Volvo 2013 Late Snelstartgids

Type
Snelstartgids

Deze handleiding is ook geschikt voor

GEFELICITEERD MET UW NIEUWE VOLVO!
Het ontdekken van een nieuwe auto is een spannende bezigheid.
Neem deze Quick Guide door om snel vertrouwd te raken met
enkele van de meest gebruikelijke functies.
Alle waarschuwingsteksten, andere belangrijke gegevens en meer
gedetailleerde informatie vindt u alleen in het instructieboekje –
deze folder bevat slechts een kleine greep daaruit.
In het instructieboekje staat bovendien de meest recente en
meest actuele informatie.
Opties staan aangegeven met een sterretje (*).
Op www.volvocars.com vindt u meer informatie over uw auto.
v40 Cross
country
Quick GUIDE WEb EDITION
Knop kort indrukken om
de motor te starten.
MOTOR STARTEN
Transpondersleutel in het contactslot
plaatsen en tot aan de aanslag naar binnen
duwen.
Het koppelings- of rempedaal bedienen.
KOUDE START
N.B.
Na een koude start is het stationaire toerental
verhoogd ongeacht buitentemperatuur. Het
tijdelijk verhoogde stationaire toerental is
onderdeel van Volvo’s effectieve uitlaatgas-
reinigingssysteem.
Vanwege de voorgloeifunctie slaan bepaalde
dieselmotoren bij een koude start wellicht
later aan.
Portieren en achterklep vergrendelen
A
en
alarm* activeren.
Portieren
B
alsmede achterklep ontgrende-
len en alarm deactiveren.
Achterklep ontgrendelen – hij wordt niet
geopend
C
.
‘Approach’-verlichting. Buitenspiegelver-
lichting*, richtingaanwijzers en stadslich-
ten, alsmede kentekenplaat-, interieur- en
instapverlichting activeren.
Paniekfunctie. In een noodsituatie ca.
5 seconden lang ingedrukt houden om het
alarm te laten afgaan. (Uitschakelen door
dezelfde knop tweemaal in te drukken.)
Informatie over de status van de auto
die binnen een straal van 100 meter te
ontvangen is.
– Toets indrukken en 7 seconden wach-
ten.
Bij het indrukken van de toets zonder ont-
vangst verschijnt de meest recente status
uit het geheugen.
A
Bij het vergrendelen worden de persoonlijke stoel- en
spiegelinstellingen opgeslagen.
B
Als geen van de portieren noch de achterklep binnen
2 minuten na ontgrendeling wordt geopend, vindt na
enige tijd automatisch hervergrendeling plaats.
C
De alarmfunctie van de elektrisch bediende ach-
terklep wordt gedeactiveerd, waarna de achterklep
wordt ontgrendeld en enkele centimeters omhoog-
komt.
TRANSPONDERSLEUTEL MET PCC* (PERSONAL CAR COMMUNICATOR)
PCC*
1
Groen lampje: De auto is vergrendeld.
2
Oranje lampje: De auto is ontgrendeld.
3
Rood lampje: Het alarm is afgegaan.
4
Rode lampjes lichten beurtelings op: Het
alarm ging minder dan 5 minuten geleden
af.
Knop kort indrukken –
motor slaat af.
Transpondersleutel uit
het contactslot nemen.
BLIS* (BLIND SPOT INFORMATION
SYSTEM)
Het BLIS is ontworpen voor druk verkeer
op meerbaanswegen en waarschuwt voor
voertuigen in de zogeheten dode hoeken van
de auto en voor snel naderende achterlig-
gers in de rijbanen links of rechts uw auto.
Wanneer BLIS een voertuig ontdekt, brandt
het BLIS-lampje op het portierpaneel continu.
Als de bestuurder vervolgens de richtingaan-
wijzer inschakelt aan de kant waarvoor wordt
gewaarschuwd, gaat het continu brandende
lampje knipperen.
Zie het hoofdstuk ‘BLIS* en CTA’ in het
instructieboekje voor meer informatie.
Sleutel kan bijvoorbeeld in binnenzak blijven
liggen.
AUTO VERGRENDELEN EN ALARM
INSCHAKELEN
Achterkant van een van de buitenste por-
tierhandgrepen (zie afbeelding) aanraken
of lichtjes drukken op de kleinste van de
beide met rubber beklede knoppen op de
achterklep.
ONTGRENDELEN EN ALARM
UITSCHAKELEN
Een portierhandgreep beetpakken en het
portier op de gebruikelijke manier openen
(werkt mogelijk niet met handschoenen aan)
of lichtjes drukken op de grootste van de
beide met rubber beklede knoppen op de
achterklep.
MOTOR STARTEN
Rem-/koppelingspedaal bedienen en knop
START/STOP ENGINE kort indrukken.
MOTOR AFZETTEN
Knop START/STOP ENGINE kort indrukken.
Zie het hoofdstuk ‘Sloten en alarm’ in het
instructieboekje voor meer informatie.
MOTOR AFZETTEN EN TRANSPON-
DERSLEUTEL UITNEMEN
SLEUTELSTANDEN
KEYLESS DRIVE*
Om de volgende sleutelstanden te bereiken zonder de motor te starten: Rem- en/of koppelingspedaal
niet bedienen.
0 De auto ontgrendelen.
I Met de transpondersleutel volledig in het contactslot geduwd: kort op START/STOP ENGINE druk-
ken.
II Met de transpondersleutel volledig in het contactslot geduwd: ca. 2 seconden lang op START/
STOP ENGINE drukken.
Omdat in sleutelstand II veel stroom wordt afgenomen van de startaccu, wordt deze stand afgeraden!
Zie ook de tabel in het gedeelte ‘Sleutelstanden’ in het reguliere instructieboekje bij de auto om te zien
welke functies/systemen u in de verschillende sleutelstanden kunt gebruiken terwijl de motor is afgezet.
Om terug te gaan naar sleutelstand 0 vanuit stand II en I: kort op START/STOP ENGINE drukken.
RUITENWISSERS EN REGENSENSOR*
1
Regensensor Aan/Uit, met hendel in stand 0.
2
Gevoeligheid sensor of duur intervalfunctie
instellen.
3
Wisser achterruit – intervalfunctie/normale
functie.
A
Enkele wisslag
0
Uit
B
Intervalfunctie, zie ook (2)
C
Normale wissnelheid
D
Hoge wissnelheid
E
Sproeiers voorruit en koplampen
F
Sproeier achterruit
Verschijnt op het display bij een actieve
regensensor.
TRANSPONDERSLEUTEL EN ELEKTRISCH
BEDIENBARE BESTUURDERSSTOEL*
In alle transpondersleutels kunnen stoelinstel-
lingen voor verschillende bestuurders worden
opgeslagen.
De functie moet worden geactiveerd in het
menusysteem MY CAR onder Instellingen ->
Auto-instellingen -> Sleutelgeheugen.
Ga als volgt te werk:
• Stoel naar wens instellen.
• Auto zoals gebruikelijk vergrendelen door
de vergrendelknop op de transpondersleu-
tel in te drukken. Daarmee ligt de stoelpo-
sitie opgeslagen in het geheugen van de
transpondersleutel
A
.
• Auto ontgrendelen (door op de ontgren-
delknop op dezelfde transpondersleutel
te drukken) en bestuurdersportier openen.
De bestuurdersstoel neemt automatisch
de positie in die in het geheugen van de
transpondersleutel is opgeslagen (als de
stand van de stoel na vergrendeling van de
auto werd gewijzigd).
A.
Deze instelling is niet van invloed op de instellingen die zijn
opgeslagen (zie positie 4) met de geheugenfunctie* voor de
elektrisch bedienbare stoel*. Zie het instructieboekje voor
meer informatie.
VOORSTOEL INSTELLEN
1
Lendensteun
2
Hellingshoek ruggedeelte.
3
Geheugenknoppen, elektrisch bedienbare
stoel*.
4
Instelling opslaan, elektrisch bedienbare
stoel*.
5
Voorkant zitgedeelte omhoog/omlaag.
6
Vooruit/achteruit.
7
Stoel omhoog/omlaag.
8
Rugleuning passagiersstoel omklappen.
OPBERGMOGELIJKHEDEN, 12V-AANSLUITINGEN & USB*/AUX
De 12V-aansluitingen in de passagiersruimte
werken in sleutelstand
I
of
II
. De 12V-aanslui-
ting* in de bagageruimte is altijd actief.
BELANGRIJK
Bij gebruik van de 12V-aansluiting in de
bagageruimte met de motor afgezet kan de
accu uitgeput raken.
START/STOP*
Start/Stop* kan ervoor zorgen dat de motor bij
stilstaand verkeer automatisch wordt afgezet/
gestart.
Wanneer het systeem actief is, brandt het
lampje in de knop.
Handbak: Stoppen – bedien de koppeling, zet
de versnellingspook in de neutraal en laat het
koppelingspedaal opkomen. Starten – bedien
het koppelingspedaal.
A
Grootlichtsignalen
B
Wisselen groot licht/dimlicht en ‘Follow
Me Home’-verlichting
Display- en instrumentenverlichting
alsook sfeerverlichting.
Mistachterlicht, brandt alleen aan
bestuurderszijde.
Automatisch
A
/uitgeschakeld dimlicht.
Grootlichtsignalen geven is mogelijk,
maar het normale groot licht werkt niet
Stadslichten voor/achterlichten
Dagrijverlichting, overschakelen op
dimlicht, tunneldetectie*, groot licht met
automatische activering*, grootlichtsig-
nalen mogelijk.
Dimlicht. Dooft bij het afzetten van de
motor. Het is mogelijk groot licht te voe-
ren, grootlichtsignalen mogelijk.
Handmatige koplamphoogteregeling
(automatisch bij Xenon-verlichting*)
Achterklep ontgrendelen
A.
Bepaalde markten.
VERLICHTINGSBEDIENING
Automaatbak: Stoppen – breng de auto tot
stilstand met het rempedaal en houd uw voet
op het rempedaal. Starten – haal uw voet van
het rempedaal.
U kunt de functie in het menusy-
steem uitschakelen.
1
Brandstofmeter. De pijl van het symbool
geeft de kant aan waar de tankvulklep zit.
2
Laag brandstofpeil. Bij een brandend lampje
zo spoedig mogelijk tanken.
3
Koelvloeistoftemperatuur/EcoGuide
A
.
4
Snelheidsmeter.
5
Informatie over bestuurdersondersteunende
systemen*.
6
Klok. In te stellen in het menusysteem
MY CAR.
7
Toerenteller/PowerMeter
A
.
8
Schakelindicatie/Versnellingsaanduiding.
OK indrukken om het menusysteem van de
boordcomputer te openen, opties te active-
ren en/of meldingen te bevestigen.
Aan het duimwiel draaien om de boordcom-
puteropties te zien.
Op RESET drukken om een optie te annule-
ren of een stap terug te doen. Kort indrukken
om de getoonde dagteller op nul te zetten
Lang indrukken voor het resetmenu.
A.
EcoGuide en PowerMeter verschijnen alleen wan-
neer het resp. thema is gekozen.
BOORDCOMPUTER EN DAGTELLER
Bij de digitale uitvoering van het combi-instru-
ment hebt u de keuze uit verschillende thema’s:
Elegance, Eco of Performance.
Om van thema te veranderen – OK op de
linker stuurhendel indrukken en daarna menuo-
ptie Thema’s selecteren door aan het duimwiel
van dezelfde hendel te draaien. Bevestig uw
keuze met een druk op de knop OK.
N.B.
Displaymelding _ _ _ km actieradius is een
indicatie van het aantal kilometers dat u
met de resterende brandstofvoorraad kunt
afleggen op basis van de eerdere rijomstan-
digheden.
TANKEN
Open, met de auto ontgrendeld, de tank-
vulklep door lichtjes tegen de achterkant
van de klep te drukken.
Trek de klep naar buiten toe open.
3. Steek het vulpistool in de brandstofvulope-
ning. Let erop dat u het pistool goed in de
vulbuis steekt.
De vulopening is dusdanig van vorm dat u al-
leen de juiste brandstofsoort kunt tanken (een
benzinemodel kan niet met diesel wordt getankt
of andersom).
Wacht na het tanken 5–8 seconden, voordat u
het vulpistool uit de vulbuis trekt.
EBA, EMERGENCY BRAKE ASSIST
De remkrachtverhoging bij noodstops helpt
de remkracht verhogen om op die manier
de remweg te verkorten. Het EBA-systeem
wordt geactiveerd wanneer u krachtig remt.
Wanneer EBA geactiveerd wordt, zakt het
rempedaal iets verder omlaag dan normaal.
– Rempedaal bedienen zolang dat nodig is –
de remmen worden volledig gelost, als u het
rempedaal loslaat.
AUTOVERZORGING
Voor de lak is het beter om de auto met de
hand te wassen dan in een automatische
wasstraat. Een nieuwe laklaag is bovendien
kwetsbaarder dan een oude laag. U wordt
daarom geadviseerd de eerste maanden na
aankoop van een nieuwe auto deze alleen met
de hand te wassen.
Schoon water en een spons gebruiken. Erop
letten dat vuil en zand krassen op de lak kun-
nen veroorzaken.
BESTUURDERSONDERSTEUNENDE SYSTEMEN
City Safety™ en Collision Warning met Auto
Brake & Pedestrian Detection*
Deze systemen helpen de bestuurder een bot-
sing te voorkomen in situaties waarbij wijzigin-
gen in de afstand tot voorliggers in combinatie
met onoplettendheid tot een incident kunnen
leiden.
WAARSCHUWING
U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor
dat u de auto op de juiste wijze bestuurt en
voldoende afstand houdt, rekening houdend
met de rijsnelheid.
City Safety™ is slechts een hulpmiddel en
ontslaat bestuurders nooit van hun plicht
de aandacht bij het verkeer op de weg te
houden en de auto op een veilige manier te
besturen.
Pedestrian Detection (voetgangersdetectie)
waarschuwt of remt niet bij rijsnelheden
boven 80 km/h en het systeem werkt niet in
het donker of in tunnels.
Het systeem kan geen voetgangers detec-
teren, die:
• slechts gedeeltelijk zichtbaar zijn
• kort van stuk zijn (tot 80 cm)
• gekleed gaan in kleding die de lichaams-
contouren verhult.
Het systeem is actief bij snelheden onder
50 km/h en helpt de bestuurder bij het bewaken
van de afstand tot voorliggers met behulp
van een lasersensor die boven in de voorruit
gemonteerd is.
City Safety™ kan een botsing helpen voorko-
men bij een snelheidsverschil kleiner dan
15 km/h tussen uw auto en de voorligger.
Andere bestuurdersondersteunende
systemen
Om de bestuurder te helpen en bijvoorbeeld
tijdig te remmen, voldoende afstand te houden
tot voorliggers, op voertuigen te letten die in de
zogeheten dode hoek en in dezelfde richting
rijden of een geschikte positie op de weg te
houden, is de auto mogelijk uitgerust met tal
van systemen:
• Adaptieve cruisecontrol (handg.)*
• Adaptieve cruisecontrol met Queue Assist
(autom.)*
• Afstandswaarschuwing*
• BLIS (Blind Spot Information System)*
• Driver Alert Control*
• Road Sign Information (RSI)*
• Park Assist Pilot*
• Lane Keeping Aid* (LKA).
Zie de hoofdstukken ‘Bestuurdersondersteu-
ning’ in het instructieboekje voor meer informa-
tie over deze systemen en hun beperkingen.
TP 15718 (Dutch). AT 1246. Printed in Sweden, Göteborg 2012. Copyright © 2000–2012 Volvo Car Corporation.
STUURWIEL INSTELLEN
WAARSCHUWING
Het stuurwiel instellen vóórdat u gaat rijden
– nooit tijdens het rijden.
Blokkering opheffen.
Aanpassen.
3. Stuurwiel vergrendelen
ELEKTRONISCHE KLIMAATREGELING, ECC*
AUTOMATISCHE REGELING
In de stand AUTO regelt het ECC-systeem
automatisch alle functies voor een groter
bedieningsgemak en optimale luchtkwaliteit.
1
Indrukken voor individuele temperatuur:
Eenmaal voor de linkerzijde, tweemaal voor
de rechterzijde, driemaal voor beide zijden.
Draaien om de temperatuur in te stellen.
De gekozen temperatuur staat op het
display.
2
Indrukken voor automatische regeling
van de gekozen temperatuur en overige
functies. Draaien om de ventilatorsnelheid
te wijzigen.
LUCHTVERDELING (alleen modellen met
Elektronische temperatuurregeling, ETC)
Voor optimaal comfort in uiteenlopende
rijomstandigheden de luchtverdeling als volgt
instellen:
Buitentemperatuur Knop
< 0 °C VLOER of VLOER/VOOR-
RUIT
0 tot +20 °C VLOER of VLOER/DASH
BOARD
> 20 °C DASHBOARD
Beslagen/bevroren
ruiten VOORRUIT of VLOER/
VOOR-RUIT
HANDMATIGE REGELING
3
Elektrische verwarming linker/rechter stoel.
4
Max. ontwaseming. Alle lucht op maxi-
male snelheid naar de voorruit en zijruiten.
Eenmaal indrukken voor lucht naar
de voorruit/zijruiten, tweemaal indrukken
voor uitschakeling.
Elektrische voorruitverwarming*: Een-
maal indrukken voor verwarming van de
voorruit, tweemaal indrukken voor verwar-
ming van de voorruit en alle lucht naar de
voorruit/zijruiten, driemaal indrukken voor
uitschakeling.
5
Luchtverdeling.
6
Elektrische verwarming achterruit en bui-
tenspiegels Aan/uit.
7
Recirculatie.
8
AC – Airconditioning Aan/Uit. Voor koeling
interieur en ontwaseming ruiten.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8

Volvo 2013 Late Snelstartgids

Type
Snelstartgids
Deze handleiding is ook geschikt voor