Montana
®
610/680
Gebruikershandleiding
© 2015 Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen
Alle rechten voorbehouden. Volgens copyrightwetgeving mag deze handleiding niet in zijn geheel of gedeeltelijk worden gekopieerd zonder schriftelijke toestemming van Garmin. Garmin
behoudt zich het recht voor om haar producten te wijzigen of verbeteren en om wijzigingen aan te brengen in de inhoud van deze handleiding zonder de verplichting te dragen personen of
organisaties over dergelijke wijzigingen of verbeteringen te informeren. Ga naar www.garmin.com voor de nieuwste updates en aanvullende informatie over het gebruik van dit product.
Garmin
®
, het Garmin logo, Auto Lap
®
, BlueChart
®
, City Navigator
®
, Montana
®
en TracBack
®
zijn handelsmerken van Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen, geregistreerd in de Verenigde
Staten en andere landen. ANT+
®
, BaseCamp
â„¢
, chirp
â„¢
, Garmin Connect
â„¢
, HomePort
â„¢
en tempe
â„¢
zijn handelsmerken van Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen. Deze handelsmerken
mogen niet worden gebruikt zonder de uitdrukkelijke toestemming van Garmin.
Mac
®
is een geregistreerd handelsmerk van Apple Inc., geregistreerd in de Verenigde Staten en andere landen. Windows
®
is een geregistreerd handelsmerk van Microsoft Corporation in de
Verenigde Staten en andere landen. microSD
â„¢
en het microSDHC logo zijn handelsmerken van SD-3C, LLC. Overige handelsmerken en merknamen zijn het eigendom van hun respectieve
eigenaars.
Dit product is ANT+
®
gecertificeerd. Ga naar www.thisisant.com/directory voor een lijst met compatibele producten en apps.
Inhoudsopgave
Inleiding........................................................................... 1
Overzicht van het toestel............................................................ 1
Batterijgegevens......................................................................... 1
Aan de slag..................................................................... 1
Het batterijpak plaatsen.............................................................. 1
Het batterijpak opladen............................................................... 1
AA-batterijen plaatsen................................................................ 2
Het toestel inschakelen...............................................................2
Hoofdmenu............................................................................ 2
Het aanraakscherm gebruiken............................................... 2
Het aanraakscherm vergrendelen..........................................2
Het aanraakscherm ontgrendelen......................................... 2
Het toestel registreren................................................................ 2
De helderheid van de schermverlichting aanpassen.................. 2
Satellietsignalen ontvangen en een spoor vastleggen............... 2
Via-punten....................................................................... 2
Een via-punt maken.................................................................... 2
Een via-punt markeren met behulp van de kaart........................ 3
Een punt zoeken......................................................................... 3
Een via-punt bewerken............................................................... 3
Een via-punt verwijderen............................................................ 3
De nauwkeurigheid van een waypoint-locatie verbeteren.......... 3
Een via-punt projecteren.............................................................3
Sporen............................................................................. 3
Een spoorlog vastleggen............................................................ 3
De kleur van het huidige spoor wijzigen..................................... 3
Het huidige spoor opslaan.......................................................... 3
Een uitvoerindeling selecteren voor het opslaan van sporen..... 3
Navigeren met behulp van TracBack®....................................... 3
Het huidige spoor wissen............................................................4
Informatie over sporen weergeven............................................. 4
Een locatie in een spoor opslaan............................................... 4
Opgeslagen sporen op de kaart weergeven............................... 4
Gearchiveerde sporen................................................................ 4
Sporen automatisch archiveren............................................. 4
Sporen handmatig archiveren................................................ 4
Een spoor verwijderen................................................................ 4
Navigatie......................................................................... 4
Menu Waarheen?....................................................................... 4
Navigeren naar een bestemming............................................... 4
Een locatie op naam zoeken...................................................... 4
Een locatie in de buurt van een andere locatie zoeken.............. 4
Een adres zoeken....................................................................... 4
Een Man-over-boord-locatie markeren en de navigatie ernaartoe
starten......................................................................................... 5
Stoppen met navigeren.............................................................. 5
Navigeren met Peil en ga........................................................... 5
Navigeren met de kaart.............................................................. 5
Navigeren over wegen........................................................... 5
Optionele kaarten...................................................................5
BirdsEye satellietbeelden.......................................................5
3D-kaartweergave..................................................................5
Navigeren met het kompas......................................................... 5
Het kompas kalibreren........................................................... 5
Koerswijzer............................................................................ 5
Hoogteprofiel.............................................................................. 6
Navigeren naar een punt in het hoogteprofiel........................ 6
Het plottype wijzigen.............................................................. 6
Het hoogteprofiel resetten......................................................6
De barometrische hoogtemeter kalibreren............................ 6
Tripcomputer...............................................................................6
De tripcomputer resetten....................................................... 6
Routes........................................................................................ 6
Een route maken
....................................................................6
De naam van een route wijzigen........................................... 6
Een route bewerken............................................................... 6
Een route weergeven op de kaart.......................................... 6
Een route verwijderen............................................................ 6
De actieve route weergeven.................................................. 6
Een route omkeren................................................................ 6
Garmin Adventures..................................................................... 7
Een avontuur maken.............................................................. 7
Een avontuur beginnen.......................................................... 7
Camera en foto's............................................................ 7
Een foto maken...........................................................................7
De cameralichtmodus instellen................................................... 7
Foto's weergeven....................................................................... 7
Een diavoorstelling weergeven.............................................. 7
Foto's sorteren....................................................................... 7
De locatie van een foto weergeven....................................... 7
Naar een foto navigeren........................................................ 7
Een foto als achtergrond instellen......................................... 7
Een foto verwijderen.............................................................. 7
Geocaches...................................................................... 7
Geocaches downloaden............................................................. 7
De lijst met geocaches filteren.................................................... 7
Een geocachefilter maken en opslaan................................... 8
Uw eigen geocachefilters bewerken...................................... 8
Naar een geocache navigeren................................................... 8
De poging loggen....................................................................... 8
chirpâ„¢........................................................................................ 8
chirp zoeke n inschakelen......................................................8
Een geocache met een chirp zoeken.................................... 8
Toepassingen................................................................. 8
Gegevens draadloos verzenden en ontvangen.......................... 8
Een gevarenzone instellen......................................................... 8
De oppervlakte van een gebied berekenen................................ 8
De calculator gebruiken.............................................................. 8
De agenda en almanakgegevens weergeven............................ 8
De wekker instellen.....................................................................9
De afteltimer instellen................................................................. 9
De stopwatch openen................................................................. 9
Satellietpagina............................................................................ 9
De satellietweergave wijzigen................................................ 9
GPS uitschakelen.................................................................. 9
Een locatie simuleren.............................................................9
ANT+ sensors................................................................. 9
Uw ANT+-sensors koppelen....................................................... 9
Tips voor het koppelen van ANT+ accessoires met uw
Garmin toestel........................................................................9
tempe.......................................................................................... 9
tempe gegevens weergeven...................................................... 9
Hartslaggegevens weergeven.................................................... 9
Het toestel aanpassen................................................... 9
Activiteitenprofielen.....................................................................9
Een profiel selecteren............................................................ 9
Een aangepast profiel maken.............................................. 10
De naam van een profiel wijzigen........................................ 10
Een profiel verwijderen........................................................ 10
Het hoofdmenu aanpassen...................................................... 10
Een snelkoppeling maken........................................................ 10
Een snelkoppeling aan het hoofdmenu toevoegen.................. 10
Aangepaste gegevensvelden en dashboards.......................... 10
Gegevensvelden op de kaart inschakelen........................... 10
De gegevensvelden aanpassen.......................................... 10
Dashboards aanpassen....................................................... 10
De maateenheden wijzigen...................................................... 10
Inhoudsopgave i
De schermoriëntatie vergrendelen........................................... 10
De verlichtingsduur instellen..................................................... 10
De modus Batterijbesparing inschakelen................................. 10
Het volume aanpassen............................................................. 11
Systeeminstellingen.................................................................. 11
GPS en GLONASS.............................................................. 11
Seriële interface-instellingen................................................ 11
De aan-uitknop aanpassen....................................................... 11
Scherminstellingen................................................................... 11
Weergave-instellingen.............................................................. 11
Kaartinstellingen....................................................................... 11
Geavanceerde kaartinstellingen.......................................... 11
Camera-instellingen.................................................................. 12
Spoorinstellingen...................................................................... 12
Tijdinstellingen.......................................................................... 12
Instellingen voor positieweergave............................................ 12
Koersinstellingen...................................................................... 12
Hoogtemeterinstellingen........................................................... 12
Geocaching-instellingen........................................................... 12
Route-instellingen..................................................................... 13
Fitnessinstellingen.................................................................... 13
Uw fitness-gebruikersprofiel instellen.................................. 13
Over ervaren sporters..................................................... 13
Hartslagzones...................................................................... 13
Fitnessdoelstellingen.......................................................13
Uw hartslagzones instellen............................................. 13
Hardlopen of fietsen met uw toestel.................................... 13
Maritieme instellingen wijzigen................................................. 14
Maritieme alarmsignalen instellen........................................14
De toestelgeluiden instellen...................................................... 14
Gegevens resetten................................................................... 14
Standaardwaarden voor specifieke instellingen herstellen.. 14
Standaardwaarden voor specifieke pagina-instellingen
herstellen............................................................................. 14
Alle standaardinstellingen herstellen................................... 14
Onderhoud van het toestel.......................................... 14
Ondersteuning en updates....................................................... 14
De software bijwerken.............................................................. 14
Toestelonderhoud..................................................................... 14
Het toestel schoonmaken.................................................... 14
Het aanraakscherm schoonmaken...................................... 14
Onderdompelen in water......................................................14
Gegevensbeheer...................................................................... 14
Bestandstypen..................................................................... 14
Een geheugenkaart installeren............................................ 15
Het toestel aansluiten op uw computer................................ 15
Bestanden overbrengen naar uw computer......................... 15
Bestanden verzenden naar BaseCamp............................... 15
Bestanden verwijderen........................................................ 15
De USB-kabel loskoppelen.................................................. 15
Het toestel resetten...................................................................15
Het batterijpak verwijderen....................................................... 15
Toestelinformatie......................................................... 16
Specificaties..............................................................................16
Informatie over de batterijen..................................................... 16
Toestelgegevens weergeven.................................................... 16
Meer informatie......................................................................... 16
Problemen oplossen.................................................... 16
Hoe weet ik of mijn toestel zich in de modus voor USB-
massaopslag bevindt?.............................................................. 16
Ik moet alle instellingen terugzetten naar de
fabrieksinstellingen................................................................... 16
Ik heb vervangingsonderdelen of accessoires nodig................ 16
Ik wil een externe GPS-antenne aanschaffen.......................... 16
De batterij blijft niet erg lang opgeladen................................... 16
Het toestel verschijnt niet als een draagbaar toestel of als een
verwisselbaar station of volume op mijn computer................... 16
Mijn toestel ontvangt geen satellietsignalen............................. 16
Mijn toestel laadt niet op........................................................... 16
Mijn toestel gaat niet automatisch in de modus voor
massaopslag.............................................................................16
Mijn scherm reageert niet......................................................... 17
Appendix....................................................................... 17
Optionele accessoires.............................................................. 17
Gegevensvelden....................................................................... 17
Index.............................................................................. 19
ii Inhoudsopgave
Inleiding
WAARSCHUWING
Lees de gids Belangrijke veiligheids- en productinformatie in de
verpakking voor productwaarschuwingen en andere belangrijke
informatie.
Overzicht van het toestel
Cameralens (alleen 680 en 680t)
Aan-uitknop
microSD kaartsleuf (onder de batterijklep)
Voedingsconnector voor optionele accessoires
Stereo hoofdtelefoonaansluiting (onder beschermkap)
D-ring van de batterijklep
Mini-USB-poort (onder beschermkap)
MCX-poort voor de externe GPS-antenne (onder de beschermkap)
Batterijgegevens
WAARSCHUWING
Dit product bevat een lithium-ionbatterij. Ter voorkoming van
persoonlijk letsel en schade aan het product als gevolg van
blootstelling van de batterij aan extreme hitte dient u het toestel
buiten het bereik van direct zonlicht te bewaren.
De temperatuurgrenzen van het toestel kunnen hoger/lager
liggen dan de temperatuurgrenzen van sommige batterijen.
Alkalinebatterijen kunnen bij hoge temperaturen barsten.
LET OP
Alkalinebatterijen verliezen een groot gedeelte van hun
capaciteit wanneer de temperatuur afneemt. Gebruik daarom
lithiumbatterijen wanneer u het toestel bij temperaturen onder
nul gebruikt.
U kunt voor dit toestel het meegeleverde lithium-ionbatterijpak of
drie AA-batterijen gebruiken.
Aan de slag
Als u het toestel voor de eerste keer gebruikt, voer dan
onderstaande taken uit om het toestel in te stellen en vertrouwd
te raken met de basisfuncties.
1
Plaats de batterijen (Het batterijpak plaatsen, pagina 1).
2
Laad de batterijen (Het batterijpak opladen, pagina 1).
3
Schakel het toestel in (Het toestel inschakelen, pagina 2).
4
Registreer het toestel garmin.com/express.
5
Stel de helderheid van de schermverlichting in (De
helderheid van de schermverlichting aanpassen,
pagina 2).
6
Ontvang satellietsignalen (Satellietsignalen ontvangen en
een spoor vastleggen, pagina 2).
7
Pas uw toestel naar wens aan (Het toestel aanpassen,
pagina 9).
8
Markeer een via-punt (Een via-punt maken, pagina 2).
9
Navigeer naar een bestemming (Navigeren naar een
bestemming, pagina 4).
Het batterijpak plaatsen
1
Draai de D-ring tegen de klok in en trek deze omhoog om de
klep te verwijderen.
2
Zoek de metalen contactpunten aan het uiteinde van de
lithium-ionbatterij.
3
Plaats de batterij in het compartiment door eerst de
contacten tegen elkaar te plaatsen.
4
Druk de batterij op zijn plaats.
5
Plaats de batterijklep terug en draai de D-ring met de klok
mee.
Het batterijpak opladen
LET OP
U voorkomt corrosie door de mini-USB-poort, de beschermkap
en de omringende delen grondig af te drogen voordat u het
toestel oplaadt of aansluit op een computer.
Gebruik het toestel niet om een batterij op te laden die niet is
geleverd door Garmin
®
. Pogingen om een batterij op te laden die
niet is geleverd door Garmin, kan schade toebrengen aan het
toestel en de garantie doen vervallen.
Voordat u de rechte connector van de USB-kabel op uw toestel
kunt aansluiten, moet u mogelijk optionele
bevestingingsaccessoires verwijderen.
OPMERKING: De batterij opladen is alleen mogelijk binnen een
temperatuurbereik van 0° tot 45°C (32° tot 113°F).
U kunt de batterij opladen via een standaard stopcontact of een
USB-poort op uw computer.
1
Trek de beschermkap van de mini-USB-poort omhoog.
2
Sluit de kleine connector van de USB-kabel aan op de mini-
USB-poort.
3
Steek de USB-connector van de kabel in de netadapter of in
de USB-poort van een computer.
4
Sluit de netadapter aan op een standaard stopcontact.
Als u het toestel op een voedingsbron aansluit, wordt het
toestel ingeschakeld.
Inleiding 1
5
Laad de batterij volledig op.
AA-batterijen plaatsen
In plaats van het batterijpak (Het batterijpak plaatsen, pagina 1)
kunt u alkaline-, NiMH- of lithiumbatterijen (AA) gebruiken. Dat is
handig wanneer u onderweg bent en niet in staat bent het
batterijpak op te laden. Gebruik NiMH- of lithiumbatterijen voor
het beste resultaat.
OPMERKING: Standaard alkalinebatterijen worden niet
aanbevolen bij gebruik van de camerafunctie.
1
Draai de D-ring tegen de klok in en trek deze omhoog om de
klep te verwijderen.
2
Plaats drie AA-batterijen met de contacten in de juiste
richting.
3
Plaats de batterijklep terug en draai de D-ring met de klok
mee.
Het toestel inschakelen
Houd ingedrukt.
Hoofdmenu
Statusbalk
De huidige tijd en datum
Toepassingpictogrammen
Toepassingenopslag
Het aanraakscherm gebruiken
• Tik op het scherm om een item te selecteren.
• Voer elke selectie op het aanraakscherm als aparte
handeling uit.
• Selecteer om de toepassingenopslag te openen voor
toepassingen en installatietools.
• Selecteer of in de toepassingenopslag om door
toepassingen te bladeren.
• Selecteer om terug te keren naar de vorige pagina.
• Houd ingedrukt om terug te gaan naar het hoofdmenu.
• Selecteer om bepaalde menu-items weer te geven voor
de pagina die u bekijkt.
• Selecteer om uw wijzigingen op te slaan en de pagina te
sluiten.
Het aanraakscherm vergrendelen
U kunt het scherm vergrendelen om te voorkomen dat u per
ongeluk op het scherm tikt en functies activeert.
Selecteer > .
Het aanraakscherm ontgrendelen
Selecteer > .
Het toestel registreren
Vul de onlineregistratie vandaag nog in zodat wij u beter kunnen
helpen.
• Ga naar garmin.com/express.
• Bewaar uw originele aankoopbewijs of een fotokopie op een
veilige plek.
De helderheid van de schermverlichting
aanpassen
Langdurig gebruik van de schermverlichting kan de
gebruiksduur van de batterijen aanzienlijk bekorten. U kunt de
helderheid van de schermverlichting aanpassen om de
levensduur van de batterijen te verlengen.
OPMERKING: De helderheid van de schermverlichting is
beperkt als de batterij bijna leeg is.
1
Selecteer .
2
Gebruik de schuifregelaar om de schermverlichting aan te
passen.
Het toestel kan warm aanvoelen als de achtergrondverlichting is
ingesteld op hoog.
Satellietsignalen ontvangen en een spoor
vastleggen
Voordat u gebruik kunt maken van de GPS-navigatiefuncties,
zoals het vastleggen van een spoor, moet u eerst
satellietsignalen ontvangen. Het toestel dient mogelijk vrij zicht
op de satellieten te hebben om satellietsignalen te kunnen
ontvangen.
Ga voor meer informatie over GPS naar www.garmin.com
/aboutGPS.
1
Houd ingedrukt.
2
Wacht terwijl het toestel satellieten zoekt.
Als de balken groen worden, ontvangt het toestel
satellietsignalen. De tijd en datum worden automatisch
ingesteld op basis van uw GPS-positie.
3
Loop rond om een spoor te laten vastleggen (Sporen,
pagina 3).
4
Selecteer een optie:
• Selecteer Kaart om uw spoor op de kaart weer te geven.
• Selecteer Kompas om het kompas en aanpasbare
gegevensvelden weer te geven.
• Selecteer Tripcomputer om uw huidige snelheid, afstand
en andere statistische gegevens weer te geven.
Via-punten
Via-punten zijn locaties die u vastlegt en in het toestel opslaat.
Met via-punten kunt u markeren waar u bent, waar u naartoe
gaat of waar u bent geweest. U kunt details over de locatie
toevoegen, zoals naam, hoogte en diepte.
Een via-punt maken
U kunt uw huidige locatie als via-punt opslaan.
1
Selecteer Markeer via-punt.
2 Via-punten
2
Selecteer indien nodig Wijzig om de naam of andere
gegevens van het via-punt te wijzigen.
3
Selecteer Sla op.
Een via-punt markeren met behulp van de
kaart
1
Selecteer Kaart.
2
Selecteer een locatie op de kaart.
3
Selecteer de informatiebalk boven in het scherm.
4
Selecteer > OK.
Een punt zoeken
1
Selecteer Via-puntbeheer.
2
Selecteer een waypoint in de lijst.
3
Selecteer indien nodig om uw zoekbewerking te verfijnen.
4
Selecteer een optie:
• Selecteer Spelzoeken om te zoeken met de naam van
het waypoint.
• Selecteer Selecteer symbool om te zoeken met het
waypointsymbool.
• Selecteer Zoek nabij om te zoeken in de buurt van recent
gevonden locaties, een ander waypoint, uw huidige
waypoint of een plaats op de kaart.
• Selecteer Sorteer om de lijst met waypoints te bekijken
gesorteerd op dichtstbijzijnde afstand of op alfabetische
volgorde.
Een via-punt bewerken
Voordat u een via-punt kunt bewerken, moet u er eerst een
maken.
1
Selecteer Via-puntbeheer.
2
Selecteer een via-punt.
3
Selecteer een item om te bewerken, bijvoorbeeld de naam.
4
Voer de nieuwe informatie in en selecteer .
Een via-punt verwijderen
1
Selecteer > Via-puntbeheer.
2
Selecteer een via-punt.
3
Selecteer > Wis > Ja.
De nauwkeurigheid van een waypoint-locatie
verbeteren
U kunt de locatie van een waypoint verfijnen voor een
nauwkeurigere weergave. Bij het middelen voert het toestel
verschillende metingen op dezelfde locatie uit en gebruikt de
gemiddelde waarde voor een nauwkeurigere meting.
1
Selecteer Via-puntbeheer.
2
Selecteer een waypoint.
3
Selecteer > Gemiddelde locatie.
4
Ga naar de locatie van het waypoint.
5
Selecteer Start.
6
Volg de instructies op het scherm.
7
Als de statusbalk Betrouwbaarheid van meting op 100%
staat, selecteer dan Sla op.
Voor de beste resultaten kunt u vier tot acht metingen voor een
waypoint opslaan. Wacht minimaal 90 minuten tussen de
metingen.
Een via-punt projecteren
U kunt een nieuwe locatie maken door de afstand en peiling te
projecteren vanaf een gemarkeerde locatie naar een nieuwe
locatie.
1
Selecteer Via-puntbeheer.
2
Selecteer een via-punt.
3
Selecteer > Projecteer waypoint.
4
Geef de peiling op en selecteer .
5
Selecteer een maateenheid.
6
Geef de afstand op en selecteer .
7
Selecteer Sla op.
Sporen
Een spoor is een registratie van uw route. Het spoorlog bevat
informatie over de punten langs de vastgelegde route, inclusief
de tijd, de locatie en de hoogtegegevens voor ieder punt.
Een spoorlog vastleggen
Als het toestel is ingeschakeld en een GPS-signaal ontvangt,
wordt standaard automatisch een spoorlog vastgelegd. U kunt
het opnemen van een spoor handmatig pauzeren en starten.
1
Loop rond om een spoor te laten vastleggen.
2
Selecteer Huidige track > .
3
Selecteer een optie:
• Selecteer om het opnemen van een spoor te pauzeren.
• Selecteer om het opnemen van een spoor te starten.
De kleur van het huidige spoor wijzigen
1
Selecteer Huidige track > > Kleur.
2
Selecteer een kleur.
Het huidige spoor opslaan
1
Selecteer Huidige track > .
2
Selecteer een optie:
• Selecteer om het hele spoor op te slaan.
• Selecteer > Sla deel op en selecteer een sectie van
het spoor.
Het huidige spoor wordt opgeslagen in de standaard
uitvoerindeling of de eerder door u geconfigureerde
uitvoerindeling (Een uitvoerindeling selecteren voor het
opslaan van sporen, pagina 3).
Een uitvoerindeling selecteren voor het
opslaan van sporen
1
Selecteer Huidige track > > > Sel sporen in >
Uitvoerindeling.
2
Selecteer een optie:
• Selecteer Sporen (FIT) om fitnessgegevens op te slaan
bij het spoor.
• Selecteer Sporen (GPX) om spoorgegevens alleen in een
meer algemeen compatibele indeling op te slaan.
• Selecteer Beide (GPX/FIT) om spoorgegevens in beide
indelingen op te slaan.
Navigeren met behulp van TracBack
®
Tijdens het navigeren kunt u terugnavigeren naar het begin van
uw spoor. Dit kan handig zijn als u de weg naar een kamp of het
begin van een wandelroute wilt terugvinden.
1
Selecteer Huidige track > > TracBack.
Sporen 3
Op de kaart wordt uw route van begin- tot eindpunt
aangegeven met een magenta lijn.
2
Navigeren met de kaart of het kompas.
Het huidige spoor wissen
Selecteer > Huidige track > > Wis.
Informatie over sporen weergeven
1
Selecteer Trackbeheer.
2
Selecteer een spoor.
3
Selecteer een optie:
• Als u de hoogtegrafiek (Hoogteprofiel, pagina 6) van het
spoor wilt weergeven, selecteert u .
• Als u gegevensvelden en opties voor het spoor wilt
weergeven, selecteert u .
TIP: Selecteer om het spoor te archiveren.
• Selecteer om het spoor op de kaart weer te geven.
TIP: U kunt de informatiebalk boven aan het kaartscherm
selecteren om meer details over het spoor weer te geven.
Een locatie in een spoor opslaan
1
Selecteer Trackbeheer.
2
Selecteer een spoor.
3
Selecteer .
4
Selecteer een locatie in het spoor.
5
Selecteer de informatiebalk boven in het scherm.
Er verschijnt informatie over de locatie.
6
Selecteer > OK.
Opgeslagen sporen op de kaart weergeven
U kunt een of meer opgeslagen sporen op de kaart weergeven.
1
Selecteer Trackbeheer.
2
Selecteer een spoor.
3
Selecteer .
4
Selecteer Kleur, en selecteer een kleur voor het actieve
spoor op de kaart.
5
Selecteer Toon op kaart.
Aan wordt weergegeven na selectie van de optie Toon op
kaart.
6
Selecteer .
7
Selecteer nog een spoor, en herhaal de stappen 3 - 6
(optioneel).
8
Selecteer , en sluit de toepassingenopslag.
9
Selecteer Kaart in het hoofdmenu.
De geselecteerde sporen worden op de kaart weergegeven.
Gearchiveerde sporen
U kunt 200 sporen en 10.000 spoorpunten binnen een spoor
opslaan op uw toestel. Als u deze limieten overschrijdt, is er
mogelijk niet voldoende geheugenruimte over voor de opname
van uw huidige spoor. Archiveren maakt geheugenruimte vrij
voor de huidige spooropname. Gearchiveerde sporen worden
op een andere locatie opgeslagen op uw opslagstation. Het
aantal gearchiveerde sporen dat u kunt opslaan wordt alleen
beperkt door de grootte van uw station. U kunt gearchiveerde
sporen van uw toestel overbrengen naar uw computer om ze
daarop op te slaan en te bekijken via Garmin BaseCamp
â„¢
.
U kunt opgeslagen sporen handmatig archiveren. Bovendien
kunt u sporen archiveren vanuit het huidige spoorlog volgens
een automatisch schema of wanneer het spoorlog vol is.
Sporen automatisch archiveren
U kunt sporen archiveren volgens een automatisch schema om
geheugenruimte vrij te maken.
1
Selecteer Stel in > Sporen > Geavanceerde instellingen >
AutoArchiveren.
2
Selecteer Indien vol, Dagelijks of Wekelijks.
Sporen handmatig archiveren
U kunt opgeslagen sporen handmatig archiveren.
1
Selecteer Trackbeheer.
2
Selecteer een opgeslagen spoor.
3
Selecteer > .
Het spoor wordt uit de lijst met opgeslagen sporen
overgebracht naar de lijst met gearchiveerde sporen.
Een spoor verwijderen
1
Selecteer Trackbeheer.
2
Selecteer een spoor.
3
Selecteer > Wis.
Navigatie
Menu Waarheen?
U kunt het menu Waarheen? gebruiken om een bestemming te
zoeken waar u naartoe wilt navigeren. Niet alle Waarheen?-
categorieën zijn voor alle gebieden en op alle kaarten
beschikbaar.
Navigeren naar een bestemming
1
Selecteer Waarheen?.
2
Selecteer een categorie.
3
Selecteer een bestemming.
4
Selecteer Ga.
De route wordt als een magenta lijn op de kaart
weergegeven.
5
Navigeer met de kaart (Navigeren met de kaart, pagina 5)
of met het kompas (Navigeren met het kompas, pagina 5).
Een locatie op naam zoeken
1
Selecteer Waarheen? > Via-punten > > Spelzoeken.
2
Typ de gehele naam of een deel van de naam.
3
Selecteer .
Een locatie in de buurt van een andere
locatie zoeken
1
Selecteer Waarheen? > > Zoek nabij.
2
Selecteer een optie.
3
Selecteer een locatie.
Een adres zoeken
U kunt optionele City Navigator
®
kaarten gebruiken om naar
adressen te zoeken.
1
Selecteer Waarheen? > Adressen.
2
Selecteer, indien nodig, het land of de provincie.
3
Voer de plaats of postcode in.
OPMERKING: Niet alle kaartgegevens bieden de optie voor
zoeken op postcode.
4
Selecteer de plaatsnaam.
5
Voer het huisnummer in.
6
Voer de straatnaam in.
4 Navigatie
Een Man-over-boord-locatie markeren en de
navigatie ernaartoe starten
U kunt een Man-over-boord-locatie (MOB) opslaan en de
navigatie naar dat punt automatisch starten.
1
Selecteer Man-over-boord > Start.
De kaart wordt geopend met de route naar de MOB-locatie.
De route wordt standaard met een magenta lijn
weergegeven.
2
Navigeer met de kaart (Navigeren met de kaart, pagina 5)
of het kompas (Navigeren met het kompas, pagina 5).
Stoppen met navigeren
Selecteer op de kaart of in het kompas > Navigatie
stoppen.
Navigeren met Peil en ga
U kunt het toestel op een object in de verte richten, de richting
vergrendelen en vervolgens naar het object navigeren.
1
Selecteer Peil en ga.
2
Richt het toestel op een object.
3
Selecteer Zet richting vast > Stel koers in.
4
Navigeer met behulp van het kompas.
Navigeren met de kaart
1
Start de navigatie naar een bestemming (Navigeren naar een
bestemming, pagina 4).
2
Selecteer Kaart.
Uw locatie wordt op de kaart aangegeven met een blauwe
driehoek. Terwijl u zich verplaatst, verplaatst de blauwe
driehoek zich ook en laat een spoorlog (route) achter.
3
Voer een van de volgende handelingen uit:
• Versleep de kaart om andere gebieden weer te geven.
• Selecteer en om in en uit te zoomen op de kaart.
• Selecteer een locatie op de kaart en tik op de
informatiebalk boven in het scherm om informatie weer te
geven over de geselecteerde locatie (herkenbaar aan de
pin).
Navigeren over wegen
Om te kunnen navigeren over wegen, moet u eerst City
Navigator kaarten aanschaffen en laden.
1
Selecteer Profielwijziging > Automotive.
2
Selecteer een bestemming.
3
Navigeer met behulp van de kaart.
Volg dan de aanwijzingen op de informatiebalk boven aan de
kaart. Geluidssignalen geven afslagen op de route aan.
Optionele kaarten
U kunt deze extra kaarten in het toestel laden, zoals BirdsEye
satellietbeelden, BlueChart
®
g2 kaarten en gedetailleerde City
Navigator kaarten. Gedetailleerde kaarten hebben bijvoorbeeld
meer nuttige punten, zoals restaurants of watersportdiensten.
Ga voor meer informatie naar http://buy.garmin.com of neem
contact op met uw Garmin dealer.
BirdsEye satellietbeelden
U kunt satellietbeelden downloaden en weergeven op uw toestel
met de Garmin BaseCamp software en een BirdsEye Imagery
abonnement. Ga naar garmin.com/birdseye en garmin.com
/basecamp voor meer informatie.
Bij uw toestel kan een abonnement van één jaar op BirdsEye
Imagery zijn meegeleverd. Dit abonnement is niet beschikbaar
in alle gebieden of voor alle toestelmodellen.
3D-kaartweergave
Voordat u deze functie kunt gebruiken, moet u kaarten kopen
die 3D-informatie bevatten.
Selecteer 3D-weergave.
Selecteer om de hoogte van de zichthoek te vergroten.
Selecteer om de hoogte van de zichthoek te verlagen.
Selecteer om de 3D-kaart vooruit te schuiven.
Selecteer om de 3D-kaart achteruit te schuiven.
Selecteer om de weergave naar links te draaien.
Selecteer om de weergave naar rechts te draaien.
Navigeren met het kompas
Tijdens het navigeren naar een bestemming wijst naar uw
bestemming, ongeacht in welke richting u zich verplaatst.
1
Start de navigatie naar een bestemming (Navigeren naar een
bestemming, pagina 4).
2
Selecteer Kompas.
3
Blijf draaien tot naar de bovenkant van het kompas wijst en
volg die richting om naar uw bestemming te gaan.
Het kompas kalibreren
LET OP
Kalibreer het elektronische kompas buiten. Zorg dat u zich niet
in de buurt bevindt van objecten die invloed uitoefenen op
magnetische velden, zoals voertuigen, gebouwen of
elektriciteitskabels.
Het toestel is al gekalibreerd in de fabriek en het maakt
standaard gebruik van automatische kalibratie. Als uw kompas
onregelmatig werkt, bijvoorbeeld nadat u lange afstanden hebt
afgelegd of na extreme temperatuurschommelingen, kunt u het
handmatig kalibreren.
1
Selecteer Kompas > > Kalibreer kompas > Start.
2
Volg de instructies op het scherm.
Koerswijzer
De koerswijzer is vooral handig bij navigatie op het water of op
open plekken zonder grote obstakels. De functie helpt u
bovendien gevaren aan weerszijden van de koers te vermijden,
zoals ondiepten en rotsen onder water.
Om de koerswijzer in te schakelen, selecteert u bij het kompas
Stel in > Koers > Ga naar lijn/wijzer > Koers
(koersafwijkingsindicator).
Navigatie 5
De koerswijzer geeft uw relatie aan tot de koerslijn die naar
uw bestemming leidt. De koersafwijkingsindicator (CDI) geeft
de afwijking (links of rechts) ten opzichte van de koers weer. De
schaal heeft betrekking op de afstand tussen de punten op
de koersafwijkingsindicator, die de afwijking ten opzichte van de
koers weergeeft.
Hoogteprofiel
Het hoogteprofiel toont standaard de hoogtegegevens van de
gereisde afstand. Als u de hoogte-instellingen wilt aanpassen,
gaat u naar Hoogtemeterinstellingen, pagina 12. U kunt elk
punt op het profiel aanraken om de details over dat punt te
bekijken.
Navigeren naar een punt in het hoogteprofiel.
1
Selecteer Hoogteprofiel.
2
Selecteer een punt in het hoogteprofiel.
Er verschijnen details over het punt.
3
Selecteer > Bekijk kaart.
4
Selecteer de informatiebalk boven in het scherm.
5
Selecteer Ga.
De kaart wordt geopend en uw route wordt aangegeven met
een magenta lijn.
6
Navigeer met de kaart (Navigeren met de kaart, pagina 5) of
het kompas (Navigeren met het kompas, pagina 5).
Het plottype wijzigen
U kunt het hoogteprofiel zodanig instellen dat de luchtdruk en de
hoogte worden weergegeven, na een bepaalde tijd of na een
bepaalde afstand.
1
Selecteer Hoogteprofiel > Wijzig plottype.
2
Selecteer een optie.
Het hoogteprofiel resetten
Selecteer Hoogteprofiel > > Herstel > Wis huidige track
> Wis.
De barometrische hoogtemeter kalibreren
Het toestel is al gekalibreerd in de fabriek en het maakt
standaard gebruik van automatische kalibratie. U kunt de
barometrische hoogtemeter handmatig kalibreren als de juiste
hoogte of barometerdruk u bekend is.
1
Ga naar de locatie waarvan de hoogte of de barometerdruk u
bekend is.
2
Selecteer Hoogteprofiel > > Kalibreer hoogtemeter.
3
Volg de instructies op het scherm.
Tripcomputer
De tripcomputer geeft uw huidige snelheid, de gemiddelde
snelheid, de hoogste snelheid, de tripkilometerteller en andere
statistische gegevens weer. U kunt de indeling van de
tripcomputer, het dashboard en de gegevensvelden aanpassen.
Selecteer in het hoofdmenu Tripcomputer.
De tripcomputer resetten
Als u nauwkeurige reisinformatie wilt hebben, dient u de
tripgegevens te resetten voordat u een reis begint.
Selecteer Tripcomputer > > Herstel > Reset
tripgegevens > Herstel.
Routes
Een route bestaat uit een serie via-punten of locaties die u naar
uw bestemming leidt.
Een route maken
1
Selecteer Routeplanner > Route maken > Selecteer eerste
punt.
2
Selecteer een categorie.
3
Selecteer het eerste punt in de route.
4
Selecteer Gebruik > Selecteer volgend punt.
5
Herhaal de stappen 2–4 om alle punten toe te voegen in de
route.
6
Selecteer om de route op te slaan.
De naam van een route wijzigen
1
Selecteer Routeplanner.
2
Selecteer een route.
3
Selecteer Wijzig naam.
4
Typ de nieuwe naam.
Een route bewerken
1
Selecteer Routeplanner.
2
Selecteer een route.
3
Selecteer Wijzig route.
4
Selecteer een punt.
5
Selecteer een optie:
• Selecteer Controleer om het punt op de kaart weer te
geven.
• Selecteer Omhoog of Omlaag als u de volgorde van de
punten in de route wilt wijzigen.
• Selecteer Voeg in als u een punt aan de route wilt
toevoegen.
Het nieuwe punt wordt ingevoegd vóór het geselecteerde
punt.
• Selecteer Wis als u het punt uit de route wilt verwijderen.
6
Selecteer om de route op te slaan.
Een route weergeven op de kaart
1
Selecteer Routeplanner.
2
Selecteer een route.
3
Selecteer Bekijk kaart.
Een route verwijderen
1
Selecteer Routeplanner.
2
Selecteer een route.
3
Selecteer Wis route.
De actieve route weergeven
1
Selecteer tijdens het navigeren van een route Actieve route.
2
Selecteer een punt in de route om meer details weer te
geven.
Een route omkeren
U kunt de begin- en eindpunten van uw route omwisselen om de
route in omgekeerde richting te volgen.
1
Selecteer Routeplanner.
2
Selecteer een route.
3
Selecteer Keer route om.
6 Navigatie
Garmin Adventures
U kunt avonturen maken om uw tochten te delen met familie,
vrienden en de Garmin community. U kunt items die bij elkaar
horen groeperen als een avontuur. U kunt bijvoorbeeld een
avontuur maken van een wandeltocht. Een avontuur kan
bijvoorbeeld bestaan uit het spoorlog, de foto's en de geocaches
van de tocht. Gebruik BaseCamp om uw avonturen te maken en
te beheren. Ga voor meer informatie naar
adventures.garmin.com.
OPMERKING: BaseCamp is niet beschikbaar voor alle
toestelmodellen.
Een avontuur maken
Voordat u een avontuur kunt maken en naar uw toestel kunt
sturen, moet u BaseCamp naar uw computer downloaden en
moet u een spoor vanaf uw toestel overdragen naar uw
computer (Bestanden verzenden naar BaseCamp, pagina 15).
1
Open BaseCamp.
2
Selecteer Bestand > Nieuwe > Garmin avontuur.
3
Selecteer een spoor en klik op Volgende.
4
Voeg indien nodig items toe vanuit BaseCamp.
5
Geef in de vereiste velden de naam en een beschrijving op
voor het avontuur.
6
Als u de omslagfoto van het avontuur wilt wijzigen, selecteert
u Wijzig, en vervolgens een andere foto.
7
Klik op Voltooien.
Een avontuur beginnen
Voordat u een avontuur kunt beginnen, moet u een avontuur
verzenden vanaf BaseCamp naar uw toestel (Bestanden
verzenden naar BaseCamp, pagina 15).
1
Selecteer Avonturen.
2
Selecteer een avontuur.
3
Selecteer Start.
Camera en foto's
OPMERKING: Deze functie is alleen beschikbaar voor modellen
met een camera.
Als u een foto maakt, wordt de geografische locatie met de
fotogegevens opgeslagen. U kunt dan naar de locatie
navigeren.
Een foto maken
1
Selecteer Camera.
2
Draai het toestel horizontaal of verticaal om de oriëntatie voor
de foto te bepalen.
3
Selecteer zo nodig of om in of uit te zoomen.
4
Houd ingedrukt om scherp te stellen en houd de camera
stil.
Op het scherm wordt een wit frame weergegeven. Er wordt
scherpgesteld op het object in het frame. Als de foto is
scherpgesteld, wordt het frame groen.
5
Laat los om een foto te maken.
De cameralichtmodus instellen
U kunt de cameramodus wijzigen om in verschillende
lichtomstandigheden scherpere foto's te maken.
1
Selecteer Camera > .
2
Selecteer een optie:
• Selecteer Weinig licht-modus om bij weinig licht te
fotograferen.
• Selecteer Standaardmodus om in helder verlichte
omgevingen te fotograferen.
Foto's weergeven
U kunt foto's bekijken die u met de camera hebt gemaakt en
foto's die u naar het toestel hebt overgebracht.
1
Selecteer Fotoviewer.
2
Selecteer een foto.
3
Selecteer zo nodig of om in of uit te zoomen.
Een diavoorstelling weergeven
1
Selecteer Fotoviewer.
2
Selecteer een foto.
3
Selecteer > Bekijk diavoorstelling.
Foto's sorteren
1
Selecteer Fotoviewer > > Foto's sorteren.
2
Selecteer een optie:
• Selecteer Meest recent.
• Selecteer Nabij een locatie en selecteer een locatie.
• Selecteer Op specifieke datum en voer een datum in.
De locatie van een foto weergeven
1
Selecteer Fotoviewer.
2
Selecteer een foto.
3
Selecteer > Bekijk kaart.
Naar een foto navigeren
1
Selecteer Fotoviewer.
2
Selecteer een foto.
3
Selecteer > Bekijk informatie > Ga.
Een foto als achtergrond instellen
U kunt een foto selecteren als achtergrond voor het startscherm.
1
Selecteer Fotoviewer.
2
Selecteer een foto.
3
Selecteer > Als achtergrond instellen.
Een foto verwijderen
1
Selecteer Fotoviewer.
2
Selecteer een foto.
3
Selecteer > Wis foto > Wis.
Geocaches
Geocaches zijn een soort 'verborgen schatten'. Geocaching is
het opsporen van 'verborgen schatten' met GPS-coördinaten die
online worden gezet door degenen die de geocaches hebben
verborgen.
Geocaches downloaden
1
Sluit het toestel met een USB-kabel aan op uw computer.
2
Ga naar www.geocaching.com/play.
3
Maak, indien nodig, een account.
4
Meld u aan.
5
Volg de instructies op het scherm om geocaches te zoeken
en naar uw toestel te downloaden.
De lijst met geocaches filteren
U kunt de lijst met geocaches filteren op basis van verschillende
factoren, bijvoorbeeld de moeilijkheidsgraad.
1
Selecteer Geocaching > Snelfilter.
2
Selecteer de items die u wilt filteren.
3
Pas de instellingen naar wens aan en selecteer .
Camera en foto's 7
4
Selecteer een optie:
• Selecteer Zoek om het filter toe te passen op de lijst met
geocaches.
• Selecteer om het filter op te slaan.
Een geocachefilter maken en opslaan
U kunt uw eigen filters voor geocaches maken op basis van
specifieke factoren. Nadat u het filter hebt gemaakt, kunt u dat
op de lijst met geocaches toepassen.
1
Selecteer Stel in > Geocaching > Filter instellen > Filter
maken.
2
Selecteer de items die u wilt filteren.
3
Selecteer een optie:
• Selecteer Zoek om het filter toe te passen op de lijst met
geocaches.
• Selecteer om het filter op te slaan. Als u het filter
opslaat, wordt er automatisch een naam aan het filter
toegekend. Via de lijst met geocaches hebt u toegang tot
uw eigen filters.
Uw eigen geocachefilters bewerken
1
Selecteer Stel in > Geocaching > Filter instellen.
2
Selecteer een filter.
3
Selecteer een item dat u wilt bewerken.
Naar een geocache navigeren
1
Selecteer Geocaching > Zoek een geocache.
2
Selecteer een geocache.
3
Selecteer Ga.
4
Navigeer met de kaart (Navigeren met de kaart, pagina 5) of
het kompas (Navigeren met het kompas, pagina 5).
De poging loggen
Voordat u een poging om een geocache te vinden kunt loggen,
moet u beginnen met er naartoe te navigeren (Naar een
geocache navigeren, pagina 8).
Nadat u hebt geprobeerd een geocache te vinden, kunt u de
resultaten loggen.
1
Selecteer Geocaching > Logpoging.
2
Selecteer Gevonden, Niet gevonden of Reparatie vereist.
3
Selecteer een optie:
• Als u wilt navigeren naar de volgende geocache die zich
het dichtst bij u in de buurt bevindt, selecteert u Zoek
volgende dichtbij.
• Als u wilt stoppen met loggen, selecteert u OK.
• Als u een opmerking wilt invoeren over het zoeken naar
de geocache of over de geocache zelf, selecteert u Wijzig
opmerking, voert u een opmerking in en selecteert u .
chirp
â„¢
Een chirp is een klein Garmin accessoire dat wordt
geprogrammeerd en in een geocache wordt achtergelaten. U
kunt uw toestel gebruiken om een chirp te vinden in een
geocache. Raadpleeg voor meer informatie over de chirp de
chirp gebruikershandleiding op www.garmin.com.
chirp zoeke n inschakelen
1
Selecteer Stel in > Geocaching.
2
Selecteer chirp zoeken > Aan.
Een geocache met een chirp zoeken
1
Selecteer Geocaching > Zoek een geocache.
2
Selecteer een geocache.
3
Selecteer Ga.
4
Navigeer met de kaart (Navigeren met de kaart, pagina 5) of
het kompas (Navigeren met het kompas, pagina 5).
Als u zich binnen een afstand van 10 m (32,9 ft) van een
geocache met een chirp bevindt, worden details over de chirp
weergegeven.
5
Selecteer indien nodig Geocaching > Toon chirp-details.
6
Selecteer indien beschikbaar Ga om naar de volgende fase
van de geocache te navigeren.
Toepassingen
Gegevens draadloos verzenden en
ontvangen
Voor het draadloos uitwisselen van gegevens moet uw toestel
zich binnen een afstand van 3 m (10 ft.) van een compatibel
Garmin toestel bevinden.
Uw toestel kan gegevens draadloos verzenden en ontvangen
als het is verbonden met een compatibel Garmin toestel dat
gebruikmaakt van ANT+
®
technologie. U kunt waypoints,
geocaches, routes, sporen en meer delen.
1
Selecteer Draadloos delen.
2
Selecteer een optie:
• Selecteer Verzend en selecteer een type gegevens.
• Selecteer Ontvangen om gegevens te ontvangen van een
ander toestel. Het andere compatibele toestel moet
gegevens proberen te verzenden.
3
Volg de instructies op het scherm.
Een gevarenzone instellen
Gevarenzones waarschuwen u als u zich binnen het opgegeven
bereik van een bepaalde locatie bevindt.
1
Selecteer Gevarenzones > Alarm maken.
2
Selecteer een categorie.
3
Selecteer een locatie.
4
Selecteer Gebruik.
5
Voer een radius in en selecteer .
Wanneer u het gevarenzonegebied betreedt, klinkt er een
signaal.
De oppervlakte van een gebied berekenen
1
Selecteer Oppervlakteberekening > Start.
2
Loop rond het gebied waarvan u de oppervlakte wilt
berekenen.
3
Selecteer Bereken wanneer u daarmee klaar bent.
De calculator gebruiken
Het toestel is voorzien van een standaardcalculator en een
wetenschappelijke calculator.
Selecteer Calculator.
De agenda en almanakgegevens weergeven
U kunt activiteiten op het toestel, zoals wanneer waypoints zijn
opgeslagen, en almanakgegevens over de zon en de maan en
de beste tijden voor jagen en vissen weergeven.
1
Selecteer een optie:
• Selecteer Agenda als u de toestelactiviteit voor bepaalde
dagen wilt weergeven.
• Selecteer Zon en maan als u gegevens over de opkomst
en ondergang van de zon en de maan wilt weergeven.
• Selecteer Jagen en vissen als u de beste tijden voor
jagen en vissen wilt weergeven.
8 Toepassingen
2
Selecteer indien nodig of om een andere maand weer
te geven.
3
Selecteer een dag.
De wekker instellen
Als u het toestel niet gebruikt, kunt u instellen dat het toestel op
een bepaald ogenblik wordt ingeschakeld.
1
Selecteer Wekker.
2
Selecteer en om de tijd in te stellen.
3
Selecteer Zet alarm aan.
4
Selecteer een optie.
Het alarmsignaal klinkt op de opgegeven tijd. Als het toestel
op dat moment uit staat, wordt het ingeschakeld en klinkt het
alarm.
De afteltimer instellen
1
Selecteer Wekker > > Timer.
2
Selecteer en om de tijd in te stellen.
3
Selecteer Start timer.
De stopwatch openen
Selecteer Stopwatch.
Satellietpagina
Op de satellietpagina wordt de volgende informatie
weergegeven: uw huidige locatie, de GPS-nauwkeurigheid, de
satellietlocaties en de signaalsterkte.
De satellietweergave wijzigen
1
Selecteer Satelliet > .
2
Selecteer indien nodig Koers boven om de
satellietweergave met uw huidige spoor te richten naar de
bovenkant van het scherm.
3
Selecteer indien nodig Meerkleurig als u een specifieke
kleur aan de satelliet en de signaalsterktebalk van die
satelliet wilt toewijzen.
GPS uitschakelen
Selecteer Satelliet > > Gebruik met GPS uit.
Een locatie simuleren
1
Selecteer Satelliet > > Gebruik met GPS uit.
2
Selecteer > Stel locatie in op kaart.
3
Selecteer een locatie.
4
Selecteer Gebruik.
ANT+ sensors
Uw ANT+-sensors koppelen
Voordat u de ANT+-sensors kunt koppelen, moet u de
hartslagmeter omdoen of de sensor plaatsen.
Het toestel is compatibel met de hartslagmeter, de GSC
â„¢
10
snelheids- en cadanssensor, en de draadloze tempe
â„¢
temperatuursensor. U kunt een gegevensveld aanpassen om
sensorgegevens weer te geven.
1
Breng het toestel binnen bereik (3 m) van de sensor.
OPMERKING: Zorg ervoor dat u minstens 10 meter bij
andere ANT+-sensors vandaan bent tijdens het koppelen.
2
Selecteer Stel in > ANT sensor.
3
Selecteer uw sensor.
4
Selecteer Nieuwe zoeken.
Als de sensor is gekoppeld aan uw toestel wordt de status
van de sensor gewijzigd van Zoeken naar Verbonden.
Tips voor het koppelen van ANT+ accessoires met uw
Garmin toestel
• Controleer of het ANT+ accessoire compatibel is met uw
Garmin toestel.
• Voordat u het ANT+ accessoire met uw Garmin toestel
koppelt, dient u een afstand van 10 m (32,9 voet) ten
opzichte van andere ANT+ accessoires in acht te nemen.
• Plaats het Garmin toestel binnen 3 m (10 voet) van het ANT+
accessoire.
• Nadat u de koppeling tot stand hebt gebracht, herkent het
Garmin toestel daarna automatisch het ANT+ accessoire
wanneer u het toestel activeert. Het koppelingsproces vindt
automatisch plaats wanneer u het Garmin toestel inschakelt
en zorgt ervoor dat de accessoires binnen enkele seconden
zijn geactiveerd en klaar zijn voor gebruik.
• Na het koppelen ontvangt het Garmin toestel alleen
gegevens van uw eigen accessoires. U kunt dan ook gewoon
in de buurt van andere accessoires komen.
tempe
De tempe is een draadloze ANT+ temperatuursensor. U kunt de
sensor aan een stevige band of lus bevestigen op een plek waar
deze is blootgesteld aan omgevingslucht en zo een consistente
bron van nauwkeurige temperatuurgegevens vormt. U moet de
tempe met uw toestel koppelen om temperatuurgegevens van
de tempe te kunnen weergeven.
tempe gegevens weergeven
Als u tempe gegevens de eerste keer weergeeft, moet u de
volgende taken uitvoeren om het toestel en de gegevensvelden
aan te passen.
1
Koppel uw tempe sensor (Uw ANT+-sensors koppelen,
pagina 9).
2
Pas gegevensvelden aan om de temperatuurgegevens weer
te geven (De gegevensvelden aanpassen, pagina 10).
U kunt de huidige temperatuur selecteren in de categorie
Huidige status. U kunt de minimum- en
maximumtemperaturen gedurende een periode van 24 uur
selecteren in de categorie Overig.
Hartslaggegevens weergeven
Als u hartslaggegevens de eerste keer weergeeft, moet u de
volgende taken uitvoeren om het toestel en de gegevensvelden
aan te passen.
1
Koppel uw hartslagmeter (Uw ANT+-sensors koppelen,
pagina 9).
2
Pas een gegevensveld aan om de hartslag weer te geven
(De gegevensvelden aanpassen, pagina 10).
U kunt het hartslaggegevensveld selecteren in de categorie
Huidige status.
Het toestel aanpassen
Activiteitenprofielen
Een activiteitenprofiel is een verzameling instellingen waarmee
u het gebruiksgemak van het toestel kunt optimaliseren. Als u
het toestel gebruikt bij het wandelen zijn de instellingen en
gegevensschermen bijvoorbeeld anders dan wanneer u het
toestel gebruikt bij het fietsen.
Als u een profiel gebruikt en u instellingen zoals
gegevensvelden of waarschuwingen wijzigt, worden die
wijzigingen automatisch in het profiel opgeslagen.
Een profiel selecteren
Als u van activiteiten verandert, kunt u de instellingen van het
toestel aanpassen door het profiel te wijzigen.
ANT+ sensors 9
1
Selecteer Profielwijziging.
2
Selecteer een profiel.
Een aangepast profiel maken
U kunt uw instellingen en de gegevensvelden voor een
bepaalde activiteit of route aanpassen.
1
Selecteer Stel in > Profielen > Maak nieuw profiel > OK.
2
Pas uw instellingen en gegevensvelden aan.
De naam van een profiel wijzigen
1
Selecteer Stel in > Profielen.
2
Selecteer een profiel.
3
Selecteer Wijzig naam.
4
Typ de nieuwe naam.
Een profiel verwijderen
OPMERKING: Voordat u het actieve profiel kunt verwijderen,
moet u een ander profiel activeren. U kunt een profiel niet
verwijderen als het actief is.
1
Selecteer Stel in > Profielen.
2
Selecteer een profiel.
3
Selecteer Wis.
Het hoofdmenu aanpassen
• Houd een pictogram in het hoofdmenu of bij de
toepassingenopslag ingedrukt en versleep het naar een
nieuwe locatie.
• Open de toepassingenopslag en sleep een pictogram naar
het hoofdmenu.
• Selecteer Stel in > Hoofdmenu en volg de instructies op het
scherm.
Een snelkoppeling maken
1
Selecteer Stel in > Snelkoppelingen > Maak
snelkoppeling.
2
Selecteer Naam en voer een naam in.
3
Selecteer Pictogram en selecteer een picrogram.
4
Selecteer Profiel en wijs de snelkoppeling toe aan een
specifiek profiel.
5
Selecteer een optie:
• Selecteer Stel in om een snelkoppeling naar een
specifieke toestelinstellingen toe te voegen.
• Selecteer Waarheen? om een snelkoppeling toe te
voegen waarmee de navigatie naar een specifiek
waypoint wordt gestart.
• Selecteer Toepassing om een snelkoppeling naar een
specifieke toepassing toe te voegen.
6
Selecteer het item.
Een snelkoppeling aan het hoofdmenu
toevoegen
U kunt snelkoppelingen toevoegen aan het hoofdmenu, de
opslag of uw favorieten. Als de snelkoppeling niet in de lijst
voorkomt, kunt u er een maken (De helderheid van de
schermverlichting aanpassen, pagina 2).
1
Selecteer Stel in > Snelkoppelingen.
2
Selecteer een snelkoppeling.
3
Selecteer Aan menu toevoegen.
4
Selecteer Hoofdmenu, Opslag of Favorieten.
Aangepaste gegevensvelden en dashboards
Gegevensvelden bevatten informatie over uw locatie of andere
specifieke informatie. Dashboards zijn groepen gegevens die
handig kunnen zijn voor zowel specifieke als algemene taken,
zoals geocaching.
U kunt de gegevensvelden en dashboards van de kaart, het
kompas, de tripcomputer, het hoogteprofiel en de statuspagina
aanpassen.
Gegevensvelden op de kaart inschakelen
U kunt meerder kleine gegevensvelden of één groot
gegevensveld inschakelen.
1
Selecteer Kaart > > Stel kaart in > Dashboard.
2
Selecteer Kleine gegevensvelden of Groot gegevensveld.
Lege gegevensvelden worden op de kaart weergegeven.
De gegevensvelden aanpassen
Voordat u de gegevensvelden op de kaart kunt wijzigen, moeten
ze worden ingeschakeld (Gegevensvelden op de kaart
inschakelen, pagina 10).
U kunt de gegevensvelden en dashboards van de kaart, het
kompas, de tripcomputer, het hoogteprofiel en de statuspagina's
aanpassen.
1
Selecteer een gegevensveld op een pagina waarop
gegevensvelden worden weergegeven.
2
Selecteer een gegevensveld en een gegevensveldcategorie.
Selecteer bijvoorbeeld Reisgegevens > Snelheid -
Gemiddelde snelheid.
Dashboards aanpassen
1
Open een pagina die een dashboard bevat dat u kunt
aanpassen.
2
Selecteer een optie:
• Selecteer > Stel kaart in > Dashboard op de kaart.
• Selecteer > Wijzig dashboard in het kompas, de
tripcomputer of de statuspagina.
3
Selecteer een dashboard.
De maateenheden wijzigen
U kunt de eenheden voor afstand en snelheid, hoogte, diepte,
temperatuur, luchtdruk en verticale snelheid aanpassen.
1
Selecteer Stel in > Eenheden.
2
Selecteer het item waarvoor u de eenheid wilt instellen.
3
Selecteer een maateenheid.
De schermoriëntatie vergrendelen
In de standaardinstelling wordt de oriëntatie van het scherm
automatisch aangepast aan de oriëntatie van het toestel. U kunt
de oriëntatie van het scherm vastzetten in de stand staand of
liggend.
1
Selecteer Stel in > Scherm > Oriëntatievergrendeling.
2
Selecteer een optie.
De verlichtingsduur instellen
U kunt de time-out van het scherm aanpassen om de
levensduur van de batterijen te verlengen.
1
Selecteer Stel in > Scherm > Time-out van scherm.
2
Selecteer een optie.
De modus Batterijbesparing inschakelen
U kunt de modus Batterijbesparing gebruiken om de levensduur
van de batterij te verlengen.
Selecteer Stel in > Scherm > Batterijbesparing > Aan.
In de modus Batterijbesparing wordt het scherm uitgeschakeld
zodra de time-out van de schermverlichting is verstreken. U kunt
selecteren om het scherm in te schakelen of twee keer op
tikken om de statuspagina weer te geven.
10 Het toestel aanpassen
Het volume aanpassen
Voordat u het volume kunt aanpassen, moet u een
hoofdtelefoon aansluiten of de autohouder gebruiken.
1
Selecteer .
2
Gebruik de schuifbalk om het volume aan te passen.
Systeeminstellingen
Selecteer Stel in > Systeem.
Satelliet: Hiermee wordt het satellietsysteem ingesteld op GPS,
GPS + GLONASS (GPS en GLONASS, pagina 11) of
Demomodus (GPS uit).
WAAS/EGNOS: Hiermee wordt het systeem ingesteld op Wide
Area Augmentation System/European Geostationary
Navigation Overlay Service (WAAS/EGNOS). Ga voor meer
informatie over WAAS naar garmin.com/aboutGPS/waas
.html.
Taal voor tekst: Hiermee kunt u de taal selecteren voor de tekst
die op het toestel wordt weergegeven.
OPMERKING: Als u de teksttaal wijzigt, blijft de taal van door
de gebruiker ingevoerde gegevens of kaartgegevens
ongewijzigd.
Taal voor spraak: Hiermee kunt u de taal voor spraak wijzigen.
Interface: Hiermee stelt u de indeling van de seriële interface in.
Configureer aan-uitknop: Hiermee kunt u snelkoppelingen
toewijzen aan de aan-uitknop (De aan-uitknop aanpassen,
pagina 11).
GPS en GLONASS
De standaard satellietsysteeminstelling is GPS + GLONASS
voor optimale prestaties onder moeilijke omgevingscondities en
snelle positiebepaling. Als GPS en GLONASS worden gebruikt,
kan de levensduur van de batterij sneller afnemen dan alleen
met GPS.
Seriële interface-instellingen
Selecteer Stel in > Systeem > Interface.
Garmin Spanner: Hiermee kunt u de USB-poort van het toestel
gebruiken voor de meeste NMEA 0183-conforme
kaartprogramma's door een virtuele seriële poort te maken.
Garmin serieel: Hiermee wordt het toestel ingesteld om een
eigen standaard van Garmin te gebruiken voor uitwisseling
van gegevens over waypoints, routes en sporen met een
computer.
NMEA in/uit: Stelt het toestel in voor standaard NMEA 0183-
invoer en -uitvoer.
Tekst uit: Verschaft eenvoudige ASCII-tekstuitvoer van locatie-
en snelheidsgegevens.
RTCM: Hiermee kunt u het toestel instellen voor ontvangst van
DGPS-gegevens (Differential Global Positioning System) van
een toestel dat de RTCM-gegevens (Radio Technical
Commission for Maritime Services) in een SC104-indeling
verzendt.
De aan-uitknop aanpassen
U kunt de aan-uitknop configureren als een snelkoppeling naar
een menu, instelling, toepassing of statuspagina. U kunt
instellen dat de snelkoppeling wordt geactiveerd door één keer
te tikken of te dubbeltikken op de aan-uitknop.
1
Selecteer Stel in > Systeem > Configureer aan-uitknop.
2
Selecteer Een keer tikken of Dubbeltik.
3
Selecteer een item dat moet worden weergegeven als u op
de aan-uitknop tikt:
• Selecteer Statuspagina om de statuspagina weer te
geven.
• Als u een specifieke toepassing, snelkoppeling of
instelling wilt weergeven, selecteert u Menu-item, bladert
u naar het item en selecteert u het item.
• Selecteer Geen om de snelkoppeling uit te schakelen.
Scherminstellingen
Selecteer Stel in > Scherm.
Time-out van scherm: Hiermee kunt u de tijdsduur instellen
voordat de schermverlichting wordt uitgeschakeld.
Oriëntatievergrendeling: Hiermee kunt u de oriëntatie van het
scherm vastzetten in de stand staand of liggend, of de
oriëntatie van het scherm automatisch laten aanpassen aan
de oriëntatie van het toestel.
Schermafbeelding: Hiermee kunt u de afbeelding op het
scherm van het toestel opslaan.
Batterijbesparing: De gebruiksduur van de batterij wordt
verlengd door het scherm uit te schakelen wanneer de time-
out van de schermverlichting is verstreken (De modus
Batterijbesparing inschakelen, pagina 10).
Kalibreer scherm: Kalibreert het scherm als het scherm niet
goed reageert op aanrakingen.
Weergave-instellingen
Selecteer Stel in > Presentatie.
Modus: Hiermee kunt u een lichte of donkere achtergrond
instellen, of automatisch overschakelen tussen de twee
achtergronden op basis van de zonsopkomst en
zonsondergang op de locatie waar u zich bevindt.
Achtergrond: Hiermee kunt u de achtergrondafbeelding
instellen.
Markeerkleur overdag: Hiermee kunt u de kleur instellen voor
selecties in de dagmodus.
Markeerkleur 's nachts: Hiermee kunt u de kleur instellen voor
selecties in de nachtmodus.
Bediening in liggende weergave: De knoppen worden aan de
linker- of rechterzijde van het scherm geplaatst als het toestel
in de liggende weergave wordt gebruikt.
Kaartinstellingen
Selecteer Stel in > Kaart.
Kaartinformatie: Hiermee kunt u de op het toestel geladen
kaarten in- of uitschakelen.
Oriëntatie: Hiermee stelt u in hoe de kaart wordt weergegeven
op de pagina. Bij Noord boven wordt het noorden boven aan
de pagina weergegeven. Bij Koers boven wordt uw huidige
reisrichting boven aan de pagina weergegeven. Bij
Automodus wordt een perspectief vanuit de auto met de
rijrichting naar de bovenkant van het scherm weergegeven.
Dashboard: Selecteert een dashboard voor weergave op de
kaart. Elk dashboard bevat andere informatie over de route of
de locatie.
Navigatieaanwijzingen: Hiermee stelt u in wanneer
navigatieaanwijzingen op de kaart worden weergegeven.
Tekensnelheid: Hiermee kunt u de snelheid aanpassen
waarmee de kaart wordt getekend. Als kaarten sneller
worden getekend, neemt de gebruiksduur van de batterij af.
Geavanceerde kaartinstellingen
Selecteer Stel in > Kaart > Geavanceerde instellingen.
Autozoom: Hiermee kunt u autozoom in- of uitschakelen.
Detail: Hiermee stelt u in hoeveel details op de kaart worden
weergegeven. Door het weergeven van meer details is het
mogelijk dat de kaart langzamer opnieuw wordt getekend.
Arcering: Geeft reliëfdetails weer op de kaart (indien
beschikbaar) of schakelt arcering uit.
Het toestel aanpassen 11
Voertuig: Hiermee kunt u het positiepictogram wijzigen,
waarmee uw positie op de kaart wordt aangegeven. Het
standaardpictogram is een klein blauw driekhoekje.
Zoomniveaus: Hiermee wordt het zoomniveau ingesteld waarin
de items op de kaart worden weergegeven. Kaartitems
worden niet weergegeven wanneer het zoomniveau van de
kaart hoger is dan het geselecteerde niveau.
Tekstgrootte: Hiermee wordt de tekstgrootte voor kaartitems
ingesteld.
Camera-instellingen
Selecteer Stel in > Camera.
Fotoresolutie: Hier stelt u de resolutie van de foto's in.
Foto's opslaan op: Hier stelt u de opslaglocatie voor de foto's
in.
Camera-instructies: Hier worden korte instructies over het
nemen van foto's weergegeven.
Spoorinstellingen
Selecteer Stel in > Sporen.
Opnamemethode: Hiermee selecteert u een methode om
sporen vast te leggen. Auto legt de sporen met variabele
intervallen vast voor een optimaal resultaat.
Interval: Hiermee selecteert u een vastleginterval voor het
spoorlog. Bij frequenter vastleggen van spoorpunten ontstaat
er een gedetailleerder spoor, maar raakt het spoorlog ook
sneller vol.
Auto Pause: Pauzeert het vastleggen van uw spoor
automatisch zodra u stopt met bewegen.
Automatisch starten: Hiermee kunt u automatisch een spoor
vastleggen zodra het toestel de satellieten heeft gevonden.
Uitvoerindeling: Hiermee kunt u de indeling kiezen voor het
vastleggen van een spoorlog. GPX-indeling is een
traditioneel spoor dat kan worden weergegeven op de
toestelkaart en kan worden gebruikt voor navigatie. Sporen
kunnen worden bekeken via Sporenbeheer. FIT-indeling is
een fitnessactiviteit die aanvullende informatie vastlegt (het
aantal ronden bijvoorbeeld). Activiteiten kunnen worden
bekeken op het toestel, maar zijn bedoeld voor Garmin
Connect
â„¢
. Selecteer Beide om uw gegevens in beide
indelingen tegelijkertijd vast te leggen. Deze optie verbruikt
meer opslagruimte.
Geavanceerde instellingen: Hiermee kunt u automatische
archivering, opties voor opnemen van reisgegevens en
herstellen van reisgegevens instellen.
Tijdinstellingen
Selecteer Stel in > Tijd.
Tijdnotatie: Hier kunt u kiezen om de 12- of 24-uursklok in te
stellen.
Tijdzone: Hiermee stelt u de tijdzone voor het toestel in. Met
Automatisch wordt de tijdzone automatisch ingesteld op
basis van uw GPS-positie.
Instellingen voor positieweergave
OPMERKING: Wijzig de positieweergave of het
coördinatensysteem op basis van kaartdatum alleen als u een
kaart gebruikt die een andere positieweergave voorschrijft.
Selecteer Stel in > Positieweergave.
Positieweergave: Hiermee selecteert u de positieweergave
waarmee een locatie wordt aangeduid.
Kaartdatum: Hiermee stelt u het coördinatensysteem van de
kaart in.
Kaartsferoïde: Hiermee geeft u het coördinatensysteem weer
dat door het toestel wordt gebruikt. Het
standaardcoördinatensysteem is WGS 84.
Koersinstellingen
U kunt de kompasinstellingen aanpassen.
Selecteer Stel in > Koers.
Scherm: Selecteer het type koersweergave voor het kompas:
Noordreferentie: Hiermee stelt u de noordreferentie van het
kompas in.
Ga naar lijn/wijzer: Hier kunt u de peilingwijzer gebruiken die
de richting van uw bestemming aanwijst, of de koerswijzer
gebruiken die de relatie weergeeft tussen uw
bewegingsrichting en de koerslijn naar uw bestemming.
Kompas: Selecteer Auto om over te schakelen van een
elektronisch kompas naar een GPS-kompas als u zich
gedurende een bepaalde periode met grotere snelheid
verplaatst.
Kalibreer kompas: Hiermee kunt het kompas kalibreren als uw
kompas onregelmatig werkt, bijvoorbeeld nadat u lange
afstanden hebt afgelegd of na extreme
temperatuurschommelingen. Zie Het kompas kalibreren,
pagina 5.
Hoogtemeterinstellingen
Selecteer Stel in > Hoogtemeter.
Automatische kalibratie: Voert automatisch een kalibratie uit
telkens wanneer u het toestel inschakelt. Het toestel blijft
automatisch de hoogtemeter kalibreren zolang het toestel
GPS-signalen vindt.
Barometermodus: Met Variabele hoogte kan de barometer
hoogteverschillen meten terwijl u onderweg bent. Vaste
hoogte gaat ervan uit dat het toestel stilstaat op een vaste
hoogte, zodat de barometerdruk alleen verandert door de
weersomstandigheden.
Luchtdruktrend: Hiermee stelt u in hoe het toestel
drukgegevens vastlegt. Altijd opslaan kan handig zijn als u
wacht op weerfronten.
Profieltype: Hiermee worden hoogteverschillen vastgelegd
gedurende een bepaalde tijd of over een bepaalde afstand,
of plaatselijke luchtdrukverschillen over een bepaalde
tijdsduur.
Kalibreer hoogtemeter: Hiermee kunt de barometrische
hoogtemeter kalibreren als de juiste hoogte of barometerdruk
u bekend is. Zie De barometrische hoogtemeter kalibreren,
pagina 6.
Geocaching-instellingen
Selecteer Stel in > Geocaching.
Geocachelijst: Hiermee kunt u de lijst met geocaches
weergeven op naam of code.
Geocache-stijl: Hier kunt u de schermstijl voor
geocachegegevens selecteren.
chirp zoeken: Het toestel zoekt naar een geocache die een
chirp-accessoire bevat (chirp zoeke n inschakelen, pagina 8).
chirp programmeren: Hiermee wordt het chirp-accessoire
geprogrammeerd. Raadpleeg de chirp gebruikershandleiding
op www.garmin.com.
Filter instellen: Hier kunt u aangepaste filters voor geocaches
maken en opslaan op basis van specifieke factoren (Een
geocachefilter maken en opslaan, pagina 8).
Gevonden Geocaches: Hier kunt u het aantal gevonden
geocaches wijzigen. Dit aantal wordt automatisch aangepast
als u een gevonden geocache logt (De poging loggen,
pagina 8).
12 Het toestel aanpassen
Route-instellingen
Het toestel berekent routes die zijn geoptimaliseerd voor het
huidige type activiteit. De beschikbare route-instellingen zijn
afhankelijk van de geselecteerde activiteit.
Selecteer Stel in > Routebepaling.
Navigatiestem: Hiermee stelt u de stem en taal in van de
navigatie-aanwijzingen.
Activiteit: Stelt een activiteit voor routebepaling in. Het toestel
berekent routes die zijn geoptimaliseerd voor het huidige type
activiteit.
Routeovergangen: Hiermee stelt u in hoe het toestel routes
bepaalt van het ene punt op de route naar het volgende.
Deze instelling is alleen beschikbaar voor sommige
activiteiten. Afstand hiermee wordt u naar het volgende punt
van de route geleid als u zich op een opgegeven afstand van
uw huidige punt bevindt.
Zet vast op weg: Zet het blauwe driehoekje, dat uw positie op
de kaart aangeeft, vast op de dichtstbijzijnde weg.
Fitnessinstellingen
Selecteer Stel in > Fitness.
Auto Lap: Hiermee stelt u in dat de ronde automatisch na een
specifieke afstand wordt gemarkeerd.
Gebruiker: Hiermee stelt u de gegevens in uw fitness-
gebruikersprofiel in (Uw fitness-gebruikersprofiel instellen,
pagina 13).
HS-zones: Hiermee kunt u de vijf hartslagzones instellen voor
fitnessactiviteiten.
FIT-activiteit: Hiermee kunt u de fitnessactiviteit instellen op
hardlopen, fietsen of overige. Op deze manier wordt een
hardloopactiviteit ook weergegeven als hardloopactiviteit als
u deze overzet naar Garmin Connect.
Uw fitness-gebruikersprofiel instellen
Het toestel maakt gebruik van de gegevens die u over uzelf
opgeeft om nauwkeurige gegevens te berekenen. U kunt de
volgende gegevens van het gebruikersprofiel aanpassen:
geslacht, leeftijd, gewicht, lengte en ervaren sporter (Over
ervaren sporters, pagina 13).
1
Selecteer Stel in > Fitness > Gebruiker.
2
Pas de instellingen aan.
Over ervaren sporters
Een ervaren sporter is een persoon die een groot aantal jaren
intensief heeft getraind (met uitzondering van lichte blessures)
en die een hartslag in rust van 60 slagen per minuut of minder
heeft.
Hartslagzones
Vele atleten gebruiken hartslagzones om hun cardiovasculaire
kracht te meten en te verbeteren en om hun fitheid te
verbeteren. Een hartslagzone is een bepaald bereik aan
hartslagen per minuut. De vijf algemeen geaccepteerde
hartslagzones zijn genummerd van 1 tot 5 op basis van
oplopende intensiteit. Over het algemeen worden hartslagzones
berekend op basis van de percentages van uw maximale
hartslag.
Fitnessdoelstellingen
Als u uw hartslagzones kent, kunt u uw conditie meten en
verbeteren door de onderstaande principes te begrijpen en toe
te passen.
• Uw hartslag is een goede maatstaf voor de intensiteit van uw
training.
• Training in bepaalde hartslagzones kan u helpen uw
cardiovasculaire capaciteit en kracht te verbeteren.
• Als u uw hartslagzones kent, kunt u het risico op blessures
verlagen en voorkomen dat u te zwaar traint.
Als u uw maximale hartslag kent, kunt u de tabel (Berekeningen
van hartslagzones, pagina 13) gebruiken om de beste
hartslagzone te bepalen voor uw fitheidsdoeleinden.
Als u uw maximale hartslag niet kent, gebruik dan een van de
rekenmachines die beschikbaar zijn op internet. Bij sommige
sportscholen en gezondheidscentra kunt u een test doen om de
maximale hartslag te meten. De standaard maximale hartslag is
220 min uw leeftijd.
Uw hartslagzones instellen
Voordat het toestel uw hartslagzones kan vaststellen, moet u
een fitness-gebruikersprofiel instellen (Uw fitness-
gebruikersprofiel instellen, pagina 13).
U kunt de hartslagzones handmatig aanpassen op basis van uw
fitnessdoelstellingen (Fitnessdoelstellingen, pagina 13).
1
Selecteer Stel in > Fitness > HS-zones.
2
Voer de maximale en minimale hartslag in voor zone 5.
De maximale hartslag voor iedere zone wordt gebaseerd op
de minimale hartslag van de vorige zone. Als u dus 167
invoert als minimale hartslag voor zone 5, gebruikt het toestel
166 als maximale hartslag voor zone 4.
3
Voer uw minimale hartslag in voor zones 4 tot en met 1.
Berekeningen van hartslagzones
Zone % van
maximale
hartslag
Waargenomen
inspanning
Voordelen
1 50–60% Ontspannen, comfortabel
tempo, regelmatige adem-
haling
Aerobische training
voor beginners,
verlaagt het stressni-
veau
2 60–70% Comfortabel tempo, iets
diepere ademhaling,
gesprek voeren is
mogelijk
Standaardcardiovas-
culaire training; korte
herstelperiode
3 70–80% Gematigd tempo, gesprek
voeren iets lastiger
Verbeterde aerobi-
sche capaciteit,
optimale cardiovascu-
laire training
4 80–90% Hoog tempo en enigszins
oncomfortabel; zware
ademhaling
Verbeterde anaerobi-
sche capaciteit en
drempel, hogere
snelheid
5 90–100% Sprinttempo, kan niet lang
worden volgehouden;
ademhaling zwaar
Anaerobisch en
musculair uithou-
dingsvermogen; meer
kracht
Hardlopen of fietsen met uw toestel
Voordat u gaat hardlopen of fietsen met het toestel, moet u het
profiel instellen op fitness (Een profiel selecteren, pagina 9).
U kunt uw dashboards en gegevensvelden aanpassen voor uw
fitnessactiviteiten (Aangepaste gegevensvelden en dashboards,
pagina 10).
1
Selecteer Huidige track > als uw toestel momenteel een
spoor vastlegt.
U kunt het huidige spoor opslaan of verwijderen.
2
Selecteer Stel in > Sporen > Uitvoerindeling.
3
Selecteer een optie:
• Selecteer GPX om uw activiteit vast te leggen als een
traditioneel spoor dat op de kaart kan worden bekeken en
kan worden gebruikt voor navigatie.
• Selecteer FIT om uw activiteit vast te leggen met
fitnessinformatie (bijvoorbeeld het aantal ronden) die
bedoeld is voor Garmin Connect.
• Selecteer Beide om uw gegevens in beide indelingen
tegelijkertijd vast te leggen. Deze instelling gebruikt meer
geheugenruimte.
Het toestel aanpassen 13
4
Selecteer in het hoofdmenu Stopwatch > Start.
5
Ga een stuk hardlopen of fietsen.
6
Als u klaar bent, selecteert u Stop.
7
Selecteer Herstel > Sla op.
Maritieme instellingen wijzigen
Selecteer Stel in > Maritiem.
Zeekaartmodus: Hiermee stelt u het type kaart in waarmee het
toestel maritieme gegevens weergeeft. Nautisch geeft
verschillende kaartelementen in verschillende kleuren weer
zodat maritieme nuttige punten beter leesbaar en de kaart
dezelfde kleuren heeft als papieren kaarten. Vissen
(watersportkaarten vereist) geeft een gedetailleerde
weergave van zeebodemcontouren en dieptepeilingen en
vereenvoudigt de kaartweergave zodat deze optimaal is om
te kunnen vissen.
Presentatie: Hiermee stelt u de weergave in voor de maritieme
navigatiehulpmiddelen op de kaart.
Maritieme alarmen instellen: Hiermee stelt u een alarm in voor
wanneer u van een opgegeven afstand afdrijft terwijl u voor
anker ligt en wanneer u water nadert met een bepaalde
diepte.
Maritieme alarmsignalen instellen
1
Selecteer Stel in > Maritiem > Maritieme alarmen instellen.
2
Selecteer het gewenste type alarm.
3
Selecteer Aan.
4
Voer een afstand in en selecteer .
De toestelgeluiden instellen
U kunt het geluid voor berichten, toetsaanslagen,
afslagwaarschuwingen en alarmen instellen.
1
Selecteer Stel in > Tonen > Tonen > Aan.
2
Selecteer het gewenste geluid voor ieder item.
Gegevens resetten
U kunt tripgegevens resetten, alle waypoints wissen, het huidige
spoor wissen of alle standaardwaarden herstellen.
1
Selecteer Stel in > Herstel.
2
Selecteer een item dat u wilt resetten.
Standaardwaarden voor specifieke instellingen
herstellen
1
Selecteer Stel in.
2
Selecteer een item dat u wilt herstellen.
3
Selecteer > Stel standaarden opnieuw in.
Standaardwaarden voor specifieke pagina-
instellingen herstellen
U kunt de standaardwaarden herstellen voor instellingen van de
kaart, het kompas, de tripcomputer en het hoogteprofiel.
1
Open de pagina waarvan u de instellingen wilt herstellen.
2
Selecteer > Stel standaarden opnieuw in.
Alle standaardinstellingen herstellen
U kunt alle fabrieksinstellingen van het toestel herstellen.
Selecteer Stel in > Herstel > Alle instellingen resetten >
Ja.
Onderhoud van het toestel
Ondersteuning en updates
Garmin Express
â„¢
(garmin.com/express) biedt u eenvoudig
toegang tot deze services voor Garmin toestellen.
• Productregistratie
• Producthandleidingen
• Software-updates
• Gegevens worden geüpload naar Garmin Connect
De software bijwerken
OPMERKING: Als u de software bijwerkt, gaan uw gegevens of
instellingen niet verloren.
1
Sluit uw toestel met de USB-kabel op een computer aan.
2
Ga naar garmin.com/express.
3
Volg de instructies op het scherm.
Toestelonderhoud
LET OP
Bewaar het toestel niet op een plaats waar het langdurig aan
extreme temperaturen kan worden blootgesteld omdat dit
onherstelbare schade kan veroorzaken.
Gebruik nooit een hard of scherp voorwerp om het
aanraakscherm te bedienen, omdat het scherm daardoor
beschadigd kan raken.
Vermijd chemische schoonmaakmiddelen en oplosmiddelen die
de kunststofonderdelen kunnen beschadigen.
Breng de beschermkap van de mini-USB-poort goed aan om
beschadiging van de poort te voorkomen.
Het toestel schoonmaken
1
Veeg het toestel schoon met een doek die is bevochtigd met
een mild schoonmaakmiddel.
2
Veeg de behuizing vervolgens droog.
Het aanraakscherm schoonmaken
1
Gebruik een zachte, schone, pluisvrije doek.
2
Bevochtig de doek zo nodig licht met water.
3
Als u een vochtige doek gebruikt, schakel het toestel dan uit
en koppel het los van de voeding.
4
Veeg het scherm voorzichtig met de doek schoon.
Onderdompelen in water
LET OP
Het toestel is waterbestendig volgens IEC-standaard 60529
IPX7. Het toestel is bestand tegen onderdompelen in tot één
meter diep water, gedurende maximaal dertig minuten. Als u het
toestel langer onder water houdt, kan schade het gevolg zijn. Na
onderdompeling moet u het toestel voorzichtig afdrogen en laten
opdrogen voordat u het opnieuw gaat gebruiken of oplaadt.
Gegevensbeheer
OPMERKING: Het toestel is niet compatibel met Windows
®
95,
98, ME, Windows NT
®
, en Mac
®
OS 10.3 en ouder.
Bestandstypen
Het handheld-toestel biedt ondersteuning voor de volgende
bestandstypen:
• Bestanden van BaseCamp of HomePort
â„¢
. Ga naar
www.garmin.com/trip_planning.
• GPX-spoorbestanden.
• GPX-geocachebestanden (Geocaches downloaden,
pagina 7).
• JPEG-afbeeldingsbestanden.
• GPI-bestanden met eigen nuttige punten van de Garmin POI
Loader. Ga naar www.garmin.com/products/poiloader.
• FIT-bestanden voor export naar Garmin Connect.
14 Onderhoud van het toestel
Een geheugenkaart installeren
U kunt een microSD
â„¢
geheugenkaart installeren voor extra
opslagruimte of voorgeladen kaarten.
1
Draai de D-ring tegen de klok in en trek deze omhoog om de
klep te verwijderen.
2
Verwijder de batterijen.
3
Schuif in het batterijcompartiment de kaarthouder naar
links en til deze omhoog.
4
Plaats de geheugenkaart met de gouden contactpunten
naar beneden.
5
Sluit de kaarthouder.
6
Schuif de kaarthouder naar rechts om deze te vergrendelen.
7
Vervang de batterijen.
8
Plaats de batterijklep terug en draai de D-ring met de klok
mee.
Het toestel aansluiten op uw computer
LET OP
U voorkomt corrosie door de mini-USB-poort, de beschermkap
en de omringende delen grondig af te drogen voordat u het
toestel oplaadt of aansluit op een computer.
Voordat u de connector van de USB-kabel op uw toestel kunt
aansluiten, moet u mogelijk optionele bevestingingsaccessoires
verwijderen.
1
Duw de beschermkap van de mini-USB-poort omhoog.
2
Sluit de kleine connector van de USB-kabel aan op de mini-
USB-poort.
3
Sluit het grote uiteinde van de USB-kabel aan op de USB-
poort van de computer.
Het toestel en de geheugenkaart (optioneel) worden
weergegeven als verwisselbaar station onder Deze computer
op Windows computers en als geïnstalleerd volume op Mac
computers.
Bestanden overbrengen naar uw computer
1
Verbind het toestel met uw computer.
Op Windows computers wordt het toestel weergegeven als
verwisselbaar station of een draagbaar station, en de
geheugenkaart wordt mogelijk weergegeven als een tweede
verwisselbaar station. Op Mac computers worden het toestel
en de geheugenkaart als gekoppelde volumes weergegeven.
OPMERKING: Op sommige computers met meerdere
netwerkstations worden toestelstations mogelijk niet correct
weergegeven. Zie de documentatie bij uw besturingssysteem
voor meer informatie over het toewijzen van het station.
2
Open de bestandsbrowser op de computer.
3
Selecteer een bestand.
4
Selecteer Edit > Copy.
5
Open het draagbare toestel, station of volume van het toestel
of geheugenkaart.
6
Blader naar een map.
7
Selecteer Edit > Paste.
Het bestand wordt weergegeven in de lijst met bestanden in
het toestelgeheugen of op de geheugenkaart.
Bestanden verzenden naar BaseCamp
1
Open BaseCamp.
2
Verbind het toestel met uw computer.
Op Windows computers wordt het toestel weergegeven als
verwisselbaar station of een draagbaar station, en de
geheugenkaart wordt mogelijk weergegeven als een tweede
verwisselbaar station. Op Mac computers worden het toestel
en de geheugenkaart als gekoppelde volumes weergegeven.
OPMERKING: Op sommige computers met meerdere
netwerkstations worden toestelstations mogelijk niet correct
weergegeven. Zie de documentatie bij uw besturingssysteem
voor meer informatie over het toewijzen van het station.
3
Open het station of volume voor Garmin of de
geheugenkaart.
4
Selecteer een optie:
• Selecteer en sleep een item van een aangesloten toestel
naar Mijn verzameling of een lijst.
• Selecteer bij BaseCamp Toestel > Ontvangen van
toestel en selecteer het toestel.
Bestanden verwijderen
LET OP
Als u niet weet waar een bestand voor dient, verwijder het dan
niet. Het geheugen van het toestel bevat belangrijke
systeembestanden die niet mogen worden verwijderd.
1
Open het Garmin station of volume.
2
Open zo nodig een map of volume.
3
Selecteer een bestand.
4
Druk op het toetsenbord op de toets Delete.
De USB-kabel loskoppelen
Als uw toestel als een verwisselbaar station of volume is
aangesloten op uw computer, dient u het toestel op een veilige
manier los te koppelen om gegevensverlies te voorkomen. Als
uw toestel als een draagbaar toestel is aangesloten op uw
Windows-computer, hoeft u het niet op een veilige manier los te
koppelen.
1
Voer een van onderstaande handelingen uit:
• Op Windows-computers: Selecteer het pictogram
Hardware veilig verwijderen in het systeemvak en
selecteer uw toestel.
• Op Mac-computers: Sleep het volumepictogram naar de
prullenbak.
2
Koppel de kabel los van uw computer.
Het toestel resetten
Als het toestel niet meer reageert, moet u het mogelijk resetten.
Uw gegevens en instellingen worden dan niet gewist.
1
Verwijder de batterijen.
2
Plaats de batterijen opnieuw.
Het batterijpak verwijderen
WAARSCHUWING
Gebruik nooit een scherp voorwerp om de batterijen te
verwijderen.
1
Draai de D-ring tegen de klok in en trek de D-ring omhoog
om de klep te verwijderen.
Onderhoud van het toestel 15
2
Trek het batterijpak omhoog aan de kant die zich het dichtst
bij de aan-uitknop bevindt.
Toestelinformatie
Specificaties
Batterijtype Lithium-ionbatterijpak of drie AA-batterijen
(alkaline, NiMH of lithium)
Waterbestendigheid IEC 60529 IPX7
1
Bedrijfstemperatuurbe-
reik
Van -20° tot 70°C (van -4° tot 158°F)
Laadtemperatuurbereik Van 0° tot 45°C (van 32° tot 113°F)
Informatie over de batterijen
WAARSCHUWING
Lees de gids Belangrijke veiligheids- en productinformatie in de
verpakking voor productwaarschuwingen en andere belangrijke
informatie.
De temperatuurgrenzen van het toestel kunnen hoger/lager
liggen dan de temperatuurgrenzen van sommige batterijen.
Alkalinebatterijen kunnen bij hoge temperaturen barsten.
LET OP
Alkalinebatterijen verliezen een groot gedeelte van hun
capaciteit wanneer de temperatuur afneemt. Gebruik daarom
lithiumbatterijen wanneer u het toestel bij temperaturen onder
nul gebruikt.
Toestelgegevens weergeven
U kunt de toestel-id, softwareversie en licentieovereenkomst
weergeven.
Selecteer Stel in > Info.
Meer informatie
Meer informatie over dit product vindt u op de Garmin website.
• Ga naar www.garmin.com/outdoor.
• Ga naar http://buy.garmin.com of neem contact op met uw
Garmin dealer voor informatie over optionele accessoires en
vervangingsonderdelen.
Problemen oplossen
Hoe weet ik of mijn toestel zich in de modus
voor USB-massaopslag bevindt?
• Bekijk het toestelscherm.
Een afbeelding van het met een computer verbonden toestel
wordt weergegeven.
• Bekijk het computerscherm.
Een nieuw verwisselbaar schijfstation wordt weergegeven in
Mijn computer op Windows computers, of een geïnstalleerd
volume wordt weergegeven op Mac computers.
Ik moet alle instellingen terugzetten naar de
fabrieksinstellingen
Selecteer Stel in > Herstel > Alle instellingen resetten.
Ik heb vervangingsonderdelen of
accessoires nodig
• Ga naar buy.garmin.com.
1
*Het toestel is bestand tegen incidentele blootstelling aan water tot 1 meter
diepte gedurende maximaal 30 minuten.
• Neem contact op met uw Garmin dealer.
Ik wil een externe GPS-antenne aanschaffen
• Ga naar buy.garmin.com.
• Neem contact op met uw Garmin dealer.
De batterij blijft niet erg lang opgeladen
U kunt verschillende maatregelen nemen om de levensduur van
de batterij te verlengen.
• Sluit de cameratoepassing als u geen foto's neemt.
• Verlaag de helderheid van de schermverlichting (De
helderheid van de schermverlichting aanpassen, pagina 2).
• Verkort de time-out voor schermverlichting (De
verlichtingsduur instellen, pagina 10).
• Schakel de batterijbesparingsmodus in (Scherminstellingen,
pagina 11).
• Selecteer de optie Normaal voor de Tekensnelheid
(Kaartinstellingen, pagina 11).
Het toestel verschijnt niet als een draagbaar
toestel of als een verwisselbaar station of
volume op mijn computer
1
Koppel de USB-kabel los van de computer.
2
Schakel het toestel uit.
3
Sluit de USB-kabel aan op uw toestel en op een USB-poort
op de computer.
TIP: De USB-kabel moet worden aangesloten op een USB-
poort van uw computer en niet op een USB-hub.
Het toestel wordt automatisch ingeschakeld en schakelt over
naar de MTP-modus of de USB-massaopslagmodus.
Vervolgens verschijnt er een afbeelding van het toestel dat op
een computer is aangesloten op het scherm van het toestel.
OPMERKING: Als er diverse netwerkstations zijn aangesloten
op de computer, Windows kunnen er problemen optreden bij het
toewijzen van stationsletters aan uw Garmin stations.
Raadpleeg voor meer informatie over het toewijzen van
stationsletters het Help-bestand voor uw besturingssysteem.
Mijn toestel ontvangt geen satellietsignalen.
• Neem uw toestel mee naar een open plek, buiten
parkeergarages en uit de buurt van hoge gebouwen en
bomen.
• Blijf enkele minuten stilstaan.
Mijn toestel laadt niet op
• Controleer of de batterij juist is geplaatst (Het batterijpak
plaatsen, pagina 1).
• Controleer of de temperatuur ligt tussen 0 en 45°C (32°F en
113°F).
• Zet de schermverlichting lager (De helderheid van de
schermverlichting aanpassen, pagina 2).
Mijn toestel gaat niet automatisch in de
modus voor massaopslag
Als uw toestel is aangesloten op de computer maar niet
automatisch in de modus voor massaopslag gaat, hebt u
mogelijk een beschadigd bestand geladen.
1
Koppel het toestel los van de computer.
2
Schakel het toestel uit.
3
Houd ingedrukt terwijl u het toestel op uw computer
aansluit.
4
Houd nog eens 30 seconden ingedrukt of tot de modus
voor massaopslag wordt geactiveerd.
16 Toestelinformatie
Mijn scherm reageert niet
Als uw aanraakscherm niet op uw aanrakingen reageert, kunt u
uw toestel resetten.
1
Koppel het toestel los van de externe voedingsbron.
2
Verwijder de batterijen.
3
Plaats de batterijen terug (Het batterijpak plaatsen, pagina 1).
Het toestel wordt gereset met behoud van uw gegevens of
instellingen.
Appendix
Optionele accessoires
Optionele accessoires, zoals houders, kaarten,
fitnessaccessoires en vervangingsonderdelen, zijn verkrijgbaar
via http://buy.garmin.com of bij uw Garmin dealer.
Gegevensvelden
Sommige gegevensvelden vereisen dat u navigeert of vereisen
ANT+-accessoires om gegevens te kunnen weergeven.
(Totaal) verstreken tijd: De totale verstreken tijd. Als u
bijvoorbeeld de timer start en 10 minuten hardloopt,
vervolgens de timer 5 minuten stopt en daarna de timer weer
start en 20 minuten hardloopt, bedraagt de verstreken tijd 35
minuten.
Aanwijzer: Een pijl wijst in de richting van het volgende
waypoint of de volgende bocht. Deze gegevens worden
alleen weergegeven tijdens het navigeren.
Afstand tot bestemming: De resterende afstand tot de
eindbestemming. Deze gegevens worden alleen
weergegeven tijdens het navigeren.
Afstand tot volgende: De resterende afstand tot het volgende
waypoint op uw route. Deze gegevens worden alleen
weergegeven tijdens het navigeren.
Alarmtimer: De huidige tijd van de afteltimer.
Barometer: De actuele, gekalibreerde druk.
Batterijniveau: De resterende batterijvoeding.
Behouden snelheid: De snelheid waarmee u een bestemming
langs uw route nadert. Deze gegevens worden alleen
weergegeven tijdens het navigeren.
Bocht: De richting van de volgende afslag op de route. Deze
gegevens worden alleen weergegeven tijdens het navigeren.
Cadans: Aantal omwentelingen van de pedaalarm of aantal
stappen per minuut. Uw toestel moet zijn aangesloten op een
cadans-accessoire.
Cadans laatste ronde: De gemiddelde cadans van de laatste
voltooide ronde.
Calorieën: De hoeveelheid calorieën die u hebt verbrand.
Daling - Gemiddeld: De gemiddelde verticale afstand van de
daling sinds deze waarde voor het laatst is hersteld.
Daling laatste ronde: De verticale afstand van de daling van de
laatste voltooide ronde.
Daling - Maximum: De maximale daalsnelheid in voet per
minuut of meter per minuut sinds deze waarde voor het laatst
is hersteld.
Daling ronde: De verticale afstand van de daling voor de
huidige ronde.
Daling - Totaal: De totale afstand van de daling sinds deze
waarde voor het laatst is hersteld.
Datum: Huidige dag, maand en jaar.
Diepte: De diepte van het water. Uw toestel moet zijn
aangesloten op een NMEA 0183-toestel dat de waterdiepte
kan bepalen.
ETA bij volgende: Het geschatte tijdstip waarop u het volgende
waypoint op de route zult bereiken (aangepast aan de lokale
tijd van het waypoint). Deze gegevens worden alleen
weergegeven tijdens het navigeren.
ETA op bestemming: Het geschatte tijdstip waarop u de
eindbestemming zult bereiken (aangepast aan de lokale tijd
van de bestemming). Deze gegevens worden alleen
weergegeven tijdens het navigeren.
Geen: Dit is een leeg gegevensveld.
Gemiddelde cadans: De gemiddelde cadans voor de huidige
activiteit.
Gemiddelde hartslag: De gemiddelde hartslag voor de huidige
activiteit.
Gemiddelde rondetijd: De gemiddelde rondetijd voor de
huidige activiteit.
Gemiddeld hartslagpercentage: Het gemiddelde percentage
van de maximale hartslag voor de huidige activiteit.
Glijhoek: De hoek van de horizontale afgelegde afstand in
verhouding tot de wijziging in verticale afstand.
Glijhoek tot bestemming: De glijhoek die nodig is om van uw
huidige positie af te dalen naar de hoogte van uw
bestemming. Deze gegevens worden alleen weergegeven
tijdens het navigeren.
GPS-hoogte: De hoogte van uw huidige locatie op basis van
GPS.
GPS-koers: De richting waar u naartoe gaat op basis van GPS.
GPS-signaalsterkte: De sterkte van het signaal van de GPS-
satelliet.
Hartslag: Uw aantal hartslagen per minuut. Uw toestel moet zijn
aangesloten op een compatibele hartslagmeter.
Hartslag laatste ronde: De gemiddelde hartslag voor de laatste
voltooide ronde.
Hartslagpercentage ronde: Het gemiddelde percentage van de
maximale hartslag voor de huidige ronde.
Hartslagpercentage van maximum: Het percentage van
maximale hartslag.
Hartslag ronde: De gemiddelde hartslag voor de huidige ronde.
Hartslagzone: Het huidige hartslagbereik (1-5). De
standaardzones zijn gebaseerd op uw gebruikersprofiel,
maximale hartslag en hartslag in rust.
Hoogte: De hoogte van uw huidige locatie boven of onder
zeeniveau.
Hoogte boven grond: De hoogte van uw huidige locatie boven
grondniveau.
Hoogte - Maximum: Het hoogst bereikte punt sinds deze
waarde voor het laatst is hersteld.
Hoogte - Minimum: Het laagst bereikte punt sinds deze waarde
voor het laatst is hersteld.
Huidige ronde: De stopwatchtijd voor de huidige ronde.
Kilometerteller: Een lopende meting van de afstand die is
afgelegd voor alle trips. Dit totaal wordt niet gewist als de
tripgegevens opnieuw worden ingesteld.
Koers: De richting waarin u zich verplaatst.
Kompaskoers: De richting waarin het toestel wijst gebaseerd
op het kompas.
Laatste rondeafstand: De afstand die u hebt afgelegd voor de
laatste voltooide ronde.
Laatste rondesnelheid: De gemiddelde snelheid voor de
laatste voltooide ronde.
Laatste rondetijd: De stopwatchtijd voor de laatste voltooide
ronde.
Lijn: De richting van uw beginlocatie naar een bestemming. De
koers kan worden weergegeven als een geplande of
Appendix 17
ingestelde route. Deze gegevens worden alleen
weergegeven tijdens het navigeren.
Locatie (ingesteld): De huidige positie met de geselecteerde
instelling voor de positieweergave.
Locatie van bestemming: De positie van uw eindbestemming.
Deze gegevens worden alleen weergegeven tijdens het
navigeren.
Maximum snelheid: De gerapporteerde maximumsnelheid voor
de weg. Niet beschikbaar op alle kaarten en in alle gebieden.
Let altijd op de borden langs de weg voor de juiste
maximumsnelheid.
Maximumtemperatuur 24 uur: De maximumtemperatuur
gemeten in de afgelopen 24 uur.
Minimumtemperatuur 24 uur: De minimumtemperatuur
gemeten in de afgelopen 24 uur.
Naar koers: De richting die u moet volgen om terug te keren
naar de route. Deze gegevens worden alleen weergegeven
tijdens het navigeren.
Nauwkeurigheid van GPS: De foutmarge voor uw exacte
locatie. Uw GPS-locatie is bijvoorbeeld nauwkeurig tot op
circa 3,65 m (12 ft.).
Omgevingsluchtdruk: De niet-gekalibreerde
omgevingsluchtdruk.
Peiling: De richting van uw huidige locatie naar een
bestemming. Deze gegevens worden alleen weergegeven
tijdens het navigeren.
Percentage: De berekening van de stijging over de afstand. Als
u bijvoorbeeld 3 m (10 ft.) stijgt voor elke 60 m (200 ft.) die u
aflegt, dan is de helling ofwel het stijgingspercentage 5%.
Positie (lgt/brd): De huidige positie in lengte- en breedtegraad
ongeacht de geselecteerde instelling voor de
positieweergave.
Rondeafstand: De afstand die u hebt afgelegd voor de huidige
ronde.
Rondecadans: De gemiddelde cadans voor de huidige ronde.
Ronden: Het aantal ronden dat is voltooid voor de huidige
activiteit.
Rondesnelheid: De gemiddelde snelheid voor de huidige
ronde.
Snelheid: De huidige snelheid waarmee u zich verplaatst.
Snelheid - Gemiddelde snelheid: De gemiddelde snelheid
waarmee u zich verplaatst sinds deze waarde voor het laatst
is hersteld.
Snelheid - Maximum: De hoogste snelheid sinds deze waarde
voor het laatst is hersteld.
Snelheid - Totaal gemiddeld: De gemiddelde snelheid tijdens
het verplaatsen en stoppen sinds deze waarde voor het laatst
is hersteld.
Stijging - Gemiddeld: De gemiddelde verticale afstand van de
stijging sinds deze waarde voor het laatst is hersteld.
Stijging laatste ronde: De verticale afstand van de stijging van
de laatste voltooide ronde.
Stijging - Maximum: De maximale stijgsnelheid in voet per
minuut of meter per minuut sinds deze waarde voor het laatst
is hersteld.
Stijging ronde: De verticale afstand van de stijging voor de
huidige ronde.
Stijging - Totaal: De totale afstand van de stijging sinds deze
waarde voor het laatst is hersteld.
Stopwatchtimer: De stopwatchtijd voor de huidige activiteit.
Temperatuur: De temperatuur van de lucht. Uw
lichaamstemperatuur beïnvloedt de temperatuursensor.
Temperatuur - Water: De temperatuur van het water. Uw
toestel moet zijn aangesloten op een NMEA 0183-toestel dat
de watertemperatuur kan bepalen.
Tijd: De huidige tijd van de dag, op basis van uw huidige locatie
en tijdinstellingen (notatie, tijdzone en zomertijd).
Tijd tot bestemming: De tijd die u naar verwachting nodig hebt
om de bestemming te bereiken. Deze gegevens worden
alleen weergegeven tijdens het navigeren.
Tijd tot volgende: De tijd die u naar verwachting nodig hebt om
het volgende waypoint op de route te bereiken. Deze
gegevens worden alleen weergegeven tijdens het navigeren.
Totale ronde: De stopwatchtijd voor alle voltooide ronden.
Trajectafstand: De afstand die u hebt afgelegd voor het huidige
spoor.
Tripkilometerteller: Een lopende meting van de afstand die is
afgelegd sinds deze waarde voor het laatst is hersteld.
Triptijd: Een lopende meting van de tijd die is besteed terwijl u
in beweging was en terwijl u gestopt was sinds deze waarde
voor het laatst is hersteld.
Triptijd - Bewogen: Een lopende meting van de tijd die is
verstreken sinds deze waarde voor het laatst is hersteld.
Triptijd - Gestopt: Een lopende meting van de tijd die is
verstreken zonder te bewegen sinds deze waarde voor het
laatst is hersteld.
Van koers: De afstand naar links of rechts die u van uw
oorspronkelijke koers bent afgeweken. Deze gegevens
worden alleen weergegeven tijdens het navigeren.
Verticale afstand tot bestemming: De afstand die u stijgt
tussen uw huidige positie en de eindbestemming. Deze
gegevens worden alleen weergegeven tijdens het navigeren.
Verticale afstand tot volgende: De afstand die u stijgt tussen
uw huidige positie en het volgende waypoint op de route.
Deze gegevens worden alleen weergegeven tijdens het
navigeren.
Verticale snelheid: De stijg- of daalsnelheid over tijd.
Verticale snelheid tot bestemming: De stijg- of daalsnelheid
naar een vooraf bepaalde hoogte. Deze gegevens worden
alleen weergegeven tijdens het navigeren.
Waypoint bij bestemming: Het laatste punt op de route naar
de bestemming. Deze gegevens worden alleen weergegeven
tijdens het navigeren.
Waypoint bij volgende: Het volgende punt op de route. Deze
gegevens worden alleen weergegeven tijdens het navigeren.
Wending: Het hoekverschil (in graden) tussen de richting van
uw bestemming en uw huidige koers. L betekent naar links
afbuigen. R betekent naar rechts afbuigen. Deze gegevens
worden alleen weergegeven tijdens het navigeren.
Zon onder: Het tijdstip waarop de zon ondergaat, gebaseerd op
uw GPS-positie.
Zon op: Het tijdstip waarop de zon opkomt, gebaseerd op uw
GPS-positie.
18 Appendix
Index
Symbolen
3D 5
kaart 5
A
aan-uitknop 2
snelkoppelingen 11
aanraakscherm 2
problemen oplossen 17
aanraakscherm schoonmaken 14
accessoires 9, 16, 17
adressen, zoeken 4
afteltimer 9
agenda 8
alarmen
gevarenzone 8
klok 9
maritiem 14
almanak
jagen en vissen, tijden 8
zonsopkomst en -ondergang, tijden 8
ANT+ sensors, koppelen 9
ANT+-sensors, koppelen 9
avonturen 7
B
barometer 6
BaseCamp 7, 14, 15
batterij 1, 15, 16
installeren 1, 2
maximaliseren 2, 10, 16
opladen 1
bestanden, overbrengen 7, 14, 15
BirdsEye satellietbeelden 5
C
calculator 8
camera 7
instellen 7
instellingen 12
chirp 8, 12
City Navigator 4
computer
aansluiten 15
verbinden 16
D
dashboards 10
downloaden, geocaches 7
E
ervaren sporter 13
F
fietsen 13
fitness 13
foto's 7
achtergrond 7
maken 7
weergeven 7
G
Garmin Express
software bijwerken 14
toestel registreren 14
gebruikersgegevens, verwijderen 15
gebruikersprofiel 13
gegevens, overbrengen 15
gegevens delen 8
gegevens opslaan 15
gegevensvelden 10, 17
geheugenkaart 15
geocaches 7, 8, 14
downloaden 7
instellingen 12
GLONASS 11
GPS 9, 11
signaal 2
H
hardlopen 13
hartslag
meter 9
zones 13
herstellen, instellingen 14
het toestel herstellen 16
het toestel resetten 14, 15
het toestel schoonmaken 14
HomePort 14
hoofdmenu 2, 10
hoogte 6
profiel 6
hoogtemeter 6, 12
I
instellingen 10–12, 14
toestel 13
J
jagen en vissen, tijden 8
K
kaarten 3, 5
bijwerken 14
gegevensvelden 10
instellingen 11
navigeren 3
optioneel 5
kalibreren
hoogtemeter 6
kompas 5
knoppen 1
koers, wijzer 5
koersinstelling 12
kompas 5
instellingen 12
navigeren 5
koppelen
ANT+ sensors 9
ANT+-sensors 9
L
locaties
bewerken 2
opslaan 2
M
maateenheden 10
man overboord (MOB) 5
maritiem
alarmen instellen 14
instellingen 14
microSD kaart 1, 15. Zie geheugenkaart
N
nabijheidswaarschuwingen 8
navigatie 4–6
kompas 5
stoppen 5
weg 5
O
opladen 1, 16
oppervlakteberekening 8
overbrengen
bestanden 7, 8, 14, 15
sporen 8
P
Peil en ga 5
positiewaargave 12
problemen oplossen 14–17
productregistratie 2, 14
profielen 9, 10, 13
R
reisinformatie, weergeven 6
reisplanner. Zie routes
routes 6
bewerken 6
instellingen 13
maken 6
verwijderen 6
weergeven op de kaart 6
S
satellietsignalen 2, 9
scherm 2
oriëntatie 10
vergrendelen 2, 10
scherminstellingen 11
schermknoppen 2
schermverlichting 2, 10
snelkoppelingen 10
toevoegen 10
software, bijwerken 14
software bijwerken 14
specificaties 16
sporen 2–4, 7
archiveren 4
instellingen 12
kleur 3
opslaan 3
weergeven 4
stopwatch 9
systeeminstellingen 11
T
tempe 9
Tempe 9
temperatuur 9
tijdinstellingen 12
tijdzones 12
timer, afteltimer 9
toestel
onderhoud 14
registratie 2
resetten 15
toestel aanpassen 9, 10
toestel registreren 2, 14
toestel schoonmaken 14
toestel-id 16
tonen 14
TracBack 3
tripcomputer 6
U
USB 11, 16
bestanden overbrengen 14
connector 1
loskoppelen 15
massaopslagmodus 14, 16
V
vergrendelen, scherm 2, 10
vervangingsonderdelen 16
verwijderen, alle gebruikersgegevens 15
via-punten 2
bewerken 2, 3
opslaan 2, 3
projecteren 3
verwijderen 3
volume, aanpassen 11
W
Waarheen? 4
waterbestendig 14
waypoints 3, 4
bewerken 3
Z
zonsopkomst en -ondergang, tijden 8
Index 19
support.garmin.com
GUID-2E649E39-F731-454C-8897-8C5216B7D58D v5December 2020
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24