9
NEDERLANDS
1. Om uw huidige positie te bepalen heeft u twee zichtbare
oriëntatiepunten nodig (berg, heuvel, eiland, enz.) waarvan
de locatie is aangegeven op een landkaart. Uw van een
lens voorziene kompas maakt het voor u mogelijk om
twee rechte lijnen te trekken op uw landkaart, van de
oriëntatiepunten naar uw eigen locatie. Het snijpunt van de
twee lijnen is uw huidige positie. Kies oriëntatiepunten die
ver uit elkaar liggen voor een grotere precisie.
2. Draai de lens zodat de langste lijn op de lens op één lijn
komt met het draad in de deksel zoals is afgebeeld in afb. 1,
houd dan het kompas dicht bij uw oog en kijk door de lens.
Gebruik de duimring om het kompas stabiel en horizontaal
te houden. Tuur door de spleet in de deksel en richt de
draad op het oriëntatiepunt, kijk dan omlaag op het kompas
door de lens en noteer de richting in graden waar de draad
zich bevind. Deze manier van kompas lezen wordt "peiling"
genoemd.
3. Herhaal stap 2 voor het tweede oriëntatiepunt.
4. Plaats uw landkaart op een plat oppervlak en plaats uw
kompas op uw landkaart, beweeg de kaart op dusdanige
wijze dat de kaart naar het noorden wijst. Uw kaart
is nu gericht. Zoek de plaatselijke variatie tussen het
geografi sche noorden en het magnetische noorden, wijzig
de resultaten van uw peiling uit de stappen 1 en 2 door de
lokale variatie er bij op te tellen dan wel er van af te trekken.
U moet de variatie aftrekken wanneer het magnetische
noorden ten westen is van het geografi sche noorden. Tel
de variatie bij uw peilingen op wanneer het magnetische
noorden ten oosten is van het geografi sche noorden.
5. Plaats een gradenboog op het eerste oriëntatiepunt op
uw landkaart, breng de gradenboog op één lijn met het
geografi sche noorden zoals is afgebeeld op afbeelding 2.
Trek een rechte lijn in de hoek van uw gecorrigeerde peiling
uit stap 4.
6. Herhaal stap 5 voor het tweede oriëntatiepunt. U bevind
zic h op d e locat ie waar deze twee lijnen elkaar kruisen zoals
is afgebeeld in afbeelding 3.