Jacobsen 88006 de handleiding

Type
de handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

JACOBSEN
®
Safety and Operation Manual
Manuel de Securite & de Fonctionnement
Veiligheids & Bedienings handleiding
Sicherheits und Bedienungs anleitung
Manuale d’istruzioni per I’uso e la Sicurezza
Sand Scorpion
TM
Electric
Product Number: 88006 - 2.0hp, 48-volt
JACOBSEN
AVVERTENZA: Questa macchina può causare gravi infortuni
se viene utilizzata in modo errato. Prima di accingersi ad
approntare, usare, mettere a punto o eseguire la
manutenzione di questa macchina, coloro che la utilizzano
ed i responsabili della manutenzione devono essere
addestrati all’impiego della macchina, devono essere informati
dei pericoli, e devono leggere l’intero manuale.
GB
Part No. 3007811-ML1 (rev.0)(RJ 100 112000)
F NL D I
WARNHINWEIS: Wenn diese Maschine nicht ordnungsgemäß
verwendet wird, können ernsthafte Verletzungen verursacht
werden. Personen, die diese Maschine verwenden und
warten, müssen in ihrer richtigen Verwendung ausgebildet
sein, auf die Gefahren aufmerksam gemacht worden sein
und die Anleitung ganz gelesen haben, bevor sie versuchen,
die Maschine aufzustellen, zu bedienen, einzustellen oder
zu warten.
WAARSCHUWING: Bij verkeerd gebruik kan deze machine
ernstig lichamelijk letsel veroorzaken. Degenen die de ma-
chine gebruiken en onderhouden moeten worden getraind
in het juiste gebruik ervan, worden gewaarschuwd voor de
gevaren ervan en behoren de volledige handleiding
aandachtig te lezen alvorens de machine bedrijfs-klaar te
maken, te bedienen, af te stellen en/of te onderhouden.
AVERTISSEMENT : Risque de blessures graves en cas
d’utilisation incorrecte de la machine. Les opérateurs et le
personnel d’entretien doivent être formés et conscients des
dangers encourus. Ils doivent lire avec attention le manuel
avant d’essayer de monter, d’utiliser, de régler ou maintenir
la machine.
WARNING: If incorrectly used this machine can cause se-
vere injury. Those who use and maintain this machine should
be trained in its proper use, warned of its dangers and should
read the entire manual before attempting to set up, operate,
adjust or service the machine.
NL-2
INHOUD
1 VEILIGHEID
1.1 Veilige bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3
1.2 Belangrijke veiligheidsinformatie . . . . . . . . 4
1.3 Elektrische voertuigen . . . . . . . . . . . . . . . . 5
2 SPECIFICATIES
2.1 Productidentificatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
2.2 Tractor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
2.3 Elektrisch systeem en accu's . . . . . . . . . . . 6
2.4 Gewicht en afmetingen . . . . . . . . . . . . . . . . 6
2.5 Aandraaimomenten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
2.6 Accessoires . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
2.7 Documentatie voor technische ondersteuning
7
3 BEDIENINGSELEMENTEN
3.1 Symbolen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
3.2 Bedieningselementen . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
3.3 Bedieningspaneel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
3.4 Meterdisplay . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
4 BEDIENING
4.1 Dagelijkse inspectie . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
4.2 Bestuurdersnoodsysteem . . . . . . . . . . . . . 12
4.3 Bedieningsprocedures . . . . . . . . . . . . . . . . 13
4.4 Starten / Stoppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
4.5 Rijden / Vervoeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
4.6 Werkbereik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
4.7 Harkhulpstuk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
4.8 Werken op een helling . . . . . . . . . . . . . . . . 15
4.9 Slepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
5 ACCU'S
5.1 Veiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
5.2 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
5.3 Onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
5.4 Elektrolytpeil en water . . . . . . . . . . . . . . . . 17
5.5 Reinigen van accu's . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
5.6 Installeren van accu's . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
5.7 Opladen van accu's . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
5.8 Opsporen en oplossen van problemen . . . 20
5.9 Zuurweger . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
5.10 Langdurige stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
5.11 Installatie van de acculader . . . . . . . . . . . . 22
5.12 Vervangen van accuhouder . . . . . . . . . . . . 23
6 ONDERHOUD EN AFSTELLING
6.1 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
6.2 Onderhouds- en smeerschema . . . . . . . . . 24
6.3 Banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
6.4 Verzorgen en reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . 25
6.5 Elektrisch systeem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
6.6 Stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
6.7 Parkeer-/bedrijfsrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
6.8 Schakelaar vooruit/achteruit . . . . . . . . . . . . 27
7 SMERING
7.1 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
7.2 Achteras . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
8 OPSPOREN EN OPLOSSEN VAN PROBLEMEN
8.1 Tractieregelsysteem (TCS) . . . . . . . . . . . . 29
9STICKERS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
Alle informatie in deze publicatie is gebaseerd op informatie die beschikbaar is ten tijde van de goedkeuring voor het
afdrukken. Jacobsen behoudt zich het recht voor om te allen tijde wijzigingen aan te brengen zonder kennisgeving of
zonder enige verplichting op zich te nemen.
© COPYRIGHT 1997, TEXTRON INC.
“Alle rechten voorbehouden, inclusief het recht om dit boek of delen daarvan in welke vorm dan ook te reproduceren.”
VEILIGHEID 1
NL-3
1 VEILIGHEID
1.1 VEILIGE BEDIENING________________________________________________________
1. De veiligheid is afhankelijk van het inzicht, de oplet-
tendheid en de voorzichtigheid van diegenen die de
machine gebruiken of onderhouden. Laat de machine
nooit gebruiken door minderjarigen.
2. Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder om
deze handleiding en alle documentatie voor bij deze
machine behorende accessoires te lezen.
3. Zorg dat u vertrouwd raakt met het juiste gebruik van
de machine, de plaats en het doel van alle bediening-
selementen en meters voordat u de machine gaat
gebruiken. Wanneer u met machines werkt waarmee
u niet bekend bent, kunnen zich ongelukken
voordoen.
4. Zorg dat niemand de machine of de hulpstukken ooit
gebruikt of onderhoudt zonder de juiste training en
instructies gekregen te hebben of terwijl hij of zij
onder de invloed van alcohol of medicijnen is.
5. Draag alle nodige beschermende kleding en
persoonlijke beschermingsmiddelen om uw hoofd,
ogen, oren, handen en voeten te beschermen.
6. Gebruik de machine uitsluitend bij daglicht of bij goed
kunstlicht.
7. Inspecteer het terrein waar de machine gebruikt zal
worden. Raap vóór het bedienen alle rommel op die u
kunt vinden. Let op obstakels die zich boven het hoofd
bevinden (laag hangende takken, elektrische kabels
etc.) en tevens op ondergrondse obstakels (sproeiers,
buizen, boomwortels etc.). Rijd een nieuw gebied
voorzichtig binnen. Let op voor verborgen gevaren.
8. Laat niemand in de buurt van de machine komen
terwijl deze in gebruik is. De bestuurder is verant-
woordelijk voor enig letsel en/of materiële schade die
door omstanders wordt geleden.
9. Gebruik nooit machines die niet perfect werken of
waarop stickers, afdekkappen, schermen, deflectors
of andere beveiligingsinrichtingen niet stevig zijn
bevestigd.
10. Schakelaars nooit ontkoppelen of passeren.
11. Schakel alle aandrijvingen uit en schakel de
parkeerrem in alvorens de stroom aan te zetten. Start
de tractor alleen terwijl u in de bestuurdersstoel zit,
nooit terwijl u naast de machine staat.
12. De machine moet voldoen aan de meest recente
landelijke, provinciale en gemeentelijke verorde-
ningen wanneer hij op de openbare weg rijdt of
vervoerd wordt.
13. Rijd de machine op een helling recht omhoog en
omlaag (verticaal), niet dwars over de helling
(horizontaal). Houd het voertuig in de versnelling bij
het afdalen van hellingen.
14. Om te voorkomen dat het voertuig omkantelt of dat u
de macht over het stuur verliest, mag u niet plotseling
starten of stoppen; minder snelheid wanneer u een
scherpe bocht neemt. Wees voorzichtig wanneer u op
een helling van richting verandert.
WAARSCHUWING
UITRUSTING DIE NIET OP DE JUISTE WIJZE OF DOOR HIERVOOR NIET OPGELEID PERSONEEL WORDT
GEBRUIKT, KAN GEVAARLIJK ZIJN.
Maak uzelf vertrouwd met de plaats en het gebruik van alle bedieningselementen. Onervaren bestuurders moeten
instructie krijgen van iemand die bekend is met de apparatuur voordat ze de machine mogen bedienen.
! !
WAARSCHUWING
1. Verricht de volgende handelingen VOORDAT u om welke reden dan
ook de bestuurdersplaats verlaat:
a. Schakel alle aandrijvingen uit.
b. Laat alle werktuigen op de grond neer.
c. Schakel de parkeerrem in.
d. Schakel de stroom uit en verwijder de contactsleutel.
2. Houd handen, voeten en kleding uit de buurt van bewegende
onderdelen. Begin pas met schoonmaken, bijstellen of onderhoud
van de machine wanneer de machine volledig tot stilstand is
gekomen.
3. Houd omstanders op veilige afstand van de plaats waar u de
machine gebruikt.
4. Laat NOOIT passagiers meerijden.
! !
1 VEILIGHEID
NL-4
1.2 BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINFORMATIE _____________________________________
Dit veiligheidswaarschuwingssymbool dient om u te waarschuwen voor mogelijke gevaren.
GEVAAR
- Geeft een op handen zijnde gevaarlijke situatie aan die, indien deze niet vermeden wordt, de dood of
ernstig letsel tot gevolg zal hebben.
WAARSCHUWING
- Geeft een mogelijk gevaarlijke situatie aan die, indien deze niet vermeden wordt, de dood of
ernstig letsel tot gevolg zou kunnen hebben.
OPGELET
- Geeft een mogelijk gevaarlijke situatie aan die, indien deze niet vermeden wordt, minder ernstig letsel en
materiële schade tot gevolg kan hebben. Kan tevens gebruikt worden om te waarschuwen voor onveilige werkwijzen.
In deze handleiding kunnen schermen, beschermkappen of platen in sommige gevallen voor de duidelijkheid open of
verwijderd worden afgebeeld. Bedien de machine onder geen enkele omstandigheid wanneer deze uitrusting niet goed
op zijn plaats zit.
Deze machine dient te worden gebruikt en onderhouden volgens de instructies in deze handleiding. Hij is
bedoeld voor professioneel gebruik en is uitgerust met hulpstukken voor het verplaatsen, gladmaken en los-
maken van zand op golfbanen en sportvelden. Hij is niet bedoeld voor gebruik op harde, samengepakte grond
of kiezel.
Door alle aanwijzingen in deze handleiding op te volgen gaat de machine langer mee en gebruikt u hem zo efficiënt
mogelijk. Afstellingen en onderhoud dienen altijd door een bevoegde monteur te worden verricht.
Voor verdere informatie en service kunt u contact opnemen met uw erkende Jacobsen distributeur die op de hoogte
wordt gehouden van de allernieuwste methoden om deze machine te onderhouden en die snelle, efficiënte service
levert. Bij gebruik van andere onderdelen en accessoires dan de oorspronkelijke of door Jacobsen goedge-
keurde onderdelen en accessoires vervalt de garantie.
WAARSCHUWING
Het bestuurdersnoodsysteem op deze tractor voorkomt dat de tractor
wordt aangezet tenzij de parkeerrem is ingeschakeld. Het systeem
schakelt de stroom uit wanneer de bestuurder uit de bestuurdersstoel
opstaat.
Teneinde de bestuurder en anderen voor letsel te behoeden mag de
machine nooit gebruikt worden wanneer het bestuurdersnoodsysteem
uitgeschakeld is of niet naar behoren werkt.
!
!
!
VEILIGHEID 1
NL-5
1.3 ELEKTRISCHE VOERTUIGEN ________________________________________________
WAARSCHUWING
Voor elektrische voertuigen en hun accu's moeten speciale voorzorgsmaatregelen worden genomen. Volg de veilige
praktijken die hieronder en overal in deze handleiding worden beschreven om de mogelijkheid van ontploffingen en
brand te verminderen.
1. Waterstof is explosief in concentraties van slechts
4% en wordt in de oplaadcyclus van elektrische
voertuigen gegenereerd. Omdat het lichter dan lucht
is, verzamelt het zich bij het plafond van gebouwen,
zodat goede ventilatie nodig is. 5 luchtverversingen
per uur wordt beschouwd als minimumvereiste.
2. Laad het materieel nooit op in een ruimte waar
vlammen of vonken kunnen optreden. Let vooral op
boilers en verwarmingsketels met aardgas of
propaangas.
3. Rook nooit in de buurt van accu's.
4. Let erop dat u de accu's bij het verwijderen of
installeren niet scheef houdt. Gemorste elektrolyt
kan verbrandingen veroorzaken aan de ogen, huid
en kleding.
5. Vul de accu nooit te veel bij. Het te veel bijvullen van
een accu kan tot gevolg hebben dat er tijdens de
laadcyclus elektrolyt uit de accu komt.
6. Gebruik altijd een speciaal 15 amp circuit voor elke
acculader. Sta niet toe dat andere apparaten op het
stopcontact worden aangesloten terwijl de acculader
in bedrijf is.
7. Controleer altijd de polariteit van alle accupolen en
zorg dat de bedrading van de accu's goed wordt
aangesloten.
8. Gebruik altijd geïsoleerd gereedschap om de accu's
te verwijderen. Hierdoor vermindert de kans dat er
vonken ontstaan door kortsluiting van de accupolen
of de bijbehorende bedrading. Bedek open
accupolen altijd met isolerend materiaal.
9. Schakel alle elektrische accessoires uit, zet de
hoofdschakelaar uit, verwijder de contactsleutel en
maak de accuconnector los voordat u aan de
machine begint te werken.
! !
2 SPECIFICATIES
NL-6
2 SPECIFICATIES
2.1 PRODUCTIDENTIFICATIE____________________________________________________
88006............................ Sand Scorpion™ Elektrisch
Inclusief bestuurdersstoel en
accuhouder. Exclusief accu's.
Serienummer ................ Een identificatieplaatje met
daarop het serienummer bevindt
zich op het chassis van de
tractor.
Geef altijd het serienummer van de machine op wanneer
u vervangingsonderdelen bestelt of informatie over ser-
vice vraagt.
2.2 TRACTOR ________________________________________________________________
Banden......................... 2 lagen, pneumatisch, binnen-
bandloos
Bandenspanning........... 69-83 kPa (10-12 psi)
Wielen........................... 22 x 11 x 10
Bedrijfsremmen ............ Trommelremmen voor automo-
bielen
Parkeerremmen............ Door pedaal aangezette
vergrendeling bevestigd aan
stangenstelsel van bedrijfsrem
Chassis.......................... Gelaste stalen constructie
Hoge snelheid ............... 0 tot 6 km/h
Lage snelheid................ 0 tot 2,5 km/h
Achteruitrijsnelheid........ 00 tot 2,5 km/h
Tractie-aandrijving ......... 1,5 kW, 48V elektrische motor,
elektronische regelaar
2.3 ELEKTRISCH SYSTEEM EN ACCU'S __________________________________________
Voor optimaal bereik en optimale prestaties moeten
accu's worden gebruikt die minstens aan de opgegeven
nominale waarde voor A/h voldoen.
Systeemspanning......... 48 volt gelijkstroom
Accu's .......................... Zes 8 volt tractie-accu's
Aanbevolen accugrootten:
(UITSLUITEND ACCU'S VAN 8 VOLT GEBRUIKEN)
2.4 GEWICHT EN AFMETINGEN _________________________________________________
Afmetingen:
mm
Lengte - alleen tractor.............................................. 1600
Hoogte - bovenkant van stuurwiel .......................... 1320
Wielbasis................................................................. 1080
Breedte - (incl. banden)........................................... 1473
Spoorbreedte........................................................... 1219
Breedte van hark
Maximaal.............................................................. 1981
Minimaal............................................................... 1880
Draaistraal
Tot middellijn van tractor ........................................ 762
Gewicht:
kg
Werkgewicht - zonder hark........................................ 470
met T875 accu's
Accuhouder en accu's............................................... 186
met T875 accu's
Harkhulpstuk ............................................................... 34
Product Geluids-
sterkte (EG)
Geluidsdrukni-
veau bij oor van
bestuurder
Trilling m/s
2
Armen Lichaam
88006 >70 dBa >90 dBa 0,7 0,4
Lengte
mm
Breedte
mm
Hoogte
mm
Trojan
onderdeel-
nummer
Gewicht
kg
Nominaal
1 A/h
Volt
Benodigd
aantal
264 181 284 T-875 28 165 8 6
SPECIFICATIES 2
NL-7
2.5 AANDRAAIMOMENTEN _____________________________________________________
Standaard Jacobsen aandraaimomenten voor grote
bevestigingsonderdelen van sterktekwaliteit 5.
2.6 ACCESSOIRES ____________________________________________________________
Neem contact op met uw Jacobsen distributeur voor een volledige lijst accessoires en werktuigen.
Accuhouder .................................................. 88017
(incl. hijsstrop en bedrading)
Hark .............................................................. 88014
Luchtspuit ..................................................... JAC5098
Retoucheerlak (spuitbus, 360 cc) ................. 554598
2.7 DOCUMENTATIE VOOR TECHNISCHE ONDERSTEUNING_________________________
Neem contact op met uw Jacobsen distributeur voor een volledige lijst van de documentatie.
Bedieningshandleiding
Onderdelenlijst
Grootte
(inch)
Aandraaimoment
(Nm)
1/4 12,9 - 14,7
5/16 26,5 - 29,4
3/8 47,2 - 54
1/2 108 - 128
5/8 216 - 249
3 BEDIENINGSELEMENTEN
NL-8
3 BEDIENINGSELEMENTEN
3.1 SYMBOLEN_______________________________________________________________
3.2 BEDIENINGSELEMENTEN __________________________________________________
A. Parkeerrem
De parkeerrem bevindt zich vlak boven het
rempedaal. Houd het rempedaal ingedrukt en druk op
de parkeerrem tot hij vergrendeld is om de
parkeerrem in te schakelen. Druk op het rempedaal
en laat het vervolgens los om de parkeerrem uit te
schakelen.
Opmerking: De parkeerrem wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer op het vooruit- of achter-
uitrijpedaal wordt gedrukt. Op de rem drukken is
echter de beste methode om de parkeerrem uit te
schakelen. Op deze manier gaat de rem het langst
mee.
B. Bedrijfsrem
Haal uw voet van het vooruit- of achteruitrijpedaal en
trap op de rem om de machine af te remmen of te
stoppen.
C. Vooruitrijpedaal
Druk het pedaal in om vooruit te rijden. Laat het
pedaal los om de tractor af te remmen en te stoppen.
Het vooruitrijpedaal kan ook voor achteruitrijden
worden gebruikt door een opwaartse beweging onder
het pedaal uit te voeren.
D. Achteruitrijpedaal
Druk met uw hiel op het pedaal om achteruit te rijden.
Laat het pedaal los om te stoppen.
Opmerking: De bestuurder kan desgewenst het
achteruitrijpedaal laten verwijderen. Het pedaal wordt
vanaf het hoofdstangenstelsel onder het vloerpaneel
verwijderd. Nadat het pedaal is weggenomen, wordt
het achteruitrijden geregeld door met de teen een
opwaartse beweging onder het vooruitrijpedaal uit te
voeren.
Meterdisplay
Lees de handleiding
Rijsnelheid
Snel
Langzaam
Rem
Parkeerrem
Bedrijfsrem
Hark
Omlaag
Omhoog
Stroomschakelaar
Uit
Lopen/Starten
Voetpedalen
Vooruit
Achteruit
Urenteller
Acculading
Foutcode
Lichtschakelaar
WAARSCHUWING
Tracht nooit met de tractor te rijden tenzij u de bedieningshandleiding hebt gelezen en alle
bedieningselementen goed kunt bedienen.
Maak uzelf vertrouwd met de bovenstaande symbolen en hetgeen ze voorstellen. Zorg dat
u bekend bent met de plaats en het doel van alle bedieningselementen en meters voordat u
de tractor gaat gebruiken.
! !
OPGELET:
Zorg dat de tractor volledig stil-
staat voordat u van richting verandert.
!
BEDIENINGSELEMENTEN 3
NL-9
E. Afstelling van bestuurdersstoel
Trek aan de hendel en houd hem omhoog terwijl u de
bestuurdersstoel vooruit of achteruit bijstelt.
F. Stuurwiel
Hiermee wordt de machine gestuurd. Lees de veilige
praktijken die aan het begin van deze handleiding
worden beschreven en volg ze op voordat u de tractor
gebruikt.
G. Hendel van motorkap
Maak de sluitingen (I) los en trek aan de hendel om
de motorkap te openen zodat u bij de accu's kunt.
H. Stuurkantelhendel
Druk de hendel omlaag om de stuurkolom vrij te
maken. De stuurkolom heeft drie standen. Breng de
stuurkolom omhoog of omlaag naar de gewenste
stand. Laat de hendel los om de stuurkolom op zijn
plaats te vergrendelen.
A
B
C
D
K
L
M
N
P
O
E
F
G
H
A. Parkeerrem
B. Bedrijfsrem
C. Vooruitrijpedaal
D. Achteruitrijpedaal
E. Afstelling van bestuur-
dersstoel
F. Stuurwiel
G. Hendel van motorkap
H. Kantelbare stuurkolom
I. Sluitingen van motorkap
J. Zekeringen
K. Acculichtje
L. Lichtschakelaar
M. Harkschakelaar
N. Rijsnelheidsschakelaar
O. Stroomschakelaar
P. Meterdisplay
Q. Accuconnector
Figuur 3A
I
J
NAAR
ACCU
NAAR
TRACTOR
TR002
TR003
Q
OPGELET:
Stel de stuurinrichting nooit bij
terwijl de tractor rijdt. Stop de machine en
schakel de parkeerrem in voordat u gaat bij-
stellen.
!
3 BEDIENINGSELEMENTEN
NL-10
I. Sluitingen van motorkap
Maak de sluitingen los voordat u de motorkap
omhoog brengt. Zorg dat de sluitingen vastzitten
terwijl u de tractor bedient.
J. Zekeringen
Twee zekeringen beschermen het elektrische
systeem; zij bevinden zich in de schakelkast achterop
de tractor.
Circuit voor heffen/neerlaten - 20 A
Hoofdcircuit - 10 A
Druk op de zekeringdop en draai hem naar links om
zekeringen te controleren of te vervangen. Gebruik
altijd de juiste maat zekering wanneer u zekeringen
vervangt.
3.3 BEDIENINGSPANEEL_______________________________________________________
K. Acculichtje
Het acculichtje gaat branden wanneer de accu's
minder dan 10% geladen zijn.
L. Lichtschakelaar
Zet de koplamp aan en uit.
M. Harkschakelaar
Druk de schakelaar naar voren om het harkhulpstuk
neer te laten, trek hem naar achteren om het hulpstuk
omhoog te brengen.
N. Rijsnelheidsschakelaar
Er zijn twee rijsnelheden beschikbaar. HOGE
snelheid om de tractor over het terrein te verplaatsen.
LAGE snelheid om te harken of wanneer dit nodig is
bij het rijden over heuvels of bij het nemen van
bochten.
O. Stroomschakelaar
De stroomschakelaar zet de stroom naar de tractor
aan en uit. Hij heeft twee standen.
UIT - Schakelt alle stroom naar de tractor uit en stelt
het tractieregelsysteem (TCS) opnieuw in.
AAN - Levert stroom aan alle circuits om de tractor te
kunnen gebruiken. De bestuurder moet zitten en de
parkeerrem moet ingeschakeld zijn voordat deze
schakelaar wordt aangezet.
P. Meterdisplay
Geeft de acculading, bedrijfsuren en foutcodes van
het tractieregelsysteem weer. Zie hoofdstuk 3.4.
Q. Accuconnector
De accuconnector bevindt zich aan de linkerkant van
de tractor. Zorg dat de connector schoon blijft om een
goede verbinding tussen de accu's en de tractor te
behouden.
Figuur 3B
OPGELET:
Gebruik de machine nooit in de
achteruit met de hark omlaag. De hark kan
onder de tractor omvouwen en de hark en de
tractor beschadigen.
!
OPGELET:
Ontkoppel altijd de accu's van
de tractor voordat u de hark, ploeg of andere
hulpstukken bevestigt, voordat u de machine
schoonmaakt of sleept en voordat u onder-
houd en reparaties uitvoert.
!
P
O
M
K
L
N
TR003
BEDIENINGSELEMENTEN 3
NL-11
3.4 METERDISPLAY ___________________________________________________________
Drie lichtjes onder het LED-paneel geven de weergave-
modus van de meter aan. Om de meter in te schakelen,
zet u de stroomschakelaar op AAN.
Acculading
Bij het opstarten en tijdens normaal gebruik wordt
de acculading voortdurend door de meter gecontro-
leerd. Als er “100” op het display staat, betekent dit dat de
accu's volledig (100%) zijn opgeladen. Als er “050” staat,
betekent dit dat de accu's half (50%) zijn opgeladen.
Wanneer de lading van de accu onder “015” (15%) komt,
begint het display te knipperen. Dit maakt de bestuurder
erop attent dat de accu bijna leeg is.
Wanneer de lading van de accu onder “010” (10%) komt,
gaat het rode lichtje op het bedieningspaneel branden. Dit
is een teken voor de bestuurder dat de tractor naar het
laadstation moet worden gebracht.
Bedrijfsuren
Om de bedrijfsuren weer te geven, wordt de hoofd-
schakelaar (O) van AAN op UIT gezet. Het totale
aantal bedrijfsuren knippert even op het LED-
paneel.
Foutcodes tractieregeling
Het tractiesysteem van deze machine wordt
beschermd door een tractieregelsysteem (Traction
Control System, TCS). Deze module bewaakt
diverse condities van het systeem, geeft foutcodes
weer om te helpen bij het opsporen en oplossen van pro-
blemen en schakelt in sommige gevallen de tractor uit om
onderdelen van het systeem te beschermen. Alle foutco-
des worden voorafgegaan door een streepje “-”.
Figuur 3C
Een foutcode (AA) zoals hierboven verschijnt op het
meterdisplay als er een foutconditie optreedt. Foutcodes
kunnen op meer of minder ernstige problemen wijzen; zij
schakelen de machine uit tot de oorzaak van het probleem
kan worden gevonden en verholpen.
Als een foutcode tijdens het werk optreedt, dient u de
parkeerrem in te schakelen, de contactsleutel te verwijde-
ren en het probleem te onderzoeken. Soms kan de fout
worden verholpen door het tractieregelsysteem terug te
stellen. Als de foutcode niet terugkomt wanneer het sys-
teem is teruggesteld, kunt u de tractor blijven gebruiken.
Als een foutcode regelmatig optreedt, moet u de tractor
naar een serviceplaats brengen en laten inspecteren.
Gebruikelijke bedieningsfoutcodes:
-01 U probeert de tractor te gebruiken zonder de
schakelaar terug te stellen nadat u uit de
bestuurdersstoel bent opgestaan.
-02 Het vooruitrijpedaal is ingedrukt terwijl de
stroom wordt ingeschakeld.
-03 Het achteruitrijpedaal is ingedrukt terwijl de
stroom wordt ingeschakeld.
-04 De parkeerrem is niet ingeschakeld terwijl de
stroom wordt ingeschakeld.
Zie hoofdstuk 8.1 voor een volledige beschrijving van fout-
codes.
Terugstellen van het tractieregelsysteem
Bij alle foutcodes moet de bestuurder de TCS-module met
de hand terugstellen. Hiervoor zet u de contactsleutel in
de stand UIT en volgt u de standaard startprocedure in
hoofdstuk 4.4. Als de fout verholpen is, start de machine
normaal.
AA
TR004
4 BEDIENING
NL-12
4 BEDIENING
4.1 DAGELIJKSE INSPECTIE____________________________________________________
Voer de dagelijkse inspectie aan het begin van elke werk-
dag uit voordat u de tractor gaat gebruiken.
1. Verricht een visuele inspectie van de hele machine,
let op tekenen van slijtage, loszittende bevestigings-
onderdelen en ontbrekende of beschadigde onderde-
len.
2. Controleer het elektrolytpeil in de accu's en zorg dat
alle accu-aansluitingen vastzitten en schoon zijn.
3. Controleer of de machine gesmeerd is en de banden
de juiste spanning hebben.
4. Test het bestuurdersnoodsysteem (stroomvergren-
deling).
4.2 BESTUURDERSNOODSYSTEEM _____________________________________________
1. Het bestuurdersnoodsysteem voorkomt dat de tractor
start tenzij de parkeerrem is ingeschakeld en de
bestuurder in de bestuurdersstoel zit.
De stroom naar de tractor wordt ook automatisch
uitgeschakeld wanneer de bestuurder de bestuur-
dersstoel om welke reden dan ook verlaat.
2. Voer elk van de volgende tests uit om er zeker van te
zijn dat het bestuurdersnoodsysteem goed werkt.
Raadpleeg de onderstaande tabel voor elke test en
volg de overeenkomstige vinkjes ().
Test 1: Normale startprocedure. Wanneer de
bestuurder in de bestuurdersstoel zit en de
parkeerrem is ingeschakeld, moet de stroom kunnen
worden aangezet.
Test 2: Wanneer u probeert te starten met de
parkeerrem uitgeschakeld, moet de stroom UIT
blijven en mag de tractor niet werken.
Test 3: Start de tractor op de normale wijze. Sta op uit
de bestuurdersstoel terwijl de parkeerrem is
ingeschakeld. De stroom van de tractor moet uitgaan.
Test 4: Herhaal stap 3 maar schakel de parkeerrem
uit voordat u uit de stoel opstaat. De stroom van de
tractor moet uitgaan.
Stop de test en laat het systeem inspecteren en
repareren als:
de stroom uitgeschakeld blijft tijdens test 1; of
de stroom ingeschakeld wordt tijdens test 2; of
de stroom ingeschakeld blijft tijdens test 3 of 4.
Controle van het bestuurdersnoodsysteem
OPGELET:
Maak de acculader en de accucon-
nector van de machine los voordat u de tractor
inspecteert. Schakel de parkeerrem in en contro-
leer of de stroom is uitgeschakeld.
!
WAARSCHUWING
Gebruik de machine nooit als het bestuurders-
noodsysteem uitgeschakeld is of niet naar beho-
ren werkt. Schakelaars mogen nooit ontkoppeld of
gepasseerd worden.
! !
Test
Bestuurder
zittend
Parkeerrem Stroom
Ja Nee Ingeschakeld Uitgeschakeld Gaat aan Blijft uit Gaat uit
1
✔✔
2
✔✔
3
✔✔
4
✔✔
BEDIENING 4
NL-13
4.3 BEDIENINGSPROCEDURES _________________________________________________
1. De tractor mag alleen gestart worden terwijl de
bestuurder in de bestuurdersstoel zit en de parkeer-
rem is ingeschakeld.
2. Gebruik de tractor of werktuigen niet wanneer
onderdelen loszitten, beschadigd zijn of ontbreken.
3. Bedien de tractor en de hark op een vlak proefterrein
om u bekend te maken met de bediening van de
tractor, de besturingselementen en de hark.
4. Bestudeer het terrein om de beste en veiligste
bedieningsprocedure vast te stellen. Neem hiervoor
de hoogte en hoek van de zandbak in aanmerking en
of hij nat of droog is. Met elke conditie gaan bepaalde
afstellingen of voorzorgen gepaard. Wees voorzichtig
wanneer u een zandbak binnengaat of verlaat.
5. Regel de snelheid met behulp van de rijsnelheids-
schakelaar. Bedien de tractor langzaam wanneer de
condities dit nodig maken.
6. Laat niemand in de buurt van de machine komen
terwijl deze in gebruik is.
7. Stop de machine onmiddellijk na het raken van een
obstructie of wanneer de machine abnormaal begint
te trillen. Laat de machine inspecteren en repareren
voordat hij opnieuw wordt gebruikt.
4.4 STARTEN / STOPPEN ______________________________________________________
Starten:
1. Ontkoppel de acculader en sluit de tractor op de
accu's aan.
2. Ga in de bestuurdersstoel zitten en schakel de
parkeerrem in. Neem uw voeten van de vooruit/achter-
uitrijpedalen.
3. Draai de contactsleutel in de stand “STARTEN”.
Controleer op het meterdisplay (P) hoeveel lading de accu
nog bevat. Als de accu bijna leeg is of als het rode accu-
lichtje gaat branden, moeten de accu's opnieuw worden
opgeladen voordat de tractor wordt gebruikt. Als de tractor
niet wil starten, zet u het contacslot (O) op “UIT” en her-
haalt u de startprocedure om er zeker van te zijn dat alle
vergrendelingen ingeschakeld of gesloten zijn. Controleer
of er foutcodes zijn.
Stoppen:
Haal uw voet van de vooruit/achteruitrijpedalen en druk
op de bedrijfsrem.
Parkeren:
1. Breng het werktuig omhoog in de transportstand en
rijd van het werkterrein weg. Kies een vlakke, horizon-
tale ondergrond om op te parkeren.
2. Laat de vooruit/achteruitrijpedalen los en laat de
tractor volledig tot stilstand komen. Laat de
werktuigen op de grond neer.
3. Schakel de parkeerrem in, zet de stroom naar de
machine uit en haal de sleutel uit het contactslot.
Als zich een noodsituatie voordoet en de tractor op het
werkterrein geparkeerd moet worden, dienen de door de
opzichter van het terrein uiteengezette richtlijnen gevolgd
te worden.
Figuur 4A
OPGELET:
Draag altijd een veiligheidsbril,
lederen werkschoenen of laarzen, een helm en
oorbescherming om letsel te helpen voorkomen.
OPGELET:
Gebruik de machine nooit in de
achteruit met de hark omlaag. De hark kan
onder de tractor omvouwen en de hark en de
tractor beschadigen.
!
!
OPGELET:
Raap vóór het harken alle rom-
mel op die u kunt vinden. Rijd nieuwe terreinen
voorzichtig op. Rijd altijd met snelheden waarbij
u de tractor volledig onder controle hebt.
WAARSCHUWING
Voordat u deze machine gaat bijstellen, schoon-
maken of repareren, moet u alle aandrijvingen uit-
schakelen, de werktuigen neerlaten, de stroom
uitschakelen, de contactsleutel uit het contactslot
verwijderen en de accuconnector losmaken om
letsel te voorkomen.
!
!
!
OPGELET:
Als de tractor op een helling moet
worden geparkeerd, moet niet alleen de parkeer-
rem worden ingeschakeld, maar moeten de wielen
als extra voorzorg worden geblokkeerd.
!
OPM K
TR003
4 BEDIENING
NL-14
4.5 RIJDEN / VERVOEREN______________________________________________________
Als er met de tractor op de openbare weg wordt gereden,
moet hij voldoen aan de landelijke, provinciale en
gemeentelijke verordeningen. Neem contact op met de
plaatselijke overheid voor de voorschriften en de vereisten
voor het materieel.
1. Schakel alle aandrijvingen uit en breng de werktuigen
omhoog in de transportstand wanneer u van en naar
het werkterrein rijdt.
2. Schakel de parkeerrem uit, zet de rijschakelaar op
“Snel”. Druk het tractiepedaal langzaam in.
.
4.6 BEDRIJFSGEBIED _________________________________________________________
Het bedrijfsgebied van de tractor varieert afhankelijk van
het terrein, de buitentemperatuur, de grootte en toestand
van de accu's, de aansluiting van de bedrading en de
smering.
Terrein - Bij het rijden over heuvels en hellingen wordt
meer stroom verbruikt dan bij het rijden op vlak terrein.
Kies zo mogelijk een route over vlak terrein in plaats van
over heuvels.
Buitentemperatuur - Bij lage temperatuur is de vermo-
gensafgifte van de accu's geringer. Gebruik accu's met
een grotere stroomsterkte om het bereik bij koud weer te
vergroten.
Grootte van de accu's - Accu's met een grotere stroom-
sterkte geven de tractor een groter effectief bereik.
Toestand van de accu - Naarmate een accu ouder wordt,
vermindert zijn capaciteit, zodat het maximale bereik van
de tractor enigszins afneemt. Wanneer de elektrolyt op
het juiste peil wordt gehouden en ervoor wordt gezorgd
dat de accu's schoon en vrij van corrosie blijven, kunnen
de accu's langer op maximumcapaciteit blijven.
Aansluitingen - Door losse accu-aansluitingen en bedra-
ding kan de weerstand in de circuits toenemen, wat de
prestaties en het bereik beïnvloedt.
Smering - Regelmatig smeren vermindert de weerstand
van bewegende onderdelen en zorgt voor minder stroom-
verbruik dan bij een slecht gesmeerde machine.
4.7 HARKHULPSTUK__________________________________________________________
De hark bevestigen:
1. Start de tractor en laat de harkbeugel (A) neer. Scha-
kel de tractor uit, verwijder de contactsleutel en maak
de accuconnector los.
2. Bevestig koppeling (G) aan de tractor in de middelste
openingen met behulp van gaffelpen (B) zoals
afgebeeld. Zet hem vast met borgpen (C).
3. Bevestig de stang aan de koppeling met behulp van
gaffelpen en borgpen (D).
4. Bevestig de hefkettingen voor de hark aan de haken
op de tractor (E). Controleer of al het bevestigingsma-
teriaal waarmee de kettingen zijn vastgehecht goed
vastzit (F).
5. Start de tractor en laat de hark meerdere malen op-
en neergaan om de werking te controleren.
De hark verwijderen: Laat de harkbeugel neer, zet de
tractor af, verwijder de contactsleutel en maak de accu's
los. Haak de hefkettingen los en verwijder de gaffelpen uit
de koppeling. Berg de gaffelpen en de borgpen op in de
harkbalk wanneer de hark niet wordt gebruikt.
De hark en de koppeling niet oliën of smeren. Schurende
deeltjes, zoals zand, blijven in smeervet en olie vastzitten,
zodat de slijtage toeneemt.
Figuur 4B
OPGELET:
Neem bochten met lagere snel-
heid en rijd langzaam op heuvels om te voor-
komen dat de machine omkantelt of dat u hem
niet onder controle kunt houden.
!
A
B
C
D
E
F
TR005
G
BEDIENING 4
NL-15
4.8 WERKEN OP EEN HELLING _________________________________________________
De tractor is ontworpen voor goede tractie en stabiliteit
onder normale bedrijfsomstandigheden; wees echter
voorzichtig bij het werken op hellingen, vooral als het gras
nat is. Nat gras vermindert tractie en stuurcontrole.
1. Als de tractor gaat glijden of als de banden “sporen”
in het gras beginnen achter te laten, moet u de tractor
onder een hoek zetten om de helling minder steil te
maken totdat de tractor weer tractie krijgt of de ban-
den geen sporen meer achterlaten.
2. Als de tractor blijft glijden, is de helling te steil om
veilig op te werken. Probeer niet nogmaals te
klimmen, maar rijd langzaam achteruit.
3. De juiste bandenspanning is zeer belangrijk voor
maximale tractie.
4.9 SLEPEN __________________________________________________________________
AIs de tractor stilvalt en van het terrein moet worden ver-
wijderd, moet hij voor vervoer op een oplegger worden
geladen. Voordat de oplegger gaat rijden, moet u zorgen
dat de tractor uitstaat en dat de accu's zijn losgekoppeld.
Ga als volg te werk als de machine gesleept moet
worden:
1. Breng de hulpstukken omhoog. Als de hulpstukken
niet omhoog kunnen worden gebracht, moeten zij van
de tractor worden verwijderd.
2. Schakel de stroom uit en verwijder de contactsleutel.
3. Ontkoppel de accuconnector.
4. Zorg dat de machine goed aan het sleepvoertuig is
bevestigd en schakel de parkeerrem uit.
5. Rijd tijdens het slepen niet sneller dan 8 km/h. Slepen
over lange afstand wordt niet aanbevolen.
WAARSCHUWING
Om de kans op kantelen tot het minimum te beperken,
is de aanbevolen werkwijze op hellingen om de helling
recht op en af te rijden (verticaal), niet dwars langs de
helling (horizontaal). Vermijd onnodige bochten, wees
uiterst voorzichtig, rijd met lage snelheid en let op
verborgen gevaren.
! !
OPGELET:
Bedien deze machine niet op hel-
lingen van meer dan 12,5°.
!
5 ACCU'S
NL-16
5 ACCU'S
5.1 VEILIGHEID_______________________________________________________________
Accu's bevatten verdund zwavelzuur, dat ernstige brandwonden kan veroorzaken.
Tijdens de laadcyclus ontstaat in een accu waterstofgas. Waterstofconcentraties van 4% en hoger zijn explosief en
kunnen door open vuur of een elektrische vonk ontbranden. Bij het exploderen van een accu worden zwavelzuur en
delen van de accu met enorme kracht over een groot gebied verspreid.
Neem altijd de volgende waarschuwingen in acht wanneer u aan of in de buurt van accu's werkt:
5.2 ALGEMEEN_______________________________________________________________
De temperatuur is belangrijk wanneer u tests uitvoert op
de accu en de testresultaten moeten gecorrigeerd worden
om te compenseren voor temperatuurverschillen.
Wanneer een accu ouder wordt, kan hij nog steeds goede
prestaties leveren, maar de capaciteit vermindert wel. De
capaciteit is de tijdsduur waarin een accu in volledig gela-
den toestand continu de beoogde stroomsterkte kan leve-
ren.
De accu's die gewoonlijk in golfwagens en gebruiksvoer-
tuigen worden gebruikt zijn loodzwavelzuuraccu's.
Een accu heeft een maximale levensduur. Daarom is
goed onderhoud erop gericht om die beschikbare levens-
duur zo veel mogelijk te benutten en de factoren die de
levensduur kunnen verkorten, te verminderen.
WAARSCHUWING
De elektrolyt in een accu is een ver-
dund zuur dat ernstige verbranding
van de huid en ogen kan veroorza-
ken. Wanneer elektrolyt op de huid
of in de ogen terecht komt, dient u
deze plekken langdurig met schoon
water te spoelen. Neem onmiddellijk
contact op met een arts. Draag altijd een gelaats-
scherm of goedgekeurde veiligheidsbril wanneer u
water bijvult of de accu's oplaadt.
Waterstof is explosief in concentraties van slechts 4%
en wordt in de oplaadcyclus van elektrische voertuigen
gegenereerd. Omdat het lichter dan lucht is, verzamelt
het zich bij het plafond van gebouwen, zodat goede
ventilatie nodig is. 5 luchtverversingen per uur wordt
beschouwd als minimumvereiste.
Rook nooit in de buurt van accu's.
Laad nooit accu's op in een ruimte met open vuur of
elektrische apparatuur die een stroomboog kan
veroorzaken.
Zorg ervoor dat de contactsleutel in de stand “uit” staat
en dat alle elektrische accessoires uitgeschakeld zijn
alvorens werkzaamheden aan het voertuig te gaan
uitvoeren.
Verwijder alle sieraden (horloges, ringen etc.)
! !
TR016
WAARSCHUWING
Omwikkel moersleutels met vinyl tape
om de mogelijkheid te voorkomen dat
een accu wordt “kortgesloten” door een
gevallen moersleutel, wat een explosie
en ernstig lichamelijk letsel tot gevolg
kan hebben.
Let erop dat u accu's bij het verwijderen
of installeren niet scheef houdt; gemorste elektrolyt
kan brandwonden en schade veroorzaken.
Gemorste elektrolyt dient geneutraliseerd te worden
met een oplossing van 59,1 ml natriumbicarbonaat
(zuiveringszout) in 5,7 l water en vervolgens met water
nagespoeld te worden.
Het te veel bijvullen van een accu kan tot gevolg heb-
ben dat er tijdens de laadcyclus elektrolyt uit de accu
komt. Elektrolyt kan lichamelijk letsel, beschadiging
van het voertuig of schade aan de opslagruimte ver-
oorzaken.
Het te veel bijvullen van de accu's maakt de garantie
op het voertuig en de accu ongeldig.
Ontkoppel nooit een ingeschakeld stroomcircuit bij een
accupool.
Draag geschikte, beschermende kleding wanneer u
werkzaamheden met accu's verricht. Elektrolyt kan
ernstige verbrandingen veroorzaken aan de ogen, huid
en kleding.
Accu's zijn zwaar. Gebruik de juiste wijze van tillen bij
het verplaatsen. Maak voor het tillen van de accu altijd
gebruik van een in de handel verkrijgbaar heftoestel
voor accu's.
!
!
TR017
ACCU'S 5
NL-17
5.3 ONDERHOUD _____________________________________________________________
Gereedschapslijst
Geïsoleerde moersleutel, 9/16"
Geïsoleerde moersleutel, 1/2"
Accudrager
Zuurweger
Vóór het opladen van de accu's
Inspecteer de behuizing van de connector van de accula-
der en de behuizing van de connector van het voertuig op
vuil en rommel.
Laad de accu's dagelijks na gebruik op.
Maandelijks
1. Kijk alle bedrading goed na op rafels, losse aansluitin-
gen, corrosie en slechte isolatie.
2. Controleer of het elektrolytpeil juist is en vul zo nodig
daarvoor geschikt water bij.
3. Maak de accu's en de kabelaansluitingen schoon.
5.4 ELEKTROLYPEIL EN WATER_________________________________________________
Het juiste peil van de elektrolyt is ten minste 13 mm
hoger dan de platen in iedere cel.
Een accu die opgeladen wordt, vormt gassen, waarbij de
meeste gasvorming plaatsvindt aan het eind van de laad-
cyclus. Dit gas bestaat uit waterstof, dat lichter is dan
lucht. Water en druppels zwavelzuur ontsnappen via het
waterstofgas uit de ontluchtingsopeningen van de accu;
dit verlies is echter minimaal. Als het elektrolytpeil te hoog
is, sluit de elektrolyt de ontluchtingsslang af en baant het
gas zich met geweld een weg uit de ontluchtingsslang en
accudop. Het water verdampt, maar het zwavelzuur blijft
achter en kan onderdelen van het voertuig beschadigen.
Verlies van zwavelzuur verzwakt de concentratie van zuur
in de elektrolyt en verkort de levensduur van de accu.
Dit peil laat een ruimte van ongeveer 6 - 10 mm russen de
elektrolyt en de ontluchtingsslang. Het elektrolytpeil is
belangrijk omdat ieder deel van de platen dat aan lucht
wordt blootgesteld, onherstelbaar beschadigd wordt. Te
veel water is eveneens verkeerd aangezien de elektrolyt
hierdoor uit de accu wordt geperst door gasvorming en
volumetoename van de elektrolyt tengevolge van de laad-
cyclus.
De accu verbruikt in de loop van zijn leven een grote hoe-
veelheid water. Het is belangrijk dat het gebruikte water
zuiver is en geen verontreinigde stoffen bevat die de
levensduur van de accu kunnen verkorten door de chemi-
sche reactie te verzwakken. Het water moet gedestilleerd
of gezuiverd worden via een effectief filtersysteem. Niet-
gedestilleerd water dient geanalyseerd en zo nodig gefil-
treerd te worden zodat het aan de normen van de water-
zuiverheidstabel voldoet.
Figuur 5A
WAARSCHUWING
Bevestig nooit een acculader aan een voertuig dat
onbeheerd wordt achtergelaten. Een storing van de
acculader kan de accu's van het voertuig beschadigen
en tot extreme oververhitting leiden.
! !
OPGELET:
Vul de accu's niet te veel bij.
!
EXPANSIE-
RUIMTE
ONTLUCHTINGSDOP
6 - 10 mm
13 mm
ONTLUCH-
TINGSOPENING
VOOR GASSEN
ELEKTROLYT MOET MINSTENS 13 mm
BOVEN DE PLATEN EN 6 - 10 mm ONDER DE
ONTLUCHTINGSOPENING STAAN
PLATEN
TR016
ONTLUCH-
TINGSOPENING
5 ACCU'S
NL-18
Waterzuiverheidstabel
Zelfs als het water kleurloos, reukloos, smaakloos en
geschikt om te drinken is, dient het geanalyseerd te wor-
den om te controleren of het niet boven het in boven-
staande tabel aangegeven onzuiverheidsniveau komt.
Automatische watervulsystemen zoals het hier afge-
beelde kunnen in combinatie met een goedgekeurde
waterbron worden gebruikt. Deze watervulsystemen zijn
snel en nauwkeurig en houden het juiste elektrolytpeil in
de accucellen in stand.
Figuur 5B
5.5 REINIGEN VAN ACCU'S_____________________________________________________
Wanneer u de accu's reinigt, dient u eerst te sproeien met
een oplossing van natriumbicarbonaat (zuiveringszout)
en water om alle zuurafzetting te neutraliseren alvorens
een waterslang te gebruiken.
Door water te spuiten zonder eerst alle zuurafzetting te
neutraliseren, zal het zuur van de bovenkant van de
accu's naar een ander deel van het voertuig of de stal-
lingsruimte worden verplaatst waar het de metaalcon-
structie of de beton- of asfaltvloer zal aantasten. Na het
afspuiten van de accu's blijven resten achter op de accu's
die geleidend zijn en de ontlading van de accu's sneller
doen verlopen.
De juiste manier van reinigen is om de bovenkant en zij-
kanten van de accu's met een oplossing van natriumbicar-
bonaat (zuiveringszout) en water af te sproeien. Deze
oplossing wordt het beste opgebracht met een spuitappa-
raat dat voorzien is van een niet-metalen spuitstok. De
oplossing dient te bestaan uit 59,1 ml natriumbicarbonaat
(zuiveringszout) dat vermengd wordt met 5,7 l zuiver
water. Behalve aan de accu's dient ook aandacht te wor-
den besteed aan metalen delen die zich vlak naast de
accu's bevinden en die ook besproeid dienen te worden
met een oplossing van natriumbicarbonaat (zuiverings-
zout).
Laat de oplossing minstens drie minuten intrekken;
gebruik een zachte borstel of doek om de bovenkant van
de accu's af te vegen om zodoende alle resten te verwij-
deren die zelfontlading van de accu kunnen veroorzaken.
Spoel de hele plaats af met een zachte straal schoon
water. Reinigen dient eenmaal per maand plaats te vin-
den of vaker onder extreme omstandigheden.
Figuur 5C
Onzuiverheid Deeltjes per miljoen
Kleur Helder
Gesuspendeerd Spoor
Totaal aan vaste stoffen 100
Calcium- en magnesiumoxiden 40
Ijzer 5
Ammoniak 8
Organische en vluchtige stoffen 50
Nitrieten 5
Nitraten 10
Chloride 5
KLEP VULT CONSISTENT TOT
EEN VOORAF BEPAALD NIVEAU.
ELEKTRO-
LY TP EIL
ENKELE ACCUCEL
ZUIVER
WATER
TR007
5,7 l ZUIVER WATER
59,1 ml NATRIUMBICAR-
BONAAT
(ZUIVERINGSZOUT)
7,6 l TUINSPROEIER
(5,7 l WATER)
SPUITSTOK
(NIET VAN
METAAL)
TR008
LAAT DE ACCUDOPJES OP HUN
PLAATS OM VERVUILING VAN DE
BINNENKANT VAN DE ACCU TE
VOORKOMEN.
ACCU'S 5
NL-19
5.6 INSTALLEREN VAN ACCU'S _________________________________________________
Als de accu's gereinigd zijn en al het zuur op en rondom
de accuhouders geneutraliseerd is, mag er geen corrosie
aan de accuhouders of daaromheen worden aangetrof-
fen. Alle aanwezige corrosie moet onmiddellijk met een
plamuurmes en staalborstel verwijderd worden. Het
oppervlak moet met een oplossing van natriumbicarbo-
naat (zuiveringszout) en water worden afgewassen en
daarna grondig gedroogd voordat roestwerende grond-
verf en verf worden opgebracht.
De accu's dienen in accuhouders geplaatst te worden en
de bevestigingsbanden (aanzicht A en B) dienen zo strak
vastgezet te worden dat zij verschuiving voorkomen, maar
niet zo strak dat de accubakken ingedrukt worden.
Kijk alle kabels, klemmen en polen na. Verwijder alle cor-
rosie van de accupolen of kabelklemmen met een oplos-
sing van natriumbicarbonaat (zuiveringszout) en borstel
ze zo nodig schoon.
Sluit de accukabels zorgvuldig aan, zoals op Figuur 5D te
zien is, en draai het bevestigingsmateriaal van de accupo-
len stevig vast. Bescherm de accupolen en accuklemmen
met een in de handel verkrijgbare beschermende laag.
Zie hoofdstuk 2.3 voor de accuspecificaties.
Figuur 5D
5.7 OPLADEN VAN ACCU'S _____________________________________________________
De acculader is ontworpen om de accu's volledig op te
laden. Sommige automatische acculaders zijn voorzien
van een elektronische module die soms niet geactiveerd
wordt als de accu's te zeer ontladen zijn, waardoor de
acculader niet zal functioneren. Automatische acculaders
bepalen de juiste tijdsduur van het opladen van de accu
en worden automatisch uitgeschakeld wanneer de accu's
volledig geladen zijn. Houd u altijd aan de instructies van
de door u gebruikte acculader.
Voordat de accu wordt opgeladen, moet op het volgende
worden gelet:
De elektrolyt in alle cellen moet op het aanbevolen peil zijn
en de platen moeten bedekt zijn.
Het opladen moet plaatsvinden in een ruimte die goed
geventileerd is en waaruit het door het opladen vrijko-
mende waterstofgas kan worden afgevoerd. Een mini-
mum van vijf luchtverversingen per uur wordt aanbevolen.
De onderdelen van de laadconnector zijn in goede staat
en zonder vuil of rommel.
De connector van de acculader is volledig in het stopcon-
tact van het voertuig gestoken.
De connectoren/kabels van de acculader zijn beschermd
tegen beschadiging en bevinden zich, om lichamelijk let-
sel te voorkomen, op een plaats waar het personeel niet
over de kabels kan rijden of struikelen.
De acculader wordt tijdens het in- en uitschakelen auto-
matisch uitgezet en dus wordt er bij de gelijkstroomstek-
ker en het stopcontact geen elektrische boog gevormd.
Netspanning
De capaciteit van de acculader hangt direct samen met de
ingangsspanning. Als meerdere voertuigen in een tijd die
gewoonlijk toereikend is, onvoldoende opgeladen worden,
kan dit te wijten zijn aan een lage netspanning en dient het
elektriciteitsbedrijf gewaarschuwd te worden.
WAARSCHUWING
Spuitbussen met een beschermingsmiddel voor
accupolen moeten met grote voorzichtigheid worden
gebruikt. Isoleer de metalen bus om te voorkomen dat
deze in contact met de accupolen komt, waardoor een
ontploffing kan ontstaan.
! !
TR009
A
B
VOORKANT
ZEKERING
300 A
ZWART
ROOD
OPGELET:
Vul de accu's niet te veel bij.
!
5 ACCU'S
NL-20
5.8 OPSPOREN EN OPLOSSEN VAN PROBLEMEN _________________________________
In het algemeen gebeurt het opsporen van problemen om
twee redenen. Ten eerste moet worden vastgesteld of een
accu niet goed en niet volgens de specificaties van de
fabrikant werkt, zodat hij vervangen kan worden volgens
de garantievoorwaarden van de fabrikant. Verschillende
fabrikanten hanteren verschillende voorwaarden. Neem
contact op met de fabrikant van de accu m.b.t. de speci-
fieke voorwaarden.
De tweede reden is om erachter te komen waarom de
tractor niet naar behoren functioneert. Problemen met de
werking kunnen leiden tot een tractor die langzaam rijdt
of niet zo lang kan functioneren als vroeger.
Een nieuwe accu moet ingewerkt worden voordat hij zijn
maximale capaciteit bereikt. Het inwerken kan wel 100
laad/ontlaadcyclussen lang duren. Hoe ouder een accu
wordt, des te lager wordt de capaciteit. De enige manier
om de capaciteit van een accu te bepalen, is door een
laadtest uit te voeren met behulp van een ontladen
machine.
Een goedkope manier om erachter te komen of een accu
slecht werkt, is om met behulp van een zuurweger te
bepalen welke accu in een reeks een lager dan normale
relatieve dichtheid heeft. Wanneer eenmaal de betref-
fende cel of cellen die het probleem vormen zijn opge-
spoord, kan de verdachte accu verwijderd en vervangen
worden. Als het eenmaal zo ver is, is de accu niet meer te
redden; maar wel dient de afzonderlijke accu vervangen
te worden door een accu van hetzelfde merk, type en
ongeveer dezelfde ouderdom, waarvan u weet dat hij
goed functioneert.
5.9 ZUURWEGER _____________________________________________________________
Zuurwegers dienen om de lading van een accucel te tes-
ten. Dit gebeurt door de densiteit van de elektrolyt te
meten, wat gedaan wordt door de relatieve dichtheid van
de elektrolyt te meten. Hoe groter de concentratie van het
zwavelzuur, hoe hoger de dichtheid van de elektrolyt. Hoe
hoger de dichtheid, hoe hoger de lading.
Relatieve dichtheid is de meting van een vloeistof in ver-
gelijking met een referentielijn. De referentielijn is water,
waaraan een referentienummer van 1,000 is toegekend.
De concentratie zwavelzuur in water in een nieuwe accu
is 1,280, wat betekent dat de elektrolyt 1,280 keer zo veel
weegt als hetzelfde volume water.
Het testresultaat van een volledig geladen accu zal uit-
komen op 1,275 - 1,280, terwijl dit bij een ontladen accu
zal uitkomen in de buurt van 1,140.
Opmerking: Voer geen test met een zuurweger uit op een
accu die zojuist is bijgevuld met water. De accu moet min-
stens één laad/ontlaadcyclus hebben doorlopen voordat
het water voldoende met de elektrolyt vermengd is.
De temperatuur van de elektrolyt is belangrijk aangezien
de stand van de zuurweger naar 27°C gecorrigeerd moet
worden. Zuurwegers van goede kwaliteit zijn voorzien van
een ingebouwde thermometer die de temperatuur van de
elektrolyt meet, en hebben bovendien een omzetschaal
om de vlotterstand te corrigeren. Het is belangrijk om te
begrijpen dat de temperatuur van de elektrolyt beduidend
verschilt van de omgevingstemperatuur als het voertuig in
bedrijf is geweest.
Gebruik van een zuurweger (Figuur 5E)
1. Zuig een aantal malen elektrolyt in de zuurweger
zodat de thermometer zich kan aanpassen aan de
temperatuur van de elektrolyt, en noteer de stand.
Bekijk de kleur van de elektrolyt. Een bruine of grijze
verkleuring wijst op problemen met de accu en geeft
aan dat de accu op zijn eind loopt.
2. Zuig een minimale hoeveelheid elektrolyt in de
zuurweger zodat de vlotter (B) vrij kan drijven zonder
de boven- of onderkant van de cilinder (E) te raken.
3. Houd de zuurweger verticaal op ooghoogte en noteer
de stand van de elektrolyt op de schaal.
4. Tel vier punten (0,004) bij de stand op of trek ze van
de stand af voor elke 5,5°C boven of onder 27°C. Zie
voorbeeld 1 en 2. Corrigeer de stand zodat deze in
overeenstemming gebracht kan worden met de
temperatuur van de elektrolyt.
5. Als de stand bijvoorbeeld een relatieve dichtheid van
1,250 aangeeft en de temperatuur van de elektrolyt
32°C is, dan moet u vier punten optellen bij de 1,250,
wat een gecorrigeerde stand van 1,254 oplevert. Als
de temperatuur 21°C is, dan moet u vier punten van
de 1,250 aftrekken zodat de gecorrigeerde stand
1,246 is.
WAARSCHUWING
Steek nooit een metalen thermometer in een accu.
Gebruik een zuurweger met een ingebouwde thermo-
meter die ontworpen is voor het testen van accu's.
! !
ACCU'S 5
NL-21
6. Test iedere accucel en noteer de standen
(gecorrigeerd naar 27°C). Een verschil van vijftig
punten tussen de stand van twee cellen (bijvoorbeeld
1,250 - 1,200) duidt op een probleem met de cel(len)
met de lage stand.
7. Naarmate een accu ouder wordt, neemt de relatieve
dichtheid van de elektrolyt bij volledige lading af. Dit is
geen reden om de accu te vervangen, mits het
verschil tussen de cellen onderling niet groter is dan
vijftig punten.
8. Aangezien de test met de zuurweger wordt uitgevoerd
als reactie op het minder goed functioneren van een
voertuig, dient het voertuig bijgeladen en de test
herhaald te worden. Als de resultaten wijzen op een
zwakke cel, moet(en) de accu('s) worden verwijderd
en vervangen door een accu van hetzelfde merk, type
en ongeveer dezelfde ouderdom, waarvan u weet dat
hij goed functioneert.
Temperatuurcorrectie voor zuurwegerstanden
Figuur 5E
AAN
VLOTTERSTAND
TOEVOEGEN
VAN
VLOTTERSTAN
D AFTREKKEN
A
B
C
D
VOORBEELD 1
Temperatuur boven 27°C
Stand van zuurweger 1,240
Elektrolyttemperatuur 43,5°C
43,5°
27°C = 16,5; 3 x 0,004 = 0,012
1,240 + 0,012 = 1,252
gecorrigeerde stand van relatieve
dichtheid
VOORBEELD 2
Temperatuur onder 27°C
Stand van zuurweger 1,240
Elektrolyttemperatuur
1°C
27°
(
1°C) = 28; 5 x 0,004 = 0,020
1,270
0,020 = 1,250
gecorrigeerde stand van relatieve
dichtheid
E
TR010
TR018
5 ACCU'S
NL-22
5.10 LANGDURIGE STALLING ___________________________________________________
Tijdens de stallingsperiode vereisen de accu's onderhoud
om ze in goede staat te houden en om ontlading te voor-
komen.
Bij hoge temperaturen verloopt de chemische reactie
sneller, terwijl lage temperaturen een vertraging van de
chemische reactie veroorzaken. Een voertuig dat gestald
wordt bij 32°C verliest iedere dag 0,002 aan relatieve
dichtheid. Als een volledig geladen accu een relatieve
dichtheid heeft van 1,275 en ongebruikt blijft, zal deze
gedeeltelijk ontladen worden. Wanneer de relatieve dicht-
heid tot 1,240 is gedaald, wat in minder dat twintig dagen
het geval zal zijn, moet de accu worden bijgeladen.
Als een accu ontladen blijft, wordt sulfaat op en in de
platen gevormd. Deze toestand is niet omkeerbaar en ver-
oorzaakt blijvende schade aan de accu. Om schade te
voorkomen moet de accu worden bijgeladen. Voor het
bepalen van de relatieve dichtheid, en dus ook van de
ladingstoestand van de accu, kan gebruik worden
gemaakt van een zuurweger.
In de winter moet de accu volledig worden opgeladen om
bevriezing te voorkomen. Een volledig geladen accu zal
zelfs onder de meest barre weersomstandigheden niet
bevriezen. Hoewel de chemische reactie bij lage tempera-
turen trager verloopt, dient de accu toch volledig geladen
gestald te worden, en ontkoppeld van circuits die de accu
zouden kunnen ontladen. Verwijder de oplaadstekker uit
het stopcontact van het voertuig. De accu's moeten gerei-
nigd worden en alle resten moeten geneutraliseerd en van
de accubak verwijderd worden om zelfontlading te voorko-
men. De accu's moeten om de dertig dagen getest of
bijgeladen worden.
Figuur 5F
5.11 INSTALLATIE VAN DE ACCULADER___________________________________________
Installeer alle acculaders volgens de instructies van de
fabrikant.
Als de acculader buiten wordt gebruikt, moet gezorgd
worden voor bescherming tegen regen en zonlicht.
Voor toepassing van draagbare acculaders is de oplaad-
kabel (gelijkstroom) voorzien van een gepolariseerde
connector die in een bijbehorend stopcontact op het voer-
tuig past.
De stroomkabel (wisselstroom) is voorzien van een pas-
sende stekker. Als de acculader voorzien is van een stek-
ker met randaarde, probeer dan niet om de aarding uit te
schakelen.
Opmerking: Indien uw voertuig niet met een standaard
acculader wordt opgeladen, volg dan de instructies die bij
de acculader zijn meegeleverd.
TR011
E
L
E
K
T
R
O
LY
T
T
E
M
P
E
R
A
T
U
U
R
9,4
15
20,6
26,1
31,7
37,2
42,8
48,3
54
59,5
65
RELATIEVE DICHTHEID VRIESPUNT
VAN ELEKTROLYT
1,100 1,140 1,180 1,220 1,260 1,300
1,120 1,160 1,200 1,240 1,280
WAARSCHUWING
Draagbare acculaders moeten op een platform boven
de grond worden gemonteerd, of zodanig dat de lucht
optimaal onder en rondom de acculader kan stromen.
Als de acculader zodanig is gemonteerd dat er niet
voldoende lucht in de ventilatieopeningen kan
stromen, kan dit oververhitting tot gevolg hebben, wat
ernstige schade aan de acculader en brandgevaar kan
veroorzaken.
! !
WAARSCHUWING
Een niet-geaard elektrisch apparaat kan een bron van
gevaar vormen en tot elektrische schokken of
elektrocutie leiden.
!
!
ACCU'S 5
NL-23
5.12 VERVANGEN VAN ACCUHOUDER ____________________________________________
De accuhouder is zodanig ontworpen dat hij gemakkelijk
kan worden opgeheven en vervangen. Zo kan de tractor
snel weer in gebruik worden genomen als de accu's ont-
laden of defect raken. Extra accuhouders zijn verkrijgbaar
als accessoire en worden geleverd met een hefjuk. Zie
hoofdstuk 2.6
Gebruik een geschikt heftoestel met voldoende draagver-
mogen om het gecombineerde gewicht van de houder
met de accu's op te kunnen heffen. Zie hoofdstuk 2.3.
Ga als volg te werk om de accuhouder te verwijderen:
1. Parkeer de tractor op een stevige, horizontale onder-
grond.
2. Schakel de parkeerrem in en haal de sleutel uit het
contactslot.
3. Maak de accuconnector los, kantel het stuurwiel zo
ver mogelijk omhoog en open de motorkap.
4. Trek de borgpennen (D) uit de hoeken aan de
achterkant van de accuhouder.
5. Bevestig het hefjuk zoals afgebeeld.
Belangrijk: De twee bij elkaar horende hijsstroppen
(C) moeten aan de twee hijsogen aan de achterkant
van de accuhouder worden bevestigd zoals
afgebeeld.
6. Bevestig het heftoestel aan het middelste hijsoog (A)
op het hefjuk. Hijs langzaam tot de houder los komt
van de tractor.
7. Voer de procedure in omgekeerde volgorde uit om de
houder te installeren. Zorg dat de houder volledig op
het frame past en dat de borgpennen (D) zijn
aangebracht.
Zie hoofdstuk 2.3 voor de accuspecificaties.
Figuur 5G
WAARSCHUWING
Gebruik bij het vervangen van de accuhouder het
bijgeleverde hefjuk. Dit hefjuk is speciaal ontworpen
zodat het veilig aan de accuhouder kan worden
bevestigd om deze op te heffen.
Nooit een accuhouder opheffen die niet in evenwicht
is omdat een of meer accu's zijn verwijderd. Het
gewicht van de accu's moet gelijkmatig verdeeld zijn
om te voorkomen dat de accuhouder kantelt.
! !
A
B
C
D
TR012
6 ONDERHOUD EN AFSTELLING
NL-24
6 ONDERHOUD E N AFSTELLING
6.1 ALGEMEEN_______________________________________________________________
Afstellingen en onderhoud dienen altijd door een
bevoegde monteur te worden verricht. Indien de juiste
afstellingen niet uitgevoerd kunnen worden, dient u con-
tact op te nemen met een erkende Jacobsen distributeur.
Zie hoofdstuk 6.2 voor aanbevolen onderhoudsinterval-
len.
1. Inspecteer de machine regelmatig, stel een onder-
houdsschema op en houd gedetailleerde rapporten
bij.
Houd de tractor en hulpstukken schoon.
Zorg dat alle bewegende onderdelen goed afge-
steld en gesmeerd zijn.
Vervang versleten of beschadigde onderdelen en
stickers alvorens de machine te gebruiken.
Houd de accu-elektrolyt op peil en de accu-aanslui-
tingen schoon.
Houd de schermen op hun plaats en zorg dat alle
bevestigingsonderdelen goed vastgezet zijn.
Houd de banden op de juiste spanning.
2. Draag geen sieraden of loshangende kleding bij het
afstellen of repareren.
3. Monteer en demonteer onderdelen aan de hand van
de afbeeldingen in de onderdelenlijst.
4. Recycle alle gevaarlijke materialen (accu's,
smeermiddelen etc.) of werp ze weg met inacht-
neming van plaatselijke, regionale of nationale
voorschriften.
6.2 ONDERHOUDS- EN SMEERSCHEMA__________________________________________
A - Afstellen of bijvullen R - Reinigen I - Inspecteren S - Smeren V - Vervangen
I
Vul de lagers met smeervet NLGI - kwaliteit 2 (classificatie GB)
II
Handsmeerspuit met NLGI kwaliteit 2 (classificatie LB)
III
SAE 30W motorolie voor zwaar gebruik
IV
Licht smeermiddel
WAARSCHUWING
Voorkom letsel en zorg dat de werktuigen zijn
neergelaten, alle aandrijvingen zijn uitgeschakeld, de
parkeerrem is aangezet, de stroom is uitgeschakeld,
de sleutel uit het contactslot is gehaald en de
stroomconnector is losgemaakt voordat u afstellingen
maakt of onderhoud uitvoert.
Zorg dat de tractor op een stevige, horizontale
ondergrond is geparkeerd. Werk nooit aan een tractor
die alleen door de krik wordt ondersteund. Gebruik
altijd kriksteunen.
Als alleen de voor- of achterkant van de tractor
omhoog staat, moeten er blokken worden geplaatst
voor en achter de wielen die niet omhoog staan.
! !
OPGELET:
Zorg ervoor dat handen en vingers
niet bekneld raken tussen de bewegende en vaste
onderdelen van de machine.
!
Aanbevolen inspectie- en smeerintervallen.
Om de
8 uur
Om de
25 uur
Om de
50 uur
Om de
100 uur
Om de
250 uur
Om de
500 uur Jaarlijks
Zie
hoofdstuk
Type
smeermiddel
Accu's R-I 5.4, 5.5
Parkeerremmen I-A A 6.7
Smeernippels S 7.1
II
Stuurketting I-S 7.1
IV
Banden I-A 6.3
Wiellagers A-S
I
Achteras I7.2
III
ONDERHOUD EN AFSTELLING 6
NL-25
6.3 BANDEN _________________________________________________________________
Houd de banden op de juiste spanning zodat ze lang mee-
gaan en de juiste tractie behouden. De spanning moet
worden gecontroleerd wanneer de banden koel zijn.
Inspecteer het bandenprofiel op slijtage. Controleer de
spanning met een nauwkeurige lagedrukbandenspan-
ningsmeter
Handhaaf een bandenspanning tussen 69-83 kPa - (10-
12 psi).
Wielophanging
1. Verwijder vuil, smeervet en olie van de schroefdraad
van de bouten. De schroefdraad niet smeren.
2. Plaats het wiel op de naaf en kijk goed om u ervan te
overtuigen dat het montagevlak van het wiel en dat
van de naaf of remtrommel volledig contact maken.
3. Breng alle wielbouten aan maar draai ze niet vast.
4. Draai de bovenste moer met de hand aan; draai het
wiel vervolgens zodat de tegenoverliggende moer
bovenaan staat en draai deze met de hand aan. Draai
de overige moeren met de hand aan in kruiselingse
volgorde; draai altijd de moer bovenaan vast. Voltooi
de montage van het wiel door de moeren met een
torsiesleutel aan te draaien tot 88-115 Nm.
6.4 VERZORGEN EN REINIGEN _________________________________________________
1. Maak de tractor en werktuigen steeds na gebruik
schoon. Houd de machine schoon.
2. Reinig alle kunststoffen of rubberen sierstrippen met
zacht zeepsop of gebruik in de handel verkrijgbare
reinigingsmiddelen voor vinyl/rubber.
3. Repareer beschadigde metalen oppervlakken en
gebruik Jacobsen retoucheerlak. Zet het voertuig in
de was om de verf optimaal te beschermen.
6.5 ELEKTRISCH SYSTEEM ____________________________________________________
1. Controleer het bestuurdersnoodsysteem (hoofdstuk
4.2) en de zekeringen regelmatig.
2. Indien het bestuurdersnoodsysteem niet goed werkt
of het probleem niet verholpen kan worden, dient u
contact op te nemen met een erkende Jacobsen
distributeur.
3. Zorg dat alle klemmen en aansluitingen schoon zijn
en goed vastzitten.
4. Houd de bedrading en alle afzonderlijke kabels uit de
buurt van bewegende onderdelen om schade te
voorkomen.
5. Laad de accu's dagelijks op en controleer ze. Zie
hoofdstuk 5 voor accu-onderhoud
WAARSCHUWING
Zorg dat de tractor op een stevige, horizontale
ondergrond is geparkeerd. Werk nooit aan een tractor
die alleen door de krik wordt ondersteund. Gebruik
altijd kriksteunen.
Als alleen de voor- of achterkant van de tractor
omhoog staat, moeten er blokken worden geplaatst
voor en achter de wielen die niet omhoog staan.
! !
OPGELET:
Probeer NOOIT een band op een
velg aan te brengen als u niet de juiste training,
gereedschappen en ervaring hebt. Indien de band
verkeerd wordt aangebracht, kan dit een explosie
tot gevolg hebben, hetgeen ernstig letsel met zich
mee kan brengen.
!
OPGELET:
Gebruik geen hogedrukspuit of
-stoom. Spuit nooit rechtstreeks water op het
bedieningspaneel of op elektrische onderdelen,
lagerhuizen en afdichtingen. Verwijder zand en
vuil op deze plaatsen met behulp van perslucht.
!
WAARSCHUWING
Voordat u het elektrische systeem gaat inspecteren of
eraan gaat werken, moet u altijd de stroom
uitschakelen, de contactsleutel verwijderen en de
accuconnector loskoppelen.
Gebruik de machine NOOIT als het bestuurdersnood-
systeem uitgeschakeld is of niet naar behoren werkt.
! !
6 ONDERHOUD EN AFSTELLING
NL-26
6.6 STALLING ________________________________________________________________
Smeer de tractor en was hem vervolgens grondig. Repa-
reer en lak beschadigd of onbedekt metaal. Inspecteer de
tractor, zet alle bevestigingsonderdelen vast, vervang ver-
sleten of beschadigde onderdelen.
Maak de banden grondig schoon en stal de tractor zoda-
nig dat de banden niet belast worden. Als de tractor niet
op kriksteunen staat, moeten de banden regelmatig wor-
den gecontroleerd en zo nodig opgepompt.
Houd de machine en alle accessoires tijdens de stalling
schoon, droog en beschermd tegen de weersomstandig-
heden.
Tijdens de stalling moeten de accu's worden onderhou-
den om te voorkomen dat ze ontladen. Zie hoofdstuk 5.10
Na de stalling
Controleer de elektrolyt (hoofdstuk 5.4), reinig de accu's
en laad ze op. Controleer of de banden de juiste spanning
hebben.
6.7 PARKEER-/BEDRIJFSREM __________________________________________________
Inspecteer de remvoering:
wanneer de wielen worden verwijderd,
als de tractor op hellingen kruipt terwijl de parkeerrem
is ingeschakeld,
als de remweg duidelijk langer is geworden.
De remmen van deze tractor worden automatisch afge-
steld. Om ze af te stellen, schakelt u de rem in terwijl de
tractor achteruit rijdt. Als de remvoering er goed uitziet
maar de remmen niet automatisch kunnen worden afge-
steld, kan het nodig zijn de remkabel bij te stellen. Als de
voeringen of remtrommels er versleten uitzien, moeten ze
door een ervaren servicemonteur worden vervangen.
De remkabel afstellen:
1. Breng de tractor omhoog en steun de as met behulp
van kriksteunen of blokken zodat de achterwielen iets
boven de grond staan. Blokkeer het voorwiel zodat de
machine niet kan wegrollen.
2. Maak de motorkap open en verwijder de accuhouder
om bij de remtrekker (A) te kunnen.
3. Draai de tegenmoer (B) terug.
4. Met het rempedaal helemaal omhoog
(uitgeschakeld), draait u de afstelmoer (C) aan en
draait u de wielen langzaam met de hand tot u voelt
dat de remmen worden ingeschakeld en de wielen
vastlopen.
5. Draai de afstelmoer enigszins terug tot de wielen
weer vrij draaien.
6. Draai de tegenmoer aan om de afstelling te
vergrendelen.
7. Controleer of stoppen (D) zich op hun plaats in de
sleuven in de beugel van de compensator bevinden.
Rijd met de tractor over een vlak, open terrein en contro-
leer of de remmen goed werken voordat de machine weer
in gebruik wordt genomen. Controleer of de parkeerrem
goed werkt en voorkomt dat de tractor een helling afrijdt.
Figuur 6A
A
BCD
TR013
ONDERHOUD EN AFSTELLING 6
NL-27
6.8 SCHAKELAAR VOORUIT/ACHTERUIT _________________________________________
(neutraalafstelling)
Als foutcode “-02” of “-03” regelmatig verschijnt, is het
mogelijk dat de schakelaar vooruit/achteruit of de tractie-
regelaar niet goed is afgesteld
.
De schakelaar vooruit/achteruit afstellen:
1. Maak de motorkap open en verwijder de bovenkant
van de schakelkast.
2. Bedien de vooruit/achteruitrijpedalen om te zien of de
kabelverbinding soepel werkt. Als de kabel vastloopt
of als de verbinding gebogen of beschadigd is, dient
u contact op te nemen met een erkende Jacobsen
distributeur voor reparaties.
3. Verwijder schroef (E) waarmee het uiteinde van de
kabel aan de schakelhefboom vooruit/achteruit
vastzit.
4. Schroef moer (F) los waarmee stangeinde (H) aan de
kabel is bevestigd.
5. Wanneer de kabel is losgemaakt, moet de hendel van
de schakelhefbooom (G) weer in de neutrale stand
staan. Stel het stangeinde op de kabel bij zodat het op
één lijn staat met het gat in de hefboom.
Opmerking: Als de uitlijning juist is maar de foutcode
blijft verschijnen, is het mogelijk dat de schakelaar
vooruit/achteruit defect is. Neem contact op met een
erkende Jacobsen distributeur voor reparaties.
6. Draai de tegenmoer aan om de bijgestelde
schakelaar vast te zetten en sluit het stangeinde weer
aan op de schakelhefboom.
7. Start de tractor en controleer of de machine goed
start en werkt.
Figuur 6B
WAARSCHUWING
Voordat u het elektrische systeem gaat inspecteren of
eraan gaat werken, moet u de stroom uitschakelen, de
contactsleutel verwijderen en de accu's loskoppelen.
! !
EFG
H
TR014
7 SMERING
NL-28
7 SMERING
7.1 ALGEMEEN_______________________________________________________________
Breng af en toe een kleine hoeveelheid lithiumsmeervet
aan op de looprails van de bestuurdersstoel.
Voor een soepele werking van alle hefbomen, scharnier-
punten en andere wrijvingspunten die niet zijn aangege-
ven, om de 50 uur of wanneer nodig enkele druppels SAE
30 olie aanbrengen.
Opmerking: Het harkhulpstuk niet smeren of oliën.
Smeerpunten
Smeer de opgegeven draaipunten om de 50 uur. Gebruik
smeervet dat minimaal voldoet aan de NLGI specificaties
voor kwaliteit LB.
Reinig de smeernippel altijd voor en na het smeren. Breng
smeervet met een handspuit aan en vul langzaam bij tot-
dat het smeervet naar buiten begint te sijpelen. Gebruik
geen persluchtspuiten.
1. Harkactuator- boven- en onderkant
2. Draaipunt van vooruit/achteruitrijpedaal
3. Draaipunt van rempedaal
4. Bovenste stuuras
5. Stuurvork
6. Onderste stuuras
Stuurketting
Spuit om de 50 uur een kleine hoeveelheid licht smeer-
middel, zoals WD40, op de ketting.
Gebruik geen smeervet of zwaar kettingvet.
7.2 ACHTERAS ______________________________________________________________
Controleer het oliepeil in de tandwielkast op de achteras
eenmaal per jaar. De olie moet tot de onderkant van de
vulstop komen zoals afgebeeld (K).
Gebruik uitsluitend SAE 30W motorolie voor zwaar
gebruik.
Inhoud 296-355 ml.
Figuur 7A
WAARSCHUWING
Voordat u deze machine gaat bijstellen, schoonmaken
of repareren, moet u om letsel te voorkomen alle
aandrijvingen uitschakelen, de werktuigen neerlaten,
de parkeerrem aanzetten en de sleutel uit het
contactslot verwijderen.
! !
K
TR015
OPSPOREN EN OPLOSSEN VAN PROBLEMEN 8
NL-29
8 OPSPOREN EN OPLOSSEN VAN PROBLEMEN
8.1 TRACTIEREGELSYSTEEM (TCS)______________________________________________
Het tractieregelsysteem (TCS) dient om de elektrische onderdelen van het tractie- en accusysteem te beschermen. Er
wordt een foutcode weergegeven wanneer zich een foutconditie voordoet.
In de meeste gevallen werken de tractie-elementen van de tractor niet meer wanneer zich een foutconditie voordoet.
In sommige gevallen kan de tractor opnieuw worden gestart en gebruikt wanneer het TCS wordt teruggesteld. Als er na
het terugstellen van het TCS een foutcode blijft optreden, moet de tractor worden uitgeschakeld en naar een service-
plaats gebracht om geïnspecteerd te worden.
Foutcondities die het gevolg zijn van een elektrische storing moeten geïnspecteerd en gerepareerd worden door een
ervaren monteur die het elektrische systeem van deze machine kent.
Code Mogelijke oorzaak Oplossing
- 01 U probeert de tractor te bedienen nadat u uit de
bestuurdersstoel bent opgestaan.
Stroomschakelaar terugstellen.
- 02 1. Vooruitrijpedaal was ingedrukt terwijl de stroom
werd ingeschakeld.
2. Schakelaar vooruit/achteruit defect of verkeerd
afgesteld.
Voet tijdens het starten van de pedalen halen.
Schakelaar inspecteren en bijstellen.
- 03 1. Achteruitrijpedaal was ingedrukt terwijl de
stroom werd ingeschakeld.
2. Schakelaar vooruit/achteruit defect of verkeerd
afgesteld.
Voet tijdens het starten van de pedalen halen.
Schakelaar inspecteren en bijstellen.
- 04 Parkeerrem was niet ingeschakeld terwijl de stroom
werd ingeschakeld.
Parkeerrem voor het starten inschakelen.
- 06 Schakelaar vooruit/achteruit defect. Naar onderhoudsplaats terugbrengen voor service.
- 07 Gaspedaal verkeerd afgesteld of defect. Naar onderhoudsplaats terugbrengen voor service.
- 08 Gaspedaal verkeerd afgesteld of defect. Naar onderhoudsplaats terugbrengen voor service.
- 09 Schakelaar vooruit/achteruit defect. Naar onderhoudsplaats terugbrengen voor service.
- 15 Accu's leeg of defect. Machine naar serviceplaats terugbrengen. Toestand
van accu's inspecteren hoofdstuk 5.8. Vervangen of
opladen.
- 16 1. Accu's te ver opgeladen.
2. Onjuiste accu's gebruikt.
Naar onderhoudsplaats terugbrengen voor service.
Controleer of de maximale spanning van de accu's
minder dan 57,6 V gelijkstroom is.
- 23 1. Veldstroom van motor hoog bij starten in
achteruit.
2. Remmen te strak afgesteld.
3. Defecte tractieregelaar.
Naar onderhoudsplaats terugbrengen voor service.
- 24 1. Veldstroom van motor hoog bij starten in vooruit.
2. Remmen te strak afgesteld.
3. Defecte tractieregelaar.
Naar onderhoudsplaats terugbrengen voor service.
8 OPSPOREN EN OPLOSSEN VAN PROBLEMEN
NL-30
Code Mogelijke oorzaak Oplossing
- 27 1. Bijna of geheel ontladen accu.
2. Accu-aansluitingen defect.
3. Defecte tractieregelaar
Machine naar serviceplaats terugbrengen. Alle
accu's en alle accu-aansluitingen testen en
inspecteren
- 41 Tractieregelsysteem oververhit. Parkeerrem inschakelen en machine enkele
minuten laten afkoelen. Tractor opnieuw starten.
Afstelling van remmen controleren.
- 42 Machine rolt vooruit of achteruit terwijl tegenoverge-
stelde richting geselecteerd is.
Machine stoppen, parkeerrem inschakelen en
machine opnieuw starten.
- 43 Defecte tractieregelaar. Naar onderhoudsplaats terugbrengen voor service.
- 44 Defecte tractieregelaar. Naar onderhoudsplaats terugbrengen voor service.
- 45 Defecte tractieregelaar. Naar onderhoudsplaats terugbrengen voor service.
- 46 1. Kortsluiting van motoranker naar tractorframe.
2. Defecte regelaar.
Naar onderhoudsplaats terugbrengen voor service.
- 49 Defecte tractieregelaar. Naar onderhoudsplaats terugbrengen voor service.
- 51 1. Regelzekering open.
2. Defecte tractieregelaar.
Naar onderhoudsplaats terugbrengen voor service.
- 57 Defecte tractieregelaar. Naar onderhoudsplaats terugbrengen voor service.
- 76 1. Accuconnector los bij heuvelafwaarts rijden.
(Recuperatieremcyclus)
2. Accuplug maakt slecht contact.
3. Hoofdzekering open.
Naar onderhoudsplaats terugbrengen voor service.
1Y197
Beperkte garantie
1. Garantie
Jacobsen Division of Textron Inc., (Jacobsen) verstrekt uitsluitend aan de oorspronkelijke koper (Garantiehou-
der) de garantie dat dit product gedurende een periode van één jaar vanaf de datum van oorspronkelijke
aankoop in de detailhandel geen materiaal- of fabricagefouten zal vertonen. (90 dagen indien gebruikt voor
verhuurdoeleinden)
2. Niet gedekte onderdelen
Jacobsen geeft geen garanties of verklaringen met betrekking tot reparaties die verricht worden door anderen
dan een erkende Jacobsen distributeur of met betrekking tot, indien van toepassing, motoren*, accu's, banden
en rolbeugels, waarvoor een afzonderlijke garantie geldt, verstrekt door de betreffende fabrikanten. Routine-
afstellingen of normale onderhoudsartikelen vallen niet onder deze garantie.
3. Omstandigheden die de garantie doen vervallen
A) De snelheid van de machine wordt hoger ingesteld dan de fabrieksspecificaties of het product wordt op
enige wijze gemodificeerd waardoor de veiligheid of prestaties ongunstig beïnvloed zouden worden;
B) De machine wordt niet onderhouden of gerepareerd overeenkomstig deze publicatie;
C) De machine wordt verkeerd behandeld of wordt niet op de bedoelde wijze gebruikt.
4. Enige verhaal
Het enige verhaal van de garantiehouder in geval van inbreuk op deze garantie of enig defect of niet functioneren
van het product, inclusief enig verhaal onder de toepasselijke nationale of regionale wet, is dat Jacobsen, naar
haar goeddunken, het product of de defecte onderdelen zal repareren of vervangen en de arbeidskosten die
met een dergelijke reparatie of vervanging gepaard gaan, zal dekken. De transportkosten vallen niet onder deze
garantie.
5. Service verkrijgen onder de garantie
Als reparatie onder de garantie noodzakelijk is, dient u contact op te nemen met uw erkende Jacobsen distribu-
teur. Alle defecte onderdelen moeten naar de distributeur geretourneerd worden en worden het eigendom van
Jacobsen.
6. Uitsluiting van garantie
*
Deze garantie wordt gegeven in plaats van alle andere garanties, impliciet of expliciet, inclusief enige
waarborg van verkoopbaarheid of geschiktheid voor een bepaald doel.
*
Jacobsen wijst verder alle verantwoordelijkheid van de hand voor bijkomende, directe of gevolgschade,
inclusief doch niet beperkt tot lichamelijk letsel of materiële schade als gevolg van een inbreuk op deze
garantie of van enig ander defect of niet functioneren van het product voor zoverre toegestaan door de wet.
Geen enkele tussenpersoon, werknemer of vertegenwoordiger van Jacobsen of enige andere persoon heeft de
bevoegdheid om Jacobsen te verplichten tot enige andere bekrachtiging, verklaring of waarborg betreffende de
goederen die met deze garantie worden verkocht.
Bel voor verdere inlichtingen (414) 637-6711 of schrijf naar:
Jacobsen, Division of Textron Inc.
Warranty Department
1721 Packard Avenue
Racine, Wisconsin 53403-2564
*
Kubota motoren vallen onder de garantie van Jacobsen. Voor alle andere motoren geldt de garantie verstrekt door de
betreffende fabrikanten.
BOB-CAT BUNTON CUSHMAN JACOBSEN RANSOMES RYAN
Equipment from Textron Turf Care and Specialty
Products is built to exacting standards ensured by
ISO 9001 registration at all our manufacturing locations.
A worldwide dealer network and factory-trained
technicians backed by Textron Parts Xpress provide
reliable, high-quality product support.
World Class Quality, Performance and Support
GB
F
NL
D
I
Les machines Textron Turf Care and Specialty
Products sont fabriquées, dans toutes nos usines,
selon les normes de l’accréditation ISO 9001.
Textron Parts Xpress offre à sa clientèle un réseau
international de concessionnaires et de techniciens
formés pour l’Après-vente.
Qualité Totale Mondiale, Performance et Soutien
Machines van Textron Turf Care & Specialty Products worden
gebouwd volgens de hoogste normen, zoals verzekerd door
de ISO 9001 registratie die op al onze productielocaties van
toepassing is. Een wereldwijd dealernet en technici met een
fabriekopleiding voorzien, mede dankzij de back-up van
Textron Parts Xpress, in een betrouwbare
productondersteuning van hoge kwaliteit.
Kwaliteit, prestatie en ondersteuning van wereldklasse
Geräte der Firma Textron Turf Care and Speciality Products
werden nach höchst anspruchsvollen Maßstäben gefertigt. Alle
Herstellerwerke sind nach ISO 9001 zertifiziert.
Ein weltweites Händlernetz und vor Ort ausgebildete Techniker
gewährleisten in Zusammenarbeit mit Textron Parts Xpress
zuverlässige, hochqualitative Produktunterstützung.
Qualität, Leistung und Support von Weltklasse
Le apparecchiature prodotte dalla Textron Turf Care and
Specialty Products sono realizzate secondo standard rigorosi
previsti dalla registrazione alle norme ISO 9001 presso tutti i
nostri stabilimenti. La rete internazionale di rivenditori e
tecnici altamente qualificati gode del supporto esclusivo del
servizio Textron Part Xpress, unico per affidabilità e qualità
dei prodotti.
Qualità, prestazioni e assistenza di livello internazionale
abcdef
abcdef
abcdef
abcdef
abcdef
Ransomes Jacobsen Limited
Central Avenue, Ransomes Europark
Ipswich, IP3 9QG
English Company Registration No. 1070731
www.textronturf.com

Documenttranscriptie

JACOBSEN ® Safety and Operation Manual Manuel de Securite & de Fonctionnement Veiligheids & Bedienings handleiding Sicherheits und Bedienungs anleitung Manuale d’istruzioni per I’uso e la Sicurezza Sand Scorpion TM Electric Product Number: 88006 - 2.0hp, 48-volt WARNING: If incorrectly used this machine can cause severe injury. Those who use and maintain this machine should be trained in its proper use, warned of its dangers and should read the entire manual before attempting to set up, operate, adjust or service the machine. AVERTISSEMENT : Risque de blessures graves en cas d’utilisation incorrecte de la machine. Les opérateurs et le personnel d’entretien doivent être formés et conscients des dangers encourus. Ils doivent lire avec attention le manuel avant d’essayer de monter, d’utiliser, de régler ou maintenir la machine. WAARSCHUWING: Bij verkeerd gebruik kan deze machine ernstig lichamelijk letsel veroorzaken. Degenen die de machine gebruiken en onderhouden moeten worden getraind in het juiste gebruik ervan, worden gewaarschuwd voor de gevaren ervan en behoren de volledige handleiding aandachtig te lezen alvorens de machine bedrijfs-klaar te maken, te bedienen, af te stellen en/of te onderhouden. WARNHINWEIS: Wenn diese Maschine nicht ordnungsgemäß verwendet wird, können ernsthafte Verletzungen verursacht werden. Personen, die diese Maschine verwenden und warten, müssen in ihrer richtigen Verwendung ausgebildet sein, auf die Gefahren aufmerksam gemacht worden sein und die Anleitung ganz gelesen haben, bevor sie versuchen, die Maschine aufzustellen, zu bedienen, einzustellen oder zu warten. AVVERTENZA: Questa macchina può causare gravi infortuni se viene utilizzata in modo errato. Prima di accingersi ad approntare, usare, mettere a punto o eseguire la manutenzione di questa macchina, coloro che la utilizzano ed i responsabili della manutenzione devono essere addestrati all’impiego della macchina, devono essere informati dei pericoli, e devono leggere l’intero manuale. GB F (RJ 100 112000) NL D JACOBSEN I Part No. 3007811-ML1 (rev.0) INHOUD 1 2 VEILIGHEID 1.1 Veilige bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 1.2 Belangrijke veiligheidsinformatie . . . . . . . . 4 1.3 Elektrische voertuigen . . . . . . . . . . . . . . . . 5 5 SPECIFICATIES 2.1 Productidentificatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6 2.2 Tractor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6 2.3 Elektrisch systeem en accu's . . . . . . . . . . . 6 2.4 Gewicht en afmetingen . . . . . . . . . . . . . . . . 6 2.5 Aandraaimomenten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 2.6 Accessoires . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 2.7 Documentatie voor technische ondersteuning ACCU'S 5.1 Veiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.2 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.3 Onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.4 Elektrolytpeil en water . . . . . . . . . . . . . . . . 5.5 Reinigen van accu's . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.6 Installeren van accu's . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.7 Opladen van accu's . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.8 Opsporen en oplossen van problemen . . . 5.9 Zuurweger . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.10 Langdurige stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.11 Installatie van de acculader . . . . . . . . . . . . 5.12 Vervangen van accuhouder . . . . . . . . . . . . 16 16 17 17 18 19 19 20 20 22 22 23 ONDERHOUD EN AFSTELLING 6.1 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.2 Onderhouds- en smeerschema . . . . . . . . . 6.3 Banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.4 Verzorgen en reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . 6.5 Elektrisch systeem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.6 Stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.7 Parkeer-/bedrijfsrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.8 Schakelaar vooruit/achteruit . . . . . . . . . . . . 24 24 25 25 25 26 26 27 7 6 3 BEDIENINGSELEMENTEN 3.1 Symbolen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 3.2 Bedieningselementen . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 3.3 Bedieningspaneel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10 3.4 Meterdisplay . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 4 BEDIENING 4.1 Dagelijkse inspectie . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.2 Bestuurdersnoodsysteem . . . . . . . . . . . . . 4.3 Bedieningsprocedures . . . . . . . . . . . . . . . . 4.4 Starten / Stoppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.5 Rijden / Vervoeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.6 Werkbereik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.7 Harkhulpstuk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.8 Werken op een helling . . . . . . . . . . . . . . . . 4.9 Slepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12 12 13 13 14 14 14 15 15 7 SMERING 7.1 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28 7.2 Achteras . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28 8 OPSPOREN EN OPLOSSEN VAN PROBLEMEN 8.1 Tractieregelsysteem (TCS) . . . . . . . . . . . . 29 9 STICKERS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31 © COPYRIGHT 1997, TEXTRON INC. “Alle rechten voorbehouden, inclusief het recht om dit boek of delen daarvan in welke vorm dan ook te reproduceren.” Alle informatie in deze publicatie is gebaseerd op informatie die beschikbaar is ten tijde van de goedkeuring voor het afdrukken. Jacobsen behoudt zich het recht voor om te allen tijde wijzigingen aan te brengen zonder kennisgeving of zonder enige verplichting op zich te nemen. NL-2 VEILIGHEID 1 1 VEILIGHEID 1.1 VEILIGE BEDIENING ________________________________________________________ ! WAARSCHUWING ! UITRUSTING DIE NIET OP DE JUISTE WIJZE OF DOOR HIERVOOR NIET OPGELEID PERSONEEL WORDT GEBRUIKT, KAN GEVAARLIJK ZIJN. Maak uzelf vertrouwd met de plaats en het gebruik van alle bedieningselementen. Onervaren bestuurders moeten instructie krijgen van iemand die bekend is met de apparatuur voordat ze de machine mogen bedienen. 1. De veiligheid is afhankelijk van het inzicht, de oplettendheid en de voorzichtigheid van diegenen die de machine gebruiken of onderhouden. Laat de machine nooit gebruiken door minderjarigen. 2. Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder om deze handleiding en alle documentatie voor bij deze machine behorende accessoires te lezen. 3. Zorg dat u vertrouwd raakt met het juiste gebruik van de machine, de plaats en het doel van alle bedieningselementen en meters voordat u de machine gaat gebruiken. Wanneer u met machines werkt waarmee u niet bekend bent, kunnen zich ongelukken voordoen. 4. Zorg dat niemand de machine of de hulpstukken ooit gebruikt of onderhoudt zonder de juiste training en instructies gekregen te hebben of terwijl hij of zij onder de invloed van alcohol of medicijnen is. 5. Draag alle nodige beschermende kleding en persoonlijke beschermingsmiddelen om uw hoofd, ogen, oren, handen en voeten te beschermen. 6. Gebruik de machine uitsluitend bij daglicht of bij goed kunstlicht. 7. Inspecteer het terrein waar de machine gebruikt zal worden. Raap vóór het bedienen alle rommel op die u kunt vinden. Let op obstakels die zich boven het hoofd bevinden (laag hangende takken, elektrische kabels etc.) en tevens op ondergrondse obstakels (sproeiers, buizen, boomwortels etc.). Rijd een nieuw gebied voorzichtig binnen. Let op voor verborgen gevaren. 8. Laat niemand in de buurt van de machine komen terwijl deze in gebruik is. De bestuurder is verantwoordelijk voor enig letsel en/of materiële schade die door omstanders wordt geleden. 9. Gebruik nooit machines die niet perfect werken of waarop stickers, afdekkappen, schermen, deflectors of andere beveiligingsinrichtingen niet stevig zijn bevestigd. 10. Schakelaars nooit ontkoppelen of passeren. 11. Schakel alle aandrijvingen uit en schakel de parkeerrem in alvorens de stroom aan te zetten. Start de tractor alleen terwijl u in de bestuurdersstoel zit, nooit terwijl u naast de machine staat. 12. De machine moet voldoen aan de meest recente landelijke, provinciale en gemeentelijke verordeningen wanneer hij op de openbare weg rijdt of vervoerd wordt. 13. Rijd de machine op een helling recht omhoog en omlaag (ver ticaal), niet dwars over de helling (horizontaal). Houd het voertuig in de versnelling bij het afdalen van hellingen. 14. Om te voorkomen dat het voertuig omkantelt of dat u de macht over het stuur verliest, mag u niet plotseling starten of stoppen; minder snelheid wanneer u een scherpe bocht neemt. Wees voorzichtig wanneer u op een helling van richting verandert. ! WAARSCHUWING ! 1. Verricht de volgende handelingen VOORDAT u om welke reden dan ook de bestuurdersplaats verlaat: a. b. c. d. Schakel alle aandrijvingen uit. Laat alle werktuigen op de grond neer. Schakel de parkeerrem in. Schakel de stroom uit en verwijder de contactsleutel. 2. Houd handen, voeten en kleding uit de buurt van bewegende onderdelen. Begin pas met schoonmaken, bijstellen of onderhoud van de machine wanneer de machine volledig tot stilstand is gekomen. 3. Houd omstanders op veilige afstand van de plaats waar u de machine gebruikt. 4. Laat NOOIT passagiers meerijden. NL-3 1 VEILIGHEID 1.2 BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINFORMATIE _____________________________________ ! Dit veiligheidswaarschuwingssymbool dient om u te waarschuwen voor mogelijke gevaren. GEVAAR - Geeft een op handen zijnde gevaarlijke situatie aan die, indien deze niet vermeden wordt, de dood of ernstig letsel tot gevolg zal hebben. WAARSCHUWING - Geeft een mogelijk gevaarlijke situatie aan die, indien deze niet vermeden wordt, de dood of ernstig letsel tot gevolg zou kunnen hebben. OPGELET - Geeft een mogelijk gevaarlijke situatie aan die, indien deze niet vermeden wordt, minder ernstig letsel en materiële schade tot gevolg kan hebben. Kan tevens gebruikt worden om te waarschuwen voor onveilige werkwijzen. In deze handleiding kunnen schermen, beschermkappen of platen in sommige gevallen voor de duidelijkheid open of verwijderd worden afgebeeld. Bedien de machine onder geen enkele omstandigheid wanneer deze uitrusting niet goed op zijn plaats zit. ! WAARSCHUWING ! Het bestuurdersnoodsysteem op deze tractor voorkomt dat de tractor wordt aangezet tenzij de parkeerrem is ingeschakeld. Het systeem schakelt de stroom uit wanneer de bestuurder uit de bestuurdersstoel opstaat. Teneinde de bestuurder en anderen voor letsel te behoeden mag de machine nooit gebruikt worden wanneer het bestuurdersnoodsysteem uitgeschakeld is of niet naar behoren werkt. Deze machine dient te worden gebruikt en onderhouden volgens de instructies in deze handleiding. Hij is bedoeld voor professioneel gebruik en is uitgerust met hulpstukken voor het verplaatsen, gladmaken en losmaken van zand op golfbanen en sportvelden. Hij is niet bedoeld voor gebruik op harde, samengepakte grond of kiezel. Door alle aanwijzingen in deze handleiding op te volgen gaat de machine langer mee en gebruikt u hem zo efficiënt mogelijk. Afstellingen en onderhoud dienen altijd door een bevoegde monteur te worden verricht. Voor verdere informatie en service kunt u contact opnemen met uw erkende Jacobsen distributeur die op de hoogte wordt gehouden van de allernieuwste methoden om deze machine te onderhouden en die snelle, efficiënte service levert. Bij gebruik van andere onderdelen en accessoires dan de oorspronkelijke of door Jacobsen goedgekeurde onderdelen en accessoires vervalt de garantie. NL-4 VEILIGHEID 1.3 1 ELEKTRISCHE VOERTUIGEN ________________________________________________ ! WAARSCHUWING ! Voor elektrische voertuigen en hun accu's moeten speciale voorzorgsmaatregelen worden genomen. Volg de veilige praktijken die hieronder en overal in deze handleiding worden beschreven om de mogelijkheid van ontploffingen en brand te verminderen. 1. Waterstof is explosief in concentraties van slechts 4% en wordt in de oplaadcyclus van elektrische voertuigen gegenereerd. Omdat het lichter dan lucht is, verzamelt het zich bij het plafond van gebouwen, zodat goede ventilatie nodig is. 5 luchtverversingen per uur wordt beschouwd als minimumvereiste. 2. Laad het materieel nooit op in een ruimte waar vlammen of vonken kunnen optreden. Let vooral op boilers en verwarmingsketels met aardgas of propaangas. 3. Rook nooit in de buurt van accu's. 4. Let erop dat u de accu's bij het verwijderen of installeren niet scheef houdt. Gemorste elektrolyt kan verbrandingen veroorzaken aan de ogen, huid en kleding. 5. Vul de accu nooit te veel bij. Het te veel bijvullen van een accu kan tot gevolg hebben dat er tijdens de laadcyclus elektrolyt uit de accu komt. 6. Gebruik altijd een speciaal 15 amp circuit voor elke acculader. Sta niet toe dat andere apparaten op het stopcontact worden aangesloten terwijl de acculader in bedrijf is. 7. Controleer altijd de polariteit van alle accupolen en zorg dat de bedrading van de accu's goed wordt aangesloten. 8. Gebruik altijd geïsoleerd gereedschap om de accu's te verwijderen. Hierdoor vermindert de kans dat er vonken ontstaan door kortsluiting van de accupolen of de bijbehorende bedrading. Bedek open accupolen altijd met isolerend materiaal. 9. Schakel alle elektrische accessoires uit, zet de hoofdschakelaar uit, verwijder de contactsleutel en maak de accuconnector los voordat u aan de machine begint te werken. NL-5 2 2 SPECIFICATIES SPECIFICATIES 2.1 PRODUCTIDENTIFICATIE____________________________________________________ 88006............................ Sand Scorpion™ Elektrisch Inclusief bestuurdersstoel en accuhouder. Exclusief accu's. Product 88006 Geluidssterkte (EG) >70 dBa Geluidsdrukniveau bij oor van bestuurder >90 dBa Serienummer ................ Een identificatieplaatje met daarop het serienummer bevindt zich op het chassis van de tractor. Trilling m/s2 Armen Lichaam 0,7 0,4 Geef altijd het serienummer van de machine op wanneer u vervangingsonderdelen bestelt of informatie over service vraagt. 2.2 TRACTOR ________________________________________________________________ Banden ......................... 2 lagen, pneumatisch, binnenbandloos Bandenspanning........... 69-83 kPa (10-12 psi) Wielen........................... 22 x 11 x 10 Bedrijfsremmen ............ Trommelremmen voor automobielen Parkeerremmen ............ Door pedaal aangezette vergrendeling bevestigd aan stangenstelsel van bedrijfsrem 2.3 Chassis.......................... Gelaste stalen constructie Hoge snelheid ............... 0 tot 6 km/h Lage snelheid ................ 0 tot 2,5 km/h Achteruitrijsnelheid ........ 00 tot 2,5 km/h Tractie-aandrijving ......... 1,5 kW, 48V elektrische motor, elektronische regelaar ELEKTRISCH SYSTEEM EN ACCU'S __________________________________________ Voor optimaal bereik en optimale prestaties moeten accu's worden gebruikt die minstens aan de opgegeven nominale waarde voor A/h voldoen. Systeemspanning ......... 48 volt gelijkstroom Accu's .......................... Zes 8 volt tractie-accu's Aanbevolen accugrootten: Trojan Gewicht Nominaal Benodigd Lengte Breedte Hoogte Volt onderdeelkg 1 A/h aantal mm mm mm nummer 264 181 284 T-875 28 165 8 6 (UITSLUITEND ACCU'S VAN 8 VOLT GEBRUIKEN) 2.4 GEWICHT EN AFMETINGEN _________________________________________________ Afmetingen: Gewicht: mm Lengte - alleen tractor.............................................. 1600 Hoogte - bovenkant van stuurwiel .......................... 1320 Wielbasis ................................................................. 1080 Breedte - (incl. banden) ........................................... 1473 Spoorbreedte........................................................... 1219 Breedte van hark Maximaal.............................................................. 1981 Minimaal............................................................... 1880 Draaistraal Tot middellijn van tractor ........................................ 762 NL-6 kg Werkgewicht - zonder hark........................................ 470 met T875 accu's Accuhouder en accu's ............................................... 186 met T875 accu's Harkhulpstuk ............................................................... 34 SPECIFICATIES 2.5 2 AANDRAAIMOMENTEN _____________________________________________________ Standaard Jacobsen aandraaimomenten voor grote bevestigingsonderdelen van sterktekwaliteit 5. Grootte (inch) 1/4 5/16 3/8 1/2 5/8 2.6 Aandraaimoment (Nm) 12,9 - 14,7 26,5 - 29,4 47,2 - 54 108 - 128 216 - 249 ACCESSOIRES ____________________________________________________________ Neem contact op met uw Jacobsen distributeur voor een volledige lijst accessoires en werktuigen. Accuhouder .................................................. 88017 (incl. hijsstrop en bedrading) Hark .............................................................. 88014 2.7 Luchtspuit ..................................................... JAC5098 Retoucheerlak (spuitbus, 360 cc) ................. 554598 DOCUMENTATIE VOOR TECHNISCHE ONDERSTEUNING _________________________ Neem contact op met uw Jacobsen distributeur voor een volledige lijst van de documentatie. Bedieningshandleiding Onderdelenlijst NL-7 3 BEDIENINGSELEMENTEN 3 BEDIENINGSELEMENTEN 3.1 SYMBOLEN _______________________________________________________________ Rijsnelheid Lees de handleiding Snel Stroomschakelaar Langzaam Uit Rem Lichtschakelaar Parkeerrem Bedrijfsrem Voetpedalen Vooruit Achteruit Hark Meterdisplay Urenteller Acculading Lopen/Starten Foutcode ! Omlaag Omhoog WAARSCHUWING ! Tracht nooit met de tractor te rijden tenzij u de bedieningshandleiding hebt gelezen en alle bedieningselementen goed kunt bedienen. Maak uzelf vertrouwd met de bovenstaande symbolen en hetgeen ze voorstellen. Zorg dat u bekend bent met de plaats en het doel van alle bedieningselementen en meters voordat u de tractor gaat gebruiken. 3.2 BEDIENINGSELEMENTEN __________________________________________________ A. Parkeerrem De par keerrem bevindt zich vlak boven het rempedaal. Houd het rempedaal ingedrukt en druk op de par keerrem tot hij vergrendeld is om de parkeerrem in te schakelen. Druk op het rempedaal en laat het vervolgens los om de parkeerrem uit te schakelen. Opmerking: De parkeerrem wordt automatisch uitgeschakeld wanneer op het vooruit- of achteruitrijpedaal wordt gedrukt. Op de rem drukken is echter de beste methode om de parkeerrem uit te schakelen. Op deze manier gaat de rem het langst mee. B. Bedrijfsrem Haal uw voet van het vooruit- of achteruitrijpedaal en trap op de rem om de machine af te remmen of te stoppen. NL-8 C. Vooruitrijpedaal Druk het pedaal in om vooruit te rijden. Laat het pedaal los om de tractor af te remmen en te stoppen. Het vooruitrijpedaal kan ook voor achteruitrijden worden gebruikt door een opwaartse beweging onder het pedaal uit te voeren. D. Achteruitrijpedaal Druk met uw hiel op het pedaal om achteruit te rijden. Laat het pedaal los om te stoppen. ! OPGELET: Zorg dat de tractor volledig stilstaat voordat u van richting verandert. Opmerking: De bestuurder kan desgewenst het achteruitrijpedaal laten verwijderen. Het pedaal wordt vanaf het hoofdstangenstelsel onder het vloerpaneel verwijderd. Nadat het pedaal is weggenomen, wordt het achteruitrijden geregeld door met de teen een opwaartse beweging onder het vooruitrijpedaal uit te voeren. BEDIENINGSELEMENTEN 3 Figuur 3A A. B. C. D. E. Parkeerrem Bedrijfsrem Vooruitrijpedaal Achteruitrijpedaal Afstelling van bestuurdersstoel F. Stuurwiel G. Hendel van motorkap H. Kantelbare stuurkolom I. Sluitingen van motorkap J. Zekeringen K. L. M. N. O. P. Q. Acculichtje Lichtschakelaar Harkschakelaar Rijsnelheidsschakelaar Stroomschakelaar Meterdisplay Accuconnector M K N L A B P C O H G E D I NAAR ACCU F Q J NAAR TRACTOR TR002 TR003 E. Afstelling van bestuurdersstoel Trek aan de hendel en houd hem omhoog terwijl u de bestuurdersstoel vooruit of achteruit bijstelt. F. Stuurwiel Hiermee wordt de machine gestuurd. Lees de veilige praktijken die aan het begin van deze handleiding worden beschreven en volg ze op voordat u de tractor gebruikt. G. Hendel van motorkap Maak de sluitingen (I) los en trek aan de hendel om de motorkap te openen zodat u bij de accu's kunt. H. Stuurkantelhendel Druk de hendel omlaag om de stuurkolom vrij te maken. De stuurkolom heeft drie standen. Breng de stuurkolom omhoog of omlaag naar de gewenste stand. Laat de hendel los om de stuurkolom op zijn plaats te vergrendelen. OPGELET: Stel de stuurinrichting nooit bij terwijl de tractor rijdt. Stop de machine en schakel de parkeerrem in voordat u gaat bijstellen. ! NL-9 3 I. BEDIENINGSELEMENTEN Sluitingen van motorkap Maak de sluitingen los voordat u de motorkap omhoog brengt. Zorg dat de sluitingen vastzitten terwijl u de tractor bedient. Druk op de zekeringdop en draai hem naar links om zekeringen te controleren of te vervangen. Gebruik altijd de juiste maat zekering wanneer u zekeringen vervangt. J. Zekeringen Twee zekeringen bescher men het elektrische systeem; zij bevinden zich in de schakelkast achterop de tractor. Circuit voor heffen/neerlaten - 20 A Hoofdcircuit - 10 A 3.3 BEDIENINGSPANEEL_______________________________________________________ K. Acculichtje Het acculichtje gaat branden wanneer de accu's minder dan 10% geladen zijn. OPGELET: Ontkoppel altijd de accu's van ! de tractor voordat u de hark, ploeg of andere hulpstukken bevestigt, voordat u de machine schoonmaakt of sleept en voordat u onderhoud en reparaties uitvoert. L. Lichtschakelaar Zet de koplamp aan en uit. M. Harkschakelaar Druk de schakelaar naar voren om het harkhulpstuk neer te laten, trek hem naar achteren om het hulpstuk omhoog te brengen. OPGELET: Gebruik de machine nooit in de achteruit met de hark omlaag. De hark kan onder de tractor omvouwen en de hark en de tractor beschadigen. M O N ! N. Rijsnelheidsschakelaar Er zijn twee rijsnelheden beschikbaar. HOGE snelheid om de tractor over het terrein te verplaatsen. LAGE snelheid om te harken of wanneer dit nodig is bij het rijden over heuvels of bij het nemen van bochten. O. Stroomschakelaar De stroomschakelaar zet de stroom naar de tractor aan en uit. Hij heeft twee standen. UIT - Schakelt alle stroom naar de tractor uit en stelt het tractieregelsysteem (TCS) opnieuw in. AAN - Levert stroom aan alle circuits om de tractor te kunnen gebruiken. De bestuurder moet zitten en de parkeerrem moet ingeschakeld zijn voordat deze schakelaar wordt aangezet. P. Meterdisplay Geeft de acculading, bedrijfsuren en foutcodes van het tractieregelsysteem weer. Zie hoofdstuk 3.4. Q. Accuconnector De accuconnector bevindt zich aan de linkerkant van de tractor. Zorg dat de connector schoon blijft om een goede verbinding tussen de accu's en de tractor te behouden. NL-10 K L P TR003 Figuur 3B BEDIENINGSELEMENTEN 3.4 3 METERDISPLAY ___________________________________________________________ Drie lichtjes onder het LED-paneel geven de weergavemodus van de meter aan. Om de meter in te schakelen, zet u de stroomschakelaar op AAN. Acculading Bij het opstarten en tijdens normaal gebruik wordt de acculading voortdurend door de meter gecontroleerd. Als er “100” op het display staat, betekent dit dat de accu's volledig (100%) zijn opgeladen. Als er “050” staat, betekent dit dat de accu's half (50%) zijn opgeladen. Wanneer de lading van de accu onder “015” (15%) komt, begint het display te knipperen. Dit maakt de bestuurder erop attent dat de accu bijna leeg is. Wanneer de lading van de accu onder “010” (10%) komt, gaat het rode lichtje op het bedieningspaneel branden. Dit is een teken voor de bestuurder dat de tractor naar het laadstation moet worden gebracht. Als een foutcode tijdens het werk optreedt, dient u de parkeerrem in te schakelen, de contactsleutel te verwijderen en het probleem te onderzoeken. Soms kan de fout worden verholpen door het tractieregelsysteem terug te stellen. Als de foutcode niet terugkomt wanneer het systeem is teruggesteld, kunt u de tractor blijven gebruiken. Als een foutcode regelmatig optreedt, moet u de tractor naar een serviceplaats brengen en laten inspecteren. Gebruikelijke bedieningsfoutcodes: -01 -02 -03 -04 U probeert de tractor te gebruiken zonder schakelaar terug te stellen nadat u uit bestuurdersstoel bent opgestaan. Het vooruitrijpedaal is ingedrukt terwijl stroom wordt ingeschakeld. Het achteruitrijpedaal is ingedrukt terwijl stroom wordt ingeschakeld. De parkeerrem is niet ingeschakeld terwijl stroom wordt ingeschakeld. de de de de de Zie hoofdstuk 8.1 voor een volledige beschrijving van foutcodes. Bedrijfsuren Om de bedrijfsuren weer te geven, wordt de hoofdschakelaar (O) van AAN op UIT gezet. Het totale aantal bedrijfsuren knippert even op het LEDpaneel. Foutcodes tractieregeling Terugstellen van het tractieregelsysteem Bij alle foutcodes moet de bestuurder de TCS-module met de hand terugstellen. Hiervoor zet u de contactsleutel in de stand UIT en volgt u de standaard startprocedure in hoofdstuk 4.4. Als de fout verholpen is, start de machine normaal. Het tractiesysteem van deze machine wordt beschermd door een tractieregelsysteem (Traction Control System, TCS). Deze module bewaakt diverse condities van het systeem, geeft foutcodes weer om te helpen bij het opsporen en oplossen van problemen en schakelt in sommige gevallen de tractor uit om onderdelen van het systeem te beschermen. Alle foutcodes worden voorafgegaan door een streepje “-”. AA TR004 Figuur 3C Een foutcode (AA) zoals hierboven verschijnt op het meterdisplay als er een foutconditie optreedt. Foutcodes kunnen op meer of minder ernstige problemen wijzen; zij schakelen de machine uit tot de oorzaak van het probleem kan worden gevonden en verholpen. NL-11 4 BEDIENING 4 BEDIENING 4.1 DAGELIJKSE INSPECTIE ____________________________________________________ Voer de dagelijkse inspectie aan het begin van elke werkdag uit voordat u de tractor gaat gebruiken. onderdelen en ontbrekende of beschadigde onderdelen. OPGELET: Maak de acculader en de accuconnector van de machine los voordat u de tractor inspecteert. Schakel de parkeerrem in en controleer of de stroom is uitgeschakeld. 2. Controleer het elektrolytpeil in de accu's en zorg dat alle accu-aansluitingen vastzitten en schoon zijn. 1. Verricht een visuele inspectie van de hele machine, let op tekenen van slijtage, loszittende bevestigings- 4. Test het bestuurdersnoodsysteem (stroomvergrendeling). ! 4.2 3. Controleer of de machine gesmeerd is en de banden de juiste spanning hebben. BESTUURDERSNOODSYSTEEM _____________________________________________ 1. Het bestuurdersnoodsysteem voorkomt dat de tractor start tenzij de parkeerrem is ingeschakeld en de bestuurder in de bestuurdersstoel zit. De stroom naar de tractor wordt ook automatisch uitgeschakeld wanneer de bestuurder de bestuurdersstoel om welke reden dan ook verlaat. ! WAARSCHUWING ! Gebruik de machine nooit als het bestuurdersnoodsysteem uitgeschakeld is of niet naar behoren werkt. Schakelaars mogen nooit ontkoppeld of gepasseerd worden. 2. Voer elk van de volgende tests uit om er zeker van te zijn dat het bestuurdersnoodsysteem goed werkt. Raadpleeg de onderstaande tabel voor elke test en volg de overeenkomstige vinkjes (✔). Test 1: Normale startprocedure. Wanneer de bestuurder in de bestuurdersstoel zit en de parkeerrem is ingeschakeld, moet de stroom kunnen worden aangezet. Test 2: Wanneer u probeert te starten met de parkeerrem uitgeschakeld, moet de stroom UIT blijven en mag de tractor niet werken. Test 3: Start de tractor op de normale wijze. Sta op uit de bestuurdersstoel terwijl de parkeerrem is ingeschakeld. De stroom van de tractor moet uitgaan. Test 4: Herhaal stap 3 maar schakel de parkeerrem uit voordat u uit de stoel opstaat. De stroom van de tractor moet uitgaan. Stop de test en laat het systeem inspecteren en repareren als: ● de stroom uitgeschakeld blijft tijdens test 1; of ● de stroom ingeschakeld wordt tijdens test 2; of ● de stroom ingeschakeld blijft tijdens test 3 of 4. Controle van het bestuurdersnoodsysteem Test 1 2 3 4 NL-12 Bestuurder zittend Ja ✔ ✔ Nee ✔ ✔ Parkeerrem Ingeschakeld Uitgeschakeld ✔ ✔ ✔ ✔ Stroom Gaat aan ✔ Blijft uit Gaat uit ✔ ✔ ✔ BEDIENING 4.3 ! BEDIENINGSPROCEDURES _________________________________________________ OPGELET: Draag altijd een veiligheidsbril, lederen werkschoenen of laarzen, een helm en oorbescherming om letsel te helpen voorkomen. 1. De tractor mag alleen gestart worden terwijl de bestuurder in de bestuurdersstoel zit en de parkeerrem is ingeschakeld. 5. Regel de snelheid met behulp van de rijsnelheidsschakelaar. Bedien de tractor langzaam wanneer de condities dit nodig maken. 6. Laat niemand in de buurt van de machine komen terwijl deze in gebruik is. 3. Bedien de tractor en de hark op een vlak proefterrein om u bekend te maken met de bediening van de tractor, de besturingselementen en de hark. ! OPGELET: Gebruik de machine nooit in de achteruit met de hark omlaag. De hark kan onder de tractor omvouwen en de hark en de tractor beschadigen. OPGELET: Raap vóór het harken alle rommel op die u kunt vinden. Rijd nieuwe terreinen voorzichtig op. Rijd altijd met snelheden waarbij u de tractor volledig onder controle hebt. ! 2. Gebruik de tractor of werktuigen niet wanneer onderdelen loszitten, beschadigd zijn of ontbreken. 7. Stop de machine onmiddellijk na het raken van een obstructie of wanneer de machine abnormaal begint te trillen. Laat de machine inspecteren en repareren voordat hij opnieuw wordt gebruikt. ! 4. Bestudeer het terrein om de beste en veiligste bedieningsprocedure vast te stellen. Neem hiervoor de hoogte en hoek van de zandbak in aanmerking en of hij nat of droog is. Met elke conditie gaan bepaalde afstellingen of voorzorgen gepaard. Wees voorzichtig wanneer u een zandbak binnengaat of verlaat. 4.4 4 WAARSCHUWING ! Voordat u deze machine gaat bijstellen, schoonmaken of repareren, moet u alle aandrijvingen uitschakelen, de werktuigen neerlaten, de stroom uitschakelen, de contactsleutel uit het contactslot verwijderen en de accuconnector losmaken om letsel te voorkomen. STARTEN / STOPPEN ______________________________________________________ Starten: 1. Ontkoppel de acculader en sluit de tractor op de accu's aan. 2. Ga in de bestuurdersstoel zitten en schakel de parkeerrem in. Neem uw voeten van de vooruit/achteruitrijpedalen. 3. Draai de contactsleutel in de stand “STARTEN”. Controleer op het meterdisplay (P) hoeveel lading de accu nog bevat. Als de accu bijna leeg is of als het rode acculichtje gaat branden, moeten de accu's opnieuw worden opgeladen voordat de tractor wordt gebruikt. Als de tractor niet wil starten, zet u het contacslot (O) op “UIT” en herhaalt u de startprocedure om er zeker van te zijn dat alle vergrendelingen ingeschakeld of gesloten zijn. Controleer of er foutcodes zijn. 3. Schakel de parkeerrem in, zet de stroom naar de machine uit en haal de sleutel uit het contactslot. Als zich een noodsituatie voordoet en de tractor op het werkterrein geparkeerd moet worden, dienen de door de opzichter van het terrein uiteengezette richtlijnen gevolgd te worden. ! OPGELET: Als de tractor op een helling moet worden geparkeerd, moet niet alleen de parkeerrem worden ingeschakeld, maar moeten de wielen als extra voorzorg worden geblokkeerd. Stoppen: Haal uw voet van de vooruit/achteruitrijpedalen en druk op de bedrijfsrem. Parkeren: 1. Breng het werktuig omhoog in de transportstand en rijd van het werkterrein weg. Kies een vlakke, horizontale ondergrond om op te parkeren. 2. Laat de vooruit/achteruitrijpedalen los en laat de tractor volledig tot stilstand komen. Laat de werktuigen op de grond neer. M K P O TR003 Figuur 4A NL-13 4 BEDIENING 4.5 RIJDEN / VERVOEREN______________________________________________________ Als er met de tractor op de openbare weg wordt gereden, moet hij voldoen aan de landelijke, provinciale en gemeentelijke verordeningen. Neem contact op met de plaatselijke overheid voor de voorschriften en de vereisten voor het materieel. 1. Schakel alle aandrijvingen uit en breng de werktuigen omhoog in de transportstand wanneer u van en naar het werkterrein rijdt. 4.6 2. Schakel de parkeerrem uit, zet de rijschakelaar op “Snel”. Druk het tractiepedaal langzaam in. OPGELET: Neem bochten met lagere snel- ! heid en rijd langzaam op heuvels om te voorkomen dat de machine omkantelt of dat u hem niet onder controle kunt houden. . BEDRIJFSGEBIED _________________________________________________________ Het bedrijfsgebied van de tractor varieert afhankelijk van het terrein, de buitentemperatuur, de grootte en toestand van de accu's, de aansluiting van de bedrading en de smering. Terrein - Bij het rijden over heuvels en hellingen wordt meer stroom verbruikt dan bij het rijden op vlak terrein. Kies zo mogelijk een route over vlak terrein in plaats van over heuvels. Buitentemperatuur - Bij lage temperatuur is de vermogensafgifte van de accu's geringer. Gebruik accu's met een grotere stroomsterkte om het bereik bij koud weer te vergroten. Toestand van de accu - Naarmate een accu ouder wordt, vermindert zijn capaciteit, zodat het maximale bereik van de tractor enigszins afneemt. Wanneer de elektrolyt op het juiste peil wordt gehouden en ervoor wordt gezorgd dat de accu's schoon en vrij van corrosie blijven, kunnen de accu's langer op maximumcapaciteit blijven. Aansluitingen - Door losse accu-aansluitingen en bedrading kan de weerstand in de circuits toenemen, wat de prestaties en het bereik beïnvloedt. Smering - Regelmatig smeren vermindert de weerstand van bewegende onderdelen en zorgt voor minder stroomverbruik dan bij een slecht gesmeerde machine. Grootte van de accu's - Accu's met een grotere stroomsterkte geven de tractor een groter effectief bereik. 4.7 HARKHULPSTUK __________________________________________________________ De hark bevestigen: 1. Start de tractor en laat de harkbeugel (A) neer. Schakel de tractor uit, verwijder de contactsleutel en maak de accuconnector los. De hark en de koppeling niet oliën of smeren. Schurende deeltjes, zoals zand, blijven in smeervet en olie vastzitten, zodat de slijtage toeneemt. B 2. Bevestig koppeling (G) aan de tractor in de middelste openingen met behulp van gaffelpen (B) zoals afgebeeld. Zet hem vast met borgpen (C). 3. Bevestig de stang aan de koppeling met behulp van gaffelpen en borgpen (D). C G E 4. Bevestig de hefkettingen voor de hark aan de haken op de tractor (E). Controleer of al het bevestigingsmateriaal waarmee de kettingen zijn vastgehecht goed vastzit (F). 5. Start de tractor en laat de hark meerdere malen open neergaan om de werking te controleren. De hark verwijderen: Laat de harkbeugel neer, zet de tractor af, verwijder de contactsleutel en maak de accu's los. Haak de hefkettingen los en verwijder de gaffelpen uit de koppeling. Berg de gaffelpen en de borgpen op in de harkbalk wanneer de hark niet wordt gebruikt. NL-14 A D F TR005 Figuur 4B BEDIENING 4.8 WERKEN OP EEN HELLING _________________________________________________ ! WAARSCHUWING ! Om de kans op kantelen tot het minimum te beperken, is de aanbevolen werkwijze op hellingen om de helling recht op en af te rijden (verticaal), niet dwars langs de helling (horizontaal). Vermijd onnodige bochten, wees uiterst voorzichtig, rijd met lage snelheid en let op verborgen gevaren. De tractor is ontworpen voor goede tractie en stabiliteit onder normale bedrijfsomstandigheden; wees echter voorzichtig bij het werken op hellingen, vooral als het gras nat is. Nat gras vermindert tractie en stuurcontrole. 4.9 4 1. Als de tractor gaat glijden of als de banden “sporen” in het gras beginnen achter te laten, moet u de tractor onder een hoek zetten om de helling minder steil te maken totdat de tractor weer tractie krijgt of de banden geen sporen meer achterlaten. 2. Als de tractor blijft glijden, is de helling te steil om veilig op te werken. Probeer niet nogmaals te klimmen, maar rijd langzaam achteruit. 3. De juiste bandenspanning is zeer belangrijk voor maximale tractie. ! OPGELET: Bedien deze machine niet op hellingen van meer dan 12,5°. SLEPEN __________________________________________________________________ AIs de tractor stilvalt en van het terrein moet worden verwijderd, moet hij voor vervoer op een oplegger worden geladen. Voordat de oplegger gaat rijden, moet u zorgen dat de tractor uitstaat en dat de accu's zijn losgekoppeld. Ga als volg te werk als de machine gesleept moet worden: 1. Breng de hulpstukken omhoog. Als de hulpstukken niet omhoog kunnen worden gebracht, moeten zij van de tractor worden verwijderd. 2. Schakel de stroom uit en verwijder de contactsleutel. 3. Ontkoppel de accuconnector. 4. Zorg dat de machine goed aan het sleepvoertuig is bevestigd en schakel de parkeerrem uit. 5. Rijd tijdens het slepen niet sneller dan 8 km/h. Slepen over lange afstand wordt niet aanbevolen. NL-15 5 5 ACCU'S ACCU'S 5.1 VEILIGHEID _______________________________________________________________ Accu's bevatten verdund zwavelzuur, dat ernstige brandwonden kan veroorzaken. Tijdens de laadcyclus ontstaat in een accu waterstofgas. Waterstofconcentraties van 4% en hoger zijn explosief en kunnen door open vuur of een elektrische vonk ontbranden. Bij het exploderen van een accu worden zwavelzuur en delen van de accu met enorme kracht over een groot gebied verspreid. Neem altijd de volgende waarschuwingen in acht wanneer u aan of in de buurt van accu's werkt: ! WAARSCHUWING ! De elektrolyt in een accu is een verdund zuur dat ernstige verbranding van de huid en ogen kan veroorzaken. Wanneer elektrolyt op de huid of in de ogen terecht komt, dient u deze plekken langdurig met schoon TR016 water te spoelen. Neem onmiddellijk contact op met een arts. Draag altijd een gelaatsscherm of goedgekeurde veiligheidsbril wanneer u water bijvult of de accu's oplaadt. Waterstof is explosief in concentraties van slechts 4% en wordt in de oplaadcyclus van elektrische voertuigen gegenereerd. Omdat het lichter dan lucht is, verzamelt het zich bij het plafond van gebouwen, zodat goede ventilatie nodig is. 5 luchtverversingen per uur wordt beschouwd als minimumvereiste. Rook nooit in de buurt van accu's. Laad nooit accu's op in een ruimte met open vuur of elektrische apparatuur die een stroomboog kan veroorzaken. Zorg ervoor dat de contactsleutel in de stand “uit” staat en dat alle elektrische accessoires uitgeschakeld zijn alvorens werkzaamheden aan het voertuig te gaan uitvoeren. Verwijder alle sieraden (horloges, ringen etc.) ! WAARSCHUWING ! Omwikkel moersleutels met vinyl tape om de mogelijkheid te voorkomen dat een accu wordt “kortgesloten” door een gevallen moersleutel, wat een explosie en ernstig lichamelijk letsel tot gevolg kan hebben. TR017 Let erop dat u accu's bij het verwijderen of installeren niet scheef houdt; gemorste elektrolyt kan brandwonden en schade veroorzaken. Gemorste elektrolyt dient geneutraliseerd te worden met een oplossing van 59,1 ml natriumbicarbonaat (zuiveringszout) in 5,7 l water en vervolgens met water nagespoeld te worden. Het te veel bijvullen van een accu kan tot gevolg hebben dat er tijdens de laadcyclus elektrolyt uit de accu komt. Elektrolyt kan lichamelijk letsel, beschadiging van het voertuig of schade aan de opslagruimte veroorzaken. Het te veel bijvullen van de accu's maakt de garantie op het voertuig en de accu ongeldig. Ontkoppel nooit een ingeschakeld stroomcircuit bij een accupool. Draag geschikte, beschermende kleding wanneer u werkzaamheden met accu's verricht. Elektrolyt kan ernstige verbrandingen veroorzaken aan de ogen, huid en kleding. Accu's zijn zwaar. Gebruik de juiste wijze van tillen bij het verplaatsen. Maak voor het tillen van de accu altijd gebruik van een in de handel verkrijgbaar heftoestel voor accu's. 5.2 ALGEMEEN_______________________________________________________________ De temperatuur is belangrijk wanneer u tests uitvoert op de accu en de testresultaten moeten gecorrigeerd worden om te compenseren voor temperatuurverschillen. Wanneer een accu ouder wordt, kan hij nog steeds goede prestaties leveren, maar de capaciteit vermindert wel. De capaciteit is de tijdsduur waarin een accu in volledig geladen toestand continu de beoogde stroomsterkte kan leveren. NL-16 De accu's die gewoonlijk in golfwagens en gebruiksvoertuigen worden gebruikt zijn loodzwavelzuuraccu's. Een accu heeft een maximale levensduur. Daarom is goed onderhoud erop gericht om die beschikbare levensduur zo veel mogelijk te benutten en de factoren die de levensduur kunnen verkorten, te verminderen. ACCU'S 5.3 5 ONDERHOUD _____________________________________________________________ Gereedschapslijst Geïsoleerde moersleutel, 9/16" Geïsoleerde moersleutel, 1/2" Accudrager Zuurweger Vóór het opladen van de accu's Inspecteer de behuizing van de connector van de acculader en de behuizing van de connector van het voertuig op vuil en rommel. Laad de accu's dagelijks na gebruik op. ! WAARSCHUWING ! Bevestig nooit een acculader aan een voertuig dat onbeheerd wordt achtergelaten. Een storing van de acculader kan de accu's van het voertuig beschadigen en tot extreme oververhitting leiden. 5.4 Maandelijks 1. Kijk alle bedrading goed na op rafels, losse aansluitingen, corrosie en slechte isolatie. 2. Controleer of het elektrolytpeil juist is en vul zo nodig daarvoor geschikt water bij. 3. Maak de accu's en de kabelaansluitingen schoon. ELEKTROLYPEIL EN WATER _________________________________________________ Het juiste peil van de elektrolyt is ten minste 13 mm hoger dan de platen in iedere cel. ! ONTLUCHTINGSDOP OPGELET: Vul de accu's niet te veel bij. Een accu die opgeladen wordt, vormt gassen, waarbij de meeste gasvorming plaatsvindt aan het eind van de laadcyclus. Dit gas bestaat uit waterstof, dat lichter is dan lucht. Water en druppels zwavelzuur ontsnappen via het waterstofgas uit de ontluchtingsopeningen van de accu; dit verlies is echter minimaal. Als het elektrolytpeil te hoog is, sluit de elektrolyt de ontluchtingsslang af en baant het gas zich met geweld een weg uit de ontluchtingsslang en accudop. Het water verdampt, maar het zwavelzuur blijft achter en kan onderdelen van het voertuig beschadigen. Verlies van zwavelzuur verzwakt de concentratie van zuur in de elektrolyt en verkort de levensduur van de accu. Dit peil laat een ruimte van ongeveer 6 - 10 mm russen de elektrolyt en de ontluchtingsslang. Het elektrolytpeil is belangrijk omdat ieder deel van de platen dat aan lucht wordt blootgesteld, onherstelbaar beschadigd wordt. Te veel water is eveneens verkeerd aangezien de elektrolyt hierdoor uit de accu wordt geperst door gasvorming en volumetoename van de elektrolyt tengevolge van de laadcyclus. ONTLUCHTINGSOPENING VOOR GASSEN EXPANSIERUIMTE ONTLUCHTINGSOPENING 6 - 10 mm 13 mm PLATEN ELEKTROLYT MOET MINSTENS 13 mm BOVEN DE PLATEN EN 6 - 10 mm ONDER DE ONTLUCHTINGSOPENING STAAN TR016 Figuur 5A De accu verbruikt in de loop van zijn leven een grote hoeveelheid water. Het is belangrijk dat het gebruikte water zuiver is en geen verontreinigde stoffen bevat die de levensduur van de accu kunnen verkorten door de chemische reactie te verzwakken. Het water moet gedestilleerd of gezuiverd worden via een effectief filtersysteem. Nietgedestilleerd water dient geanalyseerd en zo nodig gefiltreerd te worden zodat het aan de normen van de waterzuiverheidstabel voldoet. NL-17 5 ACCU'S Waterzuiverheidstabel Onzuiverheid TR007 Deeltjes per miljoen Kleur Helder Gesuspendeerd Spoor Totaal aan vaste stoffen 100 Calcium- en magnesiumoxiden 40 Ijzer 5 Ammoniak 8 Organische en vluchtige stoffen 50 Nitrieten 5 Nitraten 10 Chloride 5 KLEP VULT CONSISTENT TOT EEN VOORAF BEPAALD NIVEAU. Zelfs als het water kleurloos, reukloos, smaakloos en geschikt om te drinken is, dient het geanalyseerd te worden om te controleren of het niet boven het in bovenstaande tabel aangegeven onzuiverheidsniveau komt. ZUIVER WATER Automatische watervulsystemen zoals het hier afgebeelde kunnen in combinatie met een goedgekeurde waterbron worden gebruikt. Deze watervulsystemen zijn snel en nauwkeurig en houden het juiste elektrolytpeil in de accucellen in stand. 5.5 ELEKTROLYTPEIL ENKELE ACCUCEL Figuur 5B REINIGEN VAN ACCU'S _____________________________________________________ Wanneer u de accu's reinigt, dient u eerst te sproeien met een oplossing van natriumbicarbonaat (zuiveringszout) en water om alle zuurafzetting te neutraliseren alvorens een waterslang te gebruiken. water. Reinigen dient eenmaal per maand plaats te vinden of vaker onder extreme omstandigheden. LAAT DE ACCUDOPJES OP HUN PLAATS OM VERVUILING VAN DE BINNENKANT VAN DE ACCU TE VOORKOMEN. Door water te spuiten zonder eerst alle zuurafzetting te neutraliseren, zal het zuur van de bovenkant van de accu's naar een ander deel van het voertuig of de stallingsruimte worden verplaatst waar het de metaalconstructie of de beton- of asfaltvloer zal aantasten. Na het afspuiten van de accu's blijven resten achter op de accu's die geleidend zijn en de ontlading van de accu's sneller doen verlopen. De juiste manier van reinigen is om de bovenkant en zijkanten van de accu's met een oplossing van natriumbicarbonaat (zuiveringszout) en water af te sproeien. Deze oplossing wordt het beste opgebracht met een spuitapparaat dat voorzien is van een niet-metalen spuitstok. De oplossing dient te bestaan uit 59,1 ml natriumbicarbonaat (zuiveringszout) dat vermengd wordt met 5,7 l zuiver water. Behalve aan de accu's dient ook aandacht te worden besteed aan metalen delen die zich vlak naast de accu's bevinden en die ook besproeid dienen te worden met een oplossing van natriumbicarbonaat (zuiveringszout). Laat de oplossing minstens drie minuten intrekken; gebruik een zachte borstel of doek om de bovenkant van de accu's af te vegen om zodoende alle resten te verwijderen die zelfontlading van de accu kunnen veroorzaken. Spoel de hele plaats af met een zachte straal schoon NL-18 5,7 l ZUIVER WATER 59,1 ml NATRIUMBICARBONAAT (ZUIVERINGSZOUT) SPUITSTOK (NIET VAN METAAL) 7,6 l TUINSPROEIER (5,7 l WATER) TR008 Figuur 5C ACCU'S 5.6 5 INSTALLEREN VAN ACCU'S _________________________________________________ Als de accu's gereinigd zijn en al het zuur op en rondom de accuhouders geneutraliseerd is, mag er geen corrosie aan de accuhouders of daaromheen worden aangetroffen. Alle aanwezige corrosie moet onmiddellijk met een plamuurmes en staalborstel verwijderd worden. Het oppervlak moet met een oplossing van natriumbicarbonaat (zuiveringszout) en water worden afgewassen en daarna grondig gedroogd voordat roestwerende grondverf en verf worden opgebracht. De accu's dienen in accuhouders geplaatst te worden en de bevestigingsbanden (aanzicht A en B) dienen zo strak vastgezet te worden dat zij verschuiving voorkomen, maar niet zo strak dat de accubakken ingedrukt worden. Kijk alle kabels, klemmen en polen na. Verwijder alle corrosie van de accupolen of kabelklemmen met een oplossing van natriumbicarbonaat (zuiveringszout) en borstel ze zo nodig schoon. Sluit de accukabels zorgvuldig aan, zoals op Figuur 5D te zien is, en draai het bevestigingsmateriaal van de accupolen stevig vast. Bescherm de accupolen en accuklemmen met een in de handel verkrijgbare beschermende laag. ! WAARSCHUWING ! Spuitbussen met een beschermingsmiddel voor accupolen moeten met grote voorzichtigheid worden gebruikt. Isoleer de metalen bus om te voorkomen dat deze in contact met de accupolen komt, waardoor een ontploffing kan ontstaan. A ZEKERING 300 A VOORKANT B Zie hoofdstuk 2.3 voor de accuspecificaties. ROOD ZWART TR009 Figuur 5D 5.7 OPLADEN VAN ACCU'S _____________________________________________________ De acculader is ontworpen om de accu's volledig op te laden. Sommige automatische acculaders zijn voorzien van een elektronische module die soms niet geactiveerd wordt als de accu's te zeer ontladen zijn, waardoor de acculader niet zal functioneren. Automatische acculaders bepalen de juiste tijdsduur van het opladen van de accu en worden automatisch uitgeschakeld wanneer de accu's volledig geladen zijn. Houd u altijd aan de instructies van de door u gebruikte acculader. Voordat de accu wordt opgeladen, moet op het volgende worden gelet: ! OPGELET: Vul de accu's niet te veel bij. De elektrolyt in alle cellen moet op het aanbevolen peil zijn en de platen moeten bedekt zijn. Het opladen moet plaatsvinden in een ruimte die goed geventileerd is en waaruit het door het opladen vrijkomende waterstofgas kan worden afgevoerd. Een minimum van vijf luchtverversingen per uur wordt aanbevolen. De onderdelen van de laadconnector zijn in goede staat en zonder vuil of rommel. De connector van de acculader is volledig in het stopcontact van het voertuig gestoken. De connectoren/kabels van de acculader zijn beschermd tegen beschadiging en bevinden zich, om lichamelijk letsel te voorkomen, op een plaats waar het personeel niet over de kabels kan rijden of struikelen. De acculader wordt tijdens het in- en uitschakelen automatisch uitgezet en dus wordt er bij de gelijkstroomstekker en het stopcontact geen elektrische boog gevormd. Netspanning De capaciteit van de acculader hangt direct samen met de ingangsspanning. Als meerdere voertuigen in een tijd die gewoonlijk toereikend is, onvoldoende opgeladen worden, kan dit te wijten zijn aan een lage netspanning en dient het elektriciteitsbedrijf gewaarschuwd te worden. NL-19 5 ACCU'S 5.8 OPSPOREN EN OPLOSSEN VAN PROBLEMEN _________________________________ In het algemeen gebeurt het opsporen van problemen om twee redenen. Ten eerste moet worden vastgesteld of een accu niet goed en niet volgens de specificaties van de fabrikant werkt, zodat hij vervangen kan worden volgens de garantievoorwaarden van de fabrikant. Verschillende fabrikanten hanteren verschillende voorwaarden. Neem contact op met de fabrikant van de accu m.b.t. de specifieke voorwaarden. De tweede reden is om erachter te komen waarom de tractor niet naar behoren functioneert. Problemen met de werking kunnen leiden tot een tractor die langzaam rijdt of niet zo lang kan functioneren als vroeger. Een nieuwe accu moet ingewerkt worden voordat hij zijn maximale capaciteit bereikt. Het inwerken kan wel 100 laad/ontlaadcyclussen lang duren. Hoe ouder een accu 5.9 wordt, des te lager wordt de capaciteit. De enige manier om de capaciteit van een accu te bepalen, is door een laadtest uit te voeren met behulp van een ontladen machine. Een goedkope manier om erachter te komen of een accu slecht werkt, is om met behulp van een zuurweger te bepalen welke accu in een reeks een lager dan normale relatieve dichtheid heeft. Wanneer eenmaal de betreffende cel of cellen die het probleem vormen zijn opgespoord, kan de verdachte accu verwijderd en vervangen worden. Als het eenmaal zo ver is, is de accu niet meer te redden; maar wel dient de afzonderlijke accu vervangen te worden door een accu van hetzelfde merk, type en ongeveer dezelfde ouderdom, waarvan u weet dat hij goed functioneert. ZUURWEGER _____________________________________________________________ Zuurwegers dienen om de lading van een accucel te testen. Dit gebeurt door de densiteit van de elektrolyt te meten, wat gedaan wordt door de relatieve dichtheid van de elektrolyt te meten. Hoe groter de concentratie van het zwavelzuur, hoe hoger de dichtheid van de elektrolyt. Hoe hoger de dichtheid, hoe hoger de lading. ! WAARSCHUWING ! Steek nooit een metalen thermometer in een accu. Gebruik een zuurweger met een ingebouwde thermometer die ontworpen is voor het testen van accu's. Relatieve dichtheid is de meting van een vloeistof in vergelijking met een referentielijn. De referentielijn is water, waaraan een referentienummer van 1,000 is toegekend. De concentratie zwavelzuur in water in een nieuwe accu is 1,280, wat betekent dat de elektrolyt 1,280 keer zo veel weegt als hetzelfde volume water. Het testresultaat van een volledig geladen accu zal uitkomen op 1,275 - 1,280, terwijl dit bij een ontladen accu zal uitkomen in de buurt van 1,140. Opmerking: Voer geen test met een zuurweger uit op een accu die zojuist is bijgevuld met water. De accu moet minstens één laad/ontlaadcyclus hebben doorlopen voordat het water voldoende met de elektrolyt vermengd is. De temperatuur van de elektrolyt is belangrijk aangezien de stand van de zuurweger naar 27°C gecorrigeerd moet worden. Zuurwegers van goede kwaliteit zijn voorzien van een ingebouwde thermometer die de temperatuur van de elektrolyt meet, en hebben bovendien een omzetschaal om de vlotterstand te corrigeren. Het is belangrijk om te begrijpen dat de temperatuur van de elektrolyt beduidend NL-20 verschilt van de omgevingstemperatuur als het voertuig in bedrijf is geweest. Gebruik van een zuurweger (Figuur 5E) 1. Zuig een aantal malen elektrolyt in de zuurweger zodat de thermometer zich kan aanpassen aan de temperatuur van de elektrolyt, en noteer de stand. Bekijk de kleur van de elektrolyt. Een bruine of grijze verkleuring wijst op problemen met de accu en geeft aan dat de accu op zijn eind loopt. 2. Zuig een minimale hoeveelheid elektrolyt in de zuurweger zodat de vlotter (B) vrij kan drijven zonder de boven- of onderkant van de cilinder (E) te raken. 3. Houd de zuurweger verticaal op ooghoogte en noteer de stand van de elektrolyt op de schaal. 4. Tel vier punten (0,004) bij de stand op of trek ze van de stand af voor elke 5,5°C boven of onder 27°C. Zie voorbeeld 1 en 2. Corrigeer de stand zodat deze in overeenstemming gebracht kan worden met de temperatuur van de elektrolyt. 5. Als de stand bijvoorbeeld een relatieve dichtheid van 1,250 aangeeft en de temperatuur van de elektrolyt 32°C is, dan moet u vier punten optellen bij de 1,250, wat een gecorrigeerde stand van 1,254 oplevert. Als de temperatuur 21°C is, dan moet u vier punten van de 1,250 aftrekken zodat de gecorrigeerde stand 1,246 is. ACCU'S 6. Test iedere accucel en noteer de standen (gecorrigeerd naar 27°C). Een verschil van vijftig punten tussen de stand van twee cellen (bijvoorbeeld 1,250 - 1,200) duidt op een probleem met de cel(len) met de lage stand. 7. Naarmate een accu ouder wordt, neemt de relatieve dichtheid van de elektrolyt bij volledige lading af. Dit is geen reden om de accu te vervangen, mits het verschil tussen de cellen onderling niet groter is dan vijftig punten. 5 8. Aangezien de test met de zuurweger wordt uitgevoerd als reactie op het minder goed functioneren van een voertuig, dient het voertuig bijgeladen en de test herhaald te worden. Als de resultaten wijzen op een zwakke cel, moet(en) de accu('s) worden verwijderd en vervangen door een accu van hetzelfde merk, type en ongeveer dezelfde ouderdom, waarvan u weet dat hij goed functioneert. Temperatuurcorrectie voor zuurwegerstanden C A VOORBEELD 1 Temperatuur boven 27°C Stand van zuurweger 1,240 Elektrolyttemperatuur 43,5°C AAN VLOTTERSTAND TOEVOEGEN 43,5° − 27°C = 16,5; 3 x 0,004 = 0,012 1,240 + 0,012 = 1,252 gecorrigeerde stand van relatieve dichtheid E VOORBEELD 2 VAN VLOTTERSTAN D AFTREKKEN Temperatuur onder 27°C Stand van zuurweger 1,240 Elektrolyttemperatuur −1°C 27° − (−1°C) = 28; 5 x 0,004 = 0,020 1,270 − 0,020 = 1,250 gecorrigeerde stand van relatieve dichtheid B D TR018 TR010 Figuur 5E NL-21 5 ACCU'S 5.10 LANGDURIGE STALLING ___________________________________________________ Tijdens de stallingsperiode vereisen de accu's onderhoud om ze in goede staat te houden en om ontlading te voorkomen. Bij hoge temperaturen verloopt de chemische reactie sneller, terwijl lage temperaturen een vertraging van de chemische reactie veroorzaken. Een voertuig dat gestald wordt bij 32°C verliest iedere dag 0,002 aan relatieve dichtheid. Als een volledig geladen accu een relatieve dichtheid heeft van 1,275 en ongebruikt blijft, zal deze gedeeltelijk ontladen worden. Wanneer de relatieve dichtheid tot 1,240 is gedaald, wat in minder dat twintig dagen het geval zal zijn, moet de accu worden bijgeladen. Als een accu ontladen blijft, wordt sulfaat op en in de platen gevormd. Deze toestand is niet omkeerbaar en veroorzaakt blijvende schade aan de accu. Om schade te voorkomen moet de accu worden bijgeladen. Voor het bepalen van de relatieve dichtheid, en dus ook van de ladingstoestand van de accu, kan gebruik worden gemaakt van een zuurweger. In de winter moet de accu volledig worden opgeladen om bevriezing te voorkomen. Een volledig geladen accu zal zelfs onder de meest barre weersomstandigheden niet bevriezen. Hoewel de chemische reactie bij lage temperaturen trager verloopt, dient de accu toch volledig geladen gestald te worden, en ontkoppeld van circuits die de accu zouden kunnen ontladen. Verwijder de oplaadstekker uit het stopcontact van het voertuig. De accu's moeten gereinigd worden en alle resten moeten geneutraliseerd en van de accubak verwijderd worden om zelfontlading te voorko- men. De accu's moeten om de dertig dagen getest of bijgeladen worden. E L E K T R O LY T T E M P E R A T U U R TR011 −9,4 −15 −20,6 −26,1 −31,7 −37,2 −42,8 −48,3 −54 −59,5 −65 1,100 1,140 1,120 1,180 1,160 1,220 1,200 1,260 1,240 1,300 1,280 RELATIEVE DICHTHEID VRIESPUNT VAN ELEKTROLYT Figuur 5F 5.11 INSTALLATIE VAN DE ACCULADER___________________________________________ ! WAARSCHUWING ! Draagbare acculaders moeten op een platform boven de grond worden gemonteerd, of zodanig dat de lucht optimaal onder en rondom de acculader kan stromen. Als de acculader zodanig is gemonteerd dat er niet voldoende lucht in de ventilatieopeningen kan stromen, kan dit oververhitting tot gevolg hebben, wat ernstige schade aan de acculader en brandgevaar kan veroorzaken. Installeer alle acculaders volgens de instructies van de fabrikant. Als de acculader buiten wordt gebruikt, moet gezorgd worden voor bescherming tegen regen en zonlicht. Voor toepassing van draagbare acculaders is de oplaadkabel (gelijkstroom) voorzien van een gepolariseerde connector die in een bijbehorend stopcontact op het voertuig past. NL-22 De stroomkabel (wisselstroom) is voorzien van een passende stekker. Als de acculader voorzien is van een stekker met randaarde, probeer dan niet om de aarding uit te schakelen. ! WAARSCHUWING ! Een niet-geaard elektrisch apparaat kan een bron van gevaar vormen en tot elektrische schokken of elektrocutie leiden. Opmerking: Indien uw voertuig niet met een standaard acculader wordt opgeladen, volg dan de instructies die bij de acculader zijn meegeleverd. ACCU'S 5 5.12 VERVANGEN VAN ACCUHOUDER ____________________________________________ De accuhouder is zodanig ontworpen dat hij gemakkelijk kan worden opgeheven en vervangen. Zo kan de tractor snel weer in gebruik worden genomen als de accu's ontladen of defect raken. Extra accuhouders zijn verkrijgbaar als accessoire en worden geleverd met een hefjuk. Zie hoofdstuk 2.6 A C B ! WAARSCHUWING ! Gebruik bij het vervangen van de accuhouder het bijgeleverde hefjuk. Dit hefjuk is speciaal ontworpen zodat het veilig aan de accuhouder kan worden bevestigd om deze op te heffen. D Nooit een accuhouder opheffen die niet in evenwicht is omdat een of meer accu's zijn verwijderd. Het gewicht van de accu's moet gelijkmatig verdeeld zijn om te voorkomen dat de accuhouder kantelt. Gebruik een geschikt heftoestel met voldoende draagvermogen om het gecombineerde gewicht van de houder met de accu's op te kunnen heffen. Zie hoofdstuk 2.3. TR012 Figuur 5G Ga als volg te werk om de accuhouder te verwijderen: 1. Parkeer de tractor op een stevige, horizontale ondergrond. 2. Schakel de parkeerrem in en haal de sleutel uit het contactslot. 3. Maak de accuconnector los, kantel het stuurwiel zo ver mogelijk omhoog en open de motorkap. 4. Trek de borgpennen (D) uit de hoeken aan de achterkant van de accuhouder. 5. Bevestig het hefjuk zoals afgebeeld. Belangrijk: De twee bij elkaar horende hijsstroppen (C) moeten aan de twee hijsogen aan de achterkant van de accuhouder worden bevestigd zoals afgebeeld. 6. Bevestig het heftoestel aan het middelste hijsoog (A) op het hefjuk. Hijs langzaam tot de houder los komt van de tractor. 7. Voer de procedure in omgekeerde volgorde uit om de houder te installeren. Zorg dat de houder volledig op het frame past en dat de borgpennen (D) zijn aangebracht. Zie hoofdstuk 2.3 voor de accuspecificaties. NL-23 6 ONDERHOUD EN AFSTELLING 6 ONDERHOUD EN AFSTELLING 6.1 ALGEMEEN _______________________________________________________________ • Houd de tractor en hulpstukken schoon. ! WAARSCHUWING ! • Zorg dat alle bewegende onderdelen goed afgesteld en gesmeerd zijn. Voorkom letsel en zorg dat de werktuigen zijn neergelaten, alle aandrijvingen zijn uitgeschakeld, de parkeerrem is aangezet, de stroom is uitgeschakeld, de sleutel uit het contactslot is gehaald en de stroomconnector is losgemaakt voordat u afstellingen maakt of onderhoud uitvoert. • Vervang versleten of beschadigde onderdelen en stickers alvorens de machine te gebruiken. • Houd de accu-elektrolyt op peil en de accu-aansluitingen schoon. Zorg dat de tractor op een stevige, horizontale ondergrond is geparkeerd. Werk nooit aan een tractor die alleen door de krik wordt ondersteund. Gebruik altijd kriksteunen. • Houd de schermen op hun plaats en zorg dat alle bevestigingsonderdelen goed vastgezet zijn. • Houd de banden op de juiste spanning. 2. Draag geen sieraden of loshangende kleding bij het afstellen of repareren. Als alleen de voor- of achterkant van de tractor omhoog staat, moeten er blokken worden geplaatst voor en achter de wielen die niet omhoog staan. 3. Monteer en demonteer onderdelen aan de hand van de afbeeldingen in de onderdelenlijst. Afstellingen en onderhoud dienen altijd door een bevoegde monteur te worden verricht. Indien de juiste afstellingen niet uitgevoerd kunnen worden, dient u contact op te nemen met een erkende Jacobsen distributeur. Zie hoofdstuk 6.2 voor aanbevolen onderhoudsintervallen. 4. Recycle alle gevaarlijke materialen (accu's, smeermiddelen etc.) of werp ze weg met inachtneming van plaatselijke, regionale of nationale voorschriften. ! 1. Inspecteer de machine regelmatig, stel een onderhoudsschema op en houd gedetailleerde rapporten bij. 6.2 OPGELET: Zorg ervoor dat handen en vingers niet bekneld raken tussen de bewegende en vaste onderdelen van de machine. ONDERHOUDS- EN SMEERSCHEMA__________________________________________ Aanbevolen inspectie- en smeerintervallen. Om de 8 uur Om de 25 uur Om de 50 uur Accu's Om de 100 uur Om de 250 uur R-I Parkeerremmen I-A Smeernippels Stuurketting Banden A S 7.1 II I-S 7.1 IV 6.3 A-S Achteras I R - Reinigen I - Inspecteren Vul de lagers met smeervet NLGI - kwaliteit 2 (classificatie GB) Handsmeerspuit met NLGI kwaliteit 2 (classificatie LB) SAE 30W motorolie voor zwaar gebruik Licht smeermiddel NL-24 6.7 I-A A - Afstellen of bijvullen Type smeermiddel 5.4, 5.5 Wiellagers I II III IV Om de Zie 500 uur Jaarlijks hoofdstuk S - Smeren I 7.2 III V - Vervangen ONDERHOUD EN AFSTELLING 6.3 BANDEN _________________________________________________________________ Houd de banden op de juiste spanning zodat ze lang meegaan en de juiste tractie behouden. De spanning moet worden gecontroleerd wanneer de banden koel zijn. Inspecteer het bandenprofiel op slijtage. Controleer de spanning met een nauwkeurige lagedrukbandenspanningsmeter Handhaaf een bandenspanning tussen 69-83 kPa - (1012 psi). Wielophanging ! WAARSCHUWING ! Zorg dat de tractor op een stevige, horizontale ondergrond is geparkeerd. Werk nooit aan een tractor die alleen door de krik wordt ondersteund. Gebruik altijd kriksteunen. 1. Verwijder vuil, smeervet en olie van de schroefdraad van de bouten. De schroefdraad niet smeren. 2. Plaats het wiel op de naaf en kijk goed om u ervan te overtuigen dat het montagevlak van het wiel en dat van de naaf of remtrommel volledig contact maken. 3. Breng alle wielbouten aan maar draai ze niet vast. 4. Draai de bovenste moer met de hand aan; draai het wiel vervolgens zodat de tegenoverliggende moer bovenaan staat en draai deze met de hand aan. Draai de overige moeren met de hand aan in kruiselingse volgorde; draai altijd de moer bovenaan vast. Voltooi de montage van het wiel door de moeren met een torsiesleutel aan te draaien tot 88-115 Nm. ! Als alleen de voor- of achterkant van de tractor omhoog staat, moeten er blokken worden geplaatst voor en achter de wielen die niet omhoog staan. 6.4 OPGELET: Probeer NOOIT een band op een velg aan te brengen als u niet de juiste training, gereedschappen en ervaring hebt. Indien de band verkeerd wordt aangebracht, kan dit een explosie tot gevolg hebben, hetgeen ernstig letsel met zich mee kan brengen. VERZORGEN EN REINIGEN _________________________________________________ 1. Maak de tractor en werktuigen steeds na gebruik schoon. Houd de machine schoon. 2. Reinig alle kunststoffen of rubberen sierstrippen met zacht zeepsop of gebruik in de handel verkrijgbare reinigingsmiddelen voor vinyl/rubber. 6.5 6 3. Repareer beschadigde metalen oppervlakken en gebruik Jacobsen retoucheerlak. Zet het voertuig in de was om de verf optimaal te beschermen. ! OPGELET: Gebruik geen hogedrukspuit of -stoom. Spuit nooit rechtstreeks water op het bedieningspaneel of op elektrische onderdelen, lagerhuizen en afdichtingen. Verwijder zand en vuil op deze plaatsen met behulp van perslucht. ELEKTRISCH SYSTEEM ____________________________________________________ ! WAARSCHUWING ! Voordat u het elektrische systeem gaat inspecteren of eraan gaat wer ken, moet u altijd de stroom uitschakelen, de contactsleutel verwijderen en de accuconnector loskoppelen. Gebruik de machine NOOIT als het bestuurdersnoodsysteem uitgeschakeld is of niet naar behoren werkt. contact op te nemen met een erkende Jacobsen distributeur. 3. Zorg dat alle klemmen en aansluitingen schoon zijn en goed vastzitten. 4. Houd de bedrading en alle afzonderlijke kabels uit de buurt van bewegende onderdelen om schade te voorkomen. 5. Laad de accu's dagelijks op en controleer ze. Zie hoofdstuk 5 voor accu-onderhoud 1. Controleer het bestuurdersnoodsysteem (hoofdstuk 4.2) en de zekeringen regelmatig. 2. Indien het bestuurdersnoodsysteem niet goed werkt of het probleem niet verholpen kan worden, dient u NL-25 6 ONDERHOUD EN AFSTELLING 6.6 STALLING ________________________________________________________________ Smeer de tractor en was hem vervolgens grondig. Repareer en lak beschadigd of onbedekt metaal. Inspecteer de tractor, zet alle bevestigingsonderdelen vast, vervang versleten of beschadigde onderdelen. Maak de banden grondig schoon en stal de tractor zodanig dat de banden niet belast worden. Als de tractor niet op kriksteunen staat, moeten de banden regelmatig worden gecontroleerd en zo nodig opgepompt. Houd de machine en alle accessoires tijdens de stalling schoon, droog en beschermd tegen de weersomstandigheden. Tijdens de stalling moeten de accu's worden onderhouden om te voorkomen dat ze ontladen. Zie hoofdstuk 5.10 Na de stalling Controleer de elektrolyt (hoofdstuk 5.4), reinig de accu's en laad ze op. Controleer of de banden de juiste spanning hebben. 6.7 PARKEER-/BEDRIJFSREM __________________________________________________ Inspecteer de remvoering: wanneer de wielen worden verwijderd, als de tractor op hellingen kruipt terwijl de parkeerrem is ingeschakeld, als de remweg duidelijk langer is geworden. De remmen van deze tractor worden automatisch afgesteld. Om ze af te stellen, schakelt u de rem in terwijl de tractor achteruit rijdt. Als de remvoering er goed uitziet maar de remmen niet automatisch kunnen worden afgesteld, kan het nodig zijn de remkabel bij te stellen. Als de voeringen of remtrommels er versleten uitzien, moeten ze door een ervaren servicemonteur worden vervangen. A D C B TR013 De remkabel afstellen: 1. Breng de tractor omhoog en steun de as met behulp van kriksteunen of blokken zodat de achterwielen iets boven de grond staan. Blokkeer het voorwiel zodat de machine niet kan wegrollen. 2. Maak de motorkap open en verwijder de accuhouder om bij de remtrekker (A) te kunnen. 3. Draai de tegenmoer (B) terug. 4. Met het rempedaal helemaal omhoog (uitgeschakeld), draait u de afstelmoer (C) aan en draait u de wielen langzaam met de hand tot u voelt dat de remmen worden ingeschakeld en de wielen vastlopen. 5. Draai de afstelmoer enigszins terug tot de wielen weer vrij draaien. 6. Draai de tegenmoer aan om de afstelling te vergrendelen. 7. Controleer of stoppen (D) zich op hun plaats in de sleuven in de beugel van de compensator bevinden. Rijd met de tractor over een vlak, open terrein en controleer of de remmen goed werken voordat de machine weer in gebruik wordt genomen. Controleer of de parkeerrem goed werkt en voorkomt dat de tractor een helling afrijdt. NL-26 Figuur 6A ONDERHOUD EN AFSTELLING 6.8 6 SCHAKELAAR VOORUIT/ACHTERUIT _________________________________________ (neutraalafstelling) Als foutcode “-02” of “-03” regelmatig verschijnt, is het mogelijk dat de schakelaar vooruit/achteruit of de tractieregelaar niet goed is afgesteld. ! WAARSCHUWING ! 6. Draai de tegenmoer aan om de bijgestelde schakelaar vast te zetten en sluit het stangeinde weer aan op de schakelhefboom. 7. Start de tractor en controleer of de machine goed start en werkt. Voordat u het elektrische systeem gaat inspecteren of eraan gaat werken, moet u de stroom uitschakelen, de contactsleutel verwijderen en de accu's loskoppelen. De schakelaar vooruit/achteruit afstellen: 1. Maak de motorkap open en verwijder de bovenkant van de schakelkast. 2. Bedien de vooruit/achteruitrijpedalen om te zien of de kabelverbinding soepel werkt. Als de kabel vastloopt of als de verbinding gebogen of beschadigd is, dient u contact op te nemen met een erkende Jacobsen distributeur voor reparaties. 3. Verwijder schroef (E) waarmee het uiteinde van de kabel aan de schakelhefboom vooruit/achteruit vastzit. 4. Schroef moer (F) los waarmee stangeinde (H) aan de kabel is bevestigd. G E H F TR014 Figuur 6B 5. Wanneer de kabel is losgemaakt, moet de hendel van de schakelhefbooom (G) weer in de neutrale stand staan. Stel het stangeinde op de kabel bij zodat het op één lijn staat met het gat in de hefboom. Opmerking: Als de uitlijning juist is maar de foutcode blijft verschijnen, is het mogelijk dat de schakelaar vooruit/achteruit defect is. Neem contact op met een erkende Jacobsen distributeur voor reparaties. NL-27 7 7 SMERING SMERING 7.1 ALGEMEEN _______________________________________________________________ ! WAARSCHUWING ! Voordat u deze machine gaat bijstellen, schoonmaken of repareren, moet u om letsel te voorkomen alle aandrijvingen uitschakelen, de werktuigen neerlaten, de parkeerrem aanzetten en de sleutel uit het contactslot verwijderen. Reinig de smeernippel altijd voor en na het smeren. Breng smeervet met een handspuit aan en vul langzaam bij totdat het smeervet naar buiten begint te sijpelen. Gebruik geen persluchtspuiten. 1. Harkactuator- boven- en onderkant 2. Draaipunt van vooruit/achteruitrijpedaal 3. Draaipunt van rempedaal Breng af en toe een kleine hoeveelheid lithiumsmeervet aan op de looprails van de bestuurdersstoel. 4. Bovenste stuuras Voor een soepele werking van alle hefbomen, scharnierpunten en andere wrijvingspunten die niet zijn aangegeven, om de 50 uur of wanneer nodig enkele druppels SAE 30 olie aanbrengen. 6. Onderste stuuras 5. Stuurvork Stuurketting Opmerking: Het harkhulpstuk niet smeren of oliën. Spuit om de 50 uur een kleine hoeveelheid licht smeermiddel, zoals WD40, op de ketting. Smeerpunten Gebruik geen smeervet of zwaar kettingvet. Smeer de opgegeven draaipunten om de 50 uur. Gebruik smeervet dat minimaal voldoet aan de NLGI specificaties voor kwaliteit LB. 7.2 ACHTERAS ______________________________________________________________ Controleer het oliepeil in de tandwielkast op de achteras eenmaal per jaar. De olie moet tot de onderkant van de vulstop komen zoals afgebeeld (K). Gebruik uitsluitend SAE 30W motorolie voor zwaar gebruik. Inhoud 296-355 ml. K TR015 Figuur 7A NL-28 OPSPOREN EN OPLOSSEN VAN PROBLEMEN 8 8 OPSPOREN EN OPLOSSEN VAN PROBLEMEN 8.1 TRACTIEREGELSYSTEEM (TCS)______________________________________________ Het tractieregelsysteem (TCS) dient om de elektrische onderdelen van het tractie- en accusysteem te beschermen. Er wordt een foutcode weergegeven wanneer zich een foutconditie voordoet. In de meeste gevallen werken de tractie-elementen van de tractor niet meer wanneer zich een foutconditie voordoet. In sommige gevallen kan de tractor opnieuw worden gestart en gebruikt wanneer het TCS wordt teruggesteld. Als er na het terugstellen van het TCS een foutcode blijft optreden, moet de tractor worden uitgeschakeld en naar een serviceplaats gebracht om geïnspecteerd te worden. Foutcondities die het gevolg zijn van een elektrische storing moeten geïnspecteerd en gerepareerd worden door een ervaren monteur die het elektrische systeem van deze machine kent. Code Mogelijke oorzaak Oplossing - 01 U probeert de tractor te bedienen nadat u uit de bestuurdersstoel bent opgestaan. Stroomschakelaar terugstellen. - 02 1. Vooruitrijpedaal was ingedrukt terwijl de stroom werd ingeschakeld. Voet tijdens het starten van de pedalen halen. 2. Schakelaar vooruit/achteruit defect of verkeerd afgesteld. Schakelaar inspecteren en bijstellen. 1. Achteruitrijpedaal was ingedrukt terwijl de stroom werd ingeschakeld. Voet tijdens het starten van de pedalen halen. 2. Schakelaar vooruit/achteruit defect of verkeerd afgesteld. Schakelaar inspecteren en bijstellen. - 04 Parkeerrem was niet ingeschakeld terwijl de stroom werd ingeschakeld. Parkeerrem voor het starten inschakelen. - 06 Schakelaar vooruit/achteruit defect. Naar onderhoudsplaats terugbrengen voor service. - 07 Gaspedaal verkeerd afgesteld of defect. Naar onderhoudsplaats terugbrengen voor service. - 08 Gaspedaal verkeerd afgesteld of defect. Naar onderhoudsplaats terugbrengen voor service. - 09 Schakelaar vooruit/achteruit defect. Naar onderhoudsplaats terugbrengen voor service. - 15 Accu's leeg of defect. Machine naar serviceplaats terugbrengen. Toestand van accu's inspecteren hoofdstuk 5.8. Vervangen of opladen. - 16 1. Accu's te ver opgeladen. Naar onderhoudsplaats terugbrengen voor service. Controleer of de maximale spanning van de accu's minder dan 57,6 V gelijkstroom is. - 03 2. Onjuiste accu's gebruikt. - 23 1. Veldstroom van motor hoog bij starten in achteruit. Naar onderhoudsplaats terugbrengen voor service. 2. Remmen te strak afgesteld. 3. Defecte tractieregelaar. - 24 1. Veldstroom van motor hoog bij starten in vooruit. Naar onderhoudsplaats terugbrengen voor service. 2. Remmen te strak afgesteld. 3. Defecte tractieregelaar. NL-29 8 OPSPOREN EN OPLOSSEN VAN PROBLEMEN Code - 27 Mogelijke oorzaak 1. Bijna of geheel ontladen accu. 2. Accu-aansluitingen defect. Oplossing Machine naar serviceplaats terugbrengen. Alle accu's en alle accu-aansluitingen testen en inspecteren 3. Defecte tractieregelaar - 41 Tractieregelsysteem oververhit. Parkeerrem inschakelen en machine enkele minuten laten afkoelen. Tractor opnieuw starten. Afstelling van remmen controleren. - 42 Machine rolt vooruit of achteruit terwijl tegenovergestelde richting geselecteerd is. Machine stoppen, parkeerrem inschakelen en machine opnieuw starten. - 43 Defecte tractieregelaar. Naar onderhoudsplaats terugbrengen voor service. - 44 Defecte tractieregelaar. Naar onderhoudsplaats terugbrengen voor service. - 45 Defecte tractieregelaar. Naar onderhoudsplaats terugbrengen voor service. - 46 1. Kortsluiting van motoranker naar tractorframe. Naar onderhoudsplaats terugbrengen voor service. 2. Defecte regelaar. - 49 Defecte tractieregelaar. Naar onderhoudsplaats terugbrengen voor service. - 51 1. Regelzekering open. Naar onderhoudsplaats terugbrengen voor service. 2. Defecte tractieregelaar. - 57 Defecte tractieregelaar. Naar onderhoudsplaats terugbrengen voor service. - 76 1. Accuconnector los bij heuvelafwaarts rijden. (Recuperatieremcyclus) Naar onderhoudsplaats terugbrengen voor service. 2. Accuplug maakt slecht contact. 3. Hoofdzekering open. NL-30 Beperkte garantie 1. Garantie Jacobsen Division of Textron Inc., (Jacobsen) verstrekt uitsluitend aan de oorspronkelijke koper (“Garantiehouder”) de garantie dat dit product gedurende een periode van één jaar vanaf de datum van oorspronkelijke aankoop in de detailhandel geen materiaal- of fabricagefouten zal vertonen. (90 dagen indien gebruikt voor verhuurdoeleinden) 2. Niet gedekte onderdelen Jacobsen geeft geen garanties of verklaringen met betrekking tot reparaties die verricht worden door anderen dan een erkende Jacobsen distributeur of met betrekking tot, indien van toepassing, motoren*, accu's, banden en rolbeugels, waarvoor een afzonderlijke garantie geldt, verstrekt door de betreffende fabrikanten. Routineafstellingen of normale onderhoudsartikelen vallen niet onder deze garantie. 3. Omstandigheden die de garantie doen vervallen A) De snelheid van de machine wordt hoger ingesteld dan de fabrieksspecificaties of het product wordt op enige wijze gemodificeerd waardoor de veiligheid of prestaties ongunstig beïnvloed zouden worden; B) De machine wordt niet onderhouden of gerepareerd overeenkomstig deze publicatie; C) De machine wordt verkeerd behandeld of wordt niet op de bedoelde wijze gebruikt. 4. Enige verhaal Het enige verhaal van de garantiehouder in geval van inbreuk op deze garantie of enig defect of niet functioneren van het product, inclusief enig verhaal onder de toepasselijke nationale of regionale wet, is dat Jacobsen, naar haar goeddunken, het product of de defecte onderdelen zal repareren of vervangen en de arbeidskosten die met een dergelijke reparatie of vervanging gepaard gaan, zal dekken. De transportkosten vallen niet onder deze garantie. 5. Service verkrijgen onder de garantie Als reparatie onder de garantie noodzakelijk is, dient u contact op te nemen met uw erkende Jacobsen distributeur. Alle defecte onderdelen moeten naar de distributeur geretourneerd worden en worden het eigendom van Jacobsen. 6. Uitsluiting van garantie * Deze garantie wordt gegeven in plaats van alle andere garanties, impliciet of expliciet, inclusief enige waarborg van verkoopbaarheid of geschiktheid voor een bepaald doel. * Jacobsen wijst verder alle verantwoordelijkheid van de hand voor bijkomende, directe of gevolgschade, inclusief doch niet beperkt tot lichamelijk letsel of materiële schade als gevolg van een inbreuk op deze garantie of van enig ander defect of niet functioneren van het product voor zoverre toegestaan door de wet. Geen enkele tussenpersoon, werknemer of vertegenwoordiger van Jacobsen of enige andere persoon heeft de bevoegdheid om Jacobsen te verplichten tot enige andere bekrachtiging, verklaring of waarborg betreffende de goederen die met deze garantie worden verkocht. Bel voor verdere inlichtingen (414) 637-6711 of schrijf naar: Jacobsen, Division of Textron Inc. Warranty Department 1721 Packard Avenue Racine, Wisconsin 53403-2564 * Kubota motoren vallen onder de garantie van Jacobsen. Voor alle andere motoren geldt de garantie verstrekt door de betreffende fabrikanten. 1Y197 GB World Class Quality, Performance and Support Equipment from Textron Turf Care and Specialty Products is built to exacting standards ensured by ISO 9001 registration at all our manufacturing locations. A worldwide dealer network and factory-trained technicians backed by Textron Parts Xpress provide reliable, high-quality product support. F Qualité Totale Mondiale, Performance et Soutien Les machines Textron Turf Care and Specialty Products sont fabriquées, dans toutes nos usines, selon les normes de l’accréditation ISO 9001. Textron Parts Xpress offre à sa clientèle un réseau international de concessionnaires et de techniciens formés pour l’Après-vente. NL Qualität, Leistung und Support von Weltklasse Geräte der Firma Textron Turf Care and Speciality Products werden nach höchst anspruchsvollen Maßstäben gefertigt. Alle Herstellerwerke sind nach ISO 9001 zertifiziert. Ein weltweites Händlernetz und vor Ort ausgebildete Techniker gewährleisten in Zusammenarbeit mit Textron Parts Xpress zuverlässige, hochqualitative Produktunterstützung. I abcdef abcdef abcdef abcdef Kwaliteit, prestatie en ondersteuning van wereldklasse Machines van Textron Turf Care & Specialty Products worden gebouwd volgens de hoogste normen, zoals verzekerd door de ISO 9001 registratie die op al onze productielocaties van toepassing is. Een wereldwijd dealernet en technici met een fabriekopleiding voorzien, mede dankzij de back-up van Textron Parts Xpress, in een betrouwbare productondersteuning van hoge kwaliteit. D abcdef Qualità, prestazioni e assistenza di livello internazionale Le apparecchiature prodotte dalla Textron Turf Care and Specialty Products sono realizzate secondo standard rigorosi previsti dalla registrazione alle norme ISO 9001 presso tutti i nostri stabilimenti. La rete internazionale di rivenditori e tecnici altamente qualificati gode del supporto esclusivo del servizio Textron Part Xpress, unico per affidabilità e qualità dei prodotti. BOB-CAT BUNTON CUSHMAN JACOBSEN RANSOMES RYAN Ransomes Jacobsen Limited Central Avenue, Ransomes Europark Ipswich, IP3 9QG English Company Registration No. 1070731 www.textronturf.com
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154

Jacobsen 88006 de handleiding

Type
de handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor