24. Berg de maaier op een droge en voor kinderen
ontoegankelijke plaats op.
25. Herstellingen van elektrische componenten van
de grasmaaier mogen slechts door een
elektrovakman worden uitgevoerd.
26. De gebruikte aansluitkabels mogen niet lichter
zijn dan lichte rubberslangkabels HO7RN-F
volgens DIN 57 282/VDE 0282 en moeten
minstens een diameter van 1,5 mm
2
hebben. De
insteekverbindingen moeten voorzien zijn van
een randaarding en de koppeling moet
spatwaterdicht zijn. De aansluitkabel moet door
de ontlastings-klem aan de geleidesteel worden
geleid en de schakelaar-stekkercombinatie in
worden gestoken. Controleer de kabel op
beschadigingen en veroudering alvorens het
toestel te gebruiken. Maai nooit met defecte
kabels (geldt ook voor de motortoevoerkabel aan
het toestel). Als de kabel tijdens het maaien
wordt beschadigd, onmiddellijk de netstekker uit
het stopcontact trekken en dan pas de schade
onderzoeken.
27. Tijdens het starten van de motor mag de
grasmaaier niet worden gekanteld tenzij het
toestel hierbij moet worden opgetild. Kantel hem
in dit geval enkel zo ver als absoluut nodig en til
enkel de van de gebruiker weg wijzende kant op.
28. Indien de maaier ongewoon sterk begint te
vibreren, is een onmiddellijke controle vereist.
Verwijd onmiddellijk de netstekker uit het
stopcontact als de gazonmaaier abnormaal
begint te trillen.
29. Zorg er voor dat alle moeren, bouten en
schroeven goed aangehaald zijn en dat het
toestel zich in een toestand bevindt om er veilig
mee te kunnen werken.
30. Zet de motor af en trek de stekker uit het
stopcontact indien een vreemd voorwerp is
geraakt; controleer dan de maaier op
beschadigingen en voer de nodige herstellingen
uit voordat u de grasmaaier opnieuw start en er
mee werkt.
31. De grasmaaier mag niet aan de regen worden
blootgesteld. Het gazon mag niet nat of zeer
vochtig zijn.
32. Let er tijdens uw werk op dat u steeds veilig
staat.
33. Leidt de machine enkel stappend.
34. Wees bijzonder voorzichtig bij het veranderen
van rijrichting op een helling.
35. Wees bijzonder voorzichtig als u de maaier
omdraait of hem naar u toe trekt.
36. Schakel de maaier uit als het toestel moet
worden opgeheven om het te transporteren, als
u met de maaier andere vlaktes dan het grasveld
moet oversteken en als het toestel weg van of
naar de te maaien vlakte wordt gebracht.
37. Start of bedien de startschakelaar voorzichtig
overeenkomstig de instructies van de fabrikant.
Blijf met uw voeten steeds op voldoende afstand
van het maaigereedschap. Start de motor niet als
u voor de uitwerpopening staat.
38. Raak het snijmes niet aan voordat het
gereedschap van het net is gescheiden en de
messen helemaal tot stilstand zijn gekomen.
39. Til de maaier nooit op of draag hem nooit terwijl
de motor draait.
40. Zet de motor af als u zich van de gazonmaaier
verwijdert en trek de netstekker uit het
stopcontact.
41. Laat de motor afkoelen voordat u het toestel
opbergt in een gesloten ruimte.
42. Controleer regelmatig of de opvangzak
slijtageverschijnsels vertoont resp.of hij naar
behoren werkt.
43. Schakel de maaier uit en trek de netstekker uit
het stopcontact voordat u hem anders afstelt of
reinigt of voordat u controleert of de netkabel in
de war geraakt of beschadigd is.
44. Stopcontacten van aansluitelementen moeten
van rubber, zachte PVC of ander
thermoplastisch materiaal van dezelfde vastheid
zijn of moet bekleed zijn met dit materiaal.
45. Let er op banen te vermijden die de vrije
beweging van de verlengkabel zouden kunnen
hinderen.
46. Vermijdt het toestel vaak met korte tussenpozen
in te schakelen en vooral vermijdt met de AAN-
schakelaar te spelen.
47. Op grond van de spanningsschommelingen die
dit toestel veroorzaakt tijdens het opstarten
kunnen bij ongunstige netomstan-digheden
andere inrichtingen worden gestoord die aan
dezelfde stroomkring zijn aangesloten. In dit
geval moeten adequate maatregelen worden
genomen (b.v. aansluiten aan een andere
stroomkring dan de getroffen inrichting,
aansluiten van het toestel op een stroomkring
met een lagere impedantie).
48. Dit gereedschap is niet bedoeld om door
personen (inclusief kinderen) met een beperkt
fysiek, sensorisch en geestelijk vermogen of door
personen, die niet de nodige ervaring en/of
kennis hebben, te worden gebruikt, tenzij dit
onder toezicht van een persoon gebeurt die
verantwoordelijk is voor hun veiligheid of die hen
aanwijst, hoe het gereedschap moet worden
gebruikt. Op kinderen moet toezicht worden
gehouden om te voorkomen dat ze met het
gereedschap spelen.
26
NL