Toro 417XT Garden Tractor Handleiding

Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

Gebruikershandleiding
Registreer uw product op www.Toro.com
Vertaling van de oorspronkelijke instructies (NL)
Form No. 3350-311
417XT en 419XT
Wheel Horse
Tuintractor
Modelnr. 72211 – Serienr. 240000001 en hoger
Modelnr. 72212 – Serienr. 240000001 en hoger
2
2003 – The Toro Company
8111 Lyndale Avenue South
Bloomington, MN 55420-1196
U kunt contact met ons opnemen op www.Toro.com
Alle rechten voorbehouden
Gedrukt in de VS
Dit vonkontstekingssysteem is in overeenstemming met de
Canadese ICES–002.
Ce système d’allumage par étincelle de véhicule est
conforme à la norme NMB–002 du Canada.
Inhoud
Blz.
Inleiding 2. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veiligheid 3. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Instructies voor veilige bediening van (rijdende)
maaimachines met zittende bestuurder 3. . . . . . .
Veilige bediening 3. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veilige Bediening Toro Rijdende Maaimachine 6. . .
Geluidsdruk 6. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Geluidsvermogen 6. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Trilling 6. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Hellingsdiagram 7. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veiligheids- en instructiestickers 9. . . . . . . . . . . . .
Benzine en olie 12. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Aanbevolen benzine 12. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Gebruik van stabilizer/conditioner 12. . . . . . . . . . .
Brandstoftank met benzine vullen 12. . . . . . . . . . . .
Motoroliepeil controleren 12. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Montage 13. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Losse onderdelen 13. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Stuurwiel monteren 13. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
De stoel monteren 14. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Voorwielen monteren 14. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Achterwielen monteren 15. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bandenspanning controleren 15. . . . . . . . . . . . . . . .
Accu in gebruik nemen en monteren 15. . . . . . . . . .
Motoroliepeil controleren 16. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Smering controleren 16. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Training in het gebruik van de machine 16. . . . . . .
Proefrit met de machine 16. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veiligheidssysteem controleren 16. . . . . . . . . . . . . .
Gebruiksaanwijzing 17. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veiligheid staat voorop 17. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bedieningsorganen voor Model 417XT 17. . . . . . . .
Bedieningsorganen voor Model 419XT 17. . . . . . . .
Parkeerrem gebruiken 18. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Starten en stoppen van de motor 18. . . . . . . . . . . . .
Bediening van de aftakas 19. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Het Veiligheidssysteem 19. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Indicatorcontrolemodule 21. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Blz.
Vooruit- en achteruitrijden 22. . . . . . . . . . . . . . . . . .
De machine stoppen 22. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Werktuiglift bedienen 22. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
De werktuighefhendel bedienen 23. . . . . . . . . . . . .
Bestuurdersstoel instellen 23. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Koplampen 23. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Stuurwiel verstellen 24. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Gebruik cruise control 24. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Machine met de hand duwen 24. . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud 25. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Aanbevolen onderhoudsschema 25. . . . . . . . . . . . . .
Motoroliepeil controleren 26. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Het koelsysteem reinigen 27. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van het luchtfilter 27. . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de bougie 28. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Smeren 29. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bandenspanning controleren 30. . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de Rem 30. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de brandstoftank 30. . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van het brandstoffilter 31. . . . . . . . . . . .
Toespoor voorwielen controleren 31. . . . . . . . . . . .
Transaxle-vloeistof 32. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de zekeringen 32. . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de koplampen 32. . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de accu 33. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Elektrisch schema 36. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Elektrisch schema 37. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Reiniging en stalling 38. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Storingen, oorzaak en remedie 39. . . . . . . . . . . . . . . . .
Inleiding
Belangrijk De motor van dit product is niet uitgerust
met een vonkenvanger. Als de machine wordt gebruikt in
een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras
begroeid terrein zoals omschreven in CPRC 4126, handelt
de bestuurder in strijd met de bepalingen van de Wet op
de Openbare Hulpbronnen (Public Resources Code),
Afdeling 4442, van de Staat Californië. In andere landen
of staten kunnen soortgelijke wetten van kracht zijn.
Dank u voor de keuze van een Toro product.
Wij bij Toro wensen dat u geheel tevreden bent met dit
nieuwe product. Aarzel daarom niet contact op te nemen
met uw erkende Toro-dealer voor eventuele hulp, service,
originele Toro onderdelen of andere informatie.
3
Wanneer u de dealer of de fabriek raadpleegt, dient u de
model- en serienummers van de machine altijd te vermelden.
Aan de hand van deze nummers kan de Service Dealer of
vertegenwoordiger u de juiste informatie over de specifieke
machine verschaffen. De locatie van het plaatje met het
modelnummer en het serienummer is aangegeven op
Figuur 1.
1
m–2345
Figuur 1
1. Plaatje met modelnummer en serienummer
Noteer de model- en serienummers van de machine
hieronder, dan hebt u ze altijd bij de hand.
Modelnr.:
Serienr.:
Lees deze handleiding aandachtig door, zodat u leert hoe u
de machine op de juiste wijze bedient en onderhoudt. Door
het lezen van de handleiding kunt u persoonlijk letsel van u
en anderen en schade aan de machine voorkomen. Ofschoon
Toro veilige en moderne producten ontwerpt, produceert en
op de markt brengt, blijft u verantwoordelijk voor een
correct en veilig gebruik daarvan. U bent tevens
verantwoordelijk voor de instructie m.b.t. de veiligheid van
personen die u met de machine laat werken.
In deze handleiding gebruikt Toro een systeem om
mogelijke gevaren aan te duiden en u te attenderen op
bijzondere aanwijzingen om lichamelijk (mogelijk fataal)
letsel van u en anderen te voorkomen. De termen Gevaar,
Waarschuwing en Voorzichtig duiden de mate van het
risico aan. Ga als regel altijd voorzichtig te werk.
Gevaar duidt op een zeer gevaarlijke situatie die zwaar
lichamelijk letsel of de dood tot gevolg zal hebben
wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden
genomen.
Waarschuwing duidt op een gevaarlijke situatie die zwaar
lichamelijk letsel of de dood tot gevolg kan hebben
wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden
genomen.
Voorzichtig duidt op een gevaarlijke situatie die licht
letsel tot gevolg kan hebben wanneer de
veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.
Er worden nog twee woorden gebruikt om u op
belangrijke informatie te wijzen. Belangrijk attendeert u
op bijzondere technische informatie en Opmerking duidt
algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.
Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en
rechterzijde van de machine.
Veiligheid
Instructies voor veilige
bediening van (rijdende)
maaimachines met zittende
bestuurder
Deze machine voldoet ten minste aan de Europese
normen, van kracht op het moment van produktie.
Onjuist gebruik of onderhoud door de gebruiker of
eigenaar kan echter letsel veroorzaken. Om het risico
van letsel te verminderen, dient u zich aan de volgende
veiligheidsinstructies te houden en altijd op het
veiligheidssymbool te letten, dat betekent
VOORZICHTIG, WAARSCHUWING of GEVAAR
“instructie voor persoonlijke veiligheid”. Niet-naleving
van de instructie kan leiden tot lichamelijk of dodelijk
letsel.
Veilige bediening
De volgende instructies zijn ontleend aan de CEN norm
EN 836:1997.
Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen
uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om
ernstig of mogelijk fataal letsel te voorkomen.
Instructie
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u de
maaimachine gaat gebruiken. Zorg ervoor dat u
vertrouwd raakt met bedieningsorganen en weet hoe u
de machine moet gebruiken.
U dient erop toe te zien dat de machine nooit door
kinderen wordt bediend of door volwassenen die niet van
de instructies op de hoogte zijn. Voor de bestuurder kan
een wettelijke minimumleeftijd gelden.
Houd iedereen weg uit het gebied waarin u de machine
gebruikt, met name kinderen en huisdieren.
Onthoud dat de bestuurder verantwoordelijk is voor
ongevallen of schade aan andere personen of hun
eigendommen.
4
Het is niet toegestaan passagiers te vervoeren.
Elke bestuurder moet ervoor zorgen dat hij of zij
professionele en praktische instructie krijgt. Bij een
dergelijke instructie moet de nadruk liggen op:
zorgvuldigheid en concentratie bij het werken met
tractorvoertuigen;
als de maaier op een helling begint te glijden, kan
dat niet met de rem worden gecorrigeerd. De
belangrijkste oorzaken voor het verliezen van de
controle zijn:
onvoldoende grip van de wielen,
te snel rijden,
onjuist gebruik van de rem,
het type machine is niet geschikt voor het
specifieke werk,
zich onvoldoende bewust zijn van de specifieke
omstandigheden van het terrein, met name op
hellingen,
onjuiste bevestiging en verdeling van lasten.
Voor ingebruikname
Draag tijdens het maaien altijd een lange broek en
stevige schoenen. Draag geen schoenen met open
tenen en loop niet op blote voeten.
Inspecteer het terrein waarop u de maaimachine gaat
gebruiken grondig en verwijder eventuele voorwerpen
die door de machine kunnen worden uitgeworpen.
Waarschuwing – Brandstof is zeer ontvlambaar.
Bewaar brandstof uitsluitend in tanks of blikken
die daar speciaal voor bedoeld zijn.
Vul de brandstoftank nooit binnenshuis; tijdens het
bijvullen niet roken.
Vul zo nodig brandstof bij voordat u de motor
aanzet. Nooit de dop van de brandstoftank
verwijderen of brandstof bijvullen als de motor
loopt of heet is.
Probeer de motor niet te starten als er brandstof is
gemorst. Verwijder de machine dan uit de buurt
van de plek waar is gemorst, en voorkom elke
vorm van open vuur of vonken totdat de
brandstofdampen volledig zijn verdwenen.
Zorg voor een goede bevestiging van afsluitdoppen
van brandstoftanks en -blikken.
Vervang geluiddempers die gebreken vertonen.
Controleer de messen, bevestigingsbouten en het
maaimechanisme altijd op sporen van slijtage of
beschadiging voor het gebruik. Vervang versleten of
beschadigde messen en bouten altijd als complete set
om een goede balans te behouden.
Let op dat bij machines met meer maaimessen andere
messen kunnen gaan draaien doordat u een mes draait.
Gebruiksaanwijzing
Laat de motor nooit in een afgesloten ruimte lopen,
omdat zich daar giftige koolmonoxidedampen kunnen
verzamelen.
Maai uitsluitend bij daglicht of goed kunstlicht.
Alle werktuigkoppelingen uitschakelen en versnelling
in vrij schakelen alvorens de motor te starten.
Gebruik de maaimachine niet op de volgende
hellingen:
dwars op een helling van meer dan 5;
heuvelopwaarts op een helling van meer dan 10;
heuvelafwaarts op een helling van meer dan 15.
Denk eraan dat elke helling gevaarlijk is. Het rijden op
met gras begroeide hellingen vereist bijzondere
zorgvuldigheid. Om te voorkomen dat de machine
kantelt:
niet plotseling stoppen of gaan rijden bij het op- en
afrijden van hellingen;
laat de koppeling langzaam opkomen, laat de
machine altijd in de versnelling rijden, vooral
wanneer u een helling afrijdt;
houd de snelheid laag bij het rijden op hellingen en
in scherpe bochten;
let op bulten en kuilen en andere verborgen
gevaren;
maai nooit dwars over een helling, tenzij de
maaimachine daarvoor speciaal voor is bedoeld.
Ga zorgvuldig te werk als u lasten sleept of zware
werktuigen gebruikt.
Gebruik uitsluitend goedgekeurde
trekstangbevestigingspunten.
Beperk de belasting tot wat u veilig kunt
beheersen.
Maak geen scherpe bochten. Ga zorgvuldig te werk
als u achteruitrijdt.
Gebruik contragewicht(en) of wielgewichten, als
dit in de bedieningshandleiding wordt geadviseerd.
5
Let op het verkeer bij oversteken en in de buurt van de
openbare weg.
Zet de maaimessen stil voordat u andere oppervlakken
dan grasvelden oversteekt.
Bij gebruik van werktuigen nooit de afvoeropening
naar omstanders toe richten of personen in de buurt
van de in werking zijnde machine laten komen.
Gebruik de machine nooit als schermen, schilden of
andere beveiligingsmiddelen zijn beschadigd of
ontbreken.
Verander de instellingen van de motor niet en voorkom
overbelasting van de motor. Laat de motor niet met
een te hoog toerental lopen omdat dit de kans op
ongevallen kan vergroten.
Voordat u de bestuurdersplaats verlaat:
aftakas uitschakelen en werktuigen laten zakken;
versnelling in neutraalstand zetten en parkeerrem
in werking stellen;
motor afzetten en sleuteltje uit het contact nemen.
Aandrijving naar werktuigen uitschakelen, motor
afzetten en bougiekabel(s) losmaken of sleuteltje uit
het contact nemen:
voordat u verstoppingen losmaakt of de
afvoertunnel ontstopt;
voordat u de maaimachine gaat controleren,
schoonmaken of andere werkzaamheden gaat
uitvoeren;
als u een vreemd voorwerp raakt. Controleer de
maaimachine op beschadigingen en voer alle
benodigde reparaties uit alvorens deze weer te
gebruiken;
als de maaimachine abnormaal trilt (direct
controleren).
Schakel de aandrijving naar werktuigen uit als u de
machine transporteert of niet gebruikt.
Zet de motor af en schakel de aandrijving naar
werktuigen uit:
voor het bijvullen van brandstof;
voor verwijdering van de grasvanger;
voordat u de maaihoogte instelt, tenzij die vanaf de
bestuurderspositie kan worden ingesteld.
Zet de gashendel terug terwijl de motor uitloopt. Als
de machine met een brandstofafsluitklep is uitgerust,
draai deze dan dicht als het maaiwerk voltooid is.
Onderhoud en stalling
Draai alle moeren, bouten en schroeven regelmatig
strak aan, zodat de machine steeds veilig in gebruik is.
Stal de machine nooit met brandstof in de tank in een
gebouw waar dampen open vlammen of vonken
kunnen bereiken.
Laat de motor afkoelen voordat u de maaimachine in
een afgesloten ruimte stalt.
Houd de motor, geluiddemper, accubehuizing en de
brandstofopslagplaats vrij van overtollig vet, gras en
bladeren om brandgevaar te verminderen.
Controleer de grasvanger regelmatig op slijtage en
mankementen.
Vervang versleten of beschadigde onderdelen met het
oog op een veilig gebruik.
Als de brandstoftank moet worden afgetapt, dient dit
buiten plaats te vinden.
Let op dat bij machines met meer maaimessen andere
messen kunnen gaan draaien doordat u een mes draait.
Als u de machine parkeert, stalt of onbewaakt
achterlaat, moet u het maaiwerktuig neerlaten, tenzij u
een betrouwbare mechanische vergrendeling gebruikt.
6
Veilige Bediening Toro
Rijdende Maaimachine
De volgende lijst bevat veiligheidsinstructies die specifiek
zijn toegesneden op Toro-producten, of andere veiligheids-
instructies die niet zijn opgenomen in de CEN-norm.
Gebruik uitsluitend door Toro goedgekeurde
werktuigen. De garantie kan komen te vervallen als
werktuigen worden gebruikt die niet zijn goedgekeurd.
Geluidsdruk
Deze machine oefent een geluidsdruk van 91 dBA uit op
het gehoor van de bestuurder, gebaseerd op metingen bij
identieke machines volgens procedures zoals vastgelegd
in Richtlijn 98/37/EG.
Geluidsvermogen
Deze machine heeft een geluidsniveau van 105 dBA,
gebaseerd op metingen bij identieke machines volgens
procedures zoals vastgelegd in Richtlijn 2000/14/EG.
Trilling
Deze machine heeft een maximaal trillingsniveau van
2,29 m/s
2
op de handen en armen, gebaseerd op metingen
bij identieke machines volgens procedures zoals
vastgelegd in Richtlijn 98/37/EG.
Deze machine heeft een maximaal trillingsniveau van
0,33 m/s
2
op het hele lichaam, gebaseerd op metingen bij
identieke machines volgens procedures zoals vastgelegd
in Richtlijn 98/37/EG.
7
Hellingsdiagram
BRENG DEZE RAND IN LIJN MET EEN VERTICAAL OPPERVLAK
(BOOM, GEBOUW, PAAL, ENZ.)
LANGS DE DAARTOE BESTEMDE LIJN VOUWEN
VOORBEELD:
VERGELIJK HELLING
MET OMGEVOUWEN
RAND.
8
9
Veiligheids- en instructiestickers
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de gebruiker
en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of
verdwenen stickers.
112168
92-6727
1. Brandstofpeil 2. Brandstof
99-2986
1. Ledematen van omstanders kunnen bekneld raken/afgesneden
worden – Draai nooit het sleuteltje om als er kinderen in de buurt
zijn. Houd kinderen op een veilige afstand van de machine.
99-5340
1. KeyChoice-sleuteltje – Omdraaien als u wilt maaien in de
achteruit-stand.
92-6720
1. De knop uittrekken om de
aftakas in te schakelen.
2. Druk de knop in om de
aftakas uit te schakelen.
10
92-6721
92-7090
1. Duw de hendel in om de
machine te laten rijden.
2. Trek de hendel uit om de
machine te duwen.
3. U mag de machine nooit
slepen.
99-8036 (Model 417XT)
1. Maaien in de
achteruit-stand
ingeschakeld
2. Accu
3. Motoroliedruk
4. Aftakas
104-7634
1. Lees de
Gebruikershandleiding
.
104-4163
1. Risico van explosie.
2. Geen vonken of vuur en
niet roken.
3. Risico van bijtende
vloeistof/chemische
brandwonden.
4. Draag oogbescherming.
5. Lees de
Gebruikershandleiding
.
6. Houd omstanders op
veilige afstand van de
accu.
106-9871 (Model 419XT)
1. Cruise control,
vergrendeld
2. Aftakas
3. Accu-ontladingsindicator
4. Motoroliedruk
5. Brandstofpeil
6. Maaien in de
achteruit-stand
ingeschakeld
11
93-7313
1. Waarschuwing – Lees de
Gebruikershandleiding
.
2. Machine kan kantelen –
Gebruik de machine niet
dwars op hellingen van meer
dan 5 graden, heuvelopwaarts
op hellingen van meer dan 10
graden of heuvelafwaarts op
hellingen van meer dan 15
graden.
3. De machine kan voorwerpen
uitwerpen – Houd
omstanders op een veilige
afstand van de machine.
4. Machine kan voorwerpen
uitwerpen – Zorg ervoor dat de
grasgeleider op zijn plaats zit.
5. Handen of voeten kunnen
worden gesneden/
geamputeerd, maaimes –
Blijf uit de buurt van
bewegende onderdelen.
6. Om de machine vooruit te
laten rijden, moet u de
rijsnelheidshendel naar voren
duwen.
7. Om de machine achteruit te
laten rijden, moet u de
rijsnelheidshendel naar
achteren duwen.
8. Om te remmen, trapt u het
rempedaal in.
9. Om de parkeerrem in
werking te stellen, moet u het
bekvormige pedaal intrappen
en de parkeerremhendel op
Aan zetten.
10. Om de parkeerem vrij te
zetten, trapt u het rempedaal
in en laat u dit opkomen.
104-5091
1. Bevat lood; niet weggooien
2. Recyclen
3. Draag oogbescherming;
explosieve gassen kunnen
blindheid en ander letsel
veroorzaken
4. Geen vonken of vuur en niet
roken
5. Zwavelzuur kan blindheid of
ernstige brandwonden
veroorzaken
6. Ogen direct met water
spoelen en snel arts
raadplegen
7. Maximale vulstreep
8. Minimale vulstreep
9. Instructies om accu te
gebruiken
12
Benzine en olie
Aanbevolen benzine
Gebruik normale LOODVRIJE benzine voor
automobielen (octaangetal minimaal 85). Gelode normale
benzine kan worden gebruikt als loodvrije benzine niet
verkrijgbaar is.
Belangrijk Gebruik nooit methanol, benzine die
methanol bevat of gasohol die meer dan 10 % ethanol
bevat, omdat dit kan leiden tot schade aan het
brandstofsysteem. Geen olie bij de benzine mengen.
Gevaar
In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst
ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie
van benzine kan brandwonden bij u of anderen en
materiële schade veroorzaken.
Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer
de motor koud is. Eventueel gemorste benzine
opnemen.
Vul de brandstoftank nooit als de machine op
een aanhangwagen in een afgesloten ruimte
staat.
Vul de brandstoftank niet helemaal vol. Vul de
brandstoftank tot maximaal 6 tot 13 mm vanaf de
onderkant van de vulbuis. Deze ruimte in de tank
geeft benzine de kans om uit te zetten.
Rook nooit wanneer u met benzine bezig bent,
en houd de brandstof weg van open vlammen of
vonken.
Bewaar benzine in een goedgekeurd vat of blik
en buiten bereik van kinderen. Koop nooit
meer benzine dan u in 30 dagen kunt opmaken.
Zet benzinevaten altijd op de grond en uit de
buurt van de machine alvorens de tank bij te
vullen.
Benzinevaten niet in een vrachtwagen of
aanhanger vullen, omdat bekleding of kunststof
beplating het vat kunnen isoleren wat de afvoer
van statische lading kan bemoeilijken.
Als het praktisch mogelijk is, kunt u het beste
een machine met een benzinemotor eerst van de
vrachtwagen of aanhanger halen en bijtanken
als de machine met de wielen op de grond staat.
Als dit niet mogelijk is, verdient het de
voorkeur dergelijke machines op een truck of
aanhanger bij te vullen uit een draagbaar vat,
niet met behulp van een vulpistool van een
pomp.
Als u een vulpistool moet gebruiken, dient u de
vulpijp voortdurend in contact met de rand van
de brandstoftank of de opening van het vat te
houden, totdat u klaar bent met bijvullen.
Benzine is schadelijk of dodelijk bij inname.
Langdurige blootstelling aan dampen kan leiden
tot ernstig letsel en ziekte.
Voorkom dat u dampen lange tijd inademt.
Houd uw gezicht uit de buurt van een vulpijp
en de opening van een tank of een blik met
conditioner.
Houd benzine uit de buurt van ogen en huid.
Waarschuwing
Gebruik van
stabilizer/conditioner
Gebruik van stabilizer/conditioner in de machine biedt de
volgende voordelen:
Houdt de benzine vers gedurende stalling van 90 dagen
of minder. Als u de machine langer wilt stallen, moet u
de benzine aftappen uit de brandstoftank.
Houdt de motor tijdens het gebruik schoon.
Voorkomt harsachtige afzettingen in het
brandstofsysteem, die tot startproblemen kunnen leiden.
Belangrijk Gebruik nooit brandstofadditieven die
methanol of ethanol bevatten.
Voeg de juiste hoeveelheid stabilizer/conditioner aan de
benzine toe.
Opmerking: Stabilizer/conditioner werkt het best als deze
met verse benzine wordt gemengd. Gebruik altijd stabilizer/
conditioner om het risico van harsachtige afzettingen in het
brandstofsysteem zo klein mogelijk te houden.
Brandstoftank met benzine
vullen
1. Motor afzetten en parkeerrem in werking stellen.
2. Reinig de omgeving van de tankdop en verwijder de
dop. Vul de brandstoftank bij met loodvrije, normale
benzine tot maximaal 6 tot 13 mm vanaf de onderkant
van de vulbuis. De ruimte in de tank geeft de benzine
de kans om uit te zetten. Vul de brandstoftank niet
helemaal vol.
3. Draai de tankdop stevig vast. Gemorste benzine
opnemen.
Motoroliepeil controleren
Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt,
moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren;
zie Motoroliepeil controleren, blz. 26.
13
Montage
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Losse onderdelen
Opmerking: Gebruik onderstaande lijst om te controleren of alle onderdelen zijn geleverd.
Omschrijving Hoeveelheid Gebruik
Stuurwiel
Borgring, 1/2 inch
Moer, 1/2 inch
Logokapje
1
1
1
1
Montage van het stuurwiel
Stoel
Afstandsstuk, kleine binnendiameter
Afstandsstuk, grote binnendiameter
Borstbout
Knop
Platte ring, 11/32 inch
1
2
2
2
2
2
Montage van de stoel
Bout, 1/4 x 3/4 inch
Zeskantige moer, 1/4 inch
2
2
Ingebruikneming en montage van de accu
Sleuteltje 1 Gebruiken in contactschakelaar
Gebruikershandleiding
Instructievideo Veilige Bediening Rijdende
maaimachine
1
1
Lezen voor gebruik van de machine
Bekijken voordat de machine in gebruik
wordt genomen.
Borgpen
Afstandsringen
Ringen – dik
Ringen
Dop
2
4
2
2
2
Montage van de voorwielen
Wielmoeren 10 Montage van de achterwielen
Stuurwiel monteren
1. Draai de voorwielen recht naar voren.
2. Verwijder het logokapje door de 3 klemmetjes vanaf
de achterkant los te maken met behulp van een
schroevendraaier.
3. Richt de middenspaak naar de stoel en plaats het
stuurwiel in de sleuf van de as (Fig. 2).
4. Zet het stuurwiel vast met een borgring (1/2 inch) en
een moer (1/2 inch) (Fig. 2).
5. Draai de moer van het stuurwiel aan met een torsie van
37 Nm.
6. Klik het logokapje weer vast op zijn plaats (Fig. 2).
2307
2
3
1
4
5
Figuur 2
1. Middenspaak
2. Sleuf van as
3. Borgring, 1/2 inch
4. Moer, 1/2 inch
5. Logokapje
14
De stoel monteren
1. Plaats het afstandsstuk met de grote binnendiameter en
de 2 borstbouten in de achterste gaten van de stoel
(Fig. 3).
2. Plaats de stoel op de stoelbasis door de 2 borstbouten
door de spiegaten aan het uiteinde van beide sleuven te
steken (Fig. 3).
3. Plaats het afstandstuk met de kleine binnendiameter
tussen de stoel en de stoelbasis en draai de 2 knoppen
en de 2 platte ringen (11/32 inch) in de voorste gaten
in de stoel (Fig. 3). Stel de stoel in en draai de
knoppen vast.
4. Leid de kabel en de connector van de stoelschakelaar
door de middelste opening in de stoelbasis. Druk de
connector van de stoelschakelaar helemaal in de
connector van de kabelboom (Fig. 3).
5. Bevestig de kabel van de stoelschakelaar aan de
opening in het spatscherm (Fig. 3).
m–5081
1
2
5
3
4
6
7
8
9
Figuur 3
1. Stoel
2. Afstandsstuk-kleine
binnendiameter
3. Afstandsstuk-grote
binnendiameter
4. Borstbout
5. Knop
6. Kabel en connector
7. Connector van kabelboom
8. Kabelklem
9. Platte ring, 11/32 inch
Voorwielen monteren
1. Haal de wielen uit het krat (Fig. 4).
2. Monteer een dunne ring (3/4 inch) op de as (Fig. 4).
3. Schuif het wiel op de as met het ventiel aan de
binnenkant (Fig. 4).
4. De langsspeling van het wiel moet 0 tot 0,4 mm zijn.
Plaats de opvulringen (indien nodig) en de dikke platte
ring (3/4 inch) op de as om het wiel de correcte
speling te geven.
5. Steek de borgpen door de as en buig de uiteinden van
de pen open (Fig. 4).
6. Druk de dop op het uiteinde van de as totdat deze
vastklikt op de ring (Fig. 4).
7. Doe hetzelfde aan de andere kant (Stappen 2–6).
8. Smeer de wiellagers.
m–7287
2
1
3
4
6
5
7
Figuur 4
1. Voorwiel
2. As
3. Opvulringen
4. Dikke ring, 3/4 inch
5. Dop
6. Borgpen
7. Dunne ring, 3/4 inch
15
Achterwielen monteren
1. Monteer het achterwiel op de wielnaaf met het ventiel
aan de binnenkant (Fig. 5).
2. Zet de wielbouten vast met een torsie van 105-112 Nm.
m–7288
3
1
2
Figuur 5
1. Achterwiel
2. Wielbouten
3. Wielnaaf
Bandenspanning controleren
Zie Bandenspanning controleren, blz. 30. Controleer of de
voor- en achterbanden de correcte spanning hebben. De
aanbevolen spanning voor de voor- en achterbanden is
138 kPa (20 psi).
Accu in gebruik nemen en
monteren
Accuzuur met een soortelijk gewicht van 1,265 moet u
kopen bij een plaatselijke accuhandelaar.
Gevaar
Accuzuur bevat zwavelzuur; dit is een dodelijk gif
dat ernstige brandwonden veroorzaakt.
U mag accuzuur nooit innemen en moet elk
contact met huid, ogen of kleding vermijden.
Draag een veiligheidsbril en rubberhandschoenen
om uw ogen en handen te beschermen.
Vul de accu alleen bij op plaatsen waar schoon
water aanwezig is om indien nodig uw huid af
te spoelen.
Neem alle instructies in acht en houd u aan alle
veiligheidsberichten op de accuzuurcontainer.
1. Verwijder de accu uit de machine.
2. Maak de bovenkant van de accu schoon met een
tissue.
Opmerking: Vul de accu nooit bij met accuzuur terwijl
de accu nog in de machine zit. Er zou dan accuzuur op
andere onderdelen kunnen komen, wat tot corrosie kan
leiden.
3. Verwijder de vuldoppen van de accu (Fig. 6).
4. Giet langzaam accuzuur in elke cel van de accu totdat
het zuurpeil de bovenste streep op de accubehuizing
bereikt (Fig. 6).
Belangrijk De accu niet te vol vullen; uitgelopen
accuzuur (zwavelzuur) kan ernstige corrosie en
beschadiging van het chassis veroorzaken.
5. Wacht na het bijvullen van de accucellen vijf tot tien
minuten. Vul zonodig accuzuur bij totdat het zuurpeil de
bovenste streep op de accubehuizing bereikt (Fig. 6).
6. Plaats de vuldoppen weer op de accu.
1
2
3
m-5004
Figuur 6
1. Vuldoppen
2. Bovenste streep
3. Onderste streep
Bij het opladen produceert de accu gassen die tot
ontploffing kunnen komen.
Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor
dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu
komen.
Waarschuwing
Opmerking: Zorg ervoor dat de vuldoppen op de accu
zijn geplaatst.
7. Laad de accu één uur op bij 10 A of 2 uur bij 5 A.
16
8. Zodra de accu volledig is opgeladen, haalt u de
acculader uit het stopcontact en maakt u vervolgens de
oplaadkabels los van de accuklemmen (Fig. 7).
4
1
2
3
m-4970
Figuur 7
1. Pluspool van de accu
2. Minpool van de accu
3. Rode (+) oplaadkabel
4. Zwarte (–) oplaadkabel
9. Plaats de accu in de machine en sluit de accukabels
aan. Zie Accu monteren, blz. 34.
Opmerking: Gebruik de machine nooit wanneer de accu
is losgekoppeld; dit kan beschadigingen aan het
elektrische systeem tot gevolg hebben.
Motoroliepeil controleren
Belangrijk Het carter van de motor van de machine is
in de fabriek gevuld.
Controleer het oliepeil en vul voldoende olie bij totdat het
peil de VOL-markering op de peilstok bereikt. Zie
Motoroliepeil controleren, blz. 26.
Smering controleren
Controleer of de machine is gesmeerd. Zie Smeren,
blz. 29.
Training in het gebruik van de
machine
Zorg ervoor dat u weet hoe u de machine moet gebruiken.
Lees het hoofstuk Gebruiksaanwijzing, blz. 17 e.v.
Proefrit met de machine
1. Vul de tank met loodvrije, normale benzine; zie
Benzine en olie, blz. 12. Open de brandstofafsluitklep
en controleer de brandstofslang en de verbindingen op
lekken.
2. Indien van toepassing, moet u de werking van de
volgende zaken controleren en testen:
Bediening van de motor, choke en gas
Koplampen
Controlelampjes
Aftakaskoppeling en rem
Hefsysteem
Parkeerrem
Besturing
Gebruik van de machine in de vooruit- en
achteruit-stand.
Veiligheidssysteem controleren
Zie Veiligheidssysteem testen, blz. 19.
Niet-aangesloten of beschadigde interlock-
schakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben
op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk
letsel veroorzaken.
Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Controleer elke dag de werking van de
interlockschakelaars en vervang beschadigde
schakelaars voordat u de machine weer in
gebruik neemt.
Voorzichtig
17
Gebruiksaanwijzing
Veiligheid staat voorop
Lees aandachtig alle veiligheidsinstructies. Met behulp
van deze informatie kunt u letsel van uw gezinsleden,
omstanders, dieren en uzelf voorkomen.
Bedieningsorganen voor
Model 417XT
Zorg ervoor dat u vertrouwd bent met alle bedienings-
organen (Fig. 8) voordat u de motor start en de machine
gebruikt.
2
3
4
8
9
10
11
1
6
5
7
12
m–6514
13
Figuur 8
1. Stuurwiel
2. Contactschakelaar
3. Rempedaal
4. Parkeerremhendel
5. Rijsnelheidshendel
6. Gashendel
7. Chokehendel
8. Aftakas
9. Cruise control-schakelaar
10. Indicatorcontrolemodule/
Urenteller
11. Hendel om stuurwiel te
verstellen
12. Opening motorkap
13. Werktuiglift
Bedieningsorganen voor
Model 419XT
Zorg ervoor dat u vertrouwd bent met alle bedienings-
organen (Fig. 9) voordat u de motor start en de machine
gebruikt.
2
3
4
8
9
10
12
1
6
11
5
7
13
m–6513
Figuur 9
1. Stuurwiel
2. Contactschakelaar
3. Rempedaal
4. Parkeerremhendel
5. Rijsnelheidshendel
6. Gashendel
7. Chokehendel
8. Aftakas
9. Cruise control-schakelaar
10. Indicatorcontrolemodule/
Urenteller
11. Schakelaar werktuiglift
12. Hendel om stuurwiel te
verstellen
13. Opening motorkap
18
Parkeerrem gebruiken
Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de
machine stopt of deze onbeheerd achterlaat.
Parkeerrem in werking stellen
1. Trap het rempedaal (Fig. 10) in en houd dit ingetrapt.
2. Duw de parkeerremhendel (Fig. 10) naar voren en neem
uw voet langzaam van het rempedaal. Het rempedaal
moet in de ingetrapte (vergrendelde) stand blijven staan.
Parkeerrem vrijzetten
1. Trap het rempedaal in (Fig. 10). De parkeerremhendel
moet nu vrijkomen.
2. Laat het rempedaal nu langzaam opkomen.
1
2
m–6516
Figuur 10
1. Rempedaal 2. Parkeerremhendel
Starten en stoppen van de
motor
Motor starten
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel.
2. Stel de parkeerrem in werking; zie Parkeerrem in
werking stellen, blz. 18.
Opmerking: De motor start alleen wanneer u de
parkeerrem in werking hebt gesteld of het rempedaal
helemaal ingetrapt houdt.
3. Schakel de aftakas uit (Fig. 11).
4. Zet de chokehendel op Aan (Fig. 11).
Opmerking: Als de motor heeft gelopen en warm is,
hoeft u stap 4 misschien niet uit te voeren.
5. Zet de gashendel op Snel (Fig. 11).
6. Draai het contactsleuteltje op Start en houdt dit in deze
positie (Fig. 12). Laat het sleuteltje los zodra de motor
aanslaat.
Belangrijk Als de motor na 10 seconden continu
starten niet aanslaat, moet u het contactsleuteltje op Uit
draaien en de startmotor één minuut laten afkoelen; zie
Storingen, Oorzaak en Remedie, blz. 39.
7. Zodra de motor start, zet u de chokehendel op Uit
(Fig. 11). Als de motor afslaat of hapert, zet u de
chokehendel weer op Aan gedurende een paar
seconden. Zet vervolgens de gashendel in de gewenste
stand. Herhaal dit indien nodig.
5
3
1
2
6
m–6523
4
Figuur 11
1. Aftakas – Uit
2. Choke – An
3. Choke – Uit
4. Gashendel
5. Snel
6. Langzaam
3
2
1
1208
4
Figuur 12
1. Uit
2. Lichten
3. Lopen
4. Starten
Motor afzetten
1. Schakel de aftakas uit (Fig. 11).
2. Zet de gashendel tussen half gas en vol gas (Fig. 11).
3. Draai het contactsleuteltje op Uit (Fig. 12).
19
Bediening van de aftakas
Met de maaikoppeling (aftakas) schakelt u de aandrijving
naar de elektrische koppeling aan of uit.
Als het contactsleuteltje op Lopen of Lichten is gedraaid
en de aftakas is ingeschakeld, zal het aftakaslampje in de
Indicatormodule op Aan staan. Als dit lampje brandt,
wordt u eraan herinnerd dat de aftakas is ingeschakeld. De
startmotor zal niet draaien en u dient de aftakas uit te
schakelen, voordat u de machine verlaat.
Aftakas inschakelen
1. Zet de aftakas op Aan (Fig. 13).
1
2
m–6524
Figuur 13
1. Uit – uitgeschakeld 2. Aan – ingeschakeld
Aftakas uitschakelen
1. Schakel de aftakas uit (Fig. 13).
Het Veiligheidssysteem
Niet-aangesloten of beschadigde
interlockschakelaars kunnen onverwachte
gevolgen hebben op de werking van de machine.
Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Controleer elke dag de werking van de
interlockschakelaars en vervang beschadigde
schakelaars voordat u de machine weer in
gebruik neemt.
Voorzichtig
Werking van het veiligheidssysteem
Het veiligheidssysteem is bedoeld om starten van de
motor alleen mogelijk te maken wanneer:
De bestuurder op de stoel zit;
Het rempedaal is ingetrapt;
De aftakas is uitgeschakeld;
Het hydro-pedaal in de neutraalstand staat.
Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor wordt
gestopt, wanneer:
U de bestuurdersstoel verlaat terwijl het rempedaal
niet is ingetrapt.
U de bestuurdersstoel verlaat terwijl de aftakas is
ingeschakeld.
Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de aftakas tot
stilstand wordt gebracht, wanneer:
U de machine in de achteruit-stand zet terwijl de
aftakas is ingeschakeld.
Veiligheidssysteem testen
Controleer de werking van het veiligheidssysteem telkens
voordat u de machine in gebruik neemt. Als het veiligheids-
systeem niet werkt zoals hieronder wordt beschreven, moet u
het direct laten repareren door een erkende Service Dealer.
1. Stel de parkeerrem in werking. Schakel de afttakas in.
Draai het contactsleuteltje op Aan terwijl U op de stoel
zit; de motor mag nu niet starten.
2. Schakel de aftakas uit en zet de parkeerrem vrij. Draai
het contactsleuteltje op Start terwijl U op de stoel zit;
de motor mag nu niet starten.
3. Stel de parkeerrem in werking en schakel de aftakas
uit. Kom overeind uit de stoel en draai het contact-
sleuteltje op Start; de motor mag nu niet starten.
4. Stel de parkeerrem in werking en schakel de aftakas uit.
Neem plaats op de stoel en start de motor: Als de motor
loopt, zet u de parkeerrem vrij en komt u iets overeind
uit de bestuurdersstoel; de motor moet nu stoppen.
5. Stel de parkeerrem in werking en schakel de aftakas uit.
Neem plaats op de stoel en start de motor: Als de motor
loopt, schakelt u de aftakas in en komt u iets overeind uit
de bestuurdersstoel; de motor moet nu stoppen.
6. Zet de parkeerrem vrij en draai het contactsleuteltje op
LOPEN zonder de motor te starten. Zet de aftakas-
schakelaar op AAN. U moet een klik horen waarmee
wordt aangegeven dat de aftakas is ingeschakeld, en
het aftakaslampje gaat branden. Zet het pedaal in de
achteruit-stand. U moet een klik horen waarmee wordt
aangegeven dat de aftakas is uitgeschakeld, en het
aftakaslampje dooft.
20
7. Zet de parkeerrem vrij en draai de contactschakelaar op
LOPEN zonder de motor te starten. Zet de aftakas-
schakelaar op AAN. Draai het KeyChoice-sleuteltje om
laat dit los. Het lampje Werken-in-achteruit-stand moet
nu oplichten. Zet het pedaal in de achteruit-stand. De
aftakas moet ingeschakeld blijven en het aftakaslampje
op het dashboard moet blijven branden. Zet de aftakas-
schakelaar op UIT. Het aftakaslampje en het lampje
Werken-in-achteruit-stand moeten doven.
KeyChoiceschakelaar instellen voor
maaien in de Achteruit-stand
Een interlockschakelaar op de machine zorgt ervoor dat de
aftakas wordt uitgeschakeld als u achteruit rijdt. Als u de
machine in de achteruit-stand zet terwijl de aftakas is
ingeschakeld (dat wil zeggen als er maaimessen of andere
werktuigen in gebruik zijn), zal de motor afslaan. Niet in de
achteruit-stand maaien, tenzij dat strikt noodzakelijk is.
Als u de aftakas moet gebruiken terwijl u achteruit rijdt,
kunt u deze interlockschakelaar uitzetten met behulp van
de KeyChoice-schakelaar die zich naast de beugel van de
bestuurdersstoel bevindt (Fig. 14).
Gevaar
Wanneer u achteruit rijdt terwijl de maaimessen
of andere werktuigen in gebruik zijn, bestaat het
gevaar dat u een kind of een andere omstander
overrijdt, met ernstig letsel of de dood tot gevolg.
Niet in de achteruit-stand maaien, tenzij dat
strikt noodzakelijk is.
Steek het KeyChoice-sleuteltje alleen in de
KeyChoice-schakelaar als dit strikt
noodzakelijk is.
Kijk altijd omlaag en achterom vóór en tijdens
het achteruitrijden.
Gebruik de KeyChoice-schakelaar alleen
wanneer u er zeker van bent dat er geen
kinderen of andere omstanders binnen het
maaigebied zullen komen.
Let heel goed op als u de interlockschakelaar
hebt uitgezet: door het lawaai van de motor
merkt u mogelijk niet dat een kind of andere
omstander zich in het maaigebied bevindt.
Verwijder altijd zowel het contactsleuteltje als
het KeyChoice-sleuteltje en bewaar ze op een
veilige plaats buiten het bereik van kinderen of
onbevoegde gebruikers, wanneer u de machine
onbeheerd achterlaat.
1. Schakel de aftakas in.
2. Steek het KeyChoice-sleuteltje in de KeyChoice-
schakelaar (Fig. 14).
m–4220
1
Figuur 14
1. KeyChoice-schakelaar
3. Draai het KeyChoice-sleuteltje om.
Een rood lampje op het voorste paneel (Fig. 15 en 16)
gaat branden, om aan te geven dat de interlock-
schakelaar is uitgezet.
1
m–6517
Figuur 15
1. Lampje Werken-in-achteruit-stand – Model 419XT
1
m–6518
Figuur 16
1. Lampje Werken-in-achteruit-stand – Model 417XT
4. Zet de machine in de achteruit-stand en maak uw
werkzaamheden af.
5. Zet de aftakas stil om de interlock in te schakelen.
Hierdoor zal het rode lampje op het paneel doven.
6. Verwijder het KeyChoice-sleuteltje en bewaar dit op
een veilige plaats buiten het bereik van kinderen.
21
Indicatorcontrolemodule
De indicatorcontrolmodule (Fig. 17 en 18) heeft lampjes
voor:
Werken in achteruit-stand
Aftakas
Accu
Oliedruk
Urenteller (LED)
Cruise control (uitsluitend bij model 419XT)
Brandstofpeil (uitsluitend bij model 419XT)
1
4
25 3
m–6518
Figuur 17 (Model 417XT)
1. Aftakas
2. Accu
3. Urenteller
4. Oliedruk
5. Werken-in-achteruit–stand
7531 42 6
m–6517
Figuur 18 (Model 419XT)
1. Aftakas
2. Cruise control
3. Accu
4. Urenteller
5. Brandstofpeil
6. Oliedruk
7. Werken-in-achteruit-stand
In de volgende gevallen zullen de controlelampjes gaan
branden. Buiten deze gevallen moeten zij gedoofd zijn.
Werken in achteruit-stand
Het lampje Werken-in-achteruit gaat branden als de
KeyChoice-schakelaar wordt gebruikt om de interlock
voor werken-in-achteruit uit te schakelen. Hiermee wordt
u eraan herinnerd dat het beveiligingssysteem is
uitgeschakeld. Het lampje dooft als de aftakas wordt
uitgeschakeld of de motor wordt afgezet.
Aftakas
Het aftakaslampje gaat branden als het contactsleuteltje op
lopen of lichten staat en de aftakas is ingeschakeld. Als dit
lampje brandt, wordt u eraan herinnerd dat de aftakas is
ingeschakeld. De startmotor zal niet draaien en u dient de
aftakas uit te schakelen, voordat u de machine verlaat.
Urenteller
De urenteller registreert het aantal uren dat de motor in
bedrijf is geweest (Fig. 18). De urenteller gaat werken als
het contactsleuteltje op lopen of lichten staat. Gebruik de
tijden om regelmatig onderhoudswerkzaam-
heden te plannen.
Accu
Het acculampje gaat branden als het contactsleuteltje op
lopen of lichten staat wanneer de accuspanning lager dan
11,2 volt is. Als dit lampje brandt, moet u de accu en het
elektrische systeem controleren en het probleem
verhelpen.
Brandstofpeil
Het brandstofpeillampje gaat branden als het contact-
sleuteltje op lopen of lichten staat en het brandstof-
peil laag is. Er zit dan nog ongeveer een halve liter benzine
in de tank.
Olie
Het oliepeillampje gaat branden als het contactsleuteltje
op lopen of lichten staat en de motor niet loopt. Nadat de
motor is gestart, moet het lampje doven. Wanneer de
motor loopt, gaat het lampje branden als de oliedruk
beneden een veilig werkniveau is gedaald. Als dit gebeurt
terwijl de motor draait, moet u de motor onmiddellijk
afzetten en de oorzaak van de lage oliedruk verhelpen.
22
Vooruit- en achteruitrijden
Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor, oftewel
het toerental (in omwentelingen per minuut). Zet de
gashendel op Snel om de beste prestaties te verkrijgen.
Om vooruit of achteruit te rijden, zet u de parkeerrem vrij.
Zie Parkeerrem vrijzetten, blz. 18. Zet uw voet op het
tractiepedaal en trap de bovenkant van het pedaal
langzaam in om vooruit te rijden of trap de onderkant van
het pedaal in om achteruit te rijden (Fig. 19). Hoe verder u
het tractiepedaal intrapt (in beide richtingen), des te
sneller zal de machine in de gewenste richting rijden.
Opmerking: Als u met ingeschakelde aftakas achteruit
wilt rijden, moet u de interlock voor Werken-in- achteruit
uitschakelen met behulp van de KeyChoice-schakelaar.
Deze bevindt zich op de beugel van de bestuurdersstoel
rechts onder de stoel.
Om langzamer te rijden, laat u het tractiepedaal opkomen.
Belangrijk Om schade aan de transmissie te
voorkomen, moet u altijd eerst de parkeerrem vrij zetten
alvorens het tractiepedaal te bewegen.
1
2
1210
Figuur 19
1. Vooruit 2. Achteruit
De machine stoppen
Om de machine te stoppen, moet u het tractiepedaal laten
opkomen, de aftakas uitschakelen en het contactsleuteltje
op Uit draaien. Als u de machine onbeheerd laat, moet u
tevens de parkeerrem in werking stellen; zie Parkeerrem
in werking stellen, blz. 18. Denk erom dat u het sleuteltje
uit het contact haalt.
Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als
zij de machine verplaatsen of proberen te
bedienen terwijl deze onbeheerd staat.
Verwijder altijd het contactsleuteltje en het
KeyChoice-sleuteltje en stel de parkeerrem in
werking wanneer u de machine onbeheerd laat,
ook al is het slechts voor een paar minuten.
Voorzichtig
Werktuiglift bedienen
Het hefmechanisme (Fig. 20) wordt gebruikt om
werktuigen op te heffen en neer te laten.
Werktuigen opheffen
1. Draai het contactsleuteltje op aan of lopen (Fig. 20).
2. Zet de hefschakelaar op omhoog om de werktuiglift
omhoog te brengen (Fig. 20). Hiermee wordt het
werktuig opgeheven en in die positie gehouden.
Werktuigen neerlaten
1. Draai het contactsleuteltje op aan of lopen (Fig. 20).
2. Zet de hefschakelaar op omlaag om de werktuiglift
omlaag te brengen (Fig. 20). Hiermee wordt de
werktuiglift omlaag gebracht.
m–6513
2
3
1
Figuur 20
1. Sleuteltje
2. Hefschakelaaromhoog
3. Hefschakelaar – omlaag
23
De werktuighefhendel bedienen
Met behulp van de werktuighefhendel (Fig. 21) kunt u
diverse werktuigen opheffen en neerlaten.
Een werktuig opheffen
1. Trap de koppeling en het rempedaal in om de machine
te stoppen.
2. Trek de werktuighefhendel naar achteren totdat de
vergrendeling vastklikt. Hiermee wordt het werktuig in
de opgeheven positie gehouden.
Een werktuig neerlaten
1. Trap de koppeling en het rempedaal in om de machine
te stoppen.
2. Trek de hefhendel naar achteren om de druk van de
werktuiglift weg te nemen en druk op de knop op de
hendel om de vergrendeling los te zetten. Duw de
hefhendel naar voren om het werktuig neer te laten.
m–6531
2
1
Figuur 21
1. Hefhendel 2. Knop
Bestuurdersstoel instellen
U kunt de stoel naar voren en naar achteren verschuiven.
De positie van de stoel moet zo zijn dat u de machine het
best kunt bedienen en dat u comfortabel zit.
1. Til de stoel op en draai de instelknoppen los (Fig. 22).
2. Schuif de stoel in de gewenste positie en draai de
knoppen weer vast.
m–4982
1
Figuur 22
1. Stelknop
Koplampen
De koplampen worden ontstoken door de contactschakelaar
in een afzonderlijke stand, “lichten”, te zetten (Fig. 23). De
lampen branden als de contactschakelaar op “lichten” staat,
ook al is de motor afgezet. Haal het sleuteltje uit het contact
als u de machine onbeheerd laat. Zo kunnen de koplampen
niet ingeschakeld worden, waardoor de accu leeg raakt.
1208
1
Figuur 23
1. Koplampen
24
Stuurwiel verstellen
Het stuurwiel kan in vier standen worden gekanteld. Zet
het stuurwiel in een stand waarin u de machine het best
kunt bedienen en u comfortabel zit.
1. Trek de hendel om het stuurwiel te verstellen omhoog
om de vergrendeling los te zetten (Fig. 24).
2. Zet het stuurwiel in een comfortabele stand; laat
daarna de hendel los om het stuurwiel vast te zetten.
1
2
1203b
Figuur 24
1. Hendel om het stuurwiel te
verstellen
2. Stuurwiel
Gebruik cruise control
Een schakelaar op het dashboard (Fig.25), die in drie
standen kan worden gezet: Vergrendeld-Ingesteld
(veerbelast), Aan en Ontgrendeld-Uit regelt de cruise
control. Met cruise control zit het tractiepedaal vast in zijn
positie zonder dat u dit ingetrapt hoeft te houden. Cruise
control is uitsluitend bedoeld voor werken in de vooruit-
stand. Gebruik de cruise control niet in de achteruit-stand.
Cruise control inschakelen
1. Zet de machine in beweging: zie Vooruit- en
achteruitrijden, blz. 22. Houd uw voet stil op het
tractiepedaal en zet de cruise control-schakelaar
(Fig. 25) op Vergrendeld-Ingesteld.
1
2
1238
Figuur 25
1. Vergrendeld-Ingesteld 2. Ontgrendeld-Uit
2. Hierdoor wordt het tractiepedaal vergrendeld in zijn
positie en kunt u uw voet van het pedaal halen. De
rijsnelheid zal constant blijven.
Cruise control uitschakelen
1. Houd uw voet stil op het tractiepedaal en zet de cruise
control-schakelaar (Fig. 25) op Ontgrendeld-Uit.
2. Hiermee ontgrendelt u het tractiepedaal en kunt u dit
met uw voet bedienen.
3. Om snel te stoppen, trapt u het rempedaal in. Hierdoor
wordt de cruise control automatisch uitgeschakeld en
tegelijk de rem in werking gesteld.
Machine met de hand duwen
Belangrijk U moet de machine altijd met de hand
duwen. U mag de machine nooit slepen. Dit kan schade
aan de transaxle veroorzaken.
De machine duwen
1. Schakel de aftakas uit en draai het contactsleuteltje op
uit.
2. Zet de aandrijfstang op duwen. Hierdoor wordt het
aandrijfsysteem uitgeschakeld en kunnen de wielen
vrij draaien (Fig. 26).
Gebruik van de machine
1. Zet de aandrijfstang op in werking (Fig. 26).
Opmerking: U kunt de machine uitsluitend laten rijden
als de aandrijfstang op in werking staat.
1
2
3
M–4566
Figuur 26
1. In Werking
2. Stand duwen
3. Aandrijfstang
25
Onderhoud
Aanbevolen onderhoudsschema
Onderhoudsinterval Onderhoudsprocedure
Na de eerste 8
bedrijfsuren
Olie verversen
1
Voor elk gebruik
Oliepeil controleren
Veiligheidssysteem controleren
Rem controleren
Luchtinlaatrooster reinigen
Accuzuur controleren
Om de 25 bedrijfsuren
Schuimfilterelement reinigen
1
Bandenspanning controleren
Om de 50 bedrijfsuren
Chassis smeren
1
Riemen op slijtage/scheurtjes controleren
Papierfilter reinigen
Om de 100 bedrijfsuren
Bougie(s) controleren
Olie verversen
1
Brandstoffilter vervangen
Buitenkant van de motor reinigen
Om de 200 bedrijfsuren
Oliefilter vervangen
1
Papieren filterelement vervangen
Voor de stalling
Voorafgaande aan de stalling moeten alle bovengenoemde procedures worden
uitgevoerd
Benzine aftappen uit brandstoftank
Beschadigde oppervlakken bijwerken
Accu opladen en kabels loskoppelen
Toespoor voorwiel controleren
Na de stalling
Veiligheidssysteem controleren
Rem controleren
Bougie(s) controleren
Accuzuur controleren
Bandenspanning controleren
1
Vaker in stoffige, vuile omstandigheden
Belangrijk Zie de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.
Voorzichtig
Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start
waardoor u of andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.
Haal het sleuteltje uit het contact en maak de bougiekabel los voordat u onderhoudswerkzaam-
heden uitvoert aan het voertuig. Druk de kabel opzij, zodat deze niet onbedoeld contact kan
maken met de bougie.
26
Motoroliepeil controleren
Ververs de motorolie na de eerste 8 bedrijfsuren en daarna
om de 100 bedrijfsuren.
Type olie: Reinigingsolie (API-onderhoudsclassificatie SF,
SG, SH of SJ)
Carterinhoud:
als het oliefilter niet is verwijderd, 1,5 l
als het oliefilter is verwijderd, 1,7 l
Viscositeit: Zie onderstaande tabel.
GEBRUIK UITSLUITEND OLIE MET DEZE
SAE-VISCOSITEIT
Oliepeil controleren
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak,
schakel de aftakas uit, zet de motor af en haal het
sleuteltje uit het contact.
2. Maak de omgeving van de peilstok (Fig. 27) schoon,
zodat er geen vuil in de vulopening kan komen,
waardoor er schade kan ontstaan aan de motor.
3. Verwijder de peilstok en veeg het metalen deel schoon
(Fig. 27).
4. Schuif de peilstok helemaal in de vulbuis zonder deze
hierin vast te draaien (Fig. 27). Trek de peilstok uit en
controleer het oliepeil op het metalen deel. Als het
oliepeil te laag is, moet u langzaam net genoeg olie in
de vulbuis gieten totdat het peil de vol markering op
de peilstok bereikt.
Belangrijk Giet niet te veel olie in het carter; hierdoor
kan de motor worden beschadigd.
3
1
2
m–4291
m–6526
Figuur 27
1. Oliepeilstok
2. Vulbuis
3. Uiteinde van peilstok
Olie verversen en aftappen
1. Start de motor en laat deze vijf minuten lopen. Warme
olie kan beter afgetapt worden.
2. Parkeer de machine zo dat de aftapkant iets lager staat
dan de andere kant zodat alle olie kan weglopen.
Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking,
zet de motor af en haal het sleuteltje uit het contact.
3. Plaats een opvangbak onder de aftapplug. Gebruik een
platte-kopschroevendraaier of een 10 mm sleutel om
de klep te openen (Fig. 28).
4. Draai het uiteinde van de klep linksom om de klep te
openen (Fig. 28).
5. Als alle olie is weggelopen, draait u het einde van de
aftapplug naar rechts om deze te sluiten (Fig. 28).
Opmerking: Geef de oude olie af bij een erkend
inzamelcentrum.
1
m–6526
Figuur 28
1. Aftapplug
27
6. Reinig de omgeving van de peilstok en schroef de dop
los (Fig. 27).
7. Giet ca. 80% van de gespecificeerde hoeveelheid olie
langzaam in de vulbuis (Fig. 27). Zie Motoroliepeil
controleren, blz. 26.
8. Controleer het oliepeil; zie Oliepeil controleren, blz. 26.
9. Giet langzaam olie bij totdat het oliepeil de Vol-
markering bereikt.
Motoroliefilter vervangen
Vervang het oliefilter om de 200 bedrijfsuren of om de
olieverversingsbeurt.
Opmerking: Vervang het oliefilter vaker als de machine
wordt gebruikt in zeer stoffige of zanderige omstandig-
heden.
1. Tap de motorolie af; zie Olie verversen en aftappen,
blz. 26.
2. Verwijder het oude filter (Fig. 29).
3. Smeer een dun laagje schone olie op de rubberen
pakking van het nieuwe filter.
1
m–6526
Figuur 29
1. Oliefilter
4. Plaats het nieuwe filter op het filtertussenstuk. Draai
het oliefilter rechtsom totdat de rubberen pakking
contact maakt met het filtertussenstuk. Draai het filter
vervolgens nog eens 3/4 slag (Fig. 29).
5. Vul het carter met het juiste type nieuwe olie; zie Olie
verversen en aftappen, blz. 26.
Het koelsysteem reinigen
Verwijder voor elk gebruik gras en rommel van het
luchtinlaatrooster.
Reinig de koelribben en uitlaatringen om de 100
bedrijfsuren.
1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking,
zet de motor af en verwijder het contactsleuteltje.
2. Verwijder de luchtinlaatroosters, de cilinderdeksels en
het ventilatorhuis.
3. Verwijder rommel en gras van de onderdelen.
4. Monteer de luchtinlaatroosters, de cilinderdeksels en
het ventilatorhuis.
m–4295
1
2
3
4
Figuur 30
1. Luchtinlaatrooster
2. Ventilatorhuis
3. Cilinderdeksel
4. Cilinderdeksel
Onderhoud van het luchtfilter
Schuimelement: Om de 25 bedrijfsuren reinigen en met
olie bestrijken.
Papierelement: Om de 50 bedrijfsuren reinigen. Om de
200 bedrijfsuren of jaarlijks vervangen, waarbij de kortste
periode moet worden aangehouden.
Opmerking: Het luchtfilter moet vaker een onderhouds-
beurt krijgen (om de paar uren) als de machine wordt
gebruikt in buitengewoon stoffige of zanderige
omstandigheden.
Schuim- en papierelement verwijderen
1. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in
werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te
verlaten.
28
3. Maak de omgeving van het luchtfilter schoon om te
voorkomen dat vuil in de motor komt en schade
veroorzaakt. Maak de twee vergrendelingen aan de
zijkant los en verwijder het luchtfilterdeksel(Fig. 31).
4. Schuif het schuimelement voorzichtig van het
papierelement af (Fig. 31).
5. Draai de vleugelmoer los en verwijder het
papierelement (Fig. 31).
1
4
2
m–4289
3 5
6
Figuur 31
1. Kap
2. Schuimelement
3. Papierelement
4. Vleugelmoer
5. Bodem van het luchtfilter
6. Vergrendelingen
Schuimelement reinigen
1. Was het schuimfilter in warm water met vloeibare
zeep (Fig. 31). Als het element schoon is, moet u het
grondig uitspoelen.
2. Droog het element door het in een schone doek te
wikkelen en uit te knijpen (niet uitwringen). Laat het
element aan de lucht drogen.
Belangrijk Vervang het schuimelement als het
gescheurd of versleten is.
Papierelement reinigen
1. Klop het element voorzichtig tegen een vlak oppervlak
om vuil en stof te verwijderen (Fig. 32).
2. Controleer het element op scheuren, een vettig
oppervlak of beschadiging van de rubberen afdichting.
Belangrijk Het papierelement nooit reinigen met
perslucht of vloeistoffen zoals oplosmiddelen, benzine of
kerosine. Vervang het papierelement als het is beschadigd
of niet grondig kan worden gereinigd.
1
2
m–4293
Figuur 32
1. Papierelement 2. Rubberen afdichting
Schuimelement en papierelement
installeren
Belangrijk Motor nooit laten lopen zonder dat het
complete luchtfilter gemonteerd is, daar anders de motor
kan worden beschadigd.
1. Schuif het schuimelement voorzichtig over het
papierelement (Fig. 31).
2. Monteer het luchtfilter op de luchtfilterbodem en
plaats de vleugelmoer (Fig. 31).
3. Monteer het luchtfilterdeksel en vergrendel dit
(Fig. 31).
Onderhoud van de bougie
Controleer de bougie(s) om de 100 bedrijfsuren.
Controleer of de elektrodenafstand correct is voordat u de
bougie monteert. Gebruik een bougiesleutel voor het
(de)monteren van de bougie(s) en een voelermaat voor het
meten en afstellen van de elektrodenafstand. Monteer een
nieuwe bougie indien dit nodig is.
Type: Champion RCJ8Y (of equivalent type)
Elektrodenafstand: 0,75 mm
Bougie(s) verwijderen
1. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in
werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en
wacht totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand
zijn gekomen alvorens de bestuurderspositie te
verlaten.
29
3. Trek de kabel(s) van de bougie(s) (Fig. 33). Maak de
omgeving van de bougie(s) schoon om te voorkomen
dat er vuil in de motor komt, wat beschadiging kan
veroorzaken.
4. Verwijder de bougie(s) en de metalen ring.
2
1
M–4294
Figuur 33
1. Bougiekabel gemonteerd 2. Bougie
Bougie controleren
1. Bekijk het midden van de bougie(s) (Fig. 34). Als de
isolator lichtbruin of grijs is, werkt de motor naar
behoren. Een zwarte laag op de isolator duidt meestal
op een vuil luchtfilter.
Belangrijk Bougie(s) nooit schoonmaken. Bougie(s)
altijd vervangen bij zwarte laag op de bougie, versleten
elektroden, vettige laag op de bougie of scheuren.
2. Controleer de afstand tussen de centrale elektrode en
de massa-elektrode (Fig. 34). Verbuig de massa-
elektrode (Fig. 34) om de juiste afstand in te stellen
indien dit nodig is.
0,75 mm
2
3
1
m–3215
Figuur 34
1. Centrale elektrode met
isolator
2. Massa-elektrode
3. Elektrodenafstand (niet op
schaal weergegeven)
Bougie(s) monteren
1. Monteer de bougie(s). Controleer of de
elektrodenafstand correct is.
2. Draai de bougie(s) vast met een torsie van 22 Nm.
3. Druk de kabel(s) op de bougie(s) (Fig. 33).
Smeren
Smeer de machine om de 50 bedrijfsuren of jaarlijks,
waarbij de kortste periode moet worden aangehouden. Het
maaidek moet vaker worden gesmeerd bij gebruik in zeer
stoffige of zanderige omstandigheden.
Type vet: Universeel smeervet.
Methode van smeren
1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking
en draai het contactsleuteltje op uit. Verwijder het
contactsleuteltje.
2. Reinig de smeernippels met een doek. Indien nodig
verf van de voorkant van de nippels afkrabben.
3. Zet een smeerpistool op de nippel. Spuit vet in de
nippels totdat er nieuw vet bij de lagers naar buiten
komt.
4. Overtollig vet wegvegen.
Smeerpunten
1. Smeer de voorwielen en de assen totdat er nieuw vet
bij de lagers naar buiten komt (Fig. 35).
2. Smeer de vooraspen (Fig. 35).
m–6522
Figuur 35
30
Bandenspanning controleren
Zorg ervoor dat de voor- en achterbanden de voorge-
schreven spanning hebben. Controleer de spanning bij het
ventiel om de 25 bedrijfsuren of maandelijks, waarbij de
kortste periode moet worden aangehouden (Fig. 36). De
bandenspanning kan het best bij koude banden worden
gecontroleerd.
Bandenspanning: De voor- en achterbanden moeten een
spanning van 138 kPa (20 psi) hebben.
1
2323
Figuur 36
1. Ventiel
Onderhoud van de Rem
Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de
machine stopt of deze onbeheerd achterlaat. Als de
parkeerrem niet goed werkt, moet u deze afstellen.
Rem controleren
1. Parkeer de maaimachine op een horizontaal oppervlak,
schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht
totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn
gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. De achterwielen moeten blokkeren en slippen wanneer
u de tractor vooruit probeert te duwen. Als de wielen
draaien en niet blokkeren, moet u de rem afstellen, zie
Rem afstellen, blz. 30.
4. Zet de rem vrij en zet de aandrijfstang op “duwen”; zie
Machine met hand duwen, blz. 24. De wielen moeten
vrij kunnen draaien.
5. Lukt dit niet, dan moet de rem worden afgesteld.
Rem afstellen
1. Controleer de rem voordat u deze afstelt; zie Rem
controleren, blz. 30.
2. Zet de parkeerrem vrij; zie Parkeerrem vrijzetten,
blz. 18.
3. Om de rem af te stellen, verwijdert u de borgpen en
draait u de stelmoer van de rem ietsjes los (Fig. 37).
4. Steek voorzichtig een voelermaat van 0,38 mm tussen
de buitenste remschijf en de rotorschijf (Fig. 37).
5. Draai de stelmoer aan totdat u een lichte weerstand
voelt tegen de voeler als u deze in- en uitschuift.
Monteer de borgpen.
6. Controleer opnieuw de werking van de rem; zie
Remmen controleren, blz. 30.
Belangrijk Wanneer de parkeerrem is vrijgezet,
moeten de achterwielen vrij kunnen draaien als u de
maaimachine duwt. Indien het niet mogelijk is een speling
van 0,38 mm te krijgen en de wielen vrij te laten draaien,
moet u onmiddellijk contact opnemen met uw service
dealer.
12
M–4567
3
0,38 mm
Figuur 37
1. Stelmoer van de rem
2. Borgpen
3. Rechter voorkant van
transaxle
Onderhoud van de
brandstoftank
Benzine aftappen uit de brandstoftank
Gevaar
In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst
ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie
van benzine kan brandwonden bij u of anderen en
materiële schade veroorzaken.
Tap de benzine af uit de brandstoftank wanneer
de motor koud is. Doe dit buiten op een open
terrein. Eventueel gemorste benzine opnemen.
Rook nooit als u benzine aftapt en blijf uit de
buurt van open vuur of als de kans bestaat dat
benzinedampen door een vonk kunnen
ontbranden.
31
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak
zodat alle brandstof kan weglopen uit de tank. Schakel
de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht
totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn
gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Sluit de brandstofafsluitklep van de brandstoftank
(Fig. 38).
12631
Figuur 38
1. Brandstofafsluitklep
4. Open de motorkap.
5. Druk de uiteinden van de slangklem naar elkaar toe en
schuif de slangklem over de brandstofslang in de
richting van de brandstoftank (Fig. 39).
6. Trek de brandstofslang van het filter (Fig. 39). Open
de brandstofafsluitklep en laat de benzine in een
goedgekeurde jerrycan lopen.
Opmerking: Omdat de tank nu toch leeg is, is dit een
uitstekend moment om het brandstoffilter te vervangen.
7. Monteer de brandstofslang op het filter. Schuif de
slangklem over de slang heen tot dicht bij het filter om
de slang op het filter vast te zetten; zie Brandstoffilter
vervangen, blz. 31.
1
2
3
M–4294
Figuur 39
1. Slangklem
2. Brandstofslang
3. Filter
Onderhoud van het
brandstoffilter
Vervang het brandstoffilter om de 100 bedrijfsuren of
jaarlijks, waarbij de kortste periode moet worden
aangehouden.
Brandstoffilter vervangen
Na verwijdering mag u nooit een vuil filter opnieuw aan
de brandstofslang monteren.
1. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht
totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn
gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Sluit de brandstofafsluitklep van de brandstoftank
(Fig. 38).
4. Open de motorkap.
5. Druk de uiteinden van de slangklemmen naar elkaar
toe en schuif ze weg van het filter (Fig. 39).
6. Trek het filter uit de brandstofslangen.
7. Monteer een nieuw filter en schuif de slangklemmen
terug tot dicht bij het filter (Fig. 39).
8. Open de brandstofafsluitklep op de brandstoftank
(Fig. 38).
9. Sluit de motorkap.
Toespoor voorwielen
controleren
Zorg ervoor dat voorwielen het voorgeschreven toespoor
hebben. Als de banden ongelijkmatig afslijten, het gazon
volledig wordt weggemaaid of de machine moeilijk
bestuurbaar wordt, moet het toespoor wellicht worden
afgesteld. Controleer het toespoor elk jaar voor de stalling
(Fig. 40).
Specificatie: De voorwielen moeten een toespoor van 3–6
mm hebben.
Toespoor meten
1. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht
totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn
gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Duw de voorwielen aan de voorkant naar buiten zodat
de wielen niet meer vrij kunnen bewegen.
32
4. Meet ter hoogte van de assen de afstand aan de
voorkant en de achterkant van de wielvelgen (Fig. 40).
5. De afstand aan de voorkant moet kleiner zijn dan die
aan de achterkant, zoals is voorgeschreven.
1
4
3
2
m–1261
Figuur 40
1. Hier meten
2. Vlakke kanten
3. Contramoer
4. Stuurhefboom
Toespoor afstellen
1. Controleer het toespoor voordat u deze afstelt, zie
Toespoor meten, blz. 31.
2. Verwijder de kogelverbinding van één stuurhefboom
(Fig. 40).
3. Draai de moer los waarmee de kogelverbinding is
bevestigd aan de stuurstang. Draai de kogelverbinding
een slag rechtsom om het toespoor groter te maken of
een slag linksom om het toespoor kleiner te maken.
4. Houd de vlakke kanten van de kogelverbinding voor
de vlakke kanten van de trekstang en draai de moer
vast (Fig. 40).
5. Monteer de kogelverbinding op de stuurhefboom en
controleer het toespoor, zie Toespoor meten, blz. 32.
Belangrijk Als u de kogelverbinding meerdere slagen
moet draaien om aan de specificaties te voldoen, moet dit
beurtelings bij de linker en de rechter stuurstang gebeuren
om ervoor te zorgen dat het stuurwiel recht blijft.
Transaxle-vloeistof
Onderhoudsinterval/Specificatie
De transaxle is in de fabriek afgedicht zodat u de vloeistof
niet hoeft te controleren of te verversen.
Belangrijk In geval van problemen met de transaxle
moet u contact opnemen met uw plaatselijke Service
Dealer voor hulp en onderhoud.
Onderhoud van de zekeringen
Onderhoudsinterval/Specificatie
De elektrische installatie is beveiligd door middel van
zekeringen. Deze behoeven geen onderhoud. Als er een
zekering is doorgebrand, moet u echter het onderdeel of
circuit controleren op defecten of kortsluiting. Om een
zekering te vervangen, trekt u de zekering omhoog
(Fig. 41).
Zekering:
Hoofdleiding/Startmotor, F1 30 A, steekzekering-type
Wisselstroomdynamo F2 25 A, steekzekering-type
Dashboard/Urenteller F3 10 A, steekzekering-type
Koplampen F4 10 A, steekzekering-type
Werktuiglift F5 25 A, steekverzekering-type
(uitsluitend bij Model 419XT)
1
2
3
4
m–6521
5
Figuur 41
1. Hoofdleiding – 30 A
2. Wisselstroomdynamo –
25 A
3. Dashboard/Urenteller –
10 A
4. Koplampen – 10 A
5. Werktuiglift – 25 A
(uitsluitend bij Model
419XT)
Onderhoud van de koplampen
Specificatie: Gloeilamp nr. 1156, type voor automobielen
Gloeilamp verwijderen
1. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht
totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn
gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Open de motorkap. Trek de stekkers uit de
aansluitingen op beide lamphouders.
33
4. Draai de lamphouder 1/4 slag linksom en verwijder
deze uit de reflector (Fig. 42).
5. Druk en draai de lamp zover mogelijk linksom
(ongeveer 1/4 slag) en verwijder deze uit de
lamphouder (Fig. 43).
1
2
3
4
4
5
5
Figuur 42
1. Lamphouder
2. Reflector
3. Lippen
4. Sleuven
5. Aansluitpolen
Gloeilamp monteren
1. Aan de zijkant van de lampvoet zitten metalen pennen.
Houd de pennen voor de sleuven in de lamphouder en
steek de lampvoet in de houder (Fig. 43). De lamp in de
houder drukken en zover mogelijk rechtsom draaien.
1
2
3
4
2
4
Figuur 43
1. Gloeilamp
2. Metalen pennen
3. Lamphouder
4. Sleuven
2. Aan de lamphouder zitten twee lippen (Fig. 42). Houd
de lippen voor de sleuven in de reflector, steek de
lamphouder in de reflector en draai deze 1/4 slag
rechtsom tot de aanslag.
3. Druk de stekkers op de polen van de lamphouder.
Onderhoud van de accu
Onderhoudsinterval/Specificatie
Houd de accu altijd schoon en volledig geladen. Veeg de
accubehuizing schoon met een tissue. Als de accupolen
zijn geoxideerd, moet u deze schoonmaken met een
oplossing van vier delen water en één deel zuiveringszout.
Breng een laagje vet op de accupolen aan om corrosie te
voorkomen.
Spanning: 12 V, 340 A (koude start)
Accu verwijderen
Accupolen of metalen gereedschappen kunnen
kortsluiting maken met metalen onderdelen van
de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan.
Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing
komen, die lichamelijk letsel kunnen veroorzaken.
Zorg ervoor dat bij het verwijderen of
monteren van de accu de accupolen niet in
aanraking komen met metalen onderdelen van
de machine.
Voorkom dat metalen gereedschappen
kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen
en metalen onderdelen van de machine.
Waarschuwing
Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan
dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg
hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen
accugassen tot ontploffing komen, die lichamelijk
letsel kunnen veroorzaken.
Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los
voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
U moet altijd eerst de pluskabel (rood) van de
accu aansluiten voordat u de minkabel (zwart)
aansluit.
Waarschuwing
34
1. Schakel de aftakas uit en stel de parkeerrem in werking.
2. Zet de motor af, verwijder het contactsleuteltje en wacht
totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn
gekomen alvorens de bestuurderspositie te verlaten.
3. Open de motorkap en ga naar de plaats waar de accu
zich bevindt.
4. Haal het rechter zijpaneel weg zodat u ruimte hebt om
de accu te verwijderen (Fig. 45). Draai de schroeven
los en licht het paneel op om de pen en de lippen van
het zijpaneel uit de stuurkolom te verwijderen.
5. Maak de minkabel (zwart) los van de accupool
(Fig. 44).
6. Verwijder het rode kapje op de pluskabel. Maak de
pluskabel (rode kapje) los van de accupool (Fig. 44).
7. Verwijder de bevestigingsband van de accu (Fig. 44).
Verwijder de accu uit de machine.
m–6520
1
4
5
3
6
2
Figuur 44
1. Minkabel
2. Moer
3. Bout
4. Rubberen kapje (rood)
5. Pluskabel
6. Bevestigingsband van
accu
Accu monteren
1. Monteer de accu in de tractor (Fig. 45).
2. Zet de accu vast met de bevestigingsband (Fig. 44).
3. Bevestig de pluskabel (rode kapje) met behulp van de
bout en de moer aan de plus (+) pool van de accu
(Fig. 44). Schuif het rubberen kapje over de accupool
heen.
4. Bevestig de minkabel (zwart) met behulp van de bout
en de moer aan de min (–) pool van de accu (Fig. 44).
5. Monteer het rechter zijpaneel door de lippen in de
stuurkolom te schuiven en de pen in de flens van de
voetsteun te steken. Met schroeven vastzetten (Fig. 45).
1
2
3
4
m–6525
5
Figuur 45
1. Accu
2. Lippen van zijpaneel
3. Schroef
4. Pen
5. Rechter zijpaneel
Zuurpeil controleren
1. Zet de motor af. Open de motorkap en ga naar de
plaats waar de accu zich bevindt.
2. Kijk aan de zijkant van de accu. Het zuurpeil moet tot
aan de bovenste streep komen (Fig. 46). Het zuurpeil
mag nooit onder de onderste streep komen (Fig. 46).
3. Als het zuurpeil te laag is, moet u bijvullen met de
vereiste hoeveelheid gedistilleerd water; zie Accu
bijvullen met water, blz. 35.
1
2
3
m–5004
Figuur 46
1. Vuldoppen
2. Bovenste streep
3. Onderste streep
35
Gevaar
Accuzuur bevat zwavelzuur; dit is een dodelijk gif
dat ernstige brandwonden veroorzaakt.
U mag accuzuur nooit innemen en moet elk
contact met huid, ogen of kleding vermijden.
Draag een veiligheidsbril en
rubberhandschoenen om uw ogen en handen te
beschermen.
Vul de accu alleen bij op plaatsen waar schoon
water aanwezig is om indien nodig uw huid af
te spoelen.
Neem alle instructies in acht en houd u aan alle
veiligheidsberichten op de accuzuurcontainer.
Accu bijvullen met water
U kunt de accu het best bijvullen met gedistilleerd water
net voordat u de machine gaat gebruiken. Het water
vermengt zich dan goed met het accuzuur.
1. Verwijder de accu uit de machine.
2. Maak de bovenkant van de accu schoon met een
tissue.
Opmerking: Vul de accu nooit bij met gedistilleerd water
terwijl de accu nog in de machine zit. Er zou dan
accuzuur op andere onderdelen kunnen komen, wat tot
corrosie kan leiden.
3. Verwijder de vuldoppen van de accu (Fig. 46).
4. Giet langzaam gedestilleerd water in de accu-cellen,
totdat het peil tegen de bovenste streep op de
accubehuizing staat (Fig. 46).
Belangrijk De accu niet te vol vullen; uitgelopen
accuzuur (zwavelzuur) kan ernstige corrosie en
beschadiging van het chassis veroorzaken.
5. Wacht na het bijvullen van de accucellen vijf tot tien
minuten. Vul indien nodig gedestilleerd water bij
totdat het zuurpeil de bovenste streep (Fig. 46) op de
accubehuizing bereikt.
6. Plaats de vuldoppen weer op de accu.
Accu opladen
Bij het opladen produceert de accu gassen die tot
ontploffing kunnen komen.
Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor
dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu
komen.
Waarschuwing
Belangrijk Zorg ervoor dat de accu altijd volledig
geladen is (soortelijk gewicht 1.265). Dit is vooral
belangrijk om beschadiging van de accu bij temperaturen
beneden 0°C te voorkomen.
1. Verwijder de accu uit het chassis, zie Accu
verwijderen, blz. 33.
2. Controleer het zuurpeil; zie Zuurpeil controleren,
blz. 34.
3. Zorg ervoor dat de vuldoppen op de accu zijn
geplaatst. Laad de accu gedurende minstens een uur op
bij 6–10 A. Als de accu volledig is ontladen, is de
laadtijd 6 uur bij 3 A.
Belangrijk U mag de accu nooit te ver opladen.
Hierdoor wordt levensduur van de accu bekort.
4. Zodra de accu volledig is opgeladen, haalt u de
acculader uit het stopcontact en maakt u vervolgens de
oplaadkabels los van de accuklemmen (Fig. 47).
4
1
2
3
m–4970
Figuur 47
1. Pluspool van de accu
2. Minpool van de accu
3. Rode (+) oplaadkabel
4. Zwarte (–) oplaadkabel
5. Installeer de accu in de machine en sluit de accukabels
aan; zie Accu monteren, blz. 34.
Opmerking: Gebruik de machine nooit wanneer de accu
is losgekoppeld; dit kan beschadigingen aan het
elektrische systeem tot gevolg hebben.
36
Elektrisch schema
(Model 417XT)
Y
W
T
OR
W
3
S
L
B
Y
OR
T
4
4
L
Y
T
T
1
S
PK
1
2
PK
BLK
E
D
PK
GN
BLUE
BU
BN
VIOLET
TAN
OIL
PTO
8
T
GN
OR
7
BU
BU
GN
OR
C
B
W
T
A
BLK
BU
PK
GN
BLK
BN
BLK
PK BU
PK
W
GY
BLK
T
OR
GY
SW1
(SEAT SWITCH)
PK
PKOR
BN
VIOBN R
SW4
Y
GND
BLK
WGN
GN
I
R
R
GN
W
VIO
VIO
VIO
GY
OR
GREY
BLACK
BLK
WHITE
YELLOW
RED
PINK
BLK
F
BLK
BLK
GN
GN
BU
BLK
BU
Y
10A
F4
3
I
10A
F3
BLK
2
R
5
B
OR
30A
F1
R
25A
F2
Oil Switch
BLK
#194 LAMP
#194 LAMP
#194 LAMP
WARNING LIGHT HARNESS
417XT HYDRO
GREEN
VIO
T
R
#194 LAMPBATTERY
OVER RIDE
BLK
SWITCH OPENS WHEN
BRAKE IS DEPRESSED
SW2B
(CRUISE DISENGAGE SWITCH)
CRUISE SWITCH
+
HOUR
METER
SWITCH CLOSES
WHEN KEY IS
TURNED
SWITCH OPENS WHEN
HYDRO PEDAL IS MOVED
TO REVERSE
BLK
1
2
5
4
7
8
(PTO SWITCH)
SW3
PTO
CLUTCH
PTO SWITCH IS
SHOWN IN OFF
POSITION
BN
BLK
SEAT SWITCH IS CLOSED
WHEN OPERATOR IS IN
THE SEAT
BRAKE SWITCH
CLOSES WHEN BRAKE
IS DEPRESSED
OR
OFF–––––––––––NO CONNECTION
RUN/LIGHTS––––––––––B I R L
RUN–––––––––––––––B I R
START––––––––––––––B I R S
(IGNITION SWITCH)
ORANGE
Y
W
BROWN
PK
CRUISE SWITCH OPERATION
OFF NO CONNECTION
ON 3 AND 2 CONNECTED
MOMENTARY 3 AND 2 CONNECTED 5 AND 6 CONNECTED
(KEY OVER RIDE)
SW6
2
3
5
4
1
K2
(INTERLOCK RELAY)
SW2A
(BRAKE SWITCH)
SOLENOID
WIRE COLOR CODES
2
3
5
(MOMENTARY)
6
SW7
(REVERSE SWITCH)
SW5
7
P1–1
P1–4P1–2
P1–5
P1–6
CLUTCH
NMIR
MODULE
P1–3 P2
VOLTAGE
COMPARATOR
HEADLIGHT HARNESS
+
STARTER
+
SWITCH OPENS WITH PRESSURE
CRUISE MAGNET
2
3
5
4
1
(CRUISE RELAY)
K3
IGNITION SWITCH TERMINAL
LOCATIONS VEIWED FROM BACK.
FUEL
REG
MAG
SPARK PLUG SPARK PLUG
IGNITION
MODULES
AC
AC
FUEL
SOLENOID
KAW TWIN
2
3
5
4
1
(KILL RELAY)
K1
37
Elektrisch schema
(Model 419XT)
Y
T
W
G
H
2
5
OR
W
3
S
L
B
OR
4
4
L
Y
T
T
1
S
PK
1
2
OR
GY
PK
BLK
OR
GY
D
PK
4
GY
PK
GN
BLUE
BU
BN
VIOLET
TAN
OIL
PTO
8
T
GN
BU
7
BU
BU
E
GN
BU
C
B
T
W
A
BLK
BU
PK
BLK
BU
BU
3
6
SW8
(LIFT SWITCH)
W
OR
LIFT
MOTOR
BLK
BN
BLK
PK GY
T
OR
GY
SW1
(SEAT SWITCH)
PK
PK
OR
BN
VIOBN R
SW4
Y
GND
BLK
WGN
GN
I
R
R
GN
Y
W
VIO
VIO
VIO
GY
OR
GREY
BLACK
BK
WHITE
YELLOW
RED
PINK
BLK
F
1
BLK
BLK
BK
PK BU
BU
W
BU
BLK
Y
10A
F4
3
I
10A
F3
BLK
2
R
5
B
OR
R
30A
F1
25A
F2
Oil Switch
BLK
#194 LAMP
#194 LAMP
#194 LAMP
WARNING LIGHT HARNESS
BU
GREEN
VIO
T
R
#194 LAMP
BATTERY
LOW FUEL
#194 LAMP
#194 LAMP
CRUISE
OVER RIDE
BLK
SWITCH OPENS WHEN
BRAKE IS DEPRESSED
SW2B
(CRUISE DISENGAGE SWITCH)
CRUISE SWITCH
+
HOUR
METER
SWITCH OPENS WHEN
HYDRO PEDAL IS MOVED
TO REVERSE
SWITCH CLOSES
WHEN KEY IS
TURNED
1
2
5
4
7
8
(PTO SWITCH)
SW3
PTO
CLUTCH
PTO SWITCH IS
SHOWN IN OFF
POSITION
BN
BLK
SEAT SWITCH IS CLOSED
WHEN OPERATOR IS IN
THE SEAT
BRAKE SWITCH
CLOSES WHEN BRAKE
IS DEPRESSED
OR
OFF–––––––––––NO CONNECTION
RUN/LIGHTS––––––––––B I R L
RUN–––––––––––––––B I R
START––––––––––––––B I R S
(IGNITION SWITCH)
ORANGE
Y
W
BROWN
PK
CRUISE SWITCH OPERATION
OFF NO CONNECTION
ON 3 AND 2 CONNECTED
MOMENTARY 3 AND 2 CONNECTED 5 AND 6 CONNECTED
(LOW FUEL)
SW9
BLK
(REVERSE SWITCH)
SW5
(KEY OVER RIDE)
SW6
BLK
2
3
5
4
1
K2
(INTERLOCK RELAY)
SW2A
(BRAKE SWITCH)
SOLENOID
WIRE COLOR CODES
2
3
5
(MOMENTARY)
6
SW7
7
P1–1
P1–4
P1–2
P1–5
P1–6
CLUTCH
NMIR
MODULE
P1–3 P2
VOLTAGE
COMPARATOR
HEADLIGHT HARNESS
25A
F5
+
STARTER
+
SWITCH OPENS WITH PRESSURE
CRUISE MAGNET
2
3
5
4
1
(CRUISE RELAY)
K3
IGNITION SWITCH TERMINAL
LOCATIONS VEIWED FROM BACK.
FUEL
REG
MAG
SPARK PLUG SPARK PLUG
IGNITION
MODULES
AC
AC
FUEL
SOLENOID
KAW TWIN
2
3
5
4
1
(KILL RELAY)
K1
38
Reiniging en stalling
1. Schakel de aftakas uit, stel de parkeerrem in werking
en draai het contactsleuteltje op uit. Verwijder het
contactsleuteltje en het KeyChoice-sleuteltje.
2. Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele
machine verwijderen, met name van de motor.
Verwijder vuil en kaf van buitenkant van de cilinder,
de koelribben van de cilinderkop en het ventilatorhuis.
Belangrijk U kunt de machine met een mild
reinigingsmiddel en water wassen. Was de machine nooit
met een hogedrukreiniger. Gebruik niet te veel water in de
buurt van het bedieningspaneel, de verlichting, de motor
en de accu.
3. Rem controleren; zie Onderhoud van de Rem, blz. 30.
4. Geef het luchtfilter een onderhoudsbeurt; zie
Onderhoud van het luchtfilter, blz. 27.
5. Chassis doorsmeren; zie Smeren, blz. 29.
6. Ververs de olie en vervang het filter; zie Motoroliepeil
controleren, blz. 26.
7. Controleer de bandenspanning; zie Bandenspanning
controleren, blz. 30.
8. Wanneer de machine langer dan 30 dagen niet wordt
gebruikt, moet deze worden voorbereid op stalling. De
machine wordt als volgt voorbereid op stalling.
A. Voeg een stabilizer/conditioner op aardoliebasis toe
aan de brandstof in de tank. Volg de
mengvoorschriften van de fabrikant van de
stabilizer op. Gebruik geen stabilizer op
alcoholbasis (ethanol of methanol).
Opmerking: Stabilizer/conditioner werkt het best als het
met verse benzine wordt vermengd en altijd wordt gebruikt.
B. Laat de motor vijf minuten lopen om de
stabilizer/conditioner door het brandstofsysteem te
verspreiden.
C. Zet de motor af, laat deze afkoelen, en laat de
brandstoftank leeglopen; zie Onderhoud van de
brandstoftank, blz. 30.
D. Start de motor opnieuw en laten de motor lopen
totdat deze afslaat.
E. Bedien de choke of hulpstarter. Start de motor
totdat hij niet meer start. Bedien de hulpstarter,
indien aanwezig, diverse malen om er zeker van te
zijn dat er zich geen brandstof meer in de
hulpstarter bevindt.
F. U moet brandstof op de juiste wijze afvoeren.
Verwerk deze overeenkomstig de plaatselijk
geldende voorschriften.
Belangrijk Benzine waaraan stabilizer/conditioner is
toegevoegd, niet langer dan 90 dagen bewaren.
9. Verwijder de bougie(s) en controleer de toestand
ervan; zie Onderhoud van de bougie, blz. 28. Nadat de
bougie(s) uit de cilinder is (zijn) verwijderd, giet u
twee eetlepels motorolie in het bougiegat. Gebruik de
startmotor om de motor te laten draaien en zo de olie
over de cilinderwand te verspreiden. Monteer de
bougie(s) en draai deze vast met een torsie van 40 Nm.
De bougiekabel niet op de bougie(s) drukken.
10.Maak de minkabel van de accu los. Reinig de accu en
de accupolen. Controleer het accuzuurpeil en laad de
accu volledig op; zie Onderhoud van de accu, blz. 33.
Laat de minkabel loszitten tijdens de stalling.
Belangrijk De accu moet volledig opgeladen zijn, om
te voorkomen dat deze bevriest en beschadigd raakt bij
temperaturen beneden 0°C. Een volledig opgeladen accu
kan de gehele winter worden opgeslagen zonder dat deze
tussentijds hoeft te worden opgeladen.
11. Controleer alle bouten, schroeven en moeren en draai
deze vast. Repareer of vervang beschadigde delen.
12.Krassen en beschadigingen van de lak bijwerken.
Bijwerklak is verkrijgbaar bij een erkende Service
Dealer.
13.Stal de machine in een schone, droge garage of
opslagruimte. Verwijder het contactsleuteltje en het
KeyChoice-sleuteltje en bewaar ze op een gemakkelijk
te onthouden plaats. Dek de machine af om deze te
beschermen en schoon te houden.
39
Storingen, oorzaak en remedie
Probleem Mogelijke oorzaken Remedie
Startmotor draait niet.
1. Aftakas is INGESCHAKELD. 1. Aftakas UITSCHAKELEN.
2. Parkeerrem niet in werking
gesteld.
2. Stel de parkeerrem in werking.
3. Bestuurder zit niet op de stoel. 3. Plaats nemen op de
bestuurdersstoel.
4. Accu is leeg. 4. Accu opladen.
5. Elektrische aansluitingen
gecorrodeerd of los.
5. Controleren of elektrische
aansluitingen goed contact
maken.
6. Zekering doorgebrand. 6. Zekering vervangen.
7. Relais of schakelaar defect. 7. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
Motor start niet, start moeilijk of
blijft i t l
1. Brandstoftank leeg. 1. Tank met benzine vullen.
,j
blijft niet lopen.
2. Choke staat niet op AAN. 2. Zet de chokehendel op AAN.
3. Luchtfilter vuil. 3. Luchtfilterelement reinigen of
vervangen.
4. Bougiekabel los of niet op
bougie aangesloten.
4. Kabel op bougie aansluiten.
5. Bougie is aangetast, vuil of
heeft onjuiste
elektrodenafstand.
5. Nieuwe bougie met juiste
elektrodenafstand monteren.
6. Vuil in brandstoffilter. 6. Brandstoffilter vervangen.
7. Vuil, water of oude benzine in
brandstofsysteem.
7. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
Motor levert te weinig vermogen.
1. Motor overbelast. 1. De rijsnelheid verminderen.
gg
2. Luchtfilter vuil. 2. Luchtfilterelement reinigen.
3. Oliepeil in carter te laag. 3. Carter bijvullen met motorolie.
4. Koelribben en luchtkanalen
onder ventilatorhuis verstopt.
4. Koelribben en luchtkanalen
ontstoppen.
5. Bougie is aangetast, vuil of
heeft onjuiste
elektrodenafstand.
5. Nieuwe bougie met juiste
elektrodenafstand monteren.
6. Ventilatieopening in
brandstoftankdop verstopt.
6. Brandstoftankdop reinigen of
vervangen.
7. Vuil in brandstoffilter. 7. Brandstoffilter vervangen.
8. Vuil, water of oude benzine in
brandstofsysteem.
8. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
40
Probleem RemedieMogelijke oorzaken
Motor raakt oververhit.
1. Motor overbelast. 1. De rijsnelheid verminderen.
2. Oliepeil in carter te laag. 2. Carter bijvullen met motorolie.
3. Koelribben en luchtkanalen
onder ventilatorhuis verstopt.
3. Koelribben en luchtkanalen
ontstoppen.
Abnormale trillingen.
1. Bevestigingsbouten van motor
zitten los.
1. Bevestigingsbouten van motor
aandraaien.
2. Losse motorpoelie, spanpoelie
of mespoelie.
2. Desbetreffende poelie
vastzetten.
3. Motorpoelie beschadigd. 3. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
Machine rijdt niet.
1. De aandrijfstang staat in de
stand duwen.
1. De aandrijfstang in stand In
Werking zetten.
2. Tractieriem versleten, los of
gebroken.
2. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
3. Tractiedrijfriem van poelie af. 3. Neem contact op met een
erkende Service Dealer.
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40

Toro 417XT Garden Tractor Handleiding

Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor