6Bediening
6.1 Apparaat in‑ en uitschakelen 1
Druk op de Aan / Uit-toets (1)
6.2 Werken met de ontvanger
De ontvanger PMA 30 kan voor afstanden tot 30m worden
gebruikt. De aanduiding van de laserstraal vindt optisch
en akoestisch plaats.
6.2.1 Werken met de horizontale lijnlaser 1
1. Schakel de ontvanger PMA 30 met de Aan / Uit-toets
in (1).
2. Houd de ontvanger PMA 30 in de laserstraal, zodat
het ontvangstvenster loodrecht op het lijnvlak staat.
De aanduiding vindt optisch en akoestisch plaats.
AANWIJZING Wanneer het ontvangstvenster niet
loodrecht op het lijnvlak staat kan dit tot foutieve
metingen leiden.
6.2.2 Werken met de verticale lijn 1
1. Verzeker u ervan dat de verticale lijn loodrecht op de
wand (resp. het detectievlak) wordt geprojecteerd.
AANWIJZING Wanneer de verticale lijn niet lood-
recht op de wand, resp. het detectievlak, wordt
geprojecteerd kan dit tot foutieve metingen leiden.
2. Schakel de ontvanger PMA 30 met de Aan / Uit-toets
in (1).
3. Houd de ontvanger PMA 30 in de laserstraal, zodat
het ontvangstvenster loodrecht op het lijnvlak staat.
De aanduiding vindt optisch en akoestisch plaats.
AANWIJZING Wanneer het ontvangstvenster niet
loodrecht op het lijnvlak staat kan dit tot foutieve
metingen leiden.
6.3 Instellingen
6.3.1 Instelling van de gevoeligheid 2
Kies met de toets voor de instelling van het indicatiebereik
van het laservlak de gewenste gevoeligheid.
AANWIJZING
Eén van de op de tekening aangegeven symbolen wordt
in de indicatie weergegeven. Bij inschakeling van het
apparaat is de grove gevoeligheid ingesteld.
6.3.2 Instelling van het volume (optioneel) 1
Kies met de toets voor de instelling van het akoestische
signaal het gewenste volume (2).
AANWIJZING
Bij inschakeling van het apparaat is het normale volume
ingesteld.
Wanneer u deze toets indrukt, wordt het volume in de
volgorde normaal / hard / uit omgeschakeld.
7 Verzorging en onderhoud
7.1Reinigenendrogen
1. Stof van het oppervlak blazen.
2. Indicatievelden of ontvangstvensters niet met uw
vingers aanraken.
3. Alleen met schone en zachte doeken reinigen; indien
nodig, met zuivere alcohol of wat water bevochtigen.
AANWIJZING Geen andere vloeistoffen gebruiken
omdatdezedekunststofdelenkunnenaantasten.
4. Bij de opslag van uw uitrusting dient u zich te houden
aan de temperatuurgrenswaarden. Dit is met name
van belang in de winter / zomer, wanneer u de
uitrusting in een voertuig bewaart (‑30 °C tot +60 °C/
-22 °F tot +140 °F).
7.2 Opslaan
Apparaten die nat zijn geworden, dienen te worden uit-
gepakt. Apparaten, transportcontainers en toebehoren
moeten worden gedroogd (bij maximaal 40 °C / 104 °F)
en gereinigd. De apparatuur pas weer inpakken als alles
helemaal droog is en vervolgens droog opbergen.
Voer bij de apparatuur na een opslag of transport van
langere duur voor het gebruik een controlemeting uit.
Verwijder bij langere opslagtijden de batterijen uit het
apparaat. Lekkende batterijen kunnen het apparaat be-
schadigen.
7.3 Transporteren
Gebruik voor het transport of de verzending van uw
uitrusting de kartonnen verzenddoos van Hilti of een
gelijkwaardige verpakking.
GEVAAR
Het apparaat altijd zonder batterijen/accu-pack ver-
sturen.
7.4 Hilti Calibratieservice
Wij raden aan uw apparatuur regelmatig te laten contro-
leren door de Hilti Calibratieservice om de betrouwbaar-
heid conform de normen en wettelijke eisen te kunnen
garanderen.
De Hilti Calibratieservice staat te allen tijde tot uw be-
schikking; het wordt echter aanbevolen om de calibratie
minstens eenmaal per jaar uit te voeren.
In het kader van de Hilti Calibratieservice wordt bevestigd
dat de specificaties van het gecontroleerde apparaat op
de dag van keuring overeenkomen met de technische
gegevens van de handleiding.
Bij afwijkingen van de fabrieksgegevens worden de ge-
bruikte meetapparaten weer opnieuw ingesteld. Na ijking
en keuring wordt een calibratieplaatje op het apparaat
aangebracht en met een calibratiecertificaat schriftelijk
nl
36
Printed: 21.04.2017 | Doc-Nr: PUB / 5137256 / 000 / 00Printed: 21.04.2017 | Doc-Nr: PUB / 5137256 / 000 / 01