HP EliteBook 8570p Notebook PC Handleiding

Categorie
Notitieboekjes
Type
Handleiding
HP notebook
Referentiehandleiding
© Copyright 2012 Hewlett-Packard
Development Company, L.P.
AMD is een handelsmerk van Advanced
Micro Devices, Inc. Bluetooth is een
handelsmerk van de desbetreffende
eigenaar en wordt door Hewlett-Packard
Company onder licentie gebruikt. Intel en
Centrino zijn handelsmerken van Intel
Corporation in de Verenigde Staten en
andere landen. Java is een handelsmerk
van Sun Microsystems, Inc. in de
Verenigde Staten. Microsoft en Windows
zijn in de Verenigde Staten gedeponeerde
handelsmerken van Microsoft Corporation.
De informatie in deze documentatie kan
zonder kennisgeving worden gewijzigd. De
enige garanties voor HP producten en
diensten staan vermeld in de expliciete
garantievoorwaarden bij de betreffende
producten en diensten. Aan de informatie in
deze handleiding kunnen geen aanvullende
rechten worden ontleend. HP aanvaardt
geen aansprakelijkheid voor technische
fouten, drukfouten of weglatingen in deze
publicatie.
Eerste editie, januari 2012
Artikelnummer: 682530-331
Kennisgeving over het product
In deze referentiehandleiding worden de
voorzieningen beschreven die op de
meeste modellen beschikbaar zijn. Mogelijk
zijn niet alle voorzieningen op uw computer
beschikbaar.
Neem voor de recentste informatie in deze
handleiding contact op met de
ondersteuning. Voor ondersteuning in de
VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/
contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning
gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/
us/en/wwcontact_us.html.
Kennisgeving aangaande de veiligheid
WAARSCHUWING! Werk niet met de computer op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen
van de computer niet, om de kans op letsel door hitte of oververhitting van de computer te beperken.
Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt
geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal, zoals een ernaast staande printer, of een
voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een dik kleed of kleding). Zorg ook dat de
netvoedingsadapter, als die wordt gebruikt, niet in contact komt met de huid of een voorwerp van
zacht materiaal. De computer en de netvoedingsadapter voldoen aan de temperatuurlimieten voor
oppervlakken die voor de gebruiker toegankelijk zijn, zoals gedefinieerd door de International
Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC 60950).
iii
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Inhoudsopgave
1 Inleiding ........................................................................................................................................................... 1
Meer informatie zoeken over uw nieuwe computer .............................................................................. 1
2 Netwerk (alleen bepaalde modellen) ............................................................................................................. 2
Draadloze verbinding tot stand brengen .............................................................................................. 2
Statuspictogrammen voor draadloze communicatie en netwerk ......................................... 2
Toetsenbordlampjes in- of uitschakelen .............................................................................. 4
HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................ 4
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken ......................................................... 4
WLAN gebruiken .................................................................................................................................. 5
Verbinding maken met een bestaand WLAN ....................................................................... 5
Een nieuw draadloos netwerk installeren ............................................................................ 6
Draadloos netwerk beveiligen .............................................................................................. 6
Roamen naar een ander netwerk ........................................................................................ 7
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................................. 7
SIM-kaart plaatsen ............................................................................................................... 8
SIM-kaart verwijderen .......................................................................................................... 9
GPS gebruiken (alleen bepaalde modellen) ......................................................................................... 9
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken ............................................................ 9
Bluetooth en ICS (Internet Connection Sharing) ................................................................. 9
Verbinding maken met een bekabeld netwerk ................................................................................... 10
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................. 10
Modemkabel aansluiten .................................................................................... 10
Modemkabeladapter voor specifieke landen/regio's aansluiten ........................ 11
Locatie-instelling selecteren .............................................................................. 11
Huidige locatieselectie weergeven ................................................... 11
Nieuwe locaties toevoegen tijdens het reizen .................................. 12
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN) (alleen bepaalde modellen) ................. 13
3 Multimedia ..................................................................................................................................................... 14
Besturingselementen voor het afspelen van media gebruiken ........................................................... 14
v
Audio .................................................................................................................................................. 14
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 15
Audiofuncties op de computer controleren ........................................................................ 15
Webcam (alleen bepaalde modellen) ................................................................................................. 16
Video .................................................................................................................................................. 16
VGA ................................................................................................................................... 16
DisplayPort ........................................................................................................................ 17
HDMI .................................................................................................................................. 19
Audio configureren voor HDMI .......................................................................... 19
Intel Wireless Display (alleen bepaalde modellen) ........................................... 20
4 Energiebeheer ............................................................................................................................................... 21
Computer uitschakelen ....................................................................................................................... 21
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 22
Energiebesparende standen gebruiken ............................................................................. 22
Slaapstand activeren of beëindigen .................................................................. 22
Sluimerstand activeren of beëindigen ............................................................... 23
Energiemeter gebruiken .................................................................................................... 23
Energiebeheerschema's gebruiken ................................................................................... 23
Huidig energiebeheerschema weergeven ......................................................... 23
Ander energiebeheerschema selecteren .......................................................... 24
Energiebeheerschema's aanpassen ................................................................. 24
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand ........................................... 24
Power Assistant gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................... 25
Accuvoeding gebruiken ...................................................................................................................... 25
Aanvullende informatie over de accu opzoeken ................................................................ 25
Accucontrole gebruiken ..................................................................................................... 27
Acculading weergeven ....................................................................................................... 27
Ontlaadtijd van de accu maximaliseren ............................................................................. 27
Omgaan met een lage acculading ..................................................................................... 27
Lage acculading herkennen .............................................................................. 27
Problemen met lage acculading verhelpen ....................................................... 28
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 28
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 28
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de
sluimerstand niet kan beëindigen ..................................................... 28
Accuvoeding besparen ...................................................................................................... 28
Door de gebruiker vervangbare accu opbergen (alleen bepaalde modellen) .................... 29
Door de gebruiker vervangbare accu afvoeren (alleen bepaalde modellen) ..................... 29
vi
Door de gebruiker vervangbare accu vervangen (alleen bepaalde modellen) .................. 29
Externe netvoeding gebruiken ............................................................................................................ 29
Netvoedingsadapter testen ................................................................................................ 30
Omschakelbaar videosysteem/dubbel videosysteem (alleen bepaalde modellen) ............................ 31
Omschakelbaar videosysteem gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................. 31
Dubbel videosysteem gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................... 32
5 Externe kaarten en apparaten ...................................................................................................................... 33
Kaarten voor mediakaartlezers gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................. 33
Digitale kaart plaatsen ....................................................................................................... 33
Digitale kaart verwijderen .................................................................................................. 34
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................................ 34
ExpressCard configureren ................................................................................................. 34
ExpressCard plaatsen ....................................................................................................... 35
ExpressCard verwijderen ................................................................................................... 36
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen) .......................................................................... 37
Smart Card plaatsen .......................................................................................................... 37
Smart Card verwijderen ..................................................................................................... 37
USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................... 38
USB-apparaat aansluiten ................................................................................................... 39
USB-apparaat verwijderen ................................................................................................. 39
1394-apparaten gebruiken (alleen bepaalde modellen) ..................................................................... 39
1394-apparaat aansluiten .................................................................................................. 41
1394-apparaat verwijderen ................................................................................................ 41
eSATA-apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................................................................... 41
eSATA-apparaat aansluiten ............................................................................................... 42
eSATA-apparaat verwijderen ............................................................................................. 42
Serieel apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................... 43
Optionele externe apparaten gebruiken ............................................................................................. 43
Optionele externe schijfeenheden gebruiken .................................................................... 44
Dockingpoort gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................ 44
Dockingconnector gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................................................. 44
6 Schijfeenheden ............................................................................................................................................. 46
Schijfeenheden hanteren ................................................................................................................... 46
Externe vaste schijven gebruiken ....................................................................................................... 47
Prestaties van de vaste schijf verbeteren .......................................................................... 47
Schijfdefragmentatie gebruiken ......................................................................... 47
Schijfopruiming gebruiken ................................................................................. 47
HP 3D DriveGuard gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................................................ 48
Status van HP 3D DriveGuard herkennen ........................................................ 48
vii
Energiebeheer met een geparkeerde vaste schijf ............................................. 49
HP 3D DriveGuard software gebruiken ............................................................. 49
Optische schijfeenheden gebruiken (alleen bepaalde modellen) ....................................................... 49
Achterhalen welk type optische-schijfeenheid is geïnstalleerd .......................................... 49
Optische schijf plaatsen ..................................................................................................... 50
Optische-schijfeenheid met lade ....................................................................... 50
Optische-schijfeenheid met sleuf ...................................................................... 50
Optische schijf verwijderen ................................................................................................ 51
Laadeenheid met lade ....................................................................................... 51
Als de lade normaal opengaat .......................................................... 51
Als de lade niet normaal opengaat ................................................... 52
Laadeenheid met sleuf ...................................................................................... 52
Optische schijfeenheden delen .......................................................................................... 53
RAID gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................................................................... 53
7 Beveiliging ..................................................................................................................................................... 54
Computer beveiligen .......................................................................................................................... 54
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................... 55
Wachtwoorden instellen in Windows ................................................................................. 56
Wachtwoorden instellen in Computer Setup ...................................................................... 57
BIOS-beheerderswachtwoord beheren ............................................................................. 57
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren ............................................................ 58
DriveLock-wachtwoord beheren ........................................................................................ 59
Automatische DriveLock van Computer Setup gebruiken .................................................................. 59
Wachtwoord voor Automatische DriveLock opgeven ........................................................ 59
Automatische DriveLock-beveiliging verwijderen .............................................................. 60
Vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................. 61
Internetbeveiligingssoftware gebruiken .............................................................................................. 62
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................... 62
Firewallsoftware gebruiken ................................................................................................ 62
Essentiële beveiligingsupdates installeren ......................................................................................... 62
HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ....................................... 63
Optionele beveiligingskabel installeren .............................................................................................. 63
8 Onderhoud ..................................................................................................................................................... 65
Uw computer schoonmaken ............................................................................................................... 65
Schoonmaakproducten ...................................................................................................... 65
Schoonmaakprocedures .................................................................................................... 65
Beeldscherm reinigen ....................................................................................... 66
Zijkanten en bovenkant schoonmaken .............................................................. 66
Programma's en stuurprogramma's bijwerken ................................................................................... 67
viii
SoftPaq Download Manager gebruiken .............................................................................................. 68
Hulpprogramma HP Software Setup gebruiken ................................................................. 69
9 Computer Setup (BIOS) en Advanced System Diagnostics ..................................................................... 70
Computer Setup gebruiken ................................................................................................................ 70
Computer Setup starten ..................................................................................................... 70
Navigeren en selecteren in Computer Setup ..................................................................... 71
Fabrieksinstellingen herstellen in Computer Setup ........................................................... 71
BIOS-update uitvoeren ...................................................................................................... 73
SoftPaq's downloaden om een update van het BIOS uit te voeren .................. 73
USB-flashdrive waarmee kan worden opgestart maken met een SoftPaq ....... 73
BIOS-beheer met systeemdiagnose ................................................................. 73
f10 gebruiken om een update van het BIOS uit te voeren ................................ 74
BIOS-versie vaststellen ..................................................................................... 74
BIOS-update downloaden ................................................................................. 75
BIOS Setup-menu .............................................................................................................. 76
Menu Main (Hoofdmenu) .................................................................................. 76
Menu Security (Beveiliging) .............................................................................. 76
Menu Diagnostics (Diagnose) ........................................................................... 76
Advanced System Diagnostics gebruiken .......................................................................................... 76
10 MultiBoot ..................................................................................................................................................... 78
Opstartvolgorde van apparaten .......................................................................................................... 78
Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup ............................................................................ 79
Wijzigingen in de opstartvolgorde overwegen .................................................................................... 80
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen .............................................................................................. 80
Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computer Setup ........................................................ 80
Dynamisch een opstartapparaat kiezen met de f9-prompt ................................................ 81
MultiBoot Express instellen ................................................................................................ 81
MultiBoot Express-voorkeuren invoeren ............................................................................ 82
Bijlage A Reizen met de computer ................................................................................................................. 83
Bijlage B Hulpmiddelen voor het oplossen van problemen ........................................................................ 85
Bijlage C Elektrostatische ontlading .............................................................................................................. 86
Index ................................................................................................................................................................... 87
ix
x
1 Inleiding
Deze handleiding bevat algemene informatie over notebookcomputers van HP.
OPMERKING: Bepaalde voorzieningen die in deze handleiding worden beschreven, zijn mogelijk
niet beschikbaar op uw computer.
Meer informatie zoeken over uw nieuwe computer
Bij de computer kunnen de volgende gebruikershandleidingen en naslagmaterialen zijn geleverd, in
drukvorm, op de vaste schijf van de computer of op een optische schijf:
Poster Installatie-instructies: instructies voor het gebruiksklaar maken en inschakelen van de
computer. De poster bevindt zich in de doos van de computer.
OPMERKING: zie de poster voor de locatie van de gebruikershandleiding en
referentiemateriaal.
Aan de slag: bevat informatie over de computer, waaronder productspecifieke voorzieningen,
back-up en herstel, onderhoud en specificaties. Als u toegang wilt tot de handleiding Aan de
slag op de computer, selecteert u Start > Help en ondersteuning >
Gebruikershandleidingen.
Voor toegang tot deze handleiding op internet gaat u naar het HP Business Support Center op
http://www.hp.com/go/bsc.
Help en ondersteuning: bevat informatie over het besturingssysteem, stuurprogramma's,
hulpprogramma's voor probleemoplossing en ondersteuning. Als u Help en ondersteuning wilt
openen, selecteert u Start > Help en ondersteuning. Voor ondersteuning in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/wwcontact_us.html.
Handleiding voor veiligheid en comfort - In deze handleiding worden de juiste inrichting van de
werkplek en goede gewoonten met betrekking tot houding, gezondheid en manier van werken
voor computergebruikers beschreven. De handleiding biedt tevens belangrijke informatie op het
gebied van elektrische en mechanische veiligheid. Als u deze handleiding wilt openen,
selecteert u Start > Help en ondersteuning > Gebruikershandleidingen. Deze handleiding is
tevens beschikbaar op het web op
http://www.hp.com/ergo.
Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu: bevat informatie over veiligheid en
voorschriften en over het afvoeren van accu's. Om toegang te krijgen tot deze informatie,
selecteert u Start > Help en ondersteuning > Gebruikershandleidingen.
Meer informatie zoeken over uw nieuwe computer 1
2 Netwerk (alleen bepaalde modellen)
De computer ondersteunt twee types internettoegang:
Draadloos: zie
Draadloze verbinding tot stand brengen op pagina 2.
Bekabeld: zie
Verbinding maken met een bekabeld netwerk op pagina 10.
OPMERKING: U moet eerst een internetservice instellen voordat u verbinding met internet kunt
maken.
Draadloze verbinding tot stand brengen
Uw computer kan zijn voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor draadloze
communicatie:
WLAN-apparaat (wireless local area network)
HP module voor mobiel breedband, een WWAN-apparaat (WWAN: wireless wide area network)
Bluetooth®-apparaat
Raadpleeg de informatie en koppelingen naar websites in Help en Ondersteuning voor meer
informatie over de technologie voor draadloze communicatie.
Statuspictogrammen voor draadloze communicatie en netwerk
Pictogram Naam Beschrijving
Draadloos (verbinding) Geeft aan dat een of meer apparaten voor draadloze communicatie zijn
ingeschakeld.
Draadloos (geen verbinding) Geeft aan dat alle apparaten voor draadloze communicatie zijn
uitgeschakeld.
HP Connection Manager
(alleen bepaalde modellen)
Hiermee opent u HP Connection Manager, waarmee u WWAN-
verbindingen (alleen bepaalde modellen) kunt maken en beheren en de
status van WLAN- en Bluetooth-verbindingen kunt controleren.
Bekabeld netwerk
(aangesloten)
Geeft aan dat een of meer netwerkapparaten zijn verbonden met het
netwerk.
2 Hoofdstuk 2 Netwerk (alleen bepaalde modellen)
Pictogram Naam Beschrijving
Bekabeld netwerk
(uitgeschakeld/niet verbonden)
Geeft aan dat alle netwerkapparaten zijn uitgeschakeld in Windows®
Configuratiescherm.
Netwerk (aangesloten) Geeft aan dat een of meer netwerkapparaten zijn verbonden met een
netwerk.
Netwerk (losgekoppeld) Geeft aan dat netwerkapparaten niet zijn verbonden met een netwerk.
Netwerk (gedeactiveerd/
losgekoppeld)
Geeft aan dat er geen draadloze verbindingen beschikbaar zijn.
Draadloze verbinding tot stand brengen 3
Toetsenbordlampjes in- of uitschakelen
Met de knop voor draadloze communicatie of HP Connection Manager (alleen bepaalde modellen)
schakelt u apparaten voor draadloze communicatie in en uit.
OPMERKING: een computer kan een knop of schakelaar voor draadloze communicatie hebben, of
een toets voor draadloze communicatie op het toetsenbord. De term "knop voor draadloze
communicatie" verwijst in deze handleiding naar alle types bedieningselementen voor draadloze
communicatie. Zie de handleiding Aan de slag voor informatie over het herkennen van het type en de
locatie van de knop voor draadloze communicatie op de computer.
U schakelt apparaten voor draadloze communicatie als volgt uit in HP Connection Manager:
Klik met de rechtermuisknop op het pictogram HP Connection Manager in het systeemvak aan
de rechterkant van de taakbalk en klik daarna op de aan/uit-knop naast het gewenste apparaat.
– of –
Selecteer Start > Alle programma's > Productiviteit en tools > HP Connection Manager en
klik daarna op de aan/uit-knop naast het gewenste apparaat.
HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen)
HP Connection Manager is een centrale locatie voor het beheer van uw apparaten voor draadloze
communicatie, een interface om verbinding te maken met internet middels HP mobiel breedband en
een interface voor het verzenden en ontvangen van SMS-berichten (tekstberichten). Met HP
Connection Manager kunt u de volgende apparaten beheren:
WLAN-apparaat (wireless local area network)/Wi-Fi
Draadloos wide area network (WWAN)/HP mobiel breedband
Bluetooth®
HP Connection Manager geeft informatie en meldingen over de status van de verbinding, de aan/uit-
status, SIM-kaartgegevens en SMS-berichten. Statusinformatie en meldingen worden weergegeven
in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
U opent Connection Manager als volgt:
Klik op het pictogram HP Connection Manager op de taakbalk.
– of –
Selecteer Start > Alle programma's > Productiviteit en tools > HP Connection Manager.
Zie de helpfunctie van de HP Connection Manager software voor meer informatie.
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken
Met het Netwerkcentrum kunt u een verbinding of netwerk tot stand brengen, verbinding maken met
een netwerk, draadloze netwerken beheren, en netwerkproblemen diagnosticeren en verhelpen.
U gebruikt als volgt de bedieningselementen van het besturingssysteem:
Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
Selecteer Start > Help en ondersteuning voor meer informatie.
4 Hoofdstuk 2 Netwerk (alleen bepaalde modellen)
WLAN gebruiken
Met een draadloze verbinding wordt de computer verbonden met Wi-Fi-netwerken of WLAN's. Een
WLAN bestaat uit andere computers en accessoires die met elkaar zijn verbonden met behulp van
een draadloze router of een draadloos toegangspunt.
Verbinding maken met een bestaand WLAN
1. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld. (Zie Toetsenbordlampjes in- of uitschakelen
op pagina 4.)
2. Klik op het netwerkpictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
3. Selecteer uw WLAN in de lijst.
OPMERKING: als er geen WLAN's worden weergegeven, betekent dit mogelijk dat u zich
buiten het bereik van een draadloze router of toegangspunt bevindt.
OPMERKING: als het WLAN waarmee u verbinding wilt maken niet wordt weergegeven, klikt u
op Netwerkcentrum openen en klikt u daarna op Een nieuwe verbinding of een nieuw
netwerk instellen. Er verschijnt een lijst met opties. U kunt ervoor kiezen om handmatig te
zoeken naar een netwerk en hier verbinding mee te maken, of u kunt een nieuwe
netwerkverbinding maken.
4. Klik op Verbinding maken.
Als het netwerk een beveiligd WLAN is, wordt u gevraagd een netwerkbeveiligingscode in te
voeren. Typ de code en klik vervolgens op OK om de verbinding te voltooien.
Nadat de verbinding is gemaakt, beweegt u de muisaanwijzer over het netwerkstatuspictogram in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk om de naam en status van de verbinding te
controleren.
OPMERKING: Het effectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al
naargelang de WLAN-implementatie, het merk router en interferentie van andere elektronische
apparatuur of vaste obstakels zoals wanden en vloeren.
WLAN gebruiken 5
Een nieuw draadloos netwerk installeren
Vereiste apparatuur:
Een breedbandmodem (DSL of kabel) (afzonderlijk aan te schaffen) (1) en een snelle
internetservice van een ISP (Internet Service Provider)
Een draadloze router (afzonderlijk aan te schaffen) (2)
OPMERKING: Bepaalde kabelmodems beschikken over een ingebouwde router. Neem
contact op met uw internetprovider om na te gaan of u een afzonderlijke router nodig heeft.
De draadloze computer (3)
De afbeelding laat een voorbeeld zien van een geïnstalleerd draadloos netwerk dat is verbonden met
internet.
OPMERKING: Zorg bij het tot stand brengen van een draadloze verbinding dat de computer en de
draadloze router zijn gesynchroniseerd. Om de computer en de draadloze router te synchroniseren,
schakelt u de computer en de draadloze router uit en daarna weer in.
Naarmate het netwerk groeit, kunnen aanvullende draadloze en bekabelde computers op het netwerk
worden aangesloten om toegang tot internet te verkrijgen.
Als u hulp nodig heeft bij het installeren van een draadloos netwerk, raadpleegt u de informatie die de
routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
Draadloos netwerk beveiligen
Schakel bij het instellen van een WLAN of het gebruiken van een bestaand WLAN altijd
beveiligingsvoorzieningen in om uw netwerk te beschermen tegen ongeoorloofde toegang. WLAN's in
openbare gelegenheden (hotspots), zoals cafés en luchthavens bieden mogelijk geen extra
beveiliging. Als u bezorgd bent om de beveiliging van uw computer in een hotspot, beperkt u uw
netwerkactiviteiten tot niet-vertrouwelijke e-mail en eenvoudig surfen op internet.
6 Hoofdstuk 2 Netwerk (alleen bepaalde modellen)
Draadloze radiosignalen hebben bereik tot buiten het netwerk, zodat andere WLAN-apparaten
onbeveiligde signalen kunnen ontvangen. U kunt de volgende voorzorgsmaatregelen nemen om uw
WLAN te beveiligen:
Firewall – Een barrière die zowel gegevens als verzoeken om gegevens die naar uw netwerk
zijn verzonden, controleert en eventuele verdachte onderdelen verwijdert. Er zijn zowel
software- als hardwarematige firewalls beschikbaar. Sommige netwerken gebruiken een
combinatie van beide typen.
Codering voor draadloze communicatie—Uw computer ondersteunt drie
coderingsprotocollen:
Wi-Fi Protected Access (WPA)
Wi-Fi Protected Access II (WPA2)
Wired Equivalent Privacy (WEP)
OPMERKING: HP raadt u aan WPA2 te kiezen, dat het meest geavanceerde van de drie
protocollen is. Het gebruik van WEP-codering wordt niet aanbevolen, omdat dit met weinig moeite te
kraken is.
Wi-Fi Protected Access (WPA) en Wi-Fi Protected Access II (WPA2) maken gebruik van
beveiligingsstandaards om gegevens te coderen en te decoderen die via het netwerk worden
verzonden. Zowel WPA als WPA2 genereren op dynamische wijze een nieuwe sleutel voor elk
pakket, en ze genereren tevens een verschillend stel sleutels voor elke computer in het netwerk.
Hiervoor:
gebruikt WPA het Advanced Encryption Standard (AES) en het Temporal Key Integrity
Protocol (TKIP).
gebruikt WPA2 het Cipher Block Chaining Message Authentication Code Protocol (CCMP),
een nieuw AES-protocol.
codeert Wired Equivalent Privacy (WEP) gegevens met een WEP-sleutel voordat ze worden
verstuurd. Zonder de juiste sleutel kunnen anderen niet gebruikmaken van het draadloze
netwerk.
Roamen naar een ander netwerk
Wanneer u uw computer binnen het bereik van een ander WLAN plaatst, probeert Windows
verbinding te maken met dat netwerk. Als dit lukt, wordt automatisch een verbinding gemaakt tussen
uw computer en het nieuwe netwerk. Als Windows het nieuwe netwerk niet herkent, volgt u dezelfde
procedure als bij het tot stand brengen van een eerste verbinding met het WLAN.
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde
modellen)
Met HP mobiel breedband kan de computer via een WWAN (Wireless Wide Area Network) verbinding
maken met internet vanaf meer locaties en over grotere afstanden dan bij gebruik van een WLAN.
Voor het gebruik van HP mobiel breedband heeft u een netwerkserviceprovider nodig. In de meeste
gevallen is dit een aanbieder van mobiele telefonie.
Wanneer u HP mobiel breedband gebruikt met de diensten van een mobiele-netwerkexploitant, heeft
u de mogelijkheid verbonden te blijven met internet, e-mail te verzenden of verbinding te maken met
het bedrijfsnetwerk wanneer u onderweg bent of zich buiten het bereik van Wi-Fi-hotspots bevindt.
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) 7
OPMERKING: mogelijk heeft u het serienummer van de HP module voor mobiel breedband nodig
om de dienst voor mobiel breedband te activeren. Zie de handleiding Aan de slag voor de locatie van
het servicelabel.
Sommige netwerkserviceproviders vereisen het gebruik van een SIM-kaart (SIM: Subscriber Identity
Module). Een SIM-kaart bevat basisgegevens over u of uw computer, zoals een pincode, en over het
netwerk. Bepaalde computers beschikken over een vooraf geïnstalleerde SIM-kaart. Als de SIM-kaart
niet vooraf is geïnstalleerd, wordt deze mogelijk meegeleverd met de informatie over HP mobiel
breedband bij de computer of wordt deze mogelijk apart geleverd door de mobiele
netwerkserviceprovider.
Zie
SIM-kaart plaatsen op pagina 8 en SIM-kaart verwijderen op pagina 9 voor informatie over
het plaatsen en verwijderen van de SIM-kaart.
Meer informatie over HP mobiel breedband en over de manier waarop u de service van een
aanbieder van mobiele netwerkdiensten activeert, vindt u in het pakket met informatie over HP mobiel
breedband, als dit bij de computer is geleverd. Ga voor meer informatie naar de website van HP op
http://www.hp.com/go/mobilebroadband (alleen bepaalde regio's/landen).
SIM-kaart plaatsen
OPMERKING: zie de handleiding Aan de slag voor de locatie van het SIM-slot.
1. Schakel de computer uit. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de sluimerstand
staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens
af via het besturingssysteem.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Verwijder de accu als de computer een door de gebruiker vervangbare accu heeft.
6. Plaats de SIM-kaart voorzichtig in het SIM-slot en druk de SIM-kaart in het slot aan tot deze
stevig op zijn plaats zit.
VOORZICHTIG: Wanneer u een SIM-kaart installeert, moet u de kaart plaatsen in
overeenstemming met het pictogram naast het SIM-slot op de computer. Als een SIM-kaart op
onjuiste wijze wordt geïnstalleerd, kunnen de SIM-kaart en de SIM-connector worden
beschadigd.
Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een SIM-kaart om beschadiging van de
connector te voorkomen.
7. Plaats de accu terug.
OPMERKING: HP mobiel breedband wordt uitgeschakeld als de accu niet wordt
teruggeplaatst.
8. Sluit de externe voedingsbron en de randapparatuur weer aan.
9. Schakel de computer in.
8 Hoofdstuk 2 Netwerk (alleen bepaalde modellen)
SIM-kaart verwijderen
OPMERKING: zie de handleiding Aan de slag voor de locatie van het SIM-slot .
1. Schakel de computer uit. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de sluimerstand
staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens
af via het besturingssysteem.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Verwijder de accu als de computer een door de gebruiker vervangbare accu heeft.
6. Druk op de SIM-kaart en verwijder deze vervolgens uit het slot.
7. Plaats de accu terug.
8. Sluit de externe voedingsbron en de randapparatuur weer aan.
9. Schakel de computer in.
GPS gebruiken (alleen bepaalde modellen)
De computer kan zijn voorzien van een GPS-apparaat (Global Positioning System). GPS-satellieten
geven locatie-, snelheids- en richtinggegevens door aan systemen die met GPS zijn uitgerust.
Zie de helpfunctie van de HP GPS and Location software voor meer informatie.
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie
gebruiken
Een Bluetooth-apparaat biedt draadloze communicatie een binnen klein bereik, ter vervanging van
fysieke kabelverbindingen waarmee elektronische apparaten, zoals de volgende, vroeger werden
aangesloten:
Computers
Telefoons
Weergaveapparaten (camera's en printers)
Audioapparaten
Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk, waardoor u een PAN (Personal
Area Network - persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Zie de helpfunctie van de
Bluetooth-software voor informatie over de configuratie en het gebruik van Bluetooth-apparaten.
Bluetooth en ICS (Internet Connection Sharing)
HP raadt niet aan om één computer met Bluetooth in te stellen als een host en deze vervolgens te
gebruiken als een gateway waarmee andere computers verbinding met internet kunnen maken.
Wanneer twee of meer computers met behulp van Bluetooth met elkaar zijn verbonden, en ICS
GPS gebruiken (alleen bepaalde modellen) 9
(Internet Connection Sharing) op een van de computers is ingeschakeld, kunnen de andere
computers mogelijk geen verbinding met internet maken via het Bluetooth-netwerk.
De kracht van Bluetooth ligt in het synchroniseren van informatieoverdrachten tussen uw computer
en draadloze apparaten, waaronder mobiele telefoons, printers, camera's en PDA's. Het feit dat twee
of meer computers niet consistent met elkaar kunnen worden verbonden om internet te gebruiken via
Bluetooth, is een beperking van Bluetooth en het Windows-besturingssysteem.
Verbinding maken met een bekabeld netwerk
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Een modem moet zijn aangesloten op een analoge telefoonlijn via een 6-pins RJ-11-modemkabel
(niet meegeleverd). In sommige landen/regio's is bovendien een specifieke modemkabeladapter
vereist. Connectoren voor digitale PBX-systemen lijken mogelijk op analoge telefoonconnectoren
maar zijn niet compatibel met het modem.
WAARSCHUWING! Sluit geen modem- of telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector, om
het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
Als de modemkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, waarmee storing van de ontvangst van
tv- en radiosignalen wordt voorkomen, sluit u de kabel aan op de computer met het uiteinde waar zich
het ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2).
Modemkabel aansluiten
1. Steek de modemkabel in de modemconnector (1) van de computer.
2. Sluit de modemkabel aan op de RJ-11 telefoonaansluiting in de wand (2) of een router (niet
afgebeeld).
10 Hoofdstuk 2 Netwerk (alleen bepaalde modellen)
Modemkabeladapter voor specifieke landen/regio's aansluiten
Telefoonconnectoren verschillen per land/regio. Als u het modem en de modemkabel wilt gebruiken
buiten het land of de regio waarin u de computer heeft aangeschaft, moet u een modemkabeladapter
aanschaffen voor specifieke landen/regio's.
Volg deze stappen om het modem aan te sluiten op een analoge telefoonlijn die geen RJ-11
telefoonconnector heeft:
1. Steek de modemkabel in de modemconnector (1) van de computer.
2. Steek de modemkabel in de modemkabelconnector (2).
3. Steek de modemkabeladapter (3) in de telefoonaansluiting in de muur.
Locatie-instelling selecteren
Huidige locatieselectie weergeven
1. Selecteer Start > Configuratiescherm.
2. Klik op Klok, taal en regio.
3. Klik op Landinstellingen.
4. Klik op het tabblad Locatie om uw locatie weer te geven.
Verbinding maken met een bekabeld netwerk 11
Nieuwe locaties toevoegen tijdens het reizen
Een locatie-instelling voor het land of de regio waarin u de computer heeft aangeschaft, is op een
nieuwe computer de enige beschikbare locatie-instelling voor het modem. Als u naar verschillende
landen/regio's reist, stelt u het interne modem in op een locatie-instelling die voldoet aan de
gebruiksnormen van het land of de regio waarin u het modem gebruikt.
Wanneer u nieuwe locatie-instellingen toevoegt, worden deze opgeslagen door de computer zodat u
op elk moment kunt schakelen tussen de instellingen. U kunt meerdere locatie-instellingen toevoegen
voor elk land en elke regio.
VOORZICHTIG: Wis de huidige land-/regio-instellingen voor het modem niet, om te voorkomen dat
u de instellingen voor uw eigen land/regio verliest. Voeg een nieuwe configuratie toe voor elke locatie
waar u het modem gebruikt. Op die manier kunt u het modem in andere landen/regio's gebruiken,
terwijl de configuratie voor uw eigen land/regio behouden blijft.
VOORZICHTIG: Selecteer het land of de regio waarin de computer zich bevindt, om te voorkomen
dat u het modem configureert op een manier die in strijd is met de lokale wet- en regelgeving voor
telecommunicatie. Mogelijk functioneert het modem niet correct als het verkeerde land of de
verkeerde regio is geselecteerd.
1. Selecteer Start > Apparaten en printers.
2. Klik vervolgens met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw computer weergeeft en klik op
Modeminstellingen.
OPMERKING: u moet een initieel (huidig) netnummer voor de locatie instellen om het tabblad
Kiesregels te kunnen weergeven. Als u nog geen locatie heeft ingesteld, wordt u verzocht de
locatie op te geven wanneer u op Modeminstellingen klikt.
3. Klik vervolgens op het tabblad Kiesregels.
4. Klik op Nieuw. Het venster Nieuwe locatie wordt geopend.
5. Typ in het vak Naam van locatie een naam (zoals thuis of werk) voor de nieuwe locatie.
6. Selecteer een land of regio in de vervolgkeuzelijst Land/regio. (Als u een land of regio selecteert
waarvoor het modem geen ondersteuning biedt, wordt de land/regiokeuze voor de VS of het
Verenigd Koninkrijk weergegeven.)
7. Voer het netnummer, een telecombedrijfscode (indien nodig) en het nummer om een externe lijn
te openen (indien nodig) in.
8. Klik naast Kiezen met op Toon of Puls.
9. Klik op OK om de nieuwe locatie-instelling op te slaan.
10. Ga als volgt te werk:
Klik op OK om uw nieuwe locatie-instelling als de huidige locatie op te slaan.
Om een andere locatie te selecteren als huidige locatie, selecteert u de gewenste locatie in
de locatielijst en klikt u op OK.
OPMERKING: U kunt de voorgaande procedure gebruiken om locatie-instellingen toe te
voegen voor locaties binnen uw eigen land/regio en in andere landen/regio's. U kunt
bijvoorbeeld een instelling met de naam Werk toevoegen, die kiesregels bevat voor het bellen
van een buitenlijn.
12 Hoofdstuk 2 Netwerk (alleen bepaalde modellen)
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN) (alleen bepaalde
modellen)
Als u verbinding wilt maken met een lokaal netwerk (LAN), heeft u een 8-pins RJ-45-netwerkkabel
nodig (niet meegeleverd). Als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, waarmee
storing van de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt voorkomen, sluit u de kabel aan op de
computer met het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2).
Ga als volgt te werk om de netwerkkabel aan te sluiten:
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector van de computer (1).
2. Sluit het andere uiteinde van de netwerkkabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2) of
op een router (niet afgebeeld).
WAARSCHUWING! Sluit geen modemkabel of telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector
om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
Verbinding maken met een bekabeld netwerk 13
3 Multimedia
De computer beschikt mogelijk over de volgende multimediacomponenten:
Geïntegreerde luidspreker(s)
Geïntegreerde microfoon(s)
Geïntegreerde webcam
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware
Multimediaknoppen of -toetsen
Besturingselementen voor het afspelen van media
gebruiken
Afhankelijk van uw computermodel beschikt u mogelijk over de volgende bedieningselementen voor
het afspelen van media waarmee u een mediabestand kunt afspelen, pauzeren, vooruit spoelen of
terugspoelen:
Mediaknoppen
Mediasneltoetsen (specifieke toetsen die in combinatie met de fn-toets worden ingedrukt)
Mediatoetsen
Zie de handleiding Aan de slag voor informatie over de bedieningselementen voor afspelen van de
computer.
Audio
Uw computer beschikt over diverse functies met betrekking tot audio:
muziek afspelen;
geluid opnemen;
muziek downloaden van internet;
multimediapresentaties maken;
beeld en geluid overbrengen met expresberichtenprogramma's;
14 Hoofdstuk 3 Multimedia
radioprogramma's streamen;
Audio-cd's maken of "branden" met de optische-schijfeenheid (alleen bepaalde modellen) of een
optionele externe optische-schijfeenheid (afzonderlijk aan te schaffen).
Geluidsvolume aanpassen
Afhankelijk van uw computermodel kunt u het volume aanpassen met:
volumeknoppen;
Hotkeys voor het geluidsvolume (specifieke toetsen die in combinatie met de fn-toets worden
ingedrukt)
volumetoetsen.
WAARSCHUWING! Zet het geluidsvolume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset
opzet. Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Zie Informatie over voorschriften, veiligheid
en milieu voor aanvullende informatie over veiligheid.
OPMERKING: U kunt het geluidsvolume ook aanpassen via het besturingssysteem en via bepaalde
programma's.
OPMERKING: zie de handleiding Aan de slag voor informatie over het type volumeregelingen
waarover de computer beschikt.
Audiofuncties op de computer controleren
OPMERKING: Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon
en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
U controleert de audiofuncties van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Geluid.
2. Wanneer het venster Geluid verschijnt, klikt u op het tabblad Geluiden. Selecteer onder
Programmagebeurtenissen de gewenste vorm van geluid, zoals een pieptoon of een
alarmsignaal, en klik op de knop Testen.
Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers of de aangesloten hoofdtelefoon.
U controleert de opnamefuncties van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Geluidsrecorder.
2. Klik op Begin met opnemen en spreek in de microfoon. Sla het bestand op het bureaublad op.
3. Open een multimediaprogramma en speel het geluid af.
Als u de audio-instellingen van de computer wilt bevestigen of wijzigen, selecteert u Start >
Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Geluid.
U controleert de opnamefuncties van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Geluidsrecorder.
2. Klik op Begin met opnemen en spreek in de microfoon. Sla het bestand op het bureaublad op.
3. Open een multimediaprogramma en speel het geluid af.
Audio 15
Als u de audio-instellingen van de computer wilt bevestigen of wijzigen, selecteert u Start >
Configuratiescherm > Audio.
Webcam (alleen bepaalde modellen)
Sommige computers beschikken over een geïntegreerde webcam. In combinatie met de vooraf
geïnstalleerde software kunt u de webcam gebruiken om een foto te maken of een video op te
nemen. U kunt eerst een voorbeeld van de foto of de video-opname bekijken en ze dan opslaan.
Met de webcamsoftware kunt u experimenteren met de volgende voorzieningen:
videobeelden vastleggen en delen;
video streamen met software voor expresberichten;
foto's maken.
Beheerders kunnen het beveiligingsniveau voor gezichtsherkenning instellen in de wizard Security
Manager Setup of de ProtectTools Administrative Console. Zie voor meer informatie de handleiding
HP ProtectTools Getting Started (HP ProtectTools Aan de slag) of de helpfunctie van de Face
Recognition-software.
Zie de handleiding Aan de slag voor informatie over hoe u toegang krijgt tot de webcam. Selecteer
Start > Help en support voor informatie over het gebruik van de webcam.
Video
Uw computer kan zijn voorzien van een of meer van de volgende externe videopoorten:
VGA
HDMI (High Definition Multimedia Interface)
DisplayPort
OPMERKING: zie de handleiding Aan de slag voor informatie over de videopoorten van de
computer.
VGA
De externe-monitorpoort of VGA-poort is een analoge weergave-interface waarmee u een extern
VGA-weergaveapparaat aansluit op de computer, zoals een externe VGA-monitor of VGA-projector.
16 Hoofdstuk 3 Multimedia
Sluit de kabel van het apparaat aan op de externe-monitorpoort om een VGA-weergaveapparaat
aan te sluiten.
OPMERKING: zie de handleiding Aan de slag voor productspecifieke instructies voor het
schakelen van de schermweergave.
DisplayPort
Via de DisplayPort sluit u de computer aan op een optioneel video- of audioapparaat, zoals een high-
definition televisietoestel of op andere compatibele digitale apparatuur of audioapparatuur. De
DisplayPort levert betere prestaties dan de VGA-externemonitorpoort en zorgt voor betere digitale
aansluitmogelijkheden.
OPMERKING: als u video- en/of audiosignalen wilt verzenden via de DisplayPort, heeft u een
(afzonderlijk aan te schaffen) DisplayPort-kabel nodig.
Op de DisplayPort van de computer kan één DisplayPort-apparaat worden aangesloten. De op het
computerscherm weergegeven informatie kan gelijktijdig worden weergegeven op het DisplayPort-
apparaat.
U sluit een video- of audioapparaat als volgt aan op de DisplayPort:
1. Sluit het ene uiteinde van de DisplayPort-kabel aan op de DisplayPort van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op het videoapparaat en raadpleeg daarna de
instructies van de fabrikant voor aanvullende informatie.
Video 17
OPMERKING: als u de apparaatkabel wilt verwijderen, drukt u de connectorvergrendeling omlaag
om de kabel los te maken van de computer.
OPMERKING: zie de handleiding Aan de slag voor productspecifieke instructies voor het schakelen
van de schermweergave.
18 Hoofdstuk 3 Multimedia
HDMI
Via de HDMI-poort sluit u de computer aan op een optioneel video- of audioapparaat, zoals een high-
definition televisietoestel of op andere compatibele digitale apparatuur of audioapparatuur.
OPMERKING: Als u video- en/of audiosignalen wilt verzenden via de HDMI-poort, heeft u een
HDMI-kabel nodig (apart verkrijgbaar).
Er kan één HDMI-apparaat worden aangesloten op de HDMI-poort van de computer. De informatie
die wordt weergegeven op het computerscherm, kan gelijktijdig worden weergegeven op het HDMI-
apparaat.
U sluit als volgt een video- of audioapparaat aan op de HDMI-poort:
1. Sluit het ene uiteinde van de HDMI-kabel aan op de HDMI-poort van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op het videoapparaat en raadpleeg daarna de
instructies van de fabrikant voor aanvullende informatie.
OPMERKING: zie de handleiding Aan de slag voor productspecifieke instructies voor het schakelen
van de schermweergave.
Audio configureren voor HDMI
Als u HDMI-audio wilt configureren, sluit u eerst een audio- of videoapparaat, zoals een high-
definition televisie, aan op de HDMI-poort op de computer. Configureer vervolgens het
standaardapparaat voor audioweergave.
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk en klik vervolgens op Afspeelapparaten.
2. Klik op het tabblad Afspelen op Digitale uitvoer of Apparaat voor digitale uitvoer (HDMI).
3. Klik op Standaard en vervolgens op OK.
Video 19
Ga als volgt te werk om de audio weer af te spelen via de computerluidsprekers:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk en klik vervolgens op Afspeelapparaten.
2. Klik op het tabblad Afspelen Luidsprekers.
3. Klik op Standaard en vervolgens op OK.
Intel Wireless Display (alleen bepaalde modellen)
Met Intel® Wireless Display kunt u de inhoud van uw computer draadloos weergeven op een tv. Voor
draadloze weergave is een (afzonderlijk aan te schaffen) draadloos-tv-adapter vereist. Dvd's met
uitvoerbeveiliging kunnen mogelijk niet worden afgespeeld met Intel Wireless Display. (Dvd's zonder
uitvoerbeveiliging worden wel afgespeeld.) Blu-ray discs, die uitvoerbeveiliging hebben, worden niet
afgespeeld met Intel Wireless Display. Meer informatie over het gebruik van de draadloze tv-adapter
vindt u in de instructies van de fabrikant.
OPMERKING: om de draadloze weergave te kunnen gebruiken, moet draadloze communicatie zijn
ingeschakeld op de computer.
20 Hoofdstuk 3 Multimedia
4 Energiebeheer
OPMERKING: Een computer kan een aan/uit-knop of een aan/uit-schakelaar hebben. De term aan/
uit-knop wordt in deze gehele handleiding gebruikt om te verwijzen naar de aan/uit-knop en aan/uit-
schakelaar.
Computer uitschakelen
VOORZICHTIG: Wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet heeft
opgeslagen.
Met de opdracht Afsluiten worden alle geopende programma's gesloten, inclusief het
besturingssysteem, en worden vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.
Schakel de computer uit in de volgende gevallen:
Als u de accu wilt vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer.
Als u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort (Universal Serial Bus) kan worden
aangesloten.
Als u de computer langere tijd niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron.
Hoewel u de computer kunt afsluiten met de aan/uit-knop, is de aanbevolen procedure het gebruik
van de opdracht Afsluiten van Windows:
OPMERKING: Als de computer in de slaapstand of in de sluimerstand staat, moet u eerst de
slaapstand of de sluimerstand beëindigen voordat u de computer kunt uitschakelen.
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.
2. Selecteer Start > Afsluiten.
Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedure te
gebruiken, probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld:
Druk op ctrl+alt+delete en klik vervolgens op de Aan/uit-knop op het scherm.
Druk op de aan/uit-knop van de computer en houd de knop minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de computer los van de externe voedingsbron.
Verwijder de accu (bij modellen met een door de gebruiker vervangbare accu).
Computer uitschakelen 21
Opties voor energiebeheer instellen
Energiebesparende standen gebruiken
De computer beschikt over twee energiebesparende voorzieningen die standaard zijn ingeschakeld:
de slaapstand en de sluimerstand.
Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, knipperen de aan/uit-lampjes en wordt het scherm
leeggemaakt. Uw werk wordt opgeslagen in het geheugen. Het beëindigen van de slaapstand gaat
sneller dan het beëindigen van de sluimerstand. Als de slaapstand gedurende lange tijd geactiveerd
is of als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de slaapstand is geactiveerd, wordt de
sluimerstand geactiveerd.
Wanneer de sluimerstand wordt geactiveerd, wordt uw werk opgeslagen in een hibernationbestand
op de vaste schijf en wordt de computer uitgeschakeld.
VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand of de sluimerstand niet terwijl er wordt gelezen van of
geschreven naar een schijf of een externe mediakaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van
de audio- of videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
OPMERKING: Wanneer de computer in de slaapstand of de sluimerstand staat, is het niet mogelijk
om netwerkverbindingen te maken of de computer te gebruiken.
Slaapstand activeren of beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de slaapstand wordt geactiveerd als de computer enige tijd
inactief is geweest en op accuvoeding of een externe voedingsbron werkt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer
van het Configuratiescherm van Windows.
Als de computer is ingeschakeld, kunt u op elk van de volgende manieren de slaapstand activeren:
Druk kort op de aan/uit-knop.
Sluit het beeldscherm.
Klik op Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Slaapstand.
U beëindigt als volgt de slaapstand:
Druk kort op de aan/uit-knop.
Als het beeldscherm gesloten is, opent u het beeldscherm.
Druk op een toets op het toetsenbord.
Tik op of beweeg over het touchpad.
Wanneer de slaapstand wordt beëindigd, gaan de aan/uit-lampjes branden en verschijnt uw werk op
het punt waar u was gestopt met werken en de slaapstand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de slaapstand te beëindigen,
moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
22 Hoofdstuk 4 Energiebeheer
Sluimerstand activeren of beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de sluimerstand wordt geactiveerd als de computer enige
tijd inactief is geweest en op accuvoeding of netvoeding werkt of wanneer de acculading een kritiek
laag niveau bereikt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de time-outs wijzigen in het Configuratiescherm van
Windows.
U activeert als volgt de sluimerstand:
Klik op Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Sluimerstand.
U beëindigt als volgt de sluimerstand:
Druk kort op de aan/uit-knop.
De aan/uit-lampjes gaan branden en uw werk verschijnt op het scherm op het punt waar u was
gestopt met werken en de sluimerstand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de sluimerstand te
beëindigen, moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm
verschijnt.
Energiemeter gebruiken
De Energiemeter wordt standaard weergegeven in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk. Met behulp van de energiemeter krijgt u snel toegang tot de instellingen van Energiebeheer
en kunt u de resterende acculading bekijken.
Beweeg de aanwijzer over het pictogram van de energiemeter om de acculading en het huidige
energiebeheerschema weer te geven.
Als u de opties voor Energiebeheer wilt weergeven of het energiebeheerschema wilt wijzigen,
klikt u op het pictogram van de Energiemeter en selecteert u een item in de lijst.
Aan de verschillende pictogrammen kunt u zien of de computer op accuvoeding of op externe
netvoeding werkt. Het pictogram geeft tevens een bericht weer wanneer de accu een laag of kritiek
ladingsniveau heeft bereikt.
Energiebeheerschema's gebruiken
Een energiebeheerschema bestaat uit een reeks systeeminstellingen waarmee het energieverbruik
van de computer wordt beheerd. U kunt energiebeheerschema's gebruiken om energie te besparen
of de prestaties van de computer te maximaliseren.
Huidig energiebeheerschema weergeven
Gebruik een van de volgende methodes:
Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
Opties voor energiebeheer instellen 23
Ander energiebeheerschema selecteren
Gebruik een van de volgende methoden:
Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en selecteer een energiebeheerschema
in de lijst.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer en
selecteer een item in de lijst.
Energiebeheerschema's aanpassen
1. Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
2. Selecteer een energiebeheerschema en klik vervolgens op Instellingen voor schema wijzigen.
3. Breng de gewenste wijzigingen aan.
4. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen om meer instellingen te wijzigen.
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand
Ga als volgt te werk om in te stellen dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beëindigen
van de slaapstand of de sluimerstand:
1. Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Wachtwoord vereisen bij uit slaapstand komen.
3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
4. Klik op Een wachtwoord vereisen (aanbevolen).
OPMERKING: Als u een wachtwoord voor uw gebruikersaccount wilt maken of het bestaande
wachtwoord wilt wijzigen, klikt u op Het wachtwoord voor uw gebruikersaccount instellen of
wijzigen en volgt u de instructies op het scherm. Als u geen wachtwoord voor een
gebruikersaccount wilt instellen of wijzigen, gaat u door met stap 5.
5. Klik op Wijzigingen opslaan.
24 Hoofdstuk 4 Energiebeheer
Power Assistant gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met de HP Power Assistant kunt u systeeminstellingen configureren om het stroomverbruik en de
accuwerktijd van de computer te optimaliseren. HP Power Assistant bevat hulpmiddelen en informatie
op basis waarvan u goed doordachte beslissingen over energiebeheer kunt nemen:
voorspellingen over stroomverbruik in hypothetische systeemconfiguraties;
vooraf gedefinieerde energiebeheerprofielen;
gebruiksgegevens en grafieken die trends in het stroomverbruik over langere perioden
aangeven.
Als Windows actief is, start u de HP Power Assistant als volgt:
Selecteer Start > Alle programma's > Productiviteit en tools > HP Power Assistant.
– of –
Druk op fn+f6 (alleen bepaalde modellen) of fn+f8 (alleen bepaalde modellen).
Raadpleeg de helpfunctie van de HP Power Assistant software voor informatie over het gebruiken,
configureren en beheren van HP Power Assistant.
Accuvoeding gebruiken
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde accu, een
door HP geleverde vervangende accu of een compatibele accu die als accessoire is aangeschaft bij
HP.
De computer werkt op accuvoeding wanneer deze niet is aangesloten op een externe
netvoedingsbron. De werktijd van een computeraccu kan verschillen, afhankelijk van de instellingen
voor energiebeheer, programma's die op de computer actief zijn, de helderheid van het beeldscherm,
externe apparatuur die op de computer is aangesloten, en andere factoren. Als u de accu in de
computer laat zitten wanneer de computer is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu
opgeladen. Bovendien wordt zo uw werk beschermd in geval van een stroomstoring. Als er een
opgeladen accu in de computer is geplaatst en de computer op externe voeding werkt, schakelt de
computer automatisch over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter wordt losgekoppeld van
de computer of wanneer de stroom uitvalt.
OPMERKING: wanneer u de netvoeding loskoppelt, wordt de helderheid van het beeldscherm
automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen. Zie de handleiding Aan de slag voor informatie
over het verlagen of verhogen van de helderheid van het beeldscherm. Op bepaalde
computermodellen kan worden geschakeld tussen videomodi voor een langere accuwerktijd. Zie
Omschakelbaar videosysteem/dubbel videosysteem (alleen bepaalde modellen) op pagina 31 voor
meer informatie.
Aanvullende informatie over de accu opzoeken
Help en ondersteuning biedt de volgende hulpprogramma's en informatie over de accu:
Accucontrole, waarmee u de prestaties van de accu kunt controleren.
Informatie over kalibreren, energiebeheer en de juiste manier om een accu te hanteren en op te
slaan om de levensduur van de accu te maximaliseren.
Informatie over soorten accu's, specificaties, levensduur en capaciteit.
Power Assistant gebruiken (alleen bepaalde modellen) 25
Ga als volgt te werk om de informatie over de accu te openen:
Selecteer Start > Help en ondersteuning > Informatie > Energiebeheerschema's:
Veelgestelde vragen.
26 Hoofdstuk 4 Energiebeheer
Accucontrole gebruiken
Help en ondersteuning biedt informatie over de status van de accu die in de computer is geplaatst.
Ga als volgt te werk om HP Accucontrole uit te voeren:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer.
OPMERKING: Accucontrole werkt alleen goed als de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron.
2. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Problemen oplossen > Voeding, thermisch en
mechanisch.
3. Klik op het tabblad Voeding en klik vervolgens op Accucontrole.
Dit hulpmiddel onderzoekt of de accu en accucellen naar behoren functioneren en brengt vervolgens
verslag uit van de resultaten van het onderzoek.
Acculading weergeven
Beweeg de aanwijzer over het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk.
Ontlaadtijd van de accu maximaliseren
De accuwerktijd varieert afhankelijk van de voorzieningen die u gebruikt terwijl de computer op
accuvoeding werkt. De maximale accuwerktijd neemt geleidelijk af omdat de capaciteit van de accu
afneemt ten gevolge van bepaalde natuurlijke processen.
Tips voor het maximaliseren van de ontlaadtijd van de accu:
Verlaag de helderheid van het beeldscherm.
Verwijder de accu uit de computer wanneer de accu niet in gebruik is of wordt opgeladen (als de
computer een door de gebruiker vervangbare accu heeft).
Bewaar de door de gebruiker vervangbare accu op een koele, droge plaats.
Selecteer de instelling Energiespaarstand in Energiebeheer.
Omgaan met een lage acculading
In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn
ingesteld. Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem
daarop reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van
Windows. Voorkeuren die u in Energiebeheer instelt, zijn niet van invloed op de werking van de
lampjes.
Lage acculading herkennen
Als een accu die de enige voedingsbron van de computer is, een laag of kritiek niveau bereikt,
gebeurt het volgende:
Het acculampje (alleen bepaalde modellen) geeft een laag of kritiek accuniveau aan.
OPMERKING: zie de handleiding Aan de slag voor meer informatie over het acculampje.
Accuvoeding gebruiken 27
– of –
Het pictogram Energiemeter in het systeemvak geeft een laag of kritiek accuniveau aan.
OPMERKING: zie Energiemeter gebruiken op pagina 23 voor meer informatie over de
energiemeter.
Wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt, gebeurt het volgende:
Als de hibernationvoorziening is ingeschakeld en de computer aanstaat of in de slaapstand
staat, wordt de sluimerstand geactiveerd.
Als de hibernationvoorziening is uitgeschakeld en de computer aanstaat of in de slaapstand
staat, blijft de computer nog even in de slaapstand staan. Vervolgens wordt de computer
uitgeschakeld, waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
Problemen met lage acculading verhelpen
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron beschikbaar is
Sluit een van de volgende apparaten aan:
netvoedingsadapter
optioneel docking- of uitbreidingsapparaat
optionele netvoedingsadapter die als accessoire bij HP is aangeschaft
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron beschikbaar is
Activeer de sluimerstand.
Sla uw werk op en schakel de computer uit.
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de sluimerstand niet kan beëindigen
Als de computer niet voldoende acculading heeft om de sluimerstand te beëindigen, gaat u als volgt
te werk:
1. Vervang de lege, door de gebruiker vervangbare accu door een opgeladen accu of sluit de
netvoedingsadapter aan op de computer en op een externe voedingsbron.
2. Beëindig de sluimerstand door kort op de aan/uit-knop te drukken.
Accuvoeding besparen
Open het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm en selecteer instellingen voor
een lager energieverbruik.
Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemapplicaties af wanneer
u deze niet gebruikt.
Ontkoppel ongebruikte externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
Zet alle optionele externe mediakaarten die u niet gebruikt stop, schakel ze uit of verwijder ze.
Helderheid van beeldscherm verlagen.
Activeer de slaapstand of de sluimerstand of schakel de computer uit zodra u stopt met werken.
28 Hoofdstuk 4 Energiebeheer
Door de gebruiker vervangbare accu opbergen (alleen bepaalde modellen)
VOORZICHTIG: Stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen, om
beschadiging van de accu te voorkomen.
Als u een computer langer dan twee weken niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron,
verwijdert u de door de gebruiker vervangbare accu en bergt u de accu afzonderlijk op.
Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft.
OPMERKING: Een opgeborgen accu moet elke 6 maanden worden gecontroleerd. Wanneer de
capaciteit minder is dan 50 procent, laadt u de accu op voordat u de accu weer opbergt.
Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt.
Door de gebruiker vervangbare accu afvoeren (alleen bepaalde modellen)
WAARSCHUWING! Probeer de accu niet uit elkaar te halen, te pletten of te doorboren, zorg dat u
geen kortsluiting veroorzaakt tussen de externe contactpunten en laat de accu niet in aanraking
komen met water of vuur.
Zie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor het correct afvoeren van afgedankte
accu's.
Door de gebruiker vervangbare accu vervangen (alleen bepaalde
modellen)
In Accucontrole in Help en ondersteuning wordt aangegeven wanneer u de accu moet vervangen
omdat een accucel niet goed werkt, of omdat de accuconditie zover is afgenomen dat de capaciteit
zwak is geworden. Als de accu onder de garantievoorwaarden van HP valt, krijgt u ook informatie
over een garantie-id. Een bericht verwijst u naar de website van HP voor meer informatie over het
bestellen van een vervangende accu.
Externe netvoeding gebruiken
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde
netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter of een door HP geleverde
compatibele adapter.
OPMERKING: zie de poster Installatie-instructies, die u vindt in de doos van de computer, voor
informatie over het aansluiten van de computer op netvoeding.
Externe netvoeding wordt geleverd via een goedgekeurde netvoedingsadapter of een optioneel
docking- of uitbreidingsapparaat.
Sluit de computer aan op een externe netvoedingsbron in de volgende situaties:
Wanneer u een accu oplaadt of kalibreert.
Wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast.
Wanneer u informatie schrijft naar een cd, dvd of Blu-ray-schijf (alleen bepaalde modellen).
Externe netvoeding gebruiken 29
Wanneer u schijfdefragmentatie gebruikt.
Wanneer u een back-up of hersteltaak uitvoert.
Als u de computer aansluit op externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De accu laadt op.
Als de computer is ingeschakeld, verandert het pictogram van de energiemeter in het
systeemvak van vorm.
Als u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De computer schakelt over op accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen.
Netvoedingsadapter testen
Test de netvoedingsadapter als de computer is aangesloten op netvoeding en een van de volgende
symptomen vertoont:
De computer gaat niet aan.
Het beeldscherm blijft leeg.
De aan/uit-lampjes zijn uit.
Ga als volgt te werk om de netvoedingsadapter te testen:
OPMERKING: de volgende instructies gelden voor computers met een door de gebruiker
vervangbare accu.
1. Schakel de computer uit.
2. Verwijder de accu uit de computer.
3. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer en vervolgens op een stopcontact.
4. Zet de computer aan.
Als de aan/uit-lampjes aan gaan, werkt de netvoedingsadapter naar behoren.
Als de aan/uit-lampjes uit blijven, werkt de netvoedingsadapter niet en moet deze worden
vervangen.
Neem contact op met de ondersteuning voor informatie over het verkrijgen van een vervangende
netvoedingsadapter.
30 Hoofdstuk 4 Energiebeheer
Omschakelbaar videosysteem/dubbel videosysteem
(alleen bepaalde modellen)
Bepaalde computers zijn voorzien van een omschakelbaar videosysteem of een dubbel
videosysteem.
Omschakelbaar videosysteem: ondersteund door AMD™ en Intel. Als de computer een
dynamisch omschakelbaar videosysteem van AMD heeft, is er alleen ondersteuning voor een
omschakelbaar videosysteem.
Dubbel videosysteem: alleen ondersteund door AMD. Als de computer een AMD Radeon dubbel
videosysteem heeft, wordt alleen een dubbel videosysteem ondersteund.
OPMERKING: een dubbel videosysteem kan alleen worden ingeschakeld door full-screen
applicaties die gebruikmaken van DirectX versie 10 of 11.
OPMERKING: om vast te stellen of de computer een omschakelbaar videosysteem of een dubbel
videosysteem ondersteunt, bekijkt u de configuratie van de videoprocessor van de
notebookcomputer. Intel HR CPU's (Central Processing Units) en AMD Trinity-serie APU's
(Accelerated Processing Units) ondersteunen een omschakelbaar videosysteem. AMD Trinity-serie
A6, A8 en A10 APU's ondersteunen een dubbel videosysteem. AMD Trinity-serie A4 APU's
ondersteunen geen dubbel videosysteem.
Zowel een omschakelbaar videosysteem als een dubbel videosysteem heeft twee modi voor het
verwerken van grafische informatie:
Performance (Prestaties): in deze modus worden applicaties uitgevoerd met optimale prestaties.
Power Saving (Energiebesparing): in deze modus wordt accuvoeding bespaard.
U beheert als volgt de instellingen voor het AMD-videosysteem:
1. Open het Catalyst Control Center door met de rechtermuisknop op het bureaublad te klikken en
selecteer Configure Switchable Graphics (Omschakelbaar videosysteem configureren).
2. Klik op het tabblad Power (Voeding) en selecteer Switchable Graphics (Omschakelbaar
videosysteem).
Omschakelbaar videosysteem gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Bij een omschakelbaar videosysteem kunt u schakelen tussen de modi Performance (Prestaties) en
Power Saving (Energiebesparing). Deze mogelijkheid is alleen beschikbaar voor de
besturingssystemen Windows 7 Professional, Windows 7 Home Premium en Windows 7 Home
Basic.
U beheert als volgt de instellingen voor een omschakelbaar videosysteem:
1. Klik met de rechtermuisknop op het bureaublad en selecteer Configure Switchable Graphics
(Omschakelbaar videosysteem configureren).
2. Klik op het tabblad Power (Voeding) en selecteer Switchable Graphics (Omschakelbaar
videosysteem).
Bij Switchable Graphics worden afzonderlijke applicaties toegewezen aan de modus Performance of
de modus Power Saving, op basis van de vereisten wat betreft elektrische voeding. U kunt de
instellingen voor een afzonderlijke applicatie wijzigen door de applicatie op te zoeken in de
vervolgkeuzelijst Recent Applications (Recente applicaties) of door te klikken op Browse
Omschakelbaar videosysteem/dubbel videosysteem (alleen bepaalde modellen) 31
(Bladeren) onder Other Applications (Andere applicaties). U kunt schakelen tussen de modi
Performance (Prestaties) en Power Saving (Energiebesparing).
OPMERKING: zie de helpfunctie van de software voor omschakelbare videosystemen voor meer
informatie.
Dubbel videosysteem gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Als het systeem is voorzien van een dubbel videosysteem (twee of meer toegevoegde GPU's
(Graphics Processing Units)), kunt u AMD Radeon Dual Graphics inschakelen om de applicatiekracht
en -snelheid te vergroten voor full-screen applicaties die gebruikmaken van DirectX versie 10 of 11.
Zie
http://www.microsoft.com/directx voor meer informatie over DirectX.
OPMERKING: systemen met een dubbel videosysteem ondersteunen alleen automatische selectie
op basis van de vereisten wat betreft elektrische voeding (dynamisch schema) en wijzen automatisch
de modus Performance of de modus Power Saving toe aan afzonderlijke applicaties. U kunt echter
de instellingen handmatig wijzigen voor een bepaalde applicatie.
Om AMD Radeon Dual Graphics in of uit te schakelen, schakelt u het betreffende selectievakje in of
uit in de sectie AMD Radeon Dual Graphics, op het tabblad Performance (Prestaties) in het Catalyst
Control Center.
OPMERKING: zie de helpfunctie van de AMD-software voor meer informatie.
32 Hoofdstuk 4 Energiebeheer
5 Externe kaarten en apparaten
Kaarten voor mediakaartlezers gebruiken (alleen
bepaalde modellen)
Met optionele digitale kaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze
kaarten worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer
en apparatuur met digitale media, zoals camera's en PDA's.
Zie de handleiding Aan de slag voor meer informatie over de types digitale kaarten die worden
ondersteund op de computer
Digitale kaart plaatsen
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een digitale kaart, om
beschadiging van de connectoren van de digitale kaart te voorkomen.
1. Houd de kaart met het label naar boven en de connectoren naar de computer gericht.
2. Plaats de kaart in de mediakaartlezer en druk de kaart aan totdat deze goed op zijn plaats zit.
U hoort een geluidssignaal als het apparaat is gedetecteerd en er wordt mogelijk een menu met
beschikbare opties weergegeven.
Kaarten voor mediakaartlezers gebruiken (alleen bepaalde modellen) 33
Digitale kaart verwijderen
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van de digitale kaart,
om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties die gebruikmaken van de digitale kaart.
2. Klik op het pictogram voor het verwijderen van hardware in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk. Volg daarna de instructies op het scherm.
3. Druk de kaart iets naar binnen (1) en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
OPMERKING: Als de kaart niet wordt uitgeworpen, trekt u de kaart uit de sleuf.
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Een ExpressCard is een hoogwaardige PC Card die in het ExpressCard-slot wordt geplaatst.
Net als bij standaard PC Cards voldoet de functionaliteit van ExpressCards aan de specificaties van
de Personal Computer Memory Card International Association (PCMCIA).
ExpressCard configureren
Installeer alleen de software die voor de kaart is vereist. Als u volgens de instructies van de fabrikant
van de ExpressCard stuurprogramma's moet installeren, gaat u als volgt te werk:
Installeer alleen de stuurprogramma's voor uw besturingssysteem.
Installeer geen aanvullende software zoals cardservices, socketservices of enablers, die de
fabrikant van de ExpressCard heeft geleverd.
34 Hoofdstuk 5 Externe kaarten en apparaten
ExpressCard plaatsen
VOORZICHTIG: Voorkom beschadiging van de computer en externe mediakaarten: plaats een PC
Card niet in een ExpressCard-slot.
VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om het risico van beschadiging van de
connectoren te beperken:
Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een ExpressCard.
Verplaats of vervoer de computer niet wanneer er een ExpressCard in gebruik is.
OPMERKING: uw computer kan er iets anders uitzien dan de afgebeelde computer.
In het ExpressCard-slot kan een beschermplaatje zijn geplaatst. Ga als volgt te werk om het
beschermplaatje te verwijderen:
1. Druk het beschermplaatje (1) iets naar binnen om het te ontgrendelen.
2. Haal het plaatje uit het slot (2).
Ga als volgt te werk om een ExpressCard te plaatsen:
1. Houd de kaart met het label naar boven en de connectoren naar de computer gericht.
ExpressCards gebruiken (alleen bepaalde modellen) 35
2. Plaats de kaart voorzichtig in het ExpressCard-slot en druk de kaart aan tot deze stevig op zijn
plaats zit.
U hoort een geluidssignaal als de kaart is gedetecteerd en er wordt mogelijk een menu met
beschikbare opties weergegeven.
OPMERKING: De eerste keer dat u een ExpressCard aansluit, verschijnt er een bericht in het
systeemvak om aan te geven dat het apparaat wordt herkend door de computer.
OPMERKING: Wanneer een ExpressCard niet in gebruik is, kunt u energie besparen door de kaart
stop te zetten of te verwijderen.
ExpressCard verwijderen
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure om de ExpressCard te verwijderen zodat u
voorkomt dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties die gebruikmaken van de ExpressCard.
2. Klik op het pictogram voor het verwijderen van hardware in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk en volg de instructies op het scherm.
3. Ga als volgt te werk om de ExpressCard te ontgrendelen en verwijderen:
a. Druk de ExpressCard (1) voorzichtig iets naar binnen om de kaart te ontgrendelen.
b. Haal de ExpressCard uit het slot (2).
36 Hoofdstuk 5 Externe kaarten en apparaten
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: De term Smart Card verwijst in dit hoofdstuk zowel naar Smart Cards als Java™
Cards.
Een Smart Card is een accessoire met het formaat van een creditcard, dat is voorzien van een
microchip met geheugen en een microprocessor. Smart Cards hebben, net zoals personal
computers, een besturingssysteem voor het beheer van de in- en uitvoer. Daarnaast zijn ze voorzien
van beveiligingsvoorzieningen om ze te beveiligen tegen aanvallen van buitenaf. Standaard Smart
Cards worden gebruikt in combinatie met de Smart Card-lezer (alleen bepaalde modellen).
U heeft een pincode nodig om toegang te krijgen tot de inhoud van de microchip. Zie Help en
ondersteuning voor meer informatie over de beveiligingsvoorzieningen van Smart Cards.
Smart Card plaatsen
1. Houd de het kaartlabel naar boven en schuif de kaart voorzichtig in de Smart Card-lezer tot de
kaart goed op zijn plaats zit.
2. Volg de instructies op het scherm om u aan te melden op de computer met behulp van de
pincode van de Smart Card.
Smart Card verwijderen
Pak de Smart Card bij de zijkanten vast en trek de kaart vervolgens voorzichtig uit de Smart
Card-lezer.
Smart Cards gebruiken (alleen bepaalde modellen) 37
USB-apparaat gebruiken
USB (Universal Serial Bus) is een hardwarematige interface die kan worden gebruikt om een
optioneel extern apparaat aan te sluiten, zoals een USB-toetsenbord, -muis, -drive, -printer, -scanner
of -hub.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het
apparaat meegeleverd. Zie de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software. Deze instructies kunnen worden verstrekt bij de software of op schijven,
of kunnen op de website van de fabrikant staan.
De computer heeft ten minste 1 USB-poort die ondersteuning bieden voor USB 1.0-, USB 1.1- en
USB 2.0- of 3.0-apparaten. Uw computer heeft misschien ook een USB-oplaadpoort waarmee een
extern apparaat van stroom wordt voorzien. Een optioneel dockingapparaat of USB-hub biedt extra
USB-poorten die met de computer kunnen worden gebruikt.
38 Hoofdstuk 5 Externe kaarten en apparaten
USB-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het aansluiten van het apparaat om
beschadiging van een USB-connector te voorkomen.
Sluit de USB-kabel voor het apparaat aan op de USB-poort.
OPMERKING: uw computer kan er iets anders uitzien dan de afgebeelde computer.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
OPMERKING: De eerste keer dat u een USB-apparaat aansluit, verschijnt er een bericht in het
systeemvak om aan te geven dat het apparaat wordt herkend door de computer.
USB-apparaat verwijderen
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om het USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging
van een USB-connector te voorkomen.
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van een USB-apparaat,
om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Als u een USB-apparaat wilt verwijderen, slaat u uw gegevens op en sluit u alle applicaties af
die gebruikmaken van het apparaat.
2. Klik op het pictogram voor het verwijderen van hardware in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk en volg de instructies op het scherm.
3. Koppel het apparaat los.
1394-apparaten gebruiken (alleen bepaalde modellen)
IEEE 1394 is een hardwarematige interface waarmee een multimedia-apparaat of
gegevensopslagapparaat met hoge snelheid wordt aangesloten op de computer. Voor scanners,
digitale camera's en digitale camcorders is vaak een 1394-aansluiting vereist.
Voor bepaalde 1394-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal bij het
apparaat geleverd. Zie de instructies van de fabrikant voor meer informatie over apparaatspecifieke
software.
1394-apparaten gebruiken (alleen bepaalde modellen) 39
De 1394-poort ondersteunt ook IEEE 1394a-apparaten.
40 Hoofdstuk 5 Externe kaarten en apparaten
1394-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het aansluiten van het apparaat om
beschadiging van een connector van de 1394-poort te voorkomen.
Als u een 1394-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de 1394-kabel van het apparaat
aan op de 1394-poort.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
1394-apparaat verwijderen
VOORZICHTIG: Stop het 1394-apparaat voordat u het verwijdert, om te voorkomen dat gegevens
verloren gaan of het systeem vastloopt.
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om het 1394-apparaat los te koppelen, om beschadiging
van een 1394-connector te voorkomen.
1. Als u een 1394-apparaat wilt verwijderen, slaat u uw gegevens op en sluit u alle applicaties af
die gebruikmaken van het apparaat.
2. Klik op het pictogram voor het verwijderen van hardware in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk en volg de instructies op het scherm.
3. Koppel het apparaat los.
eSATA-apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Op een eSATA-poort kan een optionele, hoogwaardige eSATA-component worden aangesloten,
bijvoorbeeld een externe eSATA vaste schijf.
Voor bepaalde eSATA-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met
het apparaat meegeleverd. Zie de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software.
OPMERKING: De eSATA-poort ondersteunt ook optionele USB-apparaten.
eSATA-apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen) 41
eSATA-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het aansluiten van het apparaat om
beschadiging van een connector van de eSATA-poort te voorkomen.
Als u een eSATA-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de eSATA-kabel van het
apparaat aan op de eSATA-poort.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
eSATA-apparaat verwijderen
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om het eSATA-apparaat los te koppelen, om beschadiging
van een eSATA-connector te voorkomen.
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van een apparaat, om
te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Als u een eSATA-apparaat wilt verwijderen, slaat u uw gegevens op en sluit u alle applicaties af
die gebruikmaken van het apparaat.
2. Klik op het pictogram voor het verwijderen van hardware in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk en volg de instructies op het scherm.
3. Verwijder het apparaat.
42 Hoofdstuk 5 Externe kaarten en apparaten
Serieel apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Bepaalde computermodellen bevatten een seriële poort die optionele apparaten verbindt, zoals een
serieel modem, muis of printer.
Voor bepaalde seriële apparaten is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met
het apparaat meegeleverd. Zie de instructies van de fabrikant voor meer informatie over
apparaatspecifieke software.
Als u een serieel apparaat wilt aansluiten, sluit u de kabel van het apparaat aan op de seriële
poort van de computer.
Optionele externe apparaten gebruiken
OPMERKING: raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over de vereiste
software en stuurprogramma's en over de poort op de computer die moet worden gebruikt.
Ga als volgt te werk om een extern apparaat op de computer aan te sluiten:
VOORZICHTIG: Als u een apparaat met eigen netvoedingsaansluiting aansluit, kunt u het risico van
schade aan de apparatuur beperken door ervoor te zorgen dat het apparaat is uitgeschakeld en de
stekker uit het stopcontact is gehaald.
1. Sluit het apparaat aan op de computer.
2. Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, steekt u de stekker van het
apparaat in een geaard stopcontact.
3. Zet het apparaat aan.
Als u een extern apparaat zonder eigen netvoedingsaansluiting wilt verwijderen, schakelt u het
apparaat uit en koppelt u het vervolgens los van de computer. Als u een extern apparaat met een
eigen netvoedingsaansluiting wilt verwijderen, schakelt u het apparaat uit, koppelt u het los van de
computer en haalt u vervolgens de stekker uit het stopcontact.
Serieel apparaat gebruiken (alleen bepaalde modellen) 43
Optionele externe schijfeenheden gebruiken
Verwisselbare externe schijfeenheden bieden u meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken
van informatie. U kunt een USB-schijfeenheid toevoegen door de schijfeenheid aan te sluiten op een
USB-poort op de computer.
OPMERKING: Er moet een externe optische USB-schijf van HP worden aangesloten op de USB-
poort met eigen voeding van de computer.
Verwisselbare USB-stations zijn er van de volgende typen:
1,44-MB diskettestation
Vaste-schijfmodule
Externe optische-schijfeenheid (cd, dvd en Blu-ray)
MultiBay-apparaat
Dockingpoort gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Via de uitbreidingspoort kunt u een optioneel docking- of uitbreidingsapparaat op de computer
aansluiten, zodat extra poorten en connectoren met de computer kunnen worden gebruikt.
Dockingconnector gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met de dockingconnector kunt u de computer aansluiten op een optioneel dockingapparaat. Een
optioneel dockingapparaat biedt extra poorten en connectoren die met de computer kunnen worden
gebruikt.
OPMERKING: De volgende afbeelding kan enigszins afwijken van uw computer of
dockingapparaat.
44 Hoofdstuk 5 Externe kaarten en apparaten
Optionele externe apparaten gebruiken 45
6 Schijfeenheden
Schijfeenheden hanteren
VOORZICHTIG: schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen, die voorzichtig moeten
worden behandeld. Lees de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert.
Waarschuwingen die betrekking hebben op specifieke procedures, worden vermeld bij de
desbetreffende procedures.
Neem deze voorzorgsmaatregelen in acht:
Activeer de slaapstand en wacht tot het scherm leeg is of koppel de externe vaste schijf los
voordat u een computer verplaatst die op een externe vaste schijf is aangesloten.
Raak voordat u de schijfeenheid aanraakt, eerst het ongeverfde metalen oppervlak van de
schijfeenheid aan, zodat u niet statisch geladen bent.
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijfeenheid of op de computer niet aan.
Behandel een schijfeenheid voorzichtig. Laat de schijfeenheid niet vallen en zet er niets op.
Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet
of de computer is afgesloten of in de slaap- of sluimerstand staat, schakelt u de computer in en
vervolgens via het besturingssysteem weer uit.
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
Gebruik het toetsenbord van de computer niet en verplaats de computer niet als een optionele
optische-schijfeenheid naar een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Zorg ervoor dat de accu voldoende is opgeladen alvorens naar een medium te schrijven
wanneer de accu de enige voedingsbron is.
Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid.
Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoffen. Spuit geen reinigingsmiddelen op een
schijfeenheid.
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te
verwijderen, of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie.
Vermeld op de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur
met magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven.
Transportbanden op de luchthavens en gelijksoortige apparatuur die handbagage
46 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
controleren,maken gebruik van röntgenstralen in plaats van magnetische en leiden niet tot
beschadiging van de harde schijf.
Externe vaste schijven gebruiken
Prestaties van de vaste schijf verbeteren
Schijfdefragmentatie gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt, raken de bestanden op de vaste schijf gefragmenteerd. Met
Schijfdefragmentatie worden de gefragmenteerde bestanden en mappen samengevoegd op de vaste
schijf zodat het systeem efficiënter werkt.
OPMERKING: Schijfdefragmentatie hoeft niet te worden uitgevoerd voor SSD's.
Nadat u Schijfdefragmentatie heeft gestart, werkt het zelfstandig verder. Al naargelang de grootte van
de vaste schijf en het aantal gefragmenteerde bestanden kan de defragmentatie meer dan een uur in
beslag nemen. U kunt instellen dat de schijfdefragmentatie's nachts wordt uitgevoerd of op een ander
tijdstip waarop u de computer niet hoeft te gebruiken.
HP adviseert u om de vaste schijf minstens één keer per maand te defragmenteren. U kunt instellen
dat Schijfdefragmentatie maandelijks wordt uitgevoerd, maar u kunt ook op elk gewenst moment
Schijfdefragmentatie handmatig starten.
U gebruikt Schijfdefragmentatie als volgt:
1. Sluit de computer aan op een netvoedingsbron.
2. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfdefragmentatie.
3. Klik op Schijf defragmenteren.
OPMERKING: Windows bevat de voorziening Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging
van de computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij
taken als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van
Windows-instellingen. Zie Help en ondersteuning voor meer informatie.
OPMERKING: Windows bevat de voorziening Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging
van de computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij
taken als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van
Windows-instellingen. Zie Help en ondersteuning voor meer informatie.
Raadpleeg voor meer informatie de helpfunctie van Schijfdefragmentatie.
Schijfopruiming gebruiken
Met Schijfopruiming wordt op de vaste schijf gezocht naar overbodige bestanden, die u veilig kunt
verwijderen om schijfruimte vrij te maken, zodat de computer efficiënter werkt.
U gebruikt Schijfopruiming als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfopruiming.
2. Volg de instructies op het scherm.
Externe vaste schijven gebruiken 47
HP 3D DriveGuard gebruiken (alleen bepaalde modellen)
HP 3D DriveGuard beschermt de vaste-schijfeenheid door deze te parkeren en gegevensverzoeken
te blokkeren onder de volgende omstandigheden:
U laat de computer vallen.
U verplaatst de computer met gesloten beeldscherm, terwijl de computer op accuvoeding werkt.
Kort na elk van deze gebeurtenissen wordt de vaste schijf door HP 3D DriveGuard weer vrijgegeven
voor normale werking.
OPMERKING: Omdat SSD's (solid-state drives) geen bewegende onderdelen bevatten, is HP 3D
DriveGuard niet nodig.
OPMERKING: Vaste schijven in de ruimte voor de primaire of secundaire vaste schijf worden
beschermd door HP 3D DriveGuard. Vaste schijven die in een optioneel dockingapparaat zijn
geïnstalleerd of op een USB-poort zijn aangesloten, worden niet beschermd door HP 3D DriveGuard.
Zie de helpfunctie van de HP 3D DriveGuard software voor meer informatie.
Status van HP 3D DriveGuard herkennen
Het vasteschijflampje op de computer verandert van kleur, ten teken dat een schijf in de ruimte van
de primaire vaste schijf of een schijf in de ruimte van de secundaire vaste schijf (alleen bepaalde
modellen) is geparkeerd. Om te zien of de schijfeenheden worden beschermd en of een schijfeenheid
is geparkeerd, gebruikt u het pictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk:
Als de HP 3D DriveGuard software is ingeschakeld, wordt er een groen vinkje weergegeven
over het pictogram van de vaste schijf.
Als de HP 3D DriveGuard software is uitgeschakeld, wordt er een rood kruisje weergegeven
over het pictogram van de vaste schijf.
Als de schijfeenheden zijn geparkeerd, wordt er een geel maantje weergegeven over het
pictogram van de vaste schijf.
Als het pictogram in het systeemvak niet is ingeschakeld, schakelt u het als volgt in:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > HP 3D DriveGuard.
OPMERKING: Klik op Ja als u door Gebruikersaccountbeheer wordt verzocht dat te doen.
2. Klik in de rij Pictogram in systeemvak op Weergeven.
3. Klik op OK.
48 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Energiebeheer met een geparkeerde vaste schijf
Als HP 3D DriveGuard de schijfeenheid heeft geparkeerd, kan het volgende gebeuren:
De computer sluit niet af.
De computer activeert niet automatisch de slaap- of sluimerstand, behalve in de situatie
beschreven in de opmerking hieronder.
OPMERKING: Als de computer op accuvoeding werkt en de acculading een kritiek laag niveau
bereikt, staat HP 3D DriveGuard toe dat de sluimerstand wordt geactiveerd.
Accuwaarschuwingen die zijn ingesteld op het tabblad Waarschuwingen in Energiebeheer,
worden niet geactiveerd.
HP adviseert om de computer af te sluiten of om de slaapstand of sluimerstand te activeren voordat u
de computer verplaatst.
HP 3D DriveGuard software gebruiken
Met de HP 3D DriveGuard software kunt u de volgende taken uitvoeren:
HP 3D DriveGuard in- of uitschakelen.
OPMERKING: Afhankelijk van uw gebruikersrechten is het mogelijk dat u HP 3D DriveGuard
niet kunt in- of uitschakelen. Leden van de groep Administrators kunnen de gebruikersrechten
van andere gebruikers aanpassen.
Achterhalen of een schijfeenheid in het systeem wordt ondersteund door HP 3D DriveGuard.
U start de software en wijzigt instellingen als volgt:
1. Dubbelklik op het pictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Klik met de rechtermuisknop op het pictogram in het systeemvak en selecteer Instellingen.
2. Klik op de relevante knop om de instellingen te wijzigen.
3. Klik op OK.
Optische schijfeenheden gebruiken (alleen bepaalde
modellen)
Er bestaan optische schijfeenheden van de volgende typen:
cd
dvd
Blu-ray (bd)
Achterhalen welk type optische-schijfeenheid is geïnstalleerd
Selecteer Start > Computer.
Optische schijfeenheden gebruiken (alleen bepaalde modellen) 49
Er wordt een lijst weergegeven met alle apparaten die zijn geïnstalleerd op de computer, waaronder
de optische-schijfeenheid.
Optische schijf plaatsen
Optische-schijfeenheid met lade
1. Schakel de computer in.
2. Druk op de ontgrendelknop (1) op de schijfeenheid om de lade te ontgrendelen.
3. Trek de lade uit (2).
4. Houd de schijf bij de randen vast om te voorkomen dat u het oppervlak aanraakt en plaats de
schijf op de as in de lade met het label naar boven.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf enigszins
schuin zodat u deze voorzichtig op de as kunt plaatsen.
5. Druk de schijf voorzichtig op de as van de lade totdat de schijf vastklikt (3).
6. Sluit de lade.
OPMERKING: Nadat u een schijf heeft geplaatst, moet u even wachten. Als u geen mediaspeler
heeft geselecteerd, wordt het dialoogvenster Automatisch afspelen geopend. In dit venster kunt u
selecteren hoe u de inhoud van het medium wilt gebruiken.
Optische-schijfeenheid met sleuf
VOORZICHTIG: plaats geen optische schijven van 8 cm in een optische-schijfeenheid met sleuf.
Hierdoor kan de optische-schijfeenheid beschadigd raken.
1. Schakel de computer in.
2. Houd de schijf bij de randen vast om te voorkomen dat u het oppervlak aanraakt en plaats de
schijf met het label naar boven.
50 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
3. Plaats de schijf voorzichtig in de optische-schijfeenheid met sleuf.
Optische schijf verwijderen
Laadeenheid met lade
Er zijn twee manieren om een schijf te verwijderen, afhankelijk van of de lade normaal opengaat of
niet.
Als de lade normaal opengaat
1. Druk op de ontgrendelknop (1) op de schijfeenheid om de lade te ontgrendelen en trek de lade
voorzichtig zo ver mogelijk uit (2).
2. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
3. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
Optische schijfeenheden gebruiken (alleen bepaalde modellen) 51
Als de lade niet normaal opengaat
1. Steek het uiteinde van een paperclip (1) in de ontgrendelingsopening in het voorpaneel van de
schijfeenheid.
2. Druk voorzichtig op de paperclip om de lade te ontgrendelen en trek de lade vervolgens zo ver
mogelijk uit (2).
3. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
4. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
Laadeenheid met sleuf
1. Druk op de ontgrendelknop (1) naast de schijfeenheid.
2. Verwijder de schijf (2) door deze aan de randen vast te houden en raak het oppervlak niet aan.
3. Berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
52 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Optische schijfeenheden delen
Hoewel de computer geen geïntegreerde optische-schijfeenheid heeft, kunt u software en gegevens
gebruiken en applicaties installeren door een optische-schijfeenheid te delen die is aangesloten op
een andere computer in het netwerk. Het delen van schijfeenheden is een voorziening van het
besturingssysteem Windows, waardoor een schijfeenheid op een computer toegankelijk is voor
andere computers binnen hetzelfde netwerk.
OPMERKING: Er moet een netwerk zijn geïnstalleerd om een optischeschijfeenheid te kunnen
delen; zie
Netwerk (alleen bepaalde modellen) op pagina 2 voor aanvullende informatie over het
installeren van een netwerk.
OPMERKING: Sommige schijven, zoals dvd-films en schijven met spellen, zijn mogelijk
auteursrechtelijk beschermd en kunnen daardoor niet worden gedeeld.
U deelt een optische-schijfeenheid als volgt:
1. Selecteer op de computer met de optische-schijfeenheid die u wilt delen Start > Computer.
2. Klik met de rechtermuisknop op de optische-schijfeenheid die u wilt delen en klik op
Eigenschappen.
3. Klik op het tabblad Delen en klik op Geavanceerd delen.
4. Schakel het selectievakje Deze map delen in.
5. Typ een naam voor de optische-schijfeenheid in het tekstvak Naam delen.
6. Klik op Toepassen en vervolgens op OK.
7. Om de gedeelde optische-schijfeenheid weer te geven, selecteert u Start >
Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
RAID gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Met RAID-technologie (Redundant Arrays of Independent Disks) kan een computer twee of meer
harde schijven tegelijk gebruiken. Bij RAID worden meerdere schijfeenheden als één schijfeenheid
behandeld, via hardware- of software-instellingen. Meerdere schijven die op deze manier
samenwerken, worden een RAID-array genoemd.
Zie de RAID-gebruikershandleiding in Help en ondersteuning of ga naar de website van HP op
http://www.hp.com/support voor meer informatie over RAID.
RAID gebruiken (alleen bepaalde modellen) 53
7 Beveiliging
Computer beveiligen
Computerbeveiliging is essentieel om de vertrouwelijkheid, integriteit en beschikbaarheid van uw
gegevens te waarborgen. Standaardbeveiligingsvoorzieningen die worden geboden door het
besturingssysteem Windows, het hulpprogramma Computer Setup (BIOS), dat geen deel uitmaakt
van Windows, en andere software van derden kunnen uw persoonlijke instellingen en gegevens
beschermen tegen uiteenlopende risico's, zoals virussen, wormen en andere types schadelijke code.
OPMERKING: Van beveiligingsfuncties moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Dergelijke maatregelen kunnen echter niet altijd voorkomen dat een product verkeerd wordt gebruikt
of gestolen.
OPMERKING: Voordat u uw computer verzendt voor reparatie, moet u back-ups maken van alle
vertrouwelijke bestanden en deze verwijderen en alle wachtwoordinstellingen verwijderen.
OPMERKING: Bepaalde voorzieningen die in dit hoofdstuk worden genoemd, zijn mogelijk niet
beschikbaar op uw computer.
OPMERKING: uw computer ondersteunt Computrace, een online service voor opsporing en herstel
in het kader van beveiliging die beschikbaar is in bepaalde landen en regio's. Als de computer wordt
gestolen, kan Computrace deze opsporen wanneer de onbevoegde gebruiker internet op gaat. U
kunt Computrace gebruiken door de software aan te schaffen en een abonnement op de service te
nemen. Informatie over het bestellen van de Computrace-software vindt u op de website van HP op
http://www.hpshopping.com.
Als de computer is voorzien van de volgende hardware en software, kunt u het beveiligingsniveau
instellen voor het juiste evenwicht tussen het gebruiksgemak en de moeilijkheid om de beveiliging
van de computer te omzeilen:
Als er een webcam is geïnstalleerd of aangesloten op de computer, en als het programma Face
Recognition is geïnstalleerd.
Als er een vingerafdruklezer is geïnstalleerd of aangesloten op de computer, en als de HP
Security Manager software is geïnstalleerd.
Zie voor meer informatie de handleiding HP ProtectTools Getting Started (HP ProtectTools Aan de
slag) of de helpfunctie van de HP ProtectTools Security Manager software.
Computerrisico Beveiligingsvoorziening
Onbevoegd gebruik van de computer HP ProtectTools Security Manager (alleen bepaalde
modellen), in combinatie met een wachtwoord, smart card,
contactloze kaart, geregistreerde scènes voor
gezichtsverificatie, geregistreerde vingerafdrukken of andere
verificatie van aanmeldingsgegevens.
54 Hoofdstuk 7 Beveiliging
Computerrisico Beveiligingsvoorziening
Onbevoegde toegang tot Computer Setup (f10) BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot de inhoud van een vaste schijf DriveLock-wachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegd opstarten vanaf een optische-schijfeenheid,
diskettedrive of interne netwerkadapter
Functie voor opstartopties in Computer Setup*
Onbevoegde toegang tot Windows-gebruikersaccounts Windows-gebruikerswachtwoord
Onbevoegde toegang tot gegevens
Firewallsoftware
Windows-updates
Drive Encryption for HP ProtectTools
Onbevoegde toegang tot de instellingen van Computer
Setup en andere identificatiegegevens van het systeem
BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*
Onbevoegd meenemen van de computer Slot voor een beveiligingskabel (voor een optionele
beveiligingskabel)
*Computer Setup is een vooraf geïnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden gebruikt wanneer het
besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen. U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met
behulp van de cursorbesturing (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het toetsenbord.
Wachtwoorden gebruiken
Een wachtwoord is een groep tekens die u kiest om uw computergegevens te beveiligen. U kunt
verschillende types wachtwoorden instellen, afhankelijk van de manier waarop u de toegang tot uw
informatie wilt regelen. Wachtwoorden kunnen worden ingesteld in Windows of in het hulpprogramma
Computer Setup, dat geen deel uitmaakt van Windows en dat vooraf is geïnstalleerd op de computer.
Het instelwachtwoord en het DriveLock-wachtwoord worden ingesteld in Computer Setup en
beheerd door het systeem-BIOS.
Het wachtwoord voor geïntegreerde beveiliging, dat een HP ProtectTools Security Manager-
wachtwoord is, kan in Computer Setup worden ingeschakeld om naast de gebruikelijke HP
ProtectTools-functies BIOS-wachtwoordbescherming te bieden. Het wachtwoord voor
geïntegreerde beveiliging wordt gebruikt in combinatie met de optionele geïntegreerde
beveiligingschip.
Wachtwoorden voor Windows kunnen uitsluitend worden ingesteld in het besturingssysteem
Windows.
Met HP SpareKey kunt u uw wachtwoord opslaan op een USB-drive. Het wachtwoord is
gecodeerd en als u het BIOS-beheerderswachtwoord vergeet dat is ingesteld in Computer
Setup, moeten eerst veiligheidsvragen worden beantwoord voordat het wachtwoord kenbaar
wordt gemaakt.
Het wachtwoord voor geïntegreerde beveiliging, dat kan worden ingeschakeld in Computer
Setup, wordt gebruikt in combinatie met de optionele geïntegreerde beveiligingschip en de HP
ProtectTools Security Manager software.
U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor een functie van Computer Setup en een
beveiligingsvoorziening van Windows. U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor meerdere
functies van Computer Setup.
Wachtwoorden gebruiken 55
Gebruik de volgende tips voor het maken en opslaan van wachtwoorden:
Volg, bij het maken van wachtwoorden, de vereisten die zijn ingesteld door het programma.
Noteer uw wachtwoorden en bewaar deze op een veilige plaats uit de buurt van de computer.
Bewaar de wachtwoorden niet in een bestand op de computer.
In de volgende tabellen ziet u veelgebruikte wachtwoorden en de functie daarvan.
Wachtwoorden instellen in Windows
Wachtwoord Functie
Beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-account op
beheerdersniveau.
OPMERKING: Met dit wachtwoord kan geen toegang
worden verkregen tot de inhoud van Computer Setup.
Gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount.
*Selecteer voor informatie over het instellen van een beheerders- of gebruikerswachtwoord voor Windows Start > Help en
ondersteuning.
56 Hoofdstuk 7 Beveiliging
Wachtwoorden instellen in Computer Setup
Wachtwoord Functie
BIOS-beheerderswachtwoord* Beveiligt de toegang tot Computer Setup.
DriveLock-hoofdwachtwoord* Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock. Het wordt tevens gebruikt om de
DriveLock beveiliging te verwijderen. Dit wachtwoord wordt
ingesteld onder DriveLock wachtwoorden tijdens het
inschakelproces.
DriveLock-gebruikerswachtwoord* Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt
beschermd door DriveLock en wordt ingesteld onder
DriveLock wachtwoorden tijdens het inschakelproces.
Wachtwoord voor geïntegreerde TPM-beveiliging (alleen
bepaalde modellen)
Het wachtwoord voor geïntegreerde beveiliging, dat een HP
ProtectTools Security Manager-wachtwoord is, kan in
Computer Setup worden ingeschakeld om naast de
gebruikelijke HP ProtectTools-functies BIOS-
wachtwoordbescherming te bieden. Het wachtwoord voor
geïntegreerde beveiliging wordt gebruikt in combinatie met
de optionele geïntegreerde Trusted Platform Module (TPM)
geïntegreerde beveiligingschip, die andere
beveiligingsvoorzieningen van HP ProtectTools Security
Manager verbetert en mogelijk maakt.
Voor dit wachtwoord dient de optionele geïntegreerde
beveiligingschip deze beveiligingsfunctie te ondersteunen.
*Nadere bijzonderheden over deze wachtwoorden vindt u in de volgende onderwerpen.
BIOS-beheerderswachtwoord beheren
U kunt dit wachtwoord als volgt instellen, wijzigen of verwijderen:
Nieuw BIOS-beheerderswachtwoord instellen
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key
for Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Setup BIOS
Administrator Password (BIOS-beheerderswachtwoord instellen) en druk op enter.
4. Typ een wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Typ nogmaals het nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
6. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
Wachtwoorden gebruiken 57
BIOS-beheerderswachtwoord wijzigen
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key
for Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change
Password (Wachtwoord wijzigen) en druk op enter.
4. Typ het huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Typ nogmaals uw nieuwe wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
6. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
BIOS-beheerderswachtwoord verwijderen
1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC key
for Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.
3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change
Password (Wachtwoord wijzigen) en druk op enter.
4. Typ het huidige wachtwoord wanneer hierom wordt gevraagd.
5. Wanneer u om het nieuwe wachtwoord wordt gevraagd, laat u het veld leeg en drukt u op enter.
6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan.
7. Wanneer u nogmaals om het nieuwe wachtwoord wordt gevraagd, laat u het veld leeg en drukt u
op enter.
8. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en
afsluiten) en druk vervolgens op enter.
De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren
Typ uw wachtwoord (met dezelfde toetsen als waarmee u het wachtwoord heeft ingesteld) achter de
prompt BIOS administrator password (BIOS-beheerderswachtwoord) en druk op enter. Na drie
mislukte pogingen om het BIOS-beheerderswachtwoord in te voeren, moet u de computer opnieuw
opstarten en het opnieuw proberen.
58 Hoofdstuk 7 Beveiliging
DriveLock-wachtwoord beheren
Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord in te stellen, te wijzigen of te verwijderen in
Computer Setup:
1. Zet de computer aan en druk op esc wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu"
(Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm verschijnt.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock
Password (DriveLock-wachtwoord) en volg de instructies op het scherm.
4. Bevestig de DriveLock-beveiliging van de geselecteerde schijfeenheid door DriveLock te typen
in het bevestigingsveld en vervolgens op enter te drukken.
OPMERKING: bij de DriveLock-bevestiging wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en
kleine letters.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Automatische DriveLock van Computer Setup gebruiken
In een omgeving met meerdere gebruikers kunt u een wachtwoord instellen voor Automatische
DriveLock. Wanneer het wachtwoord voor Automatische DriveLock is ingeschakeld, worden een
willekeurig gebruikerswachtwoord en een DriveLock-hoofdwachtwoord voor u gemaakt. Wanneer een
van de gebruikers de wachtwoordgegevens opgeeft, worden hetzelfde willekeurige
gebruikerswachtwoord en DriveLock-hoofdwachtwoord gebruikt om de schijfeenheid te ontgrendelen.
OPMERKING: zonder BIOS-beheerderswachtwoord heeft u geen toegang tot de voorzieningen van
Automatische DriveLock.
Wachtwoord voor Automatische DriveLock opgeven
Ga als volgt te werk om een wachtwoord voor Automatische DriveLock in te schakelen in Computer
Setup:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder in het scherm het
bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic
DriveLock (Automatische DriveLock) en druk op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk op
enter.
5. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om door te gaan.
6. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Automatische DriveLock van Computer Setup gebruiken 59
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan
en afsluiten) en druk op enter.
Automatische DriveLock-beveiliging verwijderen
U verwijdert een DriveLock-wachtwoord in Computer Setup als volgt:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder in het scherm het
bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic
DriveLock (Automatische DriveLock) en druk op enter.
4. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen een interne vaste schijf en druk op
enter.
5. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Disable protection (Beveiliging
uitschakelen).
6. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan
en afsluiten) en druk op enter.
60 Hoofdstuk 7 Beveiliging
Vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Op bepaalde computermodellen zijn geïntegreerde vingerafdruklezers beschikbaar. Stel een
gebruikersaccount met een Windows-wachtwoord in op de computer om de vingerafdruklezer te
gebruiken. U kunt zich bij deze account aanmelden op de computer door de gekozen vinger over de
lezer te halen. U kunt de vingerafdruklezer ook gebruiken om wachtwoordvelden in te vullen op
websites en in andere programma's waarvoor aanmelding vereist is. Zie de helpfunctie van de HP
ProtectTools software voor instructies.
Nadat u uw vingerafdrukidentiteit heeft vastgelegd, kunt u een Single Sign On-service (service voor
eenmalige aanmelding) instellen. Op die manier kunt u de vingerafdruklezer gebruiken voor het
maken van aanmeldingsgegevens voor elke applicatie waarvoor een gebruikersnaam en wachtwoord
vereist is.
Raadpleeg "Vertrouwd raken met de computer" voor de locatie van de vingerafdruklezer op de
computer.
Vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen) 61
Internetbeveiligingssoftware gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt voor toegang tot e-mail, een netwerk of internet, kan de computer
worden blootgesteld aan computervirussen, spyware en andere schadelijke aanvallen. Deze kunnen
het besturingssysteem, programma's of hulpprogramma's buiten werking stellen of de werking ervan
verstoren.
Antivirussoftware gebruiken
Met antivirussoftware kunnen de meeste virussen worden opgespoord en vernietigd. In de meeste
gevallen kan ook eventuele schade die door virussen is aangericht, worden hersteld. Het is
noodzakelijk om antivirussoftware regelmatig bij te werken, zodat deze ook bescherming biedt tegen
pas ontdekte virussen.
Op de computer kan vooraf een antivirusprogramma zoals Microsoft Security Essentials® zijn
geïnstalleerd. Deze software werkt ongemerkt en efficiënt op de achtergrond, zodat u niet wordt
gestoord door onderbrekingen of herinneringen aan upgrades voor de software. Bij mogelijke nieuwe
dreigingen wordt de antivirussoftware automatisch bijgewerkt. U ontvangt alleen bericht wanneer er
specifieke acties vereist zijn.
Voor meer informatie over computervirussen typt u virus in het vak Zoeken van Help en
ondersteuning.
Firewallsoftware gebruiken
Firewalls zijn bedoeld om ongeoorloofde toegang tot een systeem of netwerk te voorkomen. Een
firewall kan een softwareprogramma zijn dat u op uw computer en/of netwerk installeert of het kan
een oplossing zijn die zowel uit hardware als software bestaat.
Er zijn twee soorten firewalls waaruit u kunt kiezen:
hostgebaseerde firewallsoftware die alleen de computer beschermt waarop deze is
geïnstalleerd;
netwerkgebaseerde firewalls die tussen het ADSL- of kabelmodem en uw thuisnetwerk worden
geïnstalleerd om alle computers in het netwerk te beschermen.
Wanneer een firewall is geïnstalleerd op een systeem, worden alle gegevens die vanaf en naar het
systeem worden verzonden, gecontroleerd en vergeleken met een reeks door de gebruiker
gedefinieerde beveiligingscriteria. Gegevens die niet aan deze criteria voldoen, worden geblokkeerd.
Mogelijk is er al een firewall geïnstalleerd op uw computer of netwerkapparatuur. Als dat niet het
geval is, zijn er softwareoplossingen voor firewalls beschikbaar.
OPMERKING: in bepaalde situaties kan een firewall toegang tot spelletjes op internet blokkeren,
het delen van printers of bestanden in een netwerk tegenhouden of toegestane bijlagen bij e-
mailberichten blokkeren. U kunt dit probleem tijdelijk oplossen door de firewall uit te schakelen, de
gewenste taak uit te voeren en de firewall weer in te schakelen. Configureer de firewall opnieuw als u
het probleem blijvend wilt oplossen.
Essentiële beveiligingsupdates installeren
VOORZICHTIG: Microsoft® verstuurt waarschuwingsberichten over essentiële updates. Installeer
alle essentiële updates van Microsoft zodra u een waarschuwing ontvangt, om de computer te
beschermen tegen beveiligingslekken en computervirussen.
62 Hoofdstuk 7 Beveiliging
Het is mogelijk dat updates van het besturingssysteem en andere software beschikbaar zijn gekomen
nadat de computer is verzonden. Volg deze richtlijnen om er zeker van te zijn dat alle beschikbare
updates op de computer zijn geïnstalleerd:
Voer Windows Update uit zodra u de computer gebruiksklaar heeft gemaakt.
Voer Windows Update daarna elke maand uit.
Zodra updates van Windows en andere Microsoft-programma's beschikbaar zijn, moeten deze
worden gedownload van de Microsoft-website en via de koppeling Updates in Help en
ondersteuning.
HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen
bepaalde modellen)
De HP ProtectTools Security Manager software is vooraf geïnstalleerd op bepaalde
computermodellen. U heeft toegang tot deze software via het Configuratiescherm van Windows. De
software is voorzien van beveiligingsvoorzieningen die u beschermen tegen ongeoorloofde toegang
tot de computer, het netwerk en kritieke gegevens. Raadpleeg de helpfunctie van de HP ProtectTools
software voor meer informatie.
Optionele beveiligingskabel installeren
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt
gestolen.
OPMERKING: Het bevestigingspunt voor de beveiligingskabel op de computer kan er iets anders
uitzien dan op de afbeelding in dit gedeelte. Zie de handleiding Aan de slag voor de plaats van het
bevestigingspunt voor de beveiligingskabel.
1. Leg de beveiligingskabel om een stevig verankerd voorwerp heen.
2. Steek de sleutel (1) in het kabelslot (2).
3. Steek het kabelslot in het slot voor de beveiligingskabel op de computer (3) en vergrendel het
kabelslot met de sleutel.
HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) 63
64 Hoofdstuk 7 Beveiliging
8 Onderhoud
Uw computer schoonmaken
Schoonmaakproducten
Gebruik de volgende producten om de computer veilig schoon te maken en te desinfecteren:
Dimethyl benzyl ammonium chloride 0,3 procent maximale concentratie (bijvoorbeeld:
kiemdodende wegwerpdoekjes. Deze doekjes zijn er van een aantal merken).
Glasreiniger zonder alcohol
Zeepsop (op basis van milde zeep)
Droge microvezelschoonmaakdoek of zemen lap (antistatisch, zonder olie)
Antistatische doekjes
VOORZICHTIG: vermijd de volgende schoonmaakproducten:
Sterke oplosmiddelen, zoals alcohol, aceton, ammoniumchloride, methyleenchloride en
koolwaterstoffen. Deze kunnen het oppervlak van de computer onherstelbaar beschadigen.
Vezelhoudende materialen, zoals papieren zakdoekjes, die krassen kunnen veroorzaken op de
computer. In de loop der tijd kunnen vuildeeltjes en schoonmaakmiddelen zich ophopen in de
krassen.
Schoonmaakprocedures
Volg de procedures in dit gedeelte om de computer veilig schoon te maken.
WAARSCHUWING! Probeer de computer niet schoon te maken terwijl die is ingeschakeld, om het
risico van elektrische schokken of schade aan onderdelen te beperken.
Schakel de computer uit.
Koppel de computer los van een externe voedingsbron.
Koppel alle externe apparaten met eigen voeding los.
VOORZICHTIG: spuit geen schoonmaakmiddelen of vloeistoffen rechtstreeks op het oppervlak van
de computer. Vloeistoffen die op het oppervlak terechtkomen, kunnen onherstelbare schade
toebrengen aan interne onderdelen.
Uw computer schoonmaken 65
Beeldscherm reinigen
Veeg het beeldscherm voorzichtig schoon met een zachte, pluisvrije doek die is bevochtigd met een
alcoholvrij glasreinigingsmiddel. Zorg dat het beeldscherm droog is voordat u het dichtdoet.
Zijkanten en bovenkant schoonmaken
Om de zijkanten en de bovenkant schoon te maken en te desinfecteren, gebruikt u een zachte
microvezeldoek of een zemen lap die is bevochtigd met een van de schoonmaakoplossingen die
eerder zijn beschreven. U kunt ook een kiemdodend wegwerpdoekje gebruiken.
VOORZICHTIG: zorg bij het schoonmaken van het touchpad en het toetsenbord dat er geen
vloeistoffen tussen de toetsen komen. Hierdoor kunnen interne componenten blijvend beschadigd
raken.
OPMERKING: wanneer u de bovenkant van de computer schoonmaakt, veegt u in een
cirkelbeweging om vuil en stofdeeltjes te verwijderen.
Om het touchpad en het toetsenbord schoon te maken en te desinfecteren, gebruikt u een
zachte microvezeldoek of een zemen lap die is bevochtigd met een van de
schoonmaakoplossingen die eerder zijn beschreven. U kunt ook een kiemdodend
wegwerpdoekje gebruiken.
Gebruik een spuitbus met perslucht met een verlengstuk om te voorkomen dat toetsen blijven
hangen en om stof, pluisjes en vuildeeltjes te verwijderen van het toetsenbord.
WAARSCHUWING! Gebruik geen stofzuiger om het toetsenbord te reinigen, om het risico van
een elektrische schok of schade aan interne onderdelen te beperken. Een stofzuiger kan
stofdeeltjes op het oppervlak van het toetsenbord achterlaten.
66 Hoofdstuk 8 Onderhoud
Programma's en stuurprogramma's bijwerken
U wordt aangeraden regelmatig een update uit te voeren van uw programma's en stuurprogramma's,
zodat u steeds over de recentste versie beschikt. Voor ondersteuning in de VS gaat u naar
http://
www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar http://welcome.hp.com/
country/us/en/wwcontact_us.html.
Programma's en stuurprogramma's bijwerken 67
SoftPaq Download Manager gebruiken
HP SoftPaq Download Manager (SDM) is een hulpprogramma dat snel toegang verschaft tot
SoftPaq-informatie voor zakelijke computers van HP zonder dat het SoftPaq-nummer benodigd is.
Met dit hulpprogramma kunt u eenvoudig zoeken naar SoftPaq's en deze vervolgens downloaden en
uitpakken.
Met SoftPaq Download Manager wordt vanaf de FTP-site van HP een gepubliceerd databasebestand
gelezen en gedownload dat het computermodel en SoftPaq-informatie bevat. Met SoftPaq Download
Manager kunt u een of meer computermodellen opgeven om vast te stellen welke SoftPaq's
beschikbaar zijn om te worden gedownload.
SoftPaq Download Manager zoekt op de FTP-site van HP naar updates voor de database en
software. Als er updates worden gevonden, worden deze automatisch gedownload en toegepast.
SoftPaq Download Manager is beschikbaar via de website van HP. Als u SoftPaq Download Manager
wilt gebruiken voor het downloaden van SoftPaq's, moet eerst het programma worden gedownload
en geïnstalleerd. Ga naar de website van HP op
http://www.hp.com/go/sdm en volg de instructies
voor het downloaden en installeren van SoftPaq Download Manager.
U downloadt SoftPaq's als volgt:
1. Open uw webbrowser. Voor ondersteuning in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/
contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar http://welcome.hp.com/country/us/en/
wwcontact_us.html.
2. Selecteer Start > Alle programma's > HP Help en support > HP Softwareinstallatie.
3. Klik op de knop Naar software-updates zoeken.
4. Wanneer SoftPaq Download Manager voor het eerst wordt geopend, verschijnt er een venster
waarin u wordt gevraagd of u wilt dat er alleen software wordt weergegeven voor de computer
die u gebruikt, of dat de software voor alle ondersteunde modellen moet worden weergegeven.
Selecteer Software voor alle ondersteunde modellen weergeven. Als u HP SoftPaq
Download Manager al eerder heeft gebruikt, gaat u door naar stap 3.
a. Selecteer uw besturingssysteem en taalfilters in het venster Configuratieopties. De filters
beperken het aantal opties dat wordt weergegeven in het venster Productcatalogus. Als
bijvoorbeeld alleen Windows 7 Professional wordt geselecteerd in het
besturingssysteemfilter, wordt alleen Windows 7 Professional als besturingssysteem
weergegeven in de productcatalogus.
b. Als u andere besturingssystemen wilt toevoegen, wijzigt u de filterinstellingen in het venster
Configuratieopties. Zie de helpfunctie van de HP SoftPaq Download Manager software voor
meer informatie.
5. Klik in het linkerdeelvenster op het plusteken (+) om de lijst met modellen uit te vouwen en
selecteer een of meer modellen van de producten die u wilt updaten.
6. Klik op Beschikbare SoftPaq's zoeken om een lijst van beschikbare SoftPaq's te downloaden
voor de geselecteerde computer.
68 Hoofdstuk 8 Onderhoud
7. Selecteer een SoftPaq in de lijst en klik op Alleen downloaden als u veel SoftPaq's wilt
downloaden. Hoe lang het downloadproces in beslag neemt, hangt namelijk af van de
geselecteerde SoftPaq's en de snelheid van de internetverbinding.
Als u slechts één of twee SoftPaq's wilt downloaden en een internetverbinding met hoge
snelheid heeft, klikt u op Downloaden en uitpakken.
8. Klik met de rechtermuisknop op SoftPaq installeren in de SoftPaq Download Manager-software
om de geselecteerde SoftPaq's op de computer te installeren.
Hulpprogramma HP Software Setup gebruiken
HP Software Setup is een hulpprogramma dat snel toegang biedt tot applicaties die nog niet op de
computer zijn geïnstalleerd. Met HP Software Setup kunt u hardwarestuurprogramma's en optionele
software-applicaties installeren. Dit hulpprogramma kan ook worden gebruikt om updates van
applicaties te downloaden met SoftPaq Download Manager.
U opent het hulpprogramma HP Software Setup als volgt: selecteer Start > Alle programma's > HP
Help en support > HP Softwareinstallatie.
SoftPaq Download Manager gebruiken 69
9 Computer Setup (BIOS) en Advanced
System Diagnostics
Computer Setup gebruiken
Computer Setup ofwel het BIOS (Basic Input/Output System) bevat instellingen voor de
communicatie tussen alle invoer- en uitvoerapparaten in het systeem (zoals schijfeenheden,
beeldscherm, toetsenbord, muis en printer). Computer Setup bevat ook instellingen voor de types
geïnstalleerde apparaten, de opstartvolgorde van de computer en de hoeveelheid systeemgeheugen
en uitgebreid geheugen.
OPMERKING: wees uiterst voorzichtig met het aanbrengen van wijzigingen in Computer Setup.
Fouten kunnen ertoe leiden dat de computer niet meer goed functioneert.
Computer Setup starten
OPMERKING: externe, via een USB-poort aangesloten toetsenborden of muizen kunnen in
Computer Setup uitsluitend worden gebruikt wanneer de ondersteuning voor oudere USB-systemen
is ingeschakeld.
U start Computer Setup als volgt:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder in het scherm het
bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
70 Hoofdstuk 9 Computer Setup (BIOS) en Advanced System Diagnostics
Navigeren en selecteren in Computer Setup
Navigeren en selecteren gaat in Computer Setup als volgt:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder in het scherm het
bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
wordt weergegeven.
Als u een menu of menuonderdeel wilt selecteren, gebruikt u de tab-toets en de pijltoetsen
en drukt u vervolgens op enter. U kunt ook gebruikmaken van een aanwijsapparaat om op
het onderdeel te klikken.
Om omhoog of omlaag te schuiven, klikt u op de pijl omhoog of de pijl omlaag in de
rechterbovenhoek van het scherm, of gebruikt u de pijl omhoog- of pijl omlaag-toets.
Druk op esc om alle open dialoogvensters te sluiten en terug te keren naar het
hoofdscherm van Computer Setup. Volg daarna de instructies op het scherm.
OPMERKING: u kunt gebruikmaken van een aanwijsapparaat (touchpad, EasyPoint-
muisbesturing of USB-muis) of het toetsenbord om te navigeren en selecties te maken in
Computer Setup.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
Gebruik een van de volgende methoden om de menu's van Computer Setup af te sluiten:
U sluit de menu's van Computer Setup als volgt af zonder de wijzigingen op te slaan:
Klik op het pictogram Exit (Afsluiten) linksonder op het scherm en volg de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de tab-toets en de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore Changes and Exit
(Wijzigingen negeren en afsluiten) en druk op enter.
Ga als volgt te werk om de wijzigingen op te slaan en de menu's van Computer Setup af te
sluiten:
Klik op het pictogram Save (Opslaan) linksonder op het scherm en volg de instructies op het
scherm.
– of –
Selecteer met de tab-toets en de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit
(Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Fabrieksinstellingen herstellen in Computer Setup
OPMERKING: door het herstellen van de fabrieksinstellingen wordt de vasteschijfmodus niet
gewijzigd.
Computer Setup gebruiken 71
Als u alle instellingen in Computer Setup wilt terugzetten naar de fabriekswaarden, gaat u als volgt te
werk:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder in het scherm het
bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen File (Bestand) > Restore defaults
(Standaardinstellingen herstellen).
4. Volg de instructies op het scherm.
5. Om de wijzigingen op te slaan en af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan) in de
linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan
en afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
OPMERKING: uw wachtwoordinstellingen en beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u
de oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt.
72 Hoofdstuk 9 Computer Setup (BIOS) en Advanced System Diagnostics
BIOS-update uitvoeren
In de volgende gedeeltes worden verschillende manieren beschreven om een update van het BIOS
uit te voeren.
SoftPaq's downloaden om een update van het BIOS uit te voeren
De meeste BIOS-updates op de website van HP zijn verpakt in gecomprimeerde bestanden die
SoftPaq's worden genoemd.
Ga als volgt te werk om BIOS-updates van de website van HP te installeren:
1. Download de SoftPaq van de website van HP.
2. Klik op Uitvoeren en volg de instructies op het scherm om een update van het BIOS uit te
voeren.
OPMERKING: sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit
bestand bevat informatie over de installatie en het oplossen van problemen.
USB-flashdrive waarmee kan worden opgestart maken met een SoftPaq
1. Download de SoftPaq van de website van HP.
2. Klik op Uitvoeren en klik daarna op Create Bootable USB key (USB-sleutel maken waarmee
kan worden opgestart).
3. Plaats de USB-flashdrive om deze te formatteren. Volg hiertoe de instructies op het scherm.
4. Zet de computer uit en weer en aan.
5. Het eROMpaq-programma wordt uitgevoerd. Klik op Bijwerken en volg de instructies op het
scherm.
BIOS-beheer met systeemdiagnose
1. Download de SoftPaq van de website van HP.
OPMERKING: controleer of de UEFI-systeemdiagnose is geïnstalleerd op de computer (of op
de USB-flashdrive).
2. Klik op Uitvoeren en klik daarna op Annuleren in het dialoogvenster Update/USB bootable
(Bijwerken/Opstartbare USB).
3. Ga naar de map in
c:\swsetup die overeenkomt met het nummer van de SoftPaq.
4. Zoek het .bin-bestand in de map ROMpaq op (bijvoorbeeld 68CDD.bin) en kopieer het naar de
map Hewlett-Packard\BIOS\New\ op de partitie HP_Tools van de vaste schijf of de USB-
flashdrive.
5. Zoek het .sig-bestand in het bestand ROM.cab op en hernoem het, met hetzelfde voorvoegsel
als het .bin-bestand (bijvoorbeeld 68CDD.sig). Kopieer het hernoemde bestand naar de map
Hewlett-Packard\BIOS\New\ op de partitie HP_Tools van de vaste schijf of de USB-flashdrive.
6. Start de computer opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op ESC om het setupprogramma te openen) onder aan het scherm
verschijnt.
Computer Setup gebruiken 73
7. Druk op f2 om Computer Setup te openen.
8. Klik op BIOS Management (BIOS-beheer) in het menu en selecteer Update BIOS (BIOS
bijwerken).
f10 gebruiken om een update van het BIOS uit te voeren
1. Download de SoftPaq van de website van HP.
OPMERKING: controleer of de UEFI-systeemdiagnose is geïnstalleerd op de computer (of op
de USB-flashdrive).
2. Klik op Uitvoeren en klik daarna op Annuleren in het dialoogvenster Update/USB bootable
(Bijwerken/Opstartbare USB).
3. Ga naar de map in
c:\swsetup die overeenkomt met het nummer van de SoftPaq.
4. Zoek het .bin-bestand in de map ROMpaq op (bijvoorbeeld 68CDD.bin) en kopieer het naar de
map Hewlett-Packard\BIOS\New\ op de partitie HP_Tools van de vaste schijf of de USB-
flashdrive.
5. Zoek het .sig-bestand in het bestand ROM.cab op en hernoem het, met hetzelfde voorvoegsel
als het .bin-bestand (bijvoorbeeld 68CDD.sig). Kopieer het hernoemde bestand naar de map
Hewlett-Packard\BIOS\New\ op de partitie HP_Tools van de vaste schijf of de USB-flashdrive.
6. Start de computer opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op ESC om het setupprogramma te openen) onder aan het scherm
verschijnt.
7. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
8. Klik op Update System BIOS (Systeem-BIOS bijwerken) en klik daarna op Accept
(Accepteren) om een update van het BIOS uit te voeren.
BIOS-versie vaststellen
Als u wilt vaststellen of er een recentere BIOS-versie beschikbaar is voor de computer, moet u weten
welke versie van het systeem-BIOS momenteel is geïnstalleerd.
Informatie over de BIOS-versie (ook wel ROM-datum of systeem-BIOS) genoemd) kunt u weergeven
door te drukken op fn+esc (als Windows al is gestart) of door Computer Setup te gebruiken.
1. Start Computer Setup.
2. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen File (Bestand) > System Information
(Systeeminformatie).
3. Om Computer Setup af te sluiten zonder de wijzigingen op te slaan, klikt u op het pictogram Exit
(Afsluiten) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de tab-toets en de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore Changes and Exit
(Wijzigingen negeren en afsluiten) en druk op enter.
74 Hoofdstuk 9 Computer Setup (BIOS) en Advanced System Diagnostics
BIOS-update downloaden
VOORZICHTIG: om het risico van schade aan de computer of een mislukte installatie te beperken,
downloadt en installeert u een BIOS-update alleen terwijl de computer met de netvoedingsadapter is
aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer een BIOS-update niet
wanneer de computer op accuvoeding werkt of wanneer de computer is aangesloten op een
optioneel dockingapparaat of een optionele voedingsbron. Volg de onderstaande instructies tijdens
het downloaden en installeren:
Schakel de stroomvoorziening van de computer niet uit door de stekker van het netsnoer uit het
stopcontact te halen.
Sluit de computer niet af en activeer de slaapstand of de sluimerstand niet.
Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt.
1. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Onderhoud.
2. Volg de instructies op het scherm om de computer te selecteren en de BIOS-update te zoeken
die u wilt downloaden.
3. Voer in de downloadsectie de volgende stappen uit:
a. Zoek de BIOS-update die recenter is dan de BIOS-versie die momenteel op de computer is
geïnstalleerd. Noteer de datum, naam of andere informatie waaraan u de update kunt
herkennen. Aan de hand van deze gegevens kunt u de update terugvinden nadat deze
naar de vaste schijf is gedownload.
b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie te downloaden naar de vaste schijf.
Noteer het pad naar de locatie op de vaste schijf waarnaar de BIOS-update wordt
gedownload. U heeft dit pad nodig wanneer u klaar bent om de update te installeren.
OPMERKING: als de computer is aangesloten op een netwerk, raadpleegt u de
netwerkbeheerder voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van
het systeem-BIOS.
De procedures voor de installatie van BIOS-updates kunnen verschillen. Volg de instructies die op
het scherm verschijnen nadat het downloaden is voltooid. Als er geen instructies verschijnen, gaat u
als volgt te werk:
1. Open Windows Verkenner door Start > Computer te selecteren.
2. Dubbelklik op de aanduiding van de vasteschijfeenheid. De vasteschijfaanduiding is gewoonlijk
Lokaal station (C:).
3. Maak gebruik van het eerder genoteerde pad en open de map op de vaste schijf die de update
bevat.
4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld bestandsnaam.exe).
De installatie van het BIOS begint.
5. Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
OPMERKING: nadat op het scherm is aangegeven dat de installatie is geslaagd, kunt u het
gedownloade bestand van de vaste schijf verwijderen.
Computer Setup gebruiken 75
BIOS Setup-menu
De tabellen in dit onderdeel geven een overzicht van de menuopties in BIOS Setup.
Menu Main (Hoofdmenu)
Optie Actie
System information (Systeeminformatie)
Hiermee kunt u de tijd en datum van het systeem
weergeven en wijzigen.
Hiermee kunt u de identificatiegegevens van de
computer weergeven.
Hiermee geeft u specificatiegegevens weer voor de
processor, de grootte van het geheugen en het
systeem-BIOS.
Menu Security (Beveiliging)
Optie Actie
Administrator password (Beheerderswachtwoord) Hiermee regelt u de toegang tot Setup Utility.
Power-on password (Opstartwachtwoord) Hiermee regelt u de toegang tot de computer.
TPM Status (TPM-status) Deze optie kan worden in- of uitgeschakeld (alleen bepaalde
modellen).
TPM Operation (TPM-bedrijf) Hiermee selecteert u "geen bedrijf" of "TPM Status" (alleen
bepaalde modellen).
Menu Diagnostics (Diagnose)
Optie Actie
Primary Hard Disk Self Test (Zelftest van primaire vaste
schijf)
Hiermee kunt u een snelle of uitgebreide zelftest van de
vaste schijf uitvoeren.
Memory Test (Geheugentest) Hiermee kunt u een diagnosetest uitvoeren op het
systeemgeheugen.
Advanced System Diagnostics gebruiken
Met Advanced System Diagnostics kunt u diagnosetests uitvoeren om vast te stellen of de hardware
van de computer naar behoren werkt. De volgende diagnosetests zijn beschikbaar in Advanced
System Diagnostics:
Start-up test (Opstarttest): deze test analyseert de hoofdcomponenten van de computer die
vereist zijn om de computer op te starten.
Run-in test: deze test herhaalt de opstarttest en controleert op onvoorziene problemen die de
opstarttest niet detecteert.
76 Hoofdstuk 9 Computer Setup (BIOS) en Advanced System Diagnostics
System Tune-Up (Systeemoptimalisatie): deze groep aanvullende tests controleert de computer
om er zeker van te zijn dat de hoofdcomponenten correct werken. System Tune-Up voert
langere en uitgebreidere tests uit voor de geheugenmodules, de SMART-kenmerken van de
vaste schijf, het oppervlak van de vaste schijf, de accu (en de accukalibratie), het
videogeheugen en de status van de WLAN-module.
Hard disk test (Vasteschijftest): deze test analyseert de fysieke conditie van de vaste schijf en
controleert alle gegevens in elke sector van de vaste schijf. Als de test een beschadigde sector
detecteert, wordt geprobeerd de gegevens naar een goede sector te verplaatsen.
Memory test (Geheugentest): deze test analyseert de fysieke conditie van de
geheugenmodules. Als er een fout wordt gemeld, vervangt u de geheugenmodules onmiddellijk.
Battery test (Accutest): met deze test wordt de toestand van de accu geanalyseerd en wordt zo
nodig de accu gekalibreerd. Als de accu de test niet doorstaat, neemt u contact op met de
ondersteuning om het probleem te melden en een vervangende accu aan te schaffen.
In het venster Advanced System Diagnostics kunt u systeeminformatie en foutenlogbestanden
weergeven.
U start Advanced System Diagnostics als volgt:
1. Zet de computer aan of start de computer opnieuw op. Druk op esc terwijl het bericht "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) linksonder op het
scherm wordt weergegeven. Wanneer het menu Startup (Opstarten) verschijnt, drukt u op f2.
2. Klik op de diagnosetest die u wilt uitvoeren en volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: als u een diagnosetest die wordt uitgevoerd wilt stoppen, drukt u op esc.
Advanced System Diagnostics gebruiken 77
10 MultiBoot
Opstartvolgorde van apparaten
Als de computer wordt ingeschakeld, probeert het systeem op te starten vanaf geactiveerde
opstartapparaten. Met het hulpprogramma Multiboot, dat in de fabriek is geactiveerd, wordt bepaald
in welke volgorde het systeem de opstartapparaten naloopt om te proberen daarmee op te starten.
Opstartapparaten kunnen optischeschijfeenheden zijn, diskettedrives, netwerkinterfacekaarten
(NIC's), vaste schijven en USB-apparaten. Een opstartapparaat bevat (een medium met) bestanden
die de computer nodig heeft om op de juiste manier op te starten en te functioneren.
OPMERKING: sommige opstartapparaten moeten in Computer Setup worden geactiveerd voordat
ze als zodanig kunnen worden gebruikt.
De standaardinstelling is dat het systeem in de hierna aangegeven volgorde zoekt naar geactiveerde
opstartapparaten en schijfeenheden om daarmee op te starten.
OPMERKING: sommige van de vermelde opstartapparaten en locaties van schijfeenheidruimtes
worden mogelijk niet door de computer ondersteund.
Upgraderuimte van de notebookcomputer
Optischeschijfeenheid
Vaste schijf van de notebookcomputer
USB-diskettedrive
USB-cd-rom-drive
Vaste USB-schijf
Ethernet op de notebookcomputer
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
Upgraderuimte van het dockingstation
Externe SATA-drive
U kunt de volgorde waarin het systeem naar een opstartapparaat zoekt, wijzigen in Computer Setup.
U kunt ook op esc drukken wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de
ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm verschijnt. Druk daarna op f9. Als u op f9
drukt, wordt een menu weergegeven met de geactiveerde opstartapparaten, waaruit u er een kunt
kiezen. Tot slot kunt u met MultiBoot Express de computer zo configureren dat bij het opstarten altijd
wordt gevraagd welk opstartapparaat u wilt gebruiken.
78 Hoofdstuk 10 MultiBoot
Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup
De computer start alleen op vanaf een USB-apparaat of een netwerkadapter als de eenheid eerst in
Computer Setup is geactiveerd als opstarteenheid.
Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten en een USB-apparaat of een netwerkadapter te
activeren als opstartapparaat:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder in het scherm het
bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Als u opstartmedia in USB-schijfeenheden of in schijfeenheden in een optioneel
dockingapparaat (alleen bepaalde modellen) wilt inschakelen, selecteert u met de pijltoetsen
System Configuration (Systeemconfiguratie) > Device Configurations
(Apparaatconfiguraties). Controleer of USB legacy support (USB-ondersteuning voor
oudere systemen) is ingeschakeld.
OPMERKING: de optie USB Port (USB-poort) moet zijn ingeschakeld om de USB-
ondersteuning voor oudere systemen te kunnen gebruiken. Deze optie wordt ingeschakeld in de
fabriek. Als de poort is uitgeschakeld, schakelt u deze als volgt weer in: selecteer System
Configuration (Systeemconfiguratie) > Port Options (Poortopties) en USB Port (USB-
poort).
– of –
Als u een netwerkadapter wilt inschakelen, selecteert u achtereenvolgens System
Configuration (Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties) en PXE Internal NIC
boot (Opstarten vanaf PXE interne netwerkadapter).
4. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan
en afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
OPMERKING: als u een netwerkadapter wilt aansluiten op een Preboot eXecution Environment-
server (PXE) of Remote Program Load-server (RPL) zonder gebruik te maken van MultiBoot, drukt u
op esc wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu
Opstarten) onder aan het scherm verschijnt, en drukt u daarna snel op f12.
Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup 79
Wijzigingen in de opstartvolgorde overwegen
Houd rekening met het volgende als u de opstartvolgorde wilt wijzigen:
Wanneer de computer opnieuw wordt opgestart nadat de opstartvolgorde is gewijzigd, probeert
de computer op te starten op basis van de nieuwe opstartvolgorde.
Als er meer dan één type opstarteenheid is, probeert de computer op te starten vanaf het eerste
apparaat van elk type opstartapparaat (met uitzondering van optischeschijfeenheden). Als de
computer bijvoorbeeld is aangesloten op een optioneel dockingapparaat (alleen bepaalde
modellen) dat een vaste schijf bevat, wordt deze vaste schijf in de opstartvolgorde weergegeven
als vaste USB-schijf. Als het systeem probeert op te starten vanaf deze vaste USB-schijf, en dat
lukt niet, wordt daarna niet geprobeerd om op te starten vanaf de vaste schijf in de
vasteschijfruimte. In plaats daarvan probeert het systeem op te starten vanaf het volgende type
apparaat in de opstartvolgorde. Als er echter twee optischeschijfeenheden zijn en het systeem
niet kan opstarten vanaf de eerste optischeschijfeenheid (omdat deze eenheid geen medium
bevat of omdat het geen opstartmedium betreft), dan probeert het systeem op te starten vanaf
de tweede optischeschijfeenheid.
Als u de opstartvolgorde wijzigt, verandert u daarmee ook de logische-driveaanduidingen. Als u
bijvoorbeeld opstart vanaf een cd-rom-drive met een schijf die is geformatteerd als drive C,
wordt die cd-rom-drive drive C, terwijl de vaste schijf in de vasteschijfruimte drive D wordt.
De computer start alleen op vanaf een NIC-apparaat als dat apparaat eerst is ingeschakeld in
het menu Built-In Device Options (Opties voor geïntegreerde apparaten) in Computer Setup en
als opstarten vanaf het apparaat is ingeschakeld in het menu Boot Options (Opstartopties) van
Computer Setup. Opstarten vanaf een NIC heeft geen gevolgen voor de logische-
driveaanduidingen, omdat er geen driveaanduiding aan de NIC is toegekend.
Schijfeenheden in een optioneel dockingapparaat (alleen bepaalde modellen) worden voor de
opstartvolgorde beschouwd als externe USB-apparaten.
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen
U kunt MultiBoot op de volgende manieren gebruiken:
In Computer Setup een wijziging aanbrengen in de volgorde waarin bij het aanzetten van de
computer wordt gezocht naar een opstartapparaat.
Het opstartapparaat dynamisch kiezen door op esc te drukken wanneer het bericht "Press the
ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm
verschijnt, en daarna op f9 te drukken om het menu Boot Options (Opstartopties) te openen.
U kunt met MultiBoot Express variabele opstartvolgordes instellen. Hierbij wordt u gevraagd een
opstartapparaat te kiezen, telkens wanneer u de computer aanzet of opnieuw opstart.
Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computer Setup
Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten en een opstartvolgorde in te stellen die iedere
keer wordt gebruikt als de computer wordt gestart of opnieuw wordt opgestart:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder in het scherm het
bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
80 Hoofdstuk 10 MultiBoot
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen de lijst Legacy Boot Order
(Opstartvolgorde van bestaande apparaten) en druk op enter.
4. Om het apparaat hoger in de opstartvolgorde te plaatsen, klikt u met een aanwijsapparaat op de
pijl omhoog of drukt u op de toets +.
– of –
Om het apparaat lager in de opstartvolgorde te plaatsen, klikt u met een aanwijsapparaat op de
pijl omlaag of drukt u op de toets -.
5. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan
en afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Dynamisch een opstartapparaat kiezen met de f9-prompt
Als u dynamisch een opstartapparaat wilt kiezen voor de huidige opstartsequentie, gaat u als volgt te
werk:
1. Open het menu Select Boot Device (Opstartapparaat selecteren) door de computer aan te
zetten of opnieuw op te starten en op esc te drukken wanneer het bericht "Press the ESC key for
Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm verschijnt.
2. Druk op f9.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen een opstartapparaat en druk op enter.
De wijzigingen zijn onmiddellijk van kracht.
MultiBoot Express instellen
Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten en de computer zodanig te configureren dat
telkens wanneer u de computer aanzet of opnieuw opstart, het menu met opstartapparaten van
MultiBoot wordt weergegeven:
1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder in het scherm het
bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten)
wordt weergegeven.
2. Druk op f10 om Computer Setup te openen.
3. Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen System Configuration
(Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties) en druk op enter.
4. In het veld Multiboot Express Popup Delay (Sec) (Wachttijd Multiboot Express menu (in
seconden)) geeft u op hoe lang (in seconden) het menu met opstartapparaten moet worden
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen 81
weergegeven, voordat de computer wordt opgestart overeenkomstig de huidige MultiBoot-
instelling. (Als u 0 kiest, wordt het Express Boot-menu met opstartapparaten niet weergegeven.)
5. Om de wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save
(Opslaan) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.
– of –
Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan
en afsluiten) en druk op enter.
De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
MultiBoot Express-voorkeuren invoeren
Wanneer het Express Boot-menu wordt weergegeven tijdens het opstarten, heeft u de volgende
mogelijkheden:
Als u een opstarteenheid wilt opgeven in het menu Express Boot, selecteert u de gewenste
locatie binnen de toegestane tijd en drukt u op enter.
Als u wilt voorkomen dat de computer de huidige MultiBoot-instelling kiest, drukt u op een
willekeurige toets voordat de toegestane tijd is verstreken. De computer start hierna pas op
nadat u een opstartapparaat heeft geselecteerd en op enter heeft gedrukt.
Als u de computer wilt opstarten met de huidige MultiBoot-instelling, wacht u tot de toegestane
tijd is verstreken.
82 Hoofdstuk 10 MultiBoot
A Reizen met de computer
Als u de computer wilt meenemen op reis of de computer wilt verzenden, neemt u de volgende tips in
acht om de apparatuur te beschermen.
Ga als volgt te werk om de computer gereed te maken voor transport:
Maak een back-up van uw gegevens op een externe schijfeenheid.
Verwijder alle schijven en alle externe mediakaarten, zoals digitale kaarten, uit de
computer.
VOORZICHTIG: verwijder media uit de schijfeenheid voordat u de schijfeenheid verzendt,
opbergt of vervoert. Zo beperkt u het risico van schade aan de computer of een
schijfeenheid en het risico van gegevensverlies.
Schakel alle externe apparaten uit en koppel ze vervolgens los.
Verwijder een eventueel medium uit de schijfeenheid voordat u de schijfeenheid uit een
schijfruimte verwijdert.
VOORZICHTIG: voer deze handeling uit voordat u de schijfeenheid transporteert, opbergt
of op reis meeneemt. Op deze manier beperkt u schade aan de computer, schade aan een
schijfeenheid of verlies van gegevens.
Schakel de computer uit.
Neem een back-up van uw gegevens mee. Bewaar de back-up niet bij de computer.
Wanneer u met het vliegtuig reist, neemt u de computer mee als handbagage en checkt u de
computer niet in met de rest van de bagage.
VOORZICHTIG: Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van
beveiligingsapparatuur met magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en
detectorstaven. In beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, worden
röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt
geen schade toe aan schijfeenheden.
Als u de computer tijdens een vlucht wilt gebruiken, luister dan naar dan naar mededelingen
tijdens de vlucht waarin wordt aangegeven wanneer u de computer mag gebruiken. Elke
maatschappij heeft eigen regels voor het gebruik van computers tijdens vluchten.
Verwijder de accu en bewaar deze afzonderlijk als de computer meer dan twee weken niet wordt
gebruikt en niet is aangesloten op een externe voedingsbron (als de computer een door de
gebruiker vervangbare accu heeft).
83
Verzend een computer of schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal. Vermeld op
de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Ga als volgt te werk als u de computer in het buitenland wilt gebruiken:
Vraag de douanebepalingen voor computers op voor de landen/regio's die u gaat
bezoeken.
Controleer de netsnoer- en adaptervereisten voor elke locatie waar u de computer wilt
gebruiken. De netspanning, frequentie en stekkers kunnen verschillen per land/regio.
WAARSCHUWING! Gebruik voor de computer geen adaptersets die voor andere
apparaten zijn bedoeld, om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de
apparatuur te beperken.
84 Bijlage A Reizen met de computer
B Hulpmiddelen voor het oplossen van
problemen
Raadpleeg Help en ondersteuning voor aanvullende informatie en koppelingen naar websites.
Selecteer Start > Help en ondersteuning.
OPMERKING: Voor bepaalde controle- en reparatiehulpmiddelen is een internetverbinding
vereist. HP levert ook aanvullende hulpmiddelen waarvoor geen internetverbinding is vereist.
Neem contact op met de ondersteuning. Voor ondersteuning in de VS gaat u naar
http://www.hp.com/go/contactHP. Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar
http://welcome.hp.com/country/us/en/wwcontact_us.html.
Maak keuze uit de volgende soorten ondersteuning:
Online chatten met een technicus van HP.
OPMERKING: Wanneer een chatgesprek niet mogelijk is in een bepaalde taal, is deze
optie wel beschikbaar in het Engels.
gebruikmaken van ondersteuning via e-mail;
telefoonnummers voor ondersteuning opzoeken;
Een HP servicecentrum opzoeken.
85
C Elektrostatische ontlading
Elektrostatische ontlading is de ontlading van statische elektriciteit wanneer twee objecten met elkaar
in aanraking komen, bijvoorbeeld de schok die u ontvangt wanneer u over tapijt loopt en vervolgens
een metalen deurklink aanraakt.
Elektronische onderdelen kunnen worden beschadigd door de ontlading van statische elektriciteit
vanaf vingers of andere elektrostatische geleiders. Neem de volgende voorschriften in acht om het
risico van schade aan de computer of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken:
Als u de computer moet loskoppelen met het oog op instructies voor het verwijderen of
installeren van onderdelen, moet u voor een goede aarding zorgen voordat u de computer
loskoppelt. Pas daarna kunt u de behuizing openen.
Houd onderdelen in de antistatische verpakking totdat u klaar bent om ze te installeren.
Raak geen pinnen, aansluitingen en circuits aan. Zorg dat u elektronische onderdelen zo weinig
mogelijk hoeft aan te raken.
Gebruik niet-magnetische gereedschappen.
Raak voordat u de onderdelen aanraakt, een ongeverfd metalen oppervlak aan, zodat u niet
statisch geladen bent.
Als u een onderdeel verwijdert, plaatst u dit in een antistatische verpakking.
Neem contact op met de ondersteuning als u meer wilt weten over statische elektriciteit of hulp nodig
heeft bij het verwijderen of installeren van onderdelen.
86 Bijlage C Elektrostatische ontlading
Index
Symbolen en getallen
1394-apparaten
aansluiten 41
definitie 39
verwijderen 41
1394-kabel, verbinden 41
A
Aan/uit-knop 21
Aan/uit-schakelaar 21
Accu
acculading weergeven 27
afvoeren 29
lage acculading 27
ontladen 27
opbergen 29
vervangen 29
voeding besparen 28
Accu, informatie opzoeken 25
Accu, temperatuur 29
Accucontrole 27
Accuvoeding 25
Advanced System Diagnostics
76
Afsluiten 21
Antivirussoftware 62
Audiofuncties controleren 15
Automatische DriveLock,
wachtwoord
opgeven 59
verwijderen 60
B
Beheerderswachtwoord 56
Beschrijfbare media 22
Besparen, voeding 28
Bestaand draadloos netwerk,
verbinding maken met 5
Beveiligen, draadloos netwerk 6
Beveiliging, draadloze
communicatie 6
BIOS
update downloaden 75
update uitvoeren 73
versie vaststellen 74
Bluetooth-apparaat 2, 9
C
codering voor draadloze
communicatie 7
Computer, reizen met 29, 83
Computer reageert niet 21
Computer schoonmaken 65
Computer Setup
BIOS-beheerderswachtwoord
57
DriveLock-wachtwoord 59
fabrieksinstellingen herstellen
71
MultiBoot Express-prompt
instellen 81
navigeren en selecteren 71
opstartapparaten inschakelen
79
opstartvolgorde instellen 80
Configureren
audio voor HDMI 19
ExpressCards 34
Connection Manager 4
Connector, docking 44
Controleren, audiofuncties 15
D
Digitale kaart
ondersteunde types 33
plaatsen 33
verwijderen 34
Dockingconnector 44
Dockingpoort 44
Draadloos
beveiligen 6
instellen 6
pictogrammen 2
Draadloos netwerk (WLAN)
benodigde apparatuur 6
beveiliging 6
verbinding maken met
bestaand 5
Draadloze apparaten in- of
uitschakelen 4
Draadloze verbinding tot stand
brengen 2
DriveLock-wachtwoord
beschrijving 59
Dubbel videosysteem 32
E
Elektrostatische ontlading 86
Energiebeheerschema's
aanpassen 24
huidige weergeven 23
selecteren 24
Energiebesparende standen 22
Energiemeter 23
eSATA-apparaten
aansluiten 42
definitie 41
verwijderen 42
eSATA-kabel, verbinden 42
Essentiële updates, software 62
ExpressCard
beschermplaatje verwijderen
35
configureren 34
definitie 34
plaatsen 35
verwijderen 36
Index 87
Externe apparaten 43
Externe monitor, poort 16
Externe netvoeding gebruiken 29
Externe schijfeenheid 44
F
Firewallsoftware 7, 62
G
Gebruiken
energiebeheerschema's 23
energiebesparende standen
22
energiemeter 23
externe netvoeding 29
modem 10
Gebruikerswachtwoord 56
Geluidsvolume
aanpassen 15
knoppen 15
toetsen 15
Gezichtsherkenning 16, 54
GPS 9
Grafische modi, schakelen
tussen 31
H
HDMI, audio configureren 19
HDMI-poort, verbinding maken
met 19
High-definitionapparatuur,
aansluiten 20
High-definitionapparatuur
aansluiten 19
HP 3D DriveGuard 48
HP Connection Manager 4
HP module voor mobiel
breedband 7, 8
HP Power Assistant 25
HP ProtectTools Security
Manager 63
HP USB Ethernet-adapter,
aansluiten 13
Hubs 38
I
Installatie van draadloos netwerk
6
Intel Wireless Display 20
Internetverbinding instellen 6
J
Java Card
definitie 37
plaatsen 37
verwijderen 37
K
Kabels
1394 41
eSATA 42
USB 39
Knoppen
geluidsvolume 15
media 14
Voeding 21
Kritiek lage acculading 22, 28
L
Lage acculading 27
Lampjes, vaste schijf 48
Leesbare media 22
Logische-driveaanduidingen 80
Lokaal netwerk (LAN)
kabel aansluiten 13
kabel vereist 13
Luchthavenbeveiligingsapparatuu
r47
M
Media afspelen,
bedieningselementen voor 14
Mediasneltoetsen 14
Meer informatie zoeken 1
Modems
locatie-instelling selecteren 11
modemkabel aansluiten 10
modemkabeladapter
aansluiten 11
MultiBoot Express 78, 81
N
Netvoedingsadapter testen 30
Netwerkkabel, aansluiten 13
Netwerkpictogram 2
Network Service Boot (Opstarten
via netwerkservice) 79
NIC-opstartapparaat 78, 79
O
Omschakelbaar videosysteem 31
Onderhoud
schijfdefragmentatie 47
schijfopruiming 47
Onderhoud van computer 65
Opbergen, accu 29
Opstartapparaten, inschakelen
79
Opstartvolgorde wijzigen 80
Opties voor energiebeheer
instellen 22
Optionele externe apparaten
gebruiken 43
Optische schijf
plaatsen 50
verwijderen 51
Optische schijfeenheden delen
53
Optische-schijfeenheid 44
Optische-schijfeenheid met lade
50
Optische-schijfeenheid met sleuf
50
Oudere systemen, USB-
ondersteuning 70
P
Pictogrammen
draadloos 2
netwerk 2
Poorten
dockingpoort 44
externe monitor 16
HDMI 19
Intel Wireless Display 20
VGA 16
Probleemoplossing,
hulpmiddelen 85
PXE-server 79
R
RAID 53
Reizen, met computer 83
Reizen met de computer 29
Roamen naar een ander
netwerk 7
S
Schakelaar, aan/uit 21
Schijfdefragmentatie, software 47
Schijfeenheden
externe 44
88 Index
gebruiken 47
hanteren 46
opstartvolgorde 78
optische 44
vaste 44
Schijfmedia 22
Schijfopruiming, software 47
Setupprogramma
fabrieksinstellingen herstellen
71
navigeren en selecteren 71
SIM-kaart
plaatsen 8
verwijderen 9
Slaapstand
activeren 22
beëindigen 22
Sluimerstand
activeren 23
beëindigen 23
geactiveerd bij kritiek lage
acculading 28
Smart Card
definitie 37
plaatsen 37
verwijderen 37
Sneltoetsen, media 14
Software
antivirus 62
essentiële updates 62
Firewall 62
HP Connection Manager 4
schijfdefragmentatie 47
schijfopruiming 47
T
Temperatuur 29
Testen, netvoedingsadapter 30
Toetsen
geluidsvolume 15
media 14
Toetsenbordlampjes in- of
uitschakelen 4
U
Uitschakelen, computer 21
USB, ondersteuning voor oudere
systemen 70
USB-apparaten
beschrijving 38
verwijderen 39
USB-apparatuur
aansluiten 39
USB-hubs 38
USB-kabel aansluiten 39
V
Vaste schijf
externe 44
HP 3D DriveGuard 48
Vaste schijf, lampje 48
Verbinding maken met
bekabeld netwerk 10
bestaand draadloos netwerk 5
VGA-poort, verbinding maken
met 16
Video 16
Vingerafdruklezer 61
Voeding
accu 25
besparen 28
opties 22
Voorzieningen van het
besturingssysteem 4
W
Wachtwoordbeveiliging instellen
voor beëindigen slaapstand 24
Wachtwoorden
beheerder 56
BIOS-beheerder 57
DriveLock 59
gebruiker 56
webcam 16
WWAN-apparaat 7
Index 89
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99

HP EliteBook 8570p Notebook PC Handleiding

Categorie
Notitieboekjes
Type
Handleiding