Garmin ECHOMAPUltra126sv de handleiding

Type
de handleiding
ECHOMAP
â„¢
ULTRA SERIE
Gebruikershandleiding
© 2019 Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen
Alle rechten voorbehouden. Volgens copyrightwetgeving mag deze handleiding niet in zijn geheel of gedeeltelijk worden gekopieerd zonder schriftelijke toestemming van Garmin. Garmin
behoudt zich het recht voor om haar producten te wijzigen of verbeteren en om wijzigingen aan te brengen in de inhoud van deze handleiding zonder de verplichting te dragen personen of
organisaties over dergelijke wijzigingen of verbeteringen te informeren. Ga naar www.garmin.com voor de nieuwste updates en aanvullende informatie over het gebruik van dit product.
Garmin
®
, het Garmin logo, ActiveCaptain
®
, BlueChart
®
en Fusion
®
zijn handelsmerken van Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen, geregistreerd in de Verenigde Staten en andere landen.
ANT
®
, ECHOMAP
â„¢
, Force
®
, Fusion-Link
â„¢
, Garmin ClearVü
â„¢
, Garmin Connect
â„¢
, Garmin Express
â„¢
, Garmin LakeVü
â„¢
, Garmin Quickdraw
â„¢
, GXM
â„¢
, LiveScope
â„¢
, OneChart
â„¢
, Panoptix
â„¢
, Reactor
â„¢
,
SmartMode
â„¢
en SteadyCast
â„¢
zijn handelsmerken van Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen. Deze handelsmerken mogen niet worden gebruikt zonder uitdrukkelijke toestemming van
Garmin.
Het woordmerk en de logo's van BLUETOOTH
®
zijn eigendom van Bluetooth SIG, Inc. en voor het gebruik van deze merknaam door Garmin is een licentie verkregen. CZone
â„¢
is een
handelsmerk van Power Products, LLC. Mac
®
is een handelsmerk van Apple Inc., geregistreerd in de VS en andere landen. NMEA
®
, NMEA 2000
®
en het NMEA 2000 logo zijn geregistreerde
handelsmerken van de National Maritime Electronics Association. microSD
®
en het microSD logo zijn handelsmerken van SD-3C, LLC. SiriusXM
®
is een geregistreerd handelsmerk van SiriusXM
Radio Inc. Standard Mapping
®
is een handelsmerk van Standard Mapping Service, LLC. Wi‑Fi
®
is een geregistreerd handelsmerk van Wi-Fi Alliance Corporation. Windows
®
is een geregistreerd
handelsmerk van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en andere landen. Andere handelsmerken en auteursrechten zijn eigendom van hun respectieve eigenaars.
Inhoudsopgave
Inleiding........................................................................... 1
Vooraanzicht............................................................................... 1
Connectoraanzicht................................................................. 1
Een snelkoppelingsknop toewijzen........................................ 1
Tips en snelkoppelingen............................................................. 1
De handleidingen van internet downloaden............................... 1
Garmin Support Center...............................................................1
Geheugenkaarten plaatsen........................................................ 1
GPS-satellietsignalen ontvangen............................................... 2
De GPS-bron selecteren........................................................ 2
De kaartplotter aanpassen............................................ 2
Het startscherm aanpassen........................................................ 2
Pagina's aanpassen................................................................... 2
Een nieuwe combinatiepagina maken met de ECHOMAP
Ultra....................................................................................... 2
De gegevensoverlays aanpassen.......................................... 2
Het type boot instellen................................................................ 3
De schermverlichting aanpassen................................................3
De kleurmodus aanpassen......................................................... 3
De achtergrondafbeelding wijzigen............................................ 3
ActiveCaptain app.......................................................... 3
ActiveCaptain rollen.................................................................... 3
Aan de slag met de ActiveCaptain app...................................... 3
Smartphone meldingen inschakelen.......................................... 3
Software bijwerken met de ActiveCaptain app........................... 4
Kaarten bijwerken met ActiveCaptain......................................... 4
Kaarten en 3D-kaartweergaven..................................... 4
Navigatiekaart en viskaart.......................................................... 4
In- en uitzoomen op de kaart................................................. 5
Kaartsymbolen....................................................................... 5
Een afstand op de kaart meten.............................................. 5
Een via-punt op de kaart maken............................................ 5
Navigeren naar een punt op de kaart.................................... 5
Informatie over locaties en objecten op een kaart
weergeven............................................................................. 5
Details over navigatiekenmerken weergeven........................ 5
Koerslijn en hoekmarkeringen............................................... 5
Premiumkaarten......................................................................... 6
Informatie van een getijdenstation weergeven...................... 6
Satellietbeelden op de navigatiekaart weergeven................. 7
Luchtfoto's van oriëntatiepunten weergeven......................... 7
Automatic Identification System..................................................7
Symbolen van AIS-doelen..................................................... 7
Voorliggende koers en geprojecteerde koers van
geactiveerde AIS-doelen........................................................7
Een doel voor een AIS-schip activeren.................................. 8
Een lijst met AIS-gevaren weergeven.................................... 8
Een veilige zone voor aanvaringsgevaar instellen................. 8
AIS-noodsignaal.....................................................................8
AIS-ontvangst uitschakelen................................................... 8
AIS-navigatiehulpmiddelen.................................................... 8
Kaartmenu.................................................................................. 9
Kaartlagen..............................................................................9
Instellingen voor Fish Eye 3D.............................................. 10
Ondersteunde kaarten.............................................................. 11
Garmin Quickdraw Contours kaarten......................... 11
Water in kaart brengen met de functie Garmin Quickdraw
contouren.................................................................................. 11
Een label toevoegen aan een Garmin Quickdraw Contours
kaart.......................................................................................... 11
Garmin Quickdraw Community................................................. 11
Via ActiveCaptain verbinden met de Garmin Quickdraw
community............................................................................11
Via Garmin Connect verbinden met de Garmin Quickdraw
community............................................................................12
Garmin Quickdraw Contouren instellingen............................... 12
Navigatie met een kaartplotter.................................... 12
Elementaire navigatievragen.................................................... 13
Bestemmingen.......................................................................... 13
Bestemming zoeken op naam............................................. 13
Een bestemming selecteren op de navigatiekaart............... 13
Zoeken naar een watersportdienstbestemming................... 13
Een directe koers instellen en volgen met behulp van Ga
naar...................................................................................... 13
Stoppen met navigeren........................................................ 14
Waypoints................................................................................. 14
Uw huidige positie als waypoint markeren........................... 14
Een waypoint op een andere positie maken........................ 14
Een MOB-locatie markeren..................................................14
Een waypoint projecteren.................................................... 14
Een lijst met alle waypoints weergeven............................... 14
Een opgeslagen waypoint bewerken................................... 14
Een opgeslagen waypoint verplaatsen................................ 14
Naar een opgeslagen via-punt zoeken en navigeren.......... 14
Een waypoint of MOB verwijderen....................................... 15
Alle waypoints verwijderen...................................................15
Routes...................................................................................... 15
Een route vanaf uw huidige locatie maken en navigeren.... 15
Een route maken en opslaan............................................... 15
Een lijst met routes en Auto Guidance routes weergeven... 15
Een opgeslagen route bewerken......................................... 15
Naar een opgeslagen route zoeken en navigeren............... 15
Naar een opgeslagen route zoeken en parallel aan deze
route navigeren.................................................................... 15
Een opgeslagen route verwijderen...................................... 16
Alle opgeslagen routes verwijderen..................................... 16
Auto Guidance.......................................................................... 16
Een Auto Guidance route instellen en volgen...................... 16
Een Auto Guidance route maken en opslaan...................... 16
Een Auto Guidance route aanpassen.................................. 16
De uitvoering van een Auto Guidance berekening
annuleren............................................................................. 16
Een getimede aankomst instellen........................................ 16
Configuraties van Auto Guidance routes............................. 16
Sporen...................................................................................... 17
Sporen weergeven............................................................... 17
De kleur van het actieve spoor instellen.............................. 17
Het actieve spoor opslaan................................................... 17
Een lijst met opgeslagen sporen weergeven....................... 17
Een opgeslagen spoor bewerken........................................ 17
Een spoor opslaan als route................................................ 17
Naar een opgeslagen spoor zoeken en navigeren.............. 18
Een opgeslagen spoor verwijderen..................................... 18
Alle opgeslagen sporen verwijderen.................................... 18
Het actieve spoor volgen in tegengestelde richting............. 18
Het actieve spoor wissen..................................................... 18
Het spoorloggeheugen beheren tijdens het opslaan........... 18
Het opslaginterval van het spoorlog configureren............... 18
Grenzen.................................................................................... 18
Een grens maken................................................................. 18
Een route omzetten in een grens......................................... 18
Een spoor omzetten in een grens........................................ 18
Een grens bewerken............................................................ 18
Een grensalarm instellen..................................................... 18
Een grens verwijderen......................................................... 19
Alle opgeslagen waypoints, tracks en routes en grenzen
verwijderen............................................................................... 19
Viszoeker met echolood.............................................. 19
Het uitzenden van sonarsignalen stopzetten............................ 19
Inhoudsopgave i
De sonarweergave veranderen................................................ 19
Traditioneel echoloodweergave................................................ 19
Gesplitst frequentiescherm voor echoloodweergave........... 19
Gesplitst zoomscherm voor echoloodweergave.................. 19
Garmin ClearVü sonarweergave.............................................. 19
SideVü sonarweergave............................................................ 19
SideVü scanning-technologie.............................................. 20
Panoptix sonarweergaven........................................................ 20
LiveVü Down echoloodweergave........................................ 20
LiveVü Forward echoloodweergave.................................... 20
RealVü 3D Forward echoloodweergave.............................. 20
RealVü 3D Down sonarweergave........................................ 21
RealVü 3D historische echoloodwaargave.......................... 21
FrontVü echoloodweergave................................................. 21
Panoptix LiveScope Sonarweergave................................... 21
Flitserweergave........................................................................ 21
Snelkoppelingen voor de pagina Flitser............................... 21
Het transducertype selecteren.................................................. 22
Het kompas kalibreren......................................................... 22
Een echoloodbron selecteren................................................... 22
Naam van een sonarbron wijzigen...................................... 22
Een waypoint maken in het sonarscherm................................. 22
De weergave van echoloodgegevens pauzeren...................... 22
Afstanden meten op het echoloodscherm................................ 22
Echoloodgeschiedenis weergeven........................................... 22
Sonargegevens delen............................................................... 23
Het detailniveau aanpassen..................................................... 23
De kleurintensiteit aanpassen.................................................. 23
Echoloodopnamen.................................................................... 23
De weergave van sonargegevens opnemen....................... 23
De echoloodopname stoppen.............................................. 23
Een echoloodopname verwijderen...................................... 23
Traditioneel, Garmin ClearVü en SideVü echolood instellen.... 23
Het zoomniveau instellen op het sonarscherm.................... 24
De schuifsnelheid instellen.................................................. 24
Het bereik van de diepte- of breedteschaal aanpassen...... 24
Instellingen voor sonarweergave......................................... 24
Sonaralarmen...................................................................... 24
Geavanceerde echoloodinstellingen.................................... 25
Instellingen voor installatie van transducer.......................... 25
Sonarfrequenties..................................................................25
De A-Scope inschakelen......................................................26
Panoptix echolood instellen...................................................... 26
Kijkhoek en zoomniveau van RealVü aanpassen................ 26
De RealVü zwaaisnelheid aanpassen................................. 26
LiveVü Forward en FrontVü Sonar menu............................ 26
LiveVü en FrontVü Weergave-instellingen.......................... 27
RealVü Weergave-instellingen.............................................27
Panoptix Instellingen voor installatie van transducer........... 27
Stuurautomaat.............................................................. 28
Het stuurautomaatscherm........................................................ 28
De grootte van de koerswijzigingstappen aanpassen......... 28
De spaarstand instellen....................................................... 28
De koersbron van uw voorkeur selecteren.......................... 28
De stuurautomaat inschakelen................................................. 28
Koerspatronen.......................................................................... 28
Het patroon 180 graden bocht volgen................................. 29
Het cirkelpatroon instellen en volgen................................... 29
Het zigzagpatroon instellen en volgen................................. 29
Het Williamson turn-patroon volgen..................................... 29
Reactorâ„¢ stuurautomaat-afstandsbediening........................... 29
Een Reactor stuurautomaat-afstandsbediening koppelen met
een kaartplotter.................................................................... 29
De functies van de knoppen van de Reactor stuurautomaat-
afstandsbediening wijzigen.................................................. 29
Zeilfuncties................................................................... 29
Het type boot instellen
.............................................................. 29
Zeilrace..................................................................................... 29
Startlijnbegeleiding...............................................................29
De racetimer gebruiken........................................................30
De afstand tussen de boeg en de GPS-antenne instellen... 30
Leylijninstellingen......................................................................30
De kielcorrectie instellen........................................................... 30
Bediening van de stuurautomaat op een zeilboot.................... 31
Vaste windsturing.................................................................31
Overstag gaan en gijpen...................................................... 31
Force® trollingmotor bedienen................................... 31
Verbinden met een trollingmotor.............................................. 32
Bedieningselementen voor de trollingmotor aan schermen
toevoegen................................................................................. 32
Bedieningsbalk trollingmotor................................................ 32
Elektrische motorinstellingen.................................................... 32
Een snelkoppeling toewijzen aan de snelkoppelingsknoppen
van de afstandsbediening van de trollingmotor................... 32
Het kompas van de trollingmotor kalibreren........................ 33
De boegcorrectie instellen................................................... 33
Meters en grafieken...................................................... 33
Het kompas weergeven............................................................ 33
Tripmeters weergeven.............................................................. 33
De tripmeters opnieuw instellen........................................... 33
Motor- en brandstofmeters weergeven..................................... 33
Het aantal motoren selecteren dat door de meters wordt
weergegeven....................................................................... 33
Instellen welke motoren in de meters worden
weergegeven....................................................................... 33
Statusalarmen voor motormeters inschakelen.................... 33
Afzonderlijke statusalarmen voor motormeters
inschakelen.......................................................................... 33
Het brandstofalarm instellen..................................................... 33
De brandstofcapaciteit van het vaartuig instellen................ 34
De brandstofgegevens synchroniseren met de actuele
brandstofvoorraad................................................................ 34
De windmeters weergeven....................................................... 34
De windmeter voor zeilen configureren............................... 34
De bron van de snelheid configureren................................. 34
De bron van de koers voor de windmeter configureren....... 34
De close hauled-windmeter aanpassen............................... 34
Digitaal schakelen........................................................ 34
Een digitale schakelpagina toevoegen en bewerken............... 34
Informatie over getijden, stromingen en zon en
maan.............................................................................. 34
Informatie van getijdenstation................................................... 34
Informatie van stromingenstation............................................. 35
Zon- en maanstanden.............................................................. 35
Gegevens van getijdenstation, stromingenstation of zon- en
maanstanden voor een andere datum weergeven................... 35
Informatie van een ander getijden- of stromingenstation
weergeven................................................................................ 35
Digital Selective Calling (DSC).................................... 35
Kaartplotter en NMEA 0183 marifoonfunctionaliteit.................. 35
DSC inschakelen...................................................................... 35
DSC-lijst.................................................................................... 35
De DSC-lijst weergeven....................................................... 35
Een DSC-contactpersoon toevoegen.................................. 35
Inkomende noodoproepen........................................................ 35
Naar een schip in nood navigeren....................................... 35
Positie bijhouden...................................................................... 35
Een positierapport weergeven............................................. 36
Naar een schip navigeren waarvan u de positie bijhoudt.... 36
ii Inhoudsopgave
Een waypoint maken op de positie van een schip waarvan u
de positie bijhoudt................................................................ 36
Informatie in een positiemelding bewerken......................... 36
Een oproep met een positiemelding verwijderen................. 36
Sporen van schepen weergeven op de kaart...................... 36
Persoonlijke standaardoproepen.............................................. 36
Een DSC-kanaal selecteren.................................................36
Een persoonlijke standaardoproep uitvoeren...................... 36
Een individuele routineoproep voor een AIS-doel............... 36
Mediaspeler................................................................... 36
De mediaspeler openen........................................................... 36
Mediaspeler-pictogrammen................................................. 36
De mediabron selecteren..........................................................37
Muziek afspelen........................................................................ 37
Bladeren naar muziek.......................................................... 37
Een nummer laten herhalen................................................ 37
Alle nummers herhalen........................................................ 37
Nummers in willekeurige volgorde afspelen........................ 37
Het volume aanpassen............................................................. 37
Zones inschakelen en uitschakelen..................................... 37
Het mediavolume dempen................................................... 37
VHF-radio................................................................................. 37
VHF-kanalen scannen......................................................... 37
De VHF-squelch aanpassen................................................ 37
Radio........................................................................................ 37
De tunerregio instellen......................................................... 37
Een ander radiostation kiezen............................................. 37
De afstemmodus wijzigen.................................................... 37
Voorinstellingen................................................................... 37
DAB afspelen............................................................................ 37
De DAB-tunerregio instellen................................................ 37
Zoeken naar DAB-stations................................................... 38
Een ander DAB-station kiezen............................................. 38
DAB-voorkeuzezenders....................................................... 38
SiriusXM® Satellite Radio........................................................ 38
Een SiriusXM radio-id zoeken..............................................38
Een SiriusXM abonnement activeren.................................. 38
De kanalengids aanpassen................................................. 38
Een SiriusXM kanaal in de voorkeuzelijst opslaan.............. 38
Ontgrendelen van SiriusXM Ouderlijk toezicht.................... 38
De toestelnaam instellen.......................................................... 39
De software van de mediaspeler bijwerken.............................. 39
Toestelconfiguratie...................................................... 39
De kaartplotter automatisch inschakelen.................................. 39
Systeeminstellingen.................................................................. 39
Scherminstellingen...............................................................39
GPS-instellingen.................................................................. 39
Het gebeurtenislog weergeven............................................ 40
Informatie over systeem en software weergeven................ 40
Informatie over regelgeving en compliance op e-labels
weergeven........................................................................... 40
Mijn boot instellingen................................................................ 40
De kielcorrectie instellen...................................................... 40
De watertemperatuurcorrectie instellen............................... 41
Een toestel voor watersnelheid kalibreren........................... 41
De brandstofcapaciteit van het vaartuig instellen................ 41
De brandstofgegevens synchroniseren met de actuele
brandstofvoorraad................................................................ 41
De grenzen van de motormeter en de brandstofmeter
aanpassen........................................................................... 41
Communicatie-instellingen........................................................41
NMEA 0183..........................................................................42
NMEA 2000 instellingen.......................................................42
Wi‑Fi netwerk....................................................................... 42
Alarmen instellen...................................................................... 42
Navigatiealarmen................................................................. 42
Systeemalarmen
.................................................................. 42
Sonaralarmen...................................................................... 43
Het brandstofalarm instellen................................................ 43
Een veilige zone voor aanvaringsgevaar instellen............... 43
Eenheden instellen................................................................... 43
Navigatie-instellingen................................................................43
Instellingen andere vaartuigen................................................. 44
De fabrieksinstellingen van de kaartplotter herstellen.............. 44
Gebruikersgegevens beheren en delen..................... 44
Een bestandstype selecteren voor waypoints en routes van
andere leveranciers.................................................................. 44
Gebruikersgegevens van een geheugenkaart kopiëren........... 44
Gebruikersgegevens naar een geheugenkaart kopiëren......... 44
Een back-up van gegevens maken op een computer.............. 44
De back-upgegevens herstellen naar een kaartplotter............. 45
Systeeminformatie op een geheugenkaart opslaan................. 45
Opgeslagen gegevens wissen.................................................. 45
Appendix....................................................................... 45
ActiveCaptain en Garmin Express............................................ 45
Garmin Express app................................................................. 45
De Garmin Express app installeren op een computer......... 45
Uw toestel registeren via de Garmin Express app............... 45
De nieuwe software op een geheugenkaart laden met
Garmin Express................................................................... 46
Uw kaarten bijwerken via de Garmin Express app.............. 46
De toestelsoftware bijwerken met een geheugenkaart........ 46
Het scherm schoonmaken........................................................ 46
Schermafbeeldingen................................................................. 46
Schermafbeeldingen vastleggen......................................... 47
Schermafbeeldingen naar een computer kopiëren.............. 47
Problemen oplossen................................................................. 47
Mijn toestel ontvangt geen GPS-signalen............................ 47
Ik kan mijn toestel niet inschakelen of mijn toestel gaat
steeds uit..............................................................................47
Mijn sonar werkt niet............................................................ 47
Mijn toestel maakt geen via-punten op de juiste locatie...... 47
Mijn toestel geeft de juiste tijd niet weer.............................. 47
Specificaties..............................................................................47
Alle modellen....................................................................... 47
Modellen van 10 inch........................................................... 48
Modellen van 12 inch........................................................... 48
Specificaties sonarmodellen................................................ 48
NMEA 0183 informatie......................................................... 48
NMEA 2000 PGN informatie................................................ 48
Index.............................................................................. 50
Inhoudsopgave iii
Inleiding
WAARSCHUWING
Lees de gids Belangrijke veiligheids- en productinformatie in de
verpakking voor productwaarschuwingen en andere belangrijke
informatie.
Vooraanzicht
Sensor automatische schermverlichting
Aan-uitknop
Zoomknoppen
Snelkoppelingsknoppen
Aanraakscherm
2 microSD
®
geheugenkaartsleuven, voor kaarten van maximaal
32 GB
Connectoraanzicht
Onderdeel Label Beschrijving
POWER Voeding en NMEA
®
0183 toestellen
12 PIN XDCR 12-pins transducer
LVS XDCR Panoptix
â„¢
LiveScope
â„¢
LVS12 12-pins
transducer
NMEA 2000 NMEA 2000
®
netwerk
NETWORK Garmin
®
Marine Network voor het delen van
sonar, LiveScope sonar, kaarten en gebrui-
kersgegevens
Aardschroef
LET OP
Bedek ongebruikte aansluitingen met de weerkapjes om te
voorkomen dat de metalen contactpunten roesten.
Om te voldoen aan de voorschriften en om ruis te verminderen,
klikt u de ferrietkralen vast op de netwerk- en transducerkabels,
in de buurt van de connectoren.
Een snelkoppelingsknop toewijzen
U kunt snel veelgebruikte schermen openen door een
snelkoppelingsknop toe te wijzen. U kunt een snelkoppeling
maken naar bijvoorbeeld de sonarschermen en kaarten.
1
Open een pagina.
2
Houd een snelkoppelingsknop ingedrukt en selecteer OK.
Tips en snelkoppelingen
• Druk op om de kaartplotter in te schakelen.
• Druk in een willekeurig scherm herhaaldelijk op om de
helderheid van de schermverlichting aan te passen. Dit is
handig voor wanneer de helderheid zo laag is, dat u het
scherm niet meer kunt zien.
• Houd een knop met een getal ingedrukt om een
snelkoppeling op een scherm te maken.
• Selecteer Start in een willekeurig scherm om terug te keren
naar het startscherm.
• Selecteer Menu om aanvullende instellingen over dat scherm
weer te geven.
• Selecteer Menu om het menu te sluiten zodra u klaar bent.
• Druk op om extra opties te openen, zoals het aanpassen
van de helderheid en het vergrendelen van het
aanraakscherm.
• Druk op en selecteer Vermogen > Schakel tstl uit. U kunt
de kaartplotter ook uitschakelen door ingedrukt te houden
totdat de balk Schakel tstl uit gevuld is, indien beschikbaar.
• Druk op en selecteer Vermogen > Zet tstl in slaapst om
de kaartplotter in de stand-bymodus te zetten, indien
beschikbaar.
De handleidingen van internet downloaden
U kunt de nieuwste gebruikershandleiding en vertaalde versies
daarvan downloaden van de Garmin website. De
gebruikershandleiding bevat instructies voor het gebruik van de
toestelfuncties en informatie over regelgeving.
1
Ga naar garmin.com/manuals/echomap_ultra.
2
Download de handleiding.
Garmin Support Center
Ga naar support.garmin.com voor hulp en informatie, zoals
producthandleidingen, veelgestelde vragen video's, software-
updates en klantondersteuning.
Geheugenkaarten plaatsen
U kunt optionele geheugenkaarten bij de kaartplotter gebruiken.
Via gegevenskaarten kunt u satellietbeelden met hoge resolutie
en luchtfoto's van havensteden, havens, jachthavens en andere
nuttige punten weergeven. U kunt lege geheugenkaarten
plaatsen om Garmin Quickdraw
â„¢
Contours kaarten en
sonargegevens vast te leggen (met een compatibele
transducer), overdrachtsgegevens zoals waypoints en routes
naar een andere compatibele kaartplotter of een computer over
te brengen en om de ActiveCaptain
®
app te gebruiken.
Dit toestel ondersteunt een geheugenkaart van maximaal 32 GB
microSD, met de indeling FAT32 en snelheidsklasse 4 of hoger.
Het gebruik van een geheugenkaart van 8 GB of meer met
snelheidsklasse 10 wordt aanbevolen.
1
Open het klepje of het lipje aan de voorzijde van de
kaartplotter.
Inleiding 1
2
Plaats de geheugenkaart .
3
Druk op de kaart tot deze vastklikt.
4
Reinig en droog de pakking en de klep.
LET OP
Om corrosie te voorkomen, moet u ervoor zorgen dat de
geheugenkaart, de pakking en de klep goed droog zijn
voordat u de klep sluit.
5
Sluit de klep.
GPS-satellietsignalen ontvangen
Het toestel dient mogelijk vrij zicht op de satellieten te hebben
om satellietsignalen te kunnen ontvangen. De tijd en datum
worden automatisch ingesteld op basis van uw GPS-positie.
1
Het toestel inschakelen.
2
Wacht terwijl het toestel satellieten zoekt.
Het kan 30 tot 60 seconden duren voordat u satellietsignalen
ontvangt.
Wanneer het toestel satellietsignalen ontvangt, ziet u boven
aan het startscherm.
Wanneer het toestel het satellietsignaal verliest, verdwijnt
en knippert er een vraagteken boven op de kaart.
Ga voor meer informatie over GPS naar garmin.com/aboutGPS.
Zie Mijn toestel ontvangt geen GPS-signalen, pagina 47 voor
assistentie bij het verkrijgen van satellietsignalen.
De GPS-bron selecteren
U kunt uw voorkeursbron voor GPS-gegevens selecteren, als u
meerdere GPS-bronnen hebt.
1
Selecteer Instellingen > Systeem > GPS > Bron.
2
Selecteer de bron voor GPS-gegevens.
De kaartplotter aanpassen
Het startscherm aanpassen
U kunt items toevoegen aan en rangschikken op het
startscherm.
1
Selecteer in het startscherm Hoofdmenu aanpassen.
2
Selecteer een optie:
• Als u een item opnieuw wilt rangschikken, selecteert u
Rangschikken, selecteert u het item dat u wilt
verplaatsen en vervolgens een nieuwe locatie.
• Als u een item wilt toevoegen aan het startscherm,
selecteert u Voeg toe en vervolgens het nieuwe item.
• Als u een aan het startscherm toegevoegd item wilt
verwijderen, selecteert u Verwijder en vervolgens het
item.
• Als u de schermachtergrondafbeelding van het
startscherm wilt wijzigen, selecteert u Achtergrond en
selecteert u een afbeelding.
Pagina's aanpassen
Een nieuwe combinatiepagina maken met de
ECHOMAP Ultra
U kunt naar wens een aangepaste combinatiepagina maken.
1
Selecteer Combinaties > Aanpassen > Voeg toe.
2
Selecteer een lay-out.
3
Selecteer een gebied.
4
Selecteer een functie voor het gebied.
5
Herhaal deze stappen voor elk gebied op de pagina.
6
Sleep de pijlen om de gebiedsgrootte aan te passen.
7
Houd een gebied vast om het te rangschikken.
8
Houd een gegevensveld vast om nieuwe gegevens te
selecteren.
9
Selecteer OK als u klaar bent met het aanpassen van de
pagina.
10
Voer een naam in voor de pagina en selecteer OK.
De gegevensoverlays aanpassen
Hiermee kunt u de gegevens aanpassen in de
gegevensoverlays die op het scherm worden weergegeven.
1
Selecteer een optie op basis van het type scherm dat u
bekijkt:
• In een volledige schermweergave selecteert u Menu >
Wijzig overlays.
• Vanuit een combinatiescherm selecteert u Menu >
Configureer combinatie > Wijzig overlays.
TIP: Als u snel gegevens in een overlayvak wilt wijzigen,
houdt u het overlayvak ingedrukt.
2
Selecteer een item waarvan u de gegevens en de
gegevensbalk wilt aanpassen:
• Als u de getoonde gegevens in een overlayvak wilt
wijzigen, selecteert u het overlayvak en de nieuwe
gegevens die u wilt weergeven. Selecteer vervolgens
Terug.
• Als u de locatie en de lay-out van de gegevensoverlaybalk
wilt selecteren, selecteert u Wijzig lay-out en selecteert u
een optie.
• Als u tijdens het navigeren getoonde informatie wilt
aanpassen, selecteert u Navigatie en selecteert u een
optie.
2 De kaartplotter aanpassen
• Als u andere gegevensbalken, zoals de mediabediening,
wilt inschakelen, selecteert u Bovenstang of Onderste
balk en selecteert u de benodigde opties.
3
Selecteer OK.
Het type boot instellen
U kunt uw type boot selecteren om de kaartplotterinstellingen te
configureren en functies te gebruiken die zijn afgestemd op uw
type boot.
1
Selecteer Instellingen > Mijn boot > Type boot.
2
Selecteer een optie.
De schermverlichting aanpassen
1
Selecteer Instellingen > Systeem > Scherm > Scherm
verlichting.
2
Pas de schermverlichting aan.
TIP: Druk in een willekeurig scherm herhaaldelijk op om de
helderheid van de schermverlichting aan te passen. Dit is
handig voor wanneer de helderheid zo laag is, dat u het
scherm niet meer kunt zien.
De kleurmodus aanpassen
1
Selecteer Instellingen > Systeem > Scherm >
Kleurmodus.
TIP: Selecteer > Kleurmodus vanuit een willekeurig
scherm om de kleurinstellingen te openen.
2
Selecteer een optie.
De achtergrondafbeelding wijzigen
1
Selecteer in het startscherm Menu > Achtergrond.
TIP: U kunt deze instelling ook aanpassen via Instellingen >
Systeem > Scherm > Achtergrond.
2
Selecteer een afbeelding.
ActiveCaptain app
VOORZICHTIG
Met deze functie kunnen gebruikers informatie verzenden.
Garmin doet geen uitspraken over de nauwkeurigheid,
volledigheid of actualiteit van door gebruikers ingediende
informatie. Elk gebruik van of vertrouwen op door gebruikers
ingediende informatie is op eigen risico.
De ActiveCaptain app biedt een verbinding met uw ECHOMAP
Ultra toestel, kaarten en de community voor connected varen.
Met de ActiveCaptain app kunt u op uw mobiele toestel kaarten
downloaden, aanschaffen en bijwerken. Met de app kunt u snel
en eenvoudig gebruikersgegevens, zoals waypoints en routes,
overzetten, verbinding maken met de Garmin Quickdraw
Contours gemeenschap, de toestelsoftware bijwerken en uw
reis plannen.
U kunt verbinding maken met de ActiveCaptain Community voor
actuele feedback over jachthavens en overige nuttige punten.
De app kan smart notifications, zoals oproepen en
tekstberichten, naar het kaartplotterscherm sturen als ze zijn
gekoppeld.
ActiveCaptain rollen
In hoeverre u met het ECHOMAP Ultra toestel kunt
communiceren via de ActiveCaptain app is afhankelijk van uw
rol.
Functie Eigenaar Gast
Registreer toestel, geïntegreerde kaarten en aanvul-
lende kaarten op het account
Ja Nee
Software bijwerken Ja Ja
Functie Eigenaar Gast
Automatisch Garmin Quickdraw contouren overzetten
die u hebt gedownload of gemaakt
Ja Nee
Smart notifications pushen Ja Ja
Start met navigeren naar een specifiek waypoint of
langs een specifieke route
Ja Ja
Synchroniseer handmatig waypoints en routes met het
ECHOMAP Ultra toestel
Ja Ja
Aan de slag met de ActiveCaptain app
U kunt een mobiel toestel met behulp van de ActiveCaptain app
verbinden met het ECHOMAP Ultra toestel. Dankzij de app kunt
u op snelle en eenvoudige wijze communiceren met uw
ECHOMAP Ultra toestel en taken uitvoeren, zoals registreren,
gegevens delen, de toestelsoftware bijwerken en meldingen op
uw mobiele toestel ontvangen.
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf van het
ECHOMAP Ultra toestel (Geheugenkaarten plaatsen,
pagina 1).
De kaart dient altijd te zijn geplaatst als u de ActiveCaptain
functie gebruikt.
2
Selecteer ActiveCaptain > ActiveCaptain geheugenkaart
maken.
LET OP
U wordt mogelijk gevraagd de geheugenkaart te formatteren.
Tijdens het formatteren wordt alle opgeslagen informatie van
de kaart verwijderd. Alle opgeslagen gebruikersgegevens,
zoals waypoints, worden dan dus ook verwijderd. Het wordt
aangeraden, maar het is niet nodig de kaart te formatteren.
Voordat u de kaart formatteert, dient u de gegevens op de
geheugenkaart op te slaan in het interne geheugen van het
toestel (Gebruikersgegevens van een geheugenkaart
kopiëren, pagina 44). Nadat u de kaart hebt geformatteerd
voor de ActiveCaptain app, kunt u de gebruikersgegevens
weer terugzetten op de kaart (Gebruikersgegevens naar een
geheugenkaart kopiëren, pagina 44).
3
Selecteer op de ActiveCaptain pagina, Menu > Wi-Fi
instellen > Wi-Fi netwerk > Wi-Fi > Aan.
4
Voer een naam en een wachtwoord in voor dit netwerk.
5
U kunt de ActiveCaptain app via de app store op uw mobiele
toestel installeren en openen.
6
Breng het mobiele toestel binnen 32 m (105 ft.) van het
ECHOMAP Ultra toestel.
7
Ga naar de instellingen van uw mobiele toestel, open de
pagina met Wi‑Fi
®
verbindingen en breng een verbinding met
het Garmin toestel tot stand aan de hand van de naam die en
het wachtwoord dat u hebt ingevoerd.
Smartphone meldingen inschakelen
WAARSCHUWING
Lees of beantwoord geen berichten tijdens het besturen van het
vaartuig. Als u geen aandacht geeft aan de omstandigheden op
het water, kan dit resulteren in schade aan vaartuigen,
lichamelijk letsel of overlijden.
Voordat uw ECHOMAP Ultra toestel meldingen kan ontvangen,
moet u het koppelen met uw mobiele toestel en de
ActiveCaptain app.
1
Selecteer op het ECHOMAP Ultra toestel achtereenvolgens
ActiveCaptain > Smartphone meldingen > Meldingen
inschakelen.
2
Schakel de Bluetooth
®
technologie in de instellingen van het
mobiele toestel in.
3
Plaats de toestellen binnen 10 m (33 ft.) van elkaar.
ActiveCaptain app 3
4
Selecteer in de ActiveCaptain app op het mobiele toestel de
optie Smartphone meldingen > Koppel met kaartplotter.
5
Volg de instructies op het scherm om de app te koppelen met
het ECHOMAP Ultra toestel.
6
Voer de code in op uw mobiele toestel wanneer daarom
wordt gevraagd.
7
Pas indien nodig in de instellingen van uw mobiele toestel
aan welke meldingen u ontvangt.
Software bijwerken met de ActiveCaptain
app
Als uw toestel over Wi‑Fi technologie beschikt, kunt u de
nieuwste software-updates voor uw toestel downloaden en
installeren via de ActiveCaptain app.
LET OP
Bij software-updates dient de app mogelijk grote bestanden te
downloaden. Gebruikelijke datalimieten of -kosten van uw
internetprovider kunnen van toepassing zijn. Neem contact op
met uw internetprovider voor meer informatie over datalimieten
of -kosten.
De installatie kan enkele minuten duren.
1
Verbind het mobiele toestel met het ECHOMAP Ultra toestel
(Aan de slag met de ActiveCaptain app, pagina 3).
2
Selecteer Software-updates > Download als er een
software-update beschikbaar is en u toegang hebt tot internet
op uw mobiele toestel.
De ActiveCaptain app downloadt de update naar het mobiele
toestel. Als u de app opnieuw verbindt met het ECHOMAP
Ultra toestel, wordt de update naar het toestel overgezet.
Nadat het overzetten voltooid is, wordt u gevraagd de update
te installeren.
3
Selecteer een optie om de update te installeren als het
ECHOMAP Ultra toestel u daarom vraagt.
• Selecteer OK om de software onmiddellijk bij te werken.
• Selecteer Annuleer om de update uit te stellen. Selecteer
ActiveCaptain > Software-updates > Installeer nu als u
de update wilt installeren.
Kaarten bijwerken met ActiveCaptain
U kunt de nieuwste kaartupdates voor uw toestel downloaden
en overzetten via de ActiveCaptain app. U bespaart ruimte op
uw mobiele toestel en op de ActiveCaptain kaart, en u verkort
de downloadtijd als u de ActiveCaptain app gebruikt om alleen
de gebieden van de kaart te downloaden die u nodig hebt.
Als u een volledige kaart downloadt, kunt u de Garmin Express
â„¢
app gebruiken om de kaart naar een geheugenkaart te
downloaden (Uw kaarten bijwerken via de Garmin Express app,
pagina 46). De Garmin Express app downloadt grote kaarten
sneller dan de ActiveCaptain app.
LET OP
Voor kaartupdates dient de app mogelijk grote bestanden te
downloaden. Gebruikelijke datalimieten of -kosten van uw
internetprovider kunnen van toepassing zijn. Neem contact op
met uw internetprovider voor meer informatie over datalimieten
of -kosten.
1
Verbind het mobiele toestel met het ECHOMAP Ultra toestel
(Aan de slag met de ActiveCaptain app, pagina 3).
2
Selecteer OneChart > Mijn kaarten als er een kaartupdate
beschikbaar is en u toegang hebt tot internet op uw mobiele
toestel.
3
Selecteer de kaart die u wilt bijwerken.
4
Selecteer het gebied dat u wilt downloaden.
5
Selecteer Download.
De ActiveCaptain app downloadt de update naar het mobiele
toestel. Als u de app opnieuw verbindt met het ECHOMAP
Ultra toestel, wordt de update naar het toestel overgezet. Als
de overdracht is voltooid, zijn de bijgewerkte kaarten klaar
voor gebruik.
Kaarten en 3D-kaartweergaven
Welke kaarten en 3D-kaartweergaven beschikbaar zijn, is
afhankelijk van de gebruikte kaartgegevens en accessoires.
OPMERKING: 3D-kaartweergaven zijn beschikbaar met
premiumkaarten, in sommige gebieden.
U kunt de kaarten en 3D-kaartweergaven openen door
Grafieken te selecteren.
Navigatiekaart: Geeft alle beschikbare navigatiegegevens weer
die op de vooraf geïnstalleerde kaarten en eventuele extra
kaarten beschikbaar zijn. Deze gegevens omvatten boeien,
lichten, kabels, dieptepeilingen, jachthavens en
getijdenstations in een overheadweergave.
Viskaart: Biedt een gedetailleerde weergave van de
bodemcontouren en dieptepeilingen op de kaart. Deze kaart
verwijdert de navigatiegegevens van de kaart, verschaft
gedetailleerde bathymetrische gegevens en benadrukt de
bodemcontouren voor dieptewaarneming. Deze kaart is bij
uitstek geschikt voor diepzeevissen.
OPMERKING: In sommige gebieden is de viskaart
beschikbaar bij premiumkaarten.
Perspective 3D: Biedt een panoramisch beeld van bovenaf en
van achter uw boot (in overeenstemming met uw koers) en
dient als visueel navigatiehulpmiddel. Deze weergave is
nuttig voor het navigeren rond verraderlijke ondiepten, riffen,
bruggen of kanalen en komt van pas bij het binnenvaren en
verlaten van onbekende havens of ankerplaatsen.
Mariner's Eye 3D: Biedt een gedetailleerd, driedimensionaal
beeld van bovenaf en van achter uw boot (in
overeenstemming met uw koers) en dient als visueel
navigatiehulpmiddel. Deze weergave is nuttig voor het
navigeren rond verraderlijke ondiepten, riffen, bruggen of
kanalen en komt van pas bij het binnenvaren en verlaten van
onbekende havens of ankerplaatsen.
Fish Eye 3D: Geeft een panoramisch onderwaterbeeld met
visuele weergave van de zeebodem op basis van de
kaartinformatie. Als er een sonar-transducer is aangesloten,
worden zwevende doelen (zoals vissen) aangeduid met rode,
groene en gele bollen. Rood verwijst hierbij naar de grootste
objecten en groen naar de kleinste objecten.
Reliëfarcering: Biedt reliëfarcering met hoge resolutie van
meren en kustwateren. Deze kaart kan handig zijn bij vissen
en duiken.
OPMERKING: De Reliëfarceringkaart is op sommige
gebieden beschikbaar met premiumkaarten.
Navigatiekaart en viskaart
OPMERKING: In sommige gebieden is de viskaart beschikbaar
bij premiumkaarten.
De Navigatiekaart is geoptimaliseerd voor navigatie. U plant een
koers, bekijkt de kaartinformatie en gebruikt de kaart als
navigatiehulpmiddel. Selecteer Grafieken > Navigatiekaart om
de Navigatiekaart te openen.
4 Kaarten en 3D-kaartweergaven
De Viskaart verschaft een gedetailleerde weergave met meer
informatie over de bodem en over vissen. Deze kaart is
geoptimaliseerd voor gebruik tijdens vissen. Selecteer
Grafieken > Viskaart om de Viskaart te openen.
In- en uitzoomen op de kaart
Het zoomniveau wordt aangegeven door het schaalnummer
onder aan de kaart. Het balkje onder het schaalnummer geeft
de afstand op de kaart weer.
• Als u wilt uitzoomen, selecteert u .
• Als u wilt inzoomen, selecteert u .
Kaartsymbolen
Deze tabel bevat een aantal algemene symbolen die u op de
gedetailleerde kaarten kunt tegenkomen.
Pictogram Beschrijving
Boei
Informatie
Watersportdiensten
Getijdenstation
Stromingenstation
Luchtfoto beschikbaar
Perspectieffoto beschikbaar
Andere zaken die op de meeste kaarten voorkomen, zijn
dieptecontourlijnen, getijdenzones, puntpeilingen (zoals
weergegeven op de oorspronkelijke papieren kaart),
navigatiehulpmiddelen en -symbolen, obstakels en
kabelgebieden.
Een afstand op de kaart meten
1
Selecteer een locatie op een kaart.
2
Selecteer Afstand meten.
Op uw huidige locatie op het scherm wordt een punaise
weergegeven. De afstand en de hoek vanaf de pin staan
vermeld in de hoek.
TIP: Als u de punaise en afstandsmeting vanaf de huidige
cursorpositie opnieuw wilt instellen, selecteert u .
Een via-punt op de kaart maken
1
Selecteer een locatie of object op een kaart.
2
Selecteer .
Navigeren naar een punt op de kaart
WAARSCHUWING
Alle route- en navigatielijnen die op de kaartplotter worden
weergegeven, zijn alleen bedoeld als algemene
routebegeleiding of om de juiste vaarwegen te herkennen, en
zijn niet bedoeld om precies te worden gevolgd. Neem altijd de
navigatiekenmerken en omstandigheden op het water in acht als
u navigeert om te voorkomen dat u aan de grond loopt of er
gevaarlijke situaties optreden, hetgeen kan resulteren in schade
aan het vaartuig, persoonlijk letsel of overlijden.
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische
kaartgegevens. De gegevens garanderen niet dat de route vrij is
van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het volgen
van de koers altijd goed op en vermijd land, ondiep water en
andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
Wanneer u Ga naar gebruikt, kunnen een directe koers en een
gecorrigeerde koers over land of door ondiep water lopen.
Gebruik visuele waarnemingen om land, ondiep water en
andere gevaarlijke objecten te vermijden.
OPMERKING: In sommige gebieden is de viskaart beschikbaar
bij premiumkaarten.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance
beschikbaar bij premiumkaarten.
1
Selecteer een locatie op de navigatie- of viskaart.
2
Selecteer indien nodig Navigeren naar.
3
Selecteer een optie:
• Om rechtstreeks naar de locatie te navigeren, selecteert u
Ga naar.
• Om een route naar de locatie te maken, inclusief
koerswijzigingen, selecteert u Route naar.
• Als u Audo Guidance wilt gebruikten, selecteert u Auto
Guidance.
4
Controleer de koers die met de magenta lijn wordt
aangegeven.
OPMERKING: Als u de functie Auto Guidance gebruikt, geeft
een grijs gedeelte op de magenta lijn aan dat de functie Auto
Guidance een deel van de Auto Guidance lijn niet kan
berekenen. Dit wordt veroorzaakt door de instellingen voor
een veilige, vrije doorvaart bij een minimale waterdiepte en
obstakelhoogte.
5
Volg de magenta lijn en vermijd daarbij land, ondiep water en
andere obstakels.
Informatie over locaties en objecten op een kaart
weergeven
U kunt informatie over een locatie of object weergeven op de
navigatie- of viskaart. Het gaat dan bijvoorbeeld om informatie
over de getijden, stromingen, de zon en maan, kaartnotities of
lokale diensten.
1
Selecteer een locatie of een object op de navigatie- of
viskaart.
Daarop wordt een lijst met opties weergegeven. Het hangt
van de locatie of het object af welke opties er in de lijst staan.
2
Selecteer zo nodig .
3
Selecteer Informatie.
Details over navigatiekenmerken weergeven
Op de navigatiekaart, de viskaart of de Perspective 3D- en
Mariner's Eye 3D-kaartweergave kunt u de details over de
diverse typen navigatiehulpmiddelen zoals bakens, lichten en
obstructies bekijken.
OPMERKING: In sommige gebieden is de viskaart beschikbaar
bij premiumkaarten.
OPMERKING: 3D-kaartweergaven zijn beschikbaar met
premiumkaarten, in sommige gebieden.
1
Selecteer in een kaart of 3D-kaartweergave een
navigatiehulpmiddel.
2
Selecteer de naam van het navigatiehulpmiddel.
Koerslijn en hoekmarkeringen
De koerslijn is een lijn op de kaart vanaf de boeg van de boot in
de richting van de koers die de boot gaat varen.
Hoekmarkeringen geven de relatieve positie aan van de koers of
de koers over de grond, die u helpt tijdens casting of het vinden
van referentiepunten.
De koerslijn en hoekmarkeringen instellen
De koerslijn is een lijn op de kaart vanaf de boeg van de boot in
de richting van de koers die de boot gaat varen.
Hoekmarkeringen geven de relatieve positie aan van de koers of
Kaarten en 3D-kaartweergaven 5
de koers over de grond, die u helpt tijdens casting of het vinden
van referentiepunten.
U kunt de voorliggende-koerslijn en de koers-over-de-grondlijn
(COG) weergeven op de kaart.
Koers over de grond (COG) is de richting waarin u beweegt.
Voorliggende koers is de richting waarin de boeg van de boot
wijst wanneer een koerssensor is aangesloten.
1
Selecteer op een kaart Menu > Lagen > Mijn boot >
Koerslijn > Hoekmarkeringen.
2
Selecteer indien nodig Bron en selecteer een optie:
• Als u automatisch de beschikbare bron wilt gebruiken,
selecteert u Automatisch.
• Als u de koers van de GPS-antenne wilt gebruiken voor
de COG, selecteert u GPS-koers (COG).
• Als u gegevens van een aangesloten koerssensor wilt
gebruiken, selecteert u Koers.
• Als u gegevens van zowel een aangesloten koerssensor
als de GPS-antenne wilt gebruiken, selecteert u Koers
over de grond en voorliggende koers.
Hiermee worden zowel de voorliggende-koerslijn als de
koers-over-de-grondlijn weergegeven op de kaart.
3
Selecteer Scherm en selecteer een optie:
• Selecteer Afstand > Afstand en voer de lengte in van de
lijn die wordt weergegeven op de kaart.
• Selecteer Tijd > Tijd, en voer de tijd in die wordt gebruikt
om de afstand te berekenen die uw boot in de opgegeven
tijd aflegt bij de huidige snelheid.
Hoekmarkeringen inschakelen
U kunt langs de koerslijn hoekmarkeringen aan de kaart
toevoegen. Hoekmarkeringen kunnen tijdens het vissen handig
zijn bij het uitwerpen van de lijn.
1
Stel de koerslijn in (De koerslijn en hoekmarkeringen
instellen, pagina 5).
2
Selecteer Hoekmarkeringen.
Premiumkaarten
WAARSCHUWING
Alle route- en navigatielijnen die op de kaartplotter worden
weergegeven, zijn alleen bedoeld als algemene
routebegeleiding of om de juiste vaarwegen te herkennen, en
zijn niet bedoeld om precies te worden gevolgd. Neem altijd de
navigatiekenmerken en omstandigheden op het water in acht als
u navigeert om te voorkomen dat u aan de grond loopt of er
gevaarlijke situaties optreden, hetgeen kan resulteren in schade
aan het vaartuig, persoonlijk letsel of overlijden.
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische
kaartgegevens. De gegevens garanderen niet dat de route vrij is
van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het volgen
van de koers altijd goed op en vermijd land, ondiep water en
andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
OPMERKING: Niet alle modellen ondersteunen alle kaarten.
Met optionele premiumkaarten, zoals BlueChart
®
g3 Vision, haalt
u het beste uit uw kaartplotter. Naast gedetailleerde
navigatiekaarten kunnen premiumkaarten de volgende functies
bevatten, die beschikbaar zijn in sommige gebieden.
Mariner's Eye 3D: Geeft een panoramisch beeld van bovenaf
en achter uw boot dat dient als visueel driedimensionaal
navigatiehulpmiddel.
Fish Eye 3D: Geeft een driedimensionale onderwaterweergave
van de zeebodem aan de hand van de gegevens op de kaart.
Viskaarten: Geven een beeld waarin de navigatiegegevens van
de kaart zijn verwijderd en de bodemcontouren worden
benadrukt voor de dieptewaarneming. Deze kaart is zeer
geschikt voor diepzeevissen.
Satellietbeelden met hoge resolutie: Tonen satellietbeelden
met hoge resolutie voor een realistische weergave van land
en water op de navigatiekaart (Satellietbeelden op de
navigatiekaart weergeven, pagina 7).
Luchtfoto's: Luchtfoto's van jachthavens en andere belangrijke
navigatiepunten helpen u een beeld te krijgen van uw
omgeving (Luchtfoto's van oriëntatiepunten weergeven,
pagina 7).
Gedetailleerde gegevens over wegen en nuttige punten:
Toont gedetailleerde gegevens over wegen en nuttige
punten, waaronder zeer gedetailleerde kustwegen en nuttige
punten, zoals restaurants, logies en plaatselijke attracties.
Auto Guidance: Maakt gebruik van de kaartgegevens en
ingevoerde gegevens over uw boot om de beste
doorvaartroute naar uw bestemming te bepalen.
Informatie van een getijdenstation weergeven
Het pictogram op de kaart geeft een getijdenstation aan. U
kunt een uitgebreide grafiek voor een getijdenstation weergeven
die u helpt het getijde voor verschillende tijdstippen of dagen te
voorspellen.
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie
beschikbaar bij premiumkaarten.
1
Selecteer een getijdenstation op de navigatie- of viskaart.
Bij het pictogram staat informatie over de getijdenrichting
en het getijdenniveau.
2
Selecteer de naam van het station.
Bewegende indicaties voor getijden en stromingen
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie
beschikbaar bij premiumkaarten.
U kunt de bewegende indicatoren voor getijdenstations en
stromingsrichtingen op de navigatiekaart of de viskaart
weergeven. Tevens moet u geanimeerde pictogrammen
inschakelen in de kaartinstellingen (Indicaties voor getijden en
stromingen weergeven, pagina 6).
Een getijdenstation wordt als een verticale balk met een pijl op
de kaart aangegeven. Een omlaag wijzende rode pijl wijst op
een afgaand getijde en een omhoog wijzende pijl wijst op een
opkomend getijde. Wanneer u met de cursor over de indicatie
van het getijdenstation gaat, wordt de hoogte van het getijde bij
het station boven de stationsindicatie weergegeven.
De richting van de stroming wordt met pijlen op de kaart
aangegeven. De richting van elke pijl geeft de richting van de
stroming bij de desbetreffende locatie op de kaart aan. De kleur
van de stromingspijl geeft het snelheidsbereik van de stroming
op die locatie aan. Wanneer u de cursor over de
richtingindicator van de stroming beweegt, wordt de snelheid
van de stroming op die locatie boven de richtingindicatie
weergegeven.
Kleur Snelheidsbereik van de stroming
Geel 0 tot 1 knoop
Oranje 1 tot 2 knopen
Rood 2 of meer knopen
Indicaties voor getijden en stromingen weergeven
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie
beschikbaar bij premiumkaarten.
U kunt de vaste en bewegende indicaties van het getijdenstation
en de indicatoren voor de stromingen op de navigatiekaart of de
viskaart weergeven.
1
Selecteer op de navigatie- of viskaart Menu > Lagen > Kaart
> Getijden & stromingen.
6 Kaarten en 3D-kaartweergaven
2
Selecteer Geanimeerd om bewegende indicaties van het
getijdenstation en van de richting van de stroming op de
kaart weer te geven.
Satellietbeelden op de navigatiekaart weergeven
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie
beschikbaar bij premiumkaarten.
U kunt op de navigatiekaart satellietbeelden met hoge resolutie
gebruiken voor weergave van het land of de zee, of beide.
OPMERKING: Als deze functie is ingeschakeld, worden de
satellietbeelden alleen bij lagere zoomniveaus met een hoge
resolutie weergegeven. Als u geen satellietbeelden met hoge
resolutie in uw optionele kaartgebied ziet, kunt u selecteren
om in te zoomen. U kunt het detailniveau ook hoger instellen
door de zoomdetails van de kaart te wijzigen.
1
Selecteer op de navigatiekaart Menu > Lagen > Kaart >
Satellietfoto's.
2
Selecteer een optie:
• Selecteer Alleen land om standaardkaartinformatie over
het water met voor het land overlappende foto's weer te
geven.
OPMERKING: Deze instelling moet zijn ingeschakeld om
Standard Mapping
®
kaarten weer te geven.
• Selecteer Mengpercentage fotokaart om foto's van
zowel land als water met de ingestelde doorzichtigheid
weer te geven. Gebruik de schuifregelaar om het
gewenste percentage op te geven. Hoe hoger u het
percentage instelt, hoe minder doorzichtig de foto's zijn.
Luchtfoto's van oriëntatiepunten weergeven
Om luchtfoto's op de navigatiekaart te kunnen bekijken, moet in
de kaartinstellingen de instelling Fotopunten zijn ingeschakeld
(Instellingen kaartlaag, pagina 9).
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie
beschikbaar bij premiumkaarten.
U kunt zich met behulp van luchtfoto's van oriëntatiepunten,
jachthavens en havens op de omgeving oriënteren of uzelf voor
aankomst alvast vertrouwd maken met (jacht)havens.
1
Selecteer op de waterkaart een camerapictogram:
• Selecteer om een luchtfoto weer te geven.
• Als u een perspectieffoto wilt bekijken, selecteert u .
De foto is gemaakt vanuit het perspectief van de camera
in de richting van de kegelvormige lijn.
2
Selecteer Foto.
Automatic Identification System
Met het Automatic Identification System (AIS) kunt u andere
schepen identificeren en wordt u gewaarschuwd als er zich
schepen in uw buurt bevinden. Wanneer de kaartplotter is
aangesloten op een extern AIS-toestel, kan de kaartplotter AIS-
informatie geven over andere schepen in de nabijheid die een
transponder hebben en die actief AIS-informatie uitzenden.
Over die schepen ontvangt u informatie, zoals Maritime Mobile
Service Identity (MMSI), locatie, GPS-snelheid, GPS-koers, de
tijd die is verstreken na de melding van de laatste positie van
het schip, het moment waarop dat schip het dichtst bij u was en
het tijdstip daarvan.
Sommige kaartplottermodellen ondersteunen ook Blue Force
Tracking. Schepen die met Blue Force Tracking worden
gevolgd, worden op de kaartplotter aangeduid met een
blauwgroene kleur.
Symbolen van AIS-doelen
Symbool Beschrijving
AIS-schip. Het schip geeft AIS-informatie. De richting waarin
het driehoekje wijst, geeft de richting aan waarin het AIS-
schip vaart.
Het doel is geselecteerd.
Het doel is geactiveerd. Het object wordt groter op de kaart.
Een groene lijn die aan het object vastzit, geeft de voorlig-
gende koers van het object aan. De MMSI, snelheid en
richting van het schip staan onder het object als de instelling
hiervoor is ingesteld op Toon. Als de AIS-transmissie van
het schip is weggevallen, wordt er een melding weerge-
geven.
Het doel is weggevallen. Een groene X geeft aan dat de
AIS-transmissie van het schip is weggevallen. Op de kaart-
plotter wordt dan een melding weergegeven met de vraag of
het schip verder moet worden gevolgd. Als u het schip niet
meer volgt, verdwijnt het symbool voor het weggevallen
object van de kaart of de 3D-kaartweergave.
Gevaarlijk object binnen bereik. Het object knippert als het
waarschuwingssignaal klinkt en er een melding verschijnt.
Nadat het alarm is bevestigd, geeft een effen, rode driehoek
met een rode lijn de locatie en de voorliggende koers van
het object aan. Als het alarm voor het aanvaringsgevaar is
uitgeschakeld, knippert het doel maar gaat er geen waar-
schuwingssignaal af en wordt er geen melding gegeven. Als
de AIS-transmissie van het schip is weggevallen, wordt er
een melding weergegeven.
Het gevaarlijke object is weggevallen. Een rode X geeft aan
dat de AIS-transmissie van het schip is weggevallen. Op de
kaartplotter wordt dan een melding weergegeven met de
vraag of het schip verder moet worden gevolgd. Als u het
schip niet meer volgt, verdwijnt het symbool voor het wegge-
vallen gevaarlijke object van de kaart of de 3D-kaartweer-
gave.
De plaats van dit symbool geeft de kortste afstand tussen
uw schip en het gevaarlijke object aan. De getallen naast het
symbool geven bij de kortste afstand tussen uw schip en dat
object aan hoe lang het nog zou duren voordat beide met
elkaar in aanvaring zouden komen.
OPMERKING: Schepen die met de functie Blue Force Tracking
worden gevolgd, worden gemarkeerd met een blauwgroene
kleur, ongeacht hun status.
Voorliggende koers en geprojecteerde koers van
geactiveerde AIS-doelen
Wanneer informatie over de voorliggende koers en over de
COG (koers over de grond) door een geactiveerd AIS-doel
wordt aangeleverd, wordt de voorliggende koers van het doel
als een lijn die aan het symbool van het AIS-doel vastzit op de
kaart weergegeven. Koerslijnen worden niet weergegeven in
een 3D-kaartweergave.
De geprojecteerde koers van een geactiveerd AIS-doel wordt
als een stippellijn op een kaart of in een 3D-kaartweergave
weergegeven. De lengte van de geprojecteerde koerslijn is
gebaseerd op de waarde van de instelling van de
geprojecteerde koers. Als er voor een geactiveerd AIS-doel
geen informatie over de snelheid wordt verschaft of als het schip
voor anker ligt of is afgemeerd, wordt er geen geprojecteerde
koerslijn weergegeven. Veranderingen in de snelheid, de koers
over de grond of informatie over de richting van de
koerswijziging die door het schip worden uitgezonden, kunnen
van invloed zijn op de berekende koerslijn.
Wanneer er door een geactiveerd AIS-doel informatie over de
koers over de grond, de voorliggende koers of de richting van de
koerswijziging wordt aangeleverd, wordt de geprojecteerde
koers van het object berekend op basis van de informatie over
de koers over de grond en de richting van de koerswijziging. De
richting waarin het object draait, die eveneens is gebaseerd op
de informatie over de richting van de koerswijziging, wordt
Kaarten en 3D-kaartweergaven 7
aangegeven door de richting van de pijlpunt aan het einde van
de koerslijn. De lengte van de pijlpunt verandert niet.
Wanneer er door een geactiveerd AIS-doel wel informatie over
de koers over de grond en de voorliggende koers maar geen
informatie over de richting van de koerswijziging wordt
aangeleverd, wordt de geprojecteerde koers van het object
berekend op basis van de informatie over de koers over de
grond.
Een doel voor een AIS-schip activeren
1
Kies een AIS-schip in een kaart of 3D-kaartweergave.
2
Selecteer AIS-schip > Activeer doel.
Informatie over een gevonden AIS-schip bekijken
U kunt de status van het AIS-signaal, MMSI, GPS-snelheid,
GPS-koers en andere informatie over een gevonden AIS-schip
bekijken.
1
Kies een AIS-schip in een kaart of 3D-kaartweergave.
2
Selecteer AIS-schip.
Een doel voor een AIS-schip deactiveren
1
Kies een AIS-schip in een kaart of 3D-kaartweergave.
2
Selecteer AIS-schip > Deactiveer echo.
Een lijst met AIS-gevaren weergeven
Selecteer vanuit een kaart of 3D-kaartweergave Menu >
Lagen > Overige schepen > AIS-lijst.
Een veilige zone voor aanvaringsgevaar instellen
Voordat u een aanvaringsalarm kunt instellen, moet een
compatibele kaartplotter zijn verbonden met een AIS-toestel.
Het alarm voor de veilige zone bij aanvaringsgevaar wordt
alleen in combinatie met AIS gebruikt. De veilige zone wordt
gebruikt om aanvaringen met andere schepen te voorkomen.
Deze zone kan worden aangepast.
1
Selecteer Instellingen > Alarmen > AIS > AIS-alarm > Aan.
Wanneer een schip met AIS de veilige zone rond uw schip
binnenvaart, wordt er een melding weergegeven en gaat er
een alarmsignaal af. Het object wordt als een gevaar op het
scherm aangegeven. Als het alarm is uitgeschakeld, wordt er
geen melding en geen alarmsignaal gegeven, maar blijft het
object op het scherm aangeduid als gevaarlijk.
2
Selecteer Bereik.
3
Selecteer een afstand voor de straal van de veilige zone rond
uw schip.
4
Selecteer Tijd tot.
5
Selecteer een tijdstip waarop het alarmsignaal afgaat als een
schip blijft afkoersen op doorkruising van de veilige zone.
Om bijvoorbeeld 10 minuten van tevoren te worden
gewaarschuwd, voordat een aanstaande doorkruising
mogelijk plaatsvindt, stelt u Tijd tot in op 10. Het alarm gaat
dan af 10 minuten voordat het schip de veilige zone
doorkruist.
AIS-noodsignaal
Zelfstandig werkend AIS-noodsignaaltoestel dat uw positie
uitzendt indien het in noodgevallen worden geactiveerd. De
kaartplotter kan signalen ontvangen van Search and Rescue
Transmitters (SART), Emergency Position Indicating Radio
Beacons (EPRIB), en andere Man Overboord-signalen.
Noodsignaal-uitzendingen zijn andere uitzendingen dan
standaard-AIS-uitzendingen, dus zien ze er ook anders uit op de
kaartplotter. In plaats van een noodsignaal-uitzending te volgen
om een aanvaring te voorkomen, kunt u een noodsignaal-
uitzending volgen om een vaartuig of persoon in nood te
lokaliseren en te helpen.
Navigeren naar een noodsignaal-uitzending
Als u een noodsignaal-uitzending ontvangt, wordt er een
noodsignaalalarm weergegeven.
Selecteer Bekijk > Ga naar om naar de oorsprong van de
uitzending te navigeren.
Symbolen voor zoeken van AIS-noodsignaaltoestel
Symbool Beschrijving
Uitzending van AIS-noodsignaaltoestel. Selecteer dit
symbool om meer informatie over de uitzending weer te
geven en de navigatie te starten.
Uitzending weggevallen.
Testuitzending. Wordt weergegeven als het noodsignaaltoe-
stel van een vaartuig wordt getest. Het gaat in dit geval niet
om een noodgeval.
Testuitzending weggevallen.
AIS-uitzendingen met testwaarschuwingen inschakelen
Als u wilt voorkomen dat u een groot aantal testwaarschuwingen
en symbolen ontvangt in drukke gebieden, zoals jachthavens,
kunt het ontvangen van AIS-testwaarschuwingen in- of
uitschakelen. Als u een AIS-noodtoestel wilt testen, moet u de
kaartplotter inschakelen om testwaarschuwingen te ontvangen.
1
Selecteer Instellingen > Alarmen > AIS.
2
Selecteer een optie:
• Als u EPRIB-testsignalen (Emergency Position Indicating
Radio Beacon) wilt ontvangen of negeren, selecteert u
AIS-EPIRB-test.
• Als u MOB-testsignalen (Man Overboard) wilt ontvangen
of negeren, selecteert u AIS-MOB-test.
• Als u SART-testsignalen (Search and Rescue
Transponder) wilt ontvangen of negeren, selecteert u AIS-
SART-test.
AIS-ontvangst uitschakelen
De ontvangst van het AIS-signaal is standaard ingeschakeld.
Selecteer Instellingen > Overige schepen > AIS > Uit.
De AIS-functionaliteit wordt uitgeschakeld voor alle kaarten
en 3D-kaartweergaven. Dit is inclusief het zoeken en volgen
van AIS-schepen, het melden en volgen van
aanvaringsgevaar als schepen te dicht in de buurt komen en
informatie over AIS-schepen.
AIS-navigatiehulpmiddelen
Onder IS-navigatiehulpmiddelen (ATON) vallen alle types
navigatiehulpmiddelen die over de AIS-radio worden
uitgezonden. ATONs worden op de kaarten weergegeven en
hebben identificatiegegevens, zoals positie en type.
Er zijn drie hoofdcategorieën AIS ATONs. Echte ATONs
bestaan fysiek en verzenden hun identificatie- en
positiegegevens vanaf hun werkelijke locatie. Synthetische
ATONs bestaan fysiek en hun identificatie- en positiegegevens
worden vanaf een andere locatie verzonden. Virtuele ATONs
bestaan niet fysiek en hun identificatie- en positiegegevens
worden vanaf een andere locatie verzonden.
U kunt AIS ATONs op de kaart bekijken wanneer de kaartplotter
is verbonden met een compatibele AIS-radio. Selecteer Menu >
Lagen > Kaart > Navigatiemiddel > ATONs om AIS ATONS
op een kaart te tonen. Als u een ATON op de kaart selecteert,
kunt u er meer informatie over bekijken.
Symbool Betekenis
Echte of synthetische ATON
Echte of synthetische ATON: Noordelijk topteken
Echte of synthetische ATON: Zuidelijk topteken
8 Kaarten en 3D-kaartweergaven
Symbool Betekenis
Echte of synthetische ATON: Oostelijk topteken
Echte of synthetische ATON: Westelijk topteken
Echte of synthetische ATON: Speciaal topteken
Echte of synthetische ATON: Veilig topteken
Echte of synthetische ATON: Gevaar topteken
Virtuele ATON
Virtuele ATON: Noordelijk topteken
Virtuele ATON: Zuidelijk topteken
Virtuele ATON: Oostelijk topteken
Virtuele ATON: Westelijk topteken
Virtuele ATON: Speciaal topteken
Virtuele ATON: Veilig topteken
Virtuele ATON: Gevaar topteken
Kaartmenu
OPMERKING: Niet alle instellingen zijn van toepassing op alle
kaartweergaven. Voor een aantal opties zijn premiumkaarten of
aangesloten accessoires vereist.
OPMERKING: De menu's kunnen bepaalde instellingen
bevatten die niet worden ondersteund door de geïnstalleerde
diagrammen of uw huidige locatie. Als u deze instellingen
wijzigt, hebben de wijzigingen geen invloed op de
grafiekweergave.
Deze instellingen gelden voor de kaartweergaven, met
uitzondering van Fish Eye 3D (Instellingen voor Fish Eye 3D,
pagina 10).
Selecteer Menu op een kaart.
Lagen: Hiermee past u de presentatie van de verschillende
elementen op de kaarten aan (Instellingen kaartlaag,
pagina 9).
Waypoints en sporen: Hiermee past u aan hoe waypoints en
tracks worden getoond (Instellingen laag
Gebruikersgegevens, pagina 10).
Quickdraw Contours: Schakelt het tekenen van
bodemcontouren in en laat u labels voor viskaarten maken
(Garmin Quickdraw Contours kaarten, pagina 11).
Kaartinstelling: Hiermee past u de oriëntatie van en de
hoeveelheid details op de kaart aan en past u de gegevens
aan die op het scherm worden weergegeven.
Wijzig overlays: Hiermee wijzigt u welke gegevens worden
getoond op het scherm (De gegevensoverlays aanpassen,
pagina 2).
Kaartlagen
U kunt kaartlagen in- en uitschakelen en functies van de kaarten
aanpassen. De instellingen zijn alleen van toepassing op de
gebruikte kaart of kaartweergave.
OPMERKING: Niet alle instellingen zijn van toepassing op alle
kaarten en kaartplottermodellen. Voor een aantal opties zijn
premiumkaarten of aangesloten accessoires vereist.
OPMERKING: De menu's kunnen bepaalde instellingen
bevatten die niet worden ondersteund door de geïnstalleerde
diagrammen of uw huidige locatie. Als u deze instellingen
wijzigt, hebben de wijzigingen geen invloed op de
grafiekweergave.
Selecteer in een kaart Menu > Lagen.
Kaart: Hiermee toont en verbergt u kaartgerelateerde
elementen.
Mijn boot: Hiermee toont en verbergt u aan de boot
gerelateerde elementen (Instellingen laag Mijn boot,
pagina 9).
Gebruikersgegevens: Hiermee toont en verbergt u
gebruikersgegevens, zoals waypoints, grenzen en tracks.
Ook opent u zo lijsten met gebruikersgegevens (Instellingen
laag Gebruikersgegevens, pagina 10).
Overige schepen: Hiermee past u de manier aan waarop
andere vaartuigen worden getoond (Instellingen laag Overige
schepen, pagina 10).
Water: Hiermee toont en verbergt u diepte-elementen
(Instellingen waterlaag, pagina 10).
Quickdraw Contours: Hiermee toont en verbergt u Garmin
Quickdraw Contours data (Garmin Quickdraw Contouren
instellingen, pagina 12).
Instellingen kaartlaag
Selecteer Menu > Lagen > Kaart op een kaart.
Satellietfoto's: Bij gebruik van bepaalde premiumkaarten kunt u
op de navigatiekaart satellietbeelden met hoge resolutie
weergeven van het land of van zowel het land als de zee
(Satellietbeelden op de navigatiekaart weergeven, pagina 7).
OPMERKING: Deze instelling moet zijn ingeschakeld om
Standard Mapping grafieken weer te geven.
Getijden & stromingen: Toont indicators van
stromingenstations en getijdenstations op de kaart en
schakelt de schuifregelaar voor getijden en stromingen in,
waarmee u de tijd kunt instellen voor de getijden en
stromingen die worden vermeld op de kaart.
Nuttige punten op land: Toont nuttige punten aan land.
Navigatiemiddel: Toont navigatiehulpmiddelen, zoals ATONs
en knipperende lichten, op de kaart. Hiermee kunt u het
NOAA of IALA navigatiekenmerktype selecteren.
Servicepunten: Toont locaties voor watersportdiensten.
Diepte: Past de elementen op de dieptelaag aan.
Beperkt toegankelijke gebieden: Toont informatie over
verboden gebieden op de kaart.
Fotopunten: Toont camerapictogrammen voor luchtfoto's
(Luchtfoto's van oriëntatiepunten weergeven, pagina 7).
Instellingen laag Mijn boot
Selecteer Menu > Lagen > Mijn boot op een kaart.
Koerslijn: Hiermee kunt u de koerslijn weergeven en
aanpassen. Dit is een lijn op de kaart vanaf de boeg van de
boot in de richting van de vaarkoers (De koerslijn en
hoekmarkeringen instellen, pagina 5).
Leylijnen: Hiermee worden de leylijnen aangepast in de
zeilmodus (Leylijninstellingen, pagina 9).
Rozen: Hiermee kunt u rozen op de kaart verbergen of
weergeven. Windrozen zijn de visuele weergave van
informatie over windhoek of windrichting die door de
aangesloten windsensor wordt geleverd. De kompasroos
geeft de kompasrichting aan die is gericht op de voorliggende
koers van de boot.
Bootpictogram: Hiermee stelt u het pictogram voor uw actuele
locatie op de kaart in.
Leylijninstellingen
Sluit een windsensor aan op de kaartplotter om de leylijnfuncties
te gebruiken.
In de zeilmodus (Het type boot instellen, pagina 3) kunt u
leylijnen weergeven op de navigatiekaart. Leylijnen kunnen erg
handig zijn tijdens zeilraces.
Kaarten en 3D-kaartweergaven 9
Selecteer Menu > Lagen > Mijn boot > Leylijnen > Stel in op
de navigatiekaart.
Zeilhoek: Hiermee kunt u selecteren hoe het toestel leylijnen
berekent. De optie Actueel berekent de leylijnen met behulp
van de gemeten windhoek van de windsensor. De optie
Handmatig berekent de leylijnen met behulp van handmatig
ingevoerde hoeken voor loefzijde en lijzijde.
Hoek loefzijde: Hiermee kunt u een leylijn instellen op basis
van de zeilhoek voor loefzijde.
Hoek lijzijde: Hiermee kunt u een leylijn instellen op basis van
de zeilhoek voor lijzijde.
Getijdecorrectie: Hiermee corrigeert u de leylijnen op basis van
het getijde.
Tijdconstante filter: Filtert de leylijngegevens gebaseerd op de
ingevoerde tijdsinterval. U moet een hoger getal invullen als
u een vloeiendere leylijn wilt krijgen, waarbij wijzigingen in de
koers van de boot of ware windhoek deels worden
weggefilterd. U moet een lager getal invullen als u de leylijn
gevoeliger wilt maken voor wijzigingen in de koers van de
boot of ware windhoek.
Instellingen laag Gebruikersgegevens
U kunt gebruikersgegevens tonen op kaarten, zoals via-punten,
grenzen en sporen.
Selecteer Menu > Lagen > Gebruikersgegevens op een kaart.
Waypoints: Hiermee toont u via-punten op de kaart en wordt de
lijst met via-punten geopend.
Grenzen: Hiermee toont u grenzen op de kaart en wordt de lijst
met grenzen geopend.
Sporen: Hiermee toont u sporen op de kaart.
Instellingen laag Overige schepen
OPMERKING: Deze opties vereisen aangesloten accessoires,
zoals een AIS-ontvanger, radar of VHF-radio.
Selecteer Menu > Lagen > Overige schepen op een kaart.
DSC: Hiermee stelt u in hoe DSC-schepen en -sporen op de
kaart worden weergegeven. Ook wordt de DSC-lijst getoond.
AIS: Hiermee stelt u in hoe AIS-schepen en -sporen op de kaart
worden weergegeven. Ook wordt de AIS-lijst getoond.
Details: Hiermee toont u de details over andere schepen op de
kaart.
Geprojecteerde koers: Hiermee stelt u de tijd in van de
geprojecteerde koers voor schepen met AIS- en een
MARPA-tag.
AIS-alarm: Hiermee stelt u het aanvaringsalarm in (Een veilige
zone voor aanvaringsgevaar instellen, pagina 8).
Instellingen waterlaag
Selecteer Menu > Lagen > Water op een kaart.
OPMERKING: Het menu kan bepaalde instellingen bevatten die
niet worden ondersteund door de geïnstalleerde diagrammen of
uw huidige locatie. Als u deze instellingen wijzigt, hebben de
wijzigingen geen invloed op de grafiekweergave.
OPMERKING: Niet alle instellingen zijn van toepassing op alle
kaarten, weergaven en kaartplottermodellen. Voor een aantal
opties zijn premiumkaarten of aangesloten accessoires vereist.
Dieptearcering: Hiermee bepaalt u de arcering tussen de
bovenste en onderste diepte.
Ondiep-arcering: Hiermee stelt u de arcering in vanaf de
kustlijn naar de opgegeven diepte.
Puntpeilingen: Hiermee worden dieptepeilingen in- en
uitgeschakeld en een gevaarlijke diepte ingesteld.
Dieptepeilingen die overeenkomen met de opgegeven
gevaarlijke diepte of die minder diep zijn, worden met rode
tekst weergegeven.
Contouren viskaart: Hiermee stelt u het zoomniveau in voor
een gedetailleerde weergave van bodemcontouren en
dieptepeilingen en kunt u de kaartweergave vereenvoudigen
voor optimaal gebruik tijdens het vissen.
Reliëfarcering: Hiermee geeft u bodemcontouren weer met
arcering. Deze functie is alleen beschikbaar bij sommige
premiumkaarten.
Sonarbeelden: Hiermee laat u de dichtheid van de bodem zien
aan de hand van sonarbeelden. Deze functie is alleen
beschikbaar bij sommige premiumkaarten.
Meerniveau: Hiermee stelt u het huidige waterniveau van het
meer in. Deze functie is alleen beschikbaar bij sommige
premiumkaarten.
Dieptebereikarcering
U kunt kleurbereiken instellen op uw kaart om de waterdiepte
aan te geven op de plaatsen waar de vissen die u wilt vangen
momenteel bijten. U kunt diepere bereiken instellen om te
kunnen zien hoe snel de bodemdiepte binnen een bepaald
dieptebereik verandert. U kunt maximaal tien dieptebereiken
instellen. Als u in binnenwater vist, blijft de kaart overzichtelijker
als u maximaal vijf dieptebereiken instelt. De dieptebereiken zijn
van toepassing op alle kaarten en alle wateroppervlakten.
Sommige Garmin LakeVü
â„¢
en aanvullende premiumkaarten
hebben standaard meerdere dieptebereikarceringen.
Rood Van 0 tot 1,5 m (van 0 tot 5 ft.)
Oranje Van 1,5 tot 3 m (van 5 tot 10 ft.)
Geel Van 3 tot 4,5 m (van 10 tot 15 ft.)
Groen Van 4,5 tot 7,6 m (van 15 tot 25 ft.)
Instellingen voor Fish Eye 3D
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie
beschikbaar bij premiumkaarten.
Selecteer Menu in de Fish Eye 3D-kaartweergave.
Geef weer.: Hiermee stelt u het perspectief van de 3D-
kaartweergave in.
Sporen: Hiermee worden sporen weergeven.
Echoloodkegel: Geeft een kegel weer die het gebied aangeeft
dat onder de dekking van uw transducer valt.
Vissymbolen: Geeft zwevende doelen weer.
10 Kaarten en 3D-kaartweergaven
Ondersteunde kaarten
Garmin toestellen ondersteunen alleen officiële kaarten die zijn
geproduceerd door Garmin of door een erkende derde
producent, zodat u zich veilig weet op het water en van uw tijd in
de boot kunt genieten.
U kunt kaarten aanschaffen bij Garmin. Als u kaarten koopt bij
een andere leverancier dan Garmin, kies de leverancier dan
zorgvuldig voordat u tot aankoop overgaat. Wees vooral
voorzichtig met online leveranciers. Als de kaart die u hebt
gekocht niet wordt ondersteund, dient u deze terug te sturen
naar de leverancier.
Garmin Quickdraw Contours kaarten
WAARSCHUWING
Met de functie Garmin Quickdraw Contours kaarten kunnen
gebruikers kaarten genereren. Garmin doet geen uitspraken
over de nauwkeurigheid, betrouwbaarheid, volledigheid of
actualiteit van door derden gegenereerde kaarten. Elk gebruik
van of vertrouwen op door derden gegenereerde kaarten is op
eigen risico.
Met de functie voor Garmin Quickdraw Contours kaarten kunt u
kaarten met contouren en dieptelabels maken voor elk
wateroppervlak.
Wanneer Garmin Quickdraw Contours gegevens vastlegt, wordt
een gekleurde cirkel rond het bootpictogram weergegeven.
Deze cirkel vertegenwoordigt bij benadering het gebied op de
kaart dat bij elke bundelbeweging wordt gescand.
Een groene cirkel geeft een goede diepte, een goede GPS-
positie en een snelheid van minder dan 16 km/u (10 mijl/u) aan.
Een gele cirkel geeft een goede diepte, een goede GPS-positie
en een snelheid tussen 16 en 32 km/u (tussen 10 en 20 mijl/u)
aan. Een rode cirkel geeft een slechte diepte of GPS-positie en
een snelheid van meer dan 32 km/u (20 mijl/u) aan.
U kunt Garmin Quickdraw Contours weergeven in een
combinatiescherm of als enkele weergave op de kaart.
De hoeveelheid opgeslagen gegevens is afhankelijk van de
grootte van uw geheugenkaart, uw echoloodbron en de snelheid
van uw boot wanneer u de gegevens opslaat. U kunt langer
vastleggen wanneer u een echolood met een enkele bundel
gebruikt. Naar schatting kunt u ongeveer 1500 uur aan
gegevens opslaan op een geheugenkaart van 2 GB.
Wanneer u gegevens vastlegt op een geheugenkaart in uw
kaartplotter, worden de nieuwe gegevens toegevoegd aan uw
bestaande Garmin Quickdraw Contours kaart en opgeslagen op
de geheugenkaart. Wanneer u een nieuwe geheugenkaart
plaatst, worden de bestaande gegevens niet overgebracht naar
de nieuwe kaart.
Water in kaart brengen met de functie
Garmin Quickdraw contouren
Voordat u de functie Garmin Quickdraw Contours kunt
gebruiken, moet u een echolooddiepte, uw GPS-positie en een
geheugenkaart met vrije ruimte tot uw beschikking hebben.
1
Selecteer vanuit een kaartweergave Menu > Quickdraw
Contours > Start opnemen.
2
Als de opname voltooid is, selecteert u Menu > Quickdraw
Contours > Stop opnemen.
3
Selecteer Beheer > Naam en voer een naam voor de kaart
in.
Een label toevoegen aan een Garmin
Quickdraw Contours kaart
U kunt labels toevoegen aan een Garmin Quickdraw Contours
kaart om gevaren of nuttige punten te markeren.
1
Selecteer een locatie op de navigatiekaart.
2
Selecteer Voeg Quickdraw label toe.
3
Voer een naam in voor het label en selecteer OK.
Garmin Quickdraw Community
De Garmin Quickdraw Community is een gratis, openbare,
online gemeenschap waarmee u kaarten kunt delen die anderen
hebben gemaakt. U kunt uw Garmin Quickdraw Contours
kaarten met anderen delen.
Als uw toestel over Wi‑Fi technologie beschikt, kunt u naar de
ActiveCaptain Community gaan via de Garmin Quickdraw app
(Via ActiveCaptain verbinden met de Garmin Quickdraw
community, pagina 11).
Als uw toestel niet over Wi‑Fi technologie beschikt, kunt u de
Garmin Connect
â„¢
website gebruiken om naar de Garmin
Quickdraw Community te gaan (Via Garmin Connect verbinden
met de Garmin Quickdraw community, pagina 12).
Via ActiveCaptain verbinden met de Garmin
Quickdraw community
1
Open de ActiveCaptain app op uw mobiele toestel en maak
verbinding met het ECHOMAP Ultra toestel (Aan de slag met
de ActiveCaptain app, pagina 3).
2
Selecteer Quickdraw community in de app.
U kunt contouren downloaden van andere gebruikers in de
community (Downloaden van Garmin Quickdraw Community
kaarten met ActiveCaptain, pagina 11). En u kunt de contouren
delen die u hebt gemaakt (Uw Garmin Quickdraw Contours
kaarten delen met de Garmin Quickdraw Community met behulp
van ActiveCaptain, pagina 11).
Downloaden van Garmin Quickdraw Community kaarten
met ActiveCaptain
U kunt Garmin Quickdraw Contours kaarten downloaden die
andere gebruikers hebben gemaakt en gedeeld met de Garmin
Quickdraw Community.
1
Selecteer Quickdraw community > Zoek contourkaarten
vanuit de ActiveCaptain app op uw mobiele toestel.
2
Gebruik de kaart- en zoekfuncties om een gebied te vinden
dat u wilt downloaden.
De rode stippen staan voor Garmin Quickdraw Contours
kaarten die gedeeld zijn voor dat gebied.
3
Selecteer Selecteer Downloadregio.
4
Sleep het kader om het gebied te selecteren dat u wilt
downloaden.
5
Sleep de hoeken om het te downloaden gebied aan te
passen.
6
Selecteer Download gebied.
Als u de volgende keer de ActiveCaptain app met het
ECHOMAP Ultra toestel koppelt, worden de gedownloade
contouren automatisch op het toestel geplaatst.
Uw Garmin Quickdraw Contours kaarten delen met de
Garmin Quickdraw Community met behulp van
ActiveCaptain
U kunt Garmin Quickdraw Contours kaarten die u hebt gemaakt,
delen met anderen in de Garmin Quickdraw Community.
Garmin Quickdraw Contours kaarten 11
Als u een contourkaart deelt, wordt alleen de contourkaart
gedeeld. Uw waypoints worden niet gedeeld.
Bij het instellen van uw ActiveCaptain app hebt u mogelijk
ervoor gekozen uw contouren automatisch met de community te
delen. Als dat het geval is, kunt u de volgende stappen
doorlopen om delen in te schakelen.
Selecteer in de ActiveCaptain app op uw mobiele toestel,
Synchroniseren met plotter > Bijdrage leveren aan
gemeenschap.
Als u de volgende keer de ActiveCaptain app met het
ECHOMAP Ultra toestel koppelt, worden uw contourkaarten
automatisch in de community geplaatst.
Via Garmin Connect verbinden met de Garmin
Quickdraw community
1
Ga naar connect.garmin.com.
2
Selecteer Aan de slag > Quickdraw community > Aan de
slag.
3
Als u geen Garmin Connect account hebt, maak er dan een
aan.
4
Aanmelden bij uw Garmin Connect account.
5
Selecteer Dashboard > Maritiem om de Garmin Quickdraw
widget te openen.
TIP: Zorg dat u een geheugenkaart in uw computer hebt om
Garmin Quickdraw Contours kaarten te delen.
Uw Garmin Quickdraw Contours kaarten delen met de
Garmin Quickdraw Community met behulp van Garmin
Connect
U kunt Garmin Quickdraw Contours kaarten die u hebt gemaakt,
delen met anderen in de Garmin Quickdraw Community.
Als u een contourkaart deelt, wordt alleen de contourkaart
gedeeld. Uw waypoints worden niet gedeeld.
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartuitsparing.
(Geheugenkaarten plaatsen, pagina 1).
2
Plaats de geheugenkaart in uw computer.
3
Ga naar de Garmin Quickdraw Community (Via Garmin
Connect verbinden met de Garmin Quickdraw community,
pagina 12).
4
Selecteer Uw contourkaarten delen.
5
Blader naar de geheugenkaart en selecteer de map Garmin.
6
Open de map Quickdraw en selecteer het bestand met de
naam ContoursLog.svy.
Nadat het bestand is geüpload, kunt u het bestand
ContoursLog.svy van uw geheugenkaart verwijderen om
problemen met toekomstige uploads te voorkomen. Uw
gegevens gaan niet verloren.
Downloaden van Garmin Quickdraw Community kaarten
met Garmin Connect
U kunt Garmin Quickdraw Contours kaarten downloaden die
andere gebruikers hebben gemaakt en gedeeld met de Garmin
Quickdraw Community.
Als uw toestel niet over Wi‑Fi technologie beschikt, kunt u
toegang tot de Garmin Quickdraw Community krijgen via de
Garmin Connect website.
Als uw toestel over Wi‑Fi technologie beschikt, dient u naar de
Garmin Quickdraw Community te gaan via de ActiveCaptain app
(Via ActiveCaptain verbinden met de Garmin Quickdraw
community, pagina 11).
1
Plaats de geheugenkaart in uw computer.
2
Ga naar de Garmin Quickdraw Community (Via Garmin
Connect verbinden met de Garmin Quickdraw community,
pagina 12).
3
Selecteer Zoek contourkaarten.
4
Gebruik de kaart- en zoekfuncties om een gebied te vinden
dat u wilt downloaden.
De rode stippen staan voor Garmin Quickdraw Contours
kaarten die gedeeld zijn voor die regio.
5
Selecteer Selecteer een gebied om te downloaden.
6
Sleep de randen van het kader om het gebied te selecteren
dat u wilt downloaden.
7
Selecteer Start download.
8
Sla het bestand op de geheugenkaart op.
TIP: Kijk in de map Downloads als u het bestand niet kunt
vinden. De browser heeft het bestand mogelijk daar
opgeslagen.
9
Verwijder de geheugenkaart uit uw computer.
10
Plaats de geheugenkaart in de kaartuitsparing.
(Geheugenkaarten plaatsen, pagina 1).
De kaartplotter herkent de contourkaarten automatisch. Het
kan enkele minuten duren voordat de kaartplotter de kaarten
heeft geladen.
Garmin Quickdraw Contouren instellingen
Selecteer op een kaart Menu > Quickdraw Contours >
Instellingen.
Correctie tijdens opnemen: Hiermee stelt u de afstand in
tussen de sonardiepte en de opnamediepte van de
contouren. Als het waterniveau is veranderd sinds uw laatste
opname, moet u deze instelling aanpassen zodat de
opnamediepte hetzelfde is voor beide opnamen.
Als u bijvoorbeeld bij de vorige opname een sonardiepte van
3,1 m (10,5 ft.) had en vandaag een sonardiepte van 3,6 m
(12 ft.), dan voert u -0,5 m (-1,5 ft.) in als Correctie tijdens
opnemen.
Weergavecorrectie gebruiker: Hiermee stelt u verschillen in
contourdiepten en dieptelabels op uw eigen contourkaarten
in als compensatie voor wijzigingen in het waterniveau, of
voor dieptefouten in opgenomen kaarten.
Weergavecorrectie community: Hiermee stelt u verschillen in
contourdiepten en dieptelabels op community-contourkaarten
in als compensatie voor wijzigingen in het waterniveau, of
voor dieptefouten in opgenomen kaarten.
Analysekleuren: Hiermee stelt u de kleur van het scherm
Garmin Quickdraw Contours in. Als deze instelling is
ingeschakeld, laten de kleuren de kwaliteit van de opname
zien. Als deze instelling is uitgeschakeld, maken de
contourgebieden gebruik van standaard kaartkleuren.
Groen geeft een goede diepte, een goede GPS-positie en
een snelheid van minder dan 16 km/u (10 mijl/u) aan. Geel
geeft een goede diepte, een goede GPS-positie en een
snelheid tussen 16 en 32 km/u (tussen 10 en 20 mijl/u) aan.
Rood geeft een slechte diepte of GPS-positie en een
snelheid van meer dan 32 km/u (20 mijl/u) aan.
Navigatie met een kaartplotter
WAARSCHUWING
Alle route- en navigatielijnen die op de kaartplotter worden
weergegeven, zijn alleen bedoeld als algemene
routebegeleiding of om de juiste vaarwegen te herkennen, en
zijn niet bedoeld om precies te worden gevolgd. Neem altijd de
navigatiekenmerken en omstandigheden op het water in acht als
u navigeert om te voorkomen dat u aan de grond loopt of er
gevaarlijke situaties optreden, hetgeen kan resulteren in schade
aan het vaartuig, persoonlijk letsel of overlijden.
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische
kaartgegevens. De gegevens garanderen niet dat de route vrij is
van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het volgen
12 Navigatie met een kaartplotter
van de koers altijd goed op en vermijd land, ondiep water en
andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
Wanneer u Ga naar gebruikt, kunnen een directe koers en een
gecorrigeerde koers over land of door ondiep water lopen.
Gebruik visuele waarnemingen om land, ondiep water en
andere gevaarlijke objecten te vermijden.
VOORZICHTIG
Als uw vaartuig over een stuurautomaat beschikt, moet bij elk
roer een bedieningsscherm zijn geïnstalleerd waarmee de
stuurautomaat kan worden uitgeschakeld.
OPMERKING: Sommige kaartweergaven zijn beschikbaar met
premiumkaarten, in sommige gebieden.
Als u wilt navigeren, moet u een bestemming kiezen, een koers
uitzetten of een route maken en vervolgens de koers of route
volgen. Volg de koers of route op de navigatie- of viskaart, of in
de Perspective 3D- of Mariner's Eye 3D-kaartweergave.
U kunt een koers naar een bestemming instellen en deze volgen
met behulp van een van de volgende drie methoden: Ga naar,
Route naar, of Auto Guidance.
Ga naar: Brengt u direct naar uw bestemming. Dit is de
standaardoptie om naar een bestemming te navigeren. De
kaartplotter tekent een rechte koers- of navigatielijn naar de
bestemming. De route kan over land en andere obstakels
lopen.
Route naar: Berekent een route van uw locatie naar een
bestemming, met de mogelijkheid om koerswijzigingen aan te
brengen. Met deze optie kunt u een rechte koers uitzetten
naar de bestemming en zo nodig koerswijzigingen in de route
aanbrengen om land en andere obstakels te vermijden.
Auto Guidance: Maakt gebruik van de kaartgegevens en
ingevoerde gegevens over uw boot om de beste
doorvaartroute naar uw bestemming te bepalen. Deze optie
is alleen beschikbaar bij gebruik van een compatibele
premiumkaart op een compatibele kaartplotter. Een wending-
voor-wending navigatieroute naar de bestemming wordt
aangegeven, waarbij land en andere obstakels worden
vermeden (Auto Guidance, pagina 16).
Als u een compatibele stuurautomaat gebruikt die op de
kaartplotter is aangesloten via NMEA 2000, volgt de
stuurautomaat de Auto Guidance route.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance
beschikbaar bij premiumkaarten.
Elementaire navigatievragen
Vraag Antwoord
Hoe kan ik ervoor zorgen dat
de kaartplotter mij in de
richting wijst waarin ik wil gaan
(peiling)?
Navigeer met Ga naar (Een directe
koers instellen en volgen met behulp
van Ga naar, pagina 13).
Hoe kan ik ervoor zorgen dat
het toestel een rechte koers
(met minimale koersafwij-
kingen) naar een locatie vaart,
waarbij de kortste weg vanaf
de huidige locatie wordt
gevolgd?
Stel een route in die uit één routedeel
bestaat en navigeer langs deze route
met behulp van Route naar (Een route
vanaf uw huidige locatie maken en
navigeren, pagina 15).
Hoe kan ik ervoor zorgen dat
het toestel obstakels op de
kaart vermijdt bij het navigeren
naar een locatie?
Stel een route in die uit meerdere
routedelen bestaat en navigeer langs
deze route met behulp van Route naar
(Een route vanaf uw huidige locatie
maken en navigeren, pagina 15).
Hoe kan ik ervoor zorgen dat
het toestel gebruikmaakt van
mijn stuurautomaat?
Navigeer met behulp van Route naar
(Een route vanaf uw huidige locatie
maken en navigeren, pagina 15).
Vraag Antwoord
Kan het toestel een route voor
me maken?
Als u beschikt over premiumkaarten
die Auto Guidance ondersteunen en u
bevindt zich in een gebied met dekking
voor Auto Guidance, navigeer dan met
Auto Guidance (Een Auto Guidance
route instellen en volgen, pagina 16).
Hoe kan ik de instellingen voor
Auto Guidance wijzigen voor
mijn boot?
Zie Auto Guidance, pagina 16.
Bestemmingen
U kunt bestemmingen selecteren met behulp van verschillende
kaarten en 3D-kaartweergaven, of met behulp van de lijsten.
Bestemming zoeken op naam
U kunt op naam zoeken naar opgeslagen waypoints,
opgeslagen routes, opgeslagen sporen en watersportdiensten.
1
Selecteer Navigatie-info > Zoek op naam.
2
Voer ten minste een deel van de naam van de bestemming
in.
3
Selecteer OK indien nodig.
De 50 dichtstbijzijnde bestemmingen die met uw zoekcriteria
overeenkomen, worden weergegeven.
4
Kies de bestemming.
Een bestemming selecteren op de navigatiekaart
Selecteer uw bestemming op de navigatiekaart.
Zoeken naar een watersportdienstbestemming
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie
beschikbaar bij premiumkaarten.
De kaartplotter bevat informatie over duizenden bestemmingen
waar watersportdiensten worden aangeboden.
1
Selecteer Navigatie-info.
2
Selecteer Buitengaatsdiensten of Binnenlandse diensten.
3
Selecteer indien nodig een watersportdienstcategorie.
De kaartplotter geeft een lijst met de dichtstbijzijnde posities
en de afstand en peiling tot deze posities weer.
4
Selecteer een bestemming.
U kunt of selecteren om extra informatie of de locatie op
een kaart weer te geven.
Een directe koers instellen en volgen met behulp van
Ga naar
WAARSCHUWING
Wanneer u Ga naar gebruikt, kunnen een directe koers en een
gecorrigeerde koers over land of door ondiep water lopen.
Gebruik visuele waarnemingen om land, ondiep water en
andere gevaarlijke objecten te vermijden.
U kunt een directe koers uitzetten en deze volgen vanaf uw
huidige positie naar een geselecteerde bestemming.
1
Selecteer een bestemming (Bestemmingen, pagina 13).
2
Selecteer Navigeren naar > Ga naar.
Er wordt een magenta lijn weergegeven. Een dunnere paarse
lijn in de magenta lijn geeft de gecorrigeerde koers van uw
huidige positie naar de bestemming aan. De gecorrigeerde
koers is dynamisch en beweegt met uw boot mee wanneer u
van de koers afwijkt.
3
Volg de magenta lijn en vermijd daarbij land, ondiep water en
andere obstakels.
4
Wanneer u van de koers bent afgeweken, volg dan de
paarse lijn (gecorrigeerde koers) om naar uw bestemming te
gaan of ga terug naar de magenta lijn (directe koers).
Navigatie met een kaartplotter 13
U kunt ook de oranje pijl voor de sturen koers gebruiken.
Deze stelt een draairadius voor om uw boot weer op koers te
krijgen.
WAARSCHUWING
Controleer of er obstakels zijn op het pad voordat u de
koerswijziging uitvoert. Als het pad niet veilig is, brengt u uw
bootsnelheid terug en bepaalt u een veilig pad terug naar de
koers.
Stoppen met navigeren
Selecteer in de navigatie- of viskaart Menu > Navigatie
stoppen.
Waypoints
Waypoints zijn locaties die u vastlegt en in het toestel opslaat.
Met waypoints kunt u markeren waar u bent, waar u naartoe
gaat of waar u bent geweest. U kunt details over de locatie
toevoegen, zoals naam, hoogte en diepte.
Uw huidige positie als waypoint markeren
Selecteer vanuit een willekeurig scherm Markeer.
Een waypoint op een andere positie maken
1
Selecteer Navigatie-info > Waypoints > Nieuw via-punt.
2
Selecteer een optie:
• Om het waypoint te maken door positiecoördinaten in te
voeren, selecteert u Voer coördinaten in en voert u de
coördinaten in.
• Om het waypoint te maken met behulp van een kaart,
selecteert u Gebruik kaart en daarna achtereenvolgens
de locatie en selecteert u Selecteer positie.
• Als u het waypoint wilt maken met een bereik (afstand) en
peiling, selecteert u Voer bereik/peiling in en voert u de
gegevens in.
Een MOB-locatie markeren
Selecteer Markeer > Man-over-boord.
Een internationaal MOB-symbool (man-over-boord) markeert
het actieve MOB-punt en de kaartplotter stelt een directe koers
in terug naar de gemarkeerde locatie.
Een waypoint projecteren
U kunt een nieuw waypoint maken door de afstand en peiling
vanaf een andere locatie te projecteren. Dit kan nuttig zijn
wanneer u een start- of finishlijn voor zeilraces wilt maken.
1
Selecteer Navigatie-info > Waypoints > Nieuw via-punt >
Voer bereik/peiling in.
2
Selecteer indien nodig een referentiepunt op de kaart.
3
Selecteer Voer bereik/peiling in.
4
Voer de afstand in en selecteer OK.
5
Geef de peiling op en selecteer OK.
6
Selecteer Selecteer positie.
Een lijst met alle waypoints weergeven
Selecteer Navigatie-info > Waypoints.
Een opgeslagen waypoint bewerken
1
Selecteer Navigatie-info > Waypoints.
2
Selecteer een waypoint.
3
Selecteer Bekijk > Wijzig via-punt.
4
Selecteer een optie:
• Als u een naam wilt toevoegen, selecteert u Naam en
voert u de naam in.
• Als u het symbool wilt wijzigen, selecteert u Symbool.
• Als u de diepte wilt wijzigen, selecteert u Diepte.
• Als u de watertemperatuur wilt wijzigen, selecteert u
Watertemperatuur.
• Als u de opmerking wilt wijzigen, selecteert u Opmerking.
• Als u de positie van het waypoint wilt verplaatsen,
selecteert u Positie.
Een opgeslagen waypoint verplaatsen
1
Selecteer Navigatie-info > Waypoints.
2
Selecteer een waypoint.
3
Selecteer Bekijk > Verplaats.
4
Geef een nieuwe locatie voor het waypoint aan:
• Als u tijdens het weergeven van een kaart het waypoint
wilt verplaatsen, selecteert u Gebruik kaart, selecteert u
een nieuwe locatie op de kaart en vervolgens Selecteer
positie.
• Als u het waypoint wilt verplaatsen door middel van
coördinaten, selecteert u Voer coördinaten in en voert u
de nieuwe coördinaten in.
• Als u het waypoint wilt verplaatsen met een bereik
(afstand) en peiling, selecteert u Voer bereik/peiling in
en voert u de gegevens in.
• Als u het waypoint wilt verplaatsen met de huidige positie
van de boot, selecteert u Gebruik huidige positie.
Naar een opgeslagen via-punt zoeken en navigeren
WAARSCHUWING
Alle route- en navigatielijnen die op de kaartplotter worden
weergegeven, zijn alleen bedoeld als algemene
routebegeleiding of om de juiste vaarwegen te herkennen, en
zijn niet bedoeld om precies te worden gevolgd. Neem altijd de
navigatiekenmerken en omstandigheden op het water in acht als
u navigeert om te voorkomen dat u aan de grond loopt of er
gevaarlijke situaties optreden, hetgeen kan resulteren in schade
aan het vaartuig, persoonlijk letsel of overlijden.
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische
kaartgegevens. De gegevens garanderen niet dat de route vrij is
van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het volgen
van de koers altijd goed op en vermijd land, ondiep water en
andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
Wanneer u Ga naar gebruikt, kunnen een directe koers en een
gecorrigeerde koers over land of door ondiep water lopen.
Gebruik visuele waarnemingen om land, ondiep water en
andere gevaarlijke objecten te vermijden.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance
beschikbaar bij premiumkaarten.
Voordat u naar een via-punt kunt navigeren, moet u er eerst een
maken.
1
Selecteer Navigatie-info > Waypoints.
2
Selecteer een via-punt.
3
Selecteer Navigeren naar.
4
Selecteer een optie:
• Om rechtstreeks naar de locatie te navigeren, selecteert u
Ga naar.
• Om een route naar de locatie te maken, inclusief
koerswijzigingen, selecteert u Route naar.
• Als u Audo Guidance wilt gebruikten, selecteert u Auto
Guidance.
5
Controleer de koers die met de magenta lijn wordt
aangegeven.
OPMERKING: Als u de functie Auto Guidance gebruikt, geeft
een grijs gedeelte op de magenta lijn aan dat de functie Auto
Guidance een deel van de Auto Guidance lijn niet kan
berekenen. Dit wordt veroorzaakt door de instellingen voor
14 Navigatie met een kaartplotter
een veilige, vrije doorvaart bij een minimale waterdiepte en
obstakelhoogte.
6
Volg de magenta lijn en vermijd daarbij land, ondiep water en
andere obstakels.
Een waypoint of MOB verwijderen
1
Selecteer Navigatie-info > Waypoints.
2
Selecteer een waypoint of MOB.
3
Selecteer Bekijk > Verwijder.
Alle waypoints verwijderen
Selecteer Navigatie-info > Beheer gegevens > Wis
gebruikergegevens > Waypoints > Alles.
Routes
Een route is een pad van één locatie naar één of meerdere
bestemmingen.
Een route vanaf uw huidige locatie maken en
navigeren
U kunt een route op de navigatiekaart of de viskaart maken en
deze meteen gaan volgen. Met deze methode wordt de route
niet opgeslagen.
1
Selecteer een bestemming op de navigatie- of viskaart.
2
Selecteer Navigeren naar > Route naar.
3
Selecteer de locatie van de laatste koerswijziging voor de
bestemming.
4
Selecteer Voeg koerswijziging toe.
5
Herhaal dit als u koerswijzigingen wilt toevoegen. Werk
daarbij terug vanaf de bestemming naar de huidige locatie
van uw vaartuig.
De laatste koerswijziging die u toevoegt moet de eerste
koerswijziging zijn die u maakt, beginnend vanaf uw huidige
locatie. Het moet de koerswijziging zijn die zich het dichtst bij
uw vaartuig bevindt.
6
Indien nodig selecteert u Menu.
7
Selecteer OK.
8
Controleer de koers die met de magenta lijn wordt
aangegeven.
9
Volg de magenta lijn en vermijd daarbij land, ondiep water en
andere obstakels.
Een route maken en opslaan
U kunt maximaal 250 koerswijzigingen in een route opnemen.
1
Selecteer Navigatie-info > Routes > Nieuwe route > Route
maken met kaart.
2
Selecteer de beginlocatie van de route.
Het startpunt kan uw huidige positie of een willekeurige
andere positie zijn.
3
Selecteer Voeg koerswijziging toe.
4
Selecteer de locatie van de volgende koerswijziging op de
kaart.
5
Selecteer Voeg koerswijziging toe.
6
Herhaal de stappen 4 en 5 als u meer koerswijziging wilt
opgeven.
7
Selecteer de eindbestemming.
Een lijst met routes en Auto Guidance routes
weergeven
1
Selecteer Navigatie-info > Routes.
2
Selecteer zo nodig Filter om alleen routes of Auto Guidance
routes weer te geven.
Een opgeslagen route bewerken
U kunt de naam van een route wijzigen of de koerswijzigingen in
een route aanpassen.
1
Selecteer Navigatie-info > Routes.
2
Selecteer een route.
3
SelecteerBekijk > Wijzig route.
4
Selecteer een optie:
• Als u een naam wilt wijzigen, selecteert u Naam en voert
u de naam in.
• Als u een koerswijziging uit een lijst wilt bewerken,
selecteert u Wijzig koerswijzigingen > Gebruik lijst met
koerswijzigingen en selecteert u een koeswijziging in de
lijst.
• Als u een koerswijziging wilt selecteren met behulp van de
kaart, selecteert u Wijzig koerswijzigingen > Gebruik
kaart en selecteert u een locatie op de kaart.
Als u een koerswijziging bewerkt die gebruikmaakt van een
opgeslagen waypoint, wordt dat waypoint niet verplaatst,
maar wordt de koerswijziging opnieuw gepositioneerd in de
route. Het verplaatsen van de locatie van een waypoint dat in
een route wordt gebruikt, verplaatst de koerswijziging in de
route niet.
Naar een opgeslagen route zoeken en navigeren
Voordat u een lijst met routes kunt doorzoeken en naar de
gewenste route kunt navigeren, moet u ten minste één route
maken en opslaan.
1
Selecteer Navigatie-info > Routes.
2
Selecteer een route.
3
Selecteer Navigeren naar.
4
Selecteer een optie:
• Selecteer Vooruit om de route te navigeren vanaf het
beginpunt dat is gebruikt bij het maken van de route.
• Selecteer Achteruit om de route te navigeren vanaf het
bestemmingspunt van de route dat is gebruikt bij het
maken van de route.
Er wordt een magenta lijn weergegeven. Een dunnere paarse
lijn in de magenta lijn geeft de gecorrigeerde koers van uw
huidige positie naar de bestemming aan. De gecorrigeerde
koers is dynamisch en beweegt met uw boot mee wanneer u
van de koers afwijkt.
5
Controleer de koers die met de magenta lijn wordt
aangegeven.
6
Volg de magenta lijn langs elk traject van de route, vermijd
land, ondiep water en andere obstakels.
7
Wanneer u van de koers bent afgeweken, volg dan de
paarse lijn (gecorrigeerde koers) om naar uw bestemming te
gaan of ga terug naar de magenta lijn (directe koers).
Naar een opgeslagen route zoeken en parallel aan
deze route navigeren
Voordat u een lijst met routes kunt doorzoeken en naar de
gewenste route kunt navigeren, moet u ten minste één route
maken en opslaan.
1
Selecteer Navigatie-info > Routes.
2
Selecteer een route.
3
Selecteer Navigeren naar.
4
Selecteer Offset om op een opgegeven afstand parallel aan
de oorspronkelijke route te navigeren.
5
Geef aan hoe u langs de route wilt navigeren:
• Selecteer Vooruit - bakboord om de route te volgen
vanaf het vertrekpunt bij het maken van de route naar
links van de oorspronkelijke route.
Navigatie met een kaartplotter 15
• Selecteer Vooruit - stuurboord om de route te volgen
vanaf het vertrekpunt bij het maken van de route naar
rechts van de oorspronkelijke route.
• Selecteer Achteruit - bakboord om de route te volgen
vanaf het bestemmingspunt bij het maken van de route
naar links van de oorspronkelijke route.
• Selecteer Achteruit - stuurboord om de route te volgen
vanaf het bestemmingspunt bij het maken van de route
naar rechts van de oorspronkelijke route.
6
Selecteer OK indien nodig.
Er wordt een magenta lijn weergegeven. Een dunnere paarse
lijn in de magenta lijn geeft de gecorrigeerde koers van uw
huidige positie naar de bestemming aan. De gecorrigeerde
koers is dynamisch en beweegt met uw boot mee wanneer u
van de koers afwijkt.
7
Controleer de koers die met de magenta lijn wordt
aangegeven.
8
Volg de magenta lijn langs elk traject van de route, vermijd
land, ondiep water en andere obstakels.
9
Wanneer u van de koers bent afgeweken, volg dan de
paarse lijn (gecorrigeerde koers) om naar uw bestemming te
gaan of ga terug naar de magenta lijn (directe koers).
Een opgeslagen route verwijderen
1
Selecteer Navigatie-info > Routes.
2
Selecteer een route.
3
Selecteer Bekijk > Verwijder.
Alle opgeslagen routes verwijderen
Selecteer Navigatie-info > Beheer gegevens > Wis
gebruikergegevens > Routes.
Auto Guidance
WAARSCHUWING
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische
kaartgegevens. De gegevens garanderen niet dat de route vrij is
van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het volgen
van de koers altijd goed op en vermijd land, ondiep water en
andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
Alle route- en navigatielijnen die op de kaartplotter worden
weergegeven, zijn alleen bedoeld als algemene
routebegeleiding of om de juiste vaarwegen te herkennen, en
zijn niet bedoeld om precies te worden gevolgd. Neem altijd de
navigatiekenmerken en omstandigheden op het water in acht als
u navigeert om te voorkomen dat u aan de grond loopt of er
gevaarlijke situaties optreden, hetgeen kan resulteren in schade
aan het vaartuig, persoonlijk letsel of overlijden.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance
beschikbaar bij premiumkaarten.
U kunt Auto Guidance gebruiken om de beste route naar uw
bestemming in kaart te brengen. Auto Guidance gebruikt uw
kaartplotter om kaartgegevens, zoals waterdiepte en bekende
obstakels, te scannen en op basis daarvan een route te
berekenen en voor te stellen. U kunt de route onderweg
wijzigen.
Een Auto Guidance route instellen en volgen
1
Selecteer een bestemming (Bestemmingen, pagina 13).
2
Selecteer Navigeren naar > Auto Guidance.
3
Controleer de route die met de magenta lijn wordt
aangegeven.
4
Selecteer Start navigatie.
5
Volg de magenta lijn en vermijd daarbij land, ondiep water en
andere obstakels.
OPMERKING: Als u de functie Auto Guidance gebruikt, geeft
een grijs gedeelte op de magenta lijn aan dat de functie Auto
Guidance een deel van de Auto Guidance lijn niet kan
berekenen. Dit wordt veroorzaakt door de instellingen voor
een veilige, vrije doorvaart bij een minimale waterdiepte en
obstakelhoogte.
Een Auto Guidance route maken en opslaan
1
Selecteer Navigatie-info > Routes > Nieuwe route > Auto
Guidance.
2
Selecteer een beginpunt en vervolgens Volgende.
3
Selecteer een bestemming en daarna Volgende.
4
Selecteer een optie:
• Als u een obstakel wilt bekijken en de route in de buurt
daarvan wilt wijzigen, selecteert u Gevaren weergeven.
• Als u de route wilt wijzigen, selecteert u Pad aanpassen
en volgt u de instructies op het scherm.
• Als u de route wilt wissen, selecteert u Verwijder.
• Als u de route wilt opslaan, selecteert u OK.
Een Auto Guidance route aanpassen
1
Selecteer Navigatie-info > Routes.
2
Selecteer een route en vervolgens Bekijk > Wijzigen > Pad
aanpassen.
TIP: Als u een Auto Guidance route volgt, selecteert u de
route op de navigatiekaart en daarna Pad aanpassen.
3
Selecteer een locatie op de route.
4
Sleep het punt naar een nieuwe locatie.
5
Selecteer zo nodig een punt en kies Verwijder.
6
Selecteer OK.
De uitvoering van een Auto Guidance berekening
annuleren
Selecteer in de navigatiekaart Menu > Annuleer.
TIP: U kunt Terug selecteren om de berekening snel te
annuleren.
Een getimede aankomst instellen
U kunt deze functie op een route of een Auto Guidance route
gebruiken om te worden geïnformeerd op welk tijdstip u
aankomt op een geselecteerd punt. Op die manier kunt u timen
op welk tijdstip u aankomt op een locatie, bijvoorbeeld een brug
die opengaat of de startlijn van een race.
1
Selecteer vanuit de navigatiekaart Menu.
2
Selecteer Getimede aankomst.
TIP: U kunt het menu Getimede aankomst snel openen door
een punt te selecteren op de route of Auto Guidance route.
Configuraties van Auto Guidance routes
VOORZICHTIG
De instellingen voor Voorkeursdiepte en Vrije doorvaarthoogte
zijn van invloed op de manier waarop de kaartplotter een Auto
Guidance route berekent. Als de waterdiepte of de
obstakelhoogte in een gebied niet bekend is, wordt geen Auto
Guidance route berekend voor dat gebied. Als een gebied aan
het begin of einde van een Auto Guidance route minder diep is
dan de Voorkeursdiepte of lager dan de instellingen voor Vrije
doorvaarthoogte, wordt er afhankelijk van de kaartgegevens wel
of geen Auto Guidance route berekend voor dat gebied. De
koers door deze gebieden wordt op de kaart weergegeven als
een grijze lijn of een lijn met magenta en grijze lijnen. Er wordt
een alarmbericht weergegeven wanneer uw boot een van deze
gebieden binnenvaart.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance
beschikbaar bij premiumkaarten.
16 Navigatie met een kaartplotter
OPMERKING: Niet alle instellingen zijn van toepassing op alle
kaarten.
U kunt de parameters instellen die door de kaartplotter worden
gebruikt bij het berekenen van een Auto Guidance route.
Voorkeursdiepte: Hiermee stelt u de minimale waterdiepte in,
gebaseerd op dieptegegevens van de kaart, waarin uw boot
veilig kan varen.
OPMERKING: De minimale waterdiepte voor de
premiumkaarten (van vóór 2016) is 0,9 meter (3 ft.). Als u
een waarde invoert van minder dan 0,9 meter (3 ft.), gebruikt
de kaart alleen diepten van 0,9 meter (3 ft.) bij het berekenen
van een Auto Guidance route.
Vrije doorvaarthoogte: Hiermee kunt u de minimale hoogte
voor bruggen of obstakels instellen, gebaseerd op de
kaartgegevens, waar de boot nog veilig onderdoor kan varen.
Afstand kustlijn: Hiermee stelt u in hoe dicht op de kust u de
Auto Guidance route wilt plaatsen. De Auto Guidance route
wordt mogelijk verplaatst als u deze instelling tijdens het
navigeren wijzigt. De voor deze instelling beschikbare
waarden zijn relatief in plaats van absoluut. Om ervoor te
zorgen dat de Auto Guidance lijn op de juiste afstand van de
kust wordt geplaatst, kunt u de plaatsing van de Auto
Guidance route beoordelen aan de hand van een of meer
bekende bestemmingen waarvoor navigatie door nauw
vaarwater is vereist (De afstand ten opzichte van de kust
aanpassen, pagina 17).
De afstand ten opzichte van de kust aanpassen
De instelling Afstand kustlijn geeft aan hoe dicht op de kust u de
Auto Guidance lijn wilt plaatsen. De Auto Guidance lijn wordt
mogelijk verplaatst als u deze instelling tijdens het navigeren
wijzigt. De beschikbare waarden voor de instelling Afstand
kustlijn zijn relatief, niet absoluut. Om ervoor te zorgen dat de
Auto Guidance lijn op de juiste afstand van de kust wordt
geplaatst, kunt u de plaatsing van de Auto Guidance lijn
beoordelen aan de hand van een of meer bekende
bestemmingen waarvoor navigatie door nauw vaarwater is
vereist.
1
Meer uw vaartuig af of ga voor anker.
2
Selecteer Instellingen > Navigatie > Auto Guidance >
Afstand kustlijn > Normal.
3
Selecteer een bestemming waar u eerder naartoe bent
gevaren.
4
Selecteer Navigeren naar > Auto Guidance.
5
Controleer de plaatsing van de Auto Guidance-lijn en bepaal
of de lijn veilig om bekende obstakels heen gaat en of de
route met koerswijzigingen een efficiënte route is.
6
Selecteer een optie:
• Als u tevreden bent met de plaatsing van de Auto
Guidance-lijn, selecteert u Menu > Navigatie stoppen en
gaat u verder met stap 10.
• Als de Auto Guidance-lijn te dicht bij bekende obstakels is
geplaatst, selecteert u Instellingen > Navigatie > Auto
Guidance > Afstand kustlijn > Ver.
• Als de koerswijzigingen in de Auto Guidance-lijn te groot
zijn, selecteert u Instellingen > Navigatie > Auto
Guidance > Afstand kustlijn > Nabij.
7
Als u Nabij of Ver hebt geselecteerd in stap 6, controleert u
de plaatsing van de Auto Guidance-lijn en bepaalt u of de lijn
veilig om bekende obstakels heen gaat en of de route met
koerswijzigingen een efficiënte route is.
Auto Guidance zorgt ervoor dat u ver bij obstakels in open
water vandaan blijft, ook als u Afstand tot kustlijn instelt op
Nabij of Dichtstbijzijnd. Dit betekent dat de kaartplotter de
positie van de Auto Guidance lijn wellicht niet wijzigt, tenzij
navigatie door nauw vaarwater is vereist voor de
geselecteerde bestemming.
8
Selecteer een optie:
• Als u tevreden bent met de plaatsing van de Auto
Guidance-lijn, selecteert u Menu > Navigatie stoppen en
gaat u verder met stap 10.
• Als de Auto Guidance lijn te dicht bij bekende obstakels is
geplaatst, selecteert u Instellingen > Navigatie > Auto
Guidance > Afstand kustlijn > Verst.
• Als de koerswijzigingen in de Auto Guidance lijn te groot
zijn, selecteert u Instellingen > Navigatie > Auto
Guidance > Afstand kustlijn > Dichtstbijzijnd.
9
Als u Dichtstbijzijnd of Verst hebt geselecteerd in stap 8,
controleert u de plaatsing van de Auto Guidance lijn en
bepaalt u of de lijn veilig om bekende obstakels heen gaat en
of de route met koerswijzigingen een efficiënte route is.
Auto Guidance zorgt ervoor dat u ver bij obstakels in open
water vandaan blijft, ook als u Afstand tot kustlijn instelt op
Nabij of Dichtstbijzijnd. Dit betekent dat de kaartplotter de
positie van de Auto Guidance lijn wellicht niet wijzigt, tenzij
navigatie door nauw vaarwater is vereist voor de
geselecteerde bestemming.
10
Herhaal stap 3 t/m 9 in ieder geval nog één keer. Gebruik
daarbij elke keer een andere bestemming tot u vertrouwd
bent met de functionaliteit van de instelling Afstand kustlijn.
Sporen
Een spoor (track) is een registratie van de door uw boot
afgelegde weg. Het spoor dat momenteel wordt geregistreerd is
het actieve spoor. Dit kan worden opgeslagen. U kunt sporen
weergeven op elke kaart of in elke 3D-kaartweergave.
Sporen weergeven
1
Selecteer op een kaart Menu > Lagen >
Gebruikersgegevens > Sporen.
2
Selecteer de sporen die u wilt weergeven.
Een lijn achter uw boot op de kaart geeft uw route aan.
De kleur van het actieve spoor instellen
1
Selecteer Navigatie-info > Sporen > Actieve spooropties >
Spoorkleur.
2
Selecteer een spoorkleur.
Het actieve spoor opslaan
Het spoor dat momenteel wordt geregistreerd, wordt het actieve
spoor genoemd.
1
Selecteer Navigatie-info > Sporen > Actief spoor opslaan.
2
Selecteer een optie:
• Selecteer de tijd waarop het actieve spoor is begonnen.
• Selecteer Geheel log.
3
Selecteer Sla op.
Een lijst met opgeslagen sporen weergeven
Selecteer Navigatie-info > Sporen > Opgeslagen sporen.
Een opgeslagen spoor bewerken
1
Selecteer Navigatie-info > Sporen > Opgeslagen sporen.
2
Selecteer een spoor.
3
Selecteer Bekijk > Wijzig spoor.
4
Selecteer een optie:
• Selecteer Naam en voer een nieuwe naam in.
• Selecteer Spoorkleur en selecteer een kleur.
Een spoor opslaan als route
1
Selecteer Navigatie-info > Sporen > Opgeslagen sporen.
2
Selecteer een spoor.
3
Selecteer Bekijk > Wijzig spoor > Sla op als > Sla op als
route.
Navigatie met een kaartplotter 17
Naar een opgeslagen spoor zoeken en navigeren
Voordat u een lijst met sporen kunt doorzoeken en naar het
gewenste spoor kunt navigeren, moet u ten minste één spoor
maken en opslaan (Sporen, pagina 17).
1
Selecteer Navigatie-info > Sporen > Opgeslagen sporen.
2
Selecteer een spoor.
3
Selecteer Volg spoor.
4
Selecteer een optie:
• Selecteer Vooruit om vanaf het beginpunt dat is gebruikt
bij het maken van het spoor naar het spoor te navigeren.
• Selecteer Achteruit om vanaf het bestemmingspunt dat is
gebruikt bij het maken van het spoor naar het spoor te
navigeren.
5
Controleer de koers, die met een gekleurde lijn is
aangegeven.
6
Volg de lijn langs elk traject van de route, vermijd land,
ondiep water en andere obstakels.
Een opgeslagen spoor verwijderen
1
Selecteer Navigatie-info > Sporen > Opgeslagen sporen.
2
Selecteer een spoor.
3
Selecteer Bekijk > Verwijder.
Alle opgeslagen sporen verwijderen
Selecteer Navigatie-info > Beheer gegevens > Wis
gebruikergegevens > Opgeslagen sporen.
Het actieve spoor volgen in tegengestelde richting
Het spoor dat momenteel wordt geregistreerd, wordt het actieve
spoor genoemd.
1
Selecteer Navigatie-info > Sporen > Volg actief spoor.
2
Selecteer een optie:
• Selecteer de tijd waarop het actieve spoor is begonnen.
• Selecteer Geheel log.
3
Controleer de koers, die met een gekleurde lijn is
aangegeven.
4
Volg de gekleurde lijn, vermijd land, ondiep water en andere
obstakels.
Het actieve spoor wissen
Selecteer Navigatie-info > Beheer gegevens > Sporen >
Wis actief spoor.
Het spoorgeheugen wordt gewist, maar het huidige spoor
wordt wel opgeslagen.
Het spoorloggeheugen beheren tijdens het opslaan
1
Selecteer Navigatie-info > Sporen > Actieve spooropties.
2
Selecteer Opnamemodus.
3
Selecteer een optie:
• Selecteer Vul om een logboek met sporen bij te houden
tot het geheugen met sporen vol is.
• Selecteer Wikkel om het logboek met sporen continu bij
te houden, waarbij de oudste koersgegevens worden
vervangen door nieuwe gegevens.
Het opslaginterval van het spoorlog configureren
U kunt de frequentie aangeven waarmee de sporen worden
geregistreerd. Het frequent vastleggen van spoorpunten is
nauwkeuriger maar hierdoor raakt het logboek met sporen wel
sneller vol. Het resolutie-interval wordt aanbevolen voor het
meest efficiënte gebruik van het geheugen.
1
Selecteer Navigatie-info > Sporen > Actieve spooropties >
Opslaginterval.
2
Selecteer een optie:
• Als u een spoor wilt vastleggen op basis van de afstand
tussen twee punten, selecteert u Interval > Afstand >
Wijzig en voert u de afstand in.
• Als u een spoor wilt vastleggen op basis van tijdinterval,
selecteert u Interval > Tijd > Wijzig en geeft u het interval
op.
• Als u een spoor wilt vastleggen op basis van een afwijking
in de koers, selecteert u Interval > Resolutie > Wijzig en
voert u de maximale toegestane fout in van de ware koers
voordat er een spoorpunt wordt vastgelegd. Dit is de
aanbevolen instelling voor opnamen.
Grenzen
Met Grenzen kunt u gebieden op het wateroppervlak markeren
die u wilt vermijden of niet wilt verlaten. U kunt een alarm
instellen dat u waarschuwt als u een grensgebied in- of uitvaart.
U kunt de kaart gebruiken om grensgebieden, -lijnen en -cirkels
te maken. U kunt ook opgeslagen sporen en routes omzetten in
grenslijnen. U kunt een grensgebied maken met via-punten door
een route te maken op basis van via-punten en de route om te
zetten in een grenslijn.
U kunt een grens selecteren die u wilt instellen als actieve
grens. U kunt de actieve grensgegevens toevoegen aan de
gegevensvelden op de kaart.
Een grens maken
1
Selecteer Navigatie-info > Grenzen > Nieuw.
2
Selecteer een grensvorm.
3
Volg de instructies op het scherm.
Een route omzetten in een grens
Voordat u een route kunt omzetten in een grens, moet u ten
minste één route maken en opslaan (Een route maken en
opslaan, pagina 15).
1
Selecteer Navigatie-info > Routes.
2
Selecteer een route.
3
Selecteer Bekijk > Wijzig route > Sla op als grens.
Een spoor omzetten in een grens
Voordat u een spoor kunt omzetten in een grens, moet u ten
minste één spoor vastleggen en opslaan (Het actieve spoor
opslaan, pagina 17).
1
Selecteer Navigatie-info > Sporen > Opgeslagen sporen.
2
Selecteer een spoor.
3
Selecteer Bekijk > Wijzig spoor > Sla op als > Sla op als
grens.
Een grens bewerken
1
Selecteer Navigatie-info > Grenzen.
2
Selecteer een grens.
3
Selecteer Bekijk.
4
Selecteer een optie:
• Selecteer Weergaveopties als u de weergave van de
grens op de kaart wilt bewerken.
• Selecteer Wijzig grens als u de grenslijnen of -naam wilt
wijzigen.
• Selecteer Alarm als u het grensalarm wilt bewerken.
Een grensalarm instellen
Grensalarmen waarschuwen u als zich binnen een bepaalde
afstand van een grens bevindt. Dit kan handig zijn als u
bepaalde gebieden probeert te ontwijken of wanneer u in
gebieden komt waar u zeer alert moet zijn, zoals op zeeroutes.
1
Selecteer Navigatie-info > Grenzen.
2
Selecteer een grens.
3
Selecteer Bekijk > Alarm.
18 Navigatie met een kaartplotter
4
Selecteer een optie:
• Selecteer Waarschuwingsafstand, voer een afstand in,
en selecteer OK om een waarschuwing in te stellen
wanneer uw boot zich op een specifieke afstand van de
grens bevindt.
• Als u een alarm wilt instellen wanneer u een gebiedsgrens
binnengaat of verlaat, selecteert u Gebied om
Binnengaan of Verlaten te tonen.
Een grens verwijderen
1
Selecteer Navigatie-info > Grenzen.
2
Selecteer een grens.
3
Selecteer Bekijk > Wijzig grens > Verwijder.
Alle opgeslagen waypoints, tracks en routes
en grenzen verwijderen
SelecteerNavigatie-info > Beheer gegevens > Wis
gebruikergegevens > Alles > OK.
Viszoeker met echolood
Als u een compatibele transducer aansluit op uw kaartplotter,
kunt u uw kaartplotter gebruiken als viszoeker.
Ga voor meer informatie over welke transducer het beste
voldoet aan uw eisen naar garmin.com/transducers.
Er zijn verschillende echoloodweergaven waarmee u de vis in
het gebied kunt weergeven. Welke echoloodweergaven
beschikbaar zijn, is afhankelijk van het type transducer en
echoloodmodule dat is aangesloten op de kaartplotter. U kunt
bijvoorbeeld de Panoptix echoloodschermen alleen weergeven
als u een compatibele Panoptix transducer hebt aangesloten.
Er zijn vier basisstijlen voor echoloodweergaven beschikbaar:
Een weergave op volledig scherm, een weergave met een
gesplitst scherm waarin twee of meer weergaven worden
gecombineerd, een gesplitste zoomweergave en een gesplitste
frequentieweergave waarin twee frequenties worden
weergegeven. U kunt de instellingen voor elke weergave in het
scherm aanpassen. Als u zich bijvoorbeeld in de gesplitste
frequentieweergave bevindt, kunt u de versterking voor elke
frequentie apart instellen.
Als u geen combinatie van echoloodweergaven ziet die past bij
uw behoeften, kunt u een aangepast combinatiescherm maken
(Een nieuwe combinatiepagina maken met de ECHOMAP Ultra,
pagina 2).
Het uitzenden van sonarsignalen stopzetten
• Selecteer Menu > Sonar zenden om op het sonarscherm de
actieve sonar uit te schakelen.
• Druk op en selecteer Schakel sonar uit om alle
sonartransmissies uit te schakelen.
De sonarweergave veranderen
1
In een combinatiescherm met de sonar, selecteert u Menu >
Configureer combinatie > Wijzig combinatie.
2
Selecteer het te wijzigen venster.
3
Selecteer een sonarweergave.
Traditioneel echoloodweergave
Er zijn diverse weergaven op volledig scherm beschikbaar,
afhankelijk van de aangesloten transducer.
In de echoloodweergave Traditioneel op volledig scherm worden
de echoloodgegevens van een transducer groot weergegeven.
De diepteschaal rechts op het scherm geeft de diepte van de
waargenomen objecten weer, terwijl het scherm van rechts naar
links schuift.
Dieptegegevens
Zwevende doelen of vissen
Bodem van het water
Gesplitst frequentiescherm voor echoloodweergave
In de Echoloodweergave Gesplitste frequentie geven de beide
zijden van het scherm een volledige grafiek met
echoloodgegevens van diverse frequenties weer.
OPMERKING: Voor het gesplitste frequentiescherm is een
transducer met dubbele frequentie vereist.
Gesplitst zoomscherm voor echoloodweergave
Het gesplitste zoomscherm voor echoloodweergave bevat een
volledige grafiek van de echoloodmetingen plus een
uitvergroting van een gedeelte van de grafiek op hetzelfde
scherm.
Garmin ClearVü sonarweergave
OPMERKING: Als u Garmin ClearVü scanning sonar wilt
ontvangen, hebt u een compatibele kaartplotter of viszoeker en
een compatibele transducer nodig. Ga naar garmin.com
/transducers voor informatie over compatibele transducers.
Garmin ClearVü hoge-frequentie sonar geeft de visomgeving
rond de boot in detail weer, inclusief gedetailleerde weergave
van de structuren waar de boot overheen vaart.
Traditionele transducers zenden een kegelvormige bundel uit.
De Garmin ClearVü scanning-sonartechnologie zendt twee
smalle bundels uit, vergelijkbaar met de vorm van de lichtbundel
in een kopieerapparaat. Deze bundels geven een duidelijkere,
bijna fotografische weergave van het gebied onder de boot.
SideVü sonarweergave
OPMERKING: Als u SideVü scanningsonar wilt ontvangen, hebt
u een compatibele SideVü transducer nodig. Ga naar
Viszoeker met echolood 19
garmin.com/transducers voor informatie over compatibele
transducers.
SideVü scanningsonartechnologie geeft u een beeld van wat er
zich naast de boot bevindt. U kunt hiermee naar structuren en
vis zoeken.
Linkerkant van de boot
Rechterkant van de boot
De transducer op uw vaartuig
Bomen
Oude banden
Stukken hout
Afstand vanaf de zijkant van de boot
Water tussen de boot en de bodem
SideVü scanning-technologie
In plaats van een meer algemene kegelvormige bundel maakt
de SideVü transducer gebruik van een vlakke bundel om het
water en de bodem naast uw boot te scannen.
Panoptix sonarweergaven
Als u Panoptix scanning-sonar wilt ontvangen, hebt u een
compatibele transducer nodig.
In de Panoptix sonarweergaven kunt u alles rond de boot in
real-time zien. U kunt zelfs het aas onderwater zien en
aasvissen voor of onder uw boot zien zwemmen.
In de LiveVü sonarweergaven kunt u alles wat er voor of onder
uw boot beweegt 'live' zien. Het scherm wordt zeer snel
bijgewerkt, wat de geproduceerde sonarbeelden een vrijwel live
video-effect geeft.
De RealVü 3D-sonarweergaven tonen alles wat zich voor of
onder uw boot bevindt in 3D. Het scherm wordt bijgewerkt met
elke zwaai van de transducer.
Om alle vijf de Panoptix sonarweergaven te kunnen zien hebt u
een transducer nodig voor de beelden onder de boot en een
tweede transducer voor de beelden vóór uw boot.
U opent de Panoptix sonarweergaven door Panoptixâ„¢ en
vervolgens een weergave te selecteren.
LiveVü Down echoloodweergave
Deze echoloodweergave toont in tweedimensionale beelden wat
zich onder de boot bevindt. U kunt in deze weergave ook ballen
aas en scholen vis zien.
Panoptix beelden van onder de boot in bewegende echoloodweer-
gave
Boot
Bereik
Sporen
Dropshot-rig
Bodem
LiveVü Forward echoloodweergave
Deze echoloodweergave toont in tweedimensionale beelden wat
zich voor de boot bevindt. U kunt in deze weergave ook ballen
aas en scholen vis zien.
Boot
Bereik
Vis
Sporen
Bodem
RealVü 3D Forward echoloodweergave
Deze echoloodweergave toont in driedimensionale beelden wat
zich vóór de transducer bevindt. U kunt deze weergave
gebruiken als u stilligt en de bodem en de naar de boot toe
zwemmende vissen wilt zien.
20 Viszoeker met echolood
Kleurlegenda
Boot
Ping-indicator
Vis
Bodem
Bereik
RealVü 3D Down sonarweergave
In deze sonarweergave worden driedimensionale beelden
getoond van wat zich onder de transducer bevindt. U kunt deze
weergave als u stilligt gebruiken om alles rondom uw boot te
bekijken.
Kleurlegenda
Boot
Sonarbundel
Bereik
Vis
Bodem
RealVü 3D historische echoloodwaargave
In deze weergave kunt u in 3D zien wat zich achter uw boot
afspeelt terwijl u vaart en de hele waterkolom van bodem tot
oppervlakte in 3D weergeven. Deze weergave wordt gebruikt
om vis te vinden.
Kleurlegenda
Boot
Bereik
Bodem
Structuur
Vis
FrontVü echoloodweergave
De Panoptix FrontVü echoloodweergave vergroot uw kennis van
de situatie door obstakels onder water te tonen, tot maximaal
91 meter (300 feet) voor de boot.
Wanneer u sneller vaart dan 8 knopen, kan het FrontVü
echolood minder goed aanvaringen voorkomen.
Als u de FrontVü echoloodweergave wilt bekijken, moet u een
compatibele transducer, zoals een PS21 transducer, installeren
en aansluiten. U moet mogelijk de software van de transducer
bijwerken.
Panoptix LiveScope Sonarweergave
Deze sonarweergave toont een live beeld van wat zich voor of
onder de boot bevindt en kan worden gebruikt om vissen en
structuren te zien.
Dieptegegevens
Zwevende doelen of vissen
Bodem van het water
Flitserweergave
De flitser geeft sonarinformatie weer in een ronde diepteschaal.
U ziet dan wat zich onder uw boot bevindt. De schaal ziet eruit
als een ring die bovenaan begint en met de klok mee oploopt.
De diepte wordt aangegeven door de schaal in de ring. Er
knippert sonarinformatie op de ring als die op de aangegeven
diepte wordt ontvangen.
De knipperende kleuren geven de verschillende sterkten van de
sonarresultaten weer. Het standaardkleurenschema volgt een
traditioneel sonarkleurenpalet, waarbij geel de sterkste echo
aangeeft, oranje een sterke echo, rood een zwakkere echo,
blauw de zwakste echo en wit geen echo.
Selecteer Echolood > Flitser.
A-Scope, ingezoomde weergave van de rechterweergave
A-Scope met gemarkeerd zoombereik
Diepteschaal
Diepte op uw huidige locatie
De hoek en het bereik van de transducerkegel bij de huidige
frequentie
Snelkoppelingen voor de pagina Flitser
Op toestellen met een touchscreen kunt u communiceren met
de flitser en a-scopes.
Viszoeker met echolood 21
Versleep het zoomgebied om het te verplaatsen.
Selecteer om het bereik aan te passen.
Selecteer om de frequentie aan te passen.
Selecteer om de versterking aan te passen.
Selecteer om de straalbreedte aan te passen.
Versleep het zoomvenster om het zoomgebied naar de linker-a-
scope te verplaatsen.
Spreid twee vingers uit elkaar om in te zoomen.
Knijp twee vingers samen om uit te zoomen.
Het transducertype selecteren
Deze kaartplotter is compatibel met een aantal verschillende
transducers, zoals de Garmin ClearVü
â„¢
transducers die
beschikbaar zijn op garmin.com/transducers.
Als u een transducer aansluit die bij de kaartplotter is geleverd,
moet u mogelijk het transducertype instellen om de sonar
correct te laten functioneren.
OPMERKING: Niet alle kaartplotters en sonarmodules
ondersteunen deze functie.
1
Voer een van onderstaande handelingen uit:
• Selecteer vanuit een sonarweergave Menu >
Sonarinstelling > Installatie > Transducertype.
• Selecteer Instellingen > Mijn boot > Transducertype.
2
Selecteer een optie:
• Als u wilt dat de kaartplotter de transducer automatisch
detecteert, selecteert u de transducer die u wilt wijzigen
en selecteert u Autodetectie.
• Als u de transducer handmatig wilt selecteren, selecteert u
de transducer die u wilt wijzigen, selecteert u het
transducermodel in de lijst en selecteert u Wijzig model.
OPMERKING: Als u de transducer handmatig selecteert,
die transducer loskoppelt en vervolgens een andere
transducer aansluit, moet u deze optie resetten naar
Autodetectie.
Het kompas kalibreren
Voordat u het kompas kunt kalibreren, moet de transducer op
voldoende afstand van de trollingmotor op de as zijn geplaatst
om magnetische interferentie te voorkomen, en in het water zijn
geplaatst. De kalibratie moet voldoende nauwkeurig zijn om het
interne kompas te kunnen gebruiken.
OPMERKING: U moet de transducer op de spiegel op de
trollingmotor monteren om het kompas te gebruiken. Het
kompas werkt niet wanneer u de transducer op de motor
monteert.
OPMERKING: Gebruik voor de beste resultaten een
koerssensor zoals de SteadyCast
â„¢
koerssensor. De
koerssensor geeft de richting waarnaar de transducer ten
opzichte van de boot is gericht aan.
OPMERKING: Kompaskalibratie is alleen beschikbaar voor
transducers met een intern kompas, zoals de PS21-TR
transducer.
U kunt uw boot alvast draaien voordat u begint te kalibreren,
maar tijdens het kalibreren moet uw boot 1,5 keer volledig
roteren.
1
Selecteer Menu > Sonarinstelling > Installatie in een
geschikte sonarweergave.
2
Selecteer indien nodig Gebruik AHRS om de AHRS-sensor
in te schakelen.
3
Selecteer Kalibreer kompas.
4
Volg de instructies op het scherm.
Een echoloodbron selecteren
Deze functie is mogelijk niet op alle modellen beschikbaar.
Als u meerdere echoloodgegevensbronnen gebruikt voor een
bepaalde echoloodweergave, kunt u de voor die
echoloodweergave te gebruiken bron selecteren. Als u
bijvoorbeeld twee bronnen hebt voor Garmin ClearVü, kunt u de
te gebruiken bron selecteren in de Garmin ClearVü
echoloodweergave.
1
Open de echoloodweergave waarvoor u een andere bron wilt
gebruiken.
2
Selecteer Menu > Sonarinstelling > Bron.
3
Selecteer de bron voor deze echoloodweergave.
Naam van een sonarbron wijzigen
U kunt de naam van een sonarbron wijzigen om die bron
gemakkelijk te herkennen. U duidt de transducer op de boeg
van uw boot bijvoorbeeld aan met de naam "Boeg".
Als u de naam van een bron wilt wijzigen, moet u de
sonarweergave voor de bron openen. Als u bijvoorbeeld de
naam van de Garmin ClearVü sonarbron wilt wijzigen, moet u de
Garmin ClearVü sonarweergave openen.
1
Selecteer in de sonarweergave Menu > Sonarinstelling >
Bron > Wijzig naam bronnen.
2
Voer de naam in.
Een waypoint maken in het sonarscherm
1
Sleep vanuit een sonarweergave het scherm of selecteer .
2
Selecteer een locatie.
3
Selecteer .
4
Bewerk zo nodig de waypointgegevens.
De weergave van echoloodgegevens
pauzeren
Selecteer in een echoloodweergave Menu > .
Afstanden meten op het echoloodscherm
U kunt de afstand tussen twee punten in de SideVü
echoloodweergave meten.
1
Selecteer in een SideVü echoloodweergave .
2
Selecteer een locatie op het scherm.
3
Selecteer .
Er verschijnt een punaise op het scherm op de selecteerde
locatie.
4
Selecteer een andere locatie.
De afstand en de hoek vanaf de punaise staan vermeld in de
linkerbovenhoek.
TIP: Als u de punaise en afstandsmeting vanaf de huidige
punaisepositie opnieuw wilt instellen, selecteert u .
Echoloodgeschiedenis weergeven
U kunt historische echoloodgegevens in een echoloodweergave
bekijken.
22 Viszoeker met echolood
OPMERKING: Niet alle transducers slaan historische
echoloodgegevens op.
1
Sleep het scherm naar rechts in een echoloodweergave.
2
Selecteer Terug om de geschiedenis af te sluiten.
Sonargegevens delen
U kunt de sonargegevens bekijken van andere compatibele
ECHOMAP Ultra modellen en ECHOMAP
â„¢
Plus/UHD 7 en
ECHOMAP Plus/UHD 9 modellen die zijn verbonden met het
Garmin Marine Network.
Elke op het netwerk aangesloten kaartplotter kan
sonargegevens afkomstig van op het netwerk aangesloten
compatibele transducers weergeven, ongeacht waar de
kaartplotters en transducers op uw boot zijn geïnstalleerd. Op
bijvoorbeeld een ECHOMAP UHD 93sv toestel dat achterin de
boot is geïnstalleerd, kunt u de sonargegevens bekijken van een
ander ECHOMAP Ultra toestel en Garmin ClearVü transducer
die voorin de boot zijn geplaatst.
Bij het delen van sonargegevens worden de waarden van
sommige sonarinstellingen, zoals Bereik en Versterking,
gesynchroniseerd tussen de toestellen in het netwerk. De
waarden van andere sonarinstellingen, zoals de Presentatie
instellingen, worden niet gesynchroniseerd en dienen te worden
geconfigureerd op elk afzonderlijk toestel. Bovendien worden de
schuifsnelheden van de verschillende traditionele en Garmin
ClearVü sonarweergaven gesynchroniseerd om de gesplitste
weergaven overzichtelijker te maken.
OPMERKING: Bij gebruik van meerdere transducers tegelijk
kan radarstoring ontstaan, wat kan worden verholpen door de
sonarinstelling Interferentie bij te stellen.
Het detailniveau aanpassen
U kunt het detailniveau en de ruis die op het echoloodscherm
worden weergegeven, aanpassen door de versterking aan te
passen voor traditionele transducers of door de helderheid aan
te passen voor Garmin ClearVü transducers.
Als u de signalen met de hoogste intensiteit wilt weergeven op
het scherm, kunt u de versterking of de helderheid verlagen om
signalen en ruis met een lagere intensiteit te verwijderen. Als u
alle signaalinformatie wilt weergeven, kunt u de versterking of
de helderheid verlagen om meer informatie weer te geven op
het scherm. Hiermee geeft u ook meer ruis weer, waardoor het
lastiger kan zijn om echte signalen te herkennen.
1
Selecteer in een echoloodweergave Menu.
2
Selecteer Versterking of Helderheid.
3
Selecteer een optie:
• Selecteer Omhoog of Achter om de helderheid
handmatig te verhogen of te verlagen.
• Selecteer een automatische optie om de versterking of de
helderheid automatisch te laten aanpassen door de
kaartplotter.
De kleurintensiteit aanpassen
U kunt de intensiteit van kleuren aanpassen en bepaalde
gebieden op het sonarscherm markeren door de
kleurversterking voor traditionele transducers of het contrast
voor Garmin ClearVü en SideVü/ClearVü transducers aan te
passen. Deze instelling werkt het beste nadat u het niveau van
de details die op het scherm worden weergegeven, hebt
aangepast met de versterkings- of helderheidsinstellingen.
Als u kleinere vissen wilt markeren of een doel wilt weergeven
met een hogere intensiteit, kunt u de kleurversterking of de
contrastinstelling verhogen. Dit gaat ten koste van het
onderscheid tussen de signalen met een hoge intensiteit
onderaan. Als u de intensiteit van een signaal wilt verlagen, kunt
u de kleurversterking of het contrast verlagen.
1
Selecteer in een sonarweergave Menu.
2
Selecteer een optie:
• Selecteer in de Garmin ClearVü of SideVü sonarweergave
Contrast.
• Selecteer in een Panoptix LiveVü sonarweergave
Kleurversterking.
• Selecteer in een andere sonarweergave Sonarinstelling
> Presentatie > Kleurversterking.
3
Selecteer een optie:
• Selecteer Omhoog of Achter om de kleurintensiteit
handmatig te verhogen of te verlagen.
• Selecteer Standaard als u de standaardinstelling wilt
gebruiken.
Echoloodopnamen
De weergave van sonargegevens opnemen
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf.
2
Selecteer in een sonarweergave Menu > Sonarinstelling >
Echoloodopname > Echolood opnemen.
15 minuten sonaropname kost circa 200 MB aan schijfruimte
op de in het toestel geplaatste geheugenkaart. Een
afzonderlijke opname wordt automatisch beëindigd zodra
deze een grootte van 4 GB heeft. U kunt sonaropnamen
maken tot alle ruimte op de geheugenkaart is gebruikt.
De echoloodopname stoppen
Voordat u een echoloodopname kunt stoppen, moet u de
opname eerst starten (De weergave van sonargegevens
opnemen, pagina 23).
Selecteer in een echoloodweergave Menu > Sonarinstelling
> Echoloodopname > Stop opnemen.
Een echoloodopname verwijderen
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf.
2
Selecteer in een echoloodweergave Menu > Sonarinstelling
> Sonaropnamen > Echoloodopnamen.
3
Selecteer een opname.
4
Selecteer Bekijk > Verwijder.
Traditioneel, Garmin ClearVü en SideVü
echolood instellen
OPMERKING: Niet alle opties en instellingen zijn van
toepassing op alle modellen, echoloodmodules en transducers.
Selecteer in een echoloodweergave Menu > Sonarinstelling.
Dieptelijn: Hiermee geeft u een referentiedieptelijn weer.
Schuifsnelheid: Hiermee stelt u in hoe snel de
echoloodgegevens van rechts naar links schuiven.
In ondiep water kunt u de schuifsnelheid mogelijk beter lager
instellen om de informatie langer weer te geven op het
scherm. In dieper water kunt u de schuifsnelheid hoger
instellen.
Schermbediening: Hiermee stelt u in hoe de
bedieningsknoppen op het echoloodscherm werken. Dit is
beschikbaar voor toestellen met aanraakscherm.
Bereiklijnen: Hiermee geeft u de verticale lijnen weer die de
afstand tot de rechter- en de linkerkant van de boot
aangeven. Deze instelling is beschikbaar voor SideVü
echoloodweergave.
Kleurenschema: Hiermee stelt u het kleurenschema in van de
echoloodweergave. Deze instelling is mogelijk beschikbaar in
het menu Presentatie.
Kleurenschema's met een hoog contrast wijzen donkerdere
kleuren toe aan signalen met een lage intensiteit.
Kleurenschema's met een laag contrast wijzen aan signalen
Viszoeker met echolood 23
met een lage intensiteit kleuren toe die vergelijkbaar zijn met
de achtergrondkleur.
Presentatie: Zie Instellingen voor sonarweergave, pagina 24.
Cijfers projecteren: Hiermee kunt u de gegevens instellen die
op het echoloodscherm worden weergegeven.
Geavanceerd: Zie Geavanceerde echoloodinstellingen,
pagina 25.
Installatie: Hiermee kunt u de standaardecholoodinstellingen
herstellen.
Het zoomniveau instellen op het sonarscherm
1
Selecteer in een sonarweergave Menu > Zoom.
2
Selecteer een optie:
• Selecteer Automatisch om de diepte en de zoom
automatisch te laten instellen.
TIP: U kunt selecteren voor meer opties.
• Als u het dieptebereik van het uitvergrote gebied
handmatig wilt instellen, selecteert u Handmatig > ,
Weergave hoger of Weergave dieper om het
dieptebereik van het uitvergrote gebied in te stellen en
selecteert u Inzoomen of Uitzoomen om de vergroting
van het uitvergrote gebied te verhogen of te verlagen.
• Als u een bepaald gebied van het scherm wilt vergroten,
selecteert u Vergroten.
TIP: U kunt het vergrotingskader naar een nieuwe locatie
op het scherm slepen.
• Selecteer Bodem vast om in te zoomen op
sonargegevens op bodemdiepte.
Als u het zoomen wilt annuleren, schakelt u de optie uit.
De schuifsnelheid instellen
U kunt bepalen hoe snel de sonargegevens over het scherm
schuiven. Een hogere schuifsnelheid geeft meer details weer tot
er geen extra details meer te tonen zijn, waarna de
weergegeven details worden opgerekt. Dit kan handig zijn als u
vaart of sleept, of wanneer u zich op zeer diep water bevindt
waar de sonar heel langzaam pingt. Een lagere schuifsnelheid
geeft sonargegevens langer op het scherm weer.
In de meeste situaties biedt de instelling Standaard een goede
balans tussen een snel schuivende afbeelding en minder
vertekende doelen.
1
Selecteer in een sonarweergave Menu > Sonarinstelling >
Schuifsnelheid.
2
Selecteer een optie:
• Als u de schuifsnelheid automatisch wilt instellen met
behulp van gegevens over de snelheid over de grond
(SOG) of de watersnelheid, selecteert u Automatisch.
Met de instelling Automatisch kan een schuifsnelheid
worden geselecteerd die is afgestemd op de snelheid van
de boot, zodat doelen in het water met de juiste hoogte-
breedteverhouding worden getekend en minder zijn
vertekend. Bij gebruik van Garmin ClearVü of SideVü
sonarweergaven of als u structuren zoekt, wordt
aangeraden de instelling Automatisch te gebruiken.
• Selecteer Omhoog om sneller te schuiven.
• Selecteer Achter om langzamer te schuiven.
Het bereik van de diepte- of breedteschaal aanpassen
U kunt het bereik van de diepteschaal voor traditionele en
Garmin ClearVü echoloodweergaven, en het bereik van de
breedteschaal voor de SideVü echoloodweergave aanpassen.
Als u toestaat dat het toestel het bereik automatisch aanpast,
wordt de bodem weergegeven in het onderste of buitenste
derde deel van het echoloodscherm. Dit kan handig zijn voor het
volgen van een bodem met minimale of minder grote
dieptewijzigingen.
Als u het bereik handmatig aanpast, kunt u een opgegeven
bereik weergeven. Dit kan handig zijn voor het volgen van een
bodem met grote dieptewijzigingen, zoals steile hellingen. De
bodem wordt op het scherm weergegeven zolang deze binnen
het door u ingestelde bereik blijft.
1
Selecteer in een echoloodweergave Menu > Bereik.
2
Selecteer een optie:
• Selecteer Automatisch om het bereik automatisch te
laten aanpassen door de kaartplotter.
• Selecteer Omhoog of Achter om het bereik handmatig te
vergroten of te verkleinen.
TIP: Op het echoloodscherm kunt u of selecteren om
het bereik handmatig aan te passen.
TIP: Als u meerdere echoloodschermen hebt, kunt u met de
knop Selecteer positie het actieve scherm selecteren.
Instellingen voor sonarweergave
Selecteer in een sonarweergave Menu > Sonarinstelling >
Presentatie.
Kleurenschema: Hiermee stelt u het kleurenschema in.
A-Scope: Hiermee geeft u een verticale flitser weer aan de
rechterzijde van het scherm, die aan de hand van een schaal
meteen het bereik ten opzichte van doelen aangeeft.
Hoek: Hiermee markeert u het sterkste signaal van de bodem
om de hardheid of zachtheid van het signaal te kunnen
definiëren.
Vissymbolen: Hiermee stelt u in hoe de sonar zwevende
doelen interpreteert.
Toont zwevende doelen als symbolen en achtergrondsonarin-
formatie.
Toont zwevende doelen als symbolen met dieptegegevens en
achtergrondsonarinformatie.
Hiermee worden zwevende doelen als symbolen weergegeven.
Hiermee worden zwevende doelen als symbolen met dieptege-
gevens weergegeven.
Sonarweergave: Hiermee kunt u het beeld van het sonar
versnellen door meer dan een kolom met gegevens op het
scherm te tekenen voor iedere kolom met sonargegevens die
wordt ontvangen. Dat is vooral handig als u het sonar
gebruikt in diep water, omdat het sonarsignaal langer
onderweg is naar de bodem en weer terug naar de
transducer.
Met de instelling 1/1 wordt één kolom met informatie op het
scherm getekend voor ieder signaal dat retour wordt
ontvangen van de sonar. Met de instelling 2/1 worden twee
kolommen met informatie op het scherm getekend voor ieder
signaal dat retour wordt ontvangen van de sonar en dit
systeem wordt voortgezet bij de instellingen 4/1 en 8/1.
Sonaralarmen
WAARSCHUWING
De sonaralarmfunctie is alleen een hulpmiddel voor situationeel
bewustzijn en voorkomt misschien niet onder alle
omstandigheden dat u aan de grond loopt. Het is de verplichting
van de schipper om het schip veilig te bedienen.
VOORZICHTIG
De instelling Zoemer moet zijn ingeschakeld om alarmen te
laten horen (Systeeminstellingen, pagina 39). Het niet instellen
van akoestische alarmen kan leiden tot letsel of schade aan
eigendommen.
OPMERKING: Niet alle opties zijn beschikbaar op alle
transducers.
Selecteer Instellingen > Alarmen > Echolood.
24 Viszoeker met echolood
Ondiep water: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als de
diepte onder de opgegeven waarde komt.
Diep water: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als de
diepte boven de opgegeven waarde komt.
FrontVü alarm: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als de
diepte aan de voorkant van het vaartuig minder is dan de
gespecificeerde waarde. U voorkomt zo dat u strandt (Het
FrontVü dieptealarm instellen, pagina 26). Dit alarm is
alleen beschikbaar met Panoptix FrontVü transducers.
Watertemperatuur: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als
de transducer een temperatuur doorgeeft die 2°F (1,1°C)
hoger of lager is dan de opgegeven temperatuur.
Vis
Vis: Hiermee kunt u een geluidsalarm instellen voor als het
toestel een zwevend doel detecteert.
• laat het alarm afgaan wanneer vissen van elke
grootte worden gedetecteerd.
• laat het alarm alleen afgaan wanneer middelgrote of
grote vissen worden gedetecteerd.
• laat het alarm alleen afgaan wanneer grote vissen
worden gedetecteerd.
Geavanceerde echoloodinstellingen
OPMERKING: Niet alle opties en instellingen zijn van
toepassing op alle modellen en transducers.
Selecteer in een echoloodweergave Menu > Sonarinstelling >
Geavanceerd.
Interferentie: Hiermee past u de gevoeligheid aan om de
gevolgen van interferentie door ruis veroorzakende bronnen
in de buurt te verminderen.
Gebruik de laagste interferentie-instelling waarmee de
gewenste verbetering kan worden bereikt, om interferentie
van het scherm te verwijderen. U kunt interferentie het beste
verwijderen door de installatieproblemen op te lossen die de
ruis veroorzaken.
Oppervlakteruis: Hiermee verbergt u oppervlakteruis om de
weergave overzichtelijker te maken. Met bredere bundels
(lagere frequenties) geeft u misschien meer doelen weer,
maar genereert u ook meer oppervlakteruis.
Kleurversterking: Zie Het detailniveau aanpassen, pagina 23.
TVG: Hiermee past u de weergave van signalen aan om
zwakkere echoloodsignalen in dieper water te compenseren.
Bovendien beperkt u hiermee de weergave van ruis aan de
oppervlakte. Wanneer u de waarde van deze instelling
verhoogt, worden de kleuren die zijn gekoppeld aan een laag
ruisniveau en vissen consistenter weergegeven in
verschillende waterdiepten. Met deze instelling beperkt u ook
de ruis aan de oppervlakte van het water.
Instellingen voor installatie van transducer
OPMERKING: Niet alle opties en instellingen zijn van
toepassing op alle modellen en transducers.
Selecteer in een echoloodweergave Menu > Sonarinstelling >
Installatie.
Herstel sonarstandaarden: Hiermee herstelt u de
fabrieksinstellingen van de echoloodweergave.
Transducertype: Hiermee kunt u het type transducer selecteren
dat op het toestel is aangesloten.
Links/rechts spiegelen: Hiermee wijzigt u de oriëntatie van de
SideVü echoloodweergave wanneer de transducer
achterstevoren is geïnstalleerd.
Gespiegeld: Hiermee stelt u de oriëntatie van de Panoptix
echoloodweergave in als de transducer is geïnstalleerd met
de kabels richting de bakboordzijde van de boot.
Straalbreedte: Hiermee stelt u de breedte van de Panoptix
transducerstraal in.
Met een smalle straalbreedte kunt u dieper en verder kijken.
Met bredere straalbreedten kunt u meer dekkingsgebieden
zien.
Gebruik AHRS: De interne sensors van het Attitude Heading &
Reference System (AHRS) detecteren de installatiehoek van
de Panoptix transducer. Als deze instelling is uitgeschakeld,
wordt aangenomen dat de transducer is bevestigd onder een
hoek van 45 graden.
Sonarfrequenties
OPMERKING: De beschikbare frequenties zijn afhankelijk van
het toestel en de gebruikte transducers.
Door de frequentie in te stellen, past u de sonar aan voor uw
specifieke doel en de aanwezige waterdiepte.
Hogere frequenties maken gebruik van smallere bundels en zijn
daarom beter voor snelle weergave en bij een ruwe zee. De
weergave van bodem en thermoclines (inversielagen) kan beter
zijn wanneer u een hogere frequentie gebruikt.
Lagere frequenties maken gebruik van bredere bundels, die de
visser meer doelen laten zien, maar kunnen ook meer
oppervlakteruis genereren en de continuïteit van bodemsignalen
verslechteren bij een ruwe zee. Bredere bundels genereren
grotere visbogen, waardoor ze ideaal zijn voor het opsporen van
vis. Bredere bundels werken ook beter in diep water, omdat de
lagere frequentie beter doordringt in diep water.
Met CHIRP frequenties kunt u elke puls een reeks frequenties
laten doorlopen voor een betere scheiding van doelen in diep
water. U kunt CHIRP gebruiken om doelen, zoals vissen in een
school, te onderscheiden en voor toepassing in diep water.
CHIRP presteert over het algemeen beter dan toepassingen met
één enkelvoudige frequentie. Omdat sommige vissen beter
worden weergegeven met een vaste frequentie, moet u rekening
houden met uw doelstellingen en met de wateromstandigheden
wanneer u CHIRP frequenties gebruikt.
Bij sommige transducers kunt u ook vooraf ingestelde
frequenties aanpassen voor elk transducerelement. Dit betekent
dat u de frequentie met behulp van de voorinstellingen snel kunt
wijzigen wanneer de wateromstandigheden en uw doelstellingen
veranderen.
Wanneer u twee frequenties tegelijk gebruikt in de gesplitste
frequentieweergave, kunt u dieper kijken met de lagere
frequentie en tegelijkertijd meer details zien met de hogere
frequentie.
LET OP
Wees u altijd bewust van lokale voorschriften inzake
sonarfrequenties. Om groepen orka's te beschermen, kan het
bijvoorbeeld verboden zijn om frequenties tussen 50 en 80 kHz
te gebruiken binnen een halve mijl van een groep orka's. Het is
uw eigen verantwoordelijkheid om het toestel te gebruiken in
overeenstemming met alle toepasselijke wetten en
verordeningen.
De transducerfrequentie selecteren
OPMERKING: U kunt niet de frequentie voor alle
sonarweergaven en transducers aanpassen.
U kunt selecteren welke frequenties in het sonarscherm worden
weergegeven.
LET OP
Wees u altijd bewust van lokale voorschriften inzake
sonarfrequenties. Om groepen orka's te beschermen, kan het
bijvoorbeeld verboden zijn om frequenties tussen 50 en 80 kHz
te gebruiken binnen een halve mijl van een groep orka's. Het is
uw eigen verantwoordelijkheid om het toestel te gebruiken in
overeenstemming met alle toepasselijke wetten en
verordeningen.
1
Selecteer in een sonarweergave Menu > Frequentie.
Viszoeker met echolood 25
2
Selecteer een frequentie die is afgestemd op uw behoeften
en waterdiepte.
Ga voor meer informatie over frequenties naar
Sonarfrequenties, pagina 25.
Een frequentievoorinstelling maken
OPMERKING: Niet voor alle transducers beschikbaar.
U kunt een voorinstelling maken om een specifieke
echoloodfrequentie op te slaan, zodat u snel van frequentie kunt
wisselen.
1
Selecteer in een echoloodweergave Menu > Frequentie.
2
Selecteer Voeg toe.
3
Voer een frequentie in.
De A-Scope inschakelen
OPMERKING: Deze functie is beschikbaar in de Traditioneel
sonarweergaven.
De A-Scope is een verticale flitser aan de rechterkant van de
weergave en toont u wat zich op dat moment onder de
transducer bevindt. U kunt de A-Scope gebruiken om doelen die
gemakkelijk kunnen worden gemist, duidelijker te maken als de
sonargegevens snel over het scherm worden geschoven,
bijvoorbeeld wanneer u op hoge snelheid vaart. Dit kan handig
zijn als u vissen wilt detecteren die zich dicht bij de bodem
bevinden.
Bovenstaande A-Scope geeft visweerkaatsingen en een
zachte-bodemweerkaatsing weer .
Selecteer in een sonarweergave Menu > Sonarinstelling >
Presentatie > A-Scope.
Panoptix echolood instellen
Kijkhoek en zoomniveau van RealVü aanpassen
U kunt de kijkhoek van de RealVü echoloodweergaven wijzigen.
U kunt ook in- en uitzoomen op de weergave.
Selecteer in een RealVü echoloodweergave een optie:
• Om de kijkhoek diagonaal te wijzigen selecteert u .
• Om de kijkhoek horizontaal te wijzigen selecteert u .
• Om de kijkhoek verticaal te wijzigen selecteert u .
• Veeg over het scherm in de gewenste richting om de
kijkhoek te wijzigen.
• Spreid twee vingers uit elkaar om in te zoomen.
• Knijp twee vingers samen om uit te zoomen.
De RealVü zwaaisnelheid aanpassen
U kunt de snelheid waarop de transducer heen en weer zwaait
aanpassen. Bij een hogere zwaaisnelheid worden minder
gedetailleerde beelden gegenereerd, maar wordt het scherm
sneller vernieuwd. Bij een lagere zwaaisnelheid zijn de beelden
gedetailleerder, maar wordt het scherm langzamer vernieuwd.
OPMERKING: Deze functie is niet beschikbaar voor de RealVü
3D Historical echoloodweergave.
1
Selecteer in een RealVü echoloodweergave Menu >
Scansnelheid.
2
Selecteer een optie.
LiveVü Forward en FrontVü Sonar menu
Selecteer in de LiveVü Forward weergave of de FrontVü
sonarweergave Menu.
Versterking: Hiermee kunt u het detailniveau en de ruis die op
het sonarscherm wordt weergegeven, aanpassen.
Als u de signalen met de hoogste intensiteit wilt weergeven
op het scherm, kunt u de versterking verlagen om signalen
met een lagere intensiteit en ruis te verwijderen. Als u alle
signaalinformatie wilt weergeven, kunt u de versterking
verhogen om meer informatie weer te geven op het scherm.
Hiermee geeft u ook meer ruis weer, waardoor het lastiger
kan zijn om echte signalen te herkennen.
Dieptebereik: Hiermee kunt u het bereik van de diepteschaal
aanpassen.
Als u toestaat dat het toestel het bereik automatisch aanpast,
wordt de bodem weergegeven in het onderste deel van het
sonarscherm. Dit kan handig zijn voor het volgen van een
bodem met minimale of beperkte dieptewijzigingen.
Als u het bereik handmatig aanpast, kunt u een opgegeven
bereik weergeven. Dit kan handig zijn voor het volgen van
een bodem met grote dieptewijzigingen, zoals steile
hellingen. De bodem wordt op het scherm weergegeven
zolang deze binnen het door u ingestelde bereik blijft.
Voorwaarts bereik: Hiermee kunt u het bereik van de
voorwaartse schaal aanpassen.
Als u het toestel het bereik automatisch wilt laten aanpassen,
wordt de voorwaartse schaal aangepast op basis van de
diepte. Door het bereik handmatig aan te passen, kunt u een
specifiek bereik bekijken. De bodem wordt op het scherm
weergegeven zolang deze binnen het door u ingestelde
bereik blijft. Als u deze optie handmatig verkleint, kan dit de
effectiviteit van het FrontVü alarm beperken, waardoor u
minder tijd hebt om te reageren op meldingen van ondieptes.
Zendhoek: Hiermee kunt u de focus van de transducer naar
bakboord- of stuurboordzijde verleggen. Deze functie is
alleen beschikbaar met RealVü geschikte Panoptix
transducers, zoals de PS30, PS31, en PS60.
Sonar zenden: Hiermee kunt u de actieve transducer laten
stoppen met uitzenden.
FrontVü alarm: Hiermee kunt u een alarm instellen dat afgaat
wanneer de diepte aan de voorkant van het vaartuig minder
is dan de gespecificeerde waarde (Het FrontVü dieptealarm
instellen, pagina 26). Deze functie is alleen beschikbaar
voor Panoptix FrontVü transducers.
Sonarinstelling: Hiermee kunt u de instelling van de transducer
en de presentatie van de sonarresultaten aanpassen.
De zendhoek van de LiveVü en FrontVü transducer instellen
Deze functie is alleen beschikbaar met RealVü geschikte
Panoptix transducers, zoals de PS30, PS31, en PS60.
U kunt de zendhoek van de transducer wijzigen om de
transducer te richten op een bepaald gebied. Bijvoorbeeld om
een bal aas te volgen of om een boom in beeld te brengen die u
passeert.
1
Selecteer in een LiveVü of FrontVü sonarweergave Menu >
Zendhoek.
2
Selecteer een optie.
Het FrontVü dieptealarm instellen
WAARSCHUWING
Het FrontVü dieptealarm is alleen een hulpmiddel voor
situationeel bewustzijn en voorkomt misschien niet onder alle
omstandigheden dat u aan de grond loopt. Het is de verplichting
van de schipper om het schip veilig te bedienen.
26 Viszoeker met echolood
VOORZICHTIG
De instelling Zoemer moet zijn ingeschakeld om alarmen te
laten horen (Systeeminstellingen, pagina 39). Het niet instellen
van akoestische alarmen kan leiden tot letsel of schade aan
eigendommen.
Dit alarm is alleen beschikbaar met Panoptix FrontVü
transducers.
U kunt een alarm laten afgaan als de diepte afneemt tot onder
een ingestelde waarde. Voor de beste resultaten stelt u de
boegcorrectie in bij het gebruik van het aanvaringsalarm (De
boegcorrectie instellen, pagina 27).
1
Selecteer in de FrontVü sonarweergave Menu > FrontVü
alarm.
2
Selecteer Aan.
3
Voer de diepte in waarbij het alarm moet afgaan en selecteer
OK.
Een dieptelijn op het FrontVü scherm laat de diepte zien waarop
het alarm is ingesteld. De lijn is groen als u op een veilige diepte
vaart. De lijn wordt geel als u sneller voorwaarts gaat dan het
voorwaartse sonarbereik u tijd geeft om te reageren (10
seconden). De lijn wordt rood en klinkt een alarm als het
systeem een obstructie detecteert of als de diepte minder is dan
de ingevoerde waarde.
VOORZICHTIG
Wanneer u sneller vaart dan 8 knopen, wordt de FrontVü sonar
minder effectief om het aan de grond lopen voorkomen.
LiveVü en FrontVü Weergave-instellingen
Van een LiveVü ofFrontVü Panoptix selecteer in een
echoloodweergave Menu > Sonarinstelling > Presentatie.
Kleurenschema: Hiermee stelt u het kleurenpalet in.
Kleurversterking: Past de intensiteit van de kleuren op het
scherm aan.
U kunt hogere kleurversterkingswaarden selecteren om
doelen hoger in de waterkolom te zien. Een hogere
kleurversterkingswaarde zorgt er ook voor dat u
echoreflecties met lage intensiteit hoger in de waterkolom
kunt onderscheiden, maar dit gaat ten kosten van het
onderscheid tussen bodemreflecties. U kunt een lagere
kleurversterkingswaarde selecteren voor doelen die zich
dichter bij de bodem bevinden, zodat u kunt onderscheiden
tussen doelen en signalen met hoge intensiteit zoals zand,
rotsen en modder.
Sporen: Hiermee stelt u in hoe lang de sporen op het scherm
worden weergegeven. De sporen tonen de beweging van het
doel.
Bodem vullen: Kleurt de bodem bruin om deze te
onderscheiden van water.
Grid overlay: Geeft een raster van bereiklijnen weer.
Scroll-geschiedenis: Geeft historische echoloodbeelden weer
in een traditionele echoloodweergave.
RealVü Weergave-instellingen
Selecteer in eenRealVü echoloodweergave Menu >
Sonarinstelling > Presentatie.
Puntkleuren: Hiermee kunt u een ander kleurenschema
instellen voor de echoloodweerkaatsingspunten.
Bodemkleuren: Hiermee stelt u het kleurenschema voor de
bodem in.
Bodemstijl: Hiermee kunt u de stijl voor de bodem instellen. In
diep water selecteert u de Punten optie om handmatig het
bereik naar een ondiepere waarde te zetten.
Kleurlegenda: Kleurlegenda met bijbehorende diepten.
Panoptix Instellingen voor installatie van transducer
Selecteer in een Panoptix sonarweergave Menu >
Sonarinstelling > Installatie.
Installatiediepte: Hiermee stelt u in hoe diep onder de waterlijn
de Panoptix transducer is gemonteerd. Door de exacte diepte
van de montageplaats van de transducer in te voeren wordt
de visuele weergave van wat zich in het water bevindt
verbeterd.
Boegcorrectie: Stel de afstand in van de boeg tot de
installatielocatie van de Forward ViewPanoptix transducer .
Zo kunt u de voorwaartse afstand tot de boeg zien in plaats
van tot de locatie van de transducer.
Dit geldt voor Panoptix transducers in de sonarweergaven
FrontVü, LiveVü Forward, en RealVü 3D Forward.
Straalbreedte: Hiermee stelt u de breedte van de omlaag
gerichte Panoptix transducerstraal in. Met een smalle
straalbreedte kunt u dieper en verder kijken. Met bredere
straalbreedten kunt u meer dekkingsgebieden zien.
Dit geldt voor Panoptix transducers in de sonarweergaven
FrontVü, LiveVü Down, en LiveVü Forward.
Gebruik AHRS: De interne sensoren van het Attitude Heading
& Reference System (AHRS) detecteren automatisch de
installatiehoek van de Panoptix transducer. Als deze
instelling is uitgeschakeld, kunt u de specifieke
installatiehoek voor de transducer opgeven via de instelling
Pitch-hoek. Veel naar voren gerichte transducers worden
geïnstalleerd onder een hoek van 45 graden en omlaag
gerichte transducers worden geïnstalleerd onder een hoek
van nul graden.
Gespiegeld: Hiermee stelt u de oriëntatie van de Panoptix
sonarweergave in als de Down View transducer is
geïnstalleerd met de kabels richting de bakboordzijde van de
boot.
Dit geldt voor Panoptix transducers in de sonarweergaven
LiveVü Down, RealVü 3D Down, en RealVü 3D Historical.
Kalibreer kompas: Kalibreert het interne kompas in de
Panoptix transducer (Instellingen voor installatie van
transducer, pagina 25).
Dit geldt voor Panoptix transducers met een intern kompas
zoals de PS21-TR transducer.
Oriëntatie: Hiermee zet u de transducer in de de Down- of
Forward-installatiemodus. De instelling Automatisch gebruikt
de AHRS-sensor om de oriëntatie te bepalen.
Dit geldt voor PS22 en LiveScope transducers.
Focus: Hiermee past u de sonarweergave aan om te
compenseren voor de snelheid van geluid in water. De
instelling Automatisch gebruikt de temperatuur van het water
om de snelheid van het geluid te berekenen.
Dit geldt voor LiveScope transducers.
Herstel sonarstandaarden: Hiermee herstelt u alle
fabrieksinstellingen van de sonar.
De boegcorrectie instellen
Voor Forward View Panoptix transducers, kunt u een
boegcorrectie toepassen om de voorwaartse afstand te
compenseren voor de installatielocatie van de transducer.
Hierdoor kunt u naar voren kijken vanaf de boeg in plaats van
vanaf de installatielocatie van de transducer.
Deze functie is van toepassing op Panoptix transducers in de
sonarweergaven FrontVü, LiveVü Forward, en RealVü 3D
Forward.
1
Meet de horizontale afstand van de transducer tot de
boeg.
Viszoeker met echolood 27
2
Selecteer vanuit een geschikte sonarweergave Menu >
Sonarinstelling > Installatie > Boegcorrectie.
3
Voer de gemeten afstand in en selecteer OK.
Op de geschikte sonarweergave verandert het voorwaartse
bereik met de afstand die u hebt ingevoerd.
Stuurautomaat
WAARSCHUWING
U kunt de stuurautomaatfunctie alleen gebruiken op een station
dat nabij een roer, gashendel of roerbesturing is geïnstalleerd.
U bent verantwoordelijk voor de veilige en voorzichtige besturing
van uw vaartuig. De stuurautomaat is een hulpmiddel waarmee
u de boot beter kunt besturen. Dit ontheft u echter niet van uw
verantwoordelijkheid om de boot veilig te besturen. Voorkom
gevaarlijke navigatie en zorg ervoor dat het roer nooit
onbemand is.
Wees altijd in staat om snel de handmatige besturing van uw
boot over te nemen.
Oefen de bediening van de stuurautomaat op kalm en open
water dat vrij is van gevaren.
Wees voorzichtig met het bedienen van de stuurautomaat in de
buurt van gevaren op het water, zoals dokken, palen en andere
boten.
De stuurautomaat past voortdurend de besturing van uw boot
aan om een constante koers (vaste voorliggende koers) aan te
houden. Het systeem maakt tevens handmatige besturing en
verschillende modi voor automatische stuurfuncties en patronen
mogelijk.
Als de kaartplotter verbonden is met een compatibel Garmin
stuurautomaatsysteem kunt u de stuurautomaat vanaf de
kaartplotter aanzetten en aansturen.
Voor meer informatie over Garmin stuurautomaatsystemen gaat
u naar garmin.com.
Het stuurautomaatscherm
Werkelijke koers
Gewenste koers (koers waarop de stuurautomaat aan het varen is)
Werkelijke koers (in de stand-bymodus)
Gewenste koers (wanneer ingeschakeld)
Roerpositieaanduiding (deze functionaliteit is alleen beschikbaar
indien er een roersensor is aangesloten).
De grootte van de koerswijzigingstappen aanpassen
1
Selecteer vanuit het stuurautomaatscherm Menu >
Stuurautomaat instellen > Grootte koerswijzigingsstap.
2
Selecteer een optie.
De spaarstand instellen
Het is mogelijk om het niveau van roeractiviteit aan te passen.
1
Selecteer vanuit het stuurautomaatscherm Menu >
Stuurautomaat instellen > Powermodus-instellingen >
Spaarstand.
2
Selecteer een percentage.
Door een hoger percentage te selecteren, nemen de
roeractiviteit en koersprestaties af. Hoe hoger het
percentage, hoe verder er van koers wordt afgeweken
voordat de stuurautomaat dit corrigeert.
TIP: Als u in onrustig zeewater bij lage snelheden het
percentage voor de Spaarstand verhoogt, neemt de
roeractiviteit af.
De koersbron van uw voorkeur selecteren
LET OP
Voor de beste resultaten gebruikt u het interne kompas voor de
CCU van de stuurautomaat voor de koersbron. Gebruik van een
GPS-kompas van derden kan resulteren in onberekenbare
gegevens en buitensporige vertragingen. De stuurautomaat
heeft tijdige informatie nodig en kan daarom meestal niet
gebruikmaken van een GPS-kompas van derden voor GPS-
locatiegegevens of snelheidsgegevens. Als een GPS-kompas
van derden wordt gebruikt, zal de stuurautomaat waarschijnlijk
regelmatig verlies van navigatiegegevens en snelheidsgegevens
melden.
Als u meer dan één koersbron in uw netwerk hebt, kunt u een
voorkeursbron selecteren. De bron kan een compatibel GPS-
kompas of een magnetische-koerssensor zijn.
1
Selecteer in het stuurautomaatscherm Menu >
Stuurautomaat instellen > Voorkeursbronnen
2
Selecteer een bron.
Als de geselecteerde koersbron niet beschikbaar is, geeft het
stuurautomaatscherm geen gegevens weer.
De stuurautomaat inschakelen
Wanneer u de stuurautomaat inschakelt, neemt de
stuurautomaat de roerbediening over en houdt de voorliggende
koers van uw boot aan.
Selecteer in het stuurautomaatscherm Menu > Schakel
vaste voorliggende koers in of Menu > Schakel cirkel in.
Uw gewenste koers wordt in het midden van het
stuurautomaatscherm weergegeven.
Koerspatronen
WAARSCHUWING
U bent verantwoordelijk voor de veilige besturing van uw boot.
Begin geen patroon als u niet zeker weet of het water vrij is van
obstakels.
De stuurautomaat kan de boot besturen in vooraf ingestelde
patronen voor vissen, en kan tevens andere speciale
28 Stuurautomaat
manoeuvres uitvoeren, zoals 180 graden bochten en Williamson
turns.
Het patroon 180 graden bocht volgen
U kunt het patroon 180 graden bocht gebruiken om de boot 180
graden te draaien en de nieuwe koers aan te houden.
1
Selecteer in het stuurautomaatscherm Menu >
Patroonkoers > 180 graden bocht.
2
Selecteer Bakboord inschakelen of Stuurboord
inschakelen.
Het cirkelpatroon instellen en volgen
U kunt het cirkelpatroon gebruiken om de boot in een
doorlopende cirkel te sturen, in een bepaalde richting en met
een bepaalde tijdinterval.
1
Selecteer in het stuurautomaatscherm Menu >
Patroonkoers > Cirkels.
2
Selecteer zo nodig Tijd en selecteer een tijd waarin de
stuurautomaat een volledige cirkel moet hebben afgelegd.
3
Selecteer Bakboord inschakelen of Stuurboord
inschakelen.
Het zigzagpatroon instellen en volgen
Met het zigzagpatroon kunt u de boot van bakboord naar
stuurboord en weer terug sturen, gedurende een bepaalde tijd
en in een bepaalde hoek, langs de koers die u momenteel
aanhoudt.
1
Selecteer in het stuurautomaatscherm Menu >
Patroonkoers > Zigzag.
2
Selecteer zo nodig Amplitude en selecteer het aantal
graden.
3
Selecteer zo nodig Periode en selecteer een bepaalde duur.
4
Selecteer Schakel zigzag in.
Het Williamson turn-patroon volgen
U kunt met het Williamson turn-patroon de boot omdraaien met
de bedoeling om langs de locatie te varen waar het Williamson
turn-patroon werd ingezet. Het Williamson turn-patroon kan
worden gebruikt in man-over-boord-situaties.
1
Selecteer in het stuurautomaatscherm Menu >
Patroonkoers > Williamson turn.
2
Selecteer Bakboord inschakelen of Stuurboord
inschakelen.
Reactor
â„¢
stuurautomaat-afstandsbediening
WAARSCHUWING
U bent verantwoordelijk voor de veilige en voorzichtige besturing
van uw vaartuig. De stuurautomaat is een hulpmiddel waarmee
u de boot beter kunt besturen. Dit ontheft u echter niet van uw
verantwoordelijkheid om de boot veilig te besturen. Voorkom
gevaarlijke navigatie en zorg ervoor dat het roer nooit
onbemand is.
U kunt een Reactor stuurautomaat-afstandsbediening draadloos
verbinden met de kaartplotter om het compatibele Reactor
stuurautomaatsysteem te bedienen.
Zie voor meer informatie over het gebruik van de
afstandsbediening de instructies voor Reactor stuurautomaat-
afstandsbediening op garmin.com
Een Reactor stuurautomaat-afstandsbediening
koppelen met een kaartplotter
1
Selecteer Instellingen > Communicatie > Draadloze
toestellen > Afstandsbediening stuurautomaat.
2
Selecteer zo nodig Schakel in.
3
Selecteer Nieuwe verbinding.
4
Selecteer op de afstandsbediening > Pair with MFD.
De kaartplotter geeft een pieptoon en toont een
bevestigingsbericht.
5
Selecteer op de kaartplotter Ja om het koppelingsproces te
voltooien.
De functies van de knoppen van de Reactor
stuurautomaat-afstandsbediening wijzigen
U kunt de patronen of acties wijzigen die zijn toegewezen aan
de knoppen van de Reactor stuurautomaat-afstandsbediening.
1
Selecteer Instellingen > Communicatie > Draadloze
toestellen > Afstandsbediening stuurautomaat >
Knopacties.
2
Selecteer een actieknop die u wilt wijzigen.
3
Selecteer een patroon of actie die u aan de knop wilt
toewijzen.
Zeilfuncties
Het type boot instellen
U kunt uw type boot selecteren om de kaartplotterinstellingen te
configureren en functies te gebruiken die zijn afgestemd op uw
type boot.
1
Selecteer Instellingen > Mijn boot > Type boot.
2
Selecteer een optie.
Zeilrace
U kunt het toestel gebruiken om de kans te vergroten dat uw
boot precies op het moment dat de race begint de startlijn
passeert. Als u de racetimer synchroniseert met de officiële
afteltimer, wordt u er iedere minuut aan herinnerd wanneer de
race van start gaat. Als u de racetimer combineert met de
virtuele startlijn, meet het toestel uw snelheid, koers en de
resterende afteltijd. Het toestel gebruikt deze gegevens om aan
te geven of uw boot de startlijn passeert vóór, na of precies op
de juiste starttijd.
Startlijnbegeleiding
Startlijnbegeleiding voor zeilers biedt een visuele weergave van
informatie die u nodig hebt om de startlijn te passeren op het
juiste moment en met de hoogste snelheid.
Als u de startlijnpinnen aan stuurboord en bakboord hebt
ingesteld en de beoogde snelheid en tijd hebt ingesteld, wordt
een aanlooplijn weergegeven, nadat u de racetimer hebt gestart.
De aanlooplijn loopt van uw huidige locatie naar de startlijn en
de leylijnen die lopen vanaf elke pin.
Het eindpunt en de kleur van de aanlooplijn geven aan waar de
boot zich bevindt als de timer afloopt bij de huidige snelheid van
uw boot.
Als het eindpunt vóór de startlijn ligt, is de lijn wit. Dit betekent
dat de snelheid van de boot moet worden verhoogd om de
startlijn op het juiste moment te bereiken.
Als het eindpunt voorbij de startlijn ligt, is de lijn rood. Dit
betekent dat de snelheid van de boot moet worden verlaagd om
te voorkomen dat u strafpunten krijgt omdat u de startlijn hebt
bereikt voordat de timer afloopt.
Als het eindpunt op de startlijn ligt, is de lijn wit. Dit betekent dat
de boot op optimale snelheid vaart om de startlijn te bereiken op
het moment dat de timer afloopt.
Het venster Startlijnbegeleiding en het venster Racetimer
worden standaard weergegeven in het
zeilracecombinatievenster.
De startlijn instellen
1
Selecteer Menu > Startlijn in de startlijnbegeleidingsmeter.
Zeilfuncties 29
2
Selecteer een optie:
• Als u de startlijnmarkeringen aan stuurboord en bakboord
wilt markeren bij het passeren, selecteert u Ping-
markeringen.
• Als u de startlijnmarkeringen aan bakboord en stuurboord
wilt markeren door hun coördinaten in te voeren,
selecteert u Voer coördinaten in.
• Als u de ingestelde bakboord- en stuurboordmarkeringen
wilt verwisselen, selecteert u Wissel bakboord en
stuurboord.
De startlijnbegeleiding gebruiken
De functie Startlijnbegeleiding helpt u om bij een zeilrace op
optimale snelheid de startlijn te passeren.
1
Markeer de startlijn (De startlijn instellen, pagina 29).
2
Selecteer Menu > Doelsnelheid in de
startlijnbegeleidingsmeter en kies de gewenste snelheid op
het moment dat u de startlijn passeert.
3
Selecteer Doeltijd en kies het gewenste tijdstip om de
startlijn te passeren.
4
Selecteer Terug.
5
Start de racetimer (De racetimer gebruiken, pagina 30).
De racetimer gebruiken
1
Selecteer op de startlijnbegeleidingsmeter, of om de
timer in te stellen.
2
Selecteer Menu > Start of Menu > Stop om de timer te
starten en te stoppen.
De afstand tussen de boeg en de GPS-antenne
instellen
U kunt de afstand tussen de boeg van uw boot en de locatie van
uw GPS-antenne invoeren. Dit verhoogt de kans dat de boeg
van uw boot de startlijn precies op de starttijd passeert.
1
Selecteer Menu > Startlijn > GPS-boegcorrectie in de
startlijnbegeleidingsmeter.
2
Voer de afstand in.
3
Selecteer OK.
Leylijninstellingen
Sluit een windsensor aan op de kaartplotter om de leylijnfuncties
te gebruiken.
In de zeilmodus (Het type boot instellen, pagina 3) kunt u
leylijnen weergeven op de navigatiekaart. Leylijnen kunnen erg
handig zijn tijdens zeilraces.
Selecteer Menu > Lagen > Mijn boot > Leylijnen > Stel in op
de navigatiekaart.
Zeilhoek: Hiermee kunt u selecteren hoe het toestel leylijnen
berekent. De optie Actueel berekent de leylijnen met behulp
van de gemeten windhoek van de windsensor. De optie
Handmatig berekent de leylijnen met behulp van handmatig
ingevoerde hoeken voor loefzijde en lijzijde.
Hoek loefzijde: Hiermee kunt u een leylijn instellen op basis
van de zeilhoek voor loefzijde.
Hoek lijzijde: Hiermee kunt u een leylijn instellen op basis van
de zeilhoek voor lijzijde.
Getijdecorrectie: Hiermee corrigeert u de leylijnen op basis van
het getijde.
Tijdconstante filter: Filtert de leylijngegevens gebaseerd op de
ingevoerde tijdsinterval. U moet een hoger getal invullen als
u een vloeiendere leylijn wilt krijgen, waarbij wijzigingen in de
koers van de boot of ware windhoek deels worden
weggefilterd. U moet een lager getal invullen als u de leylijn
gevoeliger wilt maken voor wijzigingen in de koers van de
boot of ware windhoek.
De kielcorrectie instellen
U kunt een kielcorrectie invoeren om de waterdieptemeting te
compenseren voor de installatielocatie van de transducer.
Hierdoor kunt u, afhankelijk van uw wensen, de diepte van het
water onder de kiel bekijken of de daadwerkelijke waterdiepte.
Als de transducer op de waterlijn of boven het uiteinde van de
kiel is geïnstalleerd en u de waterdiepte onder de kiel wilt weten
of het laagste punt van uw boot wilt vaststellen, meet u de
afstand tussen de locatie van de transducer en de kiel van de
boot.
Als de transducer onder de waterlijn is geïnstalleerd en u de
daadwerkelijke waterdiepte wilt weten, meet u de afstand van de
onderkant van de transducer tot de waterlijn.
OPMERKING: Deze optie is alleen beschikbaar als u over
geldige dieptegegevens beschikt.
1
De afstand meten:
• Als de transducer op de waterlijn of boven het uiteinde
van de kiel is geïnstalleerd, meet u de afstand tussen de
locatie van de transducer en de kiel van de boot. Voer
deze waarde in als een positief getal.
• Als de transducer is geïnstalleerd op de waterlijn en u
de daadwerkelijke waterdiepte weet, meet u de afstand
tussen de transducer en de waterlijn. Voer deze waarde in
als een negatief getal.
2
Voer een van onderstaande handelingen uit:
• Als de transducer is aangesloten op de kaartplotter of een
sonarmodule, selecteert u Instellingen > Mijn boot >
Kielcorrectie.
• Als de transducer is aangesloten op het NMEA 2000
netwerk, selecteert u Instellingen > Communicatie >
NMEA 2000-instelling > Toestellenlijst; selecteer de
transducer en selecteer Bekijk > Kielcorrectie.
3
Selecteer als de transducer op de waterlijn is
geïnstalleerd, of selecteer als de transducer onder aan de
kiel is geïnstalleerd.
4
Voer de afstand in die in stap 1 is gemeten.
30 Zeilfuncties
Bediening van de stuurautomaat op een
zeilboot
VOORZICHTIG
Wanneer de stuurautomaat is ingeschakeld, bedient deze alleen
het roer. Als de stuurautomaat is ingeschakeld, blijft u met uw
bemanning verantwoordelijk voor de zeilen.
U kunt de stuurautomaat zowel een vaste voorliggende koers
als een vaste windsturing laten aanhouden. De stuurautomaat
kan tevens worden gebruikt voor de besturing van het roer
tijdens het overstag gaan en gijpen.
Vaste windsturing
U kunt de stuurautomaat instellen om een bepaalde koers aan
te houden ten opzichte van de huidige windhoek. Op uw toestel
moet een NMEA 2000 of NMEA 0183 compatibele windsensor
zijn aangesloten om een vaste windsturing of een op de wind
gebaseerde overstag- of gijpmanoeuvre te kunnen uitvoeren.
Het type vaste windsturing instellen
Voordat u het type vaste windsturing kunt inschakelen, moet u
een NMEA 2000 of NMEA 0183 windsensor aansluiten op de
stuurautomaat.
Raadpleeg voor geavanceerde instellingen van de
stuurautomaat de installatie-instructies van uw stuurautomaat.
1
Selecteer in het stuurautomaatscherm Menu >
Stuurautomaat instellen > Type vaste wind.
2
Selecteer Schijnbaar of Waar.
Vaste windsturing inschakelen
Voordat u het type vast windsturing kunt inschakelen, moet u
een NMEA 2000 of NMEA 0183 windsensor aansluiten op de
stuurautomaat.
Selecteer terwijl de stuurautomaat in de stand-bymodus staat
Type vaste wind.
Vaste windsturing inschakelen vanuit een vaste
voorliggende koers
Voordat u het type vast windsturing kunt inschakelen, moet u
een NMEA 2000 of NMEA 0183 windsensor aansluiten op de
stuurautomaat.
Selecteer terwijl een vaste voorliggende koers is
ingeschakeld Menu > Type vaste wind.
De hoek voor vaste windsturing met de stuurautomaat
aanpassen
Wanneer vaste windsturing is ingeschakeld, kunt u met de
stuurautomaat de hoek aanpassen.
• Selecteer of om de hoek voor vaste windsturing in
stappen van 1° aan te passen.
• Houd of ingedrukt om de hoek voor vaste windsturing in
stappen van 10° aan te passen.
Overstag gaan en gijpen
U kunt de stuurautomaat tevens zo instellen dat deze overstag
gaat of gijpt wanneer het aanhouden van een vaste
voorliggende koers of een vaste windsturing is ingeschakeld.
Overstag gaan en gijpen vanuit een vaste voorliggende
koers
1
Schakel een vaste voorliggende koers in (De stuurautomaat
inschakelen, pagina 28).
2
Selecteer Menu.
3
Selecteer een optie.
De stuurautomaat stuurt uw boot door een overstag- of
gijpmanoeuvre.
Overstag gaan en gijpen vanuit een vaste windsturing
Voordat u vaste windsturing kunt inschakelen, moet er een
windsensor zijn geïnstalleerd.
1
Schakel vaste windsturing in (Vaste windsturing inschakelen,
pagina 31).
2
Selecteer Menu.
3
Selecteer een optie.
De stuurautomaat stuurt uw boot door een overstag- of
gijpmanoeuvre en informatie over de voortgang van de
overstag- of gijpmanoeuvre wordt weergegeven op het
scherm.
Een overstag-/gijpvertraging instellen
Met behulp van de overstag- en gijpvertraging kunt u een
overstag- en gijpmanoeuvre vertragen nadat u de manoeuvre
initieert.
1
Selecteer in het stuurautomaatscherm Menu >
Stuurautomaat instellen > Zeilinstellingen > Overstag-/
gijpvertraging.
2
Selecteer de lengte van de vertraging.
3
Selecteer zo nodig OK.
De gijpbegrenzer inschakelen
OPMERKING: De gijpbegrenzer weerhoudt u er niet van
handmatig te gijpen met gebruik van het roer of de
koerswijzigingsstap.
De gijpbegrenzer voorkomt dat de stuurautomaat gijpt.
1
Selecteer in het stuurautomaatscherm Menu >
Stuurautomaat instellen > Zeilinstellingen >
Gijpbegrenzer.
2
Selecteer Ingeschakeld.
Force
®
trollingmotor bedienen
WAARSCHUWING
Laat de motor niet draaien wanneer de schroef uit het water is.
Contact met de draaiende schroef kan ernstig letsel tot gevolg
hebben.
Gebruik de motor niet in gebieden waar u of andere mensen in
het water in contact kunnen komen met de draaiende schroef.
Koppel de motor altijd los van de accu voordat u de schroef
reinigt of er onderhoud aan uitvoert, om letsel te voorkomen.
U bent verantwoordelijk voor de veilige en voorzichtige besturing
van uw vaartuig. De stuurautomaat is een hulpmiddel waarmee
u de boot beter kunt besturen. Dit ontheft u echter niet van uw
verantwoordelijkheid om de boot veilig te besturen. Voorkom
gevaarlijke navigatie en zorg ervoor dat het roer nooit
onbemand is.
Oefen de bediening van de stuurautomaat op kalm en open
water dat vrij is van gevaren.
Wees voorzichtig met het bedienen van de stuurautomaat in de
buurt van gevaren op het water, zoals dokken, palen en andere
boten.
VOORZICHTIG
Wees bij gebruik van de stuurautomaatfuncties voorbereid op
plotseling stoppen, accelereren en wenden.
Houd bij het opbergen of aanbrengen van de motor rekening
met het risico van beknelling door of contact met bewegende
delen, wat letsel tot gevolg kan hebben.
Let bij het opbergen of aanbrengen van de motor op gladde
oppervlakken rond de motor. Uitglijden bij het opbergen of
aanbrengen van de motor kan letsel tot gevolg hebben.
U kunt de Force trollingmotor verbinden met de kaartplotter om
de motor te bekijken en te bedienen met de kaartplotter.
Force
®
trollingmotor bedienen 31
Verbinden met een trollingmotor
U kunt de kaartplotter draadloos verbinden met een compatibele
Garmin Force trollingmotor op uw boot om de trollingmotor
vanaf de kaartplotter te bedienen.
1
Schakel de kaartplotter en de trollingmotor in.
2
Schakel het Wi‑Fi netwerk op de kaartplotter in (Het Wi
‑
Fi
draadloos netwerk instellen, pagina 42).
3
Als er meerdere kaartplotters zijn aangesloten op het Garmin
Marine Network, zorg er dan voor dat deze kaartplotter de
host is van het Wi‑Fi netwerk.
4
Selecteer op de kaartplotter Instellingen > Communicatie >
Draadloze toestellen > Garmin trollingmotor.
5
Druk drie keer op op het display van de trollingmotor om de
koppelmodus te activeren.
op het scherm van de trollingmotor is blauw als er een
verbinding met de kaartplotter wordt gezocht en wordt groen
als de verbinding is gemaakt.
Nadat de kaartplotter en de trollingmotor zijn verbonden,
schakelt u de trollingmotor-overlaybalk op de kaartplotter in om
de motor te bedienen (Bedieningselementen voor de
trollingmotor aan schermen toevoegen, pagina 32).
Bedieningselementen voor de trollingmotor
aan schermen toevoegen
Nadat u de kaartplotter hebt verbonden met de trollingmotor,
moet u de bedieningsbalk van de Force trollingmotor toevoegen
aan schermen als u de trollingmotor wilt kunnen bedienen.
1
Open een scherm van waaruit u de trollingmotor wilt
bedienen.
2
Selecteer een optie:
• Vanaf een combinatiepagina of SmartMode
â„¢
lay-out
selecteert u Menu > Wijzigen > Cijfers projecteren.
• Vanuit een volledig scherm selecteert u Menu > Wijzig
overlays.
3
Selecteer Bovenstang of Onderste balk.
4
Selecteer Trollingmotorbalk.
Herhaal deze stappen om de bedieningselementen voor de
trollingmotor toe te voegen aan alle schermen van waaruit u de
trollingmotor wilt bedienen.
Bedieningsbalk trollingmotor
Met de bedieningsbalk van de trollingmotor kunt u een Force
trollingmotor bedienen en de status van de motor bekijken.
Selecteer een item om het te activeren. De knop licht op
wanneer deze wordt geselecteerd. Selecteer het item opnieuw
om het te deactiveren.
Accustatus trollingmotor.
Schakelt de schroef in en uit.
Verlaagt de snelheid.
Snelheidsindicator.
Verhoogt de snelheid.
Schakelt de cruise control in en houdt de huidige snelheid over
de grond (SOG) vast.
Schakelt de schroef op volle snelheid in.
Status trollingmotor.
Schakelt virtueel anker in, dat de trollingmotor gebruikt om uw
positie vast te houden.
Stuurt de trollingmotor.
Wanneer virtueel anker is ingeschakeld, drukt u hierop om de
virtueel-ankerpositie vooruit, achteruit, naar links of naar rechts te
bewegen.
Schakelt vaste voorliggende koers in (huidige koers instellen en
vasthouden).
Wanneer de trollingmotor in vaste voorliggende koers staat,
verschijnt er een stuurautomaatbalk in de trollingmotorbalk.
Opent de instellingen van de trollingmotor.
Elektrische motorinstellingen
Selecteer vanuit de trollingmotorbalk .
Kalibreer: Kalibreert het kompas van de trollingmotor (Het
kompas van de trollingmotor kalibreren, pagina 33) en stelt
de boegcorrectie van de trollingmotor in (De boegcorrectie
instellen, pagina 33).
Ankerversterking: Hiermee stelt u de reactie van de elektrische
motor in wanneer de modus virtueel anker is ingeschakeld.
Als de elektrische motor sneller moet reageren en bewegen,
verhoogt u de waarde. Als de motor te veel beweegt, verlaagt
u de waarde.
Versterking navigatie: Hiermee stelt u de reactie van de
elektrische motor in tijdens het navigeren. Als de elektrische
motor sneller moet reageren en bewegen, verhoogt u de
waarde. Als de motor te veel beweegt, verlaagt u de waarde.
Vaste voorl. koersmodus: Hiermee stelt u de modus vaste
voorliggende koers in. De optie Vaartuig uitlijnen probeert de
boot in dezelfde richting te houden, ongeacht de drift. De
optie Navigeren naar probeert in een rechte lijn in de
gewenste richting te navigeren.
Aankomstmodus: Hiermee stelt u het gedrag van de
elektrische motor in wanneer u het einde van een route
bereikt. Met de instelling Ankervergrendeling houdt de
elektrische motor de positie vast met de functie virtueel
anker, wanneer de boot het einde van de route bereikt. Met
de instelling Handmatig wordt de schroef uitgeschakeld
wanneer de boot het einde van de route bereikt.
VOORZICHTIG
U bent verantwoordelijk voor de veilige besturing van uw
boot. Als u de instelling Handmatig gebruikt voor de optie
Aankomstmodus, moet u klaar zijn om de besturing van de
boot over te nemen.
Auto inschakeling: Schakelt de elektrische motor in wanneer u
het systeem van stroom voorziet.
Propeller opbergen zijkant: Hiermee stelt u in naar welke kant
van de elektrische motor de schroef wordt gedraaid wanneer
de elektrische motor wordt opgeborgen. Dit is handig
wanneer u andere voorwerpen in de buurt van de
opgeborgen schroef bewaart.
Snelkoppelingsknoppen: Hiermee activeert u de
snelkoppelingsknoppen op de afstandsbediening van de
trollingmotor voor deze specifieke kaartplotter. De knoppen
werken met slechts één kaartplotter tegelijk.
Standaardinstellingen: Hiermee herstelt u de instellingen van
de elektrische motor naar de fabrieksinstellingen.
Een snelkoppeling toewijzen aan de snelkoppelings-
knoppen van de afstandsbediening van de
trollingmotor
U kunt snel veelgebruikte schermen openen door een
snelkoppelingsknop toe te wijzen op de afstandsbediening van
de trollingmotor. U kunt een snelkoppeling maken naar
bijvoorbeeld de sonarschermen en kaarten.
OPMERKING: Als er meer dan één kaartplotter op het netwerk
is aangesloten, kunt u sneltoetsen toewijzen aan één
kaartplotter.
32 Force
®
trollingmotor bedienen
1
Open een scherm.
2
Houd een snelkoppelingsknop ingedrukt.
TIP: De snelkoppeling wordt ook opgeslagen in de categorie
Veelgebruikt met het nummer van de snelkoppelingsknop.
Het kompas van de trollingmotor kalibreren
U moet het kompas in de trollingmotor kalibreren voordat u
gebruik kunt maken van de stuurautomaatfuncties.
1
Vaar met de boot naar een open stuk kalm water.
2
Selecteer vanaf de trollingmotorbalk > Kalibreer >
Kompaskalibratie.
3
Volg de instructies op het scherm.
De boegcorrectie instellen
Het kan zijn dat de trollingmotor niet is uitgelijnd met de
middenlijn van uw boot, dit is afhankelijk van de installatiehoek.
Voor de beste resultaten stelt u dan de boegcorrectie in.
1
Pas de hoek van de trollingmotor zodat deze is uitgelijnd
met de middenlijn van uw boot .
2
Selecteer vanuit de trollingmotorbalk > Kalibreer >
Boegcorrectie.
Meters en grafieken
De meters en grafieken geven informatie over de motor en de
omgeving. Om de informatie te kunnen bekijken, moet u een
compatibele transducer of sensor op het netwerk hebben
aangesloten.
Het kompas weergeven
U kunt informatie over uw richting, koers en route weergeven
met behulp van het kompas.
Selecteer Meters > Kompas.
Tripmeters weergeven
Tripmeters bevatten gegevens over de afgelegde kilometers,
snelheid, tijd en brandstof voor de huidige trip.
Selecteer Meters > Trip.
De tripmeters opnieuw instellen
1
Selecteer Meters > Trip > Menu.
2
Selecteer een optie:
• Als u alle metingen voor de huidige reis wilt instellen op
nul, selecteert u Herstel trip.
• Als u de meting van de maximumsnelheid wilt instellen op
nul, selecteert u Reset maximale snelheid.
• Als u de afstandmeting wilt instellen op nul, selecteert u
Herstel kilometerteller.
• Als u alle metingen op nul wilt instellen, selecteert u
Herstel alles.
Motor- en brandstofmeters weergeven
Voordat u motor- en brandstofmeters kunt weergeven, moet u
verbinding hebben met een NMEA 2000 netwerk dat motor- en
brandstofgegevens kan waarnemen. Zie de installatie-instructies
voor meer informatie.
Selecteer Meters > Motor.
Het aantal motoren selecteren dat door de meters
wordt weergegeven
U kunt informatie voor maximaal vier motoren weergeven.
1
Selecteer in het motormeterscherm Menu >
Meterinstellingen > Motorselectie > Aantal motoren.
2
Selecteer een optie:
• Selecteer het aantal motoren.
• Selecteer Automatisch configureren om het aantal
motoren automatisch te detecteren.
Instellen welke motoren in de meters worden
weergegeven
Voordat u kunt instellen hoe de motoren worden weergegeven
in de meters, moet u handmatig het aantal motoren selecteren
(Het aantal motoren selecteren dat door de meters wordt
weergegeven, pagina 33).
1
Selecteer in het motormeterscherm Menu >
Meterinstellingen > Motorselectie > Aantal motoren.
2
Selecteer Eerste motor.
3
Selecteer de motor die u in de eerste meter wilt weergeven.
4
Herhaal de stappen voor de overige motormeters.
Statusalarmen voor motormeters inschakelen
U kunt de kaartplotter inschakelen om statusalarmen voor de
motor weer te geven.
Selecteer in het motormeterscherm Menu >
Meterinstellingen > Statusalarmen > Aan.
Wanneer een motoralarm wordt geactiveerd, wordt een
statusalarmbericht weergegeven en wordt de meter mogelijk
rood, afhankelijk van het type alarm.
Afzonderlijke statusalarmen voor motormeters
inschakelen
1
Selecteer in het motormeterscherm Menu >
Meterinstellingen > Statusalarmen > Aangepast.
2
Selecteer een of meer alarmen voor de motormeters die u
wilt in- of uitschakelen.
Het brandstofalarm instellen
VOORZICHTIG
De instelling Zoemer moet zijn ingeschakeld om alarmen te
laten horen (Systeeminstellingen, pagina 39). Het niet instellen
van akoestische alarmen kan leiden tot letsel of schade aan
eigendommen.
Voordat u een brandstofniveau-alarm kunt instellen, moet een
compatibele brandstofstroomsensor zijn verbonden met de
kaartplotter.
Meters en grafieken 33
U kunt een alarm laten afgaan wanneer de totale hoeveelheid
resterende brandstof aan boord het door u opgegeven niveau
bereikt.
1
Selecteer Instellingen > Alarmen > Brandstof >
Brandstofalarm > Aan.
2
Voer de resterende hoeveelheid brandstof in waarbij het
alarm moet afgaan en selecteer OK.
De brandstofcapaciteit van het vaartuig instellen
1
Selecteer Instellingen > Mijn boot > Brandstofcapaciteit.
2
Voer de gecombineerde totale capaciteit van de
brandstoftanks in.
De brandstofgegevens synchroniseren met de actuele
brandstofvoorraad
U kunt de brandstofniveaus op de kaartplotter synchroniseren
met de werkelijke brandstofvoorraad in het vaartuig wanneer u
brandstof tankt.
1
Selecteer Meters > Motor > Menu.
2
Selecteer een optie:
• Als u alle brandstoftanks van het vaartuig helemaal hebt
gevuld, selecteert u Vul alle tanks. Het brandstofniveau
wordt ingesteld op de maximale capaciteit.
• Als u een brandstoftank niet helemaal hebt gevuld,
selecteert u Voeg brandstof toe aan boot en voert u de
toegevoegde hoeveelheid in.
• Als u de totale hoeveelheid brandstof in de tanks van het
vaartuig wilt opgeven, selecteert u Stel totale brandstof
aan boord in en voert u de totale hoeveelheid in de tanks
aanwezige brandstof in.
De windmeters weergeven
Voordat u windgegevens kunt weergeven, moet een windsensor
zijn verbonden met de kaartplotter.
Selecteer Meters > Wind.
De windmeter voor zeilen configureren
U kunt de windmeter voor zeilen configureren om de werkelijke
of schijnbare windsnelheid en windhoek weer te geven.
1
Selecteer vanaf de windmeter Menu > Windmeter zeilen.
2
Selecteer een optie:
• Als u de ware of schijnbare windhoek wilt weergeven,
selecteert u Naald en daarna een optie.
• Als u de ware of schijnbare windsnelheid wilt weergeven,
selecteert u Windsnelheid en daarna een optie.
De bron van de snelheid configureren
U kunt opgeven of de snelheid van het vaartuig die op de
snelheidsmeter wordt weergegeven en voor windberekeningen
wordt gebruikt, gebaseerd wordt op de watersnelheid of de
GPS-snelheid.
1
Selecteer vanaf de windmeter Menu > Kompasmeter >
Snelheidsweergave.
2
Selecteer een optie:
• Als u de snelheid van het vaartuig wilt berekenen op basis
van gegevens van de watersnelheidsensor, selecteert u
Watersnelheid.
• Als u de snelheid van het vaartuig wilt berekenen op basis
van GPS-gegevens, selecteert u GPS-snelheid.
De bron van de koers voor de windmeter configureren
U kunt de bron van de koers opgeven die in de windmeter moet
worden weergegeven. De magnetische koers bevat de
koersgegevens die van een koerssensor afkomstig zijn; de
GPS-koersgegevens worden door de GPS van de kaartplotter
berekend.
1
Selecteer vanaf de windmeter Menu > Kompasmeter >
Bron van koers.
2
Selecteer GPS-koers of Magnetisch.
OPMERKING: Wanneer u langzaam of niet beweegt, is de
magnetische kompasbron nauwkeuriger dan de GPS-bron.
De close hauled-windmeter aanpassen
U kunt het bereik van de close hauled-windmeter voor zowel de
schaal Wind tegen als de schaal Wind mee opgeven.
1
Selecteer vanaf de windmeter Menu > Kompasmeter > Stel
metertype in > Close hauled-meter.
2
Selecteer een optie:
• Als u de maximum- en minimumwaarden wilt instellen die
verschijnen als de close hauled-windmeter voor wind
tegen wordt weergegeven, selecteert u Wijzig schaal
wind tegen en stelt u de hoeken in.
• Als u de maximum- en minimumwaarden wilt instellen die
verschijnen als de close hauled-windmeter voor wind mee
wordt weergegeven, selecteert u Wijzig schaal wind mee
en stelt u de hoeken in.
• Als u de ware of schijnbare wind wilt weergeven,
selecteert u Wind en daarna een optie.
Digitaal schakelen
U kunt uw kaartplotter gebruiken om circuits te bewaken en te
bedienen als een compatibel systeem is aangesloten.
U kunt bijvoorbeeld de binnen- en navigatieverlichting van het
vaartuig bedienen. Ook kunt u leeftankcircuits bewaken.
Voor toegang tot de digitale schakelcircuits selecteert u
Overschakelen.
Voor meer informatie over de aanschaf en configuratie van een
digitaal schakelsysteem kunt u contact opnemen met uw Garmin
dealer.
Een digitale schakelpagina toevoegen en
bewerken
U kunt digitale schakelpagina's toevoegen en aanpassen aan de
kaartplotter.
1
Selecteer Overschakelen > Menu.
2
Selecteer Pagina toevoegen of selecteer een pagina die u
wilt bewerken.
3
Stel de pagina naar wens in:
• Voer een naam voor de pagina in en selecteer Naam.
• Selecteer Wijzig schakelaars om de schakelaars in te
stellen.
Informatie over getijden, stromingen
en zon en maan
Informatie van getijdenstation
WAARSCHUWING
Informatie over getijden en stromingen is uitsluitend bedoeld ter
informatie. Het is uw verantwoordelijkheid om alle aanwijzingen
met betrekking tot water in acht te nemen, zich bewust te blijven
van de omgeving en te allen tijde een veilig oordeel in, op en
rondom water te vellen. Als u zich niet aan deze waarschuwing
houdt, kan dit leiden tot schade aan eigendommen en ernstig
persoonlijk of dodelijk letsel.
Het scherm Getijden verschaft informatie over een
getijdenstation voor een specifieke datum en tijd, zoals de
vloedhoogte en de eb- en vloedtijden. De kaartplotter toont
34 Digitaal schakelen
standaard de getijde-informatie van het laatst weergegeven
getijdenstation, de huidige datum en afgelopen uur.
Selecteer Navigatie-info > Getijden & stromingen > Getijden.
Informatie van stromingenstation
WAARSCHUWING
Informatie over getijden en stromingen is uitsluitend bedoeld ter
informatie. Het is uw verantwoordelijkheid om alle aanwijzingen
met betrekking tot water in acht te nemen, zich bewust te blijven
van de omgeving en te allen tijde een veilig oordeel in, op en
rondom water te vellen. Als u zich niet aan deze waarschuwing
houdt, kan dit leiden tot schade aan eigendommen en ernstig
persoonlijk of dodelijk letsel.
OPMERKING: Er is actuele informatie van stations beschikbaar
bij bepaalde gedetailleerde kaarten.
U kunt informatie van een stromingenstation voor een bepaalde
datum en tijd weergeven, inclusief de huidige stroomsnelheid en
het stroomniveau. Standaard toont de kaartplotter informatie
voor het laatst weergegeven stromingenstation en de huidige
datum en tijd.
Selecteer Navigatie-info > Getijden & stromingen > Stromen.
Zon- en maanstanden
U kunt informatie over het opkomen/ondergaan van de zon en
de maan en de maanfasen weergeven, en bij benadering de
positie van de zon en de maan. Het midden van het scherm stelt
de hemel boven u voor en de buitenste cirkels stellen de horizon
voor. Standaard geeft de kaartplotter informatie over de zon- en
maanstanden van de huidige dag en tijd weer.
Selecteer Navigatie-info > Getijden & stromingen > Zon en
maan.
Gegevens van getijdenstation, stromingen-
station of zon- en maanstanden voor een
andere datum weergeven
1
Selecteer Navigatie-info > Getijden & stromingen.
2
Selecteer Getijden, Stromen, of Zon en maan.
3
Selecteer een optie:
• Als u informatie voor een andere datum wilt weergeven,
selecteert u Wijzig datum > Handmatig en voert u een
datum in.
• Als u informatie voor vandaag wilt weergeven, selecteert u
Wijzig datum > Gebruik huidige datum.
• Als u, indien beschikbaar, informatie voor de dag na de
weergeven datum wilt bekijken, selecteert u Volgende
dag.
• Als u, indien beschikbaar, informatie voor de dag vóór de
weergeven datum wilt bekijken, selecteert u Vorige dag.
Informatie van een ander getijden- of stro-
mingenstation weergeven
1
Selecteer Navigatie-info > Getijden & stromingen.
2
Selecteer Getijden of Stromen.
3
Selecteer Nabije stations.
4
Selecteer een station.
Digital Selective Calling (DSC)
Kaartplotter en NMEA 0183 marifoonfunctio-
naliteit
Als uw kaartplotter is verbonden met een NMEA 0183 marifoon,
zijn deze functies actief.
• De kaartplotter kan uw GPS-positie doorsturen naar uw
marifoon. De GPS-positie-informatie wordt tegelijk met de
DSC-oproepen verzonden als uw marifoon daartoe
ondersteuning biedt.
• De kaartplotter kan DSC (Digital Selective Calling)-
noodoproepen en positiegegevens ontvangen van de
marifoon.
• De kaartplotter kan de posities bijhouden van schepen die
positierapporten verzenden.
DSC inschakelen
Selecteer Instellingen > Overige schepen > DSC.
DSC-lijst
De DSC-lijst is een overzicht van de meest recente DSC-
oproepen en andere DSC-contactpersonen die u hebt
ingevoerd. De DSC-lijst kan maximaal 100 vermeldingen
bevatten. De DSC-lijst geeft de meest recente oproepen weer
die vanaf een boot zijn gemaakt. Wanneer een tweede oproep
van dezelfde boot wordt ontvangen, vervangt deze de eerste
oproep van deze boot in de lijst.
De DSC-lijst weergeven
U kunt de DSC-lijst alleen weergeven als de kaartplotter is
aangesloten op een marifoon die ondersteuning biedt voor DSC.
Selecteer Navigatie-info > Overige schepen > DSC-lijst.
Een DSC-contactpersoon toevoegen
U kunt een schip toevoegen aan uw DSC-lijst. U kunt oproepen
naar een DSC-contactpersoon uitvoeren vanaf de kaartplotter.
1
Selecteer Navigatie-info > Overige schepen > DSC-lijst >
Voeg contactpersoon toe.
2
Voer het MMSI-nummer (Maritime Mobile Service Identity)
van het schip in.
3
Voer de naam van het schip in.
Inkomende noodoproepen
Als uw compatibele kaartplotter en marifoon via NMEA 0183 zijn
verbonden, ontvangt u een waarschuwing van de kaartplotter
wanneer er een DSC-noodoproep over de marifoon wordt
ontvangen. Als er positiegegevens zijn verzonden bij de
noodoproep, wordt die informatie tegelijk met de oproep
opgenomen en beschikbaar gesteld.
verwijst naar een noodoproep in de DSC-lijst en markeert de
positie van het schip op de navigatiekaart op het moment dat de
DSC-noodoproep werd verzonden.
Naar een schip in nood navigeren
verwijst naar een noodoproep in de DSC-lijst en markeert op
de navigatiekaart de positie van een schip op het moment dat
de DSC-noodoproep werd verzonden.
1
Selecteer Navigatie-info > Overige schepen > DSC-lijst.
2
Selecteer een oproep met een positiemelding.
3
Selecteer Navigeren naar.
4
Selecteer Ga naar of Route naar.
Positie bijhouden
Wanneer u de kaartplotter aansluit op een marifoon via NMEA
0183, kunt u de positie bijhouden van schepen die
positiemeldingen verzenden.
Deze functie is ook beschikbaar met NMEA 2000, ervan
uitgaande dat het schip de juiste PGN-gegevens verzendt (PGN
129808; DSC-oproepinformatie).
Elke ontvangen oproep met een positiemelding wordt
opgenomen in de DSC-lijst (DSC-lijst, pagina 35).
Digital Selective Calling (DSC) 35
Een positierapport weergeven
1
Selecteer Navigatie-info > Overige schepen > DSC-lijst.
2
Selecteer een oproep met een positiemelding.
3
Selecteer een optie:
• Selecteer als u de details van de positiemelding wilt
zien.
• Selecteer als u een kaart wilt zien waarop de positie is
gemarkeerd.
Naar een schip navigeren waarvan u de positie
bijhoudt
1
Selecteer Navigatie-info > Overige schepen > DSC-lijst.
2
Selecteer een oproep met een positiemelding.
3
Selecteer Navigeren naar.
4
Selecteer Ga naar of Route naar.
Een waypoint maken op de positie van een schip
waarvan u de positie bijhoudt
1
Selecteer Navigatie-info > Overige schepen > DSC-lijst.
2
Selecteer een oproep met een positiemelding.
3
Selecteer Via-punt maken.
Informatie in een positiemelding bewerken
1
Selecteer Navigatie-info > Overige schepen > DSC-lijst.
2
Selecteer een oproep met een positiemelding.
3
Selecteer Wijzigen.
• Selecteer Naam om de naam van het schip in te voeren.
• Selecteer Symbool om een nieuw symbool te selecteren,
indien beschikbaar.
• Selecteer Opmerking om een opmerking in te voeren.
• Selecteer Sporen om een lijn weer te geven die het spoor
van het schip aangeeft als uw marifoon de positie van het
schip bijhoudt.
• Selecteer Lijn van spoor om een kleur voor de lijn van
het spoor te kiezen.
Een oproep met een positiemelding verwijderen
1
Selecteer Navigatie-info > Overige schepen > DSC-lijst.
2
Selecteer een oproep met een positiemelding.
3
Selecteer Wijzigen > Wis rapport.
Sporen van schepen weergeven op de kaart
U kunt in sommige kaartweergaven de sporen weergeven van
alle schepen waarvan u de positie bijhoudt. Standaard geeft een
zwarte lijn het pad van het schip, een zwarte stip elke eerder
gemelde positie van een schip waarvan u de positie bijhoudt en
een blauwe vlag de laatst gemelde positie van het schip aan.
1
Selecteer vanuit een kaart of 3D-kaartweergave Menu >
Lagen > Overige schepen > DSC > DSC-sporen.
2
Selecteer het aantal uren dat schepen waarvan u de positie
bijhoudt worden weergegeven op de kaart.
Als u bijvoorbeeld 4 uur selecteert, worden alle punten van
sporen (van minder dan vier uur oud) voor bijgehouden
schepen op de kaart weergegeven.
Persoonlijke standaardoproepen
Wanneer u de kaartplotter aansluit op een Garmin marifoon,
kunt u de interface van de kaartplotter gebruiken voor het
uitvoeren van persoonlijke standaardoproepen.
Wanneer u een persoonlijke standaardoproep uitvoert vanaf de
kaartplotter, kunt u het gewenste DSC-kanaal selecteren voor
de communicatie. De marifoon verzendt dit verzoek tegelijk met
uw oproep.
Een DSC-kanaal selecteren
OPMERKING: De keuze van een DSC-kanaal is beperkt tot de
kanalen die beschikbaar zijn op alle frequentiebanden. Het
standaardkanaal is 72. Als u een ander kanaal selecteert,
gebruikt de kaartplotter dat kanaal voor alle volgende oproepen,
totdat u een oproep uitvoert via een ander kanaal.
1
Selecteer Navigatie-info > Overige schepen > DSC-lijst.
2
Selecteer een schip of een station dat u wilt oproepen.
3
Selecteer Oproepen met radio > Kanaal.
4
Selecteer een beschikbaar kanaal.
Een persoonlijke standaardoproep uitvoeren
OPMERKING: Als u een oproep start vanaf de kaartplotter,
ontvangt de marifoon geen oproepgegevens als er geen MMSI-
nummer in de marifoon is geprogrammeerd.
1
Selecteer Navigatie-info > Overige schepen > DSC-lijst.
2
Selecteer een schip of een station dat u wilt oproepen.
3
Selecteer Oproepen met radio.
4
Selecteer indien nodig Kanaal en selecteer een nieuw
kanaal.
5
Selecteer Verzend.
De kaartplotter verzendt informatie over de oproep naar de
marifoon.
6
Voltooi de oproep op uw Garmin VHF radio.
Een individuele routineoproep voor een AIS-doel
1
Kies een AIS-doel in een kaart of 3D-kaartweergave.
2
Selecteer AIS-schip > Oproepen met radio.
3
Selecteer indien nodig Kanaal en selecteer een nieuw
kanaal.
4
Selecteer Verzend.
De kaartplotter verzendt informatie over de oproep naar de
marifoon.
5
Voltooi de oproep op uw Garmin VHF radio.
Mediaspeler
OPMERKING: De mediaspeler is niet compatibel met alle
kaartplottermodellen.
OPMERKING: Niet alle functies zijn beschikbaar op alle
aangesloten mediaspelers.
Als u een compatibele stereo hebt verbonden met het NMEA
2000 netwerk, kunt u de stereo bedienen via de kaartplotter. De
kaartplotter herkent de mediaspeler automatisch wanneer deze
voor het eerst wordt aangesloten.
U kunt media afspelen van bronnen die op de mediaspeler zijn
aangesloten en bronnen die met het NMEA 2000 netwerk zijn
verbonden.
De mediaspeler openen
U moet een compatibel toestel op de kaartplotter aansluiten om
de mediaspeler te kunnen openen.
Selecteer Media.
Mediaspeler-pictogrammen
OPMERKING: Niet alle toestellen beschikken over deze
pictogrammen.
Pictogram Beschrijving
Hiermee kunt u kanalen als voorkeuze instellen of verwij-
deren
Hiermee herhaalt u alle nummers
Hiermee herhaalt u één nummer
Hiermee scant u naar stations
36 Mediaspeler
Pictogram Beschrijving
Hiermee zoekt u stations of slaat u nummers over
Hiermee schakelt u willekeurige volgorde in
De mediabron selecteren
Als u meerdere mediatoestellen hebt aangesloten op een
netwerk, zoals het NMEA 2000 netwerk, kunt u selecteren welke
mediabron u wilt bedienen vanaf uw kaartplotter.
OPMERKING: U kunt media alleen afspelen vanaf bronnen die
zijn aangesloten op het toestel.
OPMERKING: Niet alle functies zijn beschikbaar op alle
mediabronnen.
1
Selecteer in het mediascherm Menu > Bron.
OPMERKING: Het bronmenu wordt alleen weergegeven
voor toestellen die ondersteuning bieden voor meerdere
mediabronnen.
2
Selecteer een bron.
Muziek afspelen
Bladeren naar muziek
1
Selecteer in het mediascherm Blader of Menu > Blader.
2
Selecteer Selecteer positie of selecteer een optie.
Alfabetisch zoeken inschakelen
Met de functie voor alfabetisch zoeken kunt u in een lange lijst
een specifiek nummer of album vinden.
Selecteer in het mediascherm Menu > Installatie > Alfa-
zoeken.
Een nummer laten herhalen
1
Selecteer terwijl u een nummer afspeelt Menu > Herhaal.
2
Selecteer zo nodig Enkel.
Alle nummers herhalen
Selecteer in het mediascherm Menu > Herhaal > Alles.
Nummers in willekeurige volgorde afspelen
1
Selecteer in het mediascherm Menu > Shuffle.
2
Selecteer indien nodig een optie.
Het volume aanpassen
Zones inschakelen en uitschakelen
Als u de luidsprekers op uw boot in zones hebt ingedeeld, kunt u
benodigde zones inschakelen en niet-gebruikte zones
uitschakelen.
1
Selecteer in het mediascherm Menu > Geluidsniveaus >
Zones in-/uitschakelen.
2
Selecteer een zone.
Het mediavolume dempen
1
Selecteer in het mediascherm .
2
Selecteer zo nodig Selecteer positie.
VHF-radio
OPMERKING: Deze functies zijn beschikbaar op een aantal
stereo's met VHF-ontvanger.
VHF-kanalen scannen
Voordat u VHF kanalen kunt scannen, moet u de bron op VHF
instellen.
U kunt marifoonkanalen die als voorinstellingen zijn opgeslagen
scannen op activiteit en automatisch overschakelen naar een
actief kanaal.
Selecteer in het VHF-mediascherm Menu > Scannen.
De VHF-squelch aanpassen
OPMERKING: Deze functie is beschikbaar op een aantal
stereo's met VHF-ontvanger.
1
Selecteer op de VHF-bronpagina Menu > Squelch.
2
Gebruik de schuifbalk om de VHF-squelch aan te passen.
Radio
Als u AM- of FM-radio wilt beluisteren, moet op de stereo een
geschikte nautische AM/FM-antenne zijn aangesloten en moet
het toestel zich binnen bereik van een zendstation bevinden.
Raadpleeg de installatiehandleiding bij de stereo voor instructies
over het aansluiten van een AM/FM-antenne.
Als u DAB-stations wilt beluisteren, moet u beschikken over de
juiste apparatuur (DAB afspelen, pagina 37). Raadpleeg de
installatie-instructies bij uw adapter en antenne voor instructies
voor het aansluiten van een DAB-adapter en -antenne.
De tunerregio instellen
1
Selecteer in het mediascherm Menu > Installatie > Tuner-
regio.
2
Selecteer een optie.
Een ander radiostation kiezen
1
Selecteer in het mediascherm een geschikte bron, zoals FM.
2
Selecteer of om op een station af te stemmen.
De afstemmodus wijzigen
U kunt voor sommige bronnen, bijvoorbeeld FM-radio of AM-
radio, instellen hoe u een station selecteert.
OPMERKING: Niet alle afstemmodi zijn beschikbaar voor alle
mediabronnen.
1
Selecteer in het mediascherm Menu > Afstemmodus.
2
Selecteer een optie.
3
Selecteer zo nodig Selecteer positie.
Voorinstellingen
U kunt uw favoriete AM- en FM-stations opslaan als
voorkeuzezenders.
U kunt uw favoriete DAB-stations opslaan als de stereo
verbonden is met een optionele DAB-module en antenne.
Een station als voorinstelling instellen
1
Stem vanuit een mediascherm af op het station dat u wilt
opslaan als voorinstelling.
2
Selecteer Voorinstellingen > Voeg huidig kanaal toe.
Voorinstelling verwijderen
1
Selecteer in een mediascherm Voorinstellingen.
2
Selecteer een voorinstelling in de lijst.
3
Selecteer Wis huidig kanaal.
DAB afspelen
Wanneer u een compatibele Digital Audio Broadcasting (DAB)-
module en -antenne installeert, zoals de Fusion
®
MS-DAB100A
met een compatibele stereo, kunt u afstemmen op DAB-
stations.
Als u de bron Dab wilt gebruiken, moet u in een gebied zijn waar
DAB beschikbaar is en de tunerregio selecteren (De DAB-
tunerregio instellen, pagina 37).
De DAB-tunerregio instellen
U moet de regio selecteren waar u zich bevindt om DAB-
stations goed te ontvangen.
1
Selecteer in het mediascherm Menu > Installatie > Tuner-
regio.
2
Selecteer de regio waar u bent.
Mediaspeler 37
Zoeken naar DAB-stations
Voordat u kunt zoeken naar DAB-stations, moet u een
compatibele DAB-module en -antenne (apart verkrijgbaar) op
uw stereo aansluiten. Omdat DAB-signalen alleen in bepaalde
landen worden uitgezonden, moet u de tunerregio instellen op
een land waarin deze worden uitgezonden.
1
Selecteer de Dab bron.
2
Selecteer Scannen om te zoeken beschikbare DAB-stations.
Als het zoeken is voltooid, wordt het eerste station in de
verzameling afgespeeld.
OPMERKING: Nadat de eerste scan is voltooid, kunt u
Scannen opnieuw selecteren om opnieuw te zoeken naar
DAB-stations. Nadat het opnieuw zoeken is voltooid, speelt
het systeem het eerste station in de verzameling waarnaar u
luisterde voordat u begon met zoeken af.
Een ander DAB-station kiezen
1
Selecteer de Dab bron.
2
Selecteer indien nodig Scannen om te zoeken naar lokale
DAB-stations.
3
Selecteer of om een ander station te kiezen.
Als u het einde van de huidige verzameling bereikt, schakelt
de stereo automatisch over naar het eerste beschikbare
station in de volgende verzameling.
TIP: Houd of ingedrukt om de verzameling te wijzigen.
Een DAB-station in een lijst selecteren
1
Selecteer in het DAB-mediascherm Blader > Stations.
2
Selecteer een station in de lijst.
Een DAB-station selecteren in een categorie
1
Selecteer in het DAB-mediascherm Blader > Categorieën.
2
Selecteer een categorie in de lijst.
3
Selecteer een station in de lijst.
DAB-voorkeuzezenders
U kunt uw favoriete DAB-stations instellen als voorkeuzezender.
U kunt maximaal 15 DAB-stations instellen als
voorkeuzezender.
Een DAB-station als voorinstelling instellen
1
Selecteer in het DAB-mediascherm het station die u wilt
opslaan als voorinstelling.
2
Selecteer Blader > Voorinstellingen > Huidige opslaan.
Een DAB-voorinstelling in een lijst selecteren
1
Selecteer in het DAB-mediascherm Blader >
Voorinstellingen > Voorinstellingen bekijken.
2
Selecteer een voorinstelling in de lijst.
DAB-voorkeuzezenders wissen
1
Selecteer in het DAB-mediascherm Blader >
Voorinstellingen.
2
Selecteer een optie:
• Als u één voorinstelling wilt verwijderen, selecteert u Wis
voorinstelling en vervolgens de voorinstelling.
• Als u alle voorinstellingen wilt verwijderen, selecteert u
Alle voorinstellingen wissen.
SiriusXM
®
Satellite Radio
Als u een FUSION-Link
â„¢
compatibele stereo hebt en SiriusXM
Connect Tuner hebt geïnstalleerd en aangesloten op de
kaartplotter, hebt u mogelijk toegang tot SiriusXM satellietradio,
afhankelijk van uw abonnement.
Een SiriusXM radio-id zoeken
Voordat u uw SiriusXM abonnement kunt activeren, moet u
weten wat de radio-id van uw SiriusXM Connect Tuner is.
U vindt de SiriusXM Radio-id op de achterzijde van de SiriusXM
Connect Tuner, op de achterkant van de verpakking of door uw
kaartplotter af te stemmen op kanaal 0.
1
Selecteer Media > Bron > SiriusXM.
2
Stem af op kanaal 0.
De SiriusXM radio-id bevat niet de letters I, O, S of F.
Een SiriusXM abonnement activeren
1
Als u de SiriusXM bron hebt geselecteerd, stemt u af op
kanaal 1.
U hoort dan het preview-kanaal. Zo niet, controleer dan de
SiriusXM Connect Tuner, de antenne-installatie en de
aansluitingen en probeer het nogmaals.
2
Stem af op kanaal 0 om de radio-id te zoeken.
3
Neem telefonisch contact op met SiriusXM ondersteuning
voor luisteraars op (866) 635-2349 of ga naar
www.siriusxm.com/activatenow om u te registreren indien u
in de Verenigde Staten woont. Neem telefonisch contact op
met SiriusXM op (877) 438-9677 of ga naar www.siriusxm.ca
/activatexm om u te registreren indien u in Canada woont.
4
Geef de radio-id op.
Activering duurt meestal 10 tot 15 minuten, maar kan soms
wel een uur duren. De SiriusXM Connect Tuner moet zijn
ingeschakeld en het SiriusXM signaal ontvangen om het
activeringsbericht te kunnen ontvangen.
5
Indien de service niet binnen een uur wordt geactiveerd, gaat
u naar http://care.siriusxm.com/refresh of neemt u telefonisch
contact op met SiriusXM ondersteuning voor luisteraars op
1-866-635-2349.
De kanalengids aanpassen
De kanalen van de SiriusXM radio zijn in categorieën
onderverdeeld. U kunt de categorieën kanalen selecteren die in
de kanalengids staan.
Selecteer een optie:
• Als het mediatoestel een FUSION-Link compatibele stereo
is, selecteert u Media > Blader > Kanaal.
• Als het mediatoestel een GXM
â„¢
antenne is, selecteert u
Media > Menu > Categorie.
Een SiriusXM kanaal in de voorkeuzelijst opslaan
U kunt uw favoriete kanalen in de voorkeuzelijst opslaan.
1
Selecteer Media.
2
Selecteer het kanaal dat u wilt opslaan als voorinstelling.
3
Selecteer een optie:
• Als het mediatoestel een FUSION-Link compatibele stereo
is, selecteert u Blader > Voorinstellingen.
• Als het mediatoestel een GXM antenne is, selecteert u
Menu > Voorinstellingen > Voeg huidig kanaal toe.
Ontgrendelen van SiriusXM Ouderlijk toezicht
1
Selecteer in het mediascherm Blader > Ouderlijk toezicht >
Ontgrendel.
2
Voer uw code in.
De standaardcode is 0000.
Ouderlijk toezicht instellen op SiriusXM radiokanalen
Voordat u ouderlijk toezicht kunt instellen, moet u de functie
Ouderlijk toezicht eerst ontgrendelen.
Met de functie Ouderlijk toezicht kunt u de toegang tot SiriusXM
kanalen beperken, waaronder kanalen voor volwassenen. Als
deze functie is ingeschakeld, moet u een code invoeren om af te
kunnen stemmen op een vergrendeld kanaal.
Selecteer Blader > Ouderlijk toezicht > Vergrendel/
ontgrendel.
38 Mediaspeler
Er wordt een lijst met zoekresultaten weergegeven. Naast
vergrendelde kanalen is een vinkje zichtbaar.
OPMERKING: Na het instellen van het ouderlijk toezicht ziet
het scherm er als volgt uit:
• geeft een vergrendeld kanaal aan.
• geeft een onvergrendeld kanaal aan.
De code voor ouderlijk toezicht wijzigen op een SiriusXM
Radio
Voordat u de code kunt wijzigen, moet u de functie Ouderlijk
toezicht eerst ontgrendelen.
1
Selecteer in het mediascherm Blader > Ouderlijk toezicht >
Wijzig PIN.
2
Voer de code in en selecteer OK.
3
Voer een nieuwe code in.
4
Bevestig de nieuwe code.
De standaardinstellingen voor ouderlijk toezicht herstellen
Hierdoor worden alle door u ingevoerde instellingsgegevens
verwijderd. Als u de instellingen voor ouderlijk toezicht herstelt
naar de standaardinstellingen, wordt de code teruggezet naar
0000.
1
Selecteer in het mediamenu Installatie >
Fabrieksinstellingen.
2
Selecteer Ja.
Alle vergrendelde kanalen wissen op een SiriusXM Radio
Voordat u alle vergrendelde kanalen kunt wissen, moet u de
functie Ouderlijk toezicht eerst ontgrendelen.
1
Selecteer in het mediascherm Blader > Ouderlijk toezicht >
Ontgrendel alles.
2
Voer uw code in.
De toestelnaam instellen
1
Selecteer in het mediascherm Menu > Installatie > Kies
toestelnaam.
2
Voer een toestelnaam in.
3
Selecteer Selecteer positie of OK.
De software van de mediaspeler bijwerken
U kunt de software op compatibele aangesloten stereo's en
accessoires bijwerken.
1
Ga naar www.fusionentertainment.com/marine en download
de software-update op een USB-flashstation.
Software-updates en instructies zijn beschikbaar op de
productpagina van uw toestel.
2
Plaats het USB-flashstation in de USB-poort van de stereo.
3
Selecteer op het kaartplotter-mediascherm Menu >
Installatie > Software bijwerken.
4
Selecteer het toestel dat u wilt bijwerken.
Toestelconfiguratie
De kaartplotter automatisch inschakelen
U kunt instellen dat de kaartplotter automatisch aangaat als de
spanning wordt ingeschakeld. Anders moet u de kaartplotter
inschakelen door op te drukken.
Selecteer Instellingen > Systeem > Automatisch
inschakelen.
OPMERKING: Als Automatisch inschakelen op Aan staat, de
kaartplotter is uitgeschakeld met en u de spanning van het
toestel haalt en binnen twee minuten weer aanbrengt, kan
het zijn dat u op moet drukken om de kaartplotter weer te
starten.
Systeeminstellingen
Selecteer Instellingen > Systeem.
Scherm: Stelt de helderheid en het kleurenschema voor de
schermverlichting af.
Zoemer: Schakelt het signaal in en uit dat afgaat voor alarmen
en selecties.
GPS: Geeft informatie over de GPS-satellietinstellingen en -
positie.
Automatisch inschakelen: Schakelt het toestel automatisch in
als stroom wordt toegevoerd (De kaartplotter automatisch
inschakelen, pagina 39 ).
Automatisch uitschakelen: Hiermee wordt het toestel
automatisch uitgeschakeld als het gedurende de
geselecteerde periode in de slaapstand staat.
Toetsenbordindeling: Stelt het toetsenbord in op een
alfabetische indeling of een computertoetsenbordindeling.
Taal voor tekst: Stelt de taal van de tekst op het scherm in.
Snelheidsbronnen: Stelt de bron van de snelheidsgegevens in
die worden gebruikt voor het berekenen van de werkelijke
windsnelheid of het brandstofverbruik. De watersnelheid is de
door een watersnelheidsensor gemeten snelheid; de GPS-
snelheid wordt berekend op basis van uw GPS-positie.
Systeeminformatie: Geeft informatie over het toestel en de
softwareversie.
Simulator: Schakelt de simulator in en biedt u de mogelijkheid
om de snelheid en de gesimuleerde locatie in te stellen.
Informatie over regelgeving: Geeft informatie weer over het
toestel en regelgeving.
Scherminstellingen
Niet alle opties zijn beschikbaar op alle modellen.
Selecteer Instellingen > Systeem > Scherm.
Schermverlichting: Hiermee kunt u de helderheid van de
schermverlichting instellen.
Kleurmodus: Hiermee stelt u in of het toestel dag- of
nachtkleuren weergeeft.
Schermafdruk opslaan: Hiermee kunt u schermafbeeldingen
opslaan.
Weergave menubalk: Toont en verbergt de menubalk
automatisch wanneer deze wel of niet nodig is.
Achtergrond: Hiermee stelt u een achtergrondkleur of -
afbeelding in op het toestel.
GPS-instellingen
OPMERKING: Niet alle opties zijn beschikbaar op alle
modellen.
Selecteer Instellingen > Systeem > GPS.
Skyview: Geeft de relatieve positie van GPS-satellieten aan de
hemel weer.
GLONASS: Schakelt GLONASS gegevens (Russisch
satellietsysteem) in of uit. Als het systeem wordt gebruikt in
situaties met slecht hemelzicht, kunnen GLONASS gegevens
worden gebruikt in combinatie met GPS om nauwkeurigere
positie-informatie te leveren.
WAAS/EGNOS: Schakelt WAAS gegevens (in Noord-Amerika)
of EGNOS gegevens (in Europa) in of uit om nauwkeurigere
GPS-positiegegevens te verkrijgen. Het toestel kan meer tijd
nodig hebben om satellieten te vinden wanneer u WAAS/
EGNOS gegevens gebruikt.
Galileo: Schakelt Galileo gegevens (EU satellietsysteem) in of
uit. Als het systeem wordt gebruikt in situaties met slecht
hemelzicht, kunnen Galileo gegevens worden gebruikt in
combinatie met GPS om nauwkeurigere positie-informatie te
leveren.
Toestelconfiguratie 39
Snelheidsfilter: Berekent gedurende korte tijd de gemiddelde
snelheid van uw schip om de snelheidswaarden te
verscherpen.
Bron: Hiermee kunt u de voorkeursbron voor GPS-gegevens
instellen.
Het gebeurtenislog weergeven
In het logboek wordt een lijst met systeemgebeurtenissen
weergegeven.
Selecteer Instellingen > Systeem > Systeeminformatie >
Gebeurtenislog.
Informatie over systeem en software weergeven
U kunt de softwareversie, de basiskaartversie, alle aanvullende
kaartinformatie (indien beschikbaar), de softwareversie van de
optionele Garmin radar (indien beschikbaar) en de toestel-id
weergeven. U kunt deze gegevens nodig hebben om de
systeemsoftware bij te werken of aanvullende kaartgegevens
aan te schaffen.
Selecteer Instellingen > Systeem > Systeeminformatie >
Softwaregegevens.
Informatie over regelgeving en compliance op e-
labels weergeven
Het label voor dit toestel wordt op elektronische wijze geleverd.
Het e-label kan regelgeving bevatten, zoals
identificatienummers verstrekt door de FCC of regionale
compliance-markeringen, maar ook toepasselijke product- en
licentiegegevens. Niet beschikbaar op alle modellen.
1
Selecteer Instellingen.
2
Selecteer Systeem.
3
Selecteer Informatie over regelgeving.
Mijn boot instellingen
OPMERKING: Voor sommige instellingen en opties zijn extra
kaarten of toestellen vereist.
Selecteer Instellingen > Mijn boot.
Kielcorrectie: Corrigeert de oppervlaktemeting voor de diepte
van een kiel, zodat de diepte vanaf de onderkant van de kiel
kan worden gemeten in plaats vanaf de positie van de
transducer (De kielcorrectie instellen, pagina 30).
Temperatuurcorrectie: Compenseert de
watertemperatuurmeting via een NMEA 0183
watertemperatuursensor of een transducer met
temperatuurmeting (De watertemperatuurcorrectie instellen,
pagina 41).
Vaarsnelheid kalibreren: Kalibreert de snelheidsmetende
transducer of snelheidssensor (Een toestel voor
watersnelheid kalibreren, pagina 41).
Type boot: Schakelt enkele kaartplotterfuncties in op basis van
het boottype.
Brandstofcapaciteit: Hiermee stelt u de gecombineerde
brandstofcapaciteit van alle brandstoftanks op uw schip in
(De brandstofcapaciteit van het vaartuig instellen, pagina 34).
Vul alle tanks: Stelt de tankniveaus in op vol (De
brandstofgegevens synchroniseren met de actuele
brandstofvoorraad, pagina 34).
Voeg brandstof toe aan boot: Hiermee kunt u de hoeveelheid
brandstof die u hebt getankt invoeren, als u de tank niet
helemaal hebt gevuld (De brandstofgegevens synchroniseren
met de actuele brandstofvoorraad, pagina 34).
Stel totale brandstof aan boord in: Stelt de gecombineerde
hoeveelheid brandstof van alle brandstoftanks op uw schip in
(De brandstofgegevens synchroniseren met de actuele
brandstofvoorraad, pagina 34).
Metergrenzen instellen: Stelt de boven- en ondergrens van
verschillende meters in (De grenzen van de motormeter en
de brandstofmeter aanpassen, pagina 41).
CZoneâ„¢: Hiermee stelt u de digitale schakelcircuits in.
SeaStar instantie: Hiermee stelt u de digitale schakelcircuits in.
Hull-ID: Hiermee kunt u het Hull ID Number invoeren. De HIN is
mogelijk aanwezig boven aan de stuurboordzijde van de
spiegel of aan de buitenzijde.
De kielcorrectie instellen
U kunt een kielcorrectie invoeren om de waterdieptemeting te
compenseren voor de installatielocatie van de transducer.
Hierdoor kunt u, afhankelijk van uw wensen, de diepte van het
water onder de kiel bekijken of de daadwerkelijke waterdiepte.
Als de transducer op de waterlijn of boven het uiteinde van de
kiel is geïnstalleerd en u de waterdiepte onder de kiel wilt weten
of het laagste punt van uw boot wilt vaststellen, meet u de
afstand tussen de locatie van de transducer en de kiel van de
boot.
Als de transducer onder de waterlijn is geïnstalleerd en u de
daadwerkelijke waterdiepte wilt weten, meet u de afstand van de
onderkant van de transducer tot de waterlijn.
OPMERKING: Deze optie is alleen beschikbaar als u over
geldige dieptegegevens beschikt.
1
De afstand meten:
• Als de transducer op de waterlijn of boven het uiteinde
van de kiel is geïnstalleerd, meet u de afstand tussen de
locatie van de transducer en de kiel van de boot. Voer
deze waarde in als een positief getal.
• Als de transducer is geïnstalleerd op de waterlijn en u
de daadwerkelijke waterdiepte weet, meet u de afstand
tussen de transducer en de waterlijn. Voer deze waarde in
als een negatief getal.
2
Voer een van onderstaande handelingen uit:
• Als de transducer is aangesloten op de kaartplotter of een
sonarmodule, selecteert u Instellingen > Mijn boot >
Kielcorrectie.
• Als de transducer is aangesloten op het NMEA 2000
netwerk, selecteert u Instellingen > Communicatie >
NMEA 2000-instelling > Toestellenlijst; selecteer de
transducer en selecteer Bekijk > Kielcorrectie.
3
Selecteer als de transducer op de waterlijn is
geïnstalleerd, of selecteer als de transducer onder aan de
kiel is geïnstalleerd.
4
Voer de afstand in die in stap 1 is gemeten.
40 Toestelconfiguratie
De watertemperatuurcorrectie instellen
De temperatuurcorrectie compenseert de temperatuurmeting
van een temperatuursensor of transducer met
temperatuurmeting.
1
Meet de watertemperatuur aan de hand van een
temperatuursensor of transducer met temperatuurmeting die
is aangesloten op het netwerk.
2
Meet de watertemperatuur met een andere
temperatuursensor of een thermometer die nauwkeuriger is.
3
Trek de in stap 1 gemeten watertemperatuur af van de
watertemperatuur die u hebt gemeten in stap 2.
Deze waarde is de temperatuurcorrectie. Voer deze waarde
in stap 5 in als positief getal wanneer de sensor een koudere
watertemperatuur aangeeft dan in werkelijkheid het geval is.
Voer deze waarde in stap 5 in als negatief getal wanneer de
sensor een warmere watertemperatuur aangeeft dan in
werkelijkheid het geval is.
4
Voer een van onderstaande handelingen uit:
• Als de sensor of transducer is aangesloten op de
kaartplotter of een sonarmodule, selecteert u Instellingen
> Mijn boot > Temperatuurcorrectie.
• Als de sensor of transducer is aangesloten op het NMEA
2000 netwerk, selecteert u Instellingen > Communicatie
> NMEA 2000-instelling > Toestellenlijst; selecteer de
transducer en vervolgens Bekijk >
Temperatuurcorrectie.
5
Voer de in stap 3 berekende waarde voor
temperatuurcorrectie in.
Een toestel voor watersnelheid kalibreren
Als u een snelheidssensor of transducer met snelheidsmeting
hebt aangesloten op de kaartplotter, kunt u die snelheidssensor
kalibreren om de nauwkeurigheid van de op de kaartplotter
weergegeven watersnelheidsgegevens te verbeteren.
1
Voer een van onderstaande handelingen uit:
• Als de sensor of transducer is aangesloten op de
kaartplotter of een sonarmodule, selecteert u Instellingen
> Mijn boot > Vaarsnelheid kalibreren.
• Als de sensor of transducer is aangesloten op het NMEA
2000 netwerk, selecteert u Instellingen > Communicatie
> NMEA 2000-instelling > Toestellenlijst; selecteer de
transducer en selecteer Bekijk > Vaarsnelheid
kalibreren.
2
Volg de instructies op het scherm.
Als de boot te traag is of als de snelheidssensor niets
registreert, verschijnt een melding.
3
Selecteer OK, en verhoog geleidelijk de snelheid van de
boot.
4
Als het bericht weer wordt weergegeven, stop dan de boot en
controleer of het wieltje met de sensor niet is vastgelopen.
5
Als het wieltje zonder problemen draait, controleer dan de
kabelverbindingen.
6
Als de melding zich blijft voordoen, neem dan contact op met
Garmin Product Support.
De brandstofcapaciteit van het vaartuig instellen
1
Selecteer Instellingen > Mijn boot > Brandstofcapaciteit.
2
Voer de gecombineerde totale capaciteit van de
brandstoftanks in.
De brandstofgegevens synchroniseren met de actuele
brandstofvoorraad
U kunt de brandstofniveaus op de kaartplotter synchroniseren
met de werkelijke brandstofvoorraad in het vaartuig wanneer u
brandstof tankt.
1
Selecteer Meters > Motor > Menu.
2
Selecteer een optie:
• Als u alle brandstoftanks van het vaartuig helemaal hebt
gevuld, selecteert u Vul alle tanks. Het brandstofniveau
wordt ingesteld op de maximale capaciteit.
• Als u een brandstoftank niet helemaal hebt gevuld,
selecteert u Voeg brandstof toe aan boot en voert u de
toegevoegde hoeveelheid in.
• Als u de totale hoeveelheid brandstof in de tanks van het
vaartuig wilt opgeven, selecteert u Stel totale brandstof
aan boord in en voert u de totale hoeveelheid in de tanks
aanwezige brandstof in.
De grenzen van de motormeter en de brandstofmeter
aanpassen
U kunt de onder- en bovenlimiet en het bereik van de gewenste
standaardwerking van een meter instellen.
OPMERKING: Niet alle opties zijn beschikbaar voor alle meters.
1
Selecteer in een geschikt meterscherm Menu >
Meterinstellingen > Metergrenzen instellen.
2
Selecteer een meter die u wilt aanpassen.
3
Selecteer Metergrenzen > Aangepast.
4
Selecteer een optie:
• Als u de minimumwaarde van het standaardbereik wilt
instellen, selecteert u Vastgesteld minimum.
• Als u de maximumwaarde van het standaardbereik wilt
instellen, selecteert u Vastgesteld maximum.
• Als u de onderlimiet van de meter lager wilt instellen dan
het vastgestelde minimum, selecteert u Schaalminimum.
• Als u de bovenlimiet van de meter hoger wilt instellen dan
het vastgestelde maximum, selecteert u
Schaalmaximum.
5
Selecteer de grenswaarde.
6
Herhaal stap 4 en 5 om meer grenzen in te stellen.
Communicatie-instellingen
OPMERKING: Voor sommige instellingen en opties zijn extra
kaarten of toestellen vereist.
Selecteer Instellingen > Communicatie.
Seriële poort: Stelt het invoer-/uitvoerformaat voor de seriële
poort in, te gebruiken voor het aansluiten van de kaartplotter
op externe NMEA toestellen, computers of andere Garmin
toestellen.
NMEA 0183-instelling: Stelt de NMEA 0183
uitvoertelegrammen in die de kaartplotter verstuurt, hoeveel
cijfers rechts van het decimaalteken worden overgebracht in
een NMEA uitvoer en hoe via-punten worden geïdentificeerd
(NMEA 0183 instellingen, pagina 42).
NMEA 2000-instelling: Hiermee kunt u de toestellen in het
NMEA 2000 netwerk (NMEA 2000 instellingen, pagina 42)
weergeven en een label geven.
Marine Network: Hiermee kunt u de toestellen weergeven
waarmee u kaarten, echoloodgegevens of radargegevens
deelt. Niet beschikbaar op alle kaartplottermodellen.
OPMERKING: U kunt alleen netwerkgegevens weergeven
op een model dat die gegevens ondersteunt. Bijvoorbeeld, u
kunt geen netwerkradargegevens weergeven op een model
dat geen radar ondersteunt.
Draadloze toestellen: Hiermee kunt u draadloze toestellen
instellen (Het Wi
‑
Fi draadloos netwerk instellen, pagina 42).
Niet beschikbaar op alle kaartplottermodellen.
Wi-Fi netwerk: Hiermee kunt u het Wi‑Fi netwerk (Het Wi
‑
Fi
draadloos netwerk instellen, pagina 42) instellen.
Toestelconfiguratie 41
NMEA 0183
De kaartplotters ondersteunen de NMEA 0183 standaard die
wordt gebruikt om verschillende NMEA 0183 toestellen aan te
sluiten, zoals VHF-portofoons, NMEA instrumenten,
stuurautomaten, windsensors en koerssensoren.
Raadpleg de installatie-instructies bij de kaartplotter voor het
aansluiten van de kaartplotter op optionele NMEA 0183
toestellen.
De goedgekeurde NMEA 0183 telegrammen voor de
kaartplotter zijn GPAPB, GPBOD, GPBWC, GPGGA, GPGLL,
GPGSA, GPGSV, GPRMB, GPRMC, GPRTE, GPVTG,
GPWPL, GPXTE en de Garmin-telegrammen PGRME, PGRMM
en PGRMZ.
Deze kaartplotter ondersteunt ook het WPL-telegram, DSC en
sonar NMEA 0183 invoer met ondersteuning voor de
telegrammen DPT (diepte) of DBT, MTW (watertemperatuur) en
VHW (watertemperatuur, snelheid en voorliggende koers).
NMEA 0183 instellingen
Selecteer Instellingen > Communicatie > NMEA 0183-
instelling.
Echolood: Schakelt NMEA 0183 uitvoertelegrammen in voor de
sonar (indien van toepassing).
Route: Schakelt NMEA 0183 uitvoertelegrammen in voor
routes.
Systeem: Schakelt NMEA 0183 uitvoertelegrammen in voor
systeeminformatie.
Garmin: Schakelt NMEA 0183 uitvoertelegrammen in voor
Garmin specifieke zinnen.
Positiemiswijzing: U kunt het aantal cijfers achter de decimale
komma instellen voor het overbrengen van NMEA uitvoer.
XTE-precisie: U kunt het aantal cijfers achter de decimale
komma instellen voor het overbrengen van NMEA foutuitvoer
van radarstoringen.
Waypoint-id's: Stelt het toestel in op het overbrengen van
waypointnamen of -nummers via NMEA 0183 tijdens het
navigeren. Door nummers te gebruiken kunnen
compatibiliteitsproblemen met oudere NMEA 0183
stuurautomaten worden opgelost.
Diagnose: Hiermee wordt NMEA 0183 diagnostische informatie
weergegeven.
Standaardinstellingen: Stelt de NMEA 0183 instellingen terug
op de oorspronkelijke fabrieksinstellingen.
NMEA 2000 instellingen
Selecteer Instellingen > Communicatie > NMEA 2000-
instelling.
Toestellenlijst: Hier worden de toestellen weergegeven die zijn
verbonden met het netwerk en kunt u opties instellen voor
bepaalde transducers die zijn verbonden via het NMEA 2000
netwerk.
Toestellen labelen: Hier kunt u de labels van de beschikbare
verbonden toestellen veranderen.
Toestellen en sensors in het netwerk een naam geven
U kunt een naam geven aan toestellen en sensors die met het
Garmin Marine Network en het NMEA 2000 netwerk zijn
verbonden.
1
Selecteer Instellingen > Communicatie.
2
Selecteer Marine Network of NMEA 2000-instelling >
Toestellenlijst.
3
Selecteer een toestel in de lijst aan de linkerkant.
4
Selecteer Bekijk > Wijzig naam.
5
Voer de naam in en selecteer OK.
Wi‑Fi netwerk
Het Wi
‑
Fi draadloos netwerk instellen
Met de kaartplotters kunt u een Wi‑Fi netwerk opzetten,
waarmee draadloze toestellen verbinding kunnen maken. Als u
de instellingen voor het draadloze netwerk voor het eerst opent,
wordt u gevraagd om het netwerk in te stellen.
1
Selecteer Instellingen > Communicatie > Draadloze
toestellen > Wi-Fi netwerk > Wi-Fi > Aan > OK.
2
Voer zo nodig een naam in voor dit draadloze netwerk.
3
Voer een wachtwoord in.
U hebt dit wachtwoord nodig om via een draadloos toestel
toegang te krijgen tot het draadloze netwerk. Het wachtwoord
is hoofdlettergevoelig.
Een draadloos toestel verbinden met de kaartplotter
Voordat u een draadloos toestel kunt verbinden met het
draadloze netwerk van de kaartplotter, moet u het draadloze
netwerk van de kaartplotter configureren (Het Wi
‑
Fi draadloos
netwerk instellen, pagina 42).
U kunt meerdere draadloze toestellen verbinden met de
kaartplotter om gegevens te delen.
1
Schakel op het draadloze toestel de Wi‑Fi technologie in en
scan naar draadloze netwerken.
2
Selecteer de naam van het draadloze netwerk van uw
kaartplotter (Het Wi
‑
Fi draadloos netwerk instellen,
pagina 42).
3
Voer het wachtwoord van de kaartplotter in.
Het draadloze kanaal wijzigen
U kunt het draadloze kanaal wijzigen als u een toestel niet kunt
vinden, verbindingsproblemen hebt, of hinder hebt van
interferentie.
1
Selecteer Instellingen > Communicatie > Draadloze
toestellen > Wi-Fi netwerk > Geavanceerd > Kanaal.
2
Voer een nieuw kanaal in.
U hoeft het draadloze kanaal van met dit netwerk verbonden
toestellen niet te wijzigen.
Alarmen instellen
VOORZICHTIG
De instelling Zoemer moet zijn ingeschakeld om alarmen te
laten horen (Systeeminstellingen, pagina 39). Het niet instellen
van akoestische alarmen kan leiden tot letsel of schade aan
eigendommen.
Navigatiealarmen
VOORZICHTIG
De instelling Zoemer moet zijn ingeschakeld om alarmen te
laten horen (Systeeminstellingen, pagina 39). Het niet instellen
van akoestische alarmen kan leiden tot letsel of schade aan
eigendommen.
Selecteer Instellingen > Alarmen > Navigatie.
Aankomst: Hiermee stelt u een alarm in voor wanneer u zich
binnen een opgegeven afstand of tijd van een koerswijziging
of bestemming bevindt.
Krabbend anker: Hiermee stelt u een alarm in voor wanneer u
een opgegeven afstand afdrijft terwijl u voor anker ligt.
Koersfout: Hiermee stelt u een waarschuwing in voor wanneer
de boot een opgegeven afstand van koers raakt.
Grensalarmen: Schakelt alle grensalarmen uit en in.
Systeemalarmen
Wekker: Stelt een wekker in.
42 Toestelconfiguratie
Voedingspanning: Hiermee stelt u een alarmsignaal in dat
afgaat als de accuspanning is gedaald tot een opgegeven
voltage.
GPS-nauwkeurigheid: Hiermee stelt u een alarmsignaal in dat
afgaat als de nauwkeurigheid van de GPS-locatie buiten een
door de gebruiker gedefinieerde waarde valt.
Sonaralarmen
WAARSCHUWING
De sonaralarmfunctie is alleen een hulpmiddel voor situationeel
bewustzijn en voorkomt misschien niet onder alle
omstandigheden dat u aan de grond loopt. Het is de verplichting
van de schipper om het schip veilig te bedienen.
VOORZICHTIG
De instelling Zoemer moet zijn ingeschakeld om alarmen te
laten horen (Systeeminstellingen, pagina 39). Het niet instellen
van akoestische alarmen kan leiden tot letsel of schade aan
eigendommen.
OPMERKING: Niet alle opties zijn beschikbaar op alle
transducers.
Selecteer Instellingen > Alarmen > Echolood.
Ondiep water: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als de
diepte onder de opgegeven waarde komt.
Diep water: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als de
diepte boven de opgegeven waarde komt.
FrontVü alarm: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als de
diepte aan de voorkant van het vaartuig minder is dan de
gespecificeerde waarde. U voorkomt zo dat u strandt (Het
FrontVü dieptealarm instellen, pagina 26). Dit alarm is alleen
beschikbaar met Panoptix FrontVü transducers.
Watertemperatuur: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als
de transducer een temperatuur doorgeeft die 2°F (1,1°C)
hoger of lager is dan de opgegeven temperatuur.
Vis
Vis: Hiermee kunt u een geluidsalarm instellen voor als het
toestel een zwevend doel detecteert.
• laat het alarm afgaan wanneer vissen van elke
grootte worden gedetecteerd.
• laat het alarm alleen afgaan wanneer middelgrote of
grote vissen worden gedetecteerd.
• laat het alarm alleen afgaan wanneer grote vissen
worden gedetecteerd.
Het brandstofalarm instellen
VOORZICHTIG
De instelling Zoemer moet zijn ingeschakeld om alarmen te
laten horen (Systeeminstellingen, pagina 39). Het niet instellen
van akoestische alarmen kan leiden tot letsel of schade aan
eigendommen.
Voordat u een brandstofniveau-alarm kunt instellen, moet een
compatibele brandstofstroomsensor zijn verbonden met de
kaartplotter.
U kunt een alarm laten afgaan wanneer de totale hoeveelheid
resterende brandstof aan boord het door u opgegeven niveau
bereikt.
1
Selecteer Instellingen > Alarmen > Brandstof >
Brandstofalarm > Aan.
2
Voer de resterende hoeveelheid brandstof in waarbij het
alarm moet afgaan en selecteer OK.
Een veilige zone voor aanvaringsgevaar instellen
Voordat u een aanvaringsalarm kunt instellen, moet een
compatibele kaartplotter zijn verbonden met een AIS-toestel.
Het alarm voor de veilige zone bij aanvaringsgevaar wordt
alleen in combinatie met AIS gebruikt. De veilige zone wordt
gebruikt om aanvaringen met andere schepen te voorkomen.
Deze zone kan worden aangepast.
1
Selecteer Instellingen > Alarmen > AIS > AIS-alarm > Aan.
Wanneer een schip met AIS de veilige zone rond uw schip
binnenvaart, wordt er een melding weergegeven en gaat er
een alarmsignaal af. Het object wordt als een gevaar op het
scherm aangegeven. Als het alarm is uitgeschakeld, wordt er
geen melding en geen alarmsignaal gegeven, maar blijft het
object op het scherm aangeduid als gevaarlijk.
2
Selecteer Bereik.
3
Selecteer een afstand voor de straal van de veilige zone rond
uw schip.
4
Selecteer Tijd tot.
5
Selecteer een tijdstip waarop het alarmsignaal afgaat als een
schip blijft afkoersen op doorkruising van de veilige zone.
Om bijvoorbeeld 10 minuten van tevoren te worden
gewaarschuwd, voordat een aanstaande doorkruising
mogelijk plaatsvindt, stelt u Tijd tot in op 10. Het alarm gaat
dan af 10 minuten voordat het schip de veilige zone
doorkruist.
Eenheden instellen
Selecteer Instellingen > Eenheden.
Systeemeenheden: Stelt de systeemeenheid in voor het
toestel.
Afwijking: Hiermee wordt de magnetische afwijking, de hoek
tussen het magnetische noorden en het ware noorden,
ingesteld voor uw huidige locatie.
Noordreferentie: Stelt de richtingreferenties in voor het
berekenen van de koersinformatie. Waar stelt het
geografische noorden in als de noordreferentie. Grid stelt het
kaartnoorden in als de noordreferentie (000º). Magnetisch
stelt het magnetische noorden in als de noordreferentie.
Positieweergave: Hiermee selecteert u het positieformaat
waarmee een locatie wordt aangeduid. Wijzig het
positieformaat alleen wanneer u een kaart gebruikt met een
afwijkende indeling.
Kaartdatum: Hiermee stelt u het coördinaatsysteem van de
kaart in. Wijzig deze instelling alleen wanneer u een kaart
gebruikt met een afwijkende kaartindeling.
Drukreferentietijd: Stelt de referentietijd in voor het berekenen
van de barometertrend. Deze waarde wordt in het veld
Barometer weergegeven.
Tijdweergave: Hiermee kiest u UTC-, 12-uurs- of 24-uurs-
tijdweergave.
Tijdzone: Stelt de tijdzone in of maakt automatische selectie
mogelijk op basis van de GPS-locatie.
Navigatie-instellingen
OPMERKING: Voor sommige instellingen en opties zijn extra
kaarten of toestellen vereist.
Selecteer Instellingen > Navigatie.
Routelabels: U kunt instellen welk type labels wordt
weergegeven voor koerswijzigingen op de kaart.
Auto Guidance: Hiermee kunt u de parameters instellen die de
kaartplotter gebruikt bij het berekenen van een Auto
Guidance route, wanneer u bepaalde premiumkaarten
gebruikt.
Koerswijzigingsovergang activeren: Hier kunt u instellen of
de koerswijziging op basis van tijd of afstand moet worden
berekend.
Tijd koerswijzigingovergang: Hiermee kunt u het aantal
minuten instellen vóór de koerswijzigingsovergang naar het
Toestelconfiguratie 43
volgende routedeel, als Tijd is geselecteerd voor de instelling
Koerswijzigingsovergang activeren. Door deze waarde te
verhogen kunt u de nauwkeurigheid van de stuurautomaat bij
het navigeren van een route of het volgen van een Auto
Guidance route vergroten bij veel wendingen en bij hogere
snelheden. Voor rechtere routes en lagere snelheden kan het
verlagen van deze waarde de nauwkeurigheid van de
stuurautomaat vergroten.
Afstand koerswijzigingsovergang: Hiermee kunt u de afstand
instellen vóór de koerswijzigingsovergang naar het volgende
deel, als Afstand is geselecteerd voor de instelling
Koerswijzigingsovergang activeren. Door deze waarde te
verhogen kunt u de nauwkeurigheid van de stuurautomaat bij
het navigeren van een route of het volgen van een Auto
Guidance route vergroten bij veel wendingen en bij hogere
snelheden. Voor rechtere routes en lagere snelheden kan het
verlagen van deze waarde de nauwkeurigheid van de
stuurautomaat vergroten.
Begin van route: Selecteert een beginpunt voor routenavigatie.
Instellingen andere vaartuigen
Als uw compatibele kaartplotter is verbonden met een AIS-
toestel of marifoon, kunt u instellen hoe andere vaartuigen op de
kaartplotter worden weergegeven.
Selecteer Instellingen > Overige schepen.
AIS: Schakelt ontvangst van AIS-signalen in en uit.
DSC: Schakelt DSC (Digital Selective Calling) in en uit.
AIS-alarm: Stelt het aanvaringsalarm in (Een veilige zone voor
aanvaringsgevaar instellen, pagina 8 en AIS-uitzendingen
met testwaarschuwingen inschakelen, pagina 8).
De fabrieksinstellingen van de kaartplotter
herstellen
OPMERKING: Dit heeft gevolgen voor alle toestellen in het
netwerk.
1
Selecteer Instellingen > Systeem > Systeeminformatie >
Herstel.
2
Selecteer een optie:
• Als u de toestelinstellingen wilt herstellen naar de
fabrieksinstellingen, selecteert u Herstel instellingen. Dit
herstelt de standaardinstellingen, maar verwijdert geen
opgeslagen gebruikersgegevens, kaarten of software-
updates.
• Als u opgeslagen gegevens, zoals waypoints en routes,
wilt wissen, selecteert u Wis gebruikergegevens. Dit
heeft geen invloed op kaarten of software-updates.
• Als u de opgeslagen gegevens wilt wissen en de
fabrieksinstellingen van het toestel wilt herstellen, koppelt
u de kaartplotter los van het Garmin Marine Network, en
selecteert u Gegevens verwijderen en instellingen
herstellen. Dit heeft geen invloed op kaarten of software-
updates.
Gebruikersgegevens beheren en delen
U kunt gebruikersgegevens delen tussen compatibele
toestellen. Tot de gebruikersgegevens behoren waypoints,
opgeslagen tracks, routes en grenzen.
• U kunt gegevens delen via het Garmin Marine Network.
• U kunt gebruikersgegevens met behulp van een
geheugenkaart delen en beheren. U moet een
geheugenkaart in uw kaartplotter hebben geïnstalleerd. Dit
toestel ondersteunt geheugenkaarten tot 32 GB met de
indeling FAT32.
Een bestandstype selecteren voor waypoints
en routes van andere leveranciers
U kunt waypoints en routes op toestellen van andere
leveranciers importeren en exporteren.
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf.
2
Selecteer Navigatie-info > Beheer gegevens >
Gegevensoverdracht > Bestandstype.
3
Selecteer GPX.
Als u weer gegevens wilt overzetten met Garmin toestellen,
selecteert u het bestandstype ADM.
Gebruikersgegevens van een geheugenkaart
kopiëren
U kunt gebruikersgegevens vanaf een geheugenkaart
overzetten naar andere toestellen. Gebruikersgegevens
omvatten via-punten, routes, Auto Guidance paden, tracks en
grenzen.
OPMERKING: Alleen grensbestanden met een .adm-indeling
worden ondersteund.
1
Plaats een geheugenkaart in een kaartuitsparing.
2
Selecteer Navigatie-info > Beheer gegevens >
Gegevensoverdracht.
3
Selecteer indien nodig de geheugenkaart waar u gegevens
naartoe wilt kopiëren.
4
Selecteer een optie:
• Als u gegevens op de geheugenkaart wilt overzetten naar
de kaartplotter en deze wilt combineren met bestaande
gebruikersgegevens, selecteert u Voeg in van kaart.
• Als u gegevens op de geheugenkaart wilt overzetten naar
de kaartplotter en bestaande gebruikersgegevens wilt
overschrijven, selecteert u Vervang van kaart.
5
Selecteer de bestandsnaam.
Gebruikersgegevens naar een
geheugenkaart kopiëren
U kunt gebruikersgegevens opslaan op een geheugenkaart om
deze naar andere toestellen over te zetten. Gebruikersgegevens
omvatten via-punten, routes, Auto Guidance paden, tracks en
grenzen.
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf.
2
Selecteer Navigatie-info > Beheer gegevens >
Gegevensoverdracht > Opslaan op kaart.
3
Selecteer indien nodig de geheugenkaart waar u de
gegevens naartoe wilt kopiëren.
4
Selecteer een optie:
• Als u een nieuw bestand wilt maken, selecteert u en
voert u een naam in.
• Als u de informatie wilt toevoegen aan een bestaand
bestand, selecteert u het bestand in de lijst en selecteert u
Opslaan op kaart.
Een back-up van gegevens maken op een
computer
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf.
2
Selecteer Navigatie-info > Beheer gegevens >
Gegevensoverdracht > Opslaan op kaart.
3
Selecteer een naam in de lijst of selecteer .
4
Selecteer Opslaan op kaart.
5
Verwijder de geheugenkaart en plaats deze in een kaartlezer
die op een computer is aangesloten.
6
Open de map Garmin\UserData op de geheugenkaart.
44 Gebruikersgegevens beheren en delen
7
Kopieer het desbetreffende back-upbestand op de kaart en
plak dit op een willekeurige locatie op de computer.
De back-upgegevens herstellen naar een
kaartplotter
1
Plaats de geheugenkaart in een kaartlezer die is aangesloten
op de computer.
2
Kopieer een back-upbestand van de computer naar de map
Garmin\UserData op de geheugenkaart.
3
Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf.
4
Selecteer Navigatie-info > Beheer gegevens >
Gegevensoverdracht > Vervang van kaart.
Systeeminformatie op een geheugenkaart
opslaan
U kunt de systeeminformatie op een geheugenkaart opslaan en
indien nodig gebruiken als hulp bij het oplossen van problemen.
Een medewerker van de productondersteuning kan u namelijk
vragen deze informatie te gebruiken om gegevens over het
netwerk op te halen.
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartuitsparing.
2
Selecteer Instellingen > Systeem > Systeeminformatie >
Garmin toestellen > Opslaan op kaart.
3
Selecteer indien nodig de geheugenkaart waarop u de
systeeminformatie wilt opslaan.
4
Verwijder de geheugenkaart.
Opgeslagen gegevens wissen
U kunt de opgeslagen gebruikersgegevens van het
toestelgeheugen verwijderen. Gebruikersgegevens omvatten
waypoints, routes, Auto Guidance paden, tracks en grenzen.
1
Selecteer Navigatie-info > Beheer gegevens > Wis
gebruikergegevens.
2
Selecteer een optie.
LET OP
Als u Alles selecteert, worden al uw opgeslagen gegevens
verwijderd, behalve Garmin Quickdraw Contours gegevens.
Appendix
ActiveCaptain en Garmin Express
Met de ActiveCaptain en Garmin Express apps kunt u uw
Garmin kaartplotter en andere toestellen beheren.
ActiveCaptain: De mobiele ActiveCaptain app biedt een
gebruiksvriendelijke connectie tussen uw compatibele
mobiele toestel en uw compatibele Garmin kaartplotter,
kaarten en de Garmin Quickdraw Contours gemeenschap
(ActiveCaptain app, pagina 3). Met de app hebt u onbeperkte
toegang tot uw cartografie en kunt u op snelle, mobiele wijze
nieuwe kaarten downloaden met de OneChart
â„¢
functie. De
app biedt ook een koppeling voor het ontvangen van
meldingen op uw kaartplotter en toegang tot de
ActiveCaptain gemeenschap voor feedback over jachthavens
en overige nuttige vaarpunten. U kunt de app ook gebruiken
om uw reis te plannen en gebruikersgegevens te
synchroniseren. De app controleert uw toestellen op
beschikbare updates en waarschuwt u wanneer er een
update beschikbaar is.
Garmin Express: Met de Garmin Express desktopapp kunt u
uw computer en een geheugenkaart gebruiken voor het
downloaden van Garmin kaartplottersoftware en -kaarten
(Garmin Express app, pagina 45). Gebruik de Garmin
Express app voor snellere gegevensoverdracht van grotere
downloads en updates en om mogelijke datakosten voor
sommige mobiele toestellen te vermijden.
Functie ActiveCaptain
mobiele app
Garmin
Express
desktopapp
Uw nieuwe Garmin watersporttoe-
stel registeren
Ja Ja
Uw Garmin kaartplottersoftware
bijwerken
Ja Ja
Uw Garmin kaarten bijwerken Ja Ja
Nieuwe Garmin kaarten down-
loaden
Ja Ja
Toegang tot de Garmin Quickdraw
Contours gemeenschap om
contours te downloaden en te delen
met andere gebruikers
Ja Nee
Een mobiel toestel met uw Garmin
kaartplotter synchroniseren
Ja Nee
Toegang tot de ActiveCaptain
gemeenschap voor feedback over
jachthavens en nuttige vaarpunten
Ja Nee
Smartphone meldingen ontvangen
op de kaartplotter
Ja Nee
Garmin Express app
Met de Garmin Express desktop-app kunt u uw computer en
een geheugenkaart gebruiken om Garmin toestelsoftware en -
kaarten te downloaden en bij te werken en uw toestellen te
registreren. We raden deze app aan voor grotere downloads en
updates, ten behoeve van een snellere gegevensoverdracht en
om mogelijke datakosten voor sommige mobiele toestellen te
vermijden.
De Garmin Express app installeren op een computer
U kunt de Garmin Express app installeren op een Windows
®
of
Mac
®
computer.
1
Ga naar garmin.com/express.
2
Selecteer Download voor Windows of Download voor
Mac.
3
Volg de instructies op het scherm.
Uw toestel registeren via de Garmin Express app
OPMERKING: U dient de ActiveCaptain app en een mobiel
toestel te gebruiken om het toestel te registreren (Aan de slag
met de ActiveCaptain app, pagina 3).
Vul de onlineregistratie vandaag nog in, zodat wij u beter
kunnen helpen. Bewaar uw originele aankoopbewijs of een
fotokopie op een veilige plek.
1
Installeer de Garmin Express app op uw computer (De
Garmin Express app installeren op een computer,
pagina 45).
2
Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf
(Geheugenkaarten plaatsen, pagina 1).
3
Wacht een ogenblik.
De kaartplotter opent de pagina voor kaartbeheer en maakt
een bestand met de naam GarminDevice.xml in de Garmin
map op de geheugenkaart.
4
Verwijder de geheugenkaart uit uw toestel.
5
Open de Garmin Express app op uw computer.
6
Plaats de geheugenkaart in uw computer.
7
Selecteer indien nodig Aan de slag.
8
Terwijl de applicatie zoekt, selecteert u indien nodig Meld
aan naast Hebt u watersportkaarten of -toestellen? aan de
onderkant van het scherm.
9
Maak een Garmin account of meld u aan.
Appendix 45
10
Volg de instructies op het scherm om uw vaartuig in te
stellen.
11
Selecteer Toevoegen.
De Garmin Express applicatie zoekt op de geheugenkaart
naar toestelinformatie.
12
Selecteer Voeg toestel toe om het toestel te registreren.
Als de registratie is voltooid, zoekt de Garmin Express
applicatie naar aanvullende kaarten en kaartupdates voor uw
toestel.
Om nieuwe toestellen toe te voegen met de Garmin Express
app, herhaalt deze u stappen als u toestellen aan het netwerk
van de kaartplotter toevoegt.
De nieuwe software op een geheugenkaart laden met
Garmin Express
U kunt de software-update naar een geheugenkaart kopiëren via
een computer met de Garmin Express app.
Dit toestel ondersteunt een geheugenkaart van maximaal 32 GB
microSD, met de indeling FAT32 en snelheidsklasse 4 of hoger.
Het gebruik van een geheugenkaart van 8 GB of meer met
snelheidsklasse 10 wordt aanbevolen.
Het downloaden van de software-update kan enkele minuten tot
enkele uren duren.
Gebruik een lege geheugenkaart voor software-updates. Tijdens
het updateproces wordt de inhoud op de kaart gewist en wordt
de kaart opnieuw geformatteerd.
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf van de computer.
2
Installeer de Garmin Express app (De Garmin Express app
installeren op een computer, pagina 45).
3
Selecteer uw boot en toestel.
4
Selecteer Software-updates > Doorgaan.
5
Lees en accepteer de voorwaarden.
6
Selecteer het station voor de geheugenkaart.
7
Bekijk de waarschuwing voor herformatteren en selecteer
Doorgaan.
8
Wacht tot de software-update naar de geheugenkaart is
gekopieerd.
OPMERKING: Het kopiëren van het updatebestand naar de
kaart kan enkele minuten tot enkele uren duren.
9
Sluit de Garmin Express app.
10
Verwijder de geheugenkaart uit uw computer.
Nadat u de update op de geheugenkaart hebt geladen,
installeert u de software op de kaartplotter (De toestelsoftware
bijwerken met een geheugenkaart, pagina 46).
Uw kaarten bijwerken via de Garmin Express app
Dit toestel ondersteunt een geheugenkaart van maximaal 32 GB
microSD, met de indeling FAT32 en snelheidsklasse 4 of hoger.
Het gebruik van een geheugenkaart van 8 GB of meer met
snelheidsklasse 10 wordt aanbevolen.
Het downloaden van de kaartupdate kan enkele uren duren.
U moet een lege geheugenkaart gebruiken voor kaartupdates.
Tijdens het updateproces wordt de inhoud op de kaart gewist en
wordt de kaart opnieuw geformatteerd.
1
Installeer de Garmin Express app op uw computer (De
Garmin Express app installeren op een computer,
pagina 45).
2
Open de Garmin Express app op uw computer.
3
Selecteer uw boot en toestel.
4
Als er kaartupdates beschikbaar zijn, selecteert u
Kaartupdates > Doorgaan.
5
Lees en accepteer de voorwaarden.
6
Plaats de geheugenkaart van uw kaartplotter in de computer.
7
Selecteer het station voor de geheugenkaart.
8
Bekijk de waarschuwing voor herformatteren en selecteer
OK.
9
Wacht tot de kaartupdate naar de geheugenkaart is
gekopieerd.
OPMERKING: Het kopiëren van het updatebestand naar de
kaart kan enkele minuten tot enkele uren duren.
10
Sluit de Garmin Express app.
11
Verwijder de geheugenkaart uit uw computer.
12
Schakel de kaartplotter in.
13
Nadat het startscherm verschijnt, plaatst u de geheugenkaart
in de kaartsleuf.
OPMERKING: De instructies voor de update verschijnen
alleen als het toestel volledig is opgestart voordat u de kaart
plaatst.
14
Selecteer Software bijwerken > Ja.
15
Wacht enkele minuten totdat de update is voltooid.
16
Laat de geheugenkaart op zijn plaats zitten en start de
kaartplotter opnieuw op, wanneer daarom wordt gevraagd.
17
Verwijder de geheugenkaart.
OPMERKING: Als de geheugenkaart wordt verwijderd
voordat het toestel opnieuw is opgestart, is de update niet
voltooid.
De toestelsoftware bijwerken met een geheugenkaart
Voor het bijwerken van de software met een geheugenkaart
moet u beschikken over een software-update op een
geheugenkaart of de nieuwste software zelf op een
geheugenkaart laden met behulp van de Garmin Express app
(De nieuwe software op een geheugenkaart laden met Garmin
Express, pagina 46).
1
Schakel de kaartplotter in.
2
Nadat het startscherm verschijnt, plaatst u de geheugenkaart
in de kaartsleuf.
OPMERKING: De instructies voor de software-update
verschijnen alleen als het toestel volledig is opgestart voordat
u de kaart plaatst.
3
Selecteer Software bijwerken > Ja.
4
Wacht enkele minuten totdat de software-update is voltooid.
5
Laat de geheugenkaart op zijn plaats zitten en start de
kaartplotter opnieuw op, wanneer daar om wordt gevraagd.
6
Verwijder de geheugenkaart.
OPMERKING: Als de geheugenkaart wordt verwijderd
voordat het toestel opnieuw is opgestart, is de software-
update niet voltooid.
Het scherm schoonmaken
LET OP
Schoonmaakmiddelen met ammoniak beschadigen de
antispiegelende coating.
Het toestel is voorzien van een speciale antispiegelende coating
die gevoelig is voor was en schurende reinigingsmiddelen.
1
Breng lenzenvloeistof (die specifiek geschikt is voor
antispiegelende coatings) aan op de doek.
2
Veeg het scherm voorzichtig met een schone, pluisvrije doek
schoon.
Schermafbeeldingen
U kunt een opname maken van elk scherm dat op uw
kaartplotter wordt weergegeven en deze opslaan als een .png-
bestand. Vervolgens kunt u de schermafbeelding overzetten
naar uw computer.
46 Appendix
Schermafbeeldingen vastleggen
1
Plaats een geheugenkaart in de kaartuitsparing.
2
Selecteer Instellingen > Systeem > Scherm >
Schermafdruk opslaan > Aan.
3
Ga naar een scherm waarvan u een opname wilt maken.
4
Houd Start minimaal zes seconden ingedrukt.
Schermafbeeldingen naar een computer kopiëren
1
Verwijder de geheugenkaart uit de kaartplotter en plaats
deze in een kaartlezer die is aangesloten op een computer.
2
Open in Windows Verkenner de map Garmin\scrn op de
geheugenkaart.
3
Kopieer een .BMP-bestand op de kaart en plak dit bestand in
de gewenste map op de computer.
Problemen oplossen
Mijn toestel ontvangt geen GPS-signalen
Als het toestel geen satellietsignalen ontvangt, kan dit
verschillende oorzaken hebben. Als het toestel over een grote
afstand is verplaatst sinds de laatste keer dat satellietsignalen
werden ontvangen of als het toestel langer dan een paar weken
of maanden uitgeschakeld is geweest, kan het voorkomen dat
het toestel satellietsignalen niet meer goed ontvangt.
• Controleer of de nieuwste softwareversie op het toestel is
geïnstalleerd. Als dat niet het geval is, werkt u de software
van het toestel bij (De toestelsoftware bijwerken met een
geheugenkaart, pagina 46).
• Zorg dat het toestel zich in de open lucht bevindt, zodat de
antenne het GPS-signaal kan ontvangen. In een cabine moet
het toestel dichtbij een venster worden gemonteerd, zodat
het GPS-signaal kan worden ontvangen.
Ik kan mijn toestel niet inschakelen of mijn toestel
gaat steeds uit
Als uw toestel steeds uitgaat of niet kan worden ingeschakeld,
kan dit wijzen op een probleem met de voeding. Controleer het
volgende om te proberen de oorzaak van het voedingsprobleem
te vinden en het probleem te verhelpen.
• Controleer of de voedingsbron stroom geeft.
U kunt dit op verschillende manieren controleren. U kunt
bijvoorbeeld controleren of andere toestellen op dezelfde
voedingsbron wel goed functioneren.
• Controleer de zekering in de voedingskabel.
De zekering bevindt zich in een houder die deel uitmaakt van
de rode draad van de voedingskabel. Controleer of de
geïnstalleerde zekering de juiste capaciteit heeft. Op het
label op de kabel of in de installatiehandleiding staat
aangegeven welke capaciteit de zekering moet hebben.
Controleer of de zekeringsdraad in de zekering niet kapot is.
U kunt de zekering testen met een multimeter. Als de
zekering in orde is, geeft de multimeter 0 ohm aan.
• Controleer of het toestel ten minste 12 V ontvangt.
U kunt het voltage controleren door de gelijkstroomspanning
te meten tussen het contrabusje en de aarde van de
voedingskabel. Als de spanning minder bedraagt dan 12 Volt,
gaat het toestel niet aan.
• Als het toestel voldoende stroom krijgt, maar niet kan worden
ingeschakeld, kunt u contact opnemen met Garmin
productondersteuning.
De zekering in de voedingskabel vervangen
1
Open het omhulsel van de zekering .
2
Draai en trek aan de zekering om deze te verwijderen .
3
Plaats een nieuwe snelle zekering van 8 A.
4
Sluit het omhulsel van de zekering.
Mijn sonar werkt niet
• Controleer of de borgring op de sonarkabelconnector goed
vastzit.
• Druk op en zorg dat de sonar is ingeschakeld.
• Selecteer het juiste transducertype (Het transducertype
selecteren, pagina 22).
Mijn toestel maakt geen via-punten op de juiste
locatie
U kunt handmatig een via-puntlocatie invoeren om gegevens
tussen toestellen over te brengen en te delen. Als u een via-punt
hebt ingevoerd met behulp van coördinaten en het punt niet op
de gewenste locatie wordt weergegeven, komen de kaartdatum
en het positieformaat van het toestel mogelijk niet overeen met
de kaartdatum en het positieformaat die oorspronkelijk zijn
gebruikt om het via-punt te markeren.
Het positieformaat heeft betrekking op de manier waarop de
positie van de GPS-ontvanger op het scherm wordt
weergegeven. De positie wordt gewoonlijk weergegeven in
graden en minuten (breedtegraad/lengtegraad) met opties voor
graden, minuten en seconden, alleen graden of een van de
diverse grid-indelingen.
De kaartdatum is een rekenmodel dat een deel van het
aardoppervlak weergeeft. Lengte- en breedtegraadlijnen op een
papieren kaart zijn altijd gerelateerd aan een bepaalde
kaartdatum.
1
Zoek uit welke kaartdatum en welk positieformaat werden
gebruikt toen het oorspronkelijke via-punt werd gemaakt.
Als het oorspronkelijke via-punt is overgenomen van een
kaart, moet op de kaart een legenda aanwezig zijn waarin de
kaartdatum en het positieformaat staan vermeld die zijn
gebruikt om die kaart te maken. Meestal staat deze legenda
in de buurt van de productcode van de kaart.
2
Selecteer Instellingen > Eenheden.
3
Selecteer de juiste kaartdatum- en positieformaatinstellingen.
4
Maak het via-punt opnieuw.
Mijn toestel geeft de juiste tijd niet weer
De tijd wordt ingesteld op basis van de GPS-positie en de
tijdzone-instelling.
1
Selecteer Instellingen > Eenheden > Tijdzone.
2
Zorg dat het toestel een vaste GPS-verbinding heeft.
Specificaties
Alle modellen
Specificatie Afmetingen
Materiaal Polycarbonaat
Waterbestendigheid IEC 60529 IPX7
1
Temperatuurbereik Van -15° tot 55°C (van 5° tot 131°F)
Ingangsspanning Van 9 tot 18 V gelijkstroom
Zekering 8 A
Kompasveilige afstand 65 cm (25,6 in.)
Afstand tot dichtstbijzijnde
obstakel
150 mm (6 in.)
NMEA 2000 LEN bij 9 V gelijk-
stroom
1
NMEA 2000 stroomverbruik Max. 39 mA
1
Het toestel is bestand tegen incidentele blootstelling aan water tot een diepte
van 1 meter gedurende maximaal 30 minuten. Ga voor meer informatie naar
www.garmin.com/waterrating.
Appendix 47
Specificatie Afmetingen
Schermresolutie WXGA, 1280 x 800 pixels
Geheugenkaart 2 microSD kaartsleuven, voor
kaarten van maximaal 32 GB
Max. aantal waypoints 5000
Max. aantal routes 100
Max. aantal actieve spoorpunten 50.000 punten, 50 opgeslagen
sporen
Modellen van 10 inch
Specificatie Afmetingen
Afmetingen (B×H×D) 29,5 x 19,5 x 9,8 cm (11,6 x 7,7 x
3,9 in.)
Schermgrootte (B x H) 21,7 x 13,6 cm (8,5 x 5,4 in.)
25,4 cm (10 in.) diagonaal
Gewicht 1,8 kg (4,0 lb.)
Max. stroomverbruik 26 W
Nominale opgenomen stroom
bij 12 V gelijkstroom (RMS)
3 A
Max. opgenomen stroom bij
12 V gelijkstroom (RMS)
6 A
Draadloze frequenties en
protocols
Wi‑Fi, 2,4 GHz bij 17,2 dBm
maximaal
ANT
®
, 2,4 GHz bij 3,1 dBm maximaal
Bluetooth, 2,4 GHz bij 1,2 dBm
maximaal
Modellen van 12 inch
Specificatie Afmetingen
Afmetingen (B×H×D) 34,1 x 22,9 x 9,8 cm (13,4 x 9 x
3,9 in.)
Schermgrootte (B x H) 26,1 x 16,3 cm (10,3 x 6,4 in.)
30,7 cm (12,1 in.) diagonaal
Gewicht 2,5 kg (5,5 lb.)
Max. stroomverbruik 26 W
Nominale opgenomen stroom bij
12 V gelijkstroom (RMS)
3,3 A
Max. opgenomen stroom bij
12 V gelijkstroom (RMS)
6,1 A
Draadloze frequenties en
protocols
Wi‑Fi, 2,4 GHz bij 18,5 dBm
maximaal
ANT, 2,4 GHz bij 1,2 dBm maximaal
Bluetooth, 2,4 GHz bij 1,0 dBm
maximaal
Specificaties sonarmodellen
Specificatie Afmetingen
Sonarfrequenties
1
Traditioneel: 50, 77, 83 of 200 kHz
CHIRP Garmin ClearVü: 260, 455 of
800 kHz
CHIRP SideVü: 260, 455, 800 of 1100 kHz
Sonarzendvermogen
(RMS)
2
600 W
Sonardiepte
3
701 m (2300 ft.) bij 77 kHz
NMEA 0183 informatie
Zenden
Telegram Beschrijving
GPAPB APB: Koers- of spoorcontrole (stuurautomaat) telegram 'B'
GPBOD BOD: Richting (beginpunt naar bestemming)
GPBWC BWC: Richting en afstand tot waypoint
1
Afhankelijk van de transducer.
2
Afhankelijk van transducerrating en diepte.
3
Afhankelijk van de transducer, het zoutgehalte van water, de bodemsoort en
andere watercondities.
Telegram Beschrijving
GPGGA GGA: GPS-positiegegevens (Global Positioning System)
GPGLL GLL: Geografische positie (breedtegraad en lengtegraad)
GPGSA GSA: GNSS-DOP en actieve satellieten
GPGSV GSV: GNSS-satellieten in weergave
GPRMB RMB: Aanbevolen minimale navigatie-informatie
GPRMC RMC: Aanbevolen minimale specifieke GNSS-gegevens
GPRTE RTE: Routes
GPVTG VTG: Grondkoers en -snelheid
GPWPL WPL: Locatie van waypoint
GPXTE XTE: Koersfout
PGRME E: Geschatte fout
PGRMM M: Kaartdatum
PGRMZ Z: Hoogte
SDDBT DBT: Diepte onder transducer
SDDPT DPT: Diepte
SDMTW MTW: Watertemperatuur
SDVHW VHW: Watersnelheid en koers
Ontvangen
Telegram Beschrijving
DPT Diepte
DBT Diepte onder transducer
MTW Watertemperatuur
VHW Watersnelheid en koers
WPL Locatie van waypoint
DSC DSC-gegevens (Digital Selective Calling)
DSE Uitgebreide Digital Selective Calling
HDG Koers, afwijking en variatie
HDM Koers, magnetisch
MWD Windrichting en -snelheid
MDA Meteorologische composiet
MWV Windsnelheid en -hoek
VDM AIS VHF Data Link bericht
U kunt de volledige informatie over NMEA indeling (National
Marine Electronics Association) en telegrammen aanschaffen
bij: NMEA, Seven Riggs Avenue, Severna Park, MD 21146 USA
(www.nmea.org)
NMEA 2000 PGN informatie
Zenden en ontvangen
PGN Beschrijving
059392 ISO bevestiging
059904 ISO-aanvraag
060928 ISO adresreservering
126208 NMEA: Opdracht, aanvraag en bevestiging groepfunctie
126996 Productinformatie
127250 Voorliggende koers van vaartuig
128259 Snelheid: Door het water
128267 Waterdiepte
129539 GNSS DOP's
129799 Radiofrequentie, modus en vermogen
130306 Windgegevens
130312 Temperatuur
Zenden
PGN Beschrijving
126464 PGN-lijst verzenden en ontvangen (groepfunctie)
127258 Magnetische variatie
48 Appendix
PGN Beschrijving
129025 Positie: Snelle update
129026 COG en SOG: Snelle update
129029 GNSS positiegegevens
129283 Koersfout
129284 Navigatiegegevens
129285 Navigatieroute en via-puntinformatie
129540 GNSS satellieten in weergavemodus
Ontvangen
PGN Beschrijving
127245 Roer
127250 Voorliggende koers van vaartuig
127488 Motorparameters: Snelle update
127489 Motorparameters: Dynamisch
127493 Transmissieparameters: Dynamisch
127498 Motorparameters: Vaste gegevens
127505 Vloeistofniveau
129038 AIS klasse A positierapport
129039 AIS klasse B positierapport
129040 AIS klasse B uitgebreid positierapport
129794 AIS klasse A vaste gegevens en vaargegevens
129798 AIS, SAR, positierapport voor vliegtuigen
128000 Nautische koersafwijkingshoek
129802 AIS, veiligheidsgerelateerd uitgezonden bericht
129808 DSC Call-informatie
130310 Omgevingsparameters
130311 Omgevingsparameters (verouderd)
130313 Vochtigheid
130314 Actuele druk
130576 Status van kleine vaartuigen
Deze gegevens zijn alleen van toepassing op NMEA 2000
compatibele producten.
Appendix 49
Index
A
aan-uitknop 1, 39
aankomstalarm 42
aanvaringsalarm 8, 43
achteraanzicht 1
achtergrond 3
ActiveCaptain 3, 45
kaarten bijwerken 4
quickdraw 11
smartphone meldingen 3
software bijwerken 4
afstand meten 22
kaarten 5
afstand tot kustlijn 17
afstandcirkels 9
afstandsbediening 29
AIS 7, 8, 10
alarm 8, 43
ATONs 8
doelzoeken 7, 8
gevaren 8
inschakelen 44
noodsignaaltoestel 8
SART 8
alarmen 18, 42
aankomst 42
aanvaring 8, 43
brandstof 33, 43
diep water 24, 43
krabbend anker 42
meters 33
motor 33
navigatie 42
ondiep water 24, 43
sonar 24, 43
van koers 42
watertemperatuur 24, 43
AM 37
andere schepen
AIS 10
sporen 10
antenne, GPS 2
Auto Guidance 12, 13, 16, 43
afstand tot kustlijn 17
routes 16
B
banen 12
bestemmingen
navigatiekaart 13
selecteren 13
bijwerken
kaarten 4
software 4
brandstofcapaciteit 34, 40, 41
brandstofmeters 33, 34, 41
statusalarm 33, 43
synchroniseren met actuele
brandstofvoorraad 34, 41
C
cijfers projecteren 2
circuits 34
combinaties 2
connectoren 1
D
DAB 37, 38
dieptearcering 10
digitaal schakelen 34
Digital Selective Calling (DSC) 35, 36
contactpersonen 35
inschakelen 35, 44
kanalen 36
persoonlijke standaardoproep 36
draadloze toestellen 42
netwerkconfiguratie 42
verbinden met een draadloos toestel 3
verbinden van een draadloos toestel 42
DSC. Zie Digital Selective Calling (DSC)
E
echolood 19, 22
afstanden meten 22
bron 22
cijfers projecteren 23
delen 22
dieptelijn 23
diepteschaal 24
frequenties 26
FrontVü 21
interferentie 25
kegel 10
oppervlakteruis 25
Panoptix 20, 21, 26, 27
ruis 23, 25
schuifsnelheid 23
vastleggen 23
versterking 23
weergaven 19
EGNOS 39
EPIRB 8
F
fabrieksinstellingen 44
echolood 25
Fish Eye 3D
echoloodkegel 10
sporen 10
zwevende doelen 10
FM 37
Force trollingmotor 31–33
foto's, luchtfoto's 7
G
Ga naar 13
Garmin ClearVü 19
Garmin Express 45
kaarten bijwerken 46
Garmin Marine Network 41, 42
Garmin productsupport. Zie productsupport
geanimeerde stromingen, getijden 6
gebeurtenislog 40
gebruikersgegevens, verwijderen 19, 45
gegevens
back-up 44, 45
beheer 44
kopiëren 44
wissen 45
gegevens delen 44
geheugenkaart 44, 45
installeren 1
uitsparing 1
getijdenstations 6, 34, 35
indicatoren 6
gijpen. Zie overstag gaan en gijpen
GLONASS 39
GPS 47
bron 2
EGNOS 39
GLONASS 39
signalen 2
WAAS 39
GPS-nauwkeurigheid 42
grenslijn 18, 19
grenslijnen 18
grenzen
kopiëren 44
tonen 10
H
help. Zie productsupport
herstellen 44
instellingen 39
I
instellingen 12, 39, 40, 43
systeeminformatie 40
K
kaart
instellingen 9
lagen 9, 10
kaarten 4, 6, 10, 11. Zie kaarten
afstand meten 5
bijwerken 4, 46
details 5
instellingen 9
lagen 9, 10
navigatie 4, 5, 7
presentatie 9, 10
quickdraw 11, 12
symbolen 5
vissen 4
kielcorrectie 30, 40
kleurmodus 3
klok 42
alarm 42
koersfoutalarm 42
kompas 33
gegevensbalk 2
roos 9
krabbend-ankeralarm 42
L
locatie markeren 14
luchtfoto's 7
M
maateenheden 43
man-over-boord 14, 29
marifoon 35
DSC-kanaal 36
noodoproep 35
noodoproepen 35
persoonlijke standaardoproep 36
MARPA, navigatiekaart 10
mediaspeler 36–39
afstemmodus 37
alfabetisch zoeken 37
bron 37
DAB 37, 38
dempen 37
FUSION-Link 36
herhalen 37
radio 38
SiriusXM Satellite Radio 38
toestelnaam 39
tunerregio 37
VHF 37
voorinstelling 37
willekeurige volgorde 37
zones 37
meldingen 3
meters
brandstof 33, 34, 41
limieten 41
motor 33
reis 33
statusalarmen 33
trip 33
wind 34
meters voor zeilen 34
MOB, toestel 8
motorboot 3, 29
motormeters 33, 41
configureren 33
statusalarmen 33
muziekspeler 36, 38. Zie mediaspeler
N
navigatiealarmen 42
navigatiebijkaart 2
navigatiehulpmiddelen 5
navigatiekaart 4, 7, 13
ATONs 8
instellen 43
MARPA 10
sporen van schepen 10, 36
50 Index
watersportdiensten 13
navigatiekenmerken 8
NMEA 0183 35, 41, 42, 48
NMEA 2000 42, 48
noodoproep 35
noodsignaaltoestel 8
O
opnieuw instellen 44
overlaybalk 32
overstag gaan en gijpen 31
vaste voorliggende koers 31
vaste windsturing 31
P
Panoptix 27
poorten 1
positie, bijhouden 35
positierapport 36
premiumkaarten 6, 7
Fish Eye 3D 10
indicaties voor getijden en stromingen 6
luchtfoto's 7
problemen oplossen 47
productregistratie 45
productsupport 1
Q
quickdraw 11, 12
R
radio 37
AM 37
FM 37
SiriusXM 38, 39
Route naar 12, 13
routes 13, 15, 18
bekijk lijst met 15
bewerken 15
kopiëren 44
maken 15
navigeren 15
parallel navigeren 15
verwijderen 16
waypoints 44
S
SART 8
satellietbeelden 7
satellietsignalen, ontvangen 2
scherm, helderheid 3
schermafbeeldingen 47
vastleggen 46, 47
scherminstellingen 39
schermverlichting 3
SideVü 19
SiriusXM, Satellite Radio 38
SiriusXM Satellite Radio 38, 39
smartphone meldingen 3
snelkoppelingen 1, 32
software
bijwerken 4, 46
updates 39, 46
sonar 19
a-scope 21, 24, 26
alarmen 24, 43
Beeld vooruit 24
bodem vast 24
bron 22, 23
delen 23
diepte 24
flitser 21
frequenties 25
Garmin ClearVü 19
kleurafwijzing 24
kleurversterking 23
nummers 2
Panoptix 20, 21, 26
presentatie 24
ruis 23
SideVü 19
vastleggen 23
waypoint 22
weergaven 19
zoomen 24
zwevende doelen 24
sporen 17, 18
bewerken 17
kopiëren 44
lijst 17
navigeren 18
opnemen 18
opslaan 17
opslaan als route 17
tonen 10, 17
vastleggen 18
verwijderen 18
wissen 18
sporen van schepen 10, 36
startscherm, aanpassen 2
stromingenstations 35
indicatoren 6
stuurautomaat 28, 29
180 graden bocht 29
cirkelpatroon 29
inschakelen 28
koerspatronen 28
koerswijziging grootte 28
patroonkoers 28
reduceren van roeractiviteit 28
Williamson turn-patroon 29
zigzagpatroon 29
support. Zie productsupport
symbolen 7
systeeminfo 45
systeeminformatie 40
T
taal 39
toestel
knoppen 1
registratie 45
schoonmaken 46
toestel registreren 45
toestel-id 40
transducer 19, 22, 25, 27
tripmeters 33
trollingmotor 31, 32
boegcorrectie 33
kompas 33
U
updates, software 46
V
vaste windsturing 31
aanpassen 31
veilige zone aanvaringsalarm 8, 43
verwijderen
alle gebruikersgegevens 19
gebruikersgegevens 45
VHF radio
AIS-doel oproepen 36
persoonlijke standaardoproep 36
via-punten 47
kopiëren 44
navigeren naar 14
tonen 10
viskaart 4
viszoeker. Zie echolood
voltage 42
voorinstellingen 37, 38
DAB 38
voorkeurgegevensbron 28
voorliggende koers
aanhouden 28
lijn 5
vaste voorliggende koers 31
W
WAAS 39
water
snelheid 41
temperatuurcorrectie 41
watersportdiensten 13
waypoints 14
bekijk lijst met 14
bewerken 14
kopiëren 44
maken 5, 14
man-over-boord 14
projecteren 14
schip waarvan positie wordt bijgehouden 
36
sonar 22
verwijderen 15
wijzigen 14
Wi‑Fi 3
Wi‑Fi technologie 41, 42
wind, roos 9
windmeters 34
Z
zeilboot 3, 29
zeilen 9, 29, 30
racetimer 30
startlijn 29, 30
zon- en maanstanden 35
zoomen
kaart 5
sonar 24
zwevende doelen 10
Index 51
support.garmin.com
GUID-E496ED9A-F874-45F8-BB02-F69A61BFB042 v4November 2020
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58

Garmin ECHOMAPUltra126sv de handleiding

Type
de handleiding