Documenttranscriptie
Vertaling van de originele gebruikershandleiding
VERTALING VAN DE ORIGINELE GEBRUIKERSHANDLEIDING
Inhoudsopgave
1
2
3
4
5
Over deze gebruikershandleiding ............ 54
1.1
Symbolen op de titelpagina................ 54
1.2
Verklaring van pictogrammen en signaalwoorden....................................... 54
Productomschrijving ................................ 54
Contactschakelaar van de stoel
controleren (16)............................ 60
6.6.4
Contactschakelaar van de grasopvangbak controleren (17, 18) ... 60
6.6.5
Visuele controle van de afdekkingen van het maaiwerk en de riemen .............................................. 60
2.1
Reglementair gebruik ......................... 54
2.2
Mogelijk foutief gebruik ...................... 55
2.3
Veiligheids- en beveiligingsvoorzieningen ................................................ 55
7.1
Essentiële voorbereidende maatregelen ................................................... 61
2.4
Symbolen op het apparaat ................. 55
7.2
Gebruik van toebehoren ..................... 61
2.5
Productoverzicht (01, 02) ................... 55
7.3
Zitmaaier duwen (03, 19).................... 61
Veiligheidsinstructies ............................... 56
7.4
Motor starten en uitzetten ................... 61
Zitmaaier uitpakken en monteren ............ 56
7.5
Met de zitmaaier rijden ....................... 62
7
Bedieningselementen .............................. 56
5.1
Regeling van het motortoerental (03). 57
5.2
Contactslot (04).................................. 57
5.3
Rem-/koppelingspedaal (05), rempedaal (06) ............................................. 57
5.4
Bediening van de versnellingsbak
[rijsnelheid] ......................................... 57
5.4.1
5.4.2
5.5
6
6.6.3
Werking van de zitmaaier.......................... 61
7.5.1
Optrekken en stoppen met mechanische versnellingsbak ........... 62
7.5.2
Optrekken en stoppen met hydrostatische versnellingsbak ........ 62
7.5.3
Rit voorbereiden bij temperaturen
onder de 10 °C............................. 63
7.5.4
Rijden en maaien op hellingen..... 63
7.6
Met de zitmaaier maaien .................... 63
Mechanische versnellingsbak bedienen (03, 05, 07) ...................... 57
7.6.1
De maaier inschakelen ................ 63
Hydrostatische versnellingsbak
bedienen (03, 08) ........................ 57
7.6.2
Maaibedrijf bij achteruitrijden ....... 63
7.6.3
De maaier uitschakelen ............... 64
7.6.4
Grasopvangbak legen (22, 23) .... 64
7.6.5
Maaitijd......................................... 65
7.6.6
Hoog gras maaien........................ 65
7.6.7
Snijmessen onderhouden ............ 65
Bediening van het maaiwerk (09, 10). 58
Ingebruikname ......................................... 58
6.1
Maaier controleren ............................. 58
6.2
Olie bijvullen (11, 12) ......................... 58
6.3
Brandstof bijvullen (11, 13) ................ 59
8
Zitmaaier reinigen...................................... 65
Bandenspanning controleren (14)...... 59
8.1
De grasopvangbak reinigen................ 65
6.5
Grasopvangbak ophangen en afnemen (15)............................................. 59
8.2
De behuizing, motor en transmissie
reinigen ............................................... 66
6.6
De veiligheidsvoorzieningen controleren ...................................................... 59
8.3
Het uitwerpkanaal reinigen ................. 66
8.4
Het maaisysteem reinigen .................. 66
6.4
6.6.1
6.6.2
478078_d
Remcontactschakelaar controleren (03, 04) .................................. 60
Contactschakelaar van de maaier controleren .............................. 60
9
Onderhoud ................................................ 66
9.1
Onderhoudsplan ................................. 66
9.2
Smeerplan .......................................... 67
9.3
Luchtfilter reinigen (11, 25) ................. 67
53
NL
Over deze gebruikershandleiding
9.4
Bougie controleren (26, 27, 28).......... 68
9.5
Bowdenkabel voor het maaiwerk afstellen (29) ......................................... 68
9.6
Maaiwerk afstellen (30) ...................... 68
9.7
Startbatterij......................................... 69
Symbool Betekenis
Gebruik het benzineapparaat niet in
de buurt van open vlammen of hittebronnen.
1.2
10 Transport ................................................. 69
11 Opslag ..................................................... 70
GEVAAR!
Wijst op een direct gevaarlijke situatie,
die, wanneer ze niet vermeden wordt, tot
de dood of tot een ernstig letsel leidt.
12 Hulp bij storingen ..................................... 70
13 Technische gegevens .............................. 71
14 Garantie ................................................... 73
1
OVER DEZE
GEBRUIKERSHANDLEIDING
■
De Duitse versie is de originele gebruiksaanwijzing. Alle andere taalversies zijn vertalingen van de originele gebruiksaanwijzing.
Bewaar deze gebruiksaanwijzing goed zodat
u erin het antwoord op uw vragen kunt terugvinden wanneer u informatie over het apparaat nodig heeft.
Draag het apparaat alleen samen met deze
gebruiksaanwijzing aan andere personen
over.
Lees en neem de veiligheids- en waarschuwingsinstructies in deze gebruiksaanwijzing
in acht.
De zitmaaiers worden geleverd in verschillende uitvoeringsvarianten. Houd er rekening
mee dat de afbeeldingen licht kunnen afwijken van het origineel. Indien u moeilijkheden
zou hebben om de beschrijvingen te begrijpen, neem contact op met een erkende reparatiewerkplaats of de fabrikant.
Neem de bijgevoegde montagehandleiding in
acht.
■
■
■
■
■
1.1
Symbolen op de titelpagina
Symbool Betekenis
Lees voor de ingebruikname deze
gebruiksaanwijzing absoluut zorgvuldig door. Dit is de voorwaarde
voor veilig werken en een storingsvrij gebruik.
Gebruiksaanwijzing
54
Verklaring van pictogrammen en
signaalwoorden
WAARSCHUWING!
Wijst op een potentieel gevaarlijke situatie, die, wanneer ze niet vermeden
wordt, tot de dood of tot een zwaar letsel
kan leiden.
VOORZICHTIG!
Wijst op een potentieel gevaarlijke situatie, die, wanneer ze niet vermeden
wordt, tot een licht of middelzwaar letsel
kan leiden.
LET OP!
Wijst op een situatie, die, wanneer ze
niet vermeden wordt, tot materiële schade kan leiden.
OPMERKING
Speciale aanwijzingen voor meer duidelijkheid en een beter gebruik.
2
PRODUCTOMSCHRIJVING
2.1 Reglementair gebruik
De zitmaaier is bedoeld voor het maaien van privétuinen rond het huis en hobbytuinen met een
max. helling van 8° (15 %). Andere toepassingen,
zoals bijv. mulchen, zijn enkel toegestaan wanneer het originele toebehoren wordt gebruikt en
de maximale belastingswaarden worden gerespecteerd.
Dit apparaat is uitsluitend bedoeld voor particulier
gebruik. Elke andere toepassing, alsook een verboden om- of aanbouw, worden beschouwd als
niet beoogd gebruik en leiden tot uitsluiting van
de garantie, het verlies van de conformiteit (CEmarkering) en de afwijzing van elke verantwoordelijkheid vanwege de fabrikant wat betreft schade aan de gebruiker of derden.
R7-62.5 | R7-63.8 A | R7-65.8 HD
Productomschrijving
2.2 Mogelijk foutief gebruik
De zitmaaier is niet gemaakt voor commercieel
gebruik in openbare parken, op sportterreinen, in
de land- en bosbouw.
Let op: gevaar! Blijf met uw handen en voeten bij het maaimechanisme vandaan!
WAARSCHUWING!
Gevaren door overbelasting van de
zitmaaier!
Voorkom het om de toegestane stijgingen/dalingen te overschrijden. Overschrijding hiervan kan het remvermogen
van de zitmaaier overbelasten en kan tot
gevaarlijke situaties leiden!
Rijd niet op hellingen van meer
dan 8° (15%)!
OPMERKING
Houd er rekening mee dat de zitmaaier
geen wegvergunning heeft en dus niet
op de openbare weg mag rijden!
Gevaar: niet betreden!
2.3
Veiligheids- en
beveiligingsvoorzieningen
WAARSCHUWING!
Gevaar door beveiligingsvoorzieningen die verwijderd of gemanipuleerd
zijn!
Elk gebruik met verwijderde of gemanipuleerde beveiligingsvoorzieningen is
verboden. Defecte beveiligingsvoorzieningen moeten onmiddellijk worden gerepareerd of vervangen!
De beveiligingsvoorzieningen omvatten vooral:
■ Remcontactschakelaar
■ Maaiercontactschakelaar
■ Contactschakelaar voor grasopvangbak
■ Stoelcontactschakelaar
■ Afdekkingen maaier
■ Riemafdekkingen
2.4
Symbolen op het apparaat
Lees voor de ingebruikname de
gebruiksaanwijzing door!
Houd tijdens het maaien andere
personen, vooral kinderen en
dieren, op afstand van het werkgebied.
Trek de contactsleutel uit voordat
u onderhouds- en reparatiewerkzaamheden uitvoert!
478078_d
Risico op brandwonden door hete oppervlakken!
2.5
Nr.
Productoverzicht (01, 02)
Component
1
Stuur
2
Veiligheidssticker
3
Bestuurdersstoel
4
Grasopvangbak
5
Schakelhendel*
6
Ontgrendelingshendel voor de achteruitversnelling*
7
Voorklep
8
Maaimechanisme
9
Reinigingsstomp
10
Voorwielen, gestuurd
11
Maaiwerkhendel
12
Rempedaal**
13
Hendel voor grasopvangbak
14
Gashendel met choke
15
Contactslot
55
NL
Veiligheidsinstructies
Nr.
Component
■
16
Vastzethendel voor rem-/koppelingspedaal
17
Rem-/koppelingspedaal*
Vooruitpedaal**
■
■
■
18
Achteruitpedaal**
19
Vrijschakelknop voor achteruitmaaien**
20
Vastzethendel voor maaihoogte
21
Handgreep van de startkabel
22
Achterwielen, aangedreven
23
Uitwerpkanaal
24
Bypasshendel**
25
Vulpeilsensor***
26
Motorafdekking
■
■
■
* alleen bij R7-62.5 en R7-63.8 A
** alleen bij R7-65.8 HD
*** niet bij R7-62.5
■
3
VEILIGHEIDSINSTRUCTIES
■
■
Kinderen of andere personen die de gebruiksaanwijzing niet kennen, mogen het apparaat niet gebruiken.
Neem de plaatselijke voorschriften in acht inzake de minimumleeftijd van de bediener.
Kinderen en jongeren instrueren niet met het
apparaat te spelen.
Maai uitsluitend bij daglicht of bij een goede
kunstmatige verlichting.
Houd anderen op afstand van de gevarenzone.
De gebruiker is verantwoordelijk voor eventueel letsel bij derden en voor materiële schade.
Gebruik uitsluitend originele reserveonderdelen en origineel toebehoren.
Reparaties aan het apparaat moeten worden
uitgevoerd door de fabrikant of een door de
fabrikant erkende firma.
Draag gehoorbescherming.
De zitmaaier heeft geen wegvergunning en
mag niet op openbare wegen en straten rijden.
Maai niet wanneer het onweert. Geen bescherming tegen blikseminslag.
■
■
■
■
■
■
■
■
■
■
56
4
Passagiers mogen niet op de machine worden meegenomen.
Maai geen hellingen van meer dan 8° (15 %).
Rijd nooit dwars t.o.v. een helling.
Bij vermoeidheid, ziekte of na de inname van
alcohol, van geneesmiddelen die een invloed
hebben op het reactievermogen of van drugs
mag niet worden gewerkt met de zitmaaier
en/of met een toebehoren dat hieraan bevestigd is.
Neem de lokale, door de gemeentelijke overheid toegestane werktijden in acht.
De zitmaaier kan door zijn eigen gewicht ernstig letsel veroorzaken. Bij het laden en lossen van de zitmaaier voor transport in een
voertuig of een aanhangwagen moet extra
voorzichtig worden gehandeld.
Deze zitmaaier mag niet worden weggesleept. Gebruik voor het transport op openbare verkeerswegen een geschikt voertuig.
Gebruik de zitmaaier niet in slecht geventileerde werkomgevingen (bijv. garage). De
uitlaatgassen bevatten giftig koolmonoxide
en andere schadelijke stoffen.
Wijzig of manipuleer geen vaste instellingen
voor de motortoerentalregeling.
ZITMAAIER UITPAKKEN EN
MONTEREN
Neem de bijgevoegde montagehandleiding in
acht bij het uitpakken en afmonteren van de zitmaaier.
WAARSCHUWING!
Gevaren door onvolledige montage!
De zitmaaier mag niet worden gebruikt
voordat hij volledig is gemonteerd!
Voer alle montagewerkzaamheden uit
die in de montagehandleiding worden
beschreven. Vraag in geval van twijfel
vóór de ingebruikname aan een vakman
of de montage correct werd uitgevoerd!
Controleer of alle veiligheids- en beschermingsinrichtingen aanwezig zijn en
functioneren!
5
BEDIENINGSELEMENTEN
Hierna worden de bedieningselementen van de
zitmaaier beschreven.
R7-62.5 | R7-63.8 A | R7-65.8 HD
Bedieningselementen
5.1
Regeling van het motortoerental (03)
OPMERKING
Houd er rekening mee dat de bediening
van de regelaar in rijmodus de snelheid
beïnvloedt!
■
Bij een hydrostatische versnellingsbak:
Wanneer u bij ingedrukt rempedaal (06/1) de
vergrendelingshendel (06/2) naar boven trekt
(06/b), wordt de rem vergrendeld.
Door het pedaal opnieuw in te drukken, wordt de
rem losgelaten.
Bij regelaar met geïntegreerde choke:
Door de regelaar (03/A) te verschuiven, wordt het
motortoerental verhoogd en verlaagd en in de bovenste stand wordt de choke ingeschakeld.
Gebruik deze positie om de motor te starten.
Maaien: in deze stand draait de motor
met het maximale toerental.
Stationair bedrijf: in deze stand draait de
motor met het laagste toerental.
5.2
Contactslot (04)
Stand
5.3
Werking
0
Motor uit.
De contactsleutel kan worden uitgetrokken.
I
Bedrijfsstand wanneer de motor
draait.
II
Startstand om de motor te starten.
Laat de sleutel los, zodra de motor
draait. Deze springt dan terug naar
bedrijfsstand I.
Rem-/koppelingspedaal (05), rempedaal (06)
Rem
■ Bij een mechanische versnellingsbak:
Wanneer u het rem-/koppelingspedaal (05/1)
helemaal indrukt (05/a), wordt de aandrijving
uitgekoppeld en de rem op de transmissie in
werking gesteld.
■ Bij een hydrostatische versnellingsbak:
Wanneer u het rempedaal (06/1) helemaal indrukt (06/a), wordt de rem aan de transmissie
bediend.
De zitmaaier remt af.
Parkeerrem
■ Bij een mechanische versnellingsbak:
Wanneer u bij ingedrukt rem-/koppelingspedaal (05/1) de vergrendelingshendel (05/2)
naar boven trekt (05/b), wordt de rem vergrendeld.
478078_d
OPMERKING
Om de motor te starten, moet het rem-/
koppelingspedaal helemaal ingedrukt
zijn.
5.4
Bediening van de versnellingsbak
[rijsnelheid]
5.4.1
Mechanische versnellingsbak
bedienen (03, 05, 07)
De mechanische versnellingsbak van de zitmaaier heeft vier vooruitversnellingen en één achteruitversnelling. De versnellingen kunnen met een
schakelhendel (03/B, 07/2) links van de bestuurdersstoel naargelang de gewenste rijsnelheid geselecteerd worden.
Start de motor
Om de motor te starten, moet de schakelhendel
op de stand N (07/3), d.w.z. stationair staan.
OPMERKING
Om de motor te starten, moet het maaiwerk uitgeschakeld zijn.
Versnelling kiezen
1. Druk bij een draaiende motor het rem-/koppelingspedaal (05/1) helemaal in.
2. Trek de beveiligingsknop (07/1) op de schakelhendel (07/2) helemaal omhoog.
3. Kies de versnelling die bij de gewenste rijrichting en rijsnelheid past.
4. Laat voor het optrekken het rem-/koppelingspedaal (05/1) langzaam los.
OPMERKING
Wanneer u een lagere versnelling wilt
kiezen dan de ingeschakelde, rem dan
eerst de snelheid van de zitmaaier zo
ver af tot de snelheid geschikt is voor de
versnelling in kwestie.
5.4.2
Hydrostatische versnellingsbak
bedienen (03, 08)
Bij zitmaaiers met een hydrostatische versnellingsbak zijn er voor het voor- en achteruitrijden
twee aparte pedalen aan de rechterkant.
57
NL
Ingebruikname
Rijrichting
Beschrijving
Vooruit
Druk op het voorste
pedaal (08/2) om vooruit te rijden.
Achteruit
Druk op het achterste
pedaal (08/3) om achteruit te rijden.
Aanwijzing: Bij een
ingeschakeld maaiwerk wordt de snelheid beperkt.
Maaien tijdens het
achteruitrijden (zie
Hoofdstuk 7.6.2 "Maaibedrijf bij achteruitrijden", pagina 63)
te vertrekken
Voorwaarde: De motor draait.
1. Parkeerrem (03/E, 08/1) loszetten.
2. Selecteer de rijrichting (03/F).
Snelheid verhogen
Hoe verder u het pedaal indrukt, hoe sneller u in
de gekozen richting rijdt.
5.5
Bediening van het maaiwerk (09, 10)
Maaihoogte instellen
Het maaiwerk van de zitmaaier kan in verschillende stappen in de hoogte worden versteld met
een verstelhendel (09/2) rechts van de bestuurdersstoel.
1. Ontgrendelingsknop (09/1) op de verstelhendel (09/2) indrukken (09/a).
2. Verstelhendel in de gewenste richting bewegen (09/b):
■ Hendel omlaag: kleine maaihoogte
■ Hendel omhoog: grote maaihoogte
Maaiwerk inschakelen
1. Bovenste maaihoogte met de verstelhendel
(09/2) instellen.
Opmerking: Het maaiwerk moet altijd met de
bovenste maaihoogte gestart worden.
2. Hendel (10/1) voor het inschakelen van het
maaiwerk naar boven trekken (10/a) en vastklikken (10/b). Het maaiwerk draait.
3. Gewenste maaihoogte met de verstelhendel
(09/2) instellen.
58
6
INGEBRUIKNAME
WAARSCHUWING!
Gevaren door onvolledige montage!
De zitmaaier mag niet worden gebruikt
voordat hij volledig is gemonteerd!
Voer alle montagewerkzaamheden uit
die in de montagehandleiding worden
beschreven. Vraag in geval van twijfel
vóór de ingebruikname aan een vakman
of de montage correct werd uitgevoerd!
Controleer of alle veiligheids- en beschermingsinrichtingen aanwezig zijn en
functioneren!
6.1 Maaier controleren
Voor het gebruik moet altijd visueel worden geïnspecteerd of het snijmechanisme, de bevestigingsbouten en de totale snijeenheid versleten of
beschadigd zijn. Om een onbalans te vermijden,
moeten versleten of beschadigde messen door
nieuwe worden vervangen.
6.2
Olie bijvullen (11, 12)
OPMERKING
Neem ook de montagehandleiding voor
het eerste vullen van de zitmaaier met
motorolie in acht.
OPMERKING
Neem voor gedetailleerde informatie de
aparte gebruikershandleiding van de
motor in acht.
Houd er rekening mee dat het oliepeil regelmatig
moet worden gecontroleerd en dat olie eventueel
moet worden bijgevuld.
Gebruik bij het vullen met olie een geschikte vultrechter of vulbuis om zo te voorkomen dat er olie
wordt gemorst op de motor, de behuizing of op
de grond.
1. Klap de stoel (11/1) naar voren en open het
deksel (11/2) naar de motorruimte (11/a).
2. Draai de dop van de olievulopening (12/1)
los.
3. Vul olie bij (12/a) tot het peil op de oliepeilstok (12/2) tussen MIN en MAX staat. Doe
niet te veel olie in de motor!
4. Draai de dop van de olievulopening (12/1)
weer vast.
5. Sluit het deksel (11/2) naar de motorruimte
en klap de stoel (11/1) weer terug.
R7-62.5 | R7-63.8 A | R7-65.8 HD
Ingebruikname
6.3
Brandstof bijvullen (11, 13)
WAARSCHUWING!
Gevaren bij de omgang met brandstof!
Brandstof vat uiterst gemakkelijk vlam.
Maak de brandstoftank alleen leeg in de
openlucht! Rook niet! Tank niet wanneer
de motor draait of heet is!
OPMERKING
Neem voor gedetailleerde informatie de
aparte gebruikershandleiding van de
motor in acht.
Gebruik bij het tanken van brandstof een geschikte vultrechter of vulbuis om zo te voorkomen
dat er brandstof wordt gemorst op de motor, de
behuizing of op de ondergrond.
Uit veiligheidsoverwegingen moeten de brandstoftankdop en andere tankdoppen worden vervangen wanneer deze beschadigd zijn.
Wanneer brandstof is overgelopen, mag de motor niet worden gestart. De zitmaaier moet worden verwijderd van de plaats die bevuild is met
brandstof en de gemorste brandstof moet met
een doek worden geabsorbeerd en weggeveegd
van de grond, de motor en de behuizing.
Er mag geen poging tot starten worden ondernomen, tot de brandstofdampen verdampt zijn.
Sla brandstof enkel op in de containers die daarvoor voorzien zijn.
Gebruik loodvrije benzine, min. RON 91.
Tank vullen
1. Schakel de motor uit en trek de contactsleutel uit.
2. Wacht tot de motor een beetje is afgekoeld
(explosiegevaar door ontstoken brandstof!).
3. Klap de stoel (11/1) naar voren en open het
deksel (11/2) naar de motorruimte (11/a).
4. Open de tankdop (13/1) en doe brandstof in
de tank (13/2), (13/a).
Opmerking: Doe de brandstoftank niet te
vol!
5. Sluit de tankdop (13/1).
6. Sluit het deksel (11/2) naar de motorruimte
en klap de stoel (11/1) weer terug.
6.4 Bandenspanning controleren (14)
De juiste bandenspanning is een belangrijke
voorwaarde voor de correcte stand van het maaiwerk en dus ook voor een gelijkmatig gemaaid
478078_d
gazon. Controleer de bandenspanning regelmatig.
1. Plaats de zitmaaier op een vlakke en stevige
ondergrond en neem de sleutel uit het contactslot.
2. Wacht na de werking ca. 1 uur om de banden
af te laten koelen. Alleen aan afgekoelde
banden kan de bandenspanning correct worden gemeten.
3. Draai de ventileldop los en druk een spanningsmeter (manometer) op het open ventiel.
4. Lees de bandenspanning af en vergelijk hem
met de aangegeven waarden op de band:
1,0 – 1,4 bar.
5. Indien de bandenspanning te laag is: Pomp
de band met een gebruikelijke luchtpomp op.
OPMERKING
1 PSI = 0,07 bar.
6.5
Grasopvangbak ophangen en afnemen (15)
Grasopvangbak ophangen
1. Haken (15/1) van de grasopvangbak (15/2) in
de houders (15/3) aan de zitmaaier ophangen (15/a). Pak de grasopvangbak hierbij
aan de handgreep (15/4) en aan de weggekeerde kant van de zitmaaier vast.
Opmerking: De grasopvangbak moet symmetrisch opgehangen worden.
2. Grasopvangbak omlaag kantelen (15/b) tot
hij aan de zitmaaier vastklikt.
3. Controleer of de grasopvangbak correct is
bevestigd.
Neem de grasopvangbak weg.
Ga voor het afnemen van de grasopvangbak in
de omgekeerde volgorde te werk.
6.6 De veiligheidsvoorzieningen controleren
De veiligheidsvoorzieningen moeten vóór elke
start van de zitmaaier worden gecontroleerd.
WAARSCHUWING!
Gevaar bij de controle van de veiligheidsvoorzieningen!
De controle van veiligheidsvoorzieningen mag enkel vanaf de bestuurdersstoel worden uitgevoerd en wanneer er
geen personen of dieren in de buurt zijn!
Voer alle controles op een vlakke ondergrond uit,
zodat de zitmaaier niet onbedoeld kan rollen.
59
NL
Ingebruikname
6.6.1
Remcontactschakelaar controleren
(03, 04)
De remcontactschakelaar zorgt ervoor dat de
motor niet kan worden gestart, wanneer de rem
niet wordt gebruikt.
Voorwaarde: De motor staat uit.
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel.
2. Maak de parkeerrem los door het rem-/koppelingspedaal (03/G) of het rempedaal (03/E)
in te drukken.
3. Laat het rem-/koppelingspedaal resp. het
rempedaal weer los.
4. Probeer de motor te starten, d.w.z. contactsleutel op stand II (04).
OPMERKING
De motor mag niet starten!
6.6.2
Contactschakelaar van de maaier
controleren
De contactschakelaar van het maaiwerk zorgt ervoor dat de motor niet kan worden gestart wanneer het maaiwerk is geactiveerd.
Voorwaarde: De motor staat uit.
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel.
2. Bedien het rem-/koppelingspedaal resp. het
rempedaal (zie Hoofdstuk 5.3 "Rem-/koppelingspedaal (05), rempedaal (06)", pagina 57).
3. Schakel het maaiwerk in (zie Hoofdstuk 5.5
"Bediening van het maaiwerk (09, 10)", pagina 58).
4. Probeer de motor te starten, bijv. contactsleutel op stand II (04).
OPMERKING
De motor mag niet starten!
6.6.3
Contactschakelaar van de stoel
controleren (16)
De contactschakelaar van de stoel (16/1) zorgt
ervoor dat de motor wordt uitgeschakeld zodra
zich bij een ingeschakeld maaiwerk of bij een
vergrendelde parkeerrem niemand meer op de
bestuurdersstoel bevindt.
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel.
2. Bedien het rem-/koppelingspedaal resp. het
rempedaal (zie Hoofdstuk 5.3 "Rem-/koppelingspedaal (05), rempedaal (06)", pagina 57).
60
3. Start de motor en laat hem met maximum
toerental draaien (zie Hoofdstuk 7.4 "Motor
starten en uitzetten", pagina 61).
4. Schakel het maaiwerk in (zie Hoofdstuk 5.5
"Bediening van het maaiwerk (09, 10)", pagina 58).
5. Ontlast de stoel door op te staan (niet afstappen!).
OPMERKING
De motor moet uitschakelen!
6.6.4
Contactschakelaar van de
grasopvangbak controleren (17, 18)
De contactschakelaar (17/1) van de grasopvangbak zorgt ervoor dat de motor wordt uitgeschakeld zodra de grasopvangbak niet correct is opgehangen en het maaiwerk is ingeschakeld.
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel.
2. Bedien het rem-/koppelingspedaal resp. het
rempedaal (zie Hoofdstuk 5.3 "Rem-/koppelingspedaal (05), rempedaal (06)", pagina 57).
3. Start de motor en laat hem met maximum
toerental draaien (zie Hoofdstuk 7.4 "Motor
starten en uitzetten", pagina 61).
4. Schakel het maaiwerk in (zie Hoofdstuk 5.5
"Bediening van het maaiwerk (09, 10)", pagina 58).
5. Til de lege grasopvangbak (18/1) iets op (18/
a) (zie Hoofdstuk 7.6.4 "Grasopvangbak legen (22, 23)", pagina 64).
OPMERKING
De motor moet uitschakelen!
6.6.5
Visuele controle van de afdekkingen
van het maaiwerk en de riemen
Controleer of de afdekkingen van het maaiwerk
en de riemen onbeschadigd zijn en er dus geen
toegang tot het maaiwerk en de aandrijfriemen
mogelijk is. Ga bij beschadigingen naar een
werkplaats voor klantenservice.
R7-62.5 | R7-63.8 A | R7-65.8 HD
Werking van de zitmaaier
7
WERKING VAN DE ZITMAAIER
WAARSCHUWING!
Gevaren door onvoldoende kennis
van de zitmaaier!
Lees de gebruikshandleiding nauwkeurig voordat u start!
Neem vooral alle veiligheidsinstructies in
acht!
Voer alle montagewerkzaamheden en
alle werkzaamheden voor de ingebruikname nauwgezet uit. Informeer in geval
van twijfel bij de fabrikant!
7.1 Essentiële voorbereidende maatregelen
■ Draag tijdens het maaien altijd stevig schoeisel en een lange broek. Maai nooit blootsvoets of met open sandalen.
■ Controleer het gehele terrein waarop de zitmaaier wordt gebruikt. Verwijder alle stenen,
stokken, draden, botten en andere vreemde
voorwerpen die gepakt en weggeslingerd
kunnen worden. Ook tijdens het maaien moet
naar vreemde voorwerpen worden uitgekeken.
■ Voer alle werkzaamheden uit die in de ingebruikname zijn beschreven. Dit geldt vooral
voor de controle van de veiligheidsvoorzieningen.
■ Het transport van voorwerpen op de zitmaaier is verboden!
7.2
Gebruik van toebehoren
WAARSCHUWING!
Gevaar door foutief toebehoren of
foutief gebruik van het toebehoren!
Gebruik altijd enkel het originele toebehoren van de fabrikant!
Neem de gebruiksvoorschriften in de bijgevoegde gebruikershandleiding in acht!
Het gebruik van niet toegestaan toebehoren of
het foutief gebruik ervan kan grote gevaren voor
de gebruiker en derden veroorzaken. De zitmaaier kan overbelast raken. Dit kan zware ongevallen veroorzaken.
478078_d
7.3
Zitmaaier duwen (03, 19)
VOORZICHTIG!
Gevaar bij het duwen op hellingen!
Duw de zitmaaier enkel op een horizontale ondergrond! Op hellingen zou de zitmaaier ongecontroleerd bergaf kunnen
rollen.
Duwen bij een mechanische versnellingsbak
1. Parkeerrem (03/G) loszetten (zie Hoofdstuk
5.3 "Rem-/koppelingspedaal (05), rempedaal
(06)", pagina 57).
2. Schakelhendel (03/B) op de N-positie zetten.
Duwen bij een hydrostatische versnellingsbak
De bypasshendel (19/1) bevindt zich in het onderste gedeelte van de achterwand. Bypass-ontgrendeling:
1. Bypasshendel (19/1) uittrekken.
2. Parkeerrem loszetten (zie Hoofdstuk 5.3
"Rem-/koppelingspedaal (05), rempedaal
(06)", pagina 57). De zitmaaier kan nu worden geduwd.
3. Bypass-hendel (19/1) na het duwen terugzetten om de hydrostatische versnellingsbak
weer in werking te stellen.
7.4
Motor starten en uitzetten
Start de motor
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel.
2. Druk het rem-/koppelingspedaal (05/1) resp.
het rempedaal (06/1) geheel in en blokkeer
het met de vergrendelingshendel (05/2,
06/2).
3. Controleer dat het maaiwerk NIET is ingeschakeld. Controleer hiervoor de stand van
de hendel (03/D).
4. Bij een mechanische versnellingsbak: Ga na
of de schakelhendel (03/B) op de N-stand
staat (stationair). Controleer hiervoor de
stand van de schakelhendel.
5. Plaats de regelaar (03/A) voor het motortoerental tegen de voorste aanslag. Daar bevindt zich het haas-symbool.
6. Steek de contactsleutel in het contactslot
(04/1).
7. Motor starten (elektrisch):
■ Draai de contactsleutel op stand „II“ en
houd hem zo lang in deze stand tot de
motor draait (04).
Opmerking: Om de startaccu te ontzien,
61
NL
Werking van de zitmaaier
mag de startpoging niet langer dan ongeveer 5 seconden duren.
■ Laat vervolgens de contactsleutel los, die
automatisch in stand „I“ springt.
8. Motor starten (met startkabel):
Als de motor niet met de elektrische starten
gestart kan worden, moet de zitmaaier op
mechanische beschadigingen gecontroleerd
worden. Als er geen beschadigingen zijn, kan
de motor ook met de startkabel worden gestart.
■ Draai de contactsleutel op stand „I“ (04).
■ Trek de stratkabel (20/1) 3 tot 4 keer stevig en vlot rechtuit tot de motor draait.
9. Zet de regelaar (03/A) voor het motortoerental op bedrijfsstand.
7.5.1
Zet de motor uit
1. Schakel het maaiwerk uit (03/D).
2. Zet de regelaar (03/A) voor het motortoerental op stationaire stand.
3. Druk het rem-/koppelingspedaal (05/1) resp.
het rempedaal (06/1) geheel in en blokkeer
het met de vergrendelingshendel (05/2,
06/2).
4. Draai de contactsleutel (04/1) naar stand „0“.
5. Trek de contactsleutel uit.
7.
WAARSCHUWING!
Gevaar door hete motor!
Let er bij het uitschakelen van de motor
op dat hete motoronderdelen (zoals de
uitlaatdemper) geen voorwerpen of materialen in de nabije omgeving, kunnen
ontsteken!
7.5
Met de zitmaaier rijden
WAARSCHUWING!
Gevaar door onaangepaste snelheid!
Rijd vooral in het begin langzaam om
aan het rij- en remgedrag van de zitmaaier te wennen!
Voor elke richtingsverandering moet de
rijsnelheid zodanig worden verminderd
dat de bestuurder altijd de controle over
de zitmaaier behoudt en deze daarbij
niet kan omkantelen!
62
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Optrekken en stoppen met
mechanische versnellingsbak
Druk het rem-/koppelingspedaal (05/1) resp.
het rempedaal (06/1) geheel in en blokkeer
het met de vergrendelingshendel (05/2, 06/2).
Stel het maaiwerk in op de hoogste maaihoogte (zie Hoofdstuk 5.5 "Bediening van het
maaiwerk (09, 10)", pagina 58).
Start de motor (zie Hoofdstuk 7.4 "Motor starten en uitzetten", pagina 61).
Trek de beveiligingsknop (07/1) op de schakelhendel (07/2) helemaal omhoog.
Kies de versnelling die bij de gewenste rijrichting en rijsnelheid past.
Laat voor het optrekken het rem-/koppelingspedaal (05/1) langzaam los.
Trap om de stoppen op het rem-/koppelingspedaal (05/1).
OPMERKING
Wanneer u een lagere versnelling wilt
kiezen dan de ingeschakelde, rem dan
eerst de snelheid van de zitmaaier zo
ver af tot de snelheid geschikt is voor de
versnelling in kwestie.
7.5.2
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
Optrekken en stoppen met
hydrostatische versnellingsbak
Trap het rempedaal (06/1) in het houd het ingetrapt.
Stel het maaiwerk in op de hoogste maaihoogte (zie Hoofdstuk 5.5 "Bediening van het
maaiwerk (09, 10)", pagina 58).
Start de motor (zie Hoofdstuk 7.4 "Motor starten en uitzetten", pagina 61).
Laat het rempedaal los.
Druk langzaam op het voetpedaal voor de
gewenste rijrichting:
■ Vooruit: Voetpedaal (08/2)
■ Achteruit: Voetpedaal (08/3)
Hoe verder u het pedaal indrukt, hoe sneller
de zitmaaier in de gewenste richting beweegt.
Laat het voetpedaal los en druk het rempedaal (08/1) in om te stoppen.
OPMERKING
Altijd als de zitmaaier wordt verlaten:
Trap het rempedaal in en bedien de vergrendelhendel zodat de zitmaaier niet
kan werrollen!
R7-62.5 | R7-63.8 A | R7-65.8 HD
Werking van de zitmaaier
7.5.3
Rit voorbereiden bij temperaturen
onder de 10 °C
1. Controleer dat het maaiwerk NIET is ingeschakeld. Controleer hiervoor de stand van
de schakelhendel.
2. Start de motor en laat hem ong. 30 seconden
lang warmdraaien om de viscositeit van de
versnellingsbakolie te optimaliseren. Daarna
kunt u met de zitmaaier rijden. Het maaiwerk
mag pas worden ingeschakeld wanneer de
motor enkele minuten draait.
7.5.4
■
■
■
■
■
■
7.6.1
Rijd niet op hellingen van meer dan 8°
(15 %). Voorbeeld: dat komt overeen met
een hoogteverschil van 15 cm over een lengte van een meter.
Rijd niet met schokken.
Rem niet met schokken.
Houd de rijsnelheid laag.
Rijd altijd dwars op de helling.
Versnel niet stevig.
Stuur niet met schokken.
7.6 Met de zitmaaier maaien
Voor een goed maairesultaat moet de rijsnelheid
worden aangepast aan de gazonomstandigheden. Kies voor het maaien maximaal 2/3 van de
mogelijke rijsnelheid. De maximale snelheid van
de zitmaaier is uitsluitend bestemd voor de rijmodus zonder ingeschakeld maaiwerk.
Doorgaans bedraagt de maaihoogte 4 - 5 cm. Dit
komt overeen met het 2e of 3e Raster van de
478078_d
De maaier inschakelen
OPMERKING
Het maaiwerk mag pas worden ingeschakeld wanneer de motor al ongeveer
een minuut is warmgedraaid!
Wanneer u het maaiwerk inschakelt,
mag de zitmaaier niet in hoog gras
staan.
Rijden en maaien op hellingen
WAARSCHUWING!
Gevaar door fout bij het rijden op hellingen!
Wees bijzonder voorzichtig bij het rijden
op hellingen! Er bestaat geen „veilige“
helling.
Neem daarvoor vooral de volgende veiligheidsinstructies in acht!
Wanneer de wielen doordraaien of wanneer het voertuig bij het omhoogrijden
op een helling blijft steken, schakel het
maaiwerk en de hulpstukken uit. Rijd
daarna langzaam en recht vooruit de
helling af!
Door het extra gewicht van een volle
grasopvangbak neemt het kantelgevaar
van de zitmaaier toe!
■
hoogteverstelling (03/C). Maai met een hogere
maaihoogte wanneer het gras vochtig en nat is.
Maai doelmatig in twee doorgangen wanneer het
gras zeer hoog is. Stel het maaiwerk bij de eerste
stap op maximale maaihoogte. Bij de tweede
stap kunt u deze dan op de gewenste hoogte instellen.
Voorwaarde: De motor draait en de regelaar (03/
C) voor het motortoerental staat op bedrijfsstand
(zie Hoofdstuk 7.4 "Motor starten en uitzetten",
pagina 61).
1. Bovenste maaihoogte met de verstelhendel
(09/2) instellen.
Opmerking: Het maaiwerk moet altijd met de
bovenste maaihoogte gestart worden.
2. Hendel (10/1) voor het inschakelen van het
maaiwerk naar boven trekken (10/a) en vastklikken (10/b). Het maaiwerk draait.
3. Gewenste maaihoogte met de verstelhendel
(09/2) instellen.
4. Begin te rijden met de zitmaaier:
■ Mechanische versnellingsbak: zie Hoofdstuk 7.5.1 "Optrekken en stoppen met
mechanische versnellingsbak", pagina 62
■ Hydrostatische versnellingsbak: zie
Hoofdstuk 7.5.2 "Optrekken en stoppen
met hydrostatische versnellingsbak", pagina 62
7.6.2
Maaibedrijf bij achteruitrijden
WAARSCHUWING!
Kans op ongevallen bij het achteruitmaaien!
Houd het gebied achter u in de gaten tijdens het achteruitmaaien!
Achteruitmaaien enkel indien nodig!
7.6.2.1
Achteruitrijden bij mechanische
versnellingsbak
Zodra het maaiwerk wordt ingeschakeld (dus ook
in stilstand) is de achteruitversnelling geheel geblokkeerd. Om achteruit te maien (d.w.z. achter63
NL
Werking van de zitmaaier
uitrijden en maaiwerk ingeschakeld) kan de achteruitversnelling echter met de ontgrendelingshendel worden ontgrendeld:
1. Rem de zitmaaier door intrappen van het
rem-/koppelingspedaal (05/1) bij het vooruit
maaien af tot hij stilstaat.
■ Beweeg de schakelhendel (07/2) in de Nstand.
2. Til de ontgrendelingshendel (07/1) aan de
schakelhendel op.
3. Beweeg de schakelhendel (07/2) van de Nstand naar de R-stand.
4. Laat voor het achteruitmaaien het rem-/koppelingspedaal (05/1) langzaam los.
OPMERKING
Het inschakelen van het maaiwerk tijdens het achteruitrijden is om veiligheidsredenen niet mogelijk. Begin daarom altijd met het achteruitmaaien vanuit
de stilstand van de zitmaaier. Als er tijdens het achteruitrijden toch wordt geprobeerd om het maaiwerk in te schakelen, verschuift de schakelhendel automatisch terug naar de N-stand en de
achteruitversnelling wordt geblokkeerd.
7.6.2.2
Achteruitmaaien bij een
hydrostatische versnellingsbak (21)
Bij het inschakelen van het maaiwerk wordt het
pedaal voor het achteruitrijden tot een snelheid
van hooguit 1,08 km/h beperkt. Tot deze snelheid
kan er op ieder tijdstip door de bediening van het
achteruitpedaal ook achteruit worden gemaaid.
1. Bij het vooruitmaaien:
■ Vooruitpedaal (21/1) ontlasten.
■ Rempedaal (21/2) intrappen tot de zitmaaier stilstaat.
2. Achteruitpedaal (21/3) indrukken.
OPMERKING
Als het maaiwerk tijdens het achteruitrijden wordt ingeschakeld, wordt de zitmaaier automatisch naar 1,08 km/h afgeremd en het achteruitpedaal vergrendeld.
Bij het achteruitmaaien hogere snelheid
vrijschakelen
Voor het achteruitmaaien bij volle snelheid kan
het achteruitpedaal - ook tijdens het achteruitrijden - vrijgeschakeld worden:
1. Druk bij het achteruitrijden de vrijschakelknop
(21/4) aan de rechterkant van de stuurkolomafdekking omlaag.
2. Trap het achteruitpedaal in en laat de vrijschakelknop los:
■ Boven een snelheid van 1,08 km/h blijft
het achteruitpedaal vrijgeschakeld. Hij
kan nu tot de aanslag ingedrukt worden.
■ Als de snelheid onder de 1,08 km/h (bijv.
door afremmen) daalt, wordt het achteruitpedaal weer automatisch vegrendeld.
7.6.3
De maaier uitschakelen
WAARSCHUWING!
Gevaar door messen die blijven draaien!
Een (na)draaiend snijmes kan handen
en voeten snijden! Houd handen en voeten daarom uit de buurt van het messensysteem!
1. Trek de maaiwerkhendel (03/D) uit de vastgeklikte positie en trek de hendel geheel omlaag om het maaiwerk uit te schakelen.
Het maaiwerk kan zowel in stilstand als wanneer
de zitmaaier rijdt, worden uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Gevaar voor letsel door eruit geslingerde voorwerpen!
Bij het kruisen van grind- en steenslagoppervlakken kunnen voorwerpen in
de draaiende maaier worden getrokken
en vervolgens eruit worden geslingerd.
■ Schakel de maaier altijd uit wanneer
u op andere ondergrond dan gras
rijdt.
7.6.4
Grasopvangbak legen (22, 23)
OPMERKING
Wanneer de grasopvangbak gevuld is,
klinkt een akoestisch signaal. De bak
moet ten laatste nu worden leeggemaakt.
De zitmaaier heeft een met de hand bediende
grasopvangbak met een bedieningshendel.
64
R7-62.5 | R7-63.8 A | R7-65.8 HD
Zitmaaier reinigen
■
het leegmaken van de grasopvangbak kan
vanop de bestuurdersstoel worden uitgevoerd.
Wanneer bij een ingeschakel maaiwerk de
grasopvangbak omhoog wordt geklapt of opgehangen, slaat de motor af.
Wanneer de grasopvangbak niet correct is
vastgeklikt, kan het maaiwerk niet worden ingeschakeld.
Reinig de zitmaaier en de grasopvangbak na elk
gebruik en verwijder aankoekend vuil.
Gebruik geen hogedrukreiniger om te reinigen.
De waterstraal van een hogedrukreiniger of van
een tuinslang kan de elektronica of de lagers beschadigen.
Zorg ervoor dat vooral motor, transmissie en oprolmechanismen, alsook de volledige elektronica
niet in aanraking komen met water.
De grasopvangbak met de bedieningshendel
leegmaken
1. Trek de bedieningshendel (22/1) uit de grasopvangbak (22/a).
2. Druk de hendel in de rijrichting om de grasopvangbak te openen (23/a).
3. Beweeg de grasopvangbak met de hendel
naar achter tot de bak vastklikt.
WAARSCHUWING!
Gevaar bij het reinigen!
Voor alle reinigingswerkzaamheden
geldt:
■ zet de motor af en trek de contactsleutel uit.
■ Trek de stekker(s) van de bougiedoppen uit.
■ Nadat deze gereinigd zijn, moeten
verwijderde beveiligingsvoorzieningen opnieuw worden gemonteerd.
■ RISICO OP BRANDWONDEN: reinig de gazontrekker pas wanneer
die is afgekoeld. Motor, transmissie
en uitlaatdemper zijn zeer heet!
■ RISICO OP SNIJWONDEN: let bij
werkzaamheden aan snijwerktuigen
op de scherpe messen. Bij maaiwerktuigen met meerdere messen
kan de beweging van het ene snijwerktuig de beweging van het andere veroorzaken!
■
■
7.6.5 Maaitijd
Houd er rekening mee dat gras op verschillende
tijdstippen anders groeit. Wij adviseren om bij het
begin van de lente een kortere maaitijd te kiezen.
Vergroot het maai-interval wanneer het gras in de
loop van het jaar minder snel gaat groeien.
Kon het gras een poosje niet gemaaid worden,
kies dan eerst een hogere maaihoogte-instelling
en maai het twee dagen later nog eens met een
lagere maaihoogte-instelling.
7.6.6 Hoog gras maaien
Maai het gras, wanneer dit langer is dan gewoonlijk of te vochtig, met een hogere maaihoogte-instelling. Maai het gras aansluitend nog eens met
de lagere, normale instelling.
7.6.7 Snijmessen onderhouden
Zorg tijdens het hele maaiseizoen voor een
scherp snijmes om te voorkomen dat de grashalmen afscheuren en versnipperen. Afgescheurde
grashalmen krijgen bruine randen. Daardoor
groeit het gras minder snel en is het vatbaarder
voor ziektes.
■ Controleer de scherpte van de snijmessen na
elk gebruik en let op tekens van slijtage of
schade! Ga indien nodig naar de servicewerkplaats.
■ Gebruik bij vervanging enkel originele reservemessen.
8
ZITMAAIER REINIGEN
Voor een optimale werking en een lange levensduur moet de zitmaaier regelmatig worden gereinigd.
478078_d
8.1
De grasopvangbak reinigen
OPMERKING
Leeg de grasopvangbak zoals beschreven voordat u begint met schoonmaken.
Een volle grasopvangbak is te zwaar om
veilig te kunnen verwijderen.
Grasopvangbak verwijderen
1. Zet de motor af (zie Hoofdstuk 7.4 "Motor
starten en uitzetten", pagina 61).
2. Verwijder de grasopvangbak (zie Hoofdstuk
6.5 "Grasopvangbak ophangen en afnemen
(15)", pagina 59).
Reinigen van de grasopvangbak
1. Spuit de grasopvangbak van binnen en van
buiten met een waterslang af.
2. Kras vaster aangekoekt vuil voorzichtig los,
bijv. met een borstel.
65
NL
Onderhoud
Opmerking: Zorg er vooral bij grasopvangbakken met stoffen bekleding voor dat het
weefsel niet wordt beschadigd.
8.2
De behuizing, motor en transmissie
reinigen
Spuit de motor en alle lagers (wielen, versnellingsbak, meslager) niet met water of een hogedrukreiniger schoon.
Water dat binnendringt in het ontstekingssysteem, de carburateur en het luchtfilter kan storingen veroorzaken. Water in de lagers kan leiden
tot verlies van smering en dus tot vernieling van
de lagers.
Gebruik voor het verwijderen van vuil en grasresten een doek, handborstels, borsteltjes met lange
steel of iets gelijkaardigs.
LET OP!
Beschadiging van de elektrische installatie door binnendringend water!
Zorg er bij het reinigen van de zitmaaier
voor dat er geen water in de elektrische
installatie terechtkomt!
8.3 Het uitwerpkanaal reinigen
Door regelmatig reinigen wordt de vrije beweging
van de maaihoogte-instelling gegarandeerd.
8.4 Het maaisysteem reinigen
Op het maaidek bevinden zich aansluitingen voor
een 1/2“ waterslang-koppeling. Door een waterslang aan te sluiten, kan het maaisysteem worden gereinigd.
Bij het reinigen moet de grasopvangbak gemonteerd zijn.
1. Sluit de waterslang (24/1) aan op de reinigingsstomp (24/2) en draai het water open.
2. Start de motor en stel een middelgroot motortoerental in (zie Hoofdstuk 7.4 "Motor starten
en uitzetten", pagina 61).
3. Laat het maaiwerk tot de laagste maaihoogte
zakken (zie Hoofdstuk 5.5 "Bediening van het
maaiwerk (09, 10)", pagina 58).
4. Schakel het maaiwerk in.
5. Na enkele minuten is het maaisysteem gereinigd.
6. Schakel het maaiwerk uit.
7. Zet de motor uit.
66
8. Draai het water dicht en verwijder de slang
(24/1).
9. Start de motor nog eens en laat het maaiwerk nog enkele minuten draaien om water
eruit te werpen.
10. Reinig de grasopvangbak (zie Hoofdstuk 8.1
"De grasopvangbak reinigen", pagina 65).
9
ONDERHOUD
WAARSCHUWING!
Gevaar bij het onderhoud!
Voor alle onderhoudswerkzaamheden
geldt:
■ zet de motor af en trek de contactsleutel uit.
■ Trek de stekker(s) van de bougiedoppen uit.
■ Verwijderde beveiligingsvoorzieningen moeten na het onderhoud opnieuw worden gemonteerd.
■ RISICO OP BRANDWONDEN: Voer
aan de zitmaaier pas werkzaamheden uit wanneer die is afgekoeld.
Motor, transmissie en uitlaatdemper
zijn zeer heet!
■ RISICO OP SNIJWONDEN: let bij
werkzaamheden aan snijwerktuigen
op de scherpe messen. Bij maaiwerktuigen met meerdere messen
kan de beweging van het ene snijwerktuig de beweging van het andere veroorzaken.
■ Bij het vervangen van onderdelen
mogen enkel originele reserveonderdelen worden gebruikt.
■ Bezoek in geval van twijfel altijd een
erkende reparatiewerkplaats of
neem contact op met de fabrikant.
9.1 Onderhoudsplan
Volgende werkzaamheden mogen door de gebruiker zelf worden uitgevoerd. Alle overige onderhouds-, service- en reparatiewerkzaamheden
moeten door een erkende service reparatiewerkplaats worden uitgevoerd.
Denk ook aan de aanbevolen jaarlijkse smeringen conform smeerplan.
R7-62.5 | R7-63.8 A | R7-65.8 HD
Onderhoud
Activiteit
Voor elk
gebruik
Motoroliepeil controleren )*
Motorolie vervangen
Na elk
gebruik
Na de
eerste 5
uur
Elke 25
Elke 50
Voor elke
bedrijfsu- bedrijfsu- opslag
ren
ren
X
)*
X
Luchtfilter reinigen )*
X
X
Luchtfilter vervangen )*
Bougie controleren
X
)*
X
Rem controleren (remtest op
een rechte weg)
X
Bandenspanning controleren
X
Maaimessen controleren
X
Controleren op losse onderdelen
X
X
Aandrijfriem controleren (visuele controle)
X
Reinigen van de zitmaaier
Luchtaanzuigrooster op de
motor reinigen )*
X
X
Gras- en maairestanten van
versnellingsbak verwijderen
X
)* zie de gebruiksaanwijzing van de motorfabrikant
OPMERKING
Bij zware belasting en bij hoge temperaturen kunnen kortere onderhoudsintervallen nodig zijn dan in de tabel hierboven zijn vermeld.
9.2 Smeerplan
Om te garanderen dat de beweeglijke onderdelen
vrij kunnen bewegen, adviseren we minstens
jaarlijks volgende plaatsen te smeren.
Reinig alle plaatsen die gesmeerd moeten worden vóór het smeren of inspuiten met een doek.
Gebruik geen water om eventuele corrosie te vermijden.
Smeerpunten:
■ Spuit het lager van de vooras aan het frame
in met oliespray.
■ Draaiende onderdelen en lagers: smering
van alle beweeglijke draaiende onderdelen
en lagers.
478078_d
X
OPMERKING
De voor- en achterwielen moeten voor
het smeren van de assen en lagers worden gedemonteerd.
9.3 Luchtfilter reinigen (11, 25)
Het luchtfilter moet volgens het onderhoudsplan
worden gereinigd. Om het luchtfilter te demonteren, handelt u als volgt:
LET OP!
Gevaar voor materiële schade!
Door het binnenkomen van vuil tijdens
het reinigen van het luchtfilter kunnen de
onderdelen van de motor beschadigd raken!
■ Zorg ervoor dat de omgeving van
het luchtfilter schoon is en dat er bij
het uittrekken van het luchtfilter
geen vervuilingen in het inlaattraject
van de motor terechtkomt.
1. Zet de motor af en trek de contactsleutel uit.
2. Wacht tot de motor iets is afgekoeld.
67
NL
Onderhoud
3. Klap de stoel (11/1) naar voren en open het
deksel (11/2) naar de motorruimte (11/a).
4. Draai de bevestigingsbout (25/1) los.
5. Trek het luchtfilterdeksel (25/2) naar boven
van de geleider los.
6. Trek het luchtfilter (25/3) van de geleider los.
7. Reinig of vervang het luchtfilter eventueel.
8. Bouw het luchtfilter in de omgekeerde volgorde weer in en draai de bevestigingsbout
(25/1) weer aan.
7. Draai de bougie met de meegeleverde sleutel
tot aan de aanslag in en trek hem vast.
8. Steek de bougiestekker weer op de bougie.
9. Achterbekleding weer sluiten:
■ Sluit de kabels op de vulpeilsensor aan.
■ Klap de achterbekleding dicht.
■ Draai de bevestigingsbouten (26/1) vast.
10. Haak de grasopvangbak weer vast (zie
Hoofdstuk 6.5 "Grasopvangbak ophangen en
afnemen (15)", pagina 59).
9.4 Bougie controleren (26, 27, 28)
De bougie moet aan de hand van het onderhoudsrooster gecontroleerd en eventueel vervangen worden.
9.5
OPMERKING
Neem voor gedetailleerde informatie de
aparte gebruikershandleiding van de
motor in acht.
OPMERKING
Voer alle werkzaamheden aan de bougie alleen bij uitgeschakelde en volledig
afgekoelde motor uit.
OPMERKING
De oude bougie moet altijd door een
nieuwe met dezelfde eigenschappen
worden vervangen.
1. Verwijder de grasopvangbak (zie Hoofdstuk
6.5 "Grasopvangbak ophangen en afnemen
(15)", pagina 59).
2. Haal de bevestigingsbouten (26/1) uit de achterbekleding.
3. Achterbekleding openen:
■ Klap de achterbekleding voor de helft
open.
■ Noteer voor de latere montage hoe de
kabels op de vulpeilsensor aangesloten
zijn en verwijder ze.
■ Klap de achterbekleding geheel open.
4. Trek de bougiedop (27/1) los van de bougie
(27/2), (27/a).
5. Schroef de bougie met de meegeleverde
sleutel los (28/1), (28/a).
6. Controleer de afstand tussen de elektroden
(A) en herstel deze eventueel weer (28).
Opmerking: De correcte afstand tussen de
elektroden staat vermeld in de gebruikershandleiding van de motorfabrikant.
68
Bowdenkabel voor het maaiwerk
afstellen (29)
WAARSCHUWING!
Gevaar voor letsel!
Voer alle werkzaamheden aan het maaiwerk alleen bij uitgeschakelde motor uit!
Wanneer het maaiwerk niet meer juist zou in- of
uitschakelen, kan de schakeling aan de bowdenkabel worden bijgesteld.
OPMERKING
Wanneer het maaiwerk helemaal niet
meer in- of uitschakelt, laat u uw zitmaaier door uw werkplaats met klantenservice controleren en repareren.
■
■
■
Draai de beide moeren (29/2) en (29/3) los
om de bowdenkabel (29/1) af te stellen.
Wanneer het maaiwerk niet meer correct kan
worden ingeschakeld, draait u de moer (29/3)
los en stelt u de bowdenkabel (29/1) met de
moer (29/2) af tot het maaiwerk weer correct
kan worden ingeschakeld.
Wanneer het maaiwerk niet meer correct kan
worden ingeschakeld, draait u de moer (29/2)
los en stelt u de bowdenkabel (29/1) met de
moer (29/3) af tot het maaiwerk weer correct
kan worden ingeschakeld.
9.6 Maaiwerk afstellen (30)
Wanneer de instelling van de maaihoogte niet
meer zou kloppen door slijtage of door een bandenwissel, kunt u deze aanpassen.
1. Plaats de zitmaaier op een vlak en recht oppervlak.
2. Zet de maaihoogteverstelling (09/2) op de
laagste stand.
3. Maak de borgpen (30/2) los uit de fixeerpen
(30/3).
R7-62.5 | R7-63.8 A | R7-65.8 HD
Transport
4. Trek de fixeerpen (30/3) uit het maaiwerk en
de verstelbout (30/1).
5. Stel de juiste maaihoogte in met de verstelbout (30/1).
6. Steek de fixeerpen (30/3) weer door de verstelbout (30/1) en het maaiwerk en zet de
fixeerpen weer vast met de borgpen (30/2).
De juiste instelling van het maaiwerk - vooraan
25 mm en achteraan 35 mm - wordt bij de laagste insteling van de maaihoogte gemeten. De
maten hebben betrekking op de onderkant van
het maaiwerk tot de bodem.
9.7 Startbatterij
In de leveringsomvang van de zitmaaier is geen
oplader voor de startaccu inbegrepen.
Precieze accunaam: zie accubak. De startaccu
bevindt zich onder de motorkap.
In principe is de startaccu af fabriek opgeladen.
WAARSCHUWING!
Gevaar door verkeerde omgang met
de startbatterij!
Neem de volgende punten in acht om
gevaren te vermijden die kunnen ontstaan door foutieve omgang met de batterij!
■
■
■
■
■
■
■
De startaccu mag niet in de buurt van open
vuur worden opgeslagen of verbrand of op
een verwarming worden gelegd. Er bestaat
explosiegevaar.
Bewaar de startaccu in een koele, droge
ruimte (10 – 15 °C) voor opslag in de winter.
Temperaturen onder het vriespunt moeten
vermeden worden tijdens de opslag.
Laat de startaccu niet gedurende een langere
tijd ongeladen. Wanneer de startaccu gedurende langere tijd niet werd gebruikt, moet
deze met een geschikt apparaat worden opgeladen.
Vernietig de startaccu niet. De elektrolyt
(zwavelzuur) veroorzaakt brandwonden op
de huid en verbranding van de bekleding was onmiddellijk uit met veel water.
Houd de startaccu schoon. Wis enkel af met
een droge doek. Gebruik daarvoor geen water, benzine, verdunningsmiddel of dergelijke!
Houd de aansluitpolen schoon en vet in met
poolvet.
Sluit de aansluitpolen niet kort.
478078_d
De startaccu opladen
De oplading is vereist:
■ Voor opslag tijdens de winterpauze.
■ Bij langere stilstand van het apparaat (langer
dan 3 maanden).
WAARSCHUWING!
Gevaar door foutief opladen van de
startbatterij!
De laadstroom van de oplader mag niet
hoger zijn dan 5 A en de laadspanning
mag max. 14,4 V bedragen. Bij hogere
laadspanning bestaat explosiegevaar
van de startbatterij!
Trek bij werkzaamheden aan de batterij
altijd de contactsleutel uit.
Wij adviseren om deze onderhoudsvrije en gasdichte startaccu met een speciaal daarvoor geschikte oplader op te laden (verkrijgbaar bij de
dealer).
Lees vóór het opladen van de startaccu de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van de oplader.
VOORZICHTIG!
Risico op kortsluiting!
Sluit altijd als eerste de minkabel (-) aan
de batterij af en klem deze als laatste
weer aan om kortsluiting te vermijden!
Trek bij werkzaamheden aan de batterij
altijd de contactsleutel uit!
1. Trek de contactsleutel uit.
2. Open de voorklep (01/7).
3. Verbind de klemmen van de oplader met de
aansluitpolen van de accu.
OPMERKING
Let op de polariteit:
■ rode klem = pluspool (+)
■ zwarte klem = minpool (-)
1. Verbind de oplader met het stroomnet en
schakel het in.
10 TRANSPORT
Bij het transport van de zitmaaier met transportmiddelen (bijv. aanhangwagen voor personenwagens) moet de maaier worden ondersteund om
de ophanging van de maaier te ontlasten.
Zorg er bij het transport voor dat het transportmiddel voldoende belasting heeft en dat de zitmaaier op de juiste manier is vastgemaakt.
69
NL
Opslag
11 OPSLAG
Bescherming tegen weersinvloeden
De zitmaaier moet worden bewaard op een
plaats waar deze beschermd is tegen weersinvloeden, vooral tegen vochtigheid, regen en langere directe blootstelling aan zonnestralen. Met
name de in het zonlicht aanwezige UV-straling
kan bij een langere inwerking uitbeleken en beschadigingen aan kunststoffen veroorzaken.
en daardoor startmoeilijkheden te voorkomen.
Raadpleeg hiervoor uw erkende reparatiewerkplaats.
12 HULP BIJ STORINGEN
Zitmaaier wegzetten
Sla de zitmaaier nooit met brandstof in de tank
binnen in een gebouw op waar de brandstofdampen mogelijk in contact kunnen komen met open
vuur of vonken. Bewaar de zitmaaier enkel in
ruimtes die geschikt zijn voor het bewaren van
motorvoertuigen.
Langere opslag
Bewaar de zitmaaier tijdens langere opslag, zoals overwintering, niet met volle brandstoftank indien mogelijk. De brandstof kan verdampen.
Voor lange opslag moet de brandstof uit de tank
en de carburateur worden afgelaten om afzetting
VOORZICHTIG!
Gevaar voor letsel
Onderdelen met scherpe randen en
draaiende onderdelen kunnen letsel veroorzaken.
■ Draag bij onderhouds- en reinigingswerkzaamheden altijd beschermende handschoenen!
OPMERKING
Neem contact op met onze klantenservice bij storingen die niet in deze tabel
staan vermeld of die u niet zelf kunt oplossen.
Storing
Oorzaak
Oplossing
Motor slaat niet aan.
Brandstoftekort.
Tank vullen; tankontluchting controleren; brandstoffilter controleren.
Slechte, vervuilde of oude brand- Gebruik altijd verse brandstof uit schone
stof in de tank.
containers; carburateur reinigen (werkplaats van de klantenservice).
Starter werkt niet.
70
Luchtfilter vervuild.
Luchtfilter reinigen.
Geen ontstekingsvonk.
Bougie reinigen, evt. een nieuwe plaatsen, ontstekingskabels controleren, ontstekingssysteem controleren (werkplaats van de klantenservice).
Te veel brandstof in de motorverbrandingsruimte door meerdere startpogingen.
Bougie losdraaien en afdrogen.
Lege of zwakke startaccu.
Startaccu opladen.
Veiligheidsschakelaar op bestuurdersstoel werkt niet.
Correct op de bestuurdersstoel plaatsnemen; schakelaar defect.
Veiligheidsschakelaar op rempedaal werkt niet.
Rempedaal volledig indrukken.
Maaier ingeschakeld.
Maaier uitschakelen.
Zekering aan (+) kabel van de
startaccu.
Zekering controleren, indien nodig vervangen.
R7-62.5 | R7-63.8 A | R7-65.8 HD
Technische gegevens
Storing
Oorzaak
Oplossing
Motorvermogen is onvoldoende.
Te hoog of te vochtig gras.
Maaihoogte corrigeren; vrije ruimte voor
het maaiwerk creëren door kort achteruit te rijden.
Uitwerpkanaal/maaidek verstopt.
Uitwerpkanaal/maaidek reinigen.
Motor uitschakelen en contactsleutel uittrekken!
Luchtfilter vervuild.
Luchtfilter reinigen.
Instelling carburateur klopt niet.
Instelling laten controleren (werkplaats
van de klantenservice).
Messen sterk versleten.
Messen vervangen (werkplaats van de
klantenservice).
Rijsnelheid te hoog.
Rijsnelheid verlagen.
Zitmaaier trilt sterk.
Maaier is beschadigd.
Maaier controleren (werkplaats van de
klantenservice).
Onzuivere knip.
Messen versleten, onscherp.
Messen vervangen of naslijpen. Bij geslepen messen uitbalanceren (werkplaats van de klantenservice)!
Foute maaihoogte.
Maaihoogte corrigeren.
Te laag motortoerental.
Maximaal motortoerental instellen.
Rijsnelheid te hoog.
Rijsnelheid verlagen.
Verschillende bandendruk op de
wielen.
Tot juiste bandendruk oppompen. Correcte bandendruk op wielen aflezen.
Maaihoogte te diep ingesteld.
Maaihoogte corrigeren.
Gras is te vochtig - is te zwaar
om door de luchtstroom te worden getransporteerd.
Maaitijd verschuiven tot het gazonoppervlak is gedroogd.
Messen sterk versleten.
Messen vervangen. (Werkplaats klantenservice)
Gazon te hoog.
Gazon 2 keer maaien:
■ 1e stap: max. maaihoogte
■ 2e stap: gewenste maaihoogte.
Weefselzak verstopt – geen
luchtdoorlaat.
Weefselzak reinigen.
Uitwerpkanaal maaidek vuil.
Uitwerpkanaal/maaidek reinigen.
Grasopvangbak vult
niet.
Aandrijving, rem, koppeling en maaier.
Uitsluitend laten controleren door een
werkplaats met klantenservice!
13 TECHNISCHE GEGEVENS
Zitmaaier
R7-62.5
R7-63.8 A
R7-65.8 HD
Art.nr.
127306
127486
127487
478078_d
71
NL
Technische gegevens
Zitmaaier
R7-62.5
R7-63.8 A
R7-65.8 HD
Naam
B&S Series 950 E
AL-KO Pro 225
B&S Series 950 E
Type
14B9
1P75F
14B9
Motor
Bedrijfsmodus
Benzine
Motorstart
E-start/Hand-start
-1
Motortoerental [min ]
Motorvermogen [kW]
3000
3,97
4,2
3,97
Cilinderinhoud [cm ]
223
224
223
Inhoud van de brandstoftank [liter]
1,1
1,4
1,1
4,5 / 1,4
4,5 / 1,4
5,9 / 3,0
Tecumseh (4/1)
Tecumseh (4/1)
Hydro Gear T1
3
Zitmaaier
Max. rijsnelheid [km/h] bij 3000 min-1
(vooruit / achteruit)
Transmissie
Versnellingssnelheden (km/h):
traploos
■
1e Versnelling, vooruit
1,5
1,5
–
■
2e Versnelling, vooruit
2,5
2,5
–
■
3e Versnelling, vooruit
3,5
3,5
–
■
4e Versnelling, vooruit
4,5
4,5
–
■
Achteruitversnelling
1,4
1,4
–
125
125
125
direct
direct
Gewicht [kg]
Maaicirkel [cm]
Besturing
125
indirect (stuuraandrijving)
Grasopvangbak
Volume bak [liter]
130
Leging opvangbak
mechanisch (telescoophendel)
Vulpeilweergave opvangbak
nee
ja
ja
Snijblad
Aantal snijbladen
Snijbreedte [cm]
Meskoppeling
1
61,6
mechanische riemkoppeling
Snijhoogte [mm]
25 – 75
Maaihoogte-instelling
4-traps
Banden
Bandmaat, voor [inch]
72
11x4.0-5
R7-62.5 | R7-63.8 A | R7-65.8 HD
Garantie
Zitmaaier
R7-62.5
R7-63.8 A
Bandmaat, achter [inch]
13x5.0-6
Bandenspanning [bar]
1,0 – 1,4
R7-65.8 HD
Maximale geluids- en vibratiewaarden [1]
Gemeten geluidsvolume aan het oor van
de bediener ISO 5395-1 LpA [dB(A)]
■
Meetnauwkeurigheid K voor LpA
[dB(A)]
Gemeten geluidsvolume LwA [dB(A)]
■
Meetonnauwkeurigheid K voor
LwA [dB(A)]
Gegarandeerd geluidsvolume LwA [dB(A)]
Trillingswaarde ahw [m/s2] conform
DIN EN ISO 5395-1
Trilling van het hele lichaam / handarm-trilling
Meetnauwkeurigheid K voor ahw
92,6
83,1
82,1
2
3
3
93,70
94,45
93,70
1,2
1,17
1,11
98
98
98
2 / 3,5
1,18 / 2,31 (links) /
2,08 (rechts)
1,48 / 3,45 (links) /
2,66 (rechts)
2
1,5
1,5
[1] De trillingswaarde kan naargelang het gebruik en de gebruikte gereedschappen veranderen en ook
hoger dan de aangegeven waarde liggen. Het is noodzakelijk om veiligheidsmaatregelen ter bescherming van de bediener vast te leggen, die gebaseerd zijn op een raming van de belasting door trillingen
tijdens de reële gebruiksomstandigheden (hierbij moeten alle aspecten van de bedrijfscyclus in acht
worden genomen, zoals de periode dat het gereedschap uitgeschakeld is en dat het wel ingeschakeld
is, maar zonder belasting loopt).
14 GARANTIE
Eventueel binnen de wettelijke termijn voor aansprakelijkheid optredende materiaal- of fabricagefouten van het apparaat worden naar eigen oordeel door ons verholpen, hetzij door reparatie of door levering van een vervangend apparaat. De geldende termijn voor aansprakelijkheid hangt in elk geval af
van de wetgeving in het land waarin het apparaat werd aangeschaft.
Onze garantie geldt alleen bij:
■ naleving van deze gebruikershandleiding
■ Deskundig gebruik
■ Gebruik van originele reserveonderdelen
De garantie vervalt bij:
■ Eigenhandig uitgevoerde reparatiepogingen
■ Eigenhandig aangebrachte technische wijzigingen
■ Gebruik voor andere doeleinden dan het gebruiksdoel
Van de garantie zijn uitgesloten:
■ lakschade opgetreden als gevolg van normaal gebruik
■
■
Slijtageonderdelen die op de reserveonderdelenkaart met een kader xxxxxx (x) zijn aangeduid
Verbrandingsmotoren (hierop zijn de garantiebepalingen van toepassing van de betreffende motorfabrikant)
De garantietermijn begint bij de aanschaf door de eerste eindgebruiker. Maatgevend is daarbij de datum op de kassabon. Ga met deze garantieverklaring en de originele kassabon naar uw dealer of naar
de dichtstbijzijnde klantenservice. Deze verklaring laat het vorderingsrecht van de koper jegens de
verkoper wegens defecten aan het apparaat onverlet.
478078_d
73