Renault Koleos Handleiding

Type
Handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

instructieboekje
KOLEOS
Profiteer van de geavanceerde technologie uit de autosport dankzij het speciaal door Renault en
Castrol ontwikkelde assortiment motoroliën dat garant staat voor optimale prestaties en een lange
levensduur van uw Renault.
renault.comAanbevolen door Renault
Castrol,
exclusieve
partner van
Renault
0.1
NLD_UD72265_3
Bienvenue (HZG - Renault)
Vertaald uit het Engels. Gehele of gedeeltelijke nadruk of vertaling is verboden zonder schriftelijke toestemming van de constructeur van de auto.
In dit instructieboekje worden aanwijzingen gegeven voor de bediening en het onderhoud, zodat u:
uw auto goed leert kennen waardoor u al zijn kwaliteiten, functies en zijn vele mogelijkheden ten volle kunt benutten.
de werking optimaal kunt houden door eenvoudige maar stipt op te volgen onderhoudsvoorschriften.
zonder overbodig tijdverlies zelf kleine storingen kunt verhelpen, waarvoor geen specialist nodig is.
Door dit instructieboekje zorgvuldig te bestuderen, wordt u geïnformeerd over de mogelijkheden en de nieuwe technieken die erin zijn toegepast.
Als sommige punten nog onduidelijk zijn, willen de technici van onze dealers u graag alle verdere informatie geven.
De volgende symbolen kunnen u helpen:
en : Deze zijn zichtbaar op de auto en geven aan dat u de handleiding moet raadplegen voor informatie en/of beperkingen inzake
handelingen met betrekking tot de uitrusting van uw auto.
Overal in de handleiding verwijst een overdracht naar een pagina.
Welkom aan boord van uw auto
Dit duidt overal in het instructieboekje op een risico, een gevaar of een veiligheidsadvies.
Wij wensen u een goede reis in uw auto.
De modelbeschrijvingen in deze handleiding zijn gebaseerd op de technische gegevens die op het moment van samenstelling bekend waren.
Deze handleiding behandelt alle mogelijke uitrustingen (standaard of optioneel) van dit model, maar de aanwezigheid ervan in de auto
is afhankelijk van de uitvoering, de gekozen opties en het land van aflevering.
Ook kunnen er uitrustingen zijn opgenomen die pas op een later tijdstip in de auto zullen worden toegepast.
access
vehicle ..................................................
(current page)
lighting
exterior .................................................
(current page)
windows .....................................................
(current page)
tyres ...........................................................
(current page)
flap
fuel flap ................................................
(current page)
rear view mirrors ........................................
(current page)
0.2
NLD_UD67419_1
Exterieur (HZG - Renault)
BUITENKANT
Elektrische ruiten 3.21
Wissen voorruit 1.92 en 1.98
Ontwasemen 3.4 en 3.7
Verlichting: werking 1.84
Verlichting: vervangen 5.13
L Tanken van brandstof 1.100
De banden 5.10
Onderhoud van de carrosserie 4.15
Spiegels 1.81
Sleutel/afstandsbediening 1.2
card 1.5
portieren vergrendelen/ontgrende-
len 1.13
seats ..........................................................
(current page)
storage/organisation ..................................
(current page)
child safety.................................................
(current page)
driving position
settings ................................................
(current page)
children ......................................................
(current page)
0.3
NLD_UD67420_1
Habitacle (HZG - Renault)
INTERIEUR
De juiste zithouding 1.26
Op de voorplaats(en) 1.20
Hoofdsteunen voor 1.19
Voor de veiligheid van de kinde-
ren 1.38
Opbergruimte, indeling interieur 3.28
Bagageruimte opbergruimte/inde-
ling 3.47
ACHTERBANK 3.35
Hoofdsteun achter 3.34
drivers position .........................................
(current page)
dashboard..................................................
(current page)
instrument panel ........................................
(current page)
controls ......................................................
(current page)
0.4
NLD_UD67421_1
Poste de conduite (HZG - Renault)
BESTUURDERSPOSITIE
Instrumentenpaneel 1.58
Knop voor het starten/stop-
pen van de motor 2.4
Knoppen boordcomputer
1.66
Snelheidsregelaar 2.70
Stop & Go adaptieve snelheidsrege-
laar 2.74
Snelheidsbegrenzer 2.67
Ontgrendelen van de motor-
kap 4.2
Verlichting buitenkant 1.84
Afstellen van het stuurwiel
1.78
Startschakelaar met sleutel
2.3
Verwarming-/
Airconditioningsysteem
3.7
Multimediascherm 3.51
Versnellingshendel. 2.17
Parkeerrem 2.19
Verwarmde stoel(en) 1.20
driving aids ................................................
(current page)
driver assistance........................................
(current page)
driving ........................................................
(current page)
0.5
NLD_UD67422_1
Aides la conduite (HZG - Renault)
RIJHULPSYSTEMEN
ABS (antiblokkeersysteem)
ESC (elektronische stabiliteitscontrole)
Rembekrachtiging
Hulp bij wegrijden op een helling
2.32
Stop and Start 2.10
Waarschuwing bij verlies van ban-
denspanning 2.29
Snelheidsbegrenzer 2.67
Lane departure warning 2.52
Dodehoekwaarschuwing 2.57
Snelheidsregelaar 2.70
Stop & Go adaptieve snelheidsrege-
laar 2.74
Parkeerhulp 2.82
Achteruitrijcamera 2.89
Parkeerhulp 2.92
Waarschuwing veiligheidsafstand 2.61
Actieve noodrem 2.41
airbags .......................................................
(current page)
seat belts ...................................................
(current page)
0.6
NLD_UD67423_1
S curit bord (HZG - Renault)
VEILIGHEID IN DE AUTO
Voorste Airbags 1.31
Zijdelingse Airbags 1.36
Autogordels 1.26
ZijruitAirbags 1.36
Deactiveren van de voor-
passagier airbag voorin
1.51
vehicle identification ..................................
(current page)
vehicle identification plates ........................
(current page)
engine identification plates ........................
(current page)
vehicle identification number (VIN) ............
(current page)
tyre pressure..............................................
(current page)
0.7
NLD_UD74399_3
Identification (HZG - Renault)
EEN AUTO IDENTIFICEREN - ETIKETTEN
Identificatieplaatje motor
6.4
Beoordeling van een voertuigidentifica-
tienummer 6.2
Bandenspanningsetiketten 2.29
4.11
Identificatieplaatje 6.2
Technische informatie voor de hulpdiensten
6.3
levels .........................................................
(current page)
battery........................................................
(current page)
0.8
NLD_UD70974_2
Compartiment moteur (HZG - Renault)
DE MOTORRUIMTE (periodiek onderhoud)
Motorkap openen 4.2
Koelvloeistof 4.8
Dop motoroliereservoir 4.5
Peilstaaf motorolie 4.4
Ruitensproeiervloeistof 4.8
remvloeistof 4.8
Accu: 4.13
breakdown recovery ..................................
(current page)
wiper blades ..............................................
(current page)
puncture.....................................................
(current page)
fuses ..........................................................
(current page)
towing ........................................................
(current page)
0.9
NLD_UD67426_1
D pannage (HZG - Renault)
PECHHULP
Vervangen van een/de ruiten-
wisserblad(en) voorruit 5.27
Sleeppunt voor 5.29
Vervangen van het ruitenwis-
serblad achter 1.98
Sleeppunt achter 5.29
Zekeringen 5.21
Lekke band:
De gereedschappen
5.7
Reservewiel 5.2
VERWISSELEN VAN
EEN WIEL 5.8
Vervangen van de richtingaan-
wijzerlampen 5.14
0.10
NLD_UD67065_1
Filler NU (HZG - Renault)
0.11
NLD_UD67066_1
Sommaire Général (HZG - Renault)
Ken uw auto  .................................................................
Rijden  ...........................................................................
Comfort  ........................................................................
Onderhoud  ...................................................................
Praktische tips .............................................................
Technische gegevens  .................................................
Alfabetische inhoudsopgave  .....................................
Hoofdstuk
1
INHOUD
2
3
4
5
6
7
0.12
NLD_UD67067_1
Filler NU (HZG - Renault)
1.1
NLD_UD82476_6
Sommaire 1 (HZG - Renault)
Hoofdstuk 1: Ken uw auto
Sleutel, FM-afstandsbediening: algemeen, gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.2
RENAULT-card: algemene informatie, gebruik, extra portiervergrendeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.5
Portieren vergrendelen, ontgrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.13
Portieren openen en sluiten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.16
Automatische portiervergrendeling tijdens het rijden. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.18
Klok en buitentemperatuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.19
Hoofdsteun – Stoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.20
Autogordels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.27
Aanvullende veiligheidsvoorzieningen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.31
bij de autogordels voorin . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.31
bij de autogordels achterin . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.35
aan de zijkant . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.36
Kinderveiligheid: algemene informatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.38
Keuze van de bevestiging van het kinderzitje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.41
Installatie van het kinderzitje, algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.43
Kinderzitjes: bevestiging met de autogordel of met het Isofix-systeem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.45
Uitschakelen, inschakelen van de passagiersairbag voorin . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.51
Bedieningsorganen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.54
Instrumentenpaneel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.58
Boordcomputer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.66
Menu voor het personaliseren van de auto-instellingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.76
Stuurwiel, Stuurbekrachtiging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.78
Spiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.80
Verlichting en signalen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.83
Claxon en lichtsignalen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.88
Afstellen van de koplampen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.89
Ruitenwissers, ruitensproeiers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.91
Brandstoftank (brandstof tanken) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.99
Reagenstank . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.102
keys ...........................................................
(up to the end of the DU)
central door locking ...................................
(up to the end of the DU)
remote control door locking unit ................
(up to the end of the DU)
radio frequency remote control/key
use .......................................................
(up to the end of the DU)
1.2
NLD_UD72267_2
Clés / télécommande à radiofréquence: généralités (HZG - Renault)
1 Vergrendelen van alle portieren
2 Ontgrendelen van alle portieren
3 Contactsleutel, sleutel van het bestuur-
dersportier.
4 Enkel de achterklep vergrendelen/ont-
grendelen.
Afstandsbediening met inklapbaar inzet-
stuk:
5 Vergrendelen/ontgrendelen van het in-
zetstuk van de sleutel. Om het inzetstuk
vrij te maken van zijn houder, drukt u op
de knop 5, het komt vanzelf naar buiten.
Druk op de knop 5 en begeleid het inzet-
stuk tot in zijn houder.
Key, radio frequency remote control: general information, use
SLEUTEL, FM-AFSTANDSBEDIENING: algemeen (1/2)
Gebruik de sleutel alleen waarvoor deze
bedoeld is (en niet bijvoorbeeld als fles-
opener, enz.).
Advies
Stel de afstandsbediening niet bloot aan
warmte, koude of vocht.
Verantwoordelijkheid van
de bestuurder tijdens het
parkeren of stoppen van de
auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes, een kind,
een afhankelijke volwassene of een dier
in de auto achter als u deze verlaat.
Het kan zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, door organen te bedienen zoals
de ruitbediening, of de portieren te ver-
grendelen, enz..
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
5
1
2
3
4
1.3
NLD_UD72267_2
Clés / télécommande à radiofréquence: généralités (HZG - Renault)
SLEUTEL, FM-AFSTANDSBEDIENING: algemeen (2/2)
Bereik van de FM-
afstandsbediening
Dit wordt beïnvloed door de omgeving: let
er bij het vasthouden van de afstandsbe-
diening op dat de portieren niet per ongeluk
worden vergrendeld of ontgrendeld.
NB: als een portier (of achterklep) open of
niet goed gesloten is, vergrendelen/ontgren-
delen de portieren snel.
Radiostoringen
De werking van de afstandsbediening kan
gestoord worden in de omgeving van een
zendinstallatie of bij gebruik van apparatuur
die werkt op dezelfde frequentie als de af-
standsbediening.
Vervangen, extra sleutel of afstands-
bediening nodig
Ga uitsluitend naar een merkdealer:
het vervangen van een sleutel moet
altijd bij een merkdealer gebeu-
ren, want het systeem moet daarbij
worden gereset met alle sleutels;
afhankelijk van de auto kunt u maxi-
maal vier afstandsbedieningen ge-
bruiken.
Als de afstandsbediening niet werkt:
Controleer of de batterij goed en van het
juiste model is en correct is geplaatst.
De batterijen hebben een levensduur
van ongeveer twee jaar.
De accu vervangen 5.20
doors/tailgate .............................................
(up to the end of the DU)
locking the doors .......................................
(up to the end of the DU)
keys ...........................................................
(up to the end of the DU)
remote control door locking unit ................
(up to the end of the DU)
radio frequency remote control/key
use .......................................................
(up to the end of the DU)
1.4
NLD_UD74226_2
Clé, télécommande à radiofréquence : utilisation (HZG - Renault)
Vergrendelen/ontgrendelen van
alleen de achterklep
Druk op de knop 3.
FM-AFSTANDSBEDIENING gebruik
De auto kan met de afstandsbediening A
worden vergrendeld of ontgrendeld.
Deze wordt gevoed door een batterij die
moet worden vervangen. 5.20
Portieren vergrendelen
Druk op de vergrendelknop 1.
De zijknipperlichten en de alarmknipperlich-
ten knipperen twee keer om aan te geven
dat de portieren vergrendeld zijn.
Als een portier (of de achterklep) open staat
of niet goed is gesloten, worden de portieren
en de achterklep vergrendeld en snel ont-
grendeld en knipperen de knipperlichten en
de zijknipperlichten niet.
Ontgrendelen van de portieren
Met een druk op knop 2 kunnen de portieren
ontgrendeld worden.
Het ontgrendelen ziet u aan het één keer
oplichten van de knipperlichten en de zij-
knipperlichten.
1
3
A
2
N.B.
Met draaiende motor, contact ingeschakeld
en in de stand accessoires 2.3, zijn de
knoppen op de afstandsbediening uitge-
schakeld.
Verantwoordelijkheid van de bestuurder tijdens het parkeren of stoppen
van de auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes, een kind, een afhankelijke volwassene of een dier
in de auto achter als u deze verlaat.
Het kan zichzelf of anderen in gevaar brengen door bijvoorbeeld de motor te starten, door
organen te bedienen zoals de ruitbediening, of de portieren te vergrendelen, enz.
Bovendien kan bij warm, zonnig weer de temperatuur in het interieur heel erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN ERNSTIG LETSEL.
RENAULT card
use .......................................................
(up to the end of the DU)
doors/tailgate .............................................
(up to the end of the DU)
locking the doors .......................................
(up to the end of the DU)
children ......................................................
(current page)
emergency key ..........................................
(up to the end of the DU)
children (safety) .........................................
(current page)
1.5
NLD_UD82456_3
Carte Renault : g n ralit s (HZG - Renault)
RENAULT card: general information, use, deadlocking
RENAULT KAART: algemene informatie (1/3)
Met de RENAULT card kunt u:
de portieren en de achterklep vergrende-
len/ontgrendelen (raadpleeg de volgende
bladzijden);
op afstand inschakelen van de verlich-
ting van de auto (raadpleeg de volgende
bladzijden);
de motor starten. 2.5
Actieradius
Controleer of de batterij van het juiste model
en in goede conditie is, en correct geplaatst.
De levensduur is ongeveer twee jaar: ver-
vang het als de melding “Vervang batterij
sleutelkaart” op het instrumentenpaneel ver-
schijnt. 5.19
Bereik van de RENAULT card
Dit wordt beïnvloed door de omgeving. Het
is belangrijk ervoor te zorgen dat u bij het
vasthouden van de RENAULT kaart niet per
ongeluk op de knoppen drukt waardoor de
portieren worden vergrendeld of ontgren-
deld.
Bij lege batterij, kunt u de auto altijd
vergrendelen/ontgrendelen en starten.
1.13, 2.5
1
2
3
4
1 Ontgrendelen van alle portieren.
2 Vergrendelen van alle portieren.
3 Vergrendelen/ontgrendelen van de baga-
geruimte.
4 Op afstand inschakelen van de verlich-
ting of de motor, afhankelijk van de auto.
1.6
NLD_UD82456_3
Carte Renault : g n ralit s (HZG - Renault)
RENAULT KAART: algemene informatie (2/3)
Advies
Stel de kaart niet bloot aan warmte,
koude of vocht.
Berg de RENAULT card nooit op een
plek op waar deze verbogen of per on-
geluk beschadigd zou kunnen worden:
dit kan bijvoorbeeld gebeuren als u op
de card gaat zitten als deze in uw ach-
terzak zit.
Vervangen of extra RENAULT card
Bij verlies, of voor het bestellen van een
extra RENAULT card, kunt u deze uit-
sluitend bestellen bij een merkdealer.
Het vervangen van een RENAULT card
moet altijd bij een merkdealer gebeuren.
Het systeem moet met alle RENAULT
cards worden gereset.
Het is mogelijk maximaal vier RENAULT
cards per auto te gebruiken.
Functie “verlichting op afstand”
Druk, afhankelijk van de auto, op de knop 4
om de dimlichten en de binnenverlichting
gedurende ongeveer 20 seconden in te
schakelen. Hiermee kan de auto op afstand
herkend worden, bijvoorbeeld op een par-
keerterrein.
NB: Druk nogmaals op knop 4 om de ver-
lichting uit te schakelen.
Op afstand starten van de motor
2.5
4
Verantwoordelijkheid van
de bestuurder tijdens het
parkeren of stoppen van de
auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes, een kind,
een afhankelijke volwassene of een dier
in de auto achter als u deze verlaat.
Het kan zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, door organen te bedienen zoals
de ruitbediening, of de portieren te ver-
grendelen, enz.
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
1.7
NLD_UD82456_3
Carte Renault : g n ralit s (HZG - Renault)
RENAULT KAART: algemene informatie (3/3)
Riem aanbrengen 7
Schuif de behuizing achter 5 omlaag terwijl
u op de zone A drukt.
Steek de riem in het onderdeel 8 en steek
het uiteinde van de riem door de gesp.
Plaats de riem bij de opening 6 en sluit het
patroon.
Opmerking: Controleer of de diameter van
het riempje 7 past in de opening 6.
5
6
A
7
8
RENAULT card
use .......................................................
(up to the end of the DU)
central door locking ...................................
(up to the end of the DU)
doors/tailgate .............................................
(up to the end of the DU)
locking the doors .......................................
(up to the end of the DU)
1.8
NLD_UD82457_3
Carte Renault en mode mains libres : utilisation (HZG - Renault)
RENAULT CARD: gebruik (1/4)
Berg de RENAULT-card niet op op een
plaats waar andere elektronische appa-
raten (computer, telefoon enz.) de wer-
king ervan kunnen verstoren.
Er zijn twee manieren voor het vergrende-
len/ontgrendelen van de auto:
– “handsfree”;
de knoppen van de RENAULT-card.
Gebruik van de card in
handsfree-modus
Hiermee kunt u de auto vergrendelen/ont-
grendelen zonder aan de RENAULT card
te komen wanneer deze zich in de herken-
ningszone 1 bevindt.
Opmerking: Het is mogelijk om het hands-
freesysteem uit te schakelen. 1.76
11
1
Verantwoordelijkheid van
de bestuurder tijdens het
parkeren of stoppen van de
auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes, een kind,
een afhankelijke volwassene of een dier
in de auto achter als u deze verlaat.
Het kan zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, door organen te bedienen zoals
de ruitbediening, of de portieren te ver-
grendelen, enz.
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
Laat nooit een kaart in de auto
liggen als u de auto verlaat.
1.9
NLD_UD82457_3
Carte Renault en mode mains libres : utilisation (HZG - Renault)
RENAULT CARD: gebruik (2/4)
Vergrendelen met behulp van de knop 2
Terwijl de portieren en bagageruimte geslo-
ten zijn en de auto vergrendeld is, drukt u op
de knop 2 van de handgreep van een van de
voorportieren. De auto vergrendelt.
Het vergrendelen ziet u aan het twee keer
oplichten van de alarmknipperlichten.
Bijzonderheden met betrekking tot het
vergrendelen van de auto
Als een portier open of niet goed gesloten
is, wordt de auto vergrendeld/snel ont-
grendeld zonder knipperen van de alarm-
knipperlichten.
wacht na het vergrendelen met een druk
op knop 2 ongeveer drie seconden om de
auto te ontgrendelen.
2
“Handsfree” vergrendelen op afstand
Loop met de RENAULT-card bij u, als de
portieren en de bagageruimte dicht zijn, weg
van de auto: deze vergrendelt automatisch
zodra u de toegangszone verlaat.
Opmerking: de afstand waarop de auto ver-
grendeld wordt, hangt af van de omgeving.
Het vergrendelen wordt gevisualiseerd door
het knipperen van de alarmknipperlichten,
vervolgens blijft een lampje gedurende vier
seconden branden en hoort u een geluids-
signaal.
“Handsfree” ontgrendelen
Druk met de RENAULT-kaart in zone 1 op
de knop 2 op de handgreep van een van de
twee voorportieren of de knop 3 op de ach-
terklep, om de auto te ontgrendelen.
Het ontgrendelen ziet u aan het één keer op-
lichten van de knipperlichten.
Opmerking: het handsfree systeem kan tij-
delijk problemen ondervinden als één van
de sensoren die in de portierhandgreep zijn
ingebouwd, is afgedekt (door vuil, modder,
sneeuw, strooizout, enz.). Reinig de senso-
ren. Als het probleem aanhoudt, moet u een
merkdealer raadplegen.
3
1.10
NLD_UD82457_3
Carte Renault en mode mains libres : utilisation (HZG - Renault)
RENAULT CARD: gebruik (3/4)
Gebruik van de card met
afstandsbediening
Ontgrendelen met behulp van de
RENAULT card
druk op de knop 4.
Het ontgrendelen ziet u aan het één keer op-
lichten van de knipperlichten.
Vergrendelen met behulp van de
RENAULT card
Druk, met de portieren en de bagageruimte
gesloten, op de knop 5: de auto wordt ver-
grendeld.
Het vergrendelen ziet u aan het twee keer
oplichten van de alarmknipperlichten.
Let op: De maximale afstand waarop de
auto vergrendeld wordt, hangt af van de om-
geving.
Bijzonderheden
Als het portier of de bagageruimte open
of niet goed gesloten is, kan de auto niet
worden vergrendeld. De auto wordt achter-
eenvolgens snel vergrendeld/ontgrendeld,
maar de controlelampjes knipperen niet.
4
5
6
Als de motor draait werken de knoppen
van de card niet.
Wanneer de card zich bij een gestarte
motor en na het openen en sluiten van een
deur niet langer binnen de zone 6bevindt,
waarschuwt de boodschap “Kaart niet gede-
tecteerd” u dat de card zich niet langer in de
auto bevindt. Dit voorkomt, bijvoorbeeld, dat
u wegrijdt nadat een passagier is uitgestapt
met de card bij zich.
De waarschuwing verdwijnt zodra de card
weer gedetecteerd is.
1.11
NLD_UD82457_3
Carte Renault en mode mains libres : utilisation (HZG - Renault)
Vergrendelen/ontgrendelen van
alleen de achterklep
Druk op de knop 7 om alleen de bagage-
ruimte te ver-/ontgrendelen.
7
RENAULT CARD: gebruik (4/4)
Verantwoordelijkheid van
de bestuurder tijdens het
parkeren of stoppen van de
auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes, een kind,
een afhankelijke volwassene of een dier
in de auto achter als u deze verlaat.
Het kan zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, door organen te bedienen zoals
de ruitbediening, of de portieren te ver-
grendelen, enz.
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
central door locking ...................................
(up to the end of the DU)
doors/tailgate .............................................
(up to the end of the DU)
locking the doors .......................................
(up to the end of the DU)
deadlocking the doors ...............................
(up to the end of the DU)
card: use ....................................................
(up to the end of the DU)
1.12
NLD_UD82458_3
CARD: deadlocking (HZG - Renault)
Gebruik nooit de extra por-
tiervergrendeling als er nog
iemand in de auto zit.
Activeren van de extra
portiervergrendeling
Drukt u twee keer snel achter elkaar op
knop 2.
Terwijl de auto ontgrendeld is, hebt u tevens
de mogelijkheid om twee keer snel achter
elkaar op de knop 3 van de handgreep van
het bestuurdersportier, het passagiersportier
of de achterklep te drukken.
In beide gevallen zullen de richtingaanwij-
zers en de alarmknipperlichten twee keer
langzaam en drie keer snel knipperen om
aan te geven dat de portieren gesloten zijn.
Als de auto extra portiervergrendeling heeft,
kunnen hiermee de portieren worden ver-
grendeld en niet met de handgrepen aan
de binnenkant van de portieren worden ont-
grendeld (na het inslaan van een ruit om het
portier van binnenuit te openen).
KAART: extra portiervergrendeling
Afhankelijk van de auto worden de buiten-
spiegels automatisch ingeklapt bij het ver-
grendelen van de auto. 1.81
Bijzonderheid
De extra portiervergrendeling kan niet
worden ingeschakeld als de alarmknipper-
lichten of de markeringslichten branden.
Deactiveren van de extra
portiervergrendeling
Ontgrendel de auto met behulp van de
knop 1 op de kaart.
Het ontgrendelen wordt aangeduid met één
keer knipperen van de alarmknipperlichten
en de knipperlichten.
1
2
3
central door locking ...................................
(up to the end of the DU)
doors/tailgate .............................................
(up to the end of the DU)
locking the doors .......................................
(up to the end of the DU)
unlocking the doors ...................................
(up to the end of the DU)
closing the doors .......................................
(up to the end of the DU)
opening the doors ......................................
(up to the end of the DU)
1.13
NLD_UD82459_3
Verrouillage / D verrouillage des portes (HZG - Renault)
In dat geval is het mogelijk:
afhankelijk van de auto, de in de FM-
afstandsbediening geïntegreerde sleutel
of de in de card geïntegreerde noodsleu-
tel gebruiken om het linker voorportier te
ontgrendelen;
de portieren één voor één met de hand te
vergrendelen;
de schakelaar voor het vergrendelen/ont-
grendelen van de portieren van binnen-
uit te gebruiken (raadpleeg de volgende
bladzijden).
Locking, unlocking the opening elements
VERGRENDELEN, ONTGRENDELEN VAN DE PORTIEREN (1/3)
Als de afstandsbediening of,
afhankelijk van de auto, de
RENAULT-card niet werkt
In bepaalde gevallen werken de FM-
afstandsbediening of de RENAULT-card
niet:
batterij van de FM-afstandsbediening of
van de RENAULT-card leeg, accu van de
auto ontladen enz.
gebruik van apparaten die op dezelfde
frequentie als de card werken (mobiele
telefoon, enz.);
de auto bevindt zich in een sterk elektro-
magnetisch veld.
Laat nooit een sleutel of
RENAULT card in de auto
liggen als u de auto verlaat.
2
1
Auto’s met sleutel/
afstandsbediening
Gebruik van de sleutel
Steek de sleutel 2 in het slot 1 en vergrendel
of ontgrendel het linkervoorportier.
1.14
NLD_UD82459_3
Verrouillage / D verrouillage des portes (HZG - Renault)
VERGRENDELEN, ONTGRENDELEN VAN DE PORTIEREN (2/3)
1
Gebruik van de geïntegreerde sleutel
Steek de sleutel 4 in het slot 1 en vergrendel
of ontgrendel het linkervoorportier.
Zodra u zich in de auto bevindt, steekt u de
geïntegreerde sleutel opnieuw in de uitspa-
ring van de RENAULT-card.
4
Auto’s met RENAULT-card
Toegang tot de in de card geïntegreerde
sleutel 4
Schuif de behuizing achter 3 omlaag terwijl
u op de zone A drukt.
4
A
3
1.15
NLD_UD82459_3
Verrouillage / D verrouillage des portes (HZG - Renault)
VERGRENDELEN, ONTGRENDELEN VAN DE PORTIEREN (3/3)
Schakelaar voor het
vergrendelen/ontgrendelen van
de portieren van binnenuit
Afhankelijk van de auto kan elk portier
worden vergrendeld/ontgrendeld door de
knop 5 van binnenuit te bedienen.
De schakelaar 6 bedient tegelijkertijd de
portieren en de achterklep.
Als een portier (of de achterklep) open of
niet goed gesloten is, vergrendelen/ontgren-
delen de portieren snel.
Bij vervoer van een voorwerp met geopende
achterklep, kunt u nog steeds de portieren
vergrendelen:
druk met stilstaande motor langer dan vijf
seconden op de schakelaar 6 om de andere
portieren te vergrendelen.
Verlaat dan de auto en sluit het bestuur-
dersportier terwijl u trekt aan de handgreep
aan de buitenkant.
Vergrendelen van de portieren
zonder RENAULT card of zonder
sleutel
Dit is bijvoorbeeld het geval als een batterij-
tje ontladen is, de RENAULT card of de sleu-
tel tijdelijk niet werkt enz.
Druk met de motor uit en een portier (of
de achterklep) geopend langer dan vijf se-
conden op de schakelaar 6.
Bij het sluiten van het portier worden alle
portieren en kleppen vergrendeld.
De auto kan van buitenaf alleen ontgrendeld
worden als de RENAULT-card zich in de
toegangszone van de auto bevindt, of met
behulp van de sleutel.
Controlelampje van de
portiervergrendeling
Contact aan, het controlelampje 6 infor-
meert u over de staat van de vergrendeling:
lampje brandt, de portieren zijn vergren-
deld;
lampje uit: de portieren zijn ontgrendeld.
Als u de portieren van buitenaf vergrendelt,
blijft het controlelampje branden en dooft het
daarna.
6
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder
Bedenk dat het rijden met ver-
grendelde portieren een be-
lemmering kan zijn voor hulpverleners in
geval van nood.
5
doors/tailgate .............................................
(up to the end of the DU)
locking the doors .......................................
(up to the end of the DU)
closing the doors .......................................
(up to the end of the DU)
opening the doors ......................................
(up to the end of the DU)
1.16
NLD_UD67075_1
Ouverture et fermeture des portes (HZG - Renault)
Opening and closing the doors
Openen van binnenuit
Als de auto is uitgerust met de knop 3: trek
aan de handgreep 4 met de portieren ont-
grendeld.
Als de auto niet is uitgerust met de knop 3:
trek aan de handgreep 4.
Waarschuwingssignaal
verlichting brandt nog
Als bij het openen van een portier, terwijl het
contact is afgezet, de verlichtingsschakelaar
niet in stand AUTO staat, dan klinkt er een
signaal om u te waarschuwen dat de lichten
nog branden.
Openen van buitenaf
Trek met de portieren ontgrendeld aan de
handgreep 1.
Bijzonderheid van auto’s met de
RENAULT-card
Druk met de portieren ontgrendeld op de
knop 2 van de handgreep 1 van een van de
twee voorportieren en trek de handgreep
naar u toe.
PORTIEREN OPENEN EN SLUITEN (1/2)
1
4
Uit veiligheidsoverwegingen,
mag u de deur alleen openen
en sluiten als de auto stilstaat.
2
5
6
Waarschuwing portier vergeten
te sluiten
Bij stilstaande auto, met het contact aan,
licht het controlelampje 5 op het instru-
mentenpaneel op, samen met het contro-
lelampje 6 2 om aan te geven dat een of
meerdere portieren (portieren, achterklep)
niet of niet goed gesloten zijn.
Zodra de auto ongeveer 20 km/u rijdt geeft
een waarschuwingslampje aan welk(e)
portier(en) (portier of achterklep) niet of niet
goed gesloten is (zijn), samen met de bood-
schap “Achterklep open” of “Portier open” en
een geluidssignaal dat gedurende 40 secon-
den weerklinkt, of tot het portier gesloten is.
3
1.17
NLD_UD67075_1
Ouverture et fermeture des portes (HZG - Renault)
7
Auto met handmatige vergrendeling van
de portieren
Een achterportier kan niet van binnenuit
worden geopend als u het knopje 7 omzet.
Controleer of het portier inderdaad niet van
binnenuit geopend kan worden. Herhaal dit
bij het andere achterportier.
PORTIEREN OPENEN EN SLUITEN (2/2)
Verantwoordelijkheid van
de bestuurder tijdens het
parkeren of stoppen van de
auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes, een kind,
een afhankelijke volwassene of een dier
in de auto achter als u deze verlaat.
Het kan zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, door organen te bedienen zoals
de ruitbediening, of de portieren te ver-
grendelen, enz..
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
central door locking ...................................
(up to the end of the DU)
doors/tailgate .............................................
(up to the end of the DU)
locking the doors .......................................
(up to the end of the DU)
RENAULT ANTI-INTRUDER DEVICE
(RAID) ........................................................
(current page)
closing the doors .......................................
(current page)
1.18
NLD_UD74229_2
Condamnation automatique des ouvrants en roulage (HZG - Renault)
Inschakelen/Uitschakelen van
de functie
Inschakelen: druk, bij stilstaande auto met
draaiende motor, op de schakelaar 1 tot u
een geluidssignaal hoort.
Uitschakelen: druk, bij stilstaande auto met
draaiende motor, op de schakelaar 1 tot u
tweemaal een geluidssignaal hoort.
Afhankelijk van het voertuig kunt u de functie
ook deactiveren/activeren vanuit het menu
op het multifunctionele scherm 2. 1.76
Bij een storing
Als u een storing constateert (geen auto-
matische vergrendeling, het lampje in scha-
kelaar 1 licht niet op bij het vergrendelen
van de portieren en de achterklep): contro-
leer of de vergrendeling niet per ongeluk
is uitgeschakeld en of alle portieren en de
achterklep goed gesloten zijn. Als ze goed
gesloten zijn en het probleem aanhoudt,
raadpleeg dan een merkdealer.
De werking van het systeem
Na het wegrijden van de auto, vergrende-
len de portieren automatisch als de auto
een snelheid van ongeveer 10 km/u heeft
bereikt.
De portieren ontgrendelen automatisch:
door te drukken op de schakelaar 1 van
de centrale portiervergrendeling.
bij stilstaande auto, door een voorportier
te openen van in de auto.
NB.: na het openen van een portier vergren-
delt dit weer automatisch zodra de auto
10 km/u rijdt;
Automatic locking when driving
AUTOMATISCHE PORTIERVERGRENDELING TIJDENS HET RIJDEN
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder
Bedenk dat het rijden met ver-
grendelde portieren een be-
lemmering kan zijn voor hulpverleners in
geval van nood.
12
headrest.....................................................
(up to the end of the DU)
adjusting your driving position ...................
(up to the end of the DU)
front seats
adjustment ...........................................
(up to the end of the DU)
1.19
NLD_UD67077_1
Appuis-tête avant (HZG - Renault)
Headrests - Seats
HOOFDSTEUNEN VOOR
Hoofdsteun hoger zetten
Trek de hoofdsteun tot de gewenste stand
omhoog. Controleer de vergrendeling.
Hoofdsteun lager zetten
Druk op de knop 3 en schuif de hoofdsteun
omlaag tot de gewenste stand is bereikt.
Controleer de vergrendeling.
Helling afstellen
Afhankelijk van de uitvoering van de auto,
beweegt u het deel A naar voren of naar
achteren tot de gewenste stand is bereikt.
A
3
Afstellen van de
zijbevestigingen B
Afhankelijk van de auto, kunt u de delen B
onafhankelijk van elkaar afstellen tot het ge-
wenste comfort bereikt is.
Hoofdsteun terugplaatsen
Controleer of de poten van de hoofdsteun 2
schoon zijn. De stang met de uitsparing
moet in de koker 1 met de vergrendelings-
knop 3 worden gestoken. Steek de poten
van de hoofdsteun in de houders (kantel de
rugleuning indien nodig naar achteren).
Druk op de knop 3 en schuif de hoofd-
steun naar binnen tot hij blokkeert en stel
deze vervolgens op de gewenste hoogte af.
Controleer de vergrendeling van elke poot 2
in de rugleuning.
De hoofdsteun is een veilig-
heidsorgaan, dat altijd op zijn
plaats moet zitten en goed
moet zijn afgesteld. Hij geeft
een maximale beveiliging als de boven-
kant van de hoofdsteun op gelijke hoogte
is met de kruin en de afstand tussen het
achterhoofd en de hoofdsteun bij A zo
klein mogelijk is.
2
11
3
2
A
BB
Hoofdsteun verwijderen
Zet de hoofdsteun in de hoogste stand (zet
de rugleuning indien nodig schuin naar ach-
teren). Druk op de knop 3 en trek de hoofd-
steun omhoog tot hij vrijkomt.
adjusting your driving position ...................
(up to the end of the DU)
front seat adjustment .................................
(up to the end of the DU)
front seats
adjustment ...........................................
(up to the end of the DU)
heated seats ..............................................
(current page)
1.20
NLD_UD67078_1
Sièges avant (HZG - Renault)
Vooruit of achteruit schuiven
van de stoel
Trek de handgreep (1) omhoog om te ont-
grendelen. In de gewenste stand laat u hem
los. Controleer of de stoel vergrendeld is.
Zitting hoger of lager zetten
Beweeg de hendel 2 zo vaak als nodig is
omhoog of omlaag.
Rugleuning verstellen
Zet de hendel 3 omhoog en kantel de rug-
leuning in de gewenste stand.
VOORSTOELEN ZONDER ELEKTRISCHE VERSTELLING
2
1
3
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
Voor een optimale werking van
de autogordels moet u de rug-
leuningen niet te veel achterover zetten.
Laat geen spullen op de vloer (bij de be-
stuurder) liggen. In geval van plotseling
remmen zouden deze onder de pedalen
terecht kunnen komen, waardoor de be-
stuurder deze niet meer goed kan bedie-
nen.
Stoelverwarming
Contact aan:
Door één keer drukken op de schake-
laar 4 van de gewenste stoel schakelt de
stoelverwarming op de hoogste stand in.
Beide geïntegreerde waarschuwings-
lichtjes op de schakelaar gaan branden;
– door een tweede keer te drukken scha-
kelt de stoelverwarming op de laagste
stand in. Eén geïntegreerd waarschu-
wingslampje gaat branden;
druk een derde keer om de verwarming
uit te schakelen.
4
storingen
Wanneer er een storing is gedetecteerd,
knipperen de geïntegreerde waarschu-
wingslampjes op de schakelaar 4 van de
stoel.
Ga naar een merkdealer.
front seats
with electric controls ............................
(current page)
1.21
NLD_UD67079_1
Sièges avant à commandes électriques (HZG - Renault)
VOORSTOELEN MET ELEKTRISCHE VERSTELLING (1/3)
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
Let er op dat de rugleuningen
van de stoelen goed vergren-
deld zijn.
Voor een optimale werking van de auto-
gordels moet u de rugleuningen niet te
veel achterover zetten.
Laat geen voorwerpen op de vloer (voor
de bestuurder) liggen. In geval van plot-
seling remmen zouden deze onder de
pedalen terecht kunnen komen, waar-
door de bestuurder deze niet meer goed
kan bedienen.
Zitting verstellen:
Zitting vooruit of achteruit schuiven
Beweeg de schakelaar 1 naar voren of
naar achteren.
Zitkussen hoger of lager zetten
Beweeg de schakelaar 1 naar boven of
naar beneden.
Rugleuning verstellen:
Om de rugleuning te kantelen, beweegt u
de schakelaar 2 naar voren of naar achte-
ren.
12
Om de lendensteun van de stoel
te verstellen
Zet de hendel 3 lager voor een stevigere on-
dersteuning en hoger voor een zwakkere.
3
Let er op dat de rugleuningen
van de stoelen goed vergren-
deld zijn.
front seats
with electric controls ..................................
(current page)
1.22
NLD_UD67079_1
Sièges avant à commandes électriques (HZG - Renault)
VOORSTOELEN MET ELEKTRISCHE VERSTELLING (2/3)
45
6
Voor auto’s die hiermee zijn uitgerust, kunt
u met de schakelaar 4 het stoelenmenu
openen vanaf het multifunctioneel bedie-
ningsscherm (raadpleeg de volgende blad-
zijden).
Rugleuning verstellen
Om de helling van de rugleuning te ver-
stellen, beweegt u de bovenkant van de
schakelaar 5 naar voren of naar achteren.
Lendensteun van de
bestuurdersstoel verstellen
Beweeg de schakelaar 6 naar voren, naar
achteren, naar boven of naar beneden.
Let er op dat de rugleuningen
van de stoelen goed vergren-
deld zijn.
7
8
Zitting verstellen
Stoel vooruit of achteruit bewegen
Beweeg de schakelaar 7 naar voren of naar
achteren.
Zitting hoger of lager zetten
Beweeg de achterkant van de schakelaar 7
omhoog of omlaag.
Om de lengte van de zitting af te
stellen
Trek de handgreep 8 omhoog om te ont-
grendelen. In de gewenste stand laat u de
handgreep los. Controleer de vergrendeling. Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
Let er op dat de rugleuningen
van de stoelen goed vergren-
deld zijn.
Voor een optimale werking van de auto-
gordels moet u de rugleuningen niet te
veel achterover zetten.
Laat geen voorwerpen op de vloer (voor
de bestuurder) liggen. In geval van plot-
seling remmen zouden deze onder de
pedalen terecht kunnen komen, waar-
door de bestuurder deze niet meer goed
kan bedienen.
heated seats ..............................................
(current page)
ventilation ..................................................
(current page)
1.23
NLD_UD67079_1
Sièges avant à commandes électriques (HZG - Renault)
Stoelverwarming
Contact aan,
Afhankelijk van de auto wordt, als u voor
de eerste keer op de schakelaar 9 of 10
van de gewenste stoel drukt, het verwar-
mingssysteem op maximale kracht inge-
schakeld.
Beide geïntegreerde waarschuwings-
lichtjes op de schakelaar gaan branden;
– door een tweede keer te drukken scha-
kelt de stoelverwarming op de laagste
stand in. Eén geïntegreerd waarschu-
wingslampje gaat branden;
druk een derde keer om de verwarming
uit te schakelen.
Geventileerde stoelen
De werking van de geventileerde stoelen is
gebaseerd op het absorberen en afvoeren
van de lucht in het interieur zonder gebruik
te maken van de functies voor airco en ver-
warming van de auto. Voor de beste pres-
taties adviseren wij om bij het gebruik van
deze functie altijd de airconditioning in te
schakelen.
Contact aan:
als u één keer drukt op de schakelaar 11
van de gewenste stoel, schakelt u het
ventilatiesysteem in op de hoogste stand.
Beide geïntegreerde waarschuwings-
lichtjes op de schakelaar gaan branden;
als u een tweede keer drukt, schakelt u
de ventilatie naar de laagste stand. Eén
geïntegreerd waarschuwingslampje gaat
branden;
als u een derde keer drukt, schakelt u de
ventilatie uit.
Opmerking: als u de motor uitzet en op-
nieuw start, is de ventilatie of de verwarming
uitgeschakeld.
VOORSTOELEN MET ELEKTRISCHE VERSTELLING (3/3)
9
11 10 11 10
1.24
NLD_UD74230_2
FRONT SEATS: functions (HZG - Renault)
VOORSTOELEN: functies (1/2)
Massage
U kunt de massagefunctie van de bestuur-
dersstoel inschakelen.
Op het bedieningsscherm kiest u het menu
“’Voertuig”, “Zitplaatsen” en vervolgens
“Massage”.
Blader door het menu voor deze items:
selecteer het soort massage (stimule-
rend, relaxerend of lende);
de intensiteit in te stellen (+ of -);
de snelheid in te stellen (+ of -);
de ingestelde parameters resetten. Druk
op 2 en vervolgens op “Resetten”;
de stoelmassage in of uit te schakelen
(ON of OFF).
2
Het bedieningsscherm biedt u afhankelijk
van de auto toegang tot meerdere functies
van de stoelen.
Voor auto’s die hiermee zijn uitgerust, kunt
u met de schakelaar 1 rechtstreeks naar het
menu Stoelen van het bedieningsscherm
gaan.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
1
Massage
Massage ON
Opwekkend Ontspannen Lumbaal
Intensiteit
Snelheid
Afstellen
Op het bedieningsscherm kiest u het menu
“’Voertuig”, “Zitplaatsen” en vervolgens
“INSTELLINGEN”.
U kunt de volgende elementen in- of uitscha-
kelen:
gemakkelijke toegang van de bestuurder;
– visuele feedback van de huidige bewe-
ging.
Gemakkelijke toegang voor bestuurder
Druk op “ON” of “OFF” om deze functie te
activeren of deactiveren.
Als deze functie geactiveerd is, gaat de stoel
automatisch achteruit als de bestuurder uit-
stapt en keert deze terug in de oorspronke-
lijke stand als de startknop wordt ingedrukt.
2
Eenvoudige toegang be-
stuurder
Positie
ON
INSTELLINGEN
front seat
driver’s position memory ......................
(current page)
1.25
NLD_UD74230_2
FRONT SEATS: functions (HZG - Renault)
VOORSTOELEN: functies (2/2)
Stand
Er kunnen zes profielen van het multifunctio-
nele scherm worden opgeslagen (raadpleeg
de gebruiksaanwijzing van het multimedia-
systeem).
Elk profiel bevat de zitpositie van de be-
stuurdersstoel.
Een zitpositie bevat de afstellingen van de
zitting en van de rugleuning van de bestuur-
dersstoel en, afhankelijk van de auto, ook
die van de buitenspiegels.
De zitpositie kan worden opgeslagen in het
geheugen en daaruit worden opgeroepen,
door op de knoppen te drukken:
– de “handsfree” RENAULT-card is gede-
tecteerd;
– bij het openen van het bestuurderspor-
tier.
3
3
Oproepen van de zitpositie
Selecteer terwijl de auto stilstaat het menu
Voertuig”, “Zitplaatsen”, “INSTELLINGEN
en vervolgens “Positie” op het bedienings-
scherm, selecteer “Oproepen” en bevestig.
Let op: Het oproepen van de opgeslagen
zitpositie wordt onderbroken als u op één
van de knoppen van de afstelling van de
stoel drukt.
Tijdens het rijden, is het niet mogelijk de
geheugenpositie op te roepen.
4
5
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
Opslaan van de zitpositie
Stel de bestuurdersstoel af met de scha-
kelaars 3, 4 en 5 (zie vorige bladzijde);
stel de buitenspiegels af;
selecteer op het bedieningsscherm
het menu “Voertuig”, “Zitplaatsen”,
“INSTELLINGEN” en vervolgens “Positie”
en selecteer daarna “Opslaan”.
De stand van de buitenspiegels bij vooruit
rijden en in achteruitversnelling en de posi-
tie van de bestuurdersstoel worden opgesla-
gen.
ON
Positie
Visuele feedback
Oproepen
Opslaan
seat belts ...................................................
(up to the end of the DU)
adjusting your driving position ...................
(up to the end of the DU)
front seats
adjustment ...........................................
(current page)
driving position
settings ................................................
(up to the end of the DU)
1.26
NLD_UD82460_4
Ceintures de s curit (HZG - Renault)
Gebruik tijdens het rijden altijd de autogor-
del. Het niet dragen van de gordel is ge-
vaarlijk en strafbaar. Bovendien dient u zich
te houden aan de wetgeving van het land
waarin u zich bevindt
Seat belts
AUTOGORDELS (1/5)
Een verkeerd afgestelde of ge-
draaide autogordel kan bij een
ongeval letsel veroorzaken.
Gebruik één autogordel per
persoon, kind of volwassene.
Zwangere vrouwen moeten ook hun
gordel dragen. Let in dat geval op dat de
heupgordel niet te veel op de onderbuik
drukt, zonder de gordel te los te dragen.
Stel, voordat u start de juiste zithouding
af, en daarna voor alle inzittenden de au-
togordel om de beste bescherming te
krijgen.
De juiste zithouding
Ga goed diep in uw stoel zitten (na uw
mantel, jas, enz. uitgetrokken te hebben).
Dit is belangrijk voor een goede onder-
steuning van de rug;
verschuif de stoel zodat u makkelijk
bij de pedalen kunt komen. Plaats de
stoel zo ver naar achteren dat u de peda-
len nog net geheel kunt indrukken. Stel
de rugleuning zo af dat u de armen moet
strekken om bij de bovenkant van het
stuurwiel te kunnen komen;
stel de hoofdsteun af. De afstand
tussen de hoofdsteun en uw achterhoofd
moet zo klein mogelijk zijn;
stel de stoelhoogte af. Kies de stoelpo-
sitie die u zo goed mogelijk zicht op het
verkeer geeft;
stel de stand van het stuurwiel af.
Zorg ervoor dat de achterbank goed is
vergrendeld zodat de veiligheidsgordels
achter correct werken. 3.35
1.27
NLD_UD82460_4
Ceintures de s curit (HZG - Renault)
Afstellen van de autogordel
Voor juiste afstelling en plaatsing van de vei-
ligheidsgordels op alle stoelen:
verstel de stoelen (zitpositie en rugleu-
ning, indien beschikbaar);
ga goed tegen de rugleuning aan zitten;
plaats de borstriem 1 zo dicht mogelijk bij
de basis van de nek zonder dat deze er
daadwerkelijk tegenaan rust (pas indien
nodig en indien mogelijk de hoogte van
de veiligheidsgordel aan) en zorg ervoor
dat de borstriem 1 in contact is met de
schouder;
plaats de heupgordel 2 zo dat deze plat
op de dijen en tegen het bekken ligt.
De gordel moet zo direct mogelijk tegen het
lichaam gedragen worden. Bv.: niet over
te dikke kleding of over ertussen gestoken
voorwerpen enz.
1
5
3
4
5
2
Vergrendelen
Trek de riem langzaam en rustig over u
heen en druk de gesp 3 in de sluiting 5 (con-
troleer de vergrendeling door aan de gesp 3
te trekken).
Als de gordel blokkeert, laat hem dan een
stuk teruggaan en rol hem opnieuw af.
Als de autogordel compleet is geblokkeerd,
trek dan langzaam, maar krachtig, aan de
gordel om deze ongeveer 3 cm naar buiten
te trekken. Laat hem zichzelf oprollen en rol
hem opnieuw af.
Als het probleem aanhoudt, dient u een
merkdealer te raadplegen.
Ontgrendelen
Druk op de knop 4, de gordel wordt door het
oprolmechanisme teruggetrokken. Begeleid
hem.
AUTOGORDELS (2/5)
1.28
NLD_UD82460_4
Ceintures de s curit (HZG - Renault)
AUTOGORDELS (3/5)
ßWaarschuwingslampje autogor-
del van de bestuurder vergeten
en, afhankelijk van de auto, van de voor-
passagier
Het licht op het centrale display op bij het
starten van de motor en daarna, als de
gordel van de bestuurder of passagier voorin
(als de stoel bezet is) niet vastgemaakt is en
de auto ongeveer 20 km/uur bereikt, knip-
pert het en een geluidssignaal klinkt gedu-
rende ongeveer 120 secondes.
N.B.: een voorwerp op de zitting van de pas-
sagiersstoel kan in sommige gevallen het
waarschuwingslampje inschakelen.
Waarschuwing achtergordel niet
vastgemaakt (afhankelijk van de auto)
Het controlelampje ß verschijnt op het
centrale display, samen met de afbeelding 6
op het instrumentenpaneel, gedurende 60
sec. (of 30 sec. afhankelijk van het model)
na het starten van de auto, het openen van
een portier of het vastmaken/losmaken van
een autogordel achter.
Controleer of de passagiers achter goed
vastgemaakt zijn en het aantal vastge-
maakte gordels overeenkomt met het aantal
bezette plaatsen op de achterstoelen.
Op het overzicht 6:
groen: autogordel vastgemaakt;
rood: autogordel niet vastgemaakt.
6
rear seats...................................................
(current page)
1.29
NLD_UD82460_4
Ceintures de s curit (HZG - Renault)
AUTOGORDELS (4/5)
Controleer de plaats en wer-
king van de autogordel achterin
na het kantelen van de achter-
bank.
Autogordels achter 8
Het vergrendelen, ontgrendelen en afstellen
gebeuren op dezelfde manier als bij de voor-
ste gordels.
Hoogteverstelling van de gordel
van de voorstoelen
Verplaats de knop 7 om de hoogte van de
gordel zo af te stellen dat de riem van de
borstkas loopt zoals hiervoor is aangege-
ven. Druk op de knop 7 en zet de gordel
omhoog of omlaag. Controleer na het afstel-
len of de knop weer goed is vergrendeld.
7
88
1.30
NLD_UD82460_4
Ceintures de s curit (HZG - Renault)
De volgende raadgevingen gelden voor de autogordels voor en achter.
Verander niets aan de oorspronkelijke onderdelen van het systeem: autogordels, stoelen en de bevestigingen ervan. Raadpleeg
een merkdealer voor het monteren van bijv. een kinderzitje.
Gebruik geen voorwerpen die leiden tot speling in de autogordel (wasknijpers, klemmetjes enz.): een autogordel die te los zit, kan
bij een ongeluk letsel veroorzaken.
Draag nooit de schoudergordel achter de rug of onder de arm langs aan de kant van het portier.
Een autogordel mag nooit door meerdere personen tegelijk gebruikt worden. Sla uw gordel nooit om een baby of een kind heen dat op uw
schoot zit.
De gordel mag niet gedraaid zijn.
Na een botsing moet u de gordels laten controleren en indien nodig vervangen. Gordels die beschadigingen vertonen moeten ook worden
vervangen.
Let op dat de gesp van de gordel in de juiste sluiting vastzit.
Zorg dat er geen voorwerp in de sluiting van de gordel kan komen waardoor de werking belemmerd wordt.
Zorg dat u de sluiting goed plaatst (deze mag niet verborgen of bedekt worden door of blijven haken achter personen of voorwerpen).
Let er bij het terugplaatsen van de achterbank op dat de autogordels en sluitingen goed zitten, zodat deze weer op de juiste wijze kunnen
worden gebruikt.
AUTOGORDELS (5/5)
additional methods of restraint
to the front seat belts ...........................
(up to the end of the DU)
seat belt pretensioners
front seat belt .......................................
(up to the end of the DU)
methods of restraint in addition to the seat
belts ...........................................................
(up to the end of the DU)
air bag........................................................
(up to the end of the DU)
air bag........................................................
(up to the end of the DU)
seat belts ...................................................
(up to the end of the DU)
pretensioners .............................................
(up to the end of the DU)
1.31
NLD_UD74231_2
Dispositifs complémentaires à la ceinture avant (HZG - Renault)
Additional methods of restraint
in addition to the front seat belts
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (1/4)
Afhankelijk van de auto, kunnen deze be-
staan uit:
– gordelspanners van het oprolmecha-
nisme van de autogordel;
gordelspanners van de heupgordel
voor bestuurder en passagier;
krachtbegrenzers voor de bescher-
ming van de borstkas;
frontale airbags voor de bestuurder en
passagier.
Deze voorzieningen worden gelijktijdig of
af-zonderlijk, afhankelijk van de ernst van de
aanrijding, geactiveerd bij een frontale bot-
sing.
Afhankelijk van de ernst van de aanrijding,
kan het systeem de volgende middelen ac-
tiveren:
de blokkering van de autogordel;
de gordelspanner van het oprolmecha-
nisme van de autogordel (die in werking
komt om de speling van de autogordel op
te heffen);
de gordelspanner van de heupgordel
drukt de inzittende vast op zijn stoel;
de frontale airbag.
Gordelspanners
De gordelspanners dienen ervoor om de
autogordel strak tegen het lichaam te trek-
ken en daardoor de inzittende in zijn stoel
te drukken wat de effectiviteit van de gordel
verhoogt.
Bij contact aan, kan tijdens een ernstige
frontale aanrijding, afhankelijk van de ernst
van de schok, het systeem de volgende on-
derdelen activeren:
de gordelspanner van het oprolmecha-
nisme van de autogordel 1 die de gordel
direct strak trekt;
de gordelspanner van de heupgordel 2
voor bestuurder en passagier.
Laat al deze veiligheidsvoor-
zieningen controleren na een
aanrijding.
Het is streng verboden zelf
werkzaamheden uit te voeren aan
het gehele systeem (gordelspanners,
airbags, rekeneenheden, bedrading)
of deze in een andere auto over te
zetten.
Om te voorkomen dat het systeem
ten onrechte in werking komt, mag
uitsluitend deskundig personeel van
de merkdealer aan de gordelspan-
ners en airbags werken.
Het elektrische ontstekingsmecha-
nisme van de gordelspanners mag
uitsluitend door speciaal opgeleid
personeel met speciaal gereedschap
worden gecontroleerd.
Laat de gaspatronen van de gordel-
spanners en de airbags door een
merkdealer verwijderen voordat de
auto wordt gesloopt.
12
1.32
NLD_UD74231_2
Dispositifs complémentaires à la ceinture avant (HZG - Renault)
Krachtbegrenzer
Vanaf een bepaalde hevigheid van de schok
van de aanrijding komt dit mechanisme in
werking om de kracht die de gordel op het li-
chaam uitoefent te begrenzen tot een draag-
lijk niveau.
Frontale airbags voor
bestuurder en passagier
Deze bevindt zich bij de linker en rechter
voorstoel.
Het opschrift “Airbag” op het stuurwiel, het
dashboard (zone van de airbag A) en, af-
hankelijk van de auto, een pictogram aan de
onderkant van de voorruit herinneren aan de
aanwezigheid van deze uitrusting.
Elk airbagsysteem bestaat uit:
een airbag en een gaspatroon in het
stuurwiel voor de bestuurder en in het
dashboard voor de passagier;
een rekeneenheid die het systeem be-
waakt en de elektrische ontsteking van
de gaspatroon bestuurt;
een gemeenschappelijk waarschu-
wingslampje å op het instrumen-
tenpaneel.
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (2/4)
A
Bij het afgaan van de airbag
vindt een explosie plaats waar-
door warmte en rook vrijkomen
zonder enig brandgevaar en er
klinkt een luide knal. De airbag die on-
middellijk naar buiten komt, kan onge-
vaarlijke, lichte schaafwonden of ander
ongemak veroorzaken.
1.33
NLD_UD74231_2
Dispositifs complémentaires à la ceinture avant (HZG - Renault)
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (3/4)
Storingen
Het lampje å op het instrumentenpa-
neel gaat branden als het contact wordt aan-
gezet en dooft na enkele seconden.
Als het niet oplicht bij het aanzetten van het
contact of als het oplicht bij draaiende motor,
wijst dit op een storing in het systeem.
Raadpleeg zo spoedig mogelijk een merk-
dealer. Wacht u hier te lang mee dan bete-
kent dat, dat de bescherming in de tussen-
liggende periode misschien niet optimaal is.
Werking
Het systeem werkt alleen als het contact
aanstaat.
Bij een zware frontale aanrijding, worden de
airbags, die de klap opvangen van het hoofd
en de borstkas van de bestuurder tegen het
stuurwiel en van de passagier tegen het
dashboard, snel opgeblazen. Daarna lopen
de airbags direct weer leeg om het verlaten
van de auto niet te bemoeilijken.
child safety.................................................
(current page)
1.34
NLD_UD74231_2
Dispositifs complémentaires à la ceinture avant (HZG - Renault)
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (4/4)
Waarschuwingen inzake de bestuurdersairbag
Verander niets aan het stuurwiel of de naafdop.
Dek de naafdop niet af.
Bevestig geen voorwerpen (speldjes, logo, klokje, telefoonsteun, enz.) op het stuurwiel.
Het stuurwiel mag niet worden gedemonteerd. Uitsluitend speciaal opgeleide monteurs van de merkdealer mogen deze werkzaamheden
uitvoeren.
Ga niet te dicht achter het stuurwiel zitten, Ga zitten met uw armen licht gebogen. 1.20 of 1.21 Zo blijft er voldoende ruimte over voor
een goede en effectieve bescherming door de airbag.
Waarschuwingen inzake de passagiersairbag
Plak of bevestig niets op het dashboard (speldjes, logo, klokje, telefoonsteun, enz.) in de airbagzone.
Houd de ruimte tussen het dashboard en de voorpassagier vrij (geen dier of pakjes op schoot, geen paraplu of wandelstok tegen het dash-
board zetten).
Laat de passagier nooit zijn voeten op het dashboard leggen. Dit kan zeer gevaarlijk zijn. Kom niet te dicht (met knieën, hoofd of handen)
bij het dashboard.
Schakel de aanvullende veiligheidsvoorzieningen van de autogordel van de passagier voorin direct weer in na het verwijderen van een
kinderzitje, om de bescherming van de passagier te garanderen in geval van een botsing.
HET IS VERBODEN EEN KINDERZITJE ACHTERSTEVOREN OP DE PASSAGIERSSTOEL VOOR TE
PLAATSEN ZOLANG DE AIRBAGS VAN DE VOORPASSAGIER NIET UITGESCHAKELD ZIJN. 1.51
Hier volgt een aantal aanwijzingen om elke belemmering bij het opblazen van de airbag of verwonding door rondvliegende voorwerpen
te voorkomen.
additional methods of restraint
to the rear seat belts ............................
(up to the end of the DU)
methods of restraint in addition to the seat
belts ...........................................................
(up to the end of the DU)
air bag........................................................
(up to the end of the DU)
1.35
NLD_UD67083_1
Dispositifs complémentaires aux ceintures arrière latérales (HZG - Renault)
to the rear seat belts
AANVULLENDE VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN ACHTERIN ZIJKANT
Krachtbegrenzer
Vanaf een bepaalde hevigheid van de schok
van de aanrijding komt dit mechanisme in
werking om de kracht die de gordel op het li-
chaam uitoefent te begrenzen tot een draag-
lijk niveau.
Laat al deze veiligheidsvoor-
zieningen controleren na een
aanrijding.
Het is streng verboden zelf
werkzaamheden uit te voeren aan
het gehele systeem (airbags, reken-
eenheden, bedrading) of deze in een
andere auto over te zetten.
Om te voorkomen dat het systeem ten
onrechte in werking komt, mag uit-
sluitend deskundig personeel van de
merkdealer aan de airbags werken.
additional methods of restraint
side protection .....................................
(current page)
methods of restraint in addition to the seat
belts ...........................................................
(up to the end of the DU)
air bag........................................................
(up to the end of the DU)
air bag........................................................
(up to the end of the DU)
side protection devices ..............................
(up to the end of the DU)
1.36
NLD_UD67084_1
Dispositifs de protection latérale (HZG - Renault)
Zijairbags
Een airbag kan in elke voorstoel worden on-
dergebracht en ontplooit zich aan de zijkant
van de stoel (portierzijde) om de inzittenden
te beschermen bij een hevige botsing tegen
de zijkant.
ZijruitAirbags
Dit zijn airbag die zich aan de zijkant boven
bevinden en die zich ontplooien langs de zij-
ruiten van het voor- en achterportier om de
inzittenden bij een hevige botsing tegen de
zijkant te beschermen.
side
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN BESCHERMING ZIJKANT
Waarschuwing betreffende de zijairbag
Stoelhoezen: voor de stoelen met airbag zijn speciale stoelhoezen nodig.
Raadpleeg een merkdealer om te weten of dergelijke hoezen leverbaar zijn. Het
gebruik van andere hoezen (of hoezen die bestemd zijn voor een ander model)
kan de goede werking van deze airbags belemmeren en daardoor de veiligheid van de
inzittenden in gevaar brengen.
Plaats geen accessoires, voorwerpen of dieren tussen de rugleuning, het portier en de
interieurbekleding. Dek de rugleuning van de stoel ook nooit af met bijvoorbeeld kleding
of accessoires. De werking van de airbag kan hierdoor belemmerd worden en verwon-
dingen veroorzaken als de airbag wordt geactiveerd.
Demontage of wijziging van de stoel en de interieurbekleding is verboden, tenzij dit ge-
beurt door deskundig personeel van de merkdealer.
Afhankelijk van de auto, herinnert een
pictogram op de voorruit aan de aanwe-
zigheid van de aanvullende veiligheids-
voorzieningen (airbags, gordelspanners,
enz.) in het interieur.
additional methods of restraint ..................
(up to the end of the DU)
methods of restraint in addition to the seat
belts ...........................................................
(up to the end of the DU)
air bag........................................................
(up to the end of the DU)
air bag........................................................
(up to the end of the DU)
seat belts ...................................................
(up to the end of the DU)
1.37
NLD_UD67085_1
Dispositifs de retenue complémentaires (HZG - Renault)
AANVULLENDE BEVESTIGINGSMIDDELEN
De airbag is een aanvullende bescherming bij het gebruik van de autogordel.
Beide organen vormen één veiligheidssysteem. De gordel moet altijd worden ge-
dragen. Het niet dragen kan bij een ongeval de inzittenden blootstellen aan zeer
zware verwondingen en de gevolgen van de werking van de airbag verergeren.
Bij een botsing, zelfs een zware, tegen de achterkant of bij het over de kop gaan van de
auto worden de airbags of de gordelspanners niet altijd geactiveerd. Zware stoten onder de
auto veroorzaakt door stoepen, gaten in het wegdek, stenen, kunnen de airbagsystemen
activeren.
Het is streng verboden zelf werkzaamheden uit te voeren aan airbags, gordelspanners
rekeneenheid, bedrading, enz. Deze mogen uitsluitend door speciaal opgeleide mon-
teurs van de merkdealer worden gecontroleerd en gerepareerd.
Om te voorkomen dat de airbag(s) ten onrechte wordt/worden opgeblazen of juist niet
als dat wel nodig zou zijn, mag uitsluitend deskundig personeel van de merkdealer aan
het systeem werken.
Laat het airbagsysteem controleren na een aanrijding of (een poging tot) diefstal van de
auto.
Als u de auto uitleent of verkoopt, breng de nieuwe berijder/eigenaar dan op de hoogte
van deze bijzonderheden door hem dit instructieboekje bij de auto te leveren.
Laat de gaspatro(o)n(en) door een merkdealer verwijderen voordat de auto wordt ge-
sloopt.
Hier volgt een aantal aanwijzingen om elke belemmering bij het opblazen van de airbag
of verwonding door rondvliegende voorwerpen te voorkomen. Storingen
å Dit controlelampje licht op bij het
starten van de motor en dooft na ongeveer
drie secondes.
Als het niet oplicht bij het aanzetten van het
contact of als blijft branden, wijst dit op een
storing in het systeem.
Raadpleeg zo spoedig mogelijk een merk-
dealer.
Wacht u hier te lang mee dan betekent dat,
dat de bescherming in de tussenliggende
periode misschien niet optimaal is.
child safety.................................................
(up to the end of the DU)
child restraint/seat .....................................
(up to the end of the DU)
child restraint/seat .....................................
(up to the end of the DU)
child restraint/seat .....................................
(up to the end of the DU)
child seats..................................................
(up to the end of the DU)
transporting children ..................................
(up to the end of the DU)
children ......................................................
(up to the end of the DU)
1.38
NLD_UD82461_4
S curit enfants : g n ralit s (HZG - Renault)
Child safety: general information
KINDERVEILIGHEID: algemeen (1/2)
Vervoer van kinderen
U dient zich te houden aan de wetgeving
van het land waarin u zich bevindt.
Het kind moet, net als een volwassene, altijd
correct zitten en zijn vastgemaakt, ongeacht
het traject. U bent verantwoordelijk voor de
kinderen die u vervoert.
Een kind is geen volwassene in miniatuur-
formaat. Het staat bloot aan specifieke let-
selrisico’s doordat de spieren en botten nog
in de groei zijn. De autogordel alleen is niet
geschikt voor het vervoer. Gebruik het juiste
kinderzitje en gebruik het correct.
U dient zich te houden aan de wetgeving
van het land waarin u zich bevindt.
Een botsing met 50 km/u
komt overeen met een val van
10 meter hoogte. Het niet vast-
maken van een kind is het-
zelfde als het laten spelen op een balkon
zonder balustrade op de vierde verdie-
ping!
Houd een kind nooit in uw armen. Bij
een ongeluk zal u het niet kunnen tegen-
houden, zelfs niet als u zelf in uw gordel
vastzit.
Als uw auto betrokken is geweest bij een
verkeersongeluk, moet u het kinderzitje
vervangen en de gordels en de ISOFIX
verankeringen laten controleren.
Als u wilt voorkomen dat
de portieren worden geo-
pend, gebruikt u het apparaat
“Kinderveiligheid”. 1.16
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het parke-
ren of stoppen van de auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes,
een kind, een afhankelijke volwassene
of een dier in de auto achter als u deze
verlaat.
Het kan zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, door organen te bedienen zoals
bijvoorbeeld de ruitbediening, of de por-
tieren te vergrendelen.
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
child safety.................................................
(up to the end of the DU)
child restraint/seat .....................................
(up to the end of the DU)
child restraint/seat .....................................
(up to the end of the DU)
child restraint/seat .....................................
(up to the end of the DU)
child seats..................................................
(up to the end of the DU)
transporting children ..................................
(up to the end of the DU)
children ......................................................
(up to the end of the DU)
1.39
NLD_UD82461_4
S curit enfants : g n ralit s (HZG - Renault)
Lees, vóór het monteren van een kinderzitje,
de gebruiksaanwijzing en houd u aan de in-
structies. Neem, bij problemen met het in-
stalleren, contact op met de fabrikant van de
uitrusting. Bewaar de gebruiksaanwijzing bij
het zitje.
KINDERVEILIGHEID: algemeen (2/2)
Gebruik van een kinderzitje
De bescherming die het kinderzitje biedt is
afhankelijk van zijn capaciteit om het kind
vast te houden en van de installatie ervan.
Door een verkeerde installatie komt de be-
scherming van het kind in gevaar bij krachtig
remmen of een botsing.
Controleer voordat u een kinderzitje koopt,
of het voldoet aan de wettelijke eisen van
het land waar u zich bevindt en of het ge-
monteerd kan worden in uw auto. Raadpleeg
een merkdealer om te weten welke zitje ge-
adviseerd worden voor uw auto.
De voorschriften voor het vervoer van kinde-
ren zijn specifiek voor elk land. Het gebruik
van een kinderzitje tijdens het vervoer is af-
hankelijk van de leeftijd en/of de grootte en/
of het gewicht van het kind.
Voor kinderen die geen kinderzitje meer
nodig hebben: zorg ervoor dat de veilig-
heidsgordel correct is afgesteld en vastge-
maakt.
In alle gevallen moet u zich houden aan de
lokale voorschriften van het land waarin u
zich bevindt.
Geef het goede voorbeeld door uw
gordel vast te maken en leer uw kind:
zich correct vast te maken,
in en uit te stappen aan de andere
kant van het verkeer.
Gebruik geen tweedehands kinderzitje
of zonder gebruiksaanwijzing.
Let op dat niets in de buurt van het kin-
derzitje de installatie ervan belemmert.
Laat een kind nooit onbewaakt
achter in de auto.
Controleer of uw kind altijd
vastzit en het harnas of de
gordel correct is afgesteld en aangepast.
Vermijd te dikke kleding waardoor ruimte
tussen de riemen kan ontstaan.
Laat uw kind nooit zijn hoofd of armen uit
het raam steken.
Controleer regelmatig de juiste houding
van het kind, met name als het slaapt.
1.40
NLD_UD67087_1
Sécurité enfants : choix du siège enfant (HZG - Renault)
KINDERVEILIGHEID: keuze van het kinderzitje
Kinderzitje “achterstevoren”
Het hoofd van een baby is, naar verhouding,
zwaarder dan dat van een volwassene en de
nek is zeer kwetsbaar. Vervoer het kind zo
lang mogelijk in deze stand (minstens tot het
2 jaar is). Zo worden het hoofd en de nek
ondersteund.
Kies een omhullend zitje voor een betere
bescherming opzij en vervang het zodra het
hoofd van het kind boven het kuipzitje uit-
steekt.
Kinderzitje “vooruit”
Het hoofd en de buik van een kind zijn de
lichaamsdelen die het meest beschermd
moeten worden. Een vooruit geplaatst kin-
derzitje dat stevig in de auto is vastgezet,
vermindert het risico dat het kind zijn hoofd
stoot. Vervoer uw kind in een vooruit ge-
plaatst zitje met een harnas als de lengte
van het kind dat toelaat.
Kies voor een kuipzitje voor een betere zij-
delingse bescherming.
Zittingverhogers
Vanaf 15 kg of 4 jaar kan een kind reizen op
een zittingverhoger waarmee de autogordel
kan worden aangepast aan zijn lichaams-
bouw. De zitting van de verhoger moet ge-
leiders hebben die de gordel over de heupen
van het kind en niet over de buik laten lopen.
Een in hoogte verstelbare rugleuning met
een gordelgeleider wordt geadviseerd om
de gordel op het midden van de schouder
te plaatsen. Deze mag nooit over de hals of
over de armen lopen.
Kies voor een kuipzitje voor een betere zij-
delingse bescherming.
child restraint/seat .....................................
(up to the end of the DU)
child restraint/seat .....................................
(up to the end of the DU)
child restraint/seat .....................................
(up to the end of the DU)
child safety.................................................
(up to the end of the DU)
child seats..................................................
(up to the end of the DU)
transporting children ..................................
(up to the end of the DU)
Isofix ..........................................................
(up to the end of the DU)
1.41
NLD_UD67088_1
Sécurité enfants : choix de la fixation du siège enfant (HZG - Renault)
Bevestiging met ISOFIX systeem
Goedgekeurde kinderzitjes ISOFIX zijn ge-
standaardiseerd overeenkomstig de betref-
fende wettelijke voorschriften. Als één van
de volgende vijf gevallen van toepassing is:
universeel ISOFIX 3-punts vooruit;
semi-universeel ISOFIX 2-punts;
– Specifiek:
i-Size met
ofwel een gordel die wordt vastgemaakt
aan de derde ring van de betreffende
stoel;
ofwel een steunpoot die op de vloer van
de auto rust, geschikt voor de goedge-
keurde stoel i-Size en bedoeld om te
voorkomen dat het kinderzitje beweegt
bij een botsing.
Controleer in het laatste geval of uw kinder-
zitje geïnstalleerd kan worden door de lijst
van geschikte auto’s te raadplegen.
Bevestig het kinderzitje met de ISOFIX gren-
dels als het deze heeft. Het ISOFIX systeem
garandeert een gemakkelijke, snelle en vei-
lige montage.
Het ISOFIX systeem bestaat uit 2 ringen en,
in sommige gevallen, een derde ring.
Choosing a child seat mounting
KINDERVEILIGHEID: keuze van de bevestiging van een kinderzitje (1/2)
Er zijn twee bevestigingssystemen voor
kinderzitjes: met de autogordel of met het
ISOFIX systeem.
Bevestiging met de autogordel
De autogordel moet worden afgesteld om
goed te kunnen werken bij krachtig remmen
of bij een botsing.
Laat de gordel lopen zoals de fabrikant van
het kinderzitje voorschrijft.
Controleer altijd de vergrendeling van de au-
togordel door eraan te trekken en zet hem
daarna zo strak mogelijk door op het kinder-
zitje te drukken.
Controleer of het zitje goed vastzit door het
zitje naar links/rechts en naar voren/achte-
ren te bewegen: het zitje moet stevig vast
blijven zitten.
Controleer of het kinderzitje niet dwars is ge-
ïnstalleerd en niet tegen een ruit rust.
Verander niets aan de onder-
delen van het oorspronkelijk
gemonteerde systeem: gor-
dels, ISOFIX, stoelen en de be-
vestigingen ervan.
De autogordel mag nooit los-
gemaakt of verdraaid worden.
Laat de gordel nooit onder de
armen of achter de rug lopen.
Controleer of de gordel niet beschadigd
is door scherpe randen.
Als de autogordel niet normaal werkt,
kan deze het kind niet beschermen.
Raadpleeg een merkdealer. Gebruik
deze zitplaats niet zolang de gordel niet
is gerepareerd.
Gebruik geen kinderzitje dat de
gordel waarmee het vastzit zou
kunnen losmaken: het onder-
stel van het zitje mag niet op
de gesp en/of de sluiting van de gordel
rusten.
Voordat u een ISOFIX kinder-
zitje installeert dat u hebt ge-
kocht voor een andere auto,
moet u nagaan of het geïnstal-
leerd mag worden. Raadpleeg de lijst
van de fabrikant van het zitje waarop
de auto's staan waarin het zitje gebruikt
mag worden.
1.42
NLD_UD67088_1
Sécurité enfants : choix de la fixation du siège enfant (HZG - Renault)
KINDERVEILIGHEID: keuze van de bevestiging van een kinderzitje (2/2)
3
De derde ring 3 of 4 wordt gebruikt voor het
vastmaken van de bovenste riem van be-
paalde stoelen ISOFIX. De ISOFIX verankeringen
mogen alleen gebruikt worden
voor kinderzitjes met het
ISOFIX systeem. Bevestig
nooit andere kinderzitjes, noch de gordel
of andere voorwerpen op deze veran-
keringspunten. Controleer of niets in de
weg zit bij de verankeringspunten.
Als uw auto betrokken is geweest bij een
verkeersongeluk, moet u de ISOFIX ver-
ankeringen laten controleren en het kin-
derzitje vervangen.
Bevestiging met het ISOFIX systeem
(vervolg)
De twee ringen 1 bevinden zich tussen de
rugleuning en de zitting van de stoel en zijn
te herkennen aan een markering.
Om het plaatsen en het vergrendelen van
uw kinderzitje op de ringen 1 te vergemak-
kelijken, gebruikt u de geleiders 2 van het
kinderzitje.
Om bij de ringen te komen, steekt u uw
vinger in het afdekkapje en verwijdert u het.
Afhankelijk van de auto vindt u de ringen 1
bij het openen van het deksel.
NB: bewaar de afdekkapjes die u hebt ver-
wijderd in een opbergruimte zodat ze niet
verloren of beschadigd raken.
De ringen bevinden zich op de rugleuningen
van de stoelen en zijn te herkennen aan het
symbool .
Bevestig in alle gevallen de haak van de riem
op de bijbehorende ring 3 en 4 en plaats de
stoel van de auto in de gewenste stand.
Span de riem zodat de rugleuning van het
kinderzitje goed tegen de rugleuning van de
stoel in de auto is geplaatst.
U moet de riem van het kinder-
zitje aan de bijbehorende ring
bevestigen.
U mag geen ander bevesti-
gingspunt gebruiken.
1
2
4
child restraint/seat .....................................
(up to the end of the DU)
child restraint/seat .....................................
(up to the end of the DU)
child restraint/seat .....................................
(up to the end of the DU)
child safety.................................................
(up to the end of the DU)
child seats..................................................
(up to the end of the DU)
transporting children ..................................
(up to the end of the DU)
1.43
NLD_UD82462_3
S curit enfants : installation du si ge enfant, g n ralit (HZG - Renault)
Fitting a child seat, general information
KINDERVEILIGHEID: installatie van het kinderzitje, algemeen (1/2)
De genoemde types kinderzitjes zijn niet
overal leverbaar. Controleer voordat u een
ander kinderzitje gebruikt, bij de fabrikant of
het gemonteerd kan worden.
Op zitplaats voorin
Het vervoer van een kind op de plaats van
de voorpassagier is niet in alle landen toe-
gestaan. Raadpleeg de geldende wetgeving
en volg de aanwijzingen van het schema op
de volgende bladzijde.
Voordat u een kinderzitje op deze plaats in-
stalleert (indien dit toegestaan is)
zet de autogordel zo ver mogelijk naar
beneden;
schuif de stoel zo ver mogelijk naar ach-
teren;
– zet de rugleuning enigszins schuin (on-
geveer 25°);
zet de zitting, indien mogelijk, zo ver mo-
gelijk omhoog.
Plaats in alle situaties de hoofdsteun volle-
dig terug zodat deze het kinderzitje niet hin-
dert. 1.19
Op bepaalde zitplaatsen mogen geen kin-
derzitjes bevestigd worden Op het schema
op de volgende bladzijde ziet u waar u een
kinderzitje mag bevestigen.
Monteer het kinderzitje bij voor-
keur op een zitplaats achterin.
Controleer of het kinderzitje
of de voeten van het kind het
goed vergrendelen van de voorstoel niet
belemmeren. 1.20 of 1.21
Controleer of het kinderzitje, door het in-
stalleren ervan in de auto, niet loskomt
van het onderstel.
Als u de hoofdsteun moet verwijde-
ren, berg deze dan goed op zodat deze
niet in een projectiel kan veranderen bij
krachtig remmen of een botsing.
Maak het kinderzitje altijd goed vast aan
de auto, ook als het niet in gebruik is,
zodat het niet in een projectiel kan ver-
anderen bij krachtig remmen of een bot-
sing. LEVENSGEVAAR OF
GEVAAR VAN ERNSTIG
LETSEL: voordat u een kinder-
zitje achterstevoren op deze
stoel plaatst, moet u controleren of de
airbag is uitgeschakeld. 1.51
Als het kinderzitje is geïnstalleerd en als dit
mogelijk is, verplaatst u de autostoel indien
nodig naar voren (voor de nodige ruimte op
de achterste zitplaatsen voor de passagiers
of andere kinderzitjes). Een kinderzitje dat
achterstevoren staat, mag het dashboard
niet raken en mag niet maximaal naar voren
worden geschoven.
Wijzig de andere afstellingen niet meer na
het installeren van het kinderzitje.
1.44
NLD_UD82462_3
S curit enfants : installation du si ge enfant, g n ralit (HZG - Renault)
Monteer het kinderzitje bij voor-
keur op een zitplaats achterin.
Op zitplaats achter aan de zijkant
Een reiswieg wordt dwars in de auto geïn-
stalleerd en neemt ten minste twee zitplaat-
sen in beslag.
Plaats het kind met de voetjes zo dicht mo-
gelijk bij de deur.
Zet de voorstoel van het voertuig zo ver mo-
gelijk naar voren om een kinderzitje achter-
stevoren te installeren, en zet daarna de
stoel ervoor zo ver mogelijk terug zonder dat
deze tegen het kinderzitje komt.
Voor de veiligheid van het vooruit geplaatste
kind, moet u de stoel voor het kind naar
voren zetten en de rugleuning rechtzetten
om het contact tussen de stoel en de benen
van het kind te vermijden.
KINDERVEILIGHEID: installatie van het kinderzitje, algemeen (2/2)
Controleer of het kinderzitje
of de voeten van het kind het
goed vergrendelen van de
voorstoel niet belemmeren.
1.20 of 1.21
Installatie van de zittingver-
hoger (groep 2 of 3)
Controleer de werking van de
veiligheidsgordel (rol de gordel
op). 1.26
Stel de veiligheidsgordel als volgt af:
plaats de schouderriem op de schou-
der van het kind zonder de nek te
raken;
plaats de heupgordel zo dat deze plat
op de dijen en tegen het bekken ligt.
Pas indien nodig de stand van de auto-
stoel aan.
Installeer een kinderzitje met
gasveersteunen nooit op de
middelste zitplaats achterin.
LEVENSGEVAAR OF
GEVAAR VAN ERNSTIG LETSEL.
Verwijder in alle situaties de hoofdsteunen
achter. 3.34 Zet de achterstoel indien
nodig zo ver mogelijk naar achteren. Dit
moet gebeuren voordat u het kinderzitje
plaatst.
Controleer of het vooruit geplaatste kinder-
zitje goed tegen de rugleuning van de stoel
van de auto rust.
child restraint/seat .....................................
(up to the end of the DU)
child safety.................................................
(up to the end of the DU)
child seats..................................................
(up to the end of the DU)
child restraint/seat .....................................
(up to the end of the DU)
transporting children ..................................
(up to the end of the DU)
1.45
NLD_UD82463_3
sieges enfant : installation par ceinture de securit (HZG - Renault)
Child seats: attachment by seat belt or by Isofix system
KINDERZITJES: bevestiging met de autogordel (1/3)
RISICO OP DOOD OF
ERNSTIG LETSEL: Voordat u
een kinderzitje tegen de rijrich-
ting in op de bijrijdersstoel stoel
plaatst, moet u controleren of de airbag
is uitgeschakeld. 1.51
Door het gebruik van een niet
bij de auto passend kinder-
veiligheidssysteem wordt de
baby of het kind niet correct be-
schermd. Het kan ernstig of zelfs dode-
lijk letsel oplopen.
³ Controleer de staat van de airbag
voordat u een passagier laat plaatsnemen of
een kinderzitje installeert.
²Plaats verboden voor het installe-
ren van een kinderzitje.
¬ Plaats toegelaten voor de bevesti-
ging met de gordel van een als “Universeel”
goedgekeurd zitje.
B2: stoel geschikt voor installatie van een
kinderzitje met goedkeuring “B2”.
B3: stoel geschikt voor installatie van een
kinderzitje met goedkeuring “B3”.
Voor de middelste zitplaats achter wordt
het gebruik van een kinderzitje zonder
vloersteunpoot aanbevolen.
Controleer of uw kind altijd
vastzit en het harnas of de
gordel correct is afgesteld en
aangepast. 1.26
Pas indien nodig de zitpositie aan.
1.46
NLD_UD82463_3
sieges enfant : installation par ceinture de securit (HZG - Renault)
KINDERZITJES: bevestiging met de autogordel (2/3)
Type kinderzitje Gewicht van het kind
Zitplaats voorpassagier (1) (2)
Zitplaatsen achter
aan de zijkanten
Zitplaats
midden achter
Zonder airbag
of met airbag
uitgeschakeld
Met airbag
ingeschakeld
Reiswieg dwars
Groep 0 < tot 10 kg X X U (2) X
Kuipzitje achterstevoren
geplaatst
Groepen 0 of 0 +
< tot 10 kg en tot < 13 kg U (3) X U (3) U (3) (6)
Kuipzitje/kinderzitje ach-
terstevoren
Groepen 0 + en 1
< tot 13 kg en 9 tot 18 kg U (3) X U (3) U (3) (6)
Kinderzitje vooruit ge-
plaatst
Groep 1
9 tot 18 kg U (5) X U (4) U (4) (6)
Zittingverhoger
Groepen 2 en 3 15 tot 25 kg en 22 tot 36 kg U (5) U (5) U (4) U (4)
(1) LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN ERNSTIGE VERWONDINGEN: Voor het installeren van een achterstevoren geplaatst kin-
derzitje op de passagiersstoel voorin, moet u controleren of de passagiersairbag voor wel airbag uitgeschakeld is 1.51
In de tabel hieronder staat dezelfde informatie als op het overzicht van de vorige bladzijde, overeenkomstig de wettelijke voorschriften.
1.47
NLD_UD82463_3
sieges enfant : installation par ceinture de securit (HZG - Renault)
X = Plaats niet toegestaan voor het installeren van dit type kinderzitje.
U = Stoel geschikt voor bevestiging van een kinderzitje met goedkeuring “Universeel” met behulp van de autogordel; controleer of het zitje kan
worden gemonteerd.
B2 = Stoel geschikt voor bevestiging van een kinderzitje met goedkeuring “B2” met behulp van de autogordel; controleer of het zitje kan worden
gemonteerd.
B3 = Stoel geschikt voor bevestiging van een kinderzitje met goedkeuring “B3” met behulp van de autogordel; controleer of het zitje kan worden
gemonteerd.
(2) Een reiswieg wordt dwars in de auto geïnstalleerd en neemt ten minste twee zitplaatsen in beslag. Plaats het hoofd van het kind richting de
binnenkant van de auto.
(3) Zet de stoel van de auto indien nodig zo ver mogelijk naar achteren. Om een kinderzitje achterstevoren te installeren, zet u de voorstoel van
de auto zo ver mogelijk naar voren. Zet daarna de voorstoel zo ver mogelijk terug zonder dat deze tegen het kinderzitje komt.
(4) Verwijder in ieder geval de hoofdsteun van de stoel achteraan waarop het kinderzitje is geplaatst. Dit moet gebeuren voordat u het kinderzitje
plaatst. 3.34 Zet de stoel voor het kind naar voren en zet de rugleuning recht om contact tussen de stoel en de benen van het kind te ver-
mijden.
(5) Zet de stoel van de auto zo ver mogelijk naar achteren en zo hoog mogelijk en zet de rugleuning licht schuin (ongeveer 25°).
KINDERZITJES: bevestiging met de autogordel (3/3)
(6) LEVENSGEVAAR OF RISICO OP ERNSTIG LETSEL: Monteer nooit een kinderzitje met een steunpoot.
1.48
NLD_UD82464_3
sieges enfant : fixation par syst me isofix (HZG - Renault)
In de tabel hieronder staat dezelfde informatie als op het overzicht op de volgende bladzijden, overeenkomstig de wettelijke voorschrif-
ten.
Type kinderzitje Gewicht van
het kind
Grootte van het
ISOFIX zitje
Zitplaats voorin passagier
Zitplaatsen
achter aan de
zijkanten
Zitplaats
midden
achter
Zonder airbag
of met airbag
uitgeschakeld
Met airbag
ingeschakeld
Reiswieg dwars
Groep 0 < tot 10 kg L1 [F], L2 [G] X X X X
Kuipzitje achterstevoren ge-
plaatst
Groepen 0 of 0 +
< tot 10 kg en tot <
13 kg R1 [E] X X IL (3) X
Kuipzitje/kinder-
zitje achterste-
voren
Groepen 0 + en 1
< tot 13 kg en 9
tot 18 kg R3 [C], R2 [D] X X IL (3) X
Kinderzitje vooruit geplaatst
Groep 1 9 tot 18 kg F3 [A], F2 [B],
F2X [B1] X X IUF - IL (3) (4) X
Zittingverhoger
Groepen 2 en 3
15 tot 25 kg en
22 tot 36 kg B2, B3 X X IUF - IL (3) (4) X
Zitje, maat i X i-U (3) (4) X
KINDERZITJES: Isofix-bevestigingssysteem (1/3)
1.49
NLD_UD82464_3
sieges enfant : fixation par syst me isofix (HZG - Renault)
KINDERZITJES: Isofix-bevestigingssysteem (2/3)
X = Plaats niet toegestaan voor het installeren van dit type kinderzitje.
IUF/IL = Plaats waar een kinderzitje is toegestaan met de goedkeuring “Universeel/semi-universeel” of “voertuigspecifiek” voor auto’s die zijn uit-
gerust met het ISOFIX-systeem; controleer of het kan worden gemonteerd.
i-U = Geschikt voor “universele” i-Size -bevestigingsmiddelen, voorwaarts en achterwaarts gericht.
i-UF = Alleen geschikt voor “universele” i-Size-bevestigingsmiddelen, voorwaarts en achterwaarts gericht.
(1) Een reiswieg wordt dwars in de auto geïnstalleerd en neemt ten minste twee zitplaatsen in beslag. Plaats het hoofd van het kind richting de
binnenkant van de auto.
(2) Zet de stoel van de auto zo ver mogelijk naar achteren en zo hoog mogelijk en zet de rugleuning licht schuin (ongeveer 25°).
(3) Zet indien nodig de stoel van de auto zo ver mogelijk naar achteren en zet de rugleuning omhoog (ongeveer 25°). Om een kinderzitje achter-
stevoren te installeren, zet u de voorstoel van de auto zo ver mogelijk naar voren. Zet daarna de voorstoel zo ver mogelijk terug zonder dat
deze tegen het kinderzitje komt.
(4) Verwijder in ieder geval de hoofdsteun van de stoel achteraan waarop het kinderzitje is geplaatst. Dit moet gebeuren voordat u het kinderzitje
plaatst. 3.34 Zet de stoel voor het kind naar voren en zet de rugleuning recht om contact tussen de stoel en de benen van het kind te ver-
mijden.
De grootte van een ISOFIX kinderzitje wordt aangegeven door een letter:
A, B, B1 [F3, F2, F2X]: naar voren gerichte zitjes, groep 1 (9 tot 18 kg);
C en D [R3, R2]: kuipzitjes of achterwaarts gerichte zitjes van groep 0+ (minder dan 13 kg) of groep 1 (9 tot 18 kg);
E [R1]: naar achteren gerichte zitjes, groep 0 (minder dan 10 kg) of 0+ (minder dan 13 kg);
F en G [L1, L2]: reiswiegen van groep 0 (minder dan 10 kg);
[B2, B3]: stoelverhogers van groep 2 en 3 (15 - 25 kg en 22 - 36 kg).
(5) LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN ERNSTIG LETSEL: voordat u een kinderzitje achterstevoren op deze stoel plaatst, moet u
controleren of de passagiersairbag voor is uitgeschakeld. 1.51
Controleer of uw kind altijd vastzit en het harnas of de gordel correct is afgesteld en aangepast. 1.26
Pas indien nodig de zitpositie aan.
1.50
NLD_UD82464_3
sieges enfant : fixation par syst me isofix (HZG - Renault)
KINDERZITJES: Isofix-bevestigingssysteem (3/3)
Kinderzitje bevestigd met behulp van de
ISOFIX bevestiging
ü Plaats waar een ISOFIX-kinderzitje is
toegelaten.
± De zitplaatsen achterin zijn voorzien
van een verankering voor de bevestiging
van een universeel ISOFIX-kinderzitje voor-
uit. De verankeringen bevinden zich op de
rugleuningen van de achterstoelen.
Door het gebruik van een niet
bij de auto passend kinder-
veiligheidssysteem wordt de
baby of het kind niet correct be-
schermd. Het kan ernstig of zelfs dode-
lijk letsel oplopen.
²Plaats verboden voor het installe-
ren van dit type kinderzitje.
Controleer de staat van de airbag voordat u
een passagier laat plaatsnemen of een kin-
derzitje installeert.
Voor de voorpassagiersstoel wordt
het gebruik van een kinderzitje met
vloersteun aanbevolen, om te voorko-
men dat het waarschuwingssignaal van
de veiligheidsgordel wordt geactiveerd.
Wanneer een ISOFIX-
kinderzitje op de zitplaats aan
de linkerkant achterin wordt
geïnstalleerd, kan de middel-
ste zitplaats niet meer worden gebruikt.
De middelste autogordel is immers niet
meer toegankelijk of bruikbaar.
Monteer het kinderzitje bij voor-
keur op een zitplaats achterin.
Om op deze zitplaats een
ISOFIX-kinderzitje te instal-
leren, maakt u eerst de autogordel los
voordat u de bouten vastzet.
LEVENSGEVAAR OF
GEVAAR VAN ERNSTIGE
VERWONDINGEN:
Controleer, voordat u een ach-
terwaarts gericht kinderzitje op de pas-
sagiersstoel voor plaatst, of de airbag is
gedeactiveerd. 1.51
air bag
deactivating the front passenger air
bags .....................................................
(current page)
front passenger air bag deactivation .........
(current page)
child restraint/seat .....................................
(current page)
child safety.................................................
(current page)
child restraint/seat .....................................
(current page)
transporting children ..................................
(current page)
1.51
NLD_UD79812_3
S curit enfants : d sactivation/activation airbag passager avant (HZG - Renault)
Deactivating, activating the front passenger airbag
KINDERVEILIGHEID: uitschakelen, inschakelen van de passagiersairbag voorin (1/3)
Uitschakelen van de
passagiersairbags voorin
(voor de auto’s die hiermee uitgerust zijn)
Voordat u een kinderzitje op de passagiers-
stoel voorin installeert:
controleer of het kinderzitje op deze stoel
kan worden geïnstalleerd;
het is van essentieel belang om de
airbag uit te schakelen voor een kinder-
zitje waarin het kind achterstevoren in de
auto zit.
1
2
Activeer het in- en uitschakelen
van de passagiersairbag met
contact uit en stilstaande
auto.
Als dit bij rijdende auto gebeurt, lichten
de controlelampjes å en ©
op.
Om de staat van de airbag weer in over-
eenstemming te brengen met de stand
van de grendel, zet u het contact uit en
weer aan.
Uitschakelen van de airbag: druk met stil-
staande auto en contact uit op de gren-
del 1 en draai deze naar stand OFF.
Met contact aan, moet u verplicht controle-
ren of het controlelampje ] op het dis-
play 2 oplicht en, afhankelijk van de auto, of
de boodschap “airbag passagier gedeacti-
veerd” verschijnt.
Dit lampje blijft constant branden om u
eraan te herinneren dat u een kinderzitje
kunt gebruiken.
GEVAAR
Omdat het gevaarlijk is als de
passagiersairbag voorin in wer-
king komt als er een kinderzitje
achterstevoren op de stoel is geplaatst,
mag u NOOIT een bevestigingssysteem
voor kinderen achterstevoren instal-
leren op een stoel met een ACTIEVE
FRONTALE AIRBAG. Dit kan leiden tot
DODELIJK OF ERNSTIG LETSEL BIJ
HET KIND.
1.52
NLD_UD79812_3
S curit enfants : d sactivation/activation airbag passager avant (HZG - Renault)
3
GEVAAR
Omdat het gevaarlijk is als de
passagiersairbag voorin in wer-
king komt als er een kinderzitje
achterstevoren op de stoel is geplaatst,
mag u NOOIT een bevestigingssysteem
voor kinderen achterstevoren instal-
leren op een stoel met een ACTIEVE
FRONTALE AIRBAG. Dit kan leiden tot
DODELIJK OF ERNSTIG LETSEL BIJ
HET KIND.
De merktekens op het dashboard en de stic-
kers A aan elke kant van de zonneklep van
de passagier 3 (bijvoorbeeld de sticker hier-
boven), herinneren u aan deze instructies.
A
A
KINDERVEILIGHEID: uitschakelen, inschakelen van de passagiersairbag voorin (2/3)
air bag
activating the front passenger air bags
(current page)
1.53
NLD_UD79812_3
S curit enfants : d sactivation/activation airbag passager avant (HZG - Renault)
KINDERVEILIGHEID: uitschakelen, inschakelen van de passagiersairbag voorin (3/3)
De passagiersairbag voorin
mag alleen worden in- of uitge-
schakeld als de auto stilstaat
met het contact uit.
Als dit bij rijdende auto gebeurt, lichten
de controlelampjes å en ©
op.
Om de staat van de airbag weer in over-
eenstemming te brengen met de stand
van de grendel, zet u het contact uit en
weer aan.
2
Inschakelen van de
passagiersairbags voorin
Zodra het kinderzitje van de passagiersstoel
verwijderd is, moet u de airbags weer in-
schakelen om de voorpassagier bij een bot-
sing te beschermen.
Storingen
In geval van een storing aan het systeem
voor het in- en uitschakelen van de passa-
giersairbags, is het verboden een achterste-
voren geplaatst kinderzitje op de voorstoel
te gebruiken.
Het gebruik van de voorstoel door een pas-
sagier wordt ook afgeraden.
Raadpleeg zo spoedig mogelijk een merk-
dealer.
Opnieuw inschakelen van de air bag:
druk bij stilstaande auto en contact uit,
de grendel 1 in en draai deze in de stand
ON.
Met het contact aan, moet u verplicht con-
troleren of het controlelampje ] uit is
en of het controlelampje op het dis-
play 2 gedurende ongeveer 1 minuut brandt
na elke start.
De passagiersairbag voor is ingeschakeld.
1
controls ......................................................
(up to the end of the DU)
driver’s position .........................................
(up to the end of the DU)
dashboard..................................................
(up to the end of the DU)
1.54
NLD_UD67094_1
Poste de conduite direction à gauche (HZG - Renault)
Driving position
BEDIENINGSORGANEN LINKS STUUR (1/2)
2 3 5 6 8 212 13 1
16
1410 15
19
71 1
41 2
212324
25
92
20
11
22
18
1717
1.55
NLD_UD67094_1
Poste de conduite direction à gauche (HZG - Renault)
BEDIENINGSORGANEN LINKS STUUR (2/2)
De aanwezigheid van de hierna beschreven uitrusting IS AFHANKELIJK VAN DE UITVOERING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
19 Schakelaars voor:
Hoofdschakelaar van de snelheidsre-
gelaar/-begrenzer,
– Parkeerhulp.
20 Versnellingshendel
21 Contactslot (auto’s met sleutel).
22 Afstandsbediening van radio en navi-
gatiesysteem.
23 Hoogte- en diepteverstelling van het
stuurwiel.
24 Ontgrendelingsknoppen:
van de motorkap,
van de tankdopklep.
25 Schakelaars voor:
regelweerstand instrumentenverlich-
ting,
Koplampverstelling;
Afdalingscontrole in-/uitschakelen,
Waarschuwing bij openen van de
achterklep of bij verlaten van rijstrook
aan/uit (afhankelijk van de auto),
Verwarmd stuurwiel aan/uit,
ESC en tractiecontrole,
Keuzeschakelaar voor twee- of vier-
wielaandrijving.
1 Ventilatierooster
2 Ontwasemingssleuf
3 Schakelaar voor:
– richtingaanwijzer;
– verlichting;
– mistlampen
4 Schakelaars voor de snelheidsrege-
laar/-begrenzer
5 Instrumentenpaneel
6 BestuurdersstoelAirbag, claxon
7 Keuzetoetsen van de boordcomputer
en van het menu voor aanpassen van
de instellingen van de auto.
8 Schakelaar voor de ruitenwissers en
-sproeiers voor en achter.
9 Knop voor het starten en stoppen van
de motor (auto met RENAULT-card).
10 Bedieningsscherm.
11 Schakelaars voor de alarmknipperlich-
ten, controlelampje voor de elektrische
portiervergrendeling.
12 Knoppen op het bedieningsscherm:
in- en uitschakelen,
– volume,
– startmenu,
menu Rijhulpmiddelen,
– scherminstellingen.
13 Bediening van de verwarming of de air-
conditioning
14 Schakelaars voor:
stoelverwarming voor,
geventileerde voorstoelen,
inschakelen/uitschakelen van de
ECO-modus,
het inschakelen/uitschakelen van de
parkeerhulp,
voor het inschakelen/uitschakelen
van de functie Stop and Start.
15 Plaats passagiersAirbag.
16 Dashboardkastje.
17 Accessoireaansluiting of aansteker en
multimedia-aansluitingen.
18 Bekerhouder.
controls ......................................................
(up to the end of the DU)
driver’s position .........................................
(up to the end of the DU)
dashboard..................................................
(up to the end of the DU)
1.56
NLD_UD67095_1
Poste de conduite direction à droite (HZG - Renault)
BEDIENINGSORGANEN RECHTS STUUR (1/2)
2911 12 14
2
25 15
6
313
1 1 10
12
8
17
19 16
2
54
20
1
23
22
24
7
1817
21
1.57
NLD_UD67095_1
Poste de conduite direction à droite (HZG - Renault)
BEDIENINGSORGANEN RECHTS STUUR (2/2)
De aanwezigheid van de hierna beschreven uitrusting IS AFHANKELIJK VAN DE UITVOERING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
16 Ontgrendelingsknoppen:
van de motorkap,
van de tankdopklep.
17 Contactslot (auto’s met sleutel).
18 Afstandsbediening van radio en navi-
gatiesysteem.
19 Hoogte- en diepteverstelling van het
stuurwiel.
20 Knop voor het starten en stoppen van
de motor (auto met RENAULT-card).
21 Accessoireaansluiting of aansteker en
multimedia-aansluitingen.
22 Plaats voor bekers.
23 Schakelaars voor:
Hoofdschakelaar van de snelheidsre-
gelaar/-begrenzer,
– Parkeerhulp.
24 Versnellingshendel.
25 Dashboardkastje.
1 Ventilatierooster
2 Ontwasemingssleuf
3 Passagiersstoel Airbag
4 Schakelaars voor:
stoelverwarming voor,
geventileerde voorstoelen,
inschakelen/uitschakelen van de
ECO-modus,
het inschakelen/uitschakelen van de
parkeerhulp,
voor het inschakelen/uitschakelen
van de functie Stop and Start.
5 Bediening van verwarming of aircondi-
tioning.
6 Bedieningsscherm.
7 Schakelaar voor de alarmknipperlich-
ten, controlelampje voor de elektrische
portiervergrendeling.
8 Knoppen op het bedieningsscherm:
in- en uitschakelen,
– volume,
– startmenu,
menu Rijhulpmiddelen,
– scherminstellingen.
9 Schakelaar voor:
– richtingaanwijzer;
– verlichting;
– mistlampen
10 Schakelaars voor de snelheidsrege-
laar/-begrenzer.
11 Instrumentenpaneel.
12 BestuurdersstoelAirbag, claxon.
13 Keuzetoetsen van de boordcomputer
en van het menu voor aanpassen van
de instellingen van de auto.
14 Schakelaar voor de ruitenwissers en
-sproeiers voor en achter.
15 Schakelaars voor:
regelweerstand instrumentenverlich-
ting,
Koplampverstelling;
Afdalingscontrole in-/uitschakelen,
Waarschuwing bij openen van de
achterklep of bij verlaten van rijstrook
aan/uit (afhankelijk van de auto),
Verwarmd stuurwiel aan/uit,
ESC en tractiecontrole,
Keuzeschakelaar voor twee- of vier-
wielaandrijving.
control instruments ....................................
(up to the end of the DU)
indicators:
instrument panel ..................................
(up to the end of the DU)
fuel level ....................................................
(up to the end of the DU)
instrument panel ........................................
(up to the end of the DU)
warning lights.............................................
(up to the end of the DU)
driver’s position .........................................
(up to the end of the DU)
trip computer and warning system.............
(up to the end of the DU)
display .......................................................
(up to the end of the DU)
operating faults ..........................................
(up to the end of the DU)
lights:
fog lights ..............................................
(current page)
lights:
dipped beam headlights .......................
(current page)
lights:
direction indicators ...............................
(current page)
lights:
main beam headlights ..........................
(current page)
air bag........................................................
(current page)
fuel
filling .....................................................
(current page)
1.58
NLD_UD82465_4
T moins lumineux (HZG - Renault)
Instrument panel
Sommige controlelampjes verschijnen
samen met een bericht.
šControlelampje markeringslicht
áControlelampje grootlicht
kControlelampje dimlicht
gControlelampje mistlichten
voor
fControlelampje mistachterlicht
Controlelampje automatisch
grootlicht 1.84
cControlelampje richtingaanwij-
zers links
bControlelampje richtingaanwij-
zers rechts
MWaarschuwingslampje brand-
stofpeil
Het licht oranje op bij het aanzetten van het
contact of bij het starten van de motor en
dooft binnen enkele seconden.
Als het tijdens het rijden oranje oplicht met
een geluidssignaal: ga zo snel mogelijk
tanken. U kunt dan nog ongeveer 50 km
rijden.
A
Als er geen visueel of geluids-
signaal terug komt, geeft het
een storing van het instrumen-
tenpaneel weer. U moet direct
stoppen zonder het overige verkeer in
gevaar te brengen. Zorg dat de auto in-
derdaad goed gestopt is en neem con-
tact op met een merkdealer.
Instrumentenpaneel A: licht op zodra het
bestuurdersportier wordt geopend. Wanneer
het contact wordt aangezet, draait u het
wiel 1 om de lichtsterkte van het instrumen-
tenpaneel in te stellen.
Waarschuwingslampje ©: Het is
nodig voorzichtig direct naar een merk-
dealer te rijden. Als u dit voorschrift ne-
geert, loopt u het risico dat uw auto be-
schadigd wordt.
Het waarschuwingslampje
® dwingt u, voor uw
veiligheid, direct te stoppen
zonder het verkeer in gevaar
te brengen. Stop de motor en start deze
niet opnieuw. Roep de hulp in van een
merkdealer.
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (1/6)
1
1.59
NLD_UD82465_4
T moins lumineux (HZG - Renault)
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (2/6)
®Waarschuwingslampje stop on-
middellijk
Dit gaat branden wanneer het contact wordt
aangezet of de motor wordt gestart en dooft
zodra de motor draait. Het gaat tegelijk met
andere waarschuwingslampjes en/of bood-
schappen branden en gaat vergezeld van
een geluidssignaal.
Het dwingt u, voor uw veiligheid, direct te
stoppen zonder het verkeer in gevaar te
brengen. Stop de motor en start deze niet
opnieuw.
Roep de hulp in van een merkdealer.
ÀWaarschuwingslampje oliedruk
Het licht op bij het aanzetten van
het contact of het starten van de motor en
dooft binnen enkele seconden.
Als het tijdens het rijden gaat branden samen
met het waarschuwingslampje ® en er
een geluidssignaal klinkt, moet u direct stop-
pen en het contact uitzetten.
Controleer het oliepeil van de motor. Als het
peil normaal is, is er een andere oorzaak.
Roep de hulp in van een merkdealer.
UWaarschuwingslampje snel-
heidsafhankelijke stuurbekrach-
tiging
Het licht op bij het aanzetten van het contact
of het starten van de motor en dooft binnen
enkele seconden.
Als het verschijnt tijdens het rijden, samen
met het waarschuwingslampje ®,
duidt dit op een storing in het systeem.
Roep de hulp in van een merkdealer.
DWaarschuwingslampje storing
remsysteem
Het licht op bij het aanzetten van het contact
of het starten van de motor en dooft binnen
enkele seconden.
Als het tijdens het remmen gaat branden
met het waarschuwingslampje ® en
er een geluidssignaal klinkt, dan wijst het op
een daling van de hoeveelheid remvloeistof
of een storing aan het remsysteem. Stop en
roep de hulp in van een merkdealer.
ÚWaarschuwingslampje laad-
stroom
Het licht op bij het aanzetten van het contact
of het starten van de motor en dooft binnen
enkele seconden.
Als het tijdens het rijden gaat branden samen
met het waarschuwingslampje ® en er
een geluidssignaal klinkt, betekent dit dat
het elektrische circuit onvoldoende of te veel
geladen wordt.
Stop en roep de hulp in van een merkdea-
ler.
A
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
ABS ...........................................................
(current page)
ESC: electronic stability control .................
(current page)
1.60
NLD_UD82465_4
T moins lumineux (HZG - Renault)
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (3/6)
xWaarschuwingslampje antiblok-
keersysteem
Het licht op bij het aanzetten van het contact
of het starten van de motor en dooft binnen
enkele seconden.
Als dit lampje tijdens het rijden oplicht, wijst
dit op een storing in het ABS-systeem.
Er kan dan met de auto worden geremd als
bij een auto zonder ABS. Raadpleeg snel
een merkdealer.
ÔWaarschuwingslampje koel-
vloeistoftemperatuur
Dit licht rood op bij het aanzetten van het
contact of het starten van de motor.
Als het rood wordt, moet u stoppen en de
motor een tot twee minuten stationair laten
draaien.
De temperatuur moet afnemen. Als dit niet
zo is moet u de motor stoppen. Laat deze
afkoelen voordat u de koelvloeistof contro-
leert.
Roep de hulp in van een merkdealer.
©Waarschuwingslampje
Dit gaat branden wanneer het con-
tact wordt aangezet of de motor wordt ge-
start en dooft zodra de motor draait. Het kan
tegelijk met andere controlelampjes en/of
berichten verschijnen.
Het is nodig voorzichtig direct naar een
merkdealer te rijden. Als u dit voorschrift ne-
geert, loopt u het risico dat uw auto bescha-
digd wordt.
ÄWaarschuwingslampje luchtver-
ontreiniging
Bij auto's die hiermee zijn uitgerust, gaat dit
lampje branden wanneer de motor wordt ge-
start en, afhankelijk van de auto, wanneer
het contact wordt uitgeschakeld terwijl de
motor zich in stand-by bevindt, 2.10 dooft
dan.
Als het lampje continu brandt, moet u zo
snel mogelijk een merkdealer raadple-
gen;
Als het knippert, moet u vaart verminde-
ren tot het knipperen ophoudt. Raadpleeg
zo spoedig mogelijk uw merkdealer.
2.27
Waarschuwingslampje roetfilter
2.15
A
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
speed limiter ..............................................
(current page)
cruise control .............................................
(current page)
Stop & Start ...............................................
(current page)
1.61
NLD_UD82465_4
T moins lumineux (HZG - Renault)
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (4/6)
ÉControlelampje voorverwar-
ming(dieselmotor)
Met contact aan, moet het oplichten. Het
geeft aan dat voorverwarmingsstiften
werken.
Het dooft als de voorverwarming klaar is. De
motor kan starten.
2
Waarschuwingslampje ge-
opend(e) portier(en)
A
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
åWaarschuwingslampje airbag
Het lampje op het instrumentenpa-
neel gaat branden als het contact wordt aan-
gezet of de motor wordt gestart en dooft na
enkele seconden.
Als het niet oplicht bij het aanzetten van het
contact of als het oplicht bij draaiende motor,
wijst dit op een storing in het systeem.
Raadpleeg zo spoedig mogelijk een merk-
dealer.
ÓWaarschuwingslampje voet op
het rempedaal
Het licht op zodra het rempedaal moet
worden ingedrukt. 2.98
2.22
}Waarschuwingslampje voetrem
of automatische parkeerrem
2.18 of 2.19
Waarschuwing achtergordel niet vastge-
maakt (afhankelijk van de auto)
Het controlelampje ß licht op met, af-
hankelijk van de auto, een waarschuwings-
lampje op het instrumentenpaneel dat aan-
geeft hoeveel autogordels zijn vastgemaakt
gedurende ongeveer 30 seconden bij het
starten van de auto, het openen van een
portier of het vastmaken/losmaken van een
autogordel achter. Controleer of de passa-
giers achter goed vastgemaakt zijn en het
aantal vastgemaakte gordels overeenkomt
met het aantal bezette plaatsen op de ach-
terstoelen.
Š ‰ Indicatielampje voor overscha-
kelen naar de volgende versnel-
ling
Ze lichten op om u te adviseren naar een
hogere versnelling (pijl omhoog) of lagere
versnelling (pijl omlaag) te schakelen.
2.22
1.62
NLD_UD82465_4
T moins lumineux (HZG - Renault)
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (5/6)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
Waarschuwingslampje parkeer-
hulp
2.19
Actieve noodstopbekrachtiging
2.41
Controlelampje van de snelheid
bij het afdalen
2.32
Controlelampje elektronisch
stabiliteitssysteem (ESC) en
tractiecontrole
Het licht op bij het aanzetten van het contact
of het starten van de motor en dooft binnen
enkele seconden.
Er zijn verschillende mogelijkheden voor het
oplichten van het controlelampje: 2.32
A
 Ð Ï
Controlelampjes snelheidsbegrenzer,
snelheidsregelaar en adaptieve snel-
heidsregelaar 2.67, 2.70, 2.74
Controlelampje bij te lage ban-
denspanning
Het licht op bij het aanzetten van het contact
of het starten van de motor en dooft binnen
enkele seconden. 2.29
ECO -modus controlelampje
Dit gaat branden wanneer de
ECO-modus wordt geactiveerd. 2.22
Waarschuwingslampje voor het
reagenspeil en storingen in het
EGR-systeem. 1.103
Waarschuwingslampje motor
op stand-by
2.10
Waarschuwingslampje motor
kan niet op stand-by worden
gezet
2.10
1.63
NLD_UD82465_4
T moins lumineux (HZG - Renault)
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (6/6)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
Op het display B
Passagiersairbag ON
1.51
¹Passagiersairbag OFF
1.51
ßWaarschuwingslampje autogor-
del van de bestuurder vergeten
en, afhankelijk van de auto, van de voor-
passagier
Dit gaat branden bij het aanzetten van het
contact, en vervolgens, als de autogordel
van de bestuurder of passagier voorin (als
de stoel bezet is) niet is vastgemaakt en de
auto ongeveer 20 km/uur bereikt, knippert
het en klinkt gedurende ongeveer 2 minuten
een geluidssignaal.
N.B.: een voorwerp op de zitting van de pas-
sagiersstoel kan het waarschuwingslampje
inschakelen.
B
control instruments ....................................
(up to the end of the DU)
indicators:
instrument panel ..................................
(up to the end of the DU)
instrument panel ........................................
(up to the end of the DU)
warning lights.............................................
(up to the end of the DU)
fuel level ....................................................
(current page)
display .......................................................
(up to the end of the DU)
1.64
NLD_UD74236_2
Tableau de bord : afficheurs et indicateurs (HZG - Renault)
DISPLAYS EN METERS (1/2)
Instrumentenpaneel A
Afhankelijk van de auto kunt u de inhoud en
de kleuren van uw instrumentenpaneel naar
eigen keuze instellen.
Selecteer via het bedieningsscherm
“Systeem” en vervolgens “Gebruikersprofiel”.
Raadpleeg het instructieboekje voor de uit-
rusting.
Indicatielampje rijstijl 3
2.22
A
5
3
Toerenteller 4
(schaalverdeling × 1000)
Snelheidsmeter 5
(km of mijl per uur)
Deze wordt op een andere manier weerge-
geven volgens de gekozen instelling op het
instrumentenpaneel.
Geluidssignaal snelheidsverklikker
Afhankelijk van de uitvoering van de auto en
van het land, klinkt er iedere 40 secondes
een geluidssignaal gedurende 10 secondes
zolang de auto sneller rijdt dan 120 km/u.
6
Instrumentenpaneel in mijlen
(mogelijkheid om over te gaan op km/u)
Auto’s zonder navigatiesysteem
Contact uit, druk op de toets OK 2 en op
de startknop 6;
selecteer met behulp van de schakelaar 1
“Instellingen”, “Instrumentenpaneel” en
daarna de eenheid;
Druk op de toets OK 2 om te bevestigen.
Om terug te gaan naar de vorige eenheid,
gaat u op dezelfde manier te werk.
4
1
2
1.65
NLD_UD74236_2
Tableau de bord : afficheurs et indicateurs (HZG - Renault)
DISPLAYS EN METERS (2/2)
Waarschuwing minimumpeil
motorolie
Bij het starten van de motor waarschuwt het
display op het instrumentenpaneel A u als
het minimum oliepeil is bereikt. 4.4
Bij de eerste waarschuwing kunt u deze
laten verdwijnen door op de toets OK 2 te
drukken.
De volgende waarschuwingen verdwijnen
automatisch na 30 secondes.
2
A
Koelvloeistof
temperatuurmeter 7
Bij normaal gebruik moet de meter 7 voor
de zone 8 blijven. Bij zware motorbelasting
kan hij wel in de buurt komen. Dit is niet ern-
stig tenzij het waarschuwingslampje ®
gaat branden en een boodschap verschijnt
op het instrumentenpaneel en een geluids-
signaal klinkt.
Brandstofpeilmeter 9
Als het minimumpeil is bereikt, licht het
waarschuwingslampje M in de meter
oranje op en klinkt een geluidssignaal. Ga
zo snel mogelijk tanken.
9
Auto’s met een navigatiesysteem
Selecteer vanaf het aanraakscherm
“Systeem”, “Gebruikersprofiel” en
“EENHEID”.
Opmerking: In beide gevallen gaat de
boordcomputer na een onderbreking van
accuvoeding automatisch terug naar de oor-
spronkelijke eenheid.
Boordcomputer
1.73, 1.74, 1.75
7
1
8
control instruments ....................................
(up to the end of the DU)
indicators:
instrument panel ..................................
(up to the end of the DU)
trip computer and warning system.............
(up to the end of the DU)
instrument panel ........................................
(up to the end of the DU)
warning lights.............................................
(up to the end of the DU)
instrument panel messages.......................
(up to the end of the DU)
1.66
NLD_UD67098_1
Ordinateur de bord : généralités (HZG - Renault)
Trip computer and warning system
1
Keuzetoetsen display 2
Laat de volgende informatie langskomen
door achter elkaar kort op de schakelaar 2
te drukken (de weergave hangt af van de uit-
rusting van de auto en het land):
a) totaalteller en dagteller van de afgelegde
afstand;
b) gegevens van de reis:
gemiddeld verbruik;
actueel verbruik;
bereik met de overgebleven brand-
stof;
afgelegde afstand;
gemiddelde snelheid;
c) overgebleven afstand tot de volgende on-
derhoudsbeurt;
d) reset van de bandenspanning;
e) functieoverzicht, informatieboodschap-
pen en storingsboodschappen
Boordcomputer 1
Afhankelijk van de auto, beschikt hij over de
volgende functies:
afgelegde afstand;
gegevens van de reis;
– informatieboodschappen;
storingsboodschappen (in combinatie
met het lampje ©);
– alarmboodschappen (in combinatie met
het lampje ®);
Alle functies zijn beschreven op de volgende
bladzijden.
BOORDCOMPUTER: algemeen (1/2)
2
1.67
NLD_UD67098_1
Ordinateur de bord : généralités (HZG - Renault)
3
Betekenis van de waarden
gedurende de eerste paar
kilometer na een nulinstelling
De waarden van gemiddeld verbruik en
gemiddelde snelheid worden stabieler en
nauwkeuriger naarmate de afgelegde af-
stand vanaf de laatste nulinstelling groter
wordt.
Het gemiddeld verbruik kan afnemen als:
de auto met een constante snelheid rijdt;
de motor zijn bedrijfstemperatuur bereikt
(nulinstelling bij koude motor);
u vanuit druk stadsverkeer op de buiten-
weg komt.
Automatische nulinstelling van
de gegevens van de reis
De nulinstelling gebeurt automatisch als één
van de gegevens zijn maximale waarde be-
reikt.
Nulinstelling van de dagteller
Druk met de gekozen aanduiding op “dag-
teller” op de toets OK 3 tot de dagteller op
nul staat.
Nulinstelling van de gegevens
van de reis
Druk met de gekozen aanduiding op één
van de reisgegevens op de toets OK 3 tot de
aanduiding op nul staat.
BOORDCOMPUTER: algemeen (2/2)
trip computer and warning system.............
(up to the end of the DU)
warning lights.............................................
(up to the end of the DU)
instrument panel messages.......................
(up to the end of the DU)
instrument panel ........................................
(up to the end of the DU)
1.68
NLD_UD74237_2
Ordinateur de bord : paramètres de voyage (HZG - Renault)
BOORDCOMPUTER: reisgegevens (1/5)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
Voorbeelden van de selectie Betekenis van de gekozen aanduiding
101778 km
a) Totaalteller en dagteller.
112.4 km
Gemiddeld b) Gegevens van de reis:
Gemiddeld verbruik sinds de laatste nulinstelling.
De waarde wordt aangegeven na minstens 400 meter gereden te hebben sinds de laatste
nulinstelling.
5.8 L/100
Actueel verbruik
Actueel verbruik .
De waarde wordt getoond zodra de auto een snelheid van 10 km/u bereikt.
7.4 L/100
1.69
NLD_UD74237_2
Ordinateur de bord : paramètres de voyage (HZG - Renault)
BOORDCOMPUTER: reisgegevens (2/5)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
Voorbeelden van de selectie Betekenis van de gekozen aanduiding
Actieradius Het bereik met de overgebleven brandstof.
Deze waarde wordt aangegeven na 400 meter gereden te hebben.
541 km
Afstand
Afgelegde afstand sinds de laatste nulinstelling.
522 km
Gemiddeld
Gemiddelde snelheid sinds de laatste nulinstelling.
Deze waarde wordt aangegeven na 400 meter gereden te hebben.
123.4 km/h
1.70
NLD_UD74237_2
Ordinateur de bord : paramètres de voyage (HZG - Renault)
BOORDCOMPUTER: reisgegevens (3/5)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
Voorbeelden van de selectie
Betekenis van de gekozen aanduiding
Boordcomputer met de ingebouwde onderhoudsboodschap
c) Overgebleven afstand tot de volgende onderhoud of olieverver-
sing.
Afstand tot de volgende onderhoudsbeurt
Als met het contact aan en stilstaande motor de boodschap
AFSTAND TOT ONDERHOUD” verschijnt, drukt u ongeveer 5 secon-
den op toets OK om de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt weer
te geven (afstand of tijd tot de volgende onderhoudsbeurt). Als de af-
stand dichtbij de termijn is, zijn verschillende gevallen mogelijk:
overgebleven afstand minder dan 1.500 km of een maand: het be-
richt “Onderhoud uitv.over” wordt weergegeven met de dichtstbij-
zijnde termijn (afstand of tijd);
bereik gelijk aan 0 km of datum van onderhoudsbeurt bereikt: be-
richt “Onderhoud uitvoeren” verschijnt samen met waarschuwings-
lampje ©.
Laat zo snel mogelijk een onderhoudsbeurt uitvoeren.
AFSTAND TOT
ONDERHOUD
Onderhoud over
30 000 Kms / 12 mnd.
Onderhoud uitv.over
300 Kms / 24 dagen
Onderhoud uitvoeren
Resetten: om de afstand tot de volgende olieverversing/onderhoudsbeurt te resetten, drukt u ongeveer 10 seconden zonder onderbreking op
de toets 2 tot de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt permanent wordt weergegeven.
NB: als een onderhoudsbeurt wordt uitgevoerd zonder de olie te verversen, dan moet alleen de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt
worden gereset. Bij olie verversen moet zowel de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt als tot de volgende olieverversing worden gereset.
1.71
NLD_UD74237_2
Ordinateur de bord : paramètres de voyage (HZG - Renault)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
BOORDCOMPUTER: reisgegevens (4/5)
Voorbeelden van de selectie
Betekenis van de gekozen aanduiding
Boordcomputer met de boodschap afstand tot
de volgende onderhoudsbeurt (vervolg)
c) Overgebleven afstand tot de volgende onderhoud of olieverver-
sing.
Afstand olieverversing
Als met het contact aan en stilstaande motor de boodschap “Afstand
tot de volgende onderhoudsbeurt” verschijnt, drukt u ongeveer 5 secon-
den op de toets OK om de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt
weer te geven, daarna drukt u op de toets 2 om de afstand tot de vol-
gende olieverversing weer te geven (afstand of tijd tot de volgende on-
derhoudsbeurt). Als de afstand dichtbij de termijn is, zijn verschillende
gevallen mogelijk:
overgebleven afstand minder dan 1.500 km of een maand: het be-
richt “Onderhoud uitv.over” wordt weergegeven met de dichtstbij-
zijnde termijn (afstand of tijd);
bereik gelijk aan 0 km of datum van onderhoudsbeurt bereikt: be-
richt “Onderhoud uitvoeren” verschijnt samen met waarschuwings-
lampje ©.
Laat zo snel mogelijk de olie verversen.
AFSTAND TOT
ONDERHOUD
Olie verv. over
30 000 Kms / 24 mnd.
Onderhoud uitv.over
300 Kms / 24 dagen
Onderhoud uitvoeren
afhankelijk van de auto past de afstand tot olieverversing zich aan de rijstijl aan (veel langzaam rijden, huis-aan-huis bezorgen, lang rijden met
stationair toerental, trekken van een aanhangwagen enz.). De resterende afstand tot de volgende olieverversing kan dus in sommige gevallen
sneller afnemen dan de werkelijk afgelegde afstand.
Opnieuw instellen: om de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt opnieuw in te stellen, drukt u ongeveer 10 seconden zonder onderbreking
op de toets 2 totdat de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt permanent wordt weergegeven.
Let op: Als een onderhoudsbeurt wordt uitgevoerd zonder de olie te verversen, moet alleen de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt
worden gereset. Bij olie verversen moet zowel de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt als tot de volgende olieverversing worden gereset.
1.72
NLD_UD74237_2
Ordinateur de bord : paramètres de voyage (HZG - Renault)
BOORDCOMPUTER: reisgegevens (5/5)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND
Voorbeelden van de selectie Betekenis van de gekozen aanduiding
d) reset van de bandenspanning.
2.29
+ Bandenspanning
Geen bericht in
geheugen
e) Functieoverzicht.
Aanduiding achtereenvolgens:
van informatieboodschappen (passagiersairbag OFF enz.);
storingsboodschappen (inspuitsysteem controleren enz.).
Vul AdBlue bij
voor 2401 km
f) Actieradius met resterende reagens.
Aanduiding achtereenvolgens:
1.103
trip computer and warning system.............
(up to the end of the DU)
warning lights.............................................
(up to the end of the DU)
instrument panel messages.......................
(up to the end of the DU)
instrument panel ........................................
(up to the end of the DU)
1.73
NLD_UD67100_1
Ordinateur de bord : messages d’information (HZG - Renault)
BOORDCOMPUTER: informatieboodschappen
Voorbeelden van boodschappen Betekenis van de gekozen aanduiding
« Parkeerrem aangetrokken » Geeft aan dat de parkeerrem is vastgezet.
« Test systemen » Wordt weergegeven, contact aan, als de auto zichzelf controleert.
« Draai stuurwiel + START »Draai het stuurwiel licht terwijl u op de startknop van de auto druk om de stuurkolom te
ontgrendelen.
« Stuurkolom niet geblokkeerd » Geeft aan dat de stuurkolom niet geblokkeerd is.
Zij kunnen u helpen bij het starten van de auto of u informeren over een keuze of een omstandigheid.
Voorbeelden van informatieboodschappen worden hierna gegeven.
trip computer and warning system.............
(up to the end of the DU)
warning lights.............................................
(up to the end of the DU)
instrument panel messages.......................
(up to the end of the DU)
instrument panel ........................................
(up to the end of the DU)
1.74
NLD_UD67101_1
Ordinateur de bord : messages d’anomalies de fonctionnement (HZG - Renault)
BOORDCOMPUTER: storingsboodschappen
Zij verschijnen bij het waarschuwingslampje © en het is noodzakelijk direct voorzichtig naar een merkdealer te rijden. Als u dit
voorschrift negeert, loopt u het risico dat uw auto beschadigd wordt.
Zij verdwijnen door een druk op de keuzetoets van de aanduiding of na enkele secondes en worden opgeslagen in het functieoverzicht. Het
lampje © blijft branden. Voorbeelden van storingsboodschappen worden hieronder gegeven.
Voorbeelden van boodschappen Betekenis van de gekozen aanduiding
« Brandstoffilter aftappen » Geeft aan dat er water in het brandstoffilter is, raadpleeg zo snel mogelijk een merkdealer.
« Controleer verlichting » Geeft een storing van de koplampen aan.
« Controleer voertuig » Geeft een storing aan van een van de opname-elementen van de pedalen, van het be-
heersysteem van de accu of van een opname-element van het oliepeil.
« Controleer airbag » Geeft een storing aan van de aanvullende veiligheidsvoorzieningen. In geval van een on-
geluk, bestaat het risico dat ze niet geactiveerd worden.
« Controleer lucht vergrendeling » Geeft een storing in het luchtverontreinigingssysteem van de auto aan.
trip computer and warning system.............
(up to the end of the DU)
warning lights.............................................
(up to the end of the DU)
instrument panel messages.......................
(up to the end of the DU)
instrument panel ........................................
(up to the end of the DU)
1.75
NLD_UD67102_1
Ordinateur de bord : messages d’alerte (HZG - Renault)
BOORDCOMPUTER: alarmboodschappen
Zij verschijnen met het controlelampje ® en dwingen u, voor uw veiligheid, direct te stoppen zonder het verkeer in gevaar te
brengen. Stop de motor en start deze niet opnieuw. Roep de hulp in van een merkdealer.
Voorbeelden van alarmboodschappen worden hierna gegeven. NB: de boodschappen verschijnen op het display alleen of afwisselend (als
er meer boodschappen zijn), zij kunnen gecombineerd zijn met een waarschuwingslampje en/of een geluidssignaal.
Voorbeelden van boodschappen Betekenis van de gekozen aanduiding
« Risico op motorschade » Geeft een storing van het inspuitsysteem, een oververhitting van de motor van de auto of
een ernstig probleem met de motor van de auto aan.
« Storing stuurbekracht. » Geeft een probleem met de stuurinrichting aan, of een probleem met de vier bestuurbare
wielen.
“Storing remsysteem” of “Stop voertuig” Geeft een probleem met het remsysteem aan. Zet de automatische parkeerrem met de
hand vast en zorg of de auto niet wegrolt door middel van een blok.
« Storing remsysteem » Geeft een probleem in het laadstroomcircuit van de accu aan (dynamo, enz.).
« Lekke band » Geeft een lekke band aan van het op het instrumentenpaneel aangegeven wiel.
menu for customising the vehicle settings .
(up to the end of the DU)
customising the vehicle settings ................
(up to the end of the DU)
customised vehicle settings .......................
(up to the end of the DU)
1.76
NLD_UD67103_1
Menu de personnalisation des réglages du véhicule (HZG - Renault)
Vehicle settings customisation menu
MENU VOOR HET PERSONALISEREN VAN DE AUTO-INSTELLINGEN (1/2)
Selectie van de instellingen
(afhankelijk van de auto)
Selecteer de functie die u wilt instellen:
a) alleen ontgrendeling van bestuurderspor-
tier;
b) automatisch blokkeren van de portieren
tijdens het rijden;
c) handsfree functie;
d) volume van het geluidssignaal van de
knipperlichten;
e) welkomsttoon interieur;
f) welkomst buitenkant;
g) leeslampje in automatische werkings-
stand;
h) wissen van de achterruit bij achteruitrij-
den;
i) instelling van de rijstijl-indicator;
j) Active noise control.
Selecteer “ON” of “OFF” om de functie in of
uit te schakelen.
Om de functie “lichtsterkte van de controle-
lampjes” in te stellen, kiest u de lichtsterkte
door op “+” of “-” te drukken.
Deze functie zorgt, afhankelijk van de uit-
rusting van de auto voor het inschakelen/
uitschakelen en de afstelling van sommige
functies van de auto.
Auto’s met een
navigatiesysteem
Toegang tot het menu met instellingen
Bij stilstaande auto, selecteert u vanaf het
bedieningsscherm 1 het menu “Voertuig”,
“Gebruikersinstellingen” om naar de ver-
schillende instellingen te gaan.
1
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
1.77
NLD_UD67103_1
Menu de personnalisation des réglages du véhicule (HZG - Renault)
MENU VOOR HET PERSONALISEREN VAN DE AUTO-INSTELLINGEN (2/2)
34
= functie ingeschakeld
< functie uitgeschakeld
Als de regel is geselecteerd, drukt u op de
schakelaar 3 OK om de functie te wijzigen:
Als u een van de keuzes “PARKEER
ASSIST.” of “TAAL” selecteert, krijgt u op-
nieuw een selectie (geluidsvolume van de
parkeerhulp of taal van het instrumenten-
paneel). Bepaal in dat geval uw keuze en
bevestig deze door op de schakelaar 3 OK
te drukken, de geselecteerde waarde wordt
weergegeven met een ~ voor de regel.
Beweeg de schakelaar 4 naar boven of naar
beneden om het menu te verlaten. Het kan
nodig zijn dit een aantal keren te herhalen.
Auto’s zonder navigatiesysteem
Toegang tot het menu met de
instellingen op het display 2.
Druk bij stilstaande auto lang op de schake-
laar 3 OK om naar het menu met de instel-
lingen te gaan.
Selectie van de instellingen
(afhankelijk van de auto)
Navigeer met de schakelaar 4 om de te wij-
zigen functie te selecteren:
a) TAAL;
b) Eenheid;
c) Ontgr.alleen bestuur.portier;
d) Vergr.portieren tijdens rijden;
e) Handsfree Open / Sluiten;
f) Achterwisser aan in achteruit;
g) Richtingaanw. volume;
h) Welkoms licht;
i) Binnenverlicht. Automatisch;
j) PARKEER ASSIST.;
k) PARKEER ASSIST. VOLUME;
l) Rijbaanalarm. volume;
m) Rijbaanalarm. gevoeligheid;
n) Lane departure trillen;
p) Actief remmen;
q) Grootlicht assistent.
Het menu voor het personaliseren van
de instellingen van de auto kan niet ge-
bruikt worden tijdens het rijden. Boven
20 km/u, gaat het display automatisch
over op de boordcomputer.
2
steering wheel
adjustment ...........................................
(up to the end of the DU)
power-assisted steering.............................
(current page)
variable power-assisted steering ...............
(current page)
1.78
NLD_UD67104_1
Volant de direction (HZG - Renault)
Stuurbekrachtiging
Snelheidsafhankelijke
stuurbekrachtiging
De snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging
past de mate van bekrachtiging automatisch
aan de snelheid waarmee u rijdt aan.
Bij het parkeren is er veel bekrachtiging
(voor meer comfort) en met het toenemen
van de snelheid vermindert de bekrachtiging
(voor een grotere veiligheid bij snel rijden).
Steering wheel, Power-assisted steering
STUURWIEL, STUURBEKRACHTIGING (1/2)
Voer deze afstellingen om vei-
ligheidsredenen uitsluitend uit
als de auto stilstaat.
Laat het stuurwiel niet in een uiterste
stand gedraaid staan als de auto stil
staat.
Bij stilstaande motor of bij een storing in
het systeem blijft het mogelijk het stuur-
wiel te draaien. Er moet meer kracht
gezet worden.
1
Hoogte- en diepteverstelling van
het stuurwiel
Laat de hendel 1 zakken en zet het stuurwiel
in de gewenste stand.
Til daarna de hendel geheel terug omhoog
en voorbij het zware punt om het stuurwiel
te blokkeren.
Controleer of het stuurwiel goed is vergren-
deld.
1.79
NLD_UD67104_1
Volant de direction (HZG - Renault)
Schakel de functie in
Met het contact aan drukt u op de schake-
laar 3, waarna het controlelampje op de
schakelaar gaat branden.
Uitschakelen van de functie
Automatisch:
De functie wordt ongeveer 30 minuten
na de verwarmingsfase automatisch uit-
geschakeld. Het geïntegreerde controle-
lampje in de schakelaar 3 blijft branden.
Opmerking: als de functie automatisch is
uitgeschakeld, drukt u twee keer op de scha-
kelaar 3 om deze opnieuw te activeren.
Als de schakelaar 3 niet opnieuw wordt in-
gedrukt, wordt de functie weer ingeschakeld
wanneer het contact wordt aangezet.
Handmatig:
Als u de functie wilt uitschakelen tijdens
de verwarmingsfase, drukt u op de scha-
kelaar 3. Het controlelampje in de scha-
kelaar 3 dooft.
STUURWIEL, STUURBEKRACHTIGING (2/2)
Stuurwielverwarming
(afhankelijk van de auto)
Met deze functie wordt het stuurwiel ver-
warmd in de zones 2.
De werking van de startvergrendeling
Wanneer de temperatuur is bereikt, worden
de zones ongeveer 30 minuten verwarmd,
waarna de functie automatisch wordt uitge-
schakeld.
3
2
clock ..........................................................
(up to the end of the DU)
clock ..........................................................
(up to the end of the DU)
control instruments ....................................
(up to the end of the DU)
1.80
NLD_UD67093_1
Heure et température extérieure (HZG - Renault)
Clock and exterior temperature
KLOKJE EN BUITENTHERMOMETER
Buitentemperatuurmeter
Bijzonderheid:
Als de buitentemperatuur tussen -3 °C en
+3 °C ligt, knipperen de tekens °C (waar-
schuwing voor kans op gladheid).
Display 1
Auto’s met multimedia-aanraakscherm,
navigatiesystemen enz.
De tijd en/of de buitentemperatuur worden
aangegeven op het bedieningsscherm 1.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van de
uitrusting.
Buitentemperatuurmeter
De buitenthermometer is be-
slist geen gladheidsdetector.
Gladheid is niet alleen van de
temperatuur afhankelijk, maar van meer
factoren zoals de ligging van de weg en
de vochtigheid van de lucht.
1
Als de elektrische voeding onderbroken
is geweest (losgenomen accukabel, ze-
kering doorgebrand enz.) wordt de klok
automatisch weer gelijk gezet na enkele
minuten, zodra het systeem weer infor-
matie kan ontvangen GPS.
rear view mirrors ........................................
(up to the end of the DU)
1.81
NLD_UD72301_2
Rétroviseurs (HZG - Renault)
Inklapbare buitenspiegels
De spiegels klappen automatisch in bij het
vergrendelen van de auto (schakelaar 3 in
stand B).
U kunt altijd het inklappen (schakelaar 3 in
stand C) of het uitklappen (schakelaar 3 in
stand A) van de spiegel regelen.
De automatische werking is dan uitgescha-
keld. Om deze weer in te schakelen, zet u de
schakelaar 3 op B.
Functie welkomst en afscheid
(afhankelijk van de auto)
Selecteer in het bedieningsscherm het menu
Voertuig”, “Gebruikersinstellingen”, “Extern
welkom” en activeer of deactiveer de functie
(ON of OFF).
Afhankelijk van de geselecteerde keuze
worden de spiegels uitgeklapt:
wanneer het contact de volgende keer
wordt aangezet (functie gedeactiveerd);
wanneer de RENAULT-kaart wordt ge-
detecteerd of de auto wordt ontgrendeld
(functie geactiveerd).
Rear view mirrors
SPIEGELS (1/3)
Spiegels
Verstellen
Selecteer de spiegel met behulp van de
schakelaar 2, en verstel hem daarna met de
knop 1 in de gewenste stand.
Verwarmde buitenspiegels
Het ontdooien gebeurt tegelijk met het ver-
warmen van de achterruit.
3.4 of 3.7 of 3.12
De spiegel aan de kant van
de bestuurder kan in twee
delen uitgevoerd zijn. Zone D
toont wat u normaal ziet in een
gewone spiegel. In deel E heeft u een
beter zicht op de zijkant achter.
Voorwerpen in de spiegel zijn dichter-
bij dan ze lijken. Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
A
D
E
C
B
1
3
2
1.82
NLD_UD72301_2
Rétroviseurs (HZG - Renault)
SPIEGELS (2/3)
12
Oproepen van de
geheugenpositie
selecteer in het multifunctionele scherm
het menu “Auto”, “Stoelen”, “Instellingen”,
“Positie” en vervolgens “Oproepen”.
De standen van de buitenspiegels bij het
vooruitrijden en het achteruitrijden en van de
voorstoelen worden opgeroepen.
Terugzetten in de rijstand
Er wordt overgeschakeld van de stand bij
achteruitrijden naar de stand bij vooruitrij-
den:
– ongeveer 9 seconden nadat uit de ach-
teruitversnelling is geschakeld, wanneer
de snelheid minder dan 10 km/u be-
draagt;
wanneer in vooruit wordt geschakeld en
de snelheid meer dan 10 km/u bedraagt;
wanneer de motor stilstaat;
wanneer de schakelaar 2 in neutrale
stand staat.
Vastleggen van de afstellingen
De buitenspiegels afstellen (zie vorige
paragrafen);
selecteer in het multifunctionele scherm
het menu “Auto”, “Stoelen”, “Instellingen”,
“Positie” en vervolgens “Opslaan”.
De standen van de buitenspiegels bij het
vooruitrijden, bij het achteruitrijden en de
stoelen voorin worden dan tegelijkertijd op-
geslagen.
Kantelende spiegels bij
achteruitrijden
Voor auto’s met een bestuurdersstoel met
geheugen kunt u de spiegels specifiek af-
stellen bij het achteruitrijden en de stand in
het geheugen opslaan.
Selecteer bij stilstaande auto en ingescha-
kelde achteruitversnelling de spiegel met
behulp van schakelaar 2 en zet daarna de
spiegel met knop 1 in de gewenste stand.
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
1.83
NLD_UD72301_2
Rétroviseurs (HZG - Renault)
SPIEGELS (3/3)
4
Binnenspiegel
De binnenspiegel is verstelbaar.
Spiegel met knopje 4
Om te voorkomen dat u in het donker ver-
blind wordt door achter u rijdende voertui-
gen, kan het spiegelglas in de nachtstand
gekanteld worden met het knopje 4 achter
de spiegel.
Spiegel zonder knopje 4
De spiegel wordt bij duisternis automatisch
donkerder onder invloed van de verlichting
van achter u rijdende voertuigen.
lighting:
exterior .................................................
(up to the end of the DU)
lights:
side lights .............................................
(current page)
signals and lights .......................................
(up to the end of the DU)
lighting:
instrument panel ..................................
(current page)
lights:
main beam headlights ..........................
(current page)
lights:
dipped beam headlights .......................
(current page)
1.84
NLD_UD74238_2
Éclairages et signalisations extérieures (HZG - Renault)
Exterior lighting and signals
áGrootlicht
Duw met de dimlichten aan tegen
de lichtschakelaar 1. Dit controlelampje op
het in-strumentenpaneel licht op.
Om het grootlicht uit en het dimlicht weer in
te schakelen, trekt u de lichtschakelaar 1 op-
nieuw naar u toe.
VERLICHTING EN SIGNALEN (1/5)
šMarkeringslichten
Draai de ring 3 tot het symbool bij
het merkteken 2 staat. Dit controlelampje op
het instrumentenpaneel licht op.
kDimlicht
Handbediend
Draai de ring 3 tot het symbool bij het merk-
teken 2 staat. Dit controlelampje op het in-
strumentenpaneel licht op.
Automatische werking
Draai de ring 3 tot het symbool AUTO bij
het merkteken 2 staat: draaiende motor, de
dimlichten schakelen automatisch in en uit,
naargelang de helderheid buiten, zonder dat
u de schakelaar 1 hoeft te bedienen.
Voordat u in het donker gaat
rijden: controleer de werking
van de elektrische installatie
en stel de koplampen bij. Zorg
ervoor dat de lichten niet bedekt zijn
(vuil, modder, sneeuw, vervoer van voor-
werpen, enz.).
1
3
2
Wanneer u links rijdt met een auto met
de bestuurdersstoel aan de linkerkant
(of andersom), moeten bestuurders de
lampen opnieuw afstellen tijdens hun
verblijf. 1.90
1
1.85
NLD_UD74238_2
Éclairages et signalisations extérieures (HZG - Renault)
Inschakelen
Draai de ring 3 tot het symbool AUTO bij het
merkteken 2 staat.
Duw tegen de schakelaar 1 om het groot-
licht te ontsteken. Het waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel licht op.
Uitschakelen
Trek de schakelaar 1 naar u toe
of draai de ring 3 in een andere stand dan
AUTO.
of doe, afhankelijk van de auto, het vol-
gende op het functiescherm: selecteer
het menu “Voertuig” en daarna “Hulp bij
het rijden”, “Grootlicht assistent” en kies
“OF”.
Het controlelampje op het instru-
mentenpaneel gaat uit..
Automatisch grootlicht
Afhankelijk van de auto ontsteekt
en dooft dit systeem automatisch het groot-
licht. Het gebruikt een camera geplaatst
achter de binnenspiegel om achterliggers en
tegenliggers te detecteren.
Het grootlicht wordt automatisch ontstoken
wanneer:
er weinig licht buiten is;
er geen andere auto of verlichting wordt
gedetecteerd;
als de auto sneller dan ongeveer 40 km/u
rijdt.
Als niet aan een van de voorwaarden hier-
onder wordt voldaan, wordt overgeschakeld
naar dimlicht.
Het systeem voor het auto-
matisch inschakelen van het
grootlicht is in geen geval een
vervanging voor de oplettend-
heid en verantwoordelijkheid van de be-
stuurder inzake de verlichting van het
voertuig en de aanpassing daarvan aan
de licht-, zicht- en verkeersomstandig-
heden.
Het gebruik ‘s nachts van een
draagbaar navigatiesysteem
op het gedeelte van de voorruit
onder de camera, kan de wer-
king van het automatische grootlichtsys-
teem verstoren (risico van reflecties op
de voorruit).
3
2
Het systeem kan onder bepaalde om-
standigheden niet goed werken, met
name:
extreme weersomstandigheden
(regen, sneeuw, mist enz.);
als er iets achter de voorruit of voor
de camera zit;
als een achterligger of tegenligger
weinig verlichting voert of afgedekte
lampen heeft;
– verkeerde afstelling van de koplam-
pen;
reflecterende systemen;
– ...
VERLICHTING EN SIGNALEN (2/5)
1
lights:
fog lights ..............................................
(current page)
1.86
NLD_UD74238_2
Éclairages et signalisations extérieures (HZG - Renault)
Bij een storing
Wanneer de boodschap “Controleer autom
verlichting” op het instrumentenpaneel ver-
schijnt, wordt het systeem uitgeschakeld.
Raadpleeg een merkdealer.
VERLICHTING EN SIGNALEN (3/5)
Uitschakelen van de lichten
Er zijn twee mogelijkheden:
handmatig, zet de ring 3 in stand 0;
automatisch, de lichten doven, na het
stoppen van de motor, bij het openen van
het bestuurdersportier of bij het vergren-
delen van de auto. In dat geval schake-
len, bij de volgende keer starten van de
motor, de lichten opnieuw in, overeen-
komstig de stand van de ring 3.
Waarschuwingssignaal
verlichting brandt nog
Er klinkt een geluidssignaal bij het openen
van het bestuurdersportier om u te waar-
schuwen dat de lichten nog branden.
Functie verlichting overdag
De dagrijverlichting schakelt overdag au-
tomatisch in zonder dat u de schakelaar 1
hoeft te bedienen bij het starten van de
motor, en gaat uit bij het stoppen van de
motor.
Bij een storing
Als de boodschap “Controleer verlichting
verschijnt in combinatie met het waarschu-
wingslampje © en het waarschuwings-
lampje k knippert op het instrumenten-
paneel, is er een storing in de verlichting.
Raadpleeg een merkdealer.
3
2
1
1.87
NLD_UD74238_2
Éclairages et signalisations extérieures (HZG - Renault)
Functie “uitschakelvertraging”
Met deze functie blijven de dimlichten korte
tijd branden (voor het verlichten van het
openen een hek, enz.).
Met de motor en de verlichting uitgescha-
keld en de ring 3 in de stand 0 of AUTO,
trekt u de lichtschakelaar 1 naar u toe: de
dimlichten gaan ongeveer dertig seconden
branden. Om deze tijd te verlengen, kunt u
de schakelaar tot vier keer naar u toe trek-
ken (de maximale tijd is ongeveer 2 minu-
ten). De boodschap “Follow me home voor
_ _ _” met de oplichttijd verschijnt op het in-
strumentenpaneel om deze handeling te be-
vestigen. Daarna kunt u uw auto vergrende-
len.
Om de verlichting uit te schakelen voordat
deze automatisch uitschakelt, verdraait u de
ring 3 (de stand is onbelangrijk) en draait u
deze daarna terug in de stand AUTO.
VERLICHTING EN SIGNALEN (4/5)
Functie welkomst en afscheid
(afhankelijk van de auto)
Wanneer de functie is ingeschakeld, gaan
de rijverlichting en de markeringslichten au-
tomatisch aan wanneer de RENAULT-card
wordt gedetecteerd of de auto wordt ont-
grendeld.
Ze gaan automatisch uit:
ongeveer één minuut nadat ze zijn aan-
gegaan;
wanneer de motor wordt gestart, naarge-
lang van de stand van de schakelaar voor
de verlichting;
of
wanneer de auto wordt vergrendeld.
Inschakelen/uitschakelen van de functie
Op het bedieningsscherm kiest u het menu
Voertuig”, “’Gebruikersinstellingen” en ver-
volgens “Extern welkom”. Kies “ON” of
OFF” om de functie in of uit te schakelen.
1.88
NLD_UD74238_2
Éclairages et signalisations extérieures (HZG - Renault)
VERLICHTING EN SIGNALEN (5/5)
fMistachterlicht
Draai de middelste ring 5 van de
schakelaar zo dat het symbool bij het merk-
teken 4 staat en laat dan los.
De werking is afhankelijk van de gevoerde
verlichting; het controlelampje op het instru-
mentenpaneel gaat branden.
Zodra de weersomstandigheden dit toelaten
moet u het mistachterlicht uitschakelen om
de achter u rijdende weggebruikers niet te
hinderen.
Lichten uit
Draai opnieuw de ring 5 om het merkteken 4
tegenover het symbool van het mistlicht te
brengen dat u wilt uitschakelen. Het bijbeho-
rende controlelampje op het instrumenten-
paneel dooft.
Door het uitschakelen van de buitenverlich-
ting doven ook de mistlichten.
Bochtlichten
Als de dimlichten branden, gaat in bepaalde
omstandigheden (snelheid, stuurwielhoek,
vooruit rijden, richtingaanwijzer ingescha-
keld enz.) een van de mistlichten vooraan
aan om bij het draaien de bocht te verlich-
ten.
Bij mist, sneeuw of bij het vervoer van
voorwerpen die voorbij de voorkant van
het dak uitsteken, werkt de automati-
sche verlichting niet altijd.
Het inschakelen van de mistlichten blijft
onder controle van de bestuurder: de
controlelampjes op het instrumentenpa-
neel informeren u over het inschakelen
(controlelampje brandt) of uitschakelen
(controlelampje uit).
5
4
gMistlichten voor
Draai de middelste ring 5 van
de schakelaar 1 zo dat het symbool bij het
merkteken 4 staat en laat dan los.
De werking is afhankelijk van de gevoerde
verlichting; het controlelampje op het instru-
mentenpaneel gaat branden.
1
audible and visual signals..........................
(up to the end of the DU)
indicators ...................................................
(up to the end of the DU)
lighting:
exterior .................................................
(up to the end of the DU)
lights:
hazard warning ....................................
(up to the end of the DU)
indicators:
direction indicators ...............................
(up to the end of the DU)
hazard warning lights signal ......................
(up to the end of the DU)
signals and lights .......................................
(up to the end of the DU)
hazard warning lights signal ......................
(up to the end of the DU)
lights:
direction indicators ...............................
(up to the end of the DU)
horn ...........................................................
(up to the end of the DU)
horn:
flash .....................................................
(up to the end of the DU)
1.89
NLD_UD77159_2
Avertisseurs sonores et lumineux (HZG - Renault)
Audible and visual signals
CLAXON EN LICHTSIGNALEN
Claxon
Druk op het midden van het stuurwiel A om
de claxon te laten klinken.
Lichtsignaal
Trek voor een lichtsignaal de schakelaar 1
naar u toe.
éAlarmknipperlichten
Druk op de schakelaar 2. Deze
schakelaar schakelt gelijktijdig de vier knip-
perlichten en de zijknipperlichten in. Gebruik
deze alleen als gevaar dreigt om andere
weggebruikers te waarschuwen dat u ge-
dwongen bent te stoppen op een abnormale
plaats of zelfs waar dit verboden is, of bij bij-
zondere rij- of verkeersomstandigheden.
Afhankelijk van de uitvoering van de auto,
kunnen tijdens krachtig remmen de knip-
perlichten automatisch inschakelen. U kunt
deze uitschakelen door op de schakelaar 2
te drukken.
Richtingaanwijzers
U verplaatst de schakelaar 1 evenwijdig aan
het stuurwiel en in de richting waarin u dit
gaat draaien.
Werking van de sneltoets
Verschuif de hendel 1 even omhoog of
omlaag, waarbij u het weerstandspunt niet
overschrijdt, en laat hem dan weer los: de
hendel keert terug naar zijn oorspronkelijke
stand en het betreffende richtingaanwijzer-
lampje knippert drie keer.
2
A
1
lighting:
exterior .................................................
(up to the end of the DU)
lights:
adjusting ..............................................
(up to the end of the DU)
lights
adjustment ...........................................
(up to the end of the DU)
headlight beam adjustment .......................
(up to the end of the DU)
signals and lights .......................................
(up to the end of the DU)
electric beam height adjustment ................
(up to the end of the DU)
1.90
NLD_UD77079_2
R glage des faisceaux (HZG - Renault)
Headlight beam adjustment
KOPLAMPEN AFSTELLEN (1/2)
Bij de auto’s die ermee uitgerust zijn, kan de
knop A de stand van de koplampen aanpas-
sen aan de belasting.
Als u deze de knop A omlaag draait dan
gaan de lichtbundels naar beneden; draait
u de knop omhoog dan gaan de lichtbundels
ook omhoog.
In geval van handmatige instellingen
Voorbeelden van de stand van de schakelaar A, afhankelijk van de belading
0Bestuurder alleen of met een passagier voorin, of met een passagier
voorin en twee of drie passagiers achterin
1~2 Niet gebruiken
3Bestuurder met alle passagiers, bagage (of belading) tot de
maximaal toegelaten totale massa
4Bestuurder met een volledig gevulde bagageruimte (of belading) tot
het maximaal toegelaten gewicht
In de volgende tabel ziet u enkele voorbeelden. Stel in alle gevallen bediening A in volgens de
belading van de auto, zodat de weg goed zichtbaar is en andere weggebruikers niet verblind
worden.
A
Voor auto’s zonder afstandsbediening A
worden de koplampen automatisch af-
gesteld aan de hand van de belading
van de auto.
1.91
NLD_UD77079_2
R glage des faisceaux (HZG - Renault)
KOPLAMPEN AFSTELLEN (2/2)
Tijdelijke afstelling voor auto’s
met halogeenlampen
Open de motorkap en zoek de markering B
nabij een van de koplampen.
Draai voor elke koplamp de schroef 1 met
een schroevendraaier een kwartslag naar
de - om de koplampen te laten zakken.
Na de rit de oorspronkelijke stand herstel-
len: draai de schroef 1 een kwartslag naar
het plusteken (+) om de lichtbundel omhoog
te richten.
Wanneer u links rijdt met een auto met
de bestuurdersstoel aan de linkerkant
(of andersom), bent u verplicht om tij-
dens uw verblijf de lichten tijdelijk af te
stellen.
1
B
wipers ........................................................
(up to the end of the DU)
windscreen washer ....................................
(up to the end of the DU)
1.92
NLD_UD79787_3
Essuie-vitre / lave-vitre avant (HZG - Renault)
Washers, wipers
Bijzonderheid
Tijdens het rijden gaat de wisser langza-
mer werken als de auto stopt. Van snel con-
tinu wissen naar langzaam continu wissen.
Zodra de auto weer gaat rijden, beginnen
de wissers weer met de oorspronkelijk inge-
stelde snelheid te werken.
Als u de schakelaar 1 in een andere stand
zet, schakelt u hiermee bovengenoemd au-
tomatisme uit.
Auto voorzien van ruitenwisser
voor met interval
A een keer wissen
Door kort te drukken maakt de ruiten-
wisser één wisbeweging.
B stoppen
C wissen met intervallen
De wissers vegen met tussenpozen
van enkele secondes. De duur van het
interval is te regelen door de ring 2 te
verdraaien;
D langzaam continu wissen
E snel continu wissen
De standen A, C en D zijn toegankelijk
met contact aan. De stand E is uitslui-
tend toegankelijk bij draaiende motor.
1A
B
C
D
RUITENWISSERS, -SPROEIERS (1/6)
E
12
De werking van een
ruitenwisserblad
Let op de staat van de ruitenwisserbla-
den. Hun levensduur hangt van u af:
houd de bladen schoon: reinig de
bladen en de ruit regelmatig met
water en zeep;
gebruik ze niet op een droge ruit;
maak ze los van de ruit als ze lange
tijd niet zijn gebruikt.
Vervang ze in elk geval, zodra hun wer-
king afneemt: ongeveer eens per jaar.
5.27
Voorzorgen bij het gebruik
van de wissers
– Maak, als het vriest of sneeuwt, de
achterruit schoon voordat u de ruiten-
wisser aanzet (de motor kan overver-
hitten).
– Zorg dat niets de beweging van de
wisser hindert.
1.93
NLD_UD79787_3
Essuie-vitre / lave-vitre avant (HZG - Renault)
Auto voorzien van ruitenwisser
voor met regensensor
De regensensor bevindt zich op de voorruit,
voor de binnenspiegel.
A een keer wissen
Door kort te drukken maakt de ruiten-
wisser één wisbeweging.
B stoppen
Wanneer automatisch wissen is ingescha-
keld of de gevoeligheid wordt verhoogd,
wordt één wisbeweging uitgevoerd.
NB:
de regensensor heeft enkel een onder-
steunende functie. Bij beperkte zicht-
baarheid moet de bestuurder zijn ruiten-
wisser handmatig inschakelen. Bij mist
of sneeuwval werkt de ruitenwisser niet
altijd automatisch en blijft deze onder uw
controle;
bij temperaturen onder nul wordt automa-
tisch wissen niet ingeschakeld wanneer
de auto wordt gestart. Deze functie wordt
automatisch ingeschakeld wanneer de
auto sneller rijdt dan een bepaalde snel-
heid (ongeveer 8 km/u);
schakel automatisch wissen niet in bij
droog weer;
ontdooi de voorruit volledig voordat u het
automatisch wissen inschakelt;
wanneer u de auto door een wasstraat
rijdt, moet u de ring 1 in stand B zetten
om het automatisch wissen uit te zetten.
G
F
1
RUITENWISSERS, -SPROEIERS (2/6)
C automatisch wissen
In deze stand signaleert het systeem
water op de voorruit en schakelt het
wissen in met een aangepaste wis-
snelheid. De inschakeldrempel van het
wissen en de duur van het interval is
te regelen door de ring 2 te verdraaien:
F : minimumgevoeligheid
G : maximumgevoeligheid
Hoe hoger de gevoeligheid, des te snel-
ler reageren de ruitenwissers en wordt de
frequentie van het wissen verhoogd.
2
1A
B
C
D
E
1.94
NLD_UD79787_3
Essuie-vitre / lave-vitre avant (HZG - Renault)
D langzaam continu wissen
E snel continu wissen
De standen A en D zijn toegankelijk met
contact aan. De standen C en E zijn uit-
sluitend toegankelijk bij draaiende motor.
Bij een storing
Bij een storing van het automatisch wissen,
schakelt de ruitenwisser over op wissen met
intervallen. Raadpleeg de merkdealer.
De werking van de regensensor kan worden
verstoord bij:
beschadigde ruitenwissers: een laagje
water of sporen van de ruitenwisser in
de detectiezone van de sensor kunnen
de reactiesnelheid van het automatisch
wissen vertragen of de frequentie van het
wissen verhogen;
Op een voorruit met een chip of barst ter
hoogte van de sensor, of een voorruit die
is bedekt met stof, vuil, insecten, ijs, was
of waterafstotende stoffen, is de het auto-
matisch ruiten wissen minder gevoelig of
reageert mogelijk helemaal niet.
RUITENWISSERS, -SPROEIERS (3/6)
Bijzonderheid
Tijdens het rijden, gaat de wisser langza-
mer werken als de auto stopt. Van snel con-
tinu wissen naar langzaam continu wissen.
Zodra de auto weer gaat rijden, beginnen
de wissers weer met de oorspronkelijk inge-
stelde snelheid te werken.
Als u de schakelaar 1 in een andere stand
zet, schakelt u hiermee bovengenoemd au-
tomatisme uit.
Voorzorgsmaatregelen
Controleer bij vorst voordat u de ruiten-
wisser inschakelt of de ruitenwisserbla-
den niet zijn vastgevroren. Als u de rui-
tenwisser inschakelt terwijl de bladen zijn
vastgevroren, kunt u zowel de bladen als
de motor van de ruitenwisser beschadi-
gen.
Activeer de ruitenwissers niet op een
droge ruit. Dit kan leiden tot vroegtijdige
slijtage of beschadiging van de wisser-
bladen.
1A
B
C
D
E
1.95
NLD_UD79787_3
Essuie-vitre / lave-vitre avant (HZG - Renault)
Het ruitenwisserblad aan bestuurderskant
moet altijd boven het blad aan de passa-
gierskant liggen. Als dat niet het geval is,
zal de ruitenwisser één wisbeweging maken
zodra de auto sneller rijdt dan ongeveer
7 km/uur.
Opmerking:
Als de ruitenwisser niet langer onder span-
ning staat kunt u, 1 minuut na het vergren-
delen van de auto, de bladen handmatig
verplaatsen. Forceer de beweging van de
wisserarmen niet. Dit kan leiden tot bescha-
diging van de ruitenwissermotor, -armen en
-bladen.
Om de bladen correct terug te plaatsen na
werkzaamheden, moet u ervoor zorgen dat
de bladen op de voorruit rusten, zet u het
contact aan en beweegt u de schakelaar van
de ruitenwisser.
Voordat u iets aan de voorruit
doet (wassen van de auto, ont-
dooien, reinigen van de voor-
ruit, enz.) moet u de schake-
laar 1 in stand B (uit) zetten.
Risico van verwonding en/of beschadi-
gingen.
Wanneer er zich obstakels op de voor-
ruit bevinden (vuil, sneeuw, ijs ...), maakt
u de voorruit (inclusief de centrale zone
achter de binnenspiegel) en de achter-
ruit vrij voordat u de ruitenwissers in-
schakelt (risico van oververhitting van
de motor).
Als een obstakel de beweging van een
blad verhindert, kan dat blad stoppen
met wissen. Verwijder het obstakel en
schakel de ruitenwisser opnieuw in met
de ruitenwisserschakelaar.
RUITENWISSERS, -SPROEIERS (4/6)
Bijzondere stand van
de ruitenwisser voor
(onderhoudsstand)
In deze stand kunnen de bladen worden op-
getild om ze van de voorruit te verwijderen.
Dit kan nuttig zijn:
om de bladen te reinigen;
om de bladen van de voorruit los te
maken in winterse weersomstandighe-
den;
vervang de bladen. 5.27
Zet, met contact aan en motor uit, de rui-
tenwisserschakelaar geheel omlaag (stand
voor snel continu wissen). De ruitenwisser
stopt in een stand iets boven de motorkap.
Om de bladen terug te plaatsen, gaat u na
of de bladen correct zijn neergeklapt op de
voorruit en zet u de schakelaar met het con-
tact aan vervolgens in de stand B (stop).
Voordat u het contact aanzet, moet u de
ruitenwissers op de voorruit zetten. Anders
kunnen de motorkap of de wissers bescha-
digd raken wanneer deze worden ingescha-
keld.
1A
B
1.96
NLD_UD79787_3
Essuie-vitre / lave-vitre avant (HZG - Renault)
N.B.
Bij temperaturen onder nul kan de ruitenwis-
servloeistof aanvriezen op de voorruit en het
zicht verminderen. Verwarm de voorruit met
behulp van de ontwasemingsschakelaar
voordat u ze reinigt.
Ruitensproeier
Contact aan: trek de schakelaar 1 naar u
toe en laat deze weer los.
Door een korte actie komt de ruitensproeier
in werking en maakt de ruitenwisser één
wisbeweging.
Door een lange actie komt de ruitensproeier
in werking en maakt de ruitenwisser drie
wisbewegingen, en na enkele secondes nog
een vierde.
Controleer bij werkzaamheden
onder de motorkap of de scha-
kelaar van de ruitenwisser in
stand B (uit) staat.
Risico van verwonding.
RUITENWISSERS, -SPROEIERS (5/6)
1A
B
C
D
E
1.97
NLD_UD79787_3
Essuie-vitre / lave-vitre avant (HZG - Renault)
N.B.
om de goede werking van de koplamp-
sproeier te waarborgen tijdens de winter,
moet u de sneeuw van de afdekplaatjes van
de sproeiers verwijderen en de afdekplaat-
jes van de sproeiers ontdooien met behulp
van een ontdooispray.
Het is echter aanbevolen om op regelmatige
tijdstippen hardnekkig vuil op het glas van
de koplampen te verwijderen.
Als het minimumpeil van de ruitensproeier-
vloeistof nadert, kan het circuit van de kop-
lampsproeier lucht aanzuigen.
Vul ruitensproeiervloeistof bij en schakel het
systeem in, bij draaiende motor, om het
weer te vullen.
RUITENWISSERS, -SPROEIERS (6/6)
Koplampsproeiers
Koplampen branden
De koplampsproeiers, als de auto hiermee is
uitgerust en de motor draait, komen tegelijk
met de ruitensproeiers in werking als u de
schakelaar 1 ongeveer 2 seconden naar u
toe getrokken houdt.
De koplampsproeiers worden eveneens in-
geschakeld als u de schakelaar van de voor-
ruitsproeier drie keer lang ingedrukt houdt.
Controleer bij werkzaamheden
onder de motorkap of de scha-
kelaar van de ruitenwisser in
stand B (uit) staat.
Risico van verwonding.
1A
B
C
D
E
wipers ........................................................
(up to the end of the DU)
windscreen washer ....................................
(up to the end of the DU)
1.98
NLD_UD74240_2
Essuie-vitre / Lave-vitre arrière (HZG - Renault)
RUITENWISSERS, -SPROEIERS ACHTER (1/2)
1
3
De werking van een
ruitenwisserblad
Let op de staat van de ruitenwisserbla-
den. Hun levensduur hangt van u af:
houd de bladen schoon: reinig de
bladen en de ruit regelmatig met
water en zeep;
gebruik ze niet op een droge ruit;
maak ze los van de ruit als ze lange
tijd niet zijn gebruikt.
Vervang ze in elk geval, zodra hun wer-
king afneemt: ongeveer eens per jaar.
5.27
Voorzorgen bij het gebruik
van de wissers
– Maak, als het vriest of sneeuwt, de
achterruit schoon voordat u de ruiten-
wisser aanzet (de motor kan overver-
hitten).
– Zorg dat niets de beweging van de
wisser hindert.
YAchterruitwisser
Draai met contact aan de ring 3
van de schakelaar 1 tot het merkteken 2 te-
genover het symbool staat.
stoppen;
wissen met intervallen.
De wissers vegen met tussenpozen
van enkele seconden. De frequentie
van het wissen varieert naargelang de
rijsnelheid van de auto;
langzaam continu wissen.
Om de werking te stoppen, laat u opnieuw
de ring 3 draaien.
N.B.
Wanneer u de auto door een wasstraat rijdt,
moet u de ring 3 van de schakelaar 1 in rust-
stand zetten om het automatisch wissen uit
te zetten.
Houd u aan de gebruiksvoorschriften.
Voordat u iets aan de achter-
ruit doet (wassen van de auto,
ontdooien, reinigen enz.) moet
u de schakelaar 1 in ruststand
zetten.
Risico van verwonding en/of beschadi-
gingen.
2
Gebruik de ruitenwisserarm niet om de
achterklep te openen of te sluiten.
1.99
NLD_UD74240_2
Essuie-vitre / Lave-vitre arrière (HZG - Renault)
Inschakelen/uitschakelen van de
achterruitwisser
(afhankelijk van de auto)
Wanneer de achteruitversnelling wordt inge-
schakeld, wordt het intervalwissen van de
achterruit ingeschakeld (als de ruitenwissers
van de voorruit werken). Als uw auto is uitge-
rust met een menu om de auto-instellingen
te personaliseren, kunt u deze functie acti-
veren of deactiveren. 1.76
RUITENWISSERS, -SPROEIERS ACHTER (2/2)
pRuitenwissers/
ruitensproeiers achter
Duw met het contact aan lang tegen de
schakelaar 1 en laat vervolgens los.
Als u de schakelaar lang bedient, wordt de
achterruitsproeier ingeschakeld en maakt de
achterruitwisser drie wisbewegingen, en na
enkele seconden nog een vierde.
Wanneer er zich obstakels op de achterruit
bevinden (vuil, sneeuw ...), probeert de rui-
tenwisser alle obstakels weg te wissen. Als
een obstakel de beweging van het blad ver-
hindert, kan het blad stoppen. Verwijder het
obstakel, wacht ongeveer 30 seconden en
schakel de ruitenwisser opnieuw in met de
schakelaar voor het wissen.
Voorzorgsmaatregelen
Controleer bij vorst voordat u de ruiten-
wisser inschakelt of de ruitenwisser-
bladen niet zijn vastgevroren. Als u de
ruitenwisser bedient terwijl het blad ge-
blokkeerd is door vorst, bestaat het risico
dat zowel het blad als de motor van de
ruitenwisser beschadigd raken.
Activeer de ruitenwissers niet op een
droge ruit. Dit kan leiden tot vroegtijdige
slijtage of beschadiging van de wisser-
bladen.
1
fuel tank capacity .......................................
(up to the end of the DU)
fuel
grade ....................................................
(up to the end of the DU)
fuel
filling .....................................................
(up to the end of the DU)
fuel tank
capacity ................................................
(current page)
fuel filler cap ..............................................
(up to the end of the DU)
1.100
NLD_UD74241_3
Réservoir carburant (HZG - Renault)
Soort brandstof
Gebruik brandstof van goede kwaliteit
die overeenkomt met de normen die in elk
land zijn vastgelegd en beslist overeenkomt
met de indicaties op de sticker op klepje A.
6.6
Benzinemotor
Gebruik uitsluitend ongelode benzine. Het
octaangetal (RON) moet conform de gege-
vens zijn die op de sticker van het klepje A
staan. 6.6
Dieselmotor
Gebruik uitsluitend dieselbrandstof die
overeenkomt met de indicaties op de sticker
aan de binnenkant van het klepje A.
Fuel tank (filling with fuel)
BRANDSTOFTANK (1/3)
A
3
2
Bruikbare inhoud van de tank:
– Ongeveer 60 liter voor alle modellen;
Trek om het klepje A te openen aan de
schakelaar 1.
Gebruik de dophouder 3 op de klep A tij-
dens het vullen om de dop vast te houden 2
(dieselversie) of de dop 4 (benzineversie)
ter plekke.
Controleer na het tanken, of de dop en
het klepje gesloten zijn.
1
Druk nooit met de vingers op
de klep 2.
Maak de omgeving van het vul-
systeem niet schoon met een
hogedrukreiniger.
A
3
4
1.101
NLD_UD74241_3
Réservoir carburant (HZG - Renault)
BRANDSTOFTANK (2/3)
Tanken van brandstof
Wanneer het contact uit is, steekt u het vul-
pistool zo ver mogelijk naar binnen voordat
u met tanken begint (spatgevaar).
Houd tijdens het tanken het vulpistool in
deze stand tot u klaar bent met tanken.
Als het vulpistool automatisch is afgeslagen,
mag u het nog maximaal twee keer gebrui-
ken, om voldoende ruimte in de tank over te
houden voor het uitzetten van de brandstof.
Let op dat bij het tanken geen water bij de
brandstof komt. Het klepje A en zijn omge-
ving moeten schoon blijven.
Benzinemotor
Gebruik van dieselbrandstof brengt schade
toe aan de katalysator en wordt niet door de
fabrieksgarantie gedekt.
Om te voorkomen dat er abusievelijk die-
selbrandstof wordt getankt, heeft de vulhals
een nauwe doorlaat met een veiligheidssys-
teem waarin alleen een vulpistool voor
benzine past.
Als u brandstof wilt tanken, zet u de
motor uit (dus NIET stand-by bij auto’s
met de functie Stop & Start): u MOET het
contact uitzetten. 2.4 of 2.5
De tankdop is van een speci-
aal type.
Vraag naar ditzelfde type als u
een andere dop koopt. Ga naar
een merkdealer.
Rook niet tijdens het tanken en ontsteek
geen open vuur in de nabijheid van de
brandstoftank of de tankdop.
Maak de omgeving van het vulsysteem
niet schoon met een hogedrukreiniger.
Brandstofsoorten die voldoen aan de
Europese normen die ook gelden voor
de motoren van auto’s die in Europa zijn
verkocht: 6.6
Vermeng de dieselbrandstof
nooit met benzine (loodvrij of
E85), zelfs niet een kleine hoe-
veelheid.
Gebruik geen ethanol als uw auto hier
niet voor aangepast is.
Voeg niets toe aan de brandstof (toe-
voegmiddel, reagens enz.), anders kan
de motor beschadigd raken.
1.102
NLD_UD74241_3
Réservoir carburant (HZG - Renault)
BRANDSTOFTANK (3/3)
Aanhoudende stank
van brandstof
In geval van een aanhoudende
stank van brandstof, moet u:
onmiddellijk stoppen, rekening hou-
dend met het overige verkeer en het
contact afzetten;
de alarmknipperlichten aanzetten en
alle passagiers uit laten stappen en
ze ver van het verkeer houden;
roep de hulp in van een merkdealer.
Wijzig of repareer niet zelf het
brandstofsysteem (rekeneen-
heden, bedrading, brandstof-
circuit, inspuitstukken of ver-
stuivers, beschermkappen) vanwege de
grote gevaren voor de veiligheid die hier-
door kunnen ontstaan. Laat deze werk-
zaamheden uitsluitend door uw merk-
dealer uitvoeren.
Tank leeggereden bij
dieselmotor
Auto’s met sleutel/afstandsbediening
Zet de contactsleutel in de stand “AAN”
2.3 en wacht een paar minuten voor-
dat u start, zodat het brandstofcircuit kan
ontluchten;
draai de sleutel naar “START”. Als de
motor niet start, herhaalt u de procedure.
Neem als de motor na verschillende po-
gingen niet start, contact op met een
merkdealer.
Auto’s met RENAULT-card
Druk met de RENAULT-card in het interieur
op de startknop 5 zonder de pedalen aan te
raken. Wacht een paar minuten voordat u
de auto start. Het brandstofcircuit wordt dan
ontlucht. Als de motor niet start, herhaalt u
de procedure.
Neem als de motor na verschillende pogin-
gen niet start, contact op met een merkdea-
ler.
5
reagent (tank) ............................................
(up to the end of the DU)
reagent tank...............................................
(up to the end of the DU)
reagent tank capacity ................................
(up to the end of the DU)
SCR: selective catalytic reduction .............
(up to the end of the DU)
reagent tank capacity ................................
(up to the end of the DU)
reagent quality ...........................................
(up to the end of the DU)
filling with reagent ......................................
(up to the end of the DU)
reagent tank cap ........................................
(up to the end of the DU)
1.103
NLD_UD74242_2
REAGENT TANK (HZG - Renault)
Vullen
Bruikbare inhoud van de tank: ongeveer
16 liter.
Open, met het contact uit, het deksel A en
draai de dop 1 los.
Opmerking: er kan ammoniumhydroxide-
damp ontsnappen uit de opening als de tem-
peratuur van de tank hoog is.
Reagent tank
U dient zich te houden aan de wetgeving
van het land waarin u zich bevindt.
Overtreding van de geldende regelgeving is
strafbaar.
De werking van de
startvergrendeling
De reagens bestemd is voor dieselmotoren
voorzien van het SCR (selectieve katalysa-
tor)-systeem.
Gebruik van een reagens vermindert de
hoeveelheid stikstofoxide in uitlaatgassen.
Het werkelijke reagensverbruik is afhanke-
lijk van de gebruiksomstandigheden, de uit-
rusting van de auto en de rijstijl van de be-
stuurder.
Reagenskwaliteit
Gebruik alleen reagentia die voldoen aan
standaard ISO 22241 en in overeenstem-
ming met de markering op de vuldop.
REAGENSTANK (1/4)
A
1
De tankdop is van een speci-
aal type.
Vraag naar ditzelfde type als u
een andere dop koopt. Ga naar
een merkdealer. Maak de omgeving van
het vulsysteem niet schoon met een ho-
gedrukreiniger.
Auto uitgerust met de functie Stop
and Start
Om reagens bij te vullen, moet de motor
worden afgezet (en niet op stand-by):
zet de motor uit. 2.4 of 2.5
Als het bericht “XXX KM Fout
AdBlue bijvullen” verschijnt,
vult u de reagenstank bij. Volg
de instructies voor bijvullen.
Risico op stilstand van de auto.
1.104
NLD_UD74242_2
REAGENT TANK (HZG - Renault)
Bij extreem koud weer
Als het vriest moet de reagenstank
worden bijgevuld als de -indicator
en het bericht “Vul AdBlue bij voor 1200 km
verschijnen op het instrumentenpaneel.
Bijzondere gevallen
De reagensvloeistof bevriest bij temperatu-
ren lager dan ongeveer -10°C.
Probeer in deze omstandigheden niet om de
vloeistof bij te vullen als deze bevroren is.
Indien u het reservoir moet vullen of bijvullen
met reagens ( aan), zet u de auto
indien mogelijk op een warmere plek zodat
de reagens weer vloeibaar wordt. Anders
vraagt u een vakman om reagensvloeistof
bij te vullen.
Voorzorgsmaatregelen
U kunt de tank bijvullen bij de pomp. In
andere gevallen is het belangrijk dat u de
informatie op de reagenscontainer (blik of
fles) leest.
Wees voorzichtig als u de reagens bijvult.
Het kan kleding, schoenen, onderdelen
van de carrosserie enz. beschadigen.
Als er reagens overstroomt of op het lakwerk
terechtkomt, moet het betroffen gebied snel
met veel water en een zachte doek worden
gereinigd.
Opmerking: als het reagens kristalliseert,
gebruikt u een zachte spons.
De reagens mag niet in con-
tact komen met ogen of huid.
Bij onverhoopt contact spoelen
met veel water. Indien nodig
een arts raadplegen.
REAGENSTANK (2/4)
Er mogen geen werkzaamhe-
den worden uitgevoerd aan
onderdelen van het systeem.
Om schade te voorkomen mag
uitsluitend deskundig personeel van de
merkdealer werkzaamheden aan het
systeem uitvoeren.
Nadat u de reagenstank hebt bijgevuld,
controleert u of de dop en het klepje zijn
gesloten. Start dan de motor en WACHT
10 seconden terwijl de auto stilstaat
met draaiende motor voordat u weer
wegrijdt.
Als u dit niet doet, wordt het bijvullen van
de tank pas geregistreerd nadat de auto
tientallen minuten heeft gereden.
De boodschap “--- Vul AdBlue” en/of de
controlelampjes kunnen zichtbaar blij-
ven totdat het bijvullen is geregistreerd
door het systeem.
1.105
NLD_UD74242_2
REAGENT TANK (HZG - Renault)
REAGENSTANK (3/4)
Onderhoud/actieradius
De informatie op het instrumentenpaneel kan worden vergezeld door een geluidssignaal.
Controleen
waarschuwingslampjes Boodschap Wat te doen?
– “Niveau AdBlue Correct” –
“Vul AdBlue bij voor 2400 km”
Wanneer het bericht verschijnt als het contact wordt aangezet, hebt
u een actieradius van minder dan 2400 km.
Laat een merkdealer de reagenstank vullen of bijvullen.
verschijnt. “Vul AdBlue bij voor 1200 km”
Wanneer het bericht verschijnt als het contact wordt aangezet, hebt
u een actieradius tussen 1200 km en 800 km.
Laat een merkdealer de reagenstank vullen of bijvullen.
verschijnt. “XXX KM Fout AdBlue bijvullen”
Het bericht verschijnt als het contact wordt aangezet en wordt her-
haald:
Ongeveer elke 100 km: u hebt een actieradius tussen onge-
veer 800 km en 200 km;
Ongeveer elke 50 km: u hebt een actieradius van minder dan
200 km.
In alle gevallen moet de tank met reagens zo spoedig mogelijk
door u of een geautoriseerde dealer worden gevuld.
knippert. “0 KM Fout AdBlue bijvullenDe motor wil niet starten.
Voor een herstart moet u zelf de reagenstank bijvullen.
1.106
NLD_UD74242_2
REAGENT TANK (HZG - Renault)
REAGENSTANK (4/4)
Systeemstoring
Als het controlelampje gaat branden, kan ook een pieptoon te horen zijn.
Controleen
waarschuwingslampjes Boodschap Interpretatie
en © gaan bran-
den.
“Controleer lucht vergrendeling”
“Contoleer kwaliteit AdBlue”
Controleer AdBlue injectie”
Geeft een storing in het systeem aan. Raadpleeg zo snel
mogelijk de merkdealer.
en © gaan bran-
den.
“XXX KM Fout antiluchtveront.”
Geeft aan dat er een systeemfout is en dat binnen 800 km
de auto niet meer opnieuw kan worden gestart.
Deze waarschuwingen worden herhaald:
Elke 100 km, totdat er ongeveer 200 km resteert voor-
dat de auto niet meer kan worden gestart;
– Elke 50 km wanneer er minder dan 200 km resteert
voordat de auto niet meer kan worden gestart.
Raadpleeg zo snel mogelijk de merkdealer.
en © gaan bran-
den.
“0 KM Fout antiluchtveront.”
Geeft aan dat de auto niet opnieuw zal starten nadat het
contact is uitgeschakeld. Roep de hulp in van een merk-
dealer.
2.1
NLD_UD82477_6
Sommaire 2 (HZG - Renault)
Hoofdstuk 2: Het rijden
(met tips voor zuinig en milieubewust autorijden)
Inrijden, Startschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.2
De motor starten en stoppen: auto met sleutel/afstandsbediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.4
De motor starten en stoppen: auto met RENAULT-card . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.5
Functie Stop and Start . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.10
Bijzonderheden versies met benzinemotor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.14
Bijzonderheden van de dieselmotor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.15
Versnellingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.17
Parkeerrem, elektronische parkeerrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.18
Zuinig rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.22
Tips voor onderhoud en minder luchtverontreiniging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.27
Milieu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.28
Waarschuwing bij verlies van bandenspanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.29
Rijhulpsystemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.32
Aandrijving: 4-wielaandrijving (4WD). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.37
Actieve noodrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.41
Lane departure warning. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.52
Waarschuwing vermoeidheidsdetectie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.55
Dodehoekwaarschuwing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.57
Waarschuwing veiligheidsafstand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.61
Snelheidswaarschuwing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.64
Snelheidsbegrenzer. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.67
Snelheidsregelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.70
Adaptieve snelheidsregelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.74
Parkeerhulp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.82
Achteruitrijcamera . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.89
Automatisch parkeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.92
Automatische transmissie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.98
Noodoproep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.101
running in ...................................................
(current page)
driving ........................................................
(up to the end of the DU)
2.2
NLD_UD79806_2
Rodage (HZG - Renault)
Running in, Ignition switch
INRIJDEN
Benzinemotor
Rijd de eerste 1 000 km niet sneller dan 130
km/uur in de hoogste versnelling en laat de
motor met niet meer dan 3 000 tot 3 500 tr/
min draaien.
Pas na ongeveer 3 000 km zult u over het
volle vermogen van de motor kunnen be-
schikken.
Onderhoudsbeurten: zie het onderhouds-
document van uw auto.
Dieselmotor
Rijd de eerste 1500 km niet sneller dan
130 km/uur in de hoogste versnelling en
laat de motor met niet meer dan 2 500 tr/min
draaien. Daarna kunt u sneller rijden maar
pas na 6 000 km zult u over het volle vermo-
gen van de motor kunnen beschikken.
Trek tijdens het inrijden nooit snel op. Als de
motor nog koud is mag u hem in de lagere
versnellingen nooit met een hoog toerental
laten draaien.
Onderhoudsbeurten: zie het onderhouds-
document van uw auto.
Opmerking: bij een nieuw voertuig in de
inrijfase kan het koelvloeistofpeil hoger zijn
dan het “MAXI” merkteken op de tank; later
kan het dalen naar een peil tussen “MINI” en
MAXI”. Dit levert geen risico op.
ignition switch ............................................
(up to the end of the DU)
starting the engine .....................................
(up to the end of the DU)
starting the engine .....................................
(up to the end of the DU)
switching on the vehicle ignition ................
(up to the end of the DU)
driving ........................................................
(current page)
running in ...................................................
(current page)
2.3
NLD_UD67115_1
Contacteur de démarrage : véhicule avec clé (HZG - Renault)
Stand “Contact aan” 2
Het contact staat aan.
Stand 3: “Starten”
Indien de motor niet aanslaat, moet u de
contactsleutel terug draaien tot de controle-
lampjes uit gaan voor u opnieuw kunt star-
ten. Laat de sleutel los zodra de motor aan-
slaat.
N.B.: bij een dieselmotor kunnen enkele se-
condes verstrijken tussen het draaien van
de sleutel en het starten van de motor om de
motor voor te verwarmen.
Startschakelaar
Stand 0: “Stop en stuurslot”
Als u de sleutel uit het slot trekt en het stuur
draait, hoort u een klik: de stuurinrichting is
nu vergrendeld.
Bij het vrijzetten van het stuurslot draait
u het stuur iets heen en weer bij het ver-
draaien van de sleutel.
CONTACTSLOT: auto met sleutel
stopping the engine ...................................
(up to the end of the DU)
driving ........................................................
(up to the end of the DU)
starting the engine .....................................
(up to the end of the DU)
2.4
NLD_UD79860_2
D marrage, arr t moteur : v hicule avec cl (HZG - Renault)
Stoppen van de motor
Laat de motor stationair draaien en draai de
sleutel terug in de stand “Stop” 0.
Starting, stopping the engine: vehicle with key/remote control unit
STARTEN, STOPPEN VAN DE MOTOR: auto met sleutel
Starten van de motor
Benzinemotor
Geef bij het starten geen gas;
laat de contactsleutel los zodra de
motor is aangeslagen.
ÉDieselmotor
Draai de contactsleutel in de stand
“Contact aan” 2 en houd de sleutel
in die stand totdat het controlelampje
voorverwarming gedoofd is;
draai de sleutel in de stand “Starten” 3
zonder gas te geven;
laat de contactsleutel los zodra de
motor is aangeslagen.
Bijzonderheid: als de motor wordt gestart
bij een zeer lage buitentemperatuur (lager
dan -10 ° C): houd het koppelingspedaal in-
gedrukt tot de motor draait.
Start uw auto nooit in vrij-
loop op een helling. De stuur-
bekrachtiging kan hierdoor
worden uitgeschakeld.
Kans op ongevallen.
Zet nooit het contact uit
voordat de auto compleet
stilstaat, anders valt de be-
krachtiging weg. Door het
stilzetten van de motor is er geen be-
krachtiging meer van de remmen,
stuurinrichting, enz. en zijn de passieve
veiligheidsorganen zoals de airbags en
gordelspanners uitgeschakeld.
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het parke-
ren of stoppen van de auto
Laat nooit, ook niet heel even,
een kind, een afhankelijke volwassene
of een dier in de auto achter als u deze
verlaat.
Ze kunnen zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, de ruitbediening te activeren of
de portieren te vergrendelen.
Bovendien kan bij warm, zonnig weer de
temperatuur in het interieur heel erg snel
oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
stopping the engine ...................................
(up to the end of the DU)
engine start/stop button .............................
(up to the end of the DU)
RENAULT card
use .......................................................
(up to the end of the DU)
starting the engine .....................................
(up to the end of the DU)
driving ........................................................
(up to the end of the DU)
child safety.................................................
(current page)
switching on the vehicle ignition ................
(up to the end of the DU)
2.5
NLD_UD82466_3
D marrage, arr t du moteur (HZG - Renault)
Starting, stopping the engine: vehicle with RENAULT card
DE MOTOR STARTEN, STOPPEN: auto met RENAULT-CARD (1/5)
De RENAULT-card moet zich binnen de de-
tectiezone 1 bevinden.
Om te starten:
zet voor een auto met automatische
transmissie de hendel in stand P druk het
rempedaal in en druk op de knop 2;
druk voor een auto met een handmatige
versnellingsbak het rempedaal of koppe-
lingspedaal in en druk op de knop 2. Als
een versnelling ingeschakeld is, is het in-
drukken van het koppelingspedaal vol-
doende om te kunnen starten.
“Handsfree” starten met
achterklep open
In dat geval mag de RENAULT-card zich niet
in de bagageruimte bevinden om te vermij-
den dat u ze zou kwijtraken.
2
1
Bijzonderheden
Als aan een van die startvoorwaar-
den niet voldaan wordt, verschijnt de
boodschap “Druk op rem + START” of
Ontkoppel + START” of “Selecteer stand
P” op het instrumentenpaneel;
in sommige gevallen moet aan het stuur-
wiel worden gedraaid tijdens het indruk-
ken van de startknop 1 om het ontgrende-
len van de stuurkolom mogelijk te maken.
Een melding “Draai stuurwiel + START
op het instrumentenpaneel waarschuwt
u.
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het parke-
ren of stoppen van de auto
Laat nooit, ook niet heel even,
een kind, een afhankelijke volwassene
of een dier in de auto achter als u deze
verlaat.
Ze kunnen zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, de ruitbediening te activeren of
de portieren te vergrendelen.
Bovendien kan bij warm, zonnig weer de
temperatuur in het interieur heel erg snel
oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
2.6
NLD_UD82466_3
D marrage, arr t du moteur (HZG - Renault)
DE MOTOR STARTEN, STOPPEN: auto met RENAULT-CARD (2/5)
Bij een storing
In sommige gevallen werkt de “handsfree”
RENAULT card niet:
batterij van de RENAULT-card leeg enz.
nabijheid van een apparaat dat de de-
zelfde frequentie gebruik (scherm, mo-
biele telefoon, computerspel, enz.);
de auto bevindt zich in een sterk elektro-
magnetisch veld.
De boodschap “Kaart dichtbij START + druk-
ken” verschijnt op het instrumentenpaneel.
2
Functie accessoires
(Contact aanzetten)
Zodra u bent ingestapt, kunt u een aantal
functies van de auto (radio, navigatiesys-
teem ruitenwisser, enz.) gebruiken.
Om de andere functies te gebruiken, drukt
u met de RENAULT-card in de auto op de
knop 2 zonder de pedalen in te drukken.
Druk het rem- of koppelingspedaal in en
houdt vervolgens de RENAULT-card 3 (met
de zijde met het logo) gedurende ongeveer
2 seconden tegen de startknop 2. Druk op
de knop 2 om de auto te starten. Het bericht
verdwijnt.
3
Laat uw RENAULT card nooit
in de auto kaartlezer zitten als
u de auto, ook slechts korte tijd,
verlaat en er een kind (of dier)
in de auto zit.
Het kan zichzelf of anderen in gevaar
brengen door de motor te starten.
Risico van ernstige verwondingen.
Zet nooit het contact uit
voordat de auto compleet
stilstaat, anders valt de be-
krachtiging weg. Door het
stilzetten van de motor is er geen be-
krachtiging meer van de remmen,
stuurinrichting, enz. en zijn de passieve
veiligheidsorganen zoals de airbags en
gordelspanners uitgeschakeld.
2.7
NLD_UD82466_3
D marrage, arr t du moteur (HZG - Renault)
DE MOTOR STARTEN, STOPPEN: auto met RENAULT-CARD (3/5)
Als de RENAULT card niet in het interi-
eur aanwezig is of als de cardbatterij leeg
is wanneer u de motor wilt uitzetten, ver-
schijnt het bericht “Kaart afwezig ingedrukt
houden” op het instrumentenpaneel: druk
langer dan twee seconden op de knop 2. Als
de kaart zich niet meer in het interieur be-
vindt, controleert u of u deze kunt ophalen
voordat u de knop ingedrukt houdt. Zonder
de RENAULT-card kunt u de auto niet op-
nieuw starten.
Als de motor is gestopt, blijven de op dat
moment ingeschakelde accessoires (radio,
enz.) ongeveer 10 minuten werken.
Als het bestuurdersportier geopend wordt,
schakelen de accessoires uit.
Voorwaarden voor het stoppen
van de motor
De auto moet stilstaan, met de hendel in
stand N of P bij een auto met een automati-
sche transmissie.
Druk met de RENAULT card in de auto op
de knop 2: de motor zal stoppen. De stuur-
kolom vergrendelt bij het openen van het be-
stuurdersportier of bij het vergrendelen van
de auto.
Controleer, als u de auto verlaat
en vooral als u de RENAULT
card bij u heeft, of de motor
echt gestopt is.
2
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het parke-
ren of stoppen van de auto
Laat nooit, ook niet heel even,
een kind, een afhankelijke volwassene
of een dier in de auto achter als u deze
verlaat.
Ze kunnen zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, de ruitbediening te activeren of
de portieren te vergrendelen.
Bovendien kan bij warm, zonnig weer de
temperatuur in het interieur heel erg snel
oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
Zet nooit het contact uit
voordat de auto compleet
stilstaat, anders valt de be-
krachtiging weg. Door het
stilzetten van de motor is er geen be-
krachtiging meer van de remmen,
stuurinrichting, enz. en zijn de passieve
veiligheidsorganen zoals de airbags en
gordelspanners uitgeschakeld.
2.8
NLD_UD82466_3
D marrage, arr t du moteur (HZG - Renault)
DE MOTOR STARTEN, STOPPEN: auto met RENAULT-CARD (4/5)
Met deze functie kunt u de motor program-
meren om de starten en het interieur te ver-
warmen of te ventileren, tot 24 uur voordat
de auto wordt gebruikt.
Het verwarmingsniveau (temperatuur, ont-
dooien) dat is ingesteld vóór de instelling
van het programma.
Afhankelijk van het land draait de motor ge-
durende 5 of 10 minuten.
Zodra de motor gestart is, kunt u 5 of 10 mi-
nuten extra toevoegen door nogmaals te
drukken op de startknop van de afstandsbe-
diening 3.
Op afstand starten van de motor
Inschakelen
Als de auto deze functie biedt, drukt u kort
(minder dan 5 seconden) op de ontgrendel-
knop 4, en daarna drukt u binnen twee keer,
steeds gedurende ongeveer 3 seconden, op
de startknop van de afstandsbediening 3.
Als er een probleem is, raadpleegt u zo snel
mogelijk een merkdealer.
Werkzaamheden
Met deze functie kunt u de motor op afstand
starten.
Daartoe drukt u op de vergrendelingsknop 5
en daarna ongeveer drie seconden op de
startknop 3 van de afstandsbediening. De
lichten knipperen ongeveer 3 seconden.
4
5
3
6
Afhankelijk van de auto worden de confi-
guratie en programmering uitgevoerd via
het multimediadisplay 6. Raadpleeg de ge-
bruiksaanwijzing van het multimediasys-
teem van uw auto.
De actieradius voor het op afstand starten
van de motor varieert afhankelijk van de om-
geving:
Obstakels dicht bij gebouwen (schepen),
muren of andere auto’s, enz.;
De auto bevindt zich in een sterk elektro-
magnetisch veld.
De sleutel of de Renault-kaart of de accu
is bijna leeg.
2.9
NLD_UD82466_3
D marrage, arr t du moteur (HZG - Renault)
Gebruik de functie om de motor
op afstand te starten of te pro-
grammeren niet als:
de auto in een garage of in
een afgesloten ruimte staat.
Risico op vergiftiging of verstik-
king door de uitstoot van uitlaat-
gassen.
de auto is afgedekt met een be-
schermhoes.
Risico van brand.
de motorkap geopend is of voordat
de motorkap wordt geopend.
Risico op brandwonden of verwon-
dingen.
Afhankelijk van het land kan de func-
tie of de programmering van het op
afstand starten van de motor ver-
boden zijn
door de geldende wetgeving en/of re-
gelgeving.
Controleer voor het gebruik van deze
functie de geldende wetgeving en/
of regelgeving van het land.
Het op afstand starten van de motor werkt:
– de hendel in neutrale stand staat (neu-
traal) voor auto’s met een handgescha-
kelde of robotversnellingsbak;
de hendel in stand P staat voor auto's
met een automatische versnellingsbak;
het contact uit is en er geen sleutel in het
contactslot zit;
de motorkap dicht is;
alle opengaande delen (portieren en ba-
gageruimte) zijn gesloten en vergrendeld
wanneer u de auto verlaat;
In zeer koude weersituaties werkt het
starten op afstand door programmering
mogelijk niet;
als de auto is uitgerust met een automa-
tische transmissie, wacht u na het stop-
pen van de motor of nadat het op afstand
starten van de motor is mislukt, 10 secon-
den voordat u opnieuw probeert.
Als één van de condities niet wordt opge-
volgd, gaan de lichten ongeveer 3 seconden
knipperen.
Opmerking: heel af en toe kan de motor
stoppen meteen nadat deze op afstand is
gestart. In dit geval is het op afstand star-
ten van de motor beschikbaar en kan de be-
stuurder dit opnieuw uitvoeren.
Als de motor continu stopt, moet u zo snel
mogelijk een merkdealer raadplegen.
DE MOTOR STARTEN, STOPPEN: auto met RENAULT-CARD (5/5)
Bijzonderheid van auto’s uitgerust
met de functie “wekken na elke
2 uur”.
Het is vereist om voor en na elk gebruik
van de functie ten minste 10 minuten te
rijden. Als u deze functie gebruikt, is er
kans op kwaliteitsverlies bij de motorolie.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van
het multimediasysteem van uw auto.
starting the engine .....................................
(up to the end of the DU)
engine standby ..........................................
(up to the end of the DU)
Stop & Start function..................................
(up to the end of the DU)
Stop & Start ...............................................
(up to the end of the DU)
2.10
NLD_UD82467_4
Fonction Stop and Start (HZG - Renault)
Voor alle auto’s:
Afhankelijk van de auto, gaat het waarschu-
wingslampje op het instrumentenpa-
neel branden om aan te geven dat de motor
op stand-by staat.
De uitrustingen van de auto blijven in wer-
king terwijl de motor stilstaat.
Stop and Start function
FUNCTIE STOP AND START (1/4)
Dit systeem zorgt voor een lager brandstof-
verbruik en vermindert de uitstoot van broei-
kasgassen.
Het systeem wordt automatisch ingescha-
keld wanneer de auto begint te rijden.
Tijdens het rijden zet het systeem de motor
af (op stand-by) wanneer de auto stilstaat
(file, voor een stoplicht enz.).
Omstandigheden waarbij de
motor op stand-by wordt gezet
De auto heeft na de laatste stilstand gere-
den.
Voor een automatische versnellingsbak:
de versnellingsbak staat in stand D, M of
N;
en
het rempedaal wordt (voldoende hard) in-
gedrukt;
en
het gaspedaal wordt niet ingedrukt;
en
– de snelheid is nul gedurende ongeveer
1 seconde
De motor blijft op stand-by staan bij inscha-
kelen van stand P, of bij inschakelen van
stand N terwijl de parkeerrem is aangetrok-
ken en het rempedaal wordt losgelaten.
Wanneer de motor op stand-by
wordt gezet, wordt de automa-
tische parkeerrem (afhankelijk
van de auto) niet automatisch
vastgezet.
Wanneer de motor op stand-by
staat, werkt de rembekrachti-
ging niet.
Rijd niet met de auto wanneer
de motor op stand-by staat (het
waarschuwingslampje
wordt op het instrumentenpa-
neel weergegeven).
Het contact moet worden uitge-
schakeld voordat u het voertuig
verlaat. 2.4 of 2.5
2.11
NLD_UD82467_4
Fonction Stop and Start (HZG - Renault)
Stand-by uitschakelen
Voor een automatische versnellingsbak:
het rempedaal is niet ingedrukt en stand
D of M is ingeschakeld, of
het rempedaal wordt losgelaten, de stand
N is ingeschakeld en de parkeerrem is
vrijgezet, of
het rempedaal wordt opnieuw ingedrukt,
de stand P is ingeschakeld of de stand N
is ingeschakeld terwijl de parkeerrem is
vastgezet, of
– stand R is ingeschakeld of,
het gaspedaal wordt ingedrukt; of,
bij handbediening wordt de versnellings-
hendel verplaatst naar + of -.
Om brandstof bij te vullen, moet de motor
worden afgezet (en niet op stand-by
worden gezet): zet de motor altijd af.
2.4 of 2.5
FUNCTIE STOP AND START (2/4)
Stand-by van de motor
voorkomen
In bepaalde omstandigheden, zoals op een
kruispunt, is het mogelijk om bij geactiveerd
systeem de motor draaiende te houden om
snel te kunnen starten.
Automatische transmissie:
Laat de auto stilstaan door zachtjes op het
rempedaal te drukken.
Bijzonderheid: afhankelijk van de auto,
brandt het controlelampje Ä gedu-
rende enkele seconden op het instrumen-
tenpaneel als u het contact uitzet wanneer
de motor op stand-by staat.
2.12
NLD_UD82467_4
Fonction Stop and Start (HZG - Renault)
FUNCTIE STOP AND START (3/4)
Omstandigheden waarbij de
motor niet op stand-by wordt
gezet
Onder bepaalde omstandigheden kan het
systeem de motor niet op stand-by zetten.
Dit is het geval als:
voor auto’s met een RENAULT -kaart:
het bestuurdersportier is niet gesloten;
– de autogordel van de bestuurder is niet
vastgemaakt;
voor alle auto’s:
de achteruitversnelling is ingeschakeld;
de motorkap niet is vergrendeld;
de buitentemperatuur is te hoog of te
laag;
de accu onvoldoende geladen is;
Indien beschikbaar, wordt de modus
“4WD Lock” geactiveerd; 2.37
het verschil tussen de temperatuur in de
auto en de ingestelde temperatuur van
de thermostatische airconditioning te
groot is;
de parkeerhulp is ingeschakeld;
de helling bedraagt meer dan ongeveer
12% voor voertuigen die zijn uitgerust
met een automatische versnellingsbak;
de functie “Helder zicht” is ingeschakeld;
3.4 of 3.7 of 3.12
de motortemperatuur is te hoog of te
laag;
de luchtzuiveringscyclus wordt ver-
nieuwd;
of
– ...
Afhankelijk van de auto verschijnt het con-
trolelampje op het instrumentenpa-
neel. Dit lampje waarschuwt u dat de motor
niet in stand-by kan worden gezet.
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.4 of 2.5
Bijzonderheden van de auto’s
met een RENAULT-card
Als de bestuurder, terwijl de motor is afge-
zet (verkeersopstopping, stilstaan voor een
stoplicht enz.), zijn gordel losmaakt en het
bestuurdersportier opent, of uit zijn stoel
komt, wordt het contact verbroken.
De automatische parkeerrem zet zich dan
automatisch vast.
Start de motor om het Stop and Start-
systeem te herstarten en weer in te schake-
len. 2.4 of 2.5
Speciale situaties bij auto’s met
een sleutel
Met de motor op stand-by (verkeersopstop-
ping, stilstaan voor een stoplicht enz.), als
u uit de auto stapt, klinkt een geluidssig-
naal om u te waarschuwen dat de motor op
stand-by staat en niet is uitgezet.
Een motor die stand-by staat
kan weer starten, zelfs als
de bestuurder is uitgestapt.
Controleer de veiligheid voor-
dat u uitstapt.
2.13
NLD_UD82467_4
Fonction Stop and Start (HZG - Renault)
Met nog een keer indrukken schakelt het
systeem weer in. De boodschap “Stop &
Start actief” verschijnt op het instrumenten-
paneel en het controlelampje 2in de schake-
laar 1 dooft.
Het systeem wordt automatisch weer inge-
schakeld bij elke start van het voertuig.
Storingen
Wanneer de boodschap “Stop & Start con-
troleren” op het instrumentenpaneel ver-
schijnt en tegelijkertijd het controlelampje 2
in de schakelaar 1 oplicht, wordt het sys-
teem uitgeschakeld.
Raadpleeg een merkdealer.
FUNCTIE STOP AND START (4/4)
Bijzonderheid van het automatisch weer
starten van de motor
Onder bepaalde omstandigheden kan de
motor vanzelf weer starten om uw veiligheid
en uw comfort te waarborgen.
Dat kan zich met name voordoen wanneer:
de buitentemperatuur is te hoog of te
laag;
de functie “Helder zicht” is ingeschakeld;
3.4 of 3.7 of 3.12
de accu onvoldoende geladen is;
– de rijsnelheid van de auto hoger is dan
5 km/u (bij afdalen);
– het rempedaal herhaaldelijk wordt inge-
drukt of er vaak wordt geremd;
– ...
1
2
Let op: Als de motor op stand-by staat,
kunt u op de schakelaar 1 drukken om
de motor automatische opnieuw te star-
ten.
Voordat u uit het voertuig stapt,
moet u het contact uitschake-
len. 2.4 of 2.5
Speciale voorziening van auto’s met
een sleutel: in sommige omstandig-
heden wordt het automatisch opnieuw
starten van de motor verhinderd als een
voorportier is geopend.
Inschakelen, uitschakelen van
de functie
Druk de schakelaar 1 in om de functie uit te
schakelen. De boodschap “Stop & Start uit-
geschakeld” verschijnt op het instrumenten-
paneel en het controlelampje 2 in de scha-
kelaar licht op.
special features of petrol vehicles .............
(up to the end of the DU)
catalytic converter......................................
(up to the end of the DU)
driving ........................................................
(up to the end of the DU)
catalytic converter......................................
(up to the end of the DU)
2.14
NLD_UD77081_2
Particularit s des versions essence (HZG - Renault)
Special features of petrol versions
BIJZONDERHEDEN VAN DE BENZINEMOTOR
Onder bepaalde omstandigheden, zoals:
te lang doorrijden als het waarschuwings-
lampje brandstofreserve brandt;
het gebruik van loodhoudende benzine;
– het gebruik van niet goedgekeurde toe-
voegingen aan de motorolie of de brand-
stof.
Of bij het optreden van storingen zoals:
een defecte ontsteking, brandstofgebrek
of losse bougiekabel waardoor de ontste-
king overslaat en de auto met horten en
stoten rijdt,
vermogensverlies van de motor,
hierdoor kan de katalysator oververhit raken
waardoor deze minder effectief wordt of on-
herstelbaar wordt beschadigd, en ook
andere delen van de auto kunnen te heet
worden.
Indien u één van de hiervoor genoemde sto-
ringen constateert, dient u uw auto zo spoe-
dig mogelijk door een merkdealer te laten
herstellen.
U kunt dergelijke storingen voorkomen door
de onderhoudsbeurten bij een merkdealer
te laten uitvoeren volgens het onderhouds-
boekje.
Bij startmoeilijkheden
Blijf niet proberen om te motor te starten
(door op de startknop te drukken of de auto
te duwen of te slepen) zonder dat u de oor-
zaak van de storing vaststelt en verhelpt,
om schade aan de katalysator of de start-
motor en voortijdige slijtage van de accu te
voorkomen.
Ga niet door met starten maar roep de hulp
in van een merkdealer en laat de storing ver-
helpen.
Parkeer de auto niet of blijf niet
met draaiende motor staan op
een plaats waar de uitlaat zich
boven brandbaar materiaal
bevindt. Onder ongunstige omstandig-
heden (droogte, harde wind) kan brand
ontstaan als de hete uitlaat in contact
komt met gras of bladeren.
catalytic converter......................................
(up to the end of the DU)
special features of diesel versions.............
(up to the end of the DU)
driving ........................................................
(up to the end of the DU)
2.15
NLD_UD77110_4
Particularit s des versions diesel (HZG - Renault)
Voorzorgen in de winter
Om problemen bij vorst te voorkomen:
zorg dat de accu steeds goed geladen is,
laat het brandstofpeil in de tank niet on-
nodig laag komen om condensatie van
waterdamp tegen te gaan.
Special features of diesel versions
BIJZONDERHEDEN VAN UITVOERINGEN MET DIESELMOTOR (1/2)
Toerental van de dieselmotor
De inspuitpomp van de dieselmotor heeft
een mechanische begrenzing die er voor
zorgt dat het afgestelde motortoerental
in geen van de versnellingen kan worden
overschreden.
Als de boodschap “Controleer lucht vergren-
deling” wordt weergegeven en de controle-
lampjes Ä en © oplichten, raad-
pleeg dan snel een merkdealer.
Afhankelijk van de gebruikte brandstofsoort,
kan er soms witte rook ontstaan tijdens het
rijden.
Dit wordt veroorzaakt door het automatisch
reinigen van het roetfilter en heeft geen ge-
volgen voor het rijgedrag van de auto.
Als de tank is leeg gereden
Als u tankt nadat de tank volledig leegge-
reden is, moet het brandstofcircuit worden
ontlucht: 1.100
Parkeer de auto niet of blijf niet
met draaiende motor staan op
een plaats waar de uitlaat zich
boven brandbaar materiaal
bevindt. Onder ongunstige omstandig-
heden (droogte, harde wind) kan brand
ontstaan als de hete uitlaat in contact
komt met gras of bladeren.
Label met de opaciteit van motorgassen
U vindt de informatie 1 op het etiket A in de
motorruimte of, afhankelijk van het voertuig,
op het identificatieplaatje van het voertuig
6.2.
1 Dieseluitstoot.
A
1
2.16
NLD_UD77110_4
Particularit s des versions diesel (HZG - Renault)
Roetfilter
Het roetfilter wordt gebruikt bij de behande-
ling van uitlaatgassen van dieselmotoren.
Het waarschuwingslampje op het in-
strumentenpaneel geeft, afhankelijk van de
auto, aan dat het filter is verstopt en moet
worden schoongemaakt.
Doe dit zo: blijf rijden wanneer het waar-
schuwingslampje verschijnt, afhan-
kelijk van de verkeersomstandigheden en
de maximumsnelheid, totdat het dooft. Laat
het motortoerental indien mogelijk niet lager
zakken dan 2000 tpm.
Na ongeveer 10 tot 20 minuten zou het
waarschuwingslampje moeten doven.
De weergave van op het instrumen-
tenpaneel kan gecombineerd zijn met een
hoger motortoerental en een hogere wer-
king van het koelcircuit om het roetfilter te
reinigen.
BIJZONDERHEDEN VAN UITVOERINGEN MET DIESELMOTOR (2/2)
Opmerking: Het waarschuwingslampje ver-
schijnt mogelijk weer als de verkeersom-
standigheden met betrekking tot het reini-
gen van het filter zich niet volledig voordoen.
Als de auto stilstaat of als het motortoerental
zakt tot onder 2000 tr/min voordat het con-
trolelampje verdwijnt, moet de handeling
wellicht worden herhaald.
Het waarschuwingslampje
® dwingt u, voor uw
veiligheid, direct te stoppen
zonder het verkeer in gevaar
te brengen. Stop de motor en start deze
niet opnieuw. Ga naar een merkdealer.
Voor regeneratie van het roetfilter is om
de 200 km een lange autorit nodig van
minstens 20 minuten, op een hoofdweg.
Als het filter verzadigd raakt, verschijnt het
waarschuwingslampje © en afhanke-
lijk van de auto, het waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel, plus
het bericht “Controleer inspuitsysteem”.
Raadpleeg in dat geval een merkdealer.
Als het waarschuwingslampje ® en,
afhankelijk van de auto, het waarschuwings-
lampje verschijnt, samen met het be-
richt “Risico op motorschade”: stop de auto,
zet de motor uit en neem contact op met een
merkdealer.
gear lever...................................................
(current page)
reverse gear
selecting ...............................................
(up to the end of the DU)
changing gear ............................................
(up to the end of the DU)
2.17
NLD_UD74244_2
Levier de vitesses/frein à main (HZG - Renault)
Gear lever
Versnellingshendel
Auto’s met handgeschakelde versnel-
lingsbak: volg de tekening op knop 1.
Auto’s met automatische versnellings-
bak: 2.98
VERSNELLINGSHENDEL
Bij het manoeuvreren kan de
auto aan de onderkant ergens
tegenaan rijden (bijvoorbeeld:
contact met een paaltje, een
trottoir of ander stadsmeubilair) en daar-
door beschadigen (bijvoorbeeld: vervor-
ming van een as, enz.).
Om ieder risico van een ongeluk te voor-
komen, moet u uw auto door een merk-
dealer laten controleren.
Inschakelen achteruitversnelling
Bij het inschakelen van de achteruitversnel-
ling moet u de ring 2 onder de knop omhoog
trekken voordat u de hendel kunt verplaat-
sen.
De achteruitrijlichten gaan branden, zodra
de achteruitversnelling is ingeschakeld en
het contact aanstaat.
1
2
parking brake .............................................
(until the end of the DU)
2.18
NLD_UD67122_1
Frein à main (HZG - Renault)
Parking brake, Electronic parking brake
PARKEERREM
Parkeerrem
Vrijzetten
Druk krachtig op de parkeerrem 1.
Indien u de handgreep niet voldoende hebt
vrij gezet, brandt er tijdens het rijden een
rood lampje op het instrumentenpaneel.
Vastzetten
Druk krachtig op de parkeerrem 1.
Controleer of de auto blijft stilstaan. Het con-
trolelampje op het instrumentenpa-
neel licht op.
Tijdens het rijden moet de
handrem helemaal zijn vrij
gezet (rood waarschuwings-
lampje uit), anders is er kans
op oververhitting of schade.
1
driving ........................................................
(up to the end of the DU)
electronic parking brake ............................
(up to the end of the DU)
2.19
NLD_UD79789_3
Frein de parking assist (HZG - Renault)
AUTOMATISCHE PARKEERREM (1/3)
N.B.
Om aan te geven dat de automatische
parkeerrem is losgezet, klinkt een ge-
luidssignaal en verschijnt de boodschap
Parkeerrem aantrekken” op het instrumen-
tenpaneel:
met draaiende motor: bij het openen van
het bestuurdersportier;
– met motor uit (in geval van afslaan van
de motor bijvoorbeeld): bij het openen
van een voorportier.
In dit geval, trekt u en laat u de schakelaar 1
weer los om de automatische parkeerrem
aan te trekken.
De parkeerrem automatisch vrij zetten
Het loszetten gebeurt zodra u gas geeft om
weg te rijden.
Automatische werking
De automatische parkeerrem blokkeert de
auto als de motor wordt stilgezet (en niet
als de motor in stand-by wordt gezet voor
auto’s met de Stop and Start functie).
2.4 of 2.5, en 2.10
In alle andere gevallen, bijvoorbeeld af-
slaan van de motor, wordt de automatische
parkeerrem niet automatisch vastgezet. De
handbediening moet dan gebruikt worden.
Voor bepaalde modellen in sommige landen
wordt de rem niet automatisch vastgezet.
Raadpleeg de paragraaf “handbediening”.
Het vastzetten van de automatische par-
keerrem wordt bevestigd door de bood-
schap “Parkeerrem aangetrokken” en het
controlelampje } op het instrumenten-
paneel en door het oplichten van het contro-
lelampje 2 op de schakelaar 1.
Na het stilzetten van de motor, dooft het con-
trolelampje 2 enkele minuten na het vastzet-
ten van de automatische parkeerrem en het
controlelampje } gaat uit bij het ver-
grendelen van de auto.
Controleer, voordat u de auto
verlaat, of de automatische
parkeerrem inderdaad is vast-
gezet. Het vastzetten is te zien
aan het branden van het lampje 2 op
schakelaar 1 en van het lampje }
op het instrumentenpaneel tot de portie-
ren worden vergrendeld.
2
1
2.20
NLD_UD79789_3
Frein de parking assist (HZG - Renault)
AUTOMATISCHE PARKEERREM (2/3)
Bijzondere gevallen
Als u op een helling wilt stoppen of als u
met een caravan of een aanhangwagen par-
keert, moet u de handgreep 1 enkele secon-
des uitgetrokken houden om een maximale
remwerking te krijgen.
Parkeren met vrijgezette automatische par-
keerrem (bijvoorbeeld als het vriest):
met draaiende motor, stopt u de motor
door tegelijkertijd het rempedaal en de
schakelaar 1 ingedrukt te houden (en
niet door hem in stand-by te zetten voor
auto’s met Stop and Start);
laat terwijl de auto in versnelling P staat
het rempedaal en de schakelaar 1 los.
Voor auto’s met Stop and Start-functie wordt
de automatische parkeerrem wanneer de
motor uit staat automatisch vastgezet als de
bestuurder zijn gordel losmaakt en het be-
stuurdersportier opent of zijn stoel verlaat.
Kortstondige stop
Om de elektronische parkeerrem handma-
tig te activeren (als u moet stoppen voor
een verkeerslicht of bij stilstaande auto met
draaiende motor enz.): trek aan de schake-
laar 1 en laat los. Het loszetten is automa-
tisch zodra de auto weer gaat rijden.
Handbediend
U kunt de automatische parkeerrem met de
hand bedienen.
Vastzetten van de automatische
parkeerrem
Trek aan schakelaar 1. Het controlelampje 2
en het controlelampje } lichten op het
instrumentenpaneel op.
Loszetten van de automatische
parkeerrem
Met contact aan drukt u het rempedaal in
en drukt u op de schakelaar 1: waarschu-
wingslampje 2 en het waarschuwingslampje
} gaat uit.
Speciale functie met betrek-
king tot de functie Stop and
Start: in geval van losmaken
van de gordel van de bestuur-
dersstoel voordat de motor in stand-by
via de functie Stop and Start, zorg er dan
voor dat de parkeerrem is vastgezet: het
waarschuwingslampje } op het in-
strumentenpaneel bevestigt dit. Risico
dat de auto wegrolt.
2
1
2.21
NLD_UD79789_3
Frein de parking assist (HZG - Renault)
Storingen
Bij een storing licht het waarschuwings-
lampje © op het instrumentenpa-
neel op, vergezeld van de boodschap
Controleer parkeerrem” en in sommige
gevallen van het waarschuwingslampje
}.
Raadpleeg snel een merkdealer.
Bij een storing van de automatische par-
keerrem licht het waarschuwingslampje
® op, vergezeld van de boodschap
Storing remsysteem”, van een geluids-
signaal en in sommige gevallen van het
waarschuwingslampje }.
U moet direct stoppen zonder het overige
verkeer in gevaar te brengen.
Uitvoering met automatische
transmissie
Bij bestuurdersportier open of slecht geslo-
ten en draaiende motor, wordt het automa-
tisch loszetten uit veiligheidsoverwegingen
gedeactiveerd, (dit om te voorkomen dat de
auto alleen zonder bestuurder weg rolt). De
boodschap “Ontgrendel park. rem handma-
tig” verschijnt op het instrumentenpaneel als
de bestuurder het gaspedaal indrukt.
AUTOMATISCHE PARKEERREM (3/3)
U moet dan om de auto te blok-
keren de eerste versnelling in-
schakelen (handgeschakelde
versnellingsbak) of stand P
(automatische transmissie). Als de hel-
ling erg steil is, legt u blokken voor de
wielen.
Zet, voordat u de auto ver-
laat, de selecteurhendel altijd
in stand P. Als u namelijk gas
geeft terwijl een versnelling is
ingeschakeld, kan de stilstaande auto
gaan rijden.
Kans op ongevallen.
Als er geen visueel of geluids-
signaal terug komt, geeft het
een storing van het instrumen-
tenpaneel weer. U moet direct
stoppen zonder het overige verkeer in
gevaar te brengen. Zorg dat de auto in-
derdaad goed gestopt is en neem con-
tact op met een merkdealer.
Als het bericht
“WAARSCHUWING: Elektrisch
systeem” of “Elektrische storing
GEVAAR” of “Controleer accu”
of “WAARSCHUWING: Remsysteem”
wordt weergegeven, moet u het voertuig
stilzetten door de positie P te selecte-
ren of door aan de schakelaar 1 te trek-
ken gedurende ongeveer 10 seconden.
Blokkeer de wielen van het voertuig als
de helling en de omstandigheden dit ver-
eisen.
Risico dat de auto wegrolt.
Roep de hulp in van een merkdealer.
driving ........................................................
(up to the end of the DU)
fuel
advice on fuel economy .......................
(up to the end of the DU)
fuel economy .............................................
(up to the end of the DU)
ECO driving ...............................................
(up to the end of the DU)
driving recommendations ..........................
(up to the end of the DU)
fuel
consumption ........................................
(up to the end of the DU)
fuel consumption .......................................
(up to the end of the DU)
2.22
NLD_UD82468_4
Conseils eco conduite (HZG - Renault)
ECO driving
TIPS VOOR HET RIJDEN, ZUINIG RIJDEN (1/5)
1
Indicatielampje voor overschakelen naar
de volgende versnelling 2
Afhankelijk van de auto geeft een waar-
schuwingslampje op het instrumentenpa-
neel het beste moment aan om naar een
hogere of lagere versnelling te schakelen
om het brandstofverbruik zo laag mogelijk
te houden:
Š of +: schakel naar een hogere versnel-
ling.
of -: schakel naar een lagere versnelling.
Als u deze indicator regelmatig volgt, daalt
het brandstofverbruik van uw auto.
Het brandstofverbruik is goedgekeurd over-
eenkomstig een voorgeschreven standaard-
methode. Deze methode is voor alle auto-
fabrikanten hetzelfde en maakt het mogelijk
om auto’s met elkaar te vergelijken. Het
werkelijke verbruik is afhankelijk van de ge-
bruiksomstandigheden van de auto, de uit-
rustingen en de rijstijl. Raadpleeg voor een
optimaal brandstofverbruik onderstaande
aanbevelingen.
Afhankelijk van de auto beschikt u over ver-
schillende functies die u kunnen helpen het
brandstofverbruik te verminderen:
de toerenteller;
Indicatielampje voor overschakelen naar
de volgende versnelling;
het indicatielampje rijstijl;
de trajectbalans en tips voor zuinig rijden
via het bedieningsscherm;
de werkingsstand ECO.
Deze informatie wordt aangevuld door het
navigatiesysteem, als de auto hiermee is uit-
gerust.
Op het instrumentenpaneel
De informatieweergave kan worden inge-
deeld en gepersonaliseerd aan de hand van
de personaliseringsstijl van het instrumen-
tenpaneel die werd gekozen met het bedie-
ningsscherm.
De toerenteller met ECO-zone 1
Rijden in de ECO-zone zorgt meestal voor
een optimaal brandstofverbruik.
2
2
ECO mode .................................................
(current page)
2.23
NLD_UD82468_4
Conseils eco conduite (HZG - Renault)
TIPS VOOR HET RIJDEN, ZUINIG RIJDEN (2/5)
4
3
Op het bedieningsscherm
Trajectbalans
Nadat de motor is afgezet, geeft de
“Trajectbalans”-weergave op het scherm 4
informatie over uw laatste traject.
Het geeft aan:
het gemiddeld verbruik;
het aantal afgelegde kilometers;
het aantal gewonnen kilometers. Dit komt
overeen met een rijstijl waarbij geen
brandstof wordt verbruikt (vertragen en/
of voet niet op het gaspedaal).
Een algemene melding van 0 tot 100 geeft
u de mogelijkheid om uw prestaties als zui-
nige bestuurder in te schatten. Hoe hoger
het cijfer, hoe lager het brandstofverbruik.
De tips voor zuinig rijden worden u gegeven
om uw prestaties te verbeteren.
Het opslaan van uw voorkeurstrajecten
geeft u de mogelijkheid om uw prestaties
onderling te vergelijken en ze te vergelijken
met de prestaties van andere gebruikers van
de auto.
Voor meer informatie raadpleegt u het in-
structieboekje van het multimediasysteem.
Indicatielampje rijstijl 3
Dit lampje informeert u in real time over uw
rijstijl. De indicator 3 waarschuwt u.
Hoe meer blaadjes de indicator 3 weergeeft,
hoe rustiger en zuiniger u rijdt.
Als u deze indicator regelmatig volgt, daalt
het brandstofverbruik van uw auto.
Voor in -of uitschakelen van de rijstijlindi-
catie raadpleegt u het instructieboekje van
het multimediasysteem.
2.24
NLD_UD82468_4
Conseils eco conduite (HZG - Renault)
TIPS VOOR HET RIJDEN, ZUINIG RIJDEN (3/5)
ECO-modus
De ECO -modus is een functie die het brand-
stofverbruik zo laag mogelijk houdt. Deze
werkt op bepaalde stroomverbruikende sys-
temen in de auto (verwarming, airconditio-
ning, stuurbekrachtiging, enz.) en op be-
paalde rijactiviteiten (versnellen, vertragen,
schakelen, gebruik van snelheidsregelaar,
enz.).
De beperkte versnelling leidt tot brandstof-
besparing in een stedelijke omgeving. Als de
ECO-modus wordt gebruikt, is het normaal
dat het verwarmingsniveau verandert.
Activeren van de functie
De functie kan worden ingeschakeld:
door op de schakelaar 4 te drukken.
afhankelijk van de auto, vanuit het na-
vigatiemenu van het multimediascherm
(raadpleeg het instructieboekje van het
multimediasysteem).
Het controlelampje verschijnt op het
instrumentenpaneel om de inschakeling te
bevestigen.
Tijdens het rijden kan de ECO-modus tijde-
lijk worden verlaten om de motor weer op
volle kracht te laten werken.
Druk daartoe het gaspedaal diep in.
De ECO-modus wordt weer ingeschakeld
zodra u de druk op het gaspedaal vermin-
dert.
Uitschakelen van de functie
Druk op de schakelaar 4.
Het controlelampje op het instru-
mentenpaneel gaat uit om de uitschakeling
te bevestigen.
4
Tips voor het rijden en zuinig
rijden
Rijgedrag
Rijd kalm tot de motor zijn bedrijfstem-
peratuur heeft bereikt; dit is beter dan
warmdraaien bij stilstaande auto.
tyres ...........................................................
(current page)
2.25
NLD_UD82468_4
Conseils eco conduite (HZG - Renault)
Rijden met hoge snelheid stimuleert
het brandstofverbruik van het voertuig
enorm.
Voorbeelden (bij constante snelheid):
vertragen van 130 km/u naar
110 km/u bespaart ongeveer tot 20%
brandstof;
vertragen van 90 km/u naar
80 km/u bespaart ongeveer tot 10%
brandstof.
Bij een dynamische rijstijl waarbij u vaak
en krachtig versnelt en vertraagt, zal de
tijdswinst niet opwegen tegen de ge-
maakte brandstofkosten.
Laat het toerental van de motor in de
lagere versnellingen niet te ver oplopen.
Kies indien mogelijk altijd de hoogste ver-
snelling.
Rijd bij een stoplicht kalm weg.
Rem zo weinig mogelijk. Regel de snel-
heid van de auto met het gaspedaal door
voor een obstakel of een bocht tijdig gas
terug te nemen.
TIPS VOOR HET RIJDEN, ZUINIG RIJDEN (4/5)
Hinder bij het rijden
Aan de bestuurderskant mogen
alleen voor de auto geschikte
matten worden gebruikt, die
moeten worden vastgezet aan de vooraf
geïnstalleerde onderdelen. Controleer
regelmatig of ze goed vastzitten. Stapel
niet meerdere matten op elkaar.
Gevaar van hakende pedalen
Geef op een helling geen gas bij: Houd
het gaspedaal bij voorkeur in dezelfde
stand.
Bij een moderne auto is het niet nodig bij
het schakelen tweemaal te ontkoppelen
of voor het stilzetten van de motor nog
even gas te geven.
Diepe plassen, overstromingen:
Rijd niet door als het water
op de weg hoger staat
dan de onderrand van de
velgen.
Verwarmingsniveau
Het is normaal dat het brandstofverbruik van
de auto stijgt bij gebruik van de verwarming
(vooral bij een buitentemperatuur onder nul)
of airconditioning.
2.26
NLD_UD82468_4
Conseils eco conduite (HZG - Renault)
TIPS VOOR HET RIJDEN, ZUINIG RIJDEN (5/5)
Tips voor het gebruik
Gebruik bij voorkeur de ECO-modus.
– Ook het opwekken van elektriciteit kost
brandstof. Schakel alleen die verbruikers
in die u nodig hebt. Maar veiligheid voor
alles: Rijd met dim- licht zodra het zicht
minder wordt (zien en gezien worden).
Gebruik de ventilatieroosters. Bij
100 km/u verhogen opestaande ruiten
het verbruik met 4%.
Vul de tank niet tot aan de rand, dit voor-
komt overstromen.
Bij auto’s die zijn uitgerust met een
niet-automatische airconditioning,
schakelt u de airconditioning uit als deze
niet nodig is.
Tips voor zuinig rijden en minder
luchtverontreiniging:
Open bij zeer warm weer of als de auto in
de zon heeft gestaan enkele minuten de
portieren voordat u start, zodat de hete
lucht uit de auto kan ontsnappen.
– Rijd niet met een leeg imperiaal op uw
auto.
Gebruik een aanhangwagen voor het
vervoer van grote voorwerpen.
Gebruik een goedgekeurde dakspoiler
als u met een caravan op reis gaat en stel
de spoiler in de juiste stand af.
– Gebruik uw auto zo weinig mogelijk op
korte afstanden. De motor komt dan niet
op temperatuur.
Banden
Door een te lage bandenspanning neemt
het verbruik toe.
– Opteren voor de hoogste snelheidsdruk
of de aanbevolen druk om het brandstof-
verbruik te optimaliseren, die op de rand
van het bestuurdersportier wordt weerge-
geven. 4.11
Indien banden worden gemonteerd die
niet zijn voorgeschreven, kan het ver-
bruik stijgen.
advice on antipollution ...............................
(up to the end of the DU)
antipollution
advice ..................................................
(up to the end of the DU)
maintenance ..............................................
(up to the end of the DU)
2.27
NLD_UD67125_1
Conseils entretien et antipollution (HZG - Renault)
Maintenance and anti-pollution advice
TIPS VOOR ONDERHOUD EN MINDER LUCHTVERONTREINIGING
Uw auto voldoet aan de eisen voor de recy-
cling en het terugwinnen van materialen van
de auto bij de sloop, die van kracht worden
in 2015.
Bepaalde onderdelen van uw auto zijn ont-
worpen om later gerecycled te worden.
Deze onderdelen zijn gemakkelijk te verwij-
deren zodat ze ingezameld en in recycling-
bedrijven herverwerkt kunnen worden.
Door zijn ontwerp, door de fabrieksafstellin-
gen en door zijn matig verbruik is uw auto
in overeenstemming met de wettelijke bepa-
lingen over luchtverontreiniging in ons land.
Hij produceert zo weinig mogelijk schade-
lijke uitlaatgassen en rijdt zo zuinig mogelijk.
Maar de luchtverontreiniging en het verbruik
van uw auto hangen ook van u af. Let erop
dat hij goed wordt onderhouden en goed
wordt gebruikt.
Onderhoud
Overtreding van de bepalingen inzake lucht-
verontreiniging is strafbaar.
Voor een goede werking van het uitlaatsys-
teem en het handhaven van de emissie-
waarden mogen er alleen originele door de
fabrikant voorgeschreven onderdelen ge-
bruikt worden voor het brandstof- en uitlaat-
systeem van uw auto.
Laat uw auto controleren en afstellen door
een merkdealer, in overeenstemming met
de instructies in het onderhoudsprogramma
van uw auto: de merkdealer beschikt over
alle gereedschappen om de oorspronkelijke
afstellingen van uw auto te garanderen.
Afstelling van de motor
Luchtfilter, brandstoffilter: een vervuild
filterelement vermindert het rendement.
Laat het vervangen.
Stationair toerental: geen afstelling
nodig.
Controle van de uitlaatgassen
Het controlesysteem van de uitlaatgassen
waarschuwt bij een storing in de werking van
de katalysator.
Een dergelijke storing kan leiden tot een ver-
hoogde uitstoot van schadelijke uitlaatgas-
sen en schade aan mechanische organen.
ÄDit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel geeft eventu-
ele storingen van het systeem aan:
Dit gaat branden bij het aanzetten van het
contact, en dooft bij het starten van de motor.
Als het continu brandt, moet u zo snel
mogelijk een merkdealer raadplegen;
als het knippert, moet u vaart verminde-
ren tot het knipperen ophoudt. Raadpleeg
zo spoedig mogelijk een merkdealer.
environment ...............................................
(up to the end of the DU)
2.28
NLD_UD67126_1
Environnement (sans marque) (HZG - Renault)
Environment
MILIEU
Emissies
Uw auto is ontworpen om tijdens het gebruik
minder broeikasgassen (CO2) uit te stoten
en dus minder brandstof te verbruiken (bv.
140 g/km komt overeen met 5,3 l/100 km
voor een dieselmotor).
Bovendien zijn de auto’s uitgerust met sys-
temen, zoals een katalysator, een lambda
sonde om de uitlaatgassen te reinigen. Een
filter met actieve koolstof voorkomt dat de uit
de tank afkomstige benzinedamp in de at-
mosfeer terecht komt.
Bij sommige auto’s met een dieselmotor is
dit systeem aangevuld met een roetfilter
waardoor de uitstoot van roetdeeltjes ver-
minderd wordt.
Denk zelf ook aan het milieu
– Gebruikte en vervangen onderdelen na
een door u zelf uitgevoerde onderhouds-
beurt aan uw auto (accu, oliefilter, lucht-
filter, batterijen, enz.) en olieblikken (leeg
of gevuld met oude olie) moeten bij daar-
voor bestemde depots voor klein che-
misch afval ingeleverd worden.
De auto moet aan het eind van zijn be-
staan door een gespecialiseerd bedrijf
worden gesloopt om te worden gerecy-
cleerd.
Houd u aan de lokale voorschriften.
Kringloop
Uw auto is voor 85% recycleerbaar en voor
95% herbruikbaar.
Om deze doelstellingen te behalen, is een
groot aantal onderdelen van de auto ontwor-
pen om gerecycled te worden. De construc-
tie en de materialen zijn zodanig ontworpen
dat de demontage van deze componenten
en hun herverwerking in specifieke bedrijven
wordt vergemakkelijkt.
Om het gebruik van grondstoffen terug te
dringen, bevat de auto met name veel on-
derdelen van gerecycleerde kunststoffen en
duurzame materialen (materialen van plan-
ten of dieren, zoals katoen en wol).
Uw auto is ontwikkeld met een zo groot
mogelijke aandacht voor het milieu gedu-
rende zijn gehele bestaan: bij zijn fabrica-
ge, tijdens zijn gebruik en ten slotte als hij
gesloopt wordt.
Deze aandacht blijkt uit het ondertekenen
eco² door de fabrikant.
Fabricage
De fabricage van uw auto vindt plaats in een
fabriek die stappen onderneemt tot vermin-
dering van de milieueffecten op de leefom-
geving en de natuur (vermindering van wate-
ren energieverbruik, lichten geluidsoverlast,
wateren luchtverontreiniging, scheiden van
afval en terugwinnen van materialen uit af-
valstoffen).
tyre pressure loss warning.........................
(until the end of the DU)
tyres ...........................................................
(until the end of the DU)
tyre pressures ............................................
(until the end of the DU)
2.29
NLD_UD79790_3
Avertisseur de perte de pression des pneumatiques (HZG - Renault)
Tyre pressure loss warning
Reset van de referentiewaarde
voor bandenspanning
Deze gebeurt:
wanneer de referentiespanning in de
banden moet worden gewijzigd om aan-
gepast te zijn aan de gebruiksomstandig-
heden (onbelast, belast, rijden op de au-
tosnelweg ...);
na het wisselen van de wielen (dit wordt
echter afgeraden);
na het verwisselen van een wiel.
Deze moet altijd gebeuren na controle van
de bandenspanning in de vier banden als
deze koud zijn.
De bandenspanning moet afgestemd zijn op
het huidige gebruik van de auto (onbelast,
belast, rijden op de autosnelweg ...).
2
13
Als de auto is uitgerust met een navi-
gatiesysteem, kan het resetten ook ge-
beuren vanaf het bedieningsscherm 3.
Selecteer het menu “Voertuig,
“Bandenspanning”.
Als uw auto is uitgerust met dit systeem, be-
waakt het de bandenspanning.
De werking van het systeem
Elk wiel (behalve het reservewiel) beschikt
over een drukzender in het ventiel, die de
bandenspanning periodiek meet.
Het systeem geeft de bandenspanning weer
op het instrumentenpaneel 1 en waarschuwt
als de banden te zacht zijn.
Resetprocedure
Met het contact aan, stilstaande auto:
druk meermaals kort op de knop 2 om de
weergave van de bandenspanning en de
functie “Bandenspanning” te selecteren;
druk lang (ongeveer 3 seconden) op
knop 2 om het resetten te starten. De
knipperende banden gevolgd door de be-
richten “Inleren bandsp bezig” en daarna
Plaatsbepaling banden actief” wijst erop
dat het verzoek om de referentiewaarde
voor bandenspanning te resetten is be-
vestigd.
Het resetten kan een paar minuten duren tij-
dens het rijden.
Als na het resetten korte afstanden worden
gereden, is het mogelijk dat de boodschap
Plaatsbepaling banden actief” na meerdere
keren herstarten nog steeds wordt weerge-
geven.
Opmerking
De referentiewaarde mag niet lager zijn dan
de aanbevolen waarde die op de zijkant van
het portier vermeld staat.
CONTROLESYSTEEM BANDENSPANNING (1/3)
2.30
NLD_UD79790_3
Avertisseur de perte de pression des pneumatiques (HZG - Renault)
Display
Het display 1 en het controlelampje 4
op het instrumentenpaneel informe-
ren u over eventuele afwijkingen (lage ban-
denspanning, lekke band, defect systeem
...).
« Lekke band »
Een wiel B wordt rood weergegeven, het
waarschuwingslampje 4 gaat bran-
den, de melding “Lekke band” verschijnt en
er klinkt een pieptoon. Dit bericht verschijnt
samen met het ® waarschuwings-
lampje.
Ze geven aan dat het betreffende wiel lek of
veel te zacht is. Vervang het of roep de hulp
in van een merkdealer als de band lek is.
Pomp de band op als de bandenspanning
te laag is.
“Controleer bandensensor”
Een wiel A verdwijnt, het waarschuwings-
lampje 4 knippert gedurende enkele
seconden en blijft daarna branden en de
melding “Controleer bandensensor” ver-
schijnt.
Deze boodschap wordt vergezeld door het
lampje ©. Dit geeft aan dat in minstens
een van de wielen geen drukzender zit (bij-
voorbeeld het reservewiel). Neem in alle
overige gevallen contact op met een merk-
dealer.
« Bandenspanning aanpassen »
Een wiel B wordt weergegeven in het oranje,
het waarschuwingslampje 4 gaat
branden en de boodschap “Bandenspanning
aanpassen” verschijnt.
Dit geeft een wiel met te weinig spanning
aan.
Controleer en corrigeer indien nodig de ban-
denspanning van de vier koude wielen.
Het waarschuwingslampje 4 dooft
na enkele minuten rijden.
A
B
1
Waarschuwingslampje ®
dwingt u, voor uw veiligheid,
direct te stoppen zonder het
verkeer in gevaar te brengen. Een plots verlies van bandenspanning (klapband ...) wordt mogelijk niet door het systeem
worden opgespoord.
4
CONTROLESYSTEEM BANDENSPANNING (2/3)
2.31
NLD_UD79790_3
Avertisseur de perte de pression des pneumatiques (HZG - Renault)
Vervangen van wielen/banden
Voor dit systeem zijn specifieke uitrustingen
nodig (wielen, wieldoppen, enz.). 5.10
Neem contact op met een merkdealer om
nieuwe banden te monteren en om erach-
ter te komen welke beschikbare accessoires
bij het systeem horen. De juiste accessoires
zijn altijd verkrijgbaar via uw merkdealer: bij
gebruik van andere accessoires functioneert
het systeem mogelijk niet juist en kan de
sensor worden beschadigd.
Reservewiel
Het reservewiel, als uw auto daarmee is uit-
gerust, heeft geen drukzender.
“Plaatsbepaling banden mislukt”
Deze melding “Plaatsbepaling banden mis-
lukt” verschijnt tijdens het rijden als een of
meerdere wielen zijn uitgerust met sensoren
die niet erkend zijn door Renault.
Raadpleeg een merkdealer.
Corrigeren van de
bandenspanning
De bandenspanning moet koud worden
gecorrigeerd (raadpleeg de sticker op de
zijkant van het bestuurdersportier). Indien
u de bandenspanning niet bij koude banden
kunt controleren, moet u de opgegeven
waarden met 0,2 tot 0,3 bar (3 PSI) verho-
gen.
Verlaag nooit de spanning van een
warme band.
Spuitbussen voor
bandenreparatie en pompset
Vanwege de specifieke eigenschappen van
de ventielen, mag u alleen uitrustingen ge-
bruiken die door de merkdealer goedge-
keurd zijn. 5.4
Verwisselen van een wiel
het kan enkele minuten duren
voordat het systeem de juiste
posities van de wielen en de
bandenspanningen heeft verwerkt, con-
troleer daarom de bandenspanning na
elke ingreep.
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden.
Deze functie neemt niet de taak
van de bestuurder over. De be-
stuurder moet altijd opletten en blijft ver-
antwoordelijk. Controleer de banden-
spanning, inclusief het reservewiel, één
keer per maand.
CONTROLESYSTEEM BANDENSPANNING (3/3)
ABS ...........................................................
(up to the end of the DU)
driving ........................................................
(up to the end of the DU)
anti-lock braking system: ABS ...................
(up to the end of the DU)
emergency brake assist.............................
(up to the end of the DU)
emergency braking ....................................
(up to the end of the DU)
ASR (traction control) ................................
(up to the end of the DU)
traction control: ASR ..................................
(up to the end of the DU)
traction control: ASR ..................................
(up to the end of the DU)
electronic stability control: ESC .................
(up to the end of the DU)
ESC: electronic stability control .................
(up to the end of the DU)
Hill Start Assist...........................................
(up to the end of the DU)
Hill Descent Control (HDC)........................
(until the end of the DU)
2.32
NLD_UD67128_1
Dispositifs de correction et d’assistance à la conduite (HZG - Renault)
Driver correction devices/aids
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (1/5)
ABS (antiblokkeersysteem van
de wielen)
Bij krachtig remmen, voorkomt het ABS
het blokkeren van de wielen, waardoor de
remweg beheersbaar en de auto bestuur-
baar blijft.
In deze situatie zijn uitwijkmanoeuvres tij-
dens het remmen mogelijk. Bovendien ver-
betert dit systeem de remweg, met name op
een weg met weinig grip (natte weg, enz.).
U voelt het in werking komen van het sys-
teem aan het trillen van het rempedaal. Het
ABS kan echter nooit de natuurkundige ei-
genschappen van de grip tussen de banden
en het wegdek verbeteren. Blijf altijd de ge-
bruikelijke voorzichtigheid in acht houden
(afstand bewaren, enz.).
Afhankelijk van de auto, kunnen deze be-
staan uit:
ABS (antiblokkeersysteem van de
wielen);
ESC (elektronisch stabiliteitspro-
gramma) met onderstuurcontrole en
tractiecontrole;
– noodstopbekrachtiging;
hulp bij wegrijden op een helling;
– afdalingscontrole.
Bij krachtig remmen kunt u het rempe-
daal diep ingedrukt houden. Het is niet
nodig “pompend” te remmen. Het ABS
regelt de kracht in het remsysteem.
Deze functies zijn extra hulp-
middelen in kritieke situaties
waarbij het rijgedrag van de
auto aangepast wordt.
Deze functies kunnen de taak van de
bestuurder niet overnemen. De limieten
van de auto worden hiermee niet ver-
legd en vormen ook geen reden om
harder te gaan rijden. Deze functies
kunnen dus in geen geval de oplettend-
heid of de verantwoordelijkheid van de
bestuurder overnemen - de bestuurder
moet altijd alert zijn op plotselinge ge-
beurtenissen die zich tijdens het rijden
kunnen voordoen.
Het remsysteem werkt nog ge-
deeltelijk. Maar het is gevaar-
lijk om krachtig te remmen. U
moet direct stoppen zonder het
overige verkeer in gevaar te brengen.
Roep de hulp in van een merkdealer.
Het waarschuwingslampje
® dwingt u, voor uw
veiligheid, direct te stoppen
zonder het verkeer in gevaar
te brengen. Stop de motor en start deze
niet opnieuw. Roep de hulp in van een
merkdealer.
2.33
NLD_UD67128_1
Dispositifs de correction et d’assistance à la conduite (HZG - Renault)
Elektronisch
stabiliteitsprogramma ESC
met onderstuurcontrole en
tractiecontrole
Elektronisch stabiliteitsprogramma ESC
Dit systeem helpt u de controle over de auto
te behouden in kritieke rijsituaties (uitwijken
voor een obstakel, verlies van grip op de
weg in een bocht, enz.).
De werking van het systeem
Een opname-element in het stuurwiel regis-
treert de richting waarin de bestuurder de
auto wil laten rijden.
Andere opname-elementen in de auto regi-
streren de werkelijke verplaatsingsrichting.
Het systeem vergelijkt de door de bestuur-
der gekozen richting met de werkelijke ver-
plaatsingsrichting van de auto en corrigeert
deze laatste door, indien nodig, de remmen
van sommige wielen te laten werken en/of
het motorvermogen aan te passen. Als het
systeem is ingeschakeld, knippert het con-
trolelampje op het instrumentenpa-
neel.
Onderstuurcontrole
Dit verbetert de werking van het ESC bij
sterk onderstuur van de auto (als de voor-
wielen hun grip verliezen).
Tractiecontrole
Dit systeem helpt het slippen van de aan-
gedreven wielen te beperken en de auto bij
het wegrijden, accelereren of decelereren te
controleren.
De werking van het systeem
Met behulp van opname-elementen bij
de wielen, meet en vergelijkt het systeem
constant de snelheid van de aangedreven
wielen en remt het deze af als ze doorslip-
pen. Als een wiel neigt naar doorslippen,
zorgt het systeem voor het afremmen van
het betreffende wiel, totdat de snelheid van
het wiel overeenkomt met de grip op de weg.
Het systeem reageert ook door het toeren-
tal van de motor aan te passen aan de hoe-
veelheid grip onder de wielen, onafhankelijk
van de mate waarin het gaspedaal wordt in-
gedrukt.
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (2/5)
Storingen:
© en x branden op het in-
strumentpaneel, samen met de berichten
Controleer ABS”, “Controleer remsys-
teem” en “Controleer ESC”: dit duidt erop
dat ABS, ESC en de noodstopbekrach-
tiging zijn uitgeschakeld. Het remmen
blijft mogelijk;
x, D, © en ® lich-
ten op het instrumentenpaneel op met
de boodschap “Storing remsysteem”: dit
wijst op een storing in de remsyste-
men.
Raadpleeg in beide gevallen een merkdea-
ler.
2.34
NLD_UD67128_1
Dispositifs de correction et d’assistance à la conduite (HZG - Renault)
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (3/5)
Omdat de tractiecontrole extra veiligheid
geeft, raden wij u af te rijden met deze func-
tie uitgeschakeld. Herstel de werking van
deze functie zo snel mogelijk door weer op
schakelaar 1 te drukken.
N.B.: de functie wordt automatisch weer in-
geschakeld bij het aanzetten van het contact
van de auto, of zodra deze sneller rijdt dan
ongeveer 40 km/u.
Noodstopbekrachtiging
Dit systeem is een aanvulling op het ABS dat
zorgt voor het verminderen van de remweg
van de auto.
De werking van het systeem
Het systeem weet wanneer een noodstop
wordt uitgevoerd. In zo’n noodsituatie ont-
wikkelt de rembekrachtiging zijn maximale
kracht en kan de regeling door het ABS in
werking komen. Het ABS-remsysteem blijft
werken zolang het rempedaal ingedrukt is.
Oplichten van de alarmknipperlichten
Afhankelijk van de auto, kunnen deze bij
krachtig afremmen gaan branden.
Buiten gebruik stellen van de functie
(afhankelijk van de auto)
In sommige situaties (het rijden op heel
zachte ondergrond: bijv. sneeuw, modder
of het rijden met sneeuwkettingen), kan het
systeem de kracht van de motor verminde-
ren om het slippen te beperken. Als u dit niet
wenst, kan de functie uitgeschakeld worden
door schakelaar 1 in te drukken.
De boodschap “ESC uitgeschakeld” ver-
schijnt op het instrumentenpaneel om u te
waarschuwen.
1
Bij een storing
Als het systeem een storing signaleert, ver-
schijnt de boodschap “Controleer ESC” op
het instrumentenpaneel, in combinatie met
het oplichten van controlelampjes ©
en .
In dit geval zijn het ESC en de tractiecon-
trole uitgeschakeld. Doe beroep op een
merkdealer.
2.35
NLD_UD67128_1
Dispositifs de correction et d’assistance à la conduite (HZG - Renault)
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (4/5)
Hulp bij wegrijden op een helling
Afhankelijk van de helling van de weg helpt
dit systeem de bestuurder bij het wegrijden
op een helling. Het voorkomt dat de auto
achteruit rolt, door automatisch de remmen
vast te zetten als de bestuurder het rempe-
daal loslaat om het gaspedaal te bedienen.
Werking van het systeem
Het werkt alleen als de versnellingshendel
niet in de neutrale stand staat (niet in N of P
voor een automatische transmissie) en als
de auto geheel stil staat (rempedaal inge-
drukt).
Het systeem houdt de auto ongeveer 2 se-
condes stil. Daarna komen de remmen vrij
(de auto rijdt naargelang de helling).
Het systeem van de hulp bij het
wegrijden op een helling kan
niet in alle gevallen totaal ver-
hinderen dat de achteruit rijdt
(zeer steile helling, enz.).
De bestuurder kan altijd het rempedaal
bedienen om het achteruitrijden van de
auto te verhinderen.
De hulp bij het wegrijden op een helling
mag niet gebruikt worden om de auto
langdurig stil te houden: gebruik het
rempedaal.
Deze functie is niet bedoeld om de auto
permanent te laten stilstaan.
Gebruik indien nodig het rempedaal om
de auto te stoppen.
De bestuurder moet bijzonder voorzich-
tig rijden op een glad oppervlak of bij
weinig grip.
Gevaar van ernstige verwondingen.
Deze functies zijn extra hulp-
middelen in kritieke situaties
waarbij het rijgedrag van de
auto aangepast wordt.
Deze functies kunnen de taak van de
bestuurder niet overnemen. De limieten
van de auto worden hiermee niet ver-
legd en vormen ook geen reden om
harder te gaan rijden. Deze functies
kunnen dus in geen geval de oplettend-
heid of de verantwoordelijkheid van de
bestuurder overnemen - de bestuurder
moet altijd alert zijn op plotselinge ge-
beurtenissen die zich tijdens het rijden
kunnen voordoen.
2.36
NLD_UD67128_1
Dispositifs de correction et d’assistance à la conduite (HZG - Renault)
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (5/5)
Afdalingssnelheidscontrole
Deze functie begrenst de rijsnelheid van de
auto zonder dat het rempedaal wordt ge-
bruikt (bij omlaagrijden van een steile hel-
ling).
De afdalingscontrole werkt bij een snelheid
tussen 5 en 30 km/u.
Opmerking: Als de auto sneller rijdt dan
60 km/u, wordt het systeem uitgeschakeld
en dooft het controlelampje .
Systeemwaarschuwing
Interne storing;
De rijsnelheid is hoger dan 30 km/u;
Trap het gaspedaal hard in.
In deze toestand zou het bericht “HDC on-
beschikbaar” in het instrumentenpaneel
kunnen verschijnen.
Bij een storing in de afda-
lingscontrole gebruikt u het
rempedaal om de auto te stop-
pen.
De bestuurder moet bijzonder voorzich-
tig rijden op een glad oppervlak of bij
weinig grip.
Gevaar van ernstige verwondingen.
Dit systeem werkt niet met de versnel-
lingshendel in stand P voor auto's met
een automatische transmissie, of als de
auto rijdt op een vlakke ondergrond.
Inschakelen/uitschakelen van het
systeem
Inschakelen: druk op de knop 2 onder
normale inschakelingsomstandighe-
den, nl. bij een snelheid van minder dan
30 km/u. Het controlelampje op
het instrumentenpaneel gaat branden.
Uitschakelen: druk nogmaals op de
knop 2. Het controlelampje dooft.
Het systeem inschakelen
Als de auto vooruit of achteruit rijdt met een
snelheid lager dan 30 km/u (stand D of R
voor auto's met automatische transmissie).
Bij een voldoende steile helling knippert het
controlelampje op het instrumenten-
paneel.
Als de afdalingscontrole is ingeschakeld,
kan de snelheid van de afdaling worden ver-
hoogd met het gaspedaal of verlaagd met
het rempedaal.
2
4 wheel drive (4WD) ..................................
(up to the end of the DU)
driving ........................................................
(up to the end of the DU)
2.37
NLD_UD67129_1
Transmission : 4 roues motrices (4WD) (HZG - Renault)
Schakelaar van de werking
Afhankelijk van de verkeersomstandighe-
den kunt u, door de schakelaar 1 te draaien,
kiezen uit een van de volgende werkingen:
– AUTO;
– 2WD;
4WD Lock.
werking “AUTO”
Om deze werking in te schakelen, draai de
schakelaar 1 in stand “AUTO”.
De werking van het systeem
De “AUTO”- werking verdeelt automatisch
het motorkoppel tussen de voor- en de ach-
teras afhankelijk van de weg en de rijsnel-
heid van de auto. Deze stand verbetert de
wegligging. Gebruik deze werking op elk
type weg (droge weg, sneeuw, gladde weg,
enz.) of bij het trekken (aanhangwagen, ca-
ravan, enz.).
Het controlelampje op het instru-
mentenpaneel licht op.
Transmission: 4-wheel drive (4WD)
TRANSMISSIE: 4-wielaandrijving (4WD) (1/4)
werking “2WD”
Om deze werking in te schakelen, draai de
schakelaar 1 in stand “2WD”. Het controle-
lampje op het instrumentenpaneel
licht op.
De werking van het systeem
De “2WD” werking gebruikt uitsluitend de
voorwielen. Gebruik deze werking op droge
wegen met grip.
Om deze werking uit te schakelen, draai de
schakelaar 1 in stand “AUTO”. Het contro-
lelampje op het instrumentenpaneel
gaat uit.
Het rijden met een auto in het terrein is
niet te vergelijken met het rijden op de
weg.
Om te kunnen profiteren van de moge-
lijkheden van uw auto in terrein, is het
raadzaam een cursus 4x4 (4WD)-rijden
met de auto te volgen.
Uw veiligheid en die van uw passagiers
hangen af van u, van uw bekwaamheid
en van uw voorzichtigheid tijdens het ter-
reinrijden.
1
2.38
NLD_UD67129_1
Transmission : 4 roues motrices (4WD) (HZG - Renault)
TRANSMISSIE: 4-wielaandrijving (4WD) (2/4)
Dit probleem kan worden opgelost door het
vervangen van de wielen. Gebruik altijd vier
identieke banden (zelfde merk, zelfde struc-
tuur, enz.) en met gelijke slijtage.
Als de wielen sterk doorslippen, kunnen me-
chanische delen warm worden.
Als dit gebeurt:
in eerste instantie licht het waars-
chuwingslampje op. De “4WD
Lock” werking is nog steeds ingescha-
keld, maar het is raadzaam te stopen
zodra dit mogelijk is om het systeem te
laten afkoelen (tot het waarschuwings-
lampje dooft);
– als het slippen van de wielen doorgaat,
gaat het systeem automatisch over op
“2WD” werking om de mechanische
delen te sparen.
Het bericht “4WD oververhit” verschijnt
op het instrumentenpaneel. De modus
kan niet worden veranderd zolang dit be-
richt wordt weergegeven.
Let op: Als de snelheid hoger wordt dan
40 km/u in de stand “4WD Lock”, schakelt
het systeem automatisch over op de stand
“AUTO”.
Het waarschuwingslampje dooft en
het waarschuwingslampje licht op.
Bijzonderheden van de
4-wielaandrijving
De auto kan meer geluid maken als de
“AUTO”- of “4WD Lock”-werking actief zijn.
Dat is normaal. Als het systeem een verschil
opmerkt tussen de afmetingen van de voor-
wielen en achterwielen (bv. te lage spanning,
zware slijtage van een as), gaat het systeem
automatisch naar de modus “2WD”.
Het bericht “4WD onmogelijk band onge-
schikt” verschijnt op het instrumentenpa-
neel. Rijd met matige snelheid zo snel mo-
gelijk naar een merkdealer.
werking “4WD Lock”
Om deze werking in te schakelen, draai de
schakelaar 1 in stand “4WD Lock”. De scha-
kelaar komt vervolgens terug in de stand
“AUTO”. Het controlelampje op het
instrumentenpaneel licht op.
De werking van het systeem
De “4WD Lock” werking verdeelt het motor-
koppel tussen de voor- en achteras om de
auto optimaal te laten presteren in het ter-
rein. Deze werking mag uitsluitend buiten
berijdbare wegen gebruikt worden (bijvoor-
beeld op modder, steile hellingen, zand).
Om deze werking uit te schakelen, draait
u de schakelaar opnieuw 1 in stand “4WD
Lock”. Het controlelampje op het instrumen-
tenpaneel dooft.
2.39
NLD_UD67129_1
Transmission : 4 roues motrices (4WD) (HZG - Renault)
TRANSMISSIE: 4-wielaandrijving (4WD) (3/4)
Elektronisch Stabiliteitsprogramma
en tractiecontrole tijdens het rijden in
“terrein”
Tijdens het rijden op rulle ondergrond (zand,
modder, diepe sneeuw), is het raadzaam het
ESC uit te schakelen door op de schakelaar
“ESC” te drukken.
In dat geval blijft alleen de remfunctie wiel
per wiel actief. Deze functie zal het wiel of
de wielen die doorslippen, afremmen om het
motorkoppel over te brengen op de wielen
met de meeste grip. Dit is ook uitermate
nuttig in geval van kruisen van een brug.
Alle functies van het ESC worden weer
actief bij een snelheid van meer dan on-
geveer 50 km/u, (40 km/u in modus 4WD
Lock), of als de motor opnieuw wordt gestart
of als er nogmaals op de schakelaar “ESC”
wordt gedrukt.
Storingen
Als het systeem een storing ontdekt, scha-
kelt dit automatisch over op de modus
“2WD”. Het bericht “Controleer 4WD” vers-
chijnt op het instrumentenpaneel en het de
waarschuwingslampjes en ©
lichten op.
Rijd met matige snelheid zo snel mogelijk
naar een merkdealer.
Bij bepaalde storingen kan het systeem niet
overschakelen naar de modus “2WD” of
“4WD Lock”. Modus “AUTO” blijft actief.
Raadpleeg zo spoedig mogelijk een merk-
dealer.
Nadat de motor is gestopt, kan het afkoe-
len van het systeem tot ongeveer vijf minu-
ten duren.
Als het systeem te veel doorslippen van de
voorwielen detecteert, wordt de werking van
de motor aangepast om het doorslippen te
verminderen.
Antiblokkeersysteem van de wielen in
werking LOCK
Als de modus “4WD Lock” is geactiveerd,
schakelt de ABS over op de “off-road”-mo-
dus. In dit geval blokkeren de wielen met
tussenpozen voor een betere wegligging,
waardoor de remweg op een zachte onder-
grond verkort. Zolang deze werking geacti-
veerd is:
is de hanteerbaarheid van de auto be-
perkt tijdens het remmen. Deze werking
wordt dus niet aangeraden bij omstandig-
heden met weinig grip (bijvoorbeeld op
ijs).
er kunnen bepaalde geluiden hoorbaar
zijn. Dit is normaal en is geen storing in
de werking.
2.40
NLD_UD67129_1
Transmission : 4 roues motrices (4WD) (HZG - Renault)
TRANSMISSIE: 4-wielaandrijving (4WD) (4/4)
Systeem van de 4-wielaandrijving
U mag de motor niet starten, ongeacht de geselecteerde werking, als de vier wielen niet alle op de grond zijn, bijvoorbeeld bij het
gebruik van een krik of rollenbank.
Draai de schakelaar van de werking niet tijdens het rijden in een bocht of in de achteruitversnelling of als de wielen erg doorslippen.
Selecteer de “2WD”, “AUTO”of “4WD Lock” werking alleen als de auto rechtuit rijdt.
Gebruik uitsluitend banden met de vereiste technische gegevens.
De werking “4WD Lock” is uitsluitend gereserveerd voor het rijden buiten berijdbare wegen. Bij elk ander gebruik van deze werking bestaat
het risico dat de hanteerbaarheid minder wordt en dat mechanische delen van de auto beschadigen.
Monteer op de vier wielen altijd banden met dezelfde technische gegevens (merk, maat, structuur, slijtage, enz.). Het gebruik van banden
met verschillende maten op de voor- en achterwielen en/of links en rechts kan ernstige gevolgen hebben voor de banden zelf, de versnel-
lingsbak, de tussenbak, de tandwielen van het achterdifferentieel, enz.
emergency active braking..........................
(until the end of the DU)
2.41
NLD_UD82469_3
Freinage actif d’urgence pi ton (HZG - Renault)
Active emergency braking
ACTIEVE NOODSTOP (1/11)
Actieve noodstop
Het systeem omvat twee typen. Afhankelijk
van de auto wordt één van de twee syste-
men in de auto geplaatst.
Systeem A
Systeem B
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden. Deze func-
tie kan in geen geval de waak-
zaamheid en verantwoordelijk-
heid van de bestuurder vervangen;
deze moet altijd de controle over zijn
auto behouden.
Systeem A bestaat uit de radarsensor 1 en
de camera voor 2.
Aan de vorm van de camera voor kunt u zien
of uw auto is uitgerust met het systeem A.
Als uw auto is uitgerust met systeem A, leest
u “Systeem A” op de volgende pagina’s.
Opmerking: de radarsensor 1 bevindt zich
achter de voorbumper. Het is moeilijk om de
aanwezigheid van de radar vast te stellen.
Systeem B gebruikt de radar-camerasen-
sor 3.
Aan de vorm van de radar-camerasensor
kunt u zien of uw auto is uitgerust met het
systeem B.
Als uw auto is uitgerust met systeem B, leest
u “Systeem B” op de volgende pagina’s.
1
23
2.42
NLD_UD82469_3
Freinage actif d’urgence pi ton (HZG - Renault)
Inschakelen, uitschakelen van
het systeem
Voor auto’s met een navigatiesysteem
Op het bedieningsscherm 5 kiest u het
menu “Voertuig”, “Hulp bij het rijden”, “Actief
remmen” en vervolgens “ON” of “OFF”.
ACTIEVE NOODSTOP (2/11)
5
Om direct naar het menu “Hulp bij het
rijden” te gaan, drukt u op de toets 6
.
6
Werkzaamheden
Wanneer tijdens het rijden (snelheid tussen
30 en 140 km/u) het risico bestaat op een
botsing met de voorligger, licht de indicator 4
op het instrumentenpaneel rood op en weer-
klinkt er een geluidssignaal.
Als de bestuurder het rempedaal indrukt en
het systeem nog altijd een risico op een bot-
sing detecteert, wordt sterker afgeremd. Als
de bestuurder niet reageert op de waarschu-
wing en een botsing onvermijdelijk wordt,
schakelt het systeem de remmen in.
A systeem
De werking van de
startvergrendeling
Het systeem gebruikt een radarsensor om
de afstand tot de voorligger te bepalen en
de bestuurder te waarschuwen bij risico op
een frontale botsing. Het systeem kan de
auto vanzelf afremmen om de schade bij
een aanrijding te beperken.
Let op: zorg ervoor dat de radarsensor 1
niet is afgedekt door vuil, modder, sneeuw,
enz. of door accessoires zoals bullbars.
4
2.43
NLD_UD82469_3
Freinage actif d’urgence pi ton (HZG - Renault)
8
7
Systeem A (vervolg)
Voor auto’s zonder navigatiesysteem
Druk bij stilstaande auto lang op de scha-
kelaar 7 OK om naar het menu met de
instellingen te gaan;
– druk de schakelaar 8 achtereenvolgens
naar boven of naar beneden tot u bij het
menu “Hulp bij het rijden” komt. Druk op
de schakelaar 7 OK;
druk de schakelaar 8 aherhaaldelijk
omhoog of omlaag tot u bij het menu
Actief remmen” komt; druk dan op de
schakelaar 7 OK.
ACTIEVE NOODSTOP (3/11)
Bij een storing
Als het systeem een storing signaleert, gaat
het waarschuwingslampje op het in-
strumentenpaneel branden, met de melding
“Actieve remmen uitgeschakeld”.
Er zijn twee mogelijkheden:
– het systeem wordt tijdelijk gestoord (bij-
voorbeeld: radar afgedekt door vuil,
modder, sneeuw, enz.) In dat geval par-
keert u de auto en zet u de motor uit.
Reinig de detectiezone van de radar. Als
u de motor weer start, verdwijnen het
controlelampje en het bericht.
– als dit niet het geval is, is er mogelijk een
andere oorzaak. Neem contact op met
een merkdealer.
Ga naar een merkdealer.
Druk nogmaals op de schakelaar 7 OK om
de functie in of uit te schakelen:
= functie ingeschakeld
< functie uitgeschakeld
als het systeem wordt uitgeschakeld, gaat
het waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden. Het systeem
wordt opnieuw ingeschakeld telkens het
contact wordt aangezet.
Omstandigheden waarin
het systeem niet wordt
ingeschakeld
Het systeem wordt mogelijk niet ingescha-
keld:
– als de versnellingshendel in neutrale stand
staat;
– als de handrem is ingeschakeld;
– in een bocht;
– voor auto’s met vierwielaandrijving, als
het elektronische stabiliteitsprogramma
ESP met onderstuur- en tractiecon-
trole is uitgeschakeld (zie het gedeelte
“Elektronisch stabiliteitsprogramma ESP
met onderstuur- en tractiecontrole” op de
vorige bladzijden). Het controlelampje
licht op. Het systeem A detecteert alleen voertui-
gen die in dezelfde richting rijden. Het
systeem kan dan ook geen motorrijders
detecteren, aangezien hun verplaat-
singsrichting moeilijk te bepalen is.
2.44
NLD_UD82469_3
Freinage actif d’urgence pi ton (HZG - Renault)
ACTIEVE NOODSTOP (4/11)
Actieve noodstop
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden. De activering van deze functie wordt mogelijk vertraagd
of niet uitgevoerd als er wordt gedetecteerd dat de bestuurder een actie uitvoert (op het stuurwiel, de pedalen enzovoort).
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Bij een botsing wordt de uitlijning van de radarcamera of de radar mogelijk gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking.
Schakel de functie uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de radarcamera of de radar (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de voorruit, en.) moeten
worden uitgevoerd door een vakman.
– het monteren van accessoires die de radar kunnen blokkeren, is verboden (bullbars enz.)
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:
een complexe omgeving (metalen brug, tunnel enzovoort);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, hagel, ijzel enz.).
Risico op onterecht remmen.
2.45
NLD_UD82469_3
Freinage actif d’urgence pi ton (HZG - Renault)
ACTIEVE NOODSTOP (5/11)
Beperkingen voor de werking van het systeem
– het systeem reageert enkel op bewegende voertuigen of voertuigen die zijn gedetecteerd als bewegend.
De radarzone moet schoon blijven en mag niet worden gewijzigd, om de goede werking van het systeem te waarborgen.
Het systeem reageert minder efficiënt op voetgangers en op kleine voertuigen, zoals motoren of fietsen, dan op andere voertuigen.
Het systeem werkt mogelijk niet goed bij een glad wegdek (regen, sneeuw, ijzel enzovoort).
Uitschakelen van de functie
Schakel de functie uit in deze gevallen:
de voorkant van de auto heeft een botsing ondergaan of is beschadigd;
de auto wordt gesleept (bij pech).
Onderbreking van de functie
U kunt het actief remmen op elk moment onderbreken door kort het gaspedaal in te drukken of aan het stuur te draaien om uit te wijken.
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.
2.46
NLD_UD82469_3
Freinage actif d’urgence pi ton (HZG - Renault)
ACTIEVE NOODSTOP (6/11)
B systeem
De werking van de
startvergrendeling
Met behulp van de informatie van de radar-
camera bepaalt het systeem de afstand tot
de voorligger en de omringende voetgan-
gers.
De bestuurder wordt gewaarschuwd bij
risico op een frontale botsing. Het sys-
teem kan de auto vanzelf afremmen om de
schade bij een aanrijding te beperken.
Opmerking: zorg ervoor dat de voorruit niet
is bedekt (door vuil, modder, damp enzo-
voort).
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden. Deze func-
tie kan in geen geval de waak-
zaamheid en verantwoordelijk-
heid van de bestuurder vervangen; deze
moet altijd de controle over zijn auto be-
houden.
Dit systeem past maximale remkracht
toe op de auto.
Gebruik om veiligheidsredenen altijd de
autogordel tijdens het rijden en contro-
leer of alles goed vastzit, zodat de inzit-
tenden niet kunnen worden geraakt door
loszittende voorwerpen.
9
Detectie van voetgangers
Werkzaamheden
Als er tijdens het rijden (bij een snelheid van
7 tot 60 km/u) een risico is op een botsing
met een voetganger, verschijnt het controle-
lampje 9 rood op het instrumentenpaneel en
klinkt er een geluidssignaal.
Als er een botsing dreigt, wordt de rem ge-
activeerd.
Het systeem kan maximale remkracht toe-
passen.
2.47
NLD_UD82469_3
Freinage actif d’urgence pi ton (HZG - Renault)
ACTIEVE NOODSTOP (7/11)
Systeem B (vervolg)
Detectie van auto’s
Werkzaamheden
Als u met een snelheid tussen 7 en 160 km/u
rijdt en er kans is op een botsing met de auto
voor u, gebeurt het volgende:
u wordt gewaarschuwd voor het risico
op een botsing:
Het controlelampje 4 gaat rood branden
op het instrumentenpaneel en u hoort
een geluidssignaal.
Als de bestuurder het rempedaal indrukt
en het systeem nog altijd een risico op
een botsing detecteert, wordt sterker af-
geremd.
er wordt automatisch geremd:
als de bestuurder niet reageert op de
waarschuwing en een botsing onvermij-
delijk wordt.
4
U kunt de remfunctie op elk moment
stoppen:
door het gaspedaal kort in te drukken;
of
door aan het stuur te draaien om uit
te wijken.
Bijzonderheden
Als de snelheid van de auto:
lager is dan ongeveer 45 km/u, worden
het controlelampje en de rem tegelijk ge-
activeerd;
ongeveer tussen 45 km/u en 80 km/u
ligt, wordt het controlelampje geacti-
veerd. De rem wordt alleen geactiveerd
als de auto vóór u rijdt. De rem wordt niet
geactiveerd bij stilstaande auto’s;
ongeveer tussen 80 km/u en 160 km/u
ligt, worden het waarschuwingslampje
en de rem alleen geactiveerd als de auto
vóór u rijdt. Het controlelampje en de rem
worden niet geactiveerd bij stilstaande
auto’s;
hoger is dan 160 km/u, is het systeem
niet actief.
2.48
NLD_UD82469_3
Freinage actif d’urgence pi ton (HZG - Renault)
ACTIEVE NOODSTOP (8/11)
Systeem B (vervolg)
Inschakelen, uitschakelen van
het systeem
Voor auto’s met een navigatiesysteem
Op het bedieningsscherm 5 kiest u het
menu “Voertuig”, “Hulp bij het rijden”, “Actief
remmen” en vervolgens “ON” of “OFF”.
Druk opnieuw op de schakelaar 8 OK om de
functie in of uit te schakelen:
= functie ingeschakeld
< functie uitgeschakeld
als het systeem wordt uitgeschakeld, gaat
het waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden. Het systeem
wordt opnieuw ingeschakeld telkens het
contact wordt aangezet.
5
8
7
Voor auto’s zonder navigatiesysteem
Druk bij stilstaande auto lang op de scha-
kelaar 7 OK om naar het menu met de
instellingen te gaan;
– druk de schakelaar 8 achtereenvolgens
naar boven of naar beneden tot u bij het
menu “Hulp bij het rijden” komt. Druk op
de schakelaar 7 OK;
druk de schakelaar 7 herhaaldelijk
omhoog of omlaag tot u bij het menu
Actief remmen” komt; druk dan op de
schakelaar 7 OK.
Om direct naar het menu “Hulp bij het
rijden” te gaan, drukt u op de toets 6
.
6
2.49
NLD_UD82469_3
Freinage actif d’urgence pi ton (HZG - Renault)
ACTIEVE NOODSTOP (9/11)
Systeem B (vervolg)
Omstandigheden waarin het
systeem niet werkt
Het systeem wordt mogelijk niet ingescha-
keld:
wanneer de versnellingshendel in neu-
trale stand of neutraal staat;
wanneer de handrem is ingeschakeld;
in een bocht.
In het algemeen wordt het systeem ver-
traagd of niet geactiveerd als de bestuurder
een actie uitvoert (op het stuurwiel, pedalen
enzovoort).
Bij een storing
Als het systeem een storing signaleert, gaat
het waarschuwingslampje op het in-
strumentenpaneel branden, met de melding
“Actieve remmen uitgeschakeld”.
Ga naar een merkdealer.
Tijdelijk niet beschikbaar
Als het systeem tijdelijk niet beschikbaar is,
gaat het waarschuwingslampje op
het instrumentenpaneel branden en wordt
het bericht “Actief remmen: sensor werkt
niet” weergegeven of, afhankelijk van de
auto, “Radarcamera: geen zicht”.
De mogelijke oorzaken zijn:
Het systeem is tijdelijk inactief (door ver-
blindende zon, dimlichten, slechte weers-
omstandigheden enzovoort). Het sys-
teem werkt weer wanneer het zicht beter
is.
– Het systeem wordt tijdelijk onderbroken
(bijvoorbeeld als de voorruit is bedekt met
vuil, ijs, sneeuw enzovoort). In dat geval
parkeert u de auto en zet u de motor uit.
Maak de voorruit schoon. Als u de motor
weer start, verdwijnen het controlelampje
en het bericht.
Als dit niet het geval is, heeft dit moge-
lijk een andere oorzaak. Neem contact op
met een merkdealer.
2.50
NLD_UD82469_3
Freinage actif d’urgence pi ton (HZG - Renault)
ACTIEVE NOODSTOP (10/11)
Actieve noodstop
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden. De activering van deze functie wordt mogelijk vertraagd
of niet uitgevoerd als de bestuurder een actie uitvoert (op het stuurwiel, de pedalen, enz.).
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Bij een botsing wordt de uitlijning van de radarcamera of de radar mogelijk gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking.
Schakel de functie uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de radarcamera of de radar (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de voorruit, en.) moeten
worden uitgevoerd door een vakman.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:
een complexe omgeving (metalen brug, tunnel enzovoort);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, hagel, ijzel enzovoort);
slecht zicht (nacht, mist enzovoort);
slecht contrast tussen het object (auto, voetganger enz.) en de omgeving (bijvoorbeeld een voetganger met witte kleding in de sneeuw
enz.);
verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto’s enzovoort);
bedekte voorruit (vuil, ijs, sneeuw, condensatie enzovoort).
Risico op onterecht remmen.
2.51
NLD_UD82469_3
Freinage actif d’urgence pi ton (HZG - Renault)
ACTIEVE NOODSTOP (11/11)
Beperkingen voor de werking van het systeem
Voor voertuigen die in tegengestelde richting rijden wordt geen waarschuwing afgegeven en treedt het systeem niet in werking.
Het gebied van de radarcamera op de voorruit moet schoon blijven en mag niet worden gemanipuleerd, om de goede werking van
het systeem te waarborgen.
Het systeem kan reageert minder efficiënt op kleine voertuigen, zoals motoren of fietsen, dan op andere voertuigen.
Het systeem werkt mogelijk niet goed bij een glad wegdek (regen, sneeuw, ijzel enzovoort).
Voor de juiste werking moet Systeem B de volledige contouren van de voetganger kunnen detecteren. Wat niet door het systeem kan
worden gedetecteerd:
- Voetgangers in het donker of bij weinig licht;
- Gedeeltelijk zichtbare voetgangers;
- Voetgangers die kleiner zijn dan ongeveer 80 cm;
- Voetgangers die grote voorwerpen dragen.
Uitschakelen van de functie
Schakel de functie uit in deze gevallen:
het gebied van de radarcamera is beschadigd (aan de kant van de voorruit of de binnenspiegel);
de auto wordt gesleept (bij pech);
de voorruit is gebarsten of vervormd (voer geen reparaties uit aan deze kant van de voorruit, laat deze vervangen door een merkdealer).
Onderbreking van de functie
U kunt het actief remmen op elk moment onderbreken door kort het gaspedaal in te drukken of aan het stuur te draaien om uit te wijken.
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.
lane departure warning ..............................
(up to the end of the DU)
2.52
NLD_UD72299_2
Alerte de sortie de voie (HZG - Renault)
Lane departure warning
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (1/3)
Deze functie is een extra hulpmiddel voor de besturing als onopzettelijk een door-
getrokken of onderbroken streep wordt overschreden. Deze functie neemt niet de
taak van de bestuurder over. Deze functie kan namelijk onder bepaalde omstan-
digheden niet goed werken, met name:
– bij slecht zicht (regen, sneeuw, mist, vuile voorruit, verblindende zon op de voorruit, ge-
deeltelijk uitgewiste lijnen enz.);
– op wegen met scherpe bochten;
– als men dicht achter een andere auto op dezelfde rijstrook rijdt;
– bij wegbelijning die versleten is, weinig contrasteert of lange onderbrekingen heeft;
– op smalle wegen;
– ...
In dit geval blijven de zichtbaarheidsindicatoren van de strepen grijs op het instrumentenpa-
neel om aan te geven dat de functie niet gereed is om te waarschuwen (de strepen worden
niet gedetecteerd). Deze functie is in geen geval een vervanging voor de oplettendheid en
verantwoordelijkheid van de bestuurder bij het manoeuvreren.
Deze functie waarschuwt de bestuurder bij
onopzettelijke overschrijding van een door-
getrokken of onderbroken streep.
Deze functie gebruikt een camera die zich
achter de achteruitkijkspiegel op de voorruit
bevindt.
2.53
NLD_UD72299_2
Alerte de sortie de voie (HZG - Renault)
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (2/3)
Inschakelen/uitschakelen
Auto’s met een navigatiesysteem
Op het bedieningsscherm 2 kiest u het
menu “Voertuig”, “Hulp bij het rijden”,
Waarschuwing bij verlaten van rijbaan” en
vervolgens “ON” of ”OFF”.
en
– als de streepaanduidingen 4 groen zijn
of, afhankelijk van de auto, als het stuur-
wiel trilt;
De bestuurder wordt gewaarschuwd:
door een geluidssignaal of, afhankelijk
van de auto, een trilling van het stuurwiel;
en de indicator van de overschreden
streep kleurt rood op het instrumentenpa-
neel.
Om direct naar het menu “Hulp bij het
rijden” te gaan, drukt u op de toets 1
.
2
4
1
Auto’s zonder navigatiesysteem
Druk op de schakelaar 3.
Werking
Als de functie is geactiveerd, worden de
grijze zichtbaarheidsindicatoren 4 van de
strepen links en rechts weergegeven op het
instrumentenpaneel.
De functie is gereed om te waarschuwen
als:
bij een snelheid hoger dan ongeveer
70 km/u;
3
2.54
NLD_UD72299_2
Alerte de sortie de voie (HZG - Renault)
2
6
5
Afstellen
Auto’s met een navigatiesysteem
Kies in het bedieningsscherm 2Voertuig”,
“Hulp bij het rijden”, “Instel.rijbaan alarm”.
Volume: stel het geluidsvolume van de
waarschuwing in op een van de vijf ni-
veaus;
gevoeligheid: het gevoeligheidsniveau
voor de streepdetectie aanpassen.
Selecteer hiervoor:
– “laag” streep gedetecteerd bij over-
schrijding;
– “Gemiddeld” streep gedetecteerd bij
naderen;
– “hoog” streep gedetecteerd in de
buurt.
Auto’s zonder navigatiesysteem
Druk bij stilstaande auto lang op de scha-
kelaar 5 OK om naar het menu met de
instellingen te gaan;
– druk de schakelaar 6 achtereenvolgens
naar boven of naar beneden tot u bij het
menu “Hulp bij het rijden” komt. Druk op
de schakelaar 5 OK;
druk de schakelaar 6 aherhaaldelijk
omhoog of omlaag tot u bij het menu
Instel.rijbaan alarm” komt; druk dan op
de schakelaar 5 OK;
volume: stel het geluidsvolume van de
waarschuwing in op een van de drie ni-
veaus;
gevoeligheid: het gevoeligheidsniveau
voor de streepdetectie aanpassen.
Selecteer hiervoor:
– “laag” streep gedetecteerd bij over-
schrijding;
– “Gemiddeld” streep gedetecteerd bij
naderen;
– “hoog” streep gedetecteerd in de
buurt.
Bij een storing
Bij een storing verschijnt de boodschap
Controleer Lane departure” op het instru-
mentenpaneel en verdwijnen de zichtbaar-
heidsindicatoren van de strepen links en
rechts van het instrumentenpaneel.
Raadpleeg een merkdealer.
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (3/3)
Omstandigheden waarbij geen
waarschuwingen worden
gegeven
De richtingaanwijzers zijn minder dan on-
geveer 2 seconden aan geweest voordat
de streep werd overschreden;
de streep wordt zeer snel overschreden;
er wordt continu over een streep gere-
den;
bij het nemen van bochten maakt de
functie het mogelijk om deze iets af te
snijden;
alarmknipperlichten ingeschakeld;
– ...
driving aids ................................................
(up to the end of the DU)
fatigue detection warning...........................
(up to the end of the DU)
2.55
NLD_UD67132_1
D tecteur de fatigue (HZG - Renault)
Fatigue detection warning
WAARSCHUWING VERMOEIDHEIDSDETECTIE (1/2)
De vermoeidheidsdetectie is een nuttige
functie op eentonige wegen (zoals autosnel-
wegen).
Het rijgedrag van de bestuurder wordt ge-
analyseerd, inclusief diverse gebeurtenis-
sen, om u te informeren bij elk risico op ver-
moeidheid, zoals:
– stuurwielbeweging;
acties van de bestuurder op andere voor-
zieningen (richtingaanwijzers, ruiten-
sproeier, enz.);
gereden tijd zonder pauze;
– ...
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden, in geval van
vermoeidheid. Deze functie
neemt niet de taak van de be-
stuurder over.
In geen geval kan deze functie de oplet-
tendheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het rijden vervangen.
Inschakelen/uitschakelen
Auto’s met een multimediasysteem
Kies op het multimediascherm 1 het menu
“Voertuig”, “Hulp bij het rijden”, “Driver Alert
System” en kies dan “ON” of “OFF”.
Om direct naar het menu “Hulp bij het
rijden” te gaan, drukt u op de toets 2
.
2
1
Wanneer de motor wordt gestart, blijft
het systeem in dezelfde staat als vóór
het uitzetten van het contact.
2.56
NLD_UD67132_1
D tecteur de fatigue (HZG - Renault)
druk de schakelaar 5 aherhaaldelijk
omhoog of omlaag tot u bij het menu
Driver Alert System” komt; druk dan op
de schakelaar 4 OK;
Druk opnieuw op de schakelaar 4 OK om
de functie te activeren of te deactiveren.
Werking
De functie is gereed om te waarschuwen
als:
de auto rijdt sneller dan ongeveer
60 km/u;
en
Na het verwijderen van de vorige waar-
schuwing zijn er ongeveer 15 minuten
verstreken.
De functie geeft een waarschuwing als
het systeem herhaaldelijk tekenen van ver-
moeidheid detecteert bij de bestuurder.
Als het gevaar van vermoeidheid bestaat,
verschijnt het bericht “Driver Alert Neem een
pauze” op het instrumentenpaneel, samen
met een geluidssignaal.
Druk op de schakelaar 4 OK om de waar-
schuwing te wissen.
Het is raadzaam om zo snel mogelijk te
stoppen voor een pauze.
WAARSCHUWING VERMOEIDHEIDSDETECTIE (2/2)
Opmerking:
– Als de waarschuwing niet wordt verwij-
derd door te drukken op de schakelaar 4
OK, wordt de piep herhaald.
De functie kan een bepaalde rijstijl inter-
preteren als een teken van vermoeidheid
(“sportief” rijden, onjuist rijden, enz.) of
van rijden op een weg in slechte staat.
storingen
Wanneer het systeem een storing waar-
neemt, verschijnt het bericht “Controleer
Driver Alert ” op het instrumentenpaneel.
Roep de hulp in van een merkdealer.
4
Auto’s zonder multimediasysteem
Druk bij stilstaande auto lang op de scha-
kelaar 4 OK om naar het menu met de
instellingen te gaan;
– druk de schakelaar 5 achtereenvolgens
naar boven of naar beneden tot u bij het
menu “Hulp bij het rijden” komt. Druk op
de schakelaar 4 OK;
5
blind spot warning signal ...........................
(up to the end of the DU)
blind spot: warning signal ..........................
(up to the end of the DU)
2.57
NLD_UD67133_1
Avertisseur d’angle mort (HZG - Renault)
Blind spot warning
DODEHOEKWAARSCHUWING (1/4)
Dit systeem waarschuwt de bestuurder als
er zich een auto in het detectiegebied be-
vindtA.
Dit systeem schakelt in als de auto rijdt met
een snelheid die tussen ongeveer 30 km/u
en 140 km/u bedraagt.
Deze functie maakt gebruik van de 1-senso-
ren die aan beide zijden in de voor- en ach-
terbumpers zijn geïnstalleerd.
1
A
Bijzonderheid
Zorg ervoor dat de sensoren niet bedekt zijn
(vuil, modder, sneeuw, ...).
Indien een van de sensoren bedekt is, ver-
schijnt de boodschap “Dode hoek assist
reinig sensor” op het instrumentenpaneel.
Reinig de sensoren.
ADeze functie is een extra hulp
die aangeeft dat er zich een
auto in de dode hoek van uw
auto bevindt.
Ze kan dus in geen geval de oplettend-
heid of de verantwoordelijkheid van de
bestuurder overnemen.
De bestuurder moet altijd op zijn hoede
blijven voor plotselinge gebeurtenissen
tijdens het rijden: let dus altijd op of er
zich bij het manoeuvreren geen kleine,
smalle obstakels (zoals een kind, dier,
kinderwagen, fiets, steen, paaltje, enz.)
in uw blinde hoek bevinden.
2.58
NLD_UD67133_1
Avertisseur d’angle mort (HZG - Renault)
Inschakelen/uitschakelen
Auto’s met een navigatiesysteem
Op het bedieningsscherm 2 kiest u het menu
“Voertuig”, “Hulp bij het rijden”, “Hulp bij het
rijden” en vervolgens “ON” of “OFF”.
Om direct naar het menu “Hulp bij het
rijden” te gaan, drukt u op de toets 3
.
Auto’s zonder navigatiesysteem
Druk bij stilstaande auto lang op de scha-
kelaar 4 OK om naar het menu met de
instellingen te gaan;
– druk de schakelaar 5 achtereenvolgens
naar boven of naar beneden tot u bij het
menu “Hulp bij het rijden” komt. Druk op
de schakelaar 4 OK;
DODEHOEKWAARSCHUWING (2/4)
druk de schakelaar 5 aherhaaldelijk
omhoog of omlaag tot u bij het menu
“Dode-hoekwaarschuwing” komt; druk
dan op de schakelaar 4 OK.
Druk opnieuw op de schakelaar 4 OK om
de functie te activeren of te deactiveren.
2
45
Wanneer de motor wordt gestart, blijft
het systeem in dezelfde staat als vóór
het uitzetten van het contact.
3
2.59
NLD_UD67133_1
Avertisseur d’angle mort (HZG - Renault)
1
DODEHOEKWAARSCHUWING (3/4)
Werking
Deze functie schakelt in:
als de auto tussen 30 km/u en 140 km/u
rijdt;
als er zich een auto in de dodehoekzone
bevindt die zich in dezelfde richting ver-
plaatst als uw auto.
Als de auto een andere auto inhaalt, wordt
de indicator 6 enkel ingeschakeld als de in-
gehaalde auto zich langer dan een seconde
in de dode hoek bevindt.
Indicator 6
Op elke spiegel 7 bevindt zich een indica-
tor 6.
Opmerking: reinig de buitenspiegels 7 re-
gelmatig zodat de richtingaanwijzers 6 zicht-
baar blijven.
Display B
De functie is ingeschakeld en detecteert
geen enkele andere auto.
Display C
Eerste waarschuwing: de indicator 6 geeft
aan dat een auto is opgemerkt in de dode
hoek.
Display D
Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld,
knippert de indicator 6 wanneer een auto
wordt opgemerkt in de dodehoekzone in de
richting waarin u het stuur draait. Als u de
richtingaanwijzer uitschakelt, schakelt de
functie terug naar de eerste waarschuwing
(display C).
7
6
B
C
D
NB: de detectiecapaciteit van het sys-
teem volgt een standaardrijvakbreedte
en als u op een smal rijvak rijdt, kan het
auto’s op een ander rijvak detecteren.
6
2.60
NLD_UD67133_1
Avertisseur d’angle mort (HZG - Renault)
Storingen
Wanneer het systeem een fout opmerkt,
verschijnt de boodschap “Controleer Dode
hoek assist” op het instrumentenpaneel.
Doe beroep op een merkdealer.
Opmerking: bij het starten van de motor
knippert de indicator 6 (display B) drie keer.
Dit is normaal.
De detectiecapaciteit van het
systeem volgt een standaardrij-
vakbreedte. Als u op een breed
rijvak rijdt, kan het systeem
geen auto’s detecteren in de dode
hoek.
In geval van blootstelling aan sterke
elektromagnetische golven (onder
hoogspanningslijnen ...) of in erg
slechte weersomstandigheden
(hevige regen, sneeuw, ...) kan het
systeem tijdelijk niet goed werken.
Let op de rijomstandigheden.
Kans op ongevallen.
DODEHOEKWAARSCHUWING (4/4)
Vanwege de sensoren in de
bumpers moet elke handeling
(reparatie, vervanging, bijwer-
king van de lak, ...) worden uit-
gevoerd door een gekwalificeerde mon-
teur.
6
B
C
D
Omstandigheden waarin de
dodehoekwaarschuwing niet
werkt
Als het voorwerp niet beweegt;
als er veel verkeer is;
in een bocht;
als de sensors voorin en achterin tegelij-
kertijd een voorwerp opmerken (bv. een
lange vrachtwagen),
– ...
safety distance warning .............................
(up to the end of the DU)
safety distances .........................................
(up to the end of the DU)
2.61
NLD_UD67134_1
safe distance alert (HZG - Renault)
Safe distance alert
WAARSCHUWING VEILIGHEIDSAFSTAND (1/3)
Inschakelen/uitschakelen van de
functie
Op het bedieningsscherm 2 kiest u het
menu “Voertuig”, “Hulp bij het rijden”,
Waarschuwing voor afstand” en kiest u ver-
volgens “ON” of “OFF”.
1
Met behulp van de informatie van de radar 1
informeert deze functie de bestuurder over
de tijdsduur tussen zijn auto en de voorlig-
ger, zodat hij een veilige afstand tussen de
twee voertuigen in stand kan houden.
NB: zorg ervoor dat de radar 1 niet bedekt is
(vuil, modder, sneeuw ...).
Deze functie wordt ingeschakeld als de auto
rijdt met een snelheid tussen ongeveer
30 km/u en 200 km/u.
Wanneer de motor wordt gestart, komt de
functie in dezelfde staat als vóór het uitzet-
ten van de motor.
Om direct naar het menu “Hulp bij het
rijden” te gaan, drukt u op de toets 3
.
2
3
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden. Deze func-
tie kan in geen geval de waak-
zaamheid en verantwoordelijk-
heid van de bestuurder vervangen; deze
moet altijd de controle over zijn auto be-
houden.
2.62
NLD_UD67134_1
safe distance alert (HZG - Renault)
WAARSCHUWING VEILIGHEIDSAFSTAND (2/3)
De meting wordt getoond ter in-
formatie: het systeem kan niet
ingrijpen op de auto.
De functie is niet bestemd om
gebruikt te worden in de stad of in dy-
namische rijomstandigheden (bochten,
versnellingen, bruusk remmen, enz.),
maar wel in stabiele rijomstandigheden.
De functie heeft geen invloed op het
remsysteem.
De radarzone moet schoon blijven en
mag niet worden gemanipuleerd om de
goede werking van het systeem te ga-
randeren.
C (oranje): het tijdsinterval bedraagt on-
geveer 1 à 2 seconden (de afstand tussen
de twee voertuigen is onvoldoende);
D (rood): het tijdsinterval bedraagt on-
geveer 1 seconde of minder (de afstand
tussen de twee voertuigen is veel te kort).
Als het tijdsinterval tussen de twee voertui-
gen minder dan ongeveer 0,5 seconde be-
draagt, knippert de melding 4, display D op
het instrumentenpaneel. In bepaalde om-
standigheden wordt het tijdsinterval mogelijk
niet getoond:
in een bocht;
bij het veranderen van rijstrook;
als de voorligger ver genoeg of buiten
bereik van de sensor is.
Voor auto’s die hiermee zijn uitgerust,
wordt bepaalde informatie getoond op
het head-up display.
4
A
B
C
D
Werking
Wanneer de functie wordt ingeschakeld, ver-
telt de indicator 4 u welke afstand er tussen
uw auto en uw voorligger ligt.
A (grijs): functie niet in werking;
A (groen): geen auto gedetecteerd;
B (groen): het tijdsinterval is groter of
gelijk aan ongeveer 2 seconden (de af-
stand tussen de twee voertuigen is aan-
gepast aan uw snelheid);
De functie is niet beschikbaar wanneer
Adaptive Cruise Control ingeschakeld is.
2.63
NLD_UD67134_1
safe distance alert (HZG - Renault)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Bij een botsing kan de aliniëring van de radar worden gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking. Schakel de functie uit
en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de radar (reparaties, vervangingen, enzovoort) moeten worden uitgevoerd door een vakman.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:
een complexe omgeving (tunnel enzovoort);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, hagel, ijzel ...).
Risico van onjuiste vals alarm.
WAARSCHUWING VEILIGHEIDSAFSTAND (3/3)
overspeed warning ....................................
(up to the end of the DU)
sign detection: overspeed warning ............
(up to the end of the DU)
driving aids ................................................
(up to the end of the DU)
driver assistance........................................
(up to the end of the DU)
2.64
NLD_UD74382_2
Système de reconnaissance des panneaux avec alerte de survitesse (HZG - Renault)
De werking van het systeem
Het systeem detecteert verkeersborden die
de maximumsnelheid aangeven aan de kant
van de weg en geeft de maximumsnelheid
weer.
Deze functie maakt hoofdzakelijk gebruik
van de informatie van de camera 1 op de
voorruit, achter de achteruitkijkspiegel.
Opmerking: zorg ervoor dat de voorruit niet
is bedekt (door vuil, modder, damp enzo-
voort).
Voor auto’s die hiermee zijn uitgerust, wordt
ook de informatie van het navigatiesysteem
gebruikt.
Als de snelheidsbegrenzer is ingeschakeld,
kunt u de ingestelde snelheid aanpassen
aan de snelheid aangegeven door het sys-
teem.
Als de maximumsnelheid wordt overschre-
den, wordt de weergave van het bord gewij-
zigd (de tekens worden in het rood aangege-
ven of de cirkel rond het bord knippert) om u
daarvan op de hoogte te brengen.
Speeding alert
WAARSCHUWING SNELHEIDSVERKLIKKER (1/3)
De waarschuwing snelheidsverklikker met
verkeersbordherkenning laat de bestuurder
weten wanneer hij de snelheidsbeperking
voor de weg waarop hij rijdt, overschrijdt.
Auto met een navigatiesysteem
Als de auto in een land rijdt met andere
snelheidseenheden dan die van de auto,
wordt het snelheidsbord weergegeven in
de eenheid van het desbetreffende land,
samen met de omgerekende maximum-
snelheid in de eenheid van het instru-
mentenpaneel van de auto.
– Voor landen waar de maximumsnelheid op
bepaalde soorten wegen wordt verlaagd
bij regenweer, kan het systeem de maxi-
mumsnelheid wijzigen enkele seconden
nadat de ruitenwissers van de voorruit
worden ingeschakeld.
Bijzondere omstandigheden
Het systeem houdt geen rekening met uit-
zonderlijke snelheidsbeperkingen, bijvoor-
beeld op dagen waarop de luchtverontreini-
ging piekt.
1
2.65
NLD_UD74382_2
Système de reconnaissance des panneaux avec alerte de survitesse (HZG - Renault)
WAARSCHUWING SNELHEIDSVERKLIKKER (2/3)
Inschakelen/uitschakelen van
het systeem
Auto’s met een navigatiesysteem
Op het bedieningsscherm 2 kiest u het menu
Voertuig”, “Hulp bij het rijden”, “Inst. waar-
schuwing snelheid” en vervolgens “ON” of
“OFF”.
Als de functie is ingeschakeld en de plaat-
selijke wetgeving dit toestaat, kunt u de
“gevaarlijke zones” instellen. Het systeem
vertelt u hoe ver u van deze zone bent ver-
wijderd en zodra u deze zone inrijdt.
Auto’s zonder navigatiesysteem
Druk bij stilstaande auto lang op de scha-
kelaar 5 OK om naar het menu met de
instellingen te gaan;
– druk de schakelaar 6 achtereenvolgens
naar boven of naar beneden tot u bij het
menu “Hulp bij het rijden” komt. Druk op
de schakelaar 5 OK;
– druk de schakelaar 6 achtereenvolgens
omhoog of omlaag tot u bij het menu
Waarschuwing voor snelheid” komt en
druk op de schakelaar 5 OK;
druk op de knop OK om de functie in of
uit te schakelen.
Verandering van de ingestelde
maximumsnelheid
Als de ingestelde snelheid van de snelheids-
begrenzer verschilt van de gedetecteerde
snelheid, drukt u lang op de schakelaar 4:
aan kant a (+) om de ingestelde snelheid
te verhogen tot de gedetecteerde snel-
heid;
aan kant b (-) om de ingestelde snelheid
te verlagen tot de gedetecteerde snel-
heid.
Om direct naar het menu “Hulp bij het
rijden” te gaan, drukt u op de toets 3
.
4
a
b
56
3
2
2.66
NLD_UD74382_2
Système de reconnaissance des panneaux avec alerte de survitesse (HZG - Renault)
WAARSCHUWING SNELHEIDSVERKLIKKER (3/3)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de
waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet
altijd de controle over zijn auto behouden.
De bestuurder moet zijn snelheid altijd aanpassen aan het verkeer, ongeacht de
aanwijzingen van het systeem.
Het systeem detecteert verkeersborden die de maximumsnelheid aangeven. Andere ver-
keersborden worden niet gedetecteerd. (bijv. binnenkomst/uitgang van/naar stedelijke ge-
bieden)
Het systeem detecteert mogelijk niet alle snelheidsborden of interpreteert ze mogelijk ver-
keerd.
De bestuurder mag deze borden die niet door het systeem worden gedetecteerd, niet nege-
ren en moet zich altijd aan de verkeersborden en het verkeersreglement houden.
Bij slecht zicht (mist, sneeuw, vorst ...) geeft het systeem wellicht niet de juiste maximum-
snelheid aan.
De bestuurder moet zijn snelheid altijd aanpassen aan het verkeer, ongeacht de aanwijzin-
gen van het systeem.
Bij een storing
Het systeem kan de snelheidsbeperking niet
detecteren:
de voorruit niet schoon is;
de camera verblind wordt door de zon;
het zicht niet goed genoeg is (‘s nachts,
mist ...);
als de verkeersborden onleesbaar (door
sneeuw, enz.) of verborgen zijn (achter
een andere auto of bomen);
als de informatie van het navigatiesys-
teem niet actueel is.
driving ........................................................
(up to the end of the DU)
speed limiter ..............................................
(up to the end of the DU)
cruise control-speed limiter........................
(up to the end of the DU)
2.67
NLD_UD74248_2
Régulateur-limiteur de vitesse : fonction limiteur (HZG - Renault)
Speed limiter
BEGRENZERFUNCTIE (1/3)
Inschakelen
Druk op de schakelaar 1, aan de kant .
Het controlelampje gaat branden en de
boodschap “Begrenzer” verschijnt op het in-
strumentenpaneel met streepjes om aan te
geven dat de snelheidsbegrenzer is inge-
schakeld en wacht op het opslaan van een
maximumsnelheid.
Druk voor het opslaan van de actuele snel-
heid op de schakelaar 2 aan de zijkant a (+):
de ingestelde maximumsnelheid vervangt
de streepjes.
De minimum te registreren snelheid is
30 km/u.
Bediening
1 Hoofdschakelaar Aan/Uit.
2 Schakelaars voor:
a Inschakelen, in geheugen opslaan en
verhogen van de maximumsnelheid
(+);
b Verlagen van de maximumsnelheid (-).
3 Inschakelen met oproepen van de maxi-
mumsnelheid (R).
4 Uitschakelen van de functie (de inge-
stelde maximumsnelheid blijft in het ge-
heugen) (O).
De snelheidsbegrenzer is een functie die u
helpt om een door u gekozen maximum-
snelheid niet te overschrijden.
Als u wilt, kunt u de snelheidsbegrenzer
en de functie “Overspeed alert” koppe-
len. 2.64
1
2
a3
4
b
2.68
NLD_UD74248_2
Régulateur-limiteur de vitesse : fonction limiteur (HZG - Renault)
BEGRENZERFUNCTIE (2/3)
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
Het blijft altijd mogelijk de ingestelde maxi-
mum snelheid te overschrijden door: zo snel
en diep mogelijk het gaspedaal in te druk-
ken (voorbij het “zware punt”)
Tijdens het overschrijden van de snelheid
knippert de snelheid in het rood op het in-
strumentenpaneel.
Laat daarna het gaspedaal los: de snel-
heidsbegrenzer komt weer in werking zodra
u langzamer rijdt dan de in het geheugen op-
geslagen snelheid.
Onmogelijkheid om de ingestelde
maximum snelheid vast te houden
Tijdens het rijden op een steile afdaling of
helling kan het systeem de ingestelde snel-
heid niet vasthouden: de snelheid in het ge-
heugen knippert rood op het instrumenten-
paneel en er klinkt een geluidssignaal met
regelmatig interval om u dat te melden.
Verandering van de ingestelde
maximumsnelheid
Om de maximumsnelheid te verhogen drukt
u een of een paar keer op de schakelaar 2:
aan kant a (+) om de snelheid te verho-
gen;
– aan kant b (-) om de snelheid te verla-
gen.
Het rijden
Als een ingestelde snelheid in het geheugen
staat, grijpt het systeem niet in zolang deze
snelheid niet bereikt wordt. Het rijden is het-
zelfde als met een auto zonder snelheids-
begrenzer.
Zodra u de ingestelde snelheid bereikt, over-
schrijdt de auto de ingestelde snelheid niet,
ook niet als u het gaspedaal verder indrukt,
behalve indien nodig (raadpleeg de para-
graaf “Overschrijding van de maximumsnel-
heid”).
De snelheidsbegrenzer heeft
in geen enkel geval invloed op
het remsysteem.
a
b
2
2.69
NLD_UD74248_2
Régulateur-limiteur de vitesse : fonction limiteur (HZG - Renault)
BEGRENZERFUNCTIE (3/3)
Opnieuw inschakelen van de
maximumsnelheid
Als een snelheid in het geheugen is opgeno-
men, is het mogelijk deze op te roepen door
op de schakelaar 3 (R) te drukken.
Onderbreken van de functie
De werking van de snelheidsbegrenzer
wordt opgeschort als u drukt op de scha-
kelaar 4 (O). In dit geval blijft de ingestelde
maximumsnelheid in het geheugen en de
boodschap “In geheugen” met de ingestelde
snelheid verschijnt op het instrumentenpa-
neel.
Uitschakelen van de functie
De werking van de snelheidsbegrenzer
wordt onderbroken als u drukt op de schake-
laar 1, in dat geval is er geen snelheid meer
in het geheugen opgeslagen. Het doven van
het oranje lampje en de bijbehorende
boodschap op het instrumentenpaneel be-
vestigt dat de functie uitgeschakeld is.
Als de begrenzer op stand-by is gezet,
komt de functie weer in werking door
een druk aan kant a (+) van schake-
laar 2, ongeacht de snelheid die in het
geheugen is opgeslagen: de actuele
snelheid van de auto wordt gebruikt.
2
a3
41
driving ........................................................
(up to the end of the DU)
cruise control .............................................
(up to the end of the DU)
cruise control-speed limiter........................
(up to the end of the DU)
2.70
NLD_UD79796_2
R gulateur-limiteur de vitesse : fonction r gulateur (HZG - Renault)
Cruise control
SNELHEIDSREGELAAR (1/4)
De snelheidsregelaar is een functie die u
helpt de door u gekozen rijsnelheid op een
constante waarde vast te houden, dit wordt
de ingestelde snelheid genoemd.
Vanaf 30 km/u kunt u de snelheid traploos
instellen.
De snelheidsregelaar heeft in
geen enkel geval invloed op
het remsysteem.
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden.
Ook met deze extra rijhulp is de
bestuurder altijd verplicht om
zich aan de snelheidslimieten te houden
en alert te blijven. De bestuurder moet
altijd controle houden over de auto.
De snelheidsregelaar moet niet gebruikt
worden in druk verkeer, op een bochtige
of gladde weg (ijzel, aquaplaning, kiezel-
steentjes) en als de weersomstandighe-
den ongunstig zijn (mist, regen, zijwind,
enz.).
Kans op ongevallen.
Bedieningsknoppen
1 Hoofdschakelaar Aan/Uit.
2 Schakelaars voor:
a inschakelen, in het geheugen opslaan
en verhogen van de ingestelde snel-
heid (+);
b Verlagen van de ingestelde snelheid
(-).
3 Inschakelen met oproepen van de inge-
stelde snelheid (R).
4 Uitschakelen van de functie (de inge-
stelde snelheid blijft in het geheugen)
(O).
2
a
b
3
4
1
2.71
NLD_UD79796_2
R gulateur-limiteur de vitesse : fonction r gulateur (HZG - Renault)
SNELHEIDSREGELAAR (2/4)
Het rijden
Als er een kruissnelheid is opgeslagen en de
regeling ingeschakeld is, kunt u uw voet van
het gaspedaal nemen.
Let op: het is ten zeerste aan-
geraden om de voeten dicht bij
de pedalen te houden om te
kunnen ingrijpen bij noodsitu-
aties.
Instellen van de snelheid
Rijdend met een constante snelheid (vanaf
ongeveer 30 km/u) drukt u op de schake-
laar 2 aan de kant van a (+): de functie wordt
ingeschakeld en de actuele snelheid wordt
opgeslagen.
De ingestelde snelheid vervangt de streep-
jes en de instelling van de functie wordt
bevestigd doordat de ingestelde snelheid
in het groen wordt getoond, de boodschap
Controleer regelaar” verschijnt en het con-
trolelampje oplicht.
Als u de functie probeert in te schakelen
wanneer u minder dan 30 km/u rijdt, ver-
schijnt de boodschap “Snelh. ongeldig” en
blijft de functie uitgeschakeld.
Inschakelen
Druk op schakelaar 1 aan .
Het groene controlelampje licht op en de
boodschap “Controleer regelaar” verschijnt
op het instrumentenpaneel met streepjes
om aan te geven dat de snelheidsregelaar is
ingeschakeld en wacht op het opslaan van
een snelheid.
2
a
1
2.72
NLD_UD79796_2
R gulateur-limiteur de vitesse : fonction r gulateur (HZG - Renault)
SNELHEIDSREGELAAR (3/4)
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
U kunt de snelheid van de auto altijd ver-
hogen door het gaspedaal in te drukken.
Tijdens het overschrijden van de snelheid
knippert de ingestelde snelheid in het rood
op het instrumentenpaneel.
Laat daarna het gaspedaal los: na enkele
seconden gaat uw auto automatisch weer
met de oorspronkelijk ingestelde snelheid
rijden.
Onmogelijkheid om de gekozen
ingestelde snelheid vast te houden
Tijdens het op- of afrijden van een steile
afdaling kan de ingestelde snelheid niet
worden aangehouden: in dat geval knippert
de ingestelde snelheid rood op het instru-
mentenpaneel.
Veranderen van de ingestelde
snelheid
Om de ingestelde snelheid aan te passen,
drukt u een paar keer op de schakelaar 2:
aan kant a (+) om de snelheid te verho-
gen;
– aan kant b (-) om de snelheid te verla-
gen.
De snelheidsregelaar heeft in
geen enkel geval invloed op
het remsysteem.
2
a
b
2.73
NLD_UD79796_2
R gulateur-limiteur de vitesse : fonction r gulateur (HZG - Renault)
SNELHEIDSREGELAAR (4/4)
Uitschakelen van de functie
De werking van de snelheidsregelaar wordt
onderbroken als u op de schakelaar 1 drukt,
er is geen snelheid meer ingesteld. Het
doven van het groene lampje en de bij-
behorende boodschap op het instrumenten-
paneel bevestigt dat de functie uitgescha-
keld is.
Opnieuw inschakelen van de gekozen
snelheid
Als een snelheid in het geheugen is opge-
slagen, kan deze in de juiste omstandighe-
den (verkeersdrukte, staat van het wegdek,
weersomstandigheden, enz.) worden opge-
roepen. Druk op de schakelaar 3 (R) als de
rijsnelheid van de auto hoger is dan 30 km/u.
Bij het oproepen van de in het geheugen
opgeslagen snelheid wordt het inschakelen
van de regelaar bevestigd door het groen
oplichten van de ingestelde snelheid en de
boodschap “Controleer regelaar”.
NB: als de eerder opgeslagen snelheid veel
hoger is dan de actuele snelheid, trekt de
auto snel op naar deze hogere snelheid.
Als de snelheidsregelaar op stand-by is
gezet, komt de functie weer in werking
door een druk op de 2 zijde a (+) van
de schakelaar, ongeacht de opgeslagen
snelheid: de actuele snelheid van de
auto wordt gebruikt.
Onderbreken van de functie
De functie wordt uitgeschakeld als u drukt
op:
de schakelaar 4 (O);
het rempedaal;
– het koppelingspedaal of het in neutraal
schakelen voor de auto’s met automati-
sche transmissie.
In de drie gevallen blijft de ingestelde snel-
heid in het geheugen en de boodschap “In
geheugen” en de snelheid verschijnen op
het instrumentenpaneel.
De opschorting wordt bevestigd doordat de
ingestelde snelheid grijs wordt weergegeven
en de boodschap “In geheugen” verschijnt.
Het onderbreken of uitschake-
len van de snelheidsregelaar
brengt geen snelle snelheids-
vermindering met zich mee: u
moet remmen door het rempedaal in te
drukken.
2
a3
4
1
adaptive cruise control...............................
(up to the end of the DU)
driving ........................................................
(up to the end of the DU)
adaptive cruise control...............................
(up to the end of the DU)
driving aids ................................................
(up to the end of the DU)
driver assistance........................................
(up to the end of the DU)
2.74
NLD_UD79797_2
R gulateur de vitesse contr le de distance (HZG - Renault)
Adaptive cruise control
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (1/8)
De instelbare snelheidsregelaar is een func-
tie die u de mogelijkheid, als het verkeer dit
toelaat (hoofdweg met vlot verkeer of auto-
snelweg) om een gekozen snelheid, de zo-
geheten ingestelde snelheid, aan te houden
en tegelijkertijd een veilige afstand tot uw
voorligger te bewaren.
De functie is regelbaar van 50 km/u tot
160 km/u.
De radarcamera heeft een bereik van onge-
veer 120 meter.
Opmerking:
de bestuurder moet rekening houden met
de wettelijke maximumsnelheid in het
land waar wordt gereden;
– de adaptieve snelheidsregelaar kan het
voertuig afremmen tot een derde van het
remvermogen. Naargelang van de si-
tuatie moet de bestuurder mogelijk zelf
harder remmen.
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden.
Ook met deze extra rijhulp is de
bestuurder altijd verplicht om
zich aan de snelheidslimieten te houden
en alert te blijven. De bestuurder moet
altijd controle houden over de auto.
Adaptive cruise control mag niet worden
gebruikt in druk verkeer, op een bochtige
of gladde weg (ijzel, aquaplaning, kiezel-
steentjes) of als de weersomstandighe-
den ongunstig zijn (mist, regen, zijwind
enz.).
Kans op ongevallen.
Plaats van de radarcamera 1
Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt
(door vuil, modder, condens enzovoort).
Voor auto’s die hiermee zijn uitgerust,
wordt bepaalde informatie getoond op
het head-up display.
1
2.75
NLD_UD79797_2
R gulateur de vitesse contr le de distance (HZG - Renault)
De ingestelde snelheid vervangt de streep-
jes en de instelling van de functie wordt
bevestigd doordat de ingestelde snelheid
in het groen wordt getoond, de boodschap
Adaptieve regelaar” verschijnt en het con-
trolelampje oplicht.
Als u de functie probeert in te schakelen
terwijl de snelheid lager ligt dan 50 km/u of
hoger dan 160 km/u, verschijnt het bericht
Snelh. ongeldig” en de functie wordt niet in-
geschakeld.
De volgafstand instellen
Door herhaaldelijk op de schakelaar 6 te
drukken, kunt u de volgafstand instellen.
Inschakelen
Druk op de schakelaar 5, aan de kant .
Het groene controlelampje gaat bran-
den en de boodschap “Adaptieve regelaar
verschijnt op het instrumentenpaneel met
streepjes om aan te geven dat de functie is
ingeschakeld en wacht op het opslaan van
een snelheid.
Instellen van de snelheid
Druk terwijl u met een constante snelheid
(vanaf ongeveer 50 km/u) rijdt op de scha-
kelaar 2 , zijde a (+): de functie wordt inge-
schakeld en de actuele snelheid wordt op-
geslagen.
Bedieningsknoppen
5 Hoofdschakelaar Aan/Uit.
2 Schakelaars voor:
a inschakelen, in het geheugen opslaan
en verhogen van de ingestelde snel-
heid (+);
b Verlagen van de ingestelde snelheid
(-).
3 Inschakelen met oproepen van de inge-
stelde snelheid (R).
4 Uitschakelen van de functie (de inge-
stelde snelheid blijft in het geheugen)
(O).
6 De volgafstand instellen
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (2/8)
6
2
a
b
3
4
5
2.76
NLD_UD79797_2
R gulateur de vitesse contr le de distance (HZG - Renault)
Het rijden
Als er een kruissnelheid is opgeslagen en de
regeling ingeschakeld is, kunt u uw voet van
het gaspedaal nemen.
Wanneer een volgafstand is opgeslagen en
het systeem een voertuig op uw rijstrook de-
tecteert dat trager rijdt dan het uwe, zal uw
auto afremmen (de remlichten gaan bran-
den) en wordt de snelheid aangepast aan
die van uw voorligger, waarbij de volgaf-
stand die u eerder hebt gekozen, wordt ge-
handhaafd.
Inhalen
Wanneer u trager rijdt dan de ingestelde
snelheid en een voertuig wilt inhalen, zal de
auto automatisch versnellen wanneer u het
knipperlicht inschakelt, om het inhaalma-
noeuvre te vergemakkelijken.
Let op: u moet de voeten dicht
bij de pedalen te houden om te
kunnen ingrijpen bij noodsitua-
ties.
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (3/8)
Veranderen van de ingestelde
snelheid
Om de ingestelde snelheid aan te passen,
drukt u een paar keer op de schakelaar 2:
aan kant a (+) om de snelheid te verho-
gen;
aan kant b (-) om de snelheid te verlagen.
De volgafstand wijzigen
U kunt op elk moment de volgafstand ten op-
zichte van uw voorligger wijzigen door her-
haaldelijk op de schakelaar 6 te drukken.
Op het instrumentenpaneel verschijnen ho-
rizontale volgstrepen die de gekozen volgaf-
stand aangeven:
een streep voor een korte afstand (die
overeenkomt met een volgtijd van onge-
veer één seconde);
twee strepen voor een gemiddelde af-
stand;
drie strepen voor een lange afstand (die
overeenkomt met een volgtijd van onge-
veer twee seconden).
De afstand dient te worden gekozen aan de
hand van het verkeer, de wetgeving van het
land waarin u rijdt en de weersomstandig-
heden.
Wanneer het systeem een voertuig detec-
teert op uw rijstrook, verschijnt de omtrek A
van een voertuig boven de volgstrepen.
6
A
2
a
b
2.77
NLD_UD79797_2
R gulateur de vitesse contr le de distance (HZG - Renault)
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (4/8)
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
U kunt de snelheid van de auto altijd verho-
gen door het gaspedaal in te drukken.
Als u deze snelheid overschrijdt, worden de
ingestelde snelheid en de volgstrepen rood
weergegeven en knippert de ingestelde
snelheid op het instrumentenpaneel. Het
systeem voor afstandbewaking is dan niet
langer geactiveerd.
Laat vervolgens het gaspedaal los: er wordt
automatisch teruggekeerd naar de inge-
stelde snelheid en de afstand, behalve wan-
neer de functie is ingesteld in stand-by.
Onderbreken van de functie
De functie wordt opgeschort wanneer:
u op de schakelaar 4 (O) drukt;
u het rempedaal indrukt;
u het koppelingspedaal indrukt;
u de versnellingshendel bedient;
het motortoerental te hoog of te laag is;
de rijsnelheid van de auto is minder dan
40 km/u of meer dan 170 km/u;
bepaalde hulp- en correctiesystemen tij-
dens het rijden worden ingeschakeld
(ABS, ESC...).
In de laatste drie gevallen verschijnt het be-
richt “Adaptieve regel.niet beschikbaar” op
het instrumentenpaneel wanneer de functie
op stand-by wordt gesteld.
De opschorting wordt bevestigd doordat de
ingestelde snelheid grijs wordt weergegeven
en de boodschap “Adaptieve regelaar” ver-
schijnt.
Opnieuw inschakelen van de gekozen
snelheid
Als een snelheid in het geheugen is opge-
slagen, kan deze in de juiste omstandighe-
den (verkeersdrukte, staat van het wegdek,
weersomstandigheden, enz.) worden opge-
roepen. Druk op de schakelaar 3 (R) als de
rijsnelheid van de auto hoger is dan onge-
veer 50 km/u.
Bij het oproepen van de in het geheugen
opgeslagen snelheid wordt het inschakelen
van de regelaar bevestigd door het groen
oplichten van de ingestelde snelheid en de
boodschap “Adaptieve regelaar”.
Als de regelaar stand-by is, komt de rege-
laarfunctie weer in werking door een druk
op de schakelaar 2, zijde a (+), ongeacht de
snelheid die in het geheugen is opgeslagen:
de actuele snelheid van de auto wordt ge-
bruikt.
NB: als de eerder opgeslagen snelheid veel
hoger is dan de actuele snelheid, trekt de
auto op naar deze hogere snelheid.
2
a3
4
Af en toe kunnen er geluid en
trillingen optreden wanneer de
rem door de adaptieve snel-
heidsregelaar wordt geacti-
veerd.
2.78
NLD_UD79797_2
R gulateur de vitesse contr le de distance (HZG - Renault)
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (5/8)
Het onderbreken of uitschake-
len van de snelheidsregelaar
brengt geen snelle snelheids-
vermindering met zich mee: u
moet remmen door het rempedaal in te
drukken.
Let op: u moet de voeten dicht
bij de pedalen te houden om te
kunnen ingrijpen bij noodsitua-
ties.
In sommige situaties (nadering tot een voer-
tuig dat veel minder snel rijdt, voorliggers
die snel van rijstrook veranderen ...) heeft
het systeem mogelijk niet de tijd om te re-
ageren en kan het een geluidssignaal afge-
ven in combinatie met de waarschuwing A
wanneer de bestuurder zijn aandacht bij de
situatie moet houden of met de waarschu-
wing B wanneer de bestuurder onmiddellijk
moet ingrijpen.
Reageer op deze waarschuwingen en voer
de nodige manoeuvres uit.
A
B
2.79
NLD_UD79797_2
R gulateur de vitesse contr le de distance (HZG - Renault)
5
Uitschakelen van de functie
De werking van de snelheidsregelaar wordt
onderbroken als u op de schakelaar 5 aan
de -zijde drukt; er is dan geen snelheid
meer ingesteld. Het groene lampje en
het bericht “Adaptieve regelaar” op het in-
strumentenpaneel verdwijnen, wat aangeeft
dat de functie is gedeactiveerd.
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (6/8)
storingen
Wanneer het systeem een storing waar-
neemt, verschijnt het bericht “Controleer re-
gelaar” op het instrumentenpaneel.
Er zijn twee mogelijkheden:
het systeem wordt tijdelijk gestoord
(bijvoorbeeld: radar met vuil, modder,
sneeuw, enz. bedekt). In dat geval par-
keert u de auto en zet u de motor uit.
Reinig de detectiezone van de radarca-
mera. Als u de motor weer start, is het
controlelampje uit en wordt de melding
niet meer weergegeven;
zo niet dan is er mogelijk een andere oor-
zaak. Ga naar een merkdealer.
2.80
NLD_UD79797_2
R gulateur de vitesse contr le de distance (HZG - Renault)
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (7/8)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.
De bestuurder moet zijn snelheid altijd aanpassen aan het verkeer, ongeacht de aanwijzingen van het systeem.
Het systeem mag in geen geval worden vergeleken met een hindernissensensor of een antibotsingssysteem.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Bij een botsing wordt de uitlijning van de radarcamera mogelijk gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking. Schakel de
functie uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de radarcamera (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de voorruit enzovoort) moeten worden
uitgevoerd door een vakman.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Uitschakelen van de functie
Schakel de functie uit in deze gevallen:
de knipperlichten niet werken;
het gebied van de radarcamera is beschadigd (aan de kant van de voorruit of de binnenspiegel);
de auto wordt gesleept (bij pech);
er veel verkeer is;
de auto een tunnel inrijdt;
de auto op een bochtige weg rijdt;
de voorruit is gebarsten of vervormd (voer geen reparaties uit aan dit gedeelte van de voorruit; laat deze vervangen door een merkdealer);
de auto op een glad wegdek of in slechte weersomstandigheden rijdt (mist, sneeuw, regen, zijwind, enz.).
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.
2.81
NLD_UD79797_2
R gulateur de vitesse contr le de distance (HZG - Renault)
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (8/8)
Beperkingen voor de werking van het systeem
Voor voertuigen die in tegengestelde richting rijden wordt geen waarschuwing afgegeven en treedt het systeem niet in werking.
De radarcamera moet schoon blijven en mag niet worden gemanipuleerd, om de goede werking van het systeem te waarborgen.
Met vaste obstakels (stilstaande voertuigen, files, tolbarrières, enz.) of traag bewegende of kleine obstakels (motoren, fietsen, voetgangers,
enz.) houdt het systeem mogelijk geen rekening.
Met een voertuig dat in dezelfde rijstrook invoegt wordt pas rekening gehouden zodra het de detectiezone binnenkomt. Bruusk of laattijdig
remmen is in dat geval mogelijk.
Bij het ingaan van een bocht en in de bocht kan de radarcamera de voorligger tijdelijk niet detecteren, waardoor de auto kan versnellen.
Bij het buitenkomen van een bocht kan de detectie van voorliggers verstoord of vertraagd worden. Bruusk of laattijdig remmen is in dat
geval mogelijk.
Een trager voertuig op een aangrenzende rijstrook kan worden gedetecteerd en een vertraging veroorzaken als een van beide voertuigen
te dicht bij de rijstrook van het andere voertuig rijdt.
Met een langzame auto met een sterk verschillende snelheid kan het systeem geen rekening houden.
Het systeem wordt uitgeschakeld bij een snelheid van minder dan ongeveer 50 km/u. Bestuurders moeten hun reactie hieraan aanpassen.
Plotselinge veranderingen in de situatie worden niet direct door het systeem in aanmerking genomen. Chauffeurs moeten te allen tijde en
onder alle omstandigheden waakzaam blijven.
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:
een complexe omgeving (metalen brug, tunnel enzovoort);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, hagel, ijzel enzovoort);
slecht zicht (nacht, mist enzovoort);
slecht contrast tussen objecten;
verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto’s enzovoort).
Risico van onbedoeld remmen of versnelling.
parking distance control.............................
(up to the end of the DU)
driving ........................................................
(up to the end of the DU)
reversing sensor ........................................
(up to the end of the DU)
2.82
NLD_UD79813_3
Aide au parking (HZG - Renault)
Parking sensor
PARKEERHULP (1/7)
De werking van het systeem
Ultrasoondetectoren die in de bumper van
de auto ingebouwd zijn, “meten” de afstand
tussen de auto en een obstakel.
Deze meting vertaalt zich in geluidssignalen
waarvan de frequentie toeneemt naarmate
het obstakel dichterbij komt, totdat het een
continu geluid wordt wanneer het obstakel
ongeveer 20 à 30 cm van de auto verwijderd
is.
Het systeem detecteert obstakels voor,
achter en naast de auto.
Het systeem van de parkeerhulp wordt pas
ingeschakeld als de auto langzamer dan on-
geveer 10 km/uur rijdt.
Het parkeerhulpsysteem houdt geen reke-
ning met sleep- of draagsystemen die niet
door het systeem worden herkend.
Deze functie is een (extra)
hulpmiddel.
Deze functie kan in geen enkel
geval de oplettendheid en ver-
antwoordelijkheid van de bestuurder ver-
vangen bij het achteruit manoeuvreren.
De bestuurder moet altijd op zijn hoede
blijven voor plotselinge gebeurtenissen
die zich tijdens het rijden kunnen voor-
doen: let dus altijd op of er een bewe-
gend obstakels is (zoals een kind, dier,
kinderwagen, fiets) of een te klein of
smal obstakel is (grote steen, dun paal-
tje) tijdens de manoeuvre.
Locatie van de
ultrasoonsensoren 1
Zorg ervoor dat de ultrasoonsensoren, aan-
geduid door de pijlen 1, niet worden afge-
dekt (door vuil, modder, sneeuw, een slecht
gemonteerde kentekenplaat), geraakt, aan-
gepast (inclusief lakwerk) of belemmerd
door een accessoire aan de voorkant of (af-
hankelijk van het voertuig) de achterkant of
zijkanten van uw voertuig.
1
2.83
NLD_UD79813_3
Aide au parking (HZG - Renault)
Werking
Het systeem detecteert de meeste obstakels
voor, achter en naast de auto.
Naargelang van de afstand van het obsta-
kel, zal de frequentie van het geluidssignaal
verhogen tot een continu signaal weerklinkt
op ongeveer 20 cm voor een obstakel aan
de zijkant en 30 cm voor obstakels vooraan
of achteraan. De groene, oranje en rode
zones worden getoond op het display C.
PARKEERHULP (2/7)
C
A B
2
Opmerking: het display 2 toont de omge-
ving van de auto en geeft geluidssignalen.
U moet enkele meters rijden voordat de de-
tectie aan de zijkanten wordt ingeschakeld.
Als alle zones een grijze achtergrond
hebben, wordt de volledige omtrek van de
auto bewaakt:
A: de omgeving rondom de auto wordt
geanalyseerd;
B: de omgeving rond de auto is geanaly-
seerd.
2.84
NLD_UD79813_3
Aide au parking (HZG - Renault)
Bij het manoeuvreren kan de
auto aan de onderkant ergens
tegenaan rijden (bijvoorbeeld:
contact met een paaltje, een
trottoir of ander stadsmeubilair) en daar-
door beschadigen (bijvoorbeeld: vervor-
ming van een as, enz.).
Om ieder risico van een ongeluk te voor-
komen, moet u uw auto door een merk-
dealer laten controleren.
Detectie van obstakels aan de zijkant
Het systeem bepaalt de rijrichting aan de
hand van de richting van de wielen en waar-
schuwt u voor het risico op botsing met een
obstakel 3 aan de zijkant van de auto.
PARKEERHULP (3/7)
Als er een obstakel wordt gedetecteerd
naast de auto:
weerklinkt er bij het risico op een bot-
sing een geluidssignaal met een steeds
hogere frequentie naargelang u het ob-
stakel nadert, tot het geluidssignaal con-
tinu weerklinkt. De groene, oranje en
rode zones worden getoond op het dis-
play D;
als er geen risico op een botsing bestaat,
wordt er geen signaal afgegeven wan-
neer u het obstakel nadert. De groene,
oranje en rode zones worden gearceerd
weergegeven op het display D.
Opmerking: als de rijrichting verandert tij-
dens een manoeuvre, wordt het risico op
een botsing met een obstakel mogelijk te
laat gesignaleerd.
3
D
2.85
NLD_UD79813_3
Aide au parking (HZG - Renault)
druk op de schakelaar 5 OK;
selecteer met behulp van de schake-
laar 6 de instellingen die u wilt wijzigen;
druk op de schakelaar 5 OK.
Geluid van het systeem
Hiermee kunt u het geluid van het systeem
kiezen uit 3 mogelijkheden.
Het geluid van het systeem uitschakelen
Schakel het geluid van de parkeerhulp in of
uit.
Opmerking: Als u het geluid uitschakelt,
wordt u niet meer gewaarschuwd met een
geluidssignaal wanneer u een obstakel
nadert.
Uitschakelen van het systeem
Schakel de parkeerhulp in of uit.
Auto’s zonder navigatiesysteem
Stilstaande auto:
druk lang op de schakelaar 5 OK om naar
het menu met de instellingen te gaan;
– druk de schakelaar 6 achtereenvolgens
naar boven of naar beneden tot u bij het
menu “Hulp bij het rijden” komt;
druk op de schakelaar 5 OK;
– druk de schakelaar 6 achtereenvolgens
omhoog of omlaag tot u bij het menu
“Afstelling van de parkeerhulp” komt;
PARKEERHULP (4/7)
Als de auto met een snelheid van minder
dan ongeveer 10 km/u rijdt, kunnen som-
mige geluidsbronnen (motorfiets, vracht-
wagen, drilboor enz.) geluidssignalen
van de parkeerhulp opwekken.
4
Verstellen
U kunt sommige parameters vanaf het be-
dieningsscherm instellen 4. Raadpleeg de
gebruiksaanwijzing van de uitrusting voor
gedetailleerde informatie
Auto’s met een navigatiesysteem
Selecteer “Voertuig”, “PARKEER ASSIST.”,
“Obstakeldetectie”.
Geluidsvolume van de parkeerhulp
Regel het volume van de parkeerhulp door
op + of - te drukken.
56
2.86
NLD_UD79813_3
Aide au parking (HZG - Renault)
Automatisch uitschakelen van
de parkeerhulp
Het systeem schakelt uit:
als de auto sneller dan ongeveer 10 km/u
rijdt;
naargelang van de auto, als de auto
langer dan ongeveer vijf secondes stil-
staat en er een obstakel is gedetecteerd
(bijvoorbeeld in een file, enz.);
als een auto met handgeschakelde ver-
snellingsbak in de neutraalstand is, of in
stand N of P bij een automatische ver-
snellingsbak;
wanneer een bedieningsfout wordt gede-
tecteerd.
PARKEERHULP (5/7)
Parkeerhulp handmatig
uitschakelen
Schakel de functie uit in deze gevallen:
als er vóór de ultrasone sensoren een
trekhaak of een aanhanger- of laadsys-
teem zit dat niet door het systeem wordt
herkend;
bij schade aan de ultrasone sensoren.
Bij een storing
Als het systeem een storing in de werking
signaleert, klinkt elke keer bij het inschake-
len van de achteruitversnelling gedurende
ongeveer 3 seconden een geluidssignaal
met de boodschap “Controleer parkeerhulp
op het instrumentenpaneel. Raadpleeg een
merkdealer.
Deze functie kan namelijk onder be-
paalde omstandigheden niet goed
werken, met name:
als de sensor is afgedekt door vuil,
modder, sneeuw, enzovoort, veegt
u deze schoon met een vochtige
zachte doek of poetskatoen;
als de sensor is bevroren;
tijdens het rijden op een ongelijk
wegdek, grindweg, helling of door
struikgewas;
in slechte weersomstandigheden
(regen, sneeuw, enzovoort);
Het systeem kan de volgende zaken niet
detecteren:
kleine of smalle voorwerpen zoals
een touw;
zaken die ultrasoon golven absorbe-
ren, zoals een spons, sneeuw, enz.
Het systeem kan worden opgepiept of
gestoord door motoren, fietsen, zenders,
enzovoort.
2.87
NLD_UD79813_3
Aide au parking (HZG - Renault)
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
In geval van een botsing kan de uitlijning van de sensoren mogelijk worden gewijzigd, waardoor deze wellicht niet meer naar behoren
werken. Schakel de functie uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de opname-elementen (reparaties, vervangingen enz.) moeten worden uitgevoerd door een vakman.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem verstoren of de correcte werking ervan verhinderen, bijvoorbeeld:
slechte weersomstandigheden (regen, sneeuw, hagel, ijzel, enz.);
blootstelling aan sterke elektromagnetische golven (onder hoogspanningsleidingen, enz.);
sommige soorten geluid (motorfiets, vrachtwagen, pneumatische boormachine, enz.);
montage van een niet-compatibele trekhaak of trekhaak;
– ...
Risico van vals alarm of afwezigheid van waarschuwingen
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.
PARKEERHULP (6/7)
2.88
NLD_UD79813_3
Aide au parking (HZG - Renault)
PARKEERHULP (7/7)
Beperkingen voor de werking van het systeem
De zone rond de opname-elementen moet schoon blijven en mag niet worden gewijzigd, om de goede werking van het systeem te waar-
borgen.
Kleine voorwerpen die dichtbij de auto bewegen (motoren, fietsen, voetgangers, enz.) worden mogelijk niet door het systeem herkend.
Het systeem detecteert mogelijk geen objecten die zich te dicht bij het voertuig bevinden.
Het systeem geeft wellicht geen waarschuwing als de andere auto’s of objecten een snelheid hebben die aanzienlijk verschilt van de uwe.
Als u tijdens een manoeuvre van richting verandert, kan dit het melden van obstakels vertragen.
Als de auto een aanhanger trekt, moet het parkeerhulpsysteem achter worden uitgeschakeld.
Uitschakelen van de functie
Schakel de functie uit in deze gevallen:
de omgeving rond de sensoren beschadigd is;
het voertuig is uitgerust met een trekhaak die niet door het systeem wordt herkend (elektrische adapter, kogel, haak, enz.).
2.89
NLD_UD82470_3
Cam ra de recul (HZG - Renault)
Reversing camera
ACHTERUITRIJCAMERA (1/3)
Bewegende tekening 4
Deze wordt in het blauw op het bedienings-
scherm 2 weergegeven. Dit duidt de ver-
plaatsingsrichting van de auto aan, volgens
de stand van het stuurwiel.
Bijzonderheid
Zorg ervoor dat de camera niet bedekt is
(vuil, modder, sneeuw, condens, enz.).
Werking
Bij het achteruitrijden geeft de camera 1
op de achterklep een overzicht van de om-
geving achter de auto op het bedienings-
scherm 2, samen met een of twee tekenin-
gen 4 en 3 (bewegende en vaste tekening).
Dit systeem wordt eerst gebruikt met behulp
van een of meer tekeningen (bewegend
voor de verplaatsingsrichting en vast voor
de afstand). Als de rode zone bereikt is, ge-
bruikt u de afbeelding van de bumper om
nauwkeurig te stoppen.
Vaste tekening 3
De vaste tekening bestaat uit gekleurde
merktekens A, B en C die de afstand achter
de auto aangeven:
A (rood) op ongeveer 30 centimeter van
de auto;
B (geel) op ongeveer 70 centimeter van
de auto;
C (groen) op ongeveer 150 centimeter
van de auto.
De tekening blijft staan en geeft de verplaat-
singsrichting van de auto aan als de wielen
in lijn zijn met de auto.
1
4
C
B
A
3
2
3
4
2.90
NLD_UD82470_3
Cam ra de recul (HZG - Renault)
Deze functie is een (extra)
hulpmiddel. De bestuurder
moet altijd opletten en blijft ver-
antwoordelijk.
De bestuurder moet altijd op zijn hoede
blijven voor plotselinge gebeurtenissen
die zich tijdens het rijden kunnen voor-
doen: let dus altijd op of er een bewe-
gend obstakels is (zoals een kind, dier,
kinderwagen, fiets) of een te klein of
smal obstakel is (grote steen, dun paal-
tje) tijdens de manoeuvre.
Het scherm geeft een omgekeerd beeld,
zoals in een spiegel.
De tekeningen zijn een op een horizon-
tale ondergrond geprojecteerde weer-
gave; houd geen rekening met deze in-
formatie in het geval van een verticaal of
op de grond geplaatst voorwerp.
De voorwerpen die op de rand van het
scherm verschijnen kunnen vervormd
zijn.
In geval van te veel licht (sneeuw, auto
in de zon, enz.) kan het zicht van de
camera gestoord zijn.
Als de achterklep open staat of niet goed
gesloten is, verschijnt de boodschap
Achterklep open” en verdwijnt de weer-
gave van de camerabeelden.
Storingen
Als de achteruitversnelling is ingeschakeld
en het systeem een bedieningsfout detec-
teert, wordt het multimediascherm tijdelijk
zwart 2.
Dit kan komen door een storing die van in-
vloed is op de camera of het scherm (hel-
derheid, vast beeld, vertraagde communica-
tie, enz.).
Als de tijdelijke weergave van het zwarte
scherm aanhoudt, neem dan contact op met
een erkende dealer.
Inschakelen, uitschakelen van
de achteruitrijcamera
Selecteer op het multifunctionele scherm2:
Voertuig “, “INSTELLINGEN “, “PARKEER
ASSIST. “, daarna “Achteruitrijcamera”.
Schakel de achteruitrijcamera in of uit en
bevestig uw keuze.
U kunt eveneens de instellingen van het
beeld van de camera regelen (helderheid,
contrast...).
ACHTERUITRIJCAMERA (2/3)
2
2.91
NLD_UD82470_3
Cam ra de recul (HZG - Renault)
Het verschil tussen de geschatte
afstand en de werkelijke afstand
Achteruit een steile helling oprijden
De vaste richtlijnen 3 tonen de afstanden
dichterbij dan ze werkelijk zijn.
De voorwerpen die op het scherm worden
getoond, zijn in werkelijkheid verder weg op
de helling.
Als er op het scherm bijvoorbeeld een voor-
werp op D wordt weergegeven is de werke-
lijk afstand van het voorwerp E.
Achteruit een steile helling afrijden
De vaste richtlijnen 3 tonen de afstanden
verder weg dan ze werkelijk zijn.
Daarom zijn de voorwerpen die op het
scherm worden getoond in werkelijkheid
dichterbij op de helling.
Als er op het scherm bijvoorbeeld een voor-
werp op G wordt weergegeven is de werke-
lijk afstand van het voorwerp F.
Achteruitrijden richting een uitsteeksel
Positie H lijkt verder weg dan de positie J op
het scherm. Maar positie H is op dezelfde af-
stand als positie K.
De verplaatsingsrichting die wordt aange-
geven door de vaste en mobiele richtlijnen
houden geen rekening met de hoogte van
het voorwerp. Dus het risico bestaat dat de
auto tegen het voorwerp botst als deze er in
zijn achteruit naartoe rijdt K.
ACHTERUITRIJCAMERA (3/3)
E
DF G
DE
FG
H
KJ
HJK
33
parking assistance: assisted parking .........
(up to the end of the DU)
assisted parking.........................................
(up to the end of the DU)
2.92
NLD_UD67141_1
Parking mains libres (HZG - Renault)
Assisted parking
PARKEERHULP (1/6)
Deze functie helpt u bij het parkeren.
Laat het stuur los, u hoeft enkel de pedalen
en de versnellingshendel te bedienen.
U kunt op elk moment de controle op-
nieuw overnemen door aan het stuurwiel te
draaien.
Inschakelen
Druk op de schakelaar 1 wanneer de auto
stilstaat of wanneer u minder dan onge-
veer 30 km/u rijdt. Het in de schakelaar
geïntegreerde controlelampje 1 licht op en
het scherm 2 verschijnt op het bedienings-
scherm.
2
Bijzonderheden
Zorg ervoor dat de ultrasoondetectoren op
de met pijlen aangegeven plaatsen 3 niet
bedekt zijn (vuil, modder, sneeuw enz.).
3
1
In alle richtingen kijken
Selecteer richtingaanw.
2.93
NLD_UD67141_1
Parking mains libres (HZG - Renault)
Keuze van het manoeuvre
Het systeem kan vier soorten manoeuvres
uitvoeren:
4 de auto parallel parkeren;
5 de auto achteruit inparkeren;
6 de auto schuin inparkeren;
7 de parallel geparkeerde auto weer uit-
rijden.
Selecteer vanaf het bedieningsscherm het
uit te voeren manoeuvre.
En schakel de richtingaanwijzers in aan de
kant waar u wilt parkeren.
Opmerking: bij het starten van de auto of
nadat u de auto parallel hebt geparkeerd
met behulp van het systeem, stelt het sys-
teem standaard voor om te helpen bij het
verlaten van de parkeerplek. In de andere
gevallen is het standaardmanoeuvre instel-
baar met 8 op het bedieningsscherm.
PARKEERHULP (2/6)
Werking
Parkeren
Zolang de auto minder dan 30 km/u rijdt,
zoekt het systeem naar beschikbare par-
keerplaatsen aan beide zijden van de auto.
Wanneer er een plaats is gevonden, wordt
deze op het bedieningsscherm getoond en
aangeduid met een kleine “P”. Om de auto
in staat te stellen een ruimte te vinden, rijdt
u langzaam, met de knipperlichten geacti-
veerd aan dezelfde kant als de parkeerplek,
totdat u bericht “Stop” ziet en een geluids-
signaal hoort.
De plaats wordt vervolgens op het bedie-
ningsscherm aangeduid met de grote letter
“P”.
Stop de auto;
schakel de achteruitversnelling in.
Het controlelampje licht op het in-
strumentenpaneel op, samen met een ge-
luidssignaal.
laat het stuur los;
– volg de instructies van het systeem die
op het bedieningsscherm verschijnen.
U mag niet sneller dan ongeveer 7 km/u
rijden. De balk 9 geeft de voortgang aan.
Het controlelampje op het instru-
mentenpaneel dooft en er weerklinkt een
geluidssignaal zodra het manoeuvre is vol-
tooid.
4 5 6 7
In alle richtingen kijken
Selecteer richtingaanw.
In alle richtingen kijken
Achteruit rijden
9
8
2.94
NLD_UD67141_1
Parking mains libres (HZG - Renault)
Bijzonderheid
Rijd langzaam en wees altijd klaar om te
remmen.
Het systeem kan alleen parkeerplaatsen
detecteren tussen auto´s en niet tussen
objecten zoals paaltjes en motoren.
– Het systeem kan geen parkeerplaatsen
detecteren die zijn ontstaan na of voor de
detectie.
– Houd bij het zoeken naar parkeerplaat-
sen een afstand aan van ongeveer 50 ~
150 cm van de geparkeerde auto´s. Het
systeem kan geen plaatsen detecteren
als de afstand minder is dan 50 cm of
meer dan 150 cm;
U kunt de versnellingshendel van stand
R naar D of van D naar R verplaatsen
tijdens het parkeren. Het systeem blijft
actief.
De bestuurder moet bij de gedetecteerde
plek blijven opletten of parkeren mogelijk
is (mogelijke obstakels).
Als u een andere band of ander wiel hebt
gemonteerd, kunnen de systeempresta-
ties veranderen. Voor de beste prestaties
moet u dezelfde maat monteren.
Het systeem werkt niet als de wielen ver-
keerd zijn uitgelijnd. Vraag advies bij een
merkdealer.
PARKEERHULP (3/6)
Een parallel geparkeerde auto uitrijden
Selecteer de modus “uitrijden”;
schakel de richtingaanwijzer in van de
richting waarin u de auto wilt uitrijden;
druk lang op de schakelaar 1 (ongeveer 2
seconden).
Het controlelampje licht op het in-
strumentenpaneel op, samen met een ge-
luidssignaal.
laat het stuur los;
voer de manoeuvres vooruit en achteruit
uit, met behulp van de waarschuwingen
van het parkeerhulpsysteem.
In alle richtingen kijken
Houd de knop (icon) ingedrukt
om te starten
1
2.95
NLD_UD67141_1
Parking mains libres (HZG - Renault)
PARKEERHULP (4/6)
In alle richtingen kijken
Voor- of achteruit
U mag niet sneller dan ongeveer 7 km/u
rijden.
Zodra u in de juiste positie staat om uit te
rijden, zal het systeem u waarschuwen wan-
neer het manoeuvre is beëindigd.
Het controlelampje op het instru-
mentenpaneel dooft en er weerklinkt een
geluidssignaal zodra het manoeuvre is vol-
tooid.
Bijzonderheid
Tijdens het verlaten van de parkeer-
plaats, wordt het systeem voor de veilig-
heid uitgeschakeld als er risico is op een
botsing met een obstakel.
Het systeem werkt mogelijk niet als de
ruimte te klein is.
Rijd bij het parkeren of het uitrijden voor-
uit of achteruit nadat u het stuurwiel hebt
gedraaid.
– Indien de sensor geblokkeerd of bevro-
ren is of de omgeving erg hoge of kleine
voorwerpen of paaltjes bevat, kan het
systeem worden gestoord hoewel er vol-
doende ruimte is.
2.96
NLD_UD67141_1
Parking mains libres (HZG - Renault)
PARKEERHULP (5/6)
Het manoeuvre onderbreken
Het manoeuvre wordt onderbroken in de vol-
gende gevallen:
u neemt het stuur vast;
een portier of de achterklep wordt ge-
opend;
de auto staat te lang stil;
een obstakel op de route maakt het on-
mogelijk om het manoeuvre af te maken;
de motor stopt.
Het controlelampje op het instru-
mentenpaneel dooft en een geluidssignaal
weerklinkt wanneer het manoeuvre wordt
onderbroken. Om het manoeuvre opnieuw
te starten, drukt u lang op de schakelaar om
het systeem in te schakelen.
In dat geval wordt de reden voor de onder-
breking weergegeven op het bedienings-
scherm.
Zorg ervoor dat:
u het stuur loslaat en;
alle deuren en de achterklep gesloten zijn
en;
er zich geen obstakels op de route bevin-
den en;
de motor gestart is.
Het manoeuvre annuleren
Het manoeuvre wordt geannuleerd in de vol-
gende gevallen:
als u op de schakelaar drukt om het sys-
teem in te schakelen;
als u sneller dan 7 km/u rijdt;
als u meer dan tien bewegingen vooruit/
achteruit hebt uitgevoerd in het kader van
het manoeuvre;
als de sensoren van de parkeerhulp vuil
zijn of bedekt zijn;
als de wielen van de auto zijn doorgeslipt.
Het controlelampje op het instru-
mentenpaneel dooft en een geluidssignaal
weerklinkt wanneer het manoeuvre beëin-
digd is.
Bijzonderheid
Het systeem kan gestoord worden in de vol-
gende gevallen. In deze gevallen moet u zelf
parkeren vanwege het risico op een botsing:
bij obstakels rondom paaltjes;
als de parkeerplaats obstakels bevat
zoals fietsen, motoren, smalle paaltjes,
enz.;
als de parkeerplaats bochtig, glad of on-
effen is;
als de bandenspanning lager of hoger is
dan de norm;
bij zeer slecht weer (zware regen of
sneeuw, harde wind);
bij plaatsing van andere banden (sneeuw-
ketting, reservewiel of wielen van een
ander formaat).
2.97
NLD_UD67141_1
Parking mains libres (HZG - Renault)
PARKEERHULP (6/6)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.
Zorg ervoor dat bij het manoeuvre steeds de verkeersregels worden gevolgd die gelden op de gekozen weg.
De bestuurder moet altijd op zijn hoede blijven voor plotselinge gebeurtenissen tijdens het rijden: let dus altijd op of er zich bij het
manoeuvreren geen kleine, smalle obstakels (zoals een kind, dier, kinderwagen, fiets, steen, paaltje, enz.) in uw blinde hoek bevinden.
Het systeem kan geen voorwerpen detecteren in de dode hoeken van de sensoren.
Tijdens het manoeuvreren kan het stuurwiel snel draaien; steek uw handen niet door de spaken en let erop dat er niets in vast komt te
zitten.
Controleer altijd eerst of de parkeerplaats die het systeem voorstelt nog steeds vrij is en er geen obstakels in de weg staan.
Het systeem mag alleen gebruikt worden bij het trekken van aanhangwagen, of als een aanhanger- of laadsysteem aan de auto is gemon-
teerd.
automatic gearbox (use) ............................
(up to the end of the DU)
automatic gearbox selector lever...............
(up to the end of the DU)
changing gear ............................................
(up to the end of the DU)
reverse gear
selecting ...............................................
(up to the end of the DU)
driving ........................................................
(up to the end of the DU)
2.98
NLD_UD77095_3
Bo te de vitesses automatique (HZG - Renault)
Automatic gearbox
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (1/3)
Starten
Met de selecteurhendel 1 in stand P, zet u
het contact aan.
Om de selecteurhendel uit stand P te ver-
plaatsen, moet u het rempedaal indrukken
voordat u de ontgrendelknop 2 indrukt.
Houd uw voet op het rempedaal (het contro-
lelampje Ó op het display 3 dooft) als u
de hendel uit stand P haalt.
Schakel D of R alleen in als de auto stil-
staat, het rempedaal is ingedrukt en het
gaspedaal niet is ingedrukt.
Selecteurhendel 1
P: parkeren
R: achteruitrijden
N: neutraal
D: automatische werking
M: handbediend
Opmerking: Druk op de knop 2 om van
stand D of N naar R of P te gaan.
3: weergave van de ingeschakelde versnel-
ling bij handbediening.
1
2
Stand automatisch
Zet de selecteurhendel 1 in stand D.
In de meeste wegsituaties hoeft u de scha-
kelhendel niet meer te verplaatsen. Er wordt
automatisch op het juiste moment gescha-
keld naargelang de belasting van de auto,
de helling van de weg en uw rijstijl.
Zuinig rijden
Laat de schakelhendel voor normaal gebruik
in stand D. Als u het gaspedaal iets inge-
drukt houdt, schakelt de transmissie bij een
lager toerental automatisch naar de juiste
versnelling.
Accelereren en inhalen
Druk het gaspedaal snel en diep in (voorbij
het zware punt van het pedaal).
Hierdoor wordt, binnen de mogelijkhe-
den van de motor, teruggeschakeld naar
de optimale versnelling.
3
2.99
NLD_UD77095_3
Bo te de vitesses automatique (HZG - Renault)
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (2/3)
Bijzondere gevallen
In sommige gevallen (bijvoorbeeld ter be-
scherming van de motor, bij werking van het
Elektronisch Stabiliteitsprogramma ESP)
kiest de transmissie tijdens het rijden toch
automatisch de juiste versnelling.
Ook kan, om verkeerde manoeuvres te
voorkomen, het schakelen worden gewei-
gerd. In dit geval knippert de aanduiding
van de versnelling enkele seconden om u te
waarschuwen.
Bijzondere omstandigheden
Als door de helling van de weg of in
bochten de automatische werking niet
gehandhaafd kan worden (bijv. in de
bergen) is het raadzaam om op hand-
matig schakelen over te gaan. Hiermee
voorkomt u het automatisch achter elkaar
schakelen door de versnellingsbak bij
stijgen en is het mogelijk op de motor te
remmen bij lange afdalingen.
– Om bij erg koud weer te voorkomen dat
de motor afslaat, raden wij u aan na het
starten van de motor even te wachten
voordat u de hendel verplaatst van P of
N naar D of R.
Stand handgeschakeld
De selecteurhendel 1 in stand D, beweeg de
hendel naar links.
Door de hendel even te verplaatsen, kunt u
handmatig de versnellingen bedienen:
om naar een lagere versnelling te scha-
kelen, duwt u de hendel naar voren;
om naar een hogere versnelling te scha-
kelen, trekt u de hendel naar achteren.
De ingeschakelde versnelling verschijnt op
het display op het instrumentenpaneel.
1
Laat om op een helling stil te blijven
staan uw voet niet op het gaspedaal
rusten.
Risico van oververhitting van de auto-
matische versnellingsbak.
2.100
NLD_UD77095_3
Bo te de vitesses automatique (HZG - Renault)
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (3/3)
Parkeren van de auto
Als de auto stilstaat, houdt u het rempe-
daal ingedrukt en zet u de selecteurhendel
in stand P (parkeren): de versnellingsbak
staat in neutraal en de voorwielen zijn me-
chanisch geblokkeerd.
Zet de parkeerrem vast of, afhankelijk
van de auto, controleer of de automati-
sche parkeerrem vastgezet is.
Stand P mag alleen worden ingeschakeld
als het voertuig volledig stilstaat.
Indien voor het wegrijden de hendel niet
uit P kan worden verplaatst als u het rempe-
daal indrukt, dan kunt u de hendel als volgt
met de hand vrijzetten. Maak daarvoor het
klepje 4 los, steek een gereedschap (met
een onbuigzame stang) in het gat en druk
tegelijkertijd op de knop 2 om de hendel te
ontgrendelen.
Raadpleeg snel een merkdealer.
Onderhoudsintervallen
Raadpleeg het onderhoudsdocument voor
uw auto of een geautoriseerde dealer om na
te gaan of periodiek onderhoud noodzakelijk
is voor de automatische transmissie.
Als de transmissie geen onderhoud nodig
heeft, hoeft geen olie te worden bijgevuld.
Bij een storing
als tijdens het rijden de boodschap
“transmissie controleren” verschijnt, in
combinatie met het oplichten van het
lampje op het instrumentenpaneel, dan
geeft dit een storing aan.
Raadpleeg zo spoedig mogelijk een
merkdealer;
– als tijdens het rijden het bericht “ver-
snellingsbak te heet” op het instrumen-
tenpaneel verschijnt, stop dan zo snel
mogelijk om de versnellingsbak te laten
afkoelen en totdat het bericht verdwenen
is.
Takelen van een auto met automati-
sche transmissie, 5.29
4
Om veiligheidsredenen mag u
nooit het contact uitzetten voor-
dat de auto compleet stilstaat.
Bij het manoeuvreren kan de
auto aan de onderkant ergens
tegenaan rijden (bijvoorbeeld:
contact met een paaltje, een
trottoir of ander stadsmeubilair) en daar-
door beschadigen (bijvoorbeeld: vervor-
ming van een as, enz.).
Om ieder risico van een ongeluk te voor-
komen, moet u uw auto door een merk-
dealer laten controleren.
2
emergency (call) ........................................
(until the end of the DU)
2.101
NLD_UD77083_3
Emergency call (HZG - Renault)
Emergency call
NOODOPROEP (1/2)
1
23
4
5
Een oproep gebeurt altijd als volgt:
de noodoproep wordt ingesteld;
relevante gegevens worden verzonden;
gesproken communicatie met de hulp-
diensten;
indien nodig wordt een hulpdienst gebeld.
De noodoproep heeft twee modi:
automatische modus;
handmatige modus;
1 Lampje telefoonnetwerk: knippert groen
als het netwerk beschikbaar is en rood
als het netwerk niet beschikbaar is.
2 Controlelampje automatische modus
3 SOS-schakelaar
4 Microfoon;
5 Luidspreker
Als de auto hiermee is uitgerust, worden de
hulpdiensten via de noodoproepfunctie au-
tomatisch of handmatig verwittigd (koste-
loos) bij een ongeval of als u onwel wordt,
zodat ze zo snel mogelijk kunnen komen.
Opmerking: de noodoproep werkt:
– in landen die beschikken over de bijbeho-
rende telematica voor hulpdiensten en
een infrastructuur die geschikt is voor het
systeem;
– afhankelijk van de netwerkdekking in de
geografische regio waar het voertuig
wordt bestuurd.
Als u de functie voor noodoproep gebruikt
om te melden dat u een ongeval hebt
gezien, houdt dit in dat u stopt zodra de ver-
keersomstandigheden dit toestaan, zodat
de hulpdiensten uw auto kunnen vinden en
daarmee de locatie van het gemelde onge-
val.
Houd u altijd aan de ter plaatse geldende
wetgeving.
Gebruik de noodoproep alleen
in een noodgeval, als u betrok-
ken bent bij een ongeval of ge-
tuige van een ongeval of als u
in fysieke nood bent.
Bij een ongeval wordt u gead-
viseerd om dicht bij de auto te
blijven zodat u eventuele op-
roepen van het callcenter kunt
beantwoorden.
2.102
NLD_UD77083_3
Emergency call (HZG - Renault)
NOODOPROEP (2/2)
Controleer de staat van de accu; de ge-
bruiksduur is ongeveer 4 jaar (controle-
lampje 1 wordt rood om u te informeren).
Ga naar een merkdealer.
23
1
Handmatige modus
De noodoproep wordt geactiveerd door te
drukken op de schakelaar 3.
De noodoproep heeft twee modi:
– in normale modus door langer dan 3 se-
conden te drukken op de schakelaar 3;
– in paniekmodus door binnen 10 seconden
vijf keer te drukken op de schakelaar 3.
Automatische modus
Als het controlelampje 2 aan is, is het auto-
matische systeem geactiveerd.
Als het contact aan is, wordt het alarmnum-
mer automatisch gebeld indien er een airbag
is geactiveerd. De gegevens worden ver-
zonden naar het callcenter (constructeurs-
plaatje, tijdstip van de oproep, positie en
richting van de auto, enzovoort).
De automatische noodoproep is standaard
ingeschakeld en kan op verzoek van de
gebruiker worden uitgeschakeld door een
merkdealer.
In geval van onbedoelde activering kunt u
de oproep annuleren door 2 seconden lang
te drukken op de schakelaar 3 voordat de
oproep naar het callcenter is ingesteld.
Zodra de oproep is ingesteld, kan alleen het
callcenter de oproep beëindigen.
storingen
In sommige gevallen werkt de functie wel-
licht niet:
– geen storing gedetecteerd en telefoonnet-
werk niet beschikbaar;
– de accu raakt leeg;
– ...
Als het systeem een storing detecteert,
wordt het controlelampje 1 rood; raadpleeg
zo snel mogelijk een merkdealer.
3.1
NLD_UD82478_6
Sommaire 3 (HZG - Renault)
Hoofdstuk 3: Uw comfort
Ventilatieroosters . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.2
Verwarming, handbediende airconditioning. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.4
Automatische airconditioning. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.7
Airconditioning: informatie en tips voor het gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.17
Functies kwaliteit van de buitenlucht en luchtzuiveringscyclus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.20
Elektrische ruiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.21
Elektrisch bediend open dak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.23
Binnenverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.25
Opbergruimtes, indeling interieur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.28
Asbak, aansteker, accessoireaansluiting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.33
Hoofdsteun achter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.34
Achterbank . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.35
Bagageruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.38
Gemotoriseerde achterklep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.39
Bagage-afdekplaat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.44
Bagagebevestigingsnet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.45
Opbergkist . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.47
Vervoer van bagage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.48
Transport van goederen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.49
trekhaak. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.49
Dakdragers, Spoiler . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.50
Multimedia-uitrusting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.51
air vents .....................................................
(up to the end of the DU)
ventilation ..................................................
(up to the end of the DU)
3.2
NLD_UD67146_1
Aérateurs (sorties air) (HZG - Renault)
Air vents
VENTILATIEROOSTERS (1/2)
1 ventilatierooster links
2 ventilatieroosters van zijruit
3 ontwasemingssleuven onder de
voorruit
4 centrale ventilatieroosters
5 ventilatierooster rechts
6 bedieningsscherm
7 verwarmingsroosters bij de voe-
tenruimtes voor
8 verwarmingsroosters in voeten-
ruimte achter
9 centrale roosters voor achterstoe-
len
7
8
4
6
8
1
2
3 3
2
5
7
98
3.3
NLD_UD67146_1
Aérateurs (sorties air) (HZG - Renault)
Linker en rechter
ventilatieroosters
Hoeveelheid lucht
Draai de knop 14 of 15 voorbij het zware
punt.
14 naar links of 15 naar rechts: gesloten.
14 naar rechts of 15 naar links: maximale
luchtstroom.
Richting
Beweeg de knoppen 13 naar de gewenste
stand.
Centrale ventilatieroosters
Hoeveelheid lucht
Draai de knop 11 of 12 voorbij het zware
punt.
11 naar links of 12 naar rechts: gesloten.
11 naar rechts of 12 naar links: maximale
luchtstroom.
Richting
Beweeg de knoppen 10 naar de gewenste
stand.
VENTILATIEROOSTERS (2/2)
14
13
Stop niets in het ventilatiecir-
cuit van de auto (bijvoorbeeld
in geval van stank enz.).
Risico van explosie of brand.
10
12 11
15
13
air conditioning ..........................................
(up to the end of the DU)
heating system ..........................................
(up to the end of the DU)
air conditioning ..........................................
(up to the end of the DU)
ventilation ..................................................
(up to the end of the DU)
heating and air conditioning system ..........
(up to the end of the DU)
demisting
windscreen ...........................................
(up to the end of the DU)
demisting
rear screen ...........................................
(up to the end of the DU)
3.4
NLD_UD67147_1
MANUAL AIR CONDITIONING (HZG - Renault)
Manual air conditioning/heating system
Bedieningsknoppen
1 Regeling van de temperatuur van de
lucht.
2 Ontdooien/verwarmen van de achter-
ruit en, afhankelijk van de auto, van de
spiegels.
3 Airconditioning
4 Luchtkringloop.
5 Regeling van de luchtverdeling in het in-
terieur.
6 Regeling van de ventilatiesnelheid
7 De ventilatiesnelheid aanpassen en het
systeem stopzetten.
8 Functie “helder zicht”.
HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING (1/3)
In- en uitschakelen van de
airconditioning
U kunt de airconditioning inschakelen (con-
trolelampje brandt) of uit (controlelampje
brandt niet) met de knop 3.
Door het inschakelen van de
airconditioning:
gaat de temperatuur in het interieur
omlaag;
ontwasemen de ruiten sneller.
De meters
De volgende indicatoren worden weergege-
ven op het multimediascherm A:
9 Luchttemperatuur.
10 Weergave Klimaat/ECO-modus.
11 Ventilateursnelheid.
12 Verdeling van de lucht in het interieur.
21
7
34
910 11 12
A
5
68
3.5
NLD_UD67147_1
MANUAL AIR CONDITIONING (HZG - Renault)
De kringloopstand kan gebruikt worden:
om het interieur af te sluiten van de bui-
tenlucht als het buiten stinkt ;
de temperatuur in het interieur sneller te
verlagen.
Inschakelen van de
kringloopfunctie
Druk op de knop 4: het ingebouwde controle-
lampje op de knop gaat branden. In deze
stand wordt de lucht vanuit het interieur aan-
gezogen en zonder toevoeging van buiten-
lucht teruggevoerd in de auto.
HANDMATIGE AIRCONDITIONING (2/3)
Door langdurig gebruik van de luchtkringloop kunnen de zijruiten en de voorruit beslaan en
kan de atmosfeer in het interieur minder aangenaam worden doordat er geen luchtverver-
sing is. Druk daarom op de knop 4 om de normale modus te herstellen (buitenlucht) zodra
de omstandigheden dat toelaten.
Verdeling van de lucht in het
interieur
Er zijn vijf mogelijke luchtverdelingen. Draai
de schakelaar 5 om uw verdeling te kiezen.
De verdeling van de lucht wordt weergege-
ven op het multimediascherm.
õDe lucht wordt naar de ontwase-
mingsroosters onder de voorruit
en bij de voorportieren gevoerd.
÷De lucht wordt naar de ontwase-
mingsroosters onder de voorruit, in
het dashboard en de voorportieren en naar
de voetenruimtes gevoerd.
óDe lucht wordt voornamelijk naar
de voetenruimtes gevoerd.
GDe luchtstroom wordt naar de ven-
tilatieroosters van het dashboard
gevoerd, naar de voeten van de inzittenden
voorin en afhankelijk van de auto, van de in-
zittenden op de stoelen van de tweede rij.
JDe lucht wordt naar de ventilatie-
roosters in het dashboard ge-
voerd.
45
3.6
NLD_UD67147_1
MANUAL AIR CONDITIONING (HZG - Renault)
Wijzigen van de
ventilateursnelheid
U kunt de ventilatiesnelheid aanpassen met
de knoppen 6 of 7.
Het systeem is uitgeschakeld (OFF): de ven-
tilatiesnelheid is nul (stilstaande auto).
Als de auto rijdt, kunt u echter een kleine
luchtstroom voelen.
Regeling van de temperatuur
Draai knop 1 afhankelijk van de gewenste
temperatuur. Hoe meer staven worden
weergegeven op het multimediascherm, hoe
hoger de temperatuur.
Bij langdurig gebruik van de airconditioning,
kan het te koud worden. Om de temperatuur
te verhogen, draait u de knop 1 naar rechts.
HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING (3/3)
Uitschakelen van het systeem
Als u het systeem wilt uitschakelen, drukt u
meerdere keren op de knop 7 totdat het be-
richt “OFF” wordt weergegeven op het mul-
timediascherm.
Als de auto rijdt, kunt u echter een kleine
luchtstroom voelen.
Functie “helder zicht”
Druk op de knop 8: het ingebouwde contro-
lelampje brandt.
Met deze functie worden de voorruit, de
zijruiten voor, de achterruit en de buiten-
spiegels snel ontdooid en ontwasemd (af-
hankelijk van de auto). Hierdoor worden
automatisch de airconditioning en de achter-
ruitverwarming ingeschakeld.
Druk op de toets 2 om de werking van de
achterruitverwarming te stoppen; het inge-
bouwde controlelampje dooft.
U schakelt de functie uit door opnieuw op
de toets 8 te drukken.
Achterruitverwarming
Druk met draaiende motor op de knop 2.
Het controlelampje licht op.
De achterruit wordt nu snel ontwasemd en
de buitenspiegels worden verwarmd (afhan-
kelijk van de uitvoering).
U schakelt deze functie uit door opnieuw
op de knop 2 te drukken.
De verwarming schakelt na enige tijd auto-
matisch uit.
21
7
5
68
air conditioning ..........................................
(up to the end of the DU)
heating system ..........................................
(up to the end of the DU)
temperature regulation ..............................
(up to the end of the DU)
ventilation ..................................................
(up to the end of the DU)
air conditioning ..........................................
(up to the end of the DU)
3.7
NLD_UD72270_2
AUTOMATIC CLIMATE CONTROL: Controls A and B (HZG - Renault)
Automatic climate control
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: Knop A (1/5)
10
15
7654
9
16
17
11
18
11
Knoppen A
Druk op de zone 14 voor toegang tot het be-
dieningsscherm 2. De onderstaande bedie-
ningen zijn al dan niet aanwezig naargelang
van de uitvoering van de auto.
1 en 3 Regeling van de ingestelde tempe-
ratuur aan de linker- en rechterkant.
4 Ontdooien/verwarmen van de achterruit
en, afhankelijk van de auto, van de spie-
gels.
5, 8, 9 en 10 automatische werkingsstanden
(Normal, Soft, Fast)
6 Luchtkringloop.
7 Functie “helder zicht”.
11 Ventilatiesnelheden.
12 Verdeling van de lucht in het interieur.
13 Weergave van de temperaturen aan de
linker- en rechterkant.
14 Zone waarin de instellingen van de air-
conditioning worden weergegeven.
Functie 15 “DUAL”.
16 Functie Automatische luchtverversing, af-
hankelijk van de auto.
17 Airconditioning.
18 Uitschakelen van het systeem.
8
14
13
13
13
2
Sommige toetsen zijn voorzien van een
controlelampje dat de toestand van de
functie aangeeft.
AAutomatische werking
De automatische klimaatregeling garandeert
comfort in het interieur en goed zicht (be-
halve in extreme omstandigheden), bij een
zo optimaal mogelijk brandstofverbruik. Het
systeem regelt de ventilatiesnelheid, lucht-
verdeling, luchtverversing, en het starten en
stoppen van de airconditioning en de tempe-
ratuurregeling.
Hierbij kunt u kiezen uit drie programma’s:
NORMAL: hiermee wordt de gekozen instel-
ling optimaal bereikt, afhankelijk van de ex-
terne omstandigheden. Druk op de knop 4 of
op de toets 9.
SOFT: bereikt de gewenste temperatuur
rustiger en stiller. Druk op de knop 8.
FAST: verhoogt de luchtstroom in het interi-
eur. Deze stand wordt in het bijzonder aan-
geraden voor meer comfort voor de passa-
giers achterin. Druk op de knop 10.
12
3.8
NLD_UD72270_2
AUTOMATIC CLIMATE CONTROL: Controls A and B (HZG - Renault)
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: Knop A (2/5)
Wijzigen van de
ventilateursnelheid
Normaal zorgt het systeem automatisch
voor de juiste ventilateursnelheid om de
ingestelde temperatuur te bereiken en te
handhaven.
U kunt de ventilatiesnelheid altijd regelen
door te drukken op de knoppen 11 of door
met uw vinger de zone 19 te raken of te
vegen.
Afhankelijk van de auto verschijnt de ven-
tilatiesnelheid, die niet langer automatisch
wordt geregeld, in zone 19 en zone 14.
Regeling van de temperatuur
Er zijn twee typen instellingen:
gelijkmatige regeling van het interieur;
instelling van de DUAL-functie om de
linker- en rechterkant los van elkaar te
regelen.
gelijkmatige regeling van het interieur
Gebruik de schakelaar 1.
Regeling in DUAL-functie
Druk op de toets 15 om deze stand in te
schakelen. Gebruik de schakelaar 1 om de
linkerkant te regelen en de schakelaar 3 om
de rechterkant te regelen.
Het display geeft aan welke temperatuur
is ingesteld.
Als na het starten van de auto de aan-
gegeven temperatuur wordt verhoogd of
verlaagd, heeft dit geen invloed op de
snelheid waarmee de gewenste tempe-
ratuur wordt bereikt. Het systeem zorgt
altijd voor het optimaal verhogen of ver-
lagen van de temperatuur (de ventilatie
start niet direct met de maximale snel-
heid: deze wordt geleidelijk hoger), dat
kan van enkele secondes tot een paar
minuten duren.
Onder normale omstandigheden, tenzij
dit als hinderlijk wordt ondervonden,
moeten de roosters in het dashboard
open blijven.
13
15
11 11
14
19
A
rear screen de-icing/demisting ..................
(current page)
windscreen de-icing/demisting ..................
(current page)
3.9
NLD_UD72270_2
AUTOMATIC CLIMATE CONTROL: Controls A and B (HZG - Renault)
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: Knop A (3/5)
Functie “helder zicht”
Met deze functie worden de voorruit, de zij-
ruiten vooraan, de achterruit en de buiten-
spiegels snel ontdooid en ontwasemd (af-
hankelijk van de auto). Hiermee worden
automatisch de airconditioning en de achter-
ruitverwarming ingeschakeld en wordt, af-
hankelijk van de auto, de elektrische voor-
ruitverwarming ingeschakeld.
754
10
9
11 11
8
19
Om deze functie te verlaten, drukt u ofwel:
op de toets 7;
opnieuw op de toets 5;
op een van de toetsen 8, 9 of 10.
Druk op de knop 7; het ingebouwde contro-
lelampje brandt.
Druk op de toets 4 om de werking van de
achterruitverwarming te stoppen; het inge-
bouwde controlelampje dooft.
Om de ventilatiesnelheid af te stellen, drukt
u op de knoppen 11 of veegt u met uw vinger
in de zone 19.
A
Via de functie Helder zicht kan de air-
conditioning automatisch inschakelen
om de ramen te ontwasemen.
3.10
NLD_UD72270_2
AUTOMATIC CLIMATE CONTROL: Controls A and B (HZG - Renault)
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: Knop A (4/5)
In- en uitschakelen van de
airconditioning
Normaal schakelt het systeem automatisch
de airconditioning in of uit, afhankelijk van
de weersomstandigheden.
Druk op de toets 17 om:
de airconditioning handmatig in te scha-
kelen (een controlelampje in de zone 14
licht op).
de airconditioning handmatig deactiveren
(het controlelampje in de zone 14 gaat
uit).
Uitschakelen van het systeem
Druk op de toets 18 om het systeem in of
uit te schakelen (het controlelampje van de
toets 18 geeft de status van het systeem
aan).
17
18
14
In de automatische modus (NORMAAL)
kunt u het systeem ook deactiveren door
de knop 5 in te drukken. In de handmatige
modus kunt u het systeem deactiveren door
de knop 5 twee keer in te drukken.
Achterruitverwarming
Druk op de knop 4; het ingebouwde contro-
lelampje brandt. De achterruit wordt nu snel
ontwasemd en de buitenspiegels worden
verwarmd (afhankelijk van de uitvoering).
U schakelt deze functie uit door opnieuw
op de toets 4 te drukken. De verwarming
schakelt na enige tijd automatisch uit.
Gebruik bij voorkeur een van de au-
tomatische programma’s NORMAL,
SOFT of FAST.
In de automatische stand (controle-
lampje van de knop 5 licht op) worden
alle functies van de airconditioning ge-
controleerd door het systeem.
U kunt de selectie van het systeem nog
wijzigen. In dit geval gaat het controle-
lampje op de knop 5 uit en verschijnt de
gewijzigde functie, die niet meer gere-
geld wordt door het systeem, op het dis-
play.
Om terug te gaan naar de automatische
werkstand, drukt u op een van de pro-
gramma’s NORMAL, SOFT of FAST of
op de knop 5.
4
A
5
Met de ECO-modus
Wanneer u op de knop 20 drukt ter-
wijl de airconditioning werkt, wordt de
ECO-modus geactiveerd.
In de ECO-modus wordt de snelheid
en kracht van de airconditioning ver-
zwakt om het brandstofverbruik te op-
timaliseren.
Als u de snelheid en de kracht van de
airconditioning wilt verhogen, scha-
kelt u de ECO-modus uit.
20
3.11
NLD_UD72270_2
AUTOMATIC CLIMATE CONTROL: Controls A and B (HZG - Renault)
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: Knop A (5/5)
Luchtkringloop
NB:
in de kringloopstand wordt de lucht aan-
gevoerd vanuit de auto en zonder bijmen-
ging van buitenlucht teruggevoerd in het
interieur van de auto.
de lucht circuleert in de auto zonder bij-
menging van buitenlucht (als u in een
gebied met verontreinigde lucht rijdt enz.)
en doet de temperatuur in het interieur
sneller dalen.
Automatische werking
Druk, afhankelijk van de auto, op de knop 16
(controlelampje gaat branden in zone 14).
Handmatig gebruik
Druk, afhankelijk van de auto, op de toets 6
of 16 om de luchtverversing handmatig te
activeren.
Bij langdurig gebruik van deze stand kunnen
de ruiten aan de binnenkant beslaan of weer
aanvriezen. Ook zal het in de auto, door
gebrek aan frisse lucht, kunnen gaan stin-
ken.
Schakel de functie uit door opnieuw op 8, 9,
10 of op de knop 6 of 16 te drukken.
Wijzigen van de verdeling van
de lucht in het interieur
Druk op de toetsen 12 om de gewenste ver-
deling te kiezen (er licht een controlelampje
op in zone 14):
ØDe lucht wordt hoofdzakelijk naar
de ontwasemingssleuven onder
de voorruit en de zijruiten voorin gevoerd.
½De lucht wordt hoofdzakelijk naar
de ontwasemingsroosters in het
dashboard geleid.
¿De lucht wordt voornamelijk naar
de voetenruimte gevoerd.
64
16
14
Als Ø en ½ tegelijk worden geko-
zen, kan er in de zomer condens verschij-
nen op de voorruit. Kies dit daarom alleen in
de winter. ½ is bedoeld voor een lichte,
aangename luchtstroom.
Als u snel de voorruit wilt ontwasemen, ge-
bruikt u de functie ‘helder zicht’ door op de
knop 7 te drukken.
A
12
10
9
8
7
air conditioning ..........................................
(up to the end of the DU)
heating system ..........................................
(up to the end of the DU)
temperature regulation ..............................
(up to the end of the DU)
ventilation ..................................................
(up to the end of the DU)
air conditioning ..........................................
(up to the end of the DU)
3.12
NLD_UD72264_1
Automatic climate control: controls B and C (HZG - Renault)
Bedieningsknoppen B en C
1 Afstelling van de temperatuuraanduiding
links, functie “Helder zicht”.
2 Functie “DUAL”.
3 Automatische modus (SOFT, AUTO,
FAST).
4 Airconditioning AAN/UIT.
5 Afstellen van de indicatie van de tempe-
ratuur links, ontdooien/ontwasemen van
de achterruit en, afhankelijk van de auto,
buitenspiegels AAN/UIT.
6 en 10 Ventilatiesnelheden.
7 Verdeling van de lucht in het interieur.
8 Luchtverversing of Automatische lucht-
verversing, afhankelijk van de auto.
9 Systeem UIT of Luchtverversing, afhan-
kelijk van de auto.
THERMOSTATISCHE AIRCONDITIONING: bedieningsknoppen B en C (1/5)
Knipperlichten
De volgende indicatoren worden weergege-
ven op het scherm 11:
12 Temperatuurweergave van de buiten-
lucht.
13 Temperatuurweergave links en rechts.
14 Actieve modus, ventilatiesnelheid en
luchtverdeling in het interieur (tijdelijke
weergave nadat u op de betreffende be-
dieningsknoppen hebt gedrukt).
Automatische modus 3
De automatische klimaatregeling garandeert
comfort in het interieur en goed zicht (be-
halve in extreme omstandigheden), bij een
zo optimaal mogelijk brandstofverbruik. Het
systeem regelt de ventilatiesnelheid, lucht-
verdeling, luchtverversing, en het starten en
stoppen van de airconditioning en de tempe-
ratuurregeling.
Hierbij kunt u kiezen uit drie programma’s:
AUTO: hiermee wordt de gekozen instelling
optimaal bereikt, afhankelijk van de externe
omstandigheden. Druk op de knop AUTO.
SOFT: bereikt de gewenste temperatuur
rustiger en stiller. Druk op de knop SOFT.
FAST: verhoogt de luchtstroom in het interi-
eur. Deze stand wordt in het bijzonder aan-
geraden voor meer comfort voor de passa-
giers achterin. Druk op de knop FAST.
Sommige toetsen zijn voorzien van een
controlelampje dat de toestand van de
functie aangeeft.
C
11
14 12
13 13
4
2
1
9
10 86
5
7
3
13
B11 12
14 13
42
15
7
3
6
98
10
3.13
NLD_UD72264_1
Automatic climate control: controls B and C (HZG - Renault)
Wijzigen van de
ventilateursnelheid
Normaal zorgt het systeem automatisch
voor de juiste ventilateursnelheid om de
ingestelde temperatuur te bereiken en te
handhaven.
U kunt de ventilatiesnelheid altijd regelen
door, afhankelijk van de auto, op de knop-
pen 6 of 10 te drukken of door met uw vinger
de zone 15 te vegen of te raken.
Regeling van de temperatuur
Er zijn twee typen instellingen:
Uniforme instelling van het interieur.
Instellen van functie DUAL om de linker-
en rechterkant afzonderlijk in te stellen.
gelijkmatige regeling van het interieur
Gebruik de schakelaar 1.
DUAL Instelling van de functie
U schakelt de functie in of uit door op de
knop 2 te drukken. Gebruik de schakelaar 1
om de linkerkant te regelen en de schake-
laar 5 om de rechterkant te regelen.
Het display geeft aan welke temperatuur
is ingesteld.
Als na het starten van de auto de aan-
gegeven temperatuur wordt verhoogd of
verlaagd, heeft dit geen invloed op de
snelheid waarmee de gewenste tempe-
ratuur wordt bereikt. Het systeem zorgt
altijd voor het optimaal verhogen of ver-
lagen van de temperatuur (de ventilatie
start niet direct met de maximale snel-
heid: deze wordt geleidelijk hoger), dat
kan van enkele secondes tot een paar
minuten duren.
Onder normale omstandigheden, tenzij
dit als hinderlijk wordt ondervonden,
moeten de roosters in het dashboard
open blijven.
THERMOSTATISCHE AIRCONDITIONING: bedieningsknoppen B en C (2/5)
1
2
C
15
6
10
5
1210 65
B
3.14
NLD_UD72264_1
Automatic climate control: controls B and C (HZG - Renault)
Druk op de knop 1, het ingebouwde contro-
lelampje brandt.
Druk op de toets 5 om de werking van de
achterruitverwarming te stoppen, het inge-
bouwde controlelampje dooft.
Afstellen van de ventilatiesnelheid: druk op
de knoppen 6 of 10 of schuif met uw vinger
in de zone 15.
Functie “helder zicht”
Met deze functie worden de voorruit, de zij-
ruiten vooraan, de achterruit en de buiten-
spiegels snel ontdooid en ontwasemd (af-
hankelijk van de auto). Hiermee worden
automatisch de airconditioning en de achter-
ruitverwarming ingeschakeld en wordt, af-
hankelijk van de auto, de elektrische voor-
ruitverwarming ingeschakeld.
Om deze functie te verlaten, drukt u ofwel:
opnieuw op de toets 1;
een van de knoppen 3.
THERMOSTATISCHE AIRCONDITIONING: bedieningsknoppen B en C (3/5)
5
1
10 6
15
3
C
5
1
10 6
B
3
3.15
NLD_UD72264_1
Automatic climate control: controls B and C (HZG - Renault)
In- en uitschakelen van de
airconditioning
Normaal schakelt het systeem automatisch
de airconditioning in of uit, afhankelijk van
de weersomstandigheden.
Druk op de toets 4 om:
– de airconditioning activeren (in zone 14
gaat een controlelampje branden).
de airconditioning handmatig uit te scha-
kelen (het controlelampje in de zone 14
dooft)
Achterruitverwarming
Druk op de knop 5, het ingebouwde contro-
lelampje brandt. De achterruit wordt nu snel
ontwasemd en de buitenspiegels worden
verwarmd (afhankelijk van de uitvoering).
U schakelt deze functie uit door opnieuw
op de toets 5 te drukken. De verwarming
schakelt na enige tijd automatisch uit.
Uitschakelen van het systeem
Schakel het systeem uit door, afhankelijk
van de auto, de knop 9 of 10 ingedrukt te
houden totdat het bericht OFF verschijnt in
zone 14.
THERMOSTATISCHE AIRCONDITIONING: bedieningsknoppen B en C (4/5)
5
4
9
14
10
C
5
4
9
14
B
10
9
10
Met de ECO-modus
Wanneer u op de knop 16 drukt ter-
wijl de airconditioning werkt, wordt de
ECO-modus geactiveerd.
In de ECO-modus wordt de snelheid
en kracht van de airconditioning ver-
zwakt om het brandstofverbruik te op-
timaliseren.
Als u de snelheid en de kracht van de
airconditioning wilt verhogen, scha-
kelt u de ECO-modus uit.
16 16
3.16
NLD_UD72264_1
Automatic climate control: controls B and C (HZG - Renault)
Als Ø en ½ tegelijk worden geko-
zen, kan er in de zomer condens verschij-
nen op de voorruit. Kies dit daarom alleen in
de winter. ½ is bedoeld voor een lichte,
aangename luchtstroom.
Als u snel de voorruit wilt ontwasemen, ge-
bruikt u de functie ‘helder zicht’ door op de
knop 1 te drukken.
Luchtkringloop
Druk, afhankelijk van de auto of het land, op
knop 8 of 9.
NB:
in de kringloopstand wordt de lucht aan-
gevoerd vanuit de auto en zonder bijmen-
ging van buitenlucht teruggevoerd in het
interieur van de auto;
de lucht circuleert in de auto zonder bij-
menging van buitenlucht (als u in een
gebied met verontreinigde lucht rijdt enz.)
en doet de temperatuur in het interieur
sneller dalen.
Handmatig gebruik
Druk op knop 8 of 9 om de luchtverversing
handmatig te activeren; er gaat een contro-
lelampje branden.
Bij langdurig gebruik van deze stand kunnen
de ruiten aan de binnenkant beslaan of weer
aanvriezen. Ook zal het in de auto, door
gebrek aan frisse lucht, kunnen gaan stin-
ken.
Schakel deze functie uit door opnieuw op
knop 3 of 8 te drukken.
Wijzigen van de verdeling van
de lucht in het interieur
Druk op de toetsen 7 om de gewenste ver-
deling te kiezen; er verschijnt een bericht in
zone 14.
ØDe lucht wordt hoofdzakelijk naar
de ontwasemingssleuven onder
de voorruit en de zijruiten voorin gevoerd.
½De lucht wordt hoofdzakelijk naar
de ontwasemingsroosters in het
dashboard geleid.
¿De lucht wordt voornamelijk naar
de voetenruimtes gevoerd.
THERMOSTATISCHE AIRCONDITIONING: bedieningsknoppen B en C (5/5)
8
9
14
7
C
Via de functie Helder zicht kan de air-
conditioning automatisch inschakelen
om de ramen te ontwasemen.
3
8
97
14
B
3
11
air conditioning ..........................................
(up to the end of the DU)
heating and air conditioning system ..........
(current page)
air conditioning ..........................................
(up to the end of the DU)
3.17
NLD_UD82471_3
air conditioning: information and advice on use (HZG - Renault)
Verbruik
Het is normaal dat het brandstofverbruik
hoger is (vooral in stadsverkeer) als u de air-
conditioning gebruikt.
Voor auto’s met een airconditioning zonder
automatische werkstand, zet het systeem
uit, als u het niet meer nodig hebt.
Tips voor zuinig rijden en minder lucht-
verontreiniging
Rijd met open ventilatierooster en gesloten
ruiten.
Open bij zeer warm weer of als de auto in de
zon heeft gestaan enkele minuten de portie-
ren voordat u start, zodat de hete lucht uit de
auto kan ontsnappen.
Onderhoud
Raadpleeg voor de controle-intervallen het
onderhoudsdocument van uw auto.
Tips voor het gebruik
In sommige gevallen, (airconditioning uit,
luchtkringloop in werking, ventilatiesnelheid
nul of laag, enz.) kunnen de ruiten van de
auto beslaan.
Als de ruiten beslagen zijn, gebruikt u de
functie “helder zicht” om het doorzicht te
verbeteren; gebruik bij voorkeur de aircondi-
tioning in de automatische werkstand om het
beslaan te voorkomen.
Air conditioning: information and advice on use
AIRCONDITIONING: informatie en bedieningsinstructies (1/3)
Stop niets in het ventilatiecir-
cuit van de auto (bijvoorbeeld
in geval van stank enz.).
Risico van beschadiging of
brand.
Maak nooit de slangen van
de airconditioning los. Dit is
gevaarlijk voor de ogen en de
huid.
Auto’s uitgerust met de ECO-modus
Als de ECO-modus actief is, kan de wer-
king van de airconditioning verminderen.
2.22
Gebruik de airconditioning regelma-
tig, ook bij koud weer; laat de airco ten
minste eenmaal per maand gedurende
ongeveer 5 minuten draaien.
Storingen
Raadpleeg bij een storing altijd een merk-
dealer.
Minder goede werking van ontdooien,
ontwasemen of airconditioning.
Dit kan het gevolg zijn van een vervuild
patroon van het interieurfilter.
Geen gekoelde lucht.
Controleer of alle bedieningsorganen in
de juiste stand staan en de zekeringen
goed zijn. Als dit niet zo is moet u het sys-
teem stoppen.
Water onder de auto
Maak u zich niet ongerust als er condens-
water onder de auto druppelt, dit is normaal
na langdurig gebruik van de airconditioning.
3.18
NLD_UD82471_3
air conditioning: information and advice on use (HZG - Renault)
Het koelvloeistofcircuit (waarvan sommige
componenten hermetisch zijn afgesloten)
kan fluorhoudende broeikasgassen bevat-
ten.
Koelvloeistof R-134a
Afhankelijk van het voertuig, u kunt de vol-
gende informatie vinden op sticker A in de
motorruimte.
De aanwezigheid en de plaats van de in-
formatie op sticker A zijn afhankelijk van de
auto.
Maak het airconditionings-
systeem nooit open. Dit is
gevaarlijk voor de ogen en de
huid.
AIRCONDITIONING: informatie en bedieningsinstructies (2/3)
A
A
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.4 of 2.5
ÑType airconditioningsvloeistof
(XXX) Type olie in het aircocir-
cuit
Ontvlambaar product
Raadpleeg het instructieboekje
Onderhoud
Hoeveelheid airconditio-
ningsvloeistof aanwezig
in de auto.
x,xxx kg
Global Warming Potential
oftewel aardopwar-
mingsvermogen (CO2-
equivalent).
GWP xxxxx
Hoeveelheid in gewicht
en CO2-equivalent.
CO2-eq
x.xx t
3.19
NLD_UD82471_3
air conditioning: information and advice on use (HZG - Renault)
Koelvloeistof R-1234yf
Afhankelijk van het voertuig, u kunt de vol-
gende informatie vinden op sticker B in de
motorruimte.
De aanwezigheid en de plaats van de in-
formatie op sticker B zijn afhankelijk van de
auto.
AIRCONDITIONING: informatie en bedieningsinstructies (3/3)
Pas op dat u geen koelmid-
delen gebruikt die niet aan de
specificaties voldoen. Risico
van beschadiging.
Het koelmiddel staat onder hoge druk
en is afhankelijk van de specificatie ont-
vlambaar. Verwondingsgevaar.
Ga naar een merkdealer.
B
B
ÑType airconditioningsvloeistof
(XXX) Type olie in het aircocir-
cuit
Ontvlambaar product
Raadpleeg het instructieboekje
Onderhoud
Hoeveelheid airconditio-
ningsvloeistof aanwezig
in de auto.
x,xxx kg
Global Warming
Potential oftewel aard-
opwarmingsvermogen
(CO2-equivalent).
GWP xxxxx
Hoeveelheid in gewicht
en CO2-equivalent.
CO2-eq
x.xx t
3.20
NLD_UD67150_1
Fonction qualité de l’air extérieur (HZG - Renault)
Outside air quality and deodorisation functions
FUNCTIE KWALITEIT VAN DE BUITENLUCHT EN LUCHTZUIVERINGSCYCLUS
Met de airconditioning aan kiest u op het
scherm A “Menu”, “Voertuig”, “Voorzichtig”.
Kwaliteit van de buitenlucht
De luchtkwaliteit wordt weergegeven met
een grafiek op het bedieningsscherm.
Drie kleuren geven het niveau van de lucht-
kwaliteit aan (van de zuiverste tot de meest
verontreinigde lucht):
1 (blauw)
2 (lichtgrijs)
3 (grijs)
A
Functie luchtzuiveringscyclus
Hiermee kunt u onaangename geuren in het
interieur verminderen.
Desodoriseringscyclus
ON: helpt om onaangename geuren in
het interieur sneller te verminderen;
OFF: uitschakelen van de functie.
N.B.
De functie wordt na enige tijd automatisch
uitgeschakeld. Ze stopt automatisch na
enkele minuten.
Voorzichtig
On
Desodoriseringscyclus
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van
het multimediasysteem voor meer infor-
matie.
children ......................................................
(up to the end of the DU)
child safety.................................................
(up to the end of the DU)
electric windows ........................................
(up to the end of the DU)
3.21
NLD_UD72302_2
Lève-vitres électriques / Lève-vitres impulsionnels / Lève-vitres manuels (HZG - Renault)
Electric windows
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING (1/2)
Deze systemen werken:
bij draaiende motor;
nadat de motor is uitgezet totdat een
voorportier wordt geopend (beperkt tot
ongeveer 12 minuten);
met de motor uit, met gesloten portieren,
nadat lang op de startknop is gedrukt.
Druk of trek aan de ruitschakelaar om deze
omhoog of omlaag te zetten tot de gewenste
hoogte: de achterruiten kunnen niet hele-
maal omlaag.
Vanaf de bestuurdersplaats bedient u de
schakelaar:
1 voor de bestuurderskant;
2 voor de passagierskant voor;
3 en 5 voor de passagiersruiten achter.
Vanaf de passagiersplaatsen bedient u de
schakelaar 6.
Leg nooit iets op de bovenkant van een
halfgeopende ruit: risico van beschadi-
ging van de ruitbediening.
Veiligheid inzittenden achter
De bestuurder kan de werking van de ruitbediening achter uitschakelen door
schakelaar 4 in te drukken. Op het instrumentenpaneel wordt een bevestigings-
boodschap weergegeven.
Verantwoordelijkheid van de bestuurder
Verlaat uw auto nooit met de RENAULT-kaart of -sleutel erin en nooit met een kind, afhan-
kelijke volwassene of huisdier in de auto, zelfs niet voor een korte tijd. Zij kunnen zichzelf
of anderen in gevaar brengen door de motor te starten of apparatuur te bedienen zoals de
versnellingshendel of de ruitbediening. In geval van beknelling van een lichaamsdeel draait
u direct de bewegingsrichting van de ruit om door te drukken op de betreffende schakelaar.
Gevaar van ernstige verwondingen.
1
2
3
5
4
6
3.22
NLD_UD72302_2
Lève-vitres électriques / Lève-vitres impulsionnels / Lève-vitres manuels (HZG - Renault)
Werking van de sneltoets
Afhankelijk van de auto is deze modus een
aanvulling op de hiervoor beschreven wer-
king van de elektrische ruitbediening. Deze
is alleen aanwezig op de voorste ruiten.
Druk de schakelaar 1 en 2 kort en volledig
in of trek er kort en goed aan: de ruit gaat
geheel omlaag of omhoog. Een actie op de
schakelaar stopt de werking van de ruit.
Opmerking: als de ruit (alleen bestuurder of
passagier) tijdens het sluiten op weerstand
stuit (bv. een boomtak enz.), stopt de ruit en
schuift daarna enkele centimeters terug.
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING (2/2)
Storingen
Als het sluiten van de ruit niet goed werkt,
schakelt het systeem over op werking
zonder sneltoets: u kunt in dit geval de wer-
king herstellen door de schakelaar van de
betreffende ruit zo vaak te bedienen tot de
ruit geheel is gesloten (de ruit gaat stap voor
stap omhoog) en de schakelaar dan langer
dan een seconde ingedrukt te houden (kant
sluiten) en daarna de ruit compleet te sluiten
om het systeem te resetten.
Indien nodig, raadpleeg uw merkdealer.
Wanneer u de ruiten sluit, moet
u erop letten dat er geen enkel
lichaamsdeel (arm, hand, enz.)
uit het voertuig steekt.
Gevaar van ernstige verwondingen.
sunroof.......................................................
(until the end of the DU)
3.23
NLD_UD67152_1
Electric sunroof (HZG - Renault)
Electric sunroof
ELEKTRISCH OPEN DAK (1/2)
Verschuiven van het gordijn 1
Contact aan:
Volledig openen: druk de schakelaar 2
naar het midden van stand A.
Volledig sluiten: druk schakelaar 2 naar
het einde van stand B.
U hoeft het niet ingedrukt te houden. Het
gordijn wordt automatisch volledig geopend
of gesloten.
Kantelen
Als het open dak gesloten is, drukt u op de
schakelaar 2 om het open dak te kantelen. U
hoeft het niet ingedrukt te houden.
Als het open dak gekanteld is, drukt u op de
schakelaar 2 om het open dak te sluiten. U
hoeft het niet ingedrukt te houden.
Bijzonderheden
Als de ruit weerstand ontmoet tijdens het
sluiten of omlaag kantelen (zoals een arm,
een tak, enz.) gaat de ruit naar voren of kan-
telt ze omhoog.
Als deze functie gestoord is en het open
dak herhaaldelijk opent of omhoog kantelt,
drukt u binnen vijf seconden op de schake-
laar voor omlaag kantelen. Houd deze inge-
drukt; het open dak wordt geleidelijk volledig
gesloten. Controleer of er niets vastzit in het
open dak.
1
2
A
B
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het parke-
ren of stoppen van de auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes,
een kind, een afhankelijke volwassene
of een dier in de auto achter als u deze
verlaat.
Het kan zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, door organen te bedienen zoals
de ruitbediening, of de portieren te ver-
grendelen, enz..
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
Indien er iets vastzit, draait u direct de
bewegingsrichting om door de schake-
laar 2 naar stand A te drukken.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
3.24
NLD_UD67152_1
Electric sunroof (HZG - Renault)
ELEKTRISCH OPEN DAK (2/2)
U hoeft het niet ingedrukt te houden. Het
open dak wordt automatisch volledig ge-
opend of gesloten. Om de ruit te stoppen,
drukt u nogmaals op de schakelaar tijdens
het openen of sluiten.
Opmerking: Als u het open dak wilt openen
tijdens het rijden, wordt gedeeltelijk openen
geadviseerd om windoverlast te voorkomen.
Voorzorgsmaatregelen voor het
gebruik
Auto met beladen dakdragers.
Open het dak niet als het dak beladen is.
Controleer voor het gebruik van het open
dak, de accessoires (fietsdrager, dakkof-
fer, enz.) op de dakdragers: deze moeten
op de juiste wijze zijn bevestigd en goed
vastzitten en mogen de beweging van het
open dak niet hinderen.
Laat u door uw merkdealer informeren
over de verschillende toepassingsmoge-
lijkheden;
Verschuiven van het open dak
Contact aan:
Gedeeltelijk openen: druk de schake-
laar 2 naar het midden van stand A.
Volledig openen: druk de schakelaar 2
naar het einde van stand A.
Gedeeltelijk sluiten: druk de schake-
laar 2 naar het midden van stand B.
Volledig sluiten: druk schakelaar 2 naar
het einde van stand B.
2
let op dat het dak goed gesloten is als u
de auto verlaat;
reinig het afdichtrubber van het dak eens
per drie maanden met een door onze
technische diensten goedgekeurd pro-
duct;
open het dak niet direct na een was-
beurt of een regenbui.
Bij een storing
Als het open dak niet wil sluiten, raadpleegt
u een merkdealer.
Het sluiten van het dak kan
ernstige verwondingen veroor-
zaken.
A
B
lighting:
interior ..................................................
(up to the end of the DU)
courtesy light .............................................
(up to the end of the DU)
map reading lights .....................................
(up to the end of the DU)
3.25
NLD_UD74268_2
Eclairage intérieur (HZG - Renault)
Opmerking: Voor auto’s met een naviga-
tiesysteem kunt u de binnenlichten die aan
gaan bij het openen van de deuren of de
achterklep, in- of uitschakelen via het multi-
functionele scherm. 1.76
Schakelaar van de binnenverlic.hting 1
Druk op de schakelaar 1 om de leesspots 3
en 4 aan/uit te zetten. Als een portier open-
staat, zijn de portierverlichting 5 en de
voetruimteverlichting 6 AAN.
Schakelaar van de binnenverlichting 2
Druk op de schakelaar 1 om de portierverlich-
ting 5 en de voetruimteverlichting 6 aan/uit te
zetten. Als een portier geopend is, zijn de lees-
spots 3 en 4 AAN. U kunt de portierverlichting
voor en de voetruimteverlichting aan- of uitzet-
ten met de schakelaar 2, ook als de portieren
gesloten zijn.
Interior lighting
Het ontgrendelen en het openen van de
portieren en de achterklep zorgen voor
het tijdelijk branden van de leeslampjes
en de lichten.
BINNENVERLICHTING (1/3)
Wanneer de portieren correct gesloten
zijn, doven het binnenlicht en de andere
lichten bij het vergrendelen van de por-
tieren of starten van de motor.
4
3
5
12
Verlichting voorportieren 5
Verlichting voetruimte voor 6
6
3.26
NLD_UD74268_2
Eclairage intérieur (HZG - Renault)
BINNENVERLICHTING (2/3)
Omgevingsverlichting portier
voor en achter
De omgevingsverlichting van het portier
voor en achter 10 licht op bij het openen van
het portier.
10
Omgevingsverlichting
middenconsole
De omgevingsverlichting van de middencon-
sole 11 licht op bij het openen van het por-
tier.
Opmerking: de omgevingsverlichting in het
interieur kan worden bediend via het bedie-
ningsscherm, afhankelijk van de auto. Voor
meer informatie raadpleegt u het instructie-
boekje van het multimediasysteem.
11
Schakelaar van leesspots 7, 8
Druk op de schakelaar 7, 8 om de leesspot
rechts of links afzonderlijk aan/uit te zetten.
Sfeerverlichting voor 9
De sfeerverlichting voor 9 licht op als de ver-
lichting wordt ingeschakeld.
9
78
3.27
NLD_UD74268_2
Eclairage intérieur (HZG - Renault)
BINNENVERLICHTING (3/3)
Verlichting dashboardkastje
De verlichting van het dashboardkastje 12
licht op als de verlichting wordt ingescha-
keld.
13
Bagageverlichting
Het lampje 13 gaat branden bij het openen
van de kofferbak.
12
storage compartments ...............................
(up to the end of the DU)
storage compartment.................................
(up to the end of the DU)
fittings ........................................................
(up to the end of the DU)
courtesy mirrors .........................................
(current page)
sun visor ....................................................
(current page)
3.28
NLD_UD67154_1
Rangements / Aménagements habitacle (HZG - Renault)
Zonneklep voor
Zet de zonneklep omlaag (2).
De zonneklep kan van de stang worden ge-
schoven.
Make-up spiegels
Til het deksel 3 omhoog.
Passenger compartment storage space and fittings
Laat geen spullen op de vloer
(bij de bestuurder) liggen. In
geval van plotseling remmen
zouden deze onder de peda-
len terecht kunnen komen, waardoor de
bestuurder deze niet meer goed kan be-
dienen.
Opbergruimte in voorportieren 1
Hierin past een fles van 1,5 liter.
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (1/5)
1
Tijdens het rijden moet het
klepje van de make-up spiegel
gesloten zijn. Risico van ver-
wonding.
3
2
Opbergruimte voor zonneklep 4
4
armrest:
front ......................................................
(current page)
3.29
NLD_UD67154_1
Rangements / Aménagements habitacle (HZG - Renault)
Bekerhouder 6
Hierin passen de losse asbak, blikjes, enz.
Schuif het gordijn open 7 om de opberg-
ruimte te openen.
Let op bij het accelereren of
het rijden in een bocht, dat de
inhoud van de beker of het
blikje niet over de rand stroomt.
Risico van verwondingen als de vloeistof
warm is en/of vlekken.
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (2/5)
6
Trek de knop 8 omhoog voor ventilatie van
de opbergruimte volgens de temperatuurin-
stelling van de airconditioning. Druk de knop
omlaag om de functie uit te schakelen.
8
7
Bergruimte van de
middenconsole 5
Let op dat er geen harde,
zware of scherpe voorwerpen
in de “open” bergruimtes ge-
plaatst zijn, zodat zij tegen de
inzittenden geslingerd kunnen worden
bij het rijden door een bocht of bij plotse-
ling remmen.
5
3.30
NLD_UD67154_1
Rangements / Aménagements habitacle (HZG - Renault)
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (3/5)
Dashboardkastje.
Open het dashboardkastje door de hand-
greep 12 omhoog te trekken.
12
13
Handgreep 13
Hieraan kan men zich vasthouden tijdens
het rijden.
Gebruik deze niet bij het in- of uitstappen.
13
Opbergruimte in middelste
armsteun voor 11
Trek, met de verschuivende armsteun 9 in
de achterste stand, de knop 10 omhoog en
til de armsteun op.
9
10
11
Zet geen knie of voet op de
armsteun. U kunt zich bezeren.
Gebruik niet uw vinger om de
armsteun schuiven. U kunt zich
bezeren.
3.31
NLD_UD67154_1
Rangements / Aménagements habitacle (HZG - Renault)
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (4/5)
Brilhouder 16
(afhankelijk van de auto)
Druk op 16 om de brilhouder te openen.
16
Muntenvakje 15
(afhankelijk van de auto)
15
14
13
Handgreep 13 en
kledinghaken 14
3.32
NLD_UD67154_1
Rangements / Aménagements habitacle (HZG - Renault)
Opbergruimte van het
achterportier 19
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (5/5)
19
Let op dat er geen harde,
zware of scherpe voorwerpen
in de “open” bergruimtes ge-
plaatst zijn, zodat zij tegen de
inzittenden geslingerd kunnen worden
bij het rijden door een bocht of bij plotse-
ling remmen.
Armsteun achter met
bekerhouder
Zet de armsteun 18 omlaag.
18
Let op bij het accelereren of
het rijden in een bocht, dat de
inhoud van de beker of het
blikje niet over de rand stroomt.
Risico van verwondingen als de vloeistof
warm is en/of vlekken.
17
Opbergvakken 17 in voorstoelen
cigar lighter ................................................
(up to the end of the DU)
ashtray .......................................................
(up to the end of the DU)
accessories socket ....................................
(up to the end of the DU)
3.33
NLD_UD67155_1
Cendrier - Allume-cigares - Prise accessoires (HZG - Renault)
Plaats voor asbak 1
Aansteker of
accessoireaansluitingen 2
Druk met het contact aan de aansteker 2
naar binnen, hij komt vanzelf met een klikje
naar buiten zodra hij gloeit. Trek hem los.
Plaats hem na gebruik in de houder zonder
hem er helemaal in te drukken.
Accessoireaansluitingen 3
Deze zijn bestemd voor de aansluiting van
accessoires die zijn goedgekeurd door onze
technische dienst.
Ashtray, cigarette lighter, accessories socket
ASBAK, AANSTEKER, ACCESSOIREAANSLUITING
Als uw auto geen aansteker en asbak
heeft, kan uw merkdealer u deze leve-
ren.
2
13
Sluit alleen accessoires aan
met een vermogen van maxi-
maal 120 watt (12 V).
Als verschillende accessoire-
aansluitingen tegelijk worden gebruikt,
mag het totale vermogen van de aan-
gesloten accessoires niet meer zijn dan
180 watt.
Risico van brand.
3
headrest.....................................................
(up to the end of the DU)
adjusting your driving position ...................
(up to the end of the DU)
3.34
NLD_UD79799_2
Appuis-t te arri re (HZG - Renault)
Opmerking: als u de hoofdsteun opnieuw
moet monteren, let dan op de stand die op
het label is getekend.
Rear headrest
De hoofdsteun is een veilig-
heidsorgaan, dat altijd op zijn
plaats moet zitten en goed
moet zijn afgesteld.
Hoofdsteun middelste stoel-
opbergstand
Druk op de knop A en laat de middelste
hoofdsteun helemaal zakken.
De hoofdsteun in de onderste stand is
een opbergstand en alleen toegestaan
als de hoofdsteun niet gebruikt wordt.
Indien er een passagier op de stoel zit, mag
de hoofdsteun niet in de onderste stand ge-
bruikt worden.
Gebruiksstand
Til de hoofdsteun helemaal omhoog tot deze
blokkeert. Controleer op een stevige ver-
grendeling.
Hoofdsteun verwijderen
Zet de hoofdsteun geheel omhoog, druk
daarna op de knop A en verwijder de hoofd-
steun.
Hoofdsteun terugplaatsen
Plaats de poten van de hoofdsteun in de ge-
leiders, druk op de knop A en druk de hoofd-
steun omlaag. Controleer de vergrendeling.
HOOFDSTEUN ACHTER
A
rear bench seat..........................................
(up to the end of the DU)
rear seats
functions ..............................................
(up to the end of the DU)
3.35
NLD_UD67157_1
Banquette arri re : fonctionnalit s (HZG - Renault)
Bij de achterbank in de stand
twee zitplaatsen met de kleine
rugleuning B naar beneden ge-
klapt, is het verboden de mid-
delste zitplaats achter te gebruiken,
omdat het onmogelijk is de gordel vast
te maken (sluitingen van de gordel niet
toegankelijk).
Rugleuningen handmatig
neerklappen
Schuif de voorstoelen voldoende naar voren.
Zet de hoofdsteunen zo laag mogelijk.
Trek aan de hendel 1 en laat de rugleuning
zakken A.
Voor het terugplaatsen van de rugleu-
ning, gaat u in omgekeerde volgorde te
werk.
Zet de rugleuning weer omhoog en klik deze
vast tegen zijn steun.
rear bench seat
ACHTERBANK (1/3)
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
Het is gevaarlijk voor de pas-
sagiers om na het neerklappen
van de achterbank in de baga-
geruimte mee te rijden.
Zorg dat tijdens het bewegen
van de achterstoelen, er niets
het verankeren kan hinderen
(lichaamsdeel, dier, steentje,
doek, speelgoed, enz.).
A
Controleer na het terugkan-
telen van de rugleuning of
deze weer goed is vergrendeld.
Als u stoelhoezen gebruikt,
moet u opletten dat deze de vergrende-
ling van de rugleuning niet belemmeren.
Let op de juiste stand van de autogor-
dels.
Plaats de hoofdsteunen terug.
B
1
3.36
NLD_UD67157_1
Banquette arri re : fonctionnalit s (HZG - Renault)
Om de rugleuningen
automatisch neer te klappen
(stand vlakke vloer)
Plaats de autogordel in de haak 2 om
schade aan de gordel te voorkomen. U kunt
de rugleuningen van de achterbank automa-
tisch ontgrendelen om een vlakke vloer te
krijgen door vanuit de bagageruimte aan de
hendel 3 te trekken.
Gebruiksomstandigheden
Stilstaande auto;
Achterklep open;
autogordels achter ontgrendeld.
Bij een storing
Als aan alle gebruiksvoorwaarden is vol-
daan en de stoelen niet worden neergeklapt,
neemt u contact op met een merkdealer.
ACHTERBANK (2/3)
Zorg dat tijdens het bewegen
van de achterstoelen, er niets
het verankeren kan hinderen
(lichaamsdeel, dier, steentje,
doek, speelgoed, enz.).
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
23
3.37
NLD_UD67157_1
Banquette arri re : fonctionnalit s (HZG - Renault)
Afhankelijk van de auto is er, als u de arm-
steun van de zitplaatsen achter naar bene-
den klapt, een verwarmingsbediening voor
de achterstoelen op de armsteun achter.
Verwarmde zitplaatsen achter
(afhankelijk van de auto)
Druk met draaiende motor op de scha-
kelaar 4 (voor de linkerkant van de ach-
terbank) of 5 (voor de rechterkant van de
achterbank). Het controlelampje van de
schakelaar licht op om te bevestigen dat de
verwarming is aangezet.
Druk op de linkerkant van de schakelaar
voor de warmste instelling, of op de rechter-
kant voor de gemiddelde instelling.
De middelste stand van de schakelaar is
uitgeschakeld. Het controlelampje van de
schakelaar gaat uit.
Dit systeem, met thermostaat, bepaalt of de
verwarming nodig is aan de hand van de ge-
kozen stand en stopt met verwarmen bij het
bereiken van een bepaalde temperatuur.
ACHTERBANK (3/3)
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
4
5
Let er op dat de rugleuningen
van de stoelen goed vergren-
deld zijn.
Rugleuning verstellen
Rugleuning van de achterbank kantelen:
Kantel deze naar achteren en trek aan de
schakelaar 1.
Stel af op de gewenste stand.
Laat de schakelaar 1 los.
Rugleuning terug in de oorspronkelijke
stand zetten:
Trek aan de schakelaar 1 en kantel deze
naar voren.
Laat de schakelaar 1 los en zet deze
weer in de oorspronkelijke stand.
Let er op dat de rugleuningen van de stoelen
goed vergrendeld zijn.
1
tailgate .......................................................
(up to the end of the DU)
3.38
NLD_UD67158_1
Coffre à bagages (HZG - Renault)
Boot
Met de hand openen van
binnenuit
Bij een elektrische storing kunt u de achter-
klep met de hand van binnenuit openen:
kantel de rugleuningen van de achter-
bank naar voren, zodat u in de bagage-
ruimte kan komen.
steek een potlood of iets dergelijks in de
holte 3 en verschuif het geheel zoals op
de tekening aangegeven is;
duw tegen de achterklep om hem te
openen.
BAGAGERUIMTE
Openen
Druk op de knop 1 en trek de achterklep
omhoog.
Sluiten
Trek de klep omlaag, waarbij u het eerste
stuk gebruik kunt maken van de handgre-
pen 2 in de klep.
2
1
3
powered tailgate ........................................
(up to the end of the DU)
tailgate .......................................................
(up to the end of the DU)
tailgate .......................................................
(up to the end of the DU)
tailgate .......................................................
(up to the end of the DU)
automatic trunk lid .....................................
(up to the end of the DU)
3.39
NLD_UD82489_3
Automatic tailgate (HZG - Renault)
Openen/sluiten
Als de functie voor het openen of sluiten van
de gemotoriseerde achterklep wordt geacti-
veerd via de dashboardbediening of met de
kaart (zie volgende pagina’s), klinken er drie
piepjes vlak voordat de achterklep begint te
bewegen.
Automatic tailgate
Afhankelijk van de uitrusting wordt de ach-
terklep tegelijk met de portieren elektrisch
vergrendeld of ontgrendeld.
Om de achterklep te bedienen zijn de vol-
gende functies beschikbaar:
met de kaart voor afstandsbediening;
met de schakelaars op de achterklep
met de schakelaar op het dashboard
afhankelijk van de auto, de handsfree
functie.
GEMOTORISEERDE ACHTERKLEP (1/5)
Gebruiksomstandigheden
Zet de auto stil.
– Indien de achterklep door ijs of sneeuw
niet kan openen, moet u beslist de ach-
terklep ijs- of sneeuwvrij maken.
Als de accu leeg is of is vervangen, moet
de achterklep gesloten worden (handma-
tig indien nodig) om de gemotoriseerde
bediening opnieuw in te schakelen.
Controleer bij het openen/slui-
ten van de achterklep of nie-
mand zich in de buurt van de
bewegende delen bevindt.
Risico van verwonding.
Let erop dat tijdens het openen/sluiten
van de achterklep niets de beweging be-
lemmert.
Om beschadiging van de achterklep te
voorkomen, mag u ze niet handmatig
openen of sluiten terwijl ze in beweging
is.
Het aansluiten van een drager
(fietsdrager, bagagekoffer,
enz.) die rust op de achterklep
is verboden. Om een drager te
installeren op uw auto, neemt u contact
op met een merkdealer.
3.40
NLD_UD82489_3
Automatic tailgate (HZG - Renault)
GEMOTORISEERDE ACHTERKLEP (2/5)
Met de schakelaar in de auto om de
achterklep te sluiten
Druk op de schakelaar 3.
Met de externe schakelaar om de
achterklep te openen
Druk op de schakelaar 2.
1
Met de RENAULT-card met
afstandsbediening
Druk met het contact uit lang op de schake-
laar 1 van de RENAULT-card.
Uit veiligheidsoverwegingen
mag u de deur alleen openen
en sluiten als de auto stilstaat.
Risico van verwonding.
2
3
3.41
NLD_UD82489_3
Automatic tailgate (HZG - Renault)
De sensor detecteert dat u uw voet dichter-
bij en vervolgens weer verderaf brengt en
schakelt het openen of sluiten van de ach-
terklep in.
Houd uw voet niet in de lucht. Voer de bewe-
ging zonder onderbrekingen uit.
Opmerking: nadat het bedieningssignaal
voor sluiten is gedetecteerd, blijft de achter-
klep nog ongeveer 3 seconden open voor-
dat het sluiten wordt ingezet (er klinkt elke
seconde een geluidssignaal).
GEMOTORISEERDE ACHTERKLEP (3/5)
De “handsfree”-functie in- en
uitschakelen
Op het bedieningsscherm kiest u het menu
Voertuig”, “Gebruikersinstellingen” en
vervolgens “Handsfree Open / Sluiten”.
Selecteer “ON” of “OFF” om de functie in of
uit te schakelen.
Bijzonderheden van het gebruik van de
“handsfree”-functie
De “handsfree”-functie is niet langer be-
schikbaar als de auto meerdere dagen
niet gebruikt is of na ongeveer 15 minu-
ten als de auto ontgrendeld is. Om de
functie opnieuw in te schakelen, gebruikt
u de ontgrendelknop van de RENAULT-
card.
De handsfree-functie is uitsluitend be-
schikbaar als de auto stilstaat en de
motor is afgezet (en niet op stand-by met
de functie Stop-en-start).
– De handsfree-functie werkt wellicht niet
als de auto is uitgerust met een trekhaak
of zich op een plek met een sterk elektro-
magnetisch veld bevindt.
4
Met de schakelaar op het dashboard
Afhankelijk van de auto drukt u op de scha-
kelaar 4 of houdt u deze ingedrukt.
Met de “handsfree”-functie
Met de functie “handsfree” kunt u de baga-
geruimte openen of sluiten als u uw handen
vol hebt.
Wanneer u de RENAULT card bij u hebt en
zich achter de achterklep bevindt, maakt u
met uw voet een beweging naar voren/ach-
teren onder de achterbumper.
3.42
NLD_UD82489_3
Automatic tailgate (HZG - Renault)
GEMOTORISEERDE ACHTERKLEP (4/5)
De beweging van de achterklep
onderbreken
U kunt de beweging van de gemotoriseerde
achterklep op elk moment onderbreken door
kort op een van de schakelaars te drukken.
Afhankelijk van de positie van de portieren,
de achterklep kan echter nog steeds met de
hand worden geopend.
Als de achterklep stilstaat in een tussen-
stand, zal de achterklep bij de volgende druk
in de omgekeerde richting bewegen als toen
u de beweging van de achterklep stopte.
Handbediening
Nadat de achterklep is gestopt, kunt u ze
indien u dat wenst handmatig bewegen.
U kunt de automatische beweging op elk
moment hervatten door op een van de scha-
kelaars te drukken.
Waarneming van obstakels
Als de achterklep tijdens het manoeuvreren
een obstakel detecteert, stopt de klep. De
klep maakt dan een kleine beweging in de
tegenovergestelde richting om los te komen
van het obstakel, en stopt dan volledig.
Druk op de bedieningsknop voor openen/
sluiten van de achterklep om de werking van
de achterklep te herstellen.
Opmerking: detectie is inactief in de laatste
centimeter voordat de achterklep sluit.
Beperking van de openingshoek
van de achterklep.
U kunt de maximale openingshoogte van de
achterklep instellen. Deze stopt dan altijd op
de gekozen positie:
open de achterklep gedeeltelijk;
zet de achterklep handmatig in de ge-
wenste stand;
druk meer dan 3 seconden op de schake-
laar 3 van de gemotoriseerde achterklep
om de stand op te slaan.
Er weerklinken twee geluidssignalen om aan
te geven dat de stand correct werd op-
geslagen.
3
De obstakeldetectie is een
hulpfunctie bij het openen en
sluiten van de achterklep en
vervangt in geen geval de op-
lettendheid en verantwoordelijkheid van
de gebruiker.
Bij het openen/sluiten van de achterklep
worden kleine voorwerpen mogelijk niet
gedetecteerd.
Zorg dat er geen lichaamsdelen (armen,
handen, vingers enz.) in de buurt van de
bewegende onderdelen van de achter-
klep komen.
Als er iets vast komt te zitten, stop dan
onmiddellijk de manoeuvre en wissel
van rijrichting door tweemaal te drukken
op knop 3.
Gevaar van ernstige verwondingen.
3.43
NLD_UD82489_3
Automatic tailgate (HZG - Renault)
GEMOTORISEERDE ACHTERKLEP (5/5)
Storingen
Als u de automatische achterklep ongeveer
een minuut continu activeert (volgorde van
openen en sluiten), stopt deze om overver-
hitting te voorkomen. De werking wordt na
ongeveer een minuut weer normaal.
De gemotoriseerde achterklep werkt niet als
de accu niet genoeg geladen is. In dat geval
dient u de gemotoriseerde achterklep te be-
dienen terwijl de motor draait.
Opmerking
Bij zeer koud weer werkt het automatisch
openen mogelijk niet als de afdichtrubbers
van de achterklep vastgevroren zijn.
Voorzorgsmaatregelen voor het
gebruik
Controleer voor het openen/sluiten van de
achterklep dat er voldoende ruimte is om het
uitvouwen mogelijk te maken. Als dit niet het
geval is, stopt u de beweging van de achter-
klep met de bediening voor de achterklep en
houdt u de achterklep met de hand op zijn
plaats (de achterklep kan nog steeds met de
hand worden geopend).
Als de achterklep in beweging is en de motor
wordt gestart, wordt de beweging enkele se-
conden gestopt en vervolgens hervat.
Voorkom herhaaldelijk handmatig stilleggen
van de automatische beweging van de ach-
terklep (risico op beschadiging van het sys-
teem van de achterklep).
Zorg ervoor dat de sensoren niet afgedekt
zijn (vuil, modder, sneeuw, zout, enz.).
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het parke-
ren of stoppen van de auto
Laat nooit een kind, een af-
hankelijke volwassene of een huisdier
achter de achterklep van de auto staan
en laat ze nooit alleen achter in de auto,
zelfs niet voor eventjes.
Zij kunnen zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, door apparatuur te bedienen,
zoals bijvoorbeeld de ruitbediening en
de gemotoriseerde achterklep of door de
portieren te vergrendelen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
Schakel de handsfree-functie uit voordat u de auto met de hand wast of aan de
slag gaat met het reservewiel of de trekhaak.
Risico van onbedoeld openen of sluiten van de achterklep waardoor letsel
kan worden veroorzaakt.
rear parcel shelf .........................................
(up to the end of the DU)
luggage compartment cover ......................
(current page)
3.44
NLD_UD67160_1
Tablette arrière (HZG - Renault)
Luggage cover
Oprollen van het soepele deel
van de bagage-afdekking 2
Trek zacht aan de handgreep 1 en til deze
op terwijl u het oprollen van de bagage-af-
dekking begeleidt.
BAGAGE-AFDEKPLAAT
3
2
Leg geen zware of harde voor-
werpen op de bagageafdek-
plaat. Bij plotseling remmen
of in geval van een ongeluk
kunnen rondslingerende spullen de inzit-
tenden in gevaar brengen.
1
1
Uitrollen van de bagage-
afdekplaat 2
Trek aan de handgreep 1 onder het afdek-
kapje en plaats elk uiteinde van het afdek-
kapje in de uitsparing 3.
De bagage-afdekplaat 2
verwijderen/terugplaatsen
Druk de twee uiteinden 4 zo ver mogelijk
naar het midden van de bagage-afdekplaat
en kantel de afdekplaat.
Plaats de bagageafdekplaat terug door deze
handelingen in omgekeerde volgorde uit te
voeren.
4
De bagage-afdekplaat is zwaar.
3.45
NLD_UD67161_1
Luggage net (HZG - Renault)
Aanbrengen van het
scheidingsnet achter de
voorstoelen
Aan beide kanten in de auto:
Til het deksel 1 op om bij het veranke-
ringspunt te kunnen.
– Bevestig de haak 2 van het bagagenet
aan het verankeringspunt.
Luggage net
BAGAGESCHEIDINGSNET (1/2)
open het U-vormige gebied 6 voor toe-
gang tot het verankeringspunt 4;
Draai het verankeringspunt 4 tot
90 graden met het gereedschap.
Bevestig de haak 3 aan het veranke-
ringspunt 4.
Stel de band van het net 5 zo af, dat het
goed strak staat.
Monteer het bagagenet aan de andere
kant op dezelfde wijze.
Afhankelijk van de auto, is het handig bij het
vervoer van dieren of bagage om deze af te
scheiden van het passagiersdeel.
Het net kan op twee manieren geplaatst
worden:
A: achter de achterbank;
B: achter de voorstoelen.
Het bagagescheidingsnet kan
een massa van maximaal
10 kg tegenhouden.
Risico van verwonding.
Installeer het bagageschei-
dingsnet niet op deze plaats
als er iemand op een achters-
toel zit.
A
B
1
2
6
4
3
5
3.46
NLD_UD67161_1
Luggage net (HZG - Renault)
BAGAGESCHEIDINGSNET (2/2)
7
Bevestig de haak 10 aan het veranke-
ringspunt 11.
stel de band 9 van het net zo af, dat het
goed strak staat. De rugleuningen mogen
het bagagenet niet raken.
Monteer het bagagenet aan de andere
kant op dezelfde wijze.
Aanbrengen van het
scheidingsnet achter de
achterstoelen
Aan beide kanten in de auto:
Til het deksel 7 op om bij het veranke-
ringspunt te kunnen.
– Bevestig de haak 8 van het bagagenet
aan het verankeringspunt.
8
79
11 10
tailgate .......................................................
(up to the end of the DU)
3.47
NLD_UD67162_1
Aménagements coffre à bagages (HZG - Renault)
Luggage compartment storage
INDELING BAGAGERUIMTE
Bevestigingshaken
Bevestigingspunten 1.
Als uw auto geen bevestigingshaken
heeft, kunt u deze bij uw merkdealer
kopen.
1
2
Maximumgewicht op de koffer-
bakplaat 2 60 kg.
tailgate .......................................................
(up to the end of the DU)
transporting objects
in the luggage compartment ................
(up to the end of the DU)
towing rings ...............................................
(up to the end of the DU)
3.48
NLD_UD79810_2
Transport d’objets dans le coffre (HZG - Renault)
Transporting objects in the boot
De zwaarste voorwerpen
plaatst u zo laag mogelijk op de
laadvloer. Zet de lading indien
mogelijk vast aan de bevesti-
gingspunten 1 (indien aanwezig) op de
vloer van de laadruimte. De lading moet
zo geplaatst zijn dat niets naar voren op
de passagiers geslingerd kan worden als
de bestuurder plotseling moet remmen.
Maak de autogordels van de zitplaatsen
achter vast, ook als deze niet bezet zijn.
VERVOER VAN BAGAGE
Let er bij het vervoer op dat de voorwerpen
met hun langste zijde steunen tegen ofwel:
De rugleuning van de achterbank bij de
normale ladingen (A).
De rugleuningen van de voorstoelen met
de rugleuningen van de achterstoelen
neergeklapt en de losse bodemplaat in de
stand vlakke vloer staat (geval B).
De rugleuningen van de voorstoelen met
de rugleuningen van de achterstoelen
neergeklapt en de losse bodemplaat opge-
borgen als u grote voorwerpen moet ver-
voeren (geval C).
Zorg ervoor dat de vervoerde voorwerpen ge-
lijkmatig over de laadruimte worden verdeeld.
Als u voorwerpen op de neergeklapte rug-
leuning wilt plaatsen, moet u eerst de hoofd-
steunen verwijderen voordat u de rugleuning
neerklapt, zodat de rugleuning zo dicht moge-
lijk tegen het zitkussen kan kantelen.
B
A
1
C
towing
towing equipment .................................
(up to the end of the DU)
towing equipment
fitting ....................................................
(up to the end of the DU)
towing a caravan .......................................
(up to the end of the DU)
3.49
NLD_UD77092_4
Transport d’objets : remorquage, attelage (HZG - Renault)
Transporting objects:
equipment
Maximale kogeldruk op trekhaak,
max. aanhangermassa geremd en on-
geremd: 6.8
Keuze en monteren van een trekhaak
Max. gewicht trekhaak: 42 kg
Het is niet toegestaan om een mecha-
nische koppeling (kogeldraaipunt, haak,
etc.) te installeren die zonder gereed-
schap kan worden verwijderd of die kan
worden ingetrokken, of die niet eenvou-
dig kan worden verwijderd of verplaatst
wanneer deze niet in gebruik is.
Raadpleeg het montagevoorschrift van
de uitrusting voor de montage en de
voorwaarden voor het gebruik.
Bewaar dit montagevoorschrift bij dit in-
structieboekje.
VERVOER VAN VOORWERPEN: trekhaak
A
Maximale afstand A: 1163 mm.
De verlichting of de kentekenplaat
mogen niet worden geblokkeerd door
de sleepuitrusting als deze niet in ge-
bruik is.
Verwijder of verplaats de sleepuitrus-
ting (kogel, trekhaak, enz.) die zonder
gereedschap kan worden verwijderd,
evenals intrekbare voorwerpen, wan-
neer deze niet in gebruik zijn.
Houd u in elk geval aan de voorschriften
van het land waarin u zich bevindt.
roof bars ....................................................
(up to the end of the DU)
roof rack
roof bars ...............................................
(up to the end of the DU)
spoiler ..................................................
(until the end of the DU)
3.50
NLD_UD74270_2
Barres de toit / Becquet (HZG - Renault)
Voorzorgsmaatregelen voor het
gebruik
Gebruik van de achterklep
Controleer voor het gebruik van de achter-
klep, de voorwerpen en/of accessoires (fiet-
sendrager, dakkoffer, enz.) op de dakdra-
gers: deze moeten op de juiste wijze zijn be-
vestigd en goed vastzitten en mogen de be-
weging van de achterklep niet hinderen.
Bevestigingspunten vrijmaken
Auto’s met dakdragers
De inzetstukken 2 bevinden zich op de dak-
dragers 1.
Roof bars, Spoiler
DAKDRAGERS, SPOILER
Als de originele dakdragers,
die goedgekeurd zijn door onze
technische dienst, geleverd
worden met bouten, gebruik
dan uitsluitend deze voor het bevestigen
van de dakdragers op de auto.
1
2
A
Spoiler A
Het is verboden voorwerpen
en/of accessoires (fietsdrager
enz.) op de spoiler te bevesti-
gen.
Raadpleeg uw merkdealer voor het
kiezen van de uitrusting die aangepast
is aan uw auto.
Voor de montage en de gebruiksomstan-
digheden van de dragers raadpleegt u
de montagevoorschriften van de uitrus-
ting.
Het is raadzaam deze voorschriften bij
uw instructieboekje te bewaren.
Max. dakbelasting: 6.8
hands-free telephone integrated control ....
(up to the end of the DU)
multimedia equipment ...............................
(up to the end of the DU)
telephone ...................................................
(up to the end of the DU)
navigation system ......................................
(up to the end of the DU)
radio...........................................................
(up to the end of the DU)
3.51
NLD_UD82472_2
Equipement multim dia (HZG - Renault)
Geïntegreerde bediening van
handsfree telefoon
Gebruik de bedieningen van het stuur 3 voor
de auto’s die hiermee uitgerust zijn.
Multimedia equipment
MULTIMEDIA-UITRUSTING (1/2)
Gebruik van de telefoon
Houd u altijd aan de wettelijke
voorschriften met betrekking
tot het gebruik van dit appa-
raat.
Multimedia systemen
1 Multimediascherm;
2 Bediening onder het stuurwiel;
3 Bediening bij het stuurwiel;
4 Microfoon.
1
3
2
Raadpleeg voor de werking van dit sys-
teem de gebruiksaanwijzing.
4
3.52
NLD_UD82472_2
Equipement multim dia (HZG - Renault)
MULTIMEDIA-UITRUSTING (2/2)
Multimedia-aansluitingen 5
Via de USB-aansluitingen hebt u toegang
tot de multimedia-inhoud van uw accessoi-
res en de systeem-update (raadpleeg de ge-
bruiksaanwijzing van de uitrusting).
De verschillende bronnen kunnen worden
geselecteerd op het bedieningsscherm en
met behulp van de bediening onder het
stuur.
Multimedia-aansluitingen 6
Met de USB-aansluitingen kunt u alleen ac-
cessoires opladen die zijn goedgekeurd
door onze technische dienst, met een maxi-
mumvermogen van 10,5 watt (spanning:
5 V) per aansluiting.
Met de USB-aansluitingen kunt u ook acces-
soires opladen die zijn goedgekeurd door
onze technische dienst, met een maximum-
vermogen van 10,5 watt (spanning: 5 V) per
aansluiting.
6
5
4.1
NLD_UD82479_6
Sommaire 4 (HZG - Renault)
Hoofdstuk 4: Onderhoud
Motorkap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.2
Oliepeil van de motor: algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.4
Oliepeil van de motor: (bij)vullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.5
Motoroliepeil: olie verversen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.7
Peilen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.8
koelvloeistof. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.8
remvloeistof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.9
ruitensproeierreservoir . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.10
Filters . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.10
Uw bandenspanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.11
Accu. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.13
Onderhoud van de carrosserie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.15
Onderhoud van de bekleding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.18
bonnet........................................................
(up to the end of the DU)
4.2
NLD_UD74271_2
Capot moteur (HZG - Renault)
Bonnet
Trek aan de handgreep 1 om hem te openen.
MOTORKAP (1/2)
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de motor, deze kan
nog warm zijn. Bovendien kan
de ventilateurmotor onver-
wacht gaan draaien.
Verwondingsgevaar.
Veiligheidshaak van de
motorkap
Om deze te ontgrendelen, duwt u tegen het
lipje 2 en tilt u tegelijkertijd de motorkap op.
Motorkap openen
Zet de motorkap met de hand omhoog, deze
wordt ondersteund met behulp van twee
gasveren 3.
2
Controleer bij werkzaamheden
onder de motorkap of de scha-
kelaar van de ruitenwisser in
de stand uit staat.
Verwondingsgevaar.
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet het contact
uitgeschakeld zijn. 2.4 of
2.5
3
1
Druk niet op de motorkap:
risico van ongewenst sluiten
van de motorkap.
4.3
NLD_UD74271_2
Capot moteur (HZG - Renault)
MOTORKAP (2/2)
Sluiten van de motorkap
Controleer of er geen gereedschap of
andere voorwerpen in de motorruimte zijn
achtergebleven.
Om de motorkap te sluiten, pakt u het
midden van de motorkap en laat u deze van
30 cm hoogte dichtvallen. Hij vergrendelt
door zijn gewicht.
Controleer na werkzaamheden
in de motorruimte of er niets
is vergeten (lappen, gereed-
schap, enz.).
Deze kunnen de motor beschadigen of
brand veroorzaken.
Controleer de vergrendeling
van de kap.
Controleer of niets de vergren-
deling belemmert (steentje,
doek, enz.).
Bij een botsing, zelfs een lichte,
tegen de grille of de motorkap
moet u zo snel mogelijk het
vergrendelingssysteem van
de motorkap laten controleren door een
merkdealer.
maintenance:
mechanical ...........................................
(up to the end of the DU)
engine oil level ...........................................
(up to the end of the DU)
engine oil ...................................................
(up to the end of the DU)
dipstick.......................................................
(up to the end of the DU)
4.4
NLD_UD79801_3
Niveau huile moteur : g n ralit s (HZG - Renault)
Haal de peilstaaf eruit en veeg hem af
met een droge en niet pluizende doek;
steek de peilstaaf weer zo diep mo-
gelijk in zijn houder, (als de motor een
“peildop” C heeft, draait u deze geheel
vast);
haal de peilstaaf weer uit de motor;
– lees het peil af: dit mag nooit lager zijn
dan het “minimumpeil” A en nooit hoger
zijn dan het “maximumpeil” B.
Als u het peil heeft gelezen, moet u de peil-
staaf tegen de aanslag terugplaatsen of de
peildop geheel vastdraaien.
Engine oil level: general information
Aflezen van het oliepeil
De auto moet horizontaal staan en de motor
mag geruime tijd niet hebben gedraaid.
Voor het exacte oliepeil en het controle-
ren of het maximumpeil niet overschre-
den is (risico op schade aan motor), moet
u de peilstaaf gebruiken. Raadpleeg de
volgende pagina’s.
Afhankelijk van de auto waarschuwt het dis-
play van het instrumentenpaneel uitsluitend
als het oliepeil minimaal is.
Iedere motor verbruikt wat olie voor het
smeren en koelen van de bewegende delen
in de motor. Het is daarom normaal dat u
tussen twee onderhoudsbeurten olie moet
bijvullen.
Indien u na de inrijperiode echter meer dan
0,5 liter olie per 1 000 km moet bijvullen,
dient u dit aan een merkdealer te melden.
Controleer het oliepeil regelmatig en
in ieder geval voor elke grote reis: vul
indien nodig tijdig olie bij om ernstige
schade aan de motor te voorkomen.
OLIEPEIL VAN DE MOTOR: algemeen
A
B
A
B
C
Overschrijding van het maxi-
mumpeil van de motorolie
Het maximumvulpeil B mag
nooit worden overschreden:
hierdoor bestaat het gevaar dat de motor
en de katalysator beschadigd worden.
Als het peil boven het maximum is, start
de motor dan niet en roep de hulp in
van een merkdealer.
Om morsen te voorkomen, adviseren
wij een trechter te gebruiken bij het (bij)
vullen van olie.
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet het contact
uitgeschakeld zijn. 2.4 of
2.5
engine oil ...................................................
(up to the end of the DU)
oil change ..................................................
(up to the end of the DU)
engine oil level ...........................................
(up to the end of the DU)
engine oil capacity .....................................
(up to the end of the DU)
filter
oil filter .................................................
(up to the end of the DU)
4.5
NLD_UD72275_3
Niveau huile moteur : appoint, remplissage (HZG - Renault)
Engine oil level: topping up, filling
(Bij)vullen
De auto moet horizontaal staan en de motor
moet koud zijn (bijvoorbeeld voordat u
‘s morgens wegrijdt).
Draai de dop 1 los;
vul bij. Het verschil tussen het hoogste en
het laagste peil op de peilstaaf 2 is (af-
hankelijk van de motor) ongeveer 1,5 tot
2 liter;
wacht 10 minuten om de olie naar bene-
den te laten zakken in de motor;
controleer het peil met de peilstaaf 2
zoals hiervoor is beschreven.
Als u klaar bent, moet u de peilstaaf tegen
de aanslag terugplaatsen of de dop geheel
vastdraaien.
OLIEPEIL VAN DE MOTOR: (bij)vullen (1/2)
1
2
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.4 of 2.5
1
2
4.6
NLD_UD72275_3
Niveau huile moteur : appoint, remplissage (HZG - Renault)
OLIEPEIL VAN DE MOTOR: (bij)vullen (2/2)
Vul nooit bij tot boven het maximum-
peil en vergeet niet de dop 1 en de peil-
staaf 2 weer terug te plaatsen.
Om spatten te voorkomen, adviseren
wij een trechter te gebruiken bij het (bij)
vullen van olie.
1
2
1
2
Motorolie bijvullen
Gebruik een trechter of be-
scherm het gedeelte rond te
vulopening om te voorkomen
dat er motorolie op een warm gedeelte
van de motorruimte of een gevoelig on-
derdeel (bijv. elektrische onderdelen) te-
rechtkomt.
Risico van brand.
engine oil ...................................................
(up to the end of the DU)
oil change ..................................................
(up to the end of the DU)
engine oil level ...........................................
(up to the end of the DU)
engine oil capacity .....................................
(up to the end of the DU)
filter
oil filter .................................................
(up to the end of the DU)
4.7
NLD_UD72276_1
Engine oil level: oil change (HZG - Renault)
Engine oil level: oil change
Soort motorolie
Raadpleeg het onderhoudsdocument van
uw auto.
OLIEPEIL VAN DE MOTOR: OLIE VERVERSEN
Laat de motor nooit in een af-
gesloten ruimte draaien: uit-
laatgassen zijn giftig.
Olie aftappen: let op bij het af-
tappen van hete olie dat u zich
er niet aan brandt.
Oliepeil bijvullen en/of con-
troleren: let er bij het bijvullen
of controleren van het oliepeil
op dat er geen olie op de mo-
toronderdelen lekt.
Vergeet niet de dop goed te sluiten en de
peilstaaf terug te plaatsen om te voorko-
men dat er olie op hete motoronderde-
len spat.
Risico van brand.
Controleer bij werkzaamheden
onder de motorkap of de scha-
kelaar van de ruitenwisser in
de stand uit staat.
Verwondingsgevaar.
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de motor, deze kan
nog warm zijn. Bovendien
kan de ventilateurmotor on-
verwacht gaan draaien. Het waarschu-
wingslampje in de motorruimte
herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar.
Motorolie verversen
Interval: raadpleeg het onderhoudsdocu-
ment van uw auto.
Inhoud bij verversen
Raadpleeg het onderhoudsboekje van uw
auto of neem contact op met een merkdea-
ler.
Controleer het motoroliepeil altijd met
behulp van de peilstaaf zoals hiervoor is uit-
gelegd (het mag nooit lager dan het mini-
mumpeil of hoger dan het maximumpeil van
de peilstaaf zijn).
Als het peil abnormaal of herhaaldelijk
daalt, moet u een merkdealer raadple-
gen
Overschrijding van het
maximumpeil van de
motorolie
Het maximumpeil mag nooit
worden overschreden: dit kan leiden tot
schade aan de motor en het antilucht-
verontreinigingssysteem.
Als het peil boven het maximum is, start
de motor dan niet en roep de hulp in
van een merkdealer.
levels .........................................................
(up to the end of the DU)
engine coolant ...........................................
(current page)
tanks and reservoirs
coolant .................................................
(current page)
levels:
coolant .................................................
(current page)
4.8
NLD_UD74273_2
Niveau / Filtres (HZG - Renault)
Interval voor het vervangen
Raadpleeg het onderhoudsdocument van
uw auto.
Regelmatige controle van het peil
Controleer regelmatig het peil van de
koelvloeistof (de motor kan ernstig bescha-
digen door een gebrek aan koelvloeistof).
Vul uitsluitend bij met door onze technische
dienst goedgekeurde producten die zorgen
voor:
een bescherming tegen bevriezen;
een bescherming tegen corrosie van het
koelcircuit.
Levels
engine coolant
Als het peil abnormaal of herhaaldelijk
daalt, moet u een merkdealer raadple-
gen
Zolang de motor warm is,
mogen er geen werkzaamhe-
den aan de motor en het koel-
systeem worden uitgevoerd.
Risico van brandwonden.
Koelvloeistof
Bij stilstaande motor en op horizontale on-
dergrond, moet het peil bij koude motor
liggen tussen de merktekens “MINI” en
“MAXI” aangegeven op het koelvloeistofre-
servoir 1.
Vul bij koude motor bij, voordat het peil be-
neden het “MINI”-merkteken is gedaald.
PEILEN, FILTERS (1/3)
1
Controleer bij werkzaamheden
onder de motorkap of de scha-
kelaar van de ruitenwisser in
de stand uit staat.
Risico van verwonding.
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet het contact
uitgeschakeld zijn. 2.4 of
2.5
brake fluid ..................................................
(current page)
levels:
brake fluid ............................................
(current page)
tanks and reservoirs
brake fluid ............................................
(current page)
4.9
NLD_UD74273_2
Niveau / Filtres (HZG - Renault)
brake fluid
Peil 2
Het is normaal dat het remvloeistofpeil daalt
met het slijten van de remblokken maar het
mag nooit beneden het “MINI”-merkteken
komen.
Als u zelf de slijtage van de remblokken en
schijven wilt controleren, vraag dan bij uw
dealer naar de brochure met de controleme-
thode of raadpleeg de website van de fabri-
kant.
Vullen
Na werkzaamheden aan het hydraulische
circuit moet de remvloeistof worden vervan-
gen door een deskundige.
Gebruik hiervoor uitsluitend door onze tech-
nische dienst goedgekeurde remvloeistof uit
een verzegelde verpakking.
Interval voor het vervangen
Raadpleeg het onderhoudsdocument van
uw auto.
Remvloeistof
Controle van het peil moet bij stilstaande
motor en op horizontale ondergrond plaats-
vinden.
Controleer regelmatig het peil van de rem-
vloeistof en zeker als u bij het remmen een
verschil, hoe gering ook, opmerkt.
PEILEN, FILTERS (2/3)
2
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de motor, deze kan
nog warm zijn. Bovendien kan
de ventilateurmotor onver-
wacht gaan draaien.
Risico van verwonding.
Als het peil abnormaal of herhaaldelijk
daalt, moet u een merkdealer raadple-
gen
filter
air filter .................................................
(current page)
tanks and reservoirs:
windscreen washer ..............................
(current page)
levels:
windscreen washer reservoir ...............
(current page)
filter
passenger compartment filter ..............
(current page)
4.10
NLD_UD74273_2
Niveau / Filtres (HZG - Renault)
Vloeistof
Product voor ruitensproeiers (‘s winters met
speciale antivries).
Controle van het peil
Gebruik de “pipet-dop”. Sluit hiervoor het
gaatje 4 af met uw vinger, haal de dop eruit
en lees de inhoud af op de peilstaaf in de
dop.
Opmerking: Controleer regelmatig het peil
van het reservoir door vloeistof bij te vullen
voordat u een route aanvangt.
Sproeiers
Raadpleeg een merkdealer om de sproeiers
van de voorruit in de juiste stand te richten.
windscreen washer reservoir
Filters
Filters
Het vervangen van de filters (luchtfilter, inte-
rieurfilter, brandstoffilter) maakt deel uit van
het onderhoudsprogramma van uw auto.
Interval voor het vervangen van de fil-
ters: raadpleeg het onderhoudsdocument
van uw auto.
Voorruitsproeierreservoir
Vullen
Stilstaande motor, open de dop 3. Vul bij tot
u de vloeistof ziet en zet de dop terug.
PEILEN, FILTERS (3/3)
3
Controleer bij werkzaamheden
onder de motorkap of de scha-
kelaar van de ruitenwisser in
de stand uit staat.
Risico van verwonding.
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de motor, deze kan
nog warm zijn. Bovendien kan
de ventilateurmotor onver-
wacht gaan draaien.
Risico van verwonding.
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet het contact
uitgeschakeld zijn. 2.4 of
2.5
4
tyre pressure..............................................
(up to the end of the DU)
tyre pressures ............................................
(up to the end of the DU)
tyres ...........................................................
(up to the end of the DU)
4.11
NLD_UD74274_2
Pressions de gonflage des pneumatiques (HZG - Renault)
Tyre pressure
BANDENSPANNINGEN (1/2)
B: bandenmaat van uw auto.
C: bandenspanning voor.
D: bandenspanning achter.
E: bandenspanning van het reservewiel.
A
CD
D
D
B
B
B
B
B
C
C
E
Sticker A
Open het bestuurdersportier om het te lezen.
De bandenspanning dient bij koude banden
te worden gecontroleerd.
Indien u de bandenspanning niet bij koude
banden kunt controleren, moet u de opge-
geven waarden met 0,2 tot 0,3 bar (3 PSI)
verhogen. Verlaag nooit de spanning van
een warme band.
A
Auto met een controlesys-
teem voor bandenspanning
Bij een te lage bandenspanning
(lekke band, lage spanning,
enz.) gaat het controlelampje
op het instrumentenpaneel branden.
2.29
Kans op klapband.
4.12
NLD_UD74274_2
Pressions de gonflage des pneumatiques (HZG - Renault)
BANDENSPANNINGEN (2/2)
Bijzonderheid vol belaste auto´s (maxi-
mum toegelaten totale massa) met een
aanhangwagen: de maximumsnelheid
is 100 km/u en de bandenspanning moet
worden verhoogd met 0,2 bar. 6.8
Veiligheid van de banden en monteren
van sneeuwkettingen: 5.10
Voor uw veiligheid en voor de
naleving van de geldende wet-
geving.
Als de banden vervangen
moeten worden, mag dit alleen gebeu-
ren door even grote banden van het-
zelfde merk, met dezelfde eigenschap-
pen en met hetzelfde profiel.
Ze moeten: ten minste hetzelfde laad-
vermogen en dezelfde maximumsnel-
heid als de oorspronkelijke banden
hebben, ofwel voldoen aan de door
de merkdealer gestelde eisen.
Indien u deze instructies niet respec-
teert, kunt u uw veiligheid in gevaar
brengen en is uw auto mogelijk niet con-
form de voorschriften.
Risico op verlies van de controle over
de auto.
battery........................................................
(up to the end of the DU)
maintenance:
mechanical ...........................................
(up to the end of the DU)
4.13
NLD_UD77180_3
Batterie (HZG - Renault)
Battery
ACCU (1/2)
1
De accu 1 is onderhoudsvrij. U mag de
accu niet openen of er vloeistof aan toe-
voegen.
De accu bevat zwavelzuur.
Vermijd daarom contact met de
ogen, de huid of kleding. Bij on-
verhoopt contact spoelen met
veel water. Indien nodig een arts raad-
plegen.
Houd open vuur, gloeiende voorwerpen
en vonken verwijderd van de accu: ex-
plosiegevaar.
Afhankelijk van de auto, controleert een
systeem continu de capaciteit van de accu.
Als deze afneemt, verschijnt de boodschap
Accu zwak start de motor” op het instru-
mentenpaneel. Start in dat geval de motor
weer. De boodschap verdwijnt.
De capaciteit van uw accu kan verminderen,
vooral als u uw auto gebruikt:
voor korte ritten;
in stadsverkeer;
als de temperatuur daalt;
bij langdurig gebruik van stroomverbrui-
kers (radio enz.) bij stilstaande auto.
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de motor, deze kan
nog warm zijn. Bovendien kan
de ventilateurmotor onver-
wacht gaan draaien.
Het waarschuwingslampje in de
motorruimte herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar.
Alvorens enige handeling in de
motorruimte uit te voeren, moet
het contact worden uitgescha-
keld door op de motorstopknop
te drukken. 2.4 of 2.5
4.14
NLD_UD77180_3
Batterie (HZG - Renault)
Vervangen van de accu
Omdat dit een ingewikkelde ingreep is, advi-
seren wij dit over te laten aan uw merkdea-
ler.
ACCU (2/2)
Omdat de accu van een spe-
ciaal type is, moet u deze ver-
vangen door een gelijkwaar-
dige accu. Raadpleeg een
merkdealer.
A
2 3 4
567
Sticker A
Houd u aan de indicaties op de accu:
2 Open vuur en roken verboden;
3 oogbescherming verplicht;
4 op afstand van kinderen houden;
5 explosieve stoffen;
6 raadpleeg het instructieboekje;
7 corrosieve stoffen.
maintenance:
bodywork .............................................
(up to the end of the DU)
washing .....................................................
(up to the end of the DU)
paintwork
maintenance ........................................
(up to the end of the DU)
anti-corrosion protection ............................
(current page)
4.15
NLD_UD79802_3
Entretien de la carrosserie (peinture mate) (HZG - Renault)
Bodywork maintenance
ONDERHOUD VAN DE CARROSSERIE (1/3)
Wat u moet doen
Was uw auto regelmatig, met de motor uit,
met door onze technische diensten gese-
lecteerde shampoos (nooit met schuurmid-
delen). Spuit vooraf rijkelijk met een water-
straal het volgende af:
de aanslag door luchtverontreiniging,
bloeiende bomen (linden bijvoorbeeld);
modder uit de wielkuipen en onder de bo-
demplaat die anders lange tijd het vocht
kunnen vasthouden;
de uitwerpselen van vogels, die een
chemische reactie met de lak veroorza-
ken waardoor deze snel kan ontkleuren
en zelfs kan loslaten;
Deze vlekken moet u direct wegwassen,
want zij kunnen later niet meer door poet-
sen worden verwijderd;
zout, dat vooral in de wielkuipen en onder
de bodemplaat achterblijft na te hebben
gereden op wegen waar gestrooid is.
Ontdoe de auto regelmatig van plantenres-
ten (hars, bladeren enz.).
Een goed onderhouden auto gaat langer
mee. Daarom wordt aangeraden de buiten-
kant van de auto regelmatig te onderhou-
den.
Uw auto is op doelmatige wijze tegen roest-
vorming beschermd. Toch staat hij bloot aan
de invloed van verschillende parameters.
Agressieve stoffen in de lucht
luchtverontreiniging in steden en in in-
dustriegebieden,
zilte lucht langs de kust, vooral bij warm
weer,
wisselende klimaatinvloeden en verande-
ringen in de vochtigheidsgraad (wegen-
zout in de winter, water waarmee de weg
wordt schoongespoeld enz.).
Kleine beschadigingen in het dagelijks
gebruik
Schurende stoffen
Stof in de lucht, zand, modder, opspattende
steentjes, enz.
Er zijn een aantal maatregelen nodig om de
hierboven genoemde gevaren te bestrijden.
Houd rekening met lokale voorschriften
inzake het wassen van een auto (bv. niet op
de openbare weg).
Houd bij het rijden op pas geasfalteerde
wegen afstand van de andere auto’s om be-
schadiging van lak en ruiten door opspat-
tend grind te voorkomen.
Kleine beschadigingen van de lak moet
u snel herstellen of laten herstellen zodat
roest ook daar geen kans krijgt.
Laat uw merkdealer regelmatig de carrosse-
rie inspecteren als de auto een plaatwerk-
garantie heeft. Raadpleeg het onderhouds-
document.
Bewegende delen of mechanische organen
moeten na reiniging altijd met een door onze
technische dienst goedgekeurd product op-
nieuw worden beschermd.
Bij de merkdealer vindt u een uitgebreid
gamma speciale onderhoudsproducten.
4.16
NLD_UD79802_3
Entretien de la carrosserie (peinture mate) (HZG - Renault)
ONDERHOUD VAN DE CARROSSERIE (2/3)
Ontvetten of reinigen met
behulp van een hoge-
drukreiniger of sproeipro-
ducten die niet door onze
technische dienst zijn
goedgekeurd.
– mechanische delen (bijv. de motorruimte);
– onderkant carrosserie;
– scharnierende delen (bijv. aan de portie-
ren);
– gelakte plastic delen aan de buitenkant
(bijv. bumpers).
Dit kan leiden tot oxidatie
of storingen.
Wat u niet moet doen
De auto wassen in felle zon of als het vriest.
Vuil of insectenresten wegkrabben, zonder
ze eerst met water los te weken.
De auto verwaarlozen zodat vuil zich kan
ophopen.
Kleine beschadigingen niet (laten) bijwer-
ken.
Vlekken of aanslag verwijderen met op-
losmiddelen die niet door onze technische
diensten zijn geselecteerd. De lak kan hier-
door worden aangetast.
Vaak door sneeuw en modder rijden zonder
de auto te wassen, met name de wielkuipen
en de bodemplaat.
4.17
NLD_UD79802_3
Entretien de la carrosserie (peinture mate) (HZG - Renault)
Rijden door een wasstraat
Zet de schakelaar van de ruitenwisser in
ruststand. 1.92 Controleer de bevestiging
van de uitrusting aan de buitenkant, extra
lampen, spiegels en zet de ruitenwisserbla-
den vast met tape.
Verwijder de spriet van de radioantenne
indien uw auto hiermee is uitgerust.
Denk eraan na het wassen het tape te ver-
wijderen en de antenne terug te plaatsen.
Reinigen van de koplampen,
de opname-elementen en de
camera’s
Veeg deze schoon met een zachte doek of
poetskatoen. Als dit onvoldoende is, bevoch-
tig deze dan met wat zeepsop en veeg deze
af met een zachte doek of poetskatoen.
Veeg de ruit tenslotte voorzichtig af met een
droge zachte doek.
Gebruik geen reinigingsmiddelen met al-
cohol of gereedschap zoals een ijskrab-
ber.
Bijzonderheid van auto’s met
matte lak
Voor dit type lak moeten bepaalde voor-
zorgsmaatregelen worden genomen.
Wat u moet doen
De auto overvloedig met de hand met water
wassen en daarbij een zachte doek, spons,
enz. gebruiken.
Wat u niet moet doen
– producten op basis van was gebruiken
(opwrijven);
– te hard wrijven;
– de auto wassen in een wasstraat;
– stickers op de lak plakken (risico op ach-
terblijvende resten).
De auto reinigen met een
hogedrukreiniger.
ONDERHOUD VAN DE CARROSSERIE (3/3)
Reinigen van stickers,
decoratiefolie, enz.
Wat u moet doen
Veeg deze schoon met een zachte doek of
poetskatoen.
Bevochtig met zeepsop en veeg schoon met
een zachte doek of poetskatoen.
Veeg de ruit tenslotte voorzichtig af met een
droge zachte doek.
Wat u niet moet doen
Producten op basis van alcohol gebruiken.
Gereedschap gebruiken (bijv. schraper).
Te hard wrijven.
De auto reinigen met een
hogedrukreiniger.
maintenance:
interior trim ...........................................
(up to the end of the DU)
interior trim
maintenance ........................................
(up to the end of the DU)
cleaning:
inside the vehicle .................................
(up to the end of the DU)
4.18
NLD_UD67176_1
Entretien des garnitures intérieures (HZG - Renault)
Interior trim maintenance
Ruiten van instrumenten
(bijv.: instrumentenpaneel, klok, display bui-
tentemperatuur, radiodisplay, multimedia- of
multifunctioneel display enz.)
Veeg deze schoon met een zachte doek of
poetskatoen.
Als dat onvoldoende is, gebruik dan een
in zeepsop gedrenkte doek (of poetska-
toen) en veeg de ruit voorzichtig na met een
andere vochtige doek of poetskatoen.
Veeg de ruit tenslotte voorzichtig af met
een droge zachte doek.
Gebruik geen producten met alcohol en/
of spuit vloeistoffen in dit gebied.
Autogordels
Deze moeten goed schoon worden gehou-
den.
Gebruik producten die door de merkdealer
worden geleverd of lauw zeepsop en een
spons; veeg de gordels met een doek droog.
Gebruik geen wasmiddelen of kleurstof-
fen omdat deze de gordels kunnen aan-
tasten.
ONDERHOUD VAN DE BINNENBEKLEDING (1/2)
Textiel (stoelen,
deurbekleding ...)
Stofzuig het textiel regelmatig.
Vloeistofvlekken
Gebruik zeepsop.
Absorbeer de vlek of duw er lichtjes op (nooit
wrijven) met een zachte doek. Spoel daarna
het restant af en absorbeer dit.
Vlekken van vaste of halfvaste
substanties
Verwijder restanten van vaste of halfvaste
substanties onmiddellijk met behulp van
een spatel (ga daarbij vanaf de randen naar
het midden van de vlek om te voorkomen
dat deze wordt uitgesmeerd).
Reinig zoals aangegeven voor vloeistofvlek-
ken.
Snoep en kauwgom verwijderen
Leg een ijsblokje op de vlek om deze te laten
uitharden en ga daarna te werk zoals aange-
geven voor vaste vlekken.
Een goed onderhouden auto gaat langer
mee. Daarom wordt aangeraden de binnen-
kant van de auto regelmatig te onderhou-
den.
Een vlek moet altijd snel behandeld worden.
Reinig de bekleding (ongeacht het soort
vlek) met koud of lauwwarm zeepsop op
basis van natuurlijke zeep.
Gebruik geen detergenten (afwasmiddel,
producten in poedervorm, producten op
alcoholbasis enz.).
Gebruik een zachte doek.
Spoel en absorbeer het overschot.
Raadpleeg de merkdealer voor advies
over het onderhoud van het interieur en/
of bij een onbevredigend resultaat.
4.19
NLD_UD67176_1
Entretien des garnitures intérieures (HZG - Renault)
ONDERHOUD VAN DE BINNENBEKLEDING (2/2)
Wat u niet moet doen
Plaats geen voorwerpen zoals deodorant,
parfum, enz. bij de ventilatieroosters; deze
kunnen de bekleding van het dashboard
aantasten.
Gebruik van een hogedruk-
reiniger of sproeiproducten
in het interieur van de auto:
als geen bijzondere voorzorgsmaatrege-
len worden genomen, bestaat het gevaar
dat elektrische en elektronische compo-
nenten in de auto defect raken.
Verwijderen/terugplaatsen
van oorspronkelijk in de auto
aangebrachte afneembare
uitrusting
Als u afneembare uitrusting moet verwijde-
ren om het interieur schoon te maken (bij-
voorbeeld matten), moet u altijd zorgen dat
u ze correct en aan de goede kant terug-
plaatst (de bestuursmat moet aan de kant
van de bestuurder worden teruggeplaatst)
en vastzet met de elementen die bij de uit-
rusting zijn geleverd (de bestuurdersmat bij-
voorbeeld, moet altijd worden vastgezet met
behulp van de voorgeïnstalleerde bevesti-
gingselementen).
Controleer altijd, terwijl de auto nog stilstaat,
of niets de besturing hindert (obstakel onder
de pedalen, een hak die achter de mat blijft
hangen, enzovoort).
4.20
NLD_UD67205_1
Filler NU (HZG - Renault)
5.1
NLD_UD82480_6
Sommaire 5 (HZG - Renault)
Hoofdstuk 5: Praktische tips
Lekke band, reservewiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.2
Pompset voor de banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.4
De gereedschappen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.7
Verwisselen van een wiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.8
Banden (veiligheid, wielen, wintergebruik) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.10
Koplampen (vervangen van een lamp) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.13
Achterlichten en zijlichten (vervangen van een lamp) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.14
Binnenverlichting (vervangen van een lamp) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.17
RENAULT card: batterij . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.19
FM-afstandsbediening: batterijtjes. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.20
Zekeringen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.21
Accu. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.24
Toebehoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.26
Ruitenwisser (vervangen van een ruitenwisserblad) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.27
Aanhanger . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.29
Storingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.33
puncture.....................................................
(up to the end of the DU)
emergency spare wheel ............................
(up to the end of the DU)
5.2
NLD_UD74277_2
Crevaison, roue de secours (HZG - Renault)
Puncture, emergency spare wheel
In geval van een lekke band
Afhankelijk van de auto, beschikt u over een
oppompset voor de banden of een reserve-
wiel (raadpleeg de volgende bladzijdes).
Bijzonderheid
Het controlesysteem van de bandenspan-
ning controleert niet de spanning van de
reserveband (het door het reservewiel ver-
vangen wiel verdwijnt van het display op het
instrumentenpaneel).
2.29
LEKKE BAND, RESERVEWIEL (1/2)
Laat het reservewiel regelmatig door uw dealer controleren. Na verloop van tijd
kan het door veroudering onbruikbaar worden.
Auto’s met een reservewiel dat kleiner is dan de andere vier wielen:
Monteer nooit meer dan één reservewiel op een auto.
Doordat het reservewiel een kleinere diameter heeft dan het oorspronkelijke wiel, is de
bodemhoogte van de auto kleiner geworden.
Vervang zo snel mogelijk het reservewiel door een wiel van dezelfde maat als het origi-
nele wiel.
Bij tijdelijke gebruik van dit reservewiel, mag de rijsnelheid niet hoger zijn dan de snel-
heid die op de sticker op het wiel aangegeven staat.
De montage van dit wiel kan het rijgedrag van uw auto veranderen. Voorkom snel op-
trekken en krachtig remmen en verminder uw snelheid in bochten.
Als u sneeuwkettingen moet gebruiken, monteer dan het reservewiel op de achteras en
controleer de bandenspanning.
5.3
NLD_UD74277_2
Crevaison, roue de secours (HZG - Renault)
Reservewiel A
Om erbij te kunnen komen:
open de achterklep;
Neem de losse bodemplaat 1 weg;
Verwijder de gereedschapsset door deze
aan de handgrepen op te tillen;
draai de centrale bevestiging los;
Als de auto is uitgerust met een verster-
ker, zet u deze opzij;
Opmerking: let erop dat u de versterker
nergens tegen laat botsen en dat u de be-
drading niet doorsnijdt;
verwijder het reservewiel.
LEKKE BAND, RESERVEWIEL (2/2)
Als u de auto heeft stilgezet
in de berm van de weg, moet
u de andere weggebruikers
waarschuwen door middel van
de gevarendriehoek of op een andere,
in het land waar u bent, voorgeschreven
manier.
A
1
Raak het uitlaatsysteem niet
aan.
Risico van brandwonden.
tyre inflation kit...........................................
(up to the end of the DU)
5.4
NLD_UD74278_2
Kit de gonflage des pneumatiques (HZG - Renault)
Tyre inflation kit
POMPSET VOOR DE BANDEN (1/3)
De set is uitsluitend bestemd
en goedgekeurd voor het op-
pompen van banden van een
auto die met deze set uitgerust
is.
In geen geval mag de set gebruikt
worden voor het oppompen van banden
van een andere auto of enig ander op-
pompbaar voorwerp (zwemband, boot,
enz.).
Voorkom dat de huid in contact komt met
de vloeistof tijdens de reparatiehandelin-
gen. Als toch druppeltjes ontsnappen,
moet u deze overvloedig afspoelen.
Houd de reparatieset uit de buurt van
kinderen.
Gooi het lege reservoir niet in de natuur.
Lever het in bij uw merkdealer of bij een
depot voor klein chemisch afval.
Het reservoir heeft een beperkte houd-
baarheid die is aangegeven op zijn
etiket. Controleer de houdbaarheidsda-
tum.
Ga bij een merkdealer langs om de
pompslang en het reservoir met het re-
paratieproduct te laten vervangen.
A
B
De set repareert beschadigde
banden waarvan het loopvlak A
beschadigd is door een voor-
werp van minder dan 4 millime-
ter. Hij repareert niet alle typen lekken,
zoals sneden van meer dan 4 millimeter,
sneden aan de zijkant B van de band,
enz.
Controleer ook of de velg in goede staat
is.
Verwijder niet het voorwerp dat de oor-
zaak is van de lekkage als dit nog in de
band zit.
Gebruik de pompset niet als de
band beschadigd is door het
rijden met een lekke band.
Controleer dus zorgvuldig de
zijkant van de banden voor het repare-
ren.
Bovendien kan het rijden met zachte of
zelfs platte (of lekke) banden de veilig-
heid in gevaar brengen en niet te repa-
reren blijken.
Deze reparatie is tijdelijk.
Een lekke band moet zo snel mogelijk
worden gerepareerd en vóór terugplaat-
sing door een deskundige worden on-
derzocht.
Voor het vervangen van een band die
met behulp van deze set gerepareerd is,
moet u de specialist op de hoogte bren-
gen.
Tijdens het rijden kan een trilling gevoeld
worden door de aanwezigheid van het
product in de band.
5.5
NLD_UD74278_2
Kit de gonflage des pneumatiques (HZG - Renault)
POMPSET VOOR DE BANDEN (2/3)
Gebruik in geval van een lekke band de set
die is opgeborgen onder de mat van de ba-
gageruimte.
Draaiende motor, parkeerrem vastgezet,
Schroef de dop van de flesafdruk 3 los;
schroef de dop van de fles 2;
schroef de fles 2 bij de flesafdruk 3 op de
compressor;
schroef het dopje van het ventiel van het
betreffende wiel los en schroef de pom-
paansluiting 6 erop;
koppel alle accessoires los van de ac-
cessoireaansluitingen van het voertuig;
sluit de stekker 4 beslist aan op de ac-
cessoireaansluiting van uw auto;
druk op schakelaar 5 om de band op te
pompen tot de aanbevolen spanning;
4.11
Voordat u deze set gebruikt zet
u de auto aan de kant van de
weg, ver genoeg van het ver-
keer, schakelt u de alarmknip-
perlichten in, zet u de parkeerrem vast,
laat u alle inzittenden uit de auto stap-
pen en zorgt u dat deze zich op veilige
afstand van het verkeer bevinden.
Als u de auto heeft stilgezet
in de berm van de weg, moet
u de andere weggebruikers
waarschuwen door middel van
de gevarendriehoek of op een andere,
in het land waar u bent, voorgeschreven
manier.
na maximaal 10 minuten stopt u het
pompen om de spanning af te lezen (op
de manometer 1).
NB: terwijl de fles leegloopt (ongeveer
30 seconden), geeft de manometer 5 kort
een druk van 6 bar aan, daarna daalt de
spanning.
corrigeer de spanning: voor meer span-
ning, ga door met pompen met de set.
Als na 10 minuten niet een spanning van
minimaal 1,8 bar wordt bereikt, is er geen
reparatie mogelijk, rijd dan niet verder,
maar roep de hulp in van een merkdealer.
4
2
13
5
6
5.6
NLD_UD74278_2
Kit de gonflage des pneumatiques (HZG - Renault)
POMPSET VOOR DE BANDEN (3/3)
Als de band correct is opgepompt, verwij-
dert u de set: schroef de pompaansluiting 6
langzaam los om ontsnappen van product te
voorkomen, en bewaar de fles in een plastic
verpakking om te voorkomen dat er product
weglekt.
Plak het etiket met de rijvoorschriften op
een voor de bestuurder zichtbare plaats
op het dashboard;
Berg de set op.
Als de band na de eerste keer oppompen
nog steeds lek is, moet er worden gere-
den om het gat te vullen.
– Rijd direct weg en rijd tussen de 20 en
60 km/u om het product gelijkmatig in de
band te verdelen. Stop na 3 kilometer
rijden om de spanning te controleren.
Als de spanning hoger is dan 1,3 bar,
maar lager dan de voorgeschreven
waarde, corrigeer deze dan (raadpleeg
de sticker op de zijkant van het bestuur-
dersportier); als dit niet zo is, neem dan
contact op met een merkdealer: er is
geen reparatie mogelijk.
Voorzorgsmaatregel bij het
gebruik van de set
De set mag niet langer dan 10 minuten aa-
neengesloten gebruikt worden.
In de voetenruimte van de be-
stuurder mogen geen objec-
ten aanwezig zijn; bij plotseling
remmen kunnen deze onder de
pedalen terechtkomen en het gebruik
ervan hinderen.
Let op, als een ventieldopje
ontbreekt of niet goed vast-
gezet is, kan er lucht uit de
banden ontsnappen en de ban-
denspanning afnemen.
Zorg altijd dat de ventieldopjes gelijk
zijn aan de originele en dat ze helemaal
vastgezet zijn.
Na een reparatie met behulp
van de set, mag u niet meer
dan 200 km rijden. Verminder
bovendien uw snelheid en rijd
in elk geval niet sneller dan 80 km/u. Het
etiket dat u op een zichtbare plaats op
het dashboard moet plakken, herinnert
u hieraan.
Afhankelijk van het land of de plaatse-
lijke voorschriften, moet een met de
pompset gerepareerde band worden
vervangen.
6
tool kit ........................................................
(up to the end of the DU)
hubcap tool ................................................
(up to the end of the DU)
jack ............................................................
(up to the end of the DU)
wheelbrace ................................................
(up to the end of the DU)
towing hitch................................................
(up to the end of the DU)
wheelbrace ................................................
(up to the end of the DU)
puncture.....................................................
(up to the end of the DU)
5.7
NLD_UD74279_2
Outils (HZG - Renault)
Krik 2
Vouw deze goed op en plaats terug in de
houder.
Hendel van de krik 3
Hiermee kunt u het sleepoog los- of vast-
draaien 4.
Sleepoog 4
5.29
Wielmoersleutel 1
Hiermee draait u de wielbouten en het
sleepoog 4 los en zet u deze weer vast.
De aanwezigheid van gereedschap is afhan-
kelijk van de auto.
Het gereedschap bevindt zich in de bak
onder de mat van de bagageruimte.
Til de mat in de bagageruimte op en haal ze
weg.
GEREEDSCHAP
Tools
Laat nooit gereedschap in de auto rondslingeren. Dit is gevaarlijk als u plotseling moet remmen. Klem na gebruik het gereedschap
weer goed vast in de gereedschapset en berg deze correct op in zijn houder: risico van verwonding.
Als de gereedschapset wielbouten bevat, gebruik deze bouten dan alleen voor het reservewiel: raadpleeg de sticker op het reser-
vewiel.
Gebruik de krik alleen voor het verwisselen van een wiel. De krik mag nooit als steun bij werkzaamheden onder de auto worden gebruikt.
2
1
3
4
changing a wheel.......................................
(up to the end of the DU)
lifting the vehicle
changing a wheel .................................
(up to the end of the DU)
puncture.....................................................
(up to the end of the DU)
5.8
NLD_UD67181_1
Changement de roue (HZG - Renault)
Bevestig de wielmoersleutel 1 en de hand-
greep van de krik 6 (in gleuf 5).
Draai de zwengel een paar slagen tot het
wiel vrijkomt van de grond.
Changing a wheel
Schakel de alarmknipperlich-
ten in.
Zet de auto stil op een horizon-
tale, stroeve en stevige onder-
grond op veilige afstand van het verkeer.
Zet de parkeerrem vast en schakel een
versnelling in (eerste of achteruit, of P bij
een automatische transmissie).
Laat alle inzittenden uitstappen en houd
hen op veilige afstand van het verkeer.
VERWISSELEN VAN EEN WIEL (1/2)
Auto met een krik,
wielmoersleutel en krikhendel
Verwijder de wieldop (indien van toepas-
sing).
Draai de wielbouten iets los met de wiel-
moersleutel 1. Plaats deze zo dat u deze
naar beneden moet drukken.
Draai de krik 4 met de hand om de grond-
plaat uit te lijnen (deze moet plat op de
grond zitten), totdat de kop van de krik 3 in
het midden van de markering 2 zit.
Als de auto geen krik, wielmoersleutel,
enz. heeft, kan een merkdealer u deze
leveren.
Als u de auto heeft stilgezet
in de berm van de weg, moet
u de andere weggebruikers
waarschuwen door middel van
de gevarendriehoek of op een andere,
in het land waar u bent, voorgeschreven
manier.
1
2
3
1
6
4
5
5.9
NLD_UD67181_1
Changement de roue (HZG - Renault)
Als u merkt dat een band lek is
moet u direct stoppen en het
reservewiel monteren.
Een lekke band moet zo snel
mogelijk worden gerepareerd en vóór
terugplaatsing door een deskundige
worden onderzocht.
VERWISSELEN VAN EEN WIEL (2/2)
Draai de zwengel een paar slagen zodat het
wiel vrijkomt van de grond.
Draai de wielbouten geheel los en neem het
wiel van de naaf.
Plaats het reservewiel op de naaf en draai
het wiel rond tot de gaten voor de wielbouten
samenvallen.
Controleer of het wiel goed tegen de naaf
is gedrukt.
Laat de krik zakken.
Als het wiel op de grond rust, zet u de bouten
goed vast, en moet u het vastzetten en de
bandenspanning van het reservewiel zo snel
mogelijk laten controleren.
Laat nooit gereedschap in de
auto rondslingeren. Dit is ge-
vaarlijk als u plotseling moet
remmen. Plaats na gebruik
de gereedschappen weer goed in hun
steun en berg deze correct op in zijn
houder: risico van verwonding.
Als wielbouten zijn meegeleverd, ge-
bruik deze bouten dan alleen voor het
reservewiel: raadpleeg de sticker op het
reservewiel.
Gebruik de krik alleen voor het verwis-
selen van een wiel. De krik mag nooit als
steun bij werkzaamheden onder de auto
worden gebruikt.
tyres ...........................................................
(up to the end of the DU)
wheels (safety) ..........................................
(up to the end of the DU)
5.10
NLD_UD74280_2
Pneumatiques (HZG - Renault)
Tyres (tyre and wheel safety, use in winter)
BANDEN (1/3)
Onderhoud van de banden
De banden van uw auto moeten altijd aan de
wettelijke voorschriften voldoen. Bovendien
moeten de banden, in het belang van een
goede wegligging van uw auto, van het-
zelfde merk zijn en hetzelfde profiel hebben.
De banden moeten in goede staat verkeren
en voldoende profiel hebben; de merken die
door onze technische dienst zijn goedge-
keurd, zijn voorzien van slijtagecontrole-
stiften 1.
De banden vormen de enige verbinding
tussen de auto en het wegdek, het is daarom
van het grootste belang dat zij in goede staat
verkeren.
Houd u strikt aan de wettelijke voorschriften
op dit gebied.
Als het loopvlak van een band tot aan deze
stiften is weggesleten, worden ze zicht-
baar 2: u moet dan deze band laten vervan-
gen, omdat er nog slechts 1,6 mm profiel
overblijft, waardoor de band op een natte
weg onvoldoende grip heeft.
Ook door overbelasting, door het langdurig
snel rijden bij hoge buitentemperaturen en
door het regelmatig rijden op slechte wegen,
kunnen de banden worden beschadigd,
waardoor de veiligheid in gevaar komt.
Bestuurdersfouten, zoals
“rijden tegen een stoeprand”,
kunnen de banden en de
velgen beschadigen, en de
voorwielen of achterwielen ontregelen.
Laat in dat geval hun staat door een
merkdealer controleren.
2
1
tyre pressure..............................................
(current page)
5.11
NLD_UD74280_2
Pneumatiques (HZG - Renault)
BANDEN (2/3)
Bandenspanning
Houd u aan de bandenspanningen (inclusief
het reservewiel), controleer de bandenspan-
ningen ten minste eenmaal per maand en
zeker voor een lange rit (raadpleeg de stic-
ker op de zijkant van het bestuurderspor-
tier).
Controleer de spanning: negeer hogere
waarden als gevolg van warm weer of na
een rit op hoge snelheid.
Indien u de bandenspanning niet bij koude
banden kunt controleren, moet u de opge-
geven waarden met 0,2 tot 0,3 bar (3 PSI)
verhogen.
Verlaag nooit de spanning van een
warme band.
Bijzonderheid
Afhankelijk van de auto, heeft deze een
adapter die u op het ventiel moet plaatsen
voordat u de band oppompt.
Auto met een controlesysteem voor ban-
denspanning
Bij een te lage bandenspanning (lekke band,
lage spanning, enz.) gaat het controlelampje
op het instrumentenpaneel branden.
2.29
Reservewiel
5.2 en 5.8
Door een te lage banden-
spanning ontstaat vroegtijdige
slijtage en worden de banden
abnormaal heet, met alle ge-
volgen van dien voor de veiligheid:
slechte wegligging,
risico van een klapband of het losla-
ten van het loopvlak.
De bandenspanning is afhankelijk van
de belasting en de snelheid. Pas de ban-
denspanning aan de gebruiksomstan-
digheden aan (raadpleeg de sticker op
de zijkant van het bestuurdersportier).
Let op, als een ventieldopje
ontbreekt of niet goed vast-
gezet is, kan er lucht uit de
banden ontsnappen en de ban-
denspanning afnemen.
Zorg altijd dat de ventieldopjes gelijk
zijn aan de originele en dat ze helemaal
vastgezet zijn.
5.12
NLD_UD74280_2
Pneumatiques (HZG - Renault)
BANDEN (3/3)
De banden in de winter
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen mogen uitsluitend rond
de voorwielen worden gelegd.
Als een te grote bandenmaat is gemonteerd,
kunnen er mogelijk geen sneeuwkettin-
gen worden gemonteerd.
Winterbanden
Voor een optimale grip van uw auto raden
wij u aan deze banden op alle vier wielen
te monteren.
Let op: deze banden hebben soms een pijl
met de draairichting en een indicatie van de
maximumsnelheid die lager kan liggen dan
de topsnelheid van uw auto.
Het gebruik van sneeuwkettin-
gen is alleen mogelijk in com-
binatie met even grote banden
als die oorspronkelijk zijn ge-
monteerd op uw auto.
Wij raden u in ieder geval aan een merk-
dealer te raadplegen. Hij weet als geen
ander welke voorzieningen het beste bij
uw auto passen.
Verwisselen van een wiel
Het kan enkele minuten duren,
afhankelijk van de rijstijl, voor-
dat het controlesysteem van
de bandenspanning de nieuwe plaats
van de wielen en de spanning heeft ver-
werkt, controleer de bandenspanning na
elke ingreep.
Spijkerbanden
Het gebruik van spijkerbanden is slechts
onder bepaalde omstandigheden toege-
staan. Houd u aan de ter plaatse geldende
voorschriften, en rijd niet sneller dan de
daarmee toegelaten maximum snelheid.
Indien u voor deze banden kiest, moeten zij
in ieder geval links en rechts voor worden
gemonteerd.
Vervangen van de banden
Voor uw veiligheid en voor de
naleving van de geldende wet-
geving.
Als de banden vervangen
moeten worden, mag dit alleen gebeu-
ren door even grote banden van het-
zelfde merk, met dezelfde eigenschap-
pen en met hetzelfde profiel.
Ze moeten of ten minste hetzelfde
laadvermogen en dezelfde maxi-
mumsnelheid als de oorspronkelijke
banden hebben, ofwel voldoen aan de
door de merkdealer gestelde eisen.
Indien u deze instructies niet respec-
teert, kunt u uw veiligheid in gevaar
brengen en is uw auto mogelijk niet con-
form de voorschriften.
Risico op verlies van de controle over
de auto.
bulbs
changing ..............................................
(up to the end of the DU)
changing a bulb .........................................
(up to the end of the DU)
lights:
dipped beam headlights .......................
(up to the end of the DU)
lights:
direction indicators ...............................
(up to the end of the DU)
lights:
side lights .............................................
(up to the end of the DU)
lights:
main beam headlights ..........................
(current page)
bulbs
changing ..............................................
(up to the end of the DU)
lights
front ......................................................
(up to the end of the DU)
indicators ...................................................
(up to the end of the DU)
lights
changing bulbs .....................................
(up to the end of the DU)
5.13
NLD_UD74281_2
Projecteurs avant : remplacement des lampes (HZG - Renault)
Headlights (changing bulbs)
LED mistlichten voor 11
Raadpleeg een merkdealer, afhankelijk van
de auto.
LED richtingaanwijzer 12
Raadpleeg een merkdealer.
De lampen staan onder druk
en kunnen openbarsten bij het
vervangen.
Risico van verwonding.
KOPLAMPEN: reservelampjes
Zorg dat u altijd een doos met reserve-
lampen en -zekeringen in de auto hebt,
deze is verkrijgbaar bij uw merkdealer.
Wijzig niet zelf de bedrading
van de auto want door een ver-
keerde aansluiting kan de elek-
trische installatie worden be-
schadigd (bedrading, organen en in het
bijzonder de dynamo). Laat eventuele
veranderingen door een merkdealer uit-
voeren. Hij beschikt over de noodzake-
lijke onderdelen.
Dimlicht/grootlicht met led 10
Raadpleeg een merkdealer.
Rijverlichting en
markeringslichten 9
Raadpleeg een merkdealer.
11
Extra lampen
Vraag uw merkdealer om advies als u mist-
lichten op uw auto wilt monteren.
9
9
12
10
bulbs
changing ..............................................
(up to the end of the DU)
changing a bulb .........................................
(up to the end of the DU)
indicators ...................................................
(up to the end of the DU)
lights:
direction indicators ...............................
(current page)
lights:
side lights .............................................
(current page)
lights:
brake lights ..........................................
(up to the end of the DU)
bulbs
changing ..............................................
(up to the end of the DU)
5.14
NLD_UD67184_1
Feux arrière et latéraux : remplacement des lampes (HZG - Renault)
Rear lights and side lights (changing bulbs)
LAMPEN ACHTER EN ZIJKANT: vervangen van een lamp (1/3)
Markeringslichten en
remlichten 1
Raadpleeg een merkdealer.
Richtingaanwijzers 2 of 4
(afhankelijk van de auto)
Raadpleeg een merkdealer.
Led-achteruitrijlicht 3
(afhankelijk van de auto)
Raadpleeg een merkdealer.
1
2
43
5.15
NLD_UD67184_1
Feux arrière et latéraux : remplacement des lampes (HZG - Renault)
Draai de lamphouder 6 linksom en vervang
de lamp.
Bij het monteren
Ga bij het monteren te werk in omgekeerde
volgorde en let op dat de bedrading niet
wordt beschadigd.
Lamptype: W16W
De lampen staan onder druk
en kunnen openbarsten bij het
vervangen.
Risico van verwonding.
Halogeen achteruitrijlichten
(afhankelijk van de auto)
Open de achterklep.
Maak de bekleding 5 los en verwijder deze.
LAMPEN ACHTER EN ZIJKANT: vervangen van een lamp (2/3)
5
6
lights:
fog lights ..............................................
(current page)
lights:
reversing lights .....................................
(current page)
5.16
NLD_UD67184_1
Feux arrière et latéraux : remplacement des lampes (HZG - Renault)
Halogeen
kentekenplaatverlichting 9
(afhankelijk van de auto)
maak de verlichting 9 (met een platte
schroevendraaier) los;
verwijder het kapje van het lamphuis om
bij de lamp te kunnen komen.
Lamptype: W5W
LED kentekenplaatverlichting 9
(afhankelijk van de auto)
Raadpleeg een merkdealer.
LAMPEN ACHTER EN ZIJKANT: vervangen van een lamp (3/3)
De lampen staan onder druk
en kunnen openbarsten bij het
vervangen.
Risico van verwonding.
Zijknipperlichten 10
Raadpleeg een merkdealer.
10
Derde remlicht 7
Raadpleeg een merkdealer.
Mistachterlicht 8
Raadpleeg een merkdealer.
7
9
8
bulbs
changing ..............................................
(up to the end of the DU)
changing a bulb .........................................
(up to the end of the DU)
lighting:
interior ..................................................
(up to the end of the DU)
bulbs
changing ..............................................
(up to the end of the DU)
courtesy light .............................................
(current page)
5.17
NLD_UD67185_1
Eclairage intérieur : remplacement des lampes (HZG - Renault)
Interior lighting (changing bulbs)
BINNENVERLICHTING: lamp vervangen (1/2)
Leesspots 1
Raadpleeg een merkdealer.
1
De lampen staan onder druk
en kunnen openbarsten bij het
vervangen.
Risico van verwonding.
5
1
2
Sfeerverlichting 2
Raadpleeg een merkdealer.
Verlichting dashboardkastje 3
Raadpleeg een merkdealer.
3
5.18
NLD_UD67185_1
Eclairage intérieur : remplacement des lampes (HZG - Renault)
BINNENVERLICHTING: lamp vervangen (2/2)
Bagageverlichting 6
Maak het lamphuis 6 los door met een kleine
schroevendraaier de twee lipjes aan weers-
zijden in te drukken.
Maak de stekker los.
Druk tegen het lipje 7 zodat de lichtkap 9
vrijkomt en u de lamp 8 kunt vervangen.
Lamptype: W5W
Verlichting voetruimte voor 10
Raadpleeg een merkdealer.
De lampen staan onder druk
en kunnen openbarsten bij het
vervangen.
Risico van verwonding.
6
78
Verlichting voorportieren 4,
omgevingsverlichting portier
voor en achter 5
Raadpleeg een merkdealer.
4
5
9
10
RENAULT card
battery ..................................................
(up to the end of the DU)
RENAULT card battery ..............................
(up to the end of the DU)
5.19
NLD_UD82473_3
Carte RENAULT : pile (HZG - Renault)
Bij een storing
Als de batterij te zwak is om een juiste wer-
king te kunnen garanderen, kunt u de auto
nog steeds starten en vergrendelen/ont-
grendelen. 1.13
RENAULT card: battery
RENAULT CARD: batterij
Vervangen van het batterijtje
Wanneer de boodschap “Vervang batte-
rij sleutelkaart” op het instrumentenpaneel
verschijnt, moet u het batterijtje van de
RENAULT-card vervangen:
schuif de behuizing achter 1 omlaag ter-
wijl u op de zone A drukt;
verwijder het afdekkapje 2 van het batte-
rijtje;
verwijder het batterijtje door op één kant
ervan te drukken en het aan de andere
kant op te tillen;
plaats dit terug volgens de richting en het
model aangeduid in het deksel.
Ga bij het monteren in omgekeerde volgorde
te werk en druk vervolgens vier keer, in de
nabijheid van de auto, op één van de knop-
pen van de card: de melding zijn verdwijnen.
N.B.: kom bij het vervangen van het batte-
rijtje niet aan het elektronische circuit en de
contacten in de RENAULT card.
De batterijtjes zijn verkrijgbaar bij een
merkdealer, de levensduur is ongeveer
twee jaar. Let op dat er geen inkt op het
batterijtje zit: risico van slecht elektrisch
contact.
2
A
1
Gooi lege batterijen niet weg, maar lever
ze in bij een inzamelpunt voor lege bat-
terijen.
battery (remote control) .............................
(up to the end of the DU)
remote control door locking
batteries ...............................................
(up to the end of the DU)
5.20
NLD_UD67187_1
Télécommande à radiofréquence : piles (HZG - Renault)
Vervangen van het batterijtje
Open de afstandsbediening via gleuf 1 met
behulp van een platte schroevendraaier en
vervang de batterij 2 en let daarbij op het
model en de juiste stand (+ en -) die op de
onderkant van het deksel is aangegeven.
N.B.: raak bij het vervangen van het batte-
rijtje niet de elektronische printplaat in de
sleutel aan.
Radio frequency remote control unit: batteries
FM-AFSTANDSBEDIENING: batterijtjes
Controleer bij het monteren, of het
deksel goed vastzit en de schroef goed
vastgezet is.
De batterijtjes zijn verkrijgbaar bij een
merkdealer, de levensduur is ongeveer
twee jaar.
Let op dat er geen inkt op het batterijtje
zit: risico van slecht elektrisch contact.
2
1
1
Gooi lege batterijen niet weg, maar lever
ze in bij een inzamelpunt voor lege bat-
terijen.
fuses ..........................................................
(up to the end of the DU)
5.21
NLD_UD79803_2
Fusibles (HZG - Renault)
Zekeringen in interieur B op sommige
voertuigen met Stop & Start-functie
Maak de klep B los met een schroeven-
draaier.
Fuses
ZEKERINGEN (1/3)
A
Afhankelijk van de wetgeving of uit voor-
zorg:
zorg dat u altijd reservelampen en -zeke-
ringen in uw auto heeft, een merkdealer
kan u deze leveren.
Controleer de staat van de zekeringen als
een elektrisch apparaat niet werkt.
Zekeringen in interieur A aan de
linkerkant van de auto
Maak de klep A los met een schroeven-
draaier.
B
Zekeringen in interieur A aan de
rechterkant van de auto
Het dashboardkastje moet worden gede-
monteerd om bij de zekeringen te kunnen.
Raadpleeg een merkdealer.
5.22
NLD_UD79803_2
Fusibles (HZG - Renault)
ZEKERINGEN (2/3)
1
Tangetje 1
Maak de zekering los met behulp van het
tangetje 1 dat zich op de zekeringenplaat
bevindt.
U kunt de zekering uit het tangetje schuiven.
Gebruik niet de ongebruikte plaatsen op de
zekeringplaat om reservezekeringen in te
steken.
Raak de kabelbundels en de stekkers
niet aan.
Raadpleeg de sticker met de verklaring van
de zekeringen in de opbergruimte A of B.
Bepaalde zekeringen moeten door een
vakman worden vervangen. Deze zekerin-
gen vindt u niet op de sticker.
U mag enkel werkzaamheden uitvoeren aan
de zekeringen die zijn aangegeven op de
sticker.
Controleer de betreffende ze-
kering en vervang hem, indien
nodig, door een zekering met
hetzelfde amperage als de
oorspronkelijke zekering.
Door een te sterke zekering kan de be-
drading te heet worden en kan brand
ontstaan als een elektrisch orgaan door
een storing te veel stroom verbruikt.
5.23
NLD_UD79803_2
Fusibles (HZG - Renault)
ZEKERINGEN (3/3)
Bestemming van de zekeringen
(de aanwezigheid en locatie van bepaalde zekeringen is afhankelijk van de uitvoering)
Symbool Bestemming Symbool Bestemming Symbool Bestemming
BLOWER Ventilatie VDC Dynamische besturing
van de auto H/MIRR Verwarmde
buitenspiegels
TURN
HAZARD Alarmknipperlichten STOP LAMP Remlicht HEATER
SEAT Stoelverwarming
2ND POWER
SOCKET 2e stopcontact POWER DR
LOCK2
Centrale
portiervergrendeling
EC AUTO
ACC
Bedieningseenheid van
de airconditioning
REAR
WIPER Ruitenwisser achter CIGAR
LIGHTER Aansteker REAR VIEW Spiegel
POWER
DR LOCK
Centrale portiervergrende-
ling
HEAT STEER
WHEEL Verwarmd stuurwiel WASH MTR Motor van de
ruitensproeiers
ELEC B, B2 Elektrische apparaten RR DEF Elektrisch verwarmde
achterruit
GEAR BOX
OIL PUMP
Oliepomp van de
versnellingsbak
IMOB Startonderbreker BOSE Bose-versterker BCM Besturingseenheid
carrosserie
AUDIO Audio ACC RADIO Accessoireaansluiting,
radio
POWER
WINDOW Elektrisch bediende ruit
ABS/EPS Antiblokkeersysteem JUNCTION
MODULE Verbindingsmodule SEAT BELT
WARNING
Waarschuwingsmodule
autogordel
MEDIA MULTIMEDIA UITRUS-
TING AIR CON Bedieningseenheid van
de airconditioning
STRG
WHEEL
ANGLE
Stuurwielhoeksensor
battery........................................................
(up to the end of the DU)
battery
troubleshooting ....................................
(up to the end of the DU)
5.24
NLD_UD79804_4
Batterie : d pannage (HZG - Renault)
Battery
ACCU: storing (1/2)
Om vonkvorming te voorkomen:
Controleer of alle stroomverbruikers (bin-
nenlichten, enz.) zijn uitgeschakeld voor-
dat u de accuklemmen losmaakt of aan-
sluit;
schakel de acculader uit voordat u deze
op de accu aansluit of ervan losmaakt;
– leg geen metalen of andere geleidende
voorwerpen, die kortsluiting tussen de
accupolen kunnen veroorzaken, op de
accu;
wacht minstens één minuut na het afzet-
ten van de motor voordat u de accuka-
bels losmaakt.
zet de accukabels na het weer monteren
goed vast.
Aansluiting van een acculader
De acculader moet geschikt zijn voor een
accu met een nominale spanning van
12 volt.
Maak de accukabels nooit los als de motor
draait. Houd u aan de voorschriften van
de fabrikant van de acculader.
Voor bepaalde accu’s gelden
speciale voorwaarden bij het
laden, raadpleeg uw merkdea-
ler.
De geringste vonk kan een zware explo-
sie veroorzaken. Daarom mag u de accu
alleen in een goed geventileerde ruimte
opladen. Risico van ernstige verwondin-
gen.
De accu bevat zwavelzuur.
Vermijd daarom contact met de
ogen, de huid of kleding. Bij on-
verhoopt contact spoelen met
veel water. Indien nodig een arts raad-
plegen.
Houd open vuur, gloeiende voorwerpen
en vonken verwijderd van de accu: ex-
plosiegevaar.
Let op bij werkzaamheden dicht bij
de motor, deze kan nog warm zijn.
Bovendien kan de ventilateurmotor on-
verwacht gaan draaien.
Risico van verwonding.
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet het contact
uitgeschakeld zijn. 2.4 of
2.5
5.25
NLD_UD79804_4
Batterie : d pannage (HZG - Renault)
Starten met starthulpkabels
Als u voor het starten de accu van een
andere auto moet gebruiken, koop dan de
startkabels (met groot oppervlak) bij een
merkdealer of controleer, als u reeds start-
kabels heeft, of deze in goede staat verke-
ren.
Beide accu’s moeten dezelfde spanning
hebben: 12 volt. De hulpaccu moet min-
stens de capaciteit (ampère-uur, Ah) hebben
van de ontladen accu.
Let erop dat de auto’s elkaar niet raken
(kortsluitingsgevaar als u de pluspolen met
elkaar verbindt) en dat de ontladen accu
goed aangesloten is. Zet het contact af van
uw auto.
Afhankelijk van de auto maakt u de accukap
los.
Sluit de positieve kabel A aan op de 1-pool
(+) van de ontladen accu en daarna op
de 4-pool (+) van de hulpaccu.
ACCU: storing (2/2)
1
B
A
Til de hoes en daarna de rode afdekkap van
de 1-pool (+) op.
Sluit de negatieve kabel B aan op de ac-
cupool 3 (–) van de hulpaccu en daarna op
de accupool 2 (–) van de ontladen accu.
Start de motor van de hulpauto met een mid-
delmatig toerental.
2
4
3
Controleer of de kabels A en B
elkaar nergens raken en of de
positieve kabel A geen me-
talen delen van de hulpauto
raakt.
Risico van letsel en/of beschadiging van
de auto.
Als de motor van uw voertuig niet onmid-
dellijk aanslaat: zet dan het contact uit en
wacht enkele seconden voordat u de han-
deling herhaalt.
Ontkoppel bij draaiende motor de kabels A
en B in omgekeerde volgorde ( 2 - 3 - 4 - 1).
accessories................................................
(up to the end of the DU)
5.26
NLD_UD82474_4
Accessoires (HZG - Renault)
Accessories
INSTALLATIE EN GEBRUIK VAN ACCESSOIRES: belangrijke adviezen
Elektrische en elektronische accessoires
Controleer vóór het installeren van een dergelijk accessoire (bij zenders/ontvangers vooral: frequentieband, vermogen, plaats van de
antenne enz.) of dat geschikt is voor uw auto. Vraag advies aan een merkdealer.
Voordat u een accessoire op een stopcontact aansluit, moet u ervoor zorgen dat u het maximaal toegestane vermogen van het stop-
contact niet overschrijdt. 3.33, 3.51 Risico van brand.
Werkzaamheden aan het elektrische en/of elektronische circuit van het voertuig mogen alleen worden uitgevoerd door een gekwalificeerde
vakman. Een onjuiste aansluiting en/of installatie van elektrische/elektronische accessoires die niet door de fabrikant zijn goedgekeurd, kan
leiden tot:
– schade aan de elektrische en/of elektronische apparatuur;
– schade aan daarop aangesloten onderdelen;
– het verzamelen en gebruiken van voertuiggegevens;
– een inbreuk op privacy (wijziging of verwijdering van en/of ongeoorloofde toegang tot persoonsgegevens).
Risico van ernstige ongevallen. Risico van inbreuk op privacy.
Als u op een later tijdstip elektrische apparatuur wilt installeren, moet u het vermogen en de positie van de bijbehorende zekering controleren.
De diagnoseaansluiting gebruiken
Het gebruik van elektronische accessoires op de diagnoseaansluiting kan leiden tot ernstige storing van de elektronische autosystemen. Voor
uw veiligheid is het raadzaam alleen door de fabrikant goedgekeurde elektronische accessoires te gebruiken, raadpleeg een merkdealer.
Risico van ernstig ongeval.
Achteraf inbouwen van accessoires
Als u accessoires op de auto wilt installeren: raadpleeg een merkdealer. Om zeker te zijn dat uw auto goed werkt en om elk risico te vermij-
den dat uw veiligheid kan aantasten, raden wij u aan om door de constructeur goedgekeurde accessoires te gebruiken: deze zijn aan uw auto
aangepast en alleen deze worden door de constructeur gegarandeerd.
Als u een antidiefstalstang gebruikt, bevestig deze dan uitsluitend op het rempedaal.
Hinder bij het rijden
Aan de bestuurderskant mogen alleen voor de auto geschikte matten worden gebruikt, die moeten worden vastgezet aan de vooraf geïn-
stalleerde onderdelen. Controleer regelmatig of ze goed vastzitten. Stapel niet meerdere matten op elkaar. Gevaar van hakende pedalen.
wiper blades ..............................................
(up to the end of the DU)
wipers
blades ..................................................
(up to the end of the DU)
5.27
NLD_UD67191_1
Balais d essuie-vitres (HZG - Renault)
Wipers (replacing blades)
RUITENWISSERBLADEN: vervangen (1/2)
Ruitenwisserblad voor 1
Duw met het contact aan en de motor uit
de schakelaar van de ruitenwissers hele-
maal naar beneden: de bladen stoppen in
een stand waarbij de motorkap vrij is.
Til de ruitenwisserarmen 3 op en druk op de
knop 2 om het blad vrij te maken.
1
23
Bij het monteren
Schuif het blad op de arm tot het vastklemt.
Controleer de vergrendeling. Laat de arm
van het ruitenwisserblad voorzichtig zakken.
Zet met het contact aan de schakelaar van
de ruitenwisser in ruststand. Het ruitenwis-
serblad aan bestuurderskant moet altijd
boven het blad aan de passagierskant
liggen. Als dat niet het geval is, zal de rui-
tenwisser één wisbeweging maken zodra de
auto sneller rijdt dan ongeveer 7 km/uur.
NB: voordat u uw auto start, moet u de rui-
tenwisserbladen tot op de voorruit laten
zakken om schade aan de motorkap of de
ruitenwisser te vermijden.
Controleer als het vriest voor-
dat u wegrijdt of de ruitenwis-
serbladen niet aan de ruit zijn
vastgevroren. De wissermotor
kan hierdoor te warm worden of de
bladen kunnen beschadigd raken.
Controleer regelmatig de wisserbla-
den.
Zodra hun werking afneemt moet u
ze vervangen, ongeveer eens per
jaar.
Bij het vervangen van het blad, let bij het
verwijderen van het blad op, dat u hem
niet op de ruit laat vallen: u zou de ruit
kunnen breken.
Gebruik de ruitenwisser niet op een
droge ruit, dit zorgt ervoor dat de bladen
verslijten of beschadigd raken.
5.28
NLD_UD67191_1
Balais d essuie-vitres (HZG - Renault)
RUITENWISSERBLADEN: vervangen (2/2)
Let op de staat van de ruitenwisserbla-
den. Hun levensduur hangt van u af:
reinig de bladen, de voorruit en de
achterruit regelmatig met water met
zeep;
gebruik ze niet als de voorruit of ach-
terruit droog zijn;
maak ze los van de voorruit of achter-
ruit als ze lang niet gebruikt zijn.
4
5
A
B
6
Bij het monteren
Monteer het ruitenwisserblad in omgekee-
rde volgorde van losmaken. Controleer of
het blad goed is vergrendeld.
Ruitenwisserblad achter 4
Met de schakelaar in ruststand (uitgescha-
keld):
til de ruitenwisserarm 6 op;
laat het blad 4 kantelen tot u weerstand
voelt (beweging B);
afhankelijk van de auto drukt u op het
lipje 5, daarna maakt u het blad vrij door
er aan te trekken (beweging A).
Voordat u het blad van de ach-
terste ruitenwisser vervangt,
moet u nagaan of de schake-
laar in ruststand staat (uitges-
chakeld is).
Risico van verwonding.
towing hitch................................................
(up to the end of the DU)
towing
breakdown ...........................................
(up to the end of the DU)
5.29
NLD_UD74284_2
Remorquage : dépannage (HZG - Renault)
Houd u altijd aan de wettelijke bepalingen
inzake het slepen. Als uw auto de sleepauto
is, overschrijdt dan niet het maximaal toege-
stane sleepgewicht voor uw auto. 6.8
Slepen van een auto met een
automatische transmissie
Vervoer de auto op een plateau of sleep
hem met beide voorwielen van de grond.
In uitzonderlijke omstandigheden kunt u
de auto laten slepen met de vier wielen op
de grond, uitsluitend vooruit rijdend met de
hendel in neutrale stand N, over een afstand
van maximaal 80 km en met een maximale
snelheid van 25 km/u.
Towing
SLEPEN: pechhulp (1/4)
Verwijder de contactsleutel niet
tijdens het slepen.
Voordat u gaat slepen, moet u de versnel-
lingsbak in neutraal zetten, de stuurkolom
ontgrendelen en vervolgens de parkeerrem
loszetten.
Voor auto’s met een automatische transmis-
sie moet u een beroep doen op een merk-
dealer als u de versnellingshendel niet in
stand N kunt zetten.
Stuurkolomontgrendeling
Afhankelijk van de auto doet u het volgende:
steek de sleutel in het stopcontact of druk
circa 2 seconden op de startknop als u de
RENAULT-kaart bij u heeft.
Zet de hendel terug in neutraal (stand N voor
een auto met automatische transmissie)
De stuurkolom ontgrendelt, de accessoires
ontvangen voeding; u kunt de verlichting ge-
bruiken (remlichten, richtingaanwijzers, en-
zovoort). In het donker moet de auto verlicht
zijn.
Druk, afhankelijk van de auto, na het slepen
twee keer kort op de startknop van de motor
(risico van het ontladen van de accu).
5.30
NLD_UD74284_2
Remorquage : dépannage (HZG - Renault)
Auto’s met 2 aangedreven
wielen
Auto’s met een automatische transmissie
of een continu variabele transmissie.
Met contact uit, wordt de automatische
transmissie niet meer gesmeerd. In dat
geval kunt u de auto het best vervoeren op
een plateau of hem laten slepen met beide
voorwielen van de grond
1
2
Indien voor het wegrijden de hendel niet
uit P kan worden verplaatst als u het rempe-
daal indrukt, dan kunt u de hendel als volgt
met de hand vrijzetten. Maak daarvoor het
klepje 1 los, steek een gereedschap (met
een onbuigzame stang) in het gat en druk
tegelijkertijd op de knop 2 om de hendel te
ontgrendelen.
Raadpleeg snel een merkdealer.
SLEPEN: pechhulp (2/4)
5.31
NLD_UD74284_2
Remorquage : dépannage (HZG - Renault)
Auto’s met 4 aangedreven
wielen
Ongeacht het type versnellingsbak, mag u
geen auto met 4 aangedreven wielen slepen
als een van de 4 wielen de grond raakt.
U mag nooit een 4 wiel aange-
dreven auto slepen als een van
de 4 wielen de grond raakt.
SLEPEN: pechhulp (3/4)
5.32
NLD_UD74284_2
Remorquage : dépannage (HZG - Renault)
SLEPEN: pechhulp (4/4)
Gebruik uitsluitend de sleepogen aan de
voorkant A en aan de achterkant 5 (nooit
de aandrijfassen).
Deze sleeppunten mogen alleen gebruikt
worden om de auto mee te slepen en in
geen geval om de auto direct of indirect aan
op te hijsen.
Toegang tot de sleeppunten
Maak het kapje A los door een platte schroe-
vendraaier onder het kapje te steken.
Schroef het sleepoog 3 volledig vast:
eerst met de hand en daarna met de wiel-
moersleutel of afhankelijk van de auto, met
de hendel.
Gebruik alleen het sleepoog 3 en de wiel-
moersleutel 4 in de gereedschapsset. 5.7
Bij stilstaande motor werken de
stuur- en rembekrachtiging niet
meer.
Laat nooit gereedschap in de
auto rondslingeren. Dit is ge-
vaarlijk als u plotseling moet
remmen.
Gebruik een starre sleep-
stang. Indien u een touw of
kabel gebruikt bij het slepen
(als dit wettelijk toegestaan is),
moet de auto die gesleept wordt nog
kunnen remmen.
De auto die gesleept wordt, moet te
allen tijde bestuurbaar zijn.
Accelereer en rem gelijkmatig en
zonder schokken om te voorkomen
dat de auto beschadigen.
Wanneer u een auto sleept, rijgt u
liefst niet harder dan 25 km/u.
Duw de auto niet aan als de stuurko-
lom is vergrendeld.
3
4
A
5
operating faults ..........................................
(up to the end of the DU)
faults
operating faults ....................................
(up to the end of the DU)
5.33
NLD_UD74285_2
Anomalies de fonctionnement (HZG - Renault)
Operating faults
STORINGEN (1/7)
Onderstaande aanwijzingen helpen u eventuele storingen snel, maar voorlopig, te verhelpen. Laat de auto echter wel zo spoedig mo-
gelijk door een merkdealer nakijken.
Gebruik van de RENAULT card MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
De RENAULT card werkt niet voor het ont-
grendelen of vergrendelen van de portie-
ren.
Batterij van de card leeg. Vervang de batterij. U kunt uw voertuig nog
steeds vergrendelen/ontgrendelen en starten.
1.13 en 2.5
Gebruik van apparaten die op dezelfde
frequentie als de card werken (mobiele te-
lefoon, enz.).
Gebruik deze uitrusting niet langer of gebruik de
ingebouwde sleutel. 1.13
De auto bevindt zich in een sterk elektro-
magnetisch veld.
Accu van de auto ontladen.
Gebruik de sleutel die in de kaart is ingebouwd.
1.13
De motor van de auto is gestart. Als de motor draait, werkt het vergrendelen/ont-
grendelen met de card niet. Zet het contact uit.
De boodschap “Kaart dichtbij START +
drukken” verschijnt op het instrumenten-
paneel.
Desynchronisatie van de kaart. Trap de rem in en plaats de kaart op de start-
knop 2.5 en druk op START om de kaart te
synchroniseren.
5.34
NLD_UD74285_2
Anomalies de fonctionnement (HZG - Renault)
Onderstaande aanwijzingen helpen u eventuele storingen snel, maar voorlopig, te verhelpen. Laat de auto echter wel zo spoedig mo-
gelijk door een merkdealer nakijken.
Gebruik van de afstandsbediening MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
De afstandsbediening werkt niet voor het
ontgrendelen of vergrendelen van de por-
tieren.
Batterij van de afstandsbediening leeg. Gebruik de sleutel.
Gebruik van apparaten die op dezelfde frequen-
tie als de afstandsbediening werken (mobiele te-
lefoon, enz.).
Gebruik deze apparaten niet of gebruik de sleu-
tel.
De auto bevindt zich in een sterk elektromagne-
tisch veld.
Accu ontladen.
Vervang de batterij. U kunt uw voertuig nog
steeds vergrendelen/ontgrendelen en starten.
1.13 en 2.4
De motor van de auto is gestart. Als de motor draait, werkt het vergrendelen/
ontgrendelen met de sleutel niet. Zet het con-
tact uit.
Desynchronisatie van de afstandsbediening. Ontgrendel het bestuurdersportier met de sleu-
tel in het deurslot en start vervolgens de motor
om de afstandsbediening te synchroniseren.
STORINGEN (2/7)
5.35
NLD_UD74285_2
Anomalies de fonctionnement (HZG - Renault)
STORINGEN (3/7)
U schakelt de startmotor in MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
De controlelampjes op het instrumentenpaneel
gaan zwakker of niet branden, de startmotor
draait niet.
Accuklemmen niet goed vastge-
zet, los of geoxideerd.
Vastzetten, aansluiten of reinigen indien geoxideerd.
Accu ontladen of defect. Sluit een andere accu aan op de ontladen accu. 5.24 of
vervang de accu indien nodig.
Duw de auto niet aan als de stuurkolom is vergrendeld.
Circuit defect. Raadpleeg een merkdealer.
De motor wil niet starten. De voorwaarden voor het star-
ten zijn niet vervuld.
2.4 of 2.5
De RENAULT-card werkt niet. 2.5
De motor weigert te stoppen. Card niet gedetecteerd. 2.5
Elektronische storing. Druk vijf keer snel op de startknop.
De stuurkolom blijft vergrendeld. Stuurwiel geblokkeerd. Beweeg het stuurwiel terwijl u de startknop van de motor in-
drukt of, afhankelijk van de auto, door de contactsleutel om
te draaien. 2.4 of 2.5
Circuit defect. Raadpleeg een merkdealer.
5.36
NLD_UD74285_2
Anomalies de fonctionnement (HZG - Renault)
STORINGEN (4/7)
Tijdens het rijden MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
Trillingen. Banden te zacht, beschadigd of uit balans. Controleer de bandenspanning, als deze goed
is, laat dan de banden door een merkdealer na-
kijken.
Witte rook uit de uitlaat. In de dieselmotor hoeft dit geen storing te
zijn. De rook ontstaat door de regeneratie
van het roetfilter.
2.15
Rook onder de motorkap. Kortsluiting of lekkage van het koelcircuit. Stop, zet het contact uit, ga bij de auto vandaan
en roep de hulp in van een merkdealer.
Het waarschuwingslampje voor de olie-
druk gaat branden:
in een bocht of tijdens het remmen Het peil is te laag. Motoroliepeil bijvullen. 4.5
dooft langzaam of blijft branden bij gas
geven
Te lage oliedruk. Stop en roep de hulp in van een merkdealer.
5.37
NLD_UD74285_2
Anomalies de fonctionnement (HZG - Renault)
STORINGEN (5/7)
Tijdens het rijden MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
Het sturen gaat zwaar. Oververhitting van de bekrachtiging.
Probleem met de elektrische bekrachti-
gingsmotor.
Storing in het hulpsysteem.
Rijd voorzichtig bij lage snelheid, let op de kracht
die u moet zetten op het stuurwiel om de wielen
te draaien. Ga naar een merkdealer.
De motor wordt te warm. De koelvloei-
stoftemperatuurmeter staat in de geva-
renzone en het waarschuwingslampje
® brandt.
Koelventilateur defect. Stop de auto, stop de motor en roep de hulp in
van een merkdealer.
Koelvloeistoflekkage. Controleer het koelvloeistofreservoir: er moet
vloeistof inzitten. Als het leeg is, raadpleeg zo
snel mogelijk een merkdealer.
De vloeistof in het expansievat borrelt. Mechanische storing: koppakking opge-
blazen.
Zet de motor stil.
Roep de hulp in van een merkdealer.
Radiateur: Als er veel te weinig koelvloeistof inzit, vergeet dan niet dat u nooit koude koelvloeistof mag bijvullen zolang de motor heet
is. Na elke reparatie waarbij het koelsysteem geheel of gedeeltelijk is afgetapt, moet dit met nieuwe koelvloeistof worden bijgevuld.
Gebruik hiervoor alleen door onze technische diensten goedgekeurde koelvloeistof.
5.38
NLD_UD74285_2
Anomalies de fonctionnement (HZG - Renault)
STORINGEN (6/7)
Elektrische organen MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
De ruitenwisser werkt niet. Ruitenwisserbladen kleven. Maak de wisserbladen los van de ruit.
Elektrische installatie defect. Raadpleeg een merkdealer.
Zekering beschadigd. Vervang de zekering. 5.21
De ruitenwisser stopt niet. Elektrische verstelling defect. Raadpleeg een merkdealer.
Knipperfrequentie te hoog. Lamp doorgebrand. 5.13 of 5.14
De knipperlichten werken niet. Elektrische installatie of schakelaar defect. Raadpleeg een merkdealer.
Zekering beschadigd. Vervang de zekering. 5.21
De koplampen schakelen niet in of niet uit. Elektrische installatie of schakelaar defect. Raadpleeg een merkdealer.
Zekering beschadigd. Vervang de zekering. 5.21
5.39
NLD_UD74285_2
Anomalies de fonctionnement (HZG - Renault)
STORINGEN (7/7)
Elektrische organen MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
Condens in de koplampen of achterlichten Condens is een normaal verschijnsel dat
door variaties in temperatuur en vochtig-
heid kan worden veroorzaakt.
In dat geval verdwijnen de sporen geleide-
lijk aan als de lichten branden.
Het waarschuwingslampje van het niet
dragen van de autogordels vooraan licht
op als de autogordels niet zijn vastge-
maakt.
Een voorwerp tussen de vloer en de stoel
hindert de werking van het opname-ele-
ment.
Verwijder elk voorwerp onder de stoelen voor-
aan.
5.40
NLD_UD67194_1
Filler NU (HZG - Renault)
6.1
NLD_UD82481_6
Sommaire 6 (HZG - Renault)
Hoofdstuk 6: Technische gegevens
Identificatieplaatje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.2
Technische informatie voor de hulpdiensten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.3
Identificatieplaatje motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.4
Afmetingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.5
Gegevens van de motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.6
Aanhangwagengewichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.8
Massa’s . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.8
Onderdelen en reparaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.9
Onderhoudscoupons . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.10
Plaatwerkcontrole . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.16
vehicle identification number (VIN) ............
(until the end of the DU)
vehicle identification plates ........................
(until the end of the DU)
vehicle identification ..................................
(until the end of the DU)
6.2
NLD_UD77088_2
Plaques d’identification v hicule (HZG - Renault)
Vehicle identification plate
IDENTIFICATIEPLAATJES AUTO
A
B
De gegevens op het constructeursplaatje
moeten bij eventuele klachten en bij het
bestellen van onderdelen altijd worden
vermeld.
De aanwezigheid en de plaats van de in-
formatie zijn afhankelijk van de auto.
Constructeursplaatje A
1 Naam van de fabrikant.
2 Nummer van communautair ontwerp of
registratienummer.
3 Identificatienummer.
Afhankelijk van de auto wordt deze
informatie herhaald op de marke-
ring B.
4 (MMAC) (Max. toegelaten gewicht).
5 MTR (Max. toegelaten treinmassa; vol-
ledig belaste auto, met aanhangwa-
gen).
6 MMTA (max. toegelaten massa) geme-
ten onder de vooras.
7 Max. toegelaten massa gemeten onder
de achteras.
8 Info over bouwdatum.
9 Dieseluitstoot.
Afhankelijk van het voertuig vindt u
deze informatie niet op het plaatje
van de fabrikant, maar op het label
met de rookopaciteit van de motor.
10 Laknummer (kleurcode).
Bouwdatum 8 op het identificatieplaatje
van het voertuig. De bouwdatum ver-
wijst naar de kalendermaand en het jaar
waarin de carrosserie en de aandrijf-
groep zijn samengevoegd en het voertuig
de productielijn verlaat.
A
7
5
1
2
3
4
6
8
10
9
QR Code ...................................................
(up to the end of the DU)
6.3
NLD_UD74398_1
Technical information for the emergency services (HZG - HZG PH2 - Renault)
Technical Information for the emergency services
TECHNISCHE INFORMATIE VOOR DE HULPDIENSTEN
De QR-code op het label A geeft hulpverle-
ners via een tablet of smartphone direct toe-
gang tot de technische voertuiginformatie
die ze nodig hebben bij een ongeval.
Zorg dat het label A altijd aanwezig en zicht-
baar is, zowel op de voorruit als de achter-
ruit.
Elke wijziging of beschadiging maakt
toegang tot de informatie onmogelijk.
A
A
engine specifications .................................
(up to the end of the DU)
vehicle identification plates ........................
(up to the end of the DU)
6.4
NLD_UD67197_1
Plaques d’identification moteur (HZG - Renault)
Engine identification plate
De gegevens op het constructeursplaatje
of de sticker A moeten bij corresponden-
tie en bij het bestellen van onderdelen
altijd worden vermeld.
(de plaats is afhankelijk van het motortype)
1 Type van de motor.
2 Indicenummer van de motor.
3 Motornummer.
IDENTIFICATIEPLAATJES VAN DE MOTOR
A
A
A
21
3A
A
technical specifications ..............................
(up to the end of the DU)
dimensions ................................................
(up to the end of the DU)
6.5
NLD_UD67198_1
Dimensions (en mètres) (HZG - Renault)
Dimensions
1,673-1,678
1,587-1,597
0,929 2,705 1,038
4,672
AFMETINGEN (in meters)
1,582-1,592
2,063
engine specifications .................................
(until the end of the DU)
6.6
NLD_UD74286_2
Caractéristiques moteurs (HZG - Renault)
Engine specifications
Uitvoeringen 2.0 GDi 2.5 16V 1.3 Tce 2.0 dCi 2.0 dCi
Type van de motor
(zie motorplaatje) M5R QR25 H5H Turbo M9R Turbo M9R
Cilinderinhoud (cm3) 1997 2488 1333 1995 1997
Soort brandstof
Octaangetal Benzine
U moet verplicht ongelode benzine gebruiken, met het octaangetal dat
staat vermeld op de sticker in de tankdopklep. 1.100
Dieselbrandstof.
De sticker in de tankdopklep geeft aan welke
brandstoffen toegestaan zijn.
Brandstof die vol-
doet aan de Europese
norm en die compati-
bel is met de motoren
van auto´s verkocht
in Europa (neem voor
andere gevallen con-
tact op met een merk-
dealer).
Loodvrije benzine die voldoet aan de norm EN 228
bevat tot 5% ethanol.
Dieselbrandstof die voldoet
aan de norm EN 590 bevat tot
7% methylesther vetzuur.
Loodvrije benzine die voldoet aan de norm EN 228
bevat tot 10% ethanol.
Dieselbrandstof die voldoet
aan de norm EN 16734 bevat
tot 10% methylesther vetzuur.
Dieselbrandstof die voldoet
aan de norm EN 15940 bevat
tot 7% methylester.
MOTORGEGEVENS (1/2)
6.7
NLD_UD74286_2
Caractéristiques moteurs (HZG - Renault)
MOTORGEGEVENS (2/2)
Uitvoeringen 2.0 GDi 2.5 16V 1.3 Tce 2.0 dCi 2.0 dCi
Type van de motor
(zie motorplaatje) M5R QR25 H5H Turbo M9R Turbo M9R
Cilinderinhoud (cm3) 1997 2488 1333 1995 1997
Bougies Gebruik uitsluitend de voor uw motor voorgeschreven bougietypes.
Het type staat vermeld op een sticker in de motorruimte. Als dat niet zo
is, neemt u contact op met een merkdealer.
Montage van een niet voorgeschreven bougietype kan tot ernstige mo-
torschade leiden.
technical specifications ..............................
(up to the end of the DU)
towing a caravan .......................................
(up to the end of the DU)
towing weights ...........................................
(up to the end of the DU)
weights ......................................................
(up to the end of the DU)
transporting objects
on the roof ............................................
(up to the end of the DU)
load permitted on the roof..........................
(up to the end of the DU)
6.8
NLD_UD77089_4
Masses (en kg) (HZG - Renault)
Towing weights
Weights
MASSAS (in kg)
De aangegeven gewichten betreffen de basisuitvoering zonder opties, en variëren naargelang de uitrusting van uw voertuig. Raadpleeg
uw merkdealer.
Max. toegelaten totaalmassa (MMAC)
Max. toegelaten massa (MMTA)
Max. toegelaten treinmassa (MTR)
Gewichten worden aangeduid op het identificatieplaatje van de auto. 6.2
Aanhangwagenmassa geremd* wordt verkregen door berekening: MTR - MMAC
Aanhangwagenmassa ongeremd* 750 kg
Maximale kogeldruk op trekhaak* 80 kg
Max. toegelaten dakbelasting 80 kg (met inbegrip van de dragende delen)
* Trekgewicht (trekken van een caravan, boot, enz.)
Het trekken van een aanhangwagen is verboden wanneer de berekening MTR - MMAC gelijk is aan nul of wanneer de op het constructeurs-
plaatje aangegeven maximaal toegelaten treinmassa (MTR) gelijk is aan nul (of niet wordt aangegeven).
Respecteer de in het land geldende voorwaarden voor het trekken en de toegelaten maximale massa’s. Laat uw merkdealer een trekhaak
monteren en de bedrading van de auto aanpassen.
In geval van een auto met aanhanger, mag de max. toegelaten treinmassa (auto + aanhanger) nooit overschreden worden. Toch is toe-
gestaan:
een overschrijding van de max. toegelaten massa (MMTA) gemeten onder de achteras tot 15 %,
een overschrijding van de max. toegelaten totaalmassa (MMAC) tot 10 % of 100 kg (tot de eerste van deze twee waarden is bereikt).
In beide gevallen is de maximumsnelheid van het geheel 100 km/u en moet de bandenspanning worden verhoogd met 0,2 bar (3 PSI).
Het motorvermogen neemt af naarmate u hoger in de bergen rijdt. Wij adviseren u de maximale belasting met 10% per 1000 meter stijging te
verminderen.
technical specifications ..............................
(up to the end of the DU)
replacement parts ......................................
(up to the end of the DU)
6.9
NLD_UD67201_1
Pièces de rechange et réparations (HZG - Renault)
Replacement parts and repairs
De originele onderdelen worden met de grootste zorg ontwikkeld en gecontroleerd. Zij voldoen dan ook aan dezelfde kwaliteitsnormen als de on-
derdelen die in de fabriek worden gebruikt.
Door het gebruik van de originele onderdelen houdt u de prestaties van uw auto optimaal. Bovendien zijn reparaties die uitgevoerd zijn door een
merkdealer met originele onderdelen gegarandeerd volgens de voorwaarden die achter op de reparatieopdracht staan.
ONDERDELEN EN REPARATIES
6.10
NLD_UD67202_1
Justificatif d’entretien (HZG - Renault)
Service sheets
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
VIN: ..................................................................................
ONDERHOUDSCOUPONS (1/6)
6.11
NLD_UD67202_1
Justificatif d’entretien (HZG - Renault)
ONDERHOUDSCOUPONS (2/6)
VIN: ..................................................................................
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
6.12
NLD_UD67202_1
Justificatif d’entretien (HZG - Renault)
ONDERHOUDSCOUPONS (3/6)
VIN: ..................................................................................
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
6.13
NLD_UD67202_1
Justificatif d’entretien (HZG - Renault)
ONDERHOUDSCOUPONS (4/6)
VIN: ..................................................................................
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
6.14
NLD_UD67202_1
Justificatif d’entretien (HZG - Renault)
ONDERHOUDSCOUPONS (5/6)
VIN: ..................................................................................
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
6.15
NLD_UD67202_1
Justificatif d’entretien (HZG - Renault)
VIN: ..................................................................................
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
ONDERHOUDSCOUPONS (6/6)
anti-corrosion check ..................................
(up to the end of the DU)
6.16
NLD_UD67203_1
Contrôle anticorrosion (HZG - Renault)
Anti-corrosion check
PLAATWERKCONTROLE (1/5)
De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven.
VIN : ..........................................................
Uit te voeren plaatwerkreparatie: Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van: Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van: Stempel
Datum reparatie:
6.17
NLD_UD67203_1
Contrôle anticorrosion (HZG - Renault)
PLAATWERKCONTROLE (2/5)
De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven.
VIN : ..........................................................
Uit te voeren plaatwerkreparatie: Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van: Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van: Stempel
Datum reparatie:
6.18
NLD_UD67203_1
Contrôle anticorrosion (HZG - Renault)
PLAATWERKCONTROLE (3/5)
De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven.
VIN : ..........................................................
Uit te voeren plaatwerkreparatie: Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van: Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van: Stempel
Datum reparatie:
6.19
NLD_UD67203_1
Contrôle anticorrosion (HZG - Renault)
PLAATWERKCONTROLE (4/5)
De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven.
VIN : ..........................................................
Uit te voeren plaatwerkreparatie: Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van: Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van: Stempel
Datum reparatie:
6.20
NLD_UD67203_1
Contrôle anticorrosion (HZG - Renault)
PLAATWERKCONTROLE (5/5)
De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven.
VIN : ..........................................................
Uit te voeren plaatwerkreparatie: Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van: Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van: Stempel
Datum reparatie:
7.1
ENG_UD82475_6
Index (HZG - Renault)
4
4-wielaandrijving (4WD) ....................................................2.37 → 2.40
A
aan/uit knop van de motor ..................................................... 2.5 → 2.9
aanhangwagen ................................................................................ 6.8
aansteker ....................................................................................... 3.33
aanvullende bevestigingsmiddelen
bij de autogordels achterin ...................................................... 1.35
bij de autogordels voorin ............................................. 1.31 → 1.34
aanvullende bevestigingsmiddelen................................................ 1.37
aanvullende bevestigingsmiddelen bij de gordels .............1.31 → 1.37
aanvullende veiligheidsvoorzieningen
bescherming zijkant ................................................................ 1.36
aanwijzers:
richtingaanwijzers .................................................................... 1.89
ABS ..........................................................................1.60, 2.32 → 2.36
accessoireaansluiting .................................................................... 3.33
accessoires.................................................................................... 5.26
accu
storing .......................................................................... 5.24 – 5.25
accu ......................................................... 0.8, 4.13 – 4.14, 5.24 – 5.25
achterbank
gebruiksmogelijkheden ...............................................3.35 → 3.37
achterbank ................................................................1.29, 3.35 → 3.37
achterklep ...................................................... 3.38 → 3.43, 3.47 – 3.48
achteruitrijradar..................................................................2.82 → 2.88
achteruitversnelling
inschakelen ......................................................2.17, 2.98 → 2.100
actieve noodstop ...............................................................2.41 → 2.51
adaptieve snelheidsregeling .............................................. 2.74 → 2.81
afdalingscontrole (HDC) ....................................................2.32 → 2.36
afstandsbediening van de portiervergrendeling
batterijtjes ................................................................................ 5.20
afstandsbediening van de vergrendeling ...............................1.2 → 1.4
afstandsregeling ................................................................2.61 → 2.63
afstellen zithouding ...............................1.19 – 1.20, 1.26 → 1.30, 3.34
airbag
activeren passagiersairbags voorin ......................................... 1.53
uitschakelen passagiersairbags voorin ................................... 1.51
airbag........................................................................1.31 → 1.37, 1.58
airbags ............................................................................................ 0.6
airconditioning .....................................................................3.4 → 3.19
alarmknipperlichten ....................................................................... 1.89
antiblokkeersysteem: ABS .................................................2.32 → 2.36
anticorrosiebescherming ............................................................... 4.15
antiluchtverontreiniging
tips ........................................................................................... 2.27
armsteun
voor ......................................................................................... 3.29
asbak ............................................................................................. 3.33
ASR (tractiecontrole) .........................................................2.32 → 2.36
autogordels ........................................................0.6, 1.26 → 1.34, 1.37
automatische achterklep....................................................3.39 → 3.43
automatische parkeerrem ..................................................2.19 → 2.21
automatische portiervergrendeling tijdens het rijden ..................... 1.18
automatische transmissie (gebruik) .................................2.98 → 2.100
B
bagageafdekplaat .......................................................................... 3.44
banden......................0.2, 2.25, 2.29 → 2.31, 4.11 – 4.12, 5.10 → 5.12
bandenspanning ............................ 0.7, 2.29 → 2.31, 4.11 – 4.12, 5.11
batterijtje RENAULT card .............................................................. 5.19
batterijtjes (afstandsbediening)...................................................... 5.20
bedieningsorganen ..................................................... 0.4, 1.54 → 1.63
bestuurdersondersteuning .................... 0.5, 2.64 → 2.66, 2.74 → 2.81
bevestigingssysteem voor kinderen .....1.38 – 1.39, 1.41 → 1.47, 1.51
bijzonderheid van de benzinemotor............................................... 2.14
bijzonderheid van de dieselmotor ....................................... 2.15 – 2.16
binnenlicht ................................................................3.25 → 3.27, 5.17
boodschappen op het instrumentenpaneel .......................1.66 → 1.75
boordcomputer ............................................ 1.58 → 1.63, 1.66 → 1.75
brandstof
kwaliteit ...................................................................1.100 → 1.102
tanken ............................................................1.58, 1.100 → 1.102
tips voor zuinig rijden ..................................................2.22 → 2.26
verbruik .......................................................................2.22 → 2.26
brandstof besparen............................................................2.22 → 2.26
brandstofpeil ...................................................................... 1.58 → 1.64
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (1/5)
7.2
ENG_UD82475_6
Index (HZG - Renault)
brandstoftank
inhoud ................................................................................... 1.100
brandstofverbruik ...............................................................2.22 → 2.26
C
caravan trekken ...................................................................... 3.49, 6.8
claxon ............................................................................................ 1.89
claxon en lichtsignaal .................................................................... 1.89
commando’s ...............................................................0.4, 1.54 → 1.57
contact aanzetten van de auto .......................................2.3, 2.5 → 2.9
D
dakdragers..................................................................................... 3.50
dashboard...................................................................0.4, 1.54 → 1.57
diagnose ...................................................... 1.58 → 1.63, 5.33 → 5.39
display ...............................................................................1.58 → 1.65
dode hoek: waarschuwing ................................................. 2.57 → 2.60
dodehoekwaarschuwing .................................................... 2.57 → 2.60
dop van reagenstank ..................................................... 1.103 → 1.106
dynamische rijcontrole: ESC .............................................2.32 → 2.36
E
ECO-modus ................................................................................... 2.23
ECO-rijden ......................................................................... 2.22 → 2.26
elektrisch bediende achterklep .......................................... 3.39 → 3.43
ESC: dynamische rijcontrole ....................................1.60, 2.32 → 2.36
extra portiervergrendeling.............................................................. 1.12
F
filter:
interieur ................................................................................... 4.10
lucht ......................................................................................... 4.10
olie ...................................................................................4.5 → 4.7
functie Stop and Start ..................................................2.10 → 2.13
G
gegevens van de motor ................................................... 6.4, 6.6 – 6.7
geïntegreerde bediening van handsfree telefoon ............... 3.51 – 3.52
gereedschap .................................................................................... 5.7
gordelspanners
autogordels voorin .......................................................1.31 → 1.34
gordelspanners ..................................................................1.31 → 1.34
H
hoedenplank .................................................................................. 3.44
hoofdsteun ............................................................................ 1.19, 3.34
hulp bij wegrijden op helling ..............................................2.32 → 2.36
I
identificatie van de auto ............................................................ 0.7, 6.2
identificatieplaatjes auto .................................................... 0.7, 6.2, 6.4
identificatieplaatjes motor ................................................................ 0.7
imperiaal
dakdragers .............................................................................. 3.50
inhoud brandstoftank ..................................................... 1.100 → 1.102
inhoud motorolie .................................................................... 4.5 → 4.7
inhoud van reagenstank ................................................1.103 → 1.106
inrichting ............................................................................3.28 → 3.32
inrijden .................................................................................... 2.2 – 2.3
instrumentenpaneel ........................................... 0.4, 1.58 → 1.75, 1.80
interieurbekleding
onderhoud .................................................................... 4.18 – 4.19
Isofix ................................................................................... 1.41 – 1.42
K
kaart: gebruik ................................................................................. 1.12
kaartleeslampje .................................................................3.25 → 3.27
katalysator .........................................................................2.14 → 2.16
kinderen ............................................ 0.3, 1.5, 1.38 – 1.39, 3.21 – 3.22
kinderen (veiligheid) ........................................................................ 1.5
kinderen vervoeren ...............................1.38 – 1.39, 1.41 → 1.47, 1.51
kinderveiligheid .............0.3, 1.34, 1.38 – 1.39, 1.41 → 1.47, 1.51, 2.5,
3.21 – 3.22
kinderzitjes.....................................................1.38 – 1.39, 1.41 → 1.47
klep
tankklep ..................................................................................... 0.2
klokje ............................................................................................. 1.80
koelvloeistof ..................................................................................... 4.8
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (2/5)
7.3
ENG_UD82475_6
Index (HZG - Renault)
koplampen
verstellen ...................................................................... 1.90 – 1.91
vervangen van een lamp ......................................................... 5.13
voor ......................................................................................... 5.13
koplampen elektrisch verstellen ......................................... 1.90 – 1.91
krik ................................................................................................... 5.7
L
lak
onderhoud ................................................................... 4.15 → 4.17
lampen
vervangen ...................................................................5.13 → 5.18
lekke band ................................................ 0.9, 5.2 – 5.3, 5.7 → 5.9
lichten:
achteruitrijlichten ..................................................................... 5.16
alarmknipperlichten ................................................................. 1.89
dimlichten .............................................................. 1.58, 1.84, 5.13
grootlicht ................................................................ 1.58, 1.84, 5.13
markeringslichten ................................................ 1.84, 5.13 – 5.14
mistlichten ............................................................. 1.58, 1.86, 5.16
regeling ........................................................................ 1.90 – 1.91
remlichten ....................................................................5.14 → 5.16
richtingaanwijzers ....................................... 1.58, 1.89, 5.13 – 5.14
M
make-up spiegels .......................................................................... 3.28
massa’s ........................................................................................... 6.8
maten............................................................................................... 6.5
menu persoonlijke instellingen van de auto........................ 1.76 – 1.77
meters.......................................................................1.89, 5.13 → 5.16
meters:
instrumentenpaneel. ....................................................1.58 → 1.67
milieu ....................................................................................... 2.28
motor op stand-by zetten ...................................................2.10 → 2.13
motor starten .......................................................................2.3 → 2.13
motorkap................................................................................. 4.2 – 4.3
motorolie ................................................................................ 4.4 → 4.7
motorolie verversen ............................................................... 4.5 → 4.7
multimedia uitrusting........................................................... 3.51 – 3.52
N
navigatiesysteem ................................................................ 3.51 – 3.52
noodoproep .................................................................... 2.101 – 2.102
noodsleutel ............................................................................1.5 → 1.7
noodstopbekrachtiging ......................................................2.32 → 2.36
noodstopbekrachtiging: BAS .............................................2.32 → 2.36
O
oliepeil van de motor .............................................................4.4 → 4.7
onderdelen....................................................................................... 6.9
onderhoud ..................................................................................... 2.27
onderhoud:
carrosserie ..................................................................4.15 → 4.17
interieurbekleding ......................................................... 4.18 – 4.19
mechanisch ...................................... 4.4, 4.13 – 4.14, 6.10 → 6.15
onderhoudscoupons .......................................................... 6.10 → 6.15
ontdooien/ontwasemen achterruit ................................................... 3.9
ontdooien/ontwasemen voorruit ...................................................... 3.9
ontgrendelen van de portieren...........................................1.13 → 1.15
ontwaseming
achterruit .........................................................................3.4 → 3.6
voorruit ............................................................................3.4 → 3.6
opbergruimtes....................................................................3.28 → 3.32
open dak ............................................................................. 3.23 – 3.24
openen van de portieren....................................................1.13 → 1.17
opkrikken van de auto
verwisselen van een wiel ................................................. 5.8 – 5.9
opslag/organisatie ........................................................................... 0.3
P
Park Assist ......................................................................... 2.92 → 2.97
parkeerhulp........................................................................2.82 → 2.88
parkeerhulp: Park Assist ...................................................2.92 → 2.97
parkeerrem .................................................................................... 2.18
pechhulp ......................................................................................... 0.9
peilen
remvloeistof ............................................................................... 4.9
ruitensproeierreservoir ............................................................ 4.10
peilen ............................................................................ 0.8, 4.8 → 4.10
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (3/5)
7.4
ENG_UD82475_6
Index (HZG - Renault)
peilen:
koelvloeistof .............................................................................. 4.8
peilstaaf motorolie ........................................................................... 4.4
persoonlijke instellingen van de auto ................................. 1.76 – 1.77
plaatwerkcontrole ..............................................................6.16 → 6.20
pompset voor de banden .......................................................5.4 → 5.6
portieren / achterklep ...........................................................1.4 → 1.18
portieren vergrendelen ........................................................1.4 → 1.18
portiervergrendeling....................................1.2 – 1.3, 1.8 → 1.15, 1.18
Q
QR-code ......................................................................................... 6.3
R
radio.................................................................................... 3.51 – 3.52
reagens bijvullen............................................................1.103 → 1.106
reagens(tank) ................................................................1.103 → 1.106
reagenskwaliteit .............................................................1.103 → 1.106
reagenstank ................................................................... 1.103 → 1.106
remvloeistof ..................................................................................... 4.9
RENAULT card
batterijtje .................................................................................. 5.19
gebruik .........................................................1.5 → 1.11, 2.5 → 2.9
reservewiel ....................................................................... 5.2 – 5.3
reservoir
koelvloeistof .............................................................................. 4.8
remvloeistof ............................................................................... 4.9
ruitensproeier .......................................................................... 4.10
rijden ...............0.5, 2.2 → 2.9, 2.14 – 2.16, 2.19 → 2.26, 2.32 → 2.40,
2.67 → 2.88, 2.98 → 2.100
rijhulp ................................ 0.5, 2.55 – 2.56, 2.64 → 2.66, 2.74 → 2.81
rijpositie
instellingen ...........................................................0.3, 1.26 → 1.30
rijtips ..................................................................................2.22 → 2.26
ruitbediening. ...................................................................... 3.21 – 3.22
ruiten................................................................................................ 0.2
ruitensproeiers ................................................................... 1.92 → 1.99
ruitenwisser
bladen .......................................................................... 5.27 – 5.28
ruitenwisser .......................................................................1.92 → 1.99
ruitenwisserbladen....................................................... 0.9, 5.27 – 5.28
S
schakelen ...............................................................2.17, 2.98 → 2.100
schoonmaken:
binnenkant auto ............................................................ 4.18 – 4.19
SCR: selectieve katalysator...........................................1.103 → 1.106
selecteurhendel automatische transmissie......................2.98 → 2.100
signaal
licht .......................................................................................... 1.89
signaal afstandsregeling ....................................................2.61 → 2.63
signaal bij verlies van bandenspanning .............................2.29 → 2.31
signalen verlichting ............................................................ 1.84 → 1.91
sjorringen ....................................................................................... 3.48
sleepogen ................................................................... 5.7, 5.29 → 5.32
slepen
pechhulp ......................................................................5.29 → 5.32
slepen .............................................................................................. 0.9
sleutel/FM-afstandsbediening
gebruik ............................................................................1.2 → 1.4
sleutels ............................................................................1.2 → 1.4
sluiten van de portieren ............................................... 1.13 → 1.18
snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging................................ 1.78
snelheidsalarm ..................................................................2.64 → 2.66
snelheidsbegrenzer ..................................................1.61, 2.67 → 2.69
snelheidsregelaar .....................................................1.61, 2.70 → 2.73
snelheidsregelaar/-begrenzer ............................................2.67 → 2.73
spiegels ......................................................................0.2, 1.81 → 1.83
spoiler ............................................................................................ 3.50
startschakelaar ................................................................................ 2.3
stilzetten van de motor ..........................................................2.4 → 2.9
stoelen ............................................................................................. 0.3
stoelverwarming ................................................................... 1.20, 1.23
Stop and Start...........................................................1.61, 2.10 → 2.13
storingen ............................................................................ 5.33 → 5.39
stuurbekrachtiging ......................................................................... 1.78
stuurwiel
afstellingen ................................................................... 1.78 – 1.79
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (4/5)
7.5
ENG_UD82475_6
Index (HZG - Renault)
T
tankdopklep ...................................................................1.100 → 1.102
technische gegevens ....................................................... 6.5, 6.8 – 6.9
telefoon ............................................................................... 3.51 – 3.52
temperatuurregeling ............................................................3.7 → 3.16
tips voor een schoner milieu .......................................................... 2.27
toegang
auto ........................................................................................... 0.2
toegestane dakbelasting.................................................................. 6.8
tractiecontrole: ASR ...........................................................2.32 → 2.36
trekhaak
montage .................................................................................. 3.49
trekken
trekhaak .................................................................................. 3.49
U
uitschakelen passagiersairbags voorin.......................................... 1.51
V
veiligheidsvoorzieningen zijkant .................................................... 1.36
ventilatie .....................................................................1.23, 3.2 → 3.16
ventilatieroosters .................................................................... 3.2 – 3.3
verkeersbordherkenning: snelheidsalarm..........................2.64 → 2.66
verlichting
binnenkant ...............................................3.25 → 3.27, 5.17 – 5.18
buitenkant .............................................................0.2, 1.84 → 1.91
instrumentenpaneel ................................................................. 1.84
versnellingshendel ......................................................................... 2.17
verstellen van de koplampen .............................................. 1.90 – 1.91
verstellen van de voorstoelen ........................................................ 1.20
vervangen van een lamp ...................................................5.13 → 5.18
vervoer van voorwerpen
in de bagageruimte ................................................................. 3.48
op het dak ................................................................................. 6.8
verwarming .......................................................................... 3.4 → 3.17
verwisselen van een wiel ........................................................ 5.8 – 5.9
voertuigidentificatienummer (VIN) ............................................ 0.7, 6.2
voorstoel
bestuurder met geheugen ....................................................... 1.25
voorstoelen
met elektrische bediening ............................................ 1.21 – 1.22
verstellen ............................................................. 1.19 – 1.20, 1.26
W
waarschuwing bij het verlaten van de rijstrook .................. 2.52 → 2.54
waarschuwing vermoeidheidsdetector ............................... 2.55 – 2.56
waarschuwingslampjes......................................................1.58 → 1.75
wassen ..............................................................................4.15 → 4.17
wieldopsleutel .................................................................................. 5.7
wielen (veiligheid) .............................................................. 5.10 → 5.12
wielsleutel ........................................................................................ 5.7
Z
zekeringen .................................................................. 0.9, 5.21 → 5.23
zonnegordijnen .............................................................................. 3.28
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (5/5)
7.6
ENG_UD82475_6
Index (HZG - Renault)
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (5/5)
RENAULT S.A.S. SOCIÉTÉ PAR ACTIONS SIMPLIFIÉE AU CAPITAL DE 533 941 113 € / 122-122 BIS, AVENUE DU GENERAL LECLERC
92100 BOULOGNE-BILLANCOURT R.C.S. NANTERRE 780 129 987 — SIRET 780 129 987 03591 / renaultgroup.com
NU 1417-6 – 99 91 059 92S – 04/2023 – Edition néerlandaise
à999105992Sîîñä 1S
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320
  • Page 321 321
  • Page 322 322
  • Page 323 323
  • Page 324 324
  • Page 325 325
  • Page 326 326
  • Page 327 327
  • Page 328 328
  • Page 329 329
  • Page 330 330
  • Page 331 331
  • Page 332 332
  • Page 333 333
  • Page 334 334
  • Page 335 335
  • Page 336 336
  • Page 337 337
  • Page 338 338
  • Page 339 339
  • Page 340 340
  • Page 341 341
  • Page 342 342
  • Page 343 343
  • Page 344 344
  • Page 345 345
  • Page 346 346
  • Page 347 347
  • Page 348 348
  • Page 349 349
  • Page 350 350
  • Page 351 351
  • Page 352 352
  • Page 353 353
  • Page 354 354
  • Page 355 355
  • Page 356 356
  • Page 357 357
  • Page 358 358
  • Page 359 359
  • Page 360 360
  • Page 361 361
  • Page 362 362

Renault Koleos Handleiding

Type
Handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor