................................ 3.15
functie Stop and Start ............................... 2.6 → 2.9, 2.13, 2.17 – 2.18
functies ............................................................................... 1.95 – 1.96
G
gegevens van de motor .................................................. 6.3, 6.5 → 6.7
geïntegreerde bediening van handsfree telefoon ............... 3.16 – 3.17
geluidssignaal snelheidsverklikker ....................................... 1.69, 1.71
gereedschap ........................................................................ 5.10 – 5.11
geurneutralisatie ............................................................................ 3.15
geventileerde stoelen .................................................................... 1.19
gordelspanners
autogordels voorin .......................................................1.27 → 1.32
gordelspanners ..................................................................1.27 → 1.32
gripcontrole .................................................................................... 2.34
H
handgreep ..................................................................................... 3.29
handrem ........................................................................................ 2.13
handsfree......................................................................................... 2.3
handsfree kaart: batterij ...................................................... 5.30 – 5.31
hoedenplank .................................................................................. 3.45
hoofdsteun
achterkant ............................................................................... 3.33
hoofdsteunen ........................................................................ 1.15, 3.33
hulp bij wegrijden op helling ..........................2.30 → 2.37, 2.35 – 2.36
I
identificatie van de auto ................................................................... 0.7
identificatieplaatjes ................................................................. 6.2 – 6.3
identificatieplaatjes auto .................................................................. 0.7
imperiaal
dakdragers .............................................................................. 3.51
informatie en algemene tips
welkom in uw auto ..................................................................... 0.1
inhoud
motorolie .......................................................................... 4.5 – 4.6
inhoud brandstoftank ..................................................... 1.106 → 1.109
inhoud motorolie .............................................................................. 4.6
inhoud van reagenstank ....................................... 1.75, 1.110 → 1.113
inrichting ............................................................................3.27 → 3.31
inrijden ............................................................................................. 2.2
instellingen
configuratiemenu ..................................................................... 1.85
instrumentenpaneel ............... 0.4, 1.64 → 1.84, 1.86, 1.90, 2.6 → 2.9,
2.13 → 2.23
interieur............................................................................................ 0.3
interieurbekleding
onderhoud .................................................................... 4.17 – 4.18
Isofix ................................................... 1.42 → 1.44, 1.46, 1.53 → 1.58
K
kaart
batterij .......................................................................... 5.30 – 5.31
extra portiervergrendeling ......................................................... 1.8
gebruik ............................................................................1.2 → 1.7
hands-free ............................................ 1.4 → 1.7, 1.9 → 1.13, 2.3
motor start niet in hands-free stand .............................. 1.9 → 1.11
noodkaartsleutel ............................................................ 1.9 → 1.11
starten/stoppen van de motor ................................................... 2.4
storingen ....................................................................... 1.9 → 1.11
kaart met afstandsbediening: batterij.................................. 5.30 – 5.31
kaartleeslampje ........................................................3.23 → 3.25, 5.21
katalysator .........................................................................2.10 → 2.12
kinderen .................................................. 0.3, 1.39 – 1.40, 1.45 → 1.61
kinderen (veiligheid) .................................................... 1.13, 3.18, 3.20
kinderen vervoeren ........................................1.39 – 1.40, 1.42 → 1.58
kinderveiligheid .................. 0.3, 1.3 – 1.4, 1.8, 1.13, 1.32, 1.39 – 1.40,
1.42 → 1.61, 3.18, 3.20
kinderzitjes.....................................................1.39 – 1.40, 1.42 → 1.58
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (3/8)
7.4
FRA_UD65686_3
Index (JFC - Renault)
klep
tankklep ..................................................................................... 0.2
klokje ............................................................................................. 1.86
knipperlichten
op het instrumentenpaneel ..........................................1.75 → 1.77
rijstijl ............................................................................... 1.69, 1.71
knipperlichten ....................................................................... 1.89, 5.17
koelvloeistof ............................................. 1.66 – 1.67, 1.70 – 1.71, 4.7
koplampen
vervangen van een lamp ......................................................... 5.17
voor ......................................................................................... 5.17
koplampsproeiers ........................................................................ 1.103
krachtbegrenzer ............................................................................ 1.33
krik .......................................................................................5.10 – 5.11
kwaliteit van de buitenlucht............................................................ 3.15
L
lak
onderhoud ................................................................... 4.14 → 4.16
lampen
vervangen ............................................................0.9, 5.17 → 5.23
lampen: gebruiksmogelijkheden
mistlichten ............................................................................... 1.97
lekke band ...........................................................0.9, 2.28, 5.2 → 5.13
lichten:
achteruitrijlichten ..................................................................... 5.18
alarmknipperlichten ................................................................. 1.89
dimlichten .......................................... 1.64, 1.90 – 1.91, 1.96, 5.17
grootlicht ....................................................1.64, 1.90 → 1.92, 5.17
kentekenverlichting ................................................................. 5.20
markeringslichten ....................................... 1.90, 1.96, 5.17 – 5.18
mistlichten ......................................1.64, 1.90 → 1.97, 5.18 – 5.19
remlichten ................................................................................ 5.18
richtingaanwijzers ....................................... 1.64, 1.89, 5.17 – 5.18
M
make-up spiegels ................................................................. 3.26, 5.22
massa’s ........................................................................................... 6.8
massage: stoelmassage ................................................................ 1.20
massagestoel ................................................................................ 1.20
maten............................................................................................... 6.4
menu persoonlijke instellingen van de auto.......................... 1.75, 1.85
meters............................................................................................ 2.50
meters:
instrumentenpaneel. ..........1.64 → 1.77, 1.112 – 1.113, 2.6 → 2.9,
2.11 → 2.23
milieu ....................................................................................... 2.24
motor
gegevens .........................................................................6.5 → 6.7
motor op stand-by zetten ..............................................1.67, 2.6 → 2.9
motorkap................................................................................. 4.2 – 4.3
motorolie ................................................................................ 4.4 → 4.6
motorolie verversen .................................................................. 4.4, 4.6
motortype...............................................................................6.5 → 6.7
multimedia (uitrusting) ........................................................ 3.16 – 3.17
multimedia uitrusting....................................... 1.85 – 1.86, 3.16 – 3.17
Multi-Sense.................................................................... 1.88, 2.37, 3.2
N
navigatie ............................................................................. 3.16 – 3.17
navigatiesysteem ................................................................ 3.16 – 3.17
noodsignaal ................................................................... 2.117 → 2.119
noodsleutel ............................................................................. 1.2 – 1.3
noodstopbekrachtiging ....................................1.67, 2.30 → 2.37, 2.33
noodstopbekrachtiging: BAS .............. 1.67, 2.30 → 2.37, 2.59 → 2.66
O
olie verversen
Motor ................................................................................ 4.5 – 4.6
oliepeil van de motor ............................................ 1.65, 1.74, 4.5 – 4.6
onderdelen....................................................................................... 6.9
onderhoud
afstand tot olieverversing .................................... 1.76, 1.80 – 1.81
banden ........................................................................5.14 → 5.16
onderhoud ...........................................................0.8, 1.112, 2.23, 3.13
onderhoud:
carrosserie ..................................................................4.14 → 4.16
interieurbekleding ......................................................... 4.17 – 4.18
mechanisch ............................4.2 → 4.4, 4.10 – 4.11, 6.10 → 6.15
onderhoudscoupons ....................................................6.10 → 6.15
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (4/8)
7.5
FRA_UD65686_3
Index (JFC - Renault)
onderhoudsinterval ......................................... 1.75 – 1.76, 1.80 – 1.81
ontdooien/ontwasemen achterruit ................................................. 3.10
ontdooien/ontwasemen voorruit .................................................... 3.10
ontgrendelen van de portieren...................1.2 → 1.7, 1.9 → 1.11, 1.14
ontmisten/ontdooien
voorruit ..........................................................................3.6 → 3.10
ontwaseming
achterruit .......................................................................3.6 → 3.10
voorruit ..........................................................................3.6 → 3.10
opbergruimtes...........................................................3.27 → 3.31, 3.46
open dak ............................................................................ 3.20 → 3.22
openen van de portieren......................................................1.9 → 1.14
openen/sluiten
portieren ........................................................................ 1.9 → 1.13
openen/sluiten
portieren ........................................................................ 1.9 → 1.13
opkrikken van de auto
verwisselen van een wiel ............................................. 5.12 – 5.13
opslag/organisatie
bagageruimte .......................................................................... 3.46
opslag/organisatie ........................................................................... 0.3
overheadscherm ............................................................................ 1.73
P
Park Assist .................................... 1.67, 2.95 → 2.100, 2.105 → 2.109
parkeerhulp......................................................................2.95 → 2.100
parkeerhulp: Park Assist ....................... 2.95 → 2.100, 2.105 → 2.109
parkeerrem ........................................................................2.13 → 2.17
parkeren: parkeerhulp ................................................................. 2.107
pechhulp ......................................................................................... 0.9
peilen
remvloeistof ............................................................................... 4.8
ruitensproeierreservoir .............................................................. 4.9
peilen .............................................................................. 0.8, 4.7 → 4.9
peilen:
koelvloeistof .............................................................................. 4.7
motorolie ................................................................................... 4.4
peilstaaf motorolie .................................................................. 4.4 – 4.5
persoonlijke instellingen van de auto ............................................ 1.85
plaatwerkcontrole ..............................................................6.16 → 6.20
pompset voor de banden ..............................................2.27, 5.6 → 5.9
portieren ...................................................................1.12 → 1.14, 1.85
portieren ...............................................................................1.4 → 1.7
portieren / achterklep .................................1.2 → 1.7, 1.9 → 1.11, 1.14
portieren vergrendelen ............................. 1.2 → 1.7, 1.9 → 1.14, 1.85
portieren vergrendelen/ontgrendelen ..................1.2 – 1.3, 1.8 → 1.13
portiervergrendeling........................................... 1.2 → 1.11, 1.14, 1.85
R
radio.................................................................................... 3.16 – 3.17
reagens bijvullen............................................................ 1.110 → 1.113
reagens(tank) ....................................................... 1.83, 1.110 → 1.113
reagenskwaliteit ............................................................. 1.110 → 1.113
reagenstank .......................................................... 1.83, 1.110 → 1.113
rem ................................................................................................ 2.17
remvloeistof ..................................................................................... 4.8
reservewiel ...................................................................2.27, 5.2 → 5.5
reservoir
ruitensproeier ............................................................................ 4.9
reservoir vullen => tank ............................................................... 1.108
rijden ..........................0.5, 1.85, 2.2 → 2.5, 2.10 → 2.22, 2.25 → 2.66,
2.73 → 2.76, 2.74, 2.77 → 2.81, 2.78, 2.82 → 2.100, 2.105 → 2.109,
2.111 → 2.119, 3.2
rijden met aanhangwagen: rijhulp.................................................. 2.35
rijhulp ...............................0.5, 1.67, 2.30 → 2.109, 2.117 → 2.119, 3.2
rijhulp voor rijden met aanhangwagen........................................... 2.35
rijpositie
instellingen .......................................0.3, 1.23 → 1.25, 1.87 – 1.88
Rijstrookassistent ..............................................................2.42 → 2.47
rijtips ..................................................................................2.18 → 2.22
rijverlichting.................................................................... 1.2 – 1.3, 1.90
ruitbediening. ...................................................................... 3.18 – 3.19
ruiten................................................................................................ 0.2
ruitensproeier............................................................................... 1.102
ruitensproeiers ......................................................... 1.104 – 1.105, 4.9
ruitenwisser
bladen .............................. 1.98, 1.101, 1.104 – 1.105, 5.33 – 5.34
ruitenwisser .................................................................... 1.104 – 1.105
ruitenwisser/-sproeier
vervangen van de bladen ............................................. 5.33 – 5.34
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (5/8)
7.6
FRA_UD65686_3
Index (JFC - Renault)
ruitenwisser/-sproeier .........................1.85, 1.98 → 1.105, 5.33 – 5.34
RUITENWISSERBLADEN
gebruik .................................................................................. 1.100
ruitenwisserbladen 0.9, 1.98 – 1.99, 1.101, 1.104 – 1.105, 5.33 – 5.34
S
schakelen ..............................................................1.66, 2.111 → 2.116
schakelpeddel.................................................................... 2.111, 2.113
scheidingsnet...................................................................... 3.49 – 3.50
scherm
navigatiescherm ........................................................... 3.16 – 3.17
weergave van de navigatie ........................................ 3.16 – 3.17
scherm
op het bedieningsscherm ........................................................ 2.28
op het instrumentenpaneel ...................................................... 2.28
scherm ................................................................................. 2.28, 2.84
schermen
multimediascherm 1.93, 2.19, 2.45 → 2.47, 2.49, 2.56, 2.62, 2.70,
2.97, 2.99 – 2.100, 2.102, 2.106, 3.2
schokdempers ..............................................................................2.110
schoonmaken:
binnenkant auto ............................................................ 4.17 – 4.18
buitenkant auto ............................................................4.14 → 4.16
SCR: selectieve katalysator........................................... 1.110 → 1.113
selecteurhendel automatische transmissie.....................2.111 → 2.116
sensors
controlesysteem bandenspanning .......................................... 2.28
signaal
licht .......................................................................................... 1.89
signaal afstandsregeling ....................................................2.55 → 2.58
signaal bij verlies van bandenspanning ........................................... 5.7
signalen verlichting ............................................................ 1.89 → 1.97
sjorringen .............................................................................. 3.47, 3.50
sleepogen ........................................................5.10 – 5.11, 5.35 – 5.36
slepen
pechhulp ....................................................................... 5.35 – 5.36
rijgedrag .................................................................................. 2.35
slepen .............................................................................................. 0.9
sluiten van de portieren ..................................... 1.2 → 1.7, 1.9 → 1.14
Snelheid
begrenzerfunctie ..................................................................... 2.75
snelheidsregelaar .................................................................... 2.80
Snelheid ........................................................................................ 2.75
snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging ............................. 1.65, 1.88
snelheidsalarm ................................................1.67, 1.69, 2.69 → 2.73
snelheidsbegrenzer ..................................................1.67, 2.73 → 2.76
snelheidsregelaar .....................................................1.67, 2.73 → 2.94
snelheidsregelaar/-begrenzer ...................................1.67, 2.73 → 2.81
soort brandstof............................................................1.107, 6.5 → 6.7
soort motorolie ................................................................................. 4.6
spiegels .............................................................0.2, 1.36 → 1.38, 1.88
sportstand ...................................................................................... 1.94
spuitbussen voor bandenreparatie ................................................ 2.27
stadslichten
vervanging van lamp ............................................................... 5.20
starten
Motor ......................................................................................... 2.3
starten................................................................................ 2.111, 2.113
starten van de motor..............................................................2.3 → 2.9
startschakelaar ..................................................................2.13 → 2.16
stickers
brandstof .........................................................................6.5 → 6.7
stilzetten van de motor ...............................................2.5, 2.13 → 2.16
stoelen
achterkant ............................................................................... 3.33
instellingen van de voorstoelen .................................... 1.21 – 1.22
stoelverwarming ............................................................. 1.17, 1.19
voorstoel met elektrische verstelling ...........................1.18 → 1.22
voorstoel met massage ........................................................... 1.20
stoelen ............................................................................................. 0.3
stoelverwarming ............................................................................ 3.34
Stop and Start..................... 1.88, 1.108, 1.110, 2.6 → 2.9, 2.17 – 2.18
Stoppen en Starten
gebruiksmogelijkheden ............................................................. 2.9
storingen
controlesysteem bandenspanning .......................................... 2.28
kaartbatterij .................................................................. 5.30 – 5.31
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (6/8)
7.7
FRA_UD65686_3
Index (JFC - Renault)
storingen ............................................................ 1.14, 1.17, 1.29, 1.61,
1.64 → 1.68, 1.74 → 1.77, 1.83, 1.92, 1.95, 1.100, 1.112 – 1.113, 2.4,
2.9 → 2.12, 2.16, 2.31 → 2.37, 2.40, 2.45, 2.52, 2.63, 2.72, 2.89, 2.98,
2.103, 2.116, 2.119, 3.13, 5.24 – 5.25, 5.37 → 5.42
storingen => storingen ................................................................. 1.109
stuurbekrachtiging ......................................................................... 1.88
stuurwiel
verstellen ................................................................................. 1.87
T
tank
koelvloeistof .............................................................................. 4.7
remvloeistof ............................................................................... 4.8
tankdop .......................................................................... 1.106 → 1.109
te hoge snelheid: snelheidswaarschuwing .................................... 2.86
technische gegevens .............................................................6.4 → 6.9
telefoon ............................................................................... 3.16 – 3.17
temperatuurregeling ............................................................3.6 → 3.10
tijd
regeling ............................................................... 1.75 – 1.76, 1.79
tijd ......................................................................................... 1.75, 1.86
tips voor een schoner milieu ................................................. 1.83, 2.23
toegang
auto ......................................................0.2, 1.2 → 1.8, 1.12 – 1.13
toegestane dakbelasting ........................................................... 6.8
tractiecontrole .................................................. 1.67, 2.30 → 2.37, 2.34
tractiecontrole: ASR ..................................................... 2.30, 2.32, 2.34
transport
voorwerpen op het dak .............................................................. 6.8
trekhaak
plaatsen ................................................................................... 3.48
trekken
trekhaak .................................................................................. 3.48
V
van geluidssignaal
alarmwaarschuwing portier vergeten te sluiten ....................... 1.13
herinneringssignaal verlichting ....................................... 1.13, 1.95
vast glazen dak.............................................................................. 3.22
veiligheid inzittenden
airbags ...................................................................................... 0.6
veiligheidsvoorzieningen zijkant .................................................... 1.34
ventilatie
ventileren .........................................................................3.3 → 3.5
ventilatie .....................................................................3.3 → 3.12, 3.12
ventilatieroosters ...................................................................3.3 → 3.5
vering ............................................................................................ 2.110
vering met elektronische dempingsregeling .................................2.110
verkeersbordherkenning: snelheidsalarm..........................2.69 → 2.72
verlichting
binnenkant ............................................. 3.23 → 3.25, 5.21 → 5.23
buitenkant .............................................................0.2, 1.89 → 1.97
dashboardkastje ...................................................................... 5.22
instrumentenpaneel ................................................................. 1.90
verlichting op afstand ....................................................... 1.2 – 1.3
verlichting bagageruimte
vervangen van een lamp ......................................................... 5.23
verlichting inschakelen .................................................................. 2.33
verlichting:
uitschakelvertraging ................................................................ 1.85
vermoeidheidsdetector ....................................................... 2.67 – 2.68
verstellen van de voorstoelen
elektrische bediening .............................................................. 1.18
verstellen van de voorstoelen ........................1.16 → 1.19, 1.21 – 1.22
vervangen van een lamp ...................................................5.17 → 5.20
vervanging
banden ........................................................................... 2.27, 5.16
verversen
versnelling ............................................................................... 2.18
vervoer van voorwerpen
in de bagageruimte ................................................................. 3.47
scheidingsnet ............................................................... 3.49 – 3.50
verwarmd stuur .............................................................................. 1.87
verwarming ...................................................... 3.6 → 3.10, 3.12 – 3.13
verwisselen van een wiel .................................................... 5.12 – 5.13
vloeistoffen
ruitensproeier ............................................................................ 4.9
voertuigidentificatienummer (VIN) ................................................... 0.7
voor de veiligheid van de kinderen ................................................ 1.13
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (7/8)
7.8
FRA_UD65686_3
Index (JFC - Renault)
voorruitverwarming .............................................................. 3.6 → 3.10
voorstoel
bestuurder met geheugen ....................................................... 1.22
voorstoelen
met handmatige bediening ...................................................... 1.16
verstellen ............................................................ 1.15 → 1.19, 1.23
voorzorgsmaatregelen voor het gebruik ....................1.98 → 1.103
W
waarneming van voertuigen ..............................................2.59 → 2.66
waarneming van voetgangers ...........................................2.59 → 2.66
waarschuwing
geluids- en lichtsignaal ............................................................ 1.89
parkeerhulp .............................................................2.101 → 2.104
waarschuwing bij het verlaten van de rijstrook ......... 1.67, 2.38 → 2.47
waarschuwing vermoeidheidsdetector ............................... 2.67 – 2.68
waarschuwingslampjes......................................................1.64 → 1.68
wassen ..............................................................................4.14 → 4.16
welkom in uw auto .......................................................................... 0.1
wieldoppen .....................................................................................5.11
wieldopsleutel ............................................................. 5.10 – 5.11, 5.11
wielen (veiligheid) .............................................................. 5.14 → 5.16
wielmoersleutel .............................................................................. 5.10
wielsleutel ............................................................................5.10 – 5.11
wintergebruik ................................................................................. 5.16
Z
zekeringen ................................................................... 0.9, 5.24 – 5.25
zijknipperlichten ............................................................................. 5.20
zonnegordijnen .............................................................................. 3.26
zonnegordijnen achterruit .............................................................. 3.26
zonneklep ...................................................................................... 3.26
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (8/8)
FRA_UD65686_3
Index (JFC - Renault)
7.10
NLD_UD34343_1
Filler NU (JFC - Renault)
Cyan Magenta Jaune Noir Noir texte Cyan Magenta Jaune Noir Noir texte
RENAULT S.A.S. SOCIÉTÉ PAR ACTIONS SIMPLIFIÉE AU CAPITAL DE 533 941 113 € / 13-15, QUAI LE GALLO
92100 BOULOGNE-BILLANCOURT R.C.S. NANTERRE 780 129 987 — SIRET 780 129 987 03591 / TÉL. : 0810 40 50 60
NU 1258-3 – 99 91 064 61S – 04/2020 – Edition néerlandaise
à999106461Sëîìä GY
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320
  • Page 321 321
  • Page 322 322
  • Page 323 323
  • Page 324 324
  • Page 325 325
  • Page 326 326
  • Page 327 327
  • Page 328 328
  • Page 329 329
  • Page 330 330
  • Page 331 331
  • Page 332 332
  • Page 333 333
  • Page 334 334
  • Page 335 335
  • Page 336 336
  • Page 337 337
  • Page 338 338
  • Page 339 339
  • Page 340 340
  • Page 341 341
  • Page 342 342
  • Page 343 343
  • Page 344 344
  • Page 345 345
  • Page 346 346
  • Page 347 347
  • Page 348 348
  • Page 349 349
  • Page 350 350
  • Page 351 351
  • Page 352 352
  • Page 353 353
  • Page 354 354
  • Page 355 355
  • Page 356 356
  • Page 357 357
  • Page 358 358
  • Page 359 359
  • Page 360 360
  • Page 361 361
  • Page 362 362
  • Page 363 363
  • Page 364 364
  • Page 365 365
  • Page 366 366
  • Page 367 367
  • Page 368 368
  • Page 369 369
  • Page 370 370
  • Page 371 371
  • Page 372 372
  • Page 373 373
  • Page 374 374
  • Page 375 375
  • Page 376 376
  • Page 377 377
  • Page 378 378
  • Page 379 379
  • Page 380 380
  • Page 381 381
  • Page 382 382
  • Page 383 383
  • Page 384 384
  • Page 385 385
  • Page 386 386
  • Page 387 387
  • Page 388 388
  • Page 389 389
  • Page 390 390
  • Page 391 391
  • Page 392 392

Renault Nieuwe Espace Handleiding

Type
Handleiding