Volvo 2005 de handleiding

Categorie
Telefoons
Type
de handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

1 234
3
6
7
8
10
9
4
5
1. Spolarvätska. Se till att behållaren alltid är
välfylld. På vintern med frostskydd! Se sidan 142.
2. Servostyrning. Nivån skall ligga mellan MIN-
och MAX markeringarna. Se sidan 143.
3. Kylvätskan. Nivån skall ligga mellan MIN-
och MAX markeringarna på expansionstanken.
Se sidan 142.
4. Oljenivån. Nivån skall ligga mellan marke-
garna på mätstickan. Se sidan 141.
5. Bromsvätskenivån. Nivån skall ligga mellan
MIN- och MAX markeringarna. Se sidan 141.
1. Blinker H21W (orange)
2. Helljus 55W H7
3. Positions/parkeringsljus W5W
4. Halvljus 55W H7
5. Dimstrålkastare 55W H1
6. Dimljus, bak 21W BA5
7. Backljus 21W BA15
8. Positions/parkeringsljus
och bakljus P21 4W
9. Blinker PY21W (orange)
10. Bromsljus 21W BA15
Glödlampor
Kontrollera regelbundet
INSTRUKTIONSBOK VOLVO XC90 TP 6749
TP 6749 (Swedish) AT0346 3.300.10.03 Printed in Sweden, T Elanders Graphic Systems AB, Göteborg 2003
XC90
VOLVO
2004
52930 XC90 Svensk.indd 1 2003-09-12, 07.09.41
WEB EDITION
Volvo Service
Bepaalde onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische systemen van de auto kunnen alleen worden uitgevoerd met
speciaal ontwikkelde elektronische apparatuur. Neem daarom altijd contact op met uw Volvo-werkplaats, voordat u
onderhoudswerkzaamheden aan het elektrische systeem laat uitvoeren.
Installatie van accessoires
Een verkeerde aansluiting en installatie van accessoires kan de werking van de elektronische systemen van de auto
negatief beïnvloeden. Bepaalde accessoires werken alleen, wanneer de bijbehorende software in de elektronische
systemen van de auto wordt geladen. Neem daarom altijd contact op met uw Volvo-werkplaats, voordat u accessoires
installeert die in verbinding staan met of van invloed zijn op het elektrische systeem.
Vastlegging van voertuiggegevens
Er kunnen één of meer computers op uw Volvo zitten die gedetailleerde informatie kunnen opslaan. Deze informatie
kan gegevens bevatten over (maar niet beperkt zijn tot) zaken als het gebruik van de veiligheidsgordel door bestuurder
en passagiers, gegevens over de werking van verschillende autosystemen en -modules en informatie over de status
van de motor, gasklep, besturing, remmen en andere systemen.
De informatie kan tevens gegevens bevatten over de rijstijl van de bestuurder. Dergelijke informatie omvat (zonder
beperkt te zijn tot) zaken als de rijsnelheid, het gebruik van het rem- of gaspedaal en de stuuruitslag. De genoemde
informatie kan tijdens het rijden, tijdens een aanrijding of bij een bijna-ongeluk worden vastgelegd.
De vastgelegde informatie kan uitgelezen en gebruikt worden door:
Volvo Car Corporation,
service- en reparatiepersoneel,
personeel van de politiemacht en andere instanties,
andere belanghebbenden die kunnen aantonen dat ze het recht bezitten (of uw toestemming hebben) om
toegang te krijgen tot deze informatie.
52936 XC90 Holland.indd 2 2003-09-19, 12.37.38
1
Inleiding
Inhoud
In het instructieboekje vindt u tips en adviezen
voor het gebruik en onderhoud van uw auto. U
vindt er tevens belangrijke informatie over de
veiligheid van u en uw medepassagiers.
Behalve de standaarduitrusting worden ook de
extra uitrusting en accessoires besproken. In
bepaalde gevallen kan het voorkomen dat
vermelde extra’s, motorvarianten of uitrus-
tingsniveaus slechts voor bepaalde landen van
toepassing zijn.
Gebruik van het instructieboekje
Gebruik het instructieboekje om de verschil-
lende functies van uw auto te leren kennen en
specifieke informatie op te zoeken. Het instruc-
tieboekje helpt u om de mogelijkheden van uw
Volvo maximaal te benutten.
In het alfabetische trefwoordenregister achter in
het boekje vindt aan de hand van bepaalde
trefwoorden verwijzingen naar pagina’s waar u
meer informatie kunt lezen.
1%Afhankelijk van de geldende regionale of
landelijke bepalingen kan de uitrusting van
sommige modellen afwijken van die in het
instructieboekje.
'DQN XGDW XJHNR]HQ KHEWYRRU9ROYR
2
De specificaties, constructiegegevens en
afbeeldingen in dit instructieboekje zijn niet
bindend. We behouden ons het recht voor om
zonder voorafgaande mededeling wijzigingen
aan te brengen.
©Volvo Car Corporation
3
Inhoud
Veiligheid 9
Instrumenten, schakelaars en bediening 29
Klimaatregeling 53
Interieur 67
Sloten en alarm 87
Starten en rijden 97
Wielen en banden 121
Verzorging 129
Onderhoud en service 135
Infotainment 159
Technische gegevens 203
Alfabetisch register 213
4
Dashboard
Linkse besturing
2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
1
24
23 22 21 20 19 18 17 16 15 14 13
26
27
28
29
25
5
3DJ
1. Verlichtingspaneel 38
2. Blaasmond 55
3. Display 35
4. Temperatuurmeter 30
5. Kilometerteller/Dagteller/
Cruise control
30
6. Snelheidsmeter 30
7. Indicatorlampjes richtingaan-
wijzer
30
8. Toerenteller 30
9. Buitentemperatuurmeter/
Klokje/Schakelstandindicatie
30
10. Brandstofmeter 30
11. Controle- en waarschuwings-
lampjes
31
12. Blaasmonden 55
13. Dashboardkastje 77
14. Alarmlichten 42
15. Infotainmentsysteem 165
16. Klimaatregeling 56, 60
17. Voorruitwisser 40
18. Toetsenset telefoon-/audio-
systeem
162
19. Instrumentenpaneel 30
20. Claxon 4
21. Cruise control 44
22. Richtingaanwijzers/Schake-
laarhendel groot licht/
dimlicht/Leesknop
39, 35
23. Parkeerrem 45
24. Handgreep voor lossen
parkeerrem
45
25. Knoppen leeslampjes 74
26. Interieurverlichting 74
27. Knop, elektrisch bediend
schuifdak
50
28. Gordelwaarschuwing 33
29. Achteruitkijkspiegel 49
30. Vergrendelingsknop, simult-
aanvergrendeling alle
portieren
90
31. Blokkeerknop raambe-
diening achterportieren
47
32. Knop, elektrisch bediende
ramen
47
33. Knop, buitenspiegels 49
30 31 32 33
%HGLHQLQJVSDQHHORSEHVWXXUGHUVSRUWLHU
6
Rechtse besturing
1
13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
26
27
28
29
25
12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2
7
3DJ
1. Verlichtingspaneel 38
2. Blaasmond 55
3. Controle- en waarschuwings-
lampjes
31
4. Brandstofmeter 30
5. Buitentemperatuurmeter/
Klokje/Schakelstandindicatie
30
6. Toerenteller 30
7. Indicatorlampjes richtingaan-
wijzer
30
8. Snelheidsmeter 30
9. Kilometerteller/Dagteller/
Cruise control
30
10. Temperatuurmeter 30
11. Display 35
12. Blaasmonden 55
13. Dashboardkastje 77
14. Alarmlichten 42
15. Infotainmentsysteem 165
16. Klimaatregeling 56, 60
17. Richtingaanwijzers/Schake-
laarhendel groot licht/
dimlicht/Leesknop
39, 35
18. Parkeerrem 45
19. Cruise control 44
20. Claxon 6
21. Instrumentenpaneel 30
22. Toetsenset telefoon-/audio-
systeem
162
23. Voorruitwisser 40
24. Handgreep voor lossen
parkeerrem
45
25. Knoppen leeslampjes 74
26. Interieurverlichting 74
27. Knop, elektrisch bediend
schuifdak
50
28. Gordelwaarschuwing 33
29. Achteruitkijkspiegel 49
30. Vergrendelingsknop, simult-
aanvergrendeling alle
portieren
90
31. Blokkeerknop raambe-
diening achterportieren
47
32. Knop, elektrisch bediende
ramen
47
33. Knop, buitenspiegels 49
%HGLHQLQJVSDQHHORSEHVWXXUGHUVSRUWLHU
30 31 32 33
8
9
Veiligheid
Veiligheidsgordels 10
Airbags (SRS) 12
SIPS-airbags (Zij-airbag) 15
Roll-Over Protection System (ROPS) 17
Opblaasgordijn (IC-systeem) 18
WHIPS-systeem 19
Activering van de veiligheidssystemen 21
Inspectie van de airbags, opblaasgordijnen
en gordelspanners 22
Kinderen en veiligheid 23
10
Veiligheid
Veiligheidsgordels
Doe altijd de veiligheidsgordel
om
Zelfs bij alleen hard remmen kan het niet
dragen van een veiligheidsgordel ernstige
gevolgen hebben! Vraag daarom altijd aan uw
passagiers om de veiligheidsgordel om te doen!
Dit om te voorkomen dat bij een aanrijding de
passagiers op de achterbank tegen de
rugleuning van de voorstoelen worden
geslingerd. Alle inzittenden kunnen daarbij
gewond raken.
Gebruik de veiligheidsgordel als volgt: trek de
gordel langzaam uit en maak deze vast door de
borglip in de vergrendeling te steken. Een
duidelijke klik geeft aan dat de gordel vastzit.
De gordel is normaal gesproken niet geblok-
keerd, zodat u zich ongehinderd kunt bewegen.
In de volgende gevallen is de gordel geblok-
keerd, zodat deze niet verder worden uitge-
trokken...
...wanneer u de gordel te snel uittrekt;
...wanneer u remt of optrekt;
...als de auto sterk overhelt.
Voor optimale bescherming van de veiligheids-
gordel is het van belang dat de gordel goed
tegen het lichaam ligt. Laat de rugleuning niet te
ver achteroverhellen. De veiligheidsgordel
biedt de beste bescherming bij een normale
rijhouding.
+HXSJRUGHOVWUDNWUHNNHQ
Let op het volgende...
gebruik geen klemmen of andere acces-
soires die ervoor zorgen dat u de gordel
niet strak langs uw lichaam kunt trekken;
zorg dat er geen slagen in de gordel
zitten;
de heupgordel moet laag zitten niet over
de buik;
trek de heupgordel over de heupen door
aan de diagonale schoudergordel te
trekken, zie de bovenstaande figuur.
Elke gordel is bestemd ter bescherming van
slechts ppQ persoon!
'RHKHWYROJHQGHRPGHJRUGHOORVWHPDNHQ:
Druk op de rode knop van de vergrendeling.
Laat het oprolmechanisme de gordel naar
binnen trekken. Als de gordel niet volledig
wordt opgerold, moet u de gordel handmatig
zover terugrollen dat deze niet langer slap
hangt.
Gordelwaarschuwing
Het waarschuwingslampje voor de veiligheids-
gordels op het instrumentenpaneel en dat op de
bovenkant van de achteruitkijkspiegel
knipperen, zolang de bestuurder en een
eventuele voorpassagier de veiligheidsgordel
niet omhebben. De gordelwaarschuwing wordt
na 6 seconden automatisch uitgeschakeld, als
de snelheid lager is dan 10 km/h. Als
vervolgens bij een snelheid hoger dan 10 km/h
blijkt dat de bestuurder of de voorpassagier de
veiligheidsgordel niet omheeft, wordt de
waarschuwingsfunctie opnieuw ingeschakeld.
De functie wordt weer uitgeschakeld, wanneer
de snelheid tot onder 5 km/h terugloopt. Als de
bestuurder of voorpassagier de gordel tijdens
het rijden losmaakt, wordt de waarschuwings-
functie opnieuw geactiveerd bij snelheden
hoger dan 10 km/h.
1%De gordelwaarschuwing is bestemd voor
volwassenen voor in de auto. Als u een kinder-
zitje op de passagiersstoel hebt aangebracht en
het met de veiligheidsgordel hebt vastgezet,
wordt er geen gordelwaarschuwing gegeven.
11
Veiligheid
Aanstaande moeders
Aanstaande moeders moeten extra voorzichtig
zijn bij het gebruik van de veiligheidsgordels!
Let er altijd op de gordel dusdanig aan te
brengen, dat er geen druk op de baarmoeder
wordt uitgeoefend. De heupgordel van de
driepuntsgordel moet laag zitten.
Veiligheidsgordels en
gordelspanners
Alle veiligheidsgordels zijn uitgerust met
gordelspanners. Een geringe hoeveelheid
springstof, ingebouwd in het oprolmechanisme,
wordt bij een botsing tot ontploffing gebracht.
Hierdoor wordt de veiligheidsgordel strak over
het lichaam van de inzittende getrokken om
eventuele speling door dikke kledingsstukken
weg te nemen. De gordel houdt de inzittende zo
beter tegen.
*RHGNHXUODEHOVRS
YHLOLJKHLGVJRUGHOV
PHWJRUGHOVSDQQHU
:$$56&+8:,1*
Als de veiligheidsgordel blootgestaan heeft
aan grote krachten, zoals bij een aanrijding,
dan dient de gehele veiligheidsgorde-
leenheid, inclusief haspel, bevestigingen,
bouten en sluiting te worden vervangen.
Ook al ziet de gordel er onbeschadigd uit, er
kunnen toch beschermende eigenschappen
verloren zijn gegaan. Vervang de veilig-
heidsgordel als deze versleten of beschadigd
is.
Repareer of wijzig QRRLW zelf de veiligheids-
gordel, maar laat dit aan een erkende Volvo-
werkplaats over.
12
Veiligheid
Airbags (SRS)
Airbag aan bestuurderszijde
Om de passieve veiligheid van uw auto nog
verder te verhogen is uw auto uitgerust met een
airbag (SRS
1
) als aanvulling op de driepunts-
gordels. De airbag, een opblaasbare luchtzak, is
opgevouwen in het hart van het stuurwiel
gemonteerd. Het stuurwiel is voorzien van het
opschrift SRS.
In opgeblazen toestand heeft de airbag een
inhoud van ca. 60 liter. De airbag aan de
bestuurderszijde is kleiner dan die aan de passa-
gierszijde.
Airbag aan passagierszijde
De airbag aan de passagierszijde ligt
opgevouwen in een ruimte boven het
dashboardkastje. Het dashboardpaneel is
voorzien van het opschrift SRS. In opgeblazen
toestand heeft de airbag aan de passagierszijde
een inhoud van ca. 140 liter.
3RVLWLHYDQDLUEDJDDQSDVVDJLHUV]LMGH
1. Supplemental Restraint System
:$$56&+8:,1*
Breng geen klemmen of iets dergelijk op het
dashboard of het stuurwiel aan!
Ze kunnen verwondingen veroorzaken en/of
de beschermende werking van de airbags
negatief beïnvloeden bij activering van de
airbags.
:$$56&+8:,1*
De airbags (SRS) vormen een aanvulling op
(en dus geen alternatief voor) de aanwezige
veiligheidsgordels. Voor maximale
bescherming moet uDOWLMGGHYHLOLJKHLGV
JRUGHORPGRHQ.
$XWRPHWOLQNVHEHVWXULQJ
$XWRPHWUHFKWVHEHVWXULQJ
13
Veiligheid
Waarschuwingslampje in
instrumentenpaneel
Het SRS-systeem wordt continu gecontroleerd
door de sensor/regeleenheid. Op het instrumen-
tenpaneel bevindt zich een waarschuwings-
lampje. Dit lampje gaat branden, wanneer u de
contactsleutel in stand I, II of III draait. Het
lampje dooft, wanneer de sensor/regeleenheid
heeft vastgesteld dat er geen storingen zijn in
het SRS-systeem. Een dergelijke controle
neemt doorgaans ca. 7 seconden in beslag.
:$$56&+8:,1*
$LUEDJSDVVDJLHUV]LMGH
Bevestig QRRLW een kinderzitje op de
passagiersstoel, als de auto is uitgerust
met een airbag aan de passagierszijde
(SRS).
Laat kinderen QRRLW voor de passa-
gierstoel zitten of staan.
Personen kleiner dan 1,40 m mogen
QRRLW op de passagiersstoel plaats-
nemen.
Laat de passagier zoveel mogelijk
rechtop zitten met de voeten op de
vloer en de rug tegen de rugleuning.
De passagier moet de veiligheids-
gordel omdoen.
Breng voorwerpen of accessoires
nooit op of in de buurt van het SRS-
paneel (boven het dashboardkastje) of
binnen de actieradius van de airbag
aan.
Laat geen losse voorwerpen op de
vloer, de stoel, of het dashboard
liggen.
Verricht nooit zelf werkzaamheden
aan de onderdelen van het SRS-
systeem in de stuurwielnaaf of op het
paneel boven het dashboardkastje.
:$$56&+8:,1*
Als het waarschuwingslampje (SRS) blijft
branden of kortstondig oplicht tijdens het
rijden, dan betekent dit dat het SRS-systeem
niet naar behoren werkt. Bezoek een
erkende Volvo-werkplaats.
14
Veiligheid
Airbags (SRS) (vervolg)
656V\VWHHPDXWRPHWOLQNVHEHVWXULQJ
SRS-systeem
Het SRS-systeem bestaat uit een gasgenerator
(1) met daaromheen een opblaasbare airbag (2).
Bij een voldoende krachtige botsing wordt de
ontsteking van de gasgenerator geactiveerd
door een sensor (3). De airbag wordt
opgeblazen en wordt tegelijkertijd warm. Om
het contact met de airbag te dempen loopt de
airbag leeg, wanneer de inzittende de airbag
raakt. Daarbij treedt er rookvorming in de auto
op. Dit is volkomen normaal. Het totale
verloop, van het opblazen tot het leeglopen,
neemt enkele tienden van seconden in beslag.
656V\VWHHPDXWRPHWUHFKWVHEHVWXULQJ
1%Hoe de sensor (3) reageert hangt af van de
vraag of de veiligheidsgordel aan de bestuur-
derszijde of de passagierszijde wel of niet is
omgedaan. Het kan dan ook zijn dat er bij
ongelukken slechts één van de airbags wordt
opgeblazen. Steek de veiligheidsgordel van de
passagiersstoel nooit in de gordelsluiting van de
bestuurdersstoel!
De sensoren van het SRS-systeem registreren
de kracht van een eventuele botsing en de mate
van vertraging die deze veroorzaakt. De
sensoren berekenen of de botsing dusdanig
zwaar is dat de airbags moeten worden geacti-
veerd om de inzittenden te beschermen.
“Volvo Dual-Stage Airbag”
(tweetraps airbags)
Bij minder zware aanrijdingen die desondanks
gevaar voor verwondingen opleveren, worden
de airbags opgeblazen tot ruim de helft van het
totale volume. Bij zware aanrijdingen worden
de airbags volledig opgeblazen.
:$$56&+8:,1*
Verricht QRRLW zelf reparaties aan het SRS-
of SIPS-airbagsysteem. Ingrepen in het
systeem kunnen aanleiding geven tot
storingen in de werking en ernstige verwon-
dingen veroorzaken. Laat dergelijke
ingrepen daarom over aan een erkende
Volvo-werkplaats.
15
Veiligheid
SIPS-airbags (Zij-airbag)
SIPS-airbags, (zij-airbags)
De SIPS-airbags verhogen de passieve
veiligheid in de passagiersruimte.
Het SIPS-airbagsysteem is opgebouwd uit twee
hoofdonderdelen: de SIPS-airbags en de
sensoren. De SIPS-airbags zijn in het frame van
de rugleuning van de voorstoelen gemonteerd.
De sensoren zitten aan de binnenzijde van de B-
stijlen. In opgeblazen toestand hebben de SIPS-
airbags een inhoud van ca. 12 liter.
2SJHEOD]HQ6,36DLUEDJ
Kinderzitjes en SIPS-airbags
Als uw auto alleen SIPS-airbags heeft (en dus
geen airbag aan de passagierszijde (SRS)), mag
u een kinderzitje op de passagiersstoel
aanbrengen.
:$$56&+8:,1*
De SIPS-airbags vormen een aanvulling op
(en dus geen alternatief voor) het aanwezige
SIPS-systeem (Side Impact Protection
System). Voor maximale bescherming moet
uDOWLMGGHYHLOLJKHLGVJRUGHORPGRHQ.
:$$56&+8:,1*
6,36DLUEDJ
Verricht nooit zelf werkzaamheden uit
aan het SIPS-airbagsysteem.
Gebruik alleen stoelhoezen die tot het
originele stoelhoezenassortiment van
Volvo behoren of door Volvo zijn
goedgekeurd voor gebruik op stoelen
met SIPS-airbag.
Breng geen voorwerpen of accessoires
aan tussen de stoelen en de portierpa-
nelen, omdat dit gebied binnen de
actieradius van de SIPS-airbag ligt.
16
Veiligheid
SIPS-airbags (Zij-airbag) (vervolg)
$XWRPHWOLQNVHEHVWXULQJ
SIPS-airbagsysteem
Het SIPS-airbagsysteem bestaat uit gasgenera-
toren (1), elektrische sensoren, kabels (3) en
SIPS-airbags (2). Bij een voldoende krachtige
aanrijding, worden de gasgeneratoren geacti-
veerd door de sensoren. De SIPS-airbags
worden vervolgens opgeblazen. De airbags
worden opgeblazen tussen de inzittenden en het
portierpaneel. De klap van een aanrijding wordt
opgevangen, waarna de airbags weer leeglopen.
De SIPS-airbags worden normaal gesproken
alleen opgeblazen aan de kant waar de
aanrijding plaatsvindt.
$XWRPHWUHFKWVHEHVWXULQJ
17
Veiligheid
Roll-Over Protection System (ROPS)
Het Roll-Over Protection System van Volvo is
ontwikkeld om het gevaar te beperken dat de
auto over de kop slaat en maximale besch-
erming te bieden als een ongeluk onvermi-
jdelijk blijkt.
Het systeem bestaat uit:
een stabilisatiesysteem, het RSC (Roll
Stability Control) dat het gevaar beperkt
dat de auto kantelt en over de kop slaat
wanneer u bijv. krachtige afremt of in de
slip raakt.
een aanvulling op de inzittendenbevei-
liging door het gebruik van carrosserie-
verstevigingen, opblaasgordijnen en
gordelspanners op alle zitplaatsen (zie
ook pagina 11 en pagina 18).
Het RSC-systeem maakt gebruik van een
gyrosensor die wijzigingen in de helling
overdwars registreert. Aan de hand van deze
informatie wordt vervolgens berekend hoe
groot de kans is dat de auto over de kop slaat.
Als het gevaar reëel is, treedt het DSTC-
systeem in werking. Het motortoerental wordt
daarbij verlaagd en één of meer van de wielen
worden afgeremd, totdat de auto zijn stabiliteit
hervonden heeft.
Zie voor meer informatie over het DSTC-
systeem pagina 34 en pagina 108.
:$$56&+8:,1*
Onder normale omstandigheden zorgt het
RSC-systeem voor een betere wegligging.
Dit mag echter voor u geen reden zijn om
sneller te gaan rijden. Neem altijd de
gebruikelijke voorzorgsmaatregelen bij het
rijden.
18
Veiligheid
Opblaasgordijn (IC-systeem)
Opblaasgordijn (IC-systeem)
(Inflatable Curtain)
Het opblaasgordijn wordt geactiveerd om de
inzittenden te beschermen tegen hoofdletsel,
wanneer ze met hun hoofd tegen de zijkant of
het plafond van de auto stoten. Het opblaas-
gordijn biedt eveneens bescherming tegen de
obstakels zoals voertuigen of palen waar de
auto tegenop botst. Het IC-systeem beschermt
de inzittenden voorin en de achterpassagiers
links en rechts op de achterbank. Het voorkomt
bovendien dat de inzittenden bij een botsing uit
de auto worden geslingerd. Het opblaasgordijn
gaat schuil achter de plafondbekleding en
bedekt het bovenste gedeelte van het interieur
bij de voorstoelen en de achterbank.
Het opblaasgordijn wordt geactiveerd bij een
aanrijding van opzij of wanneer de auto kantelt
of over de kop slaat. Het wordt dan met gas
gevuld uit een gasgenerator die bij het
achtereind van het gordijn is aangebracht.
Bij de Volvo XC90 is het opblaasgordijn tevens
ontwikkeld om de inzittenden te beschermen als
de auto over de kop mocht slaan. Op de variant
met zeven zitplaatsen loopt het opblaasgordijn
door tot aan de derde zitrij.
:$$56&+8:,1*
Het opblaasgordijn (IC-systeem) vormt een
aanvulling op (en dus geen alternatief voor)
de aanwezige veiligheidsgordels. Voor
maximale bescherming moet u DOWLMGGH
YHLOLJKHLGVJRUGHORPGRHQ.
Let erop dat het opblaasgordijn uw hoofd
beschermt tegen slagen en stoten tegen de
zijkant van uw hoofd dus niet tegen de
bovenkant.
:$$56&+8:,1*
Schroef of bevestig geen onderdelen op
de plafondbekleding, de portierstijlen of
de zijpanelen. Ze kunnen daarbij hun
beschermende werking verliezen. Maak
alleen gebruik van originele Volvo-
onderdelen die bestemd zijn voor
montage in deze gebieden.
Als u het ruggedeelte van de achterbank
hebt neergeklapt, moet u ervoor zorgen
dat de lading niet uitsteekt boven de
onderkant van de zijramen. Zorg er
bovendien voor dat de lading op 10 cm
afstand van de zijramen zit. Anders kan
het zijn dat het opblaasgordijn dat
schuilgaat achter de plafondbekleding
geen bescherming meer biedt.
19
Veiligheid
WHIPS-systeem
Whiplash Protection System
Het WHIPS-systeem bestaat uit energie-absor-
berende rugleuningen en speciaal ontwikkelde
hoofdsteunen voor de voorstoelen.
Stoel met WHIPS-systeem
Het WHIPS-systeem wordt geactiveerd bij een
aanrijding van achteren, afhankelijk van de
hoek waaronder en de snelheid waarmee het
achteropkomende voertuig de auto raakt en de
materiaaleigenschappen van dat voertuig. Bij
activering worden de rugleuningen van de
voorstoelen (voor zover deze bezet zijn) achter-
overgekanteld, waardoor de houding van de
bestuurder en een eventuele passagier
verandert. Zo wordt de kans op zogeheten
whiplash beperkt.
Juiste zithouding
Voor optimale bescherming moeten de
bestuurder en de voorpassagier zoveel mogelijk
in het midden van de stoelen plaatsnemen en de
afstand tussen het hoofd en de hoofdsteun zo
klein mogelijk houden.
WHIPS-systeem en kinderzitjes
Het WHIPS-systeem heeft geen negatieve
invloed op de beschermende werking van de
kinderzitjes. Zolang de auto geen airbag (SRS)
aan de passagierszijde heeft, mag u een kinder-
zitje van Volvo op de passagiersstoel
aanbrengen. Het WHIPS-systeem werkt
eveneens naar behoren, als u een kinderzitje
achterstevoren op de achterbank hebt aange-
bracht, met het ruggedeelte van het zitje tegen
de rugleuning van de voorstoel aan.
:$$56&+8:,1*
Het WHIPS-systeem vormt een aanvulling
op (en dus geen alternatief voor) de
aanwezige veiligheidsgordels.
Voor maximale bescherming moet uDOWLMG
GHYHLOLJKHLGVJRUGHORPGRHQ.
20
Veiligheid
WHIPS-systeem (vervolg)
:$$56&+8:,1*
Let erop dat u de werking van het WHIPS-
systeem niet beïnvloedt!
Als u één van de ruggedeelten van de
achterbank hebt neergeklapt, moet u
de voorstoel aan dezelfde kant
dusdanig bijstellen dat de rugleuning
van de stoel niet tegen het neerge-
klapte ruggedeelte van de achterbank
aankomt.
Plaats geen koffers en dergelijke
tussen het zitgedeelte van de
achterbank en de rugleuning van de
voorstoelen.
:$$56&+8:,1*
Als de stoel heeft blootgestaan aan grote
krachten, zoals bij een aanrijding van
achteren, moet u het WHIPS-systeem laten
controleren in een erkende Volvo-
werkplaats. Zelfs als de stoel op het oog
intact is, kan het zijn dat het WHIPS-
systeem geactiveerd werd zonder zichtbare
schade aan de stoel. De beschermende
eigenschappen van het WHIPS-systeem
kunnen daarbij verloren zijn gegaan. Laat
ook na een lichte aanrijding van achteren het
systeem nakijken in een erkende Volvo-
werkplaats. Verricht nooit zelf reparaties
aan of wijzigingen in de stoel of het WHIPS-
systeem!
21
Veiligheid
Activering van de veiligheidssystemen
1%Het SRS-systeem, de SIPS-airbags en het
IC-systeem worden slechts eenmaal
geactiveerd bij een aanrijding. Na activering
van de airbags adviseren wij u het volgende:
Sleep de auto naar een Volvo-werkplaats.
Rijd niet in een auto met geactiveerde
airbags, zelfs niet als u na het ongeluk nog
verder kunt rijden.
Laat het vervangen van de onderdelen van
het SRS-systeem, de SIPS-airbags en het
IC-systeem aan een erkende Volvo-
werkplaats over.
Het kan zijn dat de airbags niet werden
geactiveerd, ondanks dat de carrosserie van de
auto danig vervormd is. Dit houdt niet per
definitie in dat de airbags niet goed werkten.
Het betekent alleen dat activering van deze
aanvullende veiligheidssystemen niet nodig
was, omdat de bestaande systemen de inzit-
tenden voldoende bescherming boden.
Systeem Activering
*RUGHOVSDQQHUV Bij frontale botsingen of wanneer de auto over de kop slaat. De veiligheidsgordel wordt strak over het lichaam van de
inzittende getrokken om eventuele speling door dikke kledingsstukken weg te nemen. De gordel houdt de inzittende zo
beter tegen.
$LUEDJV656 Tijdens aanrijdingen waarbij de inzittenden voorin het gevaar lopen gewond te raken wanneer ze tegen het dashboard of
het stuurwiel slaan.
6,36DLUEDJV Tijdens aanrijdingen van opzij waarbij de auto met voldoende kracht wordt geraakt.
2SEODDVJRUGLMQ
,&V\VWHHP
Tijdens aanrijdingen van opzij of wanneer de auto over de kop slaat. Het opblaasgordijn beperkt het gevaar voor hoofd-
letsel.
:+,36V\VWHHP Bij aanrijdingen van achteren. Het systeem beperkt het gevaar voor nekletsel, de zogeheten whiplash.
56&V\VWHHP Wanneer de auto bijv. krachtig afremt of in de slip raakt. Het systeem beperkt het gevaar dat de auto over de kop slaat.
:$$56&+8:,1*
De sensor van het SRS-systeem zit in de
middenconsole van de auto. Als de vloer van
de passagiersruimte doorweekt geraakt is,
moet u de accukabels in de bagageruimte
loskoppelen. Probeer de auto niet te starten,
omdat de airbags daarbij geactiveerd
kunnen worden. Sleep de auto naar een
erkende Volvo-werkplaats.
:$$56&+8:,1*
Rijd nooit met geactiveerde airbags! Ze
kunnen u bij het sturen danig in de weg
zitten. Ook de andere veiligheidssystemen
kunnen beschadigd raken. Langdurige
blootstelling aan de rook en stof die
vrijkomen bij activering van de airbags kan
oog- en huidirritatie c.q. -letsel veroorzaken.
Spoel bij irritatie met koud water en/of neem
contact op met een arts. De snelheid
waarmee de airbags/gordijnen worden
opgeblazen kan in combinatie met de toege-
paste materialen aanleiding geven tot
schaaf- en brandwonden.
22
Veiligheid
Inspectie van de airbags, opblaasgordijnen en gordelspanners
De stickers op de portierstijl(en) geven het jaar
en de maand aan waarin u contact moet
opnemen met uw erkende Volvo-werkplaats
om de airbags en/of gordelspanners te laten
controleren en eventueel vervangen. Neem
voor meer informatie over de systemen contact
op met een erkende Volvo-werkplaats.
'H]HVWLFNHUYLQGWXLQGH
SRUWLHURSHQLQJOLQNV
DFKWHU
$LUEDJDDQEHVWXXUGHUV]LMGH
$LUEDJDDQSDVVDJLHUV]LMGH
6,36DLUEDJDDQEHVWXXUGHUV
]LMGH
6,36DLUEDJDDQSDVVDJLHUV
]LMGH
2SEODDVJRUGLMQDDQEHVWXXU
GHUV]LMGH
2SEODDVJRUGLMQDDQSDVVDJLHUV
]LMGH
'DWXPYRRUGHLQVSHFWLHYDQ
23
Veiligheid
Kinderen en veiligheid
Kinderen moeten comfortabel
en veilig zitten
Onthoud dat alle kinderen, ongeacht hun
leeftijd en lengte, een veiligheidsgordel moeten
dragen. Laat kinderen nooit bij passagiers op
schoot zitten!
Aan de hand van het gewicht en de lengte van
het kind bepaalt u welke uitrusting u nodig hebt
en waar u deze moet aanbrengen, zie pagina 24.
De veiligheidsuitrusting voor kinderen die
Volvo biedt is afgestemd op het gebruik in uw
auto. Als u voor de uitrusting van Volvo kiest,
dan weet u ook zeker dat de bevestigingspunten
en bevestigingsonderdelen op de juiste wijze
worden aangebracht en sterk genoeg zijn.
Kinderen tot 3 jaar zitten het veiligst in een
achterstevoren gemonteerd kinderzitje.
1%In veel landen gelden er wettelijke
voorschriften voor het vervoer van kinderen in
de auto. Informeer ook naar de bepalingen die
gelden in de landen die u tijdens buitenlandse
reizen aandoet.Airbags en kinderzitjes gaan niet
samen!
Kinderzitjes en airbags
Wanneer uw auto is uitgerust met een airbag
aan passagierszijde, moet u kinderen altijd op
de achterbank vervoeren.
Kinderen die u in een kinderzitje op de
voorstoel vervoert kunnen ernstige verwon-
dingen oplopen, wanneer de airbag aan passa-
gierszijde wordt opgeblazen.
1%Laat passagiers kleiner dan 1,40 m QRRLW
op de passagiersstoel plaatsnemen, als uw auto
is uitgerust met een airbag aan passagierszijde.
Kinderzitje en
gordelwaarschuwing
Als u een baby- of kinderzitje (achterstevoren)
op de passagiersstoel hebt aangebracht en met
de aanwezige veiligheidsgordel hebt vastgezet,
wordt er niet altijd een gordelwaarschuwing
gegeven. Controleer daarom altijd of de gordel
goed in de sluiting steekt, voordat u wegrijdt!
:$$56&+8:,1*
Bevestig nooit een kinderzitje op de passa-
giersstoel, als de auto is uitgerust met een
airbag aan de passagierszijde (SRS).
24
Veiligheid
Kinderen en veiligheid (vervolg)
Plaats van kinderen in de auto
Gewicht
(leeftijd)
Passagiersstoel met airbag* Passagiersstoel zonder airbag (extra)
NJ
WRWPDDQGHQ
Ongeschikte plaats voor deze leeftijdscategorie. 0RJHOLMNKHGHQ
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te bevestigen met veiligheidsgordel en extra
bevestigingsband.
7\SHJRHGN(
Achterstevoren gemonteerd babyzitje, te bevestigen met veiligheidsgordel.
7\SJRHGN(
Achterstevoren gemonteerd babyzitje, te bevestigen met ISOFIX-systeem.
7\SHJRHGN(
±NJ
±PDDQGHQ
Ongeschikte plaats voor deze leeftijdscategorie. 0RJHOLMNKHGHQ
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te bevestigen met veiligheidsgordel en extra
bevestigingsband.
7\SHJRHGN(
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te bevestigen met veiligheidsgordel.
7\SHJRHGN(
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te bevestigen met ISOFIX-systeem.
7\SHJRHGN(
±NJ
±MDDU
Ongeschikte plaats voor deze leeftijdscategorie.
Kinderzitje met of zonder rugleuning.
7\SHJRHGN(
:$$56&+8:,1*
* Bevestig NOOIT een kinderzitje op de passagiersstoel,
wanneer uw auto uitgerust is met een airbag aan de passagiers-
zijde.
1. Geschikt voor speciale kinderzitjes, zie overzicht onder genoemde
typegoedkeuring. Kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor één bepaald
merk auto, voor een beperkte groep merken, semi-universeel of universeel
zijn.
25
Veiligheid
Gewicht
(leeftijd)
Tweede zitrij, buitenste zitplaatsen*
Tweede zitrij,
middelste zitplaats*
Derde zitrij op model met
zeven zitplaatsen.
NJ
WRWPDDQGHQ
0RJHOLMNKHGHQ
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te bevestigen met
veiligheidsgordel, steunbeen en extra bevestigingsband.
7\SHJRHGN(
Achterstevoren gemonteerd babyzitje, te bevestigen met
veiligheidsgordel en steunbeen. 7\SJRHGN(
Achterstevoren gemonteerd babyzitje, te bevestigen met
ISOFIX-systeem en steunbeen. 7\SHJRHGN(
Achterstevoren gemonteerd
kinderzitje, te bevestigen met
veiligheidsgordel, steunbeen
en extra bevestigingsband.
7\SHJRHGN(
Ongeschikte plaats voor deze leeftijdscate-
gorie.
±NJ
±PDDQGHQ
0RJHOLMNKHGHQ
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te bevestigen met
veiligheidsgordel, steunbeen en extra bevestigingsband.
7\SHJRHGN(
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te bevestigen met
veiligheidsgordel en steunbeen. 7\SHJRHGN(
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te bevestigen met
ISOFIX-systeem en steunbeen. 7\SHJRHGN(
Achterstevoren gemonteerd
kinderzitje, te bevestigen met
veiligheidsgordel, steunbeen
en extra bevestigingsband.
7\SHJRHGN(
Ongeschikte plaats voor deze leeftijdscate-
gorie.
±NJ
±MDDU
Kinderzitje met of zonder rugleuning.
7\SHJRHGN(
Mogelijkheden:
Kinderzitje met of zonder
rugleuning.
7\SHJRHGN(
Geïntegreerd kinderzitje.
7\SHJRHGN(
Kinderzitje met of zonder rugleuning.
7\SHJRHGN(
1. Geschikt voor speciale kinderzitjes, zie overzicht onder genoemde
typegoedkeuring. Kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor één bepaald merk
auto, voor een beperkte groep merken, semi-universeel of universeel zijn.
2. Ingebouwd en goedgekeurd voor deze leeftijdscategorie.
*Bij modellen met zeven zitplaatsen moet de zitrij in de achterste stand
staan bij gebruik van een kinderzitje.
:$$56&+8:,1*
Bevestig NOOIT een kinderzitje op de passagiersstoel, wanneer
uw auto uitgerust is met een airbag aan de passagierszijde.
26
Veiligheid
Kinderen en veiligheid (vervolg)
,62),;EHYHVWLJLQJHQHQ,62),;JHOHLGHU
ISOFIX-bevestigingssysteem
voor kinderzitjes
In de fabriek zijn voorbereidingen getroffen
voor de montage van het ISOFIX-bevestigings-
systeem voor kinderzitjes op de beide buitenste
zitplaatsen van de achterbank (tweede zitrij).
Neem contact op met uw Volvo-dealer voor
meer informatie over de verkrijgbare veilig-
heidsuitrusting voor kinderen.
De ISOFIX-bevestigingspunten zitten op de
beide buitenste zitplaatsen van de achterbank.
U kunt de ISOFIX-geleider zo nodig
verplaatsen.
Geïntegreerd kinderzitje voor
middelste zitplaats (extra op
model met vijf zitplaatsen,
standaard op model met zeven
zitplaatsen)
De geïntegreerde kinderzitjes van Volvo zijn
speciaal ontworpen om kinderen een betere
bescherming en een hoger zitcomfort te bieden.
In combinatie met de aanwezige veiligheids-
gordels zijn de kinderzitjes goedgekeurd voor
kinderen met een gewicht van 15 tot 36 kg.
=RUJGDW
het kinderzitje in de vergrendelde stand
staat;
de stand van de hoofdsteun zorgvuldig
afgestemd is op de lengte van het kind;
de veiligheidsgordel goed strak langs het
lichaam van het kind loopt en nergens
slap hangt of verdraaid is;
de veiligheidsgordel goed over de
schouder loopt (en dus niet onderlangs);
de heupgordel laag over de heupen, het
bekken, loopt om maximale bescherming
te bieden.
27
Veiligheid
.LQGHU]LWMHXLWNODSSHQ
1. Trek aan de handgreep zodat het kinder-
zitje omhoogkomt.
2. Pak het kussen met beide handen beet en
duwhet naar achteren.
3. Haal de gordelsluiting opzij en duw het
kussen zo ver achteruit dat het vastklikt.
.LQGHU]LWMHLQNODSSHQ
1. Trek aan de handgreep.
2. Duw het kussen zo ver omlaag dat het
vastklikt.
Let erop dat u het kinderzitje eerst moet
inklappen, voordat u het ruggedeelte van de
achterbank voorover kunt klappen.
:$$56&+8:,1*
Als het geïntegreerde kinderzitje aan grote
krachten blootgestaan heeft, zoals bij een
aanrijding, moet u het kinderzitje met de
gordel in zijn geheel, d.w.z. inclusief de
schroeven, vervangen door een nieuw
kussen en nieuwe schroeven. Ook als het
geïntegreerde kinderzitje er op het oog intact
uitziet, kan het kussen een deel van zijn
beschermende eigenschappen hebben
verloren.
Het kinderzitje moet eveneens worden
vervangen, als het erg versleten of
beschadigd is. Let er echter op dat het
kussen vakkundig wordt vervangen, omdat
het voor de overige inzittenden van groot
belang is dat het nieuwe kussen op de juiste
wijze wordt gemonteerd. Laat het vervangen
en repareren van het kinderzitje daarom over
aan een erkende Volvo-werkplaats.
Als het kussen vuil geworden is, moet u het
ter plekke schoonmaken. Als de bekleding
dusdanig vuil is dat u deze apart moet
reinigen, gelden de bovenstaande aanwij-
zingen voor vervanging en montage van het
kussen.
Verricht geen wijzigingen in of aanvul-
lingen op de constructie van de kinderzitjes.
28
Veiligheid
Kinderen en veiligheid (vervolg)
Belangrijke adviezen!
Bij het gebruik van andere in de handel zijnde
veiligheidsproducten voor kinderen is het
EHODQJULMN dat u de bijgeleverde montagevoor-
schriften zorgvuldig doorleest en nauwkeurig
opvolgt. Hier volgen enkele punten waar u op
moet letten:
Volvo heeft veiligheidsuitrusting voor
kinderen die afgestemd is op uw Volvo en
uitvoerig door Volvo getest is.
Breng een kinderzitje altijd volgens de
instructies van de fabrikant aan. Zie voor
uitgebreide montagevoorschriften de
gebruiksaanwijzing bij het kinderzitje.
Zet de bevestigingsbanden van het
kinderzitje nooit aan de hendel vast
waarmee u de voorstoel in de lengte-
richting verstelt of aan veren, rails of
balken met scherpe randen onder de stoel.
Laat het ruggedeelte van het kinderzitje
tegen het dashboard steunen. (Geldt voor
modellen dieQLHW zijn uitgerust met een
airbag (SRS) aan de passagierszijde).
Bevestig nooit een kinderzitje op de
passagiersstoel, wanneer uw auto
uitgerust is met een airbag (SRS) aan de
passagierszijde.
1%Bij problemen tijdens de montage van
kinderveiligheidsproducten moet u contact
opnemen met de fabrikant voor nadere inlich-
tingen over de montage.
:$$56&+8:,1*
Gebruik geen kinderzitjes met stalen beugels of
andere constructies die tegen de ontgrende-
lingsknop van de gordelsluiting aan kunnen
komen. Dit om te voorkomen dat de gordels
plotseling los kunnen schieten.
Zorg dat het kinderzitje niet met de bovenkant
tegen de voorruit aan komt.
29
Instrumenten, schakelaars en bediening
Instrumentenpaneel 30
Controle- en waarschuwingslampjes 31
Schakelaars op middenconsole 36
Verlichtingspaneel 38
Richtingaanwijzerhendel 39
Ruitenwisser/-sproeier 40
Alarmlichten, elektrisch verwarmde achterruit/
buitenspiegels/voorstoelen 42
Boordcomputer 43
Cruise control 44
Parkeerrem, motorkap, elektrische aansluiting
e.d.Parkeerrem, auto met linkse besturing 45
Elektrisch bediende ramen 47
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels 49
Elektrisch bediend schuifdak (extra) 50
30
Instrumenten, schakelaars en bediening
Instrumentenpaneel
 7HPSHUDWXXUPHWHU
De temperatuurmeter geeft de temperatuur in
het koelsysteem van de motor aan. Op het
display verschijnt een bericht, als de tempe-
ratuur abnormaal hoog is en de naald tot in het
rode gebied uitslaat. Let erop dat verstralers
voor de radiateurgrille het koelvermogen
verminderen bij een hoge buitentemperatuur en
een zware belasting van de motor.
 'LVSOD\
Op het display worden informatieve berichten
en waarschuwingsberichten weergegeven.
 6QHOKHLGVPHWHU
De snelheidsmeter geeft de snelheid van de auto aan.
 'DJWHOOHUV7HQ7
De dagtellers gebruikt u om kortere afstanden
op te meten. Het rechter cijfer geeft de afstand
in honderden meters aan. U kunt de dagtellers
op nul zetten door de knop langer dan 2
seconden in te drukken. U wisselt van dagteller
door de knop korte tijd in te drukken.
 ,QGLFDWLHYRRU&UXLVHFRQWURO
Zie pagina 44.
 .LORPHWHUWHOOHU
De kilometerteller geeft het totale aantal
kilometers aan dat er met de auto is gereden.
 *URRWOLFKWDDQXLW
 :DDUVFKXZLQJVODPSMH
Als er een storing optreedt, licht het waarschu-
wingslampje op en verschijnt er een bericht op
het display.
 7RHUHQWHOOHU
De toerenteller geeft het motortoerental aan in
duizenden toeren per minuut. Laat de naald van
de toerenteller niet tot in het rode gebied
uitslaan.
 ,QGLFDWLHYRRUDXWRPDWLVFKHYHUVQHO
OLQJVEDN
U ziet hier welk schakelprogramma er wordt
aangehouden.
 %XLWHQWHPSHUDWXXUPHWHU
De buitentemperatuurmeter geeft de buitentem-
peratuur aan. Wanneer de temperatuur in het
interval van 5 °C tot + 2 °C ligt, verschijnt er
een sneeuwvlokje op het display. Het symbool
wijst op het gevaar voor gladheid.
Wanneer de auto stilstaat of geparkeerd gestaan
heeft, kan het zijn dat de buitentemperatuur-
meter een te hoge waarde aangeeft.
 .ORNMH
Draai aan de knop om het klokje op de juiste tijd
in te stellen.
 %UDQGVWRIPHWHU
De brandstoftank heeft een inhoud van
ongeveer 70 liter. Er zit nog ongeveer 8 liter
brandstof in de tank, wanneer het lampje op het
instrumentenpaneel oplicht.
 &RQWUROHHQZDDUVFKXZLQJVODPSMHV
 ,QGLFDWRUODPSMHVULFKWLQJDDQZLM]HU
OLQNVUHFKWV
31
Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes
De controle- en waarschuwingslampjes lichten
korte tijd op, wanneer u vóór het starten de
contactsleutel in de rijstand (stand II) draait. Dit
geeft aan dat de lampjes naar behoren werken.
Wanneer de motor is aangeslagen, doven alle
lampjes weer. Als de motor niet binnen
5 seconden aanslaat, doven alle lampjes
behalve de symbolen en . Afhankelijk
van het uitrustingsniveau van uw auto kan het
zijn dat bepaalde symbolen geen functie
vervullen. Het symbool voor de parkeerrem
dooft, wanneer u de auto van de parkeerrem
haalt.
Waarschuwingssymbool op
instrumentenpaneel
Het waarschuwingssymbool knippert met een
rood of oranje licht afhankelijk van de ernst van
de geregistreerde storing.
Storing in ABS-systeem
Als het waarschuwingssymbool voor
het ABS-systeem oplicht, werkt het
ABS-systeem niet meer. Het normale
remsysteem van de auto werkt dan nog,
zij het zonder ABS-regeling.
Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en zet de motor af. Start de
motor opnieuw.
Als het waarschuwingssymbool dooft,
kunt u verder rijden. Er was dan geen
sprake van een werkelijke storing.
Als het waarschuwingssymbool echter
blijft branden, moet u de auto naar een
erkende Volvo-werkplaats rijden om het
ABS-systeem te laten controleren.
Storing in remsysteem
Als het symbool voor het remsysteem
oplicht, kan het zijn dat het remvloei-
stofpeil te laag is.
Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en controleer het peil in het
remvloeistofreservoir.
Als het peil lager is dan het MIN-merkje
van het reservoir, kunt u beter niet verder
rijden met de auto. Laat de auto naar een
erkende Volvo-werkplaats slepen om het
remsysteem te controleren.
Rood licht: Breng de auto tot
stilstand. Lees het
bericht op het display.
Oranje licht: Lees het bericht op het
display. Verhelp de
storing!
32
Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes (vervolg)
Als de waarschuwingssymbolen
5(06<67((0en $%6 tegelij-
kertijd branden, kan er een storing in
de remkrachtverdeling zijn
opgetreden.
Breng de auto op een veilige plaats
tot stilstand en zet de motor af. Start
de motor opnieuw.
Als de beide symbolen weer doven, was
er geen sprake van een werkelijke storing.
Als de waarschuwingssymbolen echter
blijven branden, moet u het peil in het
remvloeistofreservoir controleren.
Als het peil lager is dan het MIN-merkje
van het remvloeistofreservoir, kunt u
beter niet verder rijden met de auto. Laat
de auto naar een erkende Volvo-
werkplaats slepen om het remsysteem te
controleren.
Als de symbolen echter blijven branden
ondanks dat het peil in het remvloei-
stofpeil in orde is, moet u de auto uiterst
voorzichtig naar de dichtstbijzijnde
erkende Volvo-werkplaats rijden om het
remsysteem te laten controleren.
:$$56&+8:,1*
Als de waarschuwingssymbolen
REMSYSTEEM en ABS tegelijkertijd
oplichten, bestaat het gevaar dat de achter-
trein bij krachtig remmen gaat slippen.
33
Instrumenten, schakelaars en bediening
Gordelwaarschuwing
Het lampje brandt, zolang de bestuurder
en de voorpassagier de gordel niet hebben
omgedaan.
Storing in SRS-systeem
Als het waarschuwingssymbool oplicht, is
er een storing in het SRS-systeem geregis-
treerd. Rijd de auto naar een erkende
Volvo-werkplaats om het systeem te laten
controleren.
Parkeerrem aangezet
Let erop dat het lampje alleen aangeeft
dát u de parkeerrem hebt aangezet en
niet hoe hard. Controleer dit laatste door
op het parkeerrempedaal te trappen! Als
u de parkeerrem tijdens het rijden aanzet,
hoort u een belsignaal als waarschuwing.
Te lage oliedruk
Als het lampje tijdens het rijden oplicht, is
de druk van de motorolie te laag. Zet de
motor onmiddellijk af en controleer het
motoroliepeil. Als het lampje oplicht
terwijl het oliepeil in orde is, moet u de
auto tot stilstand brengen en contact
opnemen met een erkende Volvo-
werkplaats.
Dynamo laadt niet bij
Als het lampje tijdens het rijden oplicht, is
er waarschijnlijk sprake van een storing in
het elektrische systeem. Breng een bezoek
aan een erkende Volvo-werkplaats.
Mistachterlicht
Het lampje brandt, wanneer u het
mistachterlicht hebt ingeschakeld.
Storing in uitlaatgasreini-
gingssysteem
Neem contact op met een erkende Volvo-
werkplaats om het systeem te laten
controleren.
Voorgloeifunctie motor
(diesel)
Het lampje licht op wanneer de voorgloei-
functie van de motor actief is. Wanneer het
lampje dooft, kunt u de motor starten.
Geldt alleen voor dieselmodellen.
Controlelampje aanhanger
Het controlelampje knippert, wanneer u
de richtingaanwijzers op de auto en op
de aanhanger gebruikt. Als het lampje
niet knippert, is één van de richtingaan-
wijzers op de auto of de aanhanger
defect.
34
Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes (vervolg)
DSTC met RSC
Het DSTC-systeem (Dynamic Stability and
Traction Control) met RSC-systeem
(Roll
Stability Control) staat uitvoeriger beschreven
op pagina 36 en pagina 108. Het systeem
bestaat uit meerdere deelsystemen:
Beperkte tractie
Het symbool licht op en brandt continu,
wanneer er beperkingen voor het DSTC-
systeem gelden door een te hoge temperatuur
van de remmen. De tekst TRACTIECON-
TROLE TIJDELIJK UIT verschijnt op het
display.
Beperkte anti-doorslipregeling
De LED in de knop dooft, wanneer u de functie
van het DSTC-systeem beperkt hebt met een
druk op de knop DSTC. De tekst DSTC SPIN
CONTROL UIT verschijnt op het display.
Storing in DSTC-systeem
Als het waarschuwingssymbool oplicht en
continu brandt, terwijl u het systeem niet hebt
uitgeschakeld is er sprake van een storing in één
van de systemen. De tekst ANTI-SKID
SERVICE VEREIST verschijnt op het
display.
Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en zet de motor af. Start de
motor opnieuw.
Als het waarschuwingssymbool dooft,
was er geen sprake van een werkelijke
storing. U hoeft dan geen bezoek aan een
werkplaats te brengen.
Als het waarschuwingssymbool echter
blijft branden, moet u de auto naar een
erkende Volvo-werkplaats rijden om het
systeem te laten controleren.
:$$56&+8:,1*
Onder normale omstandigheden zorgt het
DSTC-systeem voor een betere wegligging.
Dit mag echter voor u geen reden zijn om
sneller te gaan rijden. Wees altijd
voorzichtig bij het nemen van bochten en het
rijden op gladde wegen.
35
Instrumenten, schakelaars en bediening
Displayberichten
Wanneer er een controle- of waarschuwings-
symbool oplicht, verschijnt er tevens een
bericht op het display. Wanneer u het bericht
gelezen en begrepen hebt, kunt u op de knop
READ (A) drukken. Het bericht wordt dan van
het display gewist en in het geheugen
opgeslagen. Het bericht blijft in het geheugen
opslagen, totdat u de onderliggende storing hebt
laten verhelpen.
%HULFKWHQGLHGXLGHQRS]HHUHUQVWLJH
VWRULQJHQNXQWXQLHWYDQKHWGLVSOD\ZLVVHQ
'HEHULFKWHQEOLMYHQRSKHWGLVSOD\VWDDQ
WRWGDWXGHRQGHUOLJJHQGHVWRULQJKHEWODWHQ
YHUKHOSHQ
Berichten die in het geheugen liggen
opgeslagen kunt u op een later tijdstip nogmaals
doorlezen. Druk op de knop READ (A), als u de
opgeslagen berichten wilt bekijken. U kunt
door de berichten bladeren door op de knop
READ (A) te drukken. Druk nogmaals op de
knop READ (A) om de berichten weer in het
geheugen op te slaan.
1%Als er een waarschuwingsbericht
verschijnt terwijl u zich bijv. in een menu van
de boordcomputer bevindt of wilt telefoneren,
moet u eerst bevestigen dat u het bericht hebt
gezien. U doet dat door op de knop READ (A)
te drukken.
Bericht: Betekenis:
STOP AUTO Z.S.M. Breng de auto tot stilstand en zet de motor af. Grote
kans op schade.
ZET DE MOTOR AF Breng de auto tot stilstand en zet de motor af. Grote
kans op schade.
SERVICE SPOED Breng uw auto voor controle naar de werkplaats.
ZIE HANDLEIDING Raadpleeg het instructieboekje.
SERVICE VEREIST Laat uw auto zo spoedig mogelijk controleren.
BIJ ONDERHOUD Laat uw auto tijdens de volgende servicebeurt contro-
leren.
TIJD VOOR REG.
SERVICE
Als de displaytekst verschijnt, moet de auto voor een
servicebeurt naar de werkplaats. Wanneer de tekst
verschijnt, hangt af van de afgelegde afstand, het aantal
maanden dat verstreken is sinds de laatste servicebeurt
en het aantal draaiuren van de motor.
36
Instrumenten, schakelaars en bediening
Schakelaars op middenconsole
 ³3DUNLQJ6XSSRUW´ (extra)
De Parking Support (parkeerhulpsysteem) is
bij het starten van de motor altijd ingeschakeld.
Druk op de knop om de Parking Support uit
te schakelen/opnieuw in te schakelen.
 ,QNODSEDUHEXLWHQVSLHJHOV (extra)
Met deze knop kunt u de elektrisch bediende
buitenspiegels in- en uitklappen.
Ga als volgt te werk, als één van de buiten-
spiegels per ongeluk in- of uitgeklapt is:
Klap de buitenspiegel die verzet is terug
in de normale stand.
Draai de contactsleutel in stand II.
Klap de buitenspiegels met behulp van de
knop eerst naar binnen en vervolgens
weer naar buiten toe. De buitenspiegels
staan daarna weer in hun oorspronkelijke
stand.
 9HUVWUDOHUV (extra)
Druk op deze knop als u de verstralers van de
autos tegelijk met het groot licht wilt voeren of
als u de verstralers uit wilt schakelen. De LED
in de knop brandt om aan te geven dat de functie
actief is.
 '67&V\VWHHP
Met deze knop kunt u de functie van het DSTC-
systeem beperken of een geldende beperking
opheffen. Wanneer de LED in de knop brandt,
is het DSTC-systeem actief (voor zover er geen
sprake is van een storing).
1%Om veiligheidsredenen moet u de knop
minstens een halve seconde lang ingedrukt
houden om de functie van het DSTC-systeem te
beperken.
De tekst SPIN CONTROL UIT verschijnt op
het display.
Beperk de functie van het systeem als u een wiel
met een afwijkende maat gebruikt.
De volgende keer dat u de motor start, is het
DSTC-systeem weer actief.
1%'HRQGHUOLQJHSRVLWLHYDQGHNQRSSHQNDQYDULsUHQ
1234567 8
:$$56&+8:,1*
Let erop dat de rijeigenschappen van de auto
veranderen, als u het DSTC-systeem
uitschakelt.
37
Instrumenten, schakelaars en bediening
 $LUFRQGLWLRQLQJDFKWHULQ
SDVVDJLHUVUXLPWH(extra)
Druk op de knop om de airconditioning achter
in de passagiersruimte in te schakelen. De
airconditioning achter in de passagiersruimte
wordt uitgeschakeld, wanneer u het contact
uitschakelt.
 6DIHORFNIXQFWLHHQDODUPVHQVRUHQ
XLWVFKDNHOHQ
Met deze knop kunt u de safelock-functie
desgewenst uitschakelen (safelock houdt in dat
portieren na vergrendeling niet meer van de
binnenkant te openen zijn). Met deze knop kunt
u ook de bewegings- en niveausensoren van het
alarmsysteem buiten werking stellen. De LED
in de knop brandt, wanneer de functies zijn
uitgeschakeld of buiten werking zijn gesteld.
 .LQGHUVORWRSDFKWHUSRUWLHUHQ(extra)
Met deze knop kunt u het elektrisch kinderslot
op de achterportieren in- of uitschakelen.
De contactsleutel moet daarbij in stand I of II
staan. Wanneer het kinderslot geactiveerd is,
brandt de LED in de knop. Er verschijnt een
bericht op het display, wanneer u het kinderslot
in- of uitschakelt.
 (OHNWULVFKHDDQVOXLWLQJ(standaard)
$DQVWHNHU(extra)
U kunt de elektrische aansluiting voor verschil-
lende accessoires gebruiken die op een
spanning van 12 V werken, zoals een mobiele
telefoon of koelbox. U activeert de aansteker
door de knop in te drukken. Wanneer de
aansteker heet genoeg is, veert de knop automa-
tisch uit. Haal de aansteker uit de opening en
gebruik het roodgloeiende stuk metaal om een
sigaar of sigaret aan te steken. Om veiligheids-
redenen moet u het deksel altijd op de
aansluiting laten zitten, wanneer deze niet in
gebruik is. U kunt maximaal 10 A via de
aansluiting afnemen.
38
Instrumenten, schakelaars en bediening
Verlichtingspaneel
A - Koplampen en stadslichten
Alle verlichting uit.
$XWR¶VPHWDXWRPDWLVFKGLPOLFKW
EHSDDOGHODQGHQ
&RQWDFWVOHXWHOLQVWDQG,,: Dimlicht aan
(plus stadslichten voor en verlichting
achter, kentekenplaatverlichting en
instrumentenverlichting). Het dimlicht
gaat automatisch aan, wanneer u de
contactsleutel in de startstand draait en
kan niet worden uitgeschakeld. Als dat
voor buitenlandse reizen noodzakelijk is,
kunt u het automatische dimlicht in uw
Volvo-werkplaats buiten werking late
stellen.
Stadslichten voor en verlichting achter.
&RQWDFWVOHXWHOLQVWDQG Alle
verlichting uit.
&RQWDFWVOHXWHOLQVWDQG,, Koplampen
aan (plus stadslichten vóór en
verlichting achter, kentekenplaatver-
lichting en instrumentenverlichting).
1%U moet de verlichtingsdraaiknop
altijd in deze stand zetten, voordat u het
groot licht kunt inschakelen.
B - Koplamphoogteverstelling
Bepaalde modellen zijn uitgerust met stelmo-
toren bij de beide koplampen, waarmee u de
koplamphoogte kunt afstellen op de belading
van de auto. U stelt de koplamphoogte bij met
de bijbehorende draaiknop op het dashboard.
Autos met Bi-Xenon-lampen (extra) zijn
voorzien van automatische koplamphoogtever-
stelling.
C - Instrumentenverlichting
Draaiknop omhoog ± fellere verlichting.
Draaiknop omlaag
±zwakkere verlichting.
Een schemeringssensor (zie pagina 60) stemt de
instrumentenverlichting automatisch af op de
lichtinval.
D - Mistlampen, vóór
&RQWDFWVOHXWHOLQVWDQG,, Druk op de knop.
De mistlampen vóór branden in combinatie met
de stadslichten en het groot licht/dimlicht. De
LED in de knop brandt, wanneer u de
mistlampen hebt ingeschakeld.
1%In sommige landen mag u geen dimlicht
voeren in combinatie met mistlampen.
E - Mistachterlicht
&RQWDFWVOHXWHOLQVWDQG,,Druk op de knop.
Het mistachterlicht brandt in combinatie met
het groot licht/dimlicht. De LED in de knop en
het symbool op het instrumentenpaneel
branden, wanneer u het mistachterlicht hebt
ingeschakeld.
2SJHOHW De regels voor het gebruik van de
mistlampen vóór en achter verschillen van land
tot land.
DE
A
B
C
39
Instrumenten, schakelaars en bediening
Richtingaanwijzerhendel
 7HUXJYHUHQGHVWDQG
Bij het wisselen van rijstrook of inhalen duwt u
de hendel zo ver omhoog of omlaag dat deze
merkbaar weerstand biedt. De hendel keert in
de ruststand terug, wanneer u deze loslaat.
 1RUPDOHERFKW
De richtingaanwijzers gaan knipperen, wanneer
u de hendel met het stuurwiel mee beweegt.
Wanneer u het stuurwiel na de bocht weer in de
uitgangspositie terugdraait, worden de richtin-
gaanwijzers automatisch uitgeschakeld.
 /LFKWVLJQDDO
U kunt lichtsignalen geven, wanneer u de
hendel voorzichtig naar u toe trekt (totdat u een
lichte weerstand voelt). Het groot licht blijft
branden, totdat u de hendel weer loslaat.
:LVVHOHQJURRWOLFKWGLPOLFKW
Haal de hendel via de lichtsignaalstand naar u
toe en laat de hendel vervolgens weer los om te
wisselen tussen groot licht en dimlicht.
³)ROORZ0H+RPH´YHUOLFKWLQJ
Doe het volgende, als u uw auto bij donker
verlaat:
Neem de sleutel uit het contactslot.
Haal de linker stuurhendel (richtingaan-
wijzerhendel) naar u toe.
Stap uit de auto.
Vergrendel de portieren.
Het dimlicht, de stadslichten, de achterlichten,
de kentekenplaatverlichting en de verlichting
van de buitenspiegels (extra) lichten vervolgens
op. De lampen blijven 30, 60 of 90 seconden
lang branden. In een erkende Volvo-werkplaats
kunt u een voor u passende inschakelduur laten
instellen.
40
Instrumenten, schakelaars en bediening
Ruitenwisser/-sproeier
:HUNLQJZLVVHUVSURHLHUV\VWHHPYRRUUXLW
Voorruitwisser
Ruitenwissers uitgeschakeld.
Wanneer u de hendel vanuit stand 0
omhoogduwt, maken de wissers slagen
zolang u de hendel vasthoudt.
Intervalstand
U kunt de snelheid van wissers voor de
intervalstand bijstellen. Wanneer u de
ring van u af draait, neemt de frequentie
van de wisserslagen toe. Wanneer u de
ring (A op de afbeelding) naar u toe
draait, neemt de frequentie van de
wisserslagen af.
Regensensor (extra)
De regensensor vervangt de intervalfunctie. De
ruitenwissers gaan automatisch sneller of
langzamer slaan afhankelijk van de hoeveelheid
regen op de voorruit die de regensensor regis-
treert. 8NXQWGHJHYRHOLJKHLG van de sensor
afstellen met behulp van de ring (zie
afbeelding) op de wisserhendel.
Doe het volgende om de regensensor te
activeren:
Schakel het contact in.
Duw de hendel vanuit stand 0 in de inter-
valstand.
De regensensor wordt buiten werking gesteld,
wanneer u het contact uitschakelt. Doe het
volgende om de regensensor weer in te
schakelen:
Schakel het contact in.
Duw de hendel in stand 0 en vervolgens
in de intervalstand.
1%In automatische wasstraten: Schakel de
regensensor uit (zet de hendel in stand 0) of
schakel het contact uit. Als u dat niet doet zal de
regensensor de ruitenwissers activeren, waarbij
deze beschadigd kunnen raken.
De wissers werken op normale snelheid.
De wissers werken op hoge snelheid.
3 Ruitensproeier/ koplamp-
sproeier
U activeert de sproeiers van de voorruit en de
koplampen door de hendel naar het stuurwiel
toe te trekken.
Koplampsproeiers
De koplampsproeiers verbruiken grote
hoeveelheden sproeivloeistof. Om vloeistof
te besparen worden de koplampen alleen
iedere vijfde keer dat u de voorruitsproeier
activeert gesproeid (gerekend over een
periode van 2 minuten).
Wanneer er meer dan 2 minuten zijn
verstreken sinds de laatste sproeibeurt van
de voorruit, worden ook de koplampen weer
gesproeid bij het activeren van de ruiten-
sproeiers.
41
Instrumenten, schakelaars en bediening
:HUNLQJZLVVHUVSURHLHUV\VWHHPDFKWHUNOHS
Ruitensproeier, achterklep
Wanneer u de hendel QDDUYRUHQ duwt,
schakelt u de ruitensproeier op de achterklep in.
A. Achterruitwisser, intervalstand
B. Achterruitwisser, normale wissnelheid
Ruitenwissers, achteruitrijden
Als u de auto in de achteruitversnelling zet
terwijl de voorruitwissers actief zijn, zal de
achterruitwisser automatisch in de interval-
stand* gaan staan. Als de achterruitwisser
echter al op normale snelheid werkt, vindt er
geen wijziging in de wisfunctie plaats.
* Deze functie (intervalfunctie tijdens het
achteruitrijden) kunt u desgewenst uitscha-
kelen. Neem daarvoor contact op met uw
Volvo-dealer.
42
Instrumenten, schakelaars en bediening
Alarmlichten, elektrisch verwarmde achterruit/buitenspiegels/voorstoelen
Alarmlichten
Gebruik de alarmlichten (alle richtingaan-
wijzers knipperen), wanneer u de auto noodge-
dwongen tot stilstand moet brengen of moet
parkeren op een plaats waar deze gevaar of
hinder voor het overige verkeer oplevert. Druk
op de knop om de alarmlichten in te schakelen.
2SJHOHW De regels voor het gebruik van de
alarmlichten verschillen van land tot land.
Elektrisch
verwarmde
achterruit en
buitenspiegels
Schakel de elektrische
verwarming in om ijs en
wasem van de achterruit
en buitenspiegels te
verwijderen. Wanneer u
eenmaal op de schakelaar
drukt, worden de
verwarming van de achterruit en die van de
buitenspiegels geactiveerd. De LED in de
schakelaar gaat branden. Een ingebouwde
tijdschakelaar zorgt dat de buitenspiegelver-
warming na ongeveer 4 minuten en de achter-
ruitverwarming na ongeveer 12 minuten wordt
uitgeschakeld.
Elektrisch
verwarmde
voorstoelen
Zie pagina 59 of 63 voor
meer informatie.
43
Instrumenten, schakelaars en bediening
Boordcomputer
Bediening
Om toegang te krijgen tot de informatie van de
boordcomputer moet u de ring (B) op de hendel
stapsgewijs linksom of rechtsom draaien.
Wanneer u na het laatste menu nogmaals aan de
ring draait, keert u terug in de uitgangspositie.
1%Als er een waarschuwingsbericht
verschijnt terwijl u zich bijv. in een menu van
de boordcomputer bevindt of wilt telefoneren,
moet u eerst bevestigen dat u het bericht hebt
gezien. U doet dat door op de knop READ (A)
te drukken. U keert dan terug naar het menu van
de boordcomputer waarin u zich bevond.
Functies
De boordcomputer krijgt een grote hoeveelheid
gegevens binnen die voortdurend door een
microprocessor worden beoordeeld. Het
systeem bestaat uit vier functies die op het
display worden weergegeven:
Gemiddelde snelheid
Huidig brandstofverbruik
Gemiddeld brandstofverbruik
Bereik tot lege brandstoftank
Gemiddelde snelheid
De gemiddelde snelheid sinds de laatste maal
dat u de waarde op nul hebt gezet (RESET).
Wanneer u het contact uitschakelt, wordt de
gemiddelde snelheid opgeslagen om als
uitgangswaarde te dienen bij het vervolg van de
rit. U kunt de waarde op nul zetten met een druk
op de knop RESET (C) op de hendel.
Huidig brandstofverbruik
In het menu voor het huidige brandstofverbruik
wordt het brandstofverbruik voortdurend bijge-
houden. Het brandstofverbruik wordt eenmaal
per seconde berekend. De waarde op het display
wordt om de paar seconden bijgewerkt.
Wanneer de auto stilstaat, geeft het display
---- aan.
1% Na gebruik van een standverwarming op
brandstof kan de displaywaarde iets afwijken.
Gemiddeld brandstofverbruik
Het gemiddelde brandstofverbruik sinds de
laatste maal dat u de waarde op nul hebt gezet
(RESET). Wanneer u het contact uitschakelt,
wordt het gemiddelde brandstofverbruik
opgeslagen. De waarde blijft in het geheugen
opgeslagen, totdat u deze met een druk op de
knop RESET (C) op nul zet.
1% Na gebruik van een standverwarming op
brandstof kan de displaywaarde iets afwijken.
Bereik tot lege brandstoftank
Het bereik tot lege brandstoftank is de afstand
die bij benadering kan worden afgelegd met de
resterende hoeveelheid brandstof in de tank
(d.w.z. de actieradius). De waarde is berekend
aan de hand van het gemiddelde brandstofver-
bruik over de laatste 30 km en de resterende
hoeveelheid brandstof. Wanneer de actieradius
kleiner is dan 20 km, geeft het display ----
aan.
1% Na gebruik van een standverwarming op
brandstof kan de displaywaarde iets afwijken.
44
Instrumenten, schakelaars en bediening
Cruise control
Inschakelen
De bedieningsorganen voor de Cruise control
vindt u links op het stuurwiel.
*HZHQVWHVQHOKHLGLQVWHOOHQ
Druk op de knop CRUISE. Op het instru-
mentenpaneel verschijnt de tekst
CRUISE.
Verhoog of verlaag de gewenste snelheid
met de knoppen + en .
1% De Cruise control kan niet worden
ingeschakeld bij snelheden lager dan
35 km/h.
Druk lichtjes op + of om de gewenste
snelheid vast te zetten.
Tijdelijk uitschakelen
Druk op om de Cruise control tijdelijk uit te
schakelen.
U kunt van de ingestelde snelheid afwijken,
wanneer u op het rem- of koppelingspedaal
trapt. De eerder ingestelde snelheid blijft in het
geheugen opgeslagen.
De Cruise control wordt bovendien uitge-
schakeld, als...
de snelheid tot onder de grenswaarde
voor inschakeling daalt;
u de keuzehendel in stand N zet;
de wielen de neiging hebben te gaan
slippen of blokkeren.
Snelheid hervatten
Wanneer u op drukt, neemt de auto de
eerder ingestelde snelheid weer aan.
Snelheid meerderen
Een tijdelijke verhoging van de snelheid, zoals
bij het inhalen, is niet van invloed op de
instelling van de Cruise control. De auto neemt
automatisch de ingestelde snelheid weer aan.
Als u de Cruise control hebt ingeschakeld, kunt
u de aan te houden kruissnelheid verhogen of
verlagen door de knop + of ingedrukt te
houden. Een korte druk komt overeen met een
snelheidswijziging van ca. 1 km/h. De nieuwe
snelheid die de auto heeft op het moment dat u
de knop loslaat, zal vervolgens worden gepro-
grammeerd.
Uitschakelen
Druk op CRUISE om de Cruise control uit te
schakelen. De tekst CRUISE verdwijnt van
het instrumentenpaneel.
De Cruise control wordt automatisch uitge-
schakeld, wanneer u het contact uitschakelt.
1%Als u één van de knoppen van de Cruise
control langer dan één minuut ingedrukt houdt,
wordt het systeem uitgeschakeld. Om de Cruise
control weer in te schakelen, moet u eerst het
contact uitschakelen.
45
Instrumenten, schakelaars en bediening
Parkeerrem, motorkap, elektrische aansluiting e.d.
Parkeerrem
Links op de vloer vindt u het parkeerrempedaal.
U zet de parkeerrem aan door op het pedaal (1)
te trappen. U lost de parkeerrem door de
handgreep (2) uit te trekken.
De parkeerrem werkt op de achterwielen.
Wanneer de rem is aangezet, brandt het bijbe-
horende waarschuwingssymbool op het instru-
mentenpaneel.
Let erop dat het waarschuwingssymbool op het
instrumentenpaneel al brandt, wanneer de
parkeerrem ook maar iets aangezet is.
3DUNHHUUHPDXWRPHWUHFKWVHEHVWXULQJ
Motorkap openen
Trek de handgreep naar u toe om de motorkap-
vergrendeling op te heffen.
:$$56&+8:,1*
Sluit de motorkap door uw ene hand er
bovenop te leggen en de kap vervolgens
omlaag te duwen. Houd de motorkap tijdens
het sluiten niet aan de grille beet. Dit om te
voorkomen dat u met uw vingers tegen
motoronderdelen aankomt en daarbij
verwondingen oploopt.
2
1
1
2
46
Instrumenten, schakelaars en bediening
Parkeerrem, motorkap, elektrische aansluiting e.d. (vervolg)
Elektrische aansluiting voor
achterpassagiers (extra)
U kunt de elektrische aansluiting voor verschil-
lende accessoires gebruiken die op een
spanning van 12 V werken, zoals een mobiele
telefoon of een cd-speler. U kunt maximaal
10 A via de aansluiting afnemen.
Stuurwielafstelling
U kunt het stuurwiel zowel in de hoogte als in
de lengte verstellen. Duw de hendel aan de
linkerzijde van de stuurkolom omlaag. Zet
vervolgens het stuurwiel in de gewenste stand.
Duw de hendel in positie terug om het stuurwiel
in de nieuwe stand te blokkeren. Als dit veel
moeite kost, kunt u lichtjes het stuurwiel
omhoog- of omlaagbewegen wanneer u de
blokkeerhendel terugduwt.
Achterklep openen
Open de achterklep door aan de handgreep te
trekken zoals aangegeven op de afbeelding.
Klap het achterschot omlaag door de handgreep
op te tillen.
:$$56&+8:,1*
Stel het stuurwiel af, voordat u gaat rijden en
nooit tijdens het rijden. Controleer of het
stuurwiel in de gekozen stand geblokkeerd
staat.
47
Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bediende ramen
Met de schakelaars op de armleuning van de
portieren kunt u de ramen elektrisch bedienen.
U kunt de ramen alleen bedienen, wanneer de
contactsleutel in stand I of II staat. Ook wanneer
de auto stilstaat en u de contactsleutel hebt
uitgenomen, kunt u de ramen nog steeds openen
en sluiten zolang u geen van de voorportieren
hebt geopend.
De ramen gaan open, wanneer u de voorzijde
van de schakelaar omlaagdrukt, of dicht,
wanneer u de voorzijde van de schakelaar
omhoogtrekt.
Elektrisch bediende ramen in
de voorportieren
U kunt de ramen in de voorportieren op twee
manieren vanaf de voorstoelen openen.
1. Druk de schakelaars (A) YRRU]LFKWLJomlaag
of trek zeYRRU]LFKWLJ omhoog. De
elektrisch bediende ramen gaan dan steeds
verder omhoog of omlaag zolang u de
schakelaars bedient.
2. Druk de schakelaars (A) YROOHGLJomlaag of
trek ze YROOHGLJomhoog en ODDW]H
YHUYROJHQVZHHUORV. De zijramen gaan dan
automatisch volledig open of dicht. Als de
ramen worden geblokkeerd, wordt de op- of
neergaande beweging van de zijramen
afgebroken en zakken de ramen weer iets
omlaag.
1%Alleen op bepaalde markten werkt de
DXWRPDWLVFKHVOXLWLQJVIXQFWLH ook aan de
passagierszijde.
Met de achterste schakelaars (B) bedient u de
ramen in de achterportieren.
Elektrisch bediening van ramen
in achterportieren blokkeren
U kunt de elektrische bediening van de ramen in
de achterportieren blokkeren met de schakelaar
op het bedieningspaneel op het bestuurder-
sportier. Let erop dat u altijd de stroomtoevoer
voor de elektrisch bediende ramen verbreekt
(d.w.z. de contactsleutel verwijdert), wanneer u
kinderen alleen in de auto achterlaat.
'H/('LQGHVFKDNHODDUEUDQGWQLHW
U kunt de ramen in de achterportieren zowel
met de schakelaars op de beide achterportieren
als met de schakelaars op het bestuurdersportier
bedienen.
'H/('LQGHVFKDNHODDUEUDQGW
U kunt de ramen in de achterportieren alleen
vanaf het bestuurdersportier bedienen.
B
A
48
Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bediende ramen (vervolg)
Elektrisch bediend raam in
voorportier, passagierszijde
Met de schakelaar voor elektrische bediening
van het raam op het passagiersportier kunt u
alleen het raam in het passagiersportier
bedienen.
Elektrisch bediende ramen in
achterportieren
U kunt de ramen in de achterportieren zowel
met de schakelaars op de beide achterportieren
als met de schakelaars op het bestuurdersportier
bedienen. Als de LED in de schakelaar
waarmee u de elektrische bediening van de
ramen in de achterportieren blokkeert (op het
bedieningspaneel op het bestuurdersportier)
brandt, kunt u de ramen in de achterportieren
alleen vanaf het bestuurdersportier bedienen.
:$$56&+8:,1*
Wanneer u de zijramen in de achterportieren
met de knoppen op het bestuurdersportier
sluit, moet u erop letten dat eventuele
achterpassagiers niet met hun handen
bekneld kunnen raken.
49
Instrumenten, schakelaars en bediening
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
Achteruitkijkspiegel
A. Normale stand.
B. Anti-verblindingsstand. Gebruik deze stand,
als u de koplampen van het achteropkomende
verkeer als hinderlijk ervaart.
Bepaalde modellen hebben een zogeheten
DXWRGLP-functie (extra), hetgeen inhoudt dat
de achteruitkijkspiegel automatisch in de anti-
verblindingsstand gaat staan afhankelijk van de
lichtinval. De gevoeligheid van deze functie
kunt u in uw Volvo-werkplaats laten afstellen.
Buitenspiegels
De schakelaars waarmee u de twee buiten-
spiegels bedient vindt u voor op de armleuning
van het bestuurdersportier.
Druk de schakelaar L of R in (L = linker
buitenspiegel, R = rechter buitenspiegel).
De LED in de schakelaar brandt.
U stelt de stand van de buitenspiegels bij
met het centrale hendeltje. Druk
vervolgens eenmaal op de schakelaar. De
LED mag niet langer branden.
Gebruik geen krabber met een stalen blad om de
spiegels van ijs te ontdoen. Er kunnen daarbij
krassen ontstaan!
Buitenspiegels met geheugen
(extra)
Als de auto is uitgerust met buitenspiegels met
geheugen, werkt het geheugen synchroon met
dat van de bestuurdersstoel, pagina 70.
Geheugenfunctie in afstandsbediening
Wanneer u de auto met één van de afstandsbe-
dieningen ontgrendelt en de instelling van de
buitenspiegels wijzigt, wordt de nieuwe positie
van de spiegels in de afstandsbediening
opgeslagen. De volgende keer dat u de auto
ontgrendelt met dezelfde afstandsbediening en
het bestuurdersportier binnen twee minuten na
ontgrendeling opent, gaan de buitenspiegels in
de opgeslagen positie staan. Dit geldt echter
alleen voor de twee afstandsbedieningen die bij
de auto worden geleverd, zie pagina 88.
:$$56&+8:,1*
Stel de spiegels af, voordat u gaat rijden!
A
B
50
Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bediend schuifdak (extra)
Openingsstanden
De bedieningsknoppen voor het schuifdak
zitten op het plafond. U kunt het schuifdak op
twee manieren bedienen:
A: achterkant omhoog/omlaag (ventilatiestand)
B: achteruit/vooruit (openingsstand/comfort-
stand*)
De contactsleutel moet daarbij in stand I of
II staan.
Ventilatiestand
2SHQHQ Duw de achterkant van de schakelaar
(5) omhoog.
6OXLWHQTrek de achterkant van de schakelaar
(6) omlaag.
U kunt het schuifdak vanuit de YHQWLODWLHVWDQG
rechtstreeks in de FRPIRUWVWDQG zetten: Trek
de schakelaar achteruit in de eindstand (4) en
laat de schakelaar los.
$XWRPDWLVFKVOXLWHQ
+DQGPDWLJVOXLWHQ
+DQGPDWLJRSHQHQ
$XWRPDWLVFKRSHQHQ
2SHQHQWRWLQYHQWLODWLHVWDQG
6OXLWHQYDQXLWYHQWLODWLHVWDQG
Openingsstand/comfortstand*
$XWRPDWLVFKHEHGLHQLQJ
Duw de schakelaar door het drukpunt (3) in de
achterste eindstand (4) of via het drukpunt (2) in
de voorste eindstand (1) en laat de schakelaar
vervolgens los. Het schuifdak schuift dan tot in
de FRPIRUWVWDQG open of helemaal dicht.
Doe het volgende om het schuifdak vanuit de
FRPIRUWVWDQG volledig te openen: trek de
schakelaar nogmaals achteruit in de eindstand
(4) en laat de schakelaar vervolgens los.
+DQGPDWLJHEHGLHQLQJ
2SHQHQ: Trek de schakelaar achteruit naar het
drukpunt (3). Het schuifdak schuif steeds
verder open zolang u de schakelaar in deze
stand vasthoudt.
6OXLWHQ: Duw de schakelaar naar vooruit in het
drukpunt (2). Het schuifdak schuift steeds
verder dicht zolang u de schakelaar in deze
stand vasthoudt.
* In de comfortstand staat het schuifdak op een
kier om de rijwindgeluiden te beperken.
:$$56&+8:,1*
Als er kinderen in de auto zitten, moet u
zorgen dat ze bij het sluiten van het
schuifdak niet met hun handen gekneld
kunnen raken.
A
B
1
2
3
4
5
6
51
Instrumenten, schakelaars en bediening
Zonnescherm
Aan de binnenkant van het schuifdak zit een
handbediend zonnescherm. Het zonnescherm
glijdt automatisch naar achteren bij het openen
van het schuifdak.
Doe het volgende om het zonnescherm te
sluiten: Pak de handgreep beet en schuif het
scherm naar voren.
Beveiliging tegen overbelasting
Het schuifdak is voorzien van een beveiliging
tegen overbelasting die wordt geactiveerd, als
het schuifdak door een bepaald voorwerp wordt
gehinderd.
Het schuifdak komt dan tot stilstand en neemt
daarna automatisch de laatst gebruikte stand
weer in.
:$$56&+8:,1*
De beveiliging tegen overbelasting werkt alleen
wanneer het schuifdak op de normale manier
openstaat niet in de ventilatiestand.
=RUJGDWXKHWVFKXLIGDNYROOHGLJKHEW
JHVORWHQYRRUGDWXGHDXWRYHUODDW
52
Instrumenten, schakelaars en bediening
53
Klimaatregeling
Algemene informatie over de klimaatregeling 54
Handbediende klimaatregeling met airconditioning, AC 56
Elektronische klimaatregeling, ECC 60
Standverwarming (extra) 64
54
Klimaatregeling
Algemene informatie over de klimaatregeling
Beslagen ramen
Een probaat middel om het beslaan van de
voorruit en/of andere ruiten tegen te gaan is
poetsen. Gebruik een normaal poetsmiddel voor
glaswerk. Let erop dat u vaker moet poetsen, als
er in de auto gerookt wordt.
Interieurfilter
Zorg dat u het interieurfilter op gezette tijden
vervangt. Informeer bij uw Volvo-werkplaats.
Sneeuw en ijs
Veeg sneeuw en ijs van de luchtinlaat voor de
klimaatregeling (het rooster tussen de motorkap
en de voorruit).
Storingen opsporen
Uw Volvo-werkplaats beschikt over de juiste
uitrusting en instrumenten voor het opsporen
van storingen en het uitvoeren van reparaties
aan de klimaatregeling. Laat controle- en
reparatiewerkzaamheden alleen over aan
gekwalificeerd personeel.
Milieuzorg
Het AC-systeem bevat het koudemiddel R134a.
Het bevat geen chloor, hetgeen inhoudt dat het
koudemiddel volledig onschadelijk is voor de
ozonlaag.
Voor het bijvullen/verversen van koudemiddel
mag alleen gebruik maken van R134a. Laat
dergelijke werkzaamheden over aan een
erkende werkplaats.
Autos met ECC
Werkelijke temperatuur, ECC
De door u gekozen temperatuur komt overeen
met de gevoelstemperatuur op grond van de
heersende omstandigheden in en rond de auto
wat de luchtsnelheid, de luchtvochtigheids-
graad, de ingestraalde warmte enz. betreft.
Sensoren, ECC
De zonnesensor zit boven op het dashboard. Let
erop dat u de zonnesensor niet mag afdekken.
Dek de interieurtemperatuursensor op het
bedieningspaneel van de klimaatregeling
evenmin af.
Zijramen en schuifdak
Voor een goede werking van het AC-systeem
moet u de zijramen en een eventueel schuifdak
gesloten houden.
Snelheid meerderen
Wanneer u volgas optrekt, wordt het AC-
systeem tijdelijk uitgeschakeld. De temperatuur
kan dan tijdelijk iets oplopen.
Condensatie/Droogblazen
In warme weersomstandigheden kan er ter
hoogte van het AC-systeem een plasje water
onder de auto ontstaan. Dit is volkomen
normaal. Zo nodig slaat de ventilator
50 minuten nadat u het contact in stand 0 hebt
gezet, nog eens aan om de klimaatregeling tot
maximaal zeven minuten lang droog te blazen.
De ventilator wordt vervolgens automatisch
uitgeschakeld.
Brandstofbesparing, elektronische
klimaatregeling (ECC)
Bij gebruik van ECC wordt ook het AC-
systeem automatisch geregeld en alleen dan
ingeschakeld wanneer de lucht in de passagiers-
ruimte moet worden afgekoeld en de binnenko-
mende lucht van vocht moet worden ontdaan.
Zo wordt meer brandstof bespaard dan bij
gebruik van conventionele systemen, waarbij
het AC-systeem tot net boven het vriespunt de
lucht voortdurend afkoelt.
Energiebesparingsfunctie ventilator
Wanneer de motor is afgezet (ook al staat de
contactsleutel in stand I of II), zal de ventilator
automatisch worden uitgeschakeld. Om de
ventilator in dat geval te activeren, moet u de
ventilatorknop in de gewenste stand draaien. De
ventilator gaat twee minuten later op een lagere
snelheid draaien om te voorkomen dat de accu
uitgeput raakt.
55
Klimaatregeling
Luchtverdeling
De binnenkomende lucht wordt verdeeld over
meerdere blaasmonden die op verschillende
punten in de auto zijn aangebracht.
Blaasmonden in
dashboard
A. Open
B. Dicht
C. Luchtstroom naar links of rechts
D. Luchtstroom omhoog of omlaag
Richt de buitenste blaasmonden op de
zijramen om ze te ontwasemen.
Bij koud weer: Doe de middelste blaas-
monden dicht om de temperatuur in de
auto zo comfortabel mogelijk te houden
en de ruiten optimaal te ontwasemen.
Blaasmonden in
portierstijlen
A. Open
B. Dicht
C. Luchtstroom naar links of rechts
D. Luchtstroom omhoog of omlaag
Richt de blaasmonden op de achterste
zijramen om ze te ontwasemen.
Richt de blaasmonden naar binnen toe
voor een behaaglijke temperatuur achter
in de auto.
Let erop dat kinderen gevoelig kunnen zijn voor
luchtstromen en tocht.
A
B
C
D
A
B
C
D
56
Klimaatregeling
Handbediende klimaatregeling met airconditioning, AC
Als u het AC-systeem wilt inschakelen,
moet u de ventilatorknop (9) uit stand 0
draaien.
Gebruik het AC-systeem ook bij lage
temperaturen (0 tot 15 °C) om de
inkomende lucht van vocht te ontdoen.
1. AC aan/uit
2. Recirculatie
3. Luchtverdeling
4. Elektrisch verwarmde
achterruit en buitenspiegels
8. Temperatuur
linkerzijde
6. Temperatuur
rechterzijde
9. Ventilator
5. Elektrisch verwarmde
voorstoelen
7. Schemeringssensor
57
Klimaatregeling
1. AC, ON/OFF
De koel- en ontwasemingsfunctie van de
airconditioning is actief, wanneer de LED (ON)
brandt. De airconditioning is uitgeschakeld,
wanneer de LED (OFF) brandt.
Wanneer u op de ontdooierknop drukt, is
de airconditioning ook altijd actief (voor zover
de draaiknop voor de ventilatorsnelheid niet in
stand 0 staat).
2. Recirculatie
U kunt de recirculatie inschakelen, als u vieze
lucht, uitlaatgassen en dergelijke buiten wilt
houden. De lucht in het passagierscompar-
timent wordt dan gerecirculeerd, d.w.z. er
wordt geen lucht van buiten de auto aange-
zogen, wanneer de functie actief is. Bij gebruik
van de recirculatie (in combinatie met het AC-
systeem) wordt de lucht in de passagiersruimte
bij warm weer sneller afgekoeld.
Als u de recirculatie lang laat aanstaan, kan er
met name in de winter wasem en ijs op de
binnenkant van de ruiten ontstaan. Met de
timerfunctie beperkt u de kans op ijs, wasem en
een slechte lucht.
Ga als volgt te werk om deze te activeren:
Druk de knop langer dan 3
seconden in. De LED knippert gedurende
5 seconden. De lucht in de auto wordt
gedurende 3 tot 12 minuten gerecircu-
leerd, afhankelijk van de buitentempe-
ratuur.
Telkens wanneer u op drukt, wordt
de timerfunctie geactiveerd.
Doe het volgende om de timerfunctie uit te
schakelen:
Druk de knop nogmaals maar dan
langer dan 3 seconden in. De LED gaat
5 seconden branden ter bevestiging van
uw keuze.
Wanneer u de ontdooierfunctie kiest, is
de recirculatie altijd uitgeschakeld.
3. Luchtverdeling
Voor optimaal comfort kunt u de met stippen
gemarkeerde luchtverdelingsstanden tussen de
verschillende symbolen gebruiken om de lucht-
verdeling precies af te stellen.
Luchtverdeling Toepassing
Lucht via de
blaasmonden
voor- en achterin.
Voor een goede
koeling bij warm
weer.
Lucht naar de
ramen.
In deze stand
vindt er geen luchtrecir-
culatie plaats. Het AC-
systeem is altijd
ingeschakeld. Er komt
een bepaalde hoeveelheid
lucht uit de blaasmonden.
Voor het verwij-
deren van ijs en
wasem. Laat de
ventilator op hoge
snelheid draaien.
Lucht naar de
vloer en de
ramen. Er komt
een bepaalde hoeveelheid
lucht uit de blaasmonden.
Voor een comfor-
tabel klimaat en een
goede ontwaseming
bij koud weer. Laat
de ventilator niet te
langzaam draaien.
Lucht naar de
vloer. Er komt
een bepaalde
hoeveelheid lucht uit de
blaasmonden en uit de
ontdooieropeningen voor
de voorruit en de
zijramen.
Voor verwarming
van de voeten.
Lucht naar de
vloer en de blaas-
monden.
Bij zonnig weer en
matige buitentem-
peraturen.
58
Klimaatregeling
Handbediende klimaatregeling met airconditioning, AC (vervolg)
2. Recirculatie 3. Luchtverdeling 4. Elektrisch verwarmde
achterruit en buitenspiegels
8. Temperatuur
linkerzijde
6. Temperatuur
rechterzijde
9. Ventilator
5. Elektrisch
verwarmde
voorstoelen
7. Schemeringssensor
1. AC aan/uit
59
Klimaatregeling
4. Elektrisch verwarmde
achterruit en buitenspiegels
Met deze knop kunt u de achterruit en de buiten-
spiegels snel ontdoen van condens of ijs, zie
pagina 42 voor meer informatie over deze
functie.
5. Elektrisch verwarmde
voorstoelen
Doe het volgende, als u extra verwarming in de
voorstoel(en) wenst:
Eenmaal indrukken: Maximale
verwarming beide LEDs in de
schakelaar(s) gaan branden.
Nogmaals indrukken: Minimale
verwarming één van de LEDs in de
schakelaar(s) gaat branden.
Nogmaals indrukken: Verwarming uitge-
schakeld geen van de LEDs in de
schakelaar(s) brandt.
U kunt de temperatuur van de verwarming in
uw Volvo-werkplaats laten bijstellen.
6 en 8. Temperatuur,
linker-/rechterzijde
Draai aan de knop om de temperatuur van de
binnenkomende lucht te regelen. Koeling is
alleen mogelijk, wanneer de airconditioning
actief is.
7. Schemeringssensor
De schemeringssensor stemt de verlichting van
de instrumenten automatisch af op de lichtinval.
9. Ventilator
U kunt de snelheid waarmee de ventilator draait
verhogen of verlagen door aan de knop te
draaien.
60
Klimaatregeling
Elektronische klimaatregeling, ECC
1. AC aan/uit
2. Recirculatie/Combi-
filter met “Air
Quality Sensor”
3. Recirculatie
4. AUTO
5. Luchtverdeling
6. Interieurtemperatuursensor
7. Ontdooien voorruit
en zijramen
8. Elektrisch
verwarmde achterruit
en buitenspiegels
9. Elektrisch
verwarmde
voorstoelen
10. Temperatuur rechterzijde11. Schemeringssensor12. Temperatuur
linkerzijde
13. Ventilator
14. Ventilator, achter in
passagiersruimte
(extra op modellen
met zeven
zitplaatsen)
61
Klimaatregeling
1. AC, ON/OFF
Wanneer de LED bij ON brandt, wordt het AC-
systeem automatisch geregeld. De binnenko-
mende lucht wordt dan automatisch afgekoeld
en van vocht ontdaan. Wanneer u gekozen hebt
voor AC OFF en de LED bij OFF brandt, blijft
het AC-systeem uitgeschakeld totdat u het weer
handmatig inschakelt. De overige functies van
de klimaatregeling worden nog steeds automa-
tisch geregeld. Het AC-systeem werkt tot
temperaturen tot ongeveer 0 °C.
Wanneer u de ontdooierfunctie selecteert, zorgt
het AC-systeem dat de lucht maximaal
ontvochtigd wordt.
2. "Air Quality Sensor" met
combifilter (extra op bepaalde
markten)
Bepaalde autos zijn uitgerust met een
zogeheten combifilter en een Air Quality
Sensor. Het combifilter ontdoet de binnenko-
mende lucht van gassen en stofdeeltjes en
beperkt zo eventuele hinderlijke geuren en
verontreinigingen. De Air Quality Sensor
meet de concentratie van de verontreinigingen
in de buitenlucht. Wanneer de sensor een
verhoogde concentratie registreert, wordt de
luchtinlaat afgesloten en recirculeert de lucht in
het passagierscompartiment. De lucht in het
passagierscompartiment wordt ook tijdens de
recirculatie door het combifilter gereinigd.
Wanneer de Air Quality Sensor actief is,
brandt de groene LED AUT in de knop
.
Bediening
Druk op om de
Air Quality Sensor te activeren (normale
instelling).
Of:
Kies uit drie verschillende functies door
verschillende malen op de knop te
drukken.
De LED AUT brandt om aan te geven dat
de Air Quality Sensor actief is.
Geen van de LEDs brandt om aan te
geven dat de recirculatiefunctie niet is
ingeschakeld (voor zover dat niet nodig is
om voor verkoeling te zorgen bij warm
weer).
De LED MAN brandt om aan te geven
dat de recirculatiefunctie opnieuw
ingeschakeld is.
Let erop dat:
U de Air Quality Sensor altijd hebt
ingeschakeld.
Er bij koud weer beperkingen voor de
recirculatiefunctie gelden om te
voorkomen dat de ramen beslaan.
U de Air Quality Sensor uitschakelt,
wanneer de ramen beslaan.
Wanneer de ramen beslaan, u beter ook
de ontdooiers van de voorruit, de
zijramen en de achterruit kunt inscha-
kelen. Zie pagina 63.
Raadpleeg het serviceprogramma van
Volvo voor het aanbevolen vervan-
gingsinterval voor het combifilter. In zeer
sterk verontreinigde gebieden kan het zijn
dat u het combifilter vaker moet
vervangen.
62
Klimaatregeling
Elektronische klimaatregeling, ECC (vervolg)
3. Recirculatie
De recirculatie kan handmatig worden
ingeschakeld, als u vieze lucht, uitlaatgassen en
dergelijke buiten wilt houden. De lucht in het
passagierscompartiment wordt dan gerecircu-
leerd, d.w.z. er wordt geen lucht van buiten de
auto aangezogen, wanneer de functie actief is.
Als u de recirculatie lang laat aanstaan, kan er
met name in de winter wasem en ijs op de
binnenkant van de ruiten ontstaan.
Met de WLPHUIXQFWLH(op modellen met een
combifilter en Air Quality Sensor ontbreekt
de timerfunctie) beperkt u de kans op ijs, wasem
en een slechte lucht.
Ga als volgt te werk om deze te activeren:
Druk de knop langer dan
3 seconden in. De LED knippert
gedurende 5 seconden. De lucht in de
auto wordt gedurende 3 tot 12 minuten
gerecirculeerd, afhankelijk van de buiten-
temperatuur.
Telkens wanneer u op drukt, wordt
de timerfunctie geactiveerd.
Doe het volgende om de timerfunctie uit te
schakelen:
Druk de knop nogmaals maar dan
langer dan 3 seconden in. De LED gaat
5 seconden branden ter bevestiging van
uw keuze.
Wanneer u de ontdooierfunctie kiest, is
de recirculatie altijd uitgeschakeld.
4. AUTO
Bij activering van de AUTO-functie wordt de
klimaatregeling automatisch dusdanig ingesteld
dat de gekozen temperatuur wordt bereikt. De
automatische functie regelt de verwarming, het
AC-systeem, de ventilatorsnelheid, de recircu-
latie en de luchtverdeling. Ook als u één of meer
van de genoemde functies handmatig instelt,
worden de resterende functies nog
automatisch geregeld. Alle handmatige instel-
lingen worden uitgeschakeld, wanneer u de
AUTO-functie activeert.
1. AC aan/uit
2
.
R
ec
i
rcu
l
at
i
e
/
Combifilter
met Air
Quality
Sensor
3
.
R
ec
i
rcu
l
a
ti
e
4. AUTO
5. Luchtverdeling
6.
I
nter
i
eurtemperat-
uursensor
7. Ontdooien
voorruit en
zijramen
8. Elektrisch
verwarmde
achterruit en
buitenspiegels
9. Elektrisch
verwarmde
voorstoelen
10. Temperatuur
rechterzijde
11. Schemerings-
sensor
12. Temperatuur
linkerzijde
13. Ventilator
14. Ventilator,
achter in
passagiers
ruimte
(extra op
modellen
met zeven
zitplaatsen)
63
Klimaatregeling
5. Luchtverdeling
Wanneer u de bovenste knop hebt
ingedrukt, stroomt er lucht uit de
openingen bij de ruiten.
Wanneer u de middelste knop hebt
ingedrukt, stroomt er lucht uit de
openingen ter hoogte van bovenlichaam
en hoofd.
Wanneer u de onderste knop hebt
ingedrukt, stroomt er lucht uit de
openingen ter hoogte van benen en
voeten.
Druk op AUTO, wanneer u de automatische
luchtverdeling weer wilt activeren.
6. Interieurtemperatuursensor
De interieurtemperatuursensor registreert de
temperatuur in het interieur.
7. Ontdooier, voorruit en
zijramen
Met deze knop kunt u de voorruit en de
zijramen snel ontwasemen en ontdooien. De
ventilator draait dan op hoge snelheid en stuurt
lucht naar de zijramen. De LED in de
ontdooierknop brandt, wanneer de functie is
ingeschakeld. Het AC-systeem wordt automa-
tisch dusdanig ingesteld, dat de binnenkomende
lucht zoveel mogelijk van vocht ontdaan wordt.
De lucht wordt niet gerecirculeerd.
8. Elektrisch verwarmde
achterruit en buitenspiegels
Met deze knop kunt u de achterruit en de buiten-
spiegels snel ontdoen van condens of ijs, zie
pagina 42 voor meer informatie over deze
functie.
9. Elektrisch verwarmde
voorstoelen
Doe het volgende, als u extra verwarming in de
voorstoel(en) wenst:
Eenmaal indrukken: Maximale
verwarming beide LEDs in de
schakelaar(s) gaan branden.
Nogmaals indrukken: Minimale
verwarming één van de LEDs in de
schakelaar(s) gaat branden.
Nogmaals indrukken: Verwarming uitge-
schakeld geen van de LEDs in de
schakelaar(s) brandt.
U kunt de temperatuur van de verwarming in
uw Volvo-werkplaats laten bijstellen.
10 en 12. Temperatuur
Met de twee draaiknoppen kunt u de temper-
atuur aan de bestuurderszijde en de passag-
ierszijde instellen. Let erop dat de
passagiersruimte niet sneller warm of koud
wordt, wanneer u een hogere of lagere temper-
atuur kiest dan de gewenste temperatuur.
11. Schemeringssensor
De schemeringssensor stemt de verlichting van
de instrumenten automatisch af op de lichtinval.
13. Ventilator
U kunt de snelheid waarmee de ventilator draait
verhogen of verlagen door aan de knop te
draaien. In de stand AUTO wordt de ventila-
torsnelheid automatisch geregeld. De eerder
ingestelde ventilatorsnelheid wordt dan
genegeerd.
Als u de knop voor de ventilatorsnelheid zover
linksom draait dat alleen de oranje LED links
boven de knop oplicht, zijn de ventilator en het
AC-systeem uitgeschakeld.
14. Ventilator, achter in
passagiersruimte
U kunt de snelheid waarmee de ventilator draait
verhogen of verlagen door aan de knop te
draaien. Dit geldt alleen, als u voor zowel
airconditioning voor- (1) als achterin hebt
gekozen, zie pagina 37.
64
Klimaatregeling
Standverwarming (extra)
U kunt de standverwarming meteen inscha-
kelen of twee verschillende uitschakeltijden
voor de standverwarming instellen: TIMER 1
en TIMER 2.
Onder de uitschakeltijd wordt het tijdstip
verstaan waarop de auto op de gewenste tempe-
ratuur is.
De elektronica van de auto rekent aan de hand
van de buitentemperatuur zelf uit wanneer de
standverwarming moet worden ingeschakeld
om de ingestelde uitschakeltijd te kunnen halen.
Bij een buitentemperatuur hoger dan 25°C vindt
geen activering van de standverwarming plaats.
Bij temperaturen van -7°C en lager is de
maximale bedrijfstijd van de standverwarming
60 minuten.
Wanneer de standverwarming meerdere malen
achtereen niet kon worden ingeschakeld,
verschijnt er een storingsmelding op het
display. Neem in dat geval contact op met een
Volvo-werkplaats.
In de buitenlucht
Let erop dat de auto bij het gebruik van de
standverwarming op benzine of dieselolie in de
buitenlucht moet staan.
Op een helling parkeren
Wanneer u de auto op een steile helling
parkeert, moet u ervoor zorgen dat de voorkant
naar de top van de helling wijst. De standver-
warming krijgt dan voldoende brandstof.
Onmiddelijke inschakeling van
standverwarming
Ga met de draairing (B) naar "Immediate
Start" (onmiddellijke inschakeling).
Druk op de knop RESET (C) om één van
de opties AAN of UIT te selecteren.
Kies voor AAN. De standverwarming zal 60
minuten lang blijven werken. De verwarming
van het interieur van de auto gaat van start,
zodra de koelvloeistof in de motor een tempe-
ratuur van 20°C heeft bereikt.
Handmatig geactiveerde verwarming
uitschakelen
Ga met de draairing (B) naar "Immediate
Start" (onmiddellijke inschakeling).
Druk op de knop RESET (C) om één van
de opties AAN of UIT te selecteren.
Kies voor UIT.
Korte druk op de knop RESET (C) weergave van uren en minuten
Lange druk op de knop RESET activering van de timer (AAN)
Lange druk op de knop RESET uitschakeling van de timer (UIT)
Het AAN-lampje brandt continu de timer is geactiveerd
Het AAN-lampje knippert de standverwarming is geactiveerd
65
Klimaatregeling
TIMER 1 en 2 instellen
Om veiligheidsredenen kunt u alleen uitscha-
keltijden voor het volgende etmaal program-
meren en dus niet voor meerdere dagen tegelijk.
1. Ga met de draairing (B) naar TIMER 1.
2. Druk kort op de knop RESET (C), zodat de
uuraanduiding gaat knipperen.
3. Ga met de draairing naar de gewenste uren-
instelling.
4. Druk kort op de knop RESET (C), zodat de
minuutaanduiding gaat knipperen.
5. Ga met de draairing naar de gewenste
minuten-instelling.
6. Druk kort op de knop RESET (C) om de
instelling te bevestigen.
7. Druk kort op de knop RESET (C) om de
timer te activeren.
Wanneer u TIMER 1 hebt ingesteld, kunt u naar
TIMER 2 bladeren. U stelt deze timer op
dezelfde manier in als TIMER 1.
Tijdgestuurde verwarming uitschakelen
Doe het volgende om de tijdgestuurde
verwarming uit te schakelen voordat de timer
dat doet:
1. Druk op de knop READ (A).
2. Ga met de draairing (B) naar de tekst
TIMER PARK. VERW 1 of 2. De tekst ON
(AAN) knippert.
3. Druk op de knop RESET (C). De tekst OFF
(UIT) brandt continu en de verwarming
wordt uitgeschakeld.
Displaybericht
Wanneer u de geprogrammeerde functies
TIMER 1, TIMER 2 en DIRECTE START
(onmiddellijke inschakeling) activeert, brandt
het oranje waarschuwingssymbool op het
instrumentenpaneel. Op het display verschijnt
bovendien een verklarende tekst.
Wanneer u de auto verlaat, ontvangt u een
bericht met de status van de standverwarming.
Het klokje en het gebruik van de
timer(s)
Als u na het instellen van de timer(s) het klokje
bijstelt, worden alle timer-instellingen om
veiligheidsredenen geannuleerd.
Accu en brandstof
Als de accu niet voldoende opgeladen is of als
de brandstoftank bijna leeg is, wordt de stand-
verwarming uitgeschakeld.
Er verschijnt in dat geval een bericht op het
display. U moet dit bericht met de knop READ
(A) bevestigen.
Belangrijk!
Herhaaldelijk gebruik van de standver-
warming bij korte ritten kan ertoe leiden dat
de accu uitgeput raakt en startproblemen
opleveren.
Om er zeker van te zijn dat de dynamo
evenveel energie produceert als de
verwarming afneemt, moet u bij regelmatig
gebruik van de verwarming minstens even
lang met de auto rijden als de inschakelduur
van de verwarming.
66
Klimaatregeling
67
Interieur
Voorstoelen 68
Achterbank 72
Interieurverlichting 74
Opbergmogelijkheden in
passagierscompartiment 76
Bagageruimte 80
Opbergvakken in bagageruimte 85
Gevarendriehoek (bepaalde landen) 86
68
Interieur
Voorstoelen
Afstelling in de hoogte,
voorstoel
De voorzijde van het zitgedeelte van de beide
voorstoelen kunt u in zeven verschillende
standen zetten, de achterzijde in negen.
Voorste hendel (A): Voorzijde zitting afstellen.
Achterste hendel (B): Achterzijde zitting
afstellen.
Afstelling in de lengte
Wanneer u de beugel optilt, kunt u de stoel naar
voren of naar achteren schuiven.
Controleer of de stoel na het afstellen in de
nieuwe positie geblokkeerd staat.
:$$56&+8:,1*
Stel de stoel in, voordat u gaat rijden.
Hellingshoek van de
Rechtsom: Achterover
Linksom: Voorover
Lendesteun
Afstelling in de
Elektrisch bedieningspaneel
rugleuning
lengte
69
Interieur
Rugleuning voorstoel naar
voren klappen
U kunt de rugleuning van de passagiersstoel
horizontaal vooroverklappen om lange
voorwerpen te kunnen vervoeren. Klap de
rugleuning als volgt naar voren:
Schuif de stoel zo ver mogelijk naar
achteren.
Zet de rugleuning rechtop.
Trek de pallen aan de achterzijde van de
rugleuning omhoog.
Klap tegelijkertijd de rugleuning naar
voren.
70
Interieur
Elektrisch bediende voorstoel
(extra)
Voorbereidingen
Passagiersstoel: U kunt de stoel alleen
verstellen, als de contactsleutel in stand I of
II staat.
%HVWXXUGHUVVWRHO U kunt de stoel alleen
verstellen, als de contactsleutel in stand I of
II staat. U kunt de bestuurdersstoel ook in de
volgende gevallen verstellen:
1. Gedurende een periode van 40 seconden,
nadat u de contactsleutel in stand 0 hebt
gedraaid of uit het contactslot hebt
genomen.
2. Gedurende een periode van ca. 10 minuten,
nadat u het bestuurdersportier met de sleutel
of de afstandsbediening hebt ontgrendeld en
geopend, ]RODQJKHWSRUWLHURSHQVWDDW. Na
het sluiten van het portier hebt u slechts
40 seconden om de instellingen te wijzigen.
U mag de contactsleutel daarbij in stand
hebben staan of nog niet in het contactslot
hebben gestoken.
Geheugenfunctie in afstandsbediening
(extra)
Wanneer u de auto met één van de afstandsbe-
dieningen vergrendelt nadat u de instelling van
de bestuurdersstoel hebt gewijzigd, wordt de
nieuwe positie van de stoel in de afstandsbe-
diening opgeslagen. De volgende keer dat u de
auto ontgrendelt met dezelfde afstandsbe-
diening en het bestuurdersportier binnen twee
minuten na ontgrendeling opent, gaat de
bestuurdersstoel in de opgeslagen positie staan.
Dit geldt echter alleen voor de twee afstandsbe-
dieningen die bij de auto worden geleverd, zie
pagina 88.
Stoel afstellen
Als uw Volvo is uitgerust met elektrisch
bediende voorstoelen, kunt u met behulp van de
twee schakelaars op de zijkant van de
voorstoelen het volgende afstellen:
A. De hoogte van de voorzijde van de zitting
B. De beenruimte (stoel vooruit achteruit)
C. De hoogte van de achterzijde van de zitting
D. De hellingshoek van de rugleuning
1%De elektrisch bediende voorstoelen zijn
voorzien van een beveiliging tegen overbe-
lasting, die geactiveerd wordt als één van de
stoelen door een obstakel wordt geblokkeerd.
Als dit het geval is, moet u het contact uitscha-
kelen (contactsleutel in stand 0) en 20 seconden
wachten voordat u de stoel opnieuw probeert te
verstellen.
Stoel met geheugen (extra)
U kunt drie verschillende standen in het
geheugen opslaan. Na afstelling van de stoel en
de buitenspiegels moet u de knop MEM
ingedrukt houden, terwijl u op knop 1 drukt.
Met de knoppen 2 en 3 kunt u nog twee anderen
standen van de stoel en de spiegels in het
geheugen opslaan.
6WRHOLQRSJHVODJHQVWDQG]HWWHQ
Houd één van de knoppen 1, 2 of 3 ingedrukt,
totdat de stoel niet verder beweegt.
$OVXGHJHKHXJHQNQRSYRRUWLMGLJORVODDW]DO
GHDIVWHOOLQJYDQGHVWRHORPYHLOLJKHLGVUH
GHQHQRQPLGGHOOLMNZRUGHQVWRSJH]HW
71
Interieur
Noodstop
Als de stoel per ongeluk in beweging komt,
kunt u op één van de knoppen drukken om de
stoel tot stilstand te brengen.
:$$56&+8:,1*
Zorg dat er bij het afstellen geen voorwerpen
vóór of achter de stoel liggen. Zorg er tevens
voor dat geen van de achterpassagiers
gekneld raakt. Vanwege het gevaar voor
beknelling mag u kinderen niet met de
schakelaars laten spelen.
72
Interieur
Achterbank
Achterbank, tweede zitrij
(model met zeven zitplaatsen)
Ruggedeelte vooroverklappen om in te
stappen
Til/trek de handgreep (1) omhoog en duw
de middelste stoel naar voren. Doe het
tegenovergestelde om de stoel in de
oorspronkelijke stand terug te zetten.
Stoel vooruit-achteruit zetten
Til de beugel (2) op om de stoel verder
naar voren of achteren te zetten.
Verschuifbare stoel
(model met zeven zitplaatsen)
U kunt de middelste stoel van de tweede zitrij
iets verder naar voren zetten dan de resterende
stoelen. Wanneer u de middelste stoel naar
voren schuift kunt u een kind op het geïnte-
greerde kinderzitje beter in de gaten houden
vanaf de voorstoelen.
Til de beugel (A) op en de stoel naar voren of
achteren te zetten.
Middenconsole verwijderen
Om de middelste stoel van de tweede zitrij naar
voren te kunnen schuiven, moet u eerst de
middenconsole verwijderen. U doet dat als
volgt:
Verwijder de middenconsole door de pal
recht naar buiten toe te trekken zoals
aangegeven op de afbeelding.
Til de console vervolgens uit de auto.
1
22
A
73
Interieur
Hoofdsteunen achterbank,
middelste stoel
U kunt de hoofdsteun in het midden van de
achterbank al naar gelang de lengte van de
passagier afstellen. Trek de hoofdsteun zover
als nodig is naar boven. Als u de hoofdsteun
omlaag wilt duwen, moet u tegelijkertijd de pal
indrukken, zie afbeelding.
Let erop dat u de hoofdsteun niet helemaal kunt
verwijderen!
:$$56&+8:,1*
Zet de hoofdsteun alleen in de onderste
positie, wanneer u het ruggedeelte van de
stoel vooroverklapt of wanneer er niemand
op de stoel zit.
Na u de stoelen op de tweede en derde zitrij
rechtop gezet hebt, moet u controleren of het
ruggedeelte van de stoelen geblokkeerd is.
Als dat niet het geval is, kan het beveili-
gingssysteem zijn werk niet doen.
74
Interieur
Interieurverlichting
Algemene verlichting
U schakelt de algemene verlichting in en uit,
wanneer u op de middelste knop drukt. De
algemene verlichting is voorzien van een
automatische inschakelfunctie die ervoor zorgt
dat de verlichting wordt ingeschakeld en
30 seconden of 10 minuten aanblijft wanneer u
de motor hebt afgezet.
De algemene verlichting wordt ingeschakeld
om 30 seconden lang te blijven branden,
wanneer u...
de auto vanaf de buitenzijde ontgrendelt
met de sleutel of de afstandsbediening;
de motor hebt afgezet en de contactsleutel
in stand 0 draait.
De algemene verlichting wordt ingeschakeld
om 10 minuten lang te blijven branden,
wanneer...
•één van de portieren openstaat;
de algemene verlichting niet wordt uitge-
schakeld.
De algemene verlichting gaat uit, wanneer...
u de motor start;
u de auto vanaf de buitenzijde vergrendelt
met de sleutel of de afstandsbediening.
U kunt de algemene verlichting altijd in- en
uitschakelen door kort op de bijbehorende knop
te drukken.
De algemene verlichting gaat 10 minuten na
het afzetten van de motor automatisch uit, voor
zover u de verlichting niet eerder handmatig
hebt uitgeschakeld.
U kunt de automatische inschakelfunctie buiten
werking stellen door de bijbehorende knop
langer dan 3 seconden ingedrukt te houden.
Wanneer u dezelfde knop daarna nogmaals kort
indrukt, stelt u de automatische inscha-
kelfunctie weer in werking.
De voorgeprogrammeerde inschakeltijden van
30 seconden en 10 minuten kunt u desgewenst
laten wijzigen. Neem hiervoor contact op met
uw Volvo-werkplaats.
Leeslampjes
U schakelt de leeslampjes in en uit met een druk
op de bijbehorende knop. Voor de leeslampjes
op de derde zitrij van een model met zeven
zitplaatsen geldt dat bij een druk op één van de
knoppen beide leeslampjes in- of uitgeschakeld
worden. De leeslampjes gaan 10 minuten na het
afzetten van de motor automatisch uit, voor
zover u ze niet eerder handmatig uitschakelt.
75
Interieur
Make-upspiegel
Wanneer u het deksel van de make-upspiegel
opklapt gaat het ingebouwde lampje branden.
Vloermatten
Volvo biedt vloermatten aan die speciaal voor
uw auto vervaardigd zijn. Zorg dat u de vloer-
matten goed in de bevestigingsklemmen voor
matten aanbrengt en vastzet om te voorkomen
dat ze achter of onder de pedalen aan bestuur-
derszijde blijven haken.
76
Interieur
Opbergmogelijkheden in passagierscompartiment
+RXGHUYRRUERRGVFKDSSHQWDVVHQ
3DUNHHUNDDUWKRXGHU
'DVKERDUGNDVWMH
7DIHOWMHLQ
%HNHUKRXGHUVYRRUDFKWHUSDVVDJLHUVH[WUD2SEHUJYDN
PLGGHQFRQVROH
2SEHUJYDNNHQHQEHNHUKRXGHUV
2SEHUJYDNRS
GHUGH]LWULM
:$$56&+8:,1*
Zorg dat er geen harde, scherpe of zware voorwerpen in de opbergruimten liggen of er uitsteken om te voorkomen dat ze verwondingen kunnen
veroorzaken bij een krachtige remmanoeuvre. Maak grote en zware voorwerpen altijd vast met één van de veiligheidsgordels.
77
Interieur
Pennenvak
Op het dashboard vindt u een vak waarin u
pennen kunt bewaren.
Dashboardkastje
In het dashboardkastje kunt u bijv. het instruc-
tieboekje, wegenkaarten, pennen en een
tankpas bewaren.
Kledinghaak
Gebruik de kledinghaak voor niet al te zware
kledingsstukken.
78
Interieur
Opbergmogelijkheden in passagierscompartiment (vervolg)
Asbak voor achterpassagiers
(extra)
U opent de asbak door de bovenkant van het
klepje naar buiten toe te klappen.
Leeg de asbak als volgt:
Open de asbak.
Duw het klepje omlaag en kantel het
achterover.
Til de asbak vervolgens uit de midden-
console.
Bekerhouder/flessenhouder
voor achterpassagiers (extra)
Trek het insteekelement aan de onderkant
openen. U kunt het insteekelement voor bekers
als volgt verwijderen. Wanneer u de twee
klemmen losmaakt, kunt u de bekerhouder
gebruiken als flessenhouder voor twee grote
PET-flessen.
Opbergvakken en bekerhouders
(model met zeven zitplaatsen)
U kunt de opbergvakken gebruiken om bijv.
cds en boeken in te bewaren.
79
Interieur
Tafeltjes in middenconsole
De middenconsole kan tevens dienst doen als
tafeltje om bijv. eten en drinken op weg te
zetten. U moet daarvoor de middenarmsteun
naar achteren toe wegkleppen, zodat de achter-
passagiers het onderliggende blad als afeltje
kunnen gebruiken.
Bekerhouders
Bekerhouders voor de bestuurders- en passa-
gierszijde.
Asbak (extra)
Om de asbak te legen moet u het insteekelement
uitnemen.
Opbergvak op derde zitrij
(model met zeven zitplaatsen)
U kunt de opbergvakken gebruiken om bijv.
pennen en kleine voorwerpen in te bewaren.
80
Interieur
Bagageruimte
Bagageruimte vergroten,
tweede zitrij
1. Zet de stoelen in de achterste stand (geldt
alleen voor modellen met zeven
zitplaatsen).
2. Klap de hoofdsteunen omlaag.
3. Hef de blokkering (1) op en klap het rugge-
deelte voorover. Duw het ruggedeelte aan
om het in neergeklapte stand te blokkeren.
:$$56&+8:,1*
Om veiligheidsredenen mag u geen passagiers
op de derde zitrij vervoeren, als de hoofd-
steunen van de buitenste zitplaatsen van de
tweede zitrij omlaaggeklapt zijn.
Bagageruimte vergroten,
derde zitrij
(model met zeven zitplaatsen)
Schuif de tweede zitrij naar voren toe in de in-
en uitstappositie, zie pagina 72.
1. Trek de handgreep omhoog.
2. Schuif het zitgedeelte in de achterste stand.
Klap de verankeringsogen links en rechts
dusdanig in, dat ze niet beschadigd raken
wanneer u de ruggedeelten vooroverklapt.
3. Klap het ruggedeelte voorover. (De hoofd-
steun wordt automatisch ingeklapt bij het
vooroverklappen van het ruggedeelte.)
Stoelen op derde zitrij rechtop
zetten
Zet het ruggedeelte van de stoelen weer
rechtop.
Pak de lus beet en trek het zitgedeelte zo
ver uit dat u een klik hoort.
De stoel staat daarmee weer in de
normale stand geblokkeerd.
1
81
Interieur
Lading in de bagageruimte
Veiligheidsgordels en airbags bieden de
bestuurder en eventuele passagiers een goede
bescherming, met name bij frontale botsingen.
Zorg ook voor een goede afscherming in de rug.
Let er bij het vervoer van lading in de bagage-
ruimte op dat voorwerpen die niet goed zijn
vastgezet of op de juiste manier zijn ingeladen
bij een aanrijding of een krachtige remma-
noeuvre met hoge snelheid en met grote kracht
naar voren kunnen worden geslingerd en
daarbij ernstige verwondingen kunnen
toebrengen.
Let erop dat een voorwerp met een gewicht van
20 kg bij een frontale botsing op een snelheid
van 50 km/h zich gedraagt als een voorwerp
met een gewicht van 1.000 kg.
Let op het volgende bij het inladen:
Breng de lading zo dicht mogelijk tegen
de rugleuning van de achterbank aan.
Leg zware voorwerpen zo veel mogelijk
plat op de vloer.
Breng zware lading dusdanig aan dat
deze recht voor de deellijn in de
rugleuning van de achterbank komt te
zitten.
Zet de lading met sjorbanden aan de
verankeringsogen vast.
Zorg dat de lading nooit boven de
rugleuning uitsteekt, wanneer u geen
gebruik maakt van een bagagenet.
:$$56&+8:,1*
Zorg dat u de bagage altijd goed
verankert. Bij krachtig remmen kan de
bagage namelijk gaan schuiven en
inzittenden verwonden.
Dek scherpe randen met iets zachts af.
Zet de motor af en zet de parkeerrem
aan bij het in- en uitladen van lange
voorwerpen! Lange voorwerpen
kunnen namelijk tegen de versnel-
lingspook of keuzehendel aan komen
en zo per ongeluk een versnelling
inschakelen, waarna de auto kan gaan
rollen.
:$$56&+8:,1*
Duw zware lading niet te dicht tegen
de voorstoelen aan om te voorkomen
dat het neergeklapte ruggedeelte
onnodig zwaar belast wordt.
Zorg dat de lading nooit boven de
ruggedeelten uitsteekt! Als dat
namelijk wel het geval is, kan de
lading bij een krachtige remma-
noeuvre of een aanrijding naar voren
worden geslingerd en u of eventuele
passagiers ernstig verwonden. Let er
ook op dat u lading altijd goed
verankert (vastbindt).
Wanneer u het ruggedeelte van de
achterbank hebt neergeklapt, moet u
zorgen dat de lading niet uitsteekt
boven de denkbeeldige, horizontale
lijn op 50 mm onder de bovenkant van
de ramen in de achterportieren. Zorg
er bovendien voor dat de lading op
10 cm afstand van de zijramen zit.
Anders kan het zijn dat het opblaas-
gordijn dat schuilgaat achter de
plafondbekleding geen bescherming
meer biedt.
82
Interieur
Bagageruimte (vervolg)
Bagagenet
Het bagagenet voorkomt dat bagage of lading
uit de bagageruimte de passagiersruimte kan
binnendringen bij krachtige remmanoeuvres.
Het bagagenet is gemaakt van stevige nylonma-
teriaal en kan op twee verschillende manieren
worden bevestigd:
1. Achter het ruggedeelte van de achterbank,
2. Achter de voorstoelen, als u de achterbank
hebt neergeklapt.
Bagagenet aanbrengen
1. Als de auto is uitgerust met een bagage-
rolhoes, moet u deze verwijderen voordat u
het bagagenet aanbrengt.
2. Haak de bovenste stang achter de voorste
of achterste plafondbevestigingen vast.
3. Haak het andere uiteinde van de stang aan de
tegenoverliggende plafondbevestiging vast.
4. Haak de banden van het bagagenet aan de
ogen op de vloer vast, wanneer u het net
aan de achterste plafondbevestigingen hebt
vastgezet.
Maak gebruik van de verankeringsogen op
de stoelrails, wanneer u het net aan de
voorste plafondbevestigingen hebt
vastgezet.
Geldt alleen voor een model met zeven
zitplaatsen:
Zorg dat het net voor de armleuning van
het zijpaneel komt te liggen bij
aanspanning.
5. Trek het bagagenet strak met de
trekbanden.
Bagagenet opvouwen
U kunt het bagagenet opvouwen en opbergen
onder de vloerplaat van de bagageruimte (geldt
voor modellen met vijf zitplaatsen).
Druk de knoppen (1) op de scharnieren
van het bagagenet in om de scharnieren te
ontgrendelen en het net op te vouwen.
:$$56&+8:,1*
Controleer altijd of de bovenste
bevestigingen van het bagagenet goed
zijn aangebracht en of de banden
stevig vastzitten.
Een beschadigd net mag u niet meer
gebruiken.
1
83
Interieur
Stalen bagagerek (extra)
Het bagagerek in de bagageruimte voorkomt
dat bagage of huisdieren bij krachtige remma-
noeuvres de passagiersruimte in worden
geslingerd.
U moet het bagagerek voor de veiligheid altijd
op de juiste manier bevestigen en verankeren.
Breng het bagagerek als volgt aan:
1. Til het bagagerek via de achterklep of één
van de achterportieren in de auto (in het
laatste geval moet u eerst de tweede zitrij
neerklappen).
2. Breng één van de bevestigingspennen van
het bagagerek in de bijbehorende houder
aan die zich boven het achterportier achter
de tweede zitrij bevindt.
3. Duw de bevestigingspen van het bagagerek
naar voren toe in de houder.
4. Breng de andere bevestigingspen van het
bagagerek in de houder boven het tegeno-
verliggende portier en duw ook hier de
bevestigingspen vooruit in de houder.
5. Steek de bevestigingsbeugel vanaf de
onderzijde door de onderste houder van het
bagagerek zoals aangegeven op de
afbeelding.
6. Breng de veer op de bevestigingsbeugel
aan en draai de draaiknop erop vast.
7. Bevestig de haak van de bevestigings-
beugel in het verankeringsoog en draai aan
de draaiknop, totdat de bevestigingsbeugel
in het verankeringsoog vastgrijpt.
8. Doe hetzelfde aan de andere kant van het
rek.
9. Draai de beide bevestigingsbeugels beurte-
lings vast.
10. Breng de beschermdoppen aan op het
blootliggende schroefdraadsegment boven
de draaiknoppen.
:$$56&+8:,1*
Geldt voor modellen met zeven zitplaatsen:
Om veiligheidsredenen mag u geen passa-
giers op de derde zitrij vervoeren, als u het
bagagenet achter de tweede zitrij hebt
gemonteerd.
84
Interieur
Bagageruimte (vervolg)
Elektrische aansluiting in
bagageruimte
Verwijder het kapje, wanneer u de aansluiting
wilt gebruiken. De elektrische aansluiting werkt
onafhankelijk van de stand van het contactslot.
Als bij het uitschakelen van het contact blijkt
dat de stroomsterkte die via de aansluiting
wordt afgenomen hoger is dan 0,1 A, verschijnt
er een waarschuwing op het display.
De elektrische aansluiting is berekend op een
maximale stroomsterkte van 15 A.
Let erop dat u de aansluiting niet gebruikt,
wanneer het contact is uitgeschakeld. Als u de
aansluiting dan namelijk wel gebruikt, bestaat
de kans dat de accu uitgeput raakt.
Bagagerolhoes (extra uitrusting,
model met 7 zitplaatsen)
Trek de bagagerolhoes over de bagage heen uit
en haak de hoes vast in de openingen die in de
achterste stijlen van de bagageruimte zitten.
Bagagerolhoes verwijderen
Druk het eindstuk van de bagagerolhoes naar
binnen toe en trek het naar boven toe los. Bij het
aanbrengen moet u de eindstukken van de
bagagerolhoes in de houders omlaag drukken.
Houder voor
boodschappentassen
Open het luik in de bagageruimte. Hang of bind
de boodschappentassen vast met bagagebanden
of houders.
:$$56&+8:,1*
Leg geen voorwerpen op de bagagerolhoes.
Ze kunnen de inzittenden verwonden bij
afremmen of uitwijkmanoeuvres.
85
Interieur
Opbergvakken in bagageruimte
Vakken onder vloer bagage-
ruimte (model met vijf zitplaatsen)
Til het luik in de vloer van de bagage-
ruimte op.
Doe het volgende als uw auto is uitgerust met
een houder voor boodschappentassen:
Til het vloerluik op en maak de bagage-
banden van de houder voor de
boodschappentassen los.
Onder de vloer van de bagageruimte vindt u het
volgende:
1. Gevarendriehoek (bepaalde markten)
2. Gereedschapstas
3. EHBO-kit (bepaalde markten)
4. Krik (alternatieve opbergplaats)
Vakken onder vloer
bagageruimte (model met zeven
zitplaatsen)
Til het vloerluik op.
Doe het volgende als uw auto is uitgerust met
een houder voor boodschappentassen:
Klap het bovenste vloerluik open, maak
de bagagebanden van een eventuele
houder voor boodschappentassen los en
klap vervolgens het onderste vloerluik
open.
Onder de vloer van de bagageruimte vindt u het
volgende:
1. Krik
2. Gereedschapstas
3. Gevarendriehoek
4. EHBO-kit
1%Let erop dat er geen voorwerpen onder de
stoelkussens liggen wanneer u de stoelen hebt
neergeklapt. Dergelijke voorwerpen kunnen de
stoelkussens en de verstelmechanismen
namelijk beschadigen.
1
2
3
4
PRGHOPHWYLMI]LWSODDWVHQ
1
2
3
4
PRGHOPHW]HYHQ]LWSODDWVHQ
86
Interieur
Gevarendriehoek (bepaalde landen)
Gevarendriehoek
Houd u aan de bepalingen die gelden voor het
gebruik van gevarendriehoeken in uw land.
Gebruik de gevarendriehoek als volgt:
Haal de opberghoes met de gevaren-
driehoek los. De hoes zit met klittenband
vast.
Haal de gevarendriehoek uit de hoes (A).
Klap de vier steunpootjes van de gevaren-
driehoek uit.
Klap de beide rode driehoekszijden uit.
Zet de gevarendriehoek op een geschikt
punt achter de auto neer om het achterop-
komend verkeer tijdig te waarschuwen.
Doe het volgende na gebruik:
Berg de onderdelen in de omgekeerde
volgorde weer op.
Zorg dat de opberghoes met de gevaren-
driehoek goed vastzit in de bagageruimte.
87
Sloten en alarm
Sleutels en afstandsbediening 88
Vergrendelen en ontgrendelen 90
Kinderslot 93
Alarmsysteem 95
88
Sloten en alarm
Sleutels en afstandsbediening
Sleutels, elektronische
startblokkering
Bij de auto worden twee hoofdsleutels en een
servicesleutel geleverd. Eén hoofdsleutel is
inklapbaar en voorzien van een ingebouwde
afstandsbediening.
Als u één van de sleutels verliest, moet u
contact opnemen met een erkende Volvo-
werkplaats en alle resterende sleutels
meenemen. Ter voorkoming van diefstal moet
de code van de zoekgeraakte sleutel uit het
systeem worden gewist. Tegelijkertijd moeten
de codesignalen van de resterende sleutels
opnieuw in het systeem worden geprogram-
meerd.
Bij de sleutels werd een label met de codes van
het mechanische deel van de sleutels geleverd.
Bewaar het label zorgvuldig. Neem het label
mee naar de Volvo-dealer, wanneer u nieuwe
sleutels wilt bestellen. Er kunnen maximaal zes
sleutels/afstandsbedieningen worden gepro-
grammeerd en gebruikt.
Elektronische startblokkering
De sleutels zijn voorzien van gecodeerde trans-
ponderchips. De code in de transponderchips
moet overeenkomen met die van de ontvanger
in het contactslot. U kunt de auto alleen starten,
wanneer u een sleutel met de juiste code
gebruikt.
2QWJUHQGHOHQ$FKWHUNOHSRSHQHQ
3DQLHNIXQFWLH³$SSURDFK´YHUOLFKWLQJ
 9HUJUHQGHOHQ6OHXWHOLQXLWNODSSHQ
Functies afstandsbediening
1. Ontgrendelen
Met knop (1) ontgrendelt u alle portieren, de
achterklep en de tankvulklep.
2. Achterklep
Wanneer u knop (2) eenmaal indrukt,
ontgrendelt u alleen de achterklep.
3. Paniekfunctie
U kunt gebruik maken van de paniekfunctie om
in noodgevallen de aandacht van anderen te
trekken. Als u de rode alarmknop (3) ten minste
3 seconden lang ingedrukt houdt of tweemaal
achtereen indrukt, activeert u de richtingaan-
wijzers en de claxon. U schakelt de paniek-
+RRIGVOHXWHO
Sleutel die op alle sloten past.
6HUYLFHVOHXWHO
Sleutel die past op bestuurdersportier en
stuurslot/contactslot.
*: alleen bepaalde markten
1
2
3
4
5
6
89
Sloten en alarm
functie weer uit met een druk op een
willekeurige knop van de afstandsbediening.
Als u niets doet, wordt de paniekfunctie na 25
seconden automatisch uitgeschakeld.
4. Approach-verlichting
Doe het volgende, wanneer u de auto nadert:
Druk op de gele knop (4) van uw
afstandsbediening.
De interieurverlichting, de stadslichten, de
kentekenplaatverlichting en de lampjes in de
buitenspiegels (extra) gaan branden. Als er een
aanhanger achter de auto hangt, gaat ook de
verlichting van de aanhanger branden. De
lampen blijven 30, 60 of 90 seconden branden.
In een erkende Volvo-werkplaats kunt u een
passende inschakelduur laten instellen.
Doe het volgende om de Approach-
verlichting uit te schakelen:
Druk nogmaals op de gele knop van uw
afstandsbediening.
5. Vergrendelen
Met knop (5) vergrendelt u alle portieren, de
achterklep en de tankvulklep. Voor de
tankvulklep geldt een vertraging van ca.
10 minuten.
6. Sleutel in-/uitklappen
U kunt de sleutel inklappen door knop (6) in te
drukken, terwijl u het mechanische gedeelte
inklapt.
De ingeklapte sleutel wordt automatisch uitge-
klapt met een druk op de knop.
Batterij in afstandsbediening
vervangen
Als de sloten niet meer op de gebruikelijke
afstand reageren op signalen van de afstandsbe-
diening, moet u de batterij vervangen.
Haal de afdekking los door deze met een
smalle schroevendraaier aan de
achterkant voorzichtig open te wrikken.
Vervang de batterij (type CR 2032, 3 volt)
en zorg dat de pluspool omhoogwijst.
Kom niet met uw vingers aan de polen
van de batterij of de contactvlakken.
Plaats de afdekking terug. Zorg dat het
afdichtrubber goed zit en intact is, zodat
er geen vocht kan binnendingen.
Geef de lege batterij af bij uw Volvo-
dealer, zodat deze op milieuvriendelijke
wijze wordt verwerkt.
90
Sloten en alarm
Vergrendelen en ontgrendelen
Auto van de buitenzijde
vergrendelen en ontgrendelen
Met de hoofdsleutel of de afstandsbediening
kunt u alle portieren en de achterklep gelijk-
tijdig (vanaf de buitenkant) vergrendelen of
ontgrendelen. De vergrendelingsknoppen en de
openingshendels zijn dan niet meer vanaf de
binnenkant te bedienen.
De tankvulklep kan worden geopend, wanneer
de auto onvergrendeld staat. De tankvulklep
blijft 10 minuten lang onvergrendeld staan,
nadat u de auto vergrendeld hebt.
Auto van de binnenzijde
vergrendelen en ontgrendelen
Met de schakelaar op het portierpaneel kunt u
alle portieren en de achterklep tegelijkertijd
vergrendelen en ontgrendelen.
U kunt alle portieren ook vergrendelen en
ontgrendelen met de vergrendelingsknoppen.
Het bovenstaande geldt, zolang u de auto niet
van de buitenzijde hebt vergrendeld!
Dashboardkastje vergrendelen
U kunt het dashboardkastje alleen met de
hoofdsleutels vergrendelen/ontgrendelen en
dus niet met de servicesleutel.
91
Sloten en alarm
Achterklep met afstandsbedie-
ning vergrendelen/ontgrendelen
Ga als volgt te werk om de achterklep alleen te
ontgrendelen:
Druk tweemaal binnen 3 seconden
langzaam op de bijbehorende toets van de
afstandsbediening (zie afbeelding).
Als de achterklep openstond toen u de
overige portieren vergrendelde, blijft de
achterklep ook na sluiting onvergrendeld
en onbewaakt staan. De overige portieren
zijn echter nog steeds vergrendeld en
bewaakt.
Om de achterklep in een dergelijk geval
te vergrendelen en in het alarm te
betrekken moet u de toets LOCK
nogmaals indrukken.
1%Als u van deze toets gebruik maakt om de
achterklep te ontgrendelen ]RQGHU de klep te
openen, wordt de klep twee minuten later
automatisch opnieuw vergrendeld.
Automatische vergrendeling
Als u geen van de portieren noch de achterklep
binnen twee minuten na ontgrendeling vanaf de
buitenkant met de afstandsbediening opent,
worden alle sloten automatisch weer
vergrendeld. Deze functie voorkomt dat u de
auto per ongeluk onvergrendeld kunt laten
staan.
Voor autos met alarm, zie pagina 95.
92
Sloten en alarm
Vergrendelen en ontgrendelen (vervolg)
Safelock-functie
Bij activering van de zogeheten safelock-
functie zijn de portieren niet meer van de
binnenzijde te openen, als ze eenmaal
vergrendeld zijn.
De safelock-functie kan alleen van de buiten-
zijde worden geactiveerd door het bestuurder-
sportier met de sleutel of de afstandsbediening
te vergrendelen. Alle portieren moeten zijn
gesloten, voordat u de safelock-functie kunt
activeren. De portieren kunnen daarna niet meer
van de binnenzijde worden geopend. De auto
kan alleen van de buitenzijde worden geopend
met de sleutel in het bestuurdersportier of via de
afstandsbediening.
De safelock-functie treedt 25 seconden na
vergrendeling van de portieren in werking.
Safelock-functie en eventuele
alarmsensoren tijdelijk
deactiveren
Als u de portieren van de buitenzijde wilt
vergrendelen terwijl er iemand in de auto
achterblijft (bijvoorbeeld tijdens de overtocht
met een veerverbinding), kunt u de safelock-
functie tijdelijk deactiveren. U doet dat als
volgt:
Steek de sleutel in het contactslot, draai
deze in stand II en vervolgens terug in
stand I of 0.
Druk op de knop (zie afbeelding).
Als de auto is uitgerust met alarm stelt u ook de
bewegings- en niveausensoren buiten werking,
zie pagina 96.
De LED in de knop licht op en blijft branden,
totdat u de auto met de sleutel of de afstandsbe-
diening vergrendelt. Er verschijnt een bericht
op het display zolang de sleutel in het
contactslot steekt. De volgende keer dat u het
contact inschakelt, worden de sensoren weer
geactiveerd.
:$$56&+8:,1*
Laat niemand in de auto zitten zonder op het
moment dat de safelock-functie geactiveerd
wordt.
93
Sloten en alarm
Kinderslot
Handbediend kinderslot,
achterportieren en achterklep
De bedieningscilinders van het kinderslot (op
bepaalde markten) vindt u achter op de korte
kant van de achterportieren, zodat ze alleen
bereikbaar zijn wanneer de portieren openstaan.
Gebruik de contactsleutel van de auto om de
bedieningscilinder te verdraaien en zo de
kindersloten in of uit te schakelen.
A. Het portier kan wel vanaf de binnenkant
worden geopend
B. Het portier kan niet vanaf de binnenkant
worden geopend
:$$56&+8:,1*
Laat de achterpassagiers weten dat de
portieren niet van de binnenzijde kunnen
worden geopend, als het kinderslot is
ingeschakeld. +RXGGHYHUJUHQGHOLQJV
NQRSSHQYDQGHSRUWLHUHQWLMGHQVKHW
ULMGHQRPKRRJ! Bij ongelukken kunnen
hulpverleners de portieren dan vanaf de
buitenkant openen.
A
B
A
B
94
Sloten en alarm
Kinderslot (vervolg)
Elektrisch kinderslot, achterpor-
tieren (extra, bepaalde markten)
Gebruik de knop op de middenconsole om het
kinderslot op de achterportieren in of uit te
schakelen. Het contactslot moet daarbij in stand
I of II staan. De LED in de knop brandt om aan
te geven dat het kindersloten is ingeschakeld. Er
verschijnt tevens een melding op het display,
wanneer u het kinderslot in- of uitschakelt.
1%Zolang het HOHNWULVFKNLQGHUVORW is
ingeschakeld, kunnen de achterportieren niet
vanaf de binnenkant worden geopend.
1%Wanneer u het elektrisch kinderslot
DFWLYHHUW, worden tegelijkertijd de instellingen
van het handbediende kinderslot tenietgedaan.
95
Sloten en alarm
Alarmsysteem
Wanneer het alarm is ingeschakeld, worden alle
beveiligde onderdelen continu gecontroleerd.
Het alarm gaat af, als...
de motorkap wordt geopend
de achterklep wordt geopend
•één van de zijportieren wordt geopend
het contactslot wordt omgedraaid met een
verkeerde sleutel of wordt gemanipuleerd
er een beweging in het passagierscompar-
timent wordt waargenomen
de auto wordt opgetakeld of weggesleept
(op autos met een niveausensor (extra)
de accukabel wordt ontkoppeld
iemand de sirene probeert uit te
schakelen.
Inschakeling van het alarm
Druk op de toets LOCK van de afstandsbe-
diening. De richtingaanwijzers van de auto
geven een lang lichtsignaal af ter bevestiging
dat het alarm is ingeschakeld en dat alle
portieren zijn gesloten.
Uitschakeling van het alarm
Druk op de toets UNLOCK van de afstandsbe-
diening. De richtingaanwijzers van de auto
geven twee korte lichtsignalen af ter beves-
tiging dat het alarm is uitgeschakeld.
Automatische herinschakeling
van het alarm
Als u de portieren of de achterklep niet binnen
twee minuten na uitschakeling van het alarm
opent wanneer u de auto via de afstandsbe-
diening hebt ontgrendeld, wordt het alarm
automatisch weer ingeschakeld. De auto wordt
bovendien vergrendeld. Deze functie voorkomt
dat u de auto onbedoeld kunt achterlaten zonder
het alarm in te schakelen.
Automatische activering van het alarm
In bepaalde landen (zoals in België, Israël e.d.)
wordt het alarm na enige vertraging automa-
tisch ingeschakeld, wanneer het bestuurder-
sportier werd geopend en gesloten maar daarna
niet werd vergrendeld.
Uitschakelen van geactiveerd
alarm
Om het alarm uit te schakelen wanneer het
eenmaal is afgegaan, moet u op de knop
UNLOCK van de afstandsbediening drukken.
De richtingaanwijzers van de auto geven ter
bevestiging twee korte lichtsignalen af.
Alarmsignalen
Een sirene met reservebatterij geeft de geluids-
signalen voor het alarm af. De geluidssignalen
duren telkens 25 seconden.
Wanneer het alarm afgaat, gaan alle richtin-
gaanwijzers 5 minuten lang knipperen of korter
wanneer u het alarm volgens de bovenstaande
aanwijzingen eerder uitschakelt.
1%Als uw afstandsbediening niet werkt of
zoek is, kunt u de auto toch starten en wel op de
volgende manier. Open het bestuurdersportier
met de sleutel. Het alarm gaat af en de sirene
klinkt. Start de motor op de gebruikelijke
manier. Het alarm wordt vervolgens gedeacti-
veerd.
96
Sloten en alarm
Alarmsysteem (vervolg)
Alarmsensoren en safelock-
functie tijdelijk deactiveren
Om te voorkomen dat het alarm afgaat wanneer
u bijv. een hond in de auto achterlaat of gebruik
maakt van een veerboot, kunt u de bewegings-
melder en de niveausensoren tijdelijk uitscha-
kelen en wel als volgt:
Steek de sleutel in het contactslot, draai
deze in stand II en vervolgens terug in
stand I of 0.
Druk op de knop.
De LED in de knop licht op en blijft branden,
totdat u de auto met de sleutel of de afstandsbe-
diening vergrendelt.
Er verschijnt een bericht op het display zolang
de sleutel in het contactslot steekt. De volgende
keer dat u het contact inschakelt, worden de
sensoren weer geactiveerd.
Als uw auto is uitgerust met de zogeheten
safelock-functie, wordt ook deze functie tegelij-
kertijd geactiveerd, zie pagina 92.
Alarmdiode op dashboard
Een alarmdiode boven op het dashboard (zie
afbeelding) geeft de status van het alarm-
systeem aan:
Het lampje brandt niet: Het alarm is
uitgeschakeld.
Het lampje licht éénmaal per seconde op:
Het alarm is ingeschakeld.
Het lampje knippert snel vanaf het
moment van uitschakelen van het alarm
tot het moment van inschakelen van het
contact: Het alarm is afgegaan.
Als er een storing is opgetreden in het
alarmsysteem, verschijnt er een display-
bericht.
Als het alarmsysteem niet goed werkt,
moet u de auto in een erkende Volvo-
werkplaats laten nakijken.
:$$56&+8:,1*
Voer nooit zelf reparaties aan of wijzigingen
in het alarmsysteem uit. Dergelijke ingrepen
kunnen van invloed zijn op de verzekerings-
voorwaarden.
97
Starten en rijden
Algemene informatie 98
Tanken 100
Motor starten 101
Handgeschakelde versnellingsbak 102
Automatische versnellingsbak AW5-
en GM met Geartronic 103
Vierwielaandrijving 105
Remsysteem 106
Stabiliteitssysteem 108
Parking Support (extra) 110
Slepen 111
Starten met hulpaccu 112
Rijden met een aanhanger 113
Trekhaak (extra) 115
Lading op het dak 119
98
Starten en rijden
Algemene informatie
Zuinig rijden
Zuinig rijden houdt in dat u anticiperend en
rustig rijdt en uw rijstijl en snelheid afstemt op
de heersende verkeerssituatie.
Let op het volgende:
Laat de motor zo spoedig mogelijk op
bedrijfstemperatuur komen! D.w.z. dat u
de motor niet stationair moet laten lopen,
maar zo spoedig mogelijk moet
wegrijden en de motor licht moet
belasten.
Een koude motor verbruikt meer
brandstof dan een warme.
Laat de auto zoveel mogelijk staan voor
de kortere ritten, waarbij de motor niet op
temperatuur komt.
Rijd rustig! Vermijd onnodig snel
optrekken en krachtig remmen.
Laat zware lading niet onnodig lang in de
auto liggen.
Gebruik geen winterbanden op sneeu-
wvrije en droge wegen.
Verwijder de lastdrager, wanneer u deze
niet meer nodig hebt.
Open de zijramen niet onnodig.
Nieuwe autos en gladde wegen
Het rijgedrag van de auto varieert afhankelijk van
de vraag of uw auto is uitgerust met een handge-
schakelde of een automatische versnellingsbak.
Aarzel daarom niet om onder gecontroleerde
omstandigheden (zoals op een slipbaan) te testen
hoe de auto bij gladheid reageert.
Op oneffen wegen rijden
Hoewel de Volvo XC90 voornamelijk gecon-
strueerd is voor het gebruik op verharde wegen,
biedt de auto ook goede eigenschappen op
onverharde en slecht onderhouden wegen. De
auto gaat desondanks langer mee als u op het
volgende let:
Rijd langzaam als het wegdek oneffen is
om schade aan het onderstel van de auto
te voorkomen.
Als de ondergrond rul is of uit droog zand
of sneeuw bestaat, verdient het altijd de
voorkeur om de auto in beweging te
houden en overschakelen te voorkomen.
Breng de auto nooit tot stilstand.
Als de weg buitengewoon steil is zodat
het gevaar bestaat dat de auto kantelt,
moet u de auto nooit op de helling
proberen te keren maar achteruit terugr-
ijden. Rijd nooit schuin maar altijd recht
een helling op en af.
1%
Rijd bij voorkeur geen steile helling op of af,
wanneer het brandstofniveau laag is. De kataly-
sator kan beschadigd raken, als de motor onvol-
doende brandstof krijgt.
Zorg er bij het beklimmen van buitengewoon steile
helling voor dat de brandstoftank voor meer dan de
helft gevuld is, om motoruitval te voorkomen.
Doorwaaddiepte
U kunt met de auto door waterpartijen van
maximaal 48 cm diep rijden.
1%Bij diepere waterpartijen kan er water in
de differentieelklokken en de transmissie
dringen. De smerende eigenschappen van de
olie nemen daarbij af, waardoor deze systemen
minder lang meegaan.
Houd een lage snelheid aan tijdens het waden
en breng de auto niet in het water tot stilstand.
Trap na het passeren van de waterpartij lichtjes
op het rempedaal om te controleren of de
remwerking in orde is. Bij water en vuil op de
remblokken kunnen er vertragingen in de
remwerking optreden.
Maak de aansluitingen voor de elektrische
motorverwarmer en de aanhangerkoppeling
schoon na ritten in water en modder.
1%Laat de auto niet langdurig in water staan
dat tot boven de dorpelbalken komt om
elektrische storingen te voorkomen.
Stroomverbruik, zuinig omgaan
met stroom
De elektrische functies van de auto belasten de
accu in verschillende mate. Laat de
contactsleutel niet te lang achtereen in stand II
staan, wanneer u de motor hebt afgezet. Maak
in plaats daarvan gebruik van stand I. In deze
stand wordt er minder stroom afgenomen.
Voorbeelden van onderdelen/systemen die veel
stroom afnemen zijn: interieurventilator, ruiten-
wissers, Infotainmentsysteem (hoog volume)
en parkeerlichten. Let er tevens op dat de
verschillende accessoires het elektrische
systeem belasten. Maak daarom geen gebruik
van functies die veel stroom nemen, wanneer u
de motor hebt afgezet.
Als de accuspanning laag is, verschijnt er een
melding op het display. U moet de accu in dat
geval bijladen door de motor te starten.
99
Starten en rijden
Voorkom oververhitting van de
motor en het koelsysteem
In speciale omstandigheden, bijv. op steile
hellingen en bij het vervoer van een zware
lading, bestaat het gevaar dat de motor en het
koelsysteem oververhit raken. Dit geldt in het
bijzonder bij warm weer.
Om oververhitting van het koelsysteem
te voorkomen
Houd een lage snelheid aan, wanneer u
met een aanhanger achter de auto een
lange, steile helling oprijdt.
Na een zware rit moet u de motor niet
meteen afzetten, maar nog enige tijd
stationair laten lopen.
Verwijder verstralers die voor de grille
zitten, als u bij extreem warm weer rijdt.
Om oververhitting van de motor te
voorkomen
Laat de motor geen hogere toeren maken dan
4500 omw/min, wanneer u met een aanhanger
of caravan achter de auto in heuvelachtig gebied
rijdt. Als u dat wel doet, kan de olietemperatuur
te hoog oplopen.
Rijd niet met een geopende
achterklep!
Wanneer u met de achterklep open rijdt, kunnen
er uitlaatgassen en daarmee giftig koolmon-
oxide via de bagageruimte de passagiersruimte
in worden gezogen. Als u echter toch een stukje
met een geopende achterklep moet rijden, kunt
u het volgende doen:
Doe alle ramen dicht.
Stuur de lucht naar de voorruit en de
vloer en laat de ventilator op de hoogste
snelheid draaien.
Automatische versnellingsbak
Koude start
Als u bij koud weer wegrijdt, kan het zijn dat de
schakelingen stug aandoen. Dit komt omdat de
versnellingsbakolie bij lagere temperaturen
stroperiger wordt.
Om de uitstoot van uitlaatgassen te beperken
schakelt de versnellingsbak later op dan
normaal, wanneer u bij lage temperaturen
wegrijdt.
Wanneer u met een koude motor wegrijdt,
schakelt de versnellingsbak bij een hoger
toerental op dan normaal. Dit om ervoor te
zorgen dat de katalysator sneller op de juiste
temperatuur komt.
Adaptieve schakelpatronen
De versnellingsbak wordt afgeregeld aan de
hand van zogeheten adaptieve schakelpatronen.
De regeleenheid leert voortdurend hoe de
versnellingsbak zich gedraagt. De regeleenheid
registreert de wijze waarop de versnellingsbak
schakelt, zodat er in elke situatie optimaal
wordt geschakeld. De regeleenheid analyseert
ook uw rijstijl, bijv. hoe snel u het gaspedaal in
trapt, en stemt de gevoeligheid van de
schakelingen af op uw specifieke rijstijl.
Veiligheidssystemen
Autos met een automatische versnellingsbak
zijn uitgerust met een aantal speciale veilig-
heidssystemen:
³.H\ORFN´VOHXWHOEORNNHULQJ
Om de keuzehendel uit stand P te kunnen halen
moet de contactsleutel minstens in stand I staan.
Om na de rit de contactsleutel te kunnen
uitnemen moet de keuzehendel in stand P staan.
³6KLIWORFN´VFKDNHOEORNNHULQJ
Om de keuzehendel uit stand P te kunnen halen
terwijl de contactsleutel in stand I of II staat,
moet u op het rempedaal trappen.
:DDUXRSPRHWOHWWHQELMKHWZHJULMGHQ
YDQXLWVWLOVWDQG
Houd u voet op het rempedaal, wanneer u de
keuzehendel uit stand P haalt.
100
Starten en rijden
Tanken
Tankvulklep openen
De tankvulklep kan worden geopend, wanneer
de auto onvergrendeld staat.
1%De tankvulklep blijft tien minuten lang
onvergrendeld staan, nadat u de auto
vergrendeld hebt. De tankvulklep wordt daarna
automatisch vergrendeld.
Tankvuldop
De tankvuldop vindt u achter de tankvulklep in
het spatscherm rechtsachter.
Bij hoge buitentemperaturen kan er een
bepaalde mate van overdruk in de brandstoftank
ontstaan. Draai de tankvuldop dan langzaam
open. Tank niet te veel brandstof in de tank.
Laat het vulpistool bij voorkeur niet meer dan
éénmaal automatisch afslaan! Als de brand-
stoftank te vol zit, kan het zijn dat de tank bij
hoge buitentemperaturen overloopt!
Breng na het tanken de tankvuldop weer aan en
draai deze zover dicht dat u één of meer klikken
hoort.
:$$56&+8:,1*
Schakel voordat u gaat tanken uw mobiele
telefoon XLW. Het belsignaal kan aanleiding
geven tot vonkvorming en daarbij de brandstof-
dampen ontsteken met gevaar voor brand en
verwondingen.
Benzine tanken
1%Voeg nooit zelf reinigende additieven
(dopes) aan de benzine toe zonder het uitdruk-
kelijke advies van een Volvo-werkplaats.
Dieselolie tanken
Bij lage temperaturen (5 °C tot 40 °C) kan de
paraffine in de dieselolie uitvlokken, wat tot
startproblemen kan leiden. Zorg er daarom voor
dat u tijdens de wintermaanden speciale winter-
brandstof gebruikt.
%HODQJULMN
Giet benzinemodellen altijd met loodvrije
benzine vol om te voorkomen dat de kataly-
sator beschadigd raakt.
101
Starten en rijden
Motor starten
U start de motor als volgt
(benzine)
1. Trap op het parkeerrempedaal.
2. $XWRPDWLVFKHYHUVQHOOLQJVEDNZet de
keuzehendel in stand P of N.
+DQGJHVFKDNHOGHYHUVQHOOLQJVEDNZet
de versnellingspook in de vrijstand en trap
het koppelingspedaal volledig in. Dit is
vooral van belang bij strenge kou.
3. Draai de contactsleutel in de startstand. Als
de motor niet binnen 5 tot 10 seconden
aanslaat, moet u de sleutel loslaten en een
nieuwe startpoging doen.
1%Tijdens de koude start kan het (afhankelijk
van de motortemperatuur) gebeuren dat het
motortoerental van bepaalde motortypes korte
tijd iets hoger is dan normaal. Dit omdat Volvo
ernaar streeft de uitstoot te beperken van stoffen
die schadelijk zijn voor het milieu door het
uitlaatgasreinigingssysteem van de motor zo
spoedig mogelijk op bedrijfstemperatuur te
brengen.
U start de motor als volgt
(diesel)
1. Trap op het parkeerrempedaal.
2. $XWRPDWLVFKHYHUVQHOOLQJVEDNZet de
keuzehendel in stand P of N.
+DQGJHVFKDNHOGHYHUVQHOOLQJVEDNZet
de versnellingspook in de vrijstand en trap
het koppelingspedaal volledig in. Dit is
vooral van belang bij strenge kou.
3. Draai de contactsleutel in de rijstand. Een
controlesymbool op het instrumenten-
paneel licht op om aan te geven dat de
voorgloeifunctie van de motor actief is.
Draai de sleutel in de startstand, wanneer
het controlesymbool is gedoofd.
Contactsleutels en
elektronische startblokkering
Let er bij het starten op dat er geen andere
contactsleutels met transponderchip aan
dezelfde sleutelbos hangen. Als dat wel het
geval is, kan de elektronische startblokkering
worden geactiveerd. Als dat gebeurt, moet u de
andere sleutels van de sleutelbos halen en de
motor opnieuw starten.
/DDWGHPRWRUPHWHHQQDHHQNRXGHVWDUW
QRRLWRSWHKRJHWRHUHQGUDDLHQ1HHP
FRQWDFWRSPHWGHGLFKWVWELM]LMQGH9ROYR
ZHUNSODDWVDOVGHPRWRUQLHWDDQVODDWRI
RYHUVODDW
Contact- en
stuurslot
0 Blokkeerstand
Het stuurslot blokkeert het
stuurwiel, wanneer u de
sleutel uitneemt.
I Tussenstand,
radiostand
Sommige onderdelen van het
elektrische systeem kunnen
worden ingeschakeld. Het
elektrische systeem van de
motor is echter uitgeschakeld.
II Rijstand
De stand waarin de
contactsleutel tijdens het
rijden staat. Het complete
elektrische systeem van de
auto is ingeschakeld.
III Startstand
De startmotor wordt
ingeschakeld. Wanneer u
nadat de motor is aangeslagen
de sleutel loslaat, veert deze
automatisch terug in de rijstand. Als het u
moeite kost om de sleutel om te draaien, kan het
zijn dat de stand van de voorwielen voor
spanningen in het stuurslot zorgt. Draai de
contactsleutel in dat geval om, terwijl u het
stuurwiel heen en weer draait.
Zorg dat het stuurwiel geblokkeerd is, wanneer
u de auto verlaat. Zo beperkt u de kans op
diefstal.
:$$56&+8:,1*
Schakel tijdens het rijden nooit het contact
uit (sleutel in stand 0 of 1) en neem de
contactsleutel evenmin uit het contactslot. U
loopt dan het gevaar dat het stuurslot wordt
geactiveerd, waarbij de auto onbestuurbaar
wordt.
Neem altijd de contactsleutel uit het
contactslot, wanneer u de auto verlaat dat
geldt met name als u kinderen alleen in de
auto achterlaat.
102
Starten en rijden
Handgeschakelde versnellingsbak
Schakelstanden
Trap het koppelingspedaal tijdens het schakelen
altijd zo ver mogelijk in. Haal uw voet na het
schakelen weer van het koppelingspedaal af!
Houd u aan het aangegeven schakelpatroon.
Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te
houden moet u zoveel mogelijk gebruik maken
van de 6de versnelling.
Blokkering achteruitversnelling
Schakel de achteruitversnelling alleen in,
wanneer de auto stilstaat!
103
Starten en rijden
Automatische versnellingsbak AW5- en GM met Geartronic
P Parkeerstand
Zet de keuzehendel in de parkeerstand, wanneer
u de motor start of de auto parkeert.
=HWGHNHX]HKHQGHODOOHHQLQVWDQG3
ZDQQHHUGHDXWRVWLOVWDDW
In stand P is de versnellingsbak mechanisch
geblokkeerd. Zet na het parkeren altijd de
parkeerrem aan!
R Achteruitrijstand
=HWGHNHX]HKHQGHODOOHHQLQVWDQG5
ZDQQHHUGHDXWRVWLOVWDDW
N Neutraalstand
Stand N is de neutraalstand. In deze stand kunt
u de motor starten, maar er is geen versnelling
ingeschakeld. =HWGHSDUNHHUUHPDDQ
ZDQQHHUGHDXWRVWLOVWDDWHQGHNHX]HKHQGHO
LQVWDQG1VWDDW
D Rijstand
Stand D is de normale rijstand. De versnell-
ingsbak schakelt automatisch op en terug,
afhankelijk van de stand van het gaspedaal en
de snelheid. Zorg dat de auto stilstaat, voordat u
de keuzehendel vanuit stand 5in stand ' zet.
5-cilindermodel met turbocompressor;
5 versnellingen
6-cilindermodel met turbocompressor;
4 versnellingen
Keuzehendelblokkering
U kunt de keuzehendel altijd ongehinderd heen
en weer halen tussen de standen 1en '. Om de
hendel in één van de overige standen te kunnen
zetten moet u een blokkering opheffen door op
de blokkeerknop op de keuzehendel te drukken.
Wanneer u de blokkeerknop op de keuzehendel
indrukt, kunt u de hendel overlangs heen en
weer halen tussen de standen 5en 1 en tussen
de standen ', , en /.
104
Starten en rijden
Handmatige schakelstanden
keuzehendel
Als u vanuit de automatische stand ' wilt
overgaan op de handmatige standen, moet u de
hendel naar links duwen. Als u vanuit stand
0$1 wilt overgaan op ', moet u de hendel
naar rechts in stand ' duwen.
De 3de, 4de en 5de versnelling hebben een
slipvrije overbruggingsfunctie (lock-up),
waardoor er beter op de motor kan worden
afgeremd en er minder brandstof wordt
verbruikt. Alleen modellen met een 5-cilinder-
motor zijn uitgerust met een 5-versnellingsbak.
Tijdens het rijden
Tijdens het rijden is het altijd mogelijk voor de
handmatige schakelstanden te kiezen. De
ingeschakelde versnelling is geblokkeerd,
zolang u geen andere versnelling kiest. De
versnellingsbak schakelt alleen terug, als u uw
vaart drastisch mindert.
Als u de keuzehendel naar de min () haalt,
schakelt de versnellingsbak één versnelling
terug en wordt er op de motor afgeremd. Als u
de keuzehendel naar de plus (+) haalt, schakelt
de versnellingsbak één versnelling op.
De 3de versnelling is de hoogste versnelling die
u bij het wegrijden kunt inschakelen.
W Winterprogramma
U schakelt het winterprogramma in- en uit met
een druk op de bijbehorende knop W.
Gebruik het winterprogramma bij het
optrekken en rijden op gladde wegen.
Bij inschakeling van het programma licht het
symbool : op het instrumentenpaneel op.
Let erop dat de knop W links van de keuze-
hendel zit op modellen met het stuur rechts.
Kickdown
Als u het gaspedaal volledig intrapt (tot voorbij
de normale volgasstand) schakelt de versnell-
ingsbak automatisch terug naar een lagere
versnelling. Dit wordt kickdown genoemd.
Wanneer de maximale snelheid voor de
ingeschakelde versnelling is bereikt of wanneer
u het gaspedaal uit de kickdown-stand
loslaat, schakelt de versnellingsbak automa-
tisch weer op. Gebruik de kickdown om zo
spoedig mogelijk te accelereren zoals bij het
inhalen.
De versnellingsbak is voorzien van een terug-
schakelblokkering voor alle versnellingen.
105
Starten en rijden
Vierwielaandrijving
AWD, All Wheel Drive
De vierwielaandrijving van uw Volvo is altijd
actief en voldoet aan zeer strenge eisen qua
technische standaard. Bij het juiste gebruik
ervan biedt vierwielaandrijving in vergelijking
tot conventionele voor- of achterwielaandr-
ijving de bestuurder grotere mogelijkheden om
zich uit onvoorziene situaties op verschillende
soorten ondergrond te redden.
Vierwielaandrijving houdt in dat alle vier de
wielen van de auto tegelijkertijd worden aange-
dreven. De kracht wordt automatisch verdeeld
over de voor- en achterwielen. Een elektronisch
geregeld koppelingssysteem verdeelt de kracht
over het wielpaar dat op dat moment de beste
grip op het wegdek heeft. Dit om een optimale
wegligging te verkrijgen en te voorkomen dat
de wielen doorslippen.
Bij normaal rijden worden de voorwielen naar
verhouding iets sterker aangedreven dan de
achterwielen.
Deze verbeterde vorm van aandrijving verhoogt
de rijveiligheid tijdens regen- en sneeuwval en
bij ijzel.
Bandenmaat en
bandenspanning
Volvo adviseert u alleen gebruik te maken van
banden die alle vier van hetzelfde merk zijn,
dezelfde maat en aanduiding hebben en
voorzien zijn van dezelfde index voor het
draagvermogen en de snelheidslimiet. Welke
bandenmaat en bandenspanning de juiste zijn,
ziet u aan de binnenzijde van de tankvulklep en
in het instructieboekje, zie pagina 125.
Sneeuwkettingen
Op autos met vierwielaandrijving mag u alleen
sneeuwkettingen aanbrengen op de voorwielen.
1%Om schade aan de onderdelen van de
wielkuip te voorkomen moet u alleen gebruik
maken van sneeuwkettingen die speciaal
ontwikkeld zijn voor en afgestemd zijn op de
Volvo XC90.
106
Starten en rijden
Remsysteem
Als een remkring
defect raakt
Wanneer één van de remkringen
defect is, moet u het rempedaal
verder dan normaal intrappen. Het pedaal voelt
bovendien iets minder stug aan. Ook moet u dan
meer kracht uitoefenen voor hetzelfde
remmende vermogen.
De rembekrachtiging werkt alleen, als
de motor loopt
Als de auto rijdt of wordt gesleept met een
uitgeschakelde motor, moet u ongeveer
vijfmaal zoveel druk uitoefenen op het
rempedaal. +HWUHPSHGDDOYRHOWVWXJHQVWLMI
DDQ
1%Trap met de motor uitgeschakeld eenmaal
hard en resoluut op het rempedaal dus niet
pompen.
Vocht op de remschijven en
remvoeringen kan de eigenschappen
van de remmen beïnvloeden!
Door opspattend water (bij hevige regenval, in
waterplassen of tijdens een wasbeurt) worden
de onderdelen van het remsysteem nat. Het
vocht beïnvloedt de wrijvingseigenschappen
van de remvoeringen negatief, zodat u een
bepaalde verlenging van de aanspreekduur van
de remmen kunt merken. Trap het rempedaal
van tijd tot tijd lichtjes in, wanneer u lange
afstanden in de regen of in sneeuwmodder
aflegt. Doe dit ook voordat u de auto voor
langere tijd parkeert in dergelijke weersomstan-
digheden. Op die manier verwarmt u de remvo-
eringen zodat het vocht verdampt. Doe dit ook,
wanneer u meteen na een wasbeurt of in zeer
vochtige of koude weersomstandigheden
wegrijdt.
Als de remmen zwaar belast worden
De remmen van de auto worden uitermate
zwaar belast, wanneer u in de Alpen of op
wegen met vergelijkbare niveauverschillen
rijdt; zelfs als u niet bijzonder hard op het
rempedaal trapt. Omdat de snelheid in derge-
lijke omstandigheden vaak laag is, worden de
remmen niet even goed gekoeld als bij het
rijden op egale wegen.
Om de remmen niet overmatig te belasten, kunt
u beter geen gebruik maken van het rempedaal,
maar in plaats daarvan terugschakelen en
tijdens het klimmen en dalen dezelfde
versnelling gebruiken (handgeschakelde
versnellingsbak). Op die manier kunt u beter op
de motor afremmen en hoeft u de voetrem
slechts korte perioden te gebruiken.
Let erop dat u de remmen van de auto zwaarder
belast, wanneer u met een aanhanger rijdt.
107
Starten en rijden
Anti-blokkeerrem-
systeem (ABS)
Het ABS-systeem (Anti-lock
Braking System) is ontworpen
om te voorkomen dat de wielen tijdens het
remmen geblokkeerd raken. Hierdoor kan
tijdens het remmen een zo groot mogelijke
respons van het stuurwiel worden verkregen.
Het ABS-systeem zorgt ervoor dat de auto beter
bestuurbaar blijft om bijvoorbeeld obstakels te
kunnen ontwijken. Het ABS-systeem verbetert
de totale remcapaciteit niet. Als bestuurder hebt
u echter wel meer controle over de besturing
van de auto, wat de veiligheid verhoogt.
Wanneer u na het starten van de motor met de
auto wegrijdt en een snelheid van ca. 20 km/h
hebt bereikt, gaat een kortstondige zelftest van
start die te horen en te voelen is. Als het ABS-
systeem actief is, treden er merkbare pulsaties
in het rempedaal op. Dit is volkomen normaal.
1%Om het ABS-systeem optimaal te benutten
moet u zo hard mogelijk op het rempedaal
trappen. Haal uw voet niet van het rempedaal,
wanneer u pulsaties van het ABS-systeem hoort
en voelt. Aarzel niet om onder gecontroleerde
omstandigheden (zoals op een slipbaan) te
testen hoe het ABS-systeem werkt.
+HW$%6V\PERROOLFKWRSHQEOLMIWFRQWLQX
EUDQGHQ
gedurende twee seconden tijdens de start
om het systeem te controleren.
als het ABS-systeem uitgeschakeld is
door een storing.
Elektronische
remkrachtverdeling (EBD)
Het EBD-systeem (Electronic Brakeforce
Distribution) vormt een geïntegreerd onderdeel
van het ABS-systeem. Het EBD-systeem regelt
de remkracht op de achterwielen altijd dusdanig
af dat de maximale remwerking wordt
verkregen. Wanneer het systeem de remkracht
afregelt, treden er merkbare pulsaties in het
rempedaal op.
Als de waarschuwingssymbolen
5(06<67((0 en $%6
tegelijkertijd oplichten, bestaat het gevaar
dat de achtertrein bij krachtig remmen gaat
slippen. Als de symbolen echter blijven
branden ondanks dat het peil in het
remvloeistofpeil in orde is, moet u de auto
uiterst voorzichtig naar de dichtstbijzijnde
erkende Volvo-werkplaats rijden om het
remsysteem te laten controleren.
108
Starten en rijden
Stabiliteitssysteem
DSTC, Dynamisch
stabiliteits- en
tractieregelsysteem
Het DSTC-systeem (Dynamic Stability and
Traction Control) omvat meerdere functies:
7UDFWLHUHJHOLQJ7&
(Traction Control)
De tractieregeling brengt de aandr-
ijfkracht voor een slippend wiel over op
een aandrijfwiel dat niet slipt, door het
slippende wiel af te remmen. Om de
aandrijfkracht in een dergelijke situatie te
verhogen kan het zijn dat u het gaspedaal
verder dan normaal moet intrappen.
Wanneer de tractieregeling actief is, kunt
u een tikkend geluid horen. Dit is
volkomen normaal. De tractieregeling is
voornamelijk actief op lage snelheden. U
kunt de tractieregeling niet uitschakelen.
6WDELOLWHLWVV\VWHHP6&
(Stability Control)
Het stabiliteitsysteem is ontwikkeld om te
voorkomen dat de aangedreven wielen
hun grip op het wegdek verliezen tijdens
het optrekken door het motorkoppel te
beperken dat op de wielen wordt overge-
bracht. Het systeem verbetert de aandr-
ijving en verhoogt de veiligheid op
gladde wegen. In bijzondere omstan-
digheden zoals bij het gebruik van sneeu-
wkettingen of bij het rijden in diepe
sneeuw of zand, kan het handig zijn het
SC-systeem buiten werking te stellen om
de tractie te verhogen. U doet dat met een
druk op de knop DSTC.
$QWLVOLSUHJHOLQJ$<&
(Active Yaw Control)
De anti-slipregeling zorgt ervoor dat één
of meer wielen van de auto automatisch
worden afgeremd. Dit om de auto te
stabiliseren als deze in de slip dreigt te
raken. Als u in een dergelijke situatie zelf
op de rem trapt, zal het rempedaal stugger
aandoen dan normaal en tikkende
geluiden maken. Het anti-slipregeling is
altijd actief en kan om veiligheidsredenen
niet buiten werking worden gesteld.
$QWLNRSUROV\VWHHP56&
(Roll Stability Control)
Het anti-koprolsysteem zorgt ervoor dat
één of meer wielen van de auto automa-
tisch worden afgeremd. Dit om de auto in
dwarsrichting te stabiliseren en te
voorkomen dat de auto over de kop slaat
als deze in de slip dreigt te raken. Als u in
een dergelijke situatie zelf op de rem
trapt, zal het rempedaal stugger aandoen
dan normaal en tikkende geluiden maken.
Het anti-koprolsysteem is altijd actief en
kan om veiligheidsredenen niet buiten
werking worden gesteld.
Knop DSTC
Met de knop DSTC op de middenconsole kunt
u de functie van het DSTC-systeem beperken of
een geldende beperking opheffen.
Bij beperking van de functie van het DSTC-
systeem, wordt het stabiliteitssysteem (SC)
uitgeschakeld en gelden er beperkingen voor de
anti-slipregeling (AYC). De overige systemen
werken onverminderd voort.
Wanneer de LED in de knop brandt, is het
DSTC-systeem actief (voor zover er geen
storingen zijn).
1%Om veiligheidsredenen moet u de knop
minstens een halve seconde lang ingedrukt
houden om de functie van het DSTC-systeem te
beperken.
1%De LED in de knop dooft en op het display
verschijnt de tekst: DSTC SPIN CONTROL
UIT.
Het DSTC-systeem wordt iedere keer dat u de
motor start automatisch geactiveerd.
Het waarschuwingssymbool
knippert wanneer...
het SC-systeem actief is om te
voorkomen dat de aangedreven wielen
van de auto doorslippen;
de TC-regeling actief is om de tractie van
de auto te verbeteren;
het AYC-systeem actief is om te
voorkomen dat de auto in de slip raakt;
het RSC-systeem actief is om te
voorkomen dat de auto over de kop slaat.
109
Starten en rijden
Het waarschuwingssymbool licht
op en dooft weer na ca. 2 seconden
wanneer...
u de motor start. (Het lampje licht op om
het systeem te testen.)
De LED in de knop dooft en op het
display verschijnt de melding DSTC
SPIN CONTROL UIT, wanneer...
u de functie van het SC-systeem van het
DSTC-systeem hebt beperkt met een druk
op de knop DSTC.
Het oranje waarschuwingssymbool
licht op en blijft continu branden
en de melding TRACTIECONTROLE
TIJDELIJK UIT verschijnt op het
display, wanneer...
de functie van de TC-regeling van het
remsysteem tijdelijk beperkt is wegens
een te hoge remtemperatuur. De
beperking van de TC-regeling wordt
automatisch opgeheven, wanneer de
remtemperatuur weer normaal is.
Het oranje waarschuwingssymbool
licht op en blijft continu branden
en de melding ANTI-SKID SERVICE
VEREIST verschijnt op het display
wanneer:
het DSTC-systeem uitgeschakeld is
wegens een storing.
Remkrachtverhoging (EBA)
Het EBA-systeem (Emergency Brake
Assistance) vormt een geïntegreerd onderdeel
van het DSTC-systeem. Het EBA-systeem is
dusdanig geconstrueerd dat u, wanneer u
krachtig moet afremmen, altijd meteen het
maximale remvermogen kunt afnemen. Het
systeem registreert het moment waarop u
krachtig wilt afremmen door de snelheid te
meten waarmee u op het rempedaal trapt.
Het EBA-systeem is op alle snelheden actief en
kan om veiligheidsredenen niet buiten werking
worden gesteld.
1%Wanneer het EBA-systeem geactiveerd
wordt, zakt het rempedaal omlaag en kunt u het
maximale remvermogen van de auto afnemen.
Breng gedurende de totale remmanoeuvre
evenveel druk aan op het rempedaal. Het EBA-
systeem wordt uitgeschakeld, wanneer u de
druk van het rempedaal haalt.
:$$56&+8:,1*
Onder normale omstandigheden zorgt het
DSTC-systeem voor een betere wegligging.
Dit mag echter voor u geen reden zijn om
sneller te gaan rijden. Wees altijd
voorzichtig bij het nemen van bochten en het
rijden op gladde wegen.
110
Starten en rijden
Parking Support (extra)
Werking van Parking Support
De Parking Support is bedoeld als
hulpmiddel tijdens het parkeren. Bij gebruik
van het systeem geven de luidsprekers van het
audiosysteem een signaal af dat de afstand tot
een obstakel achter de auto aangeeft. Wanneer
u ondertussen naar een andere geluidsbron van
het audiosysteem luistert, wordt het volume
daarvan tijdelijk verlaagd. Hoe dichter u het
obstakel achter de auto nadert, des te sneller
volgen de geluidssignalen elkaar op. Wanneer
de auto het obstakel tot op ca. 30 cm is
genaderd, bestaat het geluidssignaal uit één
ononderbroken toon. De afstand wordt met
ultrasone sensoren in de achterbumper
opgemeten. Het meetbereik van de sensoren
strekt tot ca. 1,5 m recht achter de auto.
1%Bij gebruik van een aanhanger of een fiets-
drager op de trekhaak moet u de Parking
Support uitschakelen. Als u dat niet doet,
zullen de sensoren de aanhanger/fietsdrager als
obstakels aanmerken.
Parking Support
in-/uitschakelen
De Parking Support wordt automatisch
ingeschakeld, wanneer u de achteruitrijver-
snelling inschakelt (voor zover u het niet met
een druk op de knop hebt uitgeschakeld). De
LED in de knop licht op, wanneer het systeem
actief is.
Storingsindicatie
Als er een storing optreedt in de Parking
Support, dooft de LED in de knop. Op het
display van het instrumentenpaneel verschijnt
dan de melding PARKING SUPPORT
SERVICE VEREIST.
Sensoren schoonmaken
De sensoren werken alleen naar behoren,
wanneer u ze regelmatig schoonmaakt. Reinig
ze met water en autoshampoo.
:$$56&+8:,1*
Hoewel de Parking Support handig is bij
het parkeren, bent u nog altijd schade-
plichtig bij eventuele fouten. Wanneer
eventuele obstakels in de dode hoeken van
de sensoren zitten, zal het systeem ze niet
kunnen ontdekken. Houd kinderen en
huisdieren in de buurt van de auto in de
gaten.
111
Starten en rijden
Slepen
Motor niet op gang slepen
Als u de motor van een auto met een handge-
schakelde versnellingsbak op gang probeert te
slepen, kan/kunnen de katalysator(en) besch-
adigd worden. Autos met een automatische
versnellingsbak kunt u niet op gang slepen. Als
de accu uitgeput is, moet u een opgeladen
hulpaccu gebruiken.
Als de auto gesleept moet
worden
Zorg ervoor dat de contactsleutel in stand
I staat, zodat het stuurslot niet werkt en de
auto bestuurbaar is.
/HWHURSGDWXGHPD[LPDDOWRHJHVWDQH
VQHOKHLGDDQKRXGW
Let erop dat de rem- en stuurbekracht-
iging niet werken, als u de motor hebt
afgezet! U moet ongeveer vijfmaal zo
hard op het rempedaal trappen en de auto
stuurt aanzienlijk zwaarder.
Rijd rustig. Houd de sleepkabel
gespannen om schokkende bewegingen te
voorkomen.
0RGHOOHQPHWHHQDXWRPDWLVFKHYHUVQHO
OLQJVEDN
Zorg dat de keuzehendel in stand N staat.
De maximaal toelaatbare snelheid voor
modellen met een automatische versnell-
ingsbak bedraagt 80 km/h (met geheven
vooras). De maximaal toelaatbare afstand
bedraagt 80 km.
Sleep de auto alleen vooruit weg.
U kunt de motor niet op gang slepen.
Vo o r Starten met hulpaccu, zie de
volgende pagina.
Sleepoog
Het sleepoog vindt u in de gereedschapstas in
de bagageruimte. Schroef het sleepoog op zijn
plaats vóór het slepen. De uitsparing en
afdekking voor het sleepoog vindt u aan de
rechterzijde van de voor- en achterbumper.
Ga als volgt te werk om een afdekking te
verwijderen:
A. Haal de onderkant van de afdekking los met
een muntstuk.
B. Schroef het sleepoog tot aan de flens vast
(C). Maak bij voorkeur gebruik van de
wielsleutel.
Draai het sleepoog na gebruik los en plaats de
afdekking terug.
1%Het sleepoog is alleen te gebruiken voor
het slepen over de weg en niet geschikt voor
berging wanneer de auto bijvoorbeeld in een
sloot is gereden. Voor bergingswerkzaamheden
moet u professionele hulp inroepen.
6OHHSRRJDFKWHU
6OHHSRRJ
YRRU
112
Starten en rijden
Starten met hulpaccu
Ga als volgt te werk om de auto
met een hulpaccu te starten...
Als de accu om wat voor reden dan ook
ontladen is, kunt u stroom lenen van een
losse reserveaccu of van een accu in een andere
auto om op die manier de motor te starten.
Controleer altijd of de accuklemmen goed
vastzitten en of er geen vonken ontstaan tijdens
de startpogingen.
Om explosiegevaar te voorkomen adviseren wij
u de volgende aanwijzingen nauwkeurig op te
volgen:
Draai de contactsleutel in stand 0.
Zorg dat de hulpaccu een spanning van
YROWOHYHUW
Als de hulpaccu zich in een andere auto
bevindt, moet u de motor van deze auto
afzetten en zorgen dat de twee autos
elkaar niet kunnen raken.
Sluit de rode kabel aan tussen de pluspool
van de hulpaccu (1+) en de rode aanslu-
iting in de motorruimte van uw auto (2+).
Bevestig de klem aan het contactpunt dat
onder een zwart luikje met een plusteken
erop zit. Het luikje vormt één geheel met
het deksel van het zekeringenkastje.
Sluit de ene klem van de zwarte kabel aan
op de minpool (3) van de hulpaccu.
Sluit de andere klem van de zwarte kabel
aan op één van de hijsogen van de motor
(4) in uw auto.
Start de motor van de hulpauto. Laat de
motor enkele minuten draaien op een
toerental dat iets hoger ligt dan normaal,
1500 omw/min.
Start de motor van de auto met de
uitgeputte accu.
Verwijder de kabels in omgekeerde
volgorde.
1%Kom niet aan de klemmen tijdens de start-
poging (gevaar voor vonkvorming).
:$$56&+8:,1*
Let erop dat accus, en dan met name de
hulpaccu, het zeer explosieve knalgas
bevatten. Eén enkele vonk, veroorzaakt door
een onjuiste aansluiting van de startkabels,
volstaat om een accu te laten ontploffen en
zo schade aan de auto en verwondingen te
veroorzaken. Een accu bevat ook
zwavelzuur, wat ernstige verwondingen
door etsing kan veroorzaken.
Als u accuzuur in uw ogen krijgt, of op uw
huid of kleren morst, moet u onmiddellijk
met grote hoeveelheden water spoelen.
Neem onmiddellijk contact op met een arts,
als u accuzuur in uw ogen krijgt.
3
1
2
4
113
Starten en rijden
Rijden met een aanhanger
De trekhaak van de auto moet van een
goedgekeurd type zijn.
Als u een model met trekhaak bij Volvo hebt
besteld wordt de auto compleet aangeleverd
met de benodigde randuitrusting voor het
gebruik van een aanhanger. Bij montage
achteraf moet u contact opnemen met uw
Volvo-dealer om te controleren of uw auto
van de nodige uitrusting is voorzien om met
een aanhanger te kunnen rijden.
Verdeel de lading in de aanhanger dusdanig,
dat het gewicht op de trekhaak bij aanhangers
tot 1200 kg ongeveer 50 kg en bij aanhangers
zwaarder dan 1200 kg ongeveer 90 kg
bedraagt.
1%Het gewicht op de trekhaak (50/90 kg)
is bij de laadcapaciteit van de auto
inbegrepen.
Het kan dus zijn dat u gewicht uit de
bagageruimte moet verwijderen om te
voorkomen dat de asdruk en/of de laadcapac-
iteit van de auto worden overschreden bij het
gebruik van een aanhanger.
Verhoog de bandenspanning tot de druk die
geldt voor maximale belasting. Raadpleeg de
bandenspanningstabel!
Maak de trekhaak regelmatig schoon en vet
de kogel* en alle bewegende delen in om
onnodige slijtage te voorkomen.
Rijd niet met een zware aanhanger, wanneer
de auto nog helemaal nieuw is! Wacht
hiermee totdat de auto ten minste
1000 kilometer heeft gereden.
Bij het afdalen op lange en steile hellingen
worden de remmen veel zwaarder belast dan
normaal. Schakel dan terug naar een lagere
versnelling en pas uw snelheid aan.
Wanneer de auto bij warm weer zwaar belast
wordt, kunnen de motor en de versnell-
ingsbak oververhit raken. Bij oververhitting
slaat de temperatuurmeter in het instrument-
enpaneel tot in het rode gebied uit. Breng de
auto dan tot stilstand en laat de motor enkele
minuten afkoelen.
Bij oververhitting schakelt de airconditioning
zichzelf automatisch tijdelijk uit.
Bij oververhitting schakelt de versnell-
ingsbak een ingebouwde beschermings-
functie in. Zie het displaybericht!
Bij het gebruik van een aanhanger wordt de
motor zwaarder dan normaal belast.
Rijd als veiligheidsmaatregel niet harder dan
80 km/h, ook al staat de wetgeving in
bepaalde landen een hogere snelheid toe.
Het maximaal toelaatbare gewicht voor een
ongeremde aanhanger bedraagt 750 kg.
Zet de keuzehendel bij het parkeren met een
aanhanger altijd in stand P (automatische
versnellingsbak) of schakel een versnelling
in (handgeschakelde versnellingsbak). Maak
altijd gebruik van de parkeerrem. Gebruik
wielblokken bij het parkeren op steile
hellingen.
* Geldt niet voor de kogel bij gebruik van een
aanhangerkoppeling met trillingsdemper.
1%De aangegeven maximaal toelaatbare
aanhangergewichten zijn door Volvo Car
Corporation bepaald. Let erop dat er op grond
van de wetgeving voor motorvoertuigen in uw
land verdere beperkingen van de maximale
aanhangergewichten en snelheden kunnen
gelden. Het is bovendien mogelijk dat de
trekhaak gespecificeerd is voor hogere
gewichten dan het maximaal toelaatbare
aanhangergewicht van de auto.
0D[LPDDOWRHODDWEDDU
DDQKDQJHUJHZLFKWYRRU
JHUHPGHDDQKDQJHUV
.RJHOGUXN
01200 kg 50 kg
2250 kg 90 kg
:$$56&+8:,1*
Als u de vermelde aanbevelingen niet
opvolgt, kan de combinatie van auto plus
aanhanger onbestuurbaar worden bij
uitwijk- en remmanoeuvres, met alle risicos
van dien voor uzelf en de overige wegge-
bruikers.
114
Starten en rijden
Rijden met een aanhanger in een
Volvo met een automatische
versnellingsbak
Zet bij het parkeren op hellingen eerst de
parkeerrem aan, voordat u de keuze-
hendel in stand P zet. Zet bij het
wegrijden op een helling eerst de keuze-
hendel in de rijstand en haal de auto
vervolgens van de parkeerrem.
Kies op steile hellingen of in langzaam
rijdend verkeer de juiste lageversnellings-
stand. Zo voorkomt u dat de automatische
versnellingsbak opschakelt. De versnell-
ingsbakolie wordt dan minder warm.
Schakel geen hogere, handmatige
versnelling in dan de motor aankan.
Rijden in hoge versnellingen is niet altijd
zuinig.
Vermijd hellingen met een percentage
van meer dan 15% bij het gebruik van een
aanhanger achter een model met automa-
tische versnellingsbak.
1%Sommige modellen moeten worden
uitgerust met een oliekoeler voor de automa-
tische versnellingsbak om gebruik te maken van
een aanhanger.
Informeer dan ook bij de dichtstbijzijnde
Volvo-dealer naar wat er voor uw auto geldt, als
u achteraf een trekhaak monteert.
Niveauregeling (extra op model
met vijf zitplaatsen, standaard op
model met zeven zitplaatsen)
Als uw auto is uitgerust met automatische
niveauregeling, neemt de achtertrein tijdens het
rijden altijd de juiste rijhoogte aan ongeacht de
belading. Wanneer de auto stilstaat, zakt de
achtertrein omlaag. Dit is volkomen normaal.
115
Starten en rijden
Trekhaak (extra)
1%Controleer of de auto is uitgerust met een
transmissie-oliekoeler, als u achteraf een
trekhaak monteert.
Vaste trekhaak (A)
Let erop dat u de veiligheidskabel altijd aan de
daarvoor bestemde bevestiging vastmaakt, zie
figuur!
Afneembare trekhaak (B)
Volg altijd nauwkeurig de montagevoor-
schriften op.
Let erop dat u de veiligheidskabel altijd aan de
daarvoor bestemde bevestiging vastmaakt, zie
figuur!
/HWHUWHYHQVRSGDWXGHNRSSHOSHQUHJHO
PDWLJVFKRRQPDDNWHQLQYHW
0DDNGDDUYRRUJHEUXLNYDQGHDDQEHYROHQ
YHWVRRUWPHWKHWDUWQU
1%Het kan zijn dat er op uw auto een
trekhaak zit met een 13-polig contact dat u wilt
aansluiten op een aanhanger met een 7-polig
contact. Maak in dat geval alleen gebruik van
een originele adapterkabel van Volvo. Zorg dat
de kabel niet over de grond sleept.
A
B
Let op het
volgende als uw
auto is uitgerust
met de
afneembare
trekhaak van
Volvo:
Zorg dat u de trekhaak hebt
vergrendeld, voordat u wegrijdt.
De rode indicatorpen (zie de pijl in de
illustratie hierboven) mag niet
zichtbaar zijn.
Zorg dat u de trekhaak met de sleutel
hebt vergrendeld. Zie de beschrijving
op pagina 117.
116
Starten en rijden
Specificaties
Afstand A in de bovenstaande figuur:
Vaste trekhaak: = 1124 mm
Afneembare trekhaak: = 1124 mm
Max. toelaatbare kogeldruk: 90 kg
%HYHVWLJLQJVSXQWHQRQGHUGHDXWR
Afstand B in de bovenstaande figuur:
Vaste trekhaak: = 80 mm
Afneembare trekhaak: = 80 mm
117
Starten en rijden
Afneembare trekhaak, monteren
Verwijder de beschermkap. Steek de sleutel in het slot en draai de
sleutel rechtsom in de ontgrendelde
stand.
Houd het kogelsegment vast en draai de
handgreep rechtsom in de vergrendelde
stand.
Duw het kogelsegment zover op de
koppelpen dat het blokkeert. Wees
voorzichtig, omdat de handgreep met
kracht in positie schiet!
Controleer of de indicatorpen (B)
ingeschoven is.
Draai de sleutel linksom in de vergren-
delde stand. Neem de sleutel uit het slot.
1 2 ONTGRENDELD ONTGRENDELD
B
3
4
BLOKKEREN
5
RODE PIN (B) NIET
ZICHTBAAR
6 VERGRENDELD
118
Starten en rijden
Afneembare trekhaak, demonteren
Steek de sleutel in het slot en draai de
sleutel rechtsom in de ontgrendelde stand.
Draai de handgreep linksom in de
vergrendelde stand.
Trek het kogelsegment van de koppelpen.
Draai de sleutel linksom in de vergren-
delde stand. Neem de sleutel uit het slot.
Schuif de beschermkap over de
koppelpen zoals aangegeven in de figuur.
ONTGRENDELD1 ONTGRENDELD2 3
4 VERGRENDELD 5
119
Starten en rijden
Lading op het dak
Positie van lasdragers
(accessoire)
Zorg dat u de lastdrager in de juiste positie op
de dakrelingen (rails) aanbrengt. U kunt de
lastdragers in iedere gewenste stand over de
volle lengte van de dakrelingen aanbrengen.
Wanneer u geen lading op het dak vervoert,
moet u de voorste lasdrager ca. 200 mm voor de
middelste dakbevestiging aanbrengen en de
achterste lastdrager recht tussen de middelste en
de achterste dakbevestiging (zie bovenstaande
afbeelding) om de rijwindgeluiden te beperken.
Lastdrager monteren
Zorg dat de lastdrager goed om de beide dakre-
lingen heen vastklemt. Schroef de lastdrager
vervolgens vast. Maak gebruik van de bijgele-
verde momentsleutel om de schroeven tot aan
het merkje op de sleutel vast te draaien
(overeenkomend met een moment van 6 Nm).
Zie de afbeelding!
Dekkap van lastdrager
Gebruik bij voorkeur de nok aan het uiteinde
van de momentsleutel (zie afbeelding) of de
contactsleutel om de kap vast te draaien. Een
kwartslag draaien.
120
Starten en rijden
Waar u bij het gebruik van
lastdragers op moet letten
Om schade aan de auto te voorkomen en
op een veilige manier lading op het dak te
kunnen vervoeren, adviseren wij u alleen
gebruik te maken van de lastdragers die
Volvo speciaal voor uw auto ontwikkeld
heeft.
Controleer regelmatig of de lastdragers
en de lading goed vastzitten. Zet de
lading stevig vast met sjorbanden!
De maximale dakbelasting bedraagt
100 kg (incl. lastdragers).
Verdeel het gewicht van de lading gelijk-
matig over de lastdragers. Leg de lading
niet diagonaal op de lastdragers. Zorg dat
u de zwaarste voorwerpen onderop legt.
Let erop dat het zwaartepunt van de auto
verschuift en dat de rijeigenschappen zich
wijzigen bij het vervoer van lading op het
dak.
Houd er rekening mee dat de auto meer
wind vangt en daardoor meer brandstof
verbruikt, naarmate de omvang van de
lading toeneemt.
Rijd rustig. Trek bij voorkeur niet te snel
op, rem niet te hard en maak niet te
scherpe bochten.
121
Wielen en banden
Algemene informatie 122
Bandenspanning 125
Wielen verwisselen 126
122
Wielen en banden
Algemene informatie
Algemene informatie over
wielen en banden
Op alle autobanden staat een bepaalde maataan-
duiding. Een voorbeeld van een dergelijke
aanduiding is 5+.
Deze aanduiding die door alle bandenfabri-
kanten wordt toegepast houdt het volgende in:
Uw auto is voorzien van een typegoedkeuring
voor de uitvoering waarin deze werd aange-
leverd. Dit betekent dat u niet mag afwijken van
de afmetingen en prestaties die staan aange-
geven op het kentekenbewijs van de auto. De
enige uitzondering daarop vormt het gebruik
van winterbanden en banden met spikes, voor
zover deze met de snelheidsindex op het kente-
kenbewijs staan vermeld. Bij gebruik van
dergelijke banden mag u niet sneller rijden dan
de maximumsnelheid die voor het gebruikte
bandentype geldt. De meest voorkomende
snelheidsklassen staan in de onderstaande tabel.
Let erop dat de aangegeven snelheid de
maximumsnelheid is.
1%Let er bij het verwisselen van banden op
dat alle vier de banden van hetzelfde type zijn,
dezelfde afmeting en aanduiding hebben en van
hetzelfde merk zijn. Anders kunnen de rijeigen-
schappen van de auto veranderen. Informeer bij
uw dealer naar de bandenmaten die voor uw
auto verkrijgbaar zijn.
Let erop dat de gesteldheid van het wegdek
bepalend is voor uw maximumsnelheid en niet
de snelheidsindex van de banden.
1%Dit is in het bijzonder van belang voor
modellen met vierwielaandrijving (AWD),
omdat bij dergelijke modellen zelfs geringe
verschillen tussen de wielen al tot schade aan de
aandrijflijn kunnen zorgen.
Nieuwe banden
Let erop dat banden een
beperkte houdbaarheids-
datum hebben na enkele
jaren worden banden hard
en neemt de grip op het
wegdek stukje bij beetje af. Gebruik daarom zo
mogelijk nieuwe banden bij het verwisselen.
Dit geldt in het bijzonder voor winterbanden.
De week en het jaar van productie worden
aangeduid met vier cijfers (zo betekent 1502 dat
de band de 15de week van het jaar 2002 werd
gemaakt).
225 breedte van de band (mm)
70 verhouding tussen de hoogte en
breedte van de band in procenten
R aanduiding voor radiaalbanden
16 velgdiameter van de band (")
102 index van het draagvermogen van
de band, in dit geval 850 kg
H index van de snelheidslimiet van
de band die aangeeft dat deband
bestemd is voor snelheden tot en
met 210 km/h
Q 160 km/h, veelal
toegepast voor banden
met spikes
T 190 km/h
H 210 km/h
V 240 km/h
W 270 km/h
:$$56&+8:,1*
De enige speciale wielvelgen die Volvo
goedkeurt zijn de velgen die door Volvo zijn
gecontroleerd en deel uitmaken van het assor-
timent aan ³RULJLQHOH9ROYRDFFHVVRLUHV´.
123
Wielen en banden
Winterbanden
Voor alle XC90-modellen met vijf zitplaatsen
of zonder een T6-motor adviseert Volvo winter-
banden met de maten 225/70 R16. Voor de
modellen met een T6-motor of zeven
zitplaatsen adviseert Volvo winterbanden met
de maten 235/65 R17.
Gebruik altijd winterbanden op alle vier de
wielen!
1%Neem contact op met uw Volvo-dealer
voor advies over de beste velgen en banden
voor uw auto.
Spijkerbanden
Winterbanden met spikes moeten de eerste
500 tot 1000 km rustig worden ingereden, zodat
de spikes hun positie in kunnen nemen. Zo
gaan de banden en vooral de spikes langer
mee en maakt de auto minder lawaai.
Houd er rekening met dat de bepalingen voor
het gebruik van spijkerbanden van land tot land
verschillen.
6QHHXZNHWWLQJHQ
Het gebruik van sneeuwkettingen is alleen
toegestaan op de voorwielen.
1%Maak uitsluitend gebruik van sneeuwket-
tingen die door Volvo zijn goedgekeurd. Bij
gebruik van andere sneeuwkettingen kan er
schade aan uw auto ontstaan.
Rijd nooit sneller dan 50 km/h met sneeuwket-
tingen!
Rijd evenmin op sneeuwvrije wegen, omdat
zowel de banden als de sneeuwkettingen
daardoor overmatig slijten.
1%Maak nooit gebruik van sneeuwket-
tingen met zogeheten snelsluitingen, omdat
de ruimte tussen de schijfremmen en de
wielen te gering is.
124
Wielen en banden
Banden met
slijtage-
indicatoren
De slijtage-indicatoren
bestaan uit smalle
ophogingen die dwars op
het profiel staan (de
letters TWI op de zijkant
van de band geven aan dat de band is uitgerust met
slijtage-indicatoren). Wanneer een band dusdanig
versleten is dat de profieldiepte nog slechts
1,6 mm bedraagt, zijn de indicatoren duidelijk
zichtbaar en moet u de band ]RVSRHGLJPRJHOLMN
vervangen. Let erop dat een band met een profiel-
diepte van 34 mm al beduidend minder grip op
het wegdek heeft bij sneeuw of regen en het water
minder snel kan afvoeren.
Rijeigenschappen en banden
De banden zijn van grote invloed op de rijeigen-
schappen van de auto. Zowel het type, de maat
als de bandenspanning zijn van grote invloed op
het rijgedrag van de auto. Wanneer u de banden
verwisselt, moet u erop letten dat de nieuwe
banden op alle vier de wielen van hetzelfde type
als de oude zijn, dezelfde afmetingen hebben en
van hetzelfde merk zijn. Volg tevens de aanbe-
velingen voor de bandenspanning op.
Banden verwisselen
(zomer/winter)
Wanneer u de zomerbanden verwisselt voor
winterbanden of andersom, moet u op de band
noteren waar de band zat: bijv. L voor links, R
voor rechts enz.
1%
Zorg dat de banden altijd dezelfde draairichting
hebben.
Bij banden met een speciaal profiel dat alleen
goed werkt wanneer de banden in een bepaalde
richting draaien, staat deze richting aangegeven
met een pijl op de zijkant van de band.
Als u de wielen verkeerd aanbrengt, nemen de
remeigenschappen van de auto af en kunnen de
banden sneeuw en drab minder goed afvoeren.
%(/$1*5,-.
Monteer de banden met het diepste profiel altijd
op de achteras ongeacht de vraag of de auto
achterwiel- of voorwielaandrijving heeft.
Neem ter controle contact op met de dichtstbij-
zijnde Volvo-dealer als er onzekerheid bestaat.
Bewaar de wielen liggend of hangend. Laat ze
nooit rechtop staan.
Compact reservewiel
Het compacte reservewiel (Temporary Spare)
mag alleen worden gebruikt gedurende de korte
tijd die nodig is om het normale wiel te
repareren of te vervangen.
9ROJHQVGHZHWPDJKHWUHVHUYHZLHOGHEDQG
DOOHHQWLMGHOLMNZRUGHQJHEUXLNWZDQQHHU
HHQEDQGEHVFKDGLJGLV(HQZLHOEDQGYDQ
GLWW\SHPRHWGDDURP]RVSRHGLJPRJHOLMN
GRRUHHQQRUPDDOZLHOQRUPDOHEDQG
ZRUGHQYHUYDQJHQ
Let er ook op dat het compacte reservewiel in
combinatie met normale wielen of banden
wijzigingen in de rijeigenschappen kan veroor-
zaken. De maximumsnelheid bij gebruik van
een compact reservewiel bedraagt daarom
80 km/h. Bij modellen met vierwielaandrijving
kan overschrijding van deze snelheid
bovendien aanleiding geven tot schade aan de
aandrijflijn.
1%Gebruik DOOHHQhet originele reservewiel
dat bij de auto hoort! Banden met afwijkende
maten kunnen schade aan uw auto veroorzaken.
U mag per keer slechts ppQ reservewiel
gebruiken.
125
Wielen en banden
Bandenspanning
Bandenspanning
Op de sticker aan de binnenzijde van de
tankvulklep staat de juiste bandenspanning
voor uw auto aangegeven.
De bandenspanning is
belangrijk!
Controleer de bandenspanning regelmatig.
Als u met de verkeerde bandenspanning rijdt, is
het rijgedrag van de auto opvallend veel
slechter en slijten de banden sterker dan
normaal.
Let erop dat de waarden in de tabel gelden voor
koude banden (buitentemperatuur). Al na
enkele kilometers rijden worden de banden
warm en loopt de spanning op. Omdat dit een
volkomen normaal verschijnsel is, moet u dan
ook geen lucht laten ontsnappen wanneer u de
spanning van warme banden controleert. U
moet de spanning echter wel verhogen als deze
te laag is.
Let erop dat de bandenspanning ook kan
variëren al naar gelang de omgevingstempe-
ratuur. Controleer daarom de spanning in de
buitenlucht, wanneer de banden koud zijn.
126
Wielen en banden
Wielen verwisselen
Reservewiel, te voorschijn halen
Het reservewiel zit onder de auto. U kunt het
met de slingerdelen uit de gereedschapstas en
onder het vloerluik losmaken, zie pagina 85.
Maak het reservewiel als volgt los:
1. Klap het onderste gedeelte van de
achterklep omlaag.
2. Til het vloerluik in de bagageruimte op.
3. Haal de twee delen van de slinger te
voorschijn en monteer deze.
4. Steek de slinger in de lier.
5. Laat het wiel zakken door de slinger tot aan
de aanslag linksom te draaien.
6. Haal het wiel van de kabel af.
7. Draai de kabel weer met de slinger
(rechtsom) omhoog.
1%De kabel kan schade aan de auto
toebrengen, als deze tijdens het rijden loshangt.
8. Leg de lekke band in de bagageruimte. U
vindt een plastic zak in de gereedschapstas
om de band in op te bergen.
1%De reservewielruimte onder de auto is
uitsluitend bestemd voor het originele reser-
vewiel. U kunt er dan ook geen andere merken
reservewielen aanbrengen.
Reservewiel, terugplaatsen
Het is handigst als u iemand u helpt bij het
terugplaatsen van het reservewiel. Eén van u
beiden draait aan de slinger, terwijl de ander het
wiel in de juiste richting duwt.
1. Vier de kabel met de slinger en breng de
anker aan het uiteinde van de kabel in het
gat in het midden van de velg aan.
2. Haal de kabel een stukje omhoog door de
slinger langzaam (rechtsom) te draaien.
3. Kantel het reservewiel om het langs de
uitlaatpijp te halen.
4. Houd de achterkant van het wiel omlaag,
terwijl u het met de slinger omhooghaalt.
5. Breng het wiel boven op de achteras, tegen
de vloerplaat aan.
6. Draai de slinger tot aan de aanslag verder
rechtsom.
1%Controleer of het wiel goed vastzit!
127
Wielen en banden
'HNULNVWHXQSXQWHQ]LWWHQLQKHWPLGGHQGH
RQGHUGHSRUWLHUHQ
Wielen verwisselen
Let erop dat u de gevarendriehoek opzet, wanneer
u een wiel moet verwisselen aan de kant van de
weg. Er zitten twee kriksteunpunten aan weers-
zijden van de auto. Deze steunpunten zitten in het
midden onder de portieren.
1. Parkeer de auto op een egale en stevige, niet
hellende ondergrond.
2. Zet de parkeerrem aan en schakel de eerste
versnelling in op autos met een handge-
schakelde versnellingsbak (stand P op autos
met een automatische versnellingsbak).
Breng houten wielblokken of grote stenen
aan vóór en achter de wielen die op de grond
blijven staan.
3. Haal de krik en de slinger te voorschijn (zie
pagina 85 voor de opbergplaatsen).
4. Draai de wielbouten ½ 1 slag los met de
dopsleutel. U draait de bouten linksom los.
:$$56&+8:,1*
Controleer of u gebruik maakt van de juiste
steunpunten. Tussen de kriksteunpunten op de
auto is een speciale kriksteunpunt voor produc-
tiedoeleinden aangebracht. Dit steunpunt is
voorzien van een pen. Het steunpunt is echter
niet sterk genoeg om de auto onder op te krikken.
Bij twijfel over de positie van de verschillende
kriksteunpunten kunt u contact opnemen met uw
Volvo-werkplaats. Wanneer u de krik op een
verkeerd punt aanbrengt, kan er schade aan het
portier en de carrosserie ontstaan.
:$$56&+8:,1*
Kruip nooit onder een auto die slechts op
een krik steunt! De auto kan namelijk van
de krik vallen en letsel toebrengen.
Gebruik de krik die bij de auto werd
geleverd alleen voor het verwisselen van
wielen. Voor de overige werkzaamheden
moet u gebruik maken van een garagekrik
en steunbokken onder het geheven deel
van de auto aanbrengen.
Zorg dat u schroef van de krik altijd goed
ingevet houdt.
Als de ondergrond te zacht is, kan de krik
opzij wegglijden zodat de auto van de
krik valt. Zorg dat er zich niemand onder
de auto bevindt, wanneer u een wiel
verwisselt.
128
Wielen en banden
Wielen verwisselen (vervolg)
5. Zet de krik onder een kriksteunpunt neer en
breng de krik zo ver omhoog dat deze
tegen de bodemplaat van de auto aankomt.
Controleer of u de krik juist hebt aange-
bracht onder het kriksteunpunt, voordat u
de auto van de grond krikt. Stel de krik
vervolgens dusdanig af dat de voet van de
krik loodrecht onder het kriksteunpunt van
de auto zit. Zie afbeelding. Breng geen
blokken hout of iets dergelijks onder de
krik aan, omdat de draagkracht van de krik
daardoor afneemt.
6. Breng de auto zo ver omhoog dat het wiel
van de grond komt.
7. Draai de wielbouten los en verwijder het
wiel.
:LHOPRQWHUHQ
1. Reinig de contactvlakken op het wiel en de
naaf.
2. Breng het wiel aan. Draai de wielbouten
vast.
3. Breng de auto zo ver omlaag dat de wielen
niet meer ongehinderd kunnen draaien.
4. Draai de wielbouten kruiselings telkens iets
strakker vast. Aanhaalmoment:
140 Nm (14,0 kpm). Het is belangrijk dat u
de bouten met het juiste aanhaalmoment
vastdraait. Controleer het aanhaalmoment
dan ook met een momentsleutel.
5. Schroef de krik weer volledig in elkaar,
voordat u deze in de bagageruimte
teruglegt. Bind de krik vervolgens weer
vast.
6. Controleer of het nieuwe wiel de juiste
bandenspanning heeft.
1%Wielbouten zijn er twee verschillende
uitvoeringen afhankelijk van de vraag of er
stalen of lichtmetalen velgen op uw auto zitten.
Op de wielbouten van lichtmetalen velgen
zitten losse ringen, terwijl die op de bouten voor
stalen velgen ontbreken.
Let erop dat u de juiste soort bouten gebruikt.
Neem bij twijfel contact op met uw Volvo-
werkplaats.
:$$56&+8:,1*
Wanneer u de auto op het verkeerde punt
opkrikt, kan de auto van de krik vallen. Er
bestaat dan gevaar voor verwondingen!
129
Verzorging
Schoonmaken 130
Lakschade herstellen 132
Roestwering 133
130
Verzorging
Schoonmaken
Was de auto regelmatig!
Was de auto zodra deze vuil geworden is. Dit is
met names winters van belang, omdat
strooizout en vocht al snel aanleiding kunnen
geven tot corrosie.
Was de auto als volgt:
Spoel zorgvuldig het vuil van het
onderstel van de auto.
Spoel de auto in zijn geheel af om het vuil
los te weken. Let op het volgende bij
gebruik van een hogedrukreiniger: Houd
bij het wassen de spuitkop van de
hogedrukreiniger ten minste 30 cm van
de carrosserie af. Spuit niet direct in de
richting van de sloten of schuin van
achteren tegen de tankvulklep.
Gebruik een spons en veel water met of
zonder schoonmaakmiddel.
Gebruik bij voorkeur handwarm water
(maximaal 35 °C) en geen heet water.
Als het vuil uiterst hardnekkig is, kunt u
de auto met een ontvettingsmiddel voor
koude toepassingen wassen. Zorg in dat
geval dat de auto op een spoelplaat met
afvoerscheiding staat. Als u een ontvet-
tingsmiddel voor koude toepassingen
gebruikt, moet u zorgen dat de auto niet
in direct zonlicht staat. De lak mag
evenmin warm zijn geworden door bloot-
stelling aan zonlicht of door de uitge-
straalde motorwarmte. Zonlicht en
warmte kunnen blijvende schade aan de
lak veroorzaken. Vraag uw Volvo-
werkplaats om advies.
Droog de auto af met een schoon en zacht
stuk zeemleer.
Reinig de wisserbladen met een
handwarme zeepoplossing.
Geschikt schoonmaakmiddel
Autoshampoo
Let op het volgende:
Verwijder YRJHOSRHS altijd zo spoedig
mogelijk van de lak.
Vogelpoep bevat namelijk stoffen die de lak
aantasten en deze zeer snel doen verkleuren.
Een dergelijke verkleuring kunt u niet
wegpoetsen.
Maak de aansluitingen voor de elektrische
motorverwarmer en de aanhangerkoppeling
(extra) schoon.
Automatische wasstraten
In een automatische wasstraat kunt u de auto
snel en eenvoudig wassen. Let er echter op dat
een wasbeurt in een automatische wasstraat
geen goede vervanging vormt voor een goede
wasbeurt met de hand, omdat de borstels van de
wasstraat niet overal even goed bij kunnen. We
raden u aan om een nieuwe auto de eerste
maanden alleen met de hand te wassen.
:$$56&+8:,1*
Maak de motor niet schoon, wanneer de
motor nog warm is. Brandgevaar! Laat het
schoonmaken van de motor over aan een
erkende Volvo-werkplaats.
:$$56&+8:,1*
7HVWQDKHWZDVVHQDOWLMGGHUHPPHQ om te
voorkomen dat vocht en corrosie de remvoe-
ringen kunnen aantasten waardoor de
remwerking afneemt! Trap tijdens het rijden
bij regen of natte sneeuw af en toe lichtjes op
het rempedaal zodat de remvoeringen warm
worden en het vocht kan verdampen. Doe dit
ook bij het starten onder zeer vochtige of
koude weersomstandigheden.
131
Verzorging
Bekleding reinigen
Behandeling van vlekken op textiel
Uw Volvo-dealer heeft een speciaal reinigings-
middel voor stoffen bekleding. Andere reini-
gingsmiddelen kunnen de brandvertragende
eigenschappen van de bekleding aantasten.
Behandeling van vlekken op vinyl
Krab of wrijf QRRLWover een vlek. Gebruik
QRRLW sterke ontvlekkingsmiddelen. Neem het
vinyl af met een milde zeepoplossing en
handwarm water.
Behandeling van vlekken op leer
Maak bij voorkeur gebruik van de speciale
reinigingsmiddelen voor leren bekleding die bij
uw Volvo-dealer te verkrijgen zijn.
We raden u aan de leren bekleding een- tot
tweemaal per jaar te behandelen met de speciale
leerverzorgingskit van Volvo om het leer soepel
en comfortabel te houden.
Gebruik QRRLW sterke oplosmiddelen zoals
benzine, alcohol, terpentine e.d., omdat derge-
lijke middelen textiel, vinyl en leer kunnen
beschadigen.
Veiligheidsgordel schoonmaken
Gebruik water en een synthetisch wasmiddel.
Poetsen en in de was zetten
Poets de auto op en zet deze in de was, wanneer
de lak er dof uitziet en u deze extra bescherming
wilt bieden zoals net voor het begin van de
winterperiode.
Normaal gesproken hoeft u de auto pas na een
jaar te poetsen. Was kunt u eerder aanbrengen.
Was de auto schoon en droog deze zorgvuldig
af, voordat u begint te poetsen/de was
aanbrengt. Verwijder asfalt- en teervlekken met
terpentine. De hardnekkiger vlekken kunt u
verwijderen met een speciaal voor autolak
bestemde fijne schuurpasta (rubbing
compound). Poets de lak eerst op en behandel
deze daarna met was in vloeibare of vaste vorm.
Volg de aanwijzingen op de verpakking
nauwkeurig op. Veel preparaten bevatten zowel
poetsmiddel als was.
Onderdelen die warmer zijn dan 45°C kunt u
beter niet poetsen of in de was zetten.
132
Verzorging
Lakschade herstellen
Lak
De lak vormt een belangrijk onderdeel van de
roestwering van de auto en moet daarom regel-
matig worden gecontroleerd. Lakschade moet u
meteen herstellen om roestvorming te
voorkomen. De meest voorkomende soorten
lakschade die u zelf kunt herstellen zijn:
minder grote steenslagplekken en krassen
schade aan de spatbordranden en de
portieren
9RRUKHWKHUVWHOYDQODNVFKDGHPRHWXGH
DXWRHHUVWVFKRRQZDVVHQHQ]RUJYXOGLJODWHQ
GURJHQ=RUJGDWGHDXWRHHQWHPSHUDWXXU
YDQPHHUGDQ&KHHIW
Kleurcode
Zorg dat u de juiste lakkleur hebt. De kleurcode
staat op het typeplaatje in de motorruimte.
Minder grote steenslagplekken
en krassen
Benodigdheden:
Grondlak (primer) in een bus
Lak in een bus of een zogeheten bijtip-pen
Kwastje
Afplaktape
Als de steenslagplek niet tot op het blanke
plaatwerk is doorgedrongen en er nog een
intacte laklaag over is, volstaat het om na
verwijdering van het vuil de ontbrekende
lak aan te brengen.
Als de sleenslagplek echter wel tot het
blanke plaatwerk is doorgedrongen,
moet u als volgt te werk gaan
Plak een stuk afplaktape over het
beschadigd gebied heen. Trek de tape weer
van de lak af om zoveel mogelijk lakresten
te verwijderen (figuur 1).
Roer de grondlak (primer) zorgvuldig om
en breng met een fijn kwastje of een lucifer
(figuur 2) aan.
Wanneer de grondlak droog is, brengt u de
lak aan met een kwastje.
Zorg dat u de lak goed hebt omgeroerd en
breng de lak vervolgens in meerdere,
dunne lagen aan. Laat de lak na elke laag
drogen.
Krassen kunt u op dezelfde manier
herstellen, zij het dat u de onbeschadigde
lak het beste met afdektape kunt
beschermen (zie figuur 3).
Wacht enkele dagen en rond de werkzaam-
heden af door de bijgewerkte lak op te
poetsen. Gebruik daarvoor een zachte doek
en wees zuinig met de schuurpasta.
9HUZLMGHUHYHQWXHOHODNUHVWHQPHWHHQVWXNWDSH
3ODN]RQRGLJDI
1
23
133
Verzorging
Roestwering
Roestwering, controleren en
bijwerken
Uw auto heeft in de fabriek een uiterst grondige
en complete roestwerende behandeling
ondergaan. De carrosserie bestaat ten dele uit
gegalvaniseerd plaatwerk. Het onderstel is
voorzien van een slijtvaste bodembescherming
undercoating. In de langsdragers, de holle
ruimten en de gesloten profielen werd een
dunne, penetrerende roestwerende vloeistof
gespoten.
U kunt de roestwering van de auto als volgt
onderhouden:
Houd de auto schoon! Spoel het onderstel
af. Houd bij gebruik van een hogedrukrei-
niger de spuitkop ten minste 30 cm van
gelakte onderdelen af!
Controleer de roestwering regelmatig en
werk deze zo nodig bij.
De roestwering van de auto hoeft normaal
gesproken pas na ongeveer 8 jaar te worden
nabehandeld. Laat de auto daarna om de 3 jaar
een nabehandeling ondergaan. Laat u hierin
assisteren door uw Volvo-werkplaats.
Roestwering herstellen
Als u de roestwering zelf wilt bijwerken, moet
u zorgen dat het te behandelen gebied schoon en
droog is. Spoel de auto af, was deze schoon en
droog deze zorgvuldig af. Gebruik een spuitbus
of breng het roestwerende middel met een
kwastje op.
Er zijn twee soorten roestwerende middelen
verkrijgbaar:
a) dunne (kleurloze) middelen, voor de
zichtbare plaatsen
b) dikke middelen, voor de slijtplekken op het
onderstel
U kunt de middelen op de volgende plaatsen
aanbrengen:
Zichtbare lasnaden en paneelverbin-
dingen (dunne vloeistof)
Onderstel (dikke vloeistof)
Portierscharnieren (dunne vloeistof)
Scharnieren en slotpal van de motorkap
(dunne vloeistof)
Wanneer u klaar bent met de behandeling, kunt u
het teveel aan roestwerend middel verwijderen
met een doek die u hebt bevochtigd met het aanbe-
volen reinigingsmiddel. Onderdelen van de motor
en de veerpootbevestigingen in de motorruimte
zijn in de fabriek behandeld met een kleurloos
roestwerend middel op wasbasis. Dit middel is
bestand tegen normale wasmiddelen zonder dat
het middel daarbij oplost of wordt afgebroken.
Als u de motor echter wast met zogeheten
aromatische oplosmiddelen zoals terpentine of
thinner (en dan met name middelen die geen
emulgatoren bevatten), moet u de waslaag na
het reinigen vernieuwen. Uw Volvo-dealer
heeft dergelijke wassen op voorraad.
134
Verzorging
135
Onderhoud en service
Volvo Service 136
Onderhoud 137
Motorkap en motorruimte 138
Diesel 139
Oliën en vloeistoffen 140
Wisserbladen 144
Accu 145
Gloeilampen 147
Gloeilampen vervangen 148
Zekeringen 155
136
Onderhoud en service
Volvo Service
Volvo Serviceprogramma
Voordat de auto de fabriek verliet, werd deze
uitvoerig getest. De auto werd nogmaals gecon-
troleerd naar de normen van Volvo Car Corpo-
ration, net voordat de auto aan u werd geleverd.
Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid en
betrouwbaarheid van uw Volvo op een hoog
peil te houden, moet u de voorschriften van het
Volvo Serviceprogramma opvolgen zoals die
omschreven staan in het Volvo Service- en
Garantieboekje. Wij raden u aan om de service-
en reparatiewerkzaamheden altijd door een
erkende Volvo-werkplaats te laten uitvoeren.
Uw Volvo-werkplaats beschikt over het
personeel, het speciale gereedschap en de servi-
cehandboeken die u een zo hoog mogelijke
servicekwaliteit garanderen. Uw Volvo-
werkplaats maakt altijd gebruik van originele
vervangingsonderdelen. Het Volvo Servicepro-
gramma is ontwikkeld voor normale rijomstan-
digheden.
BELANGRIJK!
Voor de geldigheid van de garantie is het van
belang dat u het Volvo Service- en Garantie-
boekje controleert en de aanwijzingen opvolgt.
Ongunstige rijomstandigheden
Bij gebruik van de auto in ongunstige rijom-
standigheden wordt u geadviseerd de motorolie,
het oliefilter en het luchtfilter vaker te
verversen/vervangen dan aangegeven in het
Service- en garantieboekje.
Tot ongunstige rijomstandigheden behoren:
lange ritten in een stoffige/zanderige
omgeving,
lange ritten met een caravan of aanhanger
achter de auto,
lange ritten in bergachtig gebied,
lange ritten op hoge snelheid,
langdurig stationair draaien en/of rijden
op lage snelheden,
ritten bij lage temperaturen (onder 0 °C)
over veelal korte afstanden; minder dan
10 km.
Milieuzorg
De bedrijfsactiviteiten van Volvo getuigen op
vele punten van een grote zorg voor het milieu.
Volvo past een chloorvrij koudemiddel toe in de
klimaatregelingssystemen dat geheel
ongevaarlijk is voor de ozonlaag en slechts in
zeer beperkte mate bijdraagt aan het broeika-
seffect. Asbestvrije remmen, katalysatoren en
motoren op biogas zijn andere voorbeelden van
Volvos inspanningen voor het milieu. Ook
andere aspecten zijn van invloed op het milieu,
zoals het gebruik van originele Volvo-onder-
delen, een goede afstelling van de ontsteking en
brandstofinspuiting en andere maatregelen die
de uitstoot van uitlaatgassen direct beperken.
Verder willen wij de milieuvriendelijkheid
benadrukken van de wijze waarop de Volvo-
werkplaatsen schadelijke stoffen e.d. hanteren.
137
Onderhoud en service
Onderhoud
Let op het volgende, voordat u
met de werkzaamheden begint
Accu
Zorg dat de accukabels op de juiste
manier zijn aangesloten en stevig
vastzitten.
Ontkoppel de accu nooit, wanneer de
motor draait (bij het vervangen van de
accu).
Gebruik nooit een snellader voor het
opladen van de accu. Zorg dat de
accukabels zijn ontkoppeld tijdens het
opladen.
De accu bevat een zuur dat zowel giftig
als corrosief is. Het is om die reden van
belang dat u de accu op een milieuvrien-
delijke manier hanteert. Neem hiervoor
contact op met uw Volvo-dealer.
Omhoogbrengen van de auto
Als u de auto met een garagekrik omhoog-
brengt, moet u de krik tegen de voorzijde van
het subframe van de motor aanbrengen.
Zorg dat de spatplaat onder de motor niet
beschadigd raakt. Let erop dat u de garagekrik
dusdanig aanbrengt, dat de auto er niet vanaf
kan glijden. Maak altijd gebruik van steun-
bokken of vergelijkbare hulpmiddelen.
Als u de auto met een tweekoloms
hefbrug omhoogbrengt, moet u zorgen
dat de voorste en achterste dragerarmen
onder de hefpunten bij de drempelkokers
komen te zitten, zie figuur.
:$$56&+8:,1*
Verricht QRRLW zelf reparaties aan het SRS- of
SIPS-airbagsysteem. Ingrepen in het systeem
kunnen aanleiding geven tot storingen in de
werking en ernstige verwondingen veroor-
zaken. Laat dergelijke ingrepen daarom over
aan een erkende Volvo-werkplaats.
:$$56&+8:,1*
Het ontstekingssysteem van de auto wekt
zeer hoge spanningen op!
De spanning van het ontstekingssysteem is
levensgevaarlijk!
Raak bougies of bobine niet aan, wanneer de
motor draait of het contact is ingeschakeld!
=HWFRQWDFWDIELM
het aansluiten van motortestappa-
ratuur;
Het vervangen van onderdelen van het
ontstekingssysteem zoals de bougies,
de bobine e.d.
138
Onderhoud en service
Motorkap en motorruimte
Motorkap openen
1. Trek aan de ontgrendelingshandgreep
uiterst links onder het dashboard (of rechts
op modellen met het stuur rechts). U hoort
dat de slotpal losschiet.
2. Steek uw hand rechts onder de voorzijde
van de motorkap (onder de grille).
3. Duw de handgreep van de slotpal omhoog.
4. Laat de handgreep weer los.
5. Open de motorkap.
Motorruimte
1. Reservoir voor rem- en koppelingsvloeistof
2. Relais en zekeringen
3. Luchtfilter
4. Radiateur
5. Peilstok, motorolie
6. Vultuit, motorolie
7. Reservoir voor sproeiervloeistof
8. Reservoir voor stuurbekrachtigings-
vloeistof
9. Expansiereservoir, koelsysteem
10. Chassisnummerplaatje (VIN)
11. Accu (in bagageruimte)
5
6
1
2
3
4
7
8
9
10
11
:$$56&+8:,1*
Controleer bij het sluiten of de motorkap
goed in het slot valt!
:$$56&+8:,1*
De koelventilator achter de radiateur (4) kan
tot enige tijd QD het afzetten van de motor
nog automatisch aanslaan! Gevaar voor
verwondingen!
:$$56&+8:,1*
Maak de motor niet schoon, wanneer de
motor nog warm is. Brandgevaar! Laat het
schoonmaken van de motor over aan een
erkende Volvo-werkplaats.
139
Onderhoud en service
Diesel
Brandstofsysteem
Dieselmotoren zijn gevoelig voor verontreini-
gingen. Maak daarom alleen gebruik van
dieselolie van de gerenommeerde oliemaat-
schappijen. Giet nooit dieselolie van twijfel-
achtige kwaliteit in de tank. De grote
oliemaatschappijen hebben tevens een speciale
dieselolie bestemd voor gebruik tijdens de
wintermaanden. Deze dieselolie is dunner bij
lage temperaturen en beperkt de kans op
uitvlokkingen in het brandstofsysteem.
De kans op condens in de brandstoftank neemt
af, als u de tank altijd goed gevuld houdt. Houd
tijdens het tanken het gebied rond de vulpijp
goed schoon.
Voorkom morsen op gelakte oppervlakken. Bij
morsen het gebied met water en zeep schoon-
wassen.
Wanneer u de brandstoftank
leegrijdt
U hoeft geen speciale maatregelen te nemen,
wanneer u de brandstoftank hebt leeggereden.
Bij het tanken wordt het brandstofsysteem
automatisch ontlucht.
RME (Rape Methyl Ester
of biodiesel)
U mag maximaal 5% RME in de
dieselolie mengen.
1%Bij toevoeging van RME in concentraties
hogere dan 5% bestaat er gevaar voor schade
aan de motor.
Condenswater uit brandstoffilter
aftappen
Om motorstoringen tegen te gaan ontdoet het
brandstoffilter de brandstof van condenswater.
Houd u voor het aftappen van het condenswater
aan de intervallen voor de servicebeurten die in
uw Service- en Garantieboekje staan aange-
geven. Ook wanneer u vermoedt dat er
vervuilde brandstof is gebruikt, moet u het
brandstoffilter aftappen.
140
Onderhoud en service
Oliën en vloeistoffen
Oliekwaliteit:
%HQ]LQHPRWRUHQ$&($$
U mag ook olie gebruiken die voldoet aan de
kwaliteitsnorm ACEA A3. Let erop dat een
bepaalde soort olie kan voldoen aan zowel
ACEA A1 als ACEA B1. Dit ongeacht de vraag
of de gebruikte olie van minerale oorsprong is
of geheel of gedeeltelijk van synthetische aard
is.
'LHVHOPRWRUHQ$&($%
Let erop dat een bepaalde soort olie kan
voldoen aan zowel ACEA A3, ACEA B3 als
ACEA B4. Dit ongeacht de vraag of de
gebruikte olie van minerale oorsprong is of
geheel of gedeeltelijk van synthetische aard is.
9RHJJHHQH[WUDWRHYRHJLQJVPLGGHOHQDDQGH
ROLHWRH=HNXQQHQGHPRWRUEHVFKDGLJHQ
Voor benzinemotoren met turbocompressor en
dieselmotoren wordt de volledig synthetische
motorolie van Castrol® geadviseerd.
Olie verversen en oliefilter
vervangen
In het Volvo Service- en Garantieboekje vindt u
aanwijzingen voor passende termijnen voor het
verversen van de olie en het vervangen van het
oliefilter.
Bij ritten onder ongunstige omstandigheden
(zie pagina 136) wordt u geadviseerd kortere
intervallen aan te houden.
Viscositeit
(bij een constante luchttemperatuur)
Onder extreme rijomstandigheden die tot een
abnormaal hoge olietemperatuur of oliecon-
sumptie leiden, zoals wanneer u in de bergen
rijdt en veelvuldig op de motor afremt of op
hoge snelheden over de autosnelweg rijdt,
wordt het gebruik van oliesoorten aanbevolen
die voldoen aan de kwaliteitsnorm ACEA A3
(benzinemotoren).
* Oliesoorten met een viscositeitsindex van
0W-30 en 0W-40 moeten voldoen aan de eisen
van de kwaliteitsnormen ACEA A3 (benzine-
motoren).
9ROYRDGYLVHHUWGHROLHSURGXFWHQYDQ
&DVWURO
141
Onderhoud en service
Oliepeil controleren
Volvo adviseert u het oliepeil om de 2500 km te
controleren.
Het is buitengewoon belangrijk dat u het
oliepeil van de motor controleert, voordat de
olie de eerste keer volgens schema moet worden
ververst. Parkeer de auto op een egale onder-
grond, zet de motor af en wacht ten minste vijf
minuten, zodat de olie terug het carter in kan
lopen.
De beste meting wordt verkregen bij een koude
motor, voordat u wegrijdt. Veeg de peilstok
schoon, voordat u gaat meten.
'HROLHPRHWLQKHWJHPDUNHHUGHJHELHGRSGH
SHLOVWRNVWDDQ
De afstand tussen het MIN- en MAX-streepje
op de peilstok komt overeen met een
hoeveelheid olie van ca. 1,5 liter voor benzine-
motoren en ca. 2,0 liter voor dieselmotoren.
Als de olie op het MIN-streepje staat, moet u de
volgende hoeveelheid olie bijvullen:
1,0 liter (koude motor)
0,5 liter (warme motor)
:$$56&+8:,1*
Mors geen olie op het hete uitlaatspruitstuk.
Brandgevaar!
MIN
MAX
Ca. 1,5 liter voor benzinemotoren
Ca. 2,0 liter voor dieselmotoren
142
Onderhoud en service
Oliën en vloeistoffen (vervolg)
5HVHUYRLUVSURHLHUYORHLVWRI
Sproeiervloeistofreservoir
De sproeiers van de voorruit en de koplampen
staan allemaal in verbinding met hetzelfde
vloeistofreservoir. Het reservoir dat in de
motorruimte ondergebracht is heeft een inhoud
van ca. 6,5 liter.
Wanneer er minder dan ca. 1 liter sproeier-
vloeistof in het reservoir zit, zullen alleen de
ruitensproeiers werken.
Giet tijdens de wintermaanden antivries in het
reservoir om te voorkomen dat de vloeistof in
de pomp, het reservoir en de slangen bevriest.
.RHOYORHLVWRIUHVHUYRLU
Koelvloeistof
Vul het reservoir nooit alleen met schoon water!
Maak het hele jaar door gebruik van water en
Volvo-koelvloeistof in een verhouding van 1:1.
Het is belangrijk dat u deze mengverhouding
aanhoudt. De kans op bevriezing neemt toe,
wanneer het percentage koelvloeistof te laag of
te hoog is.
1%Sommige onderdelen van de motor zijn
gemaakt van een aluminiumlegering. Het is
daarom erg belangrijk dat u altijd gebruik maakt
van Volvo-koelvloeistof. Een dergelijke
koelvloeistof heeft uitstekende roestwerende
eigenschappen! Het koelsysteem van nieuwe
autos is gevuld met koelvloeistof die bestand is
tegen temperaturen tot ca. 35 °C.
Controleer de koelvloeistof regelmatig!
De koelvloeistof moet tussen het MIN- en
MAX-streepje op het expansiereservoir staan.
Als u het reservoir niet goed gevuld houdt, kan
de temperatuur in het systeem plaatselijk
dusdanig hoog oplopen dat er gevaar voor
schade (scheurvorming) in de cilinderkop
ontstaat. Vul koelvloeistof bij, wanneer het peil
tot onder het MIN-streepje is gezakt.
:$$56&+8:,1*
Als u koelvloeistof moet bijvullen wanneer
de motor warm is, moet u de dop van het
expansiereservoir langzaam losdraaien om
de overdruk van het systeem te halen.
143
Onderhoud en service
Reservoir voor rem- en
koppelingsvloeistof
De rem en de koppeling maken gebruik van
hetzelfde vloeistofreservoir. Waar het vloei-
stofreservoir zit hangt af van de positie van het
stuurwiel.
De rem- en koppelingsvloeistof moet tussen het
MIN- en MAX-streepje staan.
9ORHLVWRIW\SHRemvloeistof DOT 4+.
&RQWUROHHUKHWSHLO regelmatig.
9ORHLVWRIYHUYHUVHQ om de twee jaar of iedere
tweede geplande servicebeurt.
1%Wanneer uw vaak met uw auto in de
bergen of in landen met een tropisch klimaat en
een hoge relatieve luchtvochtigheidsgraad rijdt,
moet u de remvloeistof ieder jaar verversen.
Verversing van de remvloeistof maakt
weliswaar geen deel uit van het serviceschema,
maar kan het beste tijdens een servicebeurt in
uw Volvo-werkplaats worden uitgevoerd.
Reservoir voor
stuurbekrachtigingsvloeistof
De rem- en koppelingsvloeistof moet tussen het
MIN- en MAX-streepje staan.
9ORHLVWRINZDOLWHLWStuurbekrachtigings-
vloeistof van het type Pentosin CHF 11S of iets
dergelijks.
3HLOFRQWUROHUHQ bij iedere servicebeurt.
Verversing van de vloeistof is niet nodig.
1%
Ook als er een storing optreedt in de stuurbe-
krachtiging of als de stroom wegvalt en u de
auto moet laten wegslepen, blijft de auto
bestuurbaar. Houd er echter rekening mee dat
de auto dan veel zwaarder stuurt dan normaal,
zodat u meer kracht moet uitoefenen om het
stuurwiel te verdraaien.
144
Onderhoud en service
Wisserbladen
Wisserbladen voorruit
vervangen
1. Klap de wisserarm uit en houd het
wisserblad onder 45° ten opzichte van de
wisserarm. Druk de borgveer op het
wisserblad in.
2. Trek het complete wisserblad omlaag,
zodat het oog van de wisserarm door het
gat in de wisserbladhouder gaat.
3. Til het wisserblad vervolgens omhoog,
zodat het oog van de wisserarm aan de
zijkant van de wisserbladhouder kan
passeren. Breng het nieuwe wisserblad in
omgekeerde volgorde aan en FRQWUROHHURI
KHWJRHGYDVW]LW
1%Let erop dat het wisserblad aan de bestuur-
derszijde recht is en van een spoiler is voorzien,
terwijl dat aan de passagierszijde enigszins
gekromd is. De spoiler op het wisserblad aan de
bestuurderzijde moet onderaan komen te zitten.
De kromming van het wisserblad aan de passa-
gierszijde moet overeenkomen met die van de
onderkant van de voorruit.
Wisserblad achterruit vervangen
1. Klap de wisserarm naar achteren toe uit.
2. Verwijder het wisserblad door het naar
buiten toe, in de richting van de achterklep
te halen.
3. Duw het nieuwe wisserblad vast.
Controleer of het blad goed vastzit!
145
Onderhoud en service
Accu
Onderhoud van de accu
De rijomstandigheden, de rijstijl, het aantal
startpogingen, de weersomstandigheden e.d.
zijn stuk voor stuk van invloed op de
levensduur en de werking van de accu.
.
Symbolen:
Draag een veiligheidsbril.
Zie voor meer informatie
het instructieboekje dat bij
de auto hoort.
Bewaar accus buiten het
bereik van kinderen.
De accu bevat een bijtend
zuur.
Vermijd vonken en open
vuur.
Explosiegevaar.
Belangrijk!
Herhaaldelijk gebruik van de standver-
warming en soortgelijke grote stroomver-
bruikers bij korte ritten kan ertoe leiden dat
de accu uitgeput raakt en startproblemen
opleveren.
Om er zeker van te zijn dat de dynamo
evenveel energie produceert als de grote
stroomverbruikers afnemen, moet u bij
regelmatig gebruik van dergelijke grote
stroomverbruikers minstens even lang met
de auto rijden als de inschakelduur van deze
stroomverbruikers.
:$$56&+8:,1*
Let erop dat de accu het zeer explosieve
knalgas bevat. Roken of open vuur in de
onmiddelijke omgeving van de accu is al
voldoende om de accu te doen ontploffen.
Daarbij kan er schade aan de auto ontstaan
en kunt uzelf ook verwondingen oplopen.
De accu bevat ook zwavelzuur, wat ernstige
verwondingen door etsing kan veroorzaken.
Als u accuzuur in uw ogen krijgt, of op uw
huid of kleren morst, moet u onmiddellijk
met grote hoeveelheden water spoelen.
Neem onmiddellijk contact op met een arts,
als u accuzuur in uw ogen krijgt.
146
Onderhoud en service
Accu (vervolg)
Afvoer van knalgas
De accu kan het zeer explosieve knalgas produ-
ceren. Om te voorkomen dat dit knalgas in de
bagageruimte blijft hangen, is er een ontluch-
tingsslang om het gas af te voeren. Als u de accu
om wat voor reden dan ook moet vervangen,
moet u altijd zorgen dat u de ontluchtingsslang
op de nieuwe accu aansluit op de afvoeropening
in de carrosserie.
Accu vervangen
Om de accu te kunnen verwijderen moet u,
nadat u de afdekking hebt losgeschroefd, als
volgt te werk gaan:
Zorg dat het contact is afgezet.
:DFKW ten minste 5 minuten, voordat u
één van de elektrische aansluitingen
aanraakt (zo kan de informatie van de
elektrische systemen van de auto worden
opgeslagen in de verschillende regeleen-
heden).
2QWNRSSHOHHUVWGHPLQNDEHO
Ontkoppel daarna de pluskabel en de
ontluchtingsslang voor het knalgas.
Ga als volgt te werk bij het aanbrengen van een
accu:
Plaats de accu.
6OXLWHHUVWGHSOXVNDEHODDQ
Sluit daarna de minkabel aan.
Zorg dat de ontluchtingsslang op de juiste
manier is aangesloten tussen de accu en
de afvoeropening in de carrosserie.
:$$56&+8:,1*
Let erop dat de accu het zeer explosieve
knalgas bevat. Zorg dat de ontluchtingsslang
goed is aangesloten!
147
Onderhoud en service
Gloeilampen
Uw auto is voorzien van de
onderstaande gloeilampen:
1. Dimlicht 55W H7
Groot licht 55W H7
2. Bi-Xenon (extra) 35W D2R
(gasontladingslamp)
3. Achteruitrijlichten 21W BA 15
4. Remlichten 21W BA15
5. Richtingaanwijzers achter (oranje) PY21W
6. Richtingaanwijzers voor H21W
7. Instapverlichting W5W
Bagageruimteverlichting W5W
8. Make-upspiegel 1,2W
9. Kentekenplaatverlichting W5W
Stadslichten W5W
in koplampen
Zijmarkeringslichten W5W
Zijrichtingaanwijzers (oranje) W5W
10. Mistlampen, vóór55W H1
11. Mistachterlicht 21W BA5
12. Achterlichten P21 4 W
1%Raak het glas van de gloeilampen 1, 2, 3
en 10 niet met blote vingers aan. De vetten en
oliën van uw vingers kunnen door de hitte
verdampen en voor aanslag op de reflector
zorgen, waardoor deze al snel kapotgaat. Bi-
Xenon-lampen bevatten een geringe
hoeveelheid kwik. Om die reden moeten
kapotte lampen op de juiste wijze worden
verwerkt. Neem daarvoor contact op met uw
Volvo-dealer of -werkplaats.
:$$56&+8:,1*
Als uw auto is uitgerust met zogeheten Bi-
Xenon-koplampen (extra), moet u de
lampen vanwege de hoge spanning laten
vervangen door een Volvo-werkplaats.
148
Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen
Dimlicht, groot licht,
richtingaanwijzers, stadslichten
en zijmarkeringslichten
Bij het vervangen van de gloeilampen van het
dimlicht, groot licht en de stadslichten moet u
eerst het lampelement in zijn geheel verwij-
deren. Verwijder de gloeilampen door het
lampelement als volgt te verwijderen en volg
daarna de specifieke aanwijzingen voor de
verschillende gloeilampen op.
1. Schakel alle lichten uit en draai de contact-
sleutel in stand 0.
2. Open de motorkap.
3. Maak het lampelement los door de twee
borgpennen omhoog te trekken waarmee
het element vastzit.
4. Til het lampelement recht omhoog naar
buiten.
5. Koppel de connector los door de
kliksluiting eerst vanaf de onderkant in te
drukken en vervolgens vanaf de bovenkant
iets omhoog te trekken.
6. Til het koplampelement in zijn geheel naar
buiten en leg het op een zachte ondergrond
neer om krassen op de lens te voorkomen.
Plaats het koplampelement in omgekeerde
volgorde terug. Controleer na afloop of u de
borgpennen correct hebt ingestoken.
Positie van gloeilampen in
koplamphuis
1. Dimlicht
2. Groot licht
3. Richtingaanwijzer
4. Stadslicht
5. Zijmarkeringslicht
1
2
3
5
4
149
Onderhoud en service
Gloeilamp dimlicht
1. Draai de buitenste afdekking linksom los.
2. Trek de connector los.
3. Maak de veerklem los. Duw de klem eerst
naar rechts zodat de veerklem loskomt en
haal de klem vervolgens schuin naar buiten
toe omlaag.
4. Trek de gloeilamp naar buiten.
5. Breng de nieuwe gloeilamp aan. Dit kan
slechts op één manier.
6. Druk de veerklem omhoog en iets naar
links, zodat deze in de pal vast komt te
zitten.
7. Druk de connector in positie terug.
8. Draai de afdekking weer vast. Het opschrift
HAUT moet naar boven wijzen.
Gloeilamp groot licht
1. Trek de buitenste afdekking recht naar
achteren toe los.
2. Trek de connector los.
3. Maak de veerklem los. Duw de klem eerst
naar rechts zodat de klemveer loskomt en
haal de klem vervolgens schuin naar buiten
toe omlaag.
4. Trek de gloeilamp naar buiten.
5. Breng de nieuwe gloeilamp aan. Dit kan
slechts op één manier.
6. Druk de veerklem omhoog en iets naar
links, zodat deze in de pal vast komt te
zitten.
7. Druk de connector in positie terug.
8. Plaats de afdekking terug.
Zijmarkeringslichten en
stadslichten/ parkeerlichten
De lamphouders zijn voorzien van een bajonet-
fitting.
1. Draai de lamphouder linksom en verwijder
deze.
2. Trek de gloeilamp recht naar buiten.
3. Breng de nieuwe gloeilamp aan door deze
voorzichtig in de uitsparingen te duwen.
4. Plaats de lamphouder terug en draai deze
linksom.
150
Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen (vervolg)
Richtingaanwijzers
De lamphouder is voorzien van een bajonet-
fitting.
1. Draai de lamphouder linksom en verwijder
deze.
2. Duw de gloeilamp naar binnen, draai de
lamp linksom en verwijder deze.
3. Breng de nieuwe gloeilamp aan door deze
in de uitsparingen te duwen en vervolgens
rechtsom te draaien.
Zijrichtingaanwijzers
1. Schakel alle lichten uit en draai de contact-
sleutel in stand 0.
2. Probeer voorzichtig met een platte schroe-
vendraaier het lamphuis los te halen.
3. Draai de lamphouder een kwartslag
linksom en trek deze recht naar buiten toe.
4. Trek de defecte gloeilamp recht naar buiten
toe.
5. Vervang de gloeilamp en druk deze recht
naar binnen.
Mistlampen, vóór
1. Schakel alle lichten uit en draai de contact-
sleutel in stand 0.
2. Draai de lamphouder iets naar links.
3. Verwijder de gloeilamp.
4. Breng de nieuwe gloeilamp aan. Het
profiel van de lamphouder past in de voet
van de lamp.
5. Plaats de lamphouder terug door deze iets
naar rechts te draaien. Zorg dat het
opschrift TOP omhoogwijst!
W5W (oranje)
55W H1
151
Onderhoud en service
Positie van gloeilampen in
achterlamphuis
Gloeilampen in achterlamphuis
1. Schakel alle lichten uit en draai de contact-
sleutel in stand 0.
2. Klap het onderste gedeelte van de
achterklep omlaag en open het vloerluik.
3. Als uw auto is uitgerust met een houder
voor boodschappentassen (extra), moet u
de steunband van deze houder losnemen.
4. Verwijder het hoekstuk (A).
5. Open het luik (B) in het zijpaneel door de
pal (C) omhoog en naar u toe te trekken.
6. Neem ringsleutel nr. 10 uit de gereed-
schapstas.
7. Draai de moeren (D) los.
8. Trek het lampelement in zijn geheel recht
naar achteren.
9. Maak de bijeengebonden extra kabellengte
los om ruimte te maken.
10. Leg het element op een zachte ondergrond
neer om krassen op het lampglas te
voorkomen.
11. Trek de lamphouder linksom naar buiten.
12. Draai de gloeilamp linksom los.
13. Vervang de gloeilamp.
14. Plaats de lamphouder in de uitsparing terug
en draai de houder rechtsom.
15. Duw de extra kabellengte terug.
16. Plaats het lampelement over de schroef-
gaten heen. Duw het element in positie.
17. Draai de moeren vast.
18. Plaats het zijpaneel en het hoekstuk terug.
1. Richtingaanwijzers PY 21 W (oranje)
2. Remlichten 21 W BA 15
3. Achteruitrijlichten 21 W BA 15
4. Achterlichten P21/4W
3
1
2
4
A
B
C
D
D
152
Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen (vervolg)
Mistachterlicht
1. Steek een platte schroevendraaier bij de pijl
op de afbeelding naar binnen.
2. Beweeg het lampelement naar buiten toe.
3. Draai het lampelement linksom en trek de
gloeilamp naar buiten.
4. Vervang de gloeilamp.
Kentekenplaatverlichting
1. Schakel alle lichten uit en draai de contact-
sleutel in stand 0.
2. Draai de schroef los met een schroeven-
draaier.
3. Verwijder voorzichtig het complete
lamphuis en trek het naar buiten. Draai de
connector linksom en trek de gloeilamp
naar buiten.
4. Vervang de gloeilamp.
5. Plaats de connector terug en draai deze
rechtsom.
6. Plaats het complete lamphuis terug en draai
de schroef vast.
Instapverlichting
De instapverlichting vindt u onder het dasboard
aan de bestuurders- en passagierszijde. Vervang
de gloeilampen van de instapverlichting als
volgt:
1. Steek een schroevendraaier achter het
lamphuis en verdraai deze iets, zodat het
lamphuis loskomt.
2. Verwijder de defecte gloeilamp.
3. Breng een nieuwe gloeilamp aan.
Controleer of de gloeilamp werkt.
4. Plaats het lamphuis terug.
W5W
W5W
153
Onderhoud en service
Gloeilamp in achterklep
1. Steek een schroevendraaier achter het
lamphuis en verdraai deze iets, zodat het
lamphuis loskomt.
2. Verwijder de defecte gloeilamp.
3. Breng een nieuwe gloeilamp aan.
Controleer of de gloeilamp werkt.
4. Plaats het lamphuis terug.
Make-upspiegel
1. Steek een platte schroevendraaier naast de
middelste clip onder aan het spiegele-
lement. Beweeg het spiegelelement
omhoog, zodat de middelste clip loskomt.
2. Trek de schroevendraaier naar de linker- en
de rechterkant zodat de buitenste clips
loskomen.
3. Til het spiegelelement naar buiten.
4. Vervang de gloeilampjes.
5. Plaats het spiegelelement met de bovenkant
naar voren gekanteld terug. Let erop dat de
bovenste clips goed ingedrukt zijn, voordat
u het spiegelelement in positie terugklapt.
Plafondverlichting met
leeslampjes voorin
De gloeilampjes zijn van een speciaal type.
Wij raden u aan de vervanging door een Volvo-
werkplaats te laten uitvoeren.
154
Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen (vervolg)
Leeslampjes achterin
De gloeilampjes zijn van een speciaal type.
Wij raden u aan de vervanging door een Volvo-
werkplaats te laten uitvoeren.
155
Onderhoud en service
Zekeringen
Om te voorkomen dat de elektrische systemen
van uw auto beschadigd raken door kortsluiting
of overbelasting, zijn alle verschillende
elektrische functies en componenten door een
aantal zekeringen beschermd.
De zekeringen zitten op verschillende plaatsen
in de auto:
$5HODLVHQ]HNHULQJHQNDVWMHLQGHPRWRU
UXLPWH
%=HNHULQJHQNDVWMHLQGHSDVVDJLHUVUXLPWH
&5HODLVHQ]HNHULQJHQNDVWMHLQGHEDJDJH
UXLPWH
'=HNHULQJHQNDVWMHLQGHSDVVDJLHUVUXLPWH
DXWRPHWUHFKWVHEHVWXULQJ
Als één van de elektrische componenten of
functies niet werkt, kan dit te wijten zijn aan het
feit dat de bijbehorende zekering overbelast
werd en daardoor gesmolten is. Zoek in de
zekeringentabel op waar de zekering zit. Trek
de zekering naar buiten en bekijk deze van opzij
om te kijken of het gebogen draadje soms
doorgebrand is. Breng in dat geval een nieuwe
zekering aan PHWGH]HOIGHNOHXUHQKHW]HOIGH
DPSHUDJH. In het zekeringenkastje van de
motorruimte zitten enkele reservezekeringen. U
vindt er ook een zekeringtrekker waarmee u de
zekeringen gemakkelijker kunt verwijderen en
aanbrengen.
Als telkens dezelfde zekering doorbrandt, is er
sprake van een storing in de bijbehorende
component en moet u een bezoek brengen aan
een erkende Volvo-werkplaats om er de auto te
laten controleren.
156
Onderhoud en service
Zekeringen (vervolg)
A. Relais-/zekeringenkastje in de motorruimte
Het zekeringenkastje in de motorruimte biedt plaats aan 24 zekeringen.
Let erop dat u een doorgebrande zekering altijd vervangt door een nieuwe
zekering met dezelfde kleur en hetzelfde amperage.
Zekeringen in de motorruimte
1U $PSHUDJH
1. Standverwarming (extra)..................................................................25
2. Verstralers (extra) .............................................................................20
3. -
4. Lambdasondes, motorregeleenheid (diesel), hogedrukklep (diesel) 20
5. Carterventilatieverwarming, magneetkleppen, pomp brandstof
lekkage-controle ...............................................................................10
6. Luchtmassameter, motorregeleenheid, injectoren............................15
Luchtmassameter (diesel)...................................................................5
7. -
8. AC-compressor, gaspedaalsensor, ventilator elektronicakastje .......10
9. Claxon ..............................................................................................15
10. Sproeier, achterruit ...........................................................................10
11. AC-compressor, bobines, magneetkleppen (diesel) .........................20
12. Remlichtschakelaar ............................................................................5
13. Voorruitwisser ..................................................................................25
14. DSTC, ABS......................................................................................30
15. Koplampsproeiers.............................................................................30
16. Sproeiers (voorruit) ..........................................................................15
17. Dimlicht (rechts) ..............................................................................10
18. Dimlicht (links) ................................................................................10
19. ABS, DSTC......................................................................................30
20. Groot licht (links) .............................................................................15
21. Groot licht (rechts) ...........................................................................15
22. Startmotor.........................................................................................40
23. Motorregeleenheid, systeemrelais......................................................5
24. ............................................................................................................ -
=HNHULQJWUHNNHU
'RRUJHEUDQGH]HNHULQJ
,QWDFWH]HNHULQJ
$'XZGHNXQVWVWRIERUJQRNNHQDDQGHDFKWHU]LMGHYDQKHWNDVWMHLQHQ
$
WUHNKHWGHNVHORPKRRJ
157
Onderhoud en service
B. Zekeringenkastje in de passagiersruimte
De zekeringen zitten achter het luikje aan de korte kant van het dashboard.
U vindt er ook een aantal reservezekeringen.
1U $PSHUDJH
1. Ventilator klimaatregeling ................................................................30
2. Versterker audiosysteem...................................................................30
3. Elektrisch bediende stoel (bestuurderszijde)....................................30
4. Elektrisch bediende stoel (passagierszijde)......................................30
5. Centrale vergrendeling, elektrisch bediend raam, buitenspiegel
(linksvoor).........................................................................................25
6. Centrale vergrendeling, elektrisch bediend raam, buitenspiegel
(rechtsvoor).......................................................................................25
7. Elektrisch bediende ramen (achterportieren), kindersloten..............30
8. -
9. Koplamphoogteverstelling ...............................................................15
10. Elektrisch bediende stoel (passagierszijde)........................................5
11. Elektrische aansluiting 12 V.............................................................15
12. Contactslot (30-voeding), centrale elektronische module, relais
start motor, SRS, antennering, motorregeling..................................10
13. -
14. Elektronische module (plafond), interieurverlichting (plafond) ......10
15. Telefoon (extra) ................................................................................10
16. Snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging (extra), vacuümpomp ....15
17. DSTC, ABS........................................................................................5
18. Elektrisch verwarmde stoel (linksvoor) ...........................................15
19. Elektrisch verwarmde stoel (linksvoor) ...........................................15
20. Infotainment .....................................................................................10
21. Aanvullende D1-voeding, klimaatregeling, elektrisch bediende
stoel (bestuurderszijde), instrumentenpaneel, standverwarming
(extra) ................................................................................................10
22. Bedieningseenheid verlichting, bedieningseenheid klimaatregeling,
diagnose-aansluiting, bedieningseenheid stuur hendels .....................5
23. Indicatorlampjes richtingaanwijzer ..................................................20
24. Automatische versnellingsbak, schakelblokkering
(aanvullende D2-voeding)................................................................10
25. Brandstofpomp .................................................................................15
26. Schuifdak..........................................................................................15
27. Centrale elektronische module, verlichting make-upspiegel,
algemene verlichting, verlichting dashboardkastje, sirene alarm
systeem .............................................................................................10
28. Sirene alarmsysteem...........................................................................5
29.............................................................................................................. -
30. Daglichten (MVO)...........................................................................10
31. Daglichten (MVO)...........................................................................10
32. Stadslichten/achterlichten (links) ....................................................7,5
33. Stadslichten en achterlichten (rechts), kentekenplaatverlichting.....7,5
34. Mistlampen (vóór)............................................................................15
35.............................................................................................................. -
36. Koplampen (groot licht) ...................................................................20
37. RTI-display (extra), mediaspeler......................................................10
38. Koplampen (dimlicht), Bi-Xenon (extra).........................................15
158
Onderhoud en service
Zekeringen (vervolg)
C. Relais- en zekeringenkastje in de bagageruimte
1U $PSHUDJH
1. Achterste elektronische module (REM), verlichting
(bagageruimte) ..................................................................................10
2. Mistachterlicht..................................................................................10
3. Remlichten .......................................................................................15
4. Achteruitrijlichten ............................................................................10
5. Achterruitverwarming, relais 15I-voeding (achterin) ........................5
6. Ontgrendeling achterklep .................................................................10
7. Elektrische aansluiting bagageruimte...............................................15
8. Vergrendeling achterportieren, tankvulklep .....................................20
9. Trekhaak (30-voeding) .....................................................................15
10. Antenne ..............................................................................................5
11. Elektronische module, AEM (extra) ................................................15
12. Wisser, achterruit..............................................................................15
13. Subwoofer/AC achterin....................................................................15
14. Remlichten ......................................................................................7,5
15. Trekhaak (15I-voeding), Parking Support ....................................20
16.............................................................................................................. -
17. Elektrisch verwarmd brandstoffilter (diesel), regeleenheid
vierwie laandrijving (AWD)............................................................7,5
18. Elektrisch verwarmd brandstoffilter (diesel)....................................15
=HNHULQJWUHNNHU
,QWDFWH]HNHULQJ
'RRUJHEUDQGH]HNHULQJ
159
Infotainment
Infotainment 160
Bedieningspanelen 161
Functies Infotainmentsysteem 165
Functies radio 170
Cd/md (extra) 182
Cd-wisselaar (extra) 184
Menu-instellingen en menuselectie, audio 187
Telefoonsysteem 189
Telefoonfuncties (extra) 191
Menu-instellingen en menuselectie, telefoon 199
160
Infotainment
Infotainment
Informatie en amusement
Het Infotainmentsysteem bestaat uit een geïnte-
greerd audio- en telefoonsysteem.
Het Infotainmentsysteem kunt u handig en
eenvoudig bedienen vanaf het gemeenschappe-
lijke bedieningspaneel of de toetsenset op het
stuur.
Op het display staat altijd aangegeven welke
functie er in gebruik is.
De XC90 is uitgerust met Dolby Surround Pro
Logic II (extra). Dit systeem zorgt voor een zeer
realistische geluidsweergave met een breed en
natuurlijk geluidsprofiel.
Het Infotainmentsysteem biedt u en eventuele
passagiers de mogelijkheid een hoofdtelefoon
(extra) aan te sluiten zodat iedereen naar een
verschillende geluidsbron kan luisteren.
161
Infotainment
Bedieningspanelen
 $DQXLWDXGLRV\VWHHP
 9ROXPHUHJHOLQJ
 9RRUNHXUWRHWVFG
 9RRUNHXUWRHWV$0)0
)0±)0±$0
 'LVSOD\
 (17(5PHQXRSWLHVNLH]HQHHQNHX]H
DFWLYHUHQRIWHOHIRRQDFWLYHUHQGLHVWDQG
E\VWDDW
 $DQXLWVWDQGE\WHOHIRRQ
 0<.(<WHSURJUDPPHUHQYRRUNHXU
WRHWVYRRUIDYRULHWHIXQFWLH
 6(/(&725JHOXLGVEURQNLH]HQ
 6281'JHOXLGVUHJHOLQJ
 (;,7&/($5WHUXJEODGHUHQLQ
PHQX¶VHHQNHX]HDQQXOHUHQGHWHOHIRRQ
VWDQGE\]HWWHQRIKHWYRRUJDDQGHWHNHQ
ZLVVHQELMLQYRHUYDQFLMIHUVHQRIWHNHQV
 6,0NDDUWKRXGHU
 .HX]HWRHWVHQPHQXRSWLHV
 8LWZHUSHQFGVSHOHUHQFGZLVVHODDU
 8LWZHUSHQPGVSHOHU
 &GVSHOHUHQFGZLVVHODDU (extra)
 0GVSHOHU (extra)
 9RRUNHXUWRHWVHQUDGLR]HQGHUVNHX]H
WRHWVVOHXIFGZLVVHODDU±DOIDQXPH
ULHNHWRHWVHQYRRUWHOHIRRQHQVQHOWRHWVHQ
LQPHQX¶V
 ,5RQWYDQJHUYRRUDIVWDQGVEHGLHQLQJHQ
(extra)
 1XPPHU]HQGHURS]RHNHQZLVVHOHQRI
YRRUXLWHQDFKWHUXLWEODGHUHQELMLQYRHU
YDQWHNVWHQFLMIHUV
2
1
20
19
18
3 4 5 6 7 8
9
10
11
12
13
14
17 16 15
162
Infotainment
Bedieningspanelen (vervolg)
Toetsenset op stuurwiel (extra)
Audio, telefoon
Met de vier toetsen van de toetsenset op het
stuurwiel kunt u zowel het audiosysteem als de
telefoon regelen. De functie van de toetsen
hangt af van het systeem dat u geactiveerd hebt.
Met de toetsenset op het stuur kunt u het volume
regelen en een andere zender (radio) of een
ander nummer (cd/md) selecteren.
Wanneer u de toetsen of ingedrukt
houdt, kunt u een nummer versneld voor- of
achteruitspoelen of een radiozender opzoeken.
Om de telefoonfuncties met deze toetsen te
kunnen sturen, moet het telefoonsysteem in de
actieve stand staan, pagina 191.
Als u de toetsen wilt gebruiken om instellingen
in het audiosysteem te verrichten, moet u eerst
de telefoon stand-by zetten.
Menusysteem
Met het menusysteem kunt u instellingen
controleren of wijzigen en nieuwe functies in
het systeem programmeren. De verschillende
menu-opties verschijnen op het display.
Wanneer menu-opties gevolgd worden door
een aantal punten bestaan er meerdere subni-
veaus.
Druk op de toets MENU (1) om het
menusysteem te openen.
Voor het menusysteem geldt het volgende:
Met de keuzetoetsen voor menu-opties
(pijl omhoog/pijl omlaag) gaat u een stap
omhoog of omlaag in het geopende menu.
Wanneer u EXIT/CLEAR lang ingedrukt
houdt, verlaat u het menusysteem.
Wanneer u EXIT/CLEAR kort ingedrukt
houdt, annuleert u een optie of gaat u een
stap terug in het menusysteem.
Wanneer u op ENTER drukt, bevestigt of
selecteert u een optie of gaat u van een
submenu naar het volgende submenu.
1
163
Infotainment
Aansluiting voor hoofdtelefoon
(extra)
De passagiers beschikken over hoofdtelefoon-
aansluitingen in de portierstijlen achter de
tweede zitrij. Zo kunnen er meerdere personen
tegelijk elk naar hun eigen geluidsbron
luisteren, zonder elkaar te storen.
Op elke aansluiting zijn twee hoofdtelefoons
aan te sluiten.
Met de toets SEL kunt u de verschillende
geluidsbronnen doorbladeren.
Met de pijltoetsen of kunt u van
nummer wisselen op de cd/md of van
radiozender veranderen.
Houd de toetsen of ingedrukt om
versneld voor- of achteruit te spoelen of de
eerstvolgende goed doorkomende zender
op de geselecteerde golflengte te zoeken.
Druk op de toets SEL en houd deze
ingedrukt om het systeem uit te schakelen.
Wijzig het volume voor de hoofdtelefoons
met de bijbehorende volumeregelingstoets
aan de zijkant van het paneel.
Wanneer u het audiosysteem met de contact-
sleutel uitzet, schakelt u daarmee ook alle
hoofdtelefoons uit. U moet ze bij het starten van
de motor stuk voor stuk en handmatig opnieuw
inschakelen.
Voor de beste geluidsweergave adviseren wij u
een hoofdtelefoon met een impedantie van
1632 ohm te gebruiken. De gevoeligheid van
dergelijke hoofdtelefoons moet minstens
102 dB zijn. De hoofdtelefoonaansluiting zit
onder aan het bedieningspaneel (1) en is
bestemd voor jackpluggen van 3,5 mm. Er zijn
adapters leverbaar van DIN naar mini-jack.
Hoofdtelefoon, beperkingen
Wanneer passagiers met een hoofdtelefoon
naar dezelfde geluidsbron luisteren als de
bestuurder via de luidsprekers, is het niet
mogelijk om vanaf het bedieningspaneel
voor de hoofdtelefoon van nummer of
zender te veranderen. Dit om de bestuurder
niet te veel af te leiden.
Als de bestuurder via het bedieningspaneel
echter overschakelt naar de geluidsbron
waarnaar een passagier met een hoofdte-
lefoon luistert, neemt de bestuurder
daarmee de controle over deze geluidsbron
over.
Gebruikers van een hoofdtelefoon kunnen
een keuze maken uit de mogelijke
voorkeuren binnen de golflengte
(AM, FM1, FM2) die de bestuurder heeft
geselecteerd. Dit betekent dat de
bestuurder in bepaalde gevallen geen
nieuws- (NEWS) of verkeersbulletin (TP)
kan ontvangen, ook al is de functie
TP/NEWS geselecteerd.
Er kan slechts één nummer van één van de
cds in de cd-wisselaar tegelijk worden
beluisterd.
Display
Op het display (2) worden de actuele functies
zoals menus, berichten, telefoonnummers of
instellingen weergegeven.
Maak het display met een droge en zachte doek
schoon. Gebruik geen schoonmaakmiddelen.
1
2
164
Infotainment
Bedieningspanelen (vervolg)
Afstandsbediening (extra)
 0(025<VODDWGHJHYRQGHQUDGLR
]HQGHUVRS6ODHHQ]HQGHUDOVYROJWRS
Druk op de toets MEMORY.
Selecteer PRESET met PRESET/DISC (5).
Bevestig uw keuze met de toets
MEMORY.
 9ROXPHUHJHOLQJ
 1XPPHUYRRUXLWDFKWHUXLWVSRHOHQ
ZLVVHOHQ
 6285&(JHOXLGVEURQQHQGRRUQHPHQ
 35(6(7',6&FGLQFGZLVVHODDURI
YRRUNHXU]HQGHUVHOHFWHUHQ
 $872GHEHVWGRRUNRPHQGH]HQGHUV
RSVODDQ
 *HHQIXQFWLH
 *HHQIXQFWLH
 $DQXLWDXGLRV\VWHHP
Richt de afstandsbediening op de IR-ontvanger
(zie afbeelding) die zich onder de aan/uit-knop
bevindt.
1%De afstandsbediening bevat batterijen van
het type AAA of R03. Als de afstandsbediening
niet werkt, moet u eerst controleren of de batte-
rijen aan vervanging toe zijn.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
165
Infotainment
Functies Infotainmentsysteem
Aan/uit-knop, audiosysteem
Druk op de knop POWER (1) om het audio-
systeem in of uit te schakelen.
Als u de motor afzet terwijl het audiosysteem
actief is, zal het audiosysteem de volgende keer
dat u de motor start opnieuw actief zijn.
Geluidsbron kiezen
U kunt op twee verschillende manieren een
geluidsbron kiezen:
Met de selectietoetsen CD (2) en AM/FM (3) of
met de knop SELECTOR (4).
Draai aan de knop SELECTOR om te
kiezen uit radio (FM1, FM2 of AM),
cd/cd-wisselaar (extra) of md (extra).
Wanneer u op de toets AM/FM blijft
drukken, loopt u de golflengten FM1,
FM2 en AM door.
Op het display staat aangegeven welke
geluidsbron u hebt gekozen.
U kunt alleen voor md kiezen met de knop
SELECTOR.
2
1
3 4
166
Infotainment
Functies Infotainmentsysteem (vervolg)
Volumeregeling
Draai de knop (1) rechtsom of linksom om het
volume te verhogen of te verlagen. De volume-
regeling verloopt elektronisch en kent geen
eindstanden. U kunt het volume ook verhogen
of verlagen met de toetsen (+) of () van de
toetsenset op het stuurwiel mits de telefoon niet
actief is.
Pauzestand
Wanneer u het volume op nul hebt afgeregeld,
staat de cd/md-speler in de pauzestand.
Activeer de speler in dat geval door het volume
te verhogen.
Volumeregeling,
TP/PTY/NEWS/ALARM
Als u naar een geluidsbron zoals een cd luistert
op het moment dat de radio een verkeersbulletin
ontvangt, wordt de cd-speler in de pauzestand
gezet. Het bericht wordt weergegeven op het
volume dat u van tevoren met de volumeknop
hebt ingesteld voor het beluisteren van het
bericht. Het systeem hervat na afloop onmid-
dellijk het oude volume en speelt (in het
gegeven geval) de cd verder af. Als u het
volume tijdens de weergave van het bericht
bijregelt, wordt het nieuwe volume opgeslagen
en bij een volgend bericht opnieuw gehanteerd.
1
167
Infotainment
Geluidsregeling
1. Druk op de toets SOUND (1).
2. Druk net zolang op de toets SOUND totdat
de aanduiding van de functie verschijnt die
u wilt bijregelen. U hebt de keuze uit
BASS, TREBLE, FADER, BALANCE,
SUBWOOFER (extra), CENTRE (extra)
en SURROUND (extra).
3. Regel het niveau bij met de knop
SELECTOR (2). Op het display verschijnt
een schaal van MIN tot MAX. De functie is
normaal gesproken op de middelste stand
afgesteld.
1%U kunt het niveau van de middenluid-
spreker alleen bijregelen, als u voor Dolby Pro
Logic II (DPL II) of driekanaals stereo-
weergave (3 CHANNEL) hebt gekozen in het
menu.
U kunt het niveau van de Ambient Surround
Sound alleen bijregelen, als u voor Dolby Pro
Logic II hebt gekozen in het menu.
Het niveau van de subwoofer is alleen bij te
regelen als u voor Subwoofer hebt gekozen in
het menu.
*HOXLGVUHJHOLQJ 'LVSOD\WHNVW
Lage tonen BASS
Hoge tonen TREBLE
Balans tussen
luidsprekers links en
rechts
BALANCE
Balans tussen
luidsprekers voor en
achter
FADER
Niveau voor basluid-
spreker
SUBWOOFER
(extra)
Niveau voor middenluid-
spreker
CENTRE
(extra)
Niveau voor Ambient
Surround Sound
SURROUND
(extra)
1
2
168
Infotainment
Functies Infotainmentsysteem (vervolg)
SURROUND (extra)
Dolby Surround Pro Logic II
In combinatie met een centrale luidspreker in
het midden van het dashboard zorgt Dolby
Surround Pro Logic II voor een zeer realistische
geluidsweergave. De normale stereokanalen
links en rechts worden dan opgedeeld in links,
midden en rechts. Bovendien produceren de
luidsprekers achterin het zogeheten ambient
surround sound. Dit effect evenaart de nagalm
in de opnameruimte. Dolby Surround Pro Logic
II werkt alleen wanneer u een cd, md beluistert.
Als u naar een AM- of FM-zender luistert,
wordt u geadviseerd voor driekanaals stereo-
weergave (3-CH) te kiezen. Dolby Surround
Pro Logic II is alleen beschikbaar op het
Premium Sound-systeem.
1. Kies voor AUDIO SETTINGS in het menu
en druk op ENTER.
2. Kies voor SURROUND en druk op
ENTER.
3. Kies voor Dolby AM/FM of Dolby cd/md
en druk op ENTER.
4. Kies voor PRO LOGIC II, 3 CHANNEL of
OFF en druk op ENTER.
Het symbool PL II verschijnt op het
display om aan te geven dat u voor Dolby
Pro Logic II hebt gekozen.
Het symbool 3 CH verschijnt op het
display, als u voor 3 CHANNEL hebt
gekozen.
Wanneer u voor OFF kiest, is de normale
stereoweergave actief.
Dolby Surround Pro Logic II is het
handelsmerk van Dolby Laboratories
Licensing Corporation. Dolby Pro Logic II
Surround Systeem is vervaardigd onder
licentie van Dolby Laboratories Licensing
Corporation.
169
Infotainment
Basluidsprekers, SUBWOOFER
(extra)
De basluidspreker ondersteunt het audio-
systeem en zorgt voor een voller geluidsbeeld
en een diepere basweergave.
1. Kies voor AUDIO SETTINGS in het menu
en druk op ENTER.
2. Kies voor SUBWOOFER en druk op
ENTER. Een kruisje in het selectievakje
geeft aan dat u voor SUBWOOFER hebt
gekozen.
Equalizer FR (extra)
De functie Equalizer FR gebruikt u om de
geluidsweergave van de voorste luidsprekers
fijn af te regelen.
1. Kies voor AUDIO SETTINGS in het menu
en druk op ENTER.
2. Kies voor Equalizer FR en druk op
ENTER.
3. Stel het gewenste niveau in met de keuze-
toetsen voor de menu-opties (pijl omhoog/
pijl omlaag) of met de knop SELECTOR.
4. Druk op ENTER om de volgende
frequentie te kiezen. U hebt de keuze uit
vijf frequenties.
5. Druk op ENTER totdat u in het
menusysteem bent aangekomen om de
wijzigingen die u aanbracht op te slaan.
Equalizer RR (extra)
De functie Equalizer RR gebruikt u om de
geluidsweergave van de achterste luidsprekers
fijn af te regelen.
1. Kies voor AUDIO SETTINGS in het menu
en druk op ENTER.
2. Kies voor Equalizer RR en druk op
ENTER.
3. Stel het gewenste niveau in met de keuze-
toetsen voor de menu-opties (pijl omhoog/
pijl omlaag) of met de knop SELECTOR.
4. Druk op ENTER om de volgende
frequentie te kiezen. U hebt de keuze uit
vijf frequenties.
5. Druk op ENTER totdat u in het
menusysteem bent aangekomen om de
wijzigingen die u aanbracht op te slaan.
170
Infotainment
Functies radio
Zenders zoeken
Kies een golflengte AM/FM1/FM2 met
de knop SELECTOR (2) of de toets
AM/FM (1).
Druk de toets of korte tijd in om
de eerstvolgende goed doorkomende
zender op te zoeken.
Druk nogmaals op één van de toetsen om
een andere zender te zoeken.
Handmatig een bekende
frequentie instellen
1. Druk op de toets of en houd deze
ingedrukt. Op het display verschijnt de
tekst MAN. De radio loopt de frequenties
aanvankelijk langzaam in de gekozen
richting door om na enige seconden te
versnellen.
2. Laat de toets los, wanneer de gewenste
frequentie op het display verschijnt.
3. Als u de frequentie nog iets wilt bijregelen,
kunt u de pijltoetsen of kortstondig
indrukken.
4. Wanneer u de laatste toets loslaat, hebt u
nog vijf seconden de tijd om handmatig
instellingen te verrichten.
2
171
Infotainment
Zenders opslaan
U kunt als volgt een favoriete radiozender
opslaan onder één van de voorkeurtoetsen 09
(1) voor radiozenders:
1. Stel de gewenste radiozender in.
2. Druk op de voorkeurtoets waaronder u de
zender wilt opslaan en houd de toets
ingedrukt. Het geluid valt enige seconden
weg en op het display verschijnt STATION
STORED. De zender is daarmee
opgeslagen.
U kunt tot 10 radiozenders per golflengte (AM,
FM1 en FM2), dus in totaal 30 zenders opslaan.
5DGLR *ROIOHQJWH
FM 87,5 108 MHz
AM (LW) 153 279 kHz
AM (MW) 522 1611 kHz
1
172
Infotainment
Functies radio (vervolg)
Automatisch zenders opslaan,
AUTOSTORE
Met behulp de functie AUTOSTORE kunt u tot
tien goed te ontvangen AM- of FM-zenders
opzoeken en deze opslaan in een afzonderlijk
geheugen. Als er meer dan tien zenders
gevonden worden, worden alleen de tien best
doorkomende zenders geselecteerd. Deze
functie is met name handig in gebieden, waar u
de radiozenders en hun frequenties niet kent.
1. Kies een golflengte met de knop
SELECTOR of de toets AM/FM.
2. Kies voor AUTOSTORE en druk op
ENTER.
3. Kies voor AST SEARCH en druk op
ENTER.
4. Op het display verschijnt de tekst
AUTOSTORING, terwijl een aantal
zenders met een krachtig signaal
(maximaal 10) op de gekozen golflengte
automatisch in het geheugen worden
opgeslagen. Als er geen radiozender kont
worden gevonden met een signaal dat
krachtig genoeg is, verschijnt de tekst NO
AST FOUND.
5. U kunt de opgeslagen radiozenders
activeren met een druk op één van de
voorkeurtoetsen 09.
6. Wanneer de functie AUTOSTORE van de
radio actief is, verschijnt de tekst AUTO op
het display. De tekst AUTO verdwijnt
weer, wanneer u terugkeert naar de
normale radiostand.
7. Keer terug naar de normale radiostand met
een druk op de toets AM/FM of
EXIT/CLEAR.
8. Om een eerder opgeslagen zender te
activeren, moet u de punten 12 uitvoeren
zoals eerder beschreven maar in punt 3
voor AST MODE kiezen en vervolgens en
ENTER drukken.
173
Infotainment
Scannen, SCAN
Bij activering van de functie scannen zoekt de
radio automatisch de dichtstbijzijnde radio-
zender (AM of FM) met een krachtig signaal
op. Wanneer de radio een zender heeft
gevonden, wordt het scannen ca. 8 seconden
stopgezet. De radio gaat daarna verder met
scannen.
1. Kies een golflengte met de knop
SELECTOR of de toets AM/FM.
2. Kies voor SCAN en druk op ENTER.
3. De tekst SCAN verschijnt op het display.
4. Druk op de toets EXIT/CLEAR om de
scanfunctie te beëindigen.
Radio Data System, RDS
RDS is een systeem dat radiozenders binnen
een netwerk met elkaar verbindt. Het systeem
wordt onder meer gebruikt om automobilisten
te helpen op de beste frequentie van een
bepaalde zender afgestemd te blijven ongeacht
de beluisterde zender of geluidsbron (zoals een
cd). Het systeem wordt tevens gebruikt om
verkeersinformatie te ontvangen en radiopro-
grammas van een bepaald type te vinden. Bij
activering van radiotekst, een andere functie
van RDS, wordt radiozenders de mogelijkheid
geboden om tijdens de uitzending informatie
over het programma op het display te laten
verschijnen.
1%Sommige radiozenders maken geen
gebruik van RDS of slechts in beperkte mate.
Automatisch programma-infor-
matie zoeken, PI Seek
Bij het beluisteren van een RDS-zender wordt
diverse informatie in de radio (zoals verkeersin-
formatie) opgeslagen.
Wanneer u op een ingestelde RDS-zender
afstemt, werkt de radio de opgeslagen RDS-
informatie van deze zender bij. Als de auto zich
net binnen of buiten het bereik van de zender
bevindt, zoekt de radio automatisch naar het
krachtigste signaal van een andere zender die
het door u beluisterde programma doorgeeft.
Als er geen andere zender binnen het bereik ligt,
valt de radio stil en verschijnt de displaytekst
"PI SEEK PRESS EXIT TO CANCEL" zolang
er geen andere zender gevonden is.
Als u op EXIT (1) drukt, geeft de radio de
gekozen zender weer zonder de RDS-infor-
matie bij te werken.
1
174
Infotainment
Functies radio (vervolg)
Nieuws, NEWS
Met de functie NEWS kunt u ervoor zorgen dat
de weergave van andere geluidsbronnen zoals
een cd wordt onderbroken voor een nieuwsbul-
letin.
1. Kies een golflengte met de knop
SELECTOR of de toets AM/FM.
2. Kies voor NEWS en druk op ENTER.
3. De tekst NEWS verschijnt op het display.
4. Kies nogmaals voor NEWS en druk op
ENTER om de functie NEWS uit te
schakelen.
Bij activering van deze functie krijgt u nieuws-
bulletins binnen van RDS-zenders. Als u een
andere geluidsbron dan de radio beluistert,
wordt deze weergave onderbroken en ontvangt
u de bulletins op het volume dat u voor het
beluisteren hebt ingesteld. Na afloop van het
bulletin hervat het audiosysteem de weergave
van de voorgaande geluidsbron op het oude
volume.
Als u een nieuwsbulletin voortijdig wilt
afbreken, moet u op de toets EXIT
drukken. De functie NEWS blijft echter
actief, zodat de radio op het volgende
nieuwsbulletin wacht.
175
Infotainment
Verkeersinformatie, TP
Bij activering van de functie TP krijgt u
verkeersinformatie binnen van RDS-zenders.
Als u een andere geluidsbron dan de radio
beluistert, wordt deze weergave onderbroken en
ontvangt u de verkeersinformatie op het volume
voor het beluisteren van verkeersinformatie dat
u tevoren hebt ingesteld. Na afloop van de
verkeersinformatie hervat het audiosysteem de
weergave van de voorgaande geluidsbron op
het oude volume.
1. Kies voor TP in het menu en druk op
ENTER.
2. De tekst TP verschijnt op het display.
3. Kies nogmaals voor TP en druk op ENTER
om de functie TP uit te schakelen.
Wanneer de functie actief is, verschijnt de tekst
TP op het display. Als de door u beluisterde
radiozender verkeersinformatie kan doorgeven,
staat er TP ))) op het display. De weergave van
een geluidsbron kan dan ook alleen worden
onderbroken, wanneer de tekst TP ))) op het
display staat.
Als u een verkeersbulletin voortijdig wilt
afbreken, moet u op de toets EXIT
drukken. De functie TP blijft echter
actief, zodat de radio op het volgende
verkeersbulletin wacht.
TP SEARCH
Met de functie TP SEARCH kunt u naar
verkeersinformatie blijven luisteren tijdens
internationale ritten (in Europa) zonder dat u
daarvoor zelf van zender hoeft te wisselen.
1. Kies voor RADIO SETTINGS in het menu
en druk op ENTER.
2. Kies voor TP en druk op ENTER.
3. Kies voor TP SEARCH en druk op
ENTER.
4. Om de functie uit te schakelen moet u
nogmaals voor TP SEARCH kiezen en op
ENTER drukken.
176
Infotainment
Functies radio (vervolg)
Radiotekst
Sommige RDS-zenders geven informatie door
over de inhoud van de programmas, de uitvoe-
rende artiesten e.d. Dergelijke informatie kan
dan in tekstvorm op het display verschijnen.
1. Druk op de toets MENU.
2. Kies voor RADIOTEXT in het menu en
druk op ENTER.
3. Kies nogmaals voor RADIOTEXT en druk
op ENTER om de functie uit te schakelen.
Alarm
Alarmmeldingen worden altijd automatisch
doorgegeven, zodat u de functie niet kunt
uitschakelen.
Er verschijnt Alarm! op het display van de
radio, wanneer er een alarmmelding wordt
verzonden. Deze functie wordt gebruikt om u
attent te maken op ernstige ongelukken of
calamiteiten, zoals ingestorte bruggen of
ongelukken in kerncentrales.
177
Infotainment
Programmatype, PTY
Met de functie PTY kunt u programmas met
een bepaald onderwerp kiezen. U hebt de
keuze uit de programmatypes die in de
nevenstaande lijst staan.
PTY weergeven
Tot welk PTY behoort de zender die u
beluistert?
1. Kies voor RADIO SETTINGS in het menu
en druk op ENTER.
2. Kies voor PTY in het menu en druk op
ENTER.
3. Kies voor SHOW PTY en druk op ENTER.
Het PTY van de zender die u beluistert
verschijnt vervolgens op het display.
1%1LHWDOOHUDGLR]HQGHUV]LMQYRRU]LHQYDQ
HHQ37<FRGH
3URJUDPPDW\SH 'LVSOD\WHNVW
Actualiteiten CURRENT
AFFAIRS
Informatie INFORMATION
Sport SPORT
Educatie EDUCATION
Hoorspel DRAMA
Kunst en cultuur CULTURES
Wetenschap SCIENCE
Gevarieerde praatpro-
grammas
VARIED SPEECH
Pop POP MUSIC
Rock ROCK MUSIC
Easy listening EASY LISTENING
Licht klassiek LIGHT CLASSIC
Serieus klassiek SERIOUS CLASSIC
Overige muziek OTHER MUSIC
Weer WEATHER
Financieel nieuws FINANCE
KinderprogrammasCHILDREN
Maatschappelijke
programmas
SOCIAL AFFAIRS
Religie RELIGION
Inbelprogrammas PHONE IN
Reizen TRAVEL
Ontspanning LEISURE & HOBBY
Jazz JAZZ MUSIC
Country COUNTRY MUSIC
Nationale muziek NATIONAL MUSIC
Goud van oud OLDIES MUSIC
Volksmuziek FOLK MUSIC
Documentaires DOCUMENTARY
3URJUDPPDW\SH 'LVSOD\WHNVW
178
Infotainment
Functies radio (vervolg)
Zender met een bepaald
programmatype (PTY) zoeken
U kunt de radio een zender met een bepaald
soort programmas laten opzoeken op de aange-
geven golflengte.
1. Kies FM1 of FM2 en druk op de toets
MENU.
2. Kies voor RADIO SETTINGS en druk op
ENTER.
3. Kies voor PTY en druk op ENTER.
4. Kies voor SELECT PTY en druk op
ENTER.
5. Druk op ENTER om een of meer van de
opgesomde programmatypes te selecteren.
Het symbool PTY verschijnt op het
display, wanneer u uw eerste keuze maakt.
De functie PTY van de radio staat
vervolgens stand-by.
6. Wanneer u alle programmatypes van uw
keuze geselecteerd hebt, moet u op
EXIT/CLEAR drukken om de PTY-lijst te
verlaten.
7. Kies voor SEARCH PTY en druk op
ENTER. Als de radio een zender met het
gekozen programmatype heeft gevonden,
wordt deze zender via de luidspreker
weergegeven.
8. Als de radio een zender heeft gevonden die
niet in de smaak valt, kunt u de radio
verder laten zoeken met de toetsen en
.
9. Als er geen zender met het gekozen
programmatype kan worden gevonden,
gaat de radio terug naar de voorgaande
frequentie. De functie PTY staat dan stand-
by, totdat er een programma van het
gekozen type wordt uitgezonden. Wanneer
dat het geval is, gaat de radio automatisch
over op de zender die het geselecteerde
programmatype uitzendt.
10. Om de stand-bystand van de functie PTY
op te heffen, moet u het menu openen en
voor CLEAR PTY kiezen. Het symbool
PTY verdwijnt dan van het display en de
radio keert terug naar de normale weerga-
vestand.
PTY stand-by
Om de functie PTY van de radio stand-by te
zetten moet u de stappen 16 herhalen.
179
Infotainment
Verkeersinformatie, TP
STATION
In het menu TP STATION kunt u aangeven van
welke radiozender u verkeersinformatie wenst
te ontvangen.
Let erop dat de functie alleen werkt wanneer het
symbool ))) op het display staat.
1. Stem af op de radiozender met de verkeer-
sinformatie die u wilt ontvangen.
2. Kies voor RADIO SETTINGS in het menu
en druk op ENTER.
3. Kies voor TP en druk op ENTER.
4. Kies voor TP STATION en druk op
ENTER.
5. Kies voor SET CURRENT en druk op
ENTER.
1%U zult vervolgens alleen verkeersinfor-
matie van de opgeslagen zender doorkrijgen.
Nieuws, NEWS STATION
Onder NEWS STATION kunt u aangeven van
welke radiozender u nieuws wenst te
ontvangen.
Let erop dat functie alleen werkt als de
ingestelde zender een RDS-zender is.
1. Stem af op de radiozender met het nieuws
dat u wilt ontvangen.
2. Kies voor RADIO SETTINGS in het menu
en druk op ENTER.
3. Kies voor NEWS STATION en druk op
ENTER.
4. Kies voor SET CURRENT en druk op
ENTER.
1%U zult vervolgens alleen nieuws van de
opgeslagen zender doorkrijgen.
TP STATION/NEWS STATION
uitschakelen
1. Kies voor RADIO SETTINGS in het menu
en druk op ENTER.
2. Kies voor TP/NEWS STATION en druk op
ENTER.
3. Kies voor RESET STATION en druk op
ENTER.
180
Infotainment
Functies radio (vervolg)
Automatische afstemfunctie, AF
De functie AF is normaal gesproken actief en
zorgt ervoor dat de radio afstemt op de zender
met het sterkste signaal voor de gekozen
zender.
1. Kies voor RADIO SETTINGS in het menu
en druk op ENTER.
2. Kies voor AF en druk op ENTER.
3. Om de functie AF uit te schakelen, moet u
nogmaals AF kiezen en op ENTER
drukken.
Regionale radioprogrammas,
REG
De functie REG die normaal gesproken uitge-
schakeld is, maakt het u mogelijk om op een
bepaalde regionale zender afgestemd te blijven,
ook al is het bijbehorende zendersignaal zwak.
1. Kies voor RADIO SETTINGS in het menu
en druk op ENTER.
2. Kies voor REGIONAL en druk op
ENTER.
3. De tekst REG verschijnt op het display.
4. Kies nogmaals voor REG en druk daarna
op ENTER om de functie REG uit te
schakelen.
181
Infotainment
EON LOCAL/DISTANT
(Enhanced Other Networks)
De functie EON staat normaal gesproken in de
stand DISTANT. De functie EON LOCAL/
DISTANT geeft aan of het radioprogramma dat
u beluistert alleen moet worden onderbroken
voor bijv. verkeersinformatie of nieuwsbul-
letins (voor zover u deze functies hebt geselec-
teerd). De functie kent twee standen. Als u voor
LOCAL kiest, vindt er alleen onderbreking
plaats wanneer het signaal krachtig genoeg is.
Als u voor DISTANT kiest, vindt er ook onder-
breking plaats wanneer het binnenkomende
signaal zwakker is.
Er vindt geen onderbreking plaats, als u voor
OFF kiest.
1. Kies voor RADIO SETTINGS in het menu
en druk op ENTER.
2. Kies voor EON en druk op ENTER.
3. Kies voor LOCAL, DISTANT of OFF en
druk op ENTER.
RDS-instellingen resetten,
RESET ALL
Met de functie RESET ALL kunt u alle fabriek-
sinstellingen voor de RDS-functies van de radio
hervatten.
1. Kies voor RADIO SETTINGS in het menu
en druk op ENTER.
2. Kies voor RESET ALL in het menu en
druk op ENTER.
3. Druk nogmaals op ENTER om uw keuze te
bevestigen.
182
Infotainment
Cd/md (extra)
Cd/md-speler starten
Start de cd-speler met de knop
SELECTOR (3) of druk op de toets
CD (1). Leg een cd in de cd-speler (4).
Start de md-speler met de knop
SELECTOR (3). Leg een md in de md-
speler (2).
Van nummer wisselen
Druk op om naar het volgende nummer te
gaan of op om naar het vorige nummer te
gaan. Het display geeft het nummer aan dat
wordt afgespeeld. Als uw stuurwiel is uitgerust
met een toetsenset, kunt u gebruik maken van
de bijbehorende toetsen.
Versneld spoelen
Druk op of en houd deze toets ingedrukt
om een bepaald gedeelte binnen een nummer of
op de cd/md op te zoeken. Zolang u de toets
ingedrukt houdt, zoekt de speler verder. Als uw
stuurwiel is uitgerust met een toetsenset, kunt u
gebruik maken van de bijbehorende toetsen.
Willekeurige afspeelvolgorde,
RANDOM
Met de functie RANDOM kunt u de nummers
op een cd/md in een willekeurige volgorde laten
afspelen.
1. Kies voor RANDOM in het menu en druk
op ENTER.
2. De tekst RND staat op het display, zolang
de functie actief is.
3. Kies voor RANDOM OFF of druk op de
toets EXIT/CLEAR om de functie te beëin-
digen.
1%Maak geen gebruik van cds met een
opgeplakt etiket. Door warmteontwikkeling in
de cd-speler kan het etiket losraken en schade
aan de cd-speler veroorzaken.
Speel uitsluitend cds met een diameter van
12 cm af! Probeer nooit kleinere cds af te
spelen! Als de kwaliteit van de cd niet voldoet
aan de vereisten zoals beschreven in de norm
EN60908 of als de opname op ondermaatse
apparatuur heeft plaatsgevonden, kan het zijn
dat het geluid te wensen over laat of zelfs
helemaal uitblijft.
3
1
4
2
183
Infotainment
Scannen
De functie SCAN kunt u gebruiken om van
ieder nummer de eerste tien seconden weer te
geven.
1. Kies voor SCAN en druk op ENTER.
2. Druk op de toets EXIT/CLEAR, wanneer u
een nummer hebt gevonden dat u wilt
beluisteren.
Disctext (alleen md)
Op sommige schijven staat informatie over het
album en de nummers. Deze informatie
verschijnt in tekstvorm op het display, als u de
functie DISCTEXT hebt geactiveerd.
1. Kies voor DISCTEXT in het menu en druk
op ENTER.
2. Als er aanvullende informatie op de md
staat, verschijnt deze vervolgens op het
display.
3. Om de functie weer uit te schakelen moet u
DISCTEXT selecteren en op ENTER
drukken.
Md uitwerpen
Als u op de uitwerptoets (1) drukt, valt de
weergave van de md stil en wordt de md uitge-
worpen.
Cd uitwerpen
Als u op de uitwerptoets (2) drukt, valt de
weergave van de cd stil en wordt de cd uitge-
worpen.
Om veiligheidsredenen hebt u 12 seconden de
tijd om de uitgeworpen cd uit te nemen. Als de
cd na afloop van deze periode nog in de cd-
speler zit, wordt de cd weer ingenomen. Druk
op de toets CD (3) om de cd-speler weer te
activeren.
1
2
184
Infotainment
Cd-wisselaar (extra)
Cd-wisselaar starten
De cd-wisselaar biedt plaats aan maximaal zes
cds.
1. Selecteer de cd-stand met de knop
SELECTOR (2) of druk op de toets CD (1).
2. Kies een lege sleuf met de voorkeurtoetsen
16 (3). Op het display staat aangegeven
welke sleuf leeg is.
3. Breng een cd in de cd-wisselaar aan.
Wacht totdat de tekst INSERT DISC verschijnt,
voordat u een nieuwe cd aanbrengt.
Sleuf kiezen
U kiest de sleuf waarin de af te spelen cd ligt
met de voorkeurtoetsen 16 (3). Op het display
verschijnt het nummer van de geselecteerde cd
en het gekozen nummer op deze cd.
Van nummer wisselen
Druk op om naar het volgende nummer te
gaan of op om naar het vorige nummer te
gaan. Het display geeft het nummer aan dat
wordt afgespeeld. Als uw stuurwiel is uitgerust
met een toetsenset, kunt u gebruik maken van
de bijbehorende toetsen.
1
3
2
185
Infotainment
Versneld spoelen
Druk op of en houd deze toets ingedrukt
om een bepaald gedeelte binnen een nummer of
op de cd/md op te zoeken. Zolang u de toets
ingedrukt houdt, zoekt de speler verder. Als uw
stuurwiel is uitgerust met een toetsenset, kunt u
gebruik maken van de bijbehorende toetsen.
Scannen
De functie SCAN kunt u gebruiken om van
ieder nummer de eerste tien seconden weer te
geven.
1. Druk op de toets MENU.
2. Kies voor SCAN en druk op ENTER.
3. Druk op de toets EXIT/CLEAR, wanneer u
een nummer hebt gevonden dat u wilt
beluisteren.
De functie scannen werkt alleen voor de
geselecteerde cd.
Willekeurige afspeelvolgorde,
RANDOM
Met de functie RANDOM kunt u de nummers
op een cd/md in een willekeurige volgorde laten
afspelen.
1. Kies voor RANDOM in het menu en druk
op ENTER.
2. Kies voor SINGLE DISC of ALL DISCS
om de nummers op één van de cds of op
alle cds in de cd-wisselaar in een wille-
keurige volgorde te laten afspelen.
3. De tekst RND of RND ALL staat op het
display, zolang de functie actief is.
4. Druk op de toets EXIT/CLEAR om de
functie te beëindigen.
Druk op om het volgende willekeurig
gekozen nummer af te spelen.
1%U kunt alleen een volgend, willekeurig
nummer op dezelfde cd kiezen.
186
Infotainment
Cd-wisselaar (extra) (vervolg)
Disctekst
Op sommige schijven staat informatie over het
album en de nummers. Deze informatie
verschijnt in tekstvorm op het display, als u de
functie DISCTEXT hebt geactiveerd.
1. Druk op de toets MENU.
2. Kies voor DISCTEXT in het menu en druk
op ENTER.
3. Als er aanvullende informatie op de cd
staat, verschijnt deze vervolgens op het
display.
4. Om de functie weer uit te schakelen moet u
DISCTEXT selecteren en op ENTER
drukken.
Cd uitwerpen
Als u op de uitwerptoets (1) drukt, valt de
weergave van de cd stil en wordt de cd uitge-
worpen.
Om veiligheidsredenen hebt u 12 seconden de
tijd om de uitgeworpen cd uit te nemen. Als de
cd na afloop van deze periode nog in de cd-
speler zit, wordt de cd weer ingenomen.
Alle cds uitwerpen, EJECT ALL
Wanneer u de uitwerptoets EJECT (1) lang
indrukt, activeert u de functie EJECT ALL. Alle
cds in het magazijn van de cd-wisselaar
worden dan één voor één uitgeworpen. De tekst
EJECTING ALL verschijnt op het display.
U kunt de uitwerpfunctie alleen activeren,
wanneer de auto stilstaat. Als u tijdens de
uitworp wegrijdt, wordt de functie beëindigd.
Om veiligheidsredenen hebt u 12 seconden de
tijd om de uitgeworpen cd uit te nemen. Als de
cd na afloop van deze periode nog in de cd-
wisselaar zit, wordt de cd weer ingenomen.
1%Maak geen gebruik van cds met een
opgeplakt etiket. Door warmteontwikkeling in
de cd-speler kan het etiket losraken en schade
aan de cd-speler veroorzaken.
Speel uitsluitend cds met een diameter van
12 cm af! Probeer nooit kleinere cds af te
spelen! Als de kwaliteit van de cd niet voldoet
aan de vereisten zoals beschreven in de norm
EN60908 of als de opname op ondermaatse
apparatuur heeft plaatsgevonden, kan het zijn
dat het geluid te wensen over laat of zelfs
helemaal uitblijft.
1
187
Infotainment
Menu-instellingen en menuselectie, audio
Hoofd-/submenus
5$',2
1. AUTOSTORE*
1.1. AST Mode
1.2. AST Search
1.2.1. AUTOSTORING
2. SCAN* ON/OFF**
3. NEWS* ON/OFF**
4. TP* ON/OFF**
5. RADIOTEXT* ON/OFF**
6. RADIO SETTINGS
6.1. PTY
6.1.1. SELECT PTY
6.1.2. SEARCH PTY*
6.1.3. SHOW PTY ON/OFF**
6.2. TP
6.2.1. TP STATION
SET CURRENT/RESET STN
6.2.2. TP SEARCH ON/OFF**
6.3. NEWS STATION
6.3.1. SET CURRENT/RESET STN
6.4. AF* ON**/OFF
6.5. REGIONAL* ON/OFF**
6.6. EON
6.6.1. OFF
6.6.2. LOCAL
6.6.3. DISTANT**
6.7. RESET All
7. AUDIO SETTINGS (extra)
7.1. Dolby AM/FM
7.1.1. Pro Logic II
7.1.2. 3CH
7.1.3. OFF**
7.2. Dolby cd/md
7.2.1. Pro Logic II**
7.2.2. 3CH
7.2.3. OFF
7.3. SUBWOOFER* ON**/OFF (extra)
7.4. EQUALIZER Fr (extra)
7.5. EQUALIZER Rr (extra)
7.6. RESET ALL
&'
1. RANDOM*
2. SCAN*
3. NEWS* ON/OFF**
4. TP* ON/OFF**
5. AUDIO SETTINGS
5.1. Dolby AM/FM
5.1.1. Pro Logic II
5.1.2. 3 Channel
5.1.3. Off**
5.2. Dolby cd/md
5.2.1. Pro Logic II**
5.2.2. 3 Channel
5.2.3. OFF
5.3. SUBWOOFER* ON**/OFF (extra)
5.4. EQUALIZER Fr (extra)
5.5. EQUALIZER Rr (extra)
5.6. RESET ALL
*Te programmeren met MY KEY
**Default (standaardwaarde)
188
Infotainment
Hoofd-/submenus
&';
1. RANDOM*
1.1. Off**
1.2. Single Disc
1.3. All Discs
2. SCAN*
3. NEWS* ON/OFF**
4. TP* ON/OFF**
5. DISC TEXT* ON/OFF**
6. AUDIO SETTINGS
6.1. Dolby AM/FM
6.1.1. Pro Logic II
6.1.2. 3 Channel
6.1.3. Off**
6.2. Dolby cd/md
6.2.1. Pro Logic II**
6.2.2. 3 Channel
6.2.3. OFF
6.3. SUBWOOFER* ON**/OFF (extra)
6.4. EQUALIZER Fr (extra)
6.5. EQUALIZER Rr (extra)
6.6. RESET All
0'
1. RANDOM*
2. SCAN*
3. NEWS*
4. TP*
5. DISC TEXT* ON/OFF**
6. AUDIO SETTINGS
6.1. SURROUND*
6.1.1. Pro Logic II
6.1.2. 3 Channel
6.1.3. Off**
6.2. SUBWOOFER* ON**/OFF (extra)
6.3. EQUALIZER Fr (extra)
6.4. EQUALIZER Rr (extra)
6.5. RESET All
*Te programmeren met MY KEY
**Default (standaardwaarde)
Persoonlijke voorkeurtoets,
MY KEY
Onder de persoonlijke voorkeurtoets MY KEY
(1) kunt u uw favoriete menufunctie opslaan,
zoals SCAN, AUTOSTORE of TP.
Blader de functies door met de keuze-
toetsen voor menu-opties.
Kies de functie die u wilt opslaan door de
toets MY KEY meer dan twee seconden
lang ingedrukt te houden.
Wanneer de tekst MY KEY STORED op
het display verschijnt, is de functie
opgeslagen.
Activeer de functie vervolgens door de
toets MY KEY kortstondig in te drukken.
Om een nieuwe functie onder de toets op
te slaan moet u de bovenstaande punten
(14) herhalen.
1
189
Infotainment
Telefoonsysteem
190
Infotainment
 7RHWVHQVHWRSVWXXUZLHO
Met de toetsenset op het stuurwiel kunt u
de meeste functies van uw telefoonsysteem
regelen.
Wanneer het telefoonsysteem in de actieve
stand staat, kunt u de toetsenset op het
stuurwiel alleen gebruiken voor de
telefoonfuncties. In de actieve stand staan
er altijd telefoongegevens op het display.
 0LFURIRRQ
De microfoon voor de handsfree is
ingebouwd in de achteruitkijkspiegel of in
het plafondpaneel.
 %HGLHQLQJVSDQHHO
Met behulp van de toetsen op het bedie-
ningspaneel kunt u alle functies van het
telefoonsysteem behalve het gespreks-
volume regelen. Op het display verschijnen
menus, berichten, telefoonnummers e.d.
 6,0NDDUW
U breng de SIM-kaart aan de voorkant van
het bedieningspaneel in.
 +DQGVHW
De handset kunt u gebruiken om
ongestoord te kunnen praten.
 $QWHQQH
De antenne is tegen de voorruit aange-
bracht, achter de achteruitkijkspiegel.
Algemene voorschriften
Verkeersveiligheid staat voorop! Als u als
bestuurder gebruik wilt maken van de
handset, moet u de auto eerst op een
veilige plaats parkeren.
Schakel het systeem uit tijdens het
tanken.
Schakel het systeem uit in gebieden waar
met explosieven wordt gewerkt.
Laat reparatie van de telefoon aan erkend
servicepersoneel over.
Noodoproepen
Ook zonder een SIM-kaart is het mogelijk het
alarmnummer te bellen. Uw auto moet zich
echter wel binnen het dekkingsgebied van een
GSM-provider bevinden.
Activeer het telefoonsysteem.
Kies het alarmnummer van het land
waarin u zich bevindt (112 binnen de
EU).
Druk op de toets ENTER op het bedie-
ningspaneel of het stuurwiel.
Luidsprekers
Het telefoonsysteem maakt gebruik van de
luidspreker in het bestuurdersportier of van de
middenluidspreker (voor zover aanwezig) van
het audiosysteem.
191
Infotainment
Telefoonfuncties (extra)
 'LVSOD\
 (17(5±JHVSUHNNHQEHDQWZRRUGHQ
PHQXVHOHFWLHVYHUULFKWHQRIWHOHIRRQ
DFWLYHUHQGLHVWDQGE\VWDDW
 $DQXLWVWDQGE\
 (;,7&/($5HHQJHVSUHNEHsLQGLJHQ
ZHLJHUHQWHUXJEODGHUHQLQPHQX¶VHHQ
NHX]HDQQXOHUHQRILQJHYRHUGHFLMIHUV
WHNHQVZLVVHQ
 6,0NDDUWKRXGHU
 .HX]HWRHWVHQPHQXRSWLHV
 $OIDQXPHULHNHWRHWVHQYRRUWHOHIRRQHQ
VQHOWRHWVLQPHQX¶V
 3LMOQDDUOLQNVUHFKWVYRRUXLWRIDFKWHU
XLWEODGHUHQELMGHLQYRHUYDQWHNVWHQRI
QXPPHUV
 *HVSUHNVYROXPHYHUKRJHQYHUODJHQ
4
5
6
1 2 3
8
7
9
2
4
192
Infotainment
Telefoonfuncties (extra) (vervolg)
Toets Aan/uit/stand-by, telefoon
Systeem activeren:
Druk op de toets PHONE (1) om het
telefoonsysteem in te schakelen.
Systeem uitschakelen:
Houd de toets PHONE ingedrukt om het
telefoonsysteem uit te schakelen.
Zet het systeem als volgt stand-by:
Druk korte tijd op de toets PHONE of
druk op de toets EXIT/CLEAR om het
telefoonsysteem stand-by te zetten.
Druk korte tijd op de toets PHONE om
het systeem opnieuw te activeren.
Wanneer het telefoonsysteem actief is of de
stand-by staat, staat er een hoorn op het display.
1%Bij het audiosysteem Performance kunt u
tijdens een telefoongesprek geen radiopro-
gramma, cd, md of verkeersbulletin beluisteren.
Als u het contact uitschakelt terwijl het
telefoonsysteem actief is, zal het telefoon-
systeem eveneens actief zijn wanneer u het
contact opnieuw inschakelt. Wanneer u het
telefoonsysteem hebt uitgeschakeld, kunt u
geen gesprekken aannemen.
Volumeverlaging tijdens
gesprekken
Als de telefoon gaat terwijl u naar de radio
luistert, wordt het volume verlaagd zodra u het
gesprek aanneemt. Na afloop van het gesprek
speelt de radio op het oude volume verder. U
kunt het radiovolume ook tijdens het gesprek
bijregelen, waarna de radio na afloop van het
gesprek op het nieuwe volume verder speelt. U
kunt het geluid van het audiosysteem ook
helemaal uitzetten tijdens een telefoongesprek.
Zie het menu 5.5.3 op pagina 199.
De functie geldt alleen voor het geïntegreerde
telefoonsysteem van Volvo.
1
193
Infotainment
Stand-by
Wanneer het telefoonsysteem stand-by staat,
kunt u gesprekken aannemen terwijl het audio-
systeem aanstaat en er informatie van de
geluidsbronnen van het audiosysteem op het
display verschijnt.
Om van de overige functies van het telefoon-
systeem gebruik te maken moet de telefoon in
de actieve stand staan.
Sneltoetsen in menus
Wanneer u met de menutoets naar het
menusysteem bent gesprongen, kunt u gebruik
maken van de numerieke toetsen in plaats van
de pijltoetsen en de toets ENTER om naar het
gewenste submenu op het hoofdniveau te
springen. Iedere menu-optie heeft een bepaald
nummer. Het nummer van het geselecteerde
menu staat samen met de naam van de menu-
optie op het display weergegeven.
Verkeersveiligheid
Om veiligheidsredenen zijn delen van het
menusysteem voor de telefoon niet toegankelijk
bij snelheden hoger dan
8 km/h. U kunt de begonnen activiteiten in het
menusysteem echter nog wel beëindigen.
In het menu 5.6 kunt u deze snelheidsbe-
grenzing opheffen.
194
Infotainment
Telefoonfuncties (extra) (vervolg)
SIM-kaart
Het telefoonsysteem is alleen te gebruiken in
combinatie met een geldige SIM-kaart
(Subscriber Identity Module). U hebt deze kaart
van uw provider ontvangen.
Breng altijd de SIM-kaart aan, als u gebruik wilt
maken van het telefoonsysteem.
Schakel het telefoonsysteem uit.
Duw de SIM-kaarthouder naar buiten toe
door de houder korte tijd in te drukken.
Leg de kaart dusdanig in de houder dat de
kant met het metaal omlaagwijst.
Zorg dat de afgeschuinde hoek van de
SIM-kaart overeenkomt met die van de
houder.
Duw de houder weer naar binnen toe.
Neem bij problemen met de SIM-kaart contact
op met uw netwerkprovider.
Bellen en gesprekken aannemen
%HOOHQ
Kies het nummer en druk op ENTER op
de toetsenset op het stuurwiel of op het
bedieningspaneel (of til de handset op).
,QNRPHQGJHVSUHN aannemen:
Druk op ENTER of til de handset op. U
kunt ook gebruik maken van de automa-
tische aanneemfunctie Auto antw., zie
menu-optie 4.3.
Het geluid van het audiosysteem kan automa-
tisch worden uitgeschakeld tijdens een gesprek,
zie menu-optie 5.6.3.
Gesprekken beëindigen
Druk op EXIT/CLEAR op de toetsenset van
het stuurwiel of op het bedieningspaneel of leg
de handset op. Het audiosysteem gaat weer in
de voorgaande stand staan.
U weigert inkomende gesprekken met een druk
op de toets EXIT/CLEAR.
195
Infotainment
Handset
Als u privégesprekken wilt voeren, kunt u
gebruik maken van de handset. Neem de
handset op door korte tijd op de bovenkant (A)
te drukken.
1. Voer het gewenste nummer in met de
toetsenset op het bedieningspaneel en neem
de handset op om te bellen. U regelt het
volume met de draaiknop op de zijkant van
de handset.
2. U kunt het gesprek beëindigen door de
handset terug in de houder te leggen.
Doe het volgende als u tijdens een lopend
gesprek wilt overgaan op het gebruik van
de handsfree zonder daarvoor het gesprek
te beëindigen: druk op op het stuurwiel
(of maak gebruik van de menutoetsen op
het bedieningspaneel) en kies voor
Handsfree. Druk op ENTER en leg de
handset neer. Als u de handset al hebt
opgenomen wanneer de telefoon gaat,
wordt het geluid via het handsfreesysteem
doorgegeven. Druk op de toets MENU, ga
naar Handset en druk op ENTER om het
geluid in de handset weer te geven.
Laatst gekozen nummers
Het telefoonsysteem slaat automatisch de tien
laatst gekozen telefoonnummers/namen op.
1. Druk op ENTER van de toetsenset op het
stuurwiel of op het bedieningspaneel.
2. Blader met de pijltoetsen vooruit of
achteruit door de laatst gekozen nummers.
De nummers verschijnen op het display.
3. Druk op ENTER.
Verkort kiezen
Telefoonnummers onder een
voorkeuzetoets opslaan
De nummers die zijn opgeslagen in het
telefoonboek van het systeem kunt u koppelen
aan een bepaalde voorkeuzetoets (19). U doet
dat als volgt:
1. Kies voor Telefoonboek in het menu en
druk op ENTER.
2. Blader verder naar Verk. kiezen (menu 3.3)
en druk op ENTER.
3. Druk op de voorkeuzetoets waaronder u het
nummer wilt opslaan. Druk op ENTER om
uw keuze te bevestigen.
4. Zoek de naam of het telefoonnummer van
uw keuze op in het telefoonboek. Druk op
ENTER om een keuze te maken.
Voorkeuzetoets gebruiken
Houd de gewenste voorkeuzetoets ca. twee
seconden ingedrukt om te bellen of druk eerst
kort op de voorkeurtoets en daarna op de toets
ENTER.
1%Na inschakeling van de telefoon moet u
enkele seconden wachten, voordat u gebruik
kunt maken van de functie verkort kiezen.
Om verkort te kunnen kiezen moet Menu 3.3.1
geactiveerd zijn.
A
196
Infotainment
Tijdens een lopend gesprek een
tweede gesprek aannemen
Als u tijdens een lopend gesprek twee korte
geluidssignalen hoort, komt er een tweede
gesprek binnen. U kunt deze functie in- of
uitschakelen in dit menu.
U kunt het tweede gesprek vervolgens wel of
niet aannemen. Als u het gesprekQLHW wilt
aannemen, moet u op EXIT/CLEAR drukken of
niets doen.
Als u het gesprek echter ZHO wilt aannemen,
moet u op ENTER drukken. U parkeert het
lopende gesprek dan tijdelijk. Als u op EXIT/
CLEAR drukt, worden beide gesprekken
beëindigd.
Functies tijdens lopende
gesprekken
Tijdens HHQORSHQG gesprek kunt u de volgende
functies activeren (blader met de pijltoetsen en
druk op ENTER om een keuze te maken):
Wanneer u tijdens een ORSHQGJHVSUHN een
tweede gesprek hebt JHSDUNHHUG, kunt u de
volgende functies activeren (blader met de
pijltoetsen en druk op ENTER om een keuze te
maken):
Gespreksvolume
Verhoog of verlaag het gespreksvolume door
tijdens het gesprek op de toetsen + of (1) van
de toetsenset op het stuurwiel te drukken.
Wanneer de telefoon in de actieve stand staat,
kunt u met de toetsenset op het stuurwiel alleen
de telefoonfuncties regelen.
Als u de toetsen wilt gebruiken om instellingen
in het audiosysteem te verrichten, moet u eerst
de telefoon stand-by zetten, zie pagina 192.
Ruggespraak/
Ruggespraak uit
Ruggespraakstand
Parkeren/
Hervatten
Om het lopende wel of
niet te parkeren
Handset/
Handsfree
Om de handset of de
handsfree te gebruiken
Telefoonboek Om het telefoonboek te
bekijken
Ruggespraak/
Ruggespraak uit
Ruggespraakstand
Handset/
Handsfree
Om de handset of de
handsfree te gebruiken
Telefoonboek Om het telefoonboek te
bekijken
Samenvoegen Om twee gesprekken
tegelijk te voeren (confe-
rentie)
Wisselen Om te wisselen tussen de
twee gesprekken
1
197
Infotainment
Telefoonboek
Telefoonnummers en namen kunt u in het
geheugen van de telefoon zelf opslaan of in het
geheugen op de SIM-kaart.
Wanneer u een gesprek aanneemt afkomstig
van één van de nummers die in het telefoonboek
liggen opgeslagen, wordt de bijbehorende naam
op het display weergegeven.
U kunt maximaal 255 namen in het geheugen
van de telefoon opslaan.
Telefoonnummers met namen
opslaan
1. Druk op de toets MENU, kies voor
Telefoonboek en druk op ENTER.
2. Blader verder naar Toevoegen en druk op
ENTER.
3. Voer een naam in en druk op ENTER.
4. Voer een nummer in en druk op ENTER.
5. Geef aan in welk geheugen u het nummer
en de naam wilt opslaan en druk
vervolgens op ENTER.
Namen (of berichten) invoeren
Druk op de toets met het teken van uw keuze:
druk eenmaal op de toets om het eerste teken
van de toets in te voeren, tweemaal om het
tweede teken in te voeren enz. Druk op de 1 om
een spatie in te voegen.
Tekstinvoer onderbreken
1. U kunt alle ingevoerde tekens wissen door
lang op de toets EXIT/CLEAR te drukken.
2. Keer terug naar het menu door nogmaals
lang op de toets EXIT/CLEAR te drukken.
Nummers uit het geheugen
bellen
1. Druk op de pijl omlaag (1) van de MENU-
toetsen of op op het stuurwiel om het
telefoonboek door te zoeken.
2. Kies uit de volgende mogelijkheden:
Druk op ENTER en blader met de
pijltoetsen naar de naam van uw keuze.
Druk op de toets die overeenkomt met de
eerste letter van de bijbehorende naam (of
voer de complete naam in) en druk op
ENTER.
3. Druk op ENTER om het geselecteerde
nummer te bellen.
spatie 1 - ? ! , . : " ' ( )
a b c 2 ä å à á â æ ç
d e f 3 è é ë ê
g h i 4 ì í î ï
j k l 5
m n o 6 ñ ö ò ó Ø
p q r s 7 ß
t u v 8 ü ù ú û
w x y z 9
om tweemaal achtereen hetzelfde
teken van een toets in te voeren
moet u na de eerste maal op *
drukken of enkele seconden
wachten.
+ 0 @ * # & $ £ / %
om te wisselen tussen hoofdletters
en kleine letters
om het laatst ingevoerde teken te
wissen. Wanneer u de toets lang
ingedrukt houdt, kunt u het
nummer of de tekst in zijn geheel
wissen.
1
198
Infotainment
Dubbele SIM-kaart
Veel providers bieden dubbele SIM-kaarten
aan: één voor de autotelefoon en één voor een
andere telefoon. Als u over dubbele SIM-
kaarten beschikt, kunt u hetzelfde nummer voor
twee verschillende telefoons gebruiken. Neem
contact op met uw provider over de mogeli-
jkheden en het gebruik van dubbele SIM-
kaarten.
Specificaties
a.255 geheugenposities in het geheugen van de
telefoon. Het aantal geheugenposities op de
SIM-kaart verschilt naargelang het
abonnement.
IMEI-nummer
Om de telefoon te blokkeren moet u het IMEI-
nummer van de telefoon aan uw provider
doorgeven. Dit nummer is een serienummer
bestaande uit 15 cijfers dat in de telefoon gepro-
grammeerd is. Toets *#06# op uw telefoon in
om het nummer op het display te zien. Noteer
het nummer en bewaar het op een veilige plaats.
Vermogen 2 W
SIM-kaart klein, 3V
Geheugenposities 255 a
SMS
(Short Message Service)
Ja
Data/Fax Nee
Dualband Ja (900/1800)
199
Infotainment
Menu-instellingen en menuselectie, telefoon
1. Oproepreg., CALL
1.1. Gem. oproep
1.2. Ontvangen oproepen
1.3. Uitgaande opr.
1.4. Wis lijst
1.4.1. Alle oproepen
1.4.2. Gemiste oproepen
1.4.3. Ontv. oproepen
1.4.4. Uitgaande opr.
1.5. Duur oproep
1.5.1. Laatste oproepen
1.5.2. Tel oproepen
1.5.3. Totale tijd
1.5.4. Reset timer
2. Boodschappen
2.1. Lezen
2.2. Nieuwe boodschap invoeren
2.3. Inst. boodsch.
2.3.1. SMSC-nummer
2.3.2. Geldigheid
2.3.3. Soort boodsch.
3. Telefoonboek
3.1. Toevoegen
3.2. Zoeken
3.3. Alles kopiëren
3.3.1. SIM naar telefoon
3.3.2. Telefoon naar SIM
3.4. Verk. kiezen
3.4.1. Actief
3.4.2. Nummer kiezen
3.5. SIM-geheugen wissen
3.6. Telefoongeheugen wissen
3.7. Geheugenstatus
4. Bel-opties
4.1. Nummer mee
4.2. Oproep wacht
4.3. Auto antw.
4.4. Automatisch herkiezen
4.5. Doorschakelen
4.5.1. Alle oproepen
4.5.2. Bij bezet
4.5.3. Onbeantwoord
4.5.4. Onbereikbaar
4.5.5. Fax-oproepen
4.5.6. Data-oproepen
4.5.7. Alles annul.
5. Inst. tel.
5.1. Netwerk
5.1.1. Automatisch
5.1.2. Handgesch.
5.2. Taal
5.2.1. Dansk
5.2.2. Deutsch
5.2.3. English UK
5.2.4. English US
5.2.5. Español
5.2.6. Français CAN
5.2.7. Français FR
5.2.8. Italiano
5.2.9. Nederlands
5.2.10. Português BR
5.2.11. Português P
5.2.12. Suomi
5.2.13. Svenska
5.3. SIM-beveiligd
5.3.1. Aan
5.3.2. Uit
5.3.3. Automatisch
5.4. Wijzig codes
5.4.1. PIN-code
5.4.2. Telefooncode
5.5. Geluiden
5.5.1. Belvolume
5.5.2. Belsignaal
5.5.3. Radio Mute
5.5.4. Boodsch.sign.
5.6. Verkeersv.
5.7. Fabrieksinst.
200
Infotainment
Menu 1. Oproepregister
*HPLVWHRSURHSHQ
In dit menu verschijnt een lijst met de tien laatst
gemiste oproepen. U kunt de nummers bellen,
wissen of toevoegen aan het telefoonboek.
2QWYDQJHQRSURHSHQ
In dit menu verschijnt een lijst met de tien laatst
ontvangen oproepen. U kunt de nummers
bellen, wissen of toevoegen aan het
telefoonboek.
8LWJDDQGHJHVSUHNNHQ
In dit menu verschijnt een lijst met de tien laatst
gekozen nummers. U kunt de nummers bellen,
wissen of toevoegen aan het telefoonboek.
:LVOLMVW
Met behulp van deze functie kunt u de lijsten
onder de menus 1.1, 1.2 en 1.3 wissen zoals
hieronder beschreven.
1.4.1. Alles
1.4.2. Gemist
1.4.3. Ontvangen
1.4.4. Uitgaande
'XXURSURHS
In dit menu hebt u de mogelijkheid om de duur
van al uw oproepen of alleen de laatste te zien.
U kunt ook het aantal oproepen bekijken en de
timer resetten.
1.5.1. Laatste oproepen
1.5.2. Tel oproepen
1.5.3. Totale tijd
1.5.4. Reset timer
Om de timer te kunnen resetten moet u over de
telefooncode beschikken (zie Menu 5.5).
Menu 2. Boodschappen
/H]HQ
In dit menu kunt u de ingekomen boodschappen
lezen. U kunt de gelezen boodschappen (of
gedeelten ervan) vervolgens wissen,
doorsturen, wijzigen of opslaan.
1LHXZHERRGVFKDSLQYRHUHQ
Met de toetsenset kunt u boodschappen
invoeren. U kunt de boodschappen vervolgens
opslaan of versturen.
,QVWHOOLQJHQERRGVFKDSSHQ
In dit menu kunt u het nummer van de mailbox
(SMSC-nummer) aangeven waarnaar u uw
boodschappen wilt doorschakelen. U kunt
tevens aangeven hoe uw boodschap de
geadresseerde moet bereiken en hoelang deze in
de mailbox moet blijven liggen.
2.3.1. SMSC-nummer
2.3.2. Geldigheid
2.3.3. Soort boodschap
Neem contact op met uw provider voor infor-
matie over deze instellingen en het SMSC-
nummer. U hoeft deze instellingen normaal
gesproken niet te wijzigen.
Menu 3. Telefoonboek
7RHYRHJHQ
In dit menu hebt u de mogelijkheid om namen
en telefoonnummers op te slaan in het
telefoonboek. Zie het hoofdstuk over het
telefoonboek voor meer informatie.
=RHNHQ
$OOHVNRSLsUHQ
Telefoonnummers en namen op de SIM-kaart
kopiëren naar het telefoongeheugen.
3.3.1. Van het SIM-geheugen naar het tele-
foongeheugen
3.3.2. Van het telefoongeheugen naar het
SIM-geheugen
9HUNRUWNLH]HQ
Een nummer dat in het telefoonboek ligt
opgeslagen, kunt u aan een voorkeuzetoets met
een bepaald nummer koppelen.
6,0JHKHXJHQZLVVHQ
In dit menu kunt u het complete geheugen op de
SIM-kaart wissen.
7HOHIRRQJHKHXJHQZLVVHQ
In dit menu kunt u het complete geheugen van
de telefoon wissen.
*HKHXJHQVWDWXV
In dit menu kunt u zien hoeveel geheugenpos-
ities in beslag genomen worden door de namen
en telefoonnummers in het geheugen op de
SIM-kaart en in dat van de telefoon.
201
Infotainment
Menu 4. Bel-opties
1XPPHUPHH
Geef aan of uw eigen nummer wel of niet op het
display van de ontvanger moet verschijnen.
Neem contact op met uw provider voor een
permanent geheim nummer.
2SURHSZDFKW
Geef aan of u wel of geen signaal wilt
ontvangen, wanneer er tijdens een lopend
gesprek een tweede oproep wacht.
$XWRDQWZ
Geef aan of u inkomende gesprekken automa-
tisch wilt beantwoorden.
$XWRPDWLVFKKHUNLH]HQ
Geef aan of u een eerder gekozen nummer na
een bezettoon automatisch wilt laten herkiezen.
'RRUVFKDNHOHQ
In dit menu kunt u aangegeven welke soorten
oproepen moeten worden doorgeschakeld naar
het gespecificeerde telefoonnummer en
wanneer.
4.5.1. Alle oproepen (de instelling geldt
alleen tijdens het lopende gesprek).
4.5.2. Bij bezet
4.5.3. Onbeantwoord
4.5.4. Onbereikbaar
4.5.5. Fax-oproepen
4.5.6. Data-oproepen
4.5.7. Alles annul.
Menu 5. Telefooninstellingen
1HWZHUN
Geef aan of u automatisch of handmatig
netwerken wilt selecteren. De geselecteerde
provider verschijnt tijdens het inschakelen van
het telefoonsysteem op het display.
5.1.1. Auto
5.1.2. Handgesch.
7DDO
In dit menu kunt u aangeven in welke taal u de
berichten op het display wilt zien.
5.2.1. Dansk
5.2.2. Deutsch
5.2.3. English UK
5.2.4. English US
5.2.5. Español
5.2.6. Français CAN
5.2.7. Français FR
5.2.8. Italiano
5.2.9. Nederlands
5.2.10. Português BR
5.2.11. Português P
5.2.12. Suomi
5.2.13. Svenska
6,0EHYHLOLJG
In dit menu kunt u aangeven of de invoer van de
PIN-code actief of inactief moet zijn of autom-
atisch moet verlopen.
5.3.1. Aan
5.3.2. Uit
5.3.3. Automatisch
:LM]LJFRGHV
In dit menu kunt u uw PIN-code of uw
telefooncode wijzigen.
5.4.1. PIN-code
5.4.2. Telefooncode (gebruik 1234, voordat
u overgaat op uw eigen code). U
gebruikt de telefooncode om de
timer op nul te kunnen stellen.
1%Noteer de code en bewaar deze op een
veilige plaats.
*HOXLGHQ
5.5.1. Belvolume: In dit menu kunt u het
volume van het belsignaal bij een
binnenkomend gesprek instellen.
5.5.2. Belsignaal: In dit menu kunt u
kiezen uit verschillende soorten bel-
signalen.
5.5.3. Radio Mute: On/off
5.5.4. Aanp. Snelh.: Geef aan of het vol-
ume wel of niet afhankelijk moet
zijn van de rijsnelheid.
5.5.5. Boodschapsignaal
9HUNHHUVYHLOLJKHLG
In dit menu kunt u aangeven of u de snelheids-
begrenzing die geldt voor het menusysteem wel
of niet wilt uitschakelen, zodat u het complete
menusysteem ook tijdens het rijden kunt
gebruiken.
)DEULHNVLQVWHOOLQJHQ
Functie om de fabrieksinstellingen te herstellen.
202
Infotainment
203
Technische gegevens
Type-aanduidingen 204
Maten, gewichten, hoeveelheden 205
Smeermiddelen 206
Koelsysteem 206
Katalysator 207
Brandstof 208
Wielophanging, vering 209
Elektrisch systeem 210
Motorspecificaties 211
204
Technische gegevens
Type-aanduidingen
Wanneer u contact opneemt met uw Volvo-
dealer of vervangingsonderdelen en accessoires
wilt bestellen, kan het handig zijn als u de type-
aanduiding, het chassisnummer en het motor-
nummer van de auto bij de hand hebt.
 &KDVVLVQXPPHU9,1
In de motorruimte gestampt, onder de
voorruit.
 7\SHDDQGXLGLQJFKDVVLVQXPPHU
PD[LPDDOWRHODDWEDDUJHZLFKWNOHXU
FRGHVYRRUGHODNHQGHEHNOHGLQJHQ
W\SHJRHGNHXULQJVQXPPHU
Op het plaatje op het binnenspatbord achter
het linker koplamphuis.
 7\SHDDQGXLGLQJYDQGHPRWRU
RQGHUGHHOHQVHULHQXPPHU
Aan de rechterzijde van het motorblok.
 7\SHDDQGXLGLQJHQVHULHQXPPHUYDQ
GHYHUVQHOOLQJVEDN
D Automatische versnellingsbak GM: aan
de achterzijde
EAutomatische versnellingsbak AW: aan
de bovenzijde
F Handgeschakelde versnellingsbak: aan
de bovenzijde
205
Technische gegevens
Maten, gewichten, hoeveelheden
Maten en gewichten
Toelaatbare belasting (zonder bestuurder) =
Totaalgewicht, rijklaar gewicht
*HJHYHQVSODDWMHPHWJHZLFKWHQRSKHW
SODDWZHUNLQGHPRWRUUXLPWH
1. Max. totaalgewicht
2. Max. treingewicht (auto + aanhanger)
3. Max. voorasdruk
4. Max. achterasdruk
Max. belasting, zie kentekenbewijs
Hoeveelheden
1
:Om te controleren welke motor er in uw auto
zit kunt u de typeaanduiding in de motorruimte
bekijken (voorgaande pagina, punt 3).
Lengte 480 cm
Breedte 190 cm
Hoogte 178 cm
Wielbasis 286 cm
Spoorbreedte,
vooras
163 cm
Spoorbreedte,
achteras
162 cm
Max. dakbelasting 100 kg
Max. aanhangergewicht 2250 kg
%UDQGVWRIWDQN(liter) ca.
Benzine 72
Diesel 68
0RWRUROLH incl. inhoud filter
1
(liter)
B5254T2 2,5T 5,5
B6294T T6 6,5
D5244T D5 7,0
9HUVQHOOLQJVEDNROLH(liter)
Handgesch. 2,0
Autom. 7,5
'LYHUVHQ
Stuurbekrachtigings-
vloeistof 0,9 liter
Sproeier-
vloeistof 6,5 liter
Rem- en
koppelingsvloeistof 0,6 liter
Airconditioning 1000 gram
Airconditioning achter
in passagiersruimte 1300 gram
Belangrijk!
Controleer na verversing van de motorolie
met de peilstok of de juiste hoeveelheid olie
in de motor zit. Controleer het peil bij een
warme motor enkele minuten nadat de
motor is afgezet.
206
Technische gegevens
Smeermiddelen
Motor
Benzinemotoren: ACEA A1
U mag ook olie gebruiken die voldoet aan de
kwaliteitsnorm ACEA A3. Let erop dat een
bepaalde soort olie kan voldoen aan zowel
ACEA A1 als ACEA B1. Dit ongeacht de vraag
of de gebruikte olie van minerale oorsprong is
of geheel of gedeeltelijk van synthetische aard is.
Dieselmotoren: ACEA B4
Let erop dat een bepaalde soort olie kan
voldoen aan zowel ACEA A3, ACEA B3 als
ACEA B4. Dit ongeacht de vraag of de
gebruikte olie van minerale oorsprong is of
geheel of gedeeltelijk van synthetische aard is.
Voor benzinemotoren en dieselmotoren met
turbocompressor adviseren wij het gebruik van
volledig synthetische motorolie van Volvo.
9RHJJHHQH[WUDWRHYRHJLQJVPLGGHOHQDDQGH
ROLHWRH=HNXQQHQGHPRWRUEHVFKDGLJHQ
Viscositeit
(bij een constante luchttemperatuur)
Onder extreme rijomstandigheden die tot een
abnormaal hoge olietemperatuur of oliecon-
sumptie leiden, zoals wanneer u in de bergen
rijdt en veelvuldig op de motor afremt of op
hoge snelheden over de autosnelweg rijdt,
wordt het gebruik van oliesoorten aanbevolen
die voldoen aan de kwaliteitsnorm ACEA A3
(benzinemotoren).
1%Oliesoorten met een viscositeitsindex van
0W-30 en 0W-40 moeten voldoen aan de eisen
van de kwaliteitsnormen ACEA A3 (benzine-
motoren).
Versnellingsbak
2OLHNZDOLWHLW
Handgesch.: Synthetische versnellingsbakolie
van Volvo
Geartronic: GM4T65EV
Synthetische versnellingsbakolie van Volvo
(een oliesoort die voldoet aan de kwaliteitseisen
conform Dexron IIIG).
Autom. (AW55-51)
Uitsluitend versnellingsbakolie van Volvo met
art.nr. 1161540-8. Niet met andere soorten olie
mengen!
Stuurbekrachtigingsvloeistof
9ORHLVWRINZDOLWHLW Stuurbekrachtigings-
vloeistof van het type Pentosin CHF 11S of iets
dergelijks.
+RHYHHOKHLG ca. 0,9 liter
Remvloeistof
9ORHLVWRIW\SH Remvloeistof DOT 4+.
+RHYHHOKHLG ca. 0,6 liter
Koelsysteem
Gesloten overdruksysteem. Thermostaat opent
bij 90°C.
Belangrijk!
Neem bij twijfel over de juiste oliekwaliteit
contact op met een Volvo-werkplaats.
0RWRU +RHYHHOKHLG
(liter)
Benzine, 5 cil. 2.5T ca. 9,0
Benzine, 6 cil. T6 ca. 10,5
Diesel D5 ca. 12,5
207
Technische gegevens
Katalysator
Katalysator
De katalysator vormt een aanvulling op het
uitlaatsysteem en heeft tot taak de uitlaatgassen
te reinigen. De katalysator bestaat in hoofdzaak
uit een behuizing met daarin twee zogeheten
monolieten, die zó geconstrueerd zijn dat de
uitlaatgassen er via kanalen doorheen stromen.
De wanden van deze kanalen zijn bekleed met
een dun laagje platina/rhodium/palladium.
Deze edelmetalen hebben een katalytische
werking, d.w.z. ze versnellen een chemische
reactie zonder dat ze daar actief aan deelnemen.
Lambdasonde
TM
(zuurstofsensor,
alleen benzinemotoren)
De lambdasonde maakt deel uit van het regel-
systeem dat tot taak heeft de uitstoot te
beperken en de energie-inhoud van de brandstof
beter te benutten. Een zuurstofsensor registreert
het zuurstofgehalte van de uitlaatgassen die de
motor verlaten. De waarde van de uitlaat-
gasanalyse wordt doorgegeven aan het elektro-
nische systeem dat continu de injectoren
afregelt. De lucht-brandstofverhouding die de
motor ontvangt wordt continu afgeregeld. De
afregeling schept de ideale omstandigheden
voor een effectieve verbranding van de schade-
lijke stoffen (koolwaterstoffen, koolmonoxide
en stikstofoxiden) in de driewegkatalysator.
208
Technische gegevens
Brandstof
Benzine Brandstofverbruik en uitstoot van kooldioxide
De motor loopt op benzine met een
octaangetal van 91, 95 en 98 RON.
98 (RON) wordt geadviseerd
voor een maximaal rendement
tegen een minimaal brandstof-
verbruik.
95 (RON) is te gebruiken in de
normale rijomstandigheden.
91 (RON) kunt u beter alleen in
uitzonderingsgevallen
gebruiken. De motor loopt bij
gebruik van deze brandstofkwa-
liteit echter geen schade op.
Norm DIN 51600
Min. octaangetal 91 (RON), loodvrij
Diesel
Norm SS-EN 590
Motor Versnellingsbak Verbruik in
liter/100 km
Uitstoot van kooldi-
oxide (CO
²
) g/km
B5254T2 2.5T
Handmatig
Automaat
11,1-11,4
11,8-12,0
266-273
282-287
B6294T T6 Automaat 12,7-12,9 304-309
D5244T D5
Handmatig
Automaat
8,2-8,3
9,0-9,1
216-219
239-242
1% Bovenstaande motoren zijn niet op alle markten verkrijgbaar.
De officiële brandstofverbruikscijfers zijn gebaseerd op een gestandaardiseerde rijcyclus conform de EU-richtlijn 80/1268 voor voertuigen met
verbrandingsmotoren.
Het gebruik van extra accessoires kan de verbruikscijfers beïnvloeden omdat de accessoires het gewicht van de auto verhogen. Ook de rijstijl en
andere technische factoren kunnen van invloed zijn op het brandstofverbruik.
209
Technische gegevens
Wielophanging, vering
Voortrein
McPherson-veerpoten. De schokdempers zijn
in de veerpoten ingebouwd. Rondsel-en-
tandheugelstuurinrichting. Veiligheidsstuur-
kolom.
Achtertrein
Gescheiden ophanging met onafhankelijk
afgeveerde wielen en schokdempers. De
ophanging bestaat uit naar achteren gerichte
wieldraagarmen, bovenste en onderste
ophangarmen, spoorstangen en een stabilisator-
stang.
210
Technische gegevens
Elektrisch systeem
12-voltsysteem met wisselstroomdynamo en spanningsregelaar. Enkel-
polig systeem waarbij het chassis en het motorblok als geleiders worden
gebruikt. De minpool is verbonden met het chassis.
Gloeilampen Vermogen Lampvoet
Groot licht 55 W H 7
Dimlicht 55 W H 7
Bi-Xenon-systeem 35 W D2R
Mistlampen, vóór55 WH 1
$FFX
Als u de accu moet vervangen, moet u erop letten dat de nieuwe accu
dezelfde koudestartcapaciteit en reservecapaciteit als de originele accu
heeft (zie de sticker op de accu).
Stadslichten W 5 W W 2.1x9.5 d
Richtingaanwijzers, voor H21 W BAY9s
Richtingaanwijzers, achter
(oranje)
PY21 W BA 15
Motor 2.5T T6 D5 Zijmarkeringslicht W 5 W W2,1x9,5d
Spanning 12 V 12 V 12 V (diesel) Remlichten 21 W BA 15
Koudestartcapaciteit (SAE) 520 A* 600 A* 800 A Achteruitrijlichten 21 W BA 15
Reservecapaciteit (RC) 90 min. 115 min. 170 min. Mistachterlicht, achterlichten
P21/4 W BA15
Maximale stroomsterkte dynamo 140 A** 160 A 140 A** Kentekenplaatverlichting W 5 W W 2,1x9,5 d
Startmotor, vermogen 1,4 kW 1,7 kW 2,2 kW Instapverlichting, vooraan W 5 W SV 8,5
Bagageruimteverlichting W 5 W SV 8,5
Verlichting dashboardkastje W 3 W BA 9
Make-upspiegel 1,2 W SV 5,5
* Autos met standverwarming zijn uitgerust met een accu van 800 A.
** Autos met AC achter in de passagiersruimte zijn uitgerust met een
accu van 160 A.
211
Technische gegevens
Motorspecificaties
*: Vermogen en koppel gemeten conform de
testnorm 80/1269/EEG. Voor benzinemotoren
wordt tijdens deze tests gebruik gemaakt van 98
octaan.
Om te controleren welke motor er in uw auto zit
kunt u de typeaanduiding in de motorruimte
bekijken (Typeaanduidingen pagina 204,
punt 3).
B5254T2 B6294T D5244T
2,5T T6 D5
Vermogen* (kW bij omw/s) 154/83 200/85 120/67
(pk bij omw/min) 210/5000 272/5100 163/4000
Koppel* (Nm bij omw/s) 320/2575 380/3083 340/2950
(kpm bij omw/min) 32,6/15004500 38,8/18005000 34,7/17503000
Aantal cilinders 5 6 5
Cilinderboring (mm) 83 83 81
Slaglengte (mm) 93,2 90 93,2
Cilinderinhoud (cm³) 2521 2922 2401
Compressieverhouding 9,0:1 8,5:1 18,0:1
1% Bovenstaande motoren zijn niet op alle markten verkrijgbaar.
212
Technische gegevens
213
Alfabetisch register
Alfabetisch register
$
Aanhanger ..................................................113
Aansteker ......................................................37
ABS ......................................................31, 107
AC ................................................................57
Accu ...........................................137, 145, 210
Achterklep ....................................................46
Achterlichten ..............................................151
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels .........49
Achteruitrijlichten ......................................151
Afstandsbediening ..................................88, 89
Airbags .........................................................12
Air Quality Sensor ..............................61, 62
Alarmdiode ...................................................96
Alarmlichten .................................................42
Algemene verlichting ...................................74
All Wheel Drive ......................................105
Antenne ......................................................190
Approach-verlichting ................................89
Asbak ............................................................79
AUTO ...........................................................62
Auto wassen ...............................................130
Automatische versnellingsbak ......................99
AWD ..........................................................105
%
Bagagenet .....................................................82
Bagagerek .....................................................83
Bagagerolhoes ..............................................84
Bagageruimte .........................................80, 85
Bagageruimteverlichting ............................152
Banden ........................................................122
Bandenspanning .........................................125
Bedieningspaneel .......................................190
Bekerhouders ................................................79
Bekleding ...................................................131
Benzine .......................................................208
Benzine tanken ...........................................100
Bereik tot lege brandstoftank .......................43
Bergen ........................................................111
Blaasmonden ................................................55
Blokkering achteruitversnelling .................102
Boordcomputer .............................................43
Brandstof ....................................................208
Brandstofmeter .............................................30
Brandstoftank .............................................205
Brandstofverbruik .......................................208
Buitenspiegels ..............................................36
Buitentemperatuurmeter ...............................30
&
Cd-speler ....................................................161
Comfortstand ................................................50
Compact reservewiel ..................................124
Contact- en stuurslot ...................................101
Controle- en waarschuwingslampjes ......30, 31
Controlelampje aanhanger ............................33
Cruise control ...............................................44
'
Dagtellers .....................................................30
Diesel ..................................................139, 208
Dieselolie tanken ........................................100
Dimlicht ........................................................39
Display .......................................................163
Displaybericht ..............................................64
Displayberichten ...........................................35
Dolby Pro Logic II (DPL II) ......................167
DSTC ....................................................34, 108
(
EBA ............................................................109
EBD ............................................................107
EHBO-kit .....................................................85
Elektrisch bediende ramen ...........................47
Elektrisch bediende voorstoel ......................70
Elektrisch kinderslot .....................................94
Elektrisch systeem ......................................210
Elektrisch verwarmde achterruit ......42, 59, 63
Elektrisch verwarmde buitenspiegels ...........42
Elektrisch verwarmde voorstoelen ...............63
Elektrische aansluiting ...............37, 45, 46, 84
Elektronisch geregeld systeem ...................105
Elektronische startblokkering .....................101
Emergency Brake Assistance .....................109
214
Alfabetisch register
)
Fader ...........................................................167
Follow-Me-Home..........................................39
*
Geavanceerde gebruikersfunctie ................177
Geavanceerde gebruikersstand ...................180
Gemiddeld brandstofverbruik ......................43
Gemiddelde snelheid ....................................43
Gereedschapstas ...........................................85
Gevarendriehoek ....................................85, 86
Geïntegreerd kinderzitje ...............................26
Gloeilamp dimlicht .....................................149
Gloeilamp groot licht .................................149
Gloeilampen .......................................147, 210
Gordelspanners .............................................11
Gordelwaarschuwing ..............................10, 33
Groot licht ..............................................30, 39
+
Handbediende klimaatregeling .....................56
Handgeschakelde versnellingsbak ..............102
Hoeveelheden .............................................205
Hoge tonen .................................................167
Hoofdsteun ...................................................73
Hoofdtelefoon .............................................163
Houder voor boodschappentassen ................84
Huidig brandstofverbruik .............................43
,
IC-systeem ....................................................18
Immobilizer ..................................................88
In de was zetten ..........................................131
Infotainmentsysteem ..................................160
Instapverlichting .........................................152
Instrumentenverlichting ...............................38
Interieurfilter ................................................54
Interieurverlichting .......................................74
Intervalstand .................................................40
ISOFIX .........................................................26
.
Katalysator .................................................207
Kentekenplaatverlichting ...........................152
Kilometerteller .............................................30
Kinderen en veiligheid .................................23
Kinderslot ...............................................37, 93
Kinderzitje ....................................................26
Kinderzitjes ..................................................23
Kleurcode ...................................................132
Klokje ...........................................................30
Knalgas .......................................................146
Koelsysteem ...............................................206
Koelventilator .............................................138
Koelvloeistof ..............................................142
Kooldioxide ................................................208
Koplampen ...................................................38
Koplampsproeier ..........................................40
Koude start ...................................................99
Krik ...............................................................85
/
Lading op het dak .......................................119
Lage tonen ..................................................167
Lak ..............................................................132
Lakschade ...................................................132
Lambdasonde TM ......................................207
Lastdragers .................................................119
Leeslampjes ..........................................74, 153
Lichtsignaal ..................................................39
Luchtverdeling .............................................57
Luidsprekers ...............................................190
0
Maataanduiding ..........................................122
Make-upspiegel ....................................75, 152
Maten en gewichten ...................................205
Microfoon ...................................................190
Middenconsole .............................................79
Mistachterlicht ......................................38, 152
Mistlampen ...................................................33
Mistlampen, vóór .......................................150
Motor starten ..............................................101
Motorkap ....................................................138
Motorruimte ...............................................138
Motorspecificaties ......................................211
1
Niveauregeling ...........................................114
Noodoproepen ............................................190
Normale bocht ..............................................39
2
Olie .............................................................140
Oliedruk ........................................................33
215
Alfabetisch register
Oliefilter .....................................................140
Onderbreking tekstinvoer ...........................197
Ontdooier ......................................................63
Ontgrendelen ................................................90
Opbergmogelijkheden in
passagierscompartiment ...............................76
Opbergvakken ..............................................79
Opblaasgordijn .............................................18
Overzicht, telefoonsysteem ........................190
3
Paniekfunctie ................................................88
Parkeerlichten .............................................149
Parkeerrem .............................................33, 45
Parking Support ......................................110
Penhouder .....................................................77
Plafondverlichting ......................................153
Poetsen .......................................................130
5
Recirculatie ...................................................57
Regensensor .................................................40
Remkrachtverhoging ..................................109
Remkring ....................................................106
Remlichten .................................................151
Remsysteem .........................................31, 106
Remvloeistof ..............................................143
Reservewiel ................................................124
Reservoir sproeiervloeistof ........................142
RFD ............................................................109
Richtingaanwijzers .................30, 39, 150, 151
RME ...........................................................139
Roestwering ................................................133
Rugleuning ...................................................69
Ruitensproeier ..............................................40
Ruitenwisser .................................................40
6
Safelock-functie ...........................................92
Schakelaars op middenconsole .....................36
Schakelblokkering ........................................99
Schakelstanden ...........................................102
Schoonmaken .............................................130
Schuifdak ......................................................50
SEL-toets ....................................................163
Service ........................................................136
SIM-kaart ...........................................190, 198
SIPS-airbags .................................................15
Sleepoog .....................................................111
Slepen .........................................................111
Sleutelblokkering .........................................99
Sleutels .........................................................88
Slijtage-indicatoren ....................................124
Smeermiddelen ...........................................206
Sneeuwkettingen ................................105, 123
Snelheidsmeter .............................................30
Spijkerbanden .............................................123
SRS ...............................................................12
Stabiliteitssysteem ......................................108
Stadslichten ..................................................38
Standverwarming .........................................64
Starten met hulpaccu ..................................112
Startblokkering ............................................101
Starthulp .....................................................112
Steenslagplekken ........................................132
Stuurbekrachtigingsvloeistof ......................143
Stuurwielafstelling .......................................46
7
Tanken ........................................................100
Tankvuldop .................................................100
Technische ..................................................203
Technische gegevens ..................................203
Telefoon ......................................................190
Temperatuur .................................................63
Temperatuurmeter ........................................30
Terugverende stand ......................................39
Toerenteller ..................................................30
Trekhaak .....................................................115
Type-aanduidingen .....................................204
8
Uitlaatgasreinigingssysteem .........................33
Uitschakelen, safelock-functie .....................37
9
Veiligheidsgordel .........................................10
Ventilatiestand ..............................................50
Ventilator ......................................................63
Vergrendelen ................................................90
Verlichtingspaneel ........................................38
Verstralers ....................................................36
Vierwielaandrijving ....................................105
Viscositeit ...................................................140
Vloermatten ..................................................75
Voorgloeifunctie motor ................................33
216
Alfabetisch register
Voorruitwisser ............................................144
Voorstoelen ..................................................68
:
Waarschuwingssymbool ...............................31
WHIPS-systeem ...........................................19
Wielen ........................................................122
Wielen verwisselen ....................................126
Wielophanging ...........................................209
Winterbanden .............................................123
Wisserbladen ..............................................144
=
Zekeringen ..........................................154, 155
Zij-airbag ......................................................15
Zijrichtingaanwijzers ..................................150
Zuinig rijden .................................................98
1 234
3
6
7
8
10
9
4
5
 6SURHLHUYORHLVWRI. Zorg dat u het reservoir
altijd goed gevuld houdt. Gebruik tijdens de
wintermaanden antivries! Zie pagina 142.
 6WXXUEHNUDFKWLJLQJ. Zorg dat het peil tussen
de MIN- en MAX-streepjes ligt. Zie pagina 143.
 .RHOYORHLVWRI. Zorg dat het peil tussen de MIN-
en MAX-streepjes op het expansiereservoir ligt.
Zie pagina 142.
 0RWRUROLH. Zorg dat het peil tussen de streepjes
op de peilstok ligt. Zie pagina 141.
 5HPYORHLVWRI. Zorg dat het peil tussen de MIN-
en MAX-streepjes ligt. Zie pagina 141.
1. Richtingaanwijzer H21W (oranje)
2. Groot licht 55W H7
3. Stadslichten W5W
4. Groot licht 55W H7
5. Mistlampen, vóór 55W H1
6. Mistachterlicht 21W BA5
7. Achteruitrijlichten 21W BA15
8. Stadslichten
en achterlichten P21 4W
9. Richtingaanwijzer PY21W (oranje)
10. Remlichten 21W BA15
Gloeilampen
Regelmatig controleren
INSTRUCTIEBOEKJE VOLVO XC90 TP 6754
TP 6754 (Dutch) AT0346 2.500.10.03 Printed in Sweden, T Elanders Graphic Systems AB, Göteborg 2003
XC90
VOLVO
2004
52936 XC90 Holland.indd 1 2003-09-19, 12.37.30
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219

Volvo 2005 de handleiding

Categorie
Telefoons
Type
de handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor