SKODA Fabia (2020/07) de handleiding

Type
de handleiding
Instructieboekje
ŠKODA FABIA
Uw instructieboekje
Digitale versie op internet
http://go.skoda.eu/owners-manuals
ŠKODA FABIA 07.2020
Holandština/Dutch
6V0012732AN
Documentatie van de aflevering van de wagen
Chassisnummer (VIN)
Datum van aflevering van de wagen ________ / ________ / ________________
ŠKODA Partner
Stempel en handtekening verkoper
Ik bevestig dat de wagen in correcte staat is afgeleverd en ik vertrouwd ben gemaakt met het juiste gebruik
ervan en de garantievoorwaarden.
Handtekening van de klant
Heeft de wagen verlengde garantie?
JA
NEE
Beperking van de ŠKODA garantieverlenging
a)
_______________
of
_______________
resp.
_______________
a)
Afhankelijk van wat het eerst wordt bereikt.
Jaar:
Km:
Mijlen:
Nadruk, reproductie, vertaling of andere vormen van gebruik, ook van gedeelten, is zonder schriftelijke toe-
stemming van ŠKODA AUTO a.s. niet toegestaan.
ŠKODA AUTO a.s. behoudt zich uitdrukkelijk alle rechten op grond van het auteursrecht voor.
Wijzigingen voorbehouden.
Uitgegeven door: ŠKODA AUTO a.s.
© ŠKODA AUTO a.s. 2020
6V0012732AN
Eigenaar
1e eigenaar 2e eigenaar
Deze wagen met kenteken
__________________________________________
is eigendom van:
Titel, naam / firma:
__________________________________________
__________________________________________
Adres:
__________________________________________
__________________________________________
__________________________________________
Telefoon:
__________________________________________
ŠKODA Partner:
Serviceadviseur:
__________________________________________
Telefoon:
__________________________________________
Deze wagen met kenteken
__________________________________________
is eigendom van:
Titel, naam / firma:
__________________________________________
__________________________________________
Adres:
__________________________________________
__________________________________________
__________________________________________
Telefoon:
__________________________________________
ŠKODA Partner:
Serviceadviseur:
__________________________________________
Telefoon:
__________________________________________
1
Eigenaar
6V0012732AN
Inhoudsopgave
1 Eigenaar
5 Over dit instructieboekje
5 Over dit instructieboekje
6 Omschrijvingen
7 Wagenoverzichten
7 Voorzijde wagen
9 Achterzijde wagen
10 Bestuurdersplaats
10 Middenconsole en bijrijdersplaats
11 Motorruimte
11 Toetsen/instelwieltjes op het
multifunctiestuurwiel
11 Controlelampjes
11 Werking
11 Controlelampjesoverzicht
13 Controlelampjesoverzicht
16 Veilig en op de juiste wijze
16 Inleidende aanwijzingen voor een correct
gebruik
16 Nieuwe wagen of nieuwe onderdelen
16 Periodieke controles
16 Geen ondeskundige aanpassingen aan de
wagen
17 Werking van sensoren en camera's behouden
17 Motorruimte
17 Accu
17 Elektrische stopcontacten in de wagen
gebruiken
17 Voor de rit
19 Veilig rijden
21 Noodoproep
21 Na een ongeval
23 Sleutels, sloten en alarmsysteem
23 Sleutel
23 Centrale vergrendeling
25 Sleutelloos vergrendelen (KESSY)
26 Alarmsysteem
27 Portieren, ruiten en achterklep
27 Portieren
27 Kindersloten aan de achterportieren
27 Ruiten - handmatig bediend
27 Ruiten - elektrisch bediend
29 Rolgordijn - handmatig bediend
29 Zonnekleppen
29 Achterklep - handmatig bediend
29 Achterklep ontgrendelen
30 Stoelen, stuurwiel en spiegels
30 Voorstoel - handmatig bediend
30 Achterbank
31 Inbouwstand van de veiligheidsgordels
achterin
31 Hoofdsteunen
31 Armsteun voorin
31 Stuurwiel
32 Binnenspiegel
32 Buitenspiegels
33 Veiligheidssystemen en airbags
33 Veiligheidsgordels
34 Kinderzitje
36 Bevestigingselementen voor kinderzitjes
38 Airbags
39 Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag
40 Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers
40 Buitenverlichting
42 Buitenverlichting COMING HOME, LEAVING
HOME
42 Grootlichtassistent Light Assist
43 Gloeilampjes vervangen
46 Binnenverlichting
47 Ruitenwissers en -sproeiers
49 Verwarming en airconditioning
49 Verwarming
49 Handbediende airconditioning
50 Automatische airconditioning Climatronic
50 Ruitverwarming
51 Stoelverwarming
52 Bestuurdersinformatiesysteem
52 Analoog instrumentenpaneel
53 Rijgegevens
54 Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding
55 Wagenstatus
56 Infotainment Blues
56 Infotainmentoverzicht
56 Systeem
56 Beeldscherm
57 Radio
57 Media
60 Infotainment Swing
60 Infotainmentoverzicht
60 Systeem
61 Beeldscherm
61 Infotainmenttoetsenbord
62 Radio
65 Media
68 Beheer mobiele apparaten
70 Telefoon
71 SmartLink
74 Infotainment Amundsen
74 Infotainmentoverzicht
74 Systeem
75 Beeldscherm
76 Infotainmenttoetsenbord
77 Spraakbediening
2
Inhoudsopgave
78 Radio
81 Media
84 Afbeeldingen
85 Media Command
87 Beheer mobiele apparaten
89 Telefoon
91 WLAN
92 Dataverbinding
93 SmartLink
95 Navigatie
101 Onlinediensten
101 ŠKODA Connect
102 Gebruikersregistratie en activeren van de
ŠKODA Connectdiensten
102 Instelling van de bescherming van persoonlijke
gegevens
103 Gebruikersaccount
103 Beheer van de onlinediensten
104 Informatie-oproep
105 Pechoproep
105 Serviceafspraakplanning
105 Wagenstatusrapport
105 Toegang op afstand tot de wagen
106 Starten en rijden
106 Starten met de sleutel
107 Starten door druk op de knop
107 Startproblemen
108 Start-stopsysteem
108 Schakelbak
109 Automatische versnellingsbak
110 Zuinige rijstijl
111 Rijden met een aanhangwagen
112 Sleepoog en afslepen
113 Remmen
114 Handrem
114 Bestuurdershulpsystemen
114 Rem- en stabiliseringssystemen
115 Front Assist
116 Snelheidsbegrenzer
117 Snelheidsregelsysteem
118 Automatische afstandsregeling (ACC)
120 Dodehoekassistent
121 Vermoeidheidsherkenningsassistent Driver
Alert
121 Parkeerhulpsystemen
121 Parkeerhulp Park Pilot
122 Achteruitrijcamera
123 Uitparkeerassistent
124 Motor, uitlaatsysteem en brandstof
124 Motorkap
124 Motorolie
125 Koelvloeistof
126 Motorelektronica
126 Roetfilter
126 Uitlaatgascontrolesysteem
127 Tankklep
127 Benzine
128 Accu en zekeringen
128 Accu
129 Startkabel gebruiken
130 Zekeringen
131 Zekeringen in het dashboard
132 Zekeringen in de motorruimte
133 Wielen
133 Banden en velgen
134 Allweather- of winterbanden
134 Sneeuwkettingen
134 Reserve- en noodreservewiel
135 Wiel verwisselen en wagen met de krik
omhoogbrengen .
136 Bandenafdichtset
138 Bandenspanning
138 Bandencontrole
139 Doppen van de wielbouten
139 Wieldop
140 Opbergvakken en interieuruitrusting
140 Uitrusting in de bagageruimte
140 Nooduitrusting
140 Opbergvak voor het reflectievest
141 Bevestigingselementen in de bagageruimte
141 Tassenhaken in de bagageruimte
141 Flexibel opbergvak
142 Cargo-elementen in de bagageruimte
142 Bagagenetten
142 Scheidingsnet
142 Dubbelzijdige bodembekleding
142 Harde bagageruimteafdekking
143 Verlaagde positie van de
bagageruimteafdekking
143 Oprolbare bagageruimteafdekking
144 Variabele laadvloer in de bagageruimte
144 Overzicht van de passagiersruimteuitrusting
145 Parkeertickethouder
145 Flessenhouder in het opbergvak van het
voorportier
146 Flessenhouder in het opbergvak van het
achterportier
146 Flessenhouder in het opbergvak aan
bijrijderszijde
146 USB-aansluitingen
147 Brillenvak
147 Opbergvak voor de paraplu
147 Bekerhouder
147 Afvalbak
147 Asbak en sigarettenaansteker
148 Tablethouder
149 12 volt-stopcontact
149 Dakdragersysteem en trekhaak
149 Dakdrager
149 Afneembare trekhaak
3
Inhoudsopgave
153 Verzorgen en schoonmaken
153 Servicesoorten
153 Servicewerkzaamheden, aanpassingen en
technische wijzigingen
154 Interieur
155 Buitenzijde
157 IJskrabber aan de tankklep
157 Technische gegevens en voorschriften
157 Voorschriften voor technische gegevens
157 Kenmerkende wagengegevens
158 Maximaal toegestane gewichten
158 Rijklaar gewicht
159 Wagenafmetingen
159 Motorspecificaties
161 Persoonlijke gegevens
161 Informatie over de radio-apparatuur in de
wagen
162 Rechten die voortkomen uit gebrekkige
prestaties, ŠKODA garanties
165 Trefwoordenlijst
4
Inhoudsopgave
Over dit instructieboekje
Algemeen
Dit instructieboekje geldt voor alle carrosserievari-
anten van de wagen en voor alle bijbehorende mo-
delvarianten alsmede voor alle uitrustingsniveaus.
Hier worden alle mogelijke uitrustingsvarianten be-
schreven, zonder dat deze als meeruitvoering, mo-
delvariant of landafhankelijke uitrusting worden aan-
gegeven. Daarom zijn in uw wagen niet alle uitrus-
tingscomponenten die in dit instructieboekje wor-
den beschreven, aanwezig.
De afbeeldingen in dit instructieboekje dienen alleen
ter illustratie. De afbeeldingen kunnen afwijken van
uw wagen; zij zijn slechts als algemene informatie op
te vatten.
ŠKODA AUTO werkt continu aan de verdere verbe-
tering van alle wagens. Te allen tijde zijn er daarom
wijzigingen in de leveringsomvang in vorm, uitrusting
en techniek mogelijk. De in dit instructieboekje ver-
melde informatie komt overeen met de stand van de
gegevens ten tijde van de redactiesluiting.
Uit de technische gegevens, afbeeldingen en infor-
matie in dit instructieboekje kunnen daarom geen
aanspraken worden afgeleid.
Digitale versie van het instructieboekje
Uit milieuoogpunt staan in het gedrukte instructie-
boekje de belangrijkste informatie vermeld aangaan-
de de bediening en het onderhoud van de wagen.
In de digitale versie van het instructieboekje staat
de volledige informatie met betrekking tot de be-
diening van de wagen.
De digitale versie is op de volgende plaatsen verkrijg-
baar.
Op de ŠKODA-internetsites.
In de mobiele MyŠKODA-app.
http://go.skoda.eu/owners-manuals
Over dit instructieboekje
Algemeen
Dit instructieboekje geldt voor alle carrosserievari-
anten van de wagen en voor alle bijbehorende mo-
delvarianten alsmede voor alle uitrustingsniveaus.
Hier worden alle mogelijke uitrustingsvarianten be-
schreven, zonder dat deze als meeruitvoering, mo-
delvariant of landafhankelijke uitrusting worden aan-
gegeven. Daarom zijn in uw wagen niet alle uitrus-
tingscomponenten die in dit instructieboekje wor-
den beschreven, aanwezig.
De afbeeldingen in dit instructieboekje dienen alleen
ter illustratie. De afbeeldingen kunnen afwijken van
uw wagen; zij zijn slechts als algemene informatie op
te vatten.
ŠKODA AUTO werkt continu aan de verdere verbe-
tering van alle wagens. Te allen tijde zijn er daarom
wijzigingen in de leveringsomvang in vorm, uitrusting
en techniek mogelijk. De in dit instructieboekje ver-
melde informatie komt overeen met de stand van de
gegevens ten tijde van de redactiesluiting.
Uit de technische gegevens, afbeeldingen en infor-
matie in dit instructieboekje kunnen daarom geen
aanspraken worden afgeleid.
5
Over dit instructieboekje
Omschrijvingen
Gebruikte begrippen
- Werkplaats die vakkundig service-
werkzaamheden aan wagens van het merk ŠKO-
DA uitvoert. Een specialist kan zowel een ŠKO-
DA Partner, een ŠKODA Servicepartner als ook
een onafhankelijke werkplaats zijn.
- Werkplaats die con-
tractueel door de firma ŠKODA AUTO of de be-
treende importeur is geautoriseerd service-
werkzaamheden aan wagens van het merk ŠKO-
DA uit te voeren en ŠKODA originele onderdelen
te verkopen.
- Onderneming die contractueel
door de firma ŠKODA AUTO of de betreende
importeur is geautoriseerd om nieuwe wagens
van het merk ŠKODA te verkopen en, indien van
toepassing, servicewerkzaamheden hieraan uit
te voeren met gebruik van ŠKODA originele on-
derdelen en ŠKODA originele onderdelen te ver-
kopen.
Tekstaanwijzingen
- kort indrukken (bv. van een toets) < 1
s
- lang indrukken (bv. van een
toets) > 1 s
Richtingsinformatie
Alle richtingsinformatie, zoals "links", "rechts", "voor",
"achter", heeft betrekking op het vooruit rijden van
de wagen.
GEVAAR
Teksten met dit symbool wijzen op gevaarlijke situ-
aties, die bij veronachtzaming van de veiligheidsaan-
wijzingen tot dodelijk of zwaar letsel kunnen leiden.
WAARSCHUWING
Teksten met dit symbool wijzen op gevaarlijke situ-
aties, die bij veronachtzaming van de veiligheidsaan-
wijzingen tot dodelijk of zwaar letsel kunnen leiden.
VOORZICHTIG
Teksten met dit symbool wijzen op gevaarlijke situ-
aties, die bij veronachtzaming van de veiligheidsaan-
wijzingen tot licht of middelzwaar letsel kunnen lei-
den.
LET OP
Teksten met dit symbool wijzen op situaties, die bij
veronachtzaming van de betreende aanwijzingen
tot schade aan de wagen kunnen leiden.
In teksten met dit symbool staat extra informatie.
"Specialist"
"ŠKODA Servicepartner"
"ŠKODA Partner"
"Indrukken"
"Ingedrukt houden"
6
Omschrijvingen
Wagenoverzichten
Voorzijde wagen
A
Onder de voorruit:
Camera voor hulpsystemen.
Lichtsensor voor automatische aansturing rijverlichting » Pagina 40.
Regensensor voor wisautomaat » Pagina 47.
B
Ruitenwissers - Bediening » Pagina 47.
C
Ontgrendelingshendel voor motorkap (aan binnenzijde van de klep) » Pagina 124.
D
Koplampsproeiers » Pagina 47.
E
Afdekking voor het montagegat van het inschroefbare sleepoog » Pagina 112.
F
Front-radarsensor voor hulpsystemen.
G
Ultrasoonsensoren voor hulpsystemen.
H
Wielen:
Banden en velgen » Pagina 133.
Wiel verwisselen en wagen met de krik omhoogbrengen » Pagina 135.
Bandenafdichtset » Pagina 136.
Bandenspanning » Pagina 138.
Bandencontrole » Pagina 138.
I
Mistlampen:
Bediening » Pagina 40.
Gloeilampjes vervangen » Pagina 43.
J
Koplampen:
Bediening » Pagina 40.
Grootlichtassistent Light Assist » Pagina 42.
Gloeilampjes vervangen » Pagina 43.
K
Portiergrepen:
Openen van het portier » Pagina 27.
Sleutelloos vergrendelen (KESSY) » Pagina 25.
7
Wagenoverzichten › Voorzijde wagen
L
Buitenspiegels - Bediening » Pagina 32.
M
Ruiten van de zijportieren:
Elektrische ruitbediening » Pagina 28.
Mechanische ruitbediening » Pagina 27.
De sensoren en camera's voor hulpsystemen schoon houden » Pagina 17.
8
Wagenoverzichten › Voorzijde wagen
Achterzijde wagen
A
Achterruit - Verwarming » Pagina 51.
B
Achterruitwisser en -sproeier - Bediening » Pagina 47.
C
Greep van de achterklep:
Klepbediening» Pagina 29.
Camera voor hulpsystemen.
D
Achterlichten:
Bediening » Pagina 40.
Gloeilampjes vervangen » Pagina 43.
E
Radarsensoren voor hulpsystemen (in de bumper).
F
Ultrasoonsensoren voor hulpsystemen.
G
Trekhaak» Pagina 149.
H
Sleepoog» Pagina 112.
I
Tankklep:
Openen » Pagina 127.
Sticker met bandenspanningswaarden » Pagina 138.
Sticker met voorgeschreven brandstof.
IJskrabber.
De sensoren en camera's voor hulpsystemen schoon houden » Pagina 17.
9
Wagenoverzichten › Achterzijde wagen
Bestuurdersplaats
A
Controlelampje van de "dodehoek"-assis-
tent » Pagina 120.
B
Portiergreep » Pagina 27.
C
Buitenspiegelbediening » Pagina 32.
D
Luchtrooster.
E
Bedieningshendel:
Knipper- en grootlicht » Pagina 40.
Snelheidsregelsysteem » Pagina 117.
Snelheidsbegrenzer » Pagina 116.
Grootlichtassistent » Pagina 43.
F
Toetsen/instelwieltjes op het multifunctiestuur-
wiel » Pagina 11.
G
Analoog instrumentenpaneel » Pagina 52.
H
Bedieningshendel:
Ruitenwissers en -sproeiers » Pagina 47.
Informatiesysteem » Pagina 52.
I
Afhankelijk van de uitrusting:
Contactslot » Pagina 106.
Startknop » Pagina 107.
J
Stuurwiel met claxon / met bestuurdersvoorair-
bag » Pagina 38.
K
Vergrendelingshendel voor stuurwielverstel-
ling » Pagina 31.
L
Bediening van de automatische afstandsrege-
ling » Pagina 118.
M
Ontgrendeling van de motorkap » Pagina 124.
N
Lichtschakelaar» Pagina 40.
O
Toetsen (afhankelijk van de uitrusting):
Start-stopsysteem » Pagina 108.
Aandrijfslipregeling ASR » Pagina 114.
Parkeerhulp » Pagina 121.
Opslaan van de bandenspanningswaar-
den » Pagina 138.
P
Ruitbediening » Pagina 28.
Middenconsole en bijrijdersplaats
A
Toetsen en controlelampjes (afhankelijk van de
uitrusting).
Toetsen:
Stoelverwarming links » Pagina 51.
Achterruitverwarming » Pagina 50.
Centrale vergrendeling » Pagina 24.
Alarmlichten » Pagina 40.
Stoelverwarming rechts » Pagina 51.
Controlelampjes:
Bijrijdersvoorairbag
/ » Pagina 39.
B
Infotainment (afhankelijk van de uitrusting):
Amundsen » Pagina 74.
Swing » Pagina 60.
Blues » Pagina 56.
C
Luchtrooster.
D
Portiergreep » Pagina 27.
E
Controlelampje van de "dodehoek"-assis-
tent » Pagina 120.
F
Ruitbediening in het bijrijdersportier » Pagi-
na 28.
G
Bediening (afhankelijk van de uitrusting):
Verwarming » Pagina 49.
Handbediende airconditioning » Pagina 49.
Climatronic » Pagina 50.
H
Parkeerrem» Pagina 114.
I
Afhankelijk van de uitrusting:
Versnellingshendel (schakelbak) » Pagina 108.
Keuzehendel (automatische versnellings-
bak) » Pagina 109.
10
Wagenoverzichten › Bestuurdersplaats
Motorruimte
A
Koelvloeistofexpansiereservoir» Pagina 125.
B
Motoroliepeilstok » Pagina 124.
C
Motorolievulopening » Pagina 124.
D
Remvloeistofreservoir » Pagina 113.
E
Accu » Pagina 128.
F
Zekeringenhouder » Pagina 132.
G
Ruitensproeiervloeistofreservoir » Pagina 48.
Toetsen/instelwieltjes op het
multifunctiestuurwiel
Spraakbediening in-/uitschakelen.
A
Draaien - Volume instellen.
Indrukken - Geluid uit-/inschakelen.
Naar de volgende titel/zender wisselen.
Naar de vorige titel/zender wisselen.
Menu van de hulpsystemen weergeven.
B
Display van het instrumentenpaneel bedie-
nen » Pagina 52.
Display van het instrumentenpaneel bedie-
nen » Pagina 52.
Display van het instrumentenpaneel bedie-
nen » Pagina 52.
Controlelampjes
Werking
De controlelampjes in het instrumentenpaneel geven
de actuele toestand van bepaalde functies resp. sto-
ringen aan.
Bij sommige controlelampjes die gaan branden, klin-
ken bovendien akoestische signalen en verschijnen
meldingen op het display in het instrumentenpaneel.
Aanvullende controlelampjes
Afhankelijk van de betekenis gaat samen met enkele
controlelampjes op het display ook het aanvullende
controlelampje branden.
- Gevaar
- Waarschuwing
WAARSCHUWING
Het negeren van brandende controlelampjes en de
bijbehorende meldingen op het display van het in-
strumentenpaneel kan leiden tot ongevallen, zware
verwondingen of schade aan de wagen.
Controlelampjesoverzicht
Na het inschakelen van het contact gaan enkele con-
trolelampjes ter controle van de werking van de wa-
gensystemen kort branden. Indien de gecontroleerde
systemen in orde zijn, gaan de betreende controle-
lampjes enkele seconden na het inschakelen van het
contact of na het starten van de motor uit.
Meer informatie » Pagina 11, Werking.
Symbool Betekenis
Geeft samen met een ander contro-
lelampje een waarschuwing aan » Pa-
gina 11.
Veiligheidsgordel voorin niet omge-
gespt » Pagina 33.
Remvloeistofpeil te laag » Pagina 114.
Samen met - Storing remsysteem
en ABS » Pagina 115.
Parkeerrem ingeschakeld » Pagi-
na 114.
Brandt - Storing stuurbekrachti-
ging » Pagina 32.
Knippert - Storing stuurkolomver-
grendeling » Pagina 32.
ACC vertraagt niet voldoende » Pa-
gina 118.
11
Wagenoverzichten › Motorruimte
Symbool Betekenis
Geeft samen met een ander contro-
lelampje een waarschuwing aan » Pa-
gina 11.
De brandstofvoorraad heeft het re-
servegebied bereikt. » Pagina 128.
Mistachterlicht ingeschakeld » Pagi-
na 41.
Storing ABS » Pagina 115.
Storing bandenspanningscontrole-
systeem » Pagina 139.
Bandenspanningsverandering » Pagi-
na 134, » Pagina 138.
Brandt - Storing stuurbekrachti-
ging » Pagina 32.
Knippert - Stuurkolomvergrendeling
niet ontgrendeld » Pagina 32.
Knippert - Storing stuurslot » Pagi-
na 32.
KESSY - Startprobleem » Pagina 107.
KESSY - geen sleutel gebonden » Pa-
gina 26.
Storing benzinemotorregeling » Pa-
gina 126.
Storing uitlaatgascontrolesys-
teem » Pagina 126.
Knippert samen met - Storing
sleutelschakelaar voor buiten werk-
ing stelling airbag » Pagina 39.
Bijrijdersvoorairbag buiten werking
gesteld » Pagina 39.
Bijrijdersvoorairbag in paraatheid ge-
bracht » Pagina 39.
Storing airbagsysteem » Pagina 39.
Brandt 4 s en knippert vervolgens -
Airbag of gordelspanner met diagno-
seapparaat buiten werking ge-
steld » Pagina 38.
ASR gedeactiveerd » Pagina 115.
Brandt - Storing ESC of ASR » Pagi-
na 115.
Knippert - ESC of ASR grijpt in » Pa-
gina 114.
Knipperlicht links » Pagina 40, » Pa-
gina 42.
Symbool Betekenis
Knipperlicht rechts » Pagi-
na 40, » Pagina 42.
Aanhangwagenknipperlicht » Pagi-
na 42.
Mistlampen ingeschakeld » Pagi-
na 41.
De keuzehendel is geblokkeerd » Pa-
gina 109.
ACC regelt die Fahrgeschwindig-
keit » Pagina 118.
Snelheidsregelsysteem regelt de rij-
snelheid » Pagina 117.
Snelheidsbegrenzer regelt de rijsnel-
heid » Pagina 116.
Grootlicht of grootlichtsignaal inge-
schakeld » Pagina 40.
Veiligheidsgordel op de zitplaats ach-
terin niet omgegespt » Pagina 33.
Omgegespte veiligheidsgordel op de
zitplaats achterin » Pagina 33.
Lage buitentemperatuur » Pagi-
na 52.
Grootlichtassistent ingescha-
keld » Pagina 43.
Gloeilampje van de buitenverlichting
uitgevallen » Pagina 42.
Acculading » Pagina 126, » Pagi-
na 129, » Pagina 129.
Motoroliedruk te laag » Pagina 125.
Motoroliepeil te hoog of motorolie-
peilsensor defect » Pagina 125.
Motoroliepeil te laag » Pagina 125.
Koelvloeistoftemperatuur te
hoog » Pagina 126.
Koelvloeistofpeil te laag » Pagi-
na 125.
samen met - Motorstoring » Pa-
gina 129.
Ruitensproeiervloeistofpeil te
laag » Pagina 48.
Roetfilter verstopt » Pagina 126.
12
Controlelampjes › Controlelampjesoverzicht
Symbool Betekenis
Automatische versnellingsbak over-
verhit » Pagina 110, » Pagina 110.
Automatische versnellingsbak de-
fect » Pagina 110, » Pagina 110.
Servicesoorten » Pagina 153.
Motor is door START-STOP automa-
tisch uitgeschakeld » Pagina 108.
Motor is door start-stopsysteem niet
automatisch uitgeschakeld » Pagi-
na 108.
Storing snelheidsbegrenzer » Pagi-
na 117.
Snelheidsbegrenzer geacti-
veerd » Pagina 116.
Storing snelheidsbegrenzer » Pagi-
na 117.
ACC niet beschikbaar » Pagina 120.
ASR geactiveerd » Pagina 118.
Storing snelheidsregelsysteem » Pa-
gina 118.
Storing snelheidsregelsysteem » Pa-
gina 118.
Snelheidsregelsysteem geacti-
veerd » Pagina 117.
Waarschuwing bij gevaar voor een
aanrijding » Pagina 115.
Front Assist gedeactiveerd » Pagi-
na 116, » Pagina 116.
Veilige afstand onderschreden » Pa-
gina 115.
Zuiniger rijtoestand » Pagina 111.
Rusttijd aanbevolen » Pagina 121.
Controlelampjesoverzicht
Na het inschakelen van het contact gaan enkele con-
trolelampjes ter controle van de werking van de wa-
gensystemen kort branden. Indien de gecontroleerde
systemen in orde zijn, gaan de betreende controle-
lampjes enkele seconden na het inschakelen van het
contact of na het starten van de motor uit.
Symbool
Betekenis
Geeft samen met een ander contro-
lelampje een waarschuwing aan » Pa-
gina 11.
Veiligheidsgordel voorin niet omge-
gespt » Pagina 33.
Remvloeistofpeil te laag » Pagi-
na 114.
Samen met - Storing remsysteem
en ABS » Pagina 115.
Parkeerrem ingeschakeld » Pagi-
na 114.
Brandt - Storing stuurbekrachti-
ging » Pagina 32.
Knippert - Storing stuurkolomver-
grendeling » Pagina 32.
ACC vertraagt niet voldoende » Pa-
gina 118.
Geeft samen met een ander contro-
lelampje een waarschuwing aan » Pa-
gina 11.
De brandstofvoorraad heeft het re-
servegebied bereikt. » Pagina 128.
Mistachterlicht ingeschakeld » Pagi-
na 41.
Storing ABS » Pagina 115.
Storing bandenspanningscontrole-
systeem » Pagina 139.
Bandenspanningsverandering » Pagi-
na 134, » Pagina 138.
Brandt - Storing stuurbekrachti-
ging » Pagina 32.
Knippert - Stuurkolomvergrendeling
niet ontgrendeld » Pagina 32.
Knippert - Storing stuurslot » Pagi-
na 32.
KESSY - Startprobleem » Pagina 107.
KESSY - geen sleutel gebonden » Pa-
gina 26.
Storing benzinemotorregeling » Pa-
gina 126.
Storing uitlaatgascontrolesys-
teem » Pagina 126.
Knippert samen met - Storing
sleutelschakelaar voor buiten werk-
ing stelling airbag » Pagina 39.
13
Controlelampjes › Controlelampjesoverzicht
Symbool Betekenis
Bijrijdersvoorairbag buiten werking
gesteld » Pagina 39.
Bijrijdersvoorairbag in paraatheid ge-
bracht » Pagina 39.
Storing airbagsysteem » Pagina 39.
Brandt 4 s en knippert vervolgens -
Airbag of gordelspanner met diagno-
seapparaat buiten werking ge-
steld » Pagina 38.
ASR gedeactiveerd » Pagina 115.
Brandt - Storing ESC of ASR » Pagi-
na 115.
Knippert - ESC of ASR grijpt in » Pa-
gina 114.
Knipperlicht links » Pagina 40, » Pa-
gina 42.
Knipperlicht rechts » Pagi-
na 40, » Pagina 42.
Aanhangwagenknipperlicht » Pagi-
na 42.
Mistlampen ingeschakeld » Pagi-
na 41.
De keuzehendel is geblokkeerd » Pa-
gina 109.
ACC regelt die Fahrgeschwindig-
keit » Pagina 118.
Snelheidsregelsysteem regelt de rij-
snelheid » Pagina 117.
Snelheidsbegrenzer regelt de rijsnel-
heid » Pagina 116.
Grootlicht of grootlichtsignaal inge-
schakeld » Pagina 40.
Veiligheidsgordel op de zitplaats ach-
terin niet omgegespt » Pagina 33.
Omgegespte veiligheidsgordel op de
zitplaats achterin » Pagina 33.
Lage buitentemperatuur » Pagi-
na 52.
Grootlichtassistent ingescha-
keld » Pagina 43.
Gloeilampje van de buitenverlichting
uitgevallen » Pagina 42.
Acculading » Pagina 126, » Pagi-
na 129, » Pagina 129.
Symbool Betekenis
Motoroliedruk te laag » Pagina 125.
Motoroliepeil te hoog of motorolie-
peilsensor defect » Pagina 125.
Motoroliepeil te laag » Pagina 125.
Koelvloeistoftemperatuur te
hoog » Pagina 126.
Koelvloeistofpeil te laag » Pagi-
na 125.
samen met - Motorstoring » Pa-
gina 129.
Ruitensproeiervloeistofpeil te
laag » Pagina 48.
Roetfilter verstopt » Pagina 126.
Automatische versnellingsbak over-
verhit » Pagina 110, » Pagina 110.
Automatische versnellingsbak de-
fect » Pagina 110, » Pagina 110.
Servicesoorten » Pagina 153.
Motor is door START-STOP automa-
tisch uitgeschakeld » Pagina 108.
Motor is door start-stopsysteem niet
automatisch uitgeschakeld » Pagi-
na 108.
Storing snelheidsbegrenzer » Pagi-
na 117.
Snelheidsbegrenzer geacti-
veerd » Pagina 116.
Storing snelheidsbegrenzer » Pagi-
na 117.
ACC niet beschikbaar » Pagina 120.
ASR geactiveerd » Pagina 118.
Storing snelheidsregelsysteem » Pa-
gina 118.
Storing snelheidsregelsysteem » Pa-
gina 118.
Snelheidsregelsysteem geacti-
veerd » Pagina 117.
Waarschuwing bij gevaar voor een
aanrijding » Pagina 115.
Front Assist gedeactiveerd » Pagi-
na 116, » Pagina 116.
14
Controlelampjes › Controlelampjesoverzicht
Symbool Betekenis
Veilige afstand onderschreden » Pa-
gina 115.
Zuiniger rijtoestand » Pagina 111.
Rusttijd aanbevolen » Pagina 121.
15
Controlelampjes › Controlelampjesoverzicht
Veilig en op de juiste wijze
Inleidende aanwijzingen voor een correct
gebruik
Dit instructieboekje aandachtig doorlezen, omdat
dit een voorwaarde vormt voor een juiste bedie-
ning van de wagen. Het instructieboekje moet
daarom altijd in de wagen aanwezig zijn.
Bij het gebruik van de wagen dienen de algemeen
bindende, landspecifieke wettelijke bepalingen in
te acht worden genomen. Bijvoorbeeld die voor het
vervoer van kinderen, het buiten werking stellen
van airbags, het gebruik van banden, het wegver-
keer en dergelijke.
De maximaal toegestane gewichten en lasten niet
overschrijden.
De maximaal toegestane dakbelasting niet over-
schrijden.
De voorgeschreven brandstof en bedrijfsvloeistof-
fen gebruiken.
Rijd alleen op wegen die overeenkomen met de
technische wagenparameters. Het rijden over ob-
stakels die groter zijn dan de bodemvrijheid kan
schade aan de wagen toebrengen.
Tijdens werkzaamheden die verband houden met
de bediening, onderhoud en zelfhulp moet zorgvul-
digheid worden betracht om schade aan de wagen
of letsel te voorkomen. Zo nodig de hulp van een
specialist inroepen.
Alle werkzaamheden aan de veiligheidssystemen
van de wagen, bv. aan de veiligheidsgordels of aan
het airbagsysteem, mogen alleen door een specia-
list worden uitgevoerd.
Bij het gebruik van accessoires de in de gebruiks-
aanwijzing van de accessoirefabrikant vermelde
aanwijzingen in acht nemen. Het gaat hierbij bv. om
kinderzitjes, dakdragers, compressor enz.
De service-intervallen opvolgen.
Nieuwe wagen of nieuwe onderdelen
Nieuwe wagen – Inlopen van de motor
De rijstijl gedurende de eerste 1.500 km bepaalt de
kwaliteit van het inloopproces van de motor.
Tijdens de eerste 1.000 km de motor niet met
meer dan 3/4 van het maximaal toegestane motor-
toerental belasten en niet met een aanhangwagen
rijden.
Tijdens de volgende 500 km kan het motortoeren-
tal langzaam worden verhoogd.
De motor verbruikt, afhankelijk van de rijstijl en de
bedrijfsomstandigheden, iets olie (tot 0,5 l/1.000
km). Tijdens de eerste 5.000 km kan het olieverbruik
ook daarboven liggen.
Nieuwe remblokken
Nieuwe remblokken hebben tijdens de eerste 200
km nog niet de optimale remwerking en moeten
eerst worden ingeremd. Daarom bijzonder voorzich-
tig rijden.
Nieuwe banden
Nieuwe banden hebben tijdens de eerste 500 km
nog niet de maximale grip. Daarom bijzonder voor-
zichtig rijden.
Periodieke controles
Waarop letten voor de rit?
Een wagen met technische storingen kan het risico
op ongevallen en verwondingen vergroten.
Eventuele storingen vóór de rit verhelpen. Zo nodig
de hulp van een specialist inroepen.
Let met name op de volgende punten.
Banden onbeschadigd?
Bandenprofiel voldoende?
Bandenspanning voldoende?
Werken koplampen, remlichten en knipperlichten?
Is de voorruit onbeschadigd?
Is het motorolie-, remvloeistof- en koelvloeistof-
peil in orde?
Luchtinlaat in de motorruimte niet afgedekt?
Luchtroosters of luchtinlaat voor de voorruit niet
afgedekt?
Werken ruitenwissers en sproeierinstallatie en zijn
de ruitenwisserbladen in orde?
Ruitensproeiervloeistofpeil voldoende?
Ruitenwisserbladen niet vastgevroren?
Alle onderdelen van het veiligheidsgordelsysteem
in orde? Veiligheidsgordels niet verontreinigd en
gordelsloten niet verstopt?
Spoiler onbeschadigd?
Onderdelen en componenten van de wagen zitten
niet zichtbaar los?
Geen olievlekken of andere bedrijfsvloeistoen on-
der de wagen aanwezig?
Geen ondeskundige aanpassingen aan de
wagen
Ondeskundig uitgevoerde veranderingen kunnen
storingen veroorzaken en een negatieve invloed heb-
ben op veiligheidsrelevante en overige functies van
de wagen.
Laat reparaties en technische wijzigingen aan de
wagen alleen door een specialist uitvoeren.
De motor niet met extra dempingsmateriaal (bv.
een deken) afdekken.
16
Veilig en op de juiste wijze › Inleidende aanwijzingen voor een correct gebruik
Werking van sensoren en camera's
behouden
Sommige functies van de wagen worden onder-
steund door sensoren en camera's in en aan buiten-
zijde van de wagen.
Aan de achterzijde van de wagen gemonteerde ac-
cessoires, bv. een fietsdrager, kunnen de werking van
de systemen en camera's hinderen.
De sensoren en camera's niet afdekken of afplak-
ken en schoon houden.
In geval van vermoedelijk beschadigde sensoren of
camera's de hulp van een specialist inroepen.
Motorruimte
Alvorens de motorkap te openen
Verbrandingsgevaar! De motorkap niet openen als er
stoom of koelvloeistof uit de motorruimte komt.
De motor afzetten en laten afkoelen.
De sleutel uit het contact trekken, bij wagens met
sleutelloos vergrendelingssysteem het bestuurder-
sportier openen.
Bij werkzaamheden in de motorruimte
Kinderen bij de motorruimte weghouden.
Niet in de koelluchtventilator grijpen. De koellucht-
ventilator kan ook bij uitgeschakeld contact vanzelf
inschakelen.
Elektrische kabels niet aanraken. Kortsluiting in de
elektrische installatie voorkomen, vooral bij de ac-
cu.
Niet roken in de omgeving van de motorruimte en
geen open vuur of ontstekingsbronnen gebruiken.
Als in de motorruimte bij draaiende motor moet
worden gewerkt, dan op draaiende motoronderde-
len en elektrische installaties letten.
Geen voorwerpen in de motorruimte laten liggen.
Werken met bedrijfsvloeistoen
Uw wagen heeft verschillende bedrijfsvloeistoen
nodig die bij lekkage schadelijk kunnen zijn voor de
gezondheid of het milieu. Hiertoe behoren brandstof,
oliën, accuzuur, koelvloeistof en remvloeistof.
Bedrijfsvloeistoen alleen in de open lucht of in
goed geventileerde ruimtes gebruiken. Indien
noodzakelijk beschermende middelen dragen.
Bedrijfsvloeistoen niet gebruiken of controleren
bij draaiende motor.
In geval van contact met bedrijfsvloeistoen de
betreende plaatsen met warm water afspoelen.
Zo nodig medische hulp opzoeken.
Gelekte motorolie in de motorruimte kan brand tot
gevolg hebben, daarom dit met een doek afvegen.
Met remvloeistof verontreinigde doeken tot het
moment van afvoer op een goed geventileerde
plaats bewaren. Doeken met resten van motorolie
zijn zelfontvlambaar en kunnen brand veroorzaken.
Accu
Werken met de accu
Accuzuur heeft een sterke bijtende werking. Een on-
deskundige omgang met de accu kan explosie, brand,
corrosie of vergiftiging veroorzaken!
Bij het werken met de accu oog- en huidbescher-
ming dragen.
De accu niet kantelen, omdat er accuzuur uit kan
lopen.
Bij huidcontact met accuzuur de betreende plaats
enkele minuten met water afspoelen. Onmiddellijk
medische hulp inroepen.
Een bevroren of ontdooide accu niet opladen. Een
bevroren accu vervangen.
Geen beschadigde accu gebruiken.
Gevaar voor kortsluiting! De accupolen niet met
elkaar verbinden.
Elektrische stopcontacten in de wagen
gebruiken
Een ondeskundige omgang met de stopcontacten
kan leiden tot een levensgevaarlijke elektrische
schok of tot brand.
De stopcontacten kunnen tijdens het gebruik
warm worden. Warm geworden stopcontacten
niet aanraken.
Stopcontacten beschermen tegen vloeistoen.
Als vocht in het stopcontact komt, dan het stop-
contact laten drogen voordat dit weer wordt ge-
bruikt.
Geen voorwerpen in de contacten van het stop-
contact steken.
Voor de rit
Volwassenen en kinderen, lading en voorwerpen - al-
les heeft een plek in de wagen. Volg de volgende
aanwijzingen op, zodat ook bij een ongeval alle inzit-
tenden optimaal zijn beschermd.
Alvorens weg te rijden
Voor een goed zicht naar buiten zorgen. Externe
apparaten (bv. navigatiesysteem) zodanig bevesti-
gen, dat ze het zicht naar buiten niet belemmeren.
De achteruitkijkspiegel afstellen.
Alle portieren, de motorkap en achterklep sluiten.
De juiste zithouding innemen, de stoel juist instel-
len en de veiligheidsgordel correct omgespen. De
passagiers erop wijzen dit eveneens te doen. De
17
Veilig en op de juiste wijze › Werking van sensoren en camera's behouden
veiligheidsgordel tijdens het rijden altijd omge-
gespt laten.
Een veiligheidsgordel kan slechts voor een persoon
worden gebruikt.
Controleer of de veiligheidsgordels niet zijn inge-
klemd, bv. in het portier of in de stoel.
Veiligheidsgordels, de sloten en de bevestigings-
punten ervan op beschadiging controleren.
Veilig zitten
Met het oog op de veiligheid van de passagier en om
het gevaar voor verwondingen bij een ongeval te
verminderen, moeten de volgende aanwijzingen in
acht worden genomen.
De rugleuningen rechtop zetten. Indien de bijrij-
dersstoelleuning naar voren is geklapt, mag alleen
de zitplaats achter de bestuurdersstoel worden ge-
bruikt om personen te vervoeren.
De rugleuningen van de zitplaatsen achterin cor-
rect vergrendelen.
De in hoogte verstelbare hoofdsteun zodanig in-
stellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun zoveel
mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van
het hoofd.
Op de bezette zitplaats achterin mag de hoofd-
steun niet in de onderste positie staan, hoewel de
bovenzijde van de hoofdsteun in lijn ligt met het
bovenste gedeelte van het hoofd.
De voeten in de voetenruimte laten.
De volledige zitting gebruiken.
Niet naar voren leunen of opzij gaan zitten.
De ledematen niet door de ruitopeningen naar bui-
ten steken.
De bestuurdersstoel in
lengterichting zo in-
stellen dat u de peda-
len met licht gebogen
benen volledig kunt in-
trappen.
Het stuurwiel zo instel-
len dat de afstand
A
tussen stuurwiel en
borstkas ten minste
25 cm bedraagt.
De hoek van de leuning zodanig instellen, dat u het
stuurwiel op het bovenste punt met licht gebogen
armen kunt vastpakken.
De bijrijdersstoel zo ver mogelijk naar achteren
schuiven. De bijrijder moet een minimumafstand
van 25 cm t.o.v. het dashboard in acht nemen.
Juist gordelverloop
Voor de optimale be-
schermende werking van
de veiligheidsgordels is
het gordelverloop van
groot belang.
Het schoudergordelge-
deelte moet over het
midden van de schou-
der lopen, mag nooit
over de hals lopen en
moet strak tegen het
lichaam aanliggen (mag niet over losse kledingla-
gen lopen).
Het heupgordelgedeelte moet voor het bekken lo-
pen en strak aanliggen.
Bij zwangere vrouwen moet het heupgordelge-
deelte zo diep mogelijk tegen het bekken liggen,
zodat er geen druk op de onderbuik wordt uitge-
oefend.
De gordel mag niet zijn vastgeklemd, zijn verdraaid
en langs scherpe randen schuren.
De gordel nooit over vaste of breekbare voorwer-
pen in de kleding leiden, bv. sleutels enz.
De slotgesp mag alleen in het gordelslot van de be-
treende stoel worden gestoken.
De gordelband moet strak aanliggen. Daarom geen
klemmen of vergelijkbare voorwerpen voor het in-
stellen van de veiligheidsgordel aan de lichaams-
grootte bevestigen.
Juist vasthouden van het stuurwiel
Het stuurwiel met bei-
de handen vasthouden
aan de buitenzijde van
het stuur op kwart
over negen. Anders
kunt u bij een airbagac-
tivering zware verwon-
dingen aan armen, han-
den en hoofd oplopen.
Rekening houden met de werking van het airbag-
systeem
Airbagsystemen kunnen hun beschermende werking
alleen ontwikkelen, indien alle inzittenden de gordel
hebben omgegespt en de juiste zithouding hebben
ingenomen.
In het werkingsgebied van de airbag » Pagina 38
mogen zich geen personen, dieren of voorwerpen,
zoals bv. bekerhouders, kledinghaken enz. bevinden.
Het stuurwiel en het dashboard niet afplakken of
afdekken. De voorairbags zouden zich anders niet
kunnen ontvouwen.
18
Veilig en op de juiste wijze › Voor de rit
In enkele situaties moet de bijrijdersvoorairbag bui-
ten werking worden gesteld » Pagina 39.
Kinderen juist vastzetten
Kinderen niet op schoot vervoeren en voor het
kind en uzelf een veiligheidsgordel gebruiken.
Kinderen uitsluitend in een geschikt kinderzitje ver-
voeren » Pagina 35.
Kinderen kleiner dan 150 cm zijn zonder kinderzitje
niet goed beschermd. Niet juist beschermde kinde-
ren kunnen bij een ongeval of een plotselinge rijma-
noeuvre door de wagen worden geslingerd. Ze kun-
nen daarbij zichzelf en andere inzittenden levensge-
vaarlijk verwonden.
Als kinderen tijdens het rijden naar voren leunen of
een verkeerde zithouding innemen, staan ze bij een
ongeval bloot aan een groter risico op lichamelijk let-
sel. Dit geldt in het bijzonder voor kinderen die op de
bijrijdersstoel worden vervoerd - als het airbagsys-
teem bij een ongeval wordt geactiveerd kunnen ze
zwaar gewond raken of zelfs worden gedood!
Een verkeerd vastgezet kind in een verkeerde zit-
houding - bedreigd door de zij-airbag
Kinderen mogen zich
nooit in het gebied be-
vinden waarin de zij-air-
bag naar buiten komt.
Een juist vastgezet kind in een kinderzitje
Tussen het kind en het
gebied waarin de zij-air-
bag naar buiten komt,
moet voldoende ruimte
aanwezig, zodat de zij-
airbag de best mogelijke
bescherming kan bieden.
Voorwerpen veilig transporteren
Bij het transport van zware voorwerpen treedt een
verplaatsing op van het zwaartepunt. Hierdoor ver-
andert ook het rijgedrag van de wagen.
De rijsnelheid en de rijstijl op het gewijzigde rijg-
edrag afstemmen.
Onbeveiligde of onjuist opgeborgen voorwerpen
kunnen bij een ongeval of een plotselinge rijma-
noeuvre worden rondgeslingerd. Gevaar voor zware
verwondingen en verlies van controle over de wagen!
Bij een kop-staartbotsing met 50 km/h worden on-
beveiligde voorwerpen naar voren geslingerd met
tot 50 keer hun eigen gewicht. Een 1,5 liter waterfles
wordt zo met tot 75 kg naar voren geslingerd.
Voorwerpen beveiligd transporteren.
Voorwerpen zodanig opbergen, dat ze de bestuur-
der niet hinderen. De bestuurdersvoetenruimte
vrijhouden.
Kleine voorwerpen in de opbergvakken opbergen.
Afsluitbare opbergvakken niet geopend laten.
Voorwerpen niet uit de opbergvakken laten steken.
Deze aanwijzing geldt niet voor flessen in flessen-
houders.
Geen voorwerpen op het dashboard of op de baga-
geruimteafdekking leggen.
De maximaal toelaatbare belasting van bevesti-
gingselementen en opbergvakken niet overschrij-
den.
De lading in de bagageruimte gelijkmatig verdelen
en zodanig bevestigen dat deze niet kan verschui-
ven.
Zware voorwerpen in de bagageruimte zo ver mo-
gelijk naar voren leggen.
Veilig rijden
Inleidende aanwijzingen
Houd uw aandacht a.u.b. bij het autorijden! Als be-
stuurder draagt u de volledige verantwoordelijk-
heid voor een veilig verkeersgedrag.
Uw rijsnelheid steeds aan de toestand van de weg
en de verkeers- en weersomstandigheden aanpas-
sen.
Op waarschuwingssignalen letten
Het bestuurdersinformatiesysteem waarschuwt u bij
storingen met controlelampjes en meldingen.
Indien u de waarschuwingen negeert, kan de kans op
ongevallen en letsel toenemen.
Als de wagen een waarschuwingssignaal geeft, dan
de wagen veilig stilzetten en de informatie in het
instrumentenpaneel en in dit instructieboekje op-
volgen.
Hulpsystemen slim gebruiken
De hulpsystemen dienen alleen als ondersteuning en
ontslaan u niet van de verantwoording voor het be-
dienen van de wagen.
De hulpsystemen zijn onderhevig aan natuurkundige
en technische grenzen. Daarom kunnen de systeem-
reacties in bepaalde situaties als ongewenst of ver-
traagd worden waargenomen.
Blijf opmerkzaam en gereed om in te grijpen.
Maak uzelf vertrouwd met de hulpsystemen, hun
grenzen en werkingsvoorwaarden.
19
Veilig en op de juiste wijze › Veilig rijden
De hulpsystemen zodanig activeren, deactiveren
en instellen dat u de wagen in elke verkeerssituatie
volledig onder controle hebt.
Rijden met een niet-volwaardig reservewiel of
noodreservewiel
Een niet-volwaardig reservewiel of noodreservewiel
dient alleen voor het bereiken van de dichtstbijzijnde
specialist.
Het wiel tot de maximaal voorgeschreven banden-
spanning oppompen.
De aanwijzingen op de waarschuwingssticker op
de velg in acht nemen.
De waarschuwingssticker niet afdekken.
Volgas accelereren, sterk remmen en het snel ne-
men van bochten vermijden.
Nooit met meer dan één gemonteerd noodreserve-
wiel rijden.
Geen sneeuwkettingen gebruiken op het noodre-
servewiel.
Rijden met beladen dakdragers
Bij het transport van voorwerpen op de dakdragers
verandert het rijgedrag van de wagen.
De snelheid en rijstijl daarom daarop afstemmen.
Rijden met een aanhangwagen
Met een aanhangwagen verandert het rijgedrag van
de wagen. Ook de hulpsystemen kunnen zich anders
gedragen.
Langzamer rijden, een te hoge snelheid kan leiden
tot verlies van controle over de wagen.
Een grotere afstand aanhouden tot voorliggers.
De maximaal toegestane kogeldruk en het maxi-
maal toegestane aanhangwagengewicht niet over-
schrijden.
Rijden door water
Er mag geen water binnendringen in de wagensyste-
men, bv. in het luchtaanzuigsysteem van de motor!
Vóór het rijden door water de diepte van het water
vaststellen. Het waterpeil mag maximaal tot de on-
derkant van de dorpel reiken.
Niet harder dan stapvoets rijden. Anders kan zich
voor de wagen een golf vormen die het waterpeil
verhoogt.
Nooit in het water stil blijven staan, achteruitrijden
of de motor afzetten.
Gebruik van de wagen onder afwijkende weers-
omstandigheden
Wanneer u de wagen wilt gebruiken in landen met
sterk afwijkende weersomstandigheden, contact op-
nemen met een ŠKODA Partner. Die geeft advies of
er bepaalde voorzorgsmaatregelen moeten worden
genomen, om de volledige functionaliteit van de wa-
gen te waarborgen en beschadigingen te voorkomen
(bv. koelvloeistof verversen, accu vervangen e.d.).
Is er iets mis?
Let op veranderingen in het rijgedrag van de wa-
gen.
In geval van twijfel over de veiligheid de rit beëindi-
gen en de hulp van een specialist inroepen.
Ongewone trillingen of “scheeftrekken” van de wa-
gen kan duiden op bandenschade.
Bij zeer snel bandenspanningsverlies moet worden
geprobeerd om de wagen voorzichtig en zonder
heftige stuurbewegingen en zonder sterk remmen
tot stilstand te brengen.
In het bandenprofiel vastzittende vreemde voor-
werpen direct verwijderen.
Vreemde voorwerpen die in de band zijn binnenge-
drongen, niet verwijderen. De bandenspanning
controleren en de hulp van een specialist inroepen.
Onder de bodem ingeklemde voorwerpen direct
verwijderen. Deze kunnen schade toebrengen aan
de wagen of ontsteken en brand veroorzaken.
Wagen veilig parkeren
Een niet veilig geparkeerde wagen kan wegrollen en
ongevallen veroorzaken.
Om te parkeren een plek met een geschikte onder-
grond zoeken. De wagen niet parkeren boven licht
ontvlambare materialen, bv. boven droge bladeren,
gemorste brandstof. Hete wagenonderdelen kun-
nen een brand veroorzaken.
De handelingen bij het parkeren in de aangegeven
volgorde uitvoeren.
De wagen afremmen tot stilstand en het rempe-
daal ingetrapt houden.
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
Bij wagens met automatische versnellingsbak de
keuzehendel in stand
plaatsen.
De motor afzetten.
Bij wagens met schakelbak de 1e versnelling of de
achteruitversnelling inschakelen.
Het rempedaal loslaten.
Wagen verlaten
Kinderen niet zonder toezicht in de wagen laten!
Kinderen kunnen zich verwonden aan de stoelen,
de parkeerrem loszetten e.d.
Kinderen zijn in noodsituaties niet in staat, de wa-
gen zelfstandig te verlaten of zichzelf te redden.
Bij bijzonder hoge of bijzonder lage temperaturen
bestaat er levensgevaar!
Bij het vergrendelen van de wagen schakelt de SA-
FE-functie in. Hierdoor kunnen de portieren en rui-
ten niet meer van binnenuit worden geopend. De
SAFE-functie uitschakelen wanneer personen in de
vergrendelde wagen achterblijven » Pagina 23.
20
Veilig en op de juiste wijze › Veilig rijden
Noodoproep
WAARSCHUWING
Voor de verbindingsopbouw met het noodoproep-
nummer is de beschikbaarheid van een mobiel tele-
foonnetwerk onontbeerlijk.
WAARSCHUWING
De noodoproepdienst is alleen beschikbaar in som-
mige landen.
WAARSCHUWING
Bevindt de wagen zich in een gebied zonder werken-
de noodoproepsysteeminfrastructuur dan worden
geen wagengegevens doorgegeven aan de noodop-
roepcentrale.
De noodoproepcentrale ontvangt na het starten van
het gesprek tegelijkertijd informatie over het onge-
val, bv. over de locatie en zwaarte van het ongeval,
het aantal gordeldragende inzittenden op de voorste
zitplaatsen en het chassisnummer (VIN).
Na de verbindingsopbouw vindt de communicatie
met de noodoproepcentrale plaats via de in wagen
gemonteerde luidsprekers en de microfoon.
Persoonlijke gegevens
Persoonlijke klantgegevens worden door ŠKODA
AUTO overeenkomstig de algemeen geldende bepa-
lingen inzake bescherming persoonsgegevens verza-
meld, verwerkt en gebruikt.
De actuele verklaring over de bescherming van per-
soonsgegevens is te vinden op de volgende website.
https://www.skoda-auto.com/other/personal-
data
Automatische verbindingsopbouw met de nood-
oproepcentrale
Bij een ongeval wordt automatisch een gesprek met
de noodoproepcentrale gestart.
Handmatige oproep
De toets ingedrukt
houden.
Op het infotainment-
beeldscherm de ver-
bindingsopbouw met
de noodoproepcentra-
le bevestigen.
Om het tot stand ko-
men van de verbinding
met de noodoproep-
centrale te annuleren,
de toets
opnieuw indrukken of het annuleren
van het tot stand brengen van de verbinding op het
infotainmentbeeldscherm bevestigen.
De handmatige oproep kan bv. ook worden gebruikt
om een ongeval te melden waarbij u niet direct be-
trokken bent.
Controlelampje
De systeemtoestand
wordt na het inschakelen
van het contact door het
branden van het contro-
lelampje
A aangegeven.
Groen - brandt - het
systeem functioneert.
Groen - knippert - er
wordt een gesprek
met de noodoproep-
centrale gevoerd.
Rood - brandt - er is een systeemstoring, onmid-
dellijk de hulp van een specialist inroepen.
Brandt niet - het systeem werkt niet vanwege een
langdurig niet beschikbaar mobiel telefoonnet-
werk. Als deze omstandigheid zich blijft voordoen,
de hulp van een specialist inroepen.
WAARSCHUWING
Indien er sprake is van een systeemstoring, is geen
noodoproep mogelijk.
Na een ongeval
Wat te doen na een ongeval
Indien mogelijk de volgende aanwijzingen opvolgen.
Het contact uitschakelen.
De alarmlichten inschakelen.
De gevarendriehoek opzetten om de andere weg-
gebruikers te waarschuwen.
Samen met de passagiers een veilige afstand tot de
wagen aanhouden.
Het ongeval melden bij de reddingsdiensten.
Wachten tot de reddingsdiensten zijn gearriveerd.
Veiligheidssystemen
Na een ongeval zijn de veiligheidssystemen van de
wagen, bv. veiligheidsgordels en airbagsysteem mo-
gelijk buiten werking.
De veiligheidssystemen van de wagen, ook als
geen belasting of activering heeft plaatsgevonden,
door een specialist laten controleren.
Beschadigde, belaste of geactiveerde onderdelen
van de veiligheidssystemen door een specialist la-
ten vervangen.
Wat doen in geval van brand
Indien mogelijk de volgende aanwijzingen opvolgen.
Het contact uitschakelen.
De alarmlichten inschakelen.
21
Veilig en op de juiste wijze › Noodoproep
De gevarendriehoek opzetten om de andere weg-
gebruikers te waarschuwen.
Samen met de passagiers een veilige afstand tot de
wagen aanhouden.
De brand melden bij de reddingsdiensten.
Wachten tot de reddingsdiensten zijn gearriveerd.
22
Veilig en op de juiste wijze › Na een ongeval
Sleutels, sloten en alarmsysteem
Sleutel
Sleuteloverzicht
Wagen vergrendelen
Achterklep bedienen
Wagen ontgrendelen
A
Controlelampje voor
accutoestand
B
Knop voor uitklap-
pen en inklappen van
de sleutelbaard
LET OP
De sleutel beschermen tegen vocht en sterke tril-
lingen.
De groeven in de sleutelbaard schoon houden.
Het bereik van het sleutelsignaal bedraagt onge-
veer 30 m. Het bereik kan verminderen door bv. sto-
ring door andere zenders.
Probleemoplossing
De batterij in de sleutel is bijna ontladen
Na het drukken op een toets op de sleutel knippert
het controlelampje niet.
Of:
Er wordt een melding weergegeven dat de batterij
moet worden vervangen.
De batterij vervangen » Pagina 23.
De wagen kan met de afstandsbediening niet wor-
den ontgrendeld of vergrendeld
Hiervoor kunnen de volgende oorzaken zijn.
De batterij in de sleutel is ontladen.
De batterij vervangen » Pagina 23.
De sleutel is niet gesynchroniseerd.
De sleutel als volgt synchroniseren.
Een van de toetsen op de sleutel indrukken.
Het portier binnen 1 minuut met de sleutel via de
slotcilinder ontgrendelen » Pagina 25.
De sleutel moet worden gesynchroniseerd, indien
herhaaldelijk op een van de toetsen op de sleutel is
gedrukt buiten het werkingsgebied van de afstands-
bediening.
Batterij van sleutel vervangen
De nieuwe batterij moet dezelfde specificaties heb-
ben als de oorspronkelijke batterij.
De sleutelbaard volle-
dig uitklappen.
Het batterijdeksel met
de duim of met een
platte schroevendraai-
er op de gemarkeerde
plaatsen losmaken.
Het batterijdeksel ope-
nen.
De batterij verwijde-
ren.
Een willekeurige toets
op de sleutel met radi-
ografische afstandsbe-
diening indrukken, de
sleutel voert een reset
uit.
De nieuwe batterij aan-
brengen.
Het batterijdeksel
plaatsen en aandrukken tot deze hoorbaar vast-
klikt.
Centrale vergrendeling
Werking
Centrale vergrendelingssysteem
Het systeem ontgrendelt en vergrendelt alle portie-
ren, de tankklep en de achterklep.
Ontgrendelingsindicatie: tweemaal knipperen van
de knipperlichten.
Vergrendelingsindicatie: eenmaal knipperen van de
knipperlichten.
Het controlelampje in het bestuurdersportier knip-
pert na het vergrendelen van de wagen circa 2 s snel
achter elkaar, daarna begint het gelijkmatig en met
langere tussenpozen te knipperen.
Indien geen van de portieren of de achterklep
binnen 45 s na het ontgrendelen wordt geopend,
vergrendelt de wagen automatisch opnieuw.
SAFE-functie
In het centrale vergrendelingssysteem kan afhanke-
lijk van de uitrusting de SAFE-functie zijn geïnte-
greerd.
23
Sleutels, sloten en alarmsysteem › Sleutel
De SAFE-functie voorkomt dat na het vergrendelen
van de wagen de portieren van binnenuit kunnen
worden geopend.
De SAFE-functie wordt ingeschakeld als de wagen
van buitenaf wordt vergrendeld.
Op het display van het instrumentenpaneel wordt na
het uitschakelen van het contact een melding over
de SAFE-functie weergegeven.
GEVAAR
Levensgevaar!
Bij vergrendelde wagen met ingeschakelde SAFE-
functie mogen geen personen in de wagen achter-
blijven.
SAFE-functie uitschakelen
Door dubbel vergrendelen binnen 2 s.
Of:
Samen met de deactivering van de interieurbewa-
king » Pagina 26, Instellingen.
Het controlelampje in het bestuurdersportier knip-
pert na het vergrendelen van de wagen circa 2 s snel
achter elkaar, daarna gaat het uit en begint na onge-
veer 30 s gelijkmatig en met langere tussenpozen te
knipperen.
Bij uitgeschakelde SAFE-functie kan het portier van
binnenuit door eenmaal trekken aan de bedienings-
hendel worden geopend.
De SAFE-functie wordt na het ontgrendelen en ver-
grendelen van de wagen weer ingeschakeld.
Bediening
Middelen voor de bediening van de centrale ver-
grendeling
Afhankelijk van de uitrusting:
Sleutel » Pagina 23.
Sleutelloos vergrendelen (KESSY) » Pagina 25.
Knop voor centrale vergrendeling.
Met de knop voor centrale vergrendeling vergren-
delen/ontgrendelen
De toets
in het middenconsole indrukken.
Het symbool
in de toets gaat branden bij het ver-
grendelen.
Met de knop worden alle portieren en de achterklep
vergrendeld.
Het ontgrendelen van de wagen vindt ook plaats bij
het openen van een portier van binnenuit of bij het
verwijderen van de sleutel uit het contactslot.
WAARSCHUWING
Een met de knop voor de centrale vergrendeling ver-
grendelde wagen maakt het hulpverleners in geval
van nood moeilijk in de wagen te komen.
Instelling van de ontgrendelings- en
vergrendelingsfunctie
De instelling van de ontgrendelings- en vergrende-
lingsfuncties vindt plaats in het infotainment in het
volgende menu.
Of:
Alle portieren
Het ontgrendelen van alle portieren, de achterklep
en de tankklep.
Afzonderlijk portier
Met de toets
op de sleutel worden het bestuurder-
sportier en de tankklep ontgrendeld.
Bij wagens met sleutelloos vergrendelingssysteem
worden door het aanraken van de portiergreep het
portier waar de sleutel zich bevindt en de tankklep
ontgrendeld.
Bij nogmaals ontgrendelen worden ook de andere
portieren en de achterklep ontgrendeld.
Portieren aan één zijde ontgrendelen
Met de toets
op de sleutel worden de portieren
aan bestuurderszijde en de tankklep ontgrendeld.
Bij wagens met sleutelloos vergrendelingssysteem
worden door het aanraken van de portiergreep de
portieren aan de wagenzijde waar de sleutel zich be-
vindt en de tankklep ontgrendeld.
Bij nogmaals ontgrendelen worden ook de andere
portieren en de achterklep ontgrendeld.
Automatisch vergrendelen na het wegrijden
Na het wegrijden worden vanaf een snelheid van15
km/h alle portieren en de achterklep vergrendeld.
Het ontgrendelen van de wagen vindt plaats bij het
openen van een portier van binnenuit of bij het ver-
wijderen van de sleutel uit het contactslot.
WAARSCHUWING
Een automatisch vergrendelde wagen maakt het
hulpverleners in geval van nood moeilijk in de wagen
te komen.
Probleemoplossing
Storing centrale vergrendeling
Het controlelampje in het bestuurdersportier knip-
pert eerst gedurende 2 s snel achter elkaar.
Daarna brandt het continu.
Na 30 s gaat het langzaam knipperen.
De hulp van een specialist inroepen.
24
Sleutels, sloten en alarmsysteem › Centrale vergrendeling
Portier mechanisch ontgrendelen en
vergrendelen
Portier met slotcilinder ontgrendelen en vergren-
delen
Afdekking verwijderen
Aan de greep van het
linker voorportier trek-
ken en deze vasthou-
den.
De sleutel in de uitspa-
ring aan de onderzijde
van de afdekking
schuiven.
De afdekking in pijl-
richting openen.
De portiergreep loslaten.
Openen en sluiten
De sleutel, met de
toetsen naar boven ge-
richt, in de slotcilinder
steken en ontgrende-
len resp. vergrendelen.
Afdekking inbouwen
Aan de portiergreep
trekken en deze uitge-
trokken houden.
De afdekking weer aanbrengen.
De portiergreep loslaten.
Portier zonder slotcilinder vergrendelen
Het portier openen.
Bij wagens met de afdekking voor de opening, de
afdekking verwijderen.
De sleutel of een schroevendraaier in de sleuf aan-
brengen.
De sleutel of een schroevendraaier in de richting
uit de wagen (tegen de veerdruk in) draaien.
Na het sluiten wordt het portier vergrendeld.
Sleutelloos vergrendelen (KESSY)
Gebruiksdoel
Met het sleutelloos vergrendelingssysteem KESSY
kan de wagen worden ontgrendeld en vergrendeld
zonder actief gebruik van de sleutel.
Bediening
Bij het ontgrendelen en vergrendelen de sleutel bij u
dragen.
De sensoren op greep zijn bedoeld voor bediening
met blote handen, een hand met handschoen kan de
werking van de sensoren nadelig beïnvloeden.
Ontgrendelen
De portiergreep vast-
pakken.
Het portier openen.
Vergrendelen
De sensor aanraken.
Na het vergrendelen is
het niet mogelijk om
deze binnen de volgen-
de 2 seconden door
aanraken van de por-
tiergreep te ontgren-
delen. Daardoor kan er
worden gecontroleerd
of de wagen is ver-
grendeld.
Achterklep ontgrendelen
Op de greep van de achterklep drukken.
Beveiliging tegen per ongeluk achterlaten van de
sleutel in de wagen
Als de sleutel in de wagen wordt achtergelaten,
wordt de wagen automatisch ontgrendeld. Als bin-
nen circa 45 s geen portier wordt geopend, wordt de
wagen automatisch weer vergrendeld.
Als de sleutel in de bagageruimte wordt achtergela-
ten, wordt de achterklep automatisch ontgrendeld.
Instellingen
Sleutelloos vergrendelen deactiveren
De wagen met de toets
op de sleutel vergrende-
len.
25
Sleutels, sloten en alarmsysteem › Sleutelloos vergrendelen (KESSY)
Binnen 5 s de sensor op de portiergreep met een
vinger aanraken.
De deactivering wordt door het eenmalig knippe-
ren van de knipperlichten aangegeven.
Om de deactivering te controleren, ten minste 10 s
wachten en vervolgens aan de portiergreep trek-
ken.
Het portier moet vergrendeld blijven.
Het sleutelloos vergrendelen wordt na het ontgren-
delen van de wagen weer automatisch geactiveerd.
Probleemoplossing
De wagen kan via de sensoren op de greep niet
worden ontgrendeld of vergrendeld
De wagen met de toets op de sleutel ontgrendelen
of vergrendelen.
Vervolgens proberen de wagen via de sensoren op
de greep te ontgrendelen of te vergrendelen.
Indien het sleutelloos vergrendelen niet werkt, de
hulp van een specialist inroepen.
Indien de wagen gedurende langere tijd niet
wordt ontgrendeld, kan de functie automatisch wor-
den gedeactiveerd.
Bij ingeschakeld contact is geen sleutel gevonden
brandt
Een melding dat geen sleutel in de wagen is
gevonden.
De sleutel in de wagen leggen.
Alarmsysteem
Werking
Het alarmsysteem geeft akoestische en visuele sig-
nalen bij een poging tot inbraak of afslepen.
De automatische inschakeling van het alarmsysteem
vindt plaats ongeveer 30 s nadat de wagen is ver-
grendeld.
De automatische uitschakeling van het alarmsys-
teem vindt plaats na het ontgrendelen van de wagen.
Activering van een alarm
Het ingeschakelde alarmsysteem geeft een alarm
wanneer zich een van de volgende gebeurtenissen
voordoet.
Openen van de motorkap.
Openen van de achterklep.
Openen van het portier.
Manipulatie van het contactslot.
Afslepen van de wagen.
Beweging in de wagen.
Plotselinge en duidelijke spanningsdaling van de
elektrische installatie.
Afkoppelen van de aanhangwagen.
Openen van het via de slotcilinder ontgrendelde
portier.
Geactiveerd alarm afzetten
De wagen ontgrendelen.
Of:
Het contact inschakelen.
Werkingsvoorwaarden
Voor de correcte werking van het alarmsysteem
moeten alle ruiten gesloten zijn.
Een aanhangwagen is onder de volgende voorwaar-
den in het alarmsysteem geïntegreerd.
De wagen is af fabriek met een trekhaak uitge-
rust.
De aanhangwagen is via het aanhangwagenstop-
contact elektrisch met de wagen verbonden.
De aanhangwagen is niet uitgerust met ledach-
terlichten.
Indien bij een wagen met ingeschakeld alarmsysteem
de elektrische verbinding met de aanhangwagen
wordt onderbroken, worden waarschuwingssignalen
gegeven.
Het alarmsysteem uitschakelen, voordat een aan-
hangwagen wordt aan- of afgekoppeld.
Instellingen
De volgende functies van het alarmsysteem kunnen
gelijktijdig worden uitgeschakeld.
Interieurbewaking.
Afsleepalarm.
Door de uitschakeling wordt ook de SAFE-functie
uitgeschakeld » Pagina 23, Werking.
Deactivering
Door dubbel vergrendelen binnen 2 s.
Of:
In het infotainment in het menu: Me-
nupunt voor de interieurbewaking.
Of:
In het infotainment in het menu:
Menupunt voor de interieurbewaking.
De uitgeschakelde functies worden na het ontgren-
delen en vergrendelen van de wagen weer ingescha-
keld.
Het uitschakelen moet worden uitgevoerd als de
wagen bv. wordt afgesleept of getransporteerd.
26
Sleutels, sloten en alarmsysteem › Alarmsysteem
Portieren, ruiten en achterklep
Portieren
Portier openen/sluiten
Van buitenaf openen
De wagen ontgrende-
len en aan de portier-
greep trekken.
Van binnenuit openen
Aan de portiergreep
trekken en het portier
van u af drukken.
Van binnenuit sluiten
De sluitgreep vastpakken en het portier sluiten.
Kindersloten aan de achterportieren
Bediening
De beveiliging voorkomt dat de achterportieren van
binnenuit kunnen worden geopend.
In- en uitschakelen
De beveiliging verdraaien met de wagensleutel of
een schroevendraaier.
A Beveiliging uitgeschakeld
B
Beveiliging ingeschakeld
Ruiten - handmatig bediend
Bediening
De slinger in de betref-
fende richting draaien.
Ruiten - elektrisch bediend
Waarop letten
Sluitkrachtbegrenzing
Om de kans op verwondingen door knellen bij het
sluiten van de ruiten te verminderen, beschikt de wa-
gen over een sluitkrachtbegrenzing.
Bij weerstand door een obstakel wordt het sluiten
van de ruit onderbroken en gaat de ruit weer enkele
centimeters omlaag.
Als het obstakel het sluiten van de ruit gedurende de
volgende 10 s weer verhindert, wordt de sluitproce-
dure opnieuw onderbroken en gaat de ruit enkele
centimeters omlaag.
Als wordt geprobeerd de ruit te sluiten binnen 10 s
nadat deze voor de tweede keer weer enkele centi-
meters is geopend en het obstakel nog steeds niet is
verwijderd, wordt de sluitprocedure slechts onder-
broken. Gedurende deze periode is het niet mogelijk
de ruit automatisch te sluiten, door de schakelaar tot
de aanslag aan te trekken. De sluitkrachtbegrenzing
is echter ingeschakeld.
De sluitkrachtbegrenzing is pas buiten werking als
binnen de volgende 10 s weer wordt geprobeerd de
ruit te sluiten - de ruit wordt nu met volle kracht ge-
sloten! Als langer dan 10 s wordt gewacht, is de sluit-
krachtbegrenzing weer ingeschakeld.
VOORZICHTIG
Gevaar voor verwondingen!
De ruiten voorzichtig sluiten, hoewel ze over een
sluitkrachtbegrenzing beschikken.
27
Portieren, ruiten en achterklep › Portieren
Overzicht van de bedieningsschakelaars in het
bestuurdersportier
Afhankelijk van de uitrusting:
A
Ruit linksvoor
B
Ruit rechtsvoor
C
Ruit linksachter
D
Ruit rechtsachter
E
Deactivering/activering van de schakelaars in de
achterportieren
Bediening
Openen
De betreende schakelaar iets naar beneden in-
drukken en zo lang ingedrukt houden, tot de ruit de
gewenste stand heeft bereikt.
Of:
De betreende schakelaar tot de aanslag indruk-
ken, de ruit gaat automatisch open. Door opnieuw
op de schakelaar te drukken, wordt de openings-
procedure gestopt.
Sluiten
De betreende schakelaar iets naar boven trekken
en zo lang aangetrokken houden, tot de ruit de ge-
wenste stand heeft bereikt.
Of:
De betreende schakelaar tot de aanslag trekken,
de ruit sluit automatisch. Door opnieuw aan de
schakelaar te trekken wordt de sluitprocedure ge-
stopt.
Nadat het contact is uitgeschakeld, kunnen de
ruiten nog circa 10 minuten worden geopend en ge-
sloten, zolang geen van de portieren wordt geopend.
Alle ruiten gelijktijdig openen
De toets
op de sleutel ingedrukt houden.
Of:
Het contact uitschakelen, het bestuurdersportier
openen en de knop voor de bestuurdersruit tot de
aanslag ingedrukt houden .
Afhankelijk van de instelling kan alleen de be-
stuurdersruit op deze wijze worden geopend.
Alle ruiten gelijktijdig sluiten
De toets op de sleutel ingedrukt houden.
Of:
Het contact uitschakelen, het bestuurdersportier
openen en de knop voor de bestuurdersruit tot de
aanslag aangetrokken houden .
Of:
Bij wagens met sleutelloos vergrendelingssysteem
een vinger op de sensor aan buitenzijde van de por-
tiergreep van het voorportier houden .
Afhankelijk van de instelling kan alleen de be-
stuurdersruit op deze wijze worden gesloten.
Instellingen
De instelling van de ruitbediening vindt plaats in het
infotainment in het volgende menu.
Menupunt voor de ruitbediening
Of:
Menupunt voor de ruitbediening
Probleemoplossing
De ruitbediening werkt niet na herhaald openen en
sluiten
Het ruitbedieningsmechanisme kan oververhit zijn.
Hert ruitbedieningsmechanisme laten afkoelen.
De automatische ruitbediening werkt niet na het
losmaken van de accu
De automatische ruitbediening activeren » Pagi-
na 28.
Activering na het losmaken van de accu
Automatische ruitbediening activeren
Het contact inschakelen.
De betreende schakelaar omhoogtrekken en de
ruit sluiten.
De schakelaar loslaten.
De betreende schakelaar opnieuw omhoogtrek-
ken en gedurende 1 s vasthouden.
28
Portieren, ruiten en achterklep › Ruiten - elektrisch bediend
Rolgordijn - handmatig bediend
Bediening
De greep in de betref-
fende richting trekken.
Zonnekleppen
Omhoog- en omlaagklappen
1
Klep naar voorruit zwenken
2
Klep naar portier zwenken
VOORZICHTIG
Aan de zonnekleppen bevestigde voorwerpen kun-
nen het zicht naar buiten beperken.
Bij het plotseling remmen of bij een aanrijding kun-
nen ze ook letsel veroorzaken.
Geen voorwerpen aan de zonnekleppen bevesti-
gen.
Achterklep - handmatig bediend
Bediening
Openen
De greep indrukken en
de klep optillen.
De openingsmogelijkheid door het indrukken van de
greep wordt vanaf een snelheid van 5 km/h gedeac-
tiveerd. Na het stoppen en openen van een portier
wordt deze weer geactiveerd.
Sluiten
De handgreep A
vast-
pakken en de klep naar
beneden trekken.
VOORZICHTIG
Gevaar voor het openen van de klep tijdens het rij-
den!
Na het sluiten controleren of de klep goed is ver-
grendeld.
Vertraagde achterklepvergrendeling instellen
Als de achterklep met de toets op de sleutel
wordt ontgrendeld, dan wordt de klep na het sluiten
automatisch weer vergrendeld.
De tijd waarna de achterklep na het sluiten automa-
tisch wordt vergrendeld, kan door een specialist
worden ingesteld.
Achterklep ontgrendelen
Ontgrendelen
Indien de achterklep niet kan worden geopend, kan
deze handmatig als volgt worden ontgrendeld.
In de opening in de be-
kleding een schroeven-
draaier steken.
De klep door beweging
in pijlrichting ontgren-
delen.
29
Portieren, ruiten en achterklep › Rolgordijn - handmatig bediend
Stoelen, stuurwiel en spiegels
Voorstoel - handmatig bediend
Bedieningselementen van de stoel
A
In langsrichting instellen - na het loslaten van de
bedieningshendel moet de vergrendeling hoor-
baar vergrendelen
B
Hoogte instellen
C
Schuine stand van de rugleuning instellen - bij de
instelling niet tegen de rugleuning leunen
In het verstelmechanisme voor schuine stand van de
rugleuning kan na enige tijd speling ontstaan.
Achterbank
Rugleuningen neerklappen
Voor het neerklappen
De hoofdsteunen achterin tot de aanslag inschui-
ven of verwijderen.
De voorstoelen zodanig verstellen, dat deze door
de neergeklapte rugleuningen niet worden bescha-
digd.
De buitenste veiligheidsgordel naar de zijbekleding
trekken.
Neerklappen
Gedeelde rugleuning
De ontgrendelings-
greep indrukken en de
rugleuning neerklap-
pen.
Ongedeelde rugleuning
De ontgrendelingsgre-
pen aan beide zijden
van de rugleuning ge-
lijktijdig indrukken en
de leuning neerklap-
pen.
Terugklappen
De buitenste veilig-
heidsgordel naar de zij-
bekleding trekken.
De stoelleuning terug-
klappen.
De ontgrendelingsgreep
moet hoorbaar vergren-
delen.
De vergrendeling van
de rugleuning contro-
leren. De pen
A mag niet zichtbaar zijn.
Zittingen achter
Zittingen opklappen
Geldt voor de Fabia Combi.
De zitting iets om-
hoogtrekken en op-
klappen.
Zittingen verwijderen
Geldt voor de Fabia Combi.
De draadbeugels in-
drukken en uit de be-
vestigingen loshaken.
De zittingen verwijde-
ren.
Zittingen aanbrengen
Geldt voor de Fabia Combi.
De draadbeugels in-
drukken en in de be-
vestigingen aanbren-
gen.
De zitting terugklap-
pen.
30
Stoelen, stuurwiel en spiegels › Voorstoel - handmatig bediend
De zitting in de beves-
tigingsogen van het
ISOFIX-systeem aan-
brengen, zodat de
ogen in de uitsparingen
in de kunststof kappen
vergrendelen.
VOORZICHTIG
Gevaar voor beschadiging van de zitting en een on-
juiste vergrendeling.
De zitting mag bij het aanbrengen niet onder de be-
vestigingsogen van het ISOFIX-systeem worden ge-
trokken.
Inbouwstand van de veiligheidsgordels
achterin
Hoofdsteunen
Hoofdsteunen instellen
Hoofdsteunen voorin
De hoogteverstelling van de hoofdsteunen voor- en
achterin verloopt identiek.
De hoofdsteun in de
gewenste richting
schuiven.
Bij het naar beneden
schuiven moet de ver-
grendelingsknop inge-
drukt worden gehou-
den.
Hoofdsteunen achterin verwijderen en
aanbrengen
Verwijderen
De betreende rugleu-
ning gedeeltelijk naar
voren klappen.
De hoofdsteun naar
boven tot de aanslag
verschuiven.
De vergrendelingsknop
indrukken en de hoofd-
steun verwijderen.
Aanbrengen
De hoofdsteun in de rugleuning schuiven.
De vergrendelingsknop moet hoorbaar vergrende-
len.
Armsteun voorin
Instellingen
Hoogte instellen
De rugleuning in een
van de blokkeerstan-
den optillen.
Omlaagklappen
De rugleuning voorbij
de hoogste blokkeer-
stand optillen en weer
omlaagklappen.
Stuurwiel
Stuurwiel instellen
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Het stuurwiel niet tijdens het rijden instellen.
De borghendel naar
beneden zwenken.
Het stuurwiel in de ge-
wenste stand zetten.
31
Stoelen, stuurwiel en spiegels › Inbouwstand van de veiligheidsgordels achterin
De borghendel tot de
aanslag drukken.
Probleemoplossing
Storing stuurbekrachtiging
brandt - Stuurbekrachtiging volledig uitgeval-
len, voor het sturen is meer kracht nodig
Het contact uitschakelen, de motor starten en en-
kele meters rijden.
Indien het controlelampje niet uit gaat, niet ver-
der rijden. De hulp van een specialist inroepen.
brandt - Stuurbekrachtiging gedeeltelijk uitge-
vallen, voor het sturen is mogelijk meer kracht
nodig
Het contact uitschakelen, de motor starten en en-
kele meters rijden.
Indien het controlelampje
niet uit gaat, kan
voorzichtig verder worden gereden. De hulp van
een specialist inroepen.
Storing stuurkolomvergrendeling
knippert
Melding betreende een storing van de stuur-
kolomvergrendeling
De wagen stilzetten.
De hulp van een specialist inroepen.
Na het afzetten van het contact is het niet meer mo-
gelijk het contact in te schakelen, de stuurinrichting
te vergrendelen en de elektrische verbruikers in te
schakelen.
knippert
Melding betreende een storing van het
stuurslot
Er kan voorzichtig verder worden gereden. De hulp
van een specialist inroepen.
Stuurkolomvergrendeling niet ontgrendeld
knippert
Melding betreende de noodzakelijke stuur-
wielbeweging
Het stuurwiel iets heen en weer bewegen.
Als de stuurinrichting niet wordt ontgrendeld, de
wagen stilzetten en de hulp van een specialist in-
roepen.
Binnenspiegel
Bediening
Binnenspiegel met handmatige dimfunctie
A
Spiegel niet gedimd
B
Spiegel gedimd
Binnenspiegel met zelfdimfunctie
Het dimmen van de spiegel wordt na het starten van
de motor automatisch geregeld door de sensoren in
de spiegel.
VOORZICHTIG
Gevaar voor ongevallen!
Een oplichtend display van bv. een mobiele telefoon
of een navigatie-apparaat kan de werking van de
zelfdimfunctie beïnvloeden.
Deze apparaten niet in de buurt van de spiegel be-
vestigen.
Buitenspiegels
Bediening
Standen van de draaiknop
Spiegelvlak links in-
stellen
Bediening uitschake-
len
Spiegelvlak rechts
instellen
Spiegels verwarmen
bij draaiende motor
Spiegelvlakken instellen
De stand
of selecteren.
De draaiknop in de richting van de pijlen bewegen.
Spiegel inklappen
De spiegel met de hand richting de zijruit inklap-
pen.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
De buitenspiegels laten objecten verder weg lijken.
De binnenspiegel gebruiken om de afstand tot ach-
teropkomend verkeer te bepalen.
32
Stoelen, stuurwiel en spiegels › Binnenspiegel
Probleemoplossing
Elektrische spiegelbediening defect
Het spiegelglas door een lichte vingerdruk instel-
len.
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar!
Warme buitenspiegelglazen niet aanraken.
Veiligheidssystemen en airbags
Veiligheidsgordels
Werking
Correct omgegespte veiligheidsgordels bieden een
zeer goede bescherming bij ongelukken. Ze verklei-
nen het risico op lichamelijk letsel aanzienlijk en ver-
groten de kans een zwaar ongeval te overleven.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordels mogen niet worden uitge-
bouwd en op geen enkele manier worden gewij-
zigd.
Nooit proberen om de veiligheidsgordels zelf te re-
pareren. Een beschadigde veiligheidsgordel direct
door een specialist laten vervangen.
Gordeloprolautomaat
De gordeloprolautomaat blokkeert de gordel als hier
met een ruk aan wordt getrokken. De veiligheidsgor-
dels blokkeren bv. bij een noodstop, bij het accelere-
ren, in bochten en als de wagen gaat hellen.
WAARSCHUWING
Indien de veiligheidsgordel niet blokkeert als hier
met een ruk aan wordt getrokken, dient de oprol-
automaat door een specialist te worden gecontro-
leerd.
Gordelspanners
De veiligheid van gordeldragende bestuurder en bij-
rijder wordt door de gordelspanners op de oprolau-
tomaten van de voorste veiligheidsgordels vergroot.
De veiligheidsgordel wordt bij een ongeval met een
bepaalde hevigheid door de gordelspanner gespan-
nen, zodat een ongewenste lichaamsbeweging
wordt voorkomen.
De gordelspanner kan ook bij niet gedragen veilig-
heidsgordel worden geactiveerd.
Bij lichte botsingen, bij een koprol en bij ongevallen
waarbij geen grote krachten werkzaam zijn, vindt er
geen activering van de gordelspanners plaats.
Bij het activeren van de gordelspanners komt
rook vrij. Dat is geen teken dat de wagen in brand
staat.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
brandt - niet omgegespte veiligheidsgordel
voorin
brandt - niet omgegespte veiligheidsgordel op
de zitplaats achterin
brandt - omgegespte veiligheidsgordel op de
zitplaats achterin
33
Veiligheidssystemen en airbags › Veiligheidsgordels
Bediening
Gordel omgespen
De slotgesp vastpak-
ken en de gordelband
langzaam over borst en
bekken in richting van
het gordelslot trekken.
De slotgesp in het gor-
delslot steken tot deze
hoorbaar vastklikt.
Aan de veiligheidsgor-
del trekken en contro-
leren of de slotgesp
goed is vastgeklikt.
Gordel losmaken
De slotgesp vastpak-
ken en losmaken door
de rode knop in te
drukken.
De gordelband vast-
houden, zodat deze bij
het oprollen niet ver-
draaid.
Instellingen
De gordelgeleiding
naar boven verschui-
ven om de hoogte te
vergroten.
De borgknop indruk-
ken en de gordelgelei-
ding naar beneden ver-
schuiven om de hoogte
te verkleinen.
Na het instellen met
een ruk aan de veilig-
heidsgordel trekken
om te controleren of
de gordelgeleiding
goed is vergrendeld en
of de gordel goed blokkeert.
Probleemoplossing
Geblokkeerde gordeloprolautomaat
De gordelband in het
midden vastpakken en
krachtig in pijlrichting
trekken.
De gordelband vast-
houden en langzaam la-
ten oprollen.
Aan de gordel trekken
om te controleren of
de oprolautomaat
functioneert.
Indien de gordelband nog steeds geblokkeerd is, de
ontgrendelingsprocedure een- of tweemaal herha-
len.
Indien de gordelband geblokkeerd blijft, de hulp
van een specialist inroepen.
Kinderzitje
Waarop letten
Bij de inbouw en het gebruik van kinderzitjes de aan-
wijzingen in dit instructieboekje en in de gebruiks-
aanwijzing van het kinderzitje in acht nemen.
Wij adviseren u om veiligheidsredenen, kinderen al-
tijd op de achterbank mee te nemen. Kinderen alleen
in uitzonderingsgevallen op de bijrijdersstoel vervoe-
ren.
Kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm van de Euro-
pese Unie gebruiken.
Kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm zijn voorzien
van een keuringslabel: grote E in een cirkel met daar-
onder het testnummer.
Wij adviseren u kinderzitjes uit het originele ŠKODA
accessoireprogramma te gebruiken. Deze kinderzi-
tjes zijn voor het gebruik in ŠKODA-wagens ontwik-
keld en getest. Zij voldoen aan de ECE-R 44-norm.
34
Veiligheidssystemen en airbags › Kinderzitje
WAARSCHUWING
Bij het inbouwen van het kinderzitje op een zit-
plaats achterin moet de betreende voorstoel zo
worden ingesteld dat deze niet het kinderzitje resp.
het in het kinderzitje meegenomen kind raakt.
Vóór het inbouwen van een naar voren gericht kin-
derzitje de betreende hoofdsteun zo laag moge-
lijk instellen.
Indien de hoofdsteun de inbouw van het kinderzitje
hindert, de hoofdsteun in de hoogste stand instel-
len.
Bij inbouwen van een kinderzitje contact met het
dak en de achterste stijl voorkomen. Bij het active-
ren van de hoofdairbag bestaat er gevaar voor ver-
wondingen.
Bij gebruik van een zitverhoger de hoofdsteun zo-
danig afstellen dat het hoofd van het kind zich op
dezelfde hoogte bevindt als de bovenzijde van de
hoofdsteun, maar hier niet bovenuit steekt.
Gebruik van het kinderzitje op de
bijrijdersstoel
Bij gebruik van een kinderzitje op de bijrijdersstoel
moeten de landspecifieke voorschriften in acht wor-
den genomen.
Nooit een naar achteren gericht kinderzitje gebrui-
ken op een stoel die door een hiervoor aangebrachte
parate airbag wordt beveiligd. Het kind kan hierdoor
zwaar tot dodelijk letsel oplopen.
Dit wordt ook door de volgende stickers aangege-
ven.
Sticker op de zonneklep
aan bijrijderszijde.
Sticker op de middelste
carrosseriestijl aan bijrij-
derszijde.
Bij gebruik van een kinderzitje op de bijrijdersstoel
moeten de volgende aanwijzingen worden opge-
volgd.
Bij gebruik van een naar achteren gericht kinderzi-
tje op de bijrijdersstoel, moet de bijrijdersvoorair-
bag beslist buiten werking worden gesteld.
De bijrijdersstoelleuning zo mogelijk verticaal zet-
ten, zodat tussen rugleuning en het kinderzitje een
stabiel contact bestaat.
De bijrijdersstoel zo mogelijk naar achteren ver-
schuiven, zodat geen contact bestaat tussen de bij-
rijdersstoel en het daarachter aangebrachte kin-
derzitje.
De in hoogte verstelbare bijrijdersstoel zo ver mo-
gelijk omhoog zetten.
De veiligheidsgordel van de bijrijdersstoel zo ver
mogelijk naar boven verstellen.
WAARSCHUWING
Gevaar voor nekletsel van het vervoerde kind door
de veiligheidsgordel!
Bij kinderzitjes van de groepen 2 en 3 dient erop te
worden gelet dat de gordelgeleiding aan de hoofd-
steun van het kinderzitje zich voor of op gelijke
hoogte bevindt met de gordelgeleiding op de mid-
delste carrosseriestijl.
De hoogte van de veiligheidsgordel aan bijrijderszij-
de zodanig instellen dat de gordel zonder knikken
door de gordelgeleiding loopt en niet door de rand
van de gordelgeleiding wordt verbogen.
WAARSCHUWING
Zodra het naar achteren gerichte kinderzitje op de
bijrijdersstoel niet meer wordt gebruikt, dient de
bijrijdersvoorairbag weer in paraatheid te worden
gebracht.
Geadviseerde kinderzitjes
Groepenindeling van kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm.
35
Veiligheidssystemen en airbags › Kinderzitje
Groep Gewicht van het kind
0 tot 10 kg
0+ tot 13 kg
1 9-18 kg
2 15-25 kg
3 22-36 kg
Geadviseerde kinderzitjes
Groep Fabrikant Type Bevestiging Bestelnummer
Goedkeurings-
nummer (E1 ...)
0+
tot 13 kg
Britax Römer Baby Safe Plus Isofix-base 1ST019907 04 301146
1
9-18 kg
Britax Römer Duo Plus TT
ISOFIX en TOP
TETHER
DDA000006 04 301133
2-3
15-36 kg
Britax Römer
Kidfix XP
a)
ISOFIX 000019906K 04 301198
Britax Römer Kidfix II XP ISOFIX 000019906L 04 301323
a)
Voor een optimale bescherming bij met name een aanrijding van opzij wordt geadviseerd dit kinderzitje
samen met de rugleuning te gebruiken.
Bevestigingselementen voor kinderzitjes
Gebruik van kinderzitjes
Overzicht van de bruikbaarheid van kinderzitjes overeenkomstig de norm ECE-R 16.
Kinderzitjes met het ISOFIX-systeem
Groep
Grootteklasse
van het kinder-
zitje
a)
Bijrijdersstoel
met parate
voorairbag
Bijrijdersstoel
met buiten
werking gestel-
de voorairbag
Achterbank bui-
tenste zitplaat-
sen
Achterbank middel-
ste zitplaats
0
tot 10 kg
E X X IL X
0+
tot 13 kg
E
X X IL X
D
C
1
9-18 kg
D
X X
IL
IUF
X
C
B
B1
A
2
15-25 kg
- X X IL X
3
22-36 kg
- X X IL X
a)
De grootteklasse van het kinderzitje staat vermeld op het plaatje op het kinderzitje.
IL De stoel is geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes met de goedkeuring "semi-universeel".
IUF De stoel is geschikt voor in rijrichting geplaatste kinderzitjes die goedgekeurd zijn voor het gebruik in deze
gewichtscategorie.
X De stoel is niet uitgerust met bevestigingsogen van het ISOFIX-systeem.
36
Veiligheidssystemen en airbags › Bevestigingselementen voor kinderzitjes
Met een veiligheidsgordel bevestigde kinderzitjes
Groep
Bijrijdersstoel met
parate voorairbag
Bijrijdersstoel met bui-
ten werking gestelde
voorairbag
Achterbank buitenste
zitplaatsen
Achterbank middelste
zitplaats
a)
0
tot 10 kg
X
U
b)
U U
0+
tot 13 kg
X
U
b)
U U
1
9-18 kg
UF U U U
2
15-25 kg
UF U U
U
c)
3
22-36 kg
UF U U
U
c)
a)
Het is verboden een kinderzitje met steun op de middelste zitplaats achterin te monteren.
b)
De in hoogte verstelbare bijrijdersstoel zo ver mogelijk omhoog zetten.
c)
Als de middelste zitplaats achterin van een hoofdsteun is voorzien, dan mag een kinderzitje uit groep 2 of
3 alleen worden gebruikt als dit over een eigen geïntegreerde hoofdsteun beschikt. Wanneer het kinderzi-
tje niet over een dergelijke hoofdsteun beschikt, het kinderzitje op de buitenste zitplaats achterin bevesti-
gen.
U De stoel is geschikt voor kinderzitjes van de categorie "universeel" die goedgekeurd zijn voor het gebruik in
deze gewichtsgroep.
UF De stoel is geschikt voor in rijrichting geplaatste kinderzitjes van de categorie "universeel" die goedge-
keurd zijn voor het gebruik in deze gewichtsgroep.
X De zitplaats is niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep.
Overzicht
ISOFIX
WAARSCHUWING
Aan de voor het inbouwen van kinderzitjes met het
ISOFIX-systeem bedoelde bevestigingsogen geen
andere kinderzitjes, gordels of andere voorwerpen
bevestigen.
Het ISOFIX-systeem maakt een snelle en veilige be-
vestiging van het kinderzitje mogelijk. De bevesti-
gingsogen voor het inbouwen van het kinderzitje
met het ISOFIX-systeem bevinden zich op de buiten-
ste zitplaatsen achterin en eventueel ook op de bijrij-
dersstoel.
Een kinderzitje met het ISOFIX-systeem kan alleen in
de wagen worden ingebouwd als deze voor dit mo-
del is goedgekeurd. Meer informatie is verkrijgbaar
bij een ŠKODA Partner of staat vermeld op een lijst
met voertuigen die bij het kinderzitje is gevoegd.
Bevestigingsogen voor
het inbouwen van het
kinderzitje met het ISO-
FIX-systeem.
TOP TETHER
WAARSCHUWING
Kinderzitjes met het TOP TETHER-systeem alleen
gebruiken op stoelen die van bevestigingsogen
met het TOP TETHER-symbool zijn voorzien.
Altijd slechts één bevestigingsgordel van het kin-
derzitje aan het bevestigingsoog van het TOP TE-
THER-systeem bevestigen.
Bij de bevestiging van het kinderzitje met het TOP
TETHER-systeem mag geen ander voorwerp aan
het bevestigingsoog van het TOP TETHER-sys-
teem bevestigd zijn.
37
Veiligheidssystemen en airbags › Bevestigingselementen voor kinderzitjes
Bevestigingsogen aan de zitplaatsen achterin
De bevestigde gordel van het TOP TETHER-systeem
beperkt de bewegingen van het bovenste gedeelte
van het kinderzitje. De bevestigingsogen voor de be-
vestiging van de gordel bevinden zich aan de buiten-
ste zitplaatsen achterin A en eventueel ook aan de
middelste zitplaats achterin B .
Airbags
Gebruiksdoel
Het airbagsysteem biedt als aanvulling op de veilig-
heidsgordels een extra inzittendenbescherming bij
ernstige aanrijdingen van voren en van opzij.
De optimale beschermende werking van de airbag
wordt alleen in combinatie met de omgegespte vei-
ligheidsgordel bereikt. Het airbagsysteem is geen
vervanging voor de veiligheidsgordels.
Werking
Bij het contact met de opgeblazen airbag wordt de
voorwaartse beweging van het lichaam gedempt en
het verwondingsrisico verminderd.
Bij het opblazen van de airbag komt rook vrij. Dat
is geen teken dat de wagen in brand staat.
Airbagactivering bij een ongeval
De airbagactivering wordt door vele factoren beïn-
vloed. Doorslaggevend is de optredende vertraging
tijdens het ongeval.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ernstig of dodelijk letsel!
De juiste zithouding innemen.
De ledematen niet in het werkingsgebied van de
airbags houden.
In de volgende situaties vindt geen airbagactivering
plaats.
Lichte frontale aanrijdingen en aanrijdingen van op-
zij.
Aanrijding van achteren.
Over de kop slaan.
Indien de geregistreerde vertraging kleiner is dan
een in het regelapparaat ingeprogrammeerde refe-
rentiewaarde worden de airbags, ondanks mogelijk
zware beschadiging van de wagen, niet geactiveerd.
Airbagoverzicht
A
Voorairbags
B
Zij-airbags voorin
C
Hoofdairbags
De inbouwplaats van de airbag is voorzien van het
opschrift .
WAARSCHUWING
Gevaar voor een storing van de zij-airbag!
Geen te grote krachten, bv. stoten, op de rugleu-
ningen uitoefenen.
Geen stoelhoezen gebruiken die niet door ŠKODA
zijn goedgekeurd.
Beschadigde stoelbekledingen bij de inbouwplaats
van de zij-airbags door een specialist laten repare-
ren.
Airbags buiten werking stellen
Wij adviseren het buiten werking stellen van andere
airbags dan de bijrijdersvoorairbag » Pagina 39, Be-
diening door een ŠKODA Servicepartner te laten uit-
voeren.
Het buiten werking stellen van de airbags is alleen
bedoeld voor de volgende situaties.
Bij een correcte instelling van de bestuurdersstoel
kan de afstand van ten minste 25 cm tussen het
midden van het stuurwiel en het borstbeen niet
kan worden aangehouden.
In de wagen zijn extra bedieningselementen voor
bestuurders met een lichaamsbeperking inge-
bouwd.
De wagen beschikt over speciale stoelen, bv. or-
thopedische stoelen zonder zij-airbags.
brandt na het inschakelen van het contact 4 s
en knippert vervolgens 12 s - De airbag of de
gordelspanner is met het diagnoseapparaat buiten
werking gesteld
Melding betreende de buiten werking gestelde air-
bag of gordelspanner
38
Veiligheidssystemen en airbags › Airbags
WAARSCHUWING
Indien bij verkoop van de wagen een airbag buiten
werking is gesteld, dan moet de koper daarover wor-
den geïnformeerd!
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
Probleemoplossing
Storing airbagsysteem
brandt
Melding betreende een airbagstoring
De hulp van een specialist inroepen.
Sleutelschakelaar voor
bijrijdersvoorairbag
Gebruiksdoel
De optie voor het buiten werking stellen van de bijrij-
dersvoorairbag is bv. bedoeld voor de volgende situ-
aties.
Op de bijrijdersstoel is een kinderzitje bevestigd,
waarbij het kind met de rug naar het dashboard is
gekeerd.
De wagen beschikt over speciale stoelen, bv. or-
thopedische stoelen zonder zij-airbags.
Waarop letten
WAARSCHUWING
Gevaar voor een storing van het systeem voor het
buiten werking stellen van de bijrijdersairbag!
De airbag alleen bij afgezet contact buiten werking
stellen!
WAARSCHUWING
Gevaar voor een onverwachte activering van de bij-
rijdersairbag bij een ongeval!
Indien de bijrijdersairbag met de sleutel buiten
werking is gesteld, de sleutel tijdens het rijden niet
in de sleutelschakelaar laten zitten. Door trillingen
kan de sleutel in de sleuf verdraaien en de airbag in
paraatheid brengen!
Bediening
Voor het buiten werking stellen/in paraatheid
brengen van de bijrijdersairbag
De sleutelbaard volledig uitklappen.
Bijrijdersvoorairbag buiten werking stellen/in pa-
raatheid brengen
Het contact uitschake-
len.
Het opbergvak aan de
bijrijderszijde openen.
De sleutelbaard tot de
aanslag in de sleuf van
de sleutelschakelaar
schuiven.
Voor het buiten werk-
ing stellen de sleutel-
schakelaar voorzichtig
in stand draaien.
Voor het in paraatheid brengen de sleutelschake-
laar voorzichtig in stand draaien.
De sleutelbaard uit de sleuf verwijderen.
Het opbergvak aan bijrijderszijde sluiten.
Het contact inschakelen en controleren of de con-
trolelampjes voor de bijrijdersvoorairbag branden.
Controlelampjes
Na het inschakelen van het
contact gaan de beide con-
trolelampjes kort branden.
Indien het systeem in orde
is, gaan de beide controle-
lampjes uit.
Vervolgens gaat een van de controlelampjes, af-
hankelijk van de positie van de sleutelschakelaar,
weer branden.
brandt - Bijrijdersvoorairbag buiten werk-
ing gesteld
brandt 65 s na inschakelen van het contact
- Bijrijdersvoorairbag in paraatheid ge-
bracht
Probleemoplossing
Storing sleutelschakelaar buiten werking stellen
airbag
knippert samen met
De bijrijdersvoorairbag wordt bij een onge-
val niet geactiveerd!
Het airbagsysteem zo snel mogelijk door een spe-
cialist laten controleren.
39
Veiligheidssystemen en airbags › Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag
Verlichting, ruitenwissers en -
sproeiers
Buitenverlichting
Werking
Het licht werkt bij ingeschakeld contact, voor zover
niet anders is aangegeven.
Dagrijverlichting
De dagrijverlichting zorgt voor de verlichting van het
gebied vóór de wagen.
Bij wagens voor bepaalde markten zorgt dit ook
voor de verlichting van de achterzijde van de wagen.
Werkingsvoorwaarden
De lichtschakelaar staat in de stand of .
De functie is geactiveerd.
Dimlicht automatisch in-/uitschakelen
Het dimlicht wordt overeenkomstig de lichtomstan-
digheden automatisch in- en uitgeschakeld.
Werkingsvoorwaarden
De lichtschakelaar staat in stand
.
De automatische aansturing rijverlichting wordt aan-
gegeven door het branden van het symbool
in de
lichtschakelaar.
Dimlicht bij regen automatisch in-/uitschakelen
Werkingsvoorwaarden
De lichtschakelaar staat in stand .
De functie is geactiveerd.
De ruitenwissers vóór zijn langer dan 15 s inge-
schakeld.
De automatische aansturing rijverlichting wordt aan-
gegeven door het branden van het symbool
in de
lichtschakelaar.
CORNER-functie
De CORNER-functie is bedoeld voor het afslaan of
manoeuvreren (bv. bij het inparkeren).
De functie verlicht de directe omgeving van de voor-
zijde van de wagen in rijrichting.
Werkingsvoorwaarden
Het knipperlicht is ingeschakeld of de voorwielen
zijn sterk ingedraaid.
Het dimlicht is ingeschakeld.
De mistlampen zijn niet ingeschakeld.
De rijsnelheid is lager dan 40 km/h.
Bediening
Licht behalve dagrij-
verlichting uitscha-
kelen
Dimlicht automa-
tisch in-/uitschake-
len
Stadslicht inschake-
len
Dimlicht inschakelen
Als basisstand van de lichtschakelaar de stand
gebruiken.
Grootlicht
Het grootlicht werkt bij ingeschakeld dimlicht.
A
Grootlicht inschake-
len - in het instru-
mentenpaneel
brandt het controle-
lampje
B
Grootlicht uitscha-
kelen - in het instru-
mentenpaneel gaat
het controlelampje uit
/ Grootlichtsignaal in-
schakelen - het controlelampje brandt
VOORZICHTIG
Gevaar voor ongevallen!
Met het grootlicht niet andere verkeersdeelnemers
verblinden.
Knipperlicht
A
Rechterknipperlicht
inschakelen - in het
instrumentenpaneel
knippert het contro-
lelampje
B
Linkerknipperlicht
inschakelen - in het
instrumentenpaneel
knippert het contro-
lelampje
Knipperlicht - Comfortknipperen
Met het comfortknipperen kan driemaal met het
knipperlicht worden geknipperd zonder dat de hen-
del omhoog of omlaag hoeft te worden bewogen.
De bedieningshendel naar boven of naar beneden
aantippen.
De betreende knipperlichten knipperen driemaal.
De hendel in de tegengestelde richting aantippen
om het knipperen voortijdig te beëindigen.
40
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Buitenverlichting
Mistlicht
Standen voor het uit-
trekken van de lichtscha-
kelaar
1
Mistlampen - in het
instrumentenpaneel
brandt het controle-
lampje
2
Mistachterlicht - in
het instrumentenpa-
neel brandt het con-
trolelampje
De lichtschakelaar in stand , of draaien.
De lichtschakelaar in de betreende stand trekken.
Het mistachterlicht brandt niet als een accessoire
is aangesloten op het aanhangwagenstopcontact.
Alarmlichten
Voor het in- of uitschakelen de toets
in het mid-
delste gedeelte van de dashboard indrukken.
Als bij ingeschakelde alarmlichten het knipperlicht
wordt ingeschakeld, worden de alarmlichten tijdelijk
uitgeschakeld en knippert alleen het knipperlicht aan
de betreende wagenzijde.
Het automatisch inschakelen van de alarmlichten kan
bij een heftige remmanoeuvre gebeuren. De alarm-
lichten worden bij het wegrijden of accelereren auto-
matisch uitgeschakeld.
Parkeerlicht aan één zijde
Met het eenzijdige parkeerlicht kan één zijde van de
geparkeerde wagen worden verlicht door het betref-
fende stadslicht in te schakelen.
A
Stadslicht rechts in-
schakelen
B
Stadslicht links in-
schakelen
Het contact uitschake-
len.
De hendel in de betref-
fende stand zetten.
De wagen vergrende-
len.
Bij ingeschakeld parkeerlicht klinkt na het openen
van het bestuurdersportier een akoestisch waar-
schuwingssignaal. Na enkele seconden of na het slui-
ten van het bestuurdersportier stopt het waarschu-
wingssignaal.
Parkeerlicht aan beide zijden
Met het parkeerlicht aan beide zijden kan de gepar-
keerde wagen worden verlicht door het stadslicht in
te schakelen.
Het contact inschakelen.
De lichtschakelaar in stand
draaien.
Het contact uitschakelen.
De wagen vergrendelen.
Het licht kan vanwege een te geringe acculadings-
toestand automatisch uitschakelen. Als het parkeer-
licht aan beide zijden bij uitgeschakeld contact wordt
ingeschakeld, wordt het licht niet automatisch uitge-
schakeld.
Bij ingeschakeld parkeerlicht klinkt na het uitschake-
len van het contact en het openen van het bestuur-
dersportier een akoestisch waarschuwingssignaal.
Na enkele seconden of na het sluiten van het be-
stuurdersportier stopt het waarschuwingssignaal.
Instellingen
Automatische aansturing rijverlichting bij regen
activeren/deactiveren
De deactivering of activering van de functie vindt
plaats in het infotainment in het volgende menu.
Comfortknipperen activeren/deactiveren
De deactivering of activering van de functie vindt
plaats in het infotainment in het volgende menu.
Lichtbundelhoogteverstelling van de halogeenko-
plampen
De stand van de regelaar kiezen afhankelijk van de
beladingstoestand van de wagen.
Voorstoelen bezet,
bagageruimte leeg
Alle zitplaatsen be-
zet, bagageruimte
leeg
Alle zitplaatsen be-
zet, bagageruimte beladen
Bestuurdersstoel bezet, bagageruimte beladen
Bij de full led-koplampen vindt de lichtbundel-
hoogteverstelling automatisch plaats.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Een verkeerd ingestelde lichtbundelhoogte leidt tot
een onvoldoende verlichting van de weg of verblin-
ding van andere weggebruikers.
De lichtbundelhoogte correct instellen.
Led-koplampen instellen voor links-/rechtsrijdend
verkeer - Rijden in het buitenland
De reismodus in het infotainment inschakelen in
het volgende menu.
41
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Buitenverlichting
Dagrijverlichting bij wagens met het infotainment
Amundsen en Swing deactiveren/activeren
De deactivering of activering van de functie vindt
plaats in het infotainment in het volgende menu.
Dagrijverlichting bij wagens met het infotainment
Blues of zonder infotainment deactiveren
Het contact uitschakelen.
De hendel naar het
stuurwiel trekken, naar
beneden schuiven en in
deze stand vasthouden.
Het contact inschake-
len.
Zodra een akoestisch
signaal klinkt, de hendel loslaten.
Dagrijverlichting bij wagens met het infotainment
Blues of zonder infotainment activeren
Het contact uitschakelen.
De hendel naar het
stuurwiel trekken, naar
boven schuiven en in
deze stand vasthouden.
Het contact inschake-
len.
Zodra een akoestisch
signaal klinkt, de hendel loslaten.
Probleemoplossing
Knipperlicht uitgevallen
knippert sneller - Knipperlicht rechts uitgeval-
len
Het knipperlicht rechts controleren.
knippert sneller - Knipperlicht links uitgevallen
Het knipperlicht links controleren.
knippert niet bij aangekoppelde aanhangwa-
gen - Aanhangwagenknipperlicht uitgevallen
De aanhangwagenverlichting controleren.
Gloeilampje of led-lampje defect
brandt samen met
Op het display verschijnt informatie over het
betreende lampje.
Het uitgevallen gloeilampje vervangen.
Bij een defect led-lampje de hulp van een specialist
inroepen.
Koplampen aan binnenzijde beslagen
In de koplamp kan vocht neerslaan. Dit is geen de-
fect.
Onjuiste werking van de automatische aansturing
rijverlichting
De voorruit bij de regen-lichtsensor reinigen.
Lichtbundel voor de wagen is duidelijk korter ge-
worden
Koplamp defect.
De hulp van een specialist inroepen.
Rijverlichting uitgevallen
Indien een melding over de uitgevallen rijverlichting
wordt weergegeven, werkt het licht in het noodpro-
gramma.
Voorzichtig verder rijden.
De hulp van een specialist inroepen.
Buitenverlichting COMING HOME,
LEAVING HOME
Werking
De functie COMING HOME schakelt het licht in na
het uitschakelen van het contact en het openen van
het bestuurdersportier. De verlichting wordt na het
aflopen van de ingestelde verlichtingsduur automa-
tisch uitgeschakeld.
De functie LEAVING HOME schakelt het licht in bij
het ontgrendelen van de wagen met de radiografi-
sche afstandsbediening.
Werkingsvoorwaarden
Verslechterd zicht.
De lichtschakelaar staat in stand .
Instellingen
De instelling van de functie vindt plaats in het info-
tainment in het volgende menu.
Grootlichtassistent Light Assist
Werking
De grootlichtassistent schakelt het grootlicht auto-
matisch in en uit.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Het grootlicht zo nodig handmatig in- of uitschake-
len.
42
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Buitenverlichting COMING HOME, LEAVING HOME
Werkingsvoorwaarden
Het systeem is geactiveerd.
De lichtschakelaar staat in stand .
De rijsnelheid ligt boven 60 km/h (voor enkele
landen boven 40 km/h).
Het dimlicht is ingeschakeld.
Bediening
Einschalten
De hendel in pijlrichting
drukken.
In het instrumentenpa-
neel brandt .
Ausschalten
Het grootlicht handmatig in- of uitschakelen.
Instellingen
Activering/deactivering
De deactivering of activering van de functie vindt
plaats in het infotainment in het volgende menu.
Gloeilampjes vervangen
Waarop letten
De hierna beschreven gloeilampjes kunnen door
uzelf worden vervangen. De andere lichbronnen door
een specialist laten vervangen.
Het nieuwe gloeilampje moet dezelfde specificaties
hebben als het oorspronkelijke gloeilampje. De speci-
ficaties van het gloeilampje staan op de lampsokkel.
Na het vervangen van een gloeilampje voor het dim-
of grootlicht of de mistlampen de lampen door een
specialist laten afstellen.
VOORZICHTIG
Halogeenlampjes staan onder druk en kunnen sprin-
gen bij het vervangen!
Handschoenen en een veiligheidsbril gebruiken.
LET OP
Een verontreiniging van het halogeenlampje verkort
de levensduur van het lampje!
Het lampenglas van het gloeilampje niet met de
vingers aanraken.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de koplamp door bin-
nendringen van water en vuil!
De beschermkap na het vervangen van gloeilamp-
jes altijd correct op de lamp aanbrengen.
Voorwaarden voor het vervangen van
gloeilampjes
Contact uitgeschakeld.
Licht uitgeschakeld.
Dim- en grootlicht
Voor het vervangen van het gloeilampje voor het
grootlicht in de rechter koplamp
De vulbuis voor het rui-
tensproeiervloeistofre-
servoir uit de houder
losmaken.
Een vinger in de uitsparing
A steken en de borg-
nok B
van de houder optillen.
De houder verwijderen.
Voor het vervangen van het gloeilampje voor het
dimlicht
De voorwielen zo draaien dat de betreende af-
dekkap in de wielkuip toegankelijk is.
De beugel uit het
boordgereedschap in
de uitsparing in de af-
dekking geleiden.
De afdekkap verwijde-
ren door aan de beugel
te trekken.
43
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Gloeilampjes vervangen
Gloeilampje vervangen
Beschermkappen op de
koplamp:
A
Dimlicht
B
Grootlicht
De bijbehorende be-
schermkap verwijde-
ren.
De sokkel met het
gloeilampje omlaag-
drukken en verwijde-
ren.
Het gloeilampje in de
sokkel vervangen.
De sokkel met het
nieuwe gloeilampje in
de lamp aanbrengen,
zodat de fixeernok
A
naar beneden wijst.
De afdekking aanbren-
gen tot deze vastklikt.
De beschermkap weer
op de lamp aanbrengen.
Na het vervangen van het gloeilampje voor het
dimlicht
De afdekkap in de wielkuip aanbrengen en ver-
grendelen.
Na het vervangen van het gloeilampje voor het
grootlicht in de rechter koplamp
De houder van de vulbuis voor het ruitensproeier-
reservoir weer aanbrengen.
De vulbuis weer in de houder aanbrengen.
Knipperlicht voor
Vóór het vervangen van het lampje in de rechter-
koplamp
De vulbuis voor het rui-
tensproeiervloeistofre-
servoir uit de houder
losmaken.
Einen Finger in die Aussparung
A einführen und
die Rastnase
B der Halterung anheben.
De houder verwijderen.
Gloeilampje vervangen
Beschermkap: Halogeenkoplamp / led-koplamp
De beschermkap van de lamp verwijderen.
De sokkel met het
gloeilampje draaien en
verwijderen.
44
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Gloeilampjes vervangen
Het gloeilampje in de
sokkel vervangen.
De sokkel met het
gloeilampje in de lamp
aanbrengen en door
draaien in richting
vastzetten.
De beschermkap weer
op de lamp aanbren-
gen.
Na het vervangen van
het lampje in de rechterkoplamp, de houder voor
de vulbuis voor het ruitensproeierreservoir weer
aanbrengen.
Mistlampen
De afdekking met de
beugel uit het wagen-
gereedschap losmaken
en verwijderen.
De bouten A
losdraai-
en.
De lamp verwijderen.
De stekker ontgrende-
len en van het gloei-
lampje lostrekken.
Het gloeilampje draai-
en en verwijderen.
Het nieuwe gloeilamp-
je in de lamp aanbren-
gen, zodat de geleide-
nokken op het gloei-
lampje in lijn liggen met
de overeenkomstige
openingen in de lamp.
Het gloeilampje door
draaien in richting vastzetten.
De stekker op het gloeilampje aansluiten tot deze
vastklikt.
De lamp weer aanbrengen en vastdraaien.
De afdekking weer aanbrengen tot deze vastklikt.
Achterlicht
Lamp losmaken en verwijderen
De bouten A losdraai-
en.
De beugel uit het
boordgereedschap in
de uitsparing in de
lamp geleiden.
Bij de linker lamp moet
het oog van de beugel
naar beneden, bij de
rechter lamp naar bo-
ven gericht zijn.
De lamp met de beugel verwijderen.
De vergrendeling
A
van de stekker iets er-
uit trekken.
De vergrendelingsknop
indrukken en de stek-
ker losmaken.
Lampje vervangen - Variant 1 (Lamp met led-lamp-
jes)
De lamphouder
A ont-
grendelen en verwijde-
ren.
45
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Gloeilampjes vervangen
Het defecte gloeilamp-
je draaien en uit de
houder verwijderen.
Een nieuw gloeilampje
in de sokkel schuiven
en het gloeilampje
door draaien in richting
vastzetten.
Controleren of de
stekker A goed aan-
gesloten is.
De lamphouder in de lamp plaatsen en vergrende-
len.
LET OP
Gevaar voor schade aan de elektrische installatie!
Erop letten dat bij het aanbrengen van de houder in
het achterlicht geen leidingen ingeklemd raken.
Gloeilampje vervangen - Variant 2 (lamp met alleen
gloeilampjes)
Gloeilampje in het bui-
tenste gedeelte van het
achterlicht vervangen.
De sokkel met het
gloeilampje draaien en
verwijderen.
Het gloeilampje in de
sokkel vervangen.
De sokkel met het
nieuw gloeilampje in de
lamp aanbrengen, zo-
dat de geleidenokken
op de sokkel in lijn lig-
gen met de overeen-
komstige openingen in
de lamp.
De sokkel door draaien
in richting
vastzetten.
Gloeilampje in het bin-
nenste gedeelte van het
achterlicht vervangen.
De lamphouder A ont-
grendelen en verwijde-
ren.
Het defecte gloeilamp-
je draaien en uit de
houder verwijderen.
Een nieuw gloeilampje
in de sokkel schuiven
en het gloeilampje
door draaien in richting
vastzetten.
De lamphouder in de
lamp plaatsen en ver-
grendelen.
Lamp aanbrengen en bevestigen
De stekker in de lamp steken tot deze vergrendelt.
De iets eruit getrokken vergrendeling op de stek-
ker indrukken.
De lamp met de openingen A op de pennen B in
de carrosserie plaatsen.
LET OP
Gevaar voor schade aan de elektrische installatie
door binnengedrongen water!
Opletten dat bij het inbouwen van de lamp de af-
dichting C correct wordt aangebracht.
LET OP
Gevaar voor schade aan de elektrische installatie!
Let erop dat bij het aanbrengen van de lamp de be-
drading niet wordt ingeklemd tussen de lamp en de
carrosserie.
De lamp vastdraaien.
Binnenverlichting
Bediening
Bediening van de verlichting
Inschakelen
Uitschakelen
Leeslampjes
Automatisch inschakelen en uitschakelen
Automatisch inschakelen
Het lampje wordt ingeschakeld, als een van de vol-
gende situaties zich voordoet.
De wagen wordt ontgrendeld.
Een portier wordt geopend.
46
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Binnenverlichting
De contactsleutel wordt verwijderd (wagen zonder
startknop).
Het contact wordt uitgeschakeld (wagen met
startknop).
Automatisch uitschakelen
Het lampje wordt uitgeschakeld, als een van de vol-
gende situaties zich voordoet.
De wagen wordt vergrendeld.
Het contact wordt ingeschakeld.
Ongeveer 30 s na het sluiten van alle portieren.
Indien een portier geopend blijft en het contact
uitgeschakeld is, wordt de verlichting na 10 minuten
automatisch uitgeschakeld.
Instellingen
Opbergvak in de middenconsole
De instelling van het helderheidsniveau van de op-
bergvakverlichting bij ingeschakeld dim- of stads-
licht vindt plaats in het infotainment in het volgende
menu.
Menupunt voor de binnenverlichting
Ruitenwissers en -sproeiers
Werkingsvoorwaarden
Werkingsvoorwaarden van de ruitenwissers
Motorkap gesloten.
Achterklep gesloten.
Contact ingeschakeld.
Werkingsvoorwaarden van de ruitensproeierinstal-
latie
Motorkap gesloten.
Achterklep gesloten.
Bediening
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Bij lage temperaturen kan de ruitensproeiervloeistof
op de ruit bevriezen en het zicht naar voren beper-
ken.
De ruitensproeierinstallatie pas gebruiken als de
ruit warm is.
Voorruit wassen en wissen
Snel wissen
Langzaam wissen
Afhankelijk van de uitrusting:
Intervalwissen
Automatisch door de regensensor geregeld
wissen
Uitschakelen
Tipwissen (tegen de veerdruk in)
A
Instelling van de wissnelheid voor de stand
Wassen en wissen (tegen de veerdruk in)
De ruitensproeiers van de voorruit worden samen
met de buitenspiegels automatisch verwarmd.
Koplampen reinigen
Ingeschakelde koplampen worden bij de eerste keer
en na elke tiende keer wassen van de voorruit gerei-
nigd. De instelling van het reinigingsinterval kan door
een specialist worden uitgevoerd.
Achterruit wassen en wissen
Wassen en wissen van de ruit (tegen de veerdruk
in)
Wassen van de achteruitrijcamera (tegen de
veerdruk in)
Wissen
Uitschakelen
Automatisch wissen van de achterruit
Bij ingeschakelde ruitenwissers vóór wordt de ach-
teruit bij het inschakelen van de achteruitversnelling
automatisch gewist.
47
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Ruitenwissers en -sproeiers
Instellingen
Automatisch wissen activeren/deactiveren
De functies van het automatisch wissen van de ach-
terruit en het automatisch wissen bij regen kunnen in
het infotainment in het volgende menu worden ge-
activeerd en gedeactiveerd.
Of:
Ruitensproeiervloeistof bijvullen
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Een geschikte ruitensproeiervloeistof overeen-
komstig de weersomstandigheden gebruiken.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de ruitensproeierin-
stallatie!
Bij het bijvullen van sproeiervloeistof de zeef niet
uit de aansluiting van het reservoir verwijderen.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de koplampen!
Alleen sproeiervloeistof gebruiken die het polycar-
bonaat niet aantast.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van onderdelen van de
motorruimte!
Na het bijvullen van de ruitensproeiervloeistof het
reservoir sluiten.
Het ruitensproeiervloeistofreservoir bevindt zich in
de motorruimte » Pagina 11.
De inhoud van het reservoir bedraagt 3,5 liter, bij wa-
gens met koplampsproeiers 5,4 liter. Voor enkele
landen bedraagt de inhoud 5,4 liter voor beide vari-
anten.
De motorkap openen » Pagina 124.
Het bovenste gedeelte van het deksel voorzichtig
openen.
De ruitensproeiervloeistof bijvullen.
Probleemoplossing
Ruitensproeiervloeistofpeil te laag
brandt samen met
De ruitensproeiervloeistof bijvullen.
Vastgevroren ruitenwissers
Vastgevroren ruitenwissers voor het inschakelen
van het contact voorzichtig van de ruit losmaken
en van sneeuw en ijs bevrijden.
Ruitenwisserarmen wegklappen en
ruitenwisserbladen vervangen
Om de ruitenwissers van de ruit weg te klappen
moeten de ruitenwisserarmen eerst in de wegklap-
stand worden gezet.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de ruitenwissers en de
motorkap!
De motorkap sluiten, voordat de ruitenwisserar-
men van de ruit worden weggeklapt.
Als de ruitenwisserarmen zijn weggeklapt het con-
tact niet inschakelen.
Ruitenwisserarmen in de wegklapstand zetten
Het contact in- en weer uitschakelen.
Binnen 10 s de bedie-
ningshendel naar bene-
den drukken en onge-
veer 2 s vasthouden.
De ruitenwisserarmen
nemen de wegklap-
stand in.
Ruitenwisserbladen vervangen
VOORZICHTIG
Gevaar voor ongevallen!
De ruitenwisserbladen een- tot tweemaal per jaar
vervangen.
De ruitenwisserarm van de ruit wegklappen.
De borging indrukken
en het wisserblad ver-
wijderen.
Het nieuwe wisserblad
aanbrengen tot deze
vastklikt.
De ruitenwisserarm op
de ruit terugklappen.
Het contact inschake-
len en de bedienings-
hendel naar beneden
drukken.
48
Verlichting, ruitenwissers en -sproeiers › Ruitenwissers en -sproeiers
Verwarming en airconditioning
Verwarming
Overzicht van de
verwarmingbedieningselementen
A
Temperatuur instellen
B
Ventilatortoerental instellen
C
Luchtuitstroomrichting instellen
Circulatiefunctie in-/uitschakelen
WAARSCHUWING
Gevaar voor condensvorming!
De ventilator altijd ingeschakeld laten.
Handbediende airconditioning
Waarop letten
We adviseren een verschil van max. 5 °C tussen de
buitentemperatuur en de interieurtemperatuur aan
te houden.
Een keer per jaar wordt een desinfectie van de air-
conditioning aanbevolen.
WAARSCHUWING
Gevaar voor condensvorming!
De ventilator altijd ingeschakeld laten.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
In de circulatiefunctie is er geen toevoer van buiten-
lucht. Dit kan leiden tot verminderde aandacht en het
beslaan van de ruiten.
De circulatiefunctie slechts kortstondig ingescha-
keld laten.
Werkingsvoorwaarden van de koelfunctie
De buitentemperatuur is hoger dan 2 °C.
De motor draait.
De ventilator is ingeschakeld.
Overzicht van de bedieningselementen van de
handbediende airconditioning
A
Temperatuur instellen
B
Ventilatortoerental instellen
C
Luchtuitstroomrichting instellen
Circulatiefunctie in-/uitschakelen
Koelfunctie in-/uitschakelen
Koelfunctie
Bij ingeschakelde koelfunctie worden de tempera-
tuur en de luchtvochtigheid in de wagen verlaagd.
Door het inschakelen van de koelfunctie wordt het
beslaan van de ruiten voorkomen.
Na het indrukken van de toets
brandt het
controlelampje in de toets, ook als niet aan de voor-
waarden voor het inschakelen van de koelfunctie is
voldaan. De koelfunctie wordt ingeschakeld als aan
de voorwaarden voor het inschakelen van de koel-
functie is voldaan.
Automatisch inschakelen van de koelfunctie
Het automatisch inschakelen van de koelfunctie
voorkomt het beslaan van de ruiten. Het inschakelen
vindt plaats in de volgende gevallen.
Als de ventilator is ingeschakeld en de luchtver-
deelregelaar in de stand
wordt gezet.
In dit geval wordt de circulatiefunctie uitgescha-
keld.
Indien de luchtverdeelregelaar niet in de stand
staat en de circulatiefunctie wordt ingeschakeld.
Circulatiefunctie
In de circulatiefunctie wordt voorkomen dat veront-
reinigde buitenlucht in het interieur van de wagen
komt.
Het kortstondig inschakelen van de circulatiefunctie
kan de koelwerking verhogen.
Onder bepaalde omstandigheden wordt de circu-
latiefunctie automatisch in- of uitgeschakeld.
Tijdens de werking van de airconditioning kan on-
der bepaalde omstandigheden het stationair toeren-
tal automatisch worden verhoogd.
49
Verwarming en airconditioning › Verwarming
Probleemoplossing
Water onder de wagen
Bij ingeschakelde koelfunctie kan water van de air-
conditioning druppelen. Dit is geen lekkage.
Beslagen ruiten
Het ventilatortoerental verhogen, de koelfunctie
inschakelen en de luchtverdeling op de voorruit
zetten.
Zelfstandig in-/uitschakelen van de koelfunctie
Bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur kan de
koelfunctie automatisch uitschakelen. Hierdoor
wordt een voldoende motorkoeling gegarandeerd.
Automatische airconditioning
Climatronic
Waarop letten
We adviseren een verschil van max. 5 °C tussen de
buitentemperatuur en de interieurtemperatuur aan
te houden.
Een keer per jaar wordt een desinfectie van de air-
conditioning aanbevolen.
WAARSCHUWING
Gevaar voor condensvorming!
De ventilator altijd ingeschakeld laten.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
In de circulatiefunctie is er geen toevoer van buiten-
lucht. Dit kan leiden tot verminderde aandacht en het
beslaan van de ruiten.
De circulatiefunctie slechts kortstondig ingescha-
keld laten.
Werkingsvoorwaarden van de koelfunctie
De buitentemperatuur is hoger dan 2 °C.
De motor draait.
De ventilator is ingeschakeld.
Bediening
A
Temperatuur instellen
B
Climatronic-display
C
Ventilatortoerental instellen
D
Luchtuitstroomrichting instellen
Modus voor de ventilatie/ontwaseming van de
vooruit in-/uitschakelen
Automatische regeling inschakelen
De functie houdt de temperatuur constant en
voorkomt het beslaan van de ruiten.
Circulatiefunctie in-/uitschakelen
In de circulatiefunctie wordt voorkomen dat
verontreinigde buitenlucht in het interieur van
de wagen komt.
Koelfunctie in-/uitschakelen
Bij ingeschakelde koelfunctie worden de tem-
peratuur en de luchtvochtigheid in de wagen
verlaagd.
Door het inschakelen van de koelfunctie wordt
het beslaan van de ruiten voorkomen.
Bij een temperatuurinstelling buiten het getallenbe-
reik wordt op het Climatronic-display een van de vol-
gende symbolen weergegeven.
Maximumkoelvermogen
Maximumverwarmingsvermogen
Tijdens de werking van de airconditioning kan on-
der bepaalde omstandigheden het stationair toeren-
tal automatisch worden verhoogd.
Probleemoplossing
Water onder de wagen
Bij ingeschakelde koelfunctie kan water van de air-
conditioning druppelen. Dit is geen lekkage.
Beslagen ruiten
De automatische regeling inschakelen.
Of:
Het ventilatortoerental verhogen, de koelfunctie
inschakelen en de luchtverdeling op de voorruit
zetten.
Zelfstandig in-/uitschakelen van de koelfunctie
Bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur kan de
koelfunctie automatisch uitschakelen. Hierdoor
wordt een voldoende motorkoeling gegarandeerd.
Ruitverwarming
Gebruiksdoel
De ruitverwarming dient voor het ontdooien resp.
ontwasemen van de ruit.
LO
HI
50
Verwarming en airconditioning › Automatische airconditioning Climatronic
Voorwaarden
De motor draait.
De buitentemperatuur ligt onder ongeveer 35 °C.
Bediening
Achterruitverwarming
De toets indrukken.
De ruitverwarming schakelt na enige tijd automa-
tisch uit.
Probleemoplossing
Het controlelampje in de toets of onder de toets
knippert
De verwarming functioneert niet vanwege de te lage
acculadingstoestand.
Stoelverwarming
Waarop letten
WAARSCHUWING
Verbrandingsgevaar!
Bij personen met een beperkte pijn- of tempera-
tuurwaarneming de stoelverwarming niet gebrui-
ken.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de stoel!
Niet op de stoelen knielen en deze ook niet aan an-
dere puntbelastingen blootstellen.
De verwarming in de volgende situaties niet in-
schakelen.
De stoel is niet bezet.
Op de stoelen bevinden zich voorwerpen, bv.
een kinderzitje.
Op de stoelen zijn extra beschermhoezen aan-
gebracht.
Voorwaarden
De motor draait.
Bediening
Toets of indrukken.
De stoelverwarming wordt met maximumverwar-
mingsvermogen ingeschakeld. Door nogmaals op de
toets te drukken, wordt het verwarmingsvermogen
teruggeregeld tot de verwarming uitschakelt.
De verwarmingsintensiteit wordt aangegeven aan de
hand van het aantal brandende controlelampjes in de
toets.
Indien de stoelverwarming met het maximumver-
warmingsvermogen wordt ingeschakeld, wordt na
10 minuten het verwarmingsvermogen automatisch
teruggeregeld.
51
Verwarming en airconditioning › Stoelverwarming
Bestuurdersinformatiesysteem
Analoog instrumentenpaneel
Overzicht
Overzicht van het instrumentenpaneel
A
Toerenteller met controlelampjes
B
Display
C
Snelheidsmeter met controlelampjes
D
Rij controlelampjes
E
Multifunctietoets:
Tijd instellen.
Kilometerteller (trip) terugzetten.
Weergave van de af te leggen afstand en het
aantal dagen tot de volgende servicebeurt.
F
Koelvloeistoftemperatuurmeter
G
Brandstofmeter
LET OP
Gevaar voor ernstige beschadiging van de motor
en het uitlaatsysteem!
De brandstoftank nooit helemaal leegrijden!
Bij slecht zicht en uitgeschakeld dimlicht wordt
de helderheid van de verlichting van het instrumen-
tenpaneel verminderd om de bestuurder te waar-
schuwen het licht in te schakelen.
Displayoverzicht
Afhankelijk van de uitrusting wordt de volgende in-
formatie op het display weergegeven.
Segmentdisplay
A
Tijd
B
Gekozen versnelling / schakeladvies
Keuzehendelstanden van de automatische ver-
snellingsbak
C
Menu's, controlelampjes
Buitentemperatuur
– Lage buitentemperatuur
Gekozen rijgegevensgeheugen
1 - Sinds start
2 - Lange tijd
3 - Sinds tanken
D
In totaal afgelegde afstand
Trip - Afgelegde afstand na het terugzetten van
het geheugen
Meldingen
E
Brandstofmeter
A
Tijd
B
Kompasrichting
Gekozen versnel-
ling / schakeladvies
Keuzehendelstanden
van de automatische
versnellingsbak
C
Menu, controlelamp-
jes en informatie
D
Buitentemperatuur
– Lage buitentem-
peratuur
E
In totaal afgelegde afstand
F
Trip - Afgelegde afstand na het terugzetten van
het geheugen
Overzicht van de hoofdmenupunten
Rijgegevens » Pagina 53.
Hulpsystemen – Hulpsystemen activeren/deactive-
ren.
Navigatie – Bv. rijadviezen, kompas, reisdoellijst
weergeven.
Audio – Radio en media bedienen.
Telefoon – Oproepenlijst, binnenkomende oproep
beantwoorden of afwijzen.
Wagen – Wagenstatus » Pagina 55.
Bediening
Bediening via de bedieningshendel
A
Indrukken – Tussen
menupunten wisse-
len / waarden instel-
len
Ingedrukt houden
Hoofdmenu weerge-
ven
B
Indrukken – Menupunt bevestigen
MAXI DOT-display
52
Bestuurdersinformatiesysteem › Analoog instrumentenpaneel
Bediening via het multifunctiestuurwiel
A
Draaien – Tussen
menupunten wisse-
len / waarden instel-
len
Indrukken – Menu-
punt bevestigen
Indrukken - In het
menu naar een ni-
veau hoger terugke-
ren
Ingedrukt houden – Hoofdmenu weergeven
Indrukken – Vorig menu weergeven (voor zover
er een is geselecteerd) / menu Telefoon weerge-
ven
Instellingen
Taal instellen
De instelling van de taal vindt plaats in het infotain-
ment in het volgende menu.
Kilometerteller terugzetten
De toets in het instrumentenpaneel kort
indrukken.
Tijd instellen
De toets in het instrumentenpaneel inge-
drukt houden, tot op het display het me-
nupunt
Tijd
wordt weergegeven.
De toets loslaten, op het display wordt de urenin-
stelling weergegeven.
De toets herhaaldelijk indrukken en de uren instel-
len.
4 s wachten, op het display wordt de minutenin-
stelling weergegeven.
De toets herhaaldelijk indrukken en de minuten in-
stellen.
4 s wachten, op het display wordt de uitgangsin-
stelling weergegeven.
De instelling van de tijd vindt ook plaats in het info-
tainment in het volgende menu.
Helderheid van de verlichting van het instrumen-
tenpaneel instellen
De helderheid van de instrumentenverlichting wordt
afhankelijk van de omgevingsverlichting automatisch
ingesteld.
De instelling van de helderheid van de instrumenten-
verlichting vindt plaats bij ingeschakeld dimlicht in
het infotainment in het volgende menu.
Of:
Rijgegevens
Overzicht
De rijgegevensweergave werkt bij ingeschakeld con-
tact.
Op het display van het instrumentenpaneel
Afhankelijk van de uitrusting wordt op het display
van het instrumentenpaneel bv. snelheids-, ver-
bruiks-, actieradiusinformatie enz. weergegeven.
In het infotainment
A
Afgelegde afstand
B
Rijtijd
C
Gemiddelde snelheid
D
Gemiddeld brandstofverbruik
E
Beoordeling van de eciëntie van de rijstijl – Dri-
veGreen-functie (afhankelijk van het infotain-
menttype) » Pagina 110
F
Grafische weergave brandstofvoorraad – Indien
de verwachte actieradius minder dan 300 km
bedraagt, beweegt de wagen langzaam in de
richting van het symbool
G
Actieradius
Geheugen
Het systeem slaat de rijgegevens op in de volgende
geheugens.
Vanaf start resp. “1” (afhankelijk van displaytype)
In het geheugen worden rijgegevens vanaf de in-
schakeling tot aan de uitschakeling van het contact
opgeslagen. Bij een ritonderbreking van meer dan 2
uur wordt het geheugen teruggezet.
Lange rijd resp. “2” (afhankelijk van displaytype)
In het geheugen worden de rijgegevens van alle rit-
ten tot in totaal 99 uur en 59 minuten rijtijd of
9.999 gereden kilometers opgeslagen. Indien een
van deze waarden wordt overschreden, wordt het
geheugen teruggezet.
Sinds tanken resp. “3” (afhankelijk van displaytype)
In het geheugen worden rijgegevens sinds de laat-
ste maal brandstof tanken opgeslagen. Bij de vol-
53
Bestuurdersinformatiesysteem › Rijgegevens
gende keer tanken wordt het geheugen terugge-
zet.
Bediening
Rijgegevens op het display van het instrumenten-
paneel via de bedieningshendel weergeven
Het menupunt voor de rijgegevens in het hoofd-
menu op het display van het instrumentenpaneel
selecteren.
A
Indrukken - Weer-
gaven kiezen / waar-
den instellen
B
Indrukken – Weer-
gave bevestigen
Rijgegevens op het display van het instrumenten-
paneel via het multifunctiestuurwiel weergeven
Het menupunt voor de rijgegevens in het hoofd-
menu op het display van het instrumentenpaneel
selecteren.
A
Draaien - Weerga-
ven kiezen / waarden
instellen
Indrukken – Weer-
gave bevestigen
Rijgegevens in het infotainment weergeven
De weergave van de rijgegevens vindt plaats in het
infotainment in het volgende menu.
Menupunt voor de rijgegevens
Of:
Menupunt voor de rijgegevens
Geheugen voor rijgegevens op het display van het
instrumentenpaneel via de bedieningshendel se-
lecteren en terugzetten
Om het geheugen voor
weergegeven rijgege-
vens te selecteren, de
toets A
herhaaldelijk
indrukken.
Om het geheugen te-
rug te zetten, de toets A ingedrukt houden.
Geheugen voor rijgegevens op het display van het
instrumentenpaneel via het multifunctiestuurwiel
selecteren en terugzetten
Om het geheugen voor
weergegeven rijgege-
vens te selecteren, het
kartelwiel
A herhaal-
delijk indrukken.
Om het geheugen te-
rug te zetten, het kar-
telwiel
A ingedrukt
houden.
Geheugen in het infotainment selecteren
De geheugenkeuze vindt plaats met de functietoet-
sen
in het infotainment in het volgende menu.
Menupunt voor de rijgegevens
Of:
Menupunt voor de rijgegevens
Geheugen in het infotainment terugzetten
Het terugzetten van het geheugen vindt plaats in het
infotainment in het volgende menu.
Of:
Instellingen
Weer te geven rijgegevens selecteren
De keuze van de weer te geven rijgegevens vindt
plaats in het infotainment in het volgende menu.
Of:
Eenheden instellen
De instelling van de eenheden vindt plaats in het in-
fotainment in het volgende menu.
Of:
Waarschuwing bij
snelheidsoverschrijding
Gebruiksdoel
Het systeem biedt de mogelijkheid om een snel-
heidslimiet in te stellen, bij overschrijding waarvan
een akoestisch waarschuwingssignaal klinkt en een
waarschuwingsmelding op het display verschijnt.
54
Bestuurdersinformatiesysteem › Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding
Instellingen
Snelheidslimiet instellen
Het menupunt
Waarschuwing bij
of (afhankelijk van
displaytype) selecteren en bevestigen.
Bij stilstaande wagen de gewenste snelheidslimiet
instellen en bevestigen.
Tijdens het rijden met de gewenste snelheid rijden
en deze als snelheidslimiet bevestigen.
Snelheidslimiet terugzetten
Het menupunt
Waarschuwing bij
of (afhankelijk van
displaytype) selecteren en bevestigen.
Voor het terugzetten van de snelheidslimiet de op-
geslagen waarde bevestigen.
Bij een ritonderbreking van meer dan 2 uur wordt de
ingestelde limiet gedeactiveerd, maar de ingestelde
waarde blijft opgeslagen.
Wagenstatus
Weergave
De weergave van de wagenstatus vindt plaats in het
infotainment in het volgende menu.
Menupunt voor de wagenstatus
Of:
Menupunt voor de wagenstatus
A
Gekleurd weergegeven wagengedeelten wijzen
op bijbehorende waarschuwingsmeldingen
B
Geen melding
Waarschuwingsmeldingen over de wagensta-
tus en het aantal
C
Weergave van informatie over de toestand
van het start-stopsysteem
Activering/deactivering van de aanwij-
zingen met betrekking tot de meldingen van
het start-stopsysteem in een andere beeld-
schermweergave
Werking
Bij een systeemstoring worden bij ingeschakeld con-
tact op het display van het instrumentenpaneel mel-
dingen over de betreende storing weergegeven.
Meldingen over storingen kunnen ook in het infotain-
ment worden weergegeven.
Zolang de functiestoringen niet zijn verholpen,
worden de waarschuwingsmeldingen telkens weer
weergegeven. Na de eerste weergave van de mel-
ding worden alleen nog de controlelampjes (ge-
vaar) of
(waarschuwing) weergegeven.
55
Bestuurdersinformatiesysteem › Wagenstatus
Infotainment Blues
Infotainmentoverzicht
A
Draaiknop
B
Display
C
SD-kaartopening
In-/uitschakelen van het infotainment
Menu Radio
Menu Media
Instellingen van het menu Radio of Media
Infotainment-instellingen
Geluidsinstellingen
Contextafhankelijk:
Achteruit
Instellingen van waarden voor het gekozen
menupunt
Contextafhankelijk:
Vooruit
Instellingen van waarden voor het gekozen
menupunt
Functietoetsen afhankelijk van het gestarte
menu
Systeem
Instellingen
Waarde instellen
, of indrukken.
Het gewenste menupunt door indrukken van of
kiezen.
De gewenste waarde met de regelaar
instellen.
Om de instelling te beëindigen, een van de toet-
sen indrukken of enkele seconden wachten,
tot het laatstgekozen menu Radio of Media weer-
gegeven wordt.
Infotainment-instellingen
De toets indrukken.
Een instelling van waarden is bij de volgende menu-
punten mogelijk.
GALA - Snelheidsafhankelijke volumeregeling
On volume - Instelling van het maximale volume bij
het inschakelen van het infotainment
TP volume - Instelling van het volume van binnen-
komende verkeersberichten (TP)
PDC audio - Verlaging van het audiovolume bij acti-
vering van de parkeerhulp
Clock - In-/uitschakelen van de tijdweergave in het
infotainmentbeeldscherm bij uitgeschakeld info-
tainment en ingeschakeld contact
Restore - Herstellen van de fabrieksinstelling
Geluidsinstellingen
De toets indrukken.
Een instelling van waarden is bij de volgende menu-
punten mogelijk.
Bass - Lage tonen instellen
Middle - Middentonen instellen
Treble - Hoge tonen instellen
Balance - Instelling van de volumeverhouding links/
rechts
Fader - Instelling van de volumeverhouding voor/
achter
Beeldscherm
Overzicht
A
Aantal menupunten
van betreende in-
stelling
B
Actueel weergege-
ven menupunt
C
Omschrijving van het
actueel weergege-
ven menupunt
D
Vorig menupunt is
beschikbaar
E
Volgend menupunt is beschikbaar
F
Menupuntwaarde
Bediening
Waarde instellen
, of indrukken.
Het gewenste menupunt door indrukken van of
kiezen.
De gewenste waarde met de regelaar
instellen.
Om de instelling te beëindigen, een van de toet-
sen indrukken of enkele seconden wachten,
tot het laatstgekozen menu Radio of Media weer-
gegeven wordt.
56
Infotainment Blues › Infotainmentoverzicht
Radio
Overzicht
Menu weergeven
De toets indrukken.
A
Gekozen frequentie-
band
B
Naam of frequentie
van de radiozender
C
Statusregel
Mogelijke symbolen in de statusregel
Handmatig doorzoeken van het frequentiege-
bied
Automatisch doorzoeken van het frequentie-
gebied
Nummer van de voorkeuzetoets, waaronder de
radiozender is opgeslagen
Geluid uitgeschakeld
Er is een verkeersinformatiezender beschik-
baar
Er is geen verkeersinformatiezender beschik-
baar
Bediening
Frequentiegebied selecteren
Door het herhaald indrukken van de toets het
frequentiegebied samen met de voorkeuzegroep
FM1, FM2, AM1 of AM2 kiezen.
Zender zoeken
Toets
of indrukken.
Of:
De toets of ingedrukt houden en loslaten.
Het zenderzoeken wordt gestart en gestopt bij de
volgende zender met een voldoende sterk signaal.
SCAN-functie
De functie laat na elkaar de ontvangbare zenders van
het geselecteerde frequentiegebied gedurende en-
kele seconden horen.
Om de automatische afspeelfunctie te starten, de
toets
indrukken.
Om de automatische afspeelfunctie te beëindi-
gen, indrukken.
Beperking
Parkeergarages, tunnels, hoge gebouwen of ber-
gen kunnen de radio-ontvangst beperken.
In de achterste zijruiten kunnen zich antennes voor
de ontvangst van het radiosignaal bevinden.
Het beplakken van de ruiten met folie of metaal
gecoate stickers kan de ontvangst van het radio-
signaal beïnvloeden.
Instellingen
Actuele zender onder een voorkeuzetoets opslaan
De gewenste voorkeuzegroep FM1, FM2, AM1 of
AM2 kiezen door de toets
in te drukken.
Een van de functietoetsen ingedrukt houden.
Het geheugen wordt door een akoestisch signaal als-
mede door de weergave van het nummer van de
voorkeuzetoets in de statusregel op het display be-
vestigd.
Automatische opslag van de zender met het sterk-
ste signaal
In de actueel gekozen voorkeuzegroep kunnen zes
radiozenders met het sterkste signaal opgeslagen
worden.
De toets ingedrukt houden.
Op het infotainmentdisplay wordt tijdens het op-
slaan van de zenders Autostore... weergegeven.
Toetsen /
De variant voor de zenderomschakeling met behulp
van de toetsen / in het menu Radio wordt als
volgt ingesteld.
In het menu Radio Seek indrukken.
Voor het wisselen tussen de beschikbare zenders
Stations kiezen.
Voor het wisselen tussen de onder de voorkeu-
zetoetsen opgeslagen zenders Presets kiezen.
Verkeersinformatieontvangst (TP) in-/uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
In het menu Radio
indrukken.
Voor het inschakelen Yes kiezen.
Voor het uitschakelen No kiezen.
Media
Waarop letten
Geen belangrijke en onbeveiligde gegevens op aan-
gesloten audiobronnen opslaan. ŠKODA draagt
geen verantwoordelijkheid voor verloren geraakte
of beschadigde bestanden resp. aangesloten audio-
bronnen.
57
Infotainment Blues › Radio
Bij het wisselen of aansluiten van een audiobron
kunnen er plotseling volumewijzigingen ontstaan.
Vóór het wisselen of aansluiten van een audiobron
het volume verlagen.
De wettelijke bepalingen ten aanzien van het au-
teursrecht in uw land in acht nemen.
Overzicht
Menu weergeven
De toets
indrukken.
A
Informatieregel
B
Naam van de weer-
gegeven titel
C
Statusregel
Mogelijke symbolen in de statusregel
Herhaalde weergave van de actuele titel
Weergave van actuele album/map
Willekeurige weergave van actuele album/map
Geluid uitgeschakeld
Er is een verkeersinformatiezender beschik-
baar
Er is geen verkeersinformatiezender beschik-
baar
Bediening
Selecteren van de audiobron
Voor het wisselen tussen de beschikbare bronnen
indrukken.
Het infotainment wisselt alleen tussen aangesloten
audiobronnen met afspeelbare inhoud.
Bediening - Basisprincipes
Weergave starten / Pauze
Indrukken: de volgende titel weergeven
Ingedrukt houden: Snel vooruitspoelen binnen
de titel
Binnen 3 s na het starten van de weergave
indrukken: de vorige titel weergeven
Na 3 s na de start van het afspelen indruk-
ken: de actuele titel vanaf het begin weerge-
ven
Ingedrukt houden: Snel terugspoelen binnen
de titel
Wisselen naar voorgaande map/afspeellijst
Wisselen naar volgende map/afspeellijst
Beperking
De beschikbaarheid van sommige functies van de
mediabediening is afhankelijk van de aangesloten
bron en de gebruikte software.
Instellingen
Toevalsweergave in-/uitschakelen
In het menu Media indrukken.
Het menu Mix kiezen.
Voor het inschakelen On kiezen.
Voor het uitschakelen O kiezen.
Weergave herhalen
In het menu Media
indrukken.
Het menu Repeat kiezen.
Om alle titels en mappen opnieuw weer te geven
All kiezen.
Om alle titels in de actuele map opnieuw weer te
geven Track kiezen.
Om de actuele map opnieuw weer te geven Fol-
der kiezen.
Verkeersinformatieontvangst (TP) in-/uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
In het menu Media
indrukken.
Voor het inschakelen Yes kiezen.
Voor het uitschakelen No kiezen.
SD-kaart
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de SD-kaartlezer!
Geen SD-kaart met afgebroken schuif voor de
schrijfbeveiliging gebruiken.
Voor het aanbrengen de SD-kaart met de schuine
hoek naar rechts gericht in de opening in de exter-
ne module steken tot deze vergrendelt.
Voor het verwijderen de ingestoken SD-kaart in-
drukken.
De SD-kaart springt in de verwijderpositie.
LET OP
Bij gebruik van een SD-kaart in een adapter kan de
SD-kaart tijdens het rijden door het bewegen van de
wagen uit de adapter vallen.
USB-apparaat
Voor het aansluiten het USB-apparaat in de betref-
fende aansluiting steken.
Voor de weergave van audiobestanden USB-aan-
sluitingen gebruiken, die de gegevensoverdracht
ondersteunen.
Op de USB-aansluiting kan een USB-apparaat
rechtstreeks of via een verbindingskabel worden
aangesloten.
58
Infotainment Blues › Media
Wij adviseren u verbindingskabels uit het originele
ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken.
USB-verlengkabels of adapters kunnen de weerga-
vefunctie van het aangesloten apparaat nadelig beïn-
vloeden.
USB-audiobron laden
Na het aansluiten van het USB-apparaat wordt het
opladen automatisch gestart, als aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan.
Het contact is ingeschakeld.
Het USB-apparaat is geschikt voor het opladen.
De oplaadsnelheid kan in vergelijking met het opla-
den via het stroomnet verschillen.
Afhankelijk van het aangesloten USB-apparaat en
van de frequentie van het gebruik kan de laadstroom
mogelijk onvoldoende zijn om de accu van het ver-
bonden apparaat op te laden.
Sommige aangesloten audiobronnen kunnen moge-
lijk niet herkennen dat ze worden opgeladen.
Ondersteunde bronnen en bestanden
Ondersteunde bronnen
Bron Interface Type Specificatie Bestandssysteem
SD-kaart SD Standaardformaat
SD
SDHC
VFAT
FAT16
FAT32
USB
USB 1.x; 2.x 3.x
of hoger met de
ondersteuning van
USB 2.x
MSC
USB-stick
HDD
(zonder speciale
software)
USB-apparaten, die
het USB Mass Sto-
rage protocol on-
dersteunen
MTP
Apparaten met het
besturingssysteem
Android of Win-
dows Phone, die
het Media Transfer
Protocol onder-
steunen
Apple
Apparaten met het
besturingssysteem
iOS
HFS+
Ondersteunde audiobestanden
Compressie-inde-
ling
Codec-type Bestandsuf-
fix
Max. bitsnelheid
[kbit/s]
Max. sam-
plefrequen-
tie [kHz]
Multikanalen
MPEG
MPEG 1 Layer 3
mp3
32 - 320 32, 44, 48
Mono, Dual Mono,
Stereo, Joint Ste-
reo
MPEG 2 Layer 3
8 - 160
16, 22, 24 Mono,
Stereo, Joint Ste-
reo
MPEG 2.5 Layer 3 8, 11, 12
WMA
Windows Media
Audio 9 en 9.1
wma
8 - 384
8, 11, 12, 16,
22, 32, 44,
48, 96
Mono, Stereo,
Joint Stereo
Windows Media
Audio 9.2
8 - 320
8, 11, 12, 16,
22, 32, 44,
48, 96
Bestanden die via de DRM- en iTunes®-techniek zijn beschermd, worden door het infotainment niet afge-
speeld.
59
Infotainment Blues › Media
Door middel van de GPT-standaard (GUID Partition Table) in partities ingedeelde audiobronnen worden niet
door het infotainment ondersteund.
Ondersteunde afspeellijsten
Codec-type Bestandsux
M3U m3u
PLS pls
WPL wpl
ASX asx
PLA pls
Infotainment Swing
Infotainmentoverzicht
A
Touchscreen
B
SD-kaartopening
Draaiknop links
Indrukken: Infotainment in-/uitschakelen
Draaien: Volume instellen
Draaiknop rechts
Indrukken: Menupunt bevestigen
Draaien: Menupunt selecteren / waarde in-
stellen
Menu Radio
Menu Media
Overzicht van het infotainmentmenu
Menu Telefoon
Menu Geluidsonderdrukking
Menu Infotainment-instellingen
Menu SmartLink
Indrukken: Menu weergeven
Ingedrukt houden: Spraakbediening van de
SmartLink-applicatie in-/uitschakelen
Geluidsinstellingen
Informatie over wageninstellingen
Systeem
Beperking
Om veiligheidsredenen is de bediening van enkele in-
fotainment-functies tijdens het rijden niet of slechts
beperkt mogelijk.
Het infotainment attendeert hierop middels een mel-
ding op het beeldscherm.
Basisinstellingen
Basisfuncties instellen
De instelling van de volgende infotainment-functies
vindt plaats in het menu .
Tijd en datum.
Taal.
Eenheden.
Herstellen van de fabrieksinstelling.
Geluidsinstellingen
De instelling van het infotainment-geluid vindt plaats
in het menu
Klank
.
De volgende menupunten kunnen worden ingesteld.
Instelling van het maximumvolume bij het inscha-
kelen van het infotainment.
Volume-instelling van de afzonderlijke infotain-
ment-functies.
Instelling van de equalizer.
Instelling van de volumeverhouding.
Afhankelijk van de uitrusting zijn de volgende uitge-
breide geluidsinstellingen instelbaar.
Instelling van het soundsysteem.
Instelling van de klank-ruimteoptimalisatie voor de
bestuurder.
In-/uitschakelen en instelling van het subwoofer-
volume.
Configuratiehulp
De configuratiehulp helpt bij de instelling van bepaal-
de infotainment-functies.
De configuratiehulp wordt automatisch weergege-
ven als het contact is ingeschakeld en als er na het
60
Infotainment Swing › Infotainmentoverzicht
inschakelen van het infotainment ten minste twee
niet-ingestelde menupunten zijn, of als een nieuw
gebruikersaccount is gekozen.
Voor het uitschakelen van de automatische weer-
gave, bij weergegeven configuratiehulp
Niet meer weer-
geven
aantippen.
Voor de handmatige weergave
Configuratiehulp
aantippen.
Aangesloten USB-apparaat veilig verwijderen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van gegevens op het aan-
gesloten apparaat!
Om het apparaat veilig te verwijderen, als volgt te
werk gaan.
Veilig verwijderen
aantippen.
Het gewenste apparaat kiezen.
Het apparaat verwijderen.
Als het niet mogelijk is het apparaat veilg te ver-
wijderen, het infotainment uitschakelen en het appa-
raat verwijderen.
Probleemoplossing
Infotainment reageert niet
Het infotainment moet opnieuw worden opgestart.
langer dan 10 seconden indrukken.
Wachten tot de opstartprocedure is afgelopen.
Systeemupdate
Wij adviseren de systeemupdate door een specia-
list te laten uitvoeren.
De Systeemupdateupdate zorgt voor de optimale
werking van het infotainment, bv. compatibiliteit met
nieuwe telefoons.
Systeemversie bepalen
Systeeminformatie
aantippen.
Handmatig updaten
De informatie over beschikbare updates staat op de
ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/updateportal
Beschikbare updates zoeken.
De update op een USB-bron opslaan.
De USB-bron in de voorste USB-ingang steken.
Systeeminformatie
Software updaten
aantippen.
Het aangesloten USB-apparaat kiezen als bron van
de update.
Het updatebestand zoeken en de update bevesti-
gen.
Eventuele meldingen bevestigen en op de voltooi-
ing van de update wachten.
Beeldscherm
Overzicht
A
Statusbalk
B
Regel met de functietoetsen van het weergege-
ven menu
C
Verdere pagina's van het menu
Bediening
LET OP
Gevaar voor beschadiging van het beeldscherm!
De bediening van het infotainmentbeeldscherm
vindt plaats door een lichte aanraking met de
vingers.
De bediening is in principe vergelijkbaar met die van
een mobiele telefoon.
De volgende bedieningen zijn infotainmentspecifiek.
Instellingen
De instelling van de volgende basisfuncties van het
beeldscherm vindt plaats in het menu
Beeld-
scherm
.
Helderheidsniveau van het beeldscherm.
Uitschakelen van het beeldscherm.
Weergave van de tijd.
Bevestigingsgeluiden en animaties.
Infotainmenttoetsenbord
Toetsenbordoverzicht
De indeling van de toetsenbordtekens is afhankelijk
van de ingestelde infotainment-taal.
In het infotainment worden afhankelijk van de con-
text de volgende typen gebruikt.
61
Infotainment Swing › Beeldscherm
Alfanumeriek.
Numeriek.
Toetsenbord voor ingave.
Toetsenbord voor zoeken.
Toetsenbord-voorbeeld
A
Invoerregel
Teken vóór de cursor wissen
Aantippen: Het laatste teken wissen
Ingedrukt houden: Alle tekens na elkaar wis-
sen
Lijst met gevonden items weergeven
B
Toetsenbord-functietoetsen
Naar kleine letters wisselen
Naar eerst hoofdletter, gevolgd door kleine
letters wisselen
/ Omschakelen naar taaltoetsenbord
Omschakelen tussen numeriek en teken-
toetsenbord
Extra toetsenbordtalen weergeven
Spatie invoegen
Ingedrukt houden: Verdere tekenvarianten
weergeven
Cursor naar links verplaatsen
Cursor naar rechts verplaatsen
De ingevoerde tekens bevestigen
Numeriek toetsenbord
Toetsenbord-voorbeeld
A
Invoerregel
Teken vóór de cursor wissen
Aantippen: Het laatste teken wissen
Ingedrukt houden: Alle tekens wissen
B
Toetsenbord-functietoetsen
De ingevoerde tekens bevestigen
Als het contextafhankelijk mogelijk is, kunnen al-
fanumerieke tekens worden ingevoerd door een
functietoets met het cijfer ingedrukt te houden.
Bediening
Het infotainment-toetsenbord wordt gebruikt om
tekens, letters en cijfers in te geven.
Het toetsenbord wordt automatisch weergegeven
wanneer het infotainment vraagt om tekens in te ge-
ven.
Zoeken
Tijdens het typen wordt er gezocht naar relevante
vermeldingen.
De vermelding die wordt gezocht kan inclusief dia-
kritische tekens worden ingevoerd.
Het toetsenbord geeft alleen tekens weer die over-
eenkomen met de opgeslagen vermeldingen.
Om de opgehaalde vermeldingen weer te geven
aantippen.
Extra toetsenbordtalen weergeven
Om de extra toetsenbordtalen te kunnen gebruiken,
moeten de gewenste talen eerst worden ingesteld.
of het vlagsymbool herhaaldelijk aantippen, tot
het toetsenbord met de gewenste taal wordt
weergegeven.
Verdere tekenvarianten
Het teken met het symbool ingedrukt houden.
Het gewenste teken selecteren.
Instelling van de extra toetsenbordtalen
Extra toetsenbordtalen
aantippen.
Radio
Overzicht
Menu weergeven
aantippen.
62
Infotainment Swing › Radio
Analoge en digitale radio-ontvangst
A
Frequentiegebied selecteren
B
Afhankelijk van het frequentiegebied
FM: Radiotekst
DAB: Naam van de zendergroep
C
Voorkeuzetoetsen voor voorkeuzezenders
Lijst met beschikbare zenders
Handmatig zender zoeken
Weergave van informatie over de zender (geldt
voor DAB)
Instellingen
Het infotainment ondersteunt de digitale radio-
ontvangst in de formaten DAB en DAB+.
Lijst met beschikbare zenders
Voor weergave aantippen.
Beluisterde zender
Onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen zen-
der
Er is een verkeersinformatiezender ingesteld
Het DAB-signaal is niet beschikbaar
De DAB-zenderontvangst is niet goed
Filtering van de zenders in de lijst op program-
matype.
Voor de filtering van de FM-zenders moeten de
RDS- en AF-functie ingeschakeld zijn.
Voor de filtering van de DAB-zenders moet de
functie voor het alfabetisch sorteren van de
zenders ingeschakeld zijn.
Handmatige actualisering van de zenderlijst
In de FM-zenderlijst kan informatie over het uitge-
zonden programmatype en het type regionale zender
worden weergegeven.
Bediening
Zender kiezen
of aan de bovenkant van het scherm aantippen.
SCAN-functie
De functie laat na elkaar de ontvangbare zenders van
het geselecteerde frequentiegebied gedurende en-
kele seconden horen.
Om de automatische afspeelfunctie te starten
op
Scan
of de rechter draaiknop drukken.
Om de automatische afspeelfunctie te beëindi-
gen op of de rechter draaiknop drukken.
Zender handmatig zoeken
In het hoofdmenu Radio aantippen.
Om achtereenvolgens te zoeken of naast de
weergegeven schaal van het frequentiegebied aan-
tippen.
Of:
De scrollmarkering op de schaal van het frequen-
tiegebied ingedrukt houden en deze naar de ge-
wenste waarde verplaatsen.
Of:
Aan de rechter draaiknop
draaien.
Beperking
Het infotainment ondersteunt de digitale radio-
ontvangst in de formaten DAB en DAB+.
Parkeergarages, tunnels, hoge gebouwen of ber-
gen kunnen de radio-ontvangst beperken.
In de achterste zijruiten kunnen zich antennes voor
de ontvangst van het radiosignaal bevinden.
Het beplakken van de ruiten met folie of metaal
gecoate stickers kan de ontvangst van het radio-
signaal beïnvloeden.
ŠKODA AUTO aanvaardt geen verantwoordelijk-
heid voor de beschikbaarheid, correcte werking en
verzonden informatie van de RDS-dienst.
63
Infotainment Swing › Radio
Instellingen
Actueel beluisterde zender vanuit het hoofdmenu
Radio aan de favorieten toevoegen
De gewenste voorkeuzetoets voor voorkeuzezen-
ders ingedrukt houden, tot de zender is opgesla-
gen.
Zender vanuit de lijst met beschikbare zenders aan
de favorieten toevoegen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
De regel met de naam van de gewenste zender in-
gedrukt houden.
De gewenste voorkeuzetoets aantippen.
Favorieten wissen
In het hoofdmenu Radio
Geheugen wissen
aantip-
pen.
Om één voorkeuzetoets voor voorkeuzezenders te
wissen, de gewenste voorkeuzetoets aantippen en
het wissen bevestigen.
Om alle voorkeuzetoetsen voor voorkeuzezenders
te wissen,
Alle
aantippen en het wissen bevestigen.
Toetsen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
De variant voor de zenderomschakeling met behulp
van de toetsen in het hoofdmenu Radio wordt als
volgt ingesteld.
In het hoofdmenu Radio
Pijltoetsen:
aantippen.
De omschakelvariant kiezen.
Verkeersinformatie (TP) van de FM-zender in-/
uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
In het hoofdmenu Radio
Verkeersinformatie (TP)
aan-
tippen.
Verkeersinformatie van de DAB-zender in-/
uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
In het hoofdmenu Radio het menupunt
Verkeersin-
formatie (TP)
inschakelen.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
DAB
Verkeersinformatie
in-/uitschakelen.
Zenderlogo uit een externe bron toekennen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om logo's uit
de afbeeldingen op een externe bron aan de voor-
keuzetoetsen toe te wijzen.
Voor zenderlogo's kunnen afbeeldingen in jpg-, png-
formaat met een maximale resolutie van 400x240
pixels worden gebruikt.
In het hoofdmenu Radio
Zenderlogo's
aantippen.
De gewenste voorkeuzetoets aantippen.
De externe bron met het logo kiezen.
Het gewenste logo opzoeken en bevestigen.
Zenderlogo wissen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
In het hoofdmenu Radio
Zenderlogo's
aantippen.
Om één logo te wissen de gewenste voorkeuzet-
oets aantippen en het wissen bevestigen.
Om alle logo’s te wissen
Alle
aantippen en het wis-
sen bevestigen.
Radiotekstontvangst in-/uitschakelen
Geldt voor de FM- en DAB-frequentiegebieden.
Wanneer de functie is ingeschakeld en de voorkeu-
zetoetsen worden weergegeven, wordt gedetailleer-
de informatie over de uitgezonden inhoud van de be-
luisterde FM-zender of de naam van de zendergroep
voor de DAB-zender weergegeven.
In het hoofdmenu Radio
Radiotekst
aantippen.
Automatische frequentiewisseling (AF) in-/
uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en de momen-
teel beluisterde FM-zender een zwak signaal heeft,
stelt het infotainment automatisch dezelfde zender
in op een andere frequentie met een beter signaal.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Auto-
matische frequentiewisseling (AF)
aantippen.
Zenders in de lijst met beschikbare zenders sorte-
ren
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Zen-
derlijst sorteren:
aantippen.
De sortering van de zenders in alfabetische volgor-
de of op groep kiezen.
Automatische frequentiewisseling naar een regio-
naal verwante FM-zender
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om bij het
wegvallen van het signaal van de beluisterde FM-
zender automatisch over te schakelen naar een re-
gionaal verwante FM-zender.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
RDS
regionaal:
aantippen.
Een van de volgende menupunten kiezen.
Vast
- Bij het wegvallen van het signaal dient een an-
dere zender handmatig te worden ingesteld.
Automatisch
- Automatisch kiezen van de zender met
de momenteel beste signaalontvangst.
Bij het wegvallen van de ontvangst in de betreen-
de regio stelt het infotainment automatisch een
andere beschikbare regio in.
RDS in-/uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
64
Infotainment Swing › Radio
Het menupunt is alleen beschikbaar voor sommige
landen.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Radio
Data Systeem (RDS)
aantippen.
Als de RDS-functie is uitgeschakeld zijn de volgen-
de menupunten niet beschikbaar in de instellingen
van de FM-zender.
Verkeersinformatie (TP).
Radiotekst.
RDS regionaal.
Automatische frequentiewisseling (AF).
Extra berichten van de DAB-zender in-/uitschake-
len
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld, worden naast
verkeersinformatie nog andere berichten ontvangen.
Bv. weerberichten, sportreportages, financieel
nieuws enz.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Ande-
re DAB-berichten
aantippen.
Automatische programmavervolging van een DAB-
zender in-/uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en bij de beluis-
terde DAB-zender het signaal wegvalt, stelt het info-
tainment automatisch dezelfde zender in bij een an-
dere DAB-zendergroep met een beter signaal.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
DAB -
DAB programmavervolging
aantippen.
Automatische omschakeling van de DAB-zender
naar dezelfde FM-zender in-/uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en bij de beluis-
terde DAB-zender het signaal wegvalt, stelt het info-
tainment automatisch dezelfde FM-zender in. Achter
de zendernaam wordt het symbool (FM) weergege-
ven.
Indien de corresponderende DAB-zender weer te
ontvangen is, schakelt de zender automatisch om
van FM naar DAB.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Auto-
matisch omschakelen DAB - FM
aantippen.
Media
Waarop letten
Geen belangrijke en onbeveiligde gegevens op aan-
gesloten audiobronnen opslaan. ŠKODA draagt
geen verantwoordelijkheid voor verloren geraakte
of beschadigde bestanden resp. aangesloten audio-
bronnen.
Bij het wisselen of aansluiten van een audiobron
kunnen er plotseling volumewijzigingen ontstaan.
Vóór het wisselen of aansluiten van een audiobron
het volume verlagen.
Bij het aansluiten van een audiobron kunnen op het
display van de bron aanwijzingen worden weerge-
geven. Deze meldingen dienen in acht te worden
genomen en zo nodig te worden bevestigd .
De wettelijke bepalingen ten aanzien van het au-
teursrecht in uw land in acht nemen.
Overzicht
Menu weergeven
aantippen.
A
Bron selecteren
Bestanden beheren / Multimediadatabase
Instellingen
Bediening
Bediening - Basisprincipes
A
Albumafbeelding / symbool van de aangesloten
bron
Aantippen: Beschikbare albums weergeven
Aantippen: Weergave starten
Aantippen: Pauze
Binnen 3 s na het starten van de weergave aan-
tippen: De vorige titel weergeven
Meer dan 3 s na het starten van de weergave
aantippen: De actuele titel vanaf het begin weer-
geven
65
Infotainment Swing › Media
Ingedrukt houden: snel terugspoelen binnen de
titel
Aantippen: De volgende titel weergeven
Ingedrukt houden: snel vooruitspoelen binnen de
titel
Verplaatsing binnen de titel is ook mogelijk door de
vinger over de tijdlijn te slepen.
Uitgebreide bediening
In-/uitschakelen van de herhaalde weergave van
de actuele titel
In-/uitschakelen van herhaalde weergave van ac-
tuele album/map
In-/uitschakelen van willekeurige weergave van
actuele album/map
Beperking
LET OP
De beschikbaarheid van sommige functies van de
mediabediening is afhankelijk van de aangesloten
bron en de gebruikte software, bv. Bluetooth®.
Instellingen
Titelweergave inclusief submappen in-/uitschake-
len
In het hoofdmenu Media
Mix/Repeat inclusief submappen
aantippen.
Verkeersinformatie
Om tijdens het afspelen van mediabestanden de
verkeersinformatiebewaking in of uit te schakelen
in het hoofdmenu Media
Verkeersinformatie (TP)
aan-
tippen.
Aangesloten apparaat veilig verwijderen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van gegevens op het aan-
gesloten apparaat!
Om het apparaat veilig te verwijderen, als volgt te
werk gaan.
In het hoofdmenu Media
Veilig verwijderen:
aantip-
pen.
Het gewenste apparaat kiezen.
Het apparaat verwijderen.
Als het niet mogelijk is het apparaat veilg te ver-
wijderen, het infotainment uitschakelen en het appa-
raat verwijderen.
Bluetooth®-speler
Het infotainment biedt de mogelijkheid, audiobe-
standen van een aangesloten Bluetooth®-speler met
het A2DP- of AVRCP-audioprofiel af te spelen.
Met het infotainment kunnen meerdere apparaten
via Bluetooth® worden gekoppeld, maar slechts één
daarvan kan als Bluetooth®-speler worden gebruikt.
Voor het Aansluiten van de Bluetooth®-speler het
apparaat via Bluetooth® koppelen en verbinden.
In het hoofdmenu Media
Bluetooth
Gekoppelde appa-
raten
aantippen.
In de lijst het apparaat met het symbool selecte-
ren.
Wanneer het infotainment met een extern appa-
raat via Apple CarPlay of Android Auto is verbonden,
dan is geen verbindingsopbouw via Bluetooth® mo-
gelijk.
SD-kaart
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de SD-kaartlezer!
Geen SD-kaart met afgebroken schuif voor de
schrijfbeveiliging gebruiken.
Voor het aanbrengen de SD-kaart met de schuine
hoek naar rechts gericht in de opening in de exter-
ne module steken tot deze vergrendelt.
Voor het verwijderen de SD-kaart eerst veilig los-
koppelen. Hiertoe in het hoofdmenu Media
Veilig
verwijderen:
aantippen en de SD-kaart selecteren.
Op de ingestoken SD-kaart drukken.
De SD-kaart springt in de verwijderpositie.
LET OP
Bij gebruik van een SD-kaart in een adapter kan de
SD-kaart tijdens het rijden door het bewegen van de
wagen uit de adapter vallen.
USB-apparaat
Voor het aansluiten het USB-apparaat in de betref-
fende aansluiting steken.
Voor de weergave van audiobestanden USB-aan-
sluitingen gebruiken, die de gegevensoverdracht
ondersteunen.
Voor het verwijderen het USB-apparaat eerst vei-
lig loskoppelen. Hiertoe in het hoofdmenu Media
Veilig verwijderen:
aantippen en het USB-apparaat se-
lecteren.
Het USB-apparaat verwijderen.
Op de USB-aansluiting kan een USB-apparaat
rechtstreeks of via een verbindingskabel worden
aangesloten.
Wij adviseren u verbindingskabels uit het originele
ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken.
USB-verlengkabels of adapters kunnen de weerga-
vefunctie van het aangesloten apparaat nadelig beïn-
vloeden.
USB-audiobron laden
Na het aansluiten van het USB-apparaat wordt het
opladen automatisch gestart, als aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan.
66
Infotainment Swing › Media
Het contact is ingeschakeld.
Het USB-apparaat is geschikt voor het opladen.
De oplaadsnelheid kan in vergelijking met het opla-
den via het stroomnet verschillen.
Afhankelijk van het aangesloten USB-apparaat en
van de frequentie van het gebruik kan de laadstroom
mogelijk onvoldoende zijn om de accu van het ver-
bonden apparaat op te laden.
Sommige aangesloten audiobronnen kunnen moge-
lijk niet herkennen dat ze worden opgeladen.
Ondersteunde bronnen en bestanden
Ondersteunde bronnen
Bron Interface Type Specificatie Bestandssysteem
SD-kaart SD-kaartlezer Standaardformaat
SD
SDHC
SDXC
FAT16
FAT32
exFAT
USB
USB 1.x; 2.x 3.x
of hoger met de
ondersteuning van
USB 2.x
MSC
USB-stick
HDD
(zonder speciale soft-
ware)
USB-apparaten, die het
USB Mass Storage pro-
tocol ondersteunen
MTP
Apparaten met het be-
sturingssysteem An-
droid of Windows Pho-
ne, die het Media Trans-
fer Protocol ondersteu-
nen
Apple
Apparaten met het be-
sturingssysteem iOS
HFS+
Bluetooth®-speler Bluetooth® -
Bluetooth®-protocollen
A2DP en AVRCP (1.0 -
1.5)
-
Door middel van de GPT-standaard (GUID Partition Table) in partities ingedeelde audiobronnen worden
niet door het infotainment ondersteund.
Het bekijken van afbeeldingen op het infotainmentbeeldscherm wordt door aangesloten Apple-apparaten niet
ondersteund.
Compatibiliteit mobiele apparaten
Op de ŠKODA-internetpagina's kan worden gecontroleerd of het infotainment compatibel is met de gekozen
te testen mobiele apparaten. Deze controle is te vinden via de volgende link of door het inlezen van de QR-
code.
http://go.skoda.eu/compatibility
Alle vermelde informatie is incidenteel en dient alleen ter informatie.
ŠKODA AUTO kan geen volledig functioneren en volledige compatibiliteit garanderen, bv. vanwege een soft-
ware-update van het infotainment en de mobiele apparaten.
67
Infotainment Swing › Media
Ondersteunde audiobestanden
Compressie-inde-
ling
Codec-type Bestandsuf-
fix
Max. bitsnelheid
[kbit/s]
Max. sam-
plefrequen-
tie [kHz]
Multikanalen
MPEG
MPEG 1 Layer 3 mp3 32 - 320 32, 44, 48
Mono, Dual Mono,
Stereo, Joint Ste-
reo
MPEG 2 Layer 3
mp3 8 - 160
16, 22, 24 Mono,
Stereo, Joint Ste-
reo
MPEG 2.5 Layer 3 8, 11, 12
WMA
Windows Media
Audio 9 en 9.1
wma
8 - 384
8, 11, 12, 16,
22, 32, 44,
48
Mono, Stereo,
Joint Stereo
Windows Media
Audio 9.2
8 - 320
Windows Media
Audio 10
8 - 384
32, 44, 48,
96
Bestanden die via de DRM- en iTunes®-techniek zijn beschermd, worden door het infotainment niet afge-
speeld.
Ondersteunde afspeellijsten
Codec-type Bestandsux
M3U m3u
PLS pls
WPL wpl
ASX asx
Beheer mobiele apparaten
Overzicht
Beheer mobiele apparaten
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Bluetooth
Gekoppelde apparaten
aantippen.
In de lijst met gekoppelde mobiele apparaten kunnen bij de afzonderlijke apparaten de volgende symbolen ver-
schijnen.
wit symbool - het apparaat kan als telefoon worden verbonden.
groen symbool - het apparaat is als telefoon verbonden.
wit symbool - het apparaat kan als Bluetooth®-speler worden verbonden.
groen symbool - het apparaat is als Bluetooth®-speler verbonden.
Mogelijke functies van het aangesloten mobiele apparaat
De functies van een via het HFP-Bluetooth-profiel verbonden apparaat zijn afhankelijk van de volgende verbin-
dingstypes.
Eerste apparaat
Basistelefoon
Tweede apparaat
Extra telefoon
binnenkomende/uitgaande oproepen
telefooncontacten
Bluetooth®-speler
Bluetooth®-speler
Met het infotainment kan slechts een mobiel apparaat als Bluetooth®-speler worden verbonden.
68
Infotainment Swing › Beheer mobiele apparaten
Beperkingen mobiele apparaten en applicaties
Beschikbaarheid van functies
De beschikbaarheid van bepaalde functies is afhan-
kelijk van het type mobiele apparaat en de geïnstal-
leerde applicaties.
Verbindingsbeperking
Met het infotainment kunnen maximaal 20 mobiele
apparaten worden gekoppeld.
Het bereik van de verbinding van het mobiele ap-
paraat met het infotainment is beperkt tot het in-
terieur van de wagen.
Na het bereiken van het maximale aantal wordt
door de koppeling van het volgende mobiele appa-
raat het langst niet-gebruikte apparaat vervangen.
Compatibiliteit mobiele apparaten
Op de ŠKODA-internetpagina's kan worden gecon-
troleerd of het infotainment compatibel is met de
gekozen te testen mobiele apparaten. Deze controle
is te vinden via de volgende link of door het inlezen
van de QR-code.
http://go.skoda.eu/compatibility
Alle vermelde informatie is incidenteel en dient al-
leen ter informatie.
ŠKODA AUTO kan geen volledig functioneren en
volledige compatibiliteit garanderen, bv. vanwege
een software-update van het infotainment en de
mobiele apparaten.
Bluetooth®-compatibiliteit mobiele apparaten
Vanwege het grote aantal mobiele apparaten is het
niet mogelijk om een volledige Bluetooth®-compati-
biliteit met het infotainment te garanderen. De Blue-
tooth®-compatibiliteit is afhankelijk van de Blue-
tooth®-versie en de implementatie van de Blue-
tooth®-protocollen door de fabrikant van het mobie-
le apparaat.
Applicaties op mobiele apparaten
Op mobiele apparaten kunnen applicaties geïnstal-
leerd worden die het mogelijk maken extra informa-
tie op het infotainmentbeeldscherm weer te geven
of het infotainment te bedienen.
Vanwege het grote aantal applicaties en de continue
doorontwikkeling ervan, kunnen de beschikbare ap-
plicaties mogelijk niet op alle mobiele apparaten
functioneren. ŠKODA AUTO kan de correcte werk-
ing hiervan niet zonder voorbehoud garanderen.
De omvang van de beschikbare applicaties en de
functies ervan zijn infotainment-, wagen- en landaf-
hankelijk.
Informatie over de ŠKODA-applicaties
Gedetailleerde informatie over de ŠKODA applicaties
is te vinden op de internetpagina's na het inlezen van
de volgende QR-code of via de link.
http://go.skoda.eu/mobile-apps
Verbindingsopbouw
Een mobiel apparaat met het infotainment verbin-
den
Het contact inschakelen.
Bluetooth® van het mobiele apparaat inschakelen.
Bluetooth® van het infotainment
Bluetooth
Bluetooth
inschakelen.
De Bluetooth®-zichtbaarheid van het infotainment
Bluetooth
Zichtbaarheid:
Zichtbaar
inschakelen.
Op het mobiele apparaat beschikbare Bluetooth®-
apparaten opzoeken.
De Bluetooth®-eenheid van het infotainment kie-
zen.
De naam van de eenheid kan door het aantippen
van
Bluetooth
Naam:
worden vastgesteld.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Het mobiele apparaat wordt met het infotainment
verbonden of alleen gekoppeld, en wel afhankelijk
van het aantal reeds verbonden apparaten.
Infotainment met een niet-gekoppeld mobiel appa-
raat verbinden
Het contact inschakelen.
Bluetooth® van het mobiele apparaat inschakelen.
Bluetooth® van het infotainment
Bluetooth
Bluetooth
inschakelen.
Bluetooth
Apparaten zoeken
aantippen.
De zichtbaarheid van het aan te sluiten apparaat
garanderen.
Het gewenste apparaat in de lijst met opgezochte
Bluetooth®-apparaten selecteren.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Indien twee apparaten met het infotainment zijn
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
Infotainment met een reeds gekoppeld mobiel ap-
paraat verbinden
De verbinding met een reeds gekoppeld mobiel ap-
paraat vindt automatisch plaats na het inschakelen
van het contact, zo nodig kan het apparaat handma-
tig als volgt worden verbonden.
Het contact inschakelen.
Bluetooth® van het mobiele apparaat inschakelen.
69
Infotainment Swing › Beheer mobiele apparaten
Bluetooth® van het infotainment
Bluetooth
Bluetooth
inschakelen.
Bluetooth
Gekoppelde apparaten
aantippen.
In de apparatenlijst het gewenste apparaat en het
Bluetooth®-profiel selecteren.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Indien twee apparaten met het infotainment zijn
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
Verbinding met een mobiel apparaat verbreken
Bluetooth
Gekoppelde apparaten
aantippen.
Het symbool van het Bluetooth®-profiel van het
gewenste mobiele apparaat aantippen.
Een gekoppeld mobiel apparaat wissen
Bluetooth
Gekoppelde apparaten
aantippen.
Voor het wissen van een mobiel apparaat aantip-
pen en de wisprocedure bevestigen.
Voor het wissen van alle mobiele apparaten
Alle wis-
sen
aantippen en de wisprocedure bevestigen.
Telefoon
Overzicht
Menu weergeven
aantippen.
Controleer, als het menu Telefoon niet wordt
weergegeven, of het mobiele apparaat is aangeslo-
ten.
A
Naam van de verbonden telefoon
Aantippen: Lijst met eerder verbonden tele-
foons weergeven
B
Voorkeuzetoetsen voor favoriete contacten
C
Keuze van geheugengroep voor favoriete contac-
ten
D
Naam van provider
Indien voor de naam het symbool wordt
weergegeven, is roaming actief.
Telefoonnummer ingeven
Contactenlijst
Oproeplijsten
Spraakbediening van de verbonden telefoon in-
schakelen
Instellingen
Voorwaarden voor de verbinding van een
telefoon met het infotainment
Het contact is ingeschakeld.
De Bluetooth®-functie van het infotainment en de
telefoon is ingeschakeld.
Het inschakelen van de Bluetooth®-functie van
het infotainment vindt plaats in het menupunt
Bluetooth
Bluetooth
.
De zichtbaarheid van het infotainment is inge-
schakeld.
Het inschakelen van de zichtbaarheid van het in-
fotainment vindt plaats in het menupunt
Bluetooth
Zichtbaarheid:
Zichtbaar
.
De telefoon bevindt zich binnen het signaalbereik
van de Bluetooth®-eenheid van het infotainment.
De telefoon is compatibel met het infotainment.
Er is geen mobiel apparaat via Apple CarPlay met
het infotainment verbonden.
Telefoonbediening
Telefoonnummer ingeven
In het hoofdmenu Telefoon
aantippen.
Het telefoonnummer m.b.v. het weergegeven nu-
merieke toetsenbord ingeven.
Het weergegeven numerieke toetsenbord kan
ook voor het zoeken van een contact worden ge-
bruikt.
Wanneer bv. de cijfers 32 worden ingevoerd, dan
worden naast het numerieke toetsenbord de contac-
ten met de letterreeks DA, FA, EB enz. weergegeven.
Lijst met telefooncontacten
De lijst met telefooncontacten is uit de verbonden
basistelefoon geïmporteerd.
Voor de weergave van de contactenlijst in het
hoofdmenu Telefoon
aantippen.
Voor het zoeken in de lijst
Zoeken
aantippen.
De gegevens voor het zoeken ingeven.
Voor een verbindingsopbouw met een contact de
functietoets met het gewenste contact aantippen.
Indien een contact meerdere telefoonnummers be-
vat, het telefoonnummer uit de getoonde lijst kiezen.
Voor de weergave van de details van een contact
aantippen.
Telefoongesprek
Afhankelijk van de context van het telefoongesprek
zijn de volgende functies selecteerbaar.
70
Infotainment Swing › Telefoon
Verbindingsopbouw beëindigen / binnenkomen-
de oproep afwijzen / oproep beëindigen
Binnenkomende oproep beantwoorden / naar
wachtende oproep terugkeren
Beltoon uit-/inschakelen
Oproep in wacht
Microfoon uit-/inschakelen
Bellerdetails weergeven
Om het gespreksgeluid van de luidsprekers naar
de telefoon om te schakelen, in het hoofdmenu
Telefoon
Handsfree bellen
aantippen.
Om het gespreksgeluid van de telefoon naar de
luidsprekers om te schakelen, aantippen.
Instellingen van de telefoonfuncties van het
infotainment
Voorkeuzetoetsen voor favoriete contacten behe-
ren
Om op te slaan de gewenste voorkeuzetoets inge-
drukt houden.
Een contact uit de weergegeven lijst kiezen.
Indien het contact meerdere telefoonnummers be-
vat, het gewenste telefoonnummer kiezen.
Om te wissen in het hoofdmenu Telefoon
Ge-
bruikersprofiel Favorieten beheren
aantippen.
Voor het wissen van een voorkeuzetoets het ge-
wenste lijstitem aantippen en de wisprocedure be-
vestigen.
Of:
Voor het wissen van alle voorkeuzetoetsen
Alle wissen
aantippen en de wisprocedure bevestigen.
Telefooncontacten importeren
Na de eerste keer verbinden van de basistelefoon
met het infotainment begint het importeren van de
telefooncontacten in het infotainmentgeheugen.
In het infotainment kunnen max. 2.000 telefooncon-
tacten worden geïmporteerd. Elk contact kan maxi-
maal 5 telefoonnummers bevatten.
Afhankelijk van het telefoontype kan een importbe-
vestiging noodzakelijk zijn.
Telefooncontacten updaten
Bij het opnieuw verbinden van de telefoon met het
infotainment wordt de lijst automatisch geüpdatet.
Om de lijst handmatig te updaten in het hoofdme-
nu Telefoon
Gebruikersprofiel
Contacten importeren
aan-
tippen.
Contacten in het telefoonboek sorteren
In het hoofdmenu Telefoon
Gebruikersprofiel
Sorte-
ren op:
aantippen.
Het sorteertype selecteren.
/
/
Beltoon
Bij sommige telefoons is het gebruik van de tele-
foon-beltoon niet mogelijk, in plaats daarvan wordt
de infotainment-beltoon gebruikt.
Voor de instelling van de infotainment-beltoon in
het hoofdmenu Telefoon
Gebruikersprofiel
Beltoon
kiezen
aantippen.
De beltoon kiezen.
Parallelle gesprekken
Geldt voor sommige landen.
Afhankelijk van de verbonden telefoon is het moge-
lijk om de volgende binnenkomende oproep te be-
antwoorden en de vorige oproep vast te houden.
Voor het in-/uitschakelen van de parallelle ge-
sprekken Telefoon
Parallelle gesprekken
aantippen.
SmartLink
Werking
SmartLink biedt de mogelijkheid om gecertificeerde
applicaties van een aangesloten mobiel apparaat op
het infotainmentbeeldscherm weer te geven en te
bedienen.
De certificering kan beperkt zijn door het gebruik
van de nieuwste update van de betreende Smart-
Link-applicatie.
Applicaties kunnen bv. worden gebruikt voor de rou-
tegeleiding, het bellen, het luisteren naar muziek en
dergelijke.
Het mobiele apparaat kan via een USB-kabel worden
verbonden.
Ondersteunde verbindingstypen
SmartLink ondersteunt de volgende verbindingsty-
pen.
Android Auto.
Apple CarPlay.
MirrorLink.
Overzichten van de SmartLink-verbinding
Menu weergeven
aantippen.
71
Infotainment Swing › SmartLink
A
Eerder verbonden apparaat
B
Momenteel verbonden apparaat
Weergave van de informatie over SmartLink
Verbreken van de actieve verbinding
Verbreken van de actieve verbinding
Instellingen van het menu SmartLink
Android Auto
Overzicht van actieve applicaties, telefoonge-
sprekken, ontvangen berichten en dergelijke.
Inschakelen van de spraakbediening (Google Voi-
ce)
Apple CarPlay
A
Lijst met beschikbare applicaties
B
Afhankelijk van de bedieningsduur:
Aantippen: Terugkeren naar het hoofdmenu
Apple CarPlay
Ingedrukt houden: Inschakelen van de spraak-
bediening (Siri)
MirrorLink
Bedienen van de applicatie is niet mogelijk tijdens
het rijden
Terugkeren naar het hoofdmenu SmartLink
Lijst met actieve applicaties
Weergave van de laatste actieve applicatie op het
verbonden mobiele apparaat
Instellingen
Verbindingsvoorwaarden
Algemene verbindingsvoorwaarden
Het mobiele apparaat ondersteunt de SmartLink-
verbindingstypen Android Auto, Apple CarPlay of
MirrorLink.
Het mobiele apparaat en het SmartLink-verbin-
dingstype worden op de betreende markt on-
dersteund.
Bij enkele verbonden mobiele apparaten moet het
mobiele apparaat "ontgrendeld" zijn.
Voorwaarden voor Android Auto
Het te verbinden apparaat moet de Android Au-
to-verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten, ondersteunde regio's en
applicaties die de Android Auto-verbinding on-
dersteunen, is te vinden op de internetpagina's
van Google, Inc.
Op het mobiele apparaat is de Android Auto ap-
plicatie geïnstalleerd.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbin-
ding op het mobiele apparaat is ingeschakeld.
Voorwaarden voor Apple CarPlay
Het te verbinden apparaat moet de Apple Car-
Play-verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten, ondersteunde regio's en
applicaties die de Apple CarPlay-verbinding on-
dersteunen, is te vinden op de internetpagina's
van Apple Inc.
De spraakbediening Siri is ingeschakeld.
De dataverbinding op het mobiele apparaat is in-
geschakeld.
Voorwaarden voor MirrorLink
Het te verbinden apparaat moet de MirrorLink-
verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten en applicaties die de Mir-
rorLink-verbinding ondersteunen, is te vinden op
de internetpagina's van Car Connectivity Consor-
tium®.
Op het mobiele apparaat is de MirrorLink applica-
tie geïnstalleerd.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbin-
ding op het aangesloten mobiele apparaat is inge-
schakeld.
72
Infotainment Swing › SmartLink
Bediening
Bediening van de actieve MirrorLink-applicatie
Verschuiven van de functietoetsen op de linker
beeldschermrand
Verschuiven van de functietoetsen op de rech-
ter beeldschermrand
Verschuiven van de functietoetsen op de bo-
venste beeldschermrand
Verschuiven van de functietoetsen op de on-
derste beeldschermrand
Terugkeren naar het hoofdmenu MirrorLink
Beperking
Beperking van de SmartLink-applicaties tijdens het
rijden
Om veiligheidsredenen is de bediening van enkele
SmartLink-applicaties tijdens het rijden niet of
slechts beperkt mogelijk.
Functiebeperking van het infotainment bij de An-
droid Auto-verbinding
Tijdens de duur van de verbinding kan het externe
apparaat niet als audiobron in het menu Media
worden gebruikt.
Door de verbinding van het apparaat worden alle
op dat moment verbonden Bluetooth®-apparaten
losgekoppeld en wordt het apparaat automatisch
verbonden als basistelefoon.
Tijdens de duur van de verbinding kunnen geen an-
deren Bluetooth®-apparaten worden verbonden.
Functiebeperking van het infotainment bij de Ap-
ple CarPlay-verbinding
Tijdens de duur van de verbinding kan het externe
apparaat niet als audiobron in het menu Media
worden gebruikt.
Door de verbinding van het apparaat worden alle
momenteel verbonden Bluetooth®-apparaten los-
gekoppeld.
Tijdens de duur van de verbinding kunnen geen
Bluetooth®-apparaten met het infotainment wor-
den verbonden.
Functiebeperking van het infotainment bij de Mir-
rorLink-verbinding
Tijdens de duur van de verbinding kan het externe
apparaat niet als audiobron in het menu Media
worden gebruikt.
Door de verbinding van het apparaat worden alle
op dat moment verbonden Bluetooth®-apparaten
losgekoppeld en wordt het apparaat automatisch
verbonden als basistelefoon.
Afhankelijk van het aan te sluiten apparaat kan een
verbindingsbevestiging vereist zijn.
Instellingen
Apple CarPlay - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via Apple CarPlay selecteren.
Apple CarPlay - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu Apple CarPlay de functietoets
"ŠKODA" aantippen.
aantippen.
Android Auto - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via Android Auto selecteren.
Android Auto - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu Android Auto
"Return to
SKODA" aantippen.
aantippen.
MirrorLink - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via MirrorLink selecteren.
MirrorLink - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu MirrorLink
aantippen.
aantippen.
Wisselen naar een ander apparaat / verbindingsty-
pe
Met het infotainment kan worden gewisseld tussen
de momenteel verbonden apparaten of het verbin-
dingstype.
aantippen.
Het gewenste apparaat of het verbindingstype kie-
zen.
73
Infotainment Swing › SmartLink
Infotainment Amundsen
Infotainmentoverzicht
A
Touchscreen
Draaiknop links
Indrukken: Infotainment in-/uitschakelen
Draaien: Volume instellen
Draaiknop rechts
Indrukken: Menupunt bevestigen
Draaien: Menupunt selecteren / waarde in-
stellen
Menu Radio
Menu Media
Menu Telefoon
Spraakbediening
Menu Navigatie
Routegeleidende verkeersmeldingen
Informatie over wageninstellingen
Overzicht van het infotainmentmenu
Systeem
Infotainment-menu's
Menu MEDIA
Het menu MENU bevat alle beschikbare infotain-
ment-menu's.
Voor de weergave van het menu
aantippen.
Het type van de grafische weergave van het menu
MENU is instelbaar.
Rasterweergave
Horizontale weergave
Beperking
Om veiligheidsredenen is de bediening van enkele in-
fotainment-functies tijdens het rijden niet of slechts
beperkt mogelijk.
Het infotainment attendeert hierop middels een mel-
ding op het beeldscherm.
Basisinstellingen
Basisfuncties instellen
De instelling van de volgende infotainment-functies
vindt plaats in het menu
.
Tijd en datum.
Taal.
Eenheden.
Herstellen van de fabrieksinstelling.
Geluidsinstellingen
De instelling van het infotainment-geluid vindt plaats
in het menu
.
De volgende menupunten kunnen worden ingesteld.
Instelling van de equalizer.
Instelling van de volumeverhouding.
Volume-instelling van de afzonderlijke infotain-
ment-functies.
Instelbaar zijn bv. enkele van de volgende menu-
punten.
Volume-instelling van de commando's van de
spraakbediening.
Instelling van het maximumvolume bij het inscha-
kelen van het infotainment.
Snelheidsafhankelijke volume-instelling.
74
Infotainment Amundsen › Infotainmentoverzicht
Instelling van de infotainment-geluidsonderdruk-
king bij ingeschakelde parkeerhulp.
Afhankelijk van de uitrusting zijn de volgende uitge-
breide geluidsinstellingen instelbaar.
Instelling van de ruimteoptimalisatie.
Instelling van de audioprofielen op genre.
Instelling van het subwoofer-volume.
Configuratiehulp
De configuratiehulp helpt bij de instelling van bepaal-
de infotainment-functies.
De configuratiehulp wordt automatisch weergege-
ven als het contact is ingeschakeld en als er na het
inschakelen van het infotainment ten minste twee
niet-ingestelde menupunten zijn, of als een nieuw
gebruikersaccount is gekozen.
Voor het uitschakelen van de automatische weer-
gave, bij weergegeven configuratiehulp
Niet meer weer-
geven
aantippen.
Voor de handmatige weergave
Configura-
tiehulp
aantippen.
Menu MENU instellen
Het type van de grafische weergave van het menu
MENU is als volgt instelbaar.
Beeldscherm
Menu:
Een van de volgende menupunten kiezen.
Rasterweergave
- rasterweergave.
Horizont. weergave
- horizontale weergave.
Aangesloten USB-apparaat veilig verwijderen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van gegevens op het aan-
gesloten apparaat!
Om het apparaat veilig te verwijderen, als volgt te
werk gaan.
Veilig verwijderen
aantippen.
Het gewenste apparaat kiezen.
Het apparaat verwijderen.
Als het niet mogelijk is het apparaat veilg te ver-
wijderen, het infotainment uitschakelen en het appa-
raat verwijderen.
Probleemoplossing
Infotainment reageert niet
Het infotainment moet opnieuw worden opgestart.
langer dan 10 seconden indrukken.
Wachten tot de opstartprocedure is afgelopen.
Systeemupdate
Wij adviseren de systeemupdate door een specia-
list te laten uitvoeren.
De Systeemupdateupdate zorgt voor de optimale
werking van het infotainment, bv. compatibiliteit met
nieuwe telefoons.
Systeemversie bepalen
Systeeminformatie
aantippen.
Handmatig updaten
De informatie over beschikbare updates staat op de
ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/updateportal
Beschikbare updates zoeken.
De update op een USB-bron opslaan.
De USB-bron in de voorste USB-ingang steken.
Systeeminformatie
Software updaten
aantippen.
Het aangesloten USB-apparaat kiezen als bron van
de update.
Het updatebestand zoeken en de update bevesti-
gen.
Eventuele meldingen bevestigen en op de voltooi-
ing van de update wachten.
Beeldscherm
Overzicht
A
Statusbalk
B
Regel met de functietoetsen van het weergege-
ven menu
C
Verdere pagina's van het menu
Bediening
LET OP
Gevaar voor beschadiging van het beeldscherm!
De bediening van het infotainmentbeeldscherm
vindt plaats door een lichte aanraking met de
vingers.
De bediening is in principe vergelijkbaar met die van
een mobiele telefoon.
De volgende bedieningen zijn infotainmentspecifiek.
75
Infotainment Amundsen › Beeldscherm
Twee vingers naar boven of naar beneden slepen
Snel lijst van telefoon-
contacten doorkijken.
Twee vingers uit elkaar trekken
Beeld vergroten.
Op de kaart inzoomen.
Twee vingers naar elkaar toe trekken
Beeld verkleinen.
Op de kaart uitzoomen.
Twee vingers draaien
Beeld draaien.
Vingerbeweging
Kaart verschuiven.
Instellingen
De instelling van de volgende basisfuncties van het
beeldscherm vindt plaats in het menu
Beeld-
scherm
.
Helderheidsniveau van het beeldscherm.
Uitschakelen van het beeldscherm.
Weergave van de tijd.
Bevestigingsgeluiden en animaties.
Infotainmenttoetsenbord
Toetsenbordoverzicht
De indeling van de toetsenbordtekens is afhankelijk
van de ingestelde infotainment-taal.
In het infotainment worden afhankelijk van de con-
text de volgende typen gebruikt.
Alfanumeriek.
Numeriek.
Toetsenbord voor ingave.
Toetsenbord voor zoeken.
Toetsenbord-voorbeeld
A
Invoerregel
Teken vóór de cursor wissen
Aantippen: Het laatste teken wissen
Ingedrukt houden: Alle tekens na elkaar wis-
sen
Lijst met gevonden items weergeven
B
Toetsenbord-functietoetsen
Naar kleine letters wisselen
Naar eerst hoofdletter, gevolgd door kleine
letters wisselen
/ Omschakelen naar taaltoetsenbord
Omschakelen tussen numeriek en teken-
toetsenbord
Extra toetsenbordtalen weergeven
Spatie invoegen
Ingedrukt houden: Verdere tekenvarianten
weergeven
Cursor naar links verplaatsen
Cursor naar rechts verplaatsen
De ingevoerde tekens bevestigen
76
Infotainment Amundsen › Infotainmenttoetsenbord
Numeriek toetsenbord
Toetsenbord-voorbeeld
A
Invoerregel
Teken vóór de cursor wissen
Aantippen: Het laatste teken wissen
Ingedrukt houden: Alle tekens wissen
B
Toetsenbord-functietoetsen
De ingevoerde tekens bevestigen
Als het contextafhankelijk mogelijk is, kunnen al-
fanumerieke tekens worden ingevoerd door een
functietoets met het cijfer ingedrukt te houden.
Bediening
Het infotainment-toetsenbord wordt gebruikt om
tekens, letters en cijfers in te geven.
Het toetsenbord wordt automatisch weergegeven
wanneer het infotainment vraagt om tekens in te ge-
ven.
Zoeken
Tijdens het typen wordt er gezocht naar relevante
vermeldingen.
De vermelding die wordt gezocht kan inclusief dia-
kritische tekens worden ingevoerd.
Het toetsenbord geeft alleen tekens weer die over-
eenkomen met de opgeslagen vermeldingen.
Om de opgehaalde vermeldingen weer te geven
aantippen.
Extra toetsenbordtalen weergeven
Om de extra toetsenbordtalen te kunnen gebruiken,
moeten de gewenste talen eerst worden ingesteld.
of het vlagsymbool herhaaldelijk aantippen, tot
het toetsenbord met de gewenste taal wordt
weergegeven.
Verdere tekenvarianten
Het teken met het symbool ingedrukt houden.
Het gewenste teken selecteren.
Instelling van de extra toetsenbordtalen
Extra toetsenbordtalen
aantippen.
Spraakbediening
Werking
Spraakbedieningsprincipe
De spraakbediening werkt volgens het dialoogprinci-
pe tussen gebruiker en infotainment.
De gebruiker spreekt spraakcommando's uit. Het in-
fotainment antwoordt of voert de spraakcomman-
do's uit.
Werkingsvoorwaarden
Contact ingeschakeld.
Infotainment ingeschakeld.
Er vindt geen telefoongesprek plaats met het in-
fotainment.
Bediening
Spraakbedieningsproces
Voor het inschakelen van de spraakbedeining de
toets
op het multifunctiestuurwiel indrukken.
Of:
aantippen.
Na het inschakelen wordt het symbool
weergege-
ven.
Een spraakcommando uitspreken.
Tijdens de herkenning van het spraakcommando
wordt het symbool
weergegeven.
Het infotainment voert vervolgens het spraakcom-
mando uit of speelt de melding af. Tijdens de mel-
ding wordt het symbool weergegeven.
Na het uitvoeren van het spraakcommando schakelt
de spraakbediening uit.
Spraakcommando corrigeren
Tijdens het geven van het spraakcommando de
toets
op het multifunctiestuurwiel indrukken en
een nieuw spraakcommando uitspreken.
Spraakbediening stoppen
Door het stoppen is meer tijd beschikbaar voor het
geven van het spraakcommando, bv. voor het zoeken
naar een telefooncontact.
De vinger over het infotainmentbeeldscherm naar
boven of naar beneden verschuiven.
Of:
Het spraakcommando "
pauze
" uitspreken.
Gestopte spraakbediening weer hervatten
De toets op het multifunctiestuurwiel indruk-
ken.
Of:
77
Infotainment Amundsen › Spraakbediening
op het infotainmentbeeldscherm aantippen.
Afgespeelde melding beëindigen
De toets op het multifunctiestuurwiel indruk-
ken.
Spraakbediening beëindigen
De toets
op het multifunctiestuurwiel twee-
maal indrukken.
Of:
Het spraakcommando "
annuleren
" uitspreken tijdens
het geven van een spraakcommando.
Beperking
Voor enkele infotainmenttalen is de spraakbediening
niet beschikbaar. Het infotainment attendeert hier-
op.
De meldingen worden door het infotainment gege-
nereerd. Een perfecte verstaanbaarheid (bv. straat-
of stadnaam) kan niet altijd worden gegarandeerd.
Gebruik van de spraakbediening tijdens een tele-
foongesprek is niet mogelijk.
Instellingen
De instelling van de volgende functies van de spraak-
bediening vindt plaats in het menu
Spraakbe-
diening
.
Bevestigingsgeluiden.
Weergave van voorbeeldcommando's.
Tips om het zelf te doen
Akoestische hulp starten
Wanneer het infotainment een spraakcommando
verwacht, "
Help
" uitspreken.
Het spraakcommando "
Help
" kan herhaaldelijk wor-
den uitgesproken voor meer tips over de spraakbe-
diening.
Weergave van voorbeeldspraakcommando's op
het infotainmentbeeldscherm in-/uitschakelen
Het systeem biedt de mogelijkheid om voorbeelds-
praakcommando's weer te geven op het infotain-
mentbeeldscherm na het inschakelen van de spraak-
bediening.
Voor In-/uitschakelen
Spraakbediening
Voor-
beeldcommando's (Infotainmentsyst.)
aantippen.
Weergave van voorbeeldspraakcommando's op
het infotainmentbeeldscherm in-/uitschakelen
Het systeem biedt de mogelijkheid om voorbeelds-
praakcommando's weer te geven op het display van
het instrumentenpaneel na het inschakelen van de
spraakbediening.
Voor In-/uitschakelen
Spraakbediening
Voor-
beeldcommando's (Instrumentenpaneel)
aantippen.
Radio
Overzicht
Menu weergeven
aantippen.
Of:
aantippen.
Analoge en digitale radio-ontvangst
A
Frequentiegebied selecteren
B
Afhankelijk van het frequentiegebied
FM: Radiotekst
DAB: Naam van de zendergroep
C
Voorkeuzetoetsen voor voorkeuzezenders
Lijst met beschikbare zenders
Handmatig zender zoeken
Weergave van informatie over de zender (geldt
voor DAB)
Instellingen
Het infotainment ondersteunt de digitale radio-
ontvangst in de formaten DAB en DAB+.
Lijst met beschikbare zenders
Voor weergave aantippen.
Beluisterde zender
Onder de voorkeuzetoetsen opgeslagen zender
Er is een verkeersinformatiezender ingesteld
Het DAB-signaal is niet beschikbaar
De DAB-zenderontvangst is niet goed
Voor het filteren van de FM-zenders in alfabeti-
sche volgorde, op groep of genre aantippen.
De voorwaarde voor de filteringsoptie is de inge-
schakelde RDS- en AF-functie.
Handmatige actualisering van de zenderlijst
In de FM-zenderlijst kan informatie over het uitge-
zonden programmatype en het type regionale zender
worden weergegeven.
78
Infotainment Amundsen › Radio
Bediening
Zender kiezen
of aan de bovenkant van het scherm aantippen.
SCAN-functie
De functie laat na elkaar de ontvangbare zenders van
het geselecteerde frequentiegebied gedurende en-
kele seconden horen.
Om de automatische afspeelfunctie te starten
op
Scan
of de rechter draaiknop drukken.
Om de automatische afspeelfunctie te beëindi-
gen op of de rechter draaiknop drukken.
Zender handmatig zoeken
In het hoofdmenu Radio aantippen.
Om achtereenvolgens te zoeken of naast de
weergegeven schaal van het frequentiegebied aan-
tippen.
Of:
De scrollmarkering op de schaal van het frequen-
tiegebied ingedrukt houden en deze naar de ge-
wenste waarde verplaatsen.
Of:
Aan de rechter draaiknop
draaien.
Beperking
Het infotainment ondersteunt de digitale radio-
ontvangst in de formaten DAB en DAB+.
Parkeergarages, tunnels, hoge gebouwen of ber-
gen kunnen de radio-ontvangst beperken.
In de achterste zijruiten kunnen zich antennes voor
de ontvangst van het radiosignaal bevinden.
Het beplakken van de ruiten met folie of metaal
gecoate stickers kan de ontvangst van het radio-
signaal beïnvloeden.
ŠKODA AUTO aanvaardt geen verantwoordelijk-
heid voor de beschikbaarheid, correcte werking en
verzonden informatie van de RDS-dienst.
Instellingen
Actueel beluisterde zender vanuit het hoofdmenu
Radio aan de favorieten toevoegen
De gewenste voorkeuzetoets voor voorkeuzezen-
ders ingedrukt houden, tot de zender is opgesla-
gen.
Zender vanuit de lijst met beschikbare zenders aan
de favorieten toevoegen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
De regel met de naam van de gewenste zender in-
gedrukt houden.
De gewenste voorkeuzetoets aantippen.
Favorieten wissen
In het hoofdmenu Radio
Geheugen wissen
aantip-
pen.
Om één voorkeuzetoets voor voorkeuzezenders te
wissen, de gewenste voorkeuzetoets aantippen en
het wissen bevestigen.
Om alle voorkeuzetoetsen voor voorkeuzezenders
te wissen,
Alle
aantippen en het wissen bevestigen.
Toetsen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
De variant voor de zenderomschakeling met behulp
van de toetsen in het hoofdmenu Radio wordt als
volgt ingesteld.
In het hoofdmenu Radio
Pijltoetsen:
aantippen.
De omschakelvariant kiezen.
Verkeersinformatie (TP) van de FM-zender in-/
uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
In het hoofdmenu Radio
Verkeersinformatie (TP)
aan-
tippen.
Verkeersinformatie van de DAB-zender in-/
uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
In het hoofdmenu Radio het menupunt
Verkeersin-
formatie (TP)
inschakelen.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
DAB
Verkeersinformatie
in-/uitschakelen.
Zenderlogo uit een externe bron toekennen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om logo's uit
de afbeeldingen op een externe bron aan de voor-
keuzetoetsen toe te wijzen.
Voor zenderlogo's kunnen afbeeldingen in jpg-, gif-,
png- en bmp-formaat met een maximale resolutie
van 500x500 pixels worden gebruikt.
In het hoofdmenu Radio
Zenderlogo's
aantippen.
De gewenste voorkeuzetoets aantippen.
De externe bron met het logo kiezen.
79
Infotainment Amundsen › Radio
Het gewenste logo opzoeken en bevestigen.
De informatie over het updaten van het zenderlogo
staat op de ŠKODA-website.
http://go.skoda.eu/updateportal
Zenderlogo wissen
Geldt voor de AM-, FM- en DAB-frequentiegebieden.
In het hoofdmenu Radio
Zenderlogo's
aantippen.
Om één logo te wissen de gewenste voorkeuzet-
oets aantippen en het wissen bevestigen.
Om alle logo’s te wissen
Alle
aantippen en het wis-
sen bevestigen.
Automatische toewijzing van het zenderlogo in-/
uitschakelen
Geldt voor de FM- en DAB-frequentiegebieden.
Wanneer de functie is ingeschakeld, wordt bij het
opslaan van de zender onder een voorkeuzetoets een
zenderlogo uit het infotainmentgeheugen toegewe-
zen.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Auto-
matische opslag zenderlogo's
aantippen.
Regionaal FM-zenderlogo
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om FM-zen-
derlogo’s landspecifiek te gebruiken.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Regio
voor zenderlogo:
aantippen.
Het land kiezen.
Radiotekstontvangst in-/uitschakelen
Geldt voor de FM- en DAB-frequentiegebieden.
Wanneer de functie is ingeschakeld en de voorkeu-
zetoetsen worden weergegeven, wordt gedetailleer-
de informatie over de uitgezonden inhoud van de be-
luisterde FM-zender of de naam van de zendergroep
voor de DAB-zender weergegeven.
In het hoofdmenu Radio
Radiotekst
aantippen.
Automatische frequentiewisseling (AF) in-/
uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en de momen-
teel beluisterde FM-zender een zwak signaal heeft,
stelt het infotainment automatisch dezelfde zender
in op een andere frequentie met een beter signaal.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Auto-
matische frequentiewisseling (AF)
aantippen.
Automatische frequentiewisseling naar een regio-
naal verwante FM-zender
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het infotainment biedt de mogelijkheid om bij het
wegvallen van het signaal van de beluisterde FM-
zender automatisch over te schakelen naar een re-
gionaal verwante FM-zender.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
RDS
regionaal:
aantippen.
Een van de volgende menupunten kiezen.
Vast
- Bij het wegvallen van het signaal dient een an-
dere zender handmatig te worden ingesteld.
Automatisch
- Automatisch kiezen van de zender met
de momenteel beste signaalontvangst.
Bij het wegvallen van de ontvangst in de betreen-
de regio stelt het infotainment automatisch een
andere beschikbare regio in.
RDS in-/uitschakelen
Geldt voor het FM-frequentiegebied.
Het menupunt is alleen beschikbaar voor sommige
landen.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Radio
Data Systeem(RDS)
aantippen.
Als de RDS-functie is uitgeschakeld zijn de volgen-
de menupunten niet beschikbaar in de instellingen
van de FM-zender.
Verkeersinformatie (TP).
Radiotekst.
RDS regionaal.
Automatische frequentiewisseling (AF).
Regionaal zenderlogo.
Extra berichten van de DAB-zender in-/uitschake-
len
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld, worden naast
verkeersinformatie nog andere berichten ontvangen.
Bv. weerberichten, sportreportages, financieel
nieuws enz.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Ande-
re DAB-berichten
aantippen.
Automatische programmavervolging van een DAB-
zender in-/uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en bij de beluis-
terde DAB-zender het signaal wegvalt, stelt het info-
tainment automatisch dezelfde zender in bij een an-
dere DAB-zendergroep met een beter signaal.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
DAB
programmavervolging
aantippen.
Automatische omschakeling van de DAB-zender
naar dezelfde FM-zender in-/uitschakelen
Geldt voor het DAB-frequentiegebied.
Wanneer de functie is ingeschakeld en bij de beluis-
terde DAB-zender het signaal wegvalt, stelt het info-
80
Infotainment Amundsen › Radio
tainment automatisch dezelfde FM-zender in. Achter
de zendernaam wordt het symbool (FM) weergege-
ven.
Indien de corresponderende DAB-zender weer te
ontvangen is, schakelt de zender automatisch om
van FM naar DAB.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
Auto-
matisch omschakelen DAB - FM
aantippen.
Ontvangst van de DAB-zender in de L-band in-/
uitschakelen
In enkele landen is de DAB-radio-ontvangst alleen in
de zogenaamde L-band beschikbaar.
In het hoofdmenu Radio
Uitgebreide instellingen
L-band
aantippen.
Als er in het betreende land geen DAB-radio-
ontvangst in de L-band is, dan adviseren we om de L-
band uit te schakelen. Het DAB-zenderzoeken ver-
loopt daardoor sneller.
Media
Waarop letten
Geen belangrijke en onbeveiligde gegevens op aan-
gesloten audiobronnen opslaan. ŠKODA draagt
geen verantwoordelijkheid voor verloren geraakte
of beschadigde bestanden resp. aangesloten audio-
bronnen.
Bij het wisselen of aansluiten van een audiobron
kunnen er plotseling volumewijzigingen ontstaan.
Vóór het wisselen of aansluiten van een audiobron
het volume verlagen.
Bij het aansluiten van een audiobron kunnen op het
display van de bron aanwijzingen worden weerge-
geven. Deze meldingen dienen in acht te worden
genomen en zo nodig te worden bevestigd .
De wettelijke bepalingen ten aanzien van het au-
teursrecht in uw land in acht nemen.
Overzicht
Menu weergeven
aantippen.
Of:
aantippen.
A
Bron selecteren
Bestanden beheren / Multimediadatabase
Instellingen
Bediening
Bediening - Basisprincipes
A
Albumafbeelding / symbool van de aangesloten
bron
Aantippen: Beschikbare albums weergeven
Aantippen: Weergave starten
Aantippen: Pauze
Binnen 3 s na het starten van de weergave aan-
tippen: De vorige titel weergeven
Meer dan 3 s na het starten van de weergave
aantippen: De actuele titel vanaf het begin weer-
geven
Ingedrukt houden: snel terugspoelen binnen de
titel
Aantippen: De volgende titel weergeven
Ingedrukt houden: snel vooruitspoelen binnen de
titel
Verplaatsing binnen de titel is ook mogelijk door de
vinger over de tijdlijn te slepen.
Uitgebreide bediening
In-/uitschakelen van de herhaalde weergave van
de actuele titel
In-/uitschakelen van herhaalde weergave van ac-
tuele album/map
In-/uitschakelen van willekeurige weergave van
actuele album/map
81
Infotainment Amundsen › Media
Beperking
LET OP
De beschikbaarheid van sommige functies van de
mediabediening is afhankelijk van de aangesloten
bron en de gebruikte software, bv. Bluetooth®.
Instellingen
Titelweergave inclusief submappen in-/uitschake-
len
In het hoofdmenu Media
Mix/Repeat inclusief submappen
aantippen.
Verkeersinformatie
Om tijdens het afspelen van mediabestanden de
verkeersinformatiebewaking in of uit te schakelen
in het hoofdmenu Media
Verkeersinformatie (TP)
aan-
tippen.
Aangesloten apparaat veilig verwijderen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van gegevens op het aan-
gesloten apparaat!
Om het apparaat veilig te verwijderen, als volgt te
werk gaan.
In het hoofdmenu Media
Veilig verwijderen:
aantip-
pen.
Het gewenste apparaat kiezen.
Het apparaat verwijderen.
Als het niet mogelijk is het apparaat veilg te ver-
wijderen, het infotainment uitschakelen en het appa-
raat verwijderen.
Bluetooth®-speler
Het infotainment biedt de mogelijkheid, audiobe-
standen van een aangesloten Bluetooth®-speler met
het A2DP- of AVRCP-audioprofiel af te spelen.
Met het infotainment kunnen meerdere apparaten
via Bluetooth® worden gekoppeld, maar slechts één
daarvan kan als Bluetooth®-speler worden gebruikt.
Voor het Aansluiten van de Bluetooth®-speler het
apparaat via Bluetooth® koppelen en verbinden.
In het hoofdmenu Media
Bluetooth
Gekoppelde appa-
raten
aantippen.
In de lijst het apparaat met het symbool selecte-
ren.
Wanneer het infotainment met een extern appa-
raat via Apple CarPlay of Android Auto is verbonden,
dan is geen verbindingsopbouw via Bluetooth® mo-
gelijk.
SD-kaart
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de SD-kaartlezer!
Geen SD-kaart met afgebroken schuif voor de
schrijfbeveiliging gebruiken.
Voor het aanbrengen
de SD-kaart met de
schuine hoek naar be-
neden gericht in de
opening in de externe
module steken tot de-
ze vergrendelt.
Voor het verwijderen
de SD-kaart eerst veilig
loskoppelen. Hiertoe in
het hoofdmenu Media
Veilig verwijderen:
aantippen en de SD-kaart selecte-
ren.
Op de ingestoken SD-kaart drukken.
De SD-kaart springt in de verwijderpositie.
LET OP
Bij gebruik van een SD-kaart in een adapter kan de
SD-kaart tijdens het rijden door het bewegen van de
wagen uit de adapter vallen.
USB-apparaat
Voor het aansluiten het USB-apparaat in de betref-
fende aansluiting steken.
Voor de weergave van audiobestanden USB-aan-
sluitingen gebruiken, die de gegevensoverdracht
ondersteunen.
Voor het verwijderen het USB-apparaat eerst vei-
lig loskoppelen. Hiertoe in het hoofdmenu Media
Veilig verwijderen:
aantippen en het USB-apparaat se-
lecteren.
Het USB-apparaat verwijderen.
Op de USB-aansluiting kan een USB-apparaat
rechtstreeks of via een verbindingskabel worden
aangesloten.
Wij adviseren u verbindingskabels uit het originele
ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken.
USB-verlengkabels of adapters kunnen de weerga-
vefunctie van het aangesloten apparaat nadelig beïn-
vloeden.
USB-audiobron laden
Na het aansluiten van het USB-apparaat wordt het
opladen automatisch gestart, als aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan.
Het contact is ingeschakeld.
Het USB-apparaat is geschikt voor het opladen.
De oplaadsnelheid kan in vergelijking met het opla-
den via het stroomnet verschillen.
Afhankelijk van het aangesloten USB-apparaat en
van de frequentie van het gebruik kan de laadstroom
mogelijk onvoldoende zijn om de accu van het ver-
bonden apparaat op te laden.
Sommige aangesloten audiobronnen kunnen moge-
lijk niet herkennen dat ze worden opgeladen.
82
Infotainment Amundsen › Media
Ondersteunde bronnen en bestanden
Ondersteunde bronnen
Bron Interface Type Specificatie Bestandssysteem
SD-kaart SD-kaartlezer Standaardformaat
SD
SDHC
SDXC
FAT16
FAT32
exFAT
NTFS
USB
USB 1.x; 2.x 3.x
of hoger met de
ondersteuning van
USB 2.x
MSC
USB-stick
HDD
(zonder speciale soft-
ware)
USB-apparaten, die het
USB Mass Storage pro-
tocol ondersteunen
MTP
Apparaten met het be-
sturingssysteem An-
droid of Windows Pho-
ne, die het Media Trans-
fer Protocol ondersteu-
nen
Apple
Apparaten met het be-
sturingssysteem iOS
HFS+
Bluetooth®-speler Bluetooth® -
Bluetooth®-protocollen
A2DP en AVRCP (1.0 -
1.5)
-
Door middel van de GPT-standaard (GUID Partition Table) in partities ingedeelde audiobronnen worden
niet door het infotainment ondersteund.
Het bekijken van afbeeldingen op het infotainmentbeeldscherm wordt door aangesloten Apple-apparaten niet
ondersteund.
Compatibiliteit mobiele apparaten
Op de ŠKODA-internetpagina's kan worden gecontroleerd of het infotainment compatibel is met de gekozen
te testen mobiele apparaten. Deze controle is te vinden via de volgende link of door het inlezen van de QR-
code.
http://go.skoda.eu/compatibility
Alle vermelde informatie is incidenteel en dient alleen ter informatie.
ŠKODA AUTO kan geen volledig functioneren en volledige compatibiliteit garanderen, bv. vanwege een soft-
ware-update van het infotainment en de mobiele apparaten.
Ondersteunde audiobestanden
Compressie-inde-
ling
Codec-type Bestandsuf-
fix
Max. bitsnelheid
[kbit/s]
Max. sam-
plefrequen-
tie [kHz]
Multikanalen
MPEG
MPEG 1 Layer 3 mp3 32 - 320 32, 44, 48
Mono, Dual Mono,
Stereo, Joint Ste-
reo
MPEG 2 Layer 3
mp3 8 - 160
16, 22, 24 Mono,
Stereo, Joint Ste-
reo
MPEG 2.5 Layer 3 8, 11, 12
83
Infotainment Amundsen › Media
Compressie-inde-
ling
Codec-type Bestandsuf-
fix
Max. bitsnelheid
[kbit/s]
Max. sam-
plefrequen-
tie [kHz]
Multikanalen
WMA
Windows Media
Audio 9 en 9.1
wma
8 - 384
8, 11, 12, 16,
22, 32, 44,
48
Mono, Stereo,
Joint Stereo
Windows Media
Audio 9.2
8 - 320
Windows Media
Audio 10
8 - 768
32, 44, 48,
96
FLAC FLAC flac
door het formaat
gedefinieerd
ca. 5,5 Mbit/s
8, 11, 12, 16,
22, 24, 32,
44, 48, 64,
88, 96
Mono, Stereo,
5.1, 7.1
OGG-Vorbis OGG-Vorbis ogg
door het formaat
gedefinieerd
ca. 5,5 Mbit/s
8, 11, 12, 16,
22, 24, 32,
44, 48
Mono,
Stereo
ADTS
AAC LC
aac 16 - 400
22, 24, 32,
44, 48
Mono,
StereoAAC HE
16, 22, 24,
32, 44, 48
AAC HEv2
RIFF WAV wav 64 - 3072
8, 11, 12, 16,
22, 24, 32,
44, 48, 96
Mono,
Stereo
Bestanden die via de DRM- en iTunes®-techniek zijn beschermd, worden door het infotainment niet onder-
steund.
Ondersteunde afspeellijsten
Codec-type Bestandsux
M3U m3u
M3U8 m3u8
PLS pls
WPL wpl
ASX asx
PLA pls
Afbeeldingen
Overzicht
Menu weergeven
aantippen.
A
Bron selecteren
Bestanden beheren
Instellingen
Bediening
Bediening door aanraken
A
Afbeeldingen bekijken
De volgende afbeelding weergeven
De vorige afbeelding weergeven
Slideshow starten
Slideshow stoppen
84
Infotainment Amundsen › Afbeeldingen
B
Afbeelding weergeven
Linksom draaien
Rechtsom draaien
In de oorspronkelijke grootte weergeven
Routegeleiding naar GPS-coördinaten
De functietoets wordt weergegeven, wanneer de
afbeelding informatie over GPS bevat.
Gebarenbediening
De volgende afbeel-
ding weergeven.
De vorige afbeelding
weergeven.
Weergave vergroten.
Weergave verkleinen.
Afbeelding maximaal
vergroten / In de oor-
spronkelijke grootte
weergeven.
Instellingen
De instelling van de volgende functies vindt plaats in
het menu .
Weergavegrootte van de afbeelding.
Weergaveduur van de afbeelding tijdens de slide-
show.
Slideshow-herhaling.
Ondersteunde bronnen en bestanden
Ondersteunde bronnen
Bron Interface Specificatie Bestands-
systeem
SD-kaart
SD-kaartle-
zer
Standaard-
formaat
SD
SDHC
SDXC
FAT16
FAT32
exFAT
NTFS
USB
USB 1.x; 2.x
3.x
of hoger
met de on-
dersteuning
van USB 2.x
USB-stick
HDD
(zonder
speciale
software)
Ondersteunde bestanden
Codec-type Bestandsux Max. resolutie
[Mpx]
BMP bmp 4
JPG; JPEG jpg; jpeg 4 (Progressive
Mode)
64
GIF gif 4
PNG png 4
De max. ondersteunde afbeeldingsgrootte bedraagt
20 MB.
Media Command
Werking
De functie Media Command maakt het mogelijk, de
weergave van audiobestanden of video's van maxi-
85
Infotainment Amundsen › Media Command
maal twee tablets, die via wifi met het infotainment
verbonden zijn, op het infotainment te sturen.
Overzicht
Menu weergeven
aantippen.
Menu voor één tablet
Menu voor twee tablets
Selectie van de verbonden tablet
Instellingen
Werkingsvoorwaarden
De dataoverdracht van het infotainment is inge-
schakeld.
Het in-/uitschakelen van de overdracht vindt
plaats in het menupunt
Dataoverdracht mobie-
le apparaten
Dataoverdracht voor ŠKODA-apps activeren
.
De infotainmentbediening via de applicatie vrijge-
geven.
De instelling van de bediening vindt plaats in het
menupunt
Dataoverdracht mobiele apparaten
Be-
diening door apps:
.
Er kan een van de volgende menupunten worden
gekozen.
Uitschakelen
- De bediening is gedeactiveerd.
Bevestigen
- De bediening vereist een bevestiging
bij het starten van de applicatie.
Toestaan
- De bediening vereist geen bevestiging.
Op de tablet/tablets is de ŠKODA Media Com-
mand applicatie geïnstalleerd.
De tablet/tablets is/zijn met de infotainment-hot-
spot verbonden.
Bediening
Weergave starten
Voor de Selectie van de weergavebron in het
hoofdmenu aantippen en de bron-tablet selecte-
ren.
Voor de weergave de categorie en aansluitend de
titel kiezen.
Wanneer twee tablets verbonden zijn, start de titel-
weergave op de beide tablets op hetzelfde moment.
Weergave-aansturing
Aantippen: Weergave starten
Aantippen: Pauze
Binnen 3 s na het starten van de weergave
aantippen: De vorige titel weergeven
Meer dan 3 s na het starten van de weergave
aantippen: De actuele titel vanaf het begin
weergeven
Aantippen: De volgende titel weergeven
Audiovolume van het tablet verhogen
Audiovolume van het tablet verlagen
Besturingsopties voor twee tablets weergeven
Besturingsopties voor een tablet weergeven
Tablet stomschakelen
Stomschakeling van tablet uitschakelen
Verplaatsing binnen de titel is ook mogelijk door de
vinger over de tijdlijn te slepen.
Functiebeperking
Sommige tablets bieden ook de mogelijkheid om au-
diobestanden of video's vanaf een in de tablet gesto-
ken SD-kaart af te spelen. De weergave van deze ti-
tels kan beperkt zijn.
Als meerdere apparaten via wifi met het infotain-
ment verbonden zijn, dan bestaat het gevaar voor wi-
fi-overbelasting en daarmee ook voor een onjuiste
werking van het Media Command.
Videoweergave in hoge resolutie kan leiden tot
weergaveproblemen of verbindingsproblemen van
de tablet met het infotainment.
Instellingen
Applicatie ŠKODA Media Command
De applicatie kan na het inlezen van de volgende QR-
code, of met behulp van de link naar de internetpagi-
na met informatie over de mobiele applicaties ŠKO-
DA in het mobiele apparaat worden geladen.
http://go.skoda.eu/service-app
86
Infotainment Amundsen › Media Command
Tablet met de infotainment-hotspot verbinden
Het contact inschakelen.
De wifi-hotspot van het infotainment in het menu-
punt
WLAN
Mobiele hotspot
Mobiele hotspot
in-
schakelen.
Wifi op de tablet inschakelen.
In de lijst met beschikbare wifi-apparaten het info-
tainment-wifi opzoeken.
De naam van de infotainment-hotspot is te vinden
onder het menupunt
WLAN
Mobiele hotspot
Instellingen hotspot (WLAN)
SSID:
.
De infotainment-hotspot kiezen en het vereiste
wachtwoord ingeven.
Het wachtwoord voor de verbinding met de info-
tainment-hotspot is te vinden onder het menupunt
WLAN
Mobiele hotspot
Instellingen hotspot (WLAN)
Netwerksleutel:
.
De verbindingsopbouw bevestigen.
Op de tablet de applicatie ŠKODA Media Com-
mand starten.
Ondersteunde bestanden
Formaat Codec-type Besturingssysteem Android Besturingssysteem iOS
Video
MPEG-4 Part 2
MPEG-4 Part 10 (H264)
Xvid
Audio
MPEG-1; 2 en 2,5 Layer3 (mp3)
aac
(4,1+)
m4a
(4,1+)
ogg
flac
wav
(4,1+)
Beheer mobiele apparaten
Overzicht
Beheer mobiele apparaten
In het hoofdmenu Telefoon de functietoets
Bluetooth
Gekoppelde apparaten
aantippen.
In de lijst met gekoppelde mobiele apparaten kunnen bij de afzonderlijke apparaten de volgende symbolen ver-
schijnen.
grijs symbool - het apparaat kan als telefoon worden verbonden.
groen symbool - het apparaat is als telefoon verbonden.
grijs symbool - het apparaat kan als Bluetooth®-speler worden verbonden.
wit symbool - het apparaat is als Bluetooth®-speler verbonden.
Mogelijke functies van het aangesloten mobiele apparaat
De functies van een via het HFP-Bluetooth-profiel verbonden apparaat zijn afhankelijk van de volgende verbin-
dingstypes.
87
Infotainment Amundsen › Beheer mobiele apparaten
Eerste apparaat
Basistelefoon
Tweede apparaat
Extra telefoon
binnenkomende/uitgaande oproepen
sms
telefooncontacten
Bluetooth®-speler
binnenkomende oproepen
Bluetooth®-speler
Met het infotainment kan slechts een mobiel apparaat als Bluetooth®-speler worden verbonden.
Beperkingen mobiele apparaten en applicaties
Beschikbaarheid van functies
De beschikbaarheid van bepaalde functies is afhan-
kelijk van het type mobiele apparaat en de geïnstal-
leerde applicaties.
Verbindingsbeperking
Met het infotainment kunnen maximaal 20 mobiele
apparaten worden gekoppeld.
Het bereik van de verbinding van het mobiele ap-
paraat met het infotainment is beperkt tot het in-
terieur van de wagen.
Na het bereiken van het maximale aantal wordt
door de koppeling van het volgende mobiele appa-
raat het langst niet-gebruikte apparaat vervangen.
Compatibiliteit mobiele apparaten
Op de ŠKODA-internetpagina's kan worden gecon-
troleerd of het infotainment compatibel is met de
gekozen te testen mobiele apparaten. Deze controle
is te vinden via de volgende link of door het inlezen
van de QR-code.
http://go.skoda.eu/compatibility
Alle vermelde informatie is incidenteel en dient al-
leen ter informatie.
ŠKODA AUTO kan geen volledig functioneren en
volledige compatibiliteit garanderen, bv. vanwege
een software-update van het infotainment en de
mobiele apparaten.
Bluetooth®-compatibiliteit mobiele apparaten
Vanwege het grote aantal mobiele apparaten is het
niet mogelijk om een volledige Bluetooth®-compati-
biliteit met het infotainment te garanderen. De Blue-
tooth®-compatibiliteit is afhankelijk van de Blue-
tooth®-versie en de implementatie van de Blue-
tooth®-protocollen door de fabrikant van het mobie-
le apparaat.
Applicaties op mobiele apparaten
Op mobiele apparaten kunnen applicaties geïnstal-
leerd worden die het mogelijk maken extra informa-
tie op het infotainmentbeeldscherm weer te geven
of het infotainment te bedienen.
Vanwege het grote aantal applicaties en de continue
doorontwikkeling ervan, kunnen de beschikbare ap-
plicaties mogelijk niet op alle mobiele apparaten
functioneren. ŠKODA AUTO kan de correcte werk-
ing hiervan niet zonder voorbehoud garanderen.
De omvang van de beschikbare applicaties en de
functies ervan zijn infotainment-, wagen- en landaf-
hankelijk.
Informatie over de ŠKODA-applicaties
Gedetailleerde informatie over de ŠKODA applicaties
is te vinden op de internetpagina's na het inlezen van
de volgende QR-code of via de link.
http://go.skoda.eu/mobile-apps
Verbindingsopbouw
Een mobiel apparaat met het infotainment verbin-
den
Het contact inschakelen.
Bluetooth® van het mobiele apparaat inschakelen.
Bluetooth® van het infotainment
Bluetooth
Bluetooth
inschakelen.
De Bluetooth®-zichtbaarheid van het infotainment
Bluetooth
Zichtbaarheid:
Zichtbaar
inschakelen.
Op het mobiele apparaat beschikbare Bluetooth®-
apparaten opzoeken.
De Bluetooth®-eenheid van het infotainment kie-
zen.
De naam van de eenheid kan door het aantippen
van
Bluetooth
Naam:
worden vastgesteld.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Het mobiele apparaat wordt met het infotainment
verbonden of alleen gekoppeld, en wel afhankelijk
van het aantal reeds verbonden apparaten.
Infotainment met een niet-gekoppeld mobiel appa-
raat verbinden
Het contact inschakelen.
88
Infotainment Amundsen › Beheer mobiele apparaten
Bluetooth® van het mobiele apparaat inschakelen.
Bluetooth® van het infotainment
Bluetooth
Bluetooth
inschakelen.
Bluetooth
Apparaten zoeken
aantippen.
De zichtbaarheid van het aan te sluiten apparaat
garanderen.
Het gewenste apparaat in de lijst met opgezochte
Bluetooth®-apparaten selecteren.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Indien twee apparaten met het infotainment zijn
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
Infotainment met een reeds gekoppeld mobiel ap-
paraat verbinden
De verbinding met een reeds gekoppeld mobiel ap-
paraat vindt automatisch plaats na het inschakelen
van het contact, zo nodig kan het apparaat handma-
tig als volgt worden verbonden.
Het contact inschakelen.
Bluetooth® van het mobiele apparaat inschakelen.
Bluetooth® van het infotainment
Bluetooth
Bluetooth
inschakelen.
Bluetooth
Gekoppelde apparaten
aantippen.
In de apparatenlijst het gewenste apparaat en het
Bluetooth®-profiel selecteren.
De PIN bevestigen, evt. ingeven en bevestigen.
Indien twee apparaten met het infotainment zijn
verbonden, het te vervangen apparaat selecteren.
Verbinding met een mobiel apparaat verbreken
Bluetooth
Gekoppelde apparaten
aantippen.
Het symbool van het Bluetooth®-profiel van het
gewenste mobiele apparaat aantippen.
Een gekoppeld mobiel apparaat wissen
Bluetooth
Gekoppelde apparaten
aantippen.
Voor het wissen van een mobiel apparaat
aantip-
pen en de wisprocedure bevestigen.
Voor het wissen van alle mobiele apparaten
Alle wis-
sen
aantippen en de wisprocedure bevestigen.
Telefoon
Overzicht
Menu weergeven
aantippen.
Of:
aantippen.
Controleer, als het menu Telefoon niet wordt
weergegeven, of het mobiele apparaat is aangeslo-
ten.
A
Naam van de verbonden telefoon
Aantippen: Lijst met eerder verbonden tele-
foons weergeven
B
Voorkeuzetoetsen voor favoriete contacten
C
Keuze van geheugengroep voor favoriete contac-
ten
D
Naam van provider
Indien voor de naam het symbool wordt
weergegeven, is roaming actief.
E
Symbool van het verbindingstype
F
Statussymbolen van de telefoon
Verwisselen van de basistelefoon door de extra
telefoon
Ingeven van het telefoonnummer
Contactenlijst
Berichten
Oproeplijsten
Instellingen
Voorwaarden voor de verbinding van een
telefoon met het infotainment
Het contact is ingeschakeld.
De Bluetooth®-functie van het infotainment en de
telefoon is ingeschakeld.
Het inschakelen van de Bluetooth®-functie van
het infotainment vindt plaats in het menupunt
Bluetooth
Bluetooth
.
De zichtbaarheid van het infotainment is inge-
schakeld.
Het inschakelen van de zichtbaarheid van het in-
fotainment vindt plaats in het menupunt
Bluetooth
Zichtbaarheid:
.
Zichtbaar
.
De telefoon bevindt zich binnen het signaalbereik
van de Bluetooth®-eenheid van het infotainment.
De telefoon is compatibel met het infotainment.
Er is geen mobiel apparaat via Apple CarPlay met
het infotainment verbonden.
89
Infotainment Amundsen › Telefoon
Telefoonbediening
Telefoonnummer ingeven
In het hoofdmenu Telefoon aantippen.
Het telefoonnummer m.b.v. het weergegeven nu-
merieke toetsenbord ingeven.
Het weergegeven numerieke toetsenbord kan
ook voor het zoeken van een contact worden ge-
bruikt.
Wanneer bv. de cijfers 32 worden ingevoerd, dan
worden naast het numerieke toetsenbord de contac-
ten met de letterreeks DA, FA, EB enz. weergegeven.
Lijst met telefooncontacten
De lijst met telefooncontacten is uit de verbonden
basistelefoon geïmporteerd.
Voor de weergave van de contactenlijst in het
hoofdmenu Telefoon aantippen.
Voor het zoeken in de lijst
Zoeken
aantippen.
De gegevens voor het zoeken ingeven.
Voor een verbindingsopbouw met een contact de
functietoets met het gewenste contact aantippen.
Indien een contact meerdere telefoonnummers be-
vat, het telefoonnummer uit de getoonde lijst kiezen.
Voor de weergave van de details van een contact
aantippen.
Verbinding opbouwen met het nummer van de voi-
cemailbox
In het hoofdmenu Telefoon aantippen.
Telefoongesprek
Afhankelijk van de context van het telefoongesprek
zijn de volgende functies selecteerbaar.
Verbindingsopbouw beëindigen / binnenkomen-
de oproep afwijzen / oproep beëindigen
Binnenkomende oproep beantwoorden / naar
wachtende oproep terugkeren
Beltoon uit-/inschakelen
Oproep in wacht
Microfoon uit-/inschakelen
Bellerdetails weergeven
Conferentie tot stand brengen
Om het gespreksgeluid van de luidsprekers naar
de telefoon om te schakelen, in het hoofdmenu
Telefoon
Handsfree bellen
aantippen.
Om het gespreksgeluid van de telefoon naar de
luidsprekers om te schakelen,
aantippen.
Conferentiegesprek
Het conferentiegesprek is een gezamenlijk telefoon-
gesprek met minimaal 3 en maximaal 6 deelnemers.
Gedurende een oproep/een conferentie de volgen-
de oproep uitvoeren.
Of:
/
/
Een nieuwe binnenkomende oproep door aantip-
pen van de functietoets aannemen.
Voor het starten van een conferentiegesprek de
functietoets aantippen.
Tijdens een actief conferentiegesprek zijn contextaf-
hankelijk de volgende functies selecteerbaar.
Conferentie vasthouden, tijdelijk verlaten
(de conferentie wordt op de achtergrond voort-
gezet)
Naar de vastgehouden conferentie terugkeren
Microfoon uit-/inschakelen
Conferentie beëindigen
Details van het conferentiegesprek weergeven
In de details van het conferentiegesprek zijn, afhan-
kelijk van de verbonden telefoon, de volgende func-
ties selecteerbaar.
Details van de deelnemer aan het conferentiege-
sprek weergeven
Gesprek met de deelnemer aan het conferentie-
gesprek beëindigen
Gesprek met een deelnemer buiten het confe-
rentiegesprek om
Bericht verzenden
In het hoofdmenu Telefoon
Nieuwe sms
aantip-
pen.
Een bericht schrijven en bevestigen, er wordt een
weergave van het bericht getoond.
Het bericht kan worden bewerkt door de tekst in
de weergave aan te raken.
De ontvanger van het bericht opzoeken of kie-
zen,eventueel aantippen om het telefoonnummer
in te geven.
Meerdere ontvangers toevoegen of geselecteerde
ontvangers bevestigen.
aantippen.
Ontvangen berichten weergeven
In het hoofdmenu Telefoon
Ingaand
aantippen.
Om het bericht weer te geven, het gewenste be-
richt selecteren.
De inhoud van het bericht en het volgende menu met
functies worden weergegeven.
Bericht met de gegenereerde infotainmentstem
voorlezen.
Menu met de volgende functies van een ont-
vangen bericht weergeven.
Optie om het bericht met een sjabloon te beant-
woorden.
Bericht wissen.
Telefoonnummers in het bericht herkennen.
Bericht doorsturen met de optie om het bericht
nog vóór het verzenden te bewerken.
Antwoord versturen aan de afzender via een be-
richt.
/
90
Infotainment Amundsen › Telefoon
Instellingen van de telefoonfuncties van het
infotainment
Voorkeuzetoetsen voor favoriete contacten behe-
ren
Om op te slaan de gewenste voorkeuzetoets inge-
drukt houden.
Een contact uit de weergegeven lijst kiezen.
Indien het contact meerdere telefoonnummers be-
vat, het gewenste telefoonnummer kiezen.
Om te wissen in het hoofdmenu Telefoon
Ge-
bruikersprofiel Favorieten beheren
aantippen.
Voor het wissen van een voorkeuzetoets het ge-
wenste lijstitem aantippen en de wisprocedure be-
vestigen.
Of:
Voor het wissen van alle voorkeuzetoetsen
Alle wissen
aantippen en de wisprocedure bevestigen.
Telefooncontacten importeren
Na de eerste keer verbinden van de basistelefoon
met het infotainment begint het importeren van de
telefooncontacten in het infotainmentgeheugen.
In het infotainment kunnen max. 2.000 telefooncon-
tacten met contactafbeeldingen worden geïmpor-
teerd. Elk contact kan maximaal 5 telefoonnummers
bevatten.
Afhankelijk van het telefoontype kan een importbe-
vestiging noodzakelijk zijn.
Telefooncontacten updaten
Bij het opnieuw verbinden van de telefoon met het
infotainment wordt de lijst automatisch geüpdatet.
Om de lijst handmatig te updaten in het hoofdme-
nu Telefoon
Gebruikersprofiel
Contacten importeren
aan-
tippen.
Afbeeldingen bij telefooncontacten weergeven
In het hoofdmenu Telefoon
Gebruikersprofiel
Afbeel-
dingen voor contacten weergeven
aantippen.
Contacten in het telefoonboek sorteren
In het hoofdmenu Telefoon
Gebruikersprofiel
Sorte-
ren op:
aantippen.
Het sorteertype selecteren.
Beltoon
Bij sommige telefoons is het gebruik van de tele-
foon-beltoon niet mogelijk, in plaats daarvan wordt
de infotainment-beltoon gebruikt.
Voor de instelling van de infotainment-beltoon in
het hoofdmenu Telefoon
Gebruikersprofiel
Beltoon
kiezen
aantippen.
De beltoon kiezen.
Nummer van de voicemailbox
Om het nummer van de voicemailbox in te stel-
len, in het hoofdmenu Telefoon
Gebruikersprofiel
Voicemailnummer:
aantippen.
Het nummer van de voicemailbox ingeven.
Conferentiegesprekken
Voor het in-/uitschakelen van de optie voor het
instellen van conferentiegesprekken in het
hoofdmenu Telefoon
Conferentie
aantippen.
WLAN
Werking
Wifi kan voor de internetverbinding of voor de be-
diening van het infotainment via een applicatie in het
aangesloten apparaat (bv. ŠKODA Media Command)
worden gebruikt.
Met het infotainment kunnen maximaal 8 mobiele
apparaten worden verbonden. Gelijktijdig kan het in-
fotainment met een andere hotspot worden verbon-
den.
Overzicht van de beschikbare hotspots
Beschikbare hotspots tonen
Wifi
Wifi
aantippen.
A
Eerder verbonden hotspots
B
Beschikbare hotspots
C
De hotspot ondersteunt de WPS-verbinding
D
Updaten van de lijst met beschikbare hotspots
Momenteel verbonden hotspot
Informatie over de hotspot-verbinding wissen
Wifi-signaalsterkte van de hotspot
Het wifi-signaal van de hotspot is niet beschik-
baar
Functiebeperking
Het infotainment kan alleen met een hotspot met
WPA2-beveiliging worden verbonden.
91
Infotainment Amundsen › WLAN
Instellingen
Een mobiel apparaat verbinden met de infotain-
ment-hotspot
Het contact inschakelen.
De wifi-hotspot van het infotainment in het menu-
punt
WLAN
Mobiele hotspot
Mobiele hotspot
in-
schakelen.
Op het mobiele apparaat wifi inschakelen.
In de lijst met beschikbare wifi-apparaten het info-
tainment-wifi opzoeken.
De naam van de infotainment-hotspot is te vinden
onder het menupunt
WLAN
Mobiele hotspot
Instellingen hotspot (WLAN)
SSID:
.
De infotainment-hotspot kiezen en het vereiste
wachtwoord ingeven.
Het wachtwoord voor de verbinding met de info-
tainment-hotspot is te vinden onder het menupunt
WLAN
Mobiele hotspot
Instellingen hotspot (WLAN)
Netwerksleutel:
.
De verbindingsopbouw bevestigen.
Infotainment met de hotspot van het mobiele ap-
paraat verbinden
Het contact inschakelen.
De wifi-eenheid van het infotainment in het menu-
punt
WLAN
WLAN
WLAN
inschakelen.
De gewenste hotspot in de lijst met beschikbare
hotspots kiezen.
Het wachtwoord voor de verbindingsopbouw met
het mobiele apparaat ingeven.
Het infotainment slaat de wachtwoorden op voor
eerder verbonden hotspots.
Beveiligingsniveau van de infotainment-hotspot
Het beveiligingsniveau is op
WPA2
ingesteld en kan
niet worden veranderd.
Naam van de infotainment-hotspot wijzigen
WLAN
Mobiele hotspot
Instellingen hotspot (WLAN)
SSID:
aantippen.
De naam ingeven en bevestigen.
Opslaan
aantippen.
Wachtwoord voor de verbinding met de infotain-
ment-hotspot wijzigen
Het wachtwoord moet minimaal 8 en mag maximaal
63 tekens bevatten.
WLAN
Mobiele hotspot
Instellingen hotspot (WLAN)
Netwerksleutel:
aantippen.
Het wachtwoord ingeven en bevestigen.
Opslaan
aantippen.
Snelverbinding van een mobiel apparaat met de in-
fotainment-hotspot
Het contact inschakelen.
De wifi-hotspot van het infotainment in het menu-
punt
WLAN
Mobiele hotspot
Mobiele hotspot
in-
schakelen.
WPS snelverbinden (WPS-knop)
aantippen.
Op het mobiele apparaat de optie voor de verbin-
ding via WPS inschakelen.
De verbindingsopbouw afwachten, zo nodig de be-
treende meldingen bevestigen.
Snelverbinding van het infotainment met de hot-
spot van het mobiele apparaat
Het contact inschakelen.
Op het mobiele apparaat de hotspot, de zichtbaar-
heid en de optie voor de WPS-verbinding inscha-
kelen.
De wifi-eenheid van het infotainment in het menu-
punt
WLAN
WLAN
WLAN
inschakelen.
WPS snelverbinden (WPS-knop)
aantippen.
De verbindingsopbouw afwachten, zo nodig de be-
treende meldingen bevestigen.
Handmatige verbinding van het infotainment met
de hotspot van het mobiele apparaat
De hotspot-beveiliging van het mobiele apparaat
op WPA2 instellen.
Het contact inschakelen.
De wifi-eenheid van het infotainment in het menu-
punt
WLAN
WLAN
WLAN
inschakelen.
Handmatige instellingen
aantippen.
De naam van de te verbinden hotspot en het toe-
gangswachtwoord ingeven.
Verbinden
aantippen.
De verbindingsopbouw afwachten, zo nodig de be-
treende meldingen bevestigen.
Tips voor een goede verbinding
Alleen de te verbinden hotspot ingeschakeld laten,
de andere hotspots uitschakelen.
Niet-gebruikte hotspots wissen. Hierdoor wordt
de voor de verbindingsopbouw benodigde tijd ver-
kort.
Bij enkele hotspots duurt de verbindingsopbouw
langer, het einde van de verbindingsopbouw af-
wachten.
Bij onderbreking van de verbindingsopbouw op-
nieuw naar beschikbare hotspots zoeken en de
verbindingsopbouw herhalen.
Dataverbinding
Instellingen
Mobiele gegevens
Aan mobiele gegevens voor de dataverbinding
kunnen conform de betalingsvoorwaarden van de
provider van het mobiele netwerk kosten verbon-
den zijn.
92
Infotainment Amundsen › Dataverbinding
Soorten opbouw van de dataverbinding
Verbinding van het infotainment met de externe
hotspot via wifi.
Via het USB-apparaat CarStick.
Verbinding met behulp van het USB-apparaat Car-
Stick
Het USB-apparaat CarStick kan uit het programma
met ŠKODA Originele Accessoires worden besteld.
Een simkaart met geactiveerde datadiensten in het
CarStick-apparaat steken.
De benodigde afmetingen van de simkaart en de
correcte handelwijze bij het insteken, is te vinden in
de meegeleverde handleiding van het CarStick-ap-
paraat.
Het contact en het infotainment inschakelen.
De CarStick in de USB-ingang voorin schuiven.
Ongeveer een minuut wachten, tot een van de an-
dere dan het rode controlelampje van de CarStick
permanent brandt.
Als het rode controlelampje brandt, de CarStick
verwijderen en opnieuw aanbrengen.
Als de simkaart met een pincode is beveiligd, de
pincode ingeven.
De ingegeven pincode door aantippen van
be-
vestigen.
Of:
aantippen, om de pincode op te slaan en te be-
vestigen.
Eventueel het benodigde netwerk van de datapro-
vider instellen.
LET OP
Bij het insteken van een simkaart van ongeschikt for-
maat of in de verkeerde richting bestaat gevaar voor
beschadiging van het USB-apparaat CarStick.
Netwerkparameters instellen
Netwerk
aantippen.
De gewenste parameters instellen.
Voor de exacte parameters voor de netwerkin-
stelling contact opnemen met de provider.
SmartLink
Werking
SmartLink biedt de mogelijkheid om gecertificeerde
applicaties van een aangesloten mobiel apparaat op
het infotainmentbeeldscherm weer te geven en te
bedienen.
De certificering kan beperkt zijn door het gebruik
van de nieuwste update van de betreende Smart-
Link-applicatie.
Applicaties kunnen bv. worden gebruikt voor de rou-
tegeleiding, het bellen, het luisteren naar muziek en
dergelijke.
Het mobiele apparaat kan via een USB-kabel worden
verbonden.
Ondersteunde verbindingstypen
SmartLink ondersteunt de volgende verbindingsty-
pen.
Android Auto.
Apple CarPlay.
MirrorLink.
Overzichten van de SmartLink-verbinding
Menu weergeven
aantippen.
Of:
aantippen.
A
Eerder verbonden apparaat
B
Momenteel verbonden apparaat
Weergave van de informatie over SmartLink
Verbreken van de actieve verbinding
Verbreken van de actieve verbinding
Instellingen van het menu SmartLink
Android Auto
Overzicht van actieve applicaties, telefoonge-
sprekken, ontvangen berichten en dergelijke.
Inschakelen van de spraakbediening (Google Voi-
ce)
93
Infotainment Amundsen › SmartLink
Apple CarPlay
A
Lijst met beschikbare applicaties
B
Afhankelijk van de bedieningsduur:
Aantippen: Terugkeren naar het hoofdmenu
Apple CarPlay
Ingedrukt houden: Inschakelen van de spraak-
bediening (Siri)
MirrorLink
Bedienen van de applicatie is niet mogelijk tijdens
het rijden
Terugkeren naar het hoofdmenu SmartLink
Lijst met actieve applicaties
Weergave van de laatste actieve applicatie op het
verbonden mobiele apparaat
Instellingen
Verbindingsvoorwaarden
Algemene verbindingsvoorwaarden
Het mobiele apparaat ondersteunt de SmartLink-
verbindingstypen Android Auto, Apple CarPlay of
MirrorLink.
Het mobiele apparaat en het SmartLink-verbin-
dingstype worden op de betreende markt on-
dersteund.
Bij enkele verbonden mobiele apparaten moet het
mobiele apparaat "ontgrendeld" zijn.
Voorwaarden voor Android Auto
Het te verbinden apparaat moet de Android Au-
to-verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten, ondersteunde regio's en
applicaties die de Android Auto-verbinding on-
dersteunen, is te vinden op de internetpagina's
van Google, Inc.
Op het mobiele apparaat is de Android Auto ap-
plicatie geïnstalleerd.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbin-
ding op het mobiele apparaat is ingeschakeld.
Voorwaarden voor Apple CarPlay
Het te verbinden apparaat moet de Apple Car-
Play-verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten, ondersteunde regio's en
applicaties die de Apple CarPlay-verbinding on-
dersteunen, is te vinden op de internetpagina's
van Apple Inc.
De spraakbediening Siri is ingeschakeld.
De dataverbinding op het mobiele apparaat is in-
geschakeld.
Voorwaarden voor MirrorLink
Het te verbinden apparaat moet de MirrorLink-
verbinding ondersteunen.
Een lijst van apparaten en applicaties die de Mir-
rorLink-verbinding ondersteunen, is te vinden op
de internetpagina's van Car Connectivity Consor-
tium®.
Op het mobiele apparaat is de MirrorLink applica-
tie geïnstalleerd.
Sommige applicaties vereisen dat de dataverbin-
ding op het aangesloten mobiele apparaat is inge-
schakeld.
Bediening
Bediening van de actieve MirrorLink-applicatie
Voor de weergave van de volgende bedieningsvlak-
ken op de rechter draaiknop
drukken.
Weergave van de onderste bedieningsvlakken
Weergave van de bovenste bedieningsvlakken
Terugkeren naar het hoofdmenu MirrorLink
Beperking
Beperking van de SmartLink-applicaties tijdens het
rijden
Om veiligheidsredenen is de bediening van enkele
SmartLink-applicaties tijdens het rijden niet of
slechts beperkt mogelijk.
Functiebeperking van het infotainment bij de An-
droid Auto-verbinding
Tijdens de duur van de verbinding kan het externe
apparaat niet als audiobron in het menu Media
worden gebruikt.
Door de verbinding van het apparaat worden alle
op dat moment verbonden Bluetooth®-apparaten
losgekoppeld en wordt het apparaat automatisch
verbonden als basistelefoon.
94
Infotainment Amundsen › SmartLink
Tijdens de duur van de verbinding kunnen geen an-
deren Bluetooth®-apparaten worden verbonden.
Als actueel een routegeleiding plaatsvindt via het
infotainment, dan is het mogelijk dat deze door het
starten van de routegeleiding in de Android Auto-
applicatie wordt beëindigd. En omgekeerd, als ac-
tueel een routegeleiding in de Android Auto-appli-
catie plaatsvindt, dan is het mogelijk dat deze door
het starten van de routegeleiding op het infotain-
ment wordt beëindigd.
Functiebeperking van het infotainment bij de Ap-
ple CarPlay-verbinding
Tijdens de duur van de verbinding kan het externe
apparaat niet als audiobron in het menu Media
worden gebruikt.
Door de verbinding van het apparaat worden alle
momenteel verbonden Bluetooth®-apparaten los-
gekoppeld.
Tijdens de duur van de verbinding kunnen geen
Bluetooth®-apparaten met het infotainment wor-
den verbonden.
Als actueel een routegeleiding plaatsvindt via het
infotainment, dan is het mogelijk dat deze door het
starten van de routegeleiding in de Apple CarPlay-
applicatie wordt beëindigd. En omgekeerd, als ac-
tueel een routegeleiding in de Apple CarPlay-appli-
catie plaatsvindt, dan is het mogelijk dat deze door
het starten van de routegeleiding op het infotain-
ment wordt beëindigd.
Functiebeperking van het infotainment bij de Mir-
rorLink-verbinding
Tijdens de duur van de verbinding kan het externe
apparaat niet als audiobron in het menu Media
worden gebruikt.
Wilt u het aan te sluiten apparaat in het menu Tele-
foon gebruiken, koppel en verbind dan het externe
apparaat vóór het opbouwen van de MirrorLink-
verbinding via Bluetooth® met het infotainment .
Instellingen
Apple CarPlay - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via Apple CarPlay selecteren.
Apple CarPlay - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu Apple CarPlay de functietoets
"ŠKODA" aantippen.
aantippen.
Android Auto - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via Android Auto selecteren.
Android Auto - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu Android Auto "Return to
SKODA" aantippen.
aantippen.
MirrorLink - Verbinding via USB
Het infotainment inschakelen.
Het mobiele apparaat inschakelen.
Het mobiele apparaat via een kabel aansluiten op
de voorste USB-ingang.
De verbinding via MirrorLink selecteren.
MirrorLink - Verbindingsverbreking
In het hoofdmenu MirrorLink
aantippen.
aantippen.
Wisselen naar een ander apparaat / verbindingsty-
pe
Met het infotainment kan worden gewisseld tussen
de momenteel verbonden apparaten of het verbin-
dingstype.
aantippen.
Het gewenste apparaat of het verbindingstype kie-
zen.
Navigatie
Navigatiemeldingen
De routegeleiding van het infotainment vindt plaats
met behulp van grafische rijadviezen en navigatie-
meldingen.
De navigatiemeldingen worden door het infotain-
ment gegenereerd. Een perfecte verstaanbaarheid
van de melding (bv. de straat- of stadnaam) kan niet
altijd worden gegarandeerd.
De laatste navigatiemelding herhalen
aantippen.
Navigatiemeldingen uitschakelen
aantippen.
Navigatiemeldingen instellen
In het hoofdmenu Navigatie
Navigatiemeldingen
aan-
tippen.
Navigatie-overzichten
Menu weergeven
aantippen.
Of:
aantippen.
95
Infotainment Amundsen › Navigatie
Kaartoverzicht
A
Wagenpositie
B
Route
C
Functietoetsen voor de bediening van de kaart-
weergave
D
Functietoets voor het bijzondere reisdoel
E
Functietoets voor de lijst met bijzondere reisdoe-
len
F
Verkeerstekens voor het betreende routege-
deelte
G
Informatie over maximumsnelheid
Volgende menu afhankelijk van de context
weergeven
Er vindt geen routegeleiding plaats - een nieuw
reisdoel zoeken/ingeven
Er vindt een routegeleiding plaats
Routeplan weergeven.
Verkeersbelemmering handmatig instellen.
Reisdoel zoeken/invoeren.
Routegeleiding beëindigen.
Volgende menu weergeven
Huidige wagenpositie als vlaggetjesreisdoel op-
slaan.
Lijst met opgeslagen routes weergeven.
Lijst met opgeslagen reisdoelen weergeven.
Lijst met laatste reisdoelen weergeven.
Routegeleiding naar thuisadres.
Zoeken naar bijzondere reisdoelen
Instellingen voor kaartweergave
Weergave voor de aansturing van de navigatie-
meldingen
Instellingen
Op de kaart getoonde symbolen
Reisdoelpositie
Tussenstoppositie
Positie van thuisadres
Favorietenpositie
Opties voor de kaartweergave
A
Automatische kaartweergave in dag-/nachtfunc-
tie, afhankelijk van de actueel ingeschakelde wa-
genverlichting
B
Kaartweergave in dagfunctie
C
Kaartweergave in nachtfunctie
D
In-/uitschakelen van de weergave van het extra
venster
E
In-/uitschakelen van de weergave van de geko-
zen bijzondere reisdoelencategorie
Kaartschaal
Er bestaat de mogelijkheid om de kaartschaal hand-
matig te wijzigen of de automatische schaalwijziging
in te schakelen.
Voor de weergave van de bedieningsvlakken het
wijzigen van de kaartschaal
A aantippen.
Manieren om de kaartschaal handmatig te wijzigen
Het beeldscherm met twee vingers aanraken en
deze naar elkaar resp. uit elkaar trekken.
Of:
De draaiknop
draaien.
In-/uitschakelen van automatische schaalwijziging
Wanneer de automatische schaal actief is, wijzigt de
kaartschaal automatisch, afhankelijk van de gereden
route alsmede van de uit te voeren manoeuvre.
De automatische schaal is alleen actief wanneer de
kaart op de wagenpositie gecentreerd is.
Voor het Inschakelen in het hoofdmenu Navigatie
aantippen.
Het bedieningsvlak wordt groen weergegeven.
Voor het Uitschakelen in het hoofdmenu Navigatie
aantippen.
96
Infotainment Amundsen › Navigatie
Het bedieningsvlak wordt wit weergegeven.
Het uitschakelen gebeurt tevens als de kaart wordt
verschoven of de schaal handmatig wordt gewijzigd.
Kaartweergave op verkleinde schaal
De kaartschaal wordt gedurende enkele seconden
verkleind en vervolgens weer hersteld.
Voor Weergave
aantippen.
Perspectief
Voor het wijzigen van de kaartoriëntatie A aantip-
pen.
Het perspectief van de kaart kan als volgt worden
weergegeven.
Naar noorden gerichte kaart
Het symbool van de wagenpositie draait, de kaart
en het Poolster-symbool
draaien niet.
In rijrichting gerichte kaart
De kaart en het Poolster-symbool draaien, het
symbool van de wagenpositie draait niet.
Bij een grotere kaartschaal dan 10 km wordt de
kaart automatisch in de richting noorden gericht.
Kaartcentrering
De verschoven kaart kan op de wagen-, reisdoel- of
routepositie worden gecentreerd.
Voor kaartcentrering aantippen.
Een nieuw reisdoel zoeken
aantippen.
A
Invoerregel
B
Afhankelijk van de zoekmodus worden de vol-
gende symbolen weergegeven
- Weergave van de kaart en de lijst van de in
de navigatiedatabase opgezochte reisdoelen
- Weergave van de kaart en de lijst van de
online opgezochte reisdoelen
C
- Keuze van zoeken/ingeven reisdoel
D
Contextafhankelijk weergeven van de reis-
doelenlijst
Lijst met de laatste reisdoelen.
Lijst met opgezochte reisdoelen.
Het opgezochte reisdoel kiezen
De gegevens voor het zoeken van het reisdoel in-
geven.
Het gewenste reisdoel kiezen.
Er worden details over het reisdoel weergegeven
met de optie om de routegeleiding te starten.
Een nieuw reisdoel via het adres ingeven
aantippen.
Er wordt een menu met opties voor het ingeven
van een reisdoel weergegeven.
Het ingeven van een reisdoel via het adres kiezen.
De benodigde gegevens ingeven.
Er worden details over het reisdoel weergegeven
met de optie om de routegeleiding te starten.
Een nieuw reisdoel via het kaartpunt ingeven
aantippen.
Er wordt een menu met opties voor het ingeven
van een reisdoel weergegeven.
Het ingeven van een reisdoel via het kaartpunt kie-
zen.
Door het aanraken van het beeldscherm het ge-
wenste reisdoel in het vizier verschuiven.
Of:
De GPS-coördinaten instellen.
Het ingeven van het reisdoel bevestigen.
Er worden details over het reisdoel weergegeven
met de optie om de routegeleiding te starten.
Lijst met opgeslagen reisdoelen
Reisdoelen
aantippen.
A
Categorie met opgeslagen reisdoelen selecteren
- Opgeslagen reisdoelen
- Vlaggetjesreisdoel
97
Infotainment Amundsen › Navigatie
Wagenpositie op het moment van het op-
slaan van het vlaggetjesreisdoel.
- Opgeslagen reisdoel
- Favoriet
- Favorieten
- Reisdoelen van de telefooncontacten
- In de ŠKODA Connect Portal of in de ŠKO-
DA Connect applicatie aangemaakte online
reisdoelen
Het opgeslagen reisdoel kiezen
De categorie met opgeslagen reisdoelen kiezen.
Het gewenste reisdoel kiezen.
Er worden details over het reisdoel weergegeven
met de optie om de routegeleiding te starten.
Reisdoel kiezen door aantippen van het punt op de
kaart
Het gewenste punt of het symbool van het bijzon-
dere reisdoel op de kaart aantippen.
aantippen, om de routegeleiding te starten.
Routeberekening
Door het starten van de routegeleiding naar een reis-
doel ontstaat een route.
Op de route kunnen nog meer tussenstops worden
ingevoegd.
De routeberekening gebeurt op basis van ingestelde
routeopties.
Routeopties
aantippen.
De gewenste lijstvermeldingen selecteren.
Bij ingeschakelde keuze van alternatieve routes
wordt na de berekening van een nieuwe route het
volgende menu getoond.
Voor het in-/uitschakelen van de alternatieve rou-
tes in het hoofdmenu Navigatie
Routeopties
3 al-
ternatieve routes voorstellen
aantippen.
Zuinige route met een zo kort mogelijke reis-
tijd en een zo kort mogelijke afstand - de route
is groen gemarkeerd.
Snelste route naar het reisdoel, ook als daar-
voor een omweg nodig is - de route is rood ge-
markeerd.
Kortste route naar het reisdoel, ook als daar-
voor een langere reistijd nodig is - de route is
oranje gemarkeerd.
Het infotainment probeert desondanks een routege-
leiding mogelijk te maken, ook als de navigatiegege-
vens onvolledig zijn of er helemaal geen gegevens
voor het betreende gebied zijn.
Wanneer u de rijadviezen negeert en van de route af-
wijkt, wordt de route opnieuw berekend.
De gegeven navigatiemeldingen kunnen van de ac-
tuele situatie afwijken, bijvoorbeeld door verouderde
navigatiegegevens.
Route-overzicht
Tijdens de routegeleiding is de weergave van een
route-overzicht mogelijk.
Routeplan
aantippen.
Reisdoelen onderling wisselen
Wanneer in de route tussenstops zijn opgenomen,
bestaat de mogelijkheid deze in het route-overzicht
onderling uit te wisselen en zo hun volgorde te wijzi-
gen, verdere reisdoelen toe te voegen of reisdoelen
te wissen.
Om de volgorde van het reisdoel te wijzigen,
in-
gedrukt houden, tot de functietoets voor het reis-
doel vrij wordt.
Het reisdoel naar de gewenste positie verschuiven
en de functietoets loslaten.
De route wordt opnieuw berekend.
Lijst met verkeersmeldingen
Het infotainment biedt de mogelijkheid tot ont-
vangst van verkeersmeldingen met informatie over
verkeersopstoppingen via TMC (Trac Message
Channel) of online via de online-dienst Infotainment
Online.
De lijst met verkeersmeldingen wordt door het info-
tainment automatisch continu geactualiseerd.
Voor weergave van verkeersmeldingen
aantippen.
A
Lijst met verkeersmeldingen
B
Filteren van verkeersmeldingen
C
Symbool van de bron van de verkeersmelding
Indien geen routegeleiding plaatsvindt, wordt de
verkeersopstopping m.b.v. een rode lijn in de kaart
weergegeven.
Indien een routegeleiding plaatsvindt, wordt de ver-
keersopstopping als volgt weergegeven.
Grijze lijn - De verkeersopstopping ligt niet op de
route
Rode lijn - De verkeersopstopping ligt op de route,
de route wordt niet opnieuw berekend en de route
voert via de verkeersopstopping
98
Infotainment Amundsen › Navigatie
Oranje lijn - De verkeersopstopping ligt op de rou-
te, de route wordt opnieuw berekend en er wordt
een omleidingsroute aangeboden
Voor het in-/uitschakelen van de verkeers-
stroomweergave in het hoofdmenu Navigatie
Kaart
Instellingen verkeersstroom
aantippen.
LET OP
ŠKODA AUTO aanvaardt geen verantwoordelijkheid
voor de beschikbaarheid, inhoud, tijdigheid of evalua-
tie van TMC-verkeersmeldingen of andere gegevens
die door derden zijn verstrekt. ŠKODA AUTO is niet
gemachtigd om deze gegevens op enigerlei wijze te
controleren of aan te passen. De gegevens kunnen
alleen worden bewerkt door het infotainment in ge-
bieden waar deze beschikbaar zijn.
Bediening door aanraken
Kaart verschuiven
Reisdoel ingeven door aantippen van het punt op
de kaart
Op de kaart inzoomen
Op de kaart uitzoomen
Beperking
Het infotainment kan onjuiste rijadviezen geven als
de wegconditie of de verkeerssituatie niet overeen-
komt met de navigatiegegevens.
Dit kan ertoe leiden dat de routegeleiding wordt uit-
gevoerd met een andere route of een verandering
van richting naar een eenrichtingsweg wordt voor-
gesteld.
Instellingen
Verkeersbelemmering ontwijken
Als de functie is ingeschakeld en het infotainment in-
formatie van de online-verkeersinformatie of via de
TMC-verkeersmeldingen ontvangt over een ver-
keersbelemmering op de route wordt de route op-
nieuw berekend.
Voor het In-/uitschakelen van de functie in het
hoofdmenu Navigatie
Routeopties
Dynamische route
aantippen.
Informatie over de aankomsttijd op het reisdoel/
rijtijd weergeven
In de statusregel wordt informatie over de tijd weer-
gegeven afhankelijk van de volgende instelling.
In het hoofdmenu Navigatie
Uitgebreide instellingen
Tijdweergave:
aantippen.
Informatie over reisdoel/tussenstop weergeven
In de statusregel wordt informatie over de afstand
en rijtijd naar het reisdoel weergegeven afhankelijk
van de volgende tijdinstelling.
In het hoofdmenu Navigatie
Uitgebreide instellingen
Statusregel:
aantippen.
Weergave van landspecifieke snelheidslimieten
in-/uitschakelen
Bij ingeschakelde functie worden bij het overschrij-
den van de landsgrens de landspecifieke snelheidsli-
mieten weergegeven.
In het hoofdmenu Navigatie
Uitgebreide instellingen
Aanwijzing: landsgrens gepasseerd
aantippen.
Of:
99
Infotainment Amundsen › Navigatie
In het hoofdmenu Navigatie
Uitgebreide instellingen
Aanwijzing: landsgrens gepasseerd
aantippen.
Voor de Weergave van snelheidslimieten in het
hoofdmenu Navigatie
Maximumsnelheid
aantippen.
Weergave van verkeerstekens op snelwegen in-/
uitschakelen
Bij ingeschakelde functie geeft het infotainment ver-
keers- en informatieborden op snelwegen weer.
In het hoofdmenu Navigatie
Kaart
Verkeerstekens
weergeven
aantippen.
Tankwaarschuwing in-/uitschakelen
Wanneer de functie is ingeschakeld en de brandstof-
voorraad het reservegebied heeft bereikt, verschijnt
een waarschuwingsmelding met de optie om naar
het dichtstbijzijnde tankstation te gaan.
In het hoofdmenu Navigatie
Tankopties
Tankwaar-
schuwing
aantippen.
Rijden met een aanhangwagen
Voor de berekening van de juiste route voor het rij-
den met een aanhangwagen de optie inschakelen
voor het rekening houden met een aanhangwagen.
In het hoofdmenu Navigatie
Routeopties
Aanhangwa-
gen meerekenen
aantippen.
Navigatiemeldingen instellen
In het hoofdmenu Navigatie
Navigatiemeldingen
aan-
tippen.
Het gewenste menupunt kiezen en instellen.
Voorkeurscategorieën met bijzondere reisdoelen
Voorkeurscategorieën met bijzondere reisdoelen
worden op de kaart weergegeven en bij het zoeken
van het reisdoel ter beschikking gesteld.
In het hoofdmenu Navigatie
Kaart
Bijzondere reisdoe-
len weergeven
Categorieën voor bijzondere reisdoelen kiezen
aantip-
pen.
Voorkeurscategorieën instellen.
Thuisadres instellen
Het vastgelegde thuisadres wordt weergegeven in
het overzicht van aanbevolen reisdoelen.
Thuisadres
aantippen.
Het thuisadres via de actuele wagenpositie vast-
leggen of het adres ingeven.
Demomodus in-/uitschakelen
In de demomodus wordt de routegeleiding van het
startpunt van de demomodus naar het gekozen reis-
doel gesimuleerd.
Bij ingeschakelde functie stelt het infotainment vóór
de start van de routegeleiding de vraag of de route-
geleiding op de normale manier of in de demomodus
moet plaatsvinden.
Voor het In-/uitschakelen in het hoofdmenu Navi-
gatie
Uitgebreide instellingen
Demomodus
aantippen.
Startpunt van de demomodus vastleggen
In het hoofdmenu Navigatie
Uitgebreide instellingen
Demomodus
Startpunt demomodus bepalen
aantippen.
Of:
Het gewenste punt in de kaart houden en het me-
nupunt
Startpunt demomodus bepalen
kiezen.
Update van de navigatiedatabase
Informatie over het updaten van de navigatiedataba-
se kan bij een ŠKODA Partner worden opgevraagd
of staat op de volgende ŠKODA-internetpagina.
http://go.skoda.eu/updateportal
Navigatiegegevensbron Amundsen
De navigatiegegevens zijn op een originele SD-kaart
opgeslagen.
Om de werking van de navigatie te waarborgen,
moet de originele SD-kaart met de navigatiegege-
vens in de betreende opening in de externe mo-
dule zijn gestoken.
Als de originele SD-kaart eens beschadigd of verlo-
ren is, kan een nieuwe originele SD-kaart uit het pro-
gramma met ŠKODA Originele Accessoires worden
besteld.
Met een niet-originele SD-kaart werkt de navigatie
niet.
Versie van de navigatiedatabase bepalen
Systeeminformatie
aantippen.
100
Infotainment Amundsen › Navigatie
Onlinediensten
ŠKODA Connect
Voorschriften
De rechten en plichten van de contractpartners met
betrekking tot de levering van deze diensten worden
geregeld in een afzonderlijke overeenkomst. Actuele
juridische documenten met betrekking tot de ŠKO-
DA Connect diensten zijn te vinden op de ŠKODA
Connect Portal en in de ŠKODA Connect applicatie.
Werking
De ŠKODA Connect diensten bieden de mogelijkheid
om de wagen met de online-wereld te verbinden. Ze
vormen dus een uitbreiding van de wagen- en info-
tainmentfuncties.
De ŠKODA Connect diensten behoren niet tot de
uitrustingsomvang van de wagen. Deze worden af-
zonderlijk op de ŠKODA Connect Portal of in de
ŠKODA Connect-applicatie besteld.
Het aanbod van ŠKODA Connect diensten is afhan-
kelijk van het wagentype en de uitrusting, van het in-
fotainment en het betreende land.
Internetpagina ŠKODA Connect
De internetpagina ŠKODA Connectbevat actuele in-
formatie met betrekking tot de ŠKODA Connect
diensten, de link naar de ŠKODA Connect Portal en
de optie om de ŠKODA Connect applicatie te down-
loaden.
De internetpagina wordt na het inlezen van de vol-
gende QR-code of via de link geopend.
http://go.skoda.eu/skoda-connect
Internetpagina ŠKODA Connect Portal
De internetpagina ŠKODA Connect Portal maakt bv.
de gebruikersregistratie, de bestelling van ŠKODA
Connect diensten, het dienstenbeheer of de toegang
op afstand tot de wagen mogelijk.
De internetpagina wordt na het inlezen van de vol-
gende QR-code of via de link geopend.
http://go.skoda.eu/connect-portal
ŠKODA Connect applicatie
De ŠKODA Connect applicatie maakt bv. de gebrui-
kersregistratie, de bestelling van ŠKODA Connect
diensten of de toegang op afstand tot de wagen mo-
gelijk.
De applicatie kan na het inlezen van de volgende QR-
code of link naar het mobiele apparaat worden ge-
download.
http://go.skoda.eu/skodaconnectapp
Voorwaarden
Gebruiksvoorwaarden van de ŠKODA Connect
diensten
In de wagen is een gebruiker geregistreerd.
De ŠKODA Connect diensten zijn actief.
Beschikbaarheid van de ŠKODA Connect diensten
De beschikbaarheid is afhankelijk van de volgende
voorwaarden.
Mobiel netwerk waarover de verbinding met de
ŠKODA Connect diensten is gewaarborgd, is be-
schikbaar.
De beschikbaarheid, de functionaliteit, de verbin-
dingssnelheid en de technologie van het mobiele
telefoonnetwerk kunnen verschillen in de betref-
fende landen en zijn afhankelijk van de exploitant
van het mobiele telefoonnetwerk.
In gebieden met onvoldoende signaal, bv. in on-
dergrondse garages, kan de functie beperkt zijn.
De ŠKODA Connect diensten zijn beschikbaar voor
uw wagen, het infotainment en he betreende
land.
De beschikbaarheid kan op de ŠKODA Connect
internetpagina worden gecontroleerd.
http://go.skoda.eu/skoda-connect-availability
Beschikbaarheid van de ŠKODA Connect diensten
De beschikbaarheid van de diensten wordt aangege-
ven door de verkleuring van het symbool in de sta-
tus op het infotainmentscherm weergegeven.
Wit - De ŠKODA Connect diensten zijn beschik-
baar.
Rood - De ŠKODA Connect diensten zijn niet be-
schikbaar.
101
Onlinediensten › ŠKODA Connect
Gebruikersregistratie en activeren van de
ŠKODA Connectdiensten
Werking
Door de gebruikersregistratie ontvangt u het ŠKODA
ID-gebruikersaccount dat in alle ŠKODA-applicaties
en diensten kan worden gebruikt
De gebruikersregistratie van de ŠKODA Connect
diensten kan op de volgende plaatsen plaatsvinden.
Internetpagina ŠKODA Connect Portal.
ŠKODA Connect applicatie.
Bij de registratie maakt u een S-PIN aan.
U heeft de S-PIN nodig voor het aanmelden bij be-
paalde ŠKODA Connect diensten en voor het aan-
melden bij het beveiligde gebruikersaccount
Instellingen
Gebruikersregistratie
De gebruikersregistratie en de activering van de
ŠKODA Connect onlinediensten vindt plaats op de
ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA Connect ap-
plicatie.
Om de gebruikersregistratie te voltooien, is toe-
gang tot de bij de registratie vermelde e-mailbox
vereist.
Activering van de onlinediensten
Om de ŠKODA Connect onlinediensten te activeren,
als volgt te werk gaan.
Het contact en het infotainment inschakelen.
Het gewenste menu kiezen.
ŠKODA Connect (Onlinediensten)
Registratie
.
Of:
ŠKODA Connect (Onlinediensten)
Registratie
.
De bij de gebruikers- en wagenregistratie op de
ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA Connect
applicatie ontvangen registratie-PIN ingeven en
bevestigen.
Wachten tot de voltooiingsmelding van de regi-
stratie verschijnt.
Eventuele meldingen op het beeldscherm bevesti-
gen.
Instelling van de bescherming van
persoonlijke gegevens
Persoonlijke gegevens
Persoonlijke klantgegevens worden door ŠKODA
AUTO overeenkomstig de algemeen geldende wet-
telijke bepalingen verzameld, verwerkt en gebruikt.
De actuele verklaring over de bescherming van per-
soonsgegevens is te vinden op de volgende website.
http://www.skoda-auto.com/other/personal-
data
Als contractpartner bij het gebruik van de ŠKODA
Connect-diensten dient u te zorgen voor de bescher-
ming van persoonsgegevens en het recht op privacy.
Informeer de gebruiker van de wagen en de passa-
giers dat de wagen gebruikersgegevens verzendt en
gebruik maakt van lokalisatiediensten. Indien u dit
nalaat, kunnen de rechten van de gebruiker van de
wagen en de passagiers worden geschonden.
Werking
Bij het gebruik van de ŠKODA Connect-diensten
worden gebruikers- en wagengegevens en informa-
tie van de lokalisatiediensten verzonden.
Lokaliseringsdiensten
Voor de volledige functionaliteit van sommige online-
diensten zijn geactiveerde lokalisatiediensten vereist.
De lokalisatiediensten omvatten bv. informatie over
de laatste parkeerpositie, gebiedswaarschuwingen
en snelheidswaarschuwingen.
Bij actieve lokalisatiediensten wordt in de statusregel
op het infotainmentbeeldscherm het symbool
weergegeven.
Instellingen
Deeigenaar van de wagen kan het beschermingsni-
veau van persoonsgegevens instellen door de functie
Privémodus in- of uit te schakelen.
Door het inschakelen van de functie Privémodus
worden de diensten uitgeschakeld met betrekking
tot het verzenden van wageninformatie en persoons-
gegevens die voor de levering van de onlinediensten
ŠKODA Connect onontbeerlijk zijn.
Functie Privémodus uit-/inschakelen
Om de functie Privémodus in te schakelen, het vol-
gende kiezen.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Dienstenbeheer
Privémodus
.
Of:
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Dienstenbeheer
Privé-
modus
.
Na inschakelen van de functie Privémodus is het
gebruik van de oproepfunctie als volgt mogelijk.
Noodoproep blijft volledig functioneel.
102
Onlinediensten › Gebruikersregistratie en activeren van de ŠKODA Connectdiensten
Deinformatie- en pechoproep is beperkt.
Gebruikersaccount
Waarop letten
Wanneer u een oudere wagen met ŠKODA Connect
diensten koopt, kunnen de diensten actief zijn en kan
de gebruiker de vorige eigenaar van de wagen zijn.
De vorige eigenaar kan dan nog steeds de mogelijk-
heid hebben om de wagenfuncties te regelen en in-
formatie te verkrijgen over de gebruikers en de wa-
gen.
Daarom adviseren wij de vorige gebruiker te verwij-
deren. Meldt u zich aansluitend aan met uw eigen ge-
bruikersaccount.
Als u de registratie van een nieuwe gebruiker uit-
voert, wordt de vorige gebruiker automatisch over-
schreven.
Voorwaarden
Voor beheer van de gebruikersaccounts is de be-
schikbaarheid van de ŠKODA Connect diensten on-
ontbeerlijk.
Instellingen
Gebruiker wissen
Het contact en het infotainment inschakelen.
Het gewenste menu kiezen.
ŠKODA Connect (Onlinediensten)
Registratie
.
Of:
ŠKODA Connect (Onlinediensten)
Registratie
.
Houder wissen
Wissen
aantippen.
Het wissen bevestigen.
Door de geregistreerde wagen in het gebruikers-
account op de ŠKODA Connect Portal te wissen,
wordt de gebruiker ook in het infotainment gewist.
Gebruiker wisselen
Het contact en het infotainment inschakelen.
Het gewenste menu kiezen.
ŠKODA Connect (Onlinediensten)
Registratie
.
Of:
ŠKODA Connect (Onlinediensten)
Registratie
.
Nieuwe houder
Houderwisseling
aantippen.
De bij de registratie van de nieuwe gebruiker en bij
de wagenregistratie op de ŠKODA Connect Portal
ontvangen registratie-pincode ingeven en bevesti-
gen.
Eventueel de wisseling door het aantippen
Hoofdgebr.
wijzigen
bevestigen.
Beheer van de onlinediensten
Gebruiksdoel
Beheer van de onlinediensten
In het dienstenbeheer is het mogelijk om informatie
over de onlinediensten en over de geldigheid van de
betreende licentie weer te geven of de diensten in
of uit te schakelen.
Het gewenste menu kiezen.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Privésfeer en diensten
.
Of:
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Privésfeer en diensten
.
Om de omschrijvingen en de status van de dien-
sten weer te geven, de gewenste dienst selecte-
ren.
Voor uitgebreide informatie over de dienst aan-
tippen.
Om de diensten in of uit te schakelen, de check-
box aantippen.
Verbindingstoestand van de onlinediensten
De verbindingstoestand van de ŠKODA Connect on-
linediensten wordt door een symbool in de status-
balk op het infotainmentbeeldscherm weergegeven.
A
De ŠKODA Connect onlinediensten zijn beschik-
baar.
Tegelijkertijd kan het symbool van het dataver-
bindingstype worden weergegeven.
B
De ŠKODA Connect onlinediensten zijn niet be-
schikbaar.
C
De lokaliseringsdiensten zijn beperkt of gedeac-
tiveerd.
Gedetailleerde informatie over de onlinediensten
kan in het beheer van de onlinediensten worden
weergegeven.
D
De lokaliseringsdiensten zijn geactiveerd.
103
Onlinediensten › Gebruikersaccount
Gedetailleerde informatie over de onlinediensten
kan in het beheer van de onlinediensten worden
weergegeven.
Voorwaarden
In het infotainment is een gebruiker met actieve
ŠKODA Connect diensten geregistreerd.
De ŠKODA Connect diensten zijn beschikbaar.
Bediening
Lijst met onlinediensten weergeven
Privésfeer en dienstenbeheer
aantippen.
Details van de dienst weergeven
In de lijst met onlinediensten de gewenste dienst
selecteren.
De details van de dienst kan de volgende informatie
en functies bevatten.
Toestand van de dienst.
Reden waarom een dienst niet beschikbaar is of
wie deze heeft uitgeschakeld.
Naam van de groep van de onlinediensten waarin
de betreende dienst is opgenomen.
Vervaldatum van de geldigheid van de dienst.
In-/uitschakelen van het gebruik van de dienst.
Gebruik van de dienst in-/uitschakelen
Privésfeer en dienstenbeheer
aantippen.
In de lijst met onlinediensten de gewenste dienst
selecteren.
De gewenste dienst uit-/inschakelen.
Het gebruik van de dienst geldt voor alle gebrui-
kersaccounts. De dienst kan alleen worden gebruikt
indien deze beschikbaar is.
Instellingen
Functie Care Connect uit-/inschakelen
Door het uitschakelen van de Care Connect diensten
worden de diensten uitgeschakeld met betrekking
tot het verzenden van wageninformatie en persoons-
gegevens die voor de levering van de Care Connect
onlinediensten onontbeerlijk zijn.
Om de Care Connect diensten uit te schakelen, het
volgende menu kiezen.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Dienstenbeheer
Care Con-
nect
.
Of:
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Dienstenbeheer
Care
Connect
.
Na uitschakelen van de functie Care Connect is
het gebruik van de oproepfuncties als volgt mogelijk.
Noodoproep blijft volledig functioneel.
Deinformatie- en pechoproep is beperkt.
Functie Infotainment Online uit-/inschakelen
Door het uitschakelen van de Infotainment Online
diensten worden de diensten uitgeschakeld met be-
trekking tot het beschikbaar stellen van de Infotain-
ment Online onlinediensten.
Om de Infotainment Online diensten uit te schake-
len, het volgende menu kiezen.
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Dienstenbeheer
Infotainment
Online
.
Of:
ŠKODA Connect (onlinediensten)
Dienstenbeheer
Info-
tainment Online
.
Onlinediensten uit-/inschakelen
Het is mogelijk om de onlinediensten door een ŠKO-
DA Servicepartner te laten uit-/inschakelen.
Na het uitschakelen van de onlinediensten werkt
geen van de ŠKODA Connect onlinediensten meer,
incl. de noodoproep.
Om de gebruiker van de
wagen te informeren
over het feit dat de ŠKO-
DA Connect onlinedien-
sten niet meer werken,
brengt de Servicepartner
op een zichtbare plaats in de wagen (bv. op de he-
melbekleding) een sticker aan.
Deze sticker mag niet worden verwijderd, zolang de
onlinediensten zijn uitgeschakeld.
LET OP
Houd er rekening mee dat de nood-, informatie- en
pechoproep na het uitschakelen van de onlinedien-
sten niet beschikbaar is.
Om deze reden vindt bij een zwaar ongeval geen au-
tomatische noodoproep plaats.
Informatie-oproep
Gebruiksdoel
De informatieoproep kan bij problemen met de ŠKO-
DA Connect-diensten of voor informatie over de
producten en diensten van het merk ŠKODA worden
gebruikt.
Voorwaarden
De ŠKODA Connect-diensten zijn actief.
De ŠKODA Connect-diensten zijn beschikbaar.
104
Onlinediensten › Informatie-oproep
Bediening
De toets indrukken.
Pechoproep
Gebruiksdoel
De pechoproep kan worden gebruikt in geval van
pech.
Door op de toets te drukken, wordt de verbinding
met de ŠKODA-reparatiedienst opgebouwd. Tegelij-
kertijd verstuurt de wagen informatie over de wa-
genstatus en de wagenpositie.
Voorwaarden
De ŠKODA Connect-diensten zijn actief.
De ŠKODA Connect-diensten zijn beschikbaar.
Bediening
De toets indrukken.
Serviceafspraakplanning
Gebruiksdoel
Indien de wagen herkent dat een servicebezoek
noodzakelijk is, stuurt het deze informatie automa-
tisch naar de servicepartner van uw keuze.
De servicepartner neemt vervolgens contact met u
op en plant het servicebezoek na overleg met u in.
Voorwaarden
De dienst en de gekoppelde functies zijn beschikbaar
afhankelijk van de volgende voorwaarden.
Op de ŠKODA Connect Portal of in de ŠKODA
Connect applicatie is een servicepartner geselec-
teerd.
Het wagentype, de wagenuitrusting en het info-
tainmenttype worden ondersteund.
De ŠKODA Connect diensten zijn actief.
De ŠKODA Connect diensten zijn beschikbaar.
De Care Connect diensten zijn ingeschakeld.
De functie Privémodus is uitgeschakeld.
Wagenstatusrapport
Gebruiksdoel
Met het wagenstatusrapport is het mogelijk om onli-
ne controle te hebben over de status van de wagen.
De dienst is in de applicatie ŠKODA Connect en op
de internetpagina ŠKODA Connect Portal beschik-
baar.
Tot de beschikbare wagengegevens behoren bijvoor-
beeld de afgelegde afstand, geselecteerde waar-
schuwingsmeldingen of eisen aan de inspectiebeurt.
Voorwaarden
De dienst en de gekoppelde functies zijn beschikbaar
afhankelijk van de volgende voorwaarden.
De ŠKODA Connect diensten zijn actief.
De ŠKODA Connect diensten zijn beschikbaar.
Toegang op afstand tot de wagen
Gebruiksdoel
De dienst met betrekking tot externe toegang tot de
wagen biedt de mogelijkheid om op afstand bepaal-
de wagenfuncties te bedienen en toegang te krijgen
tot wageninformatie.
Tot de beschikbare functies behoren bv. de volgen-
de.
Rittenoverzicht.
Melding bij activering van het alarm.
Meldingen van lokalisatiediensten, zoals bv. stand-
plaats-, gebieds- of snelheidsmelding
Zoeken van de wagen met licht- en geluidssigna-
len.
Wagenvergrendeling en -ontgrendeling op afstand.
105
Onlinediensten › Pechoproep
Voorwaarden
De dienst en de gekoppelde functies zijn beschikbaar
afhankelijk van de volgende voorwaarden.
Het wagentype, de wagenuitrusting en het info-
tainmenttype worden ondersteund.
De ŠKODA Connect diensten zijn actief.
De ŠKODA Connect diensten zijn beschikbaar.
Starten en rijden
Starten met de sleutel
Aanwijzingen voor het starten
GEVAAR
Vergiftigingsgevaar door uitlaatgassen!
De motor niet laten draaien in afgesloten ruimtes.
Standen van de sleutel in het contactslot
1
Contact uitgescha-
keld
2
Contact ingescha-
keld
3
Motor starten
Wagen met schakelbak starten
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
De versnellingshendel in de neutrale stand zetten.
Het koppelingspedaal ingetrapt houden.
De sleutel in de stand
3 draaien.
De sleutel loslaten.
Wagen met automatische versnellingsbak starten
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
Het rempedaal ingetrapt houden.
De keuzehendel in stand of zetten.
De sleutel in de stand 3 draaien.
De sleutel loslaten.
VOORZICHTIG
Gevaar voor een onverwachte beweging van de wa-
gen!
Bij temperaturen onder -10 °C de wagen starten
met de keuzehendel in stand
.
Motor afzetten
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
De sleutel in de stand 1 draaien.
Bij wagens met automatische versnellingsbak kan de
sleutel alleen worden verwijderd als de keuzehendel
in stand
staat.
WAARSCHUWING
Gevaar voor vergrendeling van de stuurinrichting!
Tijdens het rijden met afgezette motor moet het
contact ingeschakeld zijn.
LET OP
Gevaar voor oververhitting van de motor!
Na hoge motorbelasting de motor niet direct af-
zetten als de wagen stilstaat, maar nog circa 1 mi-
nuut stationair laten draaien.
106
Starten en rijden › Starten met de sleutel
Starten door druk op de knop
Aanwijzingen voor het starten
GEVAAR
Vergiftigingsgevaar door uitlaatgassen!
De motor niet laten draaien in afgesloten ruimtes.
Werkingsvoorwaarden
De wagensleutel bevindt zich in het interieur.
LET OP
Gevaar voor verlies resp. beschadiging van de sleutel!
Het systeem kan de sleutel herkennen, ook als deze
op het dak van de wagen ligt en is vergeten.
De sleutel altijd bij u dragen.
Contact in- en uitschakelen
Op de startknop drukken.
Wagen met schakelbak starten
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
De versnellingshendel in de neutrale stand zetten.
Het koppelingspedaal ingetrapt houden.
Op de startknop drukken.
Wagen met automatische versnellingsbak starten
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
Het rempedaal ingetrapt houden.
De keuzehendel in stand
of zetten.
Op de startknop drukken.
VOORZICHTIG
Gevaar voor een onverwachte beweging van de wa-
gen!
Bij temperaturen onder -10 °C de wagen starten
met de keuzehendel in stand
.
Motor afzetten
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
Op de startknop drukken.
WAARSCHUWING
Gevaar voor vergrendeling van de stuurinrichting!
Tijdens het rijden met afgezette motor moet het
contact ingeschakeld zijn.
LET OP
Gevaar voor oververhitting van de motor!
Na hoge motorbelasting de motor niet direct af-
zetten als de wagen stilstaat, maar nog circa 1 mi-
nuut stationair laten draaien.
Startproblemen
Probleemoplossing
LET OP
Gevaar voor motorschade!
De wagen niet starten door deze aan te slepen.
De motor slaat niet aan
Het contact uitschakelen.
30 s wachten en opnieuw starten.
Indien de motor niet aanslaat, starten met behulp
van de accu van een andere wagen » Pagina 129 of
de hulp van een specialist inroepen.
De motor slaat niet aan, op het display verschijnt
een melding over de wegrijblokkering
De andere wagensleutel gebruiken.
Indien de motor niet aanslaat, de hulp van een spe-
cialist inroepen.
De sleutel kan niet worden gedraaid in het con-
tactslot
Het stuurwiel iets heen en weer bewegen en ge-
lijktijdig de sleutel draaien.
Met de startknop kan niet worden gestart, het sys-
teem heeft de sleutel niet herkend
brandt
De startknop met de
sleutel indrukken.
Indien de motor niet
aanslaat, de hulp van
een specialist inroepen.
De sleutel kan mogelijk niet worden herkend als
de batterij in de sleutel bijna leeg is of als het signaal
wordt gestoord.
De motor kan niet met de startknop worden afge-
zet
De startknop ingedrukt houden of tweemaal druk-
ken.
De koelluchtventilator blijft draaien na het afzetten
van de motor
De koelluchtventilator kan na het afzetten van de
motor nog ongeveer 10 min doordraaien. Dit is geen
defect.
De motor maakt geluiden na de koude start
Het verhoogde werkingsgeluid wordt veroorzaakt
door het kortstondig verhoogde motortoerental. Dit
is geen defect.
107
Starten en rijden › Starten door druk op de knop
Start-stopsysteem
Gebruiksdoel
Het start-stopsysteem vermindert schadelijke emis-
sies en de CO
2
-uitstoot en bespaart brandstof.
Werking
Als het systeem herkent dat bij het stoppen het
draaien van de motor niet nodig is, wordt de motor
afgezet en voor het wegrijden weer gestart.
Wagen met schakelbak
Een systeemgerelateerde uitschakeling van de mo-
tor vindt plaats bij het stoppen, bij het schakelen van
de versnellingshendel in de neutrale stand en bij het
loslaten van het koppelingspedaal.
Een systeemgerelateerd starten van de motor vindt
plaats wanneer het koppelingspedaal wordt inge-
trapt.
Wagen met automatische versnellingsbak
Een systeemgerelateerde uitschakeling van de mo-
tor vindt plaats wanneer wordt gestopt en het rem-
pedaal wordt bediend.
Een systeemgerelateerd starten van de motor vindt
plaats na het loslaten van het rempedaal.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
- De motor is door het start-stopsysteem uit-
geschakeld
- De motor is door het start-stopsysteem niet
uitgeschakeld, omdat niet aan de werkings-
voorwaarden is voldaan
Weergave van gedetailleerde informatie op het in-
fotainmentbeeldscherm
Wagenstatus
Of:
Wagenstatus
Werkingsvoorwaarden
Sommige voorwaarden zijn systeemgerelateerd en
kunnen niet worden beïnvloed of herkend. Daarom
kan het systeem in situaties, die voor de bestuurder
identiek zijn, verschillend reageren.
De bestuurder moet aan de volgende voorwaarden
voldoen.
Het bestuurdersportier is gesloten.
De bestuurder heeft de veiligheidsgordel omge-
gespt.
De snelheid was na de laatste keer stoppen hoger
dan 4 km/h.
Op het stopcontact voor de aanhangwagen is
geen aanhangwagen of een andere accessoire
aangesloten.
Instellingen
Automatische activering
Bij het starten van de motor.
Systeem deactiveren/activeren
De toets
indrukken.
Bij gedeactiveerd systeem brandt in de toets het
symbool
.
Als er een systeemgerelateerde uitschakeling van de
motor plaatsvindt en het systeem wordt gedeacti-
veerd, slaat de motor aan.
Probleemoplossing
De motor schakelt niet uit bij het stoppen of slaat
aan voor het wegrijden
Het systeem heeft herkend dat een draaiende motor
noodzakelijk is.
Schakelbak
Bediening
LET OP
Gevaar voor motorschade!
Voor het bereiken van het rode gebied op de toe-
rentellerschaal opschakelen naar de volgende ho-
gere versnelling.
LET OP
Gevaar voor schade aan de versnellingsbak!
Het koppelingspedaal bij het schakelen volledig in-
trappen.
Wanneer er niet hoeft te worden geschakeld, de
hand niet op de versnellingshendel laten rusten.
Achteruitversnelling inschakelen
De wagen stilzetten.
Het koppelingspedaal volledig intrappen.
De versnellingshendel in de neutrale stand zetten.
De versnellingshendel naar beneden drukken.
Deze volledig naar links plaatsen.
Kort wachten.
De achteruitversnelling inschakelen.
108
Starten en rijden › Start-stopsysteem
Automatische versnellingsbak
Keuzehendelstanden
Geparkeerde wa-
gen
De aangedreven
wielen zijn geblok-
keerd.
De stand alleen bij
stilstaande wagen
instellen
Achteruitversnelling
De stand
alleen bij
stilstaande wagen instellen
Neutrale stand
Er vindt geen overdracht plaats van het motor-
vermogen naar de wielen.
Vooruitrijden / Sportprogramma
Het schakelen vindt automatisch plaats.
In de modus wordt bij hogere toerentallen ge-
schakeld dan in de modus .
Tussen en kiezen (tegen de veerdruk in)
Keuzehendel uit de stand
of halen
brandt - de keuzehendel is geblokkeerd
Het rempedaal intrap-
pen en tegelijkertijd de
knop in de keuzehendel
indrukken.
WAARSCHUWING
Gevaar voor wegrollen van de stilstaande wagen!
Indien de keuzehendel in de stand
, of in de
handmatige schakelmodus staat, de wagen met de
rem op zijn plaats houden.
Bediening
Wegrijden
Het rempedaal ingetrapt houden.
De motor starten.
De knop in de keuzehendel indrukken en deze in de
gewenste stand zetten.
Het rempedaal loslaten en het gaspedaal licht in-
trappen.
Tijdens het rijden maximaal accelereren (kick-
down)
Het gaspedaal volledig intrappen.
Kortstondig stoppen (bv. voor een kruispunt)
De keuzehendel in stand laten staan en de wa-
gen met het rempedaal op zijn plaats houden.
Stoppen
Het rempedaal ingetrapt houden.
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
De knop in de keuzehendel indrukken en deze in de
stand zetten.
De motor afzetten.
In nullaststand rijden
Indien het systeem herkend dat tijdens de rit geen
versnelling hoeft te zijn ingeschakeld, wordt automa-
tisch naar de nullaststand geschakeld.
Er wordt in het instrumentenpaneel weergege-
ven.
Voorwaarden voor het rijden in de nullaststand
De modus
is geselecteerd.
Zowel gas- als rempedaal worden niet ingetrapt.
De rijsnelheid bedraagt 20-130 km/h.
Op het aanhangwagenstopcontact is geen belas-
ting aangesloten.
Handmatig schakelen met de keuzehendel
Om in te schakelen de keuzehendel in de stand
naar rechts (bij wagens met rechts stuur naar
links) verplaatsen.
Om uit te schakelen de keuzehendel weer in de
stand
zetten.
+
Opschakelen
-
Terugschakelen
Handmatig schakelen met de peddels op het
stuurwiel
-
Terugschakelen
+
Opschakelen
Om in te schakelen de
peddel - of
+
indruk-
ken.
Om uit te schakelen
de peddel
+
ingedrukt
houden.
Indien de peddels gedu-
rende een bepaalde tijd niet worden bediend, wordt
de handmatige schakelmodus automatisch uitge-
schakeld.
109
Starten en rijden › Automatische versnellingsbak
Bij een dreigend te hoog toerental van de motor
De versnellingsbak schakelt automatisch op naar
de volgende hogere versnelling.
De versnellingsbak voorkomt het terugschakelen
naar de volgende lagere versnelling.
Probleemoplossing
De keuzehendel kan niet op normale wijze uit
stand worden gehaald
De keuzehendel mechanisch ontgrendelen » Pagi-
na 110.
Versnellingsbak oververhit
brandt samen met
Melding versnellingsbak oververhit
Er kan voorzichtig verder worden gereden.
samen met
Melding versnellingsbak oververhit
Niet verder rijden! Stoppen en de motor afzetten.
Na het uitgaan van het controlelampje kan de rit
worden voortgezet.
Indien het controlelampje niet uit gaat, niet verder
rijden! De hulp van een specialist inroepen.
Versnellingsbak defect
brandt samen met
Melding versnellingsbak in noodprogramma
Er kan voorzichtig verder worden gereden.
Onmiddellijk de hulp van een specialist inroepen.
brandt samen met
Melding versnellingsbak defect
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroe-
pen.
Losrijden van een vastgereden wagen
De keuzehendel vlot tussen en heen en weer
verstellen. De wagen gaat hierdoor schommelen en
kan hierdoor worden vrijgereden.
Mechanische ontgrendeling van de
automatische versnellingsbak
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
Een schroevendraaier
of vergelijkbaar ge-
reedschap in de spleet
bij de pijl A steken.
De afdekking van de
schakelcoulisse voor-
zichtig losmaken en
optillen.
In pijlrichting op het
kunststof gedeelte
drukken en tegelijker-
tijd de knop op de keu-
zehendel indrukken.
De keuzehendel in
stand zetten.
Zuinige rijstijl
Tips voor een zuinige rijstijl en beoordeling
van de zuinigheid
Tips voor een zuinige rijstijl
Onnodig accelereren en remmen vermijden.
Het schakeladvies op het display van het instru-
mentenpaneel in acht nemen.
Volgas en te hoge snelheden voorkomen.
Voorkomen van stationair draaien van de motor bij
langere tijd stilstand.
De motor niet bij stilstand laten warmdraaien. Zo
mogelijk direct na het starten van de motor wegrij-
den.
De voorgeschreven bandenspanning in acht ne-
men » Pagina 138.
Onnodige ballast verwijderen.
Voor het rijden het dakdragersysteem verwijderen,
wanneer dit niet benodigd is.
Elektrische verbruikers alleen zo lang als nodig in-
schakelen.
De ruiten tijdens het rijden niet geopend laten.
Weergave van de beoordeling in het infotainment
DriveGreen
Of:
DriveGreen
110
Starten en rijden › Zuinige rijstijl
A
Weergave voor soepel rijden
Bij een soepele rijstijl staat de weergave in de
buurt van de groene punt.
B
Blad
Des te groener het blad wordt, des te zuiniger is
de rijstijl. Door aantippen van het beeldscherm
bij het blad worden tips weergegeven voor het
verminderen van het brandstof- en energiever-
bruik.
C
Zuinigheidsdiagram
Elke staaf geeft de rij-economie in stappen van 5
s aan. De actuele staaf staat links. Des te hoger
de staaf wordt, des te zuiniger is de rijstijl.
D
Puntentoekenning (0-100)
Des te hoger de waarde wordt, des te zuiniger is
de rijstijl. Door aantippen van het beeldscherm
bij de waarde D wordt een beoordeling van de
laatste 30 rijminuten weergegeven.
E
Gemiddeld brandstofverbruik
Door aantippen van het beeldscherm bij de
waarde E
wordt het gemiddeld brandstofver-
bruik gedurende de laatste 30 rijminuten weer-
gegeven.
F
Informatie over de actuele rijstijl
Zuinige rijstijl
De snelheid heeft een negatief eect op het
brandstofverbruik
De rit verloopt niet soepel
Schakeladvies
In het infotainment kunnen maximaal drie ver-
bruikers worden weergegeven die momenteel het
grootste aandeel hebben in het brandstofverbruik.
Comfortverbruikers
Of:
Comfortverbruikers
Zuiniger rijtoestand
Indien het systeem bij een wagen met automatische
versnellingsbak tijdens het rijden herkend dat geen
versnelling hoeft te zijn ingeschakeld, wordt automa-
tisch naar de nullaststand geschakeld. Hierdoor
wordt het brandstofverbruik verlaagd.
in het instrumentenpaneel gaat branden.
Rijden met een aanhangwagen
Waarop letten
WAARSCHUWING
Bij het rijden met een aanhangwagen is bijzondere
voorzichtigheid vereist!
LET OP
Bij regelmatig gebruik van een aanhangwagen wordt
de wagen bovenmatig belast, en dient daarom ook
tussen de voorgeschreven service-intervallen in te
worden gecontroleerd.
Adviezen voor het aanhangwagengebruik
De bandenspanning van de wagen aanpassen voor
de volledige belasting.
Het in de technische wagendocumentatie (bv. in
het goedkeuringsdocument, het CVO-document)
en op het typeplaatje vermelde maximaal toege-
staan gewicht van de wagen en het treingewicht
niet overschrijden.
Bij het rijden met een aanhangwagen de actuele
beladingstoestand van de wagen en de verdeling
van de lading in de aanhangwagen in acht nemen.
De aangekoppelde aanhangwagen verhoogt de as-
belasting achter en kan zo het laadvermogen verla-
gen.
De lichtbundelhoogte van de koplampen instellen
overeenkomstig de belading van de wagen. De
voorzijde van de wagen kan bij aangekoppelde aan-
hangwagen omhoogkomen en het licht kan andere
verkeersdeelnemers verblinden.
Een snelheid van 100 km/h niet overschrijden.
De snelheid door loslaten van het gaspedaal ver-
minderen, zodra een slingerbeweging van de aan-
hangwagen merkbaar is. Niet proberen een slinge-
rende combinatie weer recht te trekken door te
accelereren.
Als het verkeer achter de aanhangwagen niet kan
worden overzien, moeten er extra buitenspiegels
worden geplaatst.
Op tijd remmen. Bij een aanhangwagen met op-
looprem eerst zacht en daarna stevig remmen. Zo
worden remschokken door blokkerende aanhang-
wagenwielen voorkomen.
Voor hellingen een lagere versnelling kiezen, zodat
de motor als rem kan fungeren.
Verdelen van de lading over de combinatie
Zware voorwerpen tegen verschuiven vastzetten,
zo dicht mogelijk bij de aanhangwagenas.
Kleine en lichte voorwerpen in de bagageruimte
transporteren.
111
Starten en rijden › Rijden met een aanhangwagen
Toegestane aanhangwagengewichten
De informatie in de technische wagendocumentatie heeft voorrang boven de informatie in dit instructieboek-
je.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Het toegestaan aanhangwagengewicht niet overschrijden.
Motortype Versnellings-
bak
Toegestaan aanhangwagen-
gewicht, geremd (kg)
a)
Toegestaan aanhangwagen-
gewicht, ongeremd (kg)
Fabia Fabia Combi Fabia Fabia Combi
1,0 l/70 kW TSI Schakelbak 1000 1000 550 560
DSG
b)
1000 1000 580 590
1,0 l/81 kW TSI Schakelbak 1100 1100 560 570
DSG
b)
1100 1100 570 580
1,0 l/44 kW MPI Schakelbak 800 800 540 550
1,0 l/55 kW MPI Schakelbak 800 800 540 550
1,6 l/66 kW MPI Schakelbak 1100 1100 550 560
1,6 l/81 kW MPI Automati-
sche versnel-
lingsbak
1100 1100 560 580
a)
Bij hellingen tot 12%.
b)
Automatische versnellingsbak met 2-voudige koppeling.
Sleepoog en afslepen
Sleepoog
Afdekkap voor verwijderen
Op de afdekkap druk-
ken en deze verwijde-
ren.
Sleepoog inbouwen
Het sleepoog erin
schroeven.
De wielsleutel of een
vergelijkbaar voorwerp
door het sleepoog ste-
ken.
Het sleepoog vast-
draaien.
Sleepoog achter
Na het afslepen
Het sleepoog eruit schroeven.
De afdekkap aanbrengen.
Wagen afslepen
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
De sleepkabel mag niet verdraaid zijn.
Bij het afslepen met een snelheid van maximaal
50 km/h rijden.
112
Starten en rijden › Sleepoog en afslepen
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Voor het afslepen een gevlochten kabel van syn-
thetische vezels gebruiken. Geen gewonden sleep-
kabel gebruiken.
LET OP
De sleepkabel tijdens het afslepen steeds strak
houden.
Een sleepafstand van 50 km niet overschrijden.
LET OP
Gevaar voor schade aan de versnellingsbak!
Als er geen versnellingsbakolie meer in de versnel-
lingsbak zit, mag de wagen alleen met opgetilde
vooras worden afgesleept of met een bergings-
voertuig worden vervoerd.
Wagens met automatische versnellingsbak mogen
niet zonder ingeschakeld contact of met opgetilde
achteras worden afgesleept.
Waarom moet de sleepkabel of trekstang worden
bevestigd
Aan het voorste sleepoog.
Aan het achterste sleepoog.
Aan de stang met kogelkop van de af fabriek inge-
bouwde trekhaak.
Aanwijzingen voor de bestuurder van de slepende
wagen
Langzaam en zonder schokken wegrijden.
Pas gas geven als de kabel gespannen is.
Aanwijzingen voor de bestuurder van de afge-
sleepte wagen
De versnellingshendel in de neutrale stand resp. de
keuzehendel in stand
zetten.
Indien geen motorstart mogelijk is, het contact in-
schakelen!
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Bij afgezette motor werken de rembekrachtiger en
de stuurbekrachtiging niet. Bovendien bestaat het
gevaar dat het stuurslot vergrendelt.
Indien geen motorstart mogelijk is, het contact in-
schakelen!
Remmen
Waarop letten
WAARSCHUWING
Problemen en defecten van het remsysteem kunnen
de remweg van de wagen verlengen!
GEVAAR
Gevaar voor een storing van de rembekrachtiger!
Tijdens het remmen met een wagen met schakel-
bak, ingeschakelde versnelling en in een laag toe-
rentalbereik, moet het koppelingspedaal worden
ingetrapt.
GEVAAR
Gevaar voor oververhitting van de remmen!
Het rempedaal niet intrappen als niet hoeft te wor-
den geremd.
Indien de originele voorspoiler is beschadigd, zorg
dan voor luchttoevoer naar de voorremmen.
Remvloeistofpeil controleren
Controlevoorwaarden
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
De motor is afgezet.
Controle
Het vloeistofpeil moet in
het gemarkeerde gebied
liggen.
Indien het peil onder de
markering ligt, niet
verderrijden.
Geen vloeistof bijvul-
len.
De hulp van een speci-
alist inroepen.
Een te laag remvloeistofpeil wordt in het instrumen-
tenpaneel door het branden van
weergegeven.
Toch raden wij aan het remvloeistofpeil regelmatig
via het reservoir te controleren.
WAARSCHUWING
Gevaar voor weigerende remmen!
Als het vloeistofpeil binnen korte tijd duidelijk daalt
of tot onder de
markering zakt, kan het remsys-
teem lek zijn.
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroe-
pen.
Specificatie
De remvloeistof moet voldoen aan de norm
VW 501 14. Deze norm voldoet aan de vereisten van
de norm FMVSS 116 DOT4.
Vervangen
De remvloeistof door een specialist laten verversen.
113
Starten en rijden › Remmen
WAARSCHUWING
Gevaar voor weigerende remmen!
Indien de termijn voor het verversen van de rem-
vloeistof wordt overschreden, kan er tijdens krachtig
remmen dampbelvorming in het remsysteem optre-
den.
Probleemoplossing
Remvloeistofpeil te laag
brandt
Niet verder rijden! De hulp van een specialist
inroepen.
Storing remsysteem en antiblokkeersysteem
brandt samen met
Niet verder rijden! De hulp van een specialist
inroepen.
Verminderde remwerking
Vochtige, bevroren, met zout verontreinigde of ge-
corrodeerde remmen kunnen de remwerking beïn-
vloeden.
De remmen reinigen door meerdere malen te rem-
men als de verkeersomstandigheden dit toelaten.
Bij afgezette motor werkt de rembekrachtiger niet
Het rempedaal krachtiger intrappen.
Handrem
Bediening
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Een niet goed losgezette parkeerrem heeft invloed
op de werking van het remsysteem.
De parkeerrem voor het rijden volledig loszetten.
Vastzetten
De hendel tot de aan-
slag aantrekken.
Die Anzeige
leuch-
tet auf.
Losmaken
De hendel iets omhoogtrekken en de grendelknop
indrukken.
De grendelknop ingedrukt houden en de hendel
volledig naar beneden duwen.
Bestuurdershulpsystemen
Rem- en stabiliseringssystemen
Overzicht
Stabiliseringscontrole (ESC)
ESC helpt bij het stabiliseren van de wagen in grens-
situaties (bv. wanneer de wagen in een slip dreigt te
raken). ESC remt de afzonderlijke wielen af om de rij-
richting vast te houden.
knippert - ESC grijpt in
Aandrijfslipregeling (ASR)
ASR helpt bij het stabiliseren van de wagen bij het
accelereren of rijden op wegen met weinig grip. ASR
beperkt bij doordraaiende wielen de aandrijfkracht
die op de wielen wordt overgebracht.
knippert - ASR grijpt in
Antiblokkeersysteem (ABS)
ABS helpt de controle over de wagen te behouden
bij voluit remmen. Een ABS-ingreep is merkbaar aan
de pulserende bewegingen van het rempedaal.
Motorsleepmomentregeling (MSR)
MSR helpt om de controle over de wagen te behou-
den bij een plotselinge snelheidsverlaging, bv. op een
bevroren wegdek. Indien de aangedreven wielen
blokkeren, verhoogt de MSR het motortoerental.
Daardoor wordt de remwerking van de motor gere-
duceerd en kunnen de wielen weer vrij draaien.
Elektronisch sperdierentieel (EDS)
EDS helpt de wagen te stabiliseren bij het rijden op
wegen met verschillende grip onder de afzonderlijke
wielen. EDS remt een doordraaiend wiel af en draagt
de aandrijfkracht over op een ander aangedreven
wiel.
Elektronisch sperdierentieel (EDS+)
XDS+ helpt de wagen te stabiliseren tijdens snel
bochtenwerk door het binnenste wiel van de aange-
dreven as af te remmen.
Bergwegrijhulp
De bergwegrijhulp helpt bij het wegrijden op hellin-
gen door de wagen ongeveer 2 s af te remmen nadat
het rempedaal is losgelaten.
Werkingsvoorwaarden
De helling is min. 5%.
Het bestuurdersportier is gesloten.
Multi Collision Brake (MCB)
MCB helpt om de wagen na een aanrijding met een
obstakel te vertragen en te stabiliseren. Hierdoor
wordt het gevaar voor een volgende aanrijding ver-
minderd.
114
Starten en rijden › Handrem
Werkingsvoorwaarden
Er is een frontale aanrijding geweest of een van
opzij of van achteren, met een bepaalde hevig-
heid.
De botssnelheid was hoger dan circa 10 km/h.
De remmen, ESC en andere noodzakelijke syste-
men werken nog na de aanrijding.
Het gaspedaal wordt niet bediend.
Instellingen
ASR deactiveren/activeren
De toets indrukken.
Of:
In het infotainment het volgende menu selecteren.
Of:
Bij de deactivering brandt in het instrumentenpa-
neel.
gaat uit bij hernieuwde activering.
De deactivering van de ASR kan in de volgende situ-
aties nuttig zijn.
Rijden met sneeuwkettingen.
Rijden in verse sneeuw of op een losse ondergrond.
Wegrijden bij een vastgereden wagen.
Probleemoplossing
Storing ESC of ASR / door het systeem uitgescha-
keld
brandt
De motor afzetten en weer starten.
Indien het controlelampje na het afleggen van een
korte afstand niet uit gaat, de hulp van een specia-
list inroepen.
Storing ABS
brandt
Er kan voorzichtig verder worden gereden.
De hulp van een specialist inroepen.
Storing remsysteem en antiblokkeersysteem
brandt samen met
Niet verder rijden! De hulp van een specialist
inroepen.
Front Assist
Werking
Front Assist bewaakt de afstand tot het voor u rij-
dend voertuig en wijst u erop, indien de veilige af-
stand wordt onderschreden. In grenssituaties helpt
het met remingrepen een aanrijding te voorkomen.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
brandt - Veilige afstand onderschreden
(alleen op het MAXI DOT-display)
brandt - Waarschuwing bij aanrijdingsgevaar
Automatische remingreep bij gevaar voor een aan-
rijding
Bij gevaar voor een aanrijding brandt als waarschu-
wing het symbool . Als u niet op de waarschu-
wing reageert, wordt de wagen afgeremd.
Bij een rijsnelheid t/m 30 km/h wordt de wagen zon-
der voorgaande waarschuwing afgeremd.
De automatische remingreep kan worden afgebro-
ken door het gaspedaal te bedienen of door een
stuuringreep.
Bij een automatische remingreep stijgt de druk in het
remsysteem. Het rempedaal kan niet over de gebrui-
kelijke pedaalslag worden ingetrapt.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
De Front Assist reageert niet op kruisende of tege-
moetkomende voertuigen.
Werkingsvoorwaarden
ASR geactiveerd.
De rijsnelheid is hoger dan 5 km/h.
Functiebeperking
De functie kan bijvoorbeeld in de volgende situaties
beperkt of niet beschikbaar zijn.
Ongeveer 30 s na het wegrijden.
Bij rijden door een scherpe bocht.
Tijdens een ESC-ingreep.
Instellingen
Automatische activering
Front Assist wordt automatisch geactiveerd na het
inschakelen van het contact.
Activering/deactivering in het instrumentenpaneel
Op het MAXI DOT-display in het menupunt Hulpsys-
temen.
115
Bestuurdershulpsystemen › Front Assist
Op het segmentdisplay in het menupunt Front As-
sist.
De toets A aan de bo-
venzijde of aan de on-
derzijde ingedrukt hou-
den. Het menupunt
Front Assist wordt
weergegeven.
De toets B indrukken.
De toets
indrukken.
Het menupunt Front
Assist wordt weerge-
geven.
Het kartelwiel
A in-
drukken.
Activatie/deactivatie en instelling in het infotain-
ment
In het volgende menu.
Of:
Weergave van de systeemdeactivering op het dis-
play van het instrumentenpaneel
brandt samen met
Front Assist deactiveren als de wagen wordt ver-
voerd op een oplegger, een veerboot of dergelijke.
Probleemoplossing
Front Assist is niet beschikbaar
brandt samen met
De radarsensor voor schoonmaken.
De motor afzetten en weer starten.
Als Front Assist nog steeds niet beschikbaar is, de
remlichten van de wagen en de aangekoppelde
aanhangwagen controleren.
Defecte gloeilampjes vervangen.
Als de remlichten werken en Front Assist is nog
steeds niet beschikbaar, de hulp van een specialist
inroepen.
Er kwam een onterechte waarschuwing of sys-
teemingreep voor
De radarsensor voor schoonmaken.
Als het systeem dan nog steeds niet correct werkt,
Front Assist uitschakelen en de hulp van een speci-
alist inroepen.
Snelheidsbegrenzer
Werking
De snelheidsbegrenzer regelt de maximum rijsnel-
heid overeenkomstig de ingestelde snelheidslimiet.
Als bij bergafwaarts rijden de grenswaarde wordt
overschreden, de wagen met het rempedaal afrem-
men.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
brandt - De snelheidsbegrenzer is geactiveerd
Bij het starten van de regeling wordt weergege-
ven en de ingestelde grenswaarde getoond.
brandt - De regeling is actief
knippert - De ingestelde limiet is overschreden
Werkingsvoorwaarden
De rijsnelheid is hoger dan 30 km/h.
Bediening
Variant zonder snelheidsregelsysteem
A
Begrenzer activeren (regeling inactief)
Begrenzer deactiveren
Regeling onderbreken (tegen de veer-
druk in)
B
Regeling weer hervatten
1)
/ limiet verhogen
C
Regeling met de actuele snelheid starten /
limiet verlagen
1)
Als er geen snelheidslimiet is ingesteld, wordt de actuele snelheid als snelheidslimiet ingesteld.
116
Bestuurdershulpsystemen › Snelheidsbegrenzer
Variant met snelheidsregelsysteem
A
Snelheidsregelsysteem activeren (voorwaar-
de voor de aansluitende activering van de be-
grenzer)
Om de snelheidsbegrenzer te activeren, de
toets D indrukken en in het instrumentenpaneel
het menupunt
Snelheidsbegr.
selecteren.
Begrenzer deactiveren
Regeling onderbreken (tegen de veer-
druk in)
B
Regeling weer hervatten
1)
/ limiet verhogen
C
Regeling met de actuele snelheid starten /
limiet verlagen
D
Menu van de hulpsystemen weergeven - Mo-
gelijkheid om tussen het snelheidsregelsysteem
en de snelheidsbegrenzer om te schakelen
Door om te schakelen naar het snelheidsregel-
systeem wordt de regeling onderbroken.
Aanpassing van de snelheidslimiet met de toetsen
B
en
C
Door indrukken in stappen van 1 km/h.
Door ingedrukt houden in stappen van 10 km/h.
Overschrijding grenswaarde
Het gaspedaal volledig intrappen.
De regeling wordt hervat, zodra de snelheid tot on-
der de ingestelde grenswaarde daalt.
Probleemoplossing
Storing snelheidsbegrenzer
of
brandt
De hulp van een specialist inroepen.
Snelheidsregelsysteem
Werking
Het snelheidsregelsysteem (SRS) houdt de ingestel-
de snelheid constant, zonder dat het gaspedaal hoeft
te worden bediend.
Dit is echter alleen mogelijk in de mate waarin het
motorvermogen resp. de motorremwerking dit toe-
laten.
WAARSCHUWING
Gevaar voor onbedoeld starten van het SRS!
Het SRS na gebruik deactiveren.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
brandt - Het SRS is geactiveerd
brandt - De snelheidsregeling is actief
Bij het starten van de snelheidsregeling wordt
de ingestelde snelheid weergegeven.
Werkingsvoorwaarden
De rijsnelheid is hoger dan 20 km/h.
Bediening
Met de hendel bedienen
A
SRS activeren (snelheidsregeling inactief)
SRS deactiveren
Regeling onderbreken (tegen de veer-
druk in)
B
Snelheidsregeling weer hervatten
2)
/ snel-
heid verhogen
C
Regeling met de actuele snelheid starten /
snelheid verlagen
D
Menu van de hulpsystemen weergeven - Mo-
gelijkheid om tussen het snelheidsregelsysteem
en de snelheidsbegrenzer om te schakelen
1)
Als er geen snelheidslimiet is ingesteld, wordt de actuele snelheid als snelheidslimiet ingesteld.
2)
Als geen snelheid is ingesteld, wordt de actuele snelheid overgenomen.
117
Bestuurdershulpsystemen › Snelheidsregelsysteem
Tijdelijk accelereren
Het gaspedaal intrappen.
Na het loslaten van het gaspedaal daalt de snelheid
tot de opgeslagen waarde.
Snelheidsregeling onderbreken
Na het intrappen van het rempedaal.
Na een ESC-ingreep.
Probleemoplossing
Storing snelheidsregelsysteem
of
brandt
De hulp van een specialist inroepen.
Automatische afstandsregeling (ACC)
Werking
Regeling
ACC houdt de ingestelde snelheid vast. Als uw wa-
gen een voorligger nadert, begint de ACC automa-
tisch de ingestelde afstand tot dit voertuig vast te
houden.
Het vasthouden van de ingestelde snelheid en de af-
stand wordt hierna regeling genoemd.
WAARSCHUWING
ACC reageert niet op stilstaande objecten noch op
kruisende of tegemoetkomende objecten.
ACC is met name bedoeld voor gebruik op snel-
wegen.
Snelheidsgebied
ACC maakt een snelheidsinstelling mogelijk in een
gebied van 30-160 km/h.
Als bij wagen met automatische versnellingsbak de
regeling wordt gestart bij een snelheid van minder
dan 30 km/h, wordt de snelheid automatisch ver-
hoogd naar 30 km/h of geregeld op basis van de
snelheid van de voorligger.
Afstandsniveau
De afstand tot de voorligger is instelbaar in vijf ver-
schillende niveaus.
WAARSCHUWING
Een minimale afstand aanhouden conform de
landspecifieke wettelijke voorschriften.
Automatisch stoppen en wegrijden
Een wagen met automatische versnellingsbak kan
met behulp van de ACC tot stilstand vertragen en
weer in beweging komen. Bij een langere stopfase
wordt de regeling onderbroken.
Inhalen
Indien uw wagen naar de linker rijbaan wisselt en
geen voorligger wordt herkend, accelereert ACC tot
de ingestelde snelheid.
Statusweergave op het display van het instrumen-
tenpaneel
brandt - ACC is geactiveerd
brandt samen met - Regeling is actief
Bij het starten van de regeling wordt de inge-
stelde snelheid weergegeven.
brandt - ACC vertraagt niet voldoende
Het rempedaal intrappen.
Bediening
Met de hendel bedienen
ACC activeren (regeling inactief)
Regeling starten of weer herstellen / snel-
heid met sprongen van 1 km/h verhogen (te-
gen de veerdruk in)
Regeling onderbreken (tegen de veerdruk in)
ACC deactiveren
Snelheid met sprongen van 10 km/h verho-
gen
Snelheid met sprongen van 10 km/h verla-
gen
Afstandsniveau instellen
Regeling starten / snelheid in sprongen van
1 km/h verlagen
Regeling met de actuele snelheid starten
aantippen.
Of:
Indien geen snelheid is opgeslagen, de hendel in de
stand tegen de veerdruk in instellen.
118
Bestuurdershulpsystemen › Automatische afstandsregeling (ACC)
Afstandsniveau instellen
De schakelaar tegen de veerdruk in stand
of instellen.
Op het display verschijnt
de melding
A
, die de af-
standsverschuiving mar-
keert.
Met de schakelaar
het gewenste
afstandsniveau instel-
len.
Voor een tijdelijke acceleratie
Het gaspedaal intrappen.
De wagen accelereert, de regeling wordt tijdelijk on-
derbroken. Na het loslaten van het gaspedaal wordt
de regeling weer hervat.
Snelheidsregeling onderbreken
Na het intrappen van het rempedaal.
Bij langdurig intrappen van het koppelingspedaal.
Na een ESC-ingreep.
Na de deactivering van de ASR.
Regeling weer herstellen
Indien een snelheid is opgeslagen, de hendel in de
stand tegen de veerdruk in
instellen.
De wagen wordt met de ingestelde snelheid gere-
geld. De ingestelde snelheid wordt op het display
van het instrumentenpaneel weergegeven.
Functiebeperking
WAARSCHUWING
Wees bijzonder attent en alert in de volgende situ-
aties.
In bochten
In bochten kan een voertuig op de naastgelegen
rijstrook in het gedetecteerde gebied komen. Uw
wagen wordt dan overeenkomstig dit voertuig gere-
geld.
Smalle of versprongen rijdende voertuigen
ACC herkent een smal of versprongen rijdend voer-
tuig pas wanneer dit zich in het door de radar gede-
tecteerde gebied bevindt.
Rijstrookverandering ander voertuig
Een voertuigen dat op korte afstand naar de eigen
rijstrook wisselt, kan niet altijd tijdig door de ACC
worden herkend.
Stilstaande voertuigen
Indien een voorligger uitwijkt en zich voor dit voer-
tuig een stilstaand voertuig bevindt, reageert de
ACC niet op dit stilstaande voertuig.
Voertuigen met bijzondere lading of speciale op-
bouwen
Lading of opbouwen die buien het voertuig steken,
kunnen niet altijd door de ACC worden herkend.
Instellingen
In het infotainment in het volgende menu.
Of:
119
Bestuurdershulpsystemen › Automatische afstandsregeling (ACC)
Rijprogramma:
- Instelling van de acceleratie bij inge-
schakelde ACC
Laatstgekozen afstand
- In-/uitschakelen van de laatst-
gekozen afstand
Afstand:
- Instelling van de afstand ten opzichte van
voorliggers
Probleemoplossing
ACC niet beschikbaar
brandt samen met
De motor afzetten en weer starten.
Indien ACC nog steeds niet beschikbaar is, de rem-
lichten van de wagen of van de aangekoppelde
aanhangwagen controleren.
Defecte gloeilampjes vervangen.
Als de remlichten werken en ACC nog steeds niet
beschikbaar is, de hulp van een specialist inroepen.
Dodehoekassistent
Werking
Het systeem maakt op wagens opmerkzaam die in
dezelfde richting op de naastgelegen rijstrook rijden
en in de dode hoek zitten.
Het systeem waarschuwt voor een voertuig in de
dode hoek door het controlelampje
in de buiten-
spiegel aan wagenzijde waar het voertuig wordt ge-
detecteerd.
Rijsituaties waarin een systeemwaarschuwing
plaatsvindt
Uw wagen wordt inge-
haald. Des te sneller uw
wagen wordt ingehaald,
des te vroeger vindt de
waarschuwing plaats
door het controlelampje.
Uw wagen haalt een an-
der voertuig in met een
snelheid die maximaal
10 km/h hoger is. Indien
de snelheid tijdens het
inhalen hoger is, dan
volgt er geen waarschu-
wing door het controle-
lampje.
Aanwijzing
brandt - in de dode hoek bevindt zich een voer-
tuig
knippert - in de dode hoek bevindt zich een voer-
tuig, aan dezelfde zijde is het knipperlicht ingescha-
keld
Werkingsvoorwaarden
De rijsnelheid is hoger dan 15 km/h.
Op het aanhangwagenstopcontact is geen acces-
soire aangesloten.
Beperking
Het systeem kan de rijstrookbreedte niet herkennen.
Daarom kan het bv. in de volgende gevallen op een
wagen op een verder gelegen rijstrook reageren.
Bij het rijden op een smalle rijstrook of langs de
rand van de rijstrook.
Rijden door bochten.
Het systeem kan attenderen op objecten langs de rij-
baan, zoals bv. hoge vangrails of geluidsschermen.
In de volgende gevallen kan het systeem geen of een
onjuiste waarschuwing voor een voertuig geven.
Ongunstige weersomstandigheden.
Een zeer snel naderend voertuig.
Bij het rijden door een scherpe bocht of op een ro-
tonde.
Instellingen
De systeeminstelling vindt plaats op het display van
het instrumentenpaneel in het menupunt
Hulpsystemen
.
De systeeminstelling vindt plaats in het infotainment
in het volgende menu.
Of:
Probleemoplossing
Melding systeem niet beschikbaar
De motor afzetten en weer starten.
Is het systeem dan nog steeds niet beschikbaar, de
hulp van een specialist inroepen.
120
Bestuurdershulpsystemen › Dodehoekassistent
Vermoeidheidsherkenningsassistent
Driver Alert
Werking
De vermoeidheidsherkenning analyseert het stuur-
gedrag. Als deze vermoeidheid bij de bestuurder de-
tecteert, wordt een rusttijd aanbevolen. Op het dis-
play van het instrumentenpaneel gaat het symbool
branden.
WAARSCHUWING
Bij een zogenaamde microslaap vindt geen waar-
schuwing plaats.
Terugzetten van de aanbevolen rusttijd
Het terugzetten van de aanbevolen rusttijd vindt
plaats in de volgende gevallen.
Er wordt gestopt en het contact wordt uitgescha-
keld.
Er wordt gestopt, de veiligheidsgordel wordt afge-
daan en het bestuurdersportier geopend.
Er wordt langer dan 15 minuten gestopt.
In enkele situaties kan het systeem ten onrechte
een rusttijd aanbevelen.
Werkingsvoorwaarden
Rijsnelheid tussen 60-200 km/h.
Instellingen
Activering/deactivering
In het infotainment in het volgende menu.
Of:
Parkeerhulpsystemen
Parkeerhulp Park Pilot
Werking
Als een obstakel wordt gedetecteerd, geeft het info-
tainment een grafische melding weer en klinkt er een
akoestisch signaal.
Met de vermindering van de afstand tot het obstakel
wordt het interval tussen de signalen korter. Bij een
afstand van minder dan 30 cm tot een obstakel
klinkt een continu geluidssignaal.
Weergave
De geregistreerde gebieden zijn verschillend afhan-
kelijk van de uitrusting.
A
Rijspoor dat wordt gevolgd bij de actuele stuur-
hoek
Uit-/inschakelen van de akoestische signalen
Omschakelen naar de weergave van de achteruit-
rijcamera
Systeemstoring
Obstakel op een afstand van minder dan 30 cm
Obstakel op een afstand van meer dan 30 cm
Obstakel buiten het rijspoor
Werkingsvoorwaarden
De rijsnelheid is lager dan 15 km/h.
Op het aanhangwagenstopcontact is geen acces-
soire aangesloten.
Inschakelen/uitschakelen
inschakelen
De achteruitversnelling inschakelen.
Of:
De toets
indrukken.
121
Bestuurdershulpsystemen › Vermoeidheidsherkenningsassistent Driver Alert
Automatisch inschakelen bij vooruitrijden
Bij het naderen van een obstakel met een snelheid la-
ger dan 10 km/h.
uitschakelen
Uit de achteruitversnelling schakelen.
Of:
De toets indrukken.
Automatisch uitschakelen
De rijsnelheid is hoger dan 15 km/h.
Functiebeperking
In de volgende gevallen kan het systeem geen of een
onjuiste waarschuwing voor een obstakel geven.
Ongunstige weersomstandigheden.
De geregistreerde obstakels bewegen.
Sensorsignalen worden door het oppervlak van de
obstakels niet gereflecteerd.
Het betreft een klein obstakel, bv. een steen of een
pilaar.
Instellingen
De systeeminstelling vindt plaats in het infotainment
in het volgende menu.
Of:
Probleemoplossing
Na het inschakelen klinkt gedurende 3 s een
akoestisch signaal en in de buurt van de wagen be-
vindt zich geen obstakel
De hulp van een specialist inroepen.
Na het inschakelen knippert in de toets het sym-
bool
De hulp van een specialist inroepen.
Na het inschakelen worden niet alle gecontroleer-
de gebieden op het infotainmentbeeldscherm
weergegeven
De wagen enkele meters vooruit of achteruit rij-
den.
Indien de gecontroleerde gebieden dan nog steeds
niet worden weergegeven, de hulp van een specia-
list inroepen.
Achteruitrijcamera
Werking
Bij het achteruitrijden wordt op het infotainment-
beeldscherm het gebied achter de wagen met oriën-
tatielijnen weergegeven.
De camera is uitgerust met een reinigingssys-
teem. De reiniging vindt automatisch plaats samen
met het wassen van de achterruit.
Oriënteringslijnen en functietoetsen
Oriënteringslijnen
A
Afstand ongeveer 40 cm
B
Afstand ongeveer 100 cm
C
Afstand ongeveer 200 cm
De afstand tussen de zijlijnen komt ongeveer over-
een met de wagenbreedte incl. de buitenspiegels.
Functietoetsen
/
Uitschakelen van de weergave van het gebied
achter de wagen
Helderheids-, contrast- en kleurinstellingen
van het beeldscherm
Uit-/inschakelen van de akoestische signalen
van de parkeerhulp
Uit-/inschakelen van de weergave van de par-
keerhulp.
Volledig schermweergave van de parkeerhulp.
122
Parkeerhulpsystemen › Achteruitrijcamera
Werkingsvoorwaarden
De achterklep is gesloten.
Het contact is ingeschakeld.
De rijsnelheid is lager dan 15 km/h.
Bediening
inschakelen
De achteruitversnelling inschakelen.
uitschakelen
Uit de achteruitversnelling schakelen.
Beperking
Het camerabeeld is vervormd in vergelijking met het
werkelijke zicht. De weergave slechts beperkt ge-
bruiken om de afstand in te schatten.
Enkele voorwerpen kunnen op het beeldscherm mo-
gelijk niet goed worden weergegeven. Bv. smalle ko-
lommen, gaashekwerken, roosters of wegdekonef-
fenheden.
Uitparkeerassistent
Werking
De uitparkeerassistent
waarschuwt bij het ach-
teruitrijden voor nade-
rende voertuigen.
Wagen met parkeerhulp
Als een naderend voertuig wordt gedetecteerd in
het gebied achter uw wagen, verschijnt in het info-
tainment een grafische melding. Gelijktijdig klinkt
een continu geluidssignaal.
Voertuig in aanrijdingsgebied – Aanrijdingsgevaar!
Naderend voertuig
Wagen zonder parkeerhulp
Als een naderend voertuig wordt gedetecteerd in
het gebied achter uw wagen, verschijnt op het dis-
play van het instrumentenpaneel een aanwijzing voor
de bestuurder om het achteropkomende verkeer in
de gaten te houden. Gelijktijdig klinkt een akoestisch
signaal.
Werkingsvoorwaarden
Op het aanhangwagenstopcontact is geen acces-
soire aangesloten.
Functiebeperking
De werking van de uitparkeerassistent kan onder on-
gunstige weersomstandigheden beperkt zijn.
Instellingen
De activering of deactivering van het systeem vindt
plaats op het display van het instrumentenpaneel in
het menupunt
Hulpsystemen
.
De deactivering of activering van het systeem vindt
plaats in het infotainment in het volgende menu.
Of:
Probleemoplossing
Melding systeem niet beschikbaar
De motor afzetten en weer starten.
Is het systeem dan nog steeds niet beschikbaar, de
hulp van een specialist inroepen.
123
Parkeerhulpsystemen › Uitparkeerassistent
Motor, uitlaatsysteem en brandstof
Motorkap
Motorkap openen
Voor het openen
Controleren of de ruitenwisserarmen op de voor-
ruit liggen.
Alle personen weghouden bij de motorruimte.
Openen
Aan de ontgrendelings-
hendel onder het dash-
board trekken .
De vergrendeling los-
maken.
De kap openen.
De motorkapsteun uit
de houder nemen en
het uiteinde van de
steun in de opening in
de kap aanbrengen.
Sluiten
De kap optillen.
De motorkapsteun losmaken en in de houder aan-
brengen.
De kap omlaag klappen en vanaf een hoogte van
ca. 30 cm laten vallen.
Controleren of de kap goed gesloten is.
LET OP
Een niet gesloten kap niet nadrukken.
Motorolie
Vloeistofpeil controleren en bijvullen
Controlevoorwaarden
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
De afgezette motor is op bedrijfstemperatuur.
Vloeistofpeil controleren
Een paar minuten wachten tot de motorolie in de
carterpan is teruggestroomd.
De oliepeilstok eruit trekken en met een schone
doek afvegen.
De oliepeilstok tot de aanslag erin schuiven en op-
nieuw eruit trekken.
Het oliepeil aflezen en de oliepeilstok opnieuw erin
schuiven.
Het oliepeil moet in het
gemarkeerde gebied lig-
gen.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de motor en het uit-
laatsysteem!
Het oliepeil mag niet buiten het gemarkeerde ge-
beid liggen. Als het bijvullen van motorolie niet mo-
gelijk is of als het oliepeil boven het gemarkeerde
gebied ligt, niet verder rijden. De motor afzetten en
de hulp van een specialist inroepen.
Geen additieven gebruiken.
Verbruik
De motor verbruikt, afhankelijk van de rijstijl en de
bedrijfsomstandigheden, iets olie (tot 0,5 l/1.000
km). Tijdens de eerste 5.000 km kan het olieverbruik
ook daarboven liggen.
Bijvullen
De dop van de motorolievulopening losdraaien.
De voorgeschreven olie met telkens 0,5 liter per
keer bijvullen.
Het oliepeil controleren.
De dop van de motorolievulopening dichtdraaien.
Specificatie
Informeer bij een specialist naar de juiste motorolie-
specificatie voor uw wagen.
Indien geen olie met de juiste specificatie beschik-
baar is, kan tot de volgende olieverversing max. 0,5 l
olie met de volgende specificatie worden gebruikt.
VW 504 00, VW 508 00, ACEA C3, ACEA C5.
124
Motor, uitlaatsysteem en brandstof › Motorkap
Vervangen
De olie door een specialist laten verversen.
Probleemoplossing
Motoroliedruk te laag
knippert, tegelijkertijd brandt
Het motoroliepeil controleren.
Het oliepeil is in orde, het controlelampje blijft knip-
peren:
De motor afzetten en de hulp van een specialist in-
roepen.
Motoroliepeil te laag
brandt samen met
Melding dat motorolie moet worden bijgevuld
Het motoroliepeil controleren, zo nodig olie bijvul-
len.
Motoroliepeil te hoog
brandt samen met
Melding motoroliepeil verlagen
Het motoroliepeil controleren.
Het oliepeil is te hoog:
Voorzichtig verder rijden.
De hulp van een specialist inroepen.
Motoroliepeilsensor defect
brandt samen met
Melding motoroliepeilsensor
Voorzichtig verder rijden.
De hulp van een specialist inroepen.
Koelvloeistof
Koelvloeistoftemperatuurmeter
A
Koud bereik
Hoge motortoe-
rentallen voorko-
men.
B
Bereik bedrijfswar-
me motor
C
Bereik te hoge tem-
peratuur
Vloeistofpeil controleren en bijvullen
Controlevoorwaarden
De wagen staat op een horizontale ondergrond.
De motor is afgezet en afgekoeld.
Vloeistofpeil controleren
Het vloeistofpeil moet in
het gemarkeerde gebied
liggen.
Indien het vloeistofpeil
onder de
marke-
ring ligt, koelvloeistof
bijvullen.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de motorruimte!
De koelvloeistof niet bijvullen tot boven het ge-
markeerde gebied. De koelvloeistof kan anders bij
opwarming uit het koelsysteem worden gedrukt.
LET OP
In het reservoir moet altijd een geringe hoeveelheid
koelvloeistof aanwezig zijn.
Bij een leeg reservoir geen koelvloeistof bijvullen.
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroe-
pen.
Bijvullen
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar!
Het koelsysteem staat onder druk.
De vuldop van het koelvloeistofexpansiereservoir
niet openen, zolang de motor warm is. De motor la-
ten afkoelen.
Een doek op de dop van het reservoir leggen en de
dop voorzichtig losschroeven.
Koelvloeistof bijvullen die aan de voorgeschreven
specificatie voldoet.
De dop vastdraaien, tot deze vergrendelt.
Specificatie
Voor het bijvullen het koelvloeistofconcentraat
G12evo (TL 774 L) gebruiken.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van het koelsysteem en de
motor!
Antivries die niet voldoet aan de voorgeschreven
specificatie kan de bescherming tegen corrosie aan-
zienlijk verminderen.
Probleemoplossing
Koelvloeistofpeil te laag
brandt samen met
Melding controle koelvloeistofpeil noodzakelijk
Het koelvloeistofpeil controleren.
Het koelvloeistofpeil is in orde:
125
Motor, uitlaatsysteem en brandstof › Koelvloeistof
De zekering voor de koelluchtventilator controle-
ren en deze zo nodig vervangen » Pagina 131, Ze-
kering vervangen.
De zekering is in orde, het controlelampje brandt op-
nieuw:
Niet verder rijden! De hulp van een specialist inroe-
pen.
Koelvloeistoftemperatuur te hoog
brandt samen met
Melding motor oververhit
Niet verder rijden.
De motor afzetten en laten afkoelen.
Na het uitgaan van het controlelampje verder rij-
den.
Motorstoring
brandt samen met
Niet verder rijden!
De motor afzetten en de hulp van een specialist in-
roepen.
Er is geen koelvloeistof met de juiste specificatie
beschikbaar
Gedestilleerd of gedemineraliseerd water bijvullen.
De juiste mengverhouding van de koelvloeistof zo
snel mogelijk door een specialist laten corrigeren.
Er is voor het bijvullen ander water gebruikt dan ge-
destilleerd of gedemineraliseerd water:
De koelvloeistof door een specialist laten verver-
sen.
Het is niet mogelijk om voldoende koelvloeistof bij
te vullen
Niet verder rijden.
De motor afzetten en de hulp van een specialist in-
roepen.
Er is koelvloeistofverlies
Koelvloeistof bijvullen en de hulp van een specialist
inroepen.
Motorelektronica
Probleemoplossing
Storing benzinemotorregeling
brandt
Er kan in het noodprogramma worden gere-
den - Er kan een merkbare vermindering van het mo-
torvermogen optreden.
Voorzichtig verder rijden, de hulp van een specialist
inroepen.
Roetfilter
Probleemoplossing
Roetfilter verstopt
brandt samen met
Het filter reinigen.
Bij een brandend controlelampje moet rekening
worden gehouden met een verhoogd brandstofver-
bruik, een verminderd motorvermogen en een niet
beschikbare start-stop-functie.
Filterreiniging
Voorwaarde voor de reiniging
De motor is op bedrijfstemperatuur.
Bij wagens met schakelbak het schakeladvies op
het display van het instrumentenpaneel in acht
nemen.
Reinigingsverloop
Met een snelheid van min. 80 km/h bij motortoe-
rentallen tussen 3.000-5.000/min rijden.
Het gaspedaal loslaten en de wagen enkele secon-
den met ingeschakelde versnelling laten rollen.
Deze handelwijze meerdere malen herhalen.
Als het filter succesvol is gereinigd, gaat het contro-
lelampje
uit.
Indien het controlelampje binnen 30 minuten
niet uit gaat, is het filter niet gereinigd.
Voorzichtig verder rijden, de hulp van een specialist
inroepen.
Uitlaatgascontrolesysteem
Probleemoplossing
Storing uitlaatgascontrolesysteem
brandt
Er kan in het noodprogramma worden gere-
den - Er kan een merkbare vermindering van het mo-
torvermogen optreden.
Voorzichtig verder rijden, de hulp van een specialist
inroepen.
126
Motor, uitlaatsysteem en brandstof › Motorelektronica
Tankklep
Tankklep openen
Op de klep drukken en
deze openen.
Benzine
Waarop letten
GEVAAR
Levensgevaar!
Brandstoen en brandstofdampen zijn explosief.
LET OP
Gevaar voor ernstige beschadiging van de motor
en het uitlaatsysteem!
De brandstoftank nooit helemaal leegrijden!
Als de wagen in een ander land dan voorzien moet
worden gebruikt, kunt u contact opnemen met een
ŠKODA Partner. Deze kan u informeren of een ge-
schikte brandstof in het betreende land wordt aan-
geboden.
Voorschriften
Normen
De benzine moet aan de Europese norm EN 228 (in
Rusland GOST 32513-2013) voldoen.
Alleen loodvrije benzine gebruiken die maximaal
10% bioethanol (E10) bevat.
We adviseren benzine met additieven te gebrui-
ken, die bij tankstations bij de pomp verkrijgbaar is.
Octaangetal
De benzine gebruiken met het voor uw wagen voor-
geschreven octaangetal.
Benzine met een hoger octaangetal dan voorge-
schreven kan zonder beperkingen worden gebruikt.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de motor en het uit-
laatsysteem!
Wanneer benzine met een lager dan het voorge-
schreven octaangetal wordt gebruikt, dan de rit al-
leen met gemiddelde toerentallen en minimale mo-
torbelasting voortzetten.
Zo snel mogelijk weer benzine met het voorge-
schreven octaangetal tanken.
Geen benzine met een lager octaangetal dan 91
gebruiken!
Voorgeschreven benzine 95/min. 92 resp. 93 RON
Wij adviseren benzine 95 RON te gebruiken.
Optioneel kan ook benzine 92 resp. 93 RON worden
getankt (gering vermogensverlies, licht verhoogd
brandstofverbruik).
In noodgevallen kan ook benzine 91 RON worden
gebruikt (gering vermogensverlies, licht verhoogd
brandstofverbruik).
Voorgeschreven benzine min. 95 RON
Minimaal benzine 95 RON gebruiken.
Het gebruik van benzine met een hoger octaangetal
dan 95 RON kan voor een vermogenstoename en
een lager brandstofverbruik zorgen.
In noodgevallen kan ook benzine 91, 92 resp. 93
RON worden gebruikt (gering vermogensverlies,
licht verhoogd brandstofverbruik).
Voorgeschreven benzine 98/(95) RON
Wij adviseren benzine 98 RON te gebruiken.
Optioneel kan ook benzine 95 RON worden getankt
(gering vermogensverlies, licht verhoogd brandstof-
verbruik).
In noodgevallen kan ook benzine 91, 92 resp. 93
RON worden gebruikt (gering vermogensverlies,
licht verhoogd brandstofverbruik).
Additieven
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de motor en het uit-
laatsysteem!
Geen benzine met additieven op metaalbasis, bv.
mangaan, ijzer, lood en bv. ook geen LRP-benzine -
lead replacement petrol gebruiken.
Aan benzine conform EN 228 geen extra additie-
ven toevoegen.
Wanneer benzine wordt gebruikt die niet conform
EN 228 is, adviseren informatie bij een specialist te
verkrijgen over het eventueel gebruik van door
ŠKODA AUTO goedgekeurde benzineadditieven.
Voorwaarden voor het tanken
Wagen ontgrendeld.
Contact uitgeschakeld.
Bijvullen
De tankklep openen.
127
Motor, uitlaatsysteem en brandstof › Tankklep
De tankdop in pijlrich-
ting draaien en verwij-
deren.
De tankdop op de
tankklep steken.
Het vulpistool tot de
aanslag in de brand-
stofvulopening steken
en tanken.
Het tanken na het uit-
schakelen van het vul-
pistool niet voortzetten.
Het vulpistool uitnemen en weer op de pomp aan-
brengen.
De tankdop op de brandstofvulopening aanbren-
gen en tegen de pijlrichting in draaien tot deze
vastklikt.
De tankklep sluiten en vergrendelen.
Probleemoplossing
Als een andere brandstof is getankt dan loodvrije
benzine volgens de voor uw wagen geldende nor-
men
De motor niet starten en het contact niet inscha-
kelen.
De hulp van een specialist inroepen.
Technische gegevens
De voorgeschreven brandstof voor uw wagen staat
vermeld op een sticker aan de binnenkant van de
tankklep.
A
Loodvrije benzine
B
Bio-aandeel in pro-
cent
De tankinhoud bedraagt ongeveer 45 liter, waarvan 7
liter reserve.
brandt - de brandstofvoorraad heeft het reser-
vegebied bereikt
Accu en zekeringen
Accu
Waarop letten
Uitleg van de waarschuwingssymbolen op de accu
Veiligheidsbril dragen!
Accuzuur is sterk bijtend. Beschermende
handschoenen en een beschermende bril dra-
gen.
Vuur, vonken en open licht uit de buurt van de
accu houden! Niet roken!
Bij het laden van de accu ontstaat een explo-
sief knalgas!
Kinderen uit de buurt houden van de accu!
Instructieboekje raadplegen!
Werking - Ontladingsbeveiliging
Mogelijke oorzaken van de accu-ontlading
Veelvuldig stadsverkeer.
Lage temperaturen.
Langdurige wagenstilstand.
Systeemeigen ontladingsbeveiligingsmaatregelen
Verhoging van het stationair motortoerental.
Uitschakeling resp. vermogensbegrenzing van be-
paalde verbruikers.
Maatregelen bij een wagenstilstand van meer dan
drie weken
De
-pool van de accu losmaken.
Accu controleren en laden
Toestand controleren
De toestand van de accu wordt bij de inspectie bij
een specialist gecontroleerd.
Accuzuurstand controleren
Geldt voor een accu met zuurstandindicator.
128
Accu en zekeringen › Accu
Vóór de controle op de
indicator kloppen om
luchtbellen te verwij-
deren.
Zwarte kleur - Zuur-
stand in orde.
Kleurloze of lichtgele
kleur - Zuurstand te
laag, de accu moet
worden vervangen.
Voorwaarden voor het laden
Contact uitgeschakeld.
Stroomverbruikers uitgeschakeld.
Acculaadprocedure
Voor het volledig opladen van de accu een laad-
stroom van max. 0,1 keer de accucapaciteit instellen.
De
-klem van de ac-
culader op de -pool
van de accu aansluiten.
De -klem van de ac-
culader op het massa-
punt A aansluiten.
De stekker van de ac-
culader in het stopcon-
tact steken en het ap-
paraat inschakelen.
Na het opladen de ac-
culader uitschakelen en de stekker uit het stopcon-
tact trekken.
De klemmen van de acculader losmaken van de ac-
cu.
WAARSCHUWING
Explosiegevaar!
Tijdens het laden komt waterstof vrij. Een explosie
kan ook worden veroorzaakt door bijvoorbeeld
vonken die ontstaan bij het losmaken van de accu-
kabels of het lostrekken van een stekker.
Nooit een bevroren of ontdooide accu opladen.
Het zogenaamde snelladen van de accu niet zelf
uitvoeren, maar door een specialist laten uitvoeren.
LET OP
Een ontladen accu kan makkelijk bevriezen!
Probleemoplossing
Accu wordt bij draaiende motor niet geladen
brandt samen met
De hulp van een specialist inroepen.
Motorstoring
brandt samen met
Niet verder rijden!
Massapunt
De motor afzetten en de hulp van een specialist in-
roepen.
Losmaken, vastmaken en vervangen
VOORZICHTIG
Brandgevaar!
De aansluitkabels mogen niet worden verwisseld.
Losmaken
Alle elektrisch bediende ruiten sluiten.
Het contact en alle aangesloten elektrische ver-
bruikers uitschakelen.
De
-pool en vervolgens de -pool losmaken.
Vastmaken
De
-pool en vervolgens de -pool vastmaken.
Na het inschakelen van het contact branden de con-
trolelampjes
.
Indien na korte tijd een van de genoemde controle-
lampjes niet uitgaat, de hulp van een specialist in-
roepen.
Functies na het los- en vastmaken van de accu in
gebruik nemen
Tijd instellen » Pagina 53.
Ruitbediening » Pagina 28.
Vervangen
De nieuwe accu moet dezelfde parameters hebben
als de originele accu. De vervanging door een specia-
list laten uitvoeren.
Startkabel gebruiken
Waarop letten
WAARSCHUWING
Explosiegevaar en bijtende werking!
Onder de volgende omstandigheden moet worden
afgezien van starthulp met de accu van een ander
voertuig.
De ontladen accu is bevroren. Een ontladen ac-
cu kan al bij temperaturen net onder 0 °C be-
vriezen.
De accuzuurstand is te laag » Pagina 128.
Startkabels gebruiken met een voldoende grote dia-
meter en met geïsoleerde poolklemmen.
De nominale spanning van beide accu's moet 12 V
zijn. De capaciteit (in Ah) van de stroomleverende ac-
cu mag niet wezenlijk lager zijn dan de capaciteit van
de ontladen accu.
129
Accu en zekeringen › Startkabel gebruiken
Starten met behulp van de accu van een
andere wagen
WAARSCHUWING
Gevaar voor verwondingen en beschadiging van de
wagen!
De startkabels zo leggen, dat ze niet door draaien-
de delen in de motorruimte kunnen worden ge-
raakt.
LET OP
Gevaar voor kortsluiting!
De niet-geïsoleerde delen van de pooltangen mo-
gen elkaar niet raken.
De op de pluspool van de accu aangesloten kabel
mag niet met elektrisch geleidende delen van de
wagen in aanraking komen.
De wagens mogen elkaar niet aanraken.
Startkabels vastmaken
De pooltangen van de startkabels aansluiten over-
eenkomstig de volgorde in de legenda.
- ontladen accu / - stroomgevende accu
1
-pool van de ontladen accu
2
-pool van de stroomgevende accu
3
-pool van de stroomgevende accu
4
Massapunt van de te starten motor
Motor starten
De motor van de stroomgevende wagen starten en
stationair laten draaien.
De motor van de wagen met de ontladen accu
starten.
Massapunt
Indien de motor van de wagen met de ontladen ac-
cu niet binnen 10 s aanslaat, de startprocedure na
ongeveer 30 s herhalen.
Kabels losmaken
De kabels in omgekeerde volgorde van het vastma-
ken losnemen.
Zekeringen
Waarop letten
LET OP
Brandgevaar en gevaar voor beschadiging van de
elektrische installatie!
De zekeringen niet repareren en ook niet vervan-
gen door zwaardere zekeringen.
De defecte zekering door een nieuwe zekering met
hetzelfde amperage vervangen.
Wij adviseren u vervangingszekeringen uit het ori-
ginele ŠKODA accessoireprogramma te gebruiken.
Hierbij is een betrouwbare en veilige zekering van
de verbruikers gegarandeerd.
Indien een nieuw aangebrachte zekering weer
doorbrandt, de hulp van een specialist inroepen.
Op één zekering kunnen meerdere verbruikers
zijn aangesloten. Bij een verbruiker kunnen meerdere
zekeringen horen.
Werking
Doorgebrande zekering
Voorwaarden voor het vervangen van
zekeringen
Contactsleutel verwijderd (wagen zonder start-
knop).
Contact uitgeschakeld en bestuurdersportier ge-
opend (wagen met startknop).
Alle verbruikers uitgeschakeld.
130
Accu en zekeringen › Zekeringen
Zekering vervangen
De zekering vervangen
met de klem die zich
onder de afdekking van
de zekeringenhouder in
het dashboard bevindt.
Het passende uiteinde
van de klem gebruiken
overeenkomstig de ze-
keringafmetingen.
Zekeringen in het dashboard
Overzicht
Toegang tot de zekeringen
De afdekking bij A los-
maken en verwijderen.
De zekering vervangen.
De afdekking eerst aan
bovenzijde aanbrengen
en vervolgens aan on-
derzijde vergrendelen.
Overzicht zekeringen
Zekeringen:
Wagen met links stuur
Wagen met rechts stuur
Zekering-
nummer
Verbruiker
1 Licht (links), stadslicht, derde remlicht
2 Centrale vergrendeling, voor- en achter-
ruitsproeierinstallatie (wagen met ACC)
3 Contact
4 Licht (rechts), mistachterlicht, kente-
kenplaatverlichting
Zekering-
nummer
Verbruiker
5 Elektrische ruitbediening - bestuurder
6 Binnenverlichting
7 Claxon
8 Trekhaak
9 Bedieningshendel onder stuurwiel, mo-
torregelapparaat (wagen zonder KES-
SY), automatische versnellingsbak (al-
leen wagen zonder KESSY), ESC (wagen
zonder KESSY), trekhaak (wagen zonder
KESSY), stuurbekrachtiging (wagen zon-
der KESSY)
10 Elektrische ruitbediening - linksachter
11 Koplampsproeiers
12 Infotainmentbeeldscherm
13 Vrij
14 Bedieningshendel onder het stuurwiel,
lichtschakelaar, uittrekblokkering con-
tactsleutel (wagen met automatische
versnellingsbak), diagnoseaansluiting,
grootlichtsignaal, regensensor, lichtsen-
sor, achteruitrijcamera
15 Airconditioning, automatische versnel-
lingsbak
16 Instrumentenpaneel, noodoproep
17 Alarmsysteem, claxon
18 Databus
19 Vrij
20 Vrij
21 Vrij
22 Voor- en achterruitsproeierinstallatie
(wagen zonder ACC)
23 Vrij
24 Airconditioning, verwarming
25 Vrij
26 Verwarming van de voorstoelen
27 Achterruitwisser
28 Vrij
29 Airbags
30 Lichtschakelaar, schakelaar achteruitrij-
licht, instelling van de buitenspiegelvlak-
ken, voeding van de middelste toetsen-
lijst, voeding van de zijdelingse toetsen-
lijst, binnenspiegel, airconditioning, par-
keerhulp
31 Brandstofpomp, koelluchtventilator,
snelheidsregelsysteem, diagnoseaanslui-
ting
32 Lichtbundelhoogteverstelling, led-ko-
plampen
33 Koppelingspedaalschakelaar, motorstart
34 USB-laadfunctie
35 “Dodehoek”-herkenning
36 Verwarming van de voorstoelen
37 Radar
38 Vrij
131
Accu en zekeringen › Zekeringen in het dashboard
Zekering-
nummer
Verbruiker
39 Vrij
40 Databus
41 Achterruitverwarming
42 Elektrische ruitbediening - bijrijder
43 Trekhaak
44 Sigarettenaansteker, 12 volt stopcon-
tact
45 Elektrische ruitbediening - rechtsachter
46 Voor- en achterruitsproeierinstallatie,
bedieningshendel onder stuurwiel
47 Trekhaak
48 Trekhaak
49 Brandstofpomp
50 Infotainment
51 Buitenspiegelverwarming, verwarmde
ruitensproeiers
52 KESSY (sleutelloos vergrendel- en start-
systeem)
53 Stuurkolomvergrendeling (wagen met
KESSY)
54 Vrij
55 Vrij
56 Vrij
57 Vrij
58 Vrij
59 Vrij
Zekeringen in de motorruimte
Overzicht
Toegang tot de zekeringen
De vergrendelingsknop
van de afdekking van
de zekeringenhouder
indrukken en de afdek-
king verwijderen.
De zekering vervangen.
De afdekking aanbren-
gen en vastklikken.
LET OP
Gevaar voor binnendringend water in de zekeringen-
houder!
De afdekking goed aanbrengen en goed vastklik-
ken.
Overzicht zekeringen
Zekering-
nummer
Verbruiker
1 Koelluchtventilator
2 Vrij
3 ESC, eventueel ABS
4 Vrij
5 Vrij
6 Automatische versnellingsbak
7 Motorregeling
8 Ruitenwissers voorruit
9 Accugegevensmodule
10 ESC, eventueel ABS
11 Onderdrukpomp voor remsysteem
12 Verstuivers, klep voor brandstofdose-
ring, oliedrukregeling, klep koeler voor
uitlaatgasterugvoer, onderdrukpomp
13 Rempedaalschakelaar
14 Koelvloeistofpomp, motorcomponenten
15 Motorregeling
16 Startmotor
17 Motorregeling
18 Koelluchtventilator, laaddrukregelaar,
olietemperatuurvoeler, klep voor ad-
sorptiekoolfilter, klep voor inlaatsprui-
tstukklep
19 Lambdasonde
20 Bobines
132
Accu en zekeringen › Zekeringen in de motorruimte
Wielen
Banden en velgen
Waarop letten
LET OP
De banden beschermen tegen contact met smeer-
middelen en brandstof.
Wielen en banden koel, droog en zo donker moge-
lijk opslaan. De banden zelf rechtopstaand bewa-
ren.
Lichtmetalen velgen worden door pekel aangetast.
Oorzaken van ongelijkmatige bandenslijtage
Onjuiste bandenspanning.
Rijstijl (bv. snel rijden door bochten, hard accelere-
ren en remmen).
Verkeerde uitlijning.
Onjuiste wielbalancering.
Wielen verwisselen
Voor een gelijkmatige
slijtage van alle banden
adviseren we om de wie-
len elke 10.000 km over-
eenkomstig het schema
te verwisselen.
Aanwijzingen voor de bandenmontage
De aangegeven draairichting aanhouden, anders
kunnen de rijeigenschappen worden beïnvloed. De
draairichting is door een pijl op de wang van de
band gekenmerkt.
Banden altijd per as vervangen.
Aanvullende informatie
Alleen goedgekeurde radiaalbanden van dezelfde
constructie, maat (afrolomtrek) en met hetzelfde
profiel op één as gebruiken.
De goedgekeurde bandenmaten zijn opgenomen in
de technische wagendocumenten en in de conformi-
teitsverklaring (het zgn. COC-document).
De conformiteitsverklaring is verkrijgbaar bij een
ŠKODA Partner (geldt alleen voor sommige landen
en sommige modeluitvoeringen).
Overzicht van het bandopschrift
Toelichting van het bandopschrift
Bijvoorbeeld 185/60 R 15 84 H
Bandbreedte in mm
Hoogte-/breedteverhouding in %
Code voor bandconstructie - Radiaal
Velgdiameter in inch
Belastingsindex
Snelheidscodeletter
185
60
R
15
84
H
Belastingsindex
De belastingsindex geeft het maximaal toegestane
draagvermogen van een afzonderlijke band aan.
487 kg
500 kg
515 kg
530 kg
545 kg
560 kg
Snelheidscodeletter
De snelheidscode geeft de maximaal toelaatbare
snelheid met gemonteerde banden van de betreen-
de categorie aan.
180 km/h
190 km/h
200 km/h
210 km/h
240 km/h
270 km/h
WAARSCHUWING
Nooit de voor de gemonteerde banden toegestane
belasting en snelheid overschrijden.
Slijtagemerktekens
Onderin het profiel van
de banden zitten slijtage-
merktekens die de toe-
gestane minimale pro-
fieldiepte weergeven.
Markeringen op de band-
wangen, zoals de letters
TWI en/of andere sym-
bolen, bv.
, geven de
plaats van de slijtage-
merktekens aan.
Een band moet als versleten worden beschouwd als
een van deze merktekens het bandenprofiel vlak af-
sluit.
De profieldiepte kan worden gemeten met een
profieldieptemeter op de ijskrabber. De ijskrabber
bevindt zich aan de binnenzijde van de tankklep.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Geen versleten banden gebruiken.
Bandproductiedatum
De productiedatum van de band staat op de wang
van de band vermeld.
Bijvoorbeeld DOT ... 10 19 betekent bijvoorbeeld dat
de band in week 10 van het jaar 2019 is geprodu-
ceerd.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Geen banden gebruiken die ouder zijn dan 6 jaar.
83
84
85
86
87
88
S
T
U
H
V
W
133
Wielen › Banden en velgen
Probleemoplossing
Hulp bij bandenpech
Reserve- en noodreservewiel » Pagina 134.
Wiel verwisselen en wagen met de krik omhoog-
brengen » Pagina 135.
Bandenafdichtset » Pagina 136.
Verandering van de bandenspanning
brandt
De wagen stilzetten.
De banden en de bandenspanningen controleren.
Banden met veranderde spanning weergeven
Het menupunt voor de weergave van de bandensta-
tus in het volgende menu selecteren.
Of:
Allweather- of winterbanden
Gebruiksdoel
4-seizoenen- of winterbanden verbeteren de rijei-
genschappen bij winterse omstandigheden. Ze zijn
voorzien van het opschrift M+S en een bergtop- en
sneeuwvloksymbool
.
Waarop letten
Om de best mogelijke rijeigenschappen te behouden,
moeten op alle vier de wielen banden met een mini-
male profieldiepte van 4 mm zijn gemonteerd.
Winterbanden op het betreende tijdstip vervangen
door zomerbanden. Zomerbanden hebben op een
sneeuw- en ijsvrije rijbaan en bij temperaturen boven
7 °C betere rij- en remeigenschappen.
Gebruiksvoorwaarden
Als 4-seizoenen- of winterbanden zijn gemonteerd
met een lagere snelheidscategorie dan de werkelijke
maximumsnelheid van de wagen als volgt te werk
gaan.
In het infotainment de snelheidsbegrenzing over-
eenkomstig de categorie van de gemonteerde ban-
den instellen.
In het gezichtsveld van de bestuurder een waar-
schuwingssticker aanbrengen met de maximum-
waarde van de snelheidscategorie voor de gemon-
teerde banden (geldt alleen voor bepaalde landen).
Instellingen
De instelling van de snelheidsbegrenzing voor ban-
den vindt plaats in het infotainment in het volgende
menupunt.
Of:
Sneeuwkettingen
Gebruiksdoel
Sneeuwkettingen verbeteren het rijgedrag bij win-
terse omstandigheden.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen en gevaar voor bandenscha-
de!
De kettingen niet gebruiken op sneeuw- en ijsvrije
wegen.
Waarop letten
Vóór het monteren van de sneeuwkettingen de
wieldoppen verwijderen.
De sneeuwkettingen alleen op de voorwielen mon-
teren.
Technische gegevens
Toegestane velg-/bandcombinaties voor de montage
van sneeuwkettingen.
Velgmaat Bandenmaat
5Jx14 ET35 175/70 R14
Alleen sneeuwkettingen gebruiken waarvan de scha-
kels en sloten niet groter zijn dan 9 mm.
Velgmaat Bandenmaat
6Jx15 ET38 185/60 R15
Alleen sneeuwkettingen gebruiken waarvan de scha-
kels en sloten niet groter zijn dan 13 mm.
Reserve- en noodreservewiel
Overzicht
Reservewiel
De afmetingen van een volwaardig reservewiel ko-
men overeen met de afmetingen van de op de wa-
gen gemonteerde wielen.
En niet-volwaardig reservewiel is van een waar-
schuwingssticker voorzien die op de velg is aange-
134
Wielen › Allweather- of winterbanden
bracht. Dit wiel is bedoeld voor het bereiken van de
dichtstbijzijnde specialist.
Een niet-volwaardig reservewiel op de maximaal
voorgeschreven spanning brengen.
Noodreservewiel
Een noodreservewiel is van een waarschuwingsstic-
ker voorzien die zich op de velg bevindt. Dit wiel is
bedoeld voor het bereiken van de dichtstbijzijnde
specialist.
Een noodreservewiel is aanzienlijk smaller dan af fa-
briek gemonteerde wielen.
Wiel bij wagens zonder soundsysteem
verwijderen en aanbrengen
Het reserve- of noodreservewiel is in de bagage-
ruimte in een kuip onder de bodembekleding of vari-
abele bagageruimtevloer bevestigd.
Verwijderen
De bevestigingsriem
losmaken en de box
met het wagengereed-
schap verwijderen.
De borgmoer eruit
draaien.
Het wiel verwijderen.
Aanbrengen
Het wiel met de buitenzijde naar onder in de kuip
leggen.
De bevestigingsriem door de tegenoverliggende
openingen in de velg trekken.
De borgmoer tot de aanslag erop draaien.
De box met het wagengereedschap in het wiel aan-
brengen en met de riem vastzetten.
Wiel verwisselen en wagen met de krik
omhoogbrengen .
Waarop letten
Vóór het verwisselen
De wagen veilig parkeren en tegen wegrollen be-
veiligen.
De motor afzetten.
Alle passagiers laten uitstappen. Tijdens het ver-
wisselen van een wiel moeten de passagiers zich
naast de weg ophouden, bv. achter de vangrail.
Alle portieren, de motorkap en achterklep sluiten.
Indien een aanhangwagen is aangekoppeld, dan de-
ze afkoppelen.
Wagen opkrikken
WAARSCHUWING
De grondplaat van de krik steeds beveiligen tegen
verschuiven!
Op losse ondergrond een stabiele draagplaat met
groot oppervlak onder de krik plaatsen.
Op gladde oppervlakken onder de krik een slipvas-
te onderlegger, bv. een rubberen vloermat, plaat-
sen.
De wagen altijd opkrikken terwijl de portieren zijn
gesloten.
Geen lichaamsdelen onder de opgekrikte wagen
houden.
De motor van de opgekrikte wagen niet starten.
LET OP
Gevaar voor schade aan de wagen!
Let erop dat de krik correct onder het steunpunt
van de dorpel wordt aangebracht.
Na het verwisselen
De bandenspanning van het gemonteerde wiel
controleren en zo nodig corrigeren.
Bij wagens met bandenspanningscontrole de ban-
denspanningswaarden in het systeem opslaan.
Het aantrekmoment van de wielbouten van het ge-
monteerde wiel zo snel mogelijk laten controleren.
Het voorgeschreven aantrekmoment bedraagt
120 Nm.
Tot de controle van het aanhaalmoment voorzichtig
rijden.
De beschadigde band vervangen. Een bandenrepara-
tie wordt afgeraden.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Een te laag aanhaalmoment kan ertoe leiden dat
het wiel loskomt tijdens het rijden.
Een te hoog aanhaalmoment kan leiden tot bescha-
diging van het schroefdraad en vervorming van de
velg.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Bouten niet invetten of inoliën.
Geen gecorrodeerde of beschadigde bouten ge-
bruiken.
Wiel verwisselen en wagen met de krik
omhoogbrengen
Bouten losdraaien
Indien de wagen beschikt over afdekkappen voor
de wielbouten of wieldoppen, deze verwijderen.
135
Wielen › Wiel verwisselen en wagen met de krik omhoogbrengen .
WAARSCHUWING
Wanneer bij het losdraaien van de bout op het sleu-
teluiteinde wordt gestaan, dan steun zoeken bij de
wagen voor een beter stabiliteit.
Enkele wagen kunnen
over antidiefstalwielbou-
ten beschikken die de
wielen beveiligen tegen
diefstal.
De adapter tot de aan-
slag op de antidiefstal-
wielbout steken.
De sleutel op de wiel-
bout of op de adapter
aanbrengen.
De bout maximaal een
halve omwenteling
draaien, zodat het wiel
niet loskomt en eraf
kan vallen.
Steunpunten voor de krik
A
16 cm
B
22 cm
Krik aanbrengen en wagen opkrikken
De krik uit het wagengereedschap gebruiken.
De krik onder het steunpunt plaatsen dat het
dichtst bij het te verwisselen wiel ligt.
De slinger op de krik inhaken.
De grondplaat van de krik met het volledige opper-
vlak op een rechte ondergrond plaatsen, zodat de
krik loodrecht onder het kriksteunpunt staat.
De krik met de slinger zo ver omhoogdraaien, dat
de klauw van de krik de rand omvat.
De wagen verder opkrikken tot het wiel net vrij van
de grond hangt.
Wiel verwisselen
De bouten eruit draaien en op een schone onder-
grond leggen.
Het wiel voorzichtig verwijderen.
Het wiel aanbrengen.
De bouten er licht indraaien.
De wagen laten zakken.
LET OP
Bij af fabriek of uit het originele ŠKODA accessoi-
reprogramma geleverde wieldoppen moet de anti-
diefstalwielbout worden aangebracht overeen-
komstig de positie die op de achterzijde van de
wieldop is aangegeven.
Bouten vastdraaien
De tegenover elkaar liggende wielbouten incl. de
antidiefstalwielbout na elkaar vastdraaien.
De afdekkappen van de wielbouten of de wieldop-
pen weer aanbrengen.
De sticker met het codenummer van de antidief-
stalwielbouten bewaren. Aan de hand hiervan kan
een vervangende adapter uit het originele ŠKODA
onderdelenprogramma worden aangeschaft.
Bandenafdichtset
Inhoudsoverzicht
De set zit in een box onder de bodembekleding in de
bagageruimte.
A
Sticker met de snelheidsvermelding
B
Ventielsleutel
C
Vulslang met vuldop
D
Luchtcompressor (de plaatsing van de bedie-
ningselementen kan verschillend zijn, afhankelijk
van het type luchtcompressor)
E
Bandenvulslang
136
Wielen › Bandenafdichtset
F
Knop voor verlagen van de spanning
G
Spanningsmeter
H
12 volt kabelstekker
I
Aan-uitschakelaar
J
Fles met bandenafdichtmiddel
K
Reserve-ventielinzetstuk
De conformiteitsverklaring zit bij de luchtcompres-
sor of in de wagendocumentiemap.
Gebruiksvoorwaarden
De reparatie met de afdichtset vervangt in geen ge-
val een normale bandenreparatie.
De reparatie met de afdichtset dient alleen voor het
bereiken van de dichtstbijzijnde specialist.
De met de afdichtset gerepareerde band zo snel mo-
gelijk vervangen.
Vóór het gebruik van de set
De wagen veilig parkeren en tegen wegrollen be-
veiligen.
De motor afzetten.
Alle passagiers laten uitstappen. Tijdens de bandre-
paratie moeten de passagiers zich naast de weg
ophouden, bv. achter de vangrail.
Alle portieren, de motorkap en achterklep sluiten.
Indien een aanhangwagen is aangekoppeld, dan de-
ze afkoppelen.
Na het gebruik van de set
Indien een bandenspanning van 2,0 bar niet kan wor-
den bereikt, is de band te sterk beschadigd en kan
met de afdichtset niet worden gedicht.
Niet verder rijden. De hulp van een specialist inroe-
pen.
Bij een bandenspanning van 2,0-2,5 bar kan de rit
met maximaal 80 km/h resp. 50 mph worden voort-
gezet.
Volgas accelereren, sterk remmen en het snel ne-
men van bochten vermijden.
Aanwijzingen voor het rijden met gerepareerde
band
De bandenspanning in de gerepareerde band na 10
minuten rijden controleren.
Indien de bandenspanning 1,3 bar of lager is, niet
verder rijden! De hulp van een specialist inroepen.
Indien de bandenspanning hoger is dan 1,3 bar, de
spanning naar de juiste waarde van min. 2 bar corri-
geren en de rit voortzetten.
LET OP
Gevaar voor schade aan de compressor!
Na de maximale werkingstijd van de luchtcompres-
sor deze enkele minuten laten afkoelen.
WAARSCHUWING
Verbrandingsgevaar!
De luchtcompressor en de bandenvulslang kunnen
bij het oppompen heet worden.
De luchtcompressor en de slang enkele minuten la-
ten afkoelen.
Gebruiksbeperking
De set in de volgende situaties niet gebruiken.
De velg is beschadigd.
De buitentemperatuur is lager dan de in de handlei-
ding van de fles met bandenafdichtmiddel aange-
geven minimumtemperatuur.
Het gat in de band is groter dan 4 mm.
Beschadigingen in de wang van de band.
De minimale houdbaarheidsdatum op de fles met
bandenafdichtmiddel is verstreken.
Tips om het zelf te doen
Band afdichten
Het ventieldopje van de beschadigde band eraf
draaien.
Met de ventielsleutel het ventielinzetstuk eruit
draaien en op een schone ondergrond leggen.
De fles met bandenafdichtmiddel schudden.
De vulslang op de fles draaien. De folie op de dop
wordt doorgeprikt.
De sluitstop van de vulslang verwijderen en op het
bandenventiel steken.
De fles ondersteboven houden en de gehele inhoud
afdichtmiddel in de band vullen.
De vulslang van het ventiel verwijderen.
Het ventielinzetstuk aanbrengen.
Band oppompen
De vulslang van de luchtcompressor op het ventiel
van de band aanbrengen.
De wagen met de parkeerrem beveiligen.
De motor starten.
De stekker van de luchtcompressor in het 12 volt
stopcontact steken.
De luchtcompressor inschakelen.
Zodra een spanning van 2,0-2,5 bar is bereikt, de
luchtcompressor uitschakelen.
De maximale werkingstijd van de luchtcompressor
volgens de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van
de bandenafdichtset opvolgen.
Als de bandenspanning van 2,0-2,5 bar niet werd
bereikt, de vulslang van het ventiel afschroeven.
137
Wielen › Bandenafdichtset
Ongeveer 10 meter voor- of achteruitrijden zodat
het afdichtmiddel zich in de band kan verdelen.
De vulslang opnieuw op het ventiel draaien en het
oppompen herhalen.
Bandenspanning
Waarop letten
LET OP
De bandenspanning altijd aan de belading aanpas-
sen.
De bandenspanning van alle banden ten minste
eenmaal per maand en voor elke grote rit controle-
ren.
De bandenspanning controleren als de banden
koud zijn. De verhoogde bandenspanning bij warme
banden zo mogelijk niet verminderen.
Na ieder wijzing van de bandenspanning de nieuwe
waarden in de bandencontrole opslaan.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Bij zeer snel bandenspanningsverlies moet worden
geprobeerd om de wagen voorzichtig en zonder
heftige stuurbewegingen en zonder sterk remmen
tot stilstand te brengen.
Sticker met voorgeschreven
bandenspanningswaarden
De sticker met de voorgeschreven bandenspan-
ningswaarden bevindt zich aan de binnenzijde van de
tankklep.
A
Bandenspanning
voor halve belading
B
Bandenspanning
voor het milieu ont-
lastend gebruik (iets
lager brandstofver-
bruik en iets lagere
uitstoot van schade-
lijke stoen)
C
Bandenspanning
voor volle belading
D
Banddiameter in inch
Deze informatie dient slechts als informatie voor
de voorgeschreven bandenspanning. Het is geen
opsomming van de goedgekeurde bandenmaten
voor uw wagen. Deze zijn opgenomen in de
technische wagendocumenten en in de confor-
miteitsverklaring (het zgn. COC-document).
E
Bandenspanningswaarde voor de banden van de
vooras
F
Bandenspanningswaarde voor de banden van de
achteras
G
Voorgeschreven bandenspanningswaarde voor
het noodreservewiel
Bandencontrole
Werking
De bandenspanningscontrole geeft een verandering
in de bandenspanning aan.
Waarschuwing bij een spanningsverandering
brandt
De wagen stilzetten.
De banden en de bandenspanningen controleren.
Banden met veranderde spanning weergeven
Het menupunt voor de weergave van de banden-
status in het volgende menu selecteren.
Of:
Functiebeperking
Het systeem kan bij een zeer snel teruglopende ban-
denspanning niet waarschuwen, bv. bij een klapband.
De systeemfunctie kan bijvoorbeeld in de volgende
situaties beperkt zijn.
Ongelijkmatige belasting van de wielen, bv. bij het
rijden met een aanhangwagen.
Sportieve rijstijl.
Rijden op onverharde wegen.
Gemonteerde sneeuwkettingen.
Bandenspanningswaarden opslaan
Bandenspanningswaarden in het infotainment op-
slaan
De banden tot de voorgeschreven bandenspanning
oppompen.
Het contact inschakelen.
Het menupunt voor de weergave van de wagen-
toestand in het volgende menu selecteren.
Of:
Met de functietoetsen het menu voor de ban-
dencontrole selecteren.
De functietoets
aantippen.
Voor het overige de aanwijzingen op het beeld-
scherm opvolgen.
138
Wielen › Bandenspanning
Bandenspanningswaarden met de toets opslaan
De banden tot de voorgeschreven bandenspanning
oppompen.
Het contact inschakelen.
De toets
ingedrukt houden.
In het instrumentenpaneel brandt het controle-
lampje
. Na het opslaan van de bandenspan-
ningswaarden klinkt een akoestisch signaal en gaat
het controlelampje uit.
De toets loslaten.
De bandenspanningswaarden in de volgende geval-
len opslaan.
Verandering van de bandenspanning.
Wisselen van een of meerdere wielen.
Positiewijziging van een wiel op de wagen.
Altijd na 10.000 km of 1x per jaar.
Probleemoplossing
Storing bandencontrole
knippert ongeveer 1 minuut en blijft daarna
branden
De wagen stoppen, het contact uitschakelen en de
motor starten.
Indien het symbool na het starten van de motor
weer knippert, is er een systeemstoring.
Voorzichtig verder rijden, de hulp van een specialist
inroepen.
Doppen van de wielbouten
Afdekkappen lostrekken en inbouwen
Lostrekken
De lostrekklem tot de aanslag op de afdekkap ste-
ken.
De afdekkap lostrekken.
Inbouwen
De afdekkap tot de aanslag op de wielbout steken.
Wieldop
Wieldop lostrekken en inbouwen
Geldt voor de af fabriek of uit het originele ŠKODA
accessoireprogramma geleverde wieldoppen.
Lostrekken
De beugel voor het lostrekken van de wieldoppen
om de rand van een van de openingen in de wiel-
dop haken.
De wielsleutel door de beugel schuiven, de wiel-
sleutel op de band laten rusten en de wieldop los-
trekken.
Inbouwen
De wieldop eerst bij de uitsparing voor het ventiel
op de velg drukken.
Bij gebruik van een antidiefstalwielbout moet deze
zich op de op de wieldop aangegeven plaats bevin-
den.
De wieldop, beginnend bij het ventiel, zodanig op
de velg drukken tot deze over de gehele omtrek
correct vastklikt.
LET OP
De wieldop met de hand aandrukken, niet erop
slaan.
139
Wielen › Doppen van de wielbouten
Opbergvakken en
interieuruitrusting
Uitrusting in de bagageruimte
Overzicht
A
Verwijderbare scheidingswand van het opberg-
vak
Belasting max. 2,5 kg
B
Vast opbergvak
Belasting max. 1,5 kg
C
Onder de bodembekleding: Opbergvak voor re-
serve- of noodreservewiel en wagengereed-
schap
Belasting van de bodembekleding max. 75 kg
Nooduitrusting
Overzicht van de nooduitrusting
Nooduitrusting in de bagageruimte
A
Plaats van de verbanddoos (afhankelijk van de
uitrusting)
B
Wagengereedschap
C
Plaats van de gevarendriehoek (afhankelijk van
de uitrusting)
Opbergvak voor het reflectievest
Het opbergvak voor het reflectievest bevindt zich in
het opbergvak in het voorportier.
Brandblusser onder de bijrijdersstoel
Wagengereedschap
Afhankelijk van de uitrusting hoeven niet alle volgen-
de onderdelen in het wagengereedschap aanwezig te
zijn.
A
Adapter voor de antidiefstalwielbouten
B
Sleepoog
C
Beugel voor het lostrekken van de wieldoppen
D
Krik met aanwijzingenplaatje en slinger
E
Wielsleutel
F
Lostrekklem voor het verwijderen van de afdek-
kappen van de wielbouten
G
Bandenafdichtset
H
Schroevendraaier
De conformiteitsverklaring zit bij de krik of in de wa-
gendocumentiemap.
Opbergvak voor het reflectievest
140
Opbergvakken en interieuruitrusting › Uitrusting in de bagageruimte
Bevestigingselementen in de
bagageruimte
Overzicht
A
Tassenhaak
Belasting max. 7,5 kg
B
Bevestigingselementen voor de bevestiging van
de bagagenetten en de multifunctionele tas
C
Sjoroog voor de bevestiging van de bagagenet-
ten en de multifunctionele tas
D
Sjorogen voor de bevestiging van de lading, de
bagagenetten en de multifunctionele tas
Belasting max. 350 kg
Overige bevestigingselementen
A
Flexibel opbergvak
Belasting max. 8 kg
B
Cargo-elementen
Belasting max. 8 kg
Er bevindt zich een opbergvak voor de cargo-
elementen onder de bodembekleding in de ba-
gageruimte.
Het cargo-element inklappen en op de bodem-
bekleding in de bagageruimte bevestigen.
Tassenhaken in de bagageruimte
De maximale belasting van de haak bedraagt 7,5 kg.
Flexibel opbergvak
De maximale belasting van het opbergvak bedraagt
8 kg.
141
Opbergvakken en interieuruitrusting › Bevestigingselementen in de bagageruimte
Cargo-elementen in de bagageruimte
De maximale belasting van de cargo-elementen be-
draagt 8 kg.
Bagagenetten
Overzicht
De maximale belasting van de betreende bevesti-
gingsnetten bedraagt 1,5 kg.
Scheidingsnet
Scheidingsnet bevestigen
Bevestigen
De variabele bagageruimtevloer verwijderen of in
de onderste stand instellen.
De oprolbare afdekking eruit nemen of de rugleu-
ningen van de zitplaatsen achterin neerklappen.
De dwarsstang in de bevestiging
A aan de ene zij-
de aanbrengen en naar voren drukken.
De stang op dezelfde wijze aan de andere zijde be-
vestigen.
De musketonhaken
B aan de sjorogen vastmaken.
De gordels aan de vrije uiteinden C straktrekken.
Losmaken
Het losmaken vindt plaats in omgekeerde volgorde
van het bevestigen.
Dubbelzijdige bodembekleding
Overzicht
Afhankelijk van de uitrusting kan de wagen zijn uit-
gerust met een dubbelzijdige bodembekleding in de
bagageruimte. Een zijde is van stof, de andere zijde is
afwasbaar.
Harde bagageruimteafdekking
Verwijderen en aanbrengen
De maximale belasting van de afdekking bedraagt
1 kg.
142
Opbergvakken en interieuruitrusting › Cargo-elementen in de bagageruimte
Verwijderen
De ophangkoorden los-
haken.
De opgetilde afdekking
vasthouden en aan bei-
de zijkanten tegen de
onderzijde van de af-
dekking drukken.
De afdekking verwijde-
ren.
Aanbrengen
De bevestiging
A te-
genover de houder B
aan beide zijden van de
bagageruimte plaatsen.
Vanaf de bovenzijde op
de afdekking drukken,
tot deze vergrendelt.
De ophangkoorden
vasthaken.
Afdekking achter de zitplaatsen achterin opbergen
De afdekking achter de
zitplaatsen achterin
schuiven.
Afdekking Instellen in de verlaagde positie
De steun tegenover de
houder aan beide zijden
van de bagageruimte
plaatsen.
Aan de voorzijde en
aan de achterzijde van-
af de bovenzijde op de
afdekking drukken, tot
deze vastklikt.
De maximale belasting van de afdekking in de ver-
laagde positie bedraagt 2,5 kg.
Verlaagde positie van de
bagageruimteafdekking
De bevestiging tegen-
over de houder aan
beide zijden van de ba-
gageruimte plaatsen.
Aan de voorzijde en
aan de achterzijde van-
af de bovenzijde op de
afdekking drukken, tot
deze vergrendelt.
Oprolbare bagageruimteafdekking
Bediening
Eruit trekken
De afdekking aan de
greep eruit trekken tot
deze vastklikt.
Oprollen
Op de afdekking bij de
greep drukken.
De afdekking rolt op.
Het is mogelijk dat de af-
dekking bij winterse om-
standigheden langzamer
oprolt.
143
Opbergvakken en interieuruitrusting › Verlaagde positie van de bagageruimteafdekking
Verwijderen en aanbrengen
Opgerolde afdekking verwijderen en aanbrengen
Het uiteinde van de
dwarsstang indrukken
en de afdekking verwij-
deren of aanbrengen.
Variabele laadvloer in de bagageruimte
Stand instellen
De maximale belasting van de variabele bagageruim-
tevloer in de bovenste stand bedraagt 75 kg.
In de bovenste of onderste stand instellen
De variabele bagage-
ruimtevloer optillen en
naar u toe trekken.
Voor het instellen in de
bovenste stand de vari-
abele bagageruimte-
vloer aan de voorzijde
op het vlak
A leggen.
Voor het instellen in de
onderste stand de vari-
abele bagageruimte-
vloer aan de voorzijde
in de ruimte
B
leggen.
De variabele bagage-
ruimtevloer naar voren
drukken en aanbren-
gen.
De opgetilde variabele bagageruimtevloer in de
bovenste stand bevestigen
De opgetilde variabele
bagageruimtevloer
met de haak aan het
frame van de achter-
klep bevestigen.
LET OP
Voor het sluiten van de achterklep de haak van het
frame losmaken.
Verwijderen en aanbrengen
De variabele bagageruimtevloer tot een afstand
van circa 15 cm onder de bagageruimteafdekking
optillen en verwijderen.
Het aanbrengen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Overzicht van de
passagiersruimteuitrusting
Overzicht van de praktische uitrustingen
voorin
A
Make-upspiegel
B
Tickethouder
C
Parkeertickethouder
D
Brillenvak
144
Opbergvakken en interieuruitrusting › Variabele laadvloer in de bagageruimte
Belasting max. 0,25 kg
Om te openen op het deksel drukken.
E
Opbergvak
Belasting max. 3 kg
In het vak bevindt zich een flessenhouder met
een inhoud van max. 1 l.
Om te openen aan de greep trekken.
F
Opbergvak
Flessenhouder voor flessen met een inhoud
van max. 1,5 l
Opbergvak voor de afvalbak
Opbergvak voor het reflectievest
G
USB-aansluiting en 12-volt-stopcontact
De USB-aansluiting kan zowel worden gebruikt
voor het opladen als voor dataoverdracht.
H
Te openen en instelbare armsteun met opberg-
vak
Om het vak te openen aan de greep trekken.
LET OP
In het brillenvak D geen warmtegevoelige voor-
werpen laten liggen.
Overzicht van de praktische uitrustingen
achterin
A
Kledinghaken
Belasting max. 2 kg
B
Opbergvak
Flessenhouder voor flessen met een inhoud
van max. 0,5 l
Opbergvak voor het reflectievest
C
Opbergtas
D
USB-aansluitingen
De USB-aansluitingen zijn alleen bedoeld voor
het opladen.
E
Opbergvak
WAARSCHUWING
Aan de haken alleen kleding met weinig gewicht
ophangen. In de zakken van de kledingstukken
geen zware of scherpe voorwerpen laten zitten.
Voor het ophangen van kledingstukken geen kle-
dinghaken gebruiken.
Parkeertickethouder
Flessenhouder in het opbergvak van het
voorportier
Het opbergvak is bedoeld voor flessen met een in-
houd van max. 1,5 l.
145
Opbergvakken en interieuruitrusting › Parkeertickethouder
Flessenhouder in het opbergvak van het
achterportier
Het opbergvak is bedoeld voor flessen met een in-
houd van max. 0,5 l.
Flessenhouder in het opbergvak aan
bijrijderszijde
In het vak bevindt zich een flessenhouder met een in-
houd van max. 1 l.
USB-aansluitingen
De USB-aansluiting kan zowel worden gebruikt voor
het opladen als voor dataoverdracht.
De USB-aansluitingen zijn alleen bedoeld voor het
opladen.
146
Opbergvakken en interieuruitrusting › Flessenhouder in het opbergvak van het achterportier
Brillenvak
De maximale belasting van het vak bedraagt 0,25 kg.
LET OP
In het brillenvak geen warmtegevoelige voorwer-
pen laten liggen.
Opbergvak voor de paraplu
Overzicht
Bekerhouder
Overzicht
Bekerhouder voorin
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar!
Nooit hete bekers in de bekerhouders plaatsen.
LET OP
Gevaar voor schade aan de elektrische installatie en
de bekledingen door gemorste dranken.
Afvalbak
Zak vervangen
Asbak en sigarettenaansteker
Waarop moet gelet worden
VOORZICHTIG
Gevaar voor verbrandingen of brand!
Gebruik de asbak niet voor het bewaren van hete
of brandende voorwerpen.
Voorzichtig omgaan met de aansteker.
Bediening
De asbak wordt in de bekerhouder aangebracht.
147
Opbergvakken en interieuruitrusting › Brillenvak
Asbak openen
Deksel verwijderen
Sigarettenaansteker
De aansteker indruk-
ken.
Wachten tot de gloei-
ende aansteker terug-
springt.
De aansteker eruit ne-
men en gebruiken.
De aansteker weer
aanbrengen.
Het stopcontact van de
sigarettenaansteker dient als 12 volt-stopcontact.
Tablethouder
Instellingen
Kantelen en draaien
Grootte aanpassen
De borglip eruit trek-
ken en het bovenste
gedeelte van de hou-
der in de gewenste po-
sitie verschuiven.
De lege houder op de
minimale grootte instel-
len om storende gelui-
den tijdens het rijden te
voorkomen.
Verwijderen en aanbrengen
Achter de hoofdsteunen bevestigen
De geopende adapter
tegen de geleidings-
stangen van de hoofd-
steun voor plaatsen en
voorzichtig vastklikken.
De houder in de adap-
ter vastklikken.
Verwijderen
De vergrendelingsknop
indrukken en de hou-
der verwijderen.
148
Opbergvakken en interieuruitrusting › Tablethouder
Op de adapter drukken
en deze verwijderen.
Technische gegevens
De houder is bedoeld voor de bevestiging van een
tablet met een hoogte van min. 12,2 cm en max.
19,5 cm.
De maximale belasting van de houder bedraagt
0,75 kg.
12 volt-stopcontact
Werkingsvoorwaarden
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de elektrische installa-
tie van de wagen!
De stopcontacten alleen gebruiken voor de aan-
sluiting van vrijgegeven elektrische accessoires
met een totale vermogensafname van maximaal
120 watt.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de aangesloten ver-
bruikers!
De verbruikers uitschakelen voor het in- of uitscha-
kelen van het contact en voor het afzetten van de
motor.
Dakdragersysteem en trekhaak
Dakdrager
Overzicht
Het maximale gewicht van de lading incl. de dragers
bedraagt 75 kg.
De dakdwarsdragers kunnen afhankelijk van de uit-
rusting aan de bevestigingspunten A en B of aan de
dakreling worden bevestigd.
Afneembare trekhaak
Waarop letten
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen en beschadiging van de wa-
gen!
Voor elke rit met aangebrachte stang met kogel-
kop controleren of deze correct in de bevesti-
gingsschacht is aangebracht en bevestigd.
De stang met kogelkop niet gebruiken als deze be-
schadigd of niet compleet is.
Geen aanpassingen aan de trekhaak uitvoeren.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Het vuil in de bevestigingsschacht verhindert het
correct bevestigen van de stang met kogelkop!
De bevestigingsschacht van de trekhaak schoon
houden.
Overzicht
Drager van de trekhaak
A
Bevestigingsschacht
B
Afdekkap voor de
bevestigingsschacht
149
Opbergvakken en interieuruitrusting › 12 volt-stopcontact
Stang met kogelkop
A
Beschermkap
B
Stang met kogelkop
C
Bedieningshendel
D
Slotkap
E
Ontspanpen van de
bedieningshendel
F
Slot met sleutel
G
Vergrendelingsko-
gels
Paraatheidsstand instellen
De kap van het slot
verwijderen.
De sleutel in het slot
steken.
De groene markering
op de sleutel moet naar
boven zijn gericht.
De sleutel draaien.
De rode markering
moet naar boven zijn
gericht.
De ontspanpen tot de
aanslag erin drukken
en tegelijkertijd de be-
dieningshendel tot de
aanslag drukken.
De bedieningshendel
blijft in deze stand ver-
grendeld.
Voorwaarden voor het aanbrengen van de
kogelkop
De bedieningshendel A
is in de onderste stand
geblokkeerd.
De ontspanpen
B
kan worden bewogen.
De rode markering op sleutel C is naar boven ge-
keerd.
De sleutel kan niet worden verwijderd of in een
andere stand worden gedraaid.
Stang met kogelkop verwijderen
LET OP
Gevaar voor schade aan de wagen!
Bij het ontgrendelen mag geen aanhangwagen
resp. geen ander accessoire aangekoppeld zijn.
Voor het verwijderen van de stang met kogelkop
de beschermkap op de kogelkop zetten.
De kap van het slot
verwijderen.
De sleutel in het slot
steken.
De groene markering
op de sleutel moet naar
boven zijn gericht.
De sleutel draaien.
De rode markering
moet naar boven zijn
gericht.
150
Dakdragersysteem en trekhaak › Afneembare trekhaak
De stang met kogelkop
van onderen vastpak-
ken.
De ontspanpen tot de
aanslag erin drukken
en tegelijkertijd de be-
dieningshendel tot de
aanslag drukken.
De stang met kogelkop
komt los en valt vrij
naar beneden in de hand.
De afdekkap voor de
bevestigingsschacht
aanbrengen.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de sleutel!
De stang met kogelkop in de paraatheidsstand,
met de sleutel naar boven gekeerd, in de box op-
bergen.
Stang met kogelkop aanbrengen
Aanbrengen
De afdekkap van de
bevestigingsschacht
verwijderen.
De stang met kogelkop
van onderen vastpak-
ken.
De stang met kogelkop
aanbrengen in de be-
vestigingsschacht tot
deze vergrendelt.
De bedieningshendel
draait naar boven en de
ontspanpen komt naar
buiten.
Het rode en het groene deel van de ontspanpen is
zichtbaar.
VOORZICHTIG
Gevaar voor verwondingen!
Bij het bevestigen van de stang met kogelkop
moeten de handen uit het draaibereik van de be-
dieningshendel worden gehouden.
Vastzetten
De sleutel draaien.
De groene markering
moet naar boven zijn
gericht.
De sleutel verwijderen.
De kap op het slot aan-
brengen.
Bevestiging controleren
De stang met kogelkop zit vast in de bevesti-
gingsschacht. Bij sterk trekken vertoont deze
geen speling.
Der Bedienungshebel A
befindet sich in der obe-
ren Position.
Der Auslösebolzen B steht ganz hervor. Het rode
en het groene deel van de ontspanpen is zicht-
baar.
De sleutel is verwijderd en de kap C
zit op het
slot.
Aanhangwagen of accessoire aan- en
afkoppelen
De volgende informatie beschrijft de procedure voor
het aan- en afkoppelen van een aanhangwagen. De
151
Dakdragersysteem en trekhaak › Afneembare trekhaak
informatie heeft ook betrekking op een andere ac-
cessoire, bv. op een fietsdrager.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Het borgoog niet gebruiken voor het afslepen.
De lading correct verdelen en bevestigen.
De trekhaak beschikt over een 13-polig stopcon-
tact. Als de aanhangwagen over een 7-polige stekker
beschikt, een adapter uit de originele ŠKODA acces-
soires gebruiken.
Aankoppelen
De kogelkop inbouwen.
Het stopcontact A
naar buiten zwenken.
De aanhangwagendis-
sel op de kogelkop ste-
ken.
De stekker van de aan-
hangwagen op het
stopcontact
A aanslui-
ten.
De breekkabel van de
aanhangwagen aan bevestigingsoog B vasthaken.
De losbreekkabel moet in alle standen van de aan-
hangwagen ten opzicht van de wagen doorhangen.
Afkoppelen
Het afkoppelen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Stroomvoorziening van aanhangwagenstroomnet
Bij de elektrische verbinding tussen wagen en aan-
hangwagen wordt de aanhangwagen vanuit de wa-
gen van stroom voorzien.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de wagenelektronica!
Het maximumvermogen van alle aangesloten ver-
bruikers op het aanhangwagenstroomnet mag maxi-
maal circa 350 watt bedragen.
Probleemoplossing
Bij het aanbrengen van de stang met kogelkop - de
bedieningshendel draait niet of de ontspanpen
komt niet naar buiten
De bedieningshendel tot de aanslag naar onderen
draaien.
De stang met kogelkop uit de bevestigingsschacht
nemen.
De contactvlakken van de stang met kogelkop en
de bevestigingsschacht reinigen.
Bij het verwijderen van de stang met kogelkop - de
stang met kogelkop valt na het losmaken niet vrij
in de hand
Met de andere hand van boven naar beneden op de
stang met kogelkop drukken.
Technische gegevens
Bevestigingspunten voor de trekhaak
A
Afstand van de bevestigingspunten
B
Lengte van de achterste overbouw tot het mid-
den van de kogelkop
C
Afstand van de voorste overbouw tot het mid-
den van de kogelkop
D
Afstand van het achterste bevestigingspunt tot
het midden van de kogelkop
E
Afstand van de achterbumper tot het midden
van de kogelkop (volgens norm ECE-55)
F
Afstand van het midden van de kogelkop tot het
wegdek (volgens norm ECE-55)
G
Bevestigingspunten aan de carrosserie
Maten in mm
Fabia Fabia Combi
A
955 957
B
766 1017
C
574,1 541,1
D
383,1 372,1
E
min. 65 min. 65
F
350-420 350-420
Maximale kogeldruk bij aanhangwagengebruik
De maximale kogeldruk bij aanhangwagengebruik is
afhankelijk van het motortype en de wagenuitrus-
ting.
De voor uw wagen geldende waarde is te vinden in
de technische wagendocumentatie (bv. het goed-
152
Dakdragersysteem en trekhaak › Afneembare trekhaak
keuringsdocument, het COC-document) of op te
vragen bij een ŠKODA Partner.
Overige gegevens (bv. op het typeplaatje van de
trekhaak) geven alleen informatie over de testwaar-
den van de trekhaak.
Kogeldruk bij gemonteerde accessoires
Bij gebruik van accessoires (bv. een fietsendrager)
moet de maximale lengte hiervan evenals het maxi-
maal toegestaan gewicht incl. belasting in acht wor-
den genomen.
De maximale lengte van het gemonteerde accessoire
(vanaf de kogelkop van de trekhaak gemeten) mag
70 cm niet overschrijden.
Het maximaal toegestane gewicht van het gemon-
teerde accessoire incl. belading komt overeen met
de maximale kogeldruk bij aanhangwagengebruik.
Deze waarde geldt als het zwaartepunt van de bela-
ding zich op maximaal 30 cm van de kogelkop van de
trekhaak bevindt.
Is de afstand van het zwaartepunt van de belading
tot de kogelkop van de trekhaak groter dan 30 cm,
dan neemt het maximaal toegestane gewicht van het
accessoire inclusief belading af (bv. op een afstand
van 60 cm tot de kogelkop met ongeveer de helft).
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
De maximale kogeldruk niet overschrijden.
Het toegestane aanhangwagengewicht en het ge-
wicht van een andere accessoire, bv. van de fiet-
sendrager, niet overschrijden.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de trekhaak en de wa-
gen zelf!
Bij gebruik van het accessoire (bv. fietsendrager)
op de maximale lengte en het maximaal toegestaan
gewicht van de accessoire incl. belasting letten.
Verzorgen en schoonmaken
Servicesoorten
Service-intervallen
Het naleven van de service-intervallen is van cruciaal
belang voor de levensduur en het waardebehoud van
de wagen.
Op de volgende servicetermijn wordt door het sym-
bool en de betreende melding op het display van
het instrumentenpaneel geattendeerd.
Met betrekking tot de aard van de service-interval,
de opties voor de aanpassing ervan en de omvang
van de servicebeurt wordt u geïnformeerd door de
specialist.
Aan alle servicewerkzaamheden en het vervangen
resp. bijvullen van bedrijfsvloeistoen zijn voor de
klant kosten verbonden, ook gedurende de garantie-
periode, tenzij anders is vermeld in de garantiebepa-
lingen van ŠKODA AUTO of in andere bindende
overeenkomsten.
Bewijs van uitgevoerde servicewerkzaamheden
Een specialist legt de betreende bewijzen van uit-
gevoerde servicebeurten vast in het informatiesys-
teem met de naam Digitaal Serviceplan.
Het bewijs van uitgevoerde servicebeurten kunt u
voor uzelf laten afdrukken.
Servicetermijn weergeven
In het infotainment het volgende menu selecteren.
Menupunt voor de service
Of:
Menupunt voor de service
Gegevens terugzetten
Wij adviseren om de gegevens met betrekking tot
de servicesoorten niet zelf terug te zetten. Anders
kunnen de service-intervallen mogelijk verkeerd
worden ingesteld waardoor eventuele storingen aan
de wagen zouden kunnen optreden.
Bij wagens met variabel service-interval worden na
het terugzetten van de weergave de waarden van
een nieuwe service-interval weergegeven, die over-
eenkomstig de eerdere bedrijfsomstandigheden
worden berekend. Deze waarden worden dan verder
continu overeenkomstig de actuele bedrijfsomstan-
digheden aangepast.
Servicewerkzaamheden, aanpassingen en
technische wijzigingen
Bij het gebruik van accessoires en het uitvoeren van
aanpassingen, reparaties of technische wijzigingen
aan de wagen dienen de aanwijzingen en richtlijnen
van ŠKODA AUTO a.s. in acht te worden genomen.
153
Verzorgen en schoonmaken › Servicesoorten
De richtlijnen en aanwijzingen worden nageleefd in
het belang van de verkeersveiligheid en de goede
technische toestand van de wagen.
We raden aan voor de wagen alleen goedgekeurde
originele ŠKODA accessoires en originele ŠKODA
onderdelen te gebruiken. Hierbij is de betrouwbaar-
heid, de veiligheid en geschiktheid voor uw wagen
gegarandeerd.
ŠKODA Servicepartner
Alle ŠKODA Servicepartners werken volgens de
richtlijnen en aanwijzingen van ŠKODA AUTO. Servi-
ce- en reparatiewerkzaamheden worden hierdoor tij-
dig en vakkundig uitgevoerd. De richtlijnen en aan-
wijzingen worden nageleefd in het belang van de ver-
keersveiligheid en de goede technische toestand van
de wagen.
Wij adviseren daarom alle aanpassingen, reparaties
en technische wijzigingen aan de wagen door een
ŠKODA Servicepartner te laten uitvoeren.
ŠKODA originele onderdelen
Voor uw wagen adviseren wij het gebruik van ŠKO-
DA originele onderdelen, omdat deze onderdelen
door ŠKODA AUTO zijn goedgekeurd. Deze onder-
delen komen precies overeen met de voorschriften
van ŠKODA AUTO en zijn identiek aan de in de pro-
ductie gebruikte onderdelen.
ŠKODA AUTO staat garant voor de veiligheid, be-
trouwbaarheid en duurzaamheid van deze onderde-
len.
De ŠKODA Servicepartners zijn conform de wettelij-
ke voorschriften tot 2 jaar na verkoop aansprakelijk
voor eventuele gebreken aan ŠKODA originele on-
derdelen, voor zover in het koopcontract niet iets an-
ders is overeengekomen.
ŠKODA originele accessoires
Wij adviseren voor uw wagen alleen ŠKODA origine-
le accessoires te gebruiken. ŠKODA AUTO staat ga-
rant voor de betrouwbaarheid, de veiligheid en de
geschiktheid voor uw wagen van deze accessoires.
De ŠKODA Servicepartners zijn conform de wettelij-
ke voorschriften tot 2 jaar na verkoop aansprakelijk
voor eventuele gebreken aan ŠKODA originele ac-
cessoires, voor zover in het koopcontract niet iets
anders is overeengekomen.
Spoiler
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
De originele spoiler op de voorbumper alleen ge-
bruiken in combinatie met de originele spoiler op
de achterklep.
De originele spoiler op de voorbumper kan niet al-
leen of in combinatie met een ongeschikte spoiler
op de achterklep worden gemonteerd.
Eventuele reparaties aan of het vervangen, toevoe-
gen of verwijderen van spoilers dienen met een
ŠKODA Servicepartner te worden overlegd.
Componentenbescherming
Sommige elektronische onderdelen (bijvoorbeeld het
instrumentenpaneel) zijn af fabriek met een compo-
nentenbescherming uitgerust. De componentenbe-
scherming zorgt voor een beperkte werking van de-
ze componenten bij een niet-legitieme inbouw in een
andere wagen (bv. na diefstal) of bij gebruik buiten
de wagen.
Interieur
Waarop letten
LET OP
Voor het reinigen en verzorgen van de afzonderlijke
materialen de hiervoor bestemde reinigingsmidde-
len gebruiken.
Geen agressieve reinigingsmiddelen of chemische
oplosmiddelen gebruiken.
Natuurnappa / kunstleer / Alcantara
®
/ Suedia /
stof
LET OP
Verontreinigingen zo snel mogelijk verwijderen.
Voor Alcantara
®
- en Suedia-stoelbekleding geen
leerreiniger, boenwas, schoenpoets, vlekkenverwij-
deraar en dergelijke gebruiken.
Zorg ervoor dat het natuurnappa niet doordrenkt
raakt bij het reinigen en dat er geen water in de na-
den loopt.
De hemelbekleding niet met een borstel reinigen.
LET OP
Gevaar voor verbleken van de bekledingstoen.
Langere perioden van stilstand in de brandende zon
voorkomen of de bekledingen door afdekken be-
schermen.
Gedurende het gebruik kunnen de leren, Alcanta-
ra
®
- en Suedia-delen kleine zichtbare veranderingen
(bv. rimpels, verkleuringen) laten zien.
Enkele kledingstoen, bv. donkere jeansstof, heb-
ben deels onvoldoende kleurechtheid. Hierdoor
kunnen op de stoelbekledingen duidelijk zichtbare
verkleuringen ontstaan. Het gaat daarbij niet om
een gebrek van de bekledingstof.
Scherpe ritsen, klinknagels, klemmen en soortgelij-
ke kledingstukken kunnen de bekledingstoen van
de wagen beschadigen. Dergelijke beschadigingen
kunnen niet als een terechte klacht worden erkend.
154
Verzorgen en schoonmaken › Interieur
Kunststof delen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van het dashboard.
Geen parfumeurs en luchtverfrissers aan het dash-
board bevestigen.
Ruiten
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de verwarmingsdra-
den of de ruitantenne.
Geen stickers op de verwarmingsdraden plakken.
Voor het schoonmaken van de ruiten geen scherpe
voorwerpen (bv. pannensponsjes, etc.) gebruiken.
Bekleding van elektrisch verwarmde stoelen
LET OP
Gevaar voor beschadiging van het verwarmingssys-
teem.
De stoelen niet met water of andere vloeistoen
reinigen.
De stoelen niet drogen door het inschakelen van de
verwarming.
Veiligheidsgordels
LET OP
Gevaar voor beschadiging van de veiligheidsgordels.
De veiligheidsgordels niet chemisch reinigen.
Gereinigde gordels voor het oprollen laten drogen.
Aanwijzingen voor het reinigen
Natuurnappa / kunstleer / Alcantara
®
/ Suedia /
stof
Stof en vuil op het oppervlak met een stofzuiger
verwijderen.
Verse verontreinigingen met water, licht bevoch-
tigde katoenen doek of wollen doek, indien nodig
met een milde zeepoplossing, verwijderen en afve-
gen met een droge doek.
Hardnekkige vlekken verwijderen met een hiervoor
bedoeld reinigingsmiddel.
Voor de regelmatige verzorging van natuurnappa
hiervoor bedoelde middelen gebruiken. Na elke rei-
niging een verzorgende crème gebruiken, die be-
scherming tegen licht biedt en impregneert.
Bij de verzorging van Alcantara
®
-, Suedia- en stof-
fen-oppervlakken hardnekkige haren met een rei-
nigingshandschoen verwijderen. Pillen op stoen
met een borstel verwijderen.
Kunststof delen
Verontreinigingen met water, licht bevochtigde
doek of spons en eventueel een hierdoor bedoeld
reinigingsmiddel verwijderen.
Ruiten
Verontreinigingen verwijderen met schoon water
en met een hiervoor bedoelde doek drogen.
Infotainmentbeeldscherm
Verontreinigingen op het beeldscherm met hier-
voor bedoelde reinigingsmiddelen verwijderen.
LET OP
Gevaar voor beschadiging van het beeldscherm!
Bij het verwijderen van vuil niet op het beeld-
scherm drukken.
Bekleding van elektrisch verwarmde stoelen
Verontreinigingen verwijderen met een hiervoor
bedoeld reinigingsmiddel.
Veiligheidsgordels
Verontreinigingen verwijderen met een zachte
doek en milde zeepoplossing.
Buitenzijde
Waarop letten
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen!
Na het wassen van de wagen kan de werking van het
remsysteem worden beïnvloed door vocht en in de
winter door ijs.
De remmen door enkele keren remmen drogen en
reinigen.
LET OP
Vogelpoep, insectenresten, pekelresten, gemorste
brandstof enz. zo snel mogelijk verwijderen.
Voor het verwijderen van vuil geen ruwe sponzen,
schuursponsjes en dergelijke gebruiken.
Voor het reinigen en verzorgen van de afzonderlijke
materialen de hiervoor bestemde reinigingsmidde-
len gebruiken.
Geen agressieve reinigingsmiddelen of chemische
oplosmiddelen gebruiken.
De wagen niet poetsen in een stoge omgeving.
LET OP
Lakschades zo spoedig mogelijk laten herstellen.
Mat gelakte delen niet met polijstmiddelen noch
met vaste was behandelen.
Folies niet polijsten.
Wij adviseren portierrubbers en ruitgeleidingen te
behandelen met de hiervoor bedoelde middelen uit
de ŠKODA originele accessoires. Hierbij is gegaran-
deerd dat de beschermende laklaag van de afdich-
tingen en ruitgeleiders niet wordt aangetast.
Voor de reiniging van de achteruitrijcamera geen
schurende reinigingsmiddelen gebruiken.
155
Verzorgen en schoonmaken › Buitenzijde
Voordat u door een wasstraat rijdt
De gebruikelijke voorzorgsmaatregelen voor de
wasstraat in acht nemen, bv. alle ruiten sluiten, de
buitenspiegel inklappen, de antenne verwijderen
enz.
De ruitenwisserhendel in de stand zetten.
Indien uw wagen is uitgerust met speciale aan-
bouwdelen, volg dan de instructies van de was-
straatexploitant.
Na het wassen met een wasconservering
De ruitenwisserbladen met een droge doek afve-
gen.
Wassen met een hogedrukreiniger
LET OP
De bedieningsinstructies van de hogedrukreiniger
opvolgen. Dit geldt met name voor aanwijzingen
met betrekking tot de druk en de spuitafstand tot
het wagenoppervlak.
De waterstraal niet direct richten op de volgende
wagendelen.
Folies.
Sloten.
Naden van de wagen.
Aanhangwagenstopcontact.
Zwenkbare stang met kogelkop.
Sensoren.
Cameraobjectieven.
Kunststof delen, verchroomde en geëloxeerde
delen.
Sneeuw en ijs verwijderen
LET OP
Sneeuw en ijs verwijderen met een kunststof krab-
ber of een geschikt ontdooingsmiddel.
Camera's met een handveger reinigen.
De krabber slechts in een richting bewegen.
Geen krabbers of andere scherpe voorwerpen voor
folies gebruiken.
Sneeuw en ijs niet met heet of warm water verwij-
deren.
Sneeuw en ijs niet verwijderen van sterk verontrei-
nigde oppervlakken.
Aanwijzingen voor het reinigen
Wassen met de hand
De wagen van boven tot onder met een zachte
spons of washandschoen en veel water evt. met de
daarvoor bedoelde schoonmaakmiddelen wassen.
Voor folies en koplampen een milde zeepoplossing
gebruiken met twee eetlepels witte neutrale zeep
op 1 liter lauwwarm water.
Voor de ruitenwisserbladen een ruitenreiniger ge-
bruiken.
Camera's met schoon water reinigen en met een
hiervoor bedoelde schone doek drogen.
LET OP
De spons of washandschoen regelmatig uitspoe-
len.
Voor de wielen, dorpels en de onderzijde van de
wagen een andere spons gebruiken dan voor de
overige wagendelen.
De wagen niet in de brandende zon wassen.
De koplampen niet droog reinigen en geen scherpe
voorwerpen gebruiken.
Bij het wassen geen druk op de carrosserie uitoe-
fenen.
De temperatuur van het water mag maximaal 60
°C bedragen.
Na het wassen met de hand
De wagen afspoelen en met een geschikte schone
doek afvegen.
Wagenlak
De lak minimaal tweemaal per jaar met een harde
was conserveren.
Voor matte lakken een polijstmiddel gebruiken.
Folies
De folies verouderen en worden poreus. Dit is volle-
dig normaal en is geen defect.
De volgende factoren hebben een negatieve invloed
op de levensduur of kleurechtheid van de folies.
Zonne-instraling.
Vochtigheid.
Luchtverontreiniging.
Steenslag.
Conservering van de holle ruimtes
Corrosiegevoelige holle ruimtes van de wagen wor-
den in de fabriek beschermd met conserveringswas.
Uitgelopen was met een kunststof schraper verwij-
deren, vlekken met wasbenzine reinigen.
Bodembeschermingslaag
De onderzijde van de wagen is af fabriek tegen che-
mische en mechanische invloeden beschermd.
De beschermlaag voor en na het koude jaargetijde
door een specialist laten controleren.
Wielen
De wielen na het wassen met een geschikt middel
conserveren.
LET OP
Sterke vervuiling op de wielen kan tot onbalans van
de wielen leiden.
Krik
Bewegende delen zo nodig met een geschikt
smeervet behandelen.
156
Verzorgen en schoonmaken › Buitenzijde
Trekhaak
De kogelkop van de trekhaak zo nodig met een ge-
schikt smeervet behandelen.
IJskrabber aan de tankklep
Technische gegevens en
voorschriften
Voorschriften voor technische gegevens
De uitlaatgasnorm over brandstofverbruik en andere
gegevens voor uw wagen staan vermeld in de tech-
nische wagendocumentatie en in de conformiteits-
verklaring in het zogenaamde COC-document.
De getoonde gegevens worden volgens de regels en
onder de voorwaarden vastgesteld zoals die door de
wettelijke bepalingen of technische voorschriften
zijn vastgelegd.
Deze en overige gegevens van uw wagen en de con-
formiteitsverklaring zijn verkrijgbaar bij een ŠKODA
Partner.
De informatie in de technische wagendocumentatie
en in de conformiteitsverklaring heeft voorrang bo-
ven de informatie in dit instructieboekje. Deze gege-
vens en waarden gelden voor uw wagen in de toe-
stand en met de configuratie op het tijdpunt van de
aflevering door de fabrikant. Het naderhand inbou-
wen van accessoires kan deze gegevens en waarden
negatief beïnvloeden, vooral de waarden met betrek-
king tot het brandstofverbruik en de kooldioxide
(CO
2
), die zijn gespecificeerd in de wagendocumen-
tatie en in de conformiteitsverklaring.
De vermelde rijprestaties zijn bepaald zonder presta-
tieverminderende meeruitvoeringen (bv. airconditio-
ning).
Kenmerkende wagengegevens
Chassisnummer (VIN)
Het chassisnummer bevindt zich op de volgende
plaatsen.
Rechts in de motorruimte op de veerpootsteun.
Op een plaatje onder de voorruit in de linker onder-
hoek.
Op het typeplaatje onder op de middelste carros-
seriestijl van de wagen.
Typeplaatje.
A
Fabrikant van de wagen
B
Chassisnummer (VIN)
157
Verzorgen en schoonmaken › IJskrabber aan de tankklep
VIN-weergave
De weergave van het VIN vindt plaats in het infotain-
ment in het volgende menupunt.
Menupunt voor de service
Of:
Menupunt voor de service
Motornummer
Het motornummer is ingeslagen op het motorblok.
Maximaal toegestane gewichten
De maximaal toegestane gewichten staan vermeld
op het typeplaatje.
Het typeplaatje bevindt zich onder op de middelste
carrosseriestijl van de wagen.
A
Maximaal toegestaan gewicht
B
Maximaal toegestaan treingewicht (wagen +
aanhangwagen)
C
Maximaal toegestane voorasbelasting
D
Maximaal toegestane achterasbelasting
Maximaal toegestaan treingewicht
De vermelde waarde is geldig voor hoogten tot
1.000 m boven zeeniveau.
Met toenemende hoogte daalt het motorvermogen
en daarbij neem ook het klimvermogen af.
Daarom moet per 1.000 m hoogtetoename het maxi-
maal toegestane treingewicht van de combinatie
met 10% worden verminderd.
Het treingewicht bestaat uit het werkelijke gewicht
van de beladen, trekkende wagen en de beladen aan-
hangwagen.
Laadvermogen
Uit het verschil tussen het maximaal toegestaan ge-
wicht en het rijklaar gewicht is het mogelijk bij bena-
dering het laadvermogen te bepalen.
Het laadvermogen bestaat uit de volgende gewich-
ten.
Het gewicht van de passagiers.
Het gewicht van alle bagagestukken en andere
voorwerpen.
Het gewicht van de dakbelading inclusief het dak-
dragersysteem.
Het gewicht van de uitrustingen die niet tot het rij-
klaar gewicht behoren.
De aanhangwagenkogeldruk bij aanhangwagenge-
bruik » Pagina 152.
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen en beschadiging van de wa-
gen!
De vermelde waarden voor de maximaal toegesta-
ne gewichten niet overschrijden.
Rijklaar gewicht
Rijklaar gewicht
De waarde komt overeen met het laagst mogelijke
rijklaar gewicht zonder verdere gewichtsverhogende
uitrustingen. Dit omvat 75 kg als bestuurdersge-
wicht, het gewicht van de bedrijfsvloeistoen en het
wagengereedschap en een voor minimaal 90% ge-
vulde brandstoftank.
158
Technische gegevens en voorschriften › Maximaal toegestane gewichten
Rijklaar gewicht
Motortype Versnellingsbak
Rijklaar gewicht (kg)
Fabia Fabia Combi
1,0 l/70 kW TSI
Schakelbak 1116
1130
a)
/1136
DSG
b)
1160 1180
1,0 l/81 kW TSI
Schakelbak
1121
a)
/1127 1141
a)
/1147
DSG
b)
1154 1174
1,0 l/44 kW MPI Schakelbak 1081 1101
1,0 l/55 kW MPI Schakelbak 1081 1101
1,6 l/66 kW MPI Schakelbak 1105 1125
1,6 l/81 kW MPI
Automatische versnel-
lingsbak
1137 1157
a)
Geldt voor wagens met uitlaatgasnorm EU6W.
b)
Automatische versnellingsbak met 2-voudige koppeling.
Het exacte wagengewicht kunt u opvragen bij een specialist.
Wagenafmetingen
Afmetingen
Afmetingen Waarde (in mm)
Fabia Fabia Combi
Wagenhoogte 1467 1467
Wagenbreedte met ingeklapte spie-
gels
1732 1732
Wagenbreedte met uitgeklapte
spiegels
1958 1958
Bodemvrijheid van de wagen 133 135
Wagenlengte 3997
4262/4292
a)
a)
Geldt voor de Fabia Combi Scout.
Motorspecificaties
Overzicht
1,0 l/70 kW TSI » Pagina 160.
1,0 l/81 kW TSI » Pagina 160.
1,0 l/44 kW MPI » Pagina 160.
1,0 l/55 kW MPI » Pagina 161.
1,6 l/66 kW MPI » Pagina 161.
1,6 l/81 kW MPI » Pagina 161.
159
Technische gegevens en voorschriften › Wagenafmetingen
1,0 l/70 kW TSI-motor
Vermogen (kW bij 1/min) 70/5000-5500
Maximumkoppel (Nm bij 1/min)
160/(1500-3500)
a)
1800-3500
Aantal cilinders / cilinderinhoud
(cm
3
)
3/999
Carrosserie Fabia Fabia Combi
Versnellingsbak Schakelbak
DSG
b)
Schakelbak
DSG
b)
Topsnelheid (km/h)
185
a)
/186
186
186
a)
/187
188
In vermelde ingeschakelde versnel-
ling
4 6 4 6
Acceleratie 0-100 km/h (s)
10,7/10,8
a)
11,1
10,7
a)
/10,8
11,2
a)
Geldt voor wagens met uitlaatgasnorm EU6W.
b)
Automatische versnellingsbak met 2-voudige koppeling.
1,0 l/81 kW TSI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 81/5000-5500
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 200/2000-3500
Aantal cilinders / cilinderinhoud
(cm
3
)
3/999
Versnellingsbak Schakelbak
DSG
a)
Carrosserie Fabia Fabia Combi Fabia Fabia Combi
Topsnelheid (km/h) 196
197
b)
/198
195 196
In vermelde ingeschakelde versnel-
ling
5 5 6 6
Acceleratie 0-100 km/h (s) 9,7 9,7 10,0 10,0
a)
Automatische versnellingsbak met 2-voudige koppeling.
b)
Geldt voor wagens met uitlaatgasnorm EU6W.
1,0 l/44 kW MPI motor
Vermogen (kW bij 1/min)
44/5000-5500 (5000-6000)
a)
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 95/3000-4300
Aantal cilinders / cilinderinhoud
(cm
3
)
3/999
Versnellingsbak Schakelbak
Carrosserie Fabia Fabia Combi
Topsnelheid (km/h)
157
a)
/158
161
In vermelde ingeschakelde versnel-
ling
5 5
Acceleratie 0-100 km/h (s) 16,4 16,6
a)
Geldt voor wagens met uitlaatgasnorm EU6W.
160
Technische gegevens en voorschriften › Motorspecificaties
1,0 l/55 kW MPI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 55/6200
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 95/3000-4300
Aantal cilinders / cilinderinhoud
(cm
3
)
3/999
Versnellingsbak Schakelbak
Carrosserie Fabia Fabia Combi
Topsnelheid (km/h) 169 170
In vermelde ingeschakelde versnel-
ling
5 5
Acceleratie 0-100 km/h (s) 14,7 15,0
1,6 l/66 kW MPI motor
Vermogen (kW bij 1/min) 66/4250-6000
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 155/3800-4000
Aantal cilinders / cilinderinhoud
(cm
3
)
4/1598
Versnellingsbak Schakelbak
Carrosserie Fabia Fabia Combi
Topsnelheid (km/h) 181 183
In vermelde ingeschakelde versnel-
ling
5 5
Acceleratie 0-100 km/h (s) 10,8 10,9
1,6 l/81 kW MPI-motor
Vermogen (kW bij 1/min) 81/5800
Maximumkoppel (Nm bij 1/min) 155/3800-4000
Aantal cilinders / cilinderinhoud
(cm
3
)
4/1598
Versnellingsbak Automatische versnellingsbak
Carrosserie Fabia Fabia Combi
Topsnelheid (km/h) 189 190
In vermelde ingeschakelde versnel-
ling
5 5
Acceleratie 0-100 km/h (s) 11,1 11,2
Persoonlijke gegevens
Persoonlijke klantgegevens worden door ŠKODA
AUTO overeenkomstig de algemeen geldende wet-
telijke bepalingen verzameld, verwerkt en gebruikt.
De actuele verklaring over de bescherming van per-
soonsgegevens is te vinden op de volgende website.
https://www.skoda-auto.com/other/personal-
data
Informatie over de radio-apparatuur in de
wagen
Uw wagen beschikt over diverse radio-apparatuur.
De fabrikanten van deze apparatuur verklaren dat
deze apparatuur voldoet aan de voorschriften con-
form de richtlijn 2014/53/EU en het technische
voorschrift voor radio-apparatuur, goedgekeurd
door het besluit van het kabinet van ministers van
Oekraïne van 25 mei 2017, nr. 355.
Voor de weergave van informatie op de websites van
ŠKODA over richtlijn 2014/53/E betreende de on-
derlinge aanpassing van wetgeving van de lidstaten
aangaande de vermarkting van radio-apparatuur, het
161
Technische gegevens en voorschriften › Persoonlijke gegevens
technische voorschrift voor radio-apparatuur,
goedgekeurd door het besluit van het kabinet van
ministers van Oekraïne van 25 mei 2017, nr. 355 en
de conformiteitsverklaring als volgt te werk gaan,
of de QR-code inlezen.
https://www.skoda-auto.com/services/red-
doc
Dan de volgende handelingen uitvoeren.
1. De gewenste regio kiezen.
2. Bij het gewenste model Download Declaration
of conformity kiezen om de certificaten te ver-
krijgen.
Voorbeelden voor aanduidingen van radio-appara-
tuur
Armenië
Australië en Nieuw-Zeeland
Wit-Rusland
Europa (landen die radio-apparatuur volgens EU-richtlij-
nen toestaan)
Filipijnen
Moldavië
Mongolië
Rechten die voortkomen uit gebrekkige
prestaties, ŠKODA garanties
Rechten die voortkomen uit gebrekkige prestaties
Uw ŠKODA Partner is als verkopende partij conform
de wettelijke voorschriften en het koopcontract aan-
sprakelijk voor gebreken aan uw nieuwe ŠKODA, aan
ŠKODA originele onderdelen en aan ŠKODA originele
accessoires.
De koper heeft het recht om de rechten die voortko-
men uit gebrekkige prestaties te doen gelden bij de
verantwoordelijke ŠKODA Partner vanaf het mo-
ment dat de wagen wordt afgeleverd. De datum van
de aflevering van de wagen is samen met het chas-
sisnummer (VIN) correct in het hoofdstuk "Docu-
mentatie van de aflevering van de wagen" van dit in-
structieboekje gedocumenteerd.
ŠKODA garantie voor nieuwe wagens
Naast de wettelijke rechten die voortkomen uit ge-
brekkige prestaties biedt de firma ŠKODA AUTO u
de ŠKODA garantie voor nieuwe wagens (hierna
"ŠKODA garantie" genoemd). Hiervoor gelden de
hierna beschreven voorwaarden.
Rusland
Servië
Taiwan
Oekraïne
Vietnam
162
Technische gegevens en voorschriften › Rechten die voortkomen uit gebrekkige prestaties, ŠKODA garanties
Binnen het kader van de ŠKODA garantie garandeert
de firma ŠKODA AUTO het volgende
1)
.
Kosteloze reparatie van defecten door een gebrek
aan uw wagen die binnen twee jaar na begin van de
ŠKODA garantie aan uw wagen optreden.
Kosteloze reparatie van defecten door een gebrek
aan de lak van uw wagen die binnen drie jaar na be-
gin van de ŠKODA garantie aan uw wagen optre-
den.
Kosteloze reparatie van carrosserieschade door
doorroesten die binnen 12 jaar na begin van de ga-
rantie aan uw wagen optreedt. Onder doorroesten
wordt binnen de ŠKODA garantie uitsluitend het
doorroesten van carrosseriedelen van binnenuit
verstaan.
Het begin van de ŠKODA garantie is de dag waarop
de nieuwe wagen door een ŠKODA Partner aan de
eerste eigenaar, die geen ŠKODA Partner is, wordt
afgeleverd
2)
.
De ŠKODA Partner vermeldt deze datum in de be-
treende systemen van de fabrikant. Iedere ŠKODA
Partner zal u op verzoek informeren over deze da-
tum.
De reparatie van de wagen in het kader van de ŠKO-
DA garantie kan plaatsvinden door vervanging of re-
paratie van het defecte onderdeel. Over het soort re-
paratie van de wagen beslist de ŠKODA Servicepart-
ner. De reparatie van de wagen zal binnen een rede-
lijke termijn worden uitgevoerd binnen de mogelijk-
heden van de ŠKODA Servicepartner. Vervangen on-
derdelen worden eigendom van de ŠKODA Service-
partner.
Verdere aanspraken kunnen niet aan deze ŠKODA
garantie worden ontleend. In het bijzonder kan geen
aanspraak worden gemaakt op de levering van een
vervangend product, op ontbinding van de koop-
overeenkomst, op korting, op een vervangende wa-
gen gedurende de duur van de reparatie of op een
schadevergoeding.
De ŠKODA garantie is geldig bij elke willekeurige
ŠKODA Servicepartner.
Er bestaan geen aanspraken op de ŠKODA garantie
als schade aan de wagen is veroorzaakt in samen-
hang met een van de volgende omstandigheden.
De servicewerkzaamheden zijn niet tijdig en vak-
kundig uitgevoerd in overeenstemming met de
specificaties van ŠKODA AUTO of de uitvoering
ervan is door de klant niet aangetoond bij het doen
gelden van aanspraken uit de ŠKODA garantie.
De beschadiging heeft betrekking op onderdelen
die onderhevig zijn aan natuurlijke slijtage zoals bv.
banden, bougies, ruitenwisserbladen, remblokken
en remschijven, koppeling, gloeilampen, synchroni-
satieringen, batterijen enz.
Inbouw, aansluiting van onderdelen of accessoires,
uitvoering van andere aanpassingen of technische
wijzigingen aan de wagen die niet zijn goedgekeurd
door ŠKODA AUTO (bv. tuning).
Ongeoorloofd gebruik, ondeskundige behandeling
(bijvoorbeeld bij autosportevenementen of overbe-
lading), ondeskundige verzorging en onderhoud of
ongeoorloofde veranderingen aan de wagen.
Het niet opvolgen van de voorschriften in het in-
structieboekje resp. in andere af fabriek geleverde
handleidingen.
Invloeden van buitenaf (bijvoorbeeld een ongeval,
hagel, overstroming enz.).
Een niet tijdig bij een erkend reparateur gemeld
defect of een defect dat niet vakkundig is verhol-
pen.
De bewijsvoering van het ontbrekende oorzakelijk
verband ligt bij de klant.
Door de ŠKODA garantie worden de wettelijke rech-
ten van de koper aangaande de aansprakelijkheid van
de verkoper voor gebreken en mogelijke aanspraken
uit de productaansprakelijkheidswetgeving niet be-
perkt.
ŠKODA mobiliteitsgarantie
De mobiliteitsgarantie staat voor een gevoel van ze-
kerheid.
Indien u onderweg onverhoopt met pech blijft staan,
kunt u door de mobiliteitsgarantie toch uw reis
voortzetten. Tot de mobiliteitsgarantie behoren:
Pechhulp ter plaatse en het afslepen naar de ŠKODA
Servicepartner, telefonische technische ondersteu-
ning resp. herstel ter plaatse.
Indien de reparatie van uw wagen niet op dezelfde
dag kan plaatsvinden, kan de ŠKODA Servicepartner
zo nodig voor aanvullend vervoer zorgen (bus, trein
en dergelijke) of een vervangende wagen voor u
klaarzetten.
Bepaalde aanspraken voor het gratis aanbieden van
diensten onder de ŠKODA mobiliteitsgarantie zijn al-
leen geldig als uw wagen door een defect is stilge-
1)
Vanwege eisen op grond van algemeen geldende landspecifieke wettelijke bepalingen of landspecifieke
markteisen, kan de ŠKODA Partner of importeur een garantie bieden buiten het kader van de vermelde
ŠKODA garantie. Deze lokale garantie vergroot de reikwijdte van de prestaties conform de specifieke ga-
rantievoorwaarden van de ŠKODA Partner of importeur.
2)
Vanwege eisen op grond van algemeen geldende landspecifieke wettelijke bepalingen, kan in plaats van de
datum van aflevering van de wagen de datum van de 1e kentekenregistratie worden vermeld.
163
Technische gegevens en voorschriften › Rechten die voortkomen uit gebrekkige prestaties, ŠKODA garanties
vallen dat moet worden gerepareerd als gevolg van
de naleving van de ŠKODA-garantie.
Uw ŠKODA Partner kan u meer vertellen over de al-
gemene voorwaarden van de mobiliteitsgarantie. Hij
kan u eveneens de gedetailleerde voorwaarden van
de mobiliteitsgarantie met betrekking tot uw wagen
mededelen. Indien voor uw wagen geen mobiliteits-
garantie geldt, kan hij u informeren over de mogelijk-
heden om deze alsnog af te sluiten.
Optionele ŠKODA garantieverlenging
Indien u bij de koop van uw nieuwe wagen ook een
ŠKODA garantieverlenging hebt gekocht, biedt ŠKO-
DA AUTO u binnen de garantieperiode een gratis re-
paratie van schade aan de wagen veroorzaakt door
een defect aan de wagen.
De ŠKODA garantieverlenging voor uw wagen is gel-
dig voor de afgesproken periode of totdat de afge-
sproken kilometerstand is bereikt, afhankelijk van
wat zich het eerst voordoet.
Voor de beoordeling van aanspraken uit de ŠKODA
garantieverlenging gelden dezelfde regels als voor de
ŠKODA garantie.
De reparatie van de wagen in het kader van de ŠKO-
DA garantieverlenging kan alleen plaatsvinden door
vervanging of reparatie van de defecte onderdelen,
waarbij de ŠKODA Servicepartner beslist over het
soort reparatie. De reparatie van de wagen zal binnen
een redelijke termijn worden uitgevoerd binnen de
mogelijkheden van de ŠKODA Servicepartner.
Verdere aanspraken kunnen niet aan de ŠKODA ga-
rantieverlenging worden ontleend. In het bijzonder
kan geen aanspraak worden gemaakt op de levering
van een vervangend product, op ontbinding van de
koopovereenkomst, op korting, op een vervangende
wagen gedurende de duur van de reparatie of op een
schadevergoeding.
De beschreven lakgarantie en de garantie tegen
doorroesten blijven door de ŠKODA garantieverlen-
ging ongewijzigd.
De ŠKODA garantieverlenging geldt niet voor folies
aan binnen- en buitenzijde.
Meer gedetailleerde informatie over de ŠKODA ga-
rantieverlenging is te verkrijgen bij uw ŠKODA Part-
ner.
De ŠKODA mobiliteitsgarantie en de ŠKODA ga-
rantieverlenging gelden alleen voor sommige landen.
164
Technische gegevens en voorschriften › Rechten die voortkomen uit gebrekkige prestaties, ŠKODA garanties
Trefwoordenlijst
Getallen en symbolen
4-seizoenenbanden
134
A
Aanhangwagen 111
Aan- en loskoppelen 151
Alarmsysteem
26
Toegestaan gewicht 112
Veilig rijden 20
Aanwijzingen voor het starten 107
ABS 114
ACC 118
Afstandsinstelling 119
Automatisch stoppen en wegrijden
118
Onderbreking van de snelheidsregeling 119
Accu 128
Laden 128
Losmaken en vastmaken
129
Ontladingsbeveiliging 128
Storing 129
Toestand controleren 128
Veiligheid 17
Accuzuur
128
Achterbank
Neerklappen 30
Achterklep
Automatische vergrendeling 29
Handmatig ontgrendelen 29
Handmatige bediening 29
Achteruitrijcamera
122
Bediening 123
Achterzijde wagen 9
Activering van de onlinediensten 102
Afbeeldingen
Infotainment Amundsen
84
Zie Digitale versie van het instructieboekje 5
Afvalbak 147
Airbag 38
Activering
38
Airbags buiten werking stellen 38
Bijrijdersvoorairbag buiten werking stellen 39
Inbouwplaatsen 38
Storing
39
Veiligheid 18
Airconditioning
Zie Climatronic 50
Zie Handbediende airconditioning 49
Alarmlichten
41
Alarmsysteem 26
Aanhangwagen 26
Analoog instrumentenpaneel 52
Android Auto
Infotainment Amundsen
93
Infotainment Swing
71
Zie Digitale versie van het instructieboekje 5
Apple CarPlay
Infotainment Amundsen 93
Infotainment Swing 71
Zie Digitale versie van het instructieboekje
5
Armsteun
Voor 31
Asbak 147
ASR 114
Automatisch afremmen
Zie Front Assist
115
Automatische aansturing rijverlichting
Instelling 41
Automatische afstandsregeling 118
Automatische regeling van de Climatronic 50
Automatische versnellingsbak 109
Handmatig schakelen met de keuzehendel 109
Handmatig schakelen met de peddels op het
stuurwiel
109
B
Bagageruimte
140
Bagagenetten
142
Bevestigingselementen 141
Dubbelzijdige bodembekleding 142
Harde afdekking 142
Opbergvakken 140
Oprolbare afdekking
143
Scheidingsnet 142
Variabele bagageruimtevloer 144
Voorwerpen veilig transporteren 19
Zie Achterklep
29
Bagageruimteafdekking 142
Banden 133, 134
Bandenafdichtset 136
Bandencontrole 138
Overzicht van het opschrift
133
Slijtagemerktekens 133
Spanning 138
Bandencontrole 138
Bandenspanningswaarden instellen
138
Bediening door aanraken
Infotainment Amundsen 75
Infotainment Swing 61
Beheer mobiele apparaten
Infotainment Amundsen
87
Infotainment Swing 68
Beheer van de onlinediensten 103
Bekerhouder 147
Benzine 127
Bijvullen
127
Normen 127
Probleemoplossing 128
Tankinhoud 128
Voorgeschreven benzine 127
165
Trefwoordenlijst
Voorgeschreven brandstof 128
Voorwaarden voor het tanken 127
Bergwegrijhulp 114
Bescherming tegen de zon 29
Beschikbaarheid van de ŠKODA Connect diensten
101
Beslagen ruiten 50
Bestuurdersplaats 10
Bevestigingselementen in de bagageruimte 141
Bijrijdersplaats 10
Bijrijdersvoorairbag buiten werking stellen
39
Bijvullen
Benzine 127
Koelvloeistof 125
Motorolie 124
Ruitensproeiervloeistof 48
Binnenspiegel 32
Binnenverlichting 46, 47
Bediening 46
Bodembekleding in bagageruimte
142
Brandblusser 140
Brandstof
Benzine 127
Brandstoftank
Motorkap openen
127
Buitenspiegels 32
C
Cargo-elementen 141
Centrale vergrendeling 23
SAFE-functie 23
Chassisnummer (VIN) 157
Circulatiefunctie
49, 50
Climatronic 50
Comfortknipperen 40
Instelling 41
COMING HOME 42
Instelling
42
Werkingsvoorwaarden 42
Contactslot 106
Controlelampjes
Overzicht
11, 13
Voorwoord 11
D
Dagrijverlichting 40
Activering 42
Deactivering 42
Dakdrager 149
Dakbelading 149
Drager bevestigen
149
Veilig rijden 20
Dataverbinding
Infotainment Amundsen 92
Dimlicht
40, 41
Dimlicht automatisch inschakelen 40
Display in het instrumentenpaneel 52
Dodehoekassistent
Beperking
120
Instelling 120
Probleemoplossing 120
Werking 120
Werkingsvoorwaarden 120
DriveGreen
110
Driver Alert
Zie Vermoeidheidsherkenning 121
E
EDS
114
Elektrische ruitbediening
28
Activering 28
Bediening 28
Probleemoplossing
28
Sluitkrachtbegrenzing 27
EPC 126
ESC 114
F
Front Assist 115
Afstandswaarschuwing 115
G
Garantie 162
Garantie voor nieuwe wagens 162
Mobiliteitsgarantie
163
Optionele garantieverlenging 164
Rechten die voortkomen uit gebrekkige prestaties
162
Gebruikersaccount 103
Gebruikersregistratie
102
Gereedschap 140
Gevarendriehoek 140
Gewicht 158
Gloeilampjes 43
Achterlicht - Vervangen
45
Blinklicht vorn - Wechsel 44
Dimlicht - Vervangen 43
Grootlicht - Vervangen 43
Mistlamp - Vervangen
45
Grootlicht 40
Grootlichtassistent 42
Grootlichtassistent 42, 43
H
Haak
In de bagageruimte 141
In het interieur 145
Handbediende airconditioning
49
Handrem 114
Hendel
Grootlicht 40
Grootlichtassistent
43
Knipperlicht 40
Ruitenwissers en -sproeiers 47
Toetsen 52
166
Trefwoordenlijst
HHC
Zie Bergwegrijhulp 114
Hoofdsteunen 31
Hulpsystemen
Bestuurdershulpsystemen 114
Parkeerassistent
121
Veiligheid 19
I
IJskrabber 9
In nullaststand rijden 109
Informatie-oproep
104
Infotainment Amundsen 74
Infotainment Blues 56
Infotainment Swing
60
Infotainment-instellingen
Infotainment Amundsen 74
Infotainment Blues 56
Infotainment Swing
60
Infotainmentbeeldscherm
Infotainment Amundsen 75
Infotainment Blues 56
Infotainment Swing 61
Infotainmentoverzicht
Infotainment Amundsen
74
Infotainment Blues 56
Infotainment Swing 60
Infotainmenttoetsenbord
Zie Digitale versie van het instructieboekje
5
Instelling van de bescherming van persoonlijke
gegevens 102
Instrumentenpaneel
Analoog
52
Display in het instrumentenpaneel 52
ISOFIX 37
Bevestigingsogen 37
Gebruik van kinderzitjes
36
K
Keuzehendel
109
Kickdown
109
Kinderbeveiliging 27
Kinderzitje 34
Bevestiging 37
Bevestiging met een gordel 37
Geadviseerde kinderzitjes
36
Groepenindeling 35
ISOFIX 36, 37
Kinderen juist vastzetten 19
Op de bijrijdersstoel
35
TOP TETHER 37
Veiligheidsaanwijzingen 34
Zie Kinderzitje 34
Knipperlicht 40
Zie Knipperlicht
40
Knop voor centrale vergrendeling 24
Koelfunctie 49, 50
Koelvloeistof 125
Bijvullen
125
Controlelampje 125
Controleren 125
Probleemoplossing 126
Specificatie 125
Temperatuurmeter
125
Veiligheid 17
Koplamp
Led-instelling 41
Lichtbundelhoogteverstelling 41
L
LEAVING HOME 42
Instelling 42
Werkingsvoorwaarden
42
Licht 40
Alarmlichten 41
Automatisch inschakelen en uitschakelen 40, 41
Bediening
40
Controlelampje 42
CORNER-functie 40
Dagrijverlichting 40
Dimlicht 41
Gloeilampjes vervangen
43
Grootlicht 40
Grootlichtassistent 42
Knipperlicht 40
Koplampen reinigen
47
Lichtbundelhoogteverstelling van de koplampen
41
Links-/rechtsrijdend verkeer 41
Mistlicht 41
Parkeerlicht
41
Probleemoplossing 42
Stadslicht 41
Lichtbundelhoogte 41
Lichtschakelaar
40
Light Assist
Zie Grootlichtassistent 42
M
Massapunt 130
MCB 114
Media
Infotainment Amundsen 81
Infotainment Blues
57
Infotainment Swing 65
Zie Digitale versie van het instructieboekje 5
Media Command
Infotainment Amundsen
85
Menu MENU
Infotainment Amundsen 74
Middenconsole 10
MirrorLink
Infotainment Amundsen
93
Infotainment Swing 71
Zie Digitale versie van het instructieboekje 5
Mistachterlicht 41
167
Trefwoordenlijst
Mistlampen 41
Mistlicht 41
Modi van de automatische versnellingsbak 109
Motor afzetten 106, 107
Motor starten 106
Motorkap
124
Motornummer 157
Motorolie 124
Bijvullen 124
Controlelampje 125
Controleren
124
Specificatie 124
Veiligheid 17
Vervangen 125
Motorruimte 11
Accu 128
Kap 124
Koelvloeistof 125
Motorolie 124
Ruitensproeiervloeistof
48
Veiligheid 17
Motorstart
Startkabels gebruiken 130
MSR 114
Multi Collision Brake
Zie MCB
114
N
Navigatie
Infotainment Amundsen 95
Netten 142
Noodgeval
Noodoproep
21
Startkabels gebruiken 130
Wat doen in geval van brand 21
Wat te doen na een ongeval 21
Noodoproep 21
Noodreservewiel
134
Veilig rijden 20
Nooduitrusting 140
Krik 140
Wagengereedschap
140
O
Olie
Zie Motorolie 124
Omschrijvingen 6
Ondersteunde mediabestanden
Zie Digitale versie van het instructieboekje 5
Ondersteunde mediabronnen
Zie Digitale versie van het instructieboekje
5
Onlinediensten
Beheer van de onlinediensten 103
Beschikbaarheid 101
Gebruikersaccount
103
Gebruikersregistratie en activeren van de ŠKODA
Connect diensten 102
Informatie-oproep 104
Pechoproep
105
Serviceafspraakplanning 105
ŠKODA Connect 101
Toegang op afstand tot de wagen 105
Wagenstatusrapport 105
Ontgrendelen
23, 25
Opbergmogelijkheden 144, 145
Opbergvakken 144, 145
Opnieuw opstarten van het infotainment
Infotainment Amundsen 75
Infotainment Swing
61
Oprolbare bagageruimteafdekking 143
P
Paraplu 147
Parkeerhulp 121, 122
Probleemoplossing
122
Parkeerhulpsystemen 121
Parkeerlicht 41
Parkeerrem 114
Parkeren
Achteruitrijcamera
122
Parkeerhulp 121
Uitparkeerassistent 123
Wagen veilig parkeren 20
ParkPilot
Zie Parkeerhulp
121
Pechoproep 105
Persoonlijke gegevens 102, 161
Portier
Openen/sluiten 27
Praktische uitrustingen 144, 145
12 volt-stopcontact
144, 149
Asbak 147
Bekerhouder 147
Brillenvak 144
Kledinghaken
145
Make-upspiegel 144
Opbergtassen 145
Opbergvak voor de paraplu 147
Opbergvakken 144, 145
Parkeertickethouder
144
Sigarettenaansteker 147
Tablethouder 148
Tickethouder 144
Productaansprakelijkheid
Zie Garantie
162
R
Radio
Infotainment Amundsen 78
Infotainment Blues 57
Infotainment Swing 62
Zie Digitale versie van het instructieboekje 5
Rechten die voortkomen uit gebrekkige prestaties
Zie Garantie
162
Reflectievest 140
Reinigen van de wagen
168
Trefwoordenlijst
Buiten 156
Interieur 155
Remmen 113
Handrem 114
Remvloeistof 113
Veiligheid
17
Reservewiel 134
Veilig rijden 20
Rijden met een aanhangwagen 111
Veiligheid 20
Rijgegevens
53
Ruiten 28
Mechanische bediening 27
Verwarming 50
Ruitensproeierinstallatie
Zie Ruitenwissers en -sproeiers 47
Ruitensproeiervloeistof
Hoe wordt de sproeiervloeistof bijgevuld 48
Peil te laag 48
Ruitenwissers en -sproeiers
47
Automatisch wissen 48
Automatische achterruitwisser 47
Ruitensproeiervloeistof bijvullen 48
Ruitensproeiervloeistofpeil te laag 48
Ruitenwisserarmen wegklappen
48
Ruitenwisserbladen vervangen 48
Ruitverwarming 50
S
SAFE-functie
Omschrijving 23
Uitschakelen 24
Schakelbak
108
Schakelen
Schakelbak 108
Scheidingsnet 142
Schuif-kanteldak 29
Serviceafspraakplanning
105
Servicesoort
Bewijs 153
Gegevens terugzetten 153
Interval
153
Termijn weergeven 153
Servicestand van de ruitenwisserarmen 48
Servicewerkzaamheden 153
Sigarettenaansteker 147
Sleepkabel
112
Sleepoog 112
Sleutel 23
Sleutelloos vergrendelen (KESSY) 25
Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag
Storing sleutelschakelaar
39
Sleutelschakelaar voor buiten werking stellen
airbag 39
SmartLink
Infotainment Amundsen
93
Infotainment Swing 71
Zie Digitale versie van het instructieboekje 5
Sneeuwkettingen
134
Snelheidsbegrenzer 116
Controlelampje 116
Zie Snelheidsbegrenzer 116
Snelheidsbegrenzing 54
Snelheidslimiet
Instelling
55
Terugzetten 55
Snelheidsregelsysteem 117
Spiegels
Zie Binnenspiegel
32
Zie Buitenspiegels 32
Spraakbediening
Infotainment Amundsen 77
Stadslicht
Zie Parkeerlicht 41
Start 107
Start-stopsysteem 108
Starthulp 129
Startkabel
130
Startknop 107
Stoelen 30
ISOFIX 37
Neerklappen 30
TOP TETHER
37
Veilig zitten 18
Verwarming 51
Zittingen achter 30
Stoelverwarming
51
Stopcontacten
12 volt-stopcontact 149
Veiligheid 17
Stuurbekrachtiging 32
Stuurkolomvergrendeling
32
Stuurwiel 31
Handmatig schakelen met de peddels op het
stuurwiel 109
Juist vasthouden
18
Toetsen/kartelwiel 53
Toetsen/kartelwielen 11
Systeem
Infotainment Amundsen 74
Infotainment Swing
60
T
Tablethouder
148
Tankinhoud
Benzine
128
Tankklep 127
Technische gegevens 157
Afmetingen
159
Motorspecificaties 159
Telefoon
Infotainment Amundsen 89
Infotainment Swing 70
Tips voor een zuinige rijstijl
110
Tiptronic 109
Toegang op afstand tot de wagen 105
169
Trefwoordenlijst
Toetsen/kartelwielen
Stuurwiel 11
Toetsenbord
Infotainment Amundsen 76
Infotainment Swing 61
TOP TETHER
37
Bevestigingsogen 37
Topsnelheid 159
Transport
Voorwerpen veilig transporteren 19
Transporteren
Dakdrager
149
Trekhaak 149
Trekhaak 149
Kogeldruk 152
Overzicht 149
Paraatheidsstand 150
Paraatheidsstand instellen 150
Probleemoplossing 152
Stang met kogelkop aanbrengen
150, 151
Voorwaarden voor het aanbrengen van de
kogelkop 150
Waarop letten 149
Typeplaatje 157
U
Uitlaatgascontrolesysteem 126
Uitparkeerassistent 123
Uitrusting in de bagageruimte
140
Update van het infotainment
Infotainment Amundsen 75
Infotainment Swing 61
Updaten van het infotainment
Zie Digitale versie van het instructieboekje
5
USB 144, 145
V
Variabele laadvloer in de bagageruimte 144
Veilig rijden 19
Veiligheid
Aanpassingen aan de wagen 16
Accu
17
Airbag 18
Bedrijfsvloeistoen 17
Controlelampjes 19
Dakdrager
20
Gordelverloop 18
Hulpsystemen 19
Inlopen van de motor 16
Juiste zithouding 18
Kinderzitje
19
Lading transporteren 19
Motorruimte 17
Nieuwe banden 16
Nieuwe remblokken
16
Noodoproep 21
Parkeren 20
Reserve- en noodreservewiel 20
Rijden door water
20
Rijden met een aanhangwagen 20
Sensoren en camera's 17
Stopcontacten 17
Veilig rijden 19
Vervoer van kinderen
19
Voor de rit 16
Voorwerpen transporteren 19
Wagen verlaten 20
Wat doen in geval van brand 21
Wat te doen na een ongeval
21
Weersomstandigheden 20
Veiligheidsgordels 33
Anlegen und Ablegen 34
blockiertes Gurtband 34
Gordeloprolautomaat 33
Gordelspanners 33
Hoogte instellen 34
Juist verloop 18
Statusweergave
33
Verbanddoos 140
Verdelen van de lading 111
Vergrendelen 23, 25
Verkeersongeval
Noodoproep
21
Wat te doen na een ongeval 21
Verlichting
Binnen 46
Binnenzijde
46
Buiten 40
Buitenzijde 40
Vermoeidheidsherkenningassistent 121
Verwarming 49
Vest
Zie Reflectievest
140
VIN
Zie Chassisnummer 157
Voorstoelen
Met handmatige bediening
30
Voorzijde wagen 7
Vrijloop
Zie In nullaststand rijden 109
W
Waarschuwing bij snelheidsoverschrijding 54
Instelling 55
Wagen afslepen
112
Wagen voor de rit controleren 17
Wagenaanpassingen
Adviezen 153
Wagenaccu
Zie Accu
128
Wagenafmetingen 159
Wagenbreedte 159
Wagenhoogte 159
Wagenlengte
159
Wagenstatus 55
Wagenstatusrapport 105
170
Trefwoordenlijst
Wegrijblokkering 107
Wielen 133
Afdekkappen van de bouten 139
Bandencontrole 138
Bandenspanning 138
Overzicht van het bandopschrift
133
Pech 134
Reserve- en noodreservewiel 134
Slijtagemerktekens 133
Sneeuwkettingen 134
Spanningsverandering
134
Verwisselen 135
Wieldop 139
Wifi
Infotainment Amundsen 91
Zie Digitale versie van het instructieboekje 5
Winterbanden 134
X
XDS+ 114
Z
Zekeringen
130
In de motorruimte
132
In het dashboard 131
Verwisselen 131
Zuinige rijstijl 110
171
Trefwoordenlijst
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173

SKODA Fabia (2020/07) de handleiding

Type
de handleiding