© ESAB AB 2003
- 12 -
ba37d1ha
5.3 Ventilator
De ventilatoren van de eenheid blijven nog 6,5 minuut na het lassen draaien. De
eenheid wordt in de energiebesparende modus gezet. De ventilatoren gaan weer
draaien als u weer gaat lassen.
De ventilatoren draaien op lage snelheid bij een lasstroom tot 180 A. Ze draaien op
volle snelheid bij een hogere stroom.
5.4 Oververhittingsbeveiliging
De stroombron heeft drie beveiligingen tegen oververhitting, die in werking treden
als de interne temperatuur te hoog wordt. De lasstroom wordt onderbroken en het
oranje indicatielampje aan de voorzijde van de eenheid gaat branden. Als de
temperatuur is gedaald, wordt de beveiliging weer uitgeschakeld.
5.5 Koeleenheid
Om voor een probleemloos gebruik te zorgen, mag de installatiehoogte van de koe
leenheid tot aan de lastoorts max. 7 m bedragen. Grotere hoogtes kunnen
problemen geven, zoals lange starttijden, luchtbellen, vacuüms enz.
Als een installatiehoogte van meer dan 7 m nodig is, adviseren wij een installatiekit
met een terugslagklep en een elektromagnetische klep (zie accessoires op pagina
21). Als deze kleppen eenmaal geïnstalleerd zijn, moet de slang horizontaal zijn
tijdens de eerste keer opstarten, zodat alles gevuld raakt met water. Vervolgens
brengt u de draadaanvoereenheid en de slang naar de juiste hoogte. Er kan dan vei
lig door worden gewerkt met installatiehoogtes tot 12 m.
Functie tijdens het lassen
Om te kunnen lassen, drukt de lasser op de schakelaar van de lastoorts. De
stroombron wordt ingeschakeld en deze schakelt de draadaanvoereenheid en de
koelwaterpomp in.
Om te stoppen met lassen, laat de lasser de schakelaar van de lastoorts los. Het
lassen stopt, maar de koelwaterpomp blijft nog 6,5 minuut doorlopen. Daarna wordt
de stroombron in de energiebesparende modus gezet.
Beveiliging waterstroom
De waterstroombeveiliging onderbreekt de lasstroom als er geen koelmiddel
beschikbaar is. Er verschijnt een foutmelding op het bedieningspaneel. De
waterstroombeveiliging is een accessoire.
5.6 Afstandsbediening
De programmaversie U8 moet 1.20 of hoger zijn. Bij apparatuur met geïntegreerde
bedieningspanelen werkt de afstandsbediening alleen als programmaversie 1.21 of
hoger is geïnstalleerd.
Als de afstandsbediening is aangesloten, staan de stroombron en de
draadaanvoereenheid in de stand ”afstandsbediening”; de knoppen en draaiknoppen
zijn dan geblokkeerd. De functies kunnen alleen worden bediend via de
afstandsbediening.
Als de afstandsbediening niet wordt gebruikt, moet deze van de stroombron /
draadaanvoereenheid worden losgekoppeld, anders blijft de afstandbedieningsstand
actief.
Meer informatie over de werking van de afstandsbediening vindt u in de instructies
voor het bedieningspaneel.
NL