23
LET OP:
• De acculader is uitsluitend bestemd voor het laden van Makita accu’s. Gebruik deze nooit voor andere doeleinden of
voor het laden van accu’s van andere fabrikanten.
• Een nieuwe accu of een accu dat gedurende lange tijd niet werd gebruikt, kan eventueel niet volledig worden gela-
den. Dit is normaal en duidt niet op een defekt. Nadat de accu een paar keer volledig is ontladen, kunt u het weer
volledig laden.
• Wanneer u de accu van een zojuist gebruikt gereedschap laadt, of een accu dat voor langere tijd aan direct zonlicht
of hitte werd blootgesteld, gebeurt het wel eens dat het laadcontrolelampje in rood knippert. Wacht in zo’n geval een
tijdje. Het laden zal beginnen nadat de accu is afgekoeld. De accu zal sneller afkoelen indien u het van de acculader
verwijdert.
• Indien het laadcontrolelampje afwisselend in groen en rood knippert, wijst dit op een probleem en is laden niet
mogelijk. De klemmen op de snellader of op de accu zijn vuil of de accu is versleten of beschadigd.
Bijladen (Handhaven van de lading)
Wanneer u een volledig opgeladen accu in de lader laat zitten om spontaan ontladen te voorkomen, zal de lader over-
schakelen naar de “Bijladen (Handhaven van de lading)” stand waardoor de accu vers en in volledig opgeladen toe-
stand wordt gehouden.
Wenken om een maximale levensduur van de accu te handhaven
1. Laad de accu op alvorens deze volledig is ontladen.
Stop het gebruik van het gereedschap en laad de accu op telkens wanneer u vaststelt dat het vermogen van het
gereedschap verminderd is.
2. Laad een volledig opgeladen accu nooit opnieuw op.
Wanneer u de accu te veel oplaadt, zal deze minder lang meegaan.
3. Laad de accu op bij een kamertemperatuur tussen 10°C en 40°C.
Laat een warme accu afkoelen alvorens deze op te laden.
4. Laad de nikkel-metaalhydride accu op wanneer u deze langer dan zes maanden niet gebruikt.
Installeren of verwijderen van schroefbit of boor
(Fig. 3 en 4)
Belangrijk:
Controleer altijd of het gereedschap is uitgeschakeld en
de accu is verwijderd alvorens de boor te installeren of te
verwijderen.
Houd de ring vast en draai de bus naar links om de klau-
wen van de boorkop te openen. Steek de boor zo ver
mogelijk in de boorkop. Houd daarna de ring weer stevig
vast en draai de bus naar rechts voor het vastzetten van
de boorkop.
Voor het verwijderen van de boor, de ring vasthouden en
de bus naar links draaien. Bevestig de boor in de boor-
houder wanneer u deze niet gebruikt. In de boorhouder
kunt u boren met een lengte van maximaal 45 mm plaat-
sen.
Werking van de trekschakelaar (Fig. 5)
LET OP:
Alvorens de accu in het gereedschap te plaatsen, moet u
altijd controleren of de trekschakelaar juist werkt en bij
het loslaten naar de “OFF” positie terugkeert.
Om het gereedschap in te schakelen, drukt u gewoon de
trekschakelaar in. Hoe dieper de trekschakelaar wordt
ingedrukt, hoe sneller het gereedschap draait. Om het
gereedschap uit te schakelen, de trekschakelaar losla-
ten.
Werking van de omkeerschakelaar (Fig. 6)
LET OP:
• Controleer altijd de draairichting alvorens het gereed-
schap te gebruiken.
• Verander de stand van de omkeerschakelaar alleen
nadat het gereedschap volledig tot stilstand is geko-
men. Indien u de draairichting verandert terwijl de boor
nog draait, kan het gereedschap beschadigd raken.
• Zet de omkeerschakelaar altijd in de neutrale stand
wanneer het gereedschap niet wordt gebruikt.
Dit gereedschap heeft een omkeerschakelaar voor het
veranderen van de draairichting. Druk de omkeerschake-
laar in vanaf zijde A voor rechtse draairichting, of vanaf
zijde B voor linkse draairichting. Wanneer deze schake-
laar in de neutrale stand staat, kan de trekschakelaar niet
worden ingedrukt.
Veranderen van het toerental (Fig. 7)
Om het toerental te veranderen, schakelt u eerst het
gereedschap uit en dan schuift u de toerentalschakelaar
naar de “ II ” zijde voor hoog toerental, of naar de “ I ”
zijde voor laag toerental. Zorg ervoor dat de toerental-
schakelaar in de juiste stand staat alvorens met het werk
te beginnen. Gebruik het toerental dat geschikt is voor
uw werk.
LET OP:
• Schuif de toerentalschakelaar altijd volledig naar de
juiste positie. Als u het gereedschap gebruikt met de
toerentalschakelaar halverwege tussen de “ I ” en “ II ”
posities, kan het gereedschap beschadigd raken.
• Verschuif de toerentalschakelaar niet terwijl het
gereedschap draait. Hierdoor kan het gereedschap
beschadigd raken.
Instellen van het draaimoment (Fig. 8)
Het draaimoment kan worden ingesteld in 17 stappen
door de stelring zodanig te draaien dat zijn schaalverde-
lingen overeenkomen met de wijzer op het huis van het
gereedschap. Het draaimoment is minimaal wanneer het
cijfer 1 met de wijzer overeenkomt, en is maximaal wan-
neer de
m markering met de wijzer overeenkomt.
Wanneer de stelring op een cijfer van 1 tot 16 is inge-
steld, zal de koppeling bij verschillende draaimomentni-
veau’s slippen. De koppeling is ontworpen om niet te
slippen bij de
m
markering.
Alvorens met het eigenlijke werk te beginnen, moet u het
geschikte draaimoment bepalen door een proefschroef in
uw werkstuk of in een ander stuk van hetzelfde materiaal
te schroeven.