Colofon
Deze gebruiksaanwijzing is een publicatie van de rma Voltcraft®, Lindenweg 15, D-92242 Hirschau/Duitsland, Tel. +49 180/586 582 7
(www.voltcraft.de).
Alle rechten, vertaling inbegrepen, voorbehouden. Reproducties van welke aard dan ook, bijvoorbeeld fotokopie, microverlming of de registratie
in elektronische gegevensverwerkingsapparatuur, vereisen de schriftelijke toestemming van de uitgever. Nadruk, ook van uittreksels, verboden.
Deze gebruiksaanwijzing voldoet aan de technische stand bij het in druk bezorgen. Wijziging van techniek en uitrusting voorbehouden.
© Copyright 2013 by Voltcraft® V1_0113_02_JH
b) Meting
1. Richt de meetopening (10), bij voorkeur verticaal, op het meetobject. Let erop, dat het meetobject niet kleiner is
dan de IRmeetspot van het apparaat (zie ook “c) IR-meetplekgrootte”).
2. Druk op de meettoets (7) en houd deze ingedrukt. De meetwaarde wordt weergegeven op de display (18).
De weergegeven meewaarde komt overeen met de gemiddelde oppervlaktetemperatuur van de IR-meetspot.
Gedurende de meting wordt “SCAN” (11) weergegeven in de display.
3. Na het loslaten van de meettoets (7) wordt de laatste meetwaarde nog ca. 7 seconden in de display weergegeven,
zodat deze beter kan worden afgelezen. Tevens verschijnt de weergave “HOLD” (12).
4. Het apparaat schakelt 7 seconden na het loslaten van de meettoets (7) automatisch uit.
5. Bij overschrijding van het temperatuurmeetbereik wordt “——” weergegeven in de display.
Om de warmste plek van het meetobject vast te stellen dient u bij ingedrukte meettoets (7) het meetobject
systematisch met zigzagbewegingen te scannen tot de warmste plek is gevonden. De hoogst gemeten
temperatuur tijdens de meting wordt als maximumtemperatuur links onder in de display weergegeven (indien
de max-functie is geselecteerd).
Om de juiste meetwaarde te verkrijgen dient de infraroodthermometer aangepast te zijn aan de
omgevingstemperatuur. Laat het apparaat bij een plaatswijziging op de nieuwe omgevingstemperatuur
komen.
Glanzende oppervlaktes vervalsen het meetresultaat. Ter compensatie kan het oppervlak van glanzende
voorwerpen met kleefband of matzwarte verf afgedekt worden. Het apparaat kan niet door transparente
oppervlakken zoals bijv. glas meten. Het apparaat zal in plaats daarvan de oppervlaktetemperatuur van het
glas meten.
Langere metingen van hoge temperaturen bij geringe meetafstand leiden tot een verwarming van het
meetapparaat zelf en daarmee tot een foutieve meting. Om exacte meetwaarden te bereiken geldt de
vuistregel: Hoe hoger de temperatuur, hoe hoger de meetafstand en hoe korter de meetduur dient te zijn.
c) IR-meetplekgrootte - verhouding meetafstand-meetvlak (Distance to Spot-
verhouding; D/S)
Om exacte meetresultaten te verkrijgen moet het meetobject groter zijn dan de IR-meetplek van de
infraroodthermometer. De geregistreerde temperatuur is de gemiddelde temperatuur van het gemeten oppervlak.
Hoe kleiner het meetobject, des te korter moet de afstand ten opzichte van de infraroodthermometer zijn. De
juiste grootte van de meetvlek vindt u in het volgende diagram. Dit is tevens op het apparaat vermeld. Voor exacte
metingen moet het meetobject ten minste dubbel zo groot als de meetvlek zijn.
d) Richtlaser
De doellaser kan worden geactiveerd of gedeactiveerd. Schakel hiervoor het meetapparaat in door op de
meettoets (7) te drukken. Druk op de toets “Laser/Achtergrondverlichting” (3). Bij geactiveerde laser verschijnt het
lasersymbool (driehoek met stralen) in de display. Druk zo vaak op de toets “Laser/Achtergrondverlichting” (3) tot het
laser symbool uitgaat om de laser uit te schakelen.
e) Achtergrondverlichting
Met de toets “Laser/Achtergrondverlichting” (3) kan bij een ingeschakeld meetinstrument de achtergrondverlichting
van de display worden in- of uitgeschakeld. Druk zo vaak op de toets tot de achtergrondverlichting aan- of
uitgeschakeld is.
INSTELMENU
Het product is voorzien van een instelmenu. Om het menu te openen, houdt u de toets “MODE” (6) terwijl het
product is uitgeschakeld net zolang ingedrukt tot de emissiegraad op het scherm knippert. Druk nu zo vaak op de
toets “MODE” tot de gewenste instelfunctie in het menu bereikt is. De waarde in het instelmenu wordt gewijzigd met
de toets “up” (2) en de toets “down” (8). Bevestig de invoer met de meettoets (7), of druk op de toets “MODE” (6)
om naar de volgende instelmogelijkheid te gaan. Na het uitschakelen van het apparaat blijft de ingestelde waarde
opgeslagen.
a) Min.-/max.-meting
Het product kan op de tweede display (15) de laagste (MIN) of de hoogste (MAX) temperatuurwaarde weergeven
die tijdens de meting optreedt. Druk in het instelmenu op de toets “MODE” (6) tot de aanduiding “MIN” (19) of
“MAX” (13) knippert. Selecteer met toets “up” (2) en toets “down” (8) de gewenste aanduiding (MIN of MAX) in de
tweede weergave (15).
b) Omschakeling van de meeteenheid °C/°F
Druk in het instelmenu zo vaak op toets “MODE” (6) tot de meeteenheid (20) knippert in de display. Met de toets
“up” (2) en de toets “down” (8) kan de meeteenheid worden omgeschakeld van °C (graden Celsius) op °F (graden
Fahrenheit).
c) Instellen van de emissiefactor
Het meetinstrument is uitgerust met een instelling van de emissiegraad. Hiermee kunnen bij verschillende materialen
en oppervlaktes precieze meetwaarden worden bereikt (zie ook punt “a) Werkwijze”).
Druk zo vaak op de toets “MODE” (6) tot in de display het symbool voor emissieniveau (14) knippert. Met de toetsen
“up” (2) en “down” (8) kan het emissieniveau op het betreffende meetobject worden afgesteld van 0,10 tot 1,00.
Aansluitend op de technische gegevens vindt u een tabel met de typische materialen en hun
emissieniveau. Veel organische materialen beschikken over een emissieniveau van 0,95. Daarom
is het emissieniveau af fabriek ingesteld op 0,95. Het emissieniveau van een oppervlak kan worden
bepaald met behulp van een gewone thermometer met een speciale oppervlaktevoeler. Meet de
temperatuur van het te meten oppervlak met een gewone thermometer. Wijzig het emissieniveau van de
infraroodthermometer tot de meetwaarde (18) met de waarde van de conventionele oppervlaktemeting
overeenkomt. Dit is echter alleen noodzakelijk voor zeer nauwkeurige metingen.
d) Alarmfunctie
Het meetapparaat is uitgerust met een functie voor alarm bij overschrijding van een instelbare temperatuurwaarde.
Het alarm geschiedt akoestisch met een pieper en visueel door rood knipperen van de achtergrondverlichting. Door
deze functie is het meetapparaat ideaal voor controles en dergelijke. Het alarm gaat af, wanneer de ingestelde
alarmwaarde wordt overschreden.
Druk in het instelmenu op de toets “MODE” (6) totdat het alarmsymbool “SET HIGH” (17) knippert in de display en
een temperatuurwaarde in de display wordt weergegeven. Met de toetsen “up” (2) en “down” (8) kan de alarmwaarde
worden ingesteld. Bij overschrijding hiervan wordt het alarm geactiveerd.
Het akoestische alarm (pieper) kan gedeactiveerd worden. Druk zo vaak op de toets “MODE” (6) tot in de display
het symbool voor emissieniveau (16) knippert. Met de toetsen “up” (2) en “down” (8) kan de visuele-alarmwaarde
worden geactiveerd of gedeactiveerd.
VERZORGING EN ONDERHOUD
a) Reiniging van de lens
Verwijder de losse deeltjes met schone perslucht en veeg vervolgens de resterende aanslag weg met een
jn lensborsteltje. Reinig het oppervlak met een lensreinigingsdoekje of met een schone, zachte en pluisvrije
doek. Voor de reiniging van vingerafdrukken en andere vettige aanslag kunt u het doekje met water of een
lenzenreinigingsvloeistof bevochtigen. Gebruik geen zuur- of alcoholhoudende of andere oplosmiddelen en geen
ruwe, pluizige doek om de lens te reinigen. Vermijd overmatige druk bij het schoonmaken.
b) Reinigen van de behuizing
Gebruik een vochtige doek om de behuizing schoon te maken. Droog het product af na het schoonmaken. Gebruik
geen schuur- of oplosmiddel!
c) Beschermende tas
Berg de thermometer na gebruik en reiniging op in de beschermende tas. De beschermende tas beschermt tegen
vuil, stof en beschadiging.
VERWIJDERING
a) Product
Elektronische apparaten zijn recyclebare stoffen en horen niet bij het huisvuil.
Als het product niet meer werkt, moet u het volgens de geldende wettelijke bepalingen voor
afvalverwerking inleveren.
Verwijder de geplaatste batterijen/accu’s en gooi deze afzonderlijk van het product weg.
b) Batterijen / Accu’s
U bent als eindverbruiker volgens de KCA-voorschriften wettelijk verplicht alle lege batterijen en accu’s in te leveren;
verwijdering via het huisvuil is niet toegestaan.
Batterijen/accu´s die schadelijke stoffen bevatten, zijn gemarkeerd met nevenstaand symbool. Deze
mogen niet via het huisvuil worden afgevoerd. De aanduidingen voor irriterend werkende, zware metalen
zijn: Cd = cadmium, Hg = kwik, Pb = lood (de aanduiding staat op de batterijen/accu’s, bijv. onder de links
afgebeelde vuilnisbaksymbool).
U kunt verbruikte batterijen/accu’s gratis bij de verzamelpunten van uw gemeente, onze lialen of overal
waar batterijen/accu’s worden verkocht, afgeven.
Zo vervult u uw wettelijke verplichtingen en draagt u bij tot de bescherming van het milieu.
TECHNISCHE GEGEVENS
Bedrijfsspanning: ............................................... 9 V/DC (9 V blokbatterij)
Inschakeltijd: ...................................................... <1 seconde
Spectrum: ..........................................................6 – 14 μm
Emissieniveau: ..................................................0,1 tot 1,00 instelbaar
Resolutie: ...........................................................0,1 °C
IR-meetplekgrootte: ........................................... IR 10:1
Laser: ................................................................. Vermogen < 1 mW, laserklasse 2, golengte 630 – 670 nm
Bedrijfstemperatuur: .......................................... 0 tot +50 °C
Toegestane luchtvochtigheid: ............................ 10 tot 90 % relatieve vochtigheit
Opslagtemperatuur: ........................................... -10 tot +60 °C
Luchtvochtigheid tijdens opslag: ........................ 10 tot 80 % relatieve vochtigheit
Gewicht: .............................................................180 g
Afmetingen (B x H x D): ..................................... 42 x 160 x 82 mm
Precisie (bij omgevingstemperatuur van 23 – 25 °C, emissieniveau van 0,95):
Temperatuurmeetbereik Nauwkeurigheid
-50 tot 0 °C ± 5 °C
0 tot +500 °C ± 3 % van de meetwaarde of ± 3 °C
a) Emissieniveau van verschillende oppervlaktes
De in de tabel vermelde emissieniveaus zijn benaderende waarden. Verschillende parameters zoals
geometrie en oppervlaktekwaliteit kunnen de emissiegraad van een object beïnvloeden.
Oppervlak Emissieniveau Oppervlak Emissieniveau
Asfalt 0,90 – 0,98 Lak (mat) 0,97
Beton 0,94 Menselijke huid 0,98
IJs 0,96 – 0,98 Mortel 0,89 – 0,91
IJzeroxide 0,78 – 0,82 Papier 0,70 – 0,94
Aarde. Humus 0,92 – 0,96 Plastic 0,85 – 0,95
Gips 0,80 – 0,90 Zand 0,90
Glas/keramiek 0,90 – 0,95 Textiel 0,90
Rubber (zwart) 0,94 Water 0,92 – 0,96
Lak 0,80 – 0,95 Baksteen 0,93 – 0,96