Volvo 2018 de handleiding

Type
de handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

GEBRUIKERSHANDLEIDING
VÄLKOMMEN!
Wij hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben. Bij het ont-
werp hebben veiligheid en comfort van u en uw passagiers vooropge-
staan. Een Volvo is een van de veiligste auto's ter wereld. Uw Volvo is
ook ontworpen om aan alle geldende veiligheidsvoorschriften en milieu-
eisen te voldoen.
Om nog meer plezier van uw Volvo te hebben, adviseren we u om de
instructies en de onderhoudsinformatie in deze gebruikershandleiding
door te nemen. De gebruikershandleiding is tevens beschikbaar als
mobiele app (Volvo Manual) en op de supportsite van Volvo Cars
(support.volvocars.com).
2
INLEIDING
Zo kunt u gebruikersinformatie vinden
14
Digitale gebruikershandleiding in auto
15
Navigeren in de digitale gebruikers-
handleiding
16
Gebruikershandleiding op mobiele
apparaten
18
Supportsite van Volvo Cars
19
Gebruikershandleiding doornemen
19
Vastlegging van gegevens
22
Belangrijke informatie over accessoi-
res, extra uitrusting en de diagno-
seaansluiting
23
Volvo ID
24
Drive-E - schoner rijplezier
26
IntelliSafe - rijhulp
29
Sensus - connectiviteit en entertainment
30
Milieu-aspecten van de gebruikers-
handleiding
33
Ruiten, lampglazen en spiegels
33
Overzicht van het middendisplay
34
Bedieningsfuncties middendisplay
37
Navigeren in schermen op het mid-
dendisplay
41
Symbolen op de statusbalk van het
middendisplay
46
Instellingen wijzigen voor het mid-
dendisplay
46
Functiescherm met knoppen voor
autofuncties
48
Het toetsenbord in het middendis-
play gebruiken
50
Handmatig tekens/letters invoeren
op het scherm
54
Algemene informatie over Twin Engine
56
VEILIGHEID
Veiligheid
62
Veiligheid tijdens de zwangerschap
63
Whiplash Protection System
63
Veiligheidsgordel
65
Gordelspanners
65
Veiligheidsgordel omdoen/afdoen
66
Portier- en gordelwaarschuwing
68
Airbags
70
Stuur- en passagiersairbag
70
Passagiersairbag* activeren/deactiveren
72
SIPS-airbag
74
gordijnairbag
75
Safety Mode
76
Auto in Safety Mode starten/verrijden
76
Kinderen en veiligheid
77
Kinderzitje
78
Bovenste bevestigingspunten voor
kinderzitjes
80
Onderste bevestigingspunten voor
kinderzitjes
81
Plaatsingstabel voor kinderzitjes die
de veiligheidsgordel in de auto gebruiken
82
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten
86
Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes
87
Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes
91
INHOUD
3
Geïntegreerd kinderzitje*
92
Geïntegreerd kinderzitje uitklappen*
93
Geïntegreerd kinderzitje inklappen*
93
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS
EN BEDIENING
Instrumenten en bediening, auto met
stuur links
96
Instrumenten en bediening, auto met
stuur rechts
97
Bestuurdersdisplay
100
Instellingen voor bestuurdersdisplay
102
Hybridespecifieke informatie
103
Controlesymbolen op bestuurdersdisplay
105
Waarschuwingssymbolen op
bestuurdersdisplay
107
Buitentemperatuurmeter
109
Klok
109
Licentieovereenkomst voor bestuur-
dersdisplay
110
Applicatiemenu op bestuurdersdisplay
115
Applicatiemenu op bestuurdersdis-
play gebruiken
116
Meldingen op bestuurders- en mid-
dendisplay
117
Meldingsfuncties op bestuurders- en
middendisplay
119
Meldingen opgeslagen vanuit het
bestuurders- en middendisplay hanteren
120
Head-updisplay*
122
Stembediening
125
Stembediening gebruiken
126
Instellingen voor stembediening
127
Stembediening telefoon
128
Stembediening van radio en media
128
Klimaatregeling met stembediening
129
Stembediening bij kaartnavigatie
130
Handmatig bediende voorstoel
131
Elektrisch bediende voorstoel*
132
Elektrisch bediende voorstoel* verstellen
132
Geheugenfunctie gebruiken van
elektrisch bediende voorstoel*
133
Multifunctionele voorstoel*
134
Multifunctionele voorstoel* verstellen
134
Passagiersstoel verstellen vanaf
bestuurdersstoel*
137
Achterbank
138
Hoofdsteun tweede zitrij verstellen
138
Achterbank tweede zitrij naar voren/
achteren*
140
Hellingshoek ruggedeelte tweede
zitrij aanpassen
140
Rugleuning tweede zitrij omklappen
141
In-/uitstappen derde zitrij*
143
Ruggedeelte derde zitrij omklappen
144
Stuurwiel
144
Stuurwiel instellen
145
4
Verlichtingsbediening
146
stadslichten voor/achterlichten
148
Dagrijlicht
148
Dimlicht
149
Groot licht activeren/deactiveren
150
Actieve bochtverlichting*
152
Lichtbundel van koplampen aanpassen
153
Mistachterlicht
153
Remlichten
154
Alarmlichten
154
Richtingaanwijzers gebruiken
154
Interieurverlichting
155
Follow Me Home-verlichting
158
Approach-verlichting
158
Ruitenwissers gebruiken
159
Regensensor activeren/deactiveren
159
Ruiten- en koplampsproeiers
160
Achterruitwisser en -sproeier
161
Elektrisch bediende ruiten
162
Elektrisch bedienbare ruiten
162
Zonnescherm gebruiken*
164
Buitenspiegels instellen
164
Achteruitkijkspiegel
166
Kompas*
167
Kompas kalibreren*
167
Panoramadak*
168
Panoramadak* bedienen
169
HomeLink
®
*
173
HomeLink
®
* programmeren
174
Boordcomputer
176
Rijstatistieken tonen op het bestuur-
dersdisplay
178
Verbruiksinfo weergeven op het mid-
dendisplay
179
Instellingsscherm
180
Categorieën op instellingsscherm
182
Systeeminstellingen wijzigen op
instellingsscherm
183
Instellingen resetten op instellings-
scherm
184
Bestuurdersprofielen
185
Bestuurdersprofiel kiezen
186
Bestuurdersprofiel bewerken
186
Transpondersleutel koppelen aan
bestuurdersprofiel
187
Bestuurdersprofiel importeren/
exporteren via USB
189
Instellingen wijzigen voor apps
190
Gebruikersgegevens resetten bij
doorverkoop
190
KLIMAAT
Klimaatregeling
192
Klimaatsensoren
192
Gevoelstemperatuur
193
Luchtkwaliteit
193
Interieurfilter
194
Clean Zone Interior Package*
195
Interior Air Quality System*
195
Klimaatregelingsbediening
196
Klimaatregelingsbediening op het
middendisplay
196
Klimaatregelingsbediening achter op
de tunnelconsole
198
Automatische klimaatregeling
198
Airconditioning activeren/deactiveren
199
Temperatuur regelen
200
Ventilatorstand regelen
202
Ontwaseming van ruiten en buiten-
spiegels activeren/deactiveren
204
Luchtrecirculatie activeren/deactiveren
207
Luchtverdeling
208
Luchtverdeling wijzigen
209
Blaasmonden openen/sluiten en richten
209
Tabel met luchtverdelingsstanden
211
Elektrische stoelverwarming* active-
ren/deactiveren
213
5
Elektrische stoelventilatie* activeren/
deactiveren
214
Elektrische stuurverwarming* active-
ren/deactiveren
215
Parkeerklimaat
216
Preconditioning inschakelen/
uitschakelen
217
Timer voor preconditioning
219
Timer voor preconditioning instellen
220
Timer voor preconditioning active-
ren/deactiveren
221
Handhaving klimaatcomfort inscha-
kelen/uitschakelen
222
Symbolen en meldingen voor par-
keerklimaat
223
Verwarming
225
Standverwarming
226
Extra verwarming
227
LAAD- EN
OPBERGMOGELIJKHEDEN
Auto-interieur
230
Tunnelconsole
231
Stroomaansluitingen
232
Aansteker gebruiken*
236
Asbakken* legen
236
Dashboardkastje gebruiken
237
Zonnekleppen
238
Bagageruimte en kofferbak
238
Bagage vervoeren
238
Verankeringsogen
240
Draagtashouders
241
Bagagerolhoes*
241
Bagagenet*
244
Veiligheidsrek*
246
SLOTEN EN ALARM
Transpondersleutel
250
Bereik transpondersleutel
252
Red Key - Transpondersleutel met
beperkte functionaliteit*
253
Locatie antennes voor start- en ver-
grendelingssysteem
254
Vergrendelen/ontgrendelen vanaf de
buitenzijde
255
Aanduiding bij vergrendeling/
ontgrendeling van de auto
258
Vergrendelen/ontgrendelen vanaf de
binnenzijde
259
Safelock-functie*
261
Achterklep vergrendelen/ontgrendelen
262
Privacy locking gebruiken
264
Afneembaar sleutelblad
265
Vergrendelen/ontgrendelen met
afneembaar sleutelblad
266
Elektrische achterklepbediening*
268
Achterklep openen/sluiten met
schopbeweging*
271
Batterij in transpondersleutel vervangen
273
Elektronische startblokkering
276
Kinderslot
277
Alarm*
278
Automatische activering/heractive-
ring van het alarm*
280
6
Alarm deactiveren* zonder werkende
transpondersleutel
280
Typegoedkeuring voor transponders-
leutels
282
RIJHULP
Snelheidsafhankelijke stuurkracht
290
Roll Stability Control
290
elektronische stabiliteitsregeling
291
Sportstand voor elektronische stabili-
teitsregeling
292
Symbolen en meldingen voor Elek-
tronische stabiliteitsregeling
293
Snelheidsbegrenzer*
295
Snelheidsbegrenzer activeren en starten
296
Snelheidsfuncties voor de snelheids-
begrenzer
296
Snelheidsbegrenzer deactiveren/
heractiveren
297
Snelheidsbegrenzer uitschakelen
298
Automatische snelheidsbegrenzer*
299
Automatische snelheidsbegrenzer
activeren/deactiveren
300
Tolerantie voor automatische snel-
heidsbegrenzer wijzigen
301
Cruisecontrol
302
Cruisecontrol activeren en starten
302
Snelheidsfuncties voor cruisecontrol
303
Cruisecontrol deactiveren/heractiveren
304
Cruisecontrol uitschakelen
305
Afstandswaarschuwing*
306
Afstandswaarschuwing activeren/
deactiveren en tijdsverschil instellen*
307
Beperkingen van afstandswaarschuwing*
308
Adaptieve cruisecontrol*
309
Adaptieve cruisecontrol activeren en
starten*
312
Snelheidsfuncties voor adaptieve
cruisecontrol*
313
Tijdsverschil instellen voor de adap-
tieve cruisecontrol*
314
Adaptieve cruisecontrol deactiveren/
heractiveren*
315
Inhaalassistent bij de adaptieve
cruisecontrol* of Pilot Assist*
317
Van doelvoertuig veranderen en
automatisch remmen met de adap-
tieve cruisecontrol
318
Beperkingen van de adaptieve
cruisecontrol*
319
Wisselen tussen cruisecontrol en
adaptieve cruisecontrol*
320
Symbolen en meldingen voor de
adaptieve cruisecontrol*
321
Pilot Assist*
323
Pilot Assist* activeren en starten
326
Snelheidsfuncties voor Pilot Assist*
328
Tijdsverschil instellen voor Pilot Assist*
329
Pilot Assist deactiveren/heractiveren*
330
Van doelvoertuig veranderen en
automatisch remmen met Pilot Assist*
332
7
Beperkingen van Pilot Assist*
333
Symbolen en meldingen voor
Pilot Assist*
335
Radarsensor
336
Beperkingen van de radarsensor
338
Typegoedkeuring voor radarsensoren
342
Camera
345
Beperkingen van de camera
346
City Safety
349
Waarschuwingsafstand instellen voor
City Safety
351
Obstakeldetectie met City Safety
352
City Safety bij kruisend verkeer
354
City Safety bij ontoereikende uitwijk-
manoeuvre
355
Beperkingen van City Safety
356
Meldingen voor City Safety
358
Rear Collision Warning
359
Blind Spot Information*
360
Blind Spot Information* activeren/
deactiveren
361
Beperkingen van Blind Spot Information*
362
Cross Traffic Alert*
362
Cross Traffic Alert* activeren/deactiveren
363
Beperkingen van Cross Traffic Alert
364
Meldingen voor Blind Spot
Information* en Cross Traffic Alert*
366
Verkeersbordinformatie*
367
Bordweergave van verkeersbordin-
formatie
367
Informatie over flitspalen*
369
Verkeersbordinformatie activeren/
deactiveren
370
Beperkingen van Verkeersbordinfor-
matie*
371
Driver Alert Control
371
Driver Alert Control activeren/deactiveren
372
Beperkingen van Driver Alert Control
373
Rijbaanassistent
374
Lane Keeping Aid activeren/deactiveren
376
Symbolen en meldingen voor rijbaa-
nassistent
377
Bescherming bij bermongevallen
Run-off Mitigation
379
Symbolen en meldingen voor
bescherming bij bermongelukken
381
Parkeerhulp*
382
Parkeerhulp activeren/deactiveren*
384
Beperkingen van parkeerhulp*
384
Meldingen voor Parkeerhulp*
386
Parkeerhulpcamera*
387
Hulplijnen en velden voor de par-
keerhulpcamera*
389
Parkeerhulpcamera starten*
391
Beperkingen van de parkeerhulpcamera*
392
Actieve parkeerhulp*
394
Parkeren met actieve parkeerhulp*
395
Beperkingen van de Actieve parkeerhulp*
398
Meldingen voor Actieve parkeerhulp*
401
8
STARTEN EN RIJDEN
Alcoholslot*
404
Alcoholslot* omzeilen
404
Alvorens een motor met alcoholslot
te starten
404
Contactslotstanden
405
Motor starten
406
Auto afzetten
408
Stuurslotfout
408
Starthulp met andere accu
409
Versnellingsbak
410
Schakelstanden van automatische
versnellingsbak
411
Schakelindicator*
414
Keuzehendelblokkering
414
Schakelen met stuurpaddles*
415
Aandrijving
416
Rijmodi
417
Ladingsgraad hybride-accu handha-
ven of verhogen tijdens het rijden
421
Niveauregeling* en schokdemping
422
Vierwielaandrijving
423
Remsystemen
424
Rempedaal
424
Noodremlichten
426
Remversterker
426
Automatisch remmen na een aanrijding
427
Parkeerrem
427
Parkeerrem gebruiken
428
Bij een storing in de parkeerrem
430
Hellingrem
430
Automatische rem bij stilstand
431
Lagesnelheidsregeling
432
Afdalingsremregeling
433
Doorwaaddiepte
434
Oververhitting van motor en aandrijving
435
Overbelasting van de startaccu
436
Voorbereidingen voor een lange rit
436
Rijden tijdens de winter
437
Tankvulklep openen/sluiten en tanken
438
Hanteren van brandstof
439
Benzine
440
Zuinig rijden
442
Actieradius op accu in steden
443
Trekhaak*
444
In- en uitklapbare trekhaak*
445
Specificaties van de trekhaak*
447
Rijden met aanhanger
448
Rijden met een aanhanger in speci-
ale omstandigheden
450
Aanhangerstabilisering*
451
Sleepoog
452
Slepen
453
Auto bergen
453
Hybride-accu opladen
454
Laadstroom
455
Laadkabel
457
Statusindicatie op regeleenheid
laadkabel
459
Aardlekschakelaar in de laadkabel
461
Temperatuurcontrole van de laadkabel
461
Voorbereiding voor het opladen van
de hybride-accu
462
Oplading van hybride-accu starten
463
Laadstatus
465
Oplading van hybride-accu beëindigen
467
Langdurige stalling van auto met
hybride-accu
468
Hybridespecifieke symbolen en mel-
dingen
469
9
AUDIO EN MEDIA
Audio en media
472
Apps
472
Audio-instellingen
473
Radio
474
Van radiozender wisselen en radio-
zender zoeken
474
RDS-radio
477
Digitale radio
478
Schakelen tussen de radiobanden
FM en DAB
478
Instellingen voor radio
479
Mediaspeler
480
Media afspelen
481
Gracenote
®
483
Media zoeken
484
Cd-speler*
485
Media via Bluetooth
485
Media aansluiten via Bluetooth
485
Media via AUX/USB-aansluiting
486
Media aansluiten via AUX/USB-poort
486
Video
487
Audio-instellingen voor media
487
TV*
488
Tv* gebruiken
488
Apple CarPlay*
489
Apple CarPlay* gebruiken
490
Instellingen voor Apple CarPlay*
491
Android Auto*
492
Instellingen voor Android Auto*
493
Technische specificaties voor media
494
Telefoon
496
Verbinding met telefoon
497
Telefoon aansluiten/loskoppelen
498
Telefoonfuncties
499
Berichtfuncties
501
Telefoonboekfuncties
502
Instellingen voor telefoon
502
Instellingen voor tekstbericht
503
Instellingen voor Bluetooth
503
Connected Car*
503
Auto met internet verbinden
504
Internetverbinding delen via Wi-Fi-
hotspot
506
Geen internetverbinding of een
slechte verbinding
507
Wi-Fi-netwerk verwijderen
507
Techniek en veiligheid rond Wi-Fi
508
Instellingen voor automodem*
508
Apps downloaden, bijwerken of ver-
wijderen
509
Licentieovereenkomst voor audio en
media
510
Voorwaarden voor diensten en beleid
inzake vertrouwelijkheid van klantge-
gevens
520
10
WIELEN EN BANDEN
Banden
522
De draairichting van de banden.
523
Slijtage-indicator van banden
524
Bandenspanning controleren
524
Bandenspanningscontrole*
525
Controleer de bandenspanning met
het bandenspanningscontrolesysteem*.
527
Lage bandenspanning verhelpen bij
een auto met bandenspanningscon-
trolesysteem*
528
Bandenspanningscontrolesysteem*
kalibreren
529
Noodreparatieset voor banden
530
Noodreparatieset voor banden gebruiken
531
Band oppompen met de compressor
uit de noodreparatieset voor banden
535
Bij het verwisselen van wielen
536
Wielen demonteren
536
Wiel monteren
538
Wielbouten
539
Reservewiel*
540
Winterwielen
540
Gereedschapsset
541
Gevarendriehoek
542
Krik*
543
EHBO-set
544
Maataanduiding voor wielen
544
Maataanduiding voor banden
544
ONDERHOUD EN SERVICE
Serviceprogramma van Volvo
548
Autostatus
548
Afspraak maken voor servicebeurt en
reparatie
549
Externe updates
552
Systeemupdates
552
Gegevensoverdracht tussen auto en
werkplaats
553
Auto opnemen
555
Motorkap openen en sluiten
557
Overzicht motorruimte
558
Motorolie
559
Motorolie controleren en bijvullen
560
Koelvloeistof bijvullen
561
Onderhoud aan klimaatregeling
563
Lampen vervangen
563
Lampspecificaties
564
Wisserbladen in servicestand
564
Wisserbladen vervangen
565
Vulopening voor sproeiervloeistof
567
Startaccu
568
Symbolen op de accu's
570
Hybride-accu
571
Zekeringen
572
Zekering vervangen
572
11
Zekeringen in motorruimte
573
Zekeringen onder dashboardkastje
577
Zekeringen in bagageruimte
581
Exterieur reinigen
585
Poetsen en in de was zetten
587
Roestwering
588
Interieur reinigen
588
Middendisplay reinigen
590
Lakschade
590
Lakschade herstellen
591
SPECIFICATIES
Typeaanduidingen
594
Maten
597
Gewichten
599
Trekgewicht en kogeldruk
600
Motorspecificaties
602
Specificaties van de motorolie
603
Ongunstige rijomstandigheden voor
motorolie
604
Specificaties van de koelvloeistof
605
Specificaties van de versnellingsbakolie
605
Specificaties van de remvloeistof
605
Brandstoftank - inhoud
606
Specificaties van de airconditioning
606
Brandstofverbruik en CO2-uitstoot
608
Goedgekeurde wiel- en bandenmaten
611
Lastindex en snelheidsklasse
612
Goedgekeurde bandenspannings-
waarden
613
Specificaties van de hybride-accu
614
ALFABETISCH REGISTER
Alfabetisch register 615
INLEIDING
INLEIDING
14
Zo kunt u gebruikersinformatie
vinden
Gebruikersinformatie is beschikbaar in verschil-
lende productformaten, zowel digitaal als in
drukvorm. De gebruikershandleiding is te raad-
plegen via het middendisplay van de auto, via de
mobiele app en op de supportsite van Volvo
Cars. In het dashboardkastje ligt een Quick
Guide en een supplement bij de gebruikers-
handleiding met onder meer informatie over
zekeringen en specificaties. U kunt een gebrui-
kershandleiding in drukvorm bestellen.
Beeldscherm van de auto
1
Open op het middendisplay het
hoofdscherm en druk op
Handleiding. Hier hebt u de
mogelijkheid tot visuele naviga-
tie aan de hand van afbeeldin-
gen van het auto-exterieur en -
interieur. De informatie is door-
zoekbaar en ook beschikbaar in een indeling in
categorieën.
Mobiele app
Zoek op App Store of Google
Play naar "Volvo Manual",
download de app naar uw
smartphone of tablet en kies
uw model. De app bevat
instructievideo's en biedt de
mogelijkheid tot visuele naviga-
tie aan de hand van afbeeldingen van het auto-
exterieur en -interieur. De navigatie tussen de
verschillende artikelen van de gebruikershandlei-
ding verloopt eenvoudig en de inhoud is door-
zoekbaar.
Supportsite van Volvo Cars
Bezoek support.volvocars.com
en kies uw land. Hier vindt u
gebruikershandleidingen online
en in PDF-formaat. Op de sup-
portsite van Volvo Cars vindt u
tevens instructievideo's en
meer informatie over het
gebruik en het bezit van uw Volvo. De site is
beschikbaar voor de meeste markten.
Informatie in drukvorm
In het dashboardkastje ligt een
supplement bij de gebruikers-
handleiding
1
met informatie
over zekeringen en specifica-
ties plus een overzicht van
belangrijke en nuttige informa-
tie.
Ook in drukvorm beschikbaar is een Quick Guide
met beknopte informatie over de meeste
gebruikte autofuncties om aan de slag te kunnen.
Afhankelijk van het gekozen uitrustingsniveau, de
markt en dergelijke liggen er aanvullende docu-
menten met gebruikersinformatie in drukvorm in
de auto.
Het is mogelijk een gedrukt exemplaar van de
gebruikershandleiding en het bijbehorende sup-
plement te bestellen. Neem voor bestelling con-
tact op met een Volvo-dealer.
1
Op markten zonder gebruikershandleiding op het middendisplay wordt een volledige gebruikershandleiding in drukvorm verstrekt.
INLEIDING
}}
15
Taalinstelling wijzen voor het
middendisplay
Wanneer u de taalinstelling voor het middendis-
play wijzigt, is het mogelijk dat bepaalde gebrui-
kersinformatie niet overeenkomt met de wette-
lijke bepalingen en voorschriften die in uw land
gelden. Het is beter geen taal in te stellen die u
niet begrijpt, omdat het anders lastig wordt om
de weg te vinden in de menustructuur op het
scherm.
BELANGRIJK
U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat
u de auto op veilig wijze bestuurt en dat u de
geldende wetgeving en voorschriften in acht
neemt. Het is ook belangrijk dat u de auto
volgens Volvo's adviezen in de gebruikers-
handleiding onderhoudt en bedient.
Bij afwijkingen in de informatie op het mid-
dendisplay en in de gedrukte informatie, geldt
altijd de informatie in drukvorm.
Gerelateerde informatie
Digitale gebruikershandleiding in auto
(p. 15)
Gebruikershandleiding op mobiele apparaten
(p. 18)
Supportsite van Volvo Cars (p. 19)
Gebruikershandleiding doornemen (p. 19)
Digitale gebruikershandleiding in
auto
Via het middendisplay van de auto kunt u de
gebruikershandleiding in digitale
2
vorm raadple-
gen.
De digitale gebruikershandleiding is vanuit het hoofd-
scherm te openen.
Om de digitale gebruikershandleiding te openen
– sleep het hoofdscherm op het middendisplay
omlaag en druk op
Handleiding.
N.B.
De digitale gebruikershandleiding is tijdens
het rijden niet beschikbaar.
U kunt op verschillende manieren informatie vin-
den in de digitale gebruikershandleiding. Deze
alternatieven zijn beschikbaar vanaf de startpa-
gina van de gebruikershandleiding en vanaf het
hoofdscherm door op
te drukken.
Symbolen in het menu van de gebruikers-
handleiding en hun betekenis
Hiermee gaat u naar de
startpagina van de gebrui-
kershandleiding.
Artikelen gegroepeerd in
categorieën. Hetzelfde arti-
kel kan in meerdere cate-
gorieën liggen.
Voert naar een Quick
Guide-pagina met koppe-
lingen naar enkele artikelen
die u vooral moet doorne-
men. Hier krijgt u antwoord
op veelgestelde vragen
over de auto.
2
Geldt voor de meeste markten.
||
INLEIDING
16
Symbolen in het menu van de gebruikers-
handleiding en hun betekenis
Overzichtsbeelden (exteri-
eur en interieur) van de
auto. Diverse delen zijn
voorzien van hotspots waar-
mee u naar artikelen over
het desbetreffende deel
van de auto gaat.
Hier staan de artikelen die
als favorieten zijn aange-
duid.
Symbolen in het menu van de gebruikers-
handleiding en hun betekenis
Voert naar korte instructie-
video's over uiteenlopende
autofuncties.
Hier vindt u informatie over
de versie van de gebrui-
kershandleiding in de auto
en overige handige infor-
matie.
Gerelateerde informatie
Navigeren in de digitale gebruikershandlei-
ding (p. 16)
Navigeren in de digitale
gebruikershandleiding
De digitale gebruikershandleiding is vanaf het
middendisplay in de auto te openen. De informa-
tie is doorzoekbaar en de navigatie tussen de
verschillende artikelen verloopt eenvoudig.
De digitale gebruikershandleiding is vanuit het hoofd-
scherm te openen.
Digitale gebruikershandleiding openen
Om de digitale gebruikershandleiding te ope-
nen – sleep het hoofdscherm op het midden-
display omlaag en druk op
Handleiding.
U kunt op verschillende manieren informatie vin-
den in de digitale gebruikershandleiding. Druk op
in de bovenste lijst in de gebruikershandlei-
ding om naar het menu van de gebruikershand-
leiding te gaan.
INLEIDING
}}
17
Zoeken met behulp van categorieën
De artikelen van de gebruikers-
handleiding zijn geordend naar
hoofdcategorieën en subcate-
gorieën. Hetzelfde artikel kan in
meerdere categorieën voorko-
men zodat het gemakkelijker is
te vinden.
1.
Druk op
en kies daarna Categorieën.
> De hoofdcategorieën staan in een lijst.
2.
Druk op een hoofdcategorie (
).
> Er verschijnt een lijst met subcategorieën
(
) en artikelen ( ).
3. Druk op een artikel om dit te openen. Druk
op de pijl-links om een stap terug te doen.
Hotspots voor exterieur en interieur
Overzichtsbeelden (exterieur en
interieur) van de auto. Diverse
delen zijn voorzien van hotspots
waarmee u naar artikelen over
het desbetreffende deel van de
auto gaat.
1.
Druk op
en kies daarna Exterieur/
Interieur.
> Er verschijnen afbeeldingen van exterieur/
interieur met daarop hotspots geplaatst.
De hotspots leiden naar artikelen over het
desbetreffende deel van de auto. Veeg
horizontaal over het scherm om van de
ene naar de andere afbeelding te navige-
ren.
2. Druk op een hotspot.
> De titel van een artikel op dit terrein ver-
schijnt.
3. Druk op de titel om het artikel te openen.
Druk op de pijl-links om een stap terug te
doen.
Kennismaken met de meeste gebruikte
autofuncties via Quick Guide
Voert naar een pagina met
koppelingen naar enkele artike-
len die u vooral moet doorne-
men om kennis te maken met
de meest gebruikelijke auto-
functies. De artikelen zijn ook
via categorieën bereikbaar,
maar staan hier om er snel bij te kunnen. Druk op
een artikel om het in zijn geheel te lezen.
Favorieten
Hier vindt u de artikelen die als
favorieten zijn opgeslagen.
Druk op een artikel om het in
zijn geheel te lezen.
Artikelen als favoriet opslaan/verwijderen
Sla een artikel op als favoriet door in een
geopend artikel op
geheel rechtsboven te
drukken. De ster wordt gevuld wanneer een arti-
kel is opgeslagen als favoriet:
.
Om een artikel te verwijderen uit de favoriete arti-
kelen, kunt u vanuit het geopende artikel
opnieuw op de ster drukken.
Video
Voert naar korte instructievide-
o's over uiteenlopende auto-
functies.
Informatie
Druk op het symbool voor infor-
matie over de versie van de
gebruikershandleiding in de
auto en andere praktische
informatie.
||
INLEIDING
18
Startpagina
Druk op het symbool om terug
te gaan naar de startpagina van
de gebruikershandleiding.
Zoekfunctie gebruiken
1.
Druk op
op het hoofdscherm van de
gebruikershandleiding. Onder aan het
scherm verschijnt een toetsenbord.
2. Voer een zoekterm in, bijvoorbeeld "veilig-
heidsgordel".
> Er verschijnen suggesties voor artikelen
en categorieën naarmate u letters invoert.
3. Druk op het artikel/de categorie om het/
deze te openen.
Gerelateerde informatie
Digitale gebruikershandleiding in auto (p. 15)
Het toetsenbord in het middendisplay
gebruiken (p. 50)
Gebruikershandleiding op mobiele
apparaten
De gebruikershandleiding is beschikbaar als
mobiele app en is verkrijgbaar via zowel App
Store als Google Play. De app is aangepast
voor zowel smartphones als tablets.
De gebruikershandleiding is als
mobiele app te downloaden via
App Store of Google Play. De
QR-code hiernaast leidt recht-
streeks naar de app. Of zoek
anders naar "Volvo manual" in
App Store of Google Play.
De app bevat video's alsook afbeeldingen van
exterieur en interieur waarop verschillende delen
van de auto staan aangegeven met zogenoemde
hotspots, die verder leiden naar artikelen over de
desbetreffende gebieden. De navigatie tussen de
verschillende artikelen van de gebruikershandlei-
ding verloopt eenvoudig en de inhoud is door-
zoekbaar.
De mobiele app is verkrijgbaar via zowel App Store als
Google Play.
Gerelateerde informatie
Gebruikershandleiding doornemen (p. 19)
Supportsite van Volvo Cars (p. 19)
INLEIDING
}}
* Optie/accessoire.
19
Supportsite van Volvo Cars
Op de web- en supportsite van Volvo Cars staat
meer informatie over uw auto. Daar kunt u door-
linken naar My Volvo
3
: een persoonlijke inter-
netsite voor u en uw auto.
Support op internet
Ga naar support.volvocars.com om deze pagina te
bezoeken. De supportpagina is beschikbaar voor
de meeste markten.
Hier vindt u support voor zaken die bijvoorbeeld
te maken hebben met online diensten en func-
ties, Volvo On Call*, het navigatiesysteem* en
apps. Video's en stapsgewijze instructies verkla-
ren verschillende procedures, bijvoorbeeld hoe de
auto via een mobiele telefoon wordt aangesloten
op internet.
Te downloaden informatie
Kaarten
Voor auto's met Sensus Navigation zijn via de
supportsite kaarten te downloaden.
Gebruikershandleidingen in pdf-vorm
Er zijn gebruikershandleidingen in pdf-formaat te
downloaden. Download de gewenste gebruikers-
handleiding door een model en modeljaar te kie-
zen.
Contact
Op de supportpagina staan de contactgegevens
van de klantenservice en de dichtstbijzijnde
Volvo-dealers.
My Volvo op internet
3
Via www.volvocars.com kunt u doorlinken naar My
Volvo web, een persoonlijke website voor u en uw
Volvo.
Maak een persoonlijke Volvo ID aan en log in op
My Volvo web voor een overzicht van zaken zoals
onderhoud, contracten en garanties. Op My Volvo
web vindt u ook informatie over modelspecifieke
accessoires en softwareproducten voor uw Volvo.
Gerelateerde informatie
Volvo ID (p. 24)
Gebruikershandleiding doornemen
Een goede manier om vertrouwd te raken met
uw nieuwe auto is om de gebruikershandleiding
door te nemen, idealiter voor aanvang van de
eerste rit.
Het doornemen van de gebruikershandleiding is
een goede manier om vertrouwd te raken met
nieuwe functies, tips te krijgen voor hoe u de
auto in verschillende situaties het beste kunt
bedienen en te leren hoe u optimaal gebruik kunt
maken van alle mogelijkheden die uw auto biedt.
Besteed ook aandacht aan de veiligheidsinstruc-
ties in de gebruikershandleiding.
Er vindt voortdurend productontwikkeling plaats
ter verbetering van ons product. Aanpassingen
kunnen ertoe leiden dat de gegevens, beschrij-
vingen en illustraties in de gebruikershandleiding
afwijken van de werkelijke uitrusting op uw auto.
We behouden ons het recht voor om zonder
voorafgaande mededeling wijzigingen aan te
brengen.
Laat dit boekje altijd in de auto liggen - anders
ontbreekt bij eventuele problemen de noodzake-
lijke informatie over hoe en waar u professionele
hulp kunt krijgen.
© Volvo Car Corporation
3
Geldt voor bepaalde markten.
||
INLEIDING
* Optie/accessoire.
20
Opties/accessoires
Als aanvulling op de standaarduitrusting worden
in de gebruikershandleiding ook de opties (van
fabriekswege gemonteerde uitrusting) en
bepaalde accessoires (ingebouwde extra uitrus-
ting) beschreven.
Alle soorten opties staan aangegeven met een
sterretje * in de gebruikershandleiding.
De uitrusting die in de gebruikershandleiding
wordt beschreven is niet op alle auto's aanwezig
- welke uitrusting aanwezig is hangt af van de
verschillende behoeften op de diverse markten
en de landelijke en/of regionale wet- en regelge-
ving.
Neem bij twijfel over de standaarduitrusting of
opties/accessoires contact op met een Volvo-
dealer.
Speciale teksten
WAARSCHUWING
Waarschuwingsteksten geven informatie over
kans op letsel.
BELANGRIJK
Belangrijk-teksten geven informatie over kans
op materiële schade.
N.B.
Teksten met het kopje N.B. duiden op tips en
adviezen die het gebruik van bepaalde moge-
lijkheden en functies vergemakkelijken.
Voetnoot
Op verschillende plekken in de gebruikershand-
leiding treft u informatie aan in voetnoten onder
aan een pagina of onder aan een tabel. Deze
informatie vormt een aanvulling op de tekst waar
het nummer van de voetnoot naar verwijst. Als de
voetnoot naar tekst in een tabel verwijst, worden
letters gebruikt in plaats van cijfers.
Displaymeldingen
In de auto zijn displays aanwezig waarop menu-
en displayteksten kunnen worden weergegeven.
Dergelijke teksten in de gebruikershandleiding
onderscheiden zich van de normale tekst. Voor-
beeld van menuteksten en displaymeldingen:
Telefoon, Nieuw bericht.
Stickers
Er zitten verschillende soorten stickers in de auto
om belangrijke informatie op een simpele en dui-
delijke manier over te dragen. De stickers in de
auto zijn van de onderstaande aflopende waar-
schuwings-/informatiegraad.
Gevaar voor lichamelijk letsel
Zwarte ISO-symbolen in een geel waarschu-
wingsveld, witte tekst/afbeelding in een zwart
tekstveld. Worden gebruikt om te attenderen op
een risico dat, bij het negeren van de waarschu-
wing, kan resulteren in ernstig letsel met mogelijk
dodelijke afloop.
INLEIDING
}}
21
Gevaar voor materiële schade
Witte ISO-symbolen en een witte tekst/afbeel-
ding in een zwart of blauw waarschuwings- en
tekstveld. Worden gebruikt om te attenderen op
een risico dat, bij het negeren van de waarschu-
wing, kan resulteren in materiële schade.
Informatie
Witte ISO-symbolen en een witte tekst/afbeel-
ding in een zwart tekstveld.
N.B.
De in de gebruikershandleiding afgebeelde
stickers hoeven niet per definitie overeen te
komen met de stickers die in of op uw auto
aanwezig zijn. De afbeeldingen zijn alleen
bedoeld om aan te geven hoe de stickers er
in grote lijnen uitzien en waar u ze ongeveer
kunt aantreffen. Op de stickers van uw auto
vindt u de informatie die op uw auto van toe-
passing is.
Procedurelijsten
Procedures met handelingen die in een bepaalde
volgorde moeten worden uitgevoerd, staan
genummerd in de gebruikershandleiding:
Wanneer er een reeks afbeeldingen bij een
stapsgewijze instructie bestaat, zijn de ver-
schillende stappen van de instructie op
dezelfde manier genummerd als de bijbeho-
rende afbeeldingen.
Als voor de instructies bij een reeks afbeel-
dingen de onderlinge volgorde niet relevant
is, worden de instructies voorafgegaan door
letters.
Er komen genummerde en ongenummerde
pijlen voor. Ze worden gebruikt om een
bepaalde beweging weer te geven.
Pijlen met een letter dienen om een bewe-
ging weer te geven waarbij de onderlinge
volgorde niet van belang is.
Wanneer er geen reeks afbeeldingen bij een
stapsgewijze instructie bestaat, zijn de verschil-
lende stappen op de standaardmanier genum-
merd met normale cijfers.
Positielijsten
Op overzichtsfiguren die de positie van
onderdelen aangeven worden rode cirkels
met daarin een cijfer gebruikt. Hetzelfde cij-
fer wordt gehanteerd in de positielijst bij de
afbeelding, met een beschrijving van de
weergegeven objecten.
Opsommingslijsten
Bij opsommingen in de gebruikershandleiding
wordt gebruik gemaakt van een opsommingslijst.
Bijvoorbeeld:
Koelvloeistof
Motorolie
Gerelateerde informatie
Gerelateerde informatie verwijst naar andere arti-
kelen met aanverwante informatie.
Afbeeldingen
De afbeeldingen in de handleiding zijn soms
schematisch en kunnen dan ook afwijken van uw
uitvoering van de auto afhankelijk van het uitrus-
tingsniveau en de markt.
||
INLEIDING
22
Zie ommezijde
}} Dit symbool staat rechts onderaan wanneer
een artikel wordt voortgezet op de volgende
pagina.
Vervolg van de vorige pagina
|| Dit symbool staat links bovenaan wanneer
een artikel wordt voortgezet van de vorige pagina.
Gerelateerde informatie
Digitale gebruikershandleiding in auto (p. 15)
Gebruikershandleiding op mobiele apparaten
(p. 18)
Supportsite van Volvo Cars (p. 19)
Vastlegging van gegevens
In het kader van de veiligheids- en kwaliteitsin-
spanningen van Volvo wordt bepaalde informatie
over de werking, de functionaliteit en bijna-aanrij-
dingen door de auto vastgelegd.
Deze auto is uitgerust met een "Event Data
Recorder" (EDR). Het belangrijkste doel daarvan
is het vastleggen en opnemen van gegevens bij
verkeersongevallen of op aanrijdingen lijkende
situaties, zoals wanneer de airbag wordt geacti-
veerd of als de auto een wegversperring raakt.
De gegevens worden geregistreerd om meer
inzicht te krijgen in hoe de systemen van de auto
in dit soort situaties werken. De EDR is zodanig
vormgegeven dat deze gedurende een korte tijd
gegevens vastlegt die verband houden met de
autodynamiek en de veiligheidssystemen, nor-
maal gesproken 30 seconden of korter.
De EDR in deze auto is zodanig geconstrueerd
dat deze bij verkeersongevallen of bijna-ongeluk-
ken gegevens vastlegt die verband houden met
het volgende:
Hoe de verschillende systemen in de auto
werkten;
In hoeverre de veiligheidsgordels van
bestuurder en passagiers vastzaten;
Het gebruik door de bestuurder van het gas-
of rempedaal;
Met welke snelheid de auto reed.
Dit kan een bijdrage leveren aan een beter
inzicht in de omstandigheden waarin bepaalde
verkeersongevallen en schades ontstaan. De
EDR legt alleen gegevens vast, als er sprake is
van een niet-alledaagse aanrijdingssituatie - bij
normale rijomstandigheden registreert de EDR
geen gegevens. Ook registreert het systeem
nooit wie de auto bestuurt of wat de geografi-
sche positie is voor de aanrijding of bijna-aanrij-
ding. Andere partijen, zoals de politie, kunnen
echter gebruik maken van de vastgelegde gege-
vens in combinatie met het type persoonlijk iden-
tificeerbare informatie dat bij een verkeersonge-
val routinematig wordt verzameld. Om de geregi-
streerde gegevens te kunnen interpreteren zijn
speciale apparatuur en toegang tot de auto of de
EDR vereist.
De auto is naast de EDR ook uitgerust met een
aantal computers, die tot taak hebben de werking
van de auto continu te controleren en bewaken.
Deze kunnen in normale rijomstandigheden
gegevens vastleggen, maar vooral wanneer deze
een fout registreren die betrekking heeft op de
bediening en werking van de auto of bij activering
van de actieve rijhulp (zoals City Safety en de
automatische remfunctie).
Een deel van de vastgelegde gegevens heeft de
monteur nodig om service en onderhoud te kun-
nen verrichten met als doel eventuele storingen
die in de auto zijn opgetreden te diagnosticeren
en verhelpen. De geregistreerde informatie heeft
Volvo ook nodig om te kunnen voldoen aan de
INLEIDING
23
juridische eisen conform de wet- en regelgeving.
De in de auto geregistreerde informatie is opge-
slagen in de computers totdat de auto een servi-
cebeurt krijgt of wordt gerepareerd.
Naast het bovenstaande kan de geregistreerde
informatie ook in een samengestelde vorm wor-
den gebruikt voor verzekerings- en productont-
wikkelingsdoeleinden om de veiligheid en kwali-
teit van Volvo's te verbeteren.
Volvo zal de bovengenoemde gegevens niet zon-
der de toestemming van de eigenaar van de auto
vrijgeven aan derden. Vanwege nationale wet- en
regelgeving kan Volvo echter worden gedwongen
om dit type informatie te verstrekken aan de poli-
tie of andere autoriteiten die het wettelijke recht
hebben om hiertoe toegang te krijgen. Om de
door vastgelegde gegevens te kunnen uitlezen
en interpreteren is speciale technische appara-
tuur vereist die alleen beschikbaar is bij Volvo en
de werkplaatsen die een contract hebben met
Volvo. Volvo ziet erop toe dat de gegevens, die in
verband met reparatie en onderhoud worden
doorgegeven aan Volvo, zorgvuldig worden opge-
slagen en gehanteerd en dat ze in overeenstem-
ming met de geldende wetgeving worden
gebruikt. Neem voor meer informatie contact op
met een Volvo-dealer.
Belangrijke informatie over
accessoires, extra uitrusting en de
diagnoseaansluiting
Een verkeerde aansluiting en montage van
accessoires, extra uitrusting of software/
diagnose-instrumenten kan een nadelige invloed
hebben op de werking van de elektronische sys-
temen van de auto.
Bepaalde accessoires werken alleen, wanneer de
bijbehorende software in de computersystemen
van de auto wordt geladen. Volvo adviseert u
daarom altijd contact op te nemen met een
erkende Volvo-werkplaats, voordat u accessoires
of extra uitrusting monteert die in verbinding
staan/staat met of van invloed zijn/is op het
elektrische systeem.
Uitrusting aansluiten op de
diagnoseaansluiting van de auto
WAARSCHUWING
Volvo Cars wijst alle aansprakelijkheid af voor
eventuele consequenties bij aansluiting van
niet-goedgekeurde uitrusting op de diagno-
seaansluiting van de auto (On-Board-
Diagnostics (OBD-II)).
De diagnoseaansluiting zit onder het dashboard aan de
kant van het stuurwiel.
INLEIDING
* Optie/accessoire.
24
Volvo ID
Een Volvo ID biedt toegang tot een breed scala
aan persoonlijke Volvo-diensten
4
online.
Het is mogelijk een Volvo ID te registreren vanuit
de auto, op My Volvo
5
of via de Volvo On Call-
app
6
. Voor sommige functies en diensten moet
de auto aan een persoonlijke Volvo ID gekoppeld
zijn. Wanneer het Volvo ID ook voor de auto gere-
gistreerd wordt, krijgt u toegang tot een breed
scala aan Volvo-diensten, die vanuit de auto
beschikbaar zijn.
Voorbeeld van diensten:
My Volvo - Uw persoonlijke website voor u en
uw auto.
Volvo On Call* - Volvo ID wordt gebruikt bij
het inloggen op de Volvo On Call-app.
Send to Car - Mogelijkheid om een adres van
een kaartservice op internet rechtstreeks
naar de auto te sturen.
Onderhoud en reparatie reserveren - Regi-
streer de door u gewenste werkplaats/dealer
op My Volvo om onderhoud rechtstreeks van-
uit de auto te kunnen reserveren.
Volvo ID aanmaken
Een Volvo ID is op verschillende manieren aan te
maken. Als u de Volvo ID aanmaakt op My Volvo
of met de Volvo On Call-app, moet u de Volvo ID
ook aan de auto koppelen om gebruik te kunnen
maken van de verschillende Volvo ID-diensten.
Op My Volvo
5
1. Ga naar www.volvocars.com en link daarvan-
daan door naar My Volvo.
2. Geef een persoonlijk e-mailadres op.
3. Volg de instructies op die automatisch ver-
stuurd worden naar het opgegeven e-maila-
dres.
> Er is nu een Volvo ID aangemaakt. Lees
hieronder over hoe u het ID registreert
voor de auto.
Met de Volvo On Call-app
6
1. Download de nieuwste versie van de Volvo
On Call-app via de smartphone, op bijvoor-
beeld AppStore, Windows Phone of Google
Play.
2. Kies op de startpagina van de app voor het
aanmaken van een Volvo ID en geef een per-
soonlijk e-mailadres aan.
3. Volg de instructies op die automatisch ver-
stuurd worden naar het opgegeven e-maila-
dres.
> Er is nu een Volvo ID aangemaakt. Lees
hieronder over hoe u het ID registreert
voor de auto.
Uw Volvo ID voor de auto registreren
Als het Volvo ID werd aangemaakt op internet of
met de Volvo On Call-app, registreer deze dan
voor de auto:
1.
Download de app Volvo ID via
Download
Center op het appscherm van het midden-
display.
N.B.
Om apps te kunnen downloaden moet de
auto verbinding hebben met internet.
2. Start de app en vul uw Volvo ID/mailadres in.
3. Volg de instructies op, die automatisch naar
het e-mailadres worden gestuurd dat aan uw
Volvo ID is gekoppeld.
> Uw Volvo ID is nu voor de auto geregis-
treerd. De Volvo ID-diensten kunnen nu
gebruikt worden.
Volvo ID aanmaken en registreren voor
de auto
1.
Download de app Volvo ID vanaf
Download
Center als u dat al niet eerder hebt gedaan.
2. Start de app en registreer een persoonlijk e-
mailadres.
4
Het aanbod aan diensten kan veranderen en hangt af van het uitrustingsniveau en de markt.
5
Beschikbaar op bepaalde markten.
6
Voor mensen met Volvo On Call*.
INLEIDING
25
3. Volg de instructies op die automatisch ver-
stuurd worden naar het opgegeven e-maila-
dres.
> Er is nu een Volvo ID aangemaakt en het
ID staat automatisch geregistreerd voor
de auto. De Volvo ID-diensten kunnen nu
gebruikt worden.
Voordelen van Volvo ID
Een gebruikersnaam en een wachtwoord
voor online diensten, dat wil zeggen u hoeft
slechts één gebruikersnaam en één wacht-
woord te onthouden.
Bij het wijzigen van een gebruikersnaam/
wachtwoord voor een bepaalde dienst (bij-
voorbeeld Volvo On Call) worden deze ook
automatisch voor de overige diensten (zoals
My Volvo) gewijzigd
Gerelateerde informatie
Apps downloaden, bijwerken of verwijderen
(p. 509)
Auto met internet verbinden (p. 504)
INLEIDING
26
Drive-E - schoner rijplezier
Volvo Car Corporation werkt voortdurend aan de
ontwikkeling van veiliger en effectievere produc-
ten en oplossingen om de milieu-effecten te
beperken.
Milieuzorg is een van de kernwaarden van Volvo
Cars die van invloed is op alle activiteiten. De
milieu-activiteiten gaan uit van de volledige
levensduur van de auto en houden rekening met
de milieu-effecten, van ontwikkeling tot sloop en
recycling. Volvo Cars hanteert het uitgangspunt
dat de milieu-effecten van nieuwe producten
geringer moeten zijn dan die van de producten
waarvoor ze in de plaats komen.
Een van de resultaten van de inspanningen van
Volvo op milieugebied is de ontwikkeling van de
Drive-E-aandrijflijnen, die effectiever werken en
minder vervuilend zijn. Ook het persoonlijke
milieu heeft de volle aandacht van Volvo - de
lucht in een Volvo is door de klimaatregeling bij-
voorbeeld schoner dan de lucht buiten.
Uw Volvo voldoet aan strenge internationale
milieu-eisen. Alle productie-eenheden van Volvo
hebben een ISO 14001-certificaat, wat een sys-
tematische benadering van de milieu-aspecten
van de productie betekent om voortdurend verbe-
teringen aan te brengen en de milieu-effecten te
beperken. Dit ISO-certificaat betekent ook dat de
geldende wettelijke bepalingen en voorschriften
op milieugebied wordt nageleefd. Volvo eist ook
van de samenwerkingspartners dat ze aan deze
normen voldoen.
Brandstofverbruik
Omdat de milieu-effecten van auto's voor een
groot deel toe te schrijven zijn aan het gebruik
ervan richt Volvo Cars zich op het beperken van
het brandstofverbruik, de uitstoot van kooldioxide
en andere verontreinigende stoffen. De auto's
van Volvo zijn concurrerend in hun klasse wat het
brandstofverbruik betreft. Een lager brandstofver-
bruik levert over het algemeen een geringere uit-
stoot van het broeikasgas kooldioxide op.
INLEIDING
}}
* Optie/accessoire.
27
Bijdragen aan een schoner milieu
Een zuinige auto levert niet alleen een beperking
van de milieu-effecten op, maar betekent ook
lagere kosten voor de eigenaar van de auto. Als
bestuurder kunt u eenvoudig brandstof en geld
besparen en zo een bijdrage leveren aan een
schoner milieu. Hier volgen enkele tips en advie-
zen:
Plan een effectieve gemiddelde snelheid.
Snelheden boven zo'n 80 km/h (50 mph) en
onder zo'n 50 km/h (30 mph) zorgen voor
een hoger energieverbruik.
Neem de intervallen voor onderhoud en ser-
vice aan de auto in acht die in het Service-
en garantieboekje geadviseerd worden.
Voorkom stationair draaien - zet de motor af
wanneer u langere tijd stilstaat. Houdt u zich
aan de plaatselijke voorschriften.
Rijd anticiperend - bij onnodig vaak stoppen
en optrekken en een ongelijkmatige snelheid
stijgt het brandstofverbruik.
Gebruik preconditioning - dat verbetert de
actieradius van de hybride-accu en vermin-
dert het stroomverbruik tijdens het rijden.
Let er tevens op dat u afvalstoffen die schadelijk
zijn voor het milieu, zoals accu's en olie, op een
milieuvriendelijke manier afvoert. Neem contact
op met een werkplaats bij twijfel over de juiste
manier van verwerken van dergelijk afval - geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Efficiënte uitlaatgasreiniging
Uw Volvo is gebouwd volgens het concept
"Schoon aan binnen- en buitenkant" - een con-
cept dat een schone passagiersruimte combi-
neert met een uitermate efficiënte uitlaatgasreini-
ging. In veel gevallen liggen uitlaatgasemissies
ver onder de geldende normen.
Schone lucht in passagiersruimte
Het interieurfilter zorgt dat stofdeeltjes en pollen
niet via de luchtinlaatopening in de passagiers-
ruimte kunnen dringen.
Het luchtkwaliteitssysteem IAQS* (Interior Air
Quality System) zorgt ervoor dat de lucht die de
passagiersruimte binnenkomt, schoner is dan de
lucht buiten in het verkeer.
Het systeem ontdoet de lucht in de passagiers-
ruimte van verontreinigingen in de vorm van stof-
deeltjes, koolwaterstoffen, stikstofoxiden en laag-
hangend ozon. Als de Air Quality Sensor een ver-
hoogde concentratie van verontreinigingen in de
buitenlucht meet, wordt de luchtinlaat afgesloten
waarna de lucht in de passagiersruimte wordt
gerecirculeerd. Iets dergelijks kan zich voordoen
in bijvoorbeeld druk verkeer, files of tunnels.
Het IAQS is onderdeel van het CZIP (Clean Zone
Interior Package)* dat voorzien is van een speci-
ale ventilatorfunctie die aanslaat, wanneer de
auto via de transpondersleutel wordt ontgrendeld.
Interieur
De gebruikte materialen voor het interieur van
een Volvo zijn zorgvuldig geselecteerd en uitvoe-
rig getest op comfort en hypoallergeniteit.
Bepaalde afwerkingsdetails zijn handmatig aan-
gebracht: zo is de stuurwielbekleding met de
hand genaaid. Het interieur is getest op de afwe-
zigheid van sterke geuren of stoffen die klachten
kunnen geven bij hoge temperaturen of direct
zonlicht.
Erkende Volvo-werkplaatsen en het
milieu
Met regelmatig onderhoud kunt u de voorwaar-
den scheppen voor een lange levensduur en een
laag brandstofverbruik. U draagt zo tevens bij aan
een schoner milieu. Wanneer u de reparaties en
het onderhoud aan de auto toevertrouwt aan de
werkplaatsen van Volvo, wordt de auto een
onderdeel van Volvo's systeem. Volvo stelt duide-
lijke milieu-eisen aan de outillage van de werk-
plaatsen om te voorkomen dat er schadelijke
stoffen in het milieu vrijkomen. Het werkplaats-
personeel beschikt over de kennis en het
gereedschap om optimale milieuzorg te garande-
ren.
Recycling
Omdat Volvo werkt vanuit een levensduurper-
spectief is het ook belangrijk dat autowrakken op
milieuvriendelijke wijze worden gerecycled. De
auto is nagenoeg geheel te recyclen. De laatste
eigenaar van de auto wordt daarom verzocht con-
||
INLEIDING
28
tact op te nemen met een dealer voor de locatie
van een gecertificeerd/erkend recyclingbedrijf.
Gerelateerde informatie
Rijmodi (p. 417)
Milieu-aspecten van de gebruikershandlei-
ding (p. 33)
Zuinig rijden (p. 442)
Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 608)
Luchtkwaliteit (p. 193)
INLEIDING
* Optie/accessoire.
29
IntelliSafe - rijhulp
IntelliSafe staat voor de manier waarop Volvo
Cars tegen rijveiligheid aankijkt. Het bestaat uit
een aantal systemen die de rijveiligheid verho-
gen, schade/letsel voorkomen en inzittenden en
overige verkeersdeelnemers beschermen.
Support
Onderdeel van IntelliSafe zijn systemen die u hel-
pen om op een veilige manier met de auto te rij-
den. De rijhulpsystemen van de auto zijn
bijvoorbeeld de adaptieve cruisecontrol (Adaptive
Cruise Control)* die zorgt voor een constant tijds-
verschil ten opzichte van voorliggers.
Pilot Assist* helpt u bij om de auto tussen de zij-
markeringen te houden en een vooraf inge-
steld(e) snelheid of tijdsverschil ten opzichte van
voorliggers aan te houden.
Park Assist Pilot* (parkeerhulp) helpt u bij het
parkeren van de auto door het gebied rondom de
auto te scannen.
Automatisch groot licht, Cross Traffic Alert
(CTA)* en Blind Spot Information (BLIS)* zijn
andere voorbeelden van systemen die u onder-
steunen.
Voorkomen
Een voorbeeld van een systeem dat helpt om
ongevallen te voorkomen is City Safety. Dit sys-
teem waarschuwt u als u een voertuig, fietser,
voetganger of een groot dier dreigt aan te rijden.
Als u niet op een waarschuwing reageert en er
een aanrijding dreigt, kan City Safety de auto
automatische remmen.
Lane Keeping Aid (LKA)* is een ander voorbeeld
van een systeem dat helpt om ongelukken te
voorkomen door u te waarschuwen en een corri-
gerende stuuringreep uit te voeren, als de auto
onbedoeld een zijlijn dreigt te overschrijden.
Bovendien is er de bescherming tegen bermon-
gevallen (Run off mitigation) die het risico moet
beperken dat de auto onbedoeld van de weg
raakt en de auto terug de weg op moet sturen.
Beschermen
Om u en inzittenden te beschermen is de auto
uitgerust met gordelspanners die de veiligheids-
gordels in kritieke situaties en bij aanrijdingen
kunnen aanpassen. De auto is ook voorzien van
airbags en gordijnairbags alsook Whiplash
Protection System (WHIPS) dat bescherming
biedt tegen whiplash-letsel.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 309)
Actieve parkeerhulp* (p. 394)
Groot licht activeren/deactiveren (p. 150)
Cross Traffic Alert* activeren/deactiveren
(p. 363)
Blind Spot Information* (p. 360)
City Safety (p. 349)
Rijbaanassistent (p. 374)
Roll Stability Control (p. 290)
Veiligheidsgordel (p. 65)
Veiligheid (p. 62)
Airbags (p. 70)
Pilot Assist* (p. 323)
Bescherming bij bermongevallen Run-off
Mitigation (p. 379)
Whiplash Protection System (p. 63)
INLEIDING
* Optie/accessoire.
30
Sensus - connectiviteit en
entertainment
Sensus biedt u de mogelijkheid om te internet-
ten, diverse apps te gebruiken en een Wi-Fi-hot-
spot van uw auto te maken.
Dit is Sensus
Sensus biedt een intelligente bedieningsinterface
en contact met de digitale wereld. Dankzij de
intuïtieve navigatiestructuur kunt u altijd toegang
krijgen tot hulp, informatie en entertainment, zon-
der te worden afgeleid.
Sensus omvat alle oplossingen in de auto die
verband houden met entertainment, connectivi-
teit, navigatie* en de bedieningsinterface tussen
bestuurder en auto. Sensus maakt communicatie
mogelijk tussen u, uw auto en de omgeving.
Informatie waar en wanneer u die nodig
hebt
Op de verschillende displays in de auto staat
altijd relevante informatie. Waar de informatie ver-
schijnt, hangt af van hoe belangrijk de informatie
is voor u als bestuurder.
INLEIDING
}}
* Optie/accessoire.
31
Waar welke informatie verschijnt, hangt af van hoe belangrijk de informatie is.
Head-updisplay*
Op het head-updisplay verschijnt het gekozen
type informatie dat onmiddellijke actie vereist.
Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om verkeersin-
formatie en informatie over snelheid en naviga-
tie*. Ook informatie over verkeersborden en tele-
foonoproepen verschijnen op het head-updisplay.
Dergelijke informatie is te hanteren met de knop-
penset rechts op het stuurwiel en vanaf het mid-
dendisplay.
Bestuurdersdisplay
Het bestuurdersdisplay geeft informatie over
onder meer snelheid en telefoonoproepen of
informatie over het afgespeelde nummer. Het is
||
INLEIDING
* Optie/accessoire.
32
te bedienen met de twee knoppensets op het
stuurwiel.
Middendisplay
Een groot aantal van de primaire functies van de
auto wordt aangestuurd vanaf het middendisplay,
een touchscreen dat reageert bij aanraking. Dit
houdt een beperking in van het aantal fysieke
knoppen en bedieningselementen in de auto. Het
scherm is met of zonder handschoenen aan te
bedienen.
Vanaf het middendisplay zijn bijvoorbeeld de kli-
maatregeling, het infotainmentsysteem en de
stoelverstelling te bedienen. De functies van het
middendisplay zijn door de bestuurder of een
eventuele passagier te bedienen.
Stembediening
Als bestuurder kunt u de stem-
bediening gebruiken om uw
handen aan het stuur te kun-
nen houden. Het systeem
begrijpt bepaalde stemcom-
mando's. Gebruik de stembe-
diening om een track af te spe-
len, iemand te bellen, de verwarming hoger te
zetten of een sms-bericht te laten voorlezen.
Voor meer informatie over alle functies/syste-
men, zie de desbetreffende artikelen in de
gebruikershandleiding of het bijbehorende sup-
plement.
Gerelateerde informatie
Bedieningsfuncties middendisplay (p. 37)
Navigeren in schermen op het middendisplay
(p. 41)
Head-updisplay* (p. 122)
Bestuurdersdisplay (p. 100)
Stembediening (p. 125)
Connected Car* (p. 503)
Audio en media (p. 472)
INLEIDING
* Optie/accessoire.
33
Milieu-aspecten van de
gebruikershandleiding
De gebruikershandleiding is gedrukt op papier
waarvoor de grondstoffen afkomstig zijn uit
gecontroleerde bossen.
Het Forest Stewardship Council (FSC)
®
-symbool
geeft aan dat de papiervezels waarvan een
gebruikershandleiding in drukvorm gemaakt is
afkomstig zijn uit FSC
®
-gecertificeerde bossen of
andere gecontroleerde bronnen.
Gerelateerde informatie
Drive-E - schoner rijplezier (p. 26)
Ruiten, lampglazen en spiegels
In de auto zitten bedieningselementen voor rui-
ten, lampglazen en spiegels. Een aantal ruimten
van de auto is gelamineerd, waardoor bijvoor-
beeld de geluidsisolatie van het interieur beter
is.
Gelaagd glas
De voorruit en het panoramadak* zijn voorzien
van gelaagd glas. Het glas is verstevigd voor een
verbeterde inbraakbeveiliging en geluidsisolatie
van het interieur. Bepaalde ruiten zijn als optie te
voorzien van gelaagd glas.
Dit symbool staat op beglazing bestaande uit gelaagd
glas
7
.
Gerelateerde informatie
Panoramadak* (p. 168)
Elektrisch bediende ruiten (p. 162)
Ontwaseming van ruiten en buitenspiegels
activeren/deactiveren (p. 204)
Zonnescherm gebruiken* (p. 164)
Achteruitkijkspiegel (p. 166)
Buitenspiegels instellen (p. 164)
Head-updisplay* (p. 122)
Ruitenwissers gebruiken (p. 159)
Ruiten- en koplampsproeiers (p. 160)
7
Geldt niet voor de voorruit en het panoramadak*, die altijd van gelaagd glas zijn en daarom dit symbool niet hebben.
INLEIDING
34
Overzicht van het middendisplay
Vanaf het middendisplay zijn tal van autofuncties
te regelen. Hier volgt een beschrijving van het
middendisplay en de mogelijkheden ervan.
INLEIDING
}}
35
Drie van de basisschermen van het middendisplay. Veeg naar rechts of naar links om het functie- of appscherm te openen
8
.
Functiescherm - autofuncties die met één
druk te activeren/deactiveren zijn. Sommige
functies zijn ook zogenoemde triggerfuncties,
die vensters met instelmogelijkheden ope-
8
Voor een auto met het stuur rechts zijn de schermen in spiegelbeeld.
||
INLEIDING
* Optie/accessoire.
36
nen. Voorbeelden hiervan zijn
Camera en
parkeerfuncties.
Homescherm - het eerste scherm dat ver-
schijnt bij het inschakelen van display.
Het applicatiescherm (appscherm) - apps die
zijn gedownload (apps van derden) maar ook
apps voor ingebouwde functies, bijvoorbeeld
FM-radio. Druk op een app-pictogram om de
app te openen.
Statusbalk - boven aan het scherm staat de
activiteiten in de auto. Links op de statusbalk
verschijnt netwerk-/aansluitingsinformatie en
rechts verschijnen mediaspecifieke informa-
tie en een klok plus een aanduiding van
lopende achtergrondactiviteiten.
Hoofdscherm - sleep het tabblad omlaag om
het hoofdscherm te openen. Van hieruit zijn
Instellingen, Handleiding, Profiel alsook de
opgeslagen berichten van de auto te openen.
Navigatie - voert naar de kaartnavigatie, aan
de hand van bijvoorbeeld Sensus
Navigation*. Druk op het deelscherm om het
uit te vouwen.
Media - laatst gebruikte apps die verband
houden met media. Druk op het scherm om
het uit te vouwen.
Telefoon - van hieruit hebt u toegang tot de
telefoon. Druk op het scherm om het uit te
vouwen.
Het extra deelscherm - laatst gebruikte
apps/autosystemen die niet thuishoren in
een van de overige deelschermen. Druk op
het scherm om het uit te vouwen.
Klimaatveld - informatie en rechtstreekse
interactie voor het instellen van temperatuur,
stoelverwarming en ventilatorstand. Druk op
het symbool in het midden van het klimaat-
veld om het klimaatscherm met meer kli-
maatinstellingen te openen.
Gerelateerde informatie
Bedieningsfuncties middendisplay (p. 37)
Navigeren in schermen op het middendisplay
(p. 41)
Functiescherm met knoppen voor autofunc-
ties (p. 48)
Instellingen wijzigen voor apps (p. 190)
Symbolen op de statusbalk van het midden-
display (p. 46)
Instellingsscherm (p. 180)
Mediaspeler (p. 480)
Telefoon (p. 496)
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display (p. 196)
Middendisplay reinigen (p. 590)
INLEIDING
}}
* Optie/accessoire.
37
Bedieningsfuncties middendisplay
Veel autofuncties zijn te bedienen en regelen
vanaf het middendisplay. Het middendisplay is
een touchscreen dat op aanraking reageert.
Touchscreenfunctie middendisplay
gebruiken
De schermreacties hangen af van de vraag of u
erop drukt of slepende of vegende bewegingen
maakt. U kunt van het ene naar het andere
scherm bladeren, objecten markeren, scrollen in
een lijst en apps verplaatsen door het scherm op
verschillende manieren aan te raken.
Dankzij IR-stralen kan het scherm ook vingers op
korte afstand vóór het scherm registreren. Deze
technologie maakt het mogelijk om het scherm
ook te gebruiken als u handschoenen aan hebt.
Het scherm is gelijktijdig door twee mensen te
bedienen, bijvoorbeeld om het klimaat aan de
bestuurders- en passagierszijde in te stellen.
BELANGRIJK
Raak het scherm niet met scherpe voorwer-
pen aan om krassen te voorkomen.
In de onderstaande tabel worden de verschil-
lende methoden voor schermbediening toege-
licht:
Methode Uitvoering Resultaat
Eenmaal indrukken. Een object markeren, een keuze bevestigen of een functie activeren.
Tweemaal snel drukken.
Inzoomen op een digitaal object, zoals de kaart*.
Eenmaal drukken en vasthou-
den.
Een object beetpakken. Is te gebruiken om apps of kaartpunten op de kaart te verplaatsen*. Houd de
vinger(s) op het scherm gedrukt, terwijl u het object naar de gewenste locatie sleept.
Eenmaal drukken met twee
vingers.
Uitzoomen van een digitaal object, zoals de kaart*.
||
INLEIDING
* Optie/accessoire.
38
Methode Uitvoering Resultaat
Vegen Wisselen tussen schermen, bladeren in een lijst, tekst of scherm. Ingedrukt houden en verslepen om
apps of kaartpunten op de kaart te verplaatsen*. Horizontaal of verticaal over het scherm slepen.
Snel vegen/slepen Wisselen tussen schermen, bladeren in een lijst, tekst of scherm. Horizontaal of verticaal over het
scherm slepen.
Spreiden Inzoomen.
Knijpen Uitzoomen.
INLEIDING
}}
* Optie/accessoire.
39
Scherm uitschakelen en weer activeren
Homeknop voor middendisplay.
De consequentie van een uitgeschakeld midden-
display is dat het scherm wordt gedimd om u tij-
dens het rijden niet te storen. Het klimaatveld is
nog wel zichtbaar en apps en andere functies die
aan het scherm gekoppeld zijn, blijven door-
draaien.
1. Houd de fysieke homeknop onder het
scherm langere tijd ingedrukt.
> Het scherm dooft, met uitzondering van
het klimaatveld dat nog steeds zichtbaar
is. Alle functies, zoals klimaat, geluid,
geleiding* en apps zijn, nog steeds actief.
In deze stand kunt u het scherm schoon-
maken met het meegeleverde schoon-
maakdoekje, zie het artikel "Middendisplay
reinigen".
2. Display opnieuw inschakelen - kort op de
homeknop drukken.
> U ziet dan weer hetzelfde als toen het
scherm werd uitgeschakeld.
N.B.
Het scherm kan niet worden uitgezet als er
een bepaald commando op het scherm staat.
N.B.
Het middendisplay wordt automatisch uitge-
schakeld als de motor uit is en het bestuur-
dersportier wordt geopend.
Terugkeren naar homescherm vanuit
een ander scherm
1. Druk kort op de homeknop.
> De laatst geactiveerde stand voor het
homescherm verschijnt.
2. Druk opnieuw kort op de homeknop.
> Alle deelschermen van het homescherm
worden in de standaardstand gezet.
N.B.
In het homescherm van de standaardstand –
druk kort op de homeknop. Op het scherm
verschijnt een animatie die uitlegt hoe u de
verschillende tegels kunt openen.
Apps en knoppen voor autofuncties
verplaatsen
De apps en de knoppen voor autofuncties op het
app- en functiescherm zijn te verplaatsen en naar
wens anders te organiseren.
1. Blijf op een app/knop drukken.
> De app/knop verandert van grootte en
wordt transparant. U kunt de app/knop
vervolgens verplaatsen.
2. Sleep de app/knop naar een lege plek op
het scherm.
Het maximale aantal regels voor apps/knoppen
is 48. Om een app/knop tot buiten het zichtbare
schermgedeelte te verplaatsen moet u deze naar
de onderkant van het scherm slepen. Er worden
dan automatisch nieuwe regels voor de app/knop
toegevoegd.
Het is dan ook mogelijk om een app/knop verder
naar onderen te verplaatsen, zodat deze in de
normale schermstand niet zichtbaar is.
Veeg over het scherm om omhoog/omlaag te
bladeren.
N.B.
Verberg de apps die u zelden of nooit
gebruikt door ze helemaal onderaan te plaat-
sen, buiten het zichtveld. Op die manier kunt
u makkelijker de apps vinden die u vaker
gebruikt.
||
INLEIDING
40
In een lijst, artikel of scherm bladeren
Wanneer een bladerindicator zichtbaar is op het
scherm, kunt u omhoog- of omlaagbladeren.
Veeg op een willekeurige plaats op het scherm
omhoog of omlaag.
De bladerindicator verschijnt op het middendisplay, wan-
neer u omhoog of omlaag kunt bladeren.
Bediening op middendisplay gebruiken
Temperatuurbediening.
Tal van autosystemen gebruiken bedieningsele-
menten. Regel bijvoorbeeld de temperatuur door:
het bedieningselement naar de gewenste
temperatuur te slepen,
op
+ / te drukken om de temperatuur in
stapjes te verhogen/verlagen, of
op de gewenste temperatuur op het bedie-
ningselement te drukken.
Gerelateerde informatie
Navigeren in schermen op het middendisplay
(p. 41)
Instellingsscherm (p. 180)
Sensus - connectiviteit en entertainment
(p. 30)
Bereik transpondersleutel (p. 252)
Apps downloaden, bijwerken of verwijderen
(p. 509)
Het toetsenbord in het middendisplay
gebruiken (p. 50)
Instellingen wijzigen voor het middendisplay
(p. 46)
INLEIDING
}}
41
Navigeren in schermen op het
middendisplay
Het middendisplay heeft vijf verschillende basis-
schermen: homescherm, hoofdscherm, klimaat-
scherm, applicatiescherm (appscherm) en func-
tiescherm. Bij het openen van het bestuurders-
portier wordt het display automatisch ingescha-
keld.
Homescherm
Het homescherm is het scherm dat verschijnt bij
het inschakelen van het display. Het bestaat uit
vier deelschermen: Navigatie, Media, Telefoon
en een extra deelscherm.
Een app/autofunctie die gekozen wordt vanuit
het app-/functiemenu, start in het desbetref-
fende deelmenu in het homescherm. Zo start bij-
voorbeeld
FM-radio in het Media-deelscherm.
Het extra deelscherm bestaat uit de laatst
gebruikte app(s)/autofunctie(s) die niet thuisho-
ren in een van de overige drie schermen.
De deelschermen bevatten beknopte informatie
over de desbetreffende apps.
N.B.
De eerste keer dat u de auto gebruikt, zijn
bepaalde deelschermen van het homescherm
nog leeg.
N.B.
In het homescherm van de standaardstand –
druk kort op de homeknop. Op het scherm
verschijnt een animatie die uitlegt hoe u de
verschillende tegels kunt openen.
||
INLEIDING
42
Een deelscherm uitvouwen vanuit standaardstand
Standaardstand en uitgevouwen stand van het deelscherm van het middendisplay.
INLEIDING
}}
43
Deelscherm uitvouwen:
Druk op een willekeurige plaats op het deel-
scherm. Bij het uitvouwen van een deel-
scherm verdwijnt het vierde deelscherm op
het homescherm tijdelijk naar de achter-
grond. De andere twee worden ingeklapt en
tonen slechts bepaalde informatie.
In het uitgevouwen scherm zijn de basisfunc-
ties in de betr. app toegankelijk.
Uitgevouwen deelscherm sluiten:
Het deelscherm kan op drie verschillende
manieren worden gesloten:
Druk op het bovenste deel van het uitge-
vouwen deelscherm.
Druk op een ander deelscherm (dan
opent dit namelijk in uitgevouwen stand).
Druk kort op de fysieke homeknop onder
het middendisplay.
Deelscherm maximaliseren/minimaliseren
Het extra deelscherm en het deelscherm voor
Navigatie zijn te maximaliseren tot volledig
scherm voor nog meer informatie en aanvullende
instelmogelijkheden.
Als er een deelscherm is geopend als volledig
scherm, verschijnt er geen informatie van de ove-
rige deelschermen.
Om de app vanuit uitgevouwen
stand te maximaliseren - druk
op het symbool.
Druk op het symbool om terug
te gaan naar de uitgevouwen
stand of druk op de homeknop
onder aan het display.
Homeknop voor middendisplay.
U kunt altijd teruggaan naar het homescherm
door op de homeknop te drukken. Om vanuit de
gemaximaliseerde stand terug te gaan naar de
standaardweergave van het homescherm - druk
tweemaal op de homeknop.
Statusbalk
Boven aan het scherm staan de activiteiten in de
auto. Links op de statusbalk verschijnt netwerk-/
aansluitingsinformatie en rechts verschijnt media-
specifieke informatie, klok alsook een aanduiding
dat er achtergrondactiviteiten gaande zijn.
Hoofdscherm
Hoofdscherm omlaaggesleept.
Midden op de statusbalk boven aan het display
vindt u een tab. Open het hoofdscherm door op
het tabblad te klikken of door van boven naar
beneden over het scherm te slepen/vegen.
Het hoofdscherm biedt toegang tot:
Instellingen
Handleiding
Profiel
De opgeslagen berichten van de auto.
||
INLEIDING
44
Hoofdscherm verlaten - druk op een punt buiten
het hoofdscherm, op de homeknop of onder aan
het hoofdscherm en sleep het omhoog. Het
onderliggende scherm wordt dan weer zichtbaar
zodat u het kunt gebruiken.
N.B.
Het hoofdscherm is niet beschikbaar tijdens
het starten/uitschakelen of als er een display-
tekst op het scherm staat. Dat is evenmin het
geval als het klimaatscherm wordt weergege-
ven.
Hoofdscherm openen vanuit een app
Sleep het hoofdscherm omlaag terwijl een app
actief is, zoals FM-radio:
Druk op
FM Radio Instellingen - er ver-
schijnen instellingen die verband houden met
FM-radio.
Druk op
Handleiding FM Radio - er wordt
een artikel geopend dat verband houdt met
FM-radio.
Dit geldt alleen voor bepaalde apps in de auto.
Zo zijn voor gedownloade apps van derden geen
appspecifieke artikelen of instellingen te openen.
Klimaatscherm
Onder aan het display is altijd het klimaatveld
zichtbaar. Daar kunnen rechtstreeks de meest
gebruikte klimaatinstellingen worden gedaan,
zoals het instellen van de temperatuur, stoelver-
warming en ventilator.
Druk op het symbool midden in het kli-
maatveld om het klimaatscherm te
openen en om toegang te krijgen tot
meer klimaatinstellingen.
Druk op het symbool om het klimaat-
scherm te sluiten en terug te gaan
naar het eerdere scherm.
Applicatiescherm
Applicatiescherm met de apps van de auto.
Veeg van rechts naar links
9
over het display om
vanuit het homescherm het applicatiescherm
(appscherm) te openen. Hier liggen apps die zijn
gedownload (apps van derden) maar ook apps
voor ingebouwde functies, bijvoorbeeld
FM-
radio. Bepaalde apps tonen beknopte informatie
9
Geldt voor een auto met het stuur links. Voor een auto met het stuur rechts: veeg in tegengestelde richting.
INLEIDING
* Optie/accessoire.
45
rechtstreeks op het appscherm, zoals het aantal
ongelezen sms-berichten voor
Berichten.
Druk op een app om deze te openen. Deze opent
dan in het deelscherm waar hij bij hoort, bijvoor-
beeld
Media.
Afhankelijk van het aantal apps kunt u omlaag-
bladeren in het appscherm. U doet dat door van
onder naar boven te vegen/slepen.
Om een app te verplaatsen:
1. Blijf op de app drukken.
> De app wordt ietwat doorzichtig en kleiner
van formaat, wanneer deze klaar is voor
verplaatsing.
2. Sleep de app naar de gewenste plek.
N.B.
Apps en autofunctieknoppen kunnen niet
worden bewaard op plaatsen die al bezet zijn.
Ga terug naar het homescherm door van links
naar rechts
9
over het display te vegen of door op
de homeknop te drukken.
Functiescherm
Functiescherm met knoppen voor uiteenlopende auto-
functies.
Veeg van links naar rechts
9
over het display om
vanuit het homescherm het functiescherm te
openen. Van hieruit kunt u verschillende auto-
functies activeren/deactiveren, waaronder
Lane
Departure Warning
, Lane Keeping Aid* en
Parkeerhulp*.
Afhankelijk van het aantal functies kunt u ook
omlaagbladeren in het scherm. U doet dat door
van onder naar boven te vegen/slepen.
In tegenstelling tot het appscherm waar bij een
druk op een app de bijbehorende app wordt
geopend, wordt bij een druk op een functieknop
in het functiescherm alleen de desbetreffende
functie geactiveerd/gedeactiveerd. Bepaalde
functies, de triggerfuncties, openen door erop te
drukken in een eigen venster.
Net als in het appscherm kunt u de functieknop-
pen verplaatsen en de onderlinge volgorde naar
wens aanpassen.
Gerelateerde informatie
Bedieningsfuncties middendisplay (p. 37)
Overzicht van het middendisplay (p. 34)
Functiescherm met knoppen voor autofunc-
ties (p. 48)
Instellingen wijzigen voor apps (p. 190)
Symbolen op de statusbalk van het midden-
display (p. 46)
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display (p. 196)
9
Geldt voor een auto met het stuur links. Voor een auto met het stuur rechts: veeg in tegengestelde richting.
INLEIDING
46
Symbolen op de statusbalk van het
middendisplay
Overzicht van de symbolen die mogelijk op de
statusbalk van het middendisplay verschijnen.
De statusbalk geeft de lopende activiteiten en in
bepaalde gevallen hun status aan. Omdat de
ruimte in het veld beperkt is, worden niet voortdu-
rend alle symbolen weergegeven.
Symbool Betekenis
Roaming geactiveerd.
Signaalsterkte in netwerk voor
mobiele telefonie.
Bluetooth-apparaat aangesloten.
Bluetooth geactiveerd maar geen
eenheid aangesloten.
Aangesloten op Wi-Fi-netwerk.
'Internet sharing' geactiveerd (Wi-
Fi-hotspot). De auto deelt dus de
beschikbare verbinding.
Automodem geactiveerd.
Externe diagnose actief.
Proces gaande.
Symbool Betekenis
Preconditioning gaande.
Weergave audiobron gestart.
Weergave audiobron gestopt.
Telefoongesprek gaande.
Weergave audiobron onderdrukt.
Er komt nieuws binnen via een
radiozender.
Verkeersinformatie mogelijk.
Klok.
Gerelateerde informatie
Meldingen op bestuurders- en middendisplay
(p. 117)
Navigeren in schermen op het middendisplay
(p. 41)
Instellingen wijzigen voor het
middendisplay
Bij het openen van het bestuurdersportier wordt
het middendisplay automatisch ingeschakeld.
De instellingen voor het middendisplay zijn te
wijzigen met betrekking tot geluid en thema's. U
kunt het scherm uitschakelen, zodat u bij het rij-
den niet gestoord wordt.
Zet het volume van de systeemgeluiden
uit of wijzig dit op het middendisplay.
Het volume van het systeemgeluid op het mid-
dendisplay is te wijzigen/uit te schakelen:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
Geluid Systeemvolumes.
3.
Verschuif de bediening onder
Scherm
aanraken om het geluid voor drukken op
het scherm te wijzigen/uit te zetten en op
Keypad aanraken om het geluid voor druk-
ken op het toetsenbord van het scherm te
wijzigen/uit te zetten. Schuif de bediening
naar het gewenste geluidsniveau.
Uiterlijk van het scherm veranderen
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Displays Toon skins.
3. Kies vervolgens een thema, bijvoorbeeld
Minimalistic of Chrome Rings.
INLEIDING
47
Als aanvulling hierop is het mogelijk om te kiezen
tussen
Normaal en Helder. Bij Normaal is de
achtergrond op het scherm donker en zijn de tek-
sten licht. Dit is de standaardinstelling voor alle
thema's. Desgewenst kan een lichte variant wor-
den gekozen, waarbij het uiterlijk zo wordt gewij-
zigd dat de achtergrond licht wordt en de teksten
donker. Dit kan bijvoorbeeld handig zijn bij fel
daglicht.
De mogelijkheden zijn altijd beschikbaar voor de
gebruiker en zijn niet afhankelijk van de verlich-
ting eromheen.
Gerelateerde informatie
Instellingsscherm (p. 180)
Sensus - connectiviteit en entertainment
(p. 30)
Middendisplay reinigen (p. 590)
Bedieningsfuncties middendisplay (p. 37)
INLEIDING
48
Functiescherm met knoppen voor
autofuncties
In het functiescherm, een van de basisschermen
van het middendisplay, liggen alle knoppen voor
autofuncties. Navigeer vanuit het homescherm
naar het functiescherm door van links naar
rechts over het display te vegen.
10
.
Verschillende soorten knoppen
Er zijn drie verschillende soorten knoppen voor
autofuncties, zie hieronder:
Soort knop Eigenschap Bijbehorende autofunctie
Functieknoppen Hebben een Aan/Uit-stand.
Bij een geactiveerde functie brandt een led-lampje links van de knopicoon. Druk op de
knop om de bijbehorende functie te activeren/deactiveren.
De meeste knoppen in het functiescherm zijn
functieknoppen.
Triggerknoppen Hebben geen Aan/Uit-stand.
Bij een druk op een triggerknop wordt er een venster voor de desbetreffende functie
geopend. Bijvoorbeeld een venster voor het aanpassen van de stoelinstellingen.
Camera
Hfdsteun omlaag
Functies voor het neer-/opklappen van
stoelen
Head-up display afstellen
Parkeerknoppen Hebben een Aan/Uit-stand en een aftaststand.
Lijken op functieknoppen maar hebben een extra stand voor het aftasten van parkeer-
ruimte.
Inparkeren
Uitparkeren
10
Geldt voor een auto met het stuur links. Voor een auto met het stuur rechts: veeg in tegengestelde richting.
INLEIDING
49
Verschillende standen van de knoppen
Wanneer het groene led-lampje brandt van een
functie- of parkeerknop, is de desbetreffende
functie geactiveerd. Bij het activeren van functies
verschijnt voor sommige functies een extra tekst
over wat deze inhouden. De tekst blijft een paar
seconden staan, waarna de knop met het bran-
dende led-lampje verschijnt.
Voor Lane Keeping Aid verschijnt bijvoorbeeld
de tekst Werkt alleen bij bepaalde snelheden
bij het indrukken van de knop.
Druk eenmaal kort op de knop om de desbetref-
fende functie te activeren/deactiveren.
Het systeem is gedeactiveerd, wanneer het led-
lampje is gedoofd.
Wanneer er in de rechter bovenhoek van de knop
een gevarendriehoekje verschijnt, is er sprake van
een fout.
Gerelateerde informatie
Overzicht van het middendisplay (p. 34)
Navigeren in schermen op het middendisplay
(p. 41)
Categorieën op instellingsscherm (p. 182)
INLEIDING
50
Het toetsenbord in het
middendisplay gebruiken
Met het toetsenbord van het middendisplay kunt
u met toetsen tekst invoeren op het scherm,
maar ook handmatig door letters en tekens "in te
tekenen" op het scherm.
Tekst invoeren met toetsenbord
Met het toetsenbord kunnen tekens, letters en
cijfers worden ingevoerd, bijvoorbeeld om tekst-
berichten van de auto in te voeren, wachtwoor-
den in te vullen en naar artikelen te zoeken in de
digitale gebruikershandleiding.
Het toetsenbord verschijnt alleen als het mogelijk
is om op het scherm te schrijven.
INLEIDING
}}
51
De afbeelding laat een overzicht zien van een aantal van de knoppen die op het toetsenbord kunnen verschijnen. Het uiterlijk wisselt, al naar gelang de taalinstellingen en in welk
verband het toetsenbord wordt gebruikt.
||
INLEIDING
52
Regel met suggesties voor woorden of
tekens
11
. De voorgestelde woorden worden
aangepast naarmate er nieuwe letters wor-
den ingetypt. Blader door de suggesties door
op de pijlen naar links en naar rechts te
drukken. Druk op een suggestie om deze te
selecteren. Let erop dat deze functie niet
door alle taalopties wordt ondersteund. De
regel is dan niet zichtbaar op het toetsen-
bord.
Afhankelijk van de voor het toetsenbord
gekozen taal (zie punt 7) worden de beschik-
bare tekens aangepast. Druk op een teken
om dit in te voeren.
Afhankelijk van de situatie waarin u het
toetsenbord gebruikt, heeft de knop een
andere functie – @ (bij invoer van een e-mai-
ladres) of nieuwe regel (bij normale tekstin-
voer).
Verbergt het toetsenbord. Als dat niet moge-
lijk is, verschijnt de knop niet.
Wordt gebruikt om met hoofdletters te schrij-
ven. Druk eenmaal om een hoofdletter te
schrijven en dan verder te gaan met kleine
letters. Door nogmaals te drukken worden
alle letters hoofdletters. Als u nog eens drukt,
wordt het toetsenbord weer ingesteld op
kleine letters. In deze stand wordt de eerste
letter na een punt, uitroepteken of vraagte-
ken als hoofdletter geschreven. Dit geldt ook
voor de eerste letter in het tekstveld. In tekst-
velden die bestemd zijn voor namen of
adressen begint automatisch elk woord met
een hoofdletter. In tekstvelden waar wacht-
woorden, webadressen of e-mailadressen
moeten worden ingevuld, worden alle letters
juist klein, tenzij anderszins actief met de
knop wordt ingesteld.
Cijferinvoer. Het toetsenbord (2) laat dan cij-
fers zien. Druk op
, dat in de cijferstand
verschijnt in plaats van
, om terug te
keren naar het toetsenbord met letters, of op
om het toetsenbord met speciale
tekens te zien.
Wijzigt de taal voor de tekstinvoer, bijvoor-
beeld
UK. Tekens die kunnen worden inge-
voerd alsook suggesties voor woorden (1)
veranderen al naar gelang de gekozen taal.
Indrukken om een lijst met talen te krijgen en
op de te gebruiken taal drukken. Om meer
talen aan het toetsenbord toe te voegen - zie
de rubriek "Taal van het toetsenbord wijzi-
gen" hieronder.
Spatie.
Maakt tekstinvoer ongedaan. Kort indrukken
om één teken per keer te verwijderen. Houd
de knop ingedrukt om meerdere tekens in
sneller tempo te verwijderen.
Vervangt de toetsenbordstand om in plaats
daarvan handmatig letters en tekens in te
voeren. Lees meer onder de rubriek "Hand-
matig tekens/letters invoeren op het
scherm".
Druk op de bevestigingsknop boven het toetsen-
bord (niet zichtbaar op de afbeelding) om de
gemaakte tekstinvoer te bevestigen. De knop ziet
er verschillend uit, al naar gelang de context.
Taal van het toetsenbord wijzigen
Om op het toetsenbord tussen de verschillende
talen te kunnen wisselen, moeten de talen eerst
onder
Instellingen worden toegevoegd.
11
Geldt voor Aziatische talen.
INLEIDING
53
Taal toevoegen/verwijderen in instellingen
Het toetsenbord is automatisch ingesteld op
dezelfde taal als de systeemtaal. De taal voor het
toetsenbord kan handmatig worden aangepast
zonder dat dit gevolgen heeft voor de systeem-
taal.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Systeem
Toetsenbordindelingen.
3. Kies één of meer talen in de lijst.
> Nu kunt u direct op het toetsenbord scha-
kelen tussen de geselecteerde talen om
tekst in te voeren.
Als er onder
Instellingen geen talen actief zijn
gekozen, houdt het toetsenbord dezelfde taal als
de systeemtaal van de auto. Zie het artikel "Sys-
teeminstellingen wijzigen in het hoofdmenu".
Op het toetsenbord wisselen tussen
verschillende talen
Als er meerdere talen gekozen
zijn bij
Instellingen, wordt de
knop (in zijn context weergege-
ven als nummer 7 in de afbeel-
ding hierboven) op het toetsen-
bord gebruikt om te wisselen
tussen de verschillende talen.
Om de taal op het toetsenbord te wijzigen:
1. Houd de knop vast (zie afbeelding boven).
> Er verschijnt een lijst.
2. Kies de gewenste taal. Als er onder
Instellingen meer dan vier talen zijn gese-
lecteerd, is het mogelijk om op het toetsen-
bord door de lijst te bladeren.
> Het toetsenbord wordt aangepast aan de
gekozen taal en er worden andere sug-
gesties voor woorden gegeven.
Varianten van een letter of een teken
Om een variant van een letter/teken in te voeren,
bijvoorbeeld é of è:
1. Houd de letter/het teken ingedrukt.
> Er verschijnt een venster met mogelijke
varianten van de letter/het teken.
2. Druk op de gewenste variant. Als u geen van
de varianten selecteert, wordt uw oorspron-
kelijk gekozen letter of teken ingevoerd.
Gerelateerde informatie
Instellingsscherm (p. 180)
Bedieningsfuncties middendisplay (p. 37)
Berichtfuncties (p. 501)
Systeeminstellingen wijzigen op instellings-
scherm (p. 183)
INLEIDING
54
Handmatig tekens/letters invoeren
op het scherm
Ruimte om letters/tekens in te voeren.
Tekstveld waar letters/tekens worden inge-
voerd naargelang deze op het scherm wor-
den ingetekend.
Suggesties voor letters/tekens. U kunt bla-
deren in de lijst.
Spatie.
Tekstinvoer ongedaan maken. Kort indrukken
om één letter/teken per keer te verwijderen.
Wacht even voordat u opnieuw drukt om de
volgende letter of het volgende teken te ver-
wijderen, enz.
Ga terug naar het toetsenbord met gewone
tekeninvoer.
Verberg het toetsenbord. Als dat niet moge-
lijk is, verschijnt de knop niet.
Wijzig de taal voor de tekstinvoer.
Handmatig tekens/letters invoeren
1. Schrijf een teken/letter in de ruimte voor
handgeschreven letters (1).
> Er verschijnt een aantal suggesties voor
tekens of letters (3). Het meest waar-
schijnlijke staat boven aan in de lijst.
2. Voer het teken/de letter in door heel even te
wachten.
> Het teken/de letter boven aan de lijst
wordt ingevoerd. U kunt ook een ander
teken kiezen dat wat er boven aan de lijst
verschijnt. Druk op het teken of de letter
in de lijst naar uw keuze.
Tekens/letters verwijderen/wijzigen die
handmatig zijn ingevoerd
Wis de tekens in het tekstveld (2) door over het veld
voor handgeschreven tekst (1) te vegen.
Om tekens/letters te wijzigen zijn er meer-
dere alternatieven:
Druk in de lijst (3) op de letter die eigen-
lijk bedoeld werd.
Druk op de knop voor het ongedaan
maken van tekstinvoer (5) om de letter te
verwijderen en begin opnieuw.
Veeg horizontaal van rechts naar links
12
over de ruimte voor handgeschreven let-
ters (1). Verwijder meerdere letters door
meerdere keren over de ruimte te vegen.
Eenmaal drukken op het kruisje in het
tekstveld (2) neemt alle ingevoerde tekst
weg.
12
Veeg bij een Arabisch toetsenbord in tegengestelde richting. Wanneer u van rechts naar links veegt, voegt u een spatie in.
INLEIDING
55
Van regel wisselen in het vrije tekstveld met
handgeschreven tekst
Wissel handmatig van regel door bovenstaand teken in
te tekenen in het veld voor handgeschreven tekst
13
.
Gerelateerde informatie
Berichtfuncties (p. 501)
Systeeminstellingen wijzigen op instellings-
scherm (p. 183)
13
Voor Arabisch toetsenbord - schrijf hetzelfde teken, maar dan gespiegeld.
INLEIDING
56
Algemene informatie over Twin
Engine
De Twin Engine rijdt net als een gewone auto.
Bepaalde functies wijken echter af van een auto
die alleen op benzine of diesel rijdt. De elektro-
motor zorgt voornamelijk voor aandrijving op
lage snelheden en de benzinemotor op hogere
snelheden bij een actievere rijstijl.
INLEIDING
}}
57
Overzicht
||
INLEIDING
58
Hybride-accu opladen, zie het artikel "Voor-
bereidingen voor oplading van hybride-accu".
Elektromotor met aandrijving op achterwie-
len, zie het artikel "Motor starten".
Hybride-accu, zie het artikel "Hybride-accu".
Rijmodi, wijzigen met de rijmodusknop op de
tunnelconsole en op het middendisplay, zie
het artikel "Rijmodi".
Bestuurdersdisplay met unieke informatie
over de Twin Engine, zie de artikelen "Hybri-
despecifieke symbolen en meldingen" en
"Hybridespecifieke informatie".
Belangrijke aandachtspunten
Stroomloze auto
Let erop dat bij een stroomloze auto belangrijke
functies zoals de remmen, stuurbekrachtiging en
dergelijke niet werken.
WAARSCHUWING
Als de auto stroomloos is, met uitgeschakelde
elektro- en brandstofmotor, is het niet moge-
lijk om de auto te af te remmen.
Slepen niet toegestaan
Slepen van de Twin Engine is niet toegestaan,
aangezien de elektromotor dan beschadigd raakt.
Zet de auto bij vervoer met alle vier de wielen op
de laadvloer van het transportvoertuig.
Motorgeluid exterieur
WAARSCHUWING
Let erop dat de auto bij elektrische aandrij-
ving geen motorgeluid produceert, waardoor
spelende kinderen, voetgangers, fietsers en
huisdieren u mogelijk niet opmerken. Dit geldt
in het bijzonder wanneer u op lage snelheden
rijdt, zoals op parkeerterreinen.
Hoogvoltspanning
Tal van auto-onderdelen wer-
ken op hoogvoltspanning wat
gevaarlijk kan zijn bij onoor-
deelkundig werk. Raak geen
onderdelen aan, wanneer dat
niet uitdrukkelijk in de gebrui-
kershandleiding staat aangege-
ven, zie het artikel "Overzicht motorruimte" voor
een overzicht van de onderdelen in de motor-
ruimte.
WAARSCHUWING
Laat de hantering van oranje kabels over aan
bevoegd personeel.
Unieke functies
Rijmodi
U kunt de auto tijdens het rijden in verschillende
rijmodi zetten, zoals alleen elektrische aandrijving
of aandrijving door zowel de elektromotor als de
benzinemotor als extra vermogen nodig is. De
auto berekent op basis van de gekozen rijmodus
de optimale combinatie van rijeigenschappen, rij-
beleving, milieu-impact en brandstofverbruik.
Lees meer onder "Rijmodi".
Bestuurdersdisplay
Op het bestuurdersdisplay verschijnt bepaalde
unieke informatie over de Twin Engine zoals de
opladingsgegevens, de actieve rijmodus, de actie-
radius op de accu en de ladingstoestand van de
hybride-accu. Lees meer onder "Hybridespeci-
fieke informatie op het bestuurdersdisplay" en
"Rijmodi".
Preconditioning
Voor optimale werking van de auto is het zaak
dat de hybride-accu en de bijbehorende elektri-
sche aandrijving alsook de benzinemotor en de
aandrijving ervan de juiste bedrijfstemperatuur
hebben. De accucapaciteit neemt aanzienlijk af,
als de accu te koud of te warm is. Middels pre-
conditioning worden de motor en het interieur
voorverwarmd ter beperking van de slijtage en
het stroomverbruik tijdens het rijden. De actiera-
dius van de hybride-accu neemt toe. Lees meer
onder "Preconditioning inschakelen/uitschake-
len".
INLEIDING
59
Hybride-accu opladen
BELANGRIJK
Sluit de laadkabel nooit aan als er kans op
blikseminslag is.
De hybride-accu is van het lithiumion-type en kan
op verschillende manieren worden opgeladen. U
kunt een laadkabel met regeleenheid aansluiten
tussen de auto en een 230VAC-stopcontact
14
.
De laadtijd is afhankelijk van de laadstroom. Lees
meer onder "Hybride-accu opladen".
De hybride-accu is ook op te laden via de motor
van de auto. Bij zacht afremmen met het rempe-
daal wordt de hybride-accu opgeladen. Ook bij
remmen op de motor in schakelstand B op
bijvoorbeeld een aflopende helling wordt de
hybride-accu opgeladen. Lees meer onder
"Schakelstanden van automatische versnellings-
bak" en "Hybridespecifieke informatie op het
bestuurdersdisplay".
Gerelateerde informatie
Voorbereiding voor het opladen van de
hybride-accu (p. 462)
Motor starten (p. 406)
Hybride-accu (p. 571)
Rijmodi (p. 417)
Hybridespecifieke symbolen en meldingen
(p. 469)
Hybridespecifieke informatie (p. 103)
Overzicht motorruimte (p. 558)
Preconditioning inschakelen/uitschakelen
(p. 217)
Hybride-accu opladen (p. 454)
Schakelstanden van automatische versnel-
lingsbak (p. 411)
14
De spanning op het stopcontact kan per markt verschillen.
VEILIGHEID
VEILIGHEID
62
Veiligheid
De auto is voorzien van diverse veiligheidssyste-
men die samenwerken om u en uw medepassa-
giers te beschermen bij een ongeluk.
De auto is uitgerust met een aantal sensoren die
bij een ongeval reageren en bepaalde veiligheids-
systemen activeren, zoals verschillende soorten
airbags en de gordelspanners van de veiligheids-
gordels. Afhankelijk van de specifieke ongevalssi-
tuatie, zoals aanrijdingen onder verschillende
hoeken, over de kop slaan of van de weg raken,
reageren de systemen op verschillende manieren
om zo de beste bescherming te bieden.
Daarnaast zijn er mechanische veiligheidssyste-
men zoals het Whiplash Protection System. De
auto is bovendien zodanig gebouwd dat een
groot deel van de kracht bij een aanrijding wordt
verdeeld over de balken, de stijlen, de vloer, het
dak en andere carrosseriedelen.
Na een ongeval kan de Safety Mode van de auto
worden geactiveerd, als er een belangrijke functie
in de auto beschadigd is geraakt.
Waarschuwingssymbool op
bestuurdersdisplay
Het waarschuwingssymbool op het
bestuurdersdisplay gaat branden, wan-
neer u het elektrische systeem van de
auto in contactslotstand II zet. Het
symbool dooft na ongeveer 6 seconden, als blijkt
dat de veiligheidssystemen van de auto in orde
zijn.
WAARSCHUWING
Als het waarschuwingssymbool blijft branden
of tijdens het rijden gaat branden en het
bericht
SRS airbag Service urgent Rijd
naar werkplaats op het bestuurdersdisplay
verschijnt, is dit een teken dat een gedeelte
van een veiligheidssysteem niet naar behoren
werkt. Volvo adviseert u om zo spoedig moge-
lijk contact op te nemen met een erkende
Volvo-werkplaats.
Als het specifieke waarschuwingssym-
bool defect is, gaat in plaats daarvan
het algemene waarschuwingssymbool
branden en het bestuurdersdisplay
geeft dezelfde melding weer.
Gerelateerde informatie
Veiligheid tijdens de zwangerschap (p. 63)
Veiligheidsgordel (p. 65)
Airbags (p. 70)
Whiplash Protection System (p. 63)
Safety Mode (p. 76)
Kinderen en veiligheid (p. 77)
VEILIGHEID
}}
* Optie/accessoire.
63
Veiligheid tijdens de zwangerschap
Het is belangrijk dat zwangere passagiers hun
veiligheidsgordel op de juiste manier dragen en
dat een zwangere bestuurder haar zithouding
aanpast.
Veiligheidsgordel
De veiligheidsgordel moet strak langs de schou-
der lopen, waarbij het diagonale deel van de vei-
ligheidsgordel tussen de borsten en tegen de zij-
kant van de buik ligt.
Het heupgedeelte van de veiligheidsgordel moet
vlak tegen de buitenkant van de bovenbenen lig-
gen en zo ver mogelijk onder de buik liggen. Het
mag nooit over de buik omhoog kunnen glijden.
De veiligheidsgordel moet zo strak mogelijk over
het lichaam lopen zonder onnodige speling. Con-
troleer ook of de veiligheidsgordel nergens
gedraaid zit.
Zithouding
Naarmate de zwangerschap vordert moeten
zwangere bestuurders de stoel en het stuurwiel
dusdanig verstellen dat ze de auto volledig onder
controle hebben (wat inhoudt dat ze met gemak
bij het stuur en de pedalen moeten kunnen
komen). Streef ernaar de afstand tussen de buik
en het stuur zo groot mogelijk te maken.
Gerelateerde informatie
Veiligheid (p. 62)
Veiligheidsgordel (p. 65)
Handmatig bediende voorstoel (p. 131)
Elektrisch bediende voorstoel* (p. 132)
Whiplash Protection System
Whiplash Protection System (WHIPS) biedt
bescherming tegen whiplash-letsel. Het systeem
bestaat uit energieabsorberende rugleuningen
en zittingen en speciaal voor het systeem ontwik-
kelde hoofdsteunen voor de beide voorstoelen.
WHIPS wordt geactiveerd bij een aanrijding van
achteren, afhankelijk van de hoek waaronder en
de snelheid waarmee het achteropkomende
voertuig de auto raakt en de materiaaleigen-
schappen van dat voertuig.
Bij activering van het WHIPS klappen de rugleu-
ningen van de voorstoelen naar achteren en de
zittingen omlaag, zodat de zithouding van de
bestuurder en de passagier op de voorstoelen
verandert. Zo wordt de kans op zogenoemd whi-
plash-letsel beperkt.
WAARSCHUWING
WHIPS vormt een aanvulling op de veilig-
heidsgordel. Gebruik de veiligheidsgordel
altijd.
||
VEILIGHEID
* Optie/accessoire.
64
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen in de stoelen of
WHIPS aan en probeer deze nooit zelf te
repareren. Volvo adviseert u om contact op te
nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
Als de voorstoelen aan grote krachten heb-
ben blootgestaan zoals tijdens een aanrijding,
moet u de stoelen vervangen. De stoelen kun-
nen een deel van hun beschermende eigen-
schappen hebben verloren, zelfs als ze ogen-
schijnlijk niet zijn beschadigd.
Plaats geen voorwerpen op de vloer achter of onder de
voorstoelen of op de achterbank achter de bestuurders-
of passagiersstoel die het WHIPS kunnen hinderen.
WAARSCHUWING
Plaats dozen e.d. niet dusdanig, dat deze vast-
geklemd zitten tussen het zitgedeelte van de
achterbank en de rugleuning van de voorstoe-
len.
WAARSCHUWING
Als een rugleuning van de achterbank is neer-
geklapt, moet de bijbehorende voorstoel ver-
der naar voren worden gezet zodat deze niet
in contact komt met de neergeklapte rugleu-
ning.
Zithouding
Voor optimale bescherming door het WHIPS
moeten bestuurder en voorpassagier de juiste zit-
houding innemen en zorgen dat het systeem niet
wordt gehinderd.
Stel voordat u wegrijdt de juiste zithouding in
voor de voorstoel.
U en een eventuele voorpassagier moeten zoveel
mogelijk in het midden van de stoel plaatsnemen
en de afstand tussen hoofd en hoofdsteun zo
klein mogelijk houden.
WHIPS en kinderzitjes
WHIPS beïnvloedt de beschermende werking van
kinderzitje en/of verhogingskussen niet negatief.
Gerelateerde informatie
Veiligheid (p. 62)
Handmatig bediende voorstoel (p. 131)
Elektrisch bediende voorstoel* (p. 132)
Rear Collision Warning (p. 359)
Kinderzitje (p. 78)
VEILIGHEID
}}
65
Veiligheidsgordel
Remmen kan ernstige gevolgen hebben als de
veiligheidsgordel niet wordt gedragen.
Voor optimale bescherming van de veiligheids-
gordel is het van belang dat de gordel goed
tegen het lichaam ligt. Laat de rugleuning niet te
ver achteroverhellen. De veiligheidsgordel biedt
de beste bescherming bij een normale rijhouding.
WAARSCHUWING
Denk eraan geen clips te gebruiken of de
gordel vast te maken rond haken of andere
delen van het interieur, omdat de veiligheids-
gordel daardoor niet goed aansluit.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en airbag werken samen.
Als de veiligheidsgordel niet of verkeerd wordt
gebruikt, kan dit bij een botsing van invloed
zijn op het effect van de airbag.
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen in de veiligheids-
gordels aan en probeer ze nooit zelf te repa-
reren. Volvo adviseert u om contact op te
nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
Als een veiligheidsgordel aan grote krachten
heeft blootgestaan zoals tijdens een aanrij-
ding, moet u de veiligheidsgordel in zijn
geheel vervangen. De veiligheidsgordel kan
een deel van zijn beschermende eigenschap-
pen hebben verloren, zelfs als de veiligheids-
gordel ogenschijnlijk niet beschadigd is. Ver-
vang de veiligheidsgordel ook als deze versle-
ten of beschadigd is. De nieuwe veiligheids-
gordel moet zijn goedgekeurd en bedoeld
voor montage op dezelfde positie als de ver-
vangen veiligheidsgordel.
Gerelateerde informatie
Veiligheid (p. 62)
Gordelspanners (p. 65)
Veiligheidsgordel omdoen/afdoen (p. 66)
Portier- en gordelwaarschuwing (p. 68)
Gordelspanners
De auto is voorzien van pyrotechnische en elek-
trische gordelspanners die de veiligheidsgordels
in kritieke situaties en bij aanrijdingen kunnen
aanspannen.
Gordelspanners bij een botsing
Alle veiligheidsgordels zijn uitgerust met een
pyrotechnische gordelspanner.
De pyrotechnische gordelspanner spant de veilig-
heidsgordel bij een voldoende krachtige botsing
om de inzittende efficiënter te kunnen opvangen.
Gordelspanners in kritieke situaties
De gordelspanners voor bestuurder en passagier
op de voorstoel zijn uitgerust met een elektrische
gordelspanner.
De gordelspanner werkt samen met en is te acti-
veren door de rijhulpsystemen City Safety en
Rear Collision Warning. In kritieke situaties, zoals
bij een noodstop, krachtige uitwijkmanoeuvres,
van de weg raken (bijvoorbeeld wanneer de auto
een greppel inrolt, van de grond komt of tegen
een object botst), slippen of gevaar voor een bot-
sing, kan de veiligheidsgordel door de elektromo-
tor van de gordelspanner worden gespannen.
De elektrische gordelspanner plaatst de inzit-
tende beter, wat het risico om tegen het interieur
van de auto geworpen te worden tot een mini-
mum reduceert en het effect van veiligheidssys-
temen (zoals de airbags van de auto) verbetert.
||
VEILIGHEID
* Optie/accessoire.
66
BELANGRIJK
Als de passagiersairbag wordt gedeactiveerd,
wordt ook de elektrische gordelspanner aan
de passagierskant gedeactiveerd.
Een elektrische gordelspanner resetten
Zodra de kritieke situatie voorbij is, worden de
gordel en de elektrische gordelspanner automa-
tisch gereset.
Mocht de gordel desondanks toch aangespannen
blijven:
1. Parkeer de auto op een veilige plek.
2. Neem de veiligheidsgordel af en doe deze
vervolgens weer om.
> De gordel en de elektrische gordelspan-
ner worden gereset.
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen in de veiligheids-
gordels aan en probeer ze nooit zelf te repa-
reren. Volvo adviseert u om contact op te
nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
Als een veiligheidsgordel aan grote krachten
heeft blootgestaan zoals tijdens een aanrij-
ding, moet u de veiligheidsgordel in zijn
geheel vervangen. De veiligheidsgordel kan
een deel van zijn beschermende eigenschap-
pen hebben verloren, zelfs als de veiligheids-
gordel ogenschijnlijk niet beschadigd is. Ver-
vang de veiligheidsgordel ook als deze versle-
ten of beschadigd is. De nieuwe veiligheids-
gordel moet zijn goedgekeurd en bedoeld
voor montage op dezelfde positie als de ver-
vangen veiligheidsgordel.
Gerelateerde informatie
Veiligheidsgordel (p. 65)
Veiligheidsgordel omdoen/afdoen (p. 66)
Portier- en gordelwaarschuwing (p. 68)
City Safety (p. 349)
Rear Collision Warning (p. 359)
Passagiersairbag* activeren/deactiveren
(p. 72)
Veiligheidsgordel omdoen/afdoen
Let erop dat alle passagiers hun veiligheidsgor-
del om hebben voordat u gaat rijden.
Veiligheidsgordel omdoen
1. Rol de gordel langzaam af. Zorg dat er geen
slag in zit en let erop dat hij niet is bescha-
digd.
Zorg er bij de middelste zitplaats op de
tweede zitrij voor dat de gordel goed in de
gordelgeleider zit.
N.B.
De veiligheidsgordel is geblokkeerd en kan
niet verder worden uitgetrokken:
wanneer u de gordel te snel uittrekt
wanneer u remt of optrekt
als de auto sterk overhelt.
VEILIGHEID
}}
67
2. Zet de gordel vast door de borglip in de bij-
behorende gordelsluiting te steken.
> Een duidelijke "klik" geeft aan dat de gor-
del vastzit.
WAARSCHUWING
De gesp van de veiligheidsgordel altijd aan-
brengen in de gordelsluiting aan de juiste
zijde. De veiligheidsgordels en de gordelslui-
ting werken anders mogelijk niet naar beho-
ren tijdens een aanrijding. Er bestaat gevaar
voor ernstige verwondingen.
3. Voorin en op de beide buitenste zitplaatsen
op de tweede zitrij kunt u de gordel hoger of
lager zetten.
Druk de gordelbevestiging in elkaar en zet de
gordel hoger of lager.
Zet de gordel zo hoog mogelijk zonder dat de
gordel daarbij langs de nek schuurt.
De gordel moet over de schouder lopen (en niet over de
bovenarm).
4. Span de heupgordel over de heupen door de
diagonale schoudergordel in de richting van
de schouder omhoog te trekken.
De heupgordel moet laag zitten (niet over de buik).
||
VEILIGHEID
68
WAARSCHUWING
Elke veiligheidsgordel is bedoeld voor slechts
één persoon.
WAARSCHUWING
Denk eraan geen clips te gebruiken of de
gordel vast te maken rond haken of andere
delen van het interieur, omdat de veiligheids-
gordel daardoor niet goed aansluit.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordels nooit beschadigen en
geen vreemde voorwerpen aanbrengen in de
gordelsluiting. De veiligheidsgordels en de
gordelsluiting werken anders mogelijk niet
naar behoren tijdens een aanrijding. Er
bestaat gevaar voor ernstige verwondingen.
Veiligheidsgordel afdoen
1. Druk op de rode knop van de gordelsluiting
en laat het oprolmechanisme de gordel naar
binnen trekken.
2. Als de gordel niet volledig wordt opgerold,
moet u de gordel handmatig zo ver terugrol-
len dat deze niet langer slap hangt.
Zorg er bij de middelste zitplaats op de
tweede zitrij voor dat de gordel goed in de
gordelgeleider zit.
Gerelateerde informatie
Veiligheidsgordel (p. 65)
Gordelspanners (p. 65)
Portier- en gordelwaarschuwing (p. 68)
Portier- en gordelwaarschuwing
Het systeem herinnert inzittenden eraan de vei-
ligheidsgordel om te doen en waarschuwt ook
als een portier, motorkap, achterklep of tankvul-
klep niet goed dichtstaat.
Grafische voorstelling op
bestuurdersdisplay
Grafische voorstelling op het bestuurdersdisplay met
verschillende soorten waarschuwingen. De waarschu-
wingskleur voor portier en achterklep is afhankelijk van
de rijsnelheid.
De grafische voorstelling op het bestuurdersdis-
play geeft de zitplaatsen weer waarvan de veilig-
heidsgordel wel of juist niet in gebruik is.
In dezelfde grafische voorstelling wordt aangege-
ven of de motorkap, de achterklep, de tankvulklep
of een portier openstaat.
VEILIGHEID
69
De grafische voorstelling verdwijnt automatisch
na 30 seconden rijden of eerder bij een druk op
de O-knop van de rechter stuurknoppenset.
Gordelwaarschuwing
Visueel signaal op plafondconsole.
De visuele signalen worden verstrekt via de pla-
fondconsole en het waarschuwingssymbool op
het bestuurdersdisplay.
Het geluidssignaal is afhankelijk van de snelheid,
de rijtijd en de afgelegde afstand.
De gordelstatus voor de bestuurder en de passa-
giers geeft op de grafische voorstelling op het
bestuurdersdisplay aan wanneer een gordel
wordt om- of afgedaan.
Het gordelwaarschuwingssysteem geldt niet voor
kinderzitjes.
Voorstoel
Er worden visuele signalen en geluidssignalen
afgegeven, wanneer u en een eventuele voorpas-
sagier niet in de gordel zitten.
Achterbank
De functie van de gordelwaarschuwing voor de
achterbank is tweeledig:
Aangeven welke veiligheidsgordels van de
achterbank er worden gebruikt. Bij gebruik
van de veiligheidsgordels verschijnt een gra-
fische voorstelling op het bestuurdersdisplay.
Met visuele signalen en geluidssignalen
ervoor waarschuwen dat een van de veilig-
heidsgordel achterin tijdens het rijden werd
losgenomen. De waarschuwing stopt wan-
neer de gordel weer is omgedaan, maar is
ook handmatig te onderdrukken door op de
O-knop van de rechter stuurknoppenset te
drukken.
Waarschuwing voor portier, motorkap,
achterklep en tankvulklep
Als de motorkap, de achterklep, de tankvulklep of
een van de portieren niet goed dichtstaan, geeft
de grafische voorstelling op het bestuurdersdis-
play aan wat openstaat. Breng de auto zo spoe-
dig mogelijk tot stilstand en sluit het onderdeel
dat aanleiding gaf tot de waarschuwing.
Bij een rijsnelheid tot 10 km/h (6 mph)
gaat het informatiesymbool op het
bestuurdersdisplay branden.
Bij een rijsnelheid hoger dan zo'n 10
km/h (6 mph) gaat het waarschu-
wingssymbool op het bestuurdersdis-
play branden.
Gerelateerde informatie
Veiligheidsgordel (p. 65)
Gordelspanners (p. 65)
Veiligheidsgordel omdoen/afdoen (p. 66)
VEILIGHEID
70
Airbags
De auto is voorzien van airbags en opblaasgor-
dijnen aan bestuurders- en passagierszijde.
WAARSCHUWING
De regeleenheid van het airbagsysteem zit in
de middenconsole. Als de middenconsole
doorweekt geraakt is, moet u de kabels los-
koppelen van de startaccu. Probeer de auto
niet te starten, omdat de airbags daarbij geac-
tiveerd kunnen worden. Laat de auto wegsle-
pen. Volvo adviseert u de auto te laten weg-
slepen naar een erkende Volvo-werkplaats.
Opgeblazen airbags
Wanneer een van de airbags is opgeblazen,
wordt het volgende geadviseerd:
Laat de auto wegslepen. Volvo adviseert u
hem te laten wegslepen naar een erkende
Volvo-werkplaats. Rijd niet met opgeblazen
airbags.
Volvo adviseert u het vervangen van de
onderdelen van de veiligheidssystemen in de
auto over te laten aan een erkende Volvo-
werkplaats.
Neem altijd contact op met een arts.
WAARSCHUWING
Rijd nooit met opgeblazen airbags. Dat kan
het besturen van de auto bemoeilijken. Ook
andere veiligheidssystemen kunnen bescha-
digd zijn. De rook en stof die bij het opblazen
van de airbags worden gevormd, kunnen bij
een intensieve blootstelling irritaties aan de
huid en ogen/letsel veroorzaken. Bij last met
koud water wassen. Het snelle opblazen kan
ook, in combinatie met het materiaal van de
airbag, voor wrijvings- en brandwonden op de
huid zorgen.
Gerelateerde informatie
Veiligheid (p. 62)
Stuur- en passagiersairbag (p. 70)
SIPS-airbag (p. 74)
gordijnairbag (p. 75)
Stuur- en passagiersairbag
Als aanvulling op de veiligheidsgordel is de auto
voorzien van airbags aan de bestuurders- en
passagierszijde voorin.
Stuur- en passagiersairbag.
Bij een frontale botsing helpen de airbags voor-
komen dat u en eventuele inzittenden letsel aan
hoofd en borstkas oplopen, alsook dat u gewond
raakt aan knieën en benen.
Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren
de sensoren, die op hun beurt de gasgeneratoren
van de airbags activeren. De airbags vangen de
klap van de aanrijding op voor de inzittende. De
airbags lopen vervolgens weer leeg. Daarbij
treedt er rookvorming in de auto op. Dit is volko-
men normaal. Het totale verloop, van het opbla-
zen tot het leeglopen van de airbag, neemt
enkele tienden van een seconde in beslag.
VEILIGHEID
}}
71
N.B.
De sensoren reageren verschillend, afhanke-
lijk van het verloop van de botsing en of er al
dan niet een veiligheidsgordel wordt gebruikt.
Geldt voor alle gordelposities.
Er kunnen dus ongelukken ontstaan als
slechts één (of geen) van de airbags wordt
geactiveerd. De sensoren registreren de
kracht waaraan de auto bij de botsing bloot-
staat en blazen op basis daarvan geen, een of
meer airbags op.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en airbag werken samen.
Als de gordel niet of verkeerd wordt gebruikt,
kan dit bij een botsing van invloed zijn op het
effect van de airbag.
Om geen letsel op te lopen wanneer de air-
bag wordt opgeblazen, moet de passagier zo
rechtop mogelijk zitten met de voeten op de
vloer en de rug tegen de rugleuning.
WAARSCHUWING
Volvo adviseert u om voor reparatie contact
op te nemen met een erkende Volvo-werk-
plaats. Een verkeerde ingreep in het airbag-
systeem kan tot een onjuiste werking leiden
met ernstig letsel als gevolg.
Bestuurdersairbags
Stuurairbag
De airbag zit opgevouwen in het midden van het
stuurwiel. Het stuurwiel is voorzien van het
opschrift AIRBAG.
Knie-airbag
De airbag zit opgevouwen onder in het dash-
board aan de bestuurderszijde. Het paneel is
voorzien van het opschrift AIRBAG.
WAARSCHUWING
Plaats of bevestig geen voorwerpen vóór of
op het paneel waar de knie-airbag geplaatst
is.
Passagiersairbag
De airbag zit opgevouwen in een ruimte boven
het dashboardkastje. Het paneel is voorzien van
het opschrift AIRBAG.
WAARSCHUWING
Plaats geen voorwerpen vóór of bovenop het
dashboard op de plek waar de airbag voor de
passagiersstoel zit.
Sticker voor passagiersairbag
Sticker op zonneklep aan passagierszijde.
Sticker op portierstijl aan passagierszijde. Bij het openen
van het passagiersportier is de sticker zichtbaar.
De waarschuwingssticker voor passagiersairbag
is aangebracht als hierboven.
||
VEILIGHEID
* Optie/accessoire.
72
WAARSCHUWING
Als de auto niet is uitgerust met een schake-
laar voor activering/deactivering van de pas-
sagiersairbag (PACOS), is de passagiersair-
bag altijd geactiveerd.
WAARSCHUWING
Laat nooit iemand voor de passagiersstoel zit-
ten of staan.
Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrich-
ting in geplaatst kinderzitje op de passagiers-
stoel voorin, wanneer de passagiersairbag
geactiveerd is.
Laat nooit passagiers (kinderen noch volwas-
senen) op de passagiersstoel voorin plaatsne-
men, als de passagiersairbag gedeactiveerd
is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande aan-
bevelingen kan aanleiding geven tot levens-
gevaarlijke situaties of ernstig letsel.
Gerelateerde informatie
Airbags (p. 70)
Passagiersairbag* activeren/deactiveren
(p. 72)
Passagiersairbag* activeren/
deactiveren
De passagiersairbag is te deactiveren als de
auto is voorzien van een speciale schakelaar,
Passenger Airbag Cut Off Switch (PACOS).
PACOS-schakelaar
De PACOS-schakelaar voor activering/deactive-
ring van de passagiersairbag zit aan de passa-
gierszijde aan de zijkant van het dashboard en u
kunt erbij door het portier aan die kant te openen.
Controleer of de schakelaar in de gewenste
stand staat.
ON - De airbag is geactiveerd en alle passa-
giers (kinderen en volwassenen) kunnen vei-
lig in de rijrichting op de passagiersstoel zit-
ten.
OFF - De airbag is gedeactiveerd en kinde-
ren in een tegen de rijrichting in geplaatst
kinderzitje kunnen veilig op de passagiers-
stoel zitten.
WAARSCHUWING
Als de auto niet is uitgerust met een schake-
laar voor activering/deactivering van de pas-
sagiersairbag (PACOS), is de passagiersair-
bag altijd geactiveerd.
VEILIGHEID
}}
73
Passagiersairbag activeren
Trek de schakelaar naar buiten en draai deze
vanuit OFF (B) naar ON (A).
> Op het bestuurdersdisplay verschijnt de
melding
Passagiersairbag aan Graag
bevestigen.
N.B.
Als u de passagiersairbag hebt geactiveerd/
gedeactiveerd met de auto in contactslot-
stand I of lager en het contactslot vervolgens
in stand II zet, verschijnt na ca. 6 seconden
een melding op het bestuurdersdisplay in
combinatie met de volgende indicatie op de
plafondconsole.
2.
Bevestig de melding door de O-knop van de
rechter stuurknoppenset in te drukken.
> Een displaytekst en een waarschuwings-
symbool op de plafondconsole geven aan
dat de passagiersairbag geactiveerd is.
WAARSCHUWING
Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrich-
ting in geplaatst kinderzitje op de passagiers-
stoel voorin, wanneer de airbag aan die kant
geactiveerd is.
De passagiersairbag moet altijd zijn geacti-
veerd, wanneer er passagiers (kinderen of vol-
wassenen) op de passagiersstoel voorin zit-
ten.
Het niet opvolgen van de bovenstaande aan-
bevelingen kan aanleiding geven tot levens-
gevaarlijke situaties of ernstig letsel.
Passagiersairbag deactiveren
Trek de schakelaar naar buiten en draai deze
vanuit ON (A) naar OFF (B).
> Op het bestuurdersdisplay verschijnt de
melding
Passagiersairbag uit Graag
bevestigen.
N.B.
Als u de passagiersairbag hebt geactiveerd/
gedeactiveerd met de auto in contactslot-
stand I of lager en het contactslot vervolgens
in stand II zet, verschijnt na ca. 6 seconden
een melding op het bestuurdersdisplay in
combinatie met de volgende indicatie op de
plafondconsole.
||
VEILIGHEID
74
2.
Bevestig de melding door de O-knop van de
rechter stuurknoppenset in te drukken.
> Een displaytekst en een brandend lampje
op de plafondconsole geven aan dat de
passagiersairbag gedeactiveerd is.
WAARSCHUWING
Laat nooit passagiers (kinderen noch volwas-
senen) op de passagiersstoel voorin plaatsne-
men, wanneer de airbag aan die kant gedeac-
tiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande aan-
beveling kan aanleiding geven tot levensge-
vaarlijke situaties of ernstig letsel.
BELANGRIJK
Als de passagiersairbag wordt gedeactiveerd,
wordt ook de elektrische gordelspanner aan
de passagierskant gedeactiveerd.
Gerelateerde informatie
Stuur- en passagiersairbag (p. 70)
Gordelspanners (p. 65)
Kinderzitje (p. 78)
SIPS-airbag
De SIPS-airbags aan bestuurders- en passa-
gierszijde beschermen bij een aanrijding borst-
kas en heupen.
De SIPS-airbags zijn in de buitenste rugframes
van de voorstoelen gemonteerd en dragen bij tot
het beschermen van de bestuurder en de passa-
gier in de voorstoelen.
Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren
de sensoren, die op hun beurt de gasgeneratoren
activeren. De SIPS-airbags worden vervolgens
opgeblazen tussen de inzittende en het portier-
paneel. De airbags lopen vervolgens weer leeg.
De SIPS-airbag wordt normaal gesproken alleen
opgeblazen aan de kant van de aanrijding.
VEILIGHEID
75
WAARSCHUWING
Volvo adviseert u om voor reparatie contact
op te nemen met een erkende Volvo-werk-
plaats. Een verkeerde ingreep in de zij-airbags
kan tot een onjuiste werking leiden met ern-
stig letsel als gevolg.
WAARSCHUWING
Plaats geen voorwerpen in het gebied tussen
de buitenzijde van de stoel en het portierpa-
neel, aangezien dit gebied door de zijairbag
kan worden beïnvloed.
Volvo adviseert om uitsluitend door Volvo
goedgekeurde overtrekbekleding te gebrui-
ken. Andere bekleding kan de werking van de
zijairbags hinderen.
WAARSCHUWING
De zijairbag vormt een aanvulling op de veilig-
heidsgordel. Gebruik de veiligheidsgordel
altijd.
SIPS-airbags en kinderzitjes
De SIPS-airbags beïnvloeden de beschermende
werking van kinderzitje en/of verhogingskussen
niet negatief.
Gerelateerde informatie
Airbags (p. 70)
Kinderzitje (p. 78)
gordijnairbag
De gordijnairbags, Inflatable Curtain (IC) helpen
voorkomen dat bestuurder en eventuele passa-
giers bij een botsing met hun hoofd tegen de
binnenkant van de auto stoten.
De gordijnairbags zijn langs de beide zijden van
het plafond gemonteerd en helpen de bestuurder
en de passagiers op de buitenste zitplaatsen te
beschermen. De panelen zijn voorzien van het
opschrift IC AIRBAG.
Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren
de sensoren, die op hun beurt de gordijnairbags
activeren.
WAARSCHUWING
Hang of bevestig nooit zware voorwerpen aan
de plafondhandgrepen. De haken zijn alleen
bedoeld voor niet al te zware kledingstukken
(en niet voor harde voorwerpen zoals para-
plu’s).
Schroef of bevestig geen onderdelen op de
plafondbekleding, portierstijlen of de zijpane-
len van de auto. Ze kunnen daarbij hun
beschermende werking verliezen. Volvo advi-
seert om alleen originele Volvo-onderdelen,
bestemd voor montage op deze plaatsen, te
gebruiken.
WAARSCHUWING
Houd 10 cm afstand aan tussen de bagage
en de zijruiten, als u de bagage opstapelt tot
boven de portierruiten. Anders kan de
beschermende werking van de opblaasgordij-
nen, die in de plafondbekleding zijn wegge-
werkt, uitblijven.
WAARSCHUWING
Het opblaasgordijn vormt een aanvulling op
de veiligheidsgordel. Gebruik de veiligheids-
gordel altijd.
Gerelateerde informatie
Airbags (p. 70)
VEILIGHEID
76
Safety Mode
Safety Mode is een veiligheidsfunctie die in wer-
king treedt, wanneer tijdens een aanrijding
mogelijk belangrijke onderdelen zijn beschadigd
zoals de brandstofleidingen, de sensoren voor
de veiligheidssystemen of het remsysteem.
Als de auto betrokken is geweest bij een aanrij-
ding, kan de tekst
Safety mode Zie
handleiding op het bestuurdersdisplay verschij-
nen in combinatie met een waarschuwingssym-
bool. Dit betekent dat de functionaliteit van de
auto is verminderd.
Ook als de auto in de Safety Mode staat, kunt u
het systeem nog steeds resetten en de auto ver-
volgens starten en naar een veiliger plek rijden.
WAARSCHUWING
Probeer nooit zelf de auto te repareren of de
elektronische onderdelen te resetten nadat
de auto in de Safety Mode heeft gestaan. Dit
kan aanleiding geven tot letsel of een slechte
functie van de auto. Volvo adviseert u de auto
altijd in een erkende Volvo-werkplaats te laten
controleren en naar Normal Mode te laten
resetten nadat de melding
Safety mode Zie
handleiding is verschenen.
WAARSCHUWING
De auto mag niet worden weggesleept zolang
deze in de Safety mode staat. De auto moet
op een bergingsvoertuig worden afgevoerd.
Volvo adviseert u hem te laten afvoeren naar
een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Veiligheid (p. 62)
Auto in Safety Mode starten/verrijden
(p. 76)
Auto in Safety Mode starten/
verrijden
Ook als de auto in de Safety Mode staat, kunt u
deze nog steeds starten en naar een veiliger
plek rijden.
Auto in Safety Mode starten
1. Controleer eerst of er geen brandstof uit de
auto is gelopen. Er mag evenmin een brand-
stofgeur waarneembaar zijn.
Als alles normaal lijkt en u hebt vastgesteld
dat er geen brandstof weglekt, kunt u probe-
ren de motor te starten.
WAARSCHUWING
Probeer in geen geval de auto opnieuw te
starten, als u een brandstofgeur waarneemt
terwijl de melding
Safety mode Zie
handleiding verschijnt. Verlaat de auto
onmiddellijk.
2.
Draai de startknop naar stand STOP en laat
de knop los.
3. Probeer vervolgens de auto te starten.
> Op het bestuurdersdisplay verschijnt de
melding
Motor starten
Systeemcontrole, wachten
, wanneer
de auto-elektronica een systeemcontrole
verricht en vervolgens de normale modus
probeert te activeren. Dit kan een minuu-
tje duren.
VEILIGHEID
}}
77
4.
Wanneer de melding
Motor starten
Systeemcontrole, wachten van het
bestuurdersdisplay verdwijnt, kunt u de auto
opnieuw proberen te starten.
BELANGRIJK
Als de melding Safety mode Zie
handleiding nog steeds op het display staat,
mag u niet met de auto rijden en deze even-
min verslepen. U moet de auto dan laten ber-
gen. Verborgen schade kan de auto tijdens
het rijden onbestuurbaar maken, zelfs als het
lijkt dat u nog met de auto kunt rijden.
Auto in Safety Mode verrijden
1. Als op het bestuurdersdisplay de melding
Normal mode The car is now in normal
mode verschijnt nadat er een startpoging is
verricht, mag u de auto voorzichtig naar een
veiliger plek rijden.
2. Verrijd de auto niet verder dan nodig.
WAARSCHUWING
De auto mag niet worden weggesleept zolang
deze in de Safety mode staat. De auto moet
op een bergingsvoertuig worden afgevoerd.
Volvo adviseert u hem te laten afvoeren naar
een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Safety Mode (p. 76)
Kinderen en veiligheid
Volvo beschikt over kinderveiligheidsproducten
(kinderzitjes, verhogingskussens en bevesti-
gingsmaterialen) die speciaal voor uw auto zijn
ontwikkeld.
Met kinderveiligheidsproducten van Volvo schept
u optimale voorwaarden voor een veilig vervoer
van kinderen in de auto. U weet bovendien zeker
dat de producten passen en eenvoudig in het
gebruik zijn.
Ongeacht leeftijd en lengte moeten kinderen
altijd met de gordel goed om in de auto zitten.
Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot zit-
ten.
Volvo adviseert u kinderen zo lang mogelijk te
vervoeren in een tegen de rijrichting in geplaatst
kinderzitje (in ieder geval tot een leeftijd van 3–
4 jaar) en daarna op/in een comfortkussen of
een kinderzitje dat in de rijrichting geplaatst is
totdat ze een lengte van 1,40 m hebben.
N.B.
De wettelijke voorschriften voor het te gebrui-
ken type kinderzitje voor kinderen in verschil-
lende leeftijdscategorieën en gewichtsklas-
sen verschillen van land tot land. Ga na wat er
in uw land geldt.
||
VEILIGHEID
* Optie/accessoire.
78
N.B.
Bij vragen over de montage van kinderveilig-
heidsproducten neemt u voor duidelijke aan-
wijzingen contact op met de producent.
Gerelateerde informatie
Veiligheid (p. 62)
Kinderzitje (p. 78)
Geïntegreerd kinderzitje* (p. 92)
Kinderzitje
Het gewicht en de lengte van het kind zijn bepa-
lend voor de plaats van het kind in de auto en de
vereiste uitrusting.
Kinderen moeten comfortabel en veilig kunnen
zitten. Zorg dat u het kinderzitje op de juiste wijze
gebruikt.
Raadpleeg voor de juiste montage de montage-
instructies bij het kinderzitje.
N.B.
Bij gebruik van kinderveiligheidsproducten is
het belangrijk om de meegeleverde montage-
handleiding te lezen.
Kinderzitje plaatsen
Tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes en airbags
gaan niet samen.
Zet tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes
altijd op de tweede of derde* zitrij, als de passa-
giersairbag geactiveerd is. Als de airbag wordt
opgeblazen, kan een kind op de passagiersstoel
ernstig letsel oplopen.
Als de passagiersairbag gedeactiveerd is, kunt u
een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje op
de passagiersstoel voorin zetten.
N.B.
De wettelijke bepalingen voor hoe een kind in
de auto moet worden geplaatst, verschillen
per land. Stel u op de hoogte van wat van toe-
passing is.
WAARSCHUWING
Laat nooit iemand voor de passagiersstoel zit-
ten of staan.
Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrich-
ting in geplaatst kinderzitje op de passagiers-
stoel voorin, wanneer de passagiersairbag
geactiveerd is.
Laat nooit passagiers (kinderen noch volwas-
senen) op de passagiersstoel voorin plaatsne-
men, als de passagiersairbag gedeactiveerd
is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande aan-
bevelingen kan aanleiding geven tot levens-
gevaarlijke situaties of ernstig letsel.
VEILIGHEID
}}
* Optie/accessoire.
79
Kinderzitje monteren
Let bij het monteren van een kinderzitje in de
auto op het volgende.
WAARSCHUWING
Comfortkussens/kinderzitjes met stalen beu-
gels of andere constructies die tegen de ope-
ningsknop van de gordelsluiting aan kunnen
liggen, mogen niet worden gebruikt aangezien
ze ervoor kunnen zorgen dat de veiligheids-
gordel per ongeluk open gaat.
Zet de bevestigingsbanden van het kinderzitje
niet vast aan de hendel waarmee u de voor-
stoel in de lengterichting verstelt of aan de
veren, rails of balken onder de stoel. Scherpe
randen kunnen de bevestigingsbanden
beschadigen.
Laat het bovengedeelte van het kinderzitje
niet tegen de voorruit leunen.
Op voorstoel monteren
Controleer bij montage van tegen de rijrich-
ting in geplaatste kinderzitjes of de passa-
giersairbag gedeactiveerd is.
Controleer bij montage van in de rijrichting
geplaatste kinderzitjes of de passagiersair-
bag geactiveerd is.
Gebruik alleen door Volvo geadviseerde kin-
derzitjes met een universele of semi-univer-
sele goedkeuring waarbij uw auto op de lijst
van compatibele auto's staat.
ISOFIX-kinderzitjes zijn alleen te monteren,
wanneer de auto is uitgerust met een
ISOFIX-console
1
(accessoire).
Als het kinderzitje voorzien is van onderste
bevestigingsbanden, adviseert Volvo u om
deze aan de onderste bevestigingspunten
vast te zetten
1
.
Om de montage van kinderzitjes te vereen-
voudigen kunt u gebruik maken van een
ISOFIX-geleider.
Op tweede zitrij monteren
Gebruik alleen door Volvo geadviseerde kin-
derzitjes met een universele of semi-univer-
sele goedkeuring
2
waarbij uw auto op de lijst
van compatibele auto's staat.
Het is niet toegestaan om kinderzitjes met
steunbeen op de middelste zitplaats te mon-
teren.
De buitenste zitplaatsen zijn uitgerust met
ISOFIX-systeem en goedgekeurd voor i-
Size
3
.
De buitenste zitplaatsen zijn uitgerust met
bevestigingspunten bovenaan. Volvo advi-
seert u om de bovenste bevestigingsbanden
door de hoofdsteunopening te halen alvo-
rens ze vast te zetten aan de bevestigings-
punten. Volg de adviezen van de producent
van het kinderzitje op, als dit niet mogelijk is.
Bij auto's moet een derde zitrij* moet u de
tweede zitrij eerst zo ver mogelijk naar ach-
teren schuiven. Als u echter ook een kinder-
zitje op de derde zitrij gebruikt, kunt u afwij-
ken van het voorgaande. Controleer in dat
geval altijd of het kinderzitje volgens de
instructies van de producent gemonteerd is.
Verstel na het vastzetten van eventuele
onderste bevestigingsbanden van een kin-
derzitje in de onderste bevestigingspunten
de desbetreffende stoel niet meer. Vergeet
niet om bij het demonteren van een kinder-
zitje ook altijd eventuele onderste bevesti-
gingsbanden te verwijderen.
Maak bij montage van een kinderzitje geen
gebruik van een ISOFIX-geleider.
1
Het aanbod aan accessoires verschilt per markt.
2
Geldt niet voor de middelste zitplaats.
3
Verschilt per markt.
||
VEILIGHEID
* Optie/accessoire.
80
Op derde zitrij monteren*
Gebruik alleen door Volvo geadviseerde kin-
derzitjes met een universele of semi-univer-
sele goedkeuring waarbij uw auto op de lijst
van compatibele auto's staat.
Het is niet toegestaan om kinderzitjes met
steunbeen op de derde zitrij te monteren.
Schuif de tweede zitrij zo nodig naar voren
om voldoende ruimte te creëren. Controleer
bij gelijktijdig gebruik van een kinderzitje op
de tweede zitrij of dit kinderzitje nog steeds
volgens de instructies van de producent vast-
zit.
Sticker voor passagiersairbag
Sticker op zonneklep aan passagierszijde.
Sticker op portierstijl aan passagierszijde. Bij het openen
van het passagiersportier is de sticker zichtbaar.
De waarschuwingssticker voor passagiersairbag
is aangebracht als hierboven.
Gerelateerde informatie
Kinderen en veiligheid (p. 77)
Bovenste bevestigingspunten voor kinderzi-
tjes (p. 80)
Onderste bevestigingspunten voor kinderzi-
tjes (p. 81)
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten (p. 86)
Passagiersairbag* activeren/deactiveren
(p. 72)
Bovenste bevestigingspunten voor
kinderzitjes
De auto is voorzien van bovenste bevestigings-
punten voor kinderzitjes op de buitenste zitplaat-
sen van de tweede zitrij.
De bovenste bevestigingspunten zijn voorname-
lijk bestemd om een in de rijrichting gemonteerd
kinderzitje aan te bevestigen.
Houd u altijd aan de montage-instructies van de
fabrikant wanneer u een kinderzitje/babyzitje aan
de bovenste bevestigingspunten vastzet.
Positie van de bevestigingspunten
Symbolen achter op de rugleuningen geven de positie
van de bevestigingspunten aan.
De bevestigingspunten zitten aan de achterzijde
van de buitenste zitplaatsen op de tweede zitrij.
VEILIGHEID
* Optie/accessoire.
81
WAARSCHUWING
Haal de bovenste bevestigingsband van het
kinderzitje door de opening in de ene poot
van de hoofdsteun, voordat u de band aan het
bevestigingspunt vastzet. Volg, als dit niet
mogelijk is, de aanbevelingen van de produ-
cent van het kinderzitje op.
N.B.
Klap de hoofdsteunen omlaag om het monte-
ren van dit type kinderzitje te vereenvoudigen
bij auto’s met neerklapbare hoofdsteunen op
de beide buitenste zitplaatsen.
N.B.
In auto’s met een bagagerolhoes over de
bagageruimte moet deze worden verwijderd
voordat het kinderzitje in de bevestigingspun-
ten kan worden gemonteerd.
Gerelateerde informatie
Kinderzitje (p. 78)
Onderste bevestigingspunten voor kinderzi-
tjes (p. 81)
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten (p. 86)
Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de vei-
ligheidsgordel in de auto gebruiken (p. 82)
Onderste bevestigingspunten voor
kinderzitjes
De auto is voorzien van onderste bevestigings-
punten voor kinderzitjes voorin* en op de tweede
zitrij.
De onderste bevestigingspunten zijn bedoeld
voor gebruik in combinatie met bepaalde achter-
stevoren gemonteerde kinderzitjes.
Houd u altijd aan de montage-instructies van de
fabrikant, wanneer u een kinderzitje/babyzitje aan
de onderste bevestigingspunten vastzet.
Positie van de bevestigingspunten
De positie van de bevestigingspunten voorin.
De bevestigingspunten voorin zitten aan de zij-
kanten van de beenruimte voor de passagiers-
stoel.
De bevestigingspunten voorin zijn alleen gemon-
teerd als de auto is voorzien van een schakelaar
voor het activeren/deactiveren van de passa-
giersairbag *.
Positie van de bevestigingspunten op de tweede zitrij.
De bevestigingspunten op de tweede zitrij zitten
op de achterste uiteinden van de vloerrails voor
de voorstoelen.
Gerelateerde informatie
Kinderzitje (p. 78)
Bovenste bevestigingspunten voor kinderzi-
tjes (p. 80)
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten (p. 86)
Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de vei-
ligheidsgordel in de auto gebruiken (p. 82)
Passagiersairbag* activeren/deactiveren
(p. 72)
VEILIGHEID
* Optie/accessoire.
82
Plaatsingstabel voor kinderzitjes die
de veiligheidsgordel in de auto
gebruiken
De tabel geeft aanbevelingen voor de te gebrui-
ken kinderzitjes op de verschillende zitplaatsen
en voor de desbetreffende gewichtsgroepen.
N.B.
Neem, voordat u een kinderzitje in de auto
monteert, altijd het hoofdstuk "Kinderzitjes"
door.
Tabel voor de XC90 Twin Engine
Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde
airbag, alleen tegen de rijrich-
ting in geplaatste kinderzitjes)
Voorstoel (met geactiveerde
airbag, alleen in de rijrichting
geplaatste kinderzitjes)
Buitenste zitplaatsen,
tweede zitrij
Middelste zitplaats, tweede
zitrij
Derde zitrij*
Groep 0
max. 10 kg
U
A, B
X
U
B
L
B
U
Groep 0+
max. 13 kg
U
A, B
X
U
B
L
B
U
Groep 1
9-18 kg
L
C
UF
A, D
U, L
C
L U
Groep 2
15-25 kg
L
C
UF
A, E
U
E
, L
C
B*
, F
, L
E
U
E
VEILIGHEID
}}
* Optie/accessoire.
83
Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde
airbag, alleen tegen de rijrich-
ting in geplaatste kinderzitjes)
Voorstoel (met geactiveerde
airbag, alleen in de rijrichting
geplaatste kinderzitjes)
Buitenste zitplaatsen,
tweede zitrij
Middelste zitplaats, tweede
zitrij
Derde zitrij*
Groep 3
22–36 kg
X
UF
A, G
U
G
B*
, F
, L
G
U
G
U: Geschikt voor kinderzitjes met universele goedkeuring.
UF: Geschikt voor in rijrichting gemonteerde kinderzitjes met universele goedkeuring.
L: Geschikt voor specifieke kinderzitjes. Deze kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor een bepaald automerk, voor een beperkte groep merken of semi-univer-
seel zijn.
B: een geïntegreerd kinderzitje dat goedgekeurd is voor vervoer van kinderen in de betrokken gewichtsgroep.
X: deze plaats is niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep.
A
Zet de rugleuning beter rechtop.
B
Volvo adviseert: Volvo-babyzitje (typegoedkeuring E1 04301146).
C
Volvo adviseert: Tegen de rijrichting in geplaatst omkeerbaar Volvo-zitje (typegoedkeuring E5 04192); tegen de rijrichting in geplaatste Volvo-kinderzitje (typegoedkeuring E5 04212).
D
Voor kinderen in deze gewichtsgroep adviseert Volvo een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje.
E
Volvo adviseert: In de rijrichting geplaatst omkeerbaar Volvo-zitje (typegoedkeuring E5 04192); verhogingskussen met of zonder rugleuning (typegoedkeuring E5 04216); Volvo-kinderzitje met rugleuning (type-
goedkeuring E1 04301169); Volvo-kinderzitje (typegoedkeuring E1 04301312).
F
Volvo adviseert: geïntegreerd kinderzitje (typegoedkeuring E5 04218).
G
Volvo adviseert: Verhogingskussen met of zonder rugleuning (typegoedkeuring E5 04216); Volvo-kinderzitje met rugleuning (typegoedkeuring E1 04301169); Volvo-kinderzitje (typegoedkeuring E1
04301312).
||
VEILIGHEID
84
Tabel voor de XC90 Excellence
Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde airbag, alleen tegen de rijrich-
ting in geplaatste kinderzitjes)
Voorstoel (met geactiveerde airbag, alleen in de rijrichting
geplaatste kinderzitjes)
Achterbank
Groep 0
max. 10 kg
U
A, B
, L
X
U
A, B
, L
Groep 0+
max. 13 kg
U
A, B
, L
X
U
A, B
, L
Groep 1
9-18 kg
L
C
UF
A, D
U
A
, L
C
Groep 2
15-25 kg
L
C
UF
A, E
U
A, E
, L
C
VEILIGHEID
85
Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde airbag, alleen tegen de rijrich-
ting in geplaatste kinderzitjes)
Voorstoel (met geactiveerde airbag, alleen in de rijrichting
geplaatste kinderzitjes)
Achterbank
Groep 3
22–36 kg
X
UF
A, F
U
A, F
, L
U: Geschikt voor kinderzitjes met universele goedkeuring.
UF: Geschikt voor in rijrichting gemonteerde kinderzitjes met universele goedkeuring.
L: Geschikt voor specifieke kinderzitjes. Deze kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor een bepaald automerk, voor een beperkte groep merken of semi-univer-
seel zijn.
X: deze plaats is niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep.
A
Zet de rugleuning beter rechtop.
B
Volvo adviseert: Volvo-babyzitje (typegoedkeuring E1 04301146).
C
Volvo adviseert: Tegen de rijrichting in geplaatst omkeerbaar Volvo-zitje (typegoedkeuring E5 04192).
D
Voor kinderen in deze gewichtsgroep adviseert Volvo een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje.
E
Volvo adviseert: In de rijrichting geplaatst omkeerbaar Volvo-zitje (typegoedkeuring E5 04191); verhogingskussen met of zonder rugleuning (typegoedkeuring E5 04216); Volvo-kinderzitje met rugleuning (type-
goedkeuring E1 04301169).
F
Volvo adviseert: Verhogingskussen met of zonder rugleuning (typegoedkeuring E5 04216); Volvo-kinderzitje met rugleuning (typegoedkeuring E1 04301169).
WAARSCHUWING
Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrich-
ting in geplaatst kinderzitje op de passagiers-
stoel voorin, wanneer de passagiersairbag
geactiveerd is.
Gerelateerde informatie
Kinderzitje (p. 78)
Bovenste bevestigingspunten voor kinderzi-
tjes (p. 80)
Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes
(p. 87)
Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes
(p. 91)
VEILIGHEID
86
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten
De auto is voorzien van i-Size/ISOFIX
4
-bevesti-
gingspunten voor kinderzitjes op de tweede zitrij.
i-Size/ISOFIX is een bevestigingssysteem voor
kinderzitjes dat gebaseerd is op een internatio-
nale norm.
Houd u altijd aan de montage-instructies van de
fabrikant, wanneer u een kinderzitje/babyzitje aan
de i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten vastzet.
Positie van de bevestigingspunten
Symbolen
4
achter op de rugbekleding geven de positie
van de bevestigingspunten aan.
Achter de onderkant van de rugleuningen op de
beide buitenste zitplaatsen van de tweede zitrij
gaan de bevestigingspunten voor het i-Size/
ISOFIX-systeem schuil.
Duw het zitkussen van de zitplaats omlaag om bij
de bevestigingspunten te komen.
Gerelateerde informatie
Kinderzitje (p. 78)
Bovenste bevestigingspunten voor kinderzi-
tjes (p. 80)
Onderste bevestigingspunten voor kinderzi-
tjes (p. 81)
Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes
(p. 91)
Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes
(p. 87)
4
Naam en symbool verschillen per markt.
VEILIGHEID
}}
* Optie/accessoire.
87
Plaatsingstabel voor ISOFIX-
kinderzitjes
De tabel geeft aanbevelingen voor de te gebrui-
ken ISOFIX-kinderzitjes op de verschillende zit-
plaatsen en voor de desbetreffende gewichts-
groepen.
Het kinderzitje moet zijn goedgekeurd conform
UN Reg R44 en de producent van het zitje moet
het desbetreffende automodel op de lijst met
compatibele auto's vermelden.
N.B.
Neem, voordat u een kinderzitje in de auto
monteert, altijd het hoofdstuk "Kinderzitjes"
door.
Tabel voor de XC90 Twin Engine
Gewicht Afmetingscate-
gorie
A
Type kinderzitje Voorstoel (met
gedeactiveerde air-
bag, alleen tegen
de rijrichting in
geplaatste kinderzi-
tjes)
B
Voorstoel (met
geactiveerde air-
bag, alleen in de
rijrichting geplaat-
ste kinderzitjes)
B
Buitenste zit-
plaatsen, tweede
zitrij
Middelste zit-
plaats, tweede
zitrij
Derde zitrij*
Groep 0
max. 10 kg
E
Tegen rijrichting in
geplaatst babyzitje
IL
B, C
, X
D
X
IL
C
X X
Groep 0+
max. 13 kg
E
Tegen rijrichting in
geplaatst babyzitje
IL
B, C
, X
D
X
IL
C
X XC
Tegen rijrichting in
geplaatst kinderzitje
D
Tegen rijrichting in
geplaatst kinderzitje
||
VEILIGHEID
* Optie/accessoire.
88
Gewicht Afmetingscate-
gorie
A
Type kinderzitje Voorstoel (met
gedeactiveerde air-
bag, alleen tegen
de rijrichting in
geplaatste kinderzi-
tjes)
B
Voorstoel (met
geactiveerde air-
bag, alleen in de
rijrichting geplaat-
ste kinderzitjes)
B
Buitenste zit-
plaatsen, tweede
zitrij
Middelste zit-
plaats, tweede
zitrij
Derde zitrij*
Groep 1
9–18 kg
A
In rijrichting geplaatst
kinderzitje
X
IL
B, E
, X
D
IL
E
, IUF
E
X XB
In rijrichting geplaatst
kinderzitje
B1
In rijrichting geplaatst
kinderzitje
C
Tegen rijrichting in
geplaatst kinderzitje
IL
B
, X
D
X
IL
F
X X
D
Tegen rijrichting in
geplaatst kinderzitje
IL: Geschikt voor bepaalde ISOFIX-kinderzitjes. Deze kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor een bepaald automerk, voor een beperkte groep merken of semi-
universeel zijn.
IUF: Geschikt voor in de rijrichting geplaatste ISOFIX-kinderzitjes met een universele goedkeuring voor gebruik voor kinderen in de betrokken gewichtsgroep.
X: Niet geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes.
A
Voor kinderzitjes met een ISOFIX-systeem zijn er afmetingscategorieën om te helpen bij het kiezen van het juiste type kinderzitje. De afmetingscategorie staat aangegeven op het etiket van het kinderzitje.
B
Geschikt voor montage van ISOFIX-kinderzitjes met semi-universele goedkeuring (IL), als de auto is uitgerust met een ISOFIX-console (accessoire) (het aanbod aan accessoires verschilt per markt).
C
Volvo adviseert: Volvo-babyzitje bevestigd met ISOFIX-systeem (typegoedkeuring E1 04301146).
D
Geldt bij een auto zonder ISOFIX-console.
E
Voor kinderen in deze gewichtsgroep adviseert Volvo een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje.
F
Volvo adviseert: BeSafe iZi Kid X3 ISOfix (typegoedkeuring E5 04200).
VEILIGHEID
}}
89
Tabel voor de XC90 Excellence
Gewicht
Afmetingscategorie
A
Type kinderzitje Voorstoel (met gedeacti-
veerde airbag, alleen tegen
de rijrichting in geplaatste kin-
derzitjes)
Voorstoel (met geactiveerde
airbag, alleen in de rijrichting
geplaatste kinderzitjes)
Achterbank
Groep 0
max. 10 kg
E Tegen rijrichting in geplaatst babyzitje X X
IL
B
Groep 0+
max. 13 kg
E Tegen rijrichting in geplaatst babyzitje
X X
IL
B
C Tegen rijrichting in geplaatst kinderzitje
D Tegen rijrichting in geplaatst kinderzitje
||
VEILIGHEID
90
Gewicht
Afmetingscategorie
A
Type kinderzitje Voorstoel (met gedeacti-
veerde airbag, alleen tegen
de rijrichting in geplaatste kin-
derzitjes)
Voorstoel (met geactiveerde
airbag, alleen in de rijrichting
geplaatste kinderzitjes)
Achterbank
Groep 1
9–18 kg
A In rijrichting geplaatst kinderzitje
X X
IL
C
, IUF
C
B In rijrichting geplaatst kinderzitje
B1 In rijrichting geplaatst kinderzitje
C Tegen rijrichting in geplaatst kinderzitje
X X IL
D Tegen rijrichting in geplaatst kinderzitje
IL: Geschikt voor bepaalde ISOFIX-kinderzitjes. Deze kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor een bepaald automerk, voor een beperkte groep merken of semi-
universeel zijn.
IUF: Geschikt voor in de rijrichting geplaatste ISOFIX-kinderzitjes met een universele goedkeuring voor gebruik voor kinderen in de betrokken gewichtsgroep.
X: Niet geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes.
A
Voor kinderzitjes met een ISOFIX-systeem zijn er afmetingscategorieën om te helpen bij het kiezen van het juiste type kinderzitje. De afmetingscategorie staat aangegeven op het etiket van het kinderzitje.
B
Volvo adviseert: Volvo-babyzitje bevestigd met ISOFIX-systeem (typegoedkeuring E1 04301146).
C
Voor kinderen in deze gewichtsgroep adviseert Volvo een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje.
WAARSCHUWING
Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrich-
ting in geplaatst kinderzitje op de passagiers-
stoel voorin, wanneer de passagiersairbag
geactiveerd is.
N.B.
Als een i-Size/ISOFIX-kinderzitje geen afme-
tingscategorie heeft, moet het automodel op
de voertuiglijst van het kinderzitje staan.
N.B.
Volvo raadt u aan om contact op te nemen
met een erkende Volvo-dealer voor de i-Size/
ISOFIX-kinderzitjes die Volvo adviseert.
Gerelateerde informatie
Kinderzitje (p. 78)
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten (p. 86)
Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes
(p. 91)
Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de vei-
ligheidsgordel in de auto gebruiken (p. 82)
VEILIGHEID
* Optie/accessoire.
91
Plaatsingstabel voor i-Size-
kinderzitjes
De tabel geeft aanbevelingen voor de te gebrui-
ken i-Size-kinderzitjes op de verschillende zit-
plaatsen en voor de desbetreffende gewichts-
groepen.
Het kinderzitje moet zijn goedgekeurd conform
UN Reg R129.
N.B.
Neem, voordat u een kinderzitje in de auto
monteert, altijd het hoofdstuk "Kinderzitjes"
door.
Tabel voor de XC90 Twin Engine
Type kinderzitje Voorstoel (met gedeactiveerde
airbag, alleen tegen de rijrich-
ting in geplaatste kinderzitjes)
Voorstoel (met geactiveerde
airbag, alleen in de rijrichting
geplaatste kinderzitjes)
Buitenste zitplaatsen,
tweede zitrij
Middelste zitplaats,
tweede zitrij
Derde zitrij*
i-Size-kinderzitje X X
i-U
A
X X
i-U: Geschikt voor i-Size-kinderzitje met "universele" goedkeuring dat in of tegen de rijrichting in geplaatst is.
X: Niet geschikt voor kinderzitjes met universele goedkeuring.
A
Volvo adviseert een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje voor deze categorie.
Tabel voor de XC90 Excellence
Type kinderzitje Voorstoel (met gedeactiveerde airbag, alleen tegen de rij-
richting in geplaatste kinderzitjes)
Voorstoel (met geactiveerde airbag, alleen in de rijrichting
geplaatste kinderzitjes)
Achterbank
i-Size-kinderzitje X X X
X: Niet geschikt voor kinderzitjes met universele goedkeuring.
Gerelateerde informatie
Kinderzitje (p. 78)
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten (p. 86)
Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes
(p. 87)
Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de vei-
ligheidsgordel in de auto gebruiken (p. 82)
VEILIGHEID
* Optie/accessoire.
92
Geïntegreerd kinderzitje*
In het geïntegreerde kinderzitje op de middelste
zitplaats van de tweede zitrij kunnen kinderen
comfortabel en veilig meerijden.
Het geïntegreerde kinderzitje is speciaal ontwik-
keld om kinderen optimale bescherming te bie-
den. In combinatie met de aanwezige veiligheids-
gordel is het geïntegreerde kinderzitje goedge-
keurd voor kinderen met een gewicht van 15 tot
36 kg en een lengte van minimaal 97 cm.
Goede positie: de gordel loopt midden over de schouder.
Zorg alvorens weg te rijden dat:
het geïntegreerde kinderzitje in de vergren-
delde stand staat
de hoofdsteun op dezelfde hoogte staat als
het hoofd van uw kind, zodat de hoofdsteun
zo mogelijk het hele achterhoofd bedekt
de veiligheidsgordel goed strak langs het
lichaam van het kind loopt en nergens slap
hangt of verdraaid is
de veiligheidsgordel niet tegen de nek van
het kind aankomt of onder de schouder
langs loopt
de heupgordel laag over het bekken loopt,
zodat deze maximale bescherming biedt.
WAARSCHUWING
Volvo adviseert u reparatie- en vervangings-
werk over te laten aan een erkende Volvo-
werkplaats. Verricht geen wijzigingen in of
aanpassingen aan het geïntegreerde kinder-
zitje. Als een geïntegreerd kinderzitje aan
grote krachten heeft blootgestaan zoals tij-
dens een aanrijding, moet u het geïnte-
greerde kinderzitje in zijn geheel vervangen.
Ook als het geïntegreerde kinderzitje er intact
uitziet, kunnen er toch beschermende eigen-
schappen verloren zijn gegaan. Het geïnte-
greerde kinderzitje moet ook worden vervan-
gen als het erg versleten is.
WAARSCHUWING
Bij het negeren van de instructies voor het
geïntegreerde kinderzitje kan het kind in geval
van een ongeluk ernstig letsel oplopen.
Gerelateerde informatie
Kinderen en veiligheid (p. 77)
Geïntegreerd kinderzitje uitklappen* (p. 93)
Geïntegreerd kinderzitje inklappen* (p. 93)
VEILIGHEID
}}
* Optie/accessoire.
93
Geïntegreerd kinderzitje uitklappen*
Om het geïntegreerde kinderzitje op de middel-
ste zitplaats van de tweede zitrij te gebruiken
moet u het eerst uitklappen.
Trek de handgreep naar voren en omhoog
om het kinderzitje vrij te geven.
Duw het kinderzitje naar achteren om het te
vergrendelen.
WAARSCHUWING
Bij het negeren van de instructies voor het
geïntegreerde kinderzitje kan het kind in geval
van een ongeluk ernstig letsel oplopen.
Gerelateerde informatie
Geïntegreerd kinderzitje* (p. 92)
Geïntegreerd kinderzitje inklappen* (p. 93)
Geïntegreerd kinderzitje inklappen*
Het geïntegreerde kinderzitje op de middelste
zitplaats van de tweede zitrij moet na gebruik
weer worden ingeklapt.
Trek de handgreep naar voren om het zitje
vrij te geven.
||
VEILIGHEID
* Optie/accessoire.
94
Duw het zitje met uw hand omlaag om het
zitje te vergrendelen.
BELANGRIJK
Controleer voordat u het kinderzitje weer
neerklapt of er geen losse voorwerpen (zoals
stukken speelgoed) in het gebied onder het
zitje liggen.
N.B.
Bij het inklappen van rugleuningen achter
moet eerst het kinderzitje worden neerge-
klapt.
Gerelateerde informatie
Geïntegreerd kinderzitje* (p. 92)
Geïntegreerd kinderzitje uitklappen* (p. 93)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIE-
NING
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
96
Instrumenten en bediening, auto
met stuur links
In de overzichten wordt aangegeven waar dis-
plays en bedieningselementen dicht bij de
bestuurder zitten.
Display/functie/bediening
Stadslicht, dagrijlicht, dimlicht, groot licht,
richtingaanwijzers, mistachterlicht, op nul
zetten van dagtellers
Stuurpaddles om handmatig te schake-
len met automatische transmissie*
Head-updisplay*
Bestuurdersdisplay
Wissers en sproeiers, regensensor*
Display/functie/bediening
Rechter knoppenset op het stuur
Stuurwielafstelling
Claxon
Linker knoppenset op het stuur
Motorkap openen
Displayverlichting, achterklep ontgrende-
len, achterklep openen/sluiten*, koplam-
phoogteregeling van halogeenkoplampen
Display/functie/bediening
Leeslampjes en interieurverlichting voorin
Panoramadak*
Display in plafondconsole
Handmatige dimfunctie van achteruitkijk-
spiegel
Display/functie/bediening
Middendisplay
Alarmlichten, maximale ontwaseming/
elektrische voorruitverwarming*, media,
dashboardkastje openen
Schakelhendel/keuzehendel
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire.
97
Display/functie/bediening
Startknop
Rijmodusknop*
Parkeerrem
Automatische rem bij stilstand
Display/functie/bediening
Geheugens voor instellingen van:
elektrisch bedienbare voorstoel*
Buitenspiegels
Head-updisplay*
Portier openen, portieren en achterklep
vergrendelen/ontgrendelen
Display/functie/bediening
Elektrisch bedienbare ruiten, buitenspie-
gels
Instelling van voorstoel
Instrumenten en bediening, auto
met stuur rechts
In de overzichten wordt aangegeven waar dis-
plays en bedieningselementen dicht bij de
bestuurder zitten.
Display/functie/bediening
Stadslicht, dagrijlicht, dimlicht, groot licht,
richtingaanwijzers, mistachterlicht, op nul
zetten van dagtellers
Stuurpaddles om handmatig te schake-
len met automatische transmissie*
Head-updisplay*
Bestuurdersdisplay
Wissers en sproeiers, regensensor*
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
98
Display/functie/bediening
Rechter knoppenset op het stuur
Displayverlichting, achterklep openen,
achterklep* openen/sluiten
Motorkap openen
Claxon
Stuurwielafstelling
Linker knoppenset op het stuur
Display/functie/bediening
Leeslampjes en interieurverlichting voorin
Panoramadak*
Display in plafondconsole
Handmatige dimfunctie van achteruitkijk-
spiegel
Display/functie/bediening
Middendisplay
Alarmlichten, maximale ontwaseming/
elektrische voorruitverwarming*, media,
dashboardkastje openen
Schakelhendel/keuzehendel
Display/functie/bediening
Startknop
Rijmodusknop*
Parkeerrem
Automatische rem bij stilstand
Display/functie/bediening
Geheugens voor instellingen van:
elektrisch bedienbare voorstoel*
Buitenspiegels
Head-updisplay*
Portier openen, portieren en achterklep
vergrendelen/ontgrendelen
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
99
Display/functie/bediening
Elektrisch bedienbare ruiten, buitenspie-
gels
Instelling van voorstoel
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
100
Bestuurdersdisplay
Het bestuurdersdisplay geeft informatie weer
over de auto en het rijden.
Van het bestuurdersdisplay maken deel uit
meters, indicatoren en controle- en waarschu-
wingssymbolen. Wat er op het bestuurdersdisplay
wordt weergegeven, hangt af van de uitrusting,
instellingen en de op dat moment actieve func-
ties van de auto.
WAARSCHUWING
Bij storingen in het bestuurdersdisplay kan
mogelijk geen informatie over het remsys-
teem, de airbags of andere veiligheidssyste-
men worden weergegeven. U kunt de status
van de autosystemen dan niet controleren en
evenmin waarschuwingen en informatie ont-
vangen.
WAARSCHUWING
Maak geen gebruik van de auto, als het
bestuurdersdisplay na de activering/start
dooft of niet oplicht of als het bestuurdersdis-
play of delen ervan onleesbaar zijn. Bezoek
onmiddellijk een werkplaats. Geadviseerd
wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Positie op het bestuurdersdisplay:
Links In het midden Rechts
Snelheidsmeter Controle- en waarschuwingssymbolen
Toerenteller
A
Dagtellers Buitentemperatuur
Hybridemeter
A
Kilometerteller Klok Schakelindicator
Informatie over cruisecontrol en
snelheidsbegrenzer
Meldingen, in bepaalde gevallen met grafische voorstellin-
gen
Rijmodus
(Hybrid, Off Road, Pure, Power of AWD)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
101
Links In het midden Rechts
Verkeersbordinformatie*
Informatie over portieren en gordels Brandstofmeter
- Laadstatus Hybridemeter
- Mediaspeler Actieradius op tank
-
Navigatiekaart*
Actieradius op accu
- Telefoon Momentaan brandstofverbruik
- Stembediening Appmenu (te activeren met de knoppenset op het stuur-
wiel)
-
Kompas
A
-
A
Afhankelijk van de gekozen rijmodus.
Positie van flexibel symbool
Voorbeeld met controlesymbool op een 12 inch bestuur-
dersdisplay.
In het midden van het bestuurdersdisplay kunnen
verschillende symbolen verschijnen afhankelijk
van het type melding. Het symbool kan bestaan
uit een controle- of waarschuwingssymbool of uit
een animatie bestaande uit een groeiend sym-
bool.
Bestuurdersdisplay activeren
Het bestuurdersdisplay wordt geactiveerd zodra
er een portier wordt geopend, dat wil zeggen in
contactslotstand 0. Het bestuurdersdisplay dooft,
als het enige tijd niet wordt gebruikt. Om het
weer te activeren moet u het volgende doen:
Bedien het rempedaal.
Draai de startknop naar contactslotstand I.
Open een van de portieren.
Gerelateerde informatie
Instellingen voor bestuurdersdisplay (p. 102)
Controlesymbolen op bestuurdersdisplay
(p. 105)
Waarschuwingssymbolen op bestuurdersdis-
play (p. 107)
Applicatiemenu op bestuurdersdisplay
(p. 115)
Licentieovereenkomst voor bestuurdersdis-
play (p. 110)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
102
Instellingen voor bestuurdersdisplay
Instellingen voor het bestuurdersdisplay zijn te
verrichten in het applicatiemenu van het bestuur-
dersdisplay en in het menu
Instellingen van het
middendisplay.
Instellingen in het applicatiemenu
In het appmenu is te kiezen welke informatie op
het bestuurdersdisplay moet verschijnen:
boordcomputer
mediaspeler
telefoon
navigatiesysteem*.
Het applicatiemenu van het bestuurdersdisplay is
te openen en te bedienen via de rechter stuur-
knoppenset, zie het artikel "Applicatiemenu op
bestuurdersdisplay bedienen".
Instellingen op middendisplay
Informatietype kiezen
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car Displays Opties
bestuurdersdisplay
.
3. Kies wat er op de achtergrond moet verschij-
nen:
Geen info in achtergrond tonen
Info huidige gespeelde media tonen
Navigatie ook tonen zonder
ingestelde route.
Thema kiezen
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car Displays Toon skins
3. Kies thema (uiterlijk) van het bestuurdersdis-
play:
Glass
Minimalistic
Performance
Chrome Rings.
Taal kiezen
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
Systeem Systeemtaal om een
taal te kiezen.
> Een wijziging werkt door op de taal op alle
niveaus.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersdisplay (p. 100)
Applicatiemenu op bestuurdersdisplay
(p. 115)
Instellingsscherm (p. 180)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
103
Hybridespecifieke informatie
Het hangt van de gekozen rijmodus af welke
instrumenten en functies op het bestuurdersdis-
play verschijnen. De instrumenten helpen u de
auto zo zuinig mogelijk te besturen.
De auto slaat ook verbruiksinfo die in de vorm
van staafdiagrammen te bekijken is, zie het artikel
"Verbruiksinfo weergeven op het middendisplay".
Hybridemeter
De hybridemeter geeft op uiteenlopende manie-
ren het verband aan tussen het benutte en het
beschikbare vermogen van de elektromotor.
Hybride-unieke symbolen
Geeft het beschikbare vermogen van
de elektromotor. Een gevuld symbool
betekent dat de elektromotor wordt
gebruikt.
Een niet-gevuld symbool betekent dat
de elektromotor niet wordt gebruikt.
Geeft het vermogensniveau aan waar-
bij de verbrandingsmotor aanslaat. Een
gevuld symbool betekent dat de ver-
brandingsmotor wordt gebruikt.
Geeft het vermogensniveau aan waar-
bij de verbrandingsmotor aanslaat. Een
niet-gevuld symbool betekent dat de
verbrandingsmotor niet wordt gebruikt.
Indicatie die aangeeft dat de hybride-
accu wordt opgeladen, zoals bij lichte
druk op het rempedaal.
Informatie afkomstig van de boordcom-
puter: actieradius op de accu, indicator
eDTE (Electrical Distance To Empty).
Geeft de afstand aan die bij benade-
ring kan worden afgelegd op de resterende hoe-
veelheid stroom in de hybride-accu.
Het symbool hoort bij de hybridemeter
rechts onderaan op het instrumenten-
paneel.
Beschikbaar vermogen elektromotor
Hybridemeter.
Rechts onderaan op het instrumentenpaneel zit
een hybridemeter. De meter geeft de resterende
hoeveelheid stroom in de accu aan. Deze energie
wordt niet alleen gebruikt voor de elektromotor
maar ook voor de koeling of verwarming van de
auto.
Gewenst vermogen
De wijzer van de hybridemeter geeft het door u
gewenste motorvermogen aan op basis van de
stand van het gaspedaal. Hoe groter de uitslag
op de schaal, hoe groter het gewenste vermogen
in de actuele versnelling. De markering tussen de
bliksemschicht en de druppel geeft het punt aan
waarop de elektromotor stopt en de verbran-
dingsmotor verder gaat.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
104
Bijvoorbeeld:
De auto is gestart maar staat stil, geen vermogensvraag.
De elektromotor is niet in staat het gevraagde motorver-
mogen te leveren, zodat de verbrandingsmotor aanslaat.
De auto genereert stroom voor de accu en de accu
wordt opgeladen bij lichte druk op het rempedaal of bij
het afremmen op de motor op een aflopende helling.
Functies "Hold" en "Charge"
Het symbool op de hybridemeter geeft aan
dat
Hold of Charge geactiveerd is. Zie voor
meer informatie hierover het artikel "Ladings-
graad hybride-accu handhaven of verhogen tij-
dens het rijden".
Gerelateerde informatie
Rijstatistieken tonen op het bestuurdersdis-
play (p. 178)
Verbruiksinfo weergeven op het middendis-
play (p. 179)
Bestuurdersdisplay (p. 100)
Rijmodi (p. 417)
Hybridespecifieke symbolen en meldingen
(p. 469)
Ladingsgraad hybride-accu handhaven of
verhogen tijdens het rijden (p. 421)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
105
Controlesymbolen op
bestuurdersdisplay
De controlesymbolen attenderen u erop dat de
bijbehorende functies ingeschakeld zijn, de des-
betreffende systemen actief zijn of dat er storin-
gen of gebreken zijn opgetreden.
Symbool Betekenis
Informatie, lees displaymelding
Bij een afwijking in een van de
autosystemen gaat het informatie-
symbool branden op het bestuur-
dersdisplay en verschijnt er een
displaytekst. Het informatiesymbool
kan ook gaan branden in combina-
tie met andere symbolen.
Storing in remsysteem
Het symbool brandt bij een storing
in de parkeerrem.
Storing in ABS
Als het symbool brandt, is het sys-
teem defect. Het normale remsys-
teem van de auto werkt dan nog
wel, zij het zonder ABS-regeling.
Symbool Betekenis
Automatische rem aan
Het symbool brandt, wanneer de
functie actief is en de bedrijfsrem
of parkeerrem ingrijpen. De rem
zorgt dat de auto stil blijft staan,
nadat deze tot stilstand is geko-
men.
Bandenspanningssysteem
Het symbool brandt bij een te lage
bandenspanning. Bij een storing in
het bandenspanningssysteem gaat
het symbool eerst ca. 1 minuut
knipperen en vervolgens perma-
nent branden. Dit kan komen door-
dat het systeem niet als beoogd
een lage bandenspanning kan
registreren of daarvoor waarschu-
wen.
Uitlaatgasreinigingssysteem
Bij een storing in het uitlaatgasrei-
nigingssysteem kan na een motor-
start het symbool gaan branden.
Rijd voor een controle naar een
werkplaats. Volvo adviseert u con-
tact op te nemen met een erkende
Volvo-werkplaats.
Symbool Betekenis
Richtingaanwijzer links en
rechts
De symbolen knipperen als de rich-
tingaanwijzers worden gebruikt.
stadslichten
Het symbool brandt, wanneer de
stadslichten zijn ingeschakeld.
Fout in het koplampsysteem
Het symbool brandt, als er een sto-
ring is opgetreden in het ABL
(Active Bending Lights) of als er
een andere storing is opgetreden
in het koplampsysteem.
Automatisch groot licht aan
Het symbool brandt met blauw licht
als het automatisch groot licht aan
is.
Automatisch groot licht uit
Het symbool brandt met wit licht
als het automatisch groot licht uit
is.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
106
Symbool Betekenis
Groot licht aan
Het symbool brandt, wanneer u het
groot licht voert of grootlichtsigna-
len geeft.
Automatisch groot licht aan
Het symbool brandt met blauw licht
als het automatisch groot licht aan
is. Stadslichten zijn ingeschakeld.
Automatisch groot licht uit
Het symbool brandt met wit licht
als het automatisch groot licht uit
is. Stadslichten zijn ingeschakeld.
Groot licht aan
Het symbool brandt, wanneer het
groot licht en de stadslichten zijn
ingeschakeld.
Mistachterlicht aan
Het symbool brandt, wanneer het
mistachterlicht is ingeschakeld.
Regensensor aan
Dit symbool brandt, wanneer de
regensensor aanstaat.
Symbool Betekenis
Preconditioning aan
Het symbool brandt, wanneer de
motor- en interieurverwarming/
airconditioning voor preconditio-
ning van de auto zorgen.
Stabiliteitsregeling
Het knipperende symbool geeft
aan dat de stabiliteitsregeling
werkt. Als het symbool continu
brandt is er sprake van een storing
in het systeem.
Stabiliteitsregeling, Sport-stand
Het symbool brandt, wanneer de
Sport-stand is geactiveerd. De
Sport-stand maakt een actievere
rijervaring mogelijk. Het systeem
registreert dan of de gaspedaal- en
stuurwielbediening alsook het
bochtenwerk aan te merken zijn als
sportiever dan normaal, waarna het
systeem toestaat dat de achtertrein
een gecontroleerde vorm van slip-
pen vertoont voordat het ingrijpt en
de auto stabiliseert.
Symbool Betekenis
Rijbaanassistent
Wit symbool: Rijbaanassistent aan
en wegbelijning is waargenomen.
Grijs symbool: Rijbaanassistent aan
en wegbelijning is niet waargeno-
men.
Geel lampje: Rijbaanassistent
waarschuwt/grijpt in.
Rijbaanassistent en regensen-
sor
Wit symbool: Rijbaanassistent aan
en wegbelijning is waargenomen.
De regensensor is aan.
Grijs symbool: Rijbaanassistent aan
en wegbelijning is niet waargeno-
men. De regensensor is aan.
Waarschuwing voor portier, motorkap,
achterklep en tankvulklep
Als een portier, motorkap, achterklep of tankvul-
klep niet goed dichtstaat, gaat het informatie- of
waarschuwingssymbool op het bestuurdersdis-
play branden in combinatie met een grafische
voorstelling.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
107
Gerelateerde informatie
Bestuurdersdisplay (p. 100)
Waarschuwingssymbolen op bestuurdersdis-
play (p. 107)
Portier- en gordelwaarschuwing (p. 68)
Waarschuwingssymbolen op
bestuurdersdisplay
De waarschuwingssymbolen attenderen u erop
dat de bijbehorende belangrijke functies/syste-
men ingeschakeld zijn of dat er ernstige storin-
gen of gebreken zijn opgetreden.
WAARSCHUWING
Als de remvloeistof onder het MIN-niveau in
het remvloeistofreservoir ligt, mag u pas ver-
der rijden als de remvloeistof is bijgevuld.
Het remvloeistofverlies moet door een werk-
plaats worden gecontroleerd. Volvo adviseert
u daarvoor contact op te nemen met een
erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
Als de rem- en ABS-symbolen tegelijkertijd
branden, bestaat de kans dat de achtertrein
bij krachtig afremmen slipt.
Symbool Betekenis
Waarschuwing
Het rode waarschuwingssymbool
gaat branden, wanneer er een sto-
ring is geregistreerd die van
invloed kan zijn op de veiligheid
en/of de rijeigenschappen van de
auto. Er verschijnt tegelijkertijd een
verklarende tekstmelding op het
bestuurdersdisplay. Het waarschu-
wingssymbool kan ook gaan bran-
den in combinatie met andere sym-
bolen.
Gordelwaarschuwing
Het lampje brandt als u of de voor-
passagier geen veiligheidsgordel
draagt of als iemand op de achter-
bank de gordel heeft losgenomen.
Airbags
Als het symbool tijdens het rijden
oplicht of blijft branden, is er een
storing geregistreerd in een van de
veiligheidssystemen van de auto.
Lees de melding op het bestuur-
dersdisplay. Volvo adviseert u con-
tact op te nemen met een erkende
Volvo-werkplaats.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
108
Symbool Betekenis
Storing in remsysteem
Als het lampje oplicht, is het rem-
vloeistofpeil mogelijk te laag.
Bezoek de dichtstbijzijnde erkende
werkplaats om het remvloeistofpeil
te laten controleren en aanpassen.
Parkeerrem aangezet
Het lampje brandt continu, wan-
neer u de parkeerrem hebt aange-
zet.
Een knipperend symbool houdt in
dat er een storing is opgetreden.
Lees de melding op het bestuur-
dersdisplay.
Symbool Betekenis
Lage oliedruk
Als het lampje tijdens het rijden
oplicht, is de druk van de motorolie
te laag. Zet de motor onmiddellijk
af en controleer het motoroliepeil.
Vul zo nodig olie bij. Als het lampje
oplicht terwijl het oliepeil in orde is,
moet u contact opnemen met een
werkplaats. Volvo adviseert u con-
tact op te nemen met een erkende
Volvo-werkplaats.
Startaccu wordt niet opgeladen
Het lampje gaat tijdens het rijden
branden, als er sprake is van een
storing in het elektrisch systeem.
Bezoek een werkplaats. Volvo advi-
seert u contact op te nemen met
een erkende Volvo-werkplaats.
Waarschuwing voor portier, motorkap,
achterklep en tankvulklep
Als een portier, motorkap, achterklep of tankvul-
klep niet goed dichtstaat, gaat het informatie- of
waarschuwingssymbool op het bestuurdersdis-
play branden in combinatie met een grafische
voorstelling.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersdisplay (p. 100)
Controlesymbolen op bestuurdersdisplay
(p. 105)
Portier- en gordelwaarschuwing (p. 68)
Veiligheid (p. 62)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
109
Buitentemperatuurmeter
De buitentemperatuurmeter staat aangegeven
op het bestuurdersdisplay.
Een sensor registreert de temperatuur buiten de
auto.
Positie van de buitentemperatuurmeter bij een 12 inch
en een 8 inch bestuurdersdisplay.
Als de auto geparkeerd heeft gestaan, is het
mogelijk dat de meter een te hoge temperatuur
aangeeft.
Wanneer de buitentemperatuur in het gebied –5
°C tot +2 °C ligt, brandt er ook een sneeuwvlok-
symbool op het bestuurdersdisplay, dat voor slip-
gevaar waarschuwt. Het sneeuwvloksymbool gaat
ook tijdelijk branden op het head-updisplay, als
de auto daarmee is uitgerust.
Instelling van de
buitentemperatuurmeter
Wijzig de eenheid voor onder meer de tempera-
tuurmeter via het hoofdscherm van het midden-
display.
Kies Instellingen Systeem
Eenheden en markeer het gewenste type
eenheden:
Metr.,Imper. of VS.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersdisplay (p. 100)
Klimaatsensoren (p. 192)
Klok
De klok is zichtbaar op zowel bestuurders- als
middendisplay.
Positie
Positie van de klok bij een 12 inch en een 8 inch
bestuurdersdisplay.
Op het middendisplay zit de klok rechts bovenaan
op de statusbalk.
In sommige situaties kan de klok op het bestuur-
dersdisplay schuilgaan achter meldingen en
informatie.
Instellingen voor tijd en datum
Kies Instellingen Systeem Datum en tijd
op het hoofdscherm van het middendisplay om
de instellingen voor tijd- en datumformaat te wij-
zigen.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
110
Stel de tijd en datum in door op de pijlen omhoog
of omlaag op het touchscreen te drukken.
Automatische tijd voor auto's met gps
Bij een auto met navigatiesysteem kunt u
Automatische tijd kiezen. De tijdzone wordt dan
automatisch ingesteld aan de hand van waar de
auto zich bevindt. Voor een bepaald type naviga-
tiesysteem moet ook de huidige locatie (land)
worden ingesteld om de juiste tijdzone te krijgen.
Als Automatische tijd niet is gekozen, stelt u
tijd en datum met de pijlen omhoog of omlaag op
het touchscreen.
Zomertijd
In sommige landen kan automatische instelling
van de zomertijd worden geselecteerd met
Auto.
Voor alle overige landen kan de zomertijd worden
ingesteld met Aan of Uit.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersdisplay (p. 100)
Instellingsscherm (p. 180)
Licentieovereenkomst voor
bestuurdersdisplay
Een licentie is een overeenkomst die toestem-
ming verleent om bepaalde handelingen te ver-
richten of het recht om gebruik te maken van
een product waar een andere rechtspersoon
octrooi of eigendomsrechten op heeft, onder de
voorwaarden vervat in de overeenkomst. Hier
volgt een Engelse versie van de overeenkomst
tussen Volvo en producenten/ontwikkelaars.
BSD 4-clause "Original" or "Old"
License
Copyright (c) 1982, 1986, 1990, 1991, 1993
The Regents of the University of California. All
rights reserved.
Redistribution and use in source and binary
forms, with or without modification, are permitted
provided that the following conditions are met:
1. Redistributions of source code must retain
the above copyright notice, this list of
conditions and the following disclaimer.
2. Redistributions in binary form must
reproduce the above copyright notice, this list
of conditions and the following disclaimer in
the documentation and/or other materials
provided with the distribution.
3. All advertising materials mentioning features
or use of this software must display the
following acknowledgement: This product
includes software developed by the
University of California, Berkeley and its
contributors.
4. Neither the name of the University nor the
names of its contributors may be used to
endorse or promote products derived from
this software without specific prior written
permission.
THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE
REGENTS AND CONTRIBUTORS ``AS IS'' AND
ANY EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES,
INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE
IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY
AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE
ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL THE
REGENTS OR CONTRIBUTORS BE LIABLE
FOR ANY DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL,
SPECIAL, EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL
DAMAGES (INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO,
PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR
SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS;
OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER
CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY,
WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY,
OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR
OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF
THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF
ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH
DAMAGE.
BSD 3-clause "New" or "Revised"
License
Copyright (c) 2011-2014, Yann Collet.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
111
Redistribution and use in source and binary
forms, with or without modification, are permitted
provided that the following conditions are met:
1. Redistributions of source code must retain
the above copyright notice, this list of
conditions and the following disclaimer.
2. Redistributions in binary form must
reproduce the above copyright notice, this list
of conditions and the following disclaimer in
the documentation and/or other materials
provided with the distribution.
3. Neither the name of the organisation nor the
names of its contributors may be used to
endorse or promote products derive from this
software without specific prior written
permission.
THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE
COPYRIGHT HOLDERS AND CONTRIBUTORS
"AS IS" AND ANY EXPRESS OR IMPLIED
WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED
TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF
MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A
PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN
NO EVENT SHALL THE COPYRIGHT HOLDER
OR CONTRIBUTORS BE LIABLE FOR ANY
DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL,
EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES
(INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO,
PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR
SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS;
OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER
CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY,
WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY,
OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR
OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF
THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF
ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH
DAMAGE.
BSD 2-clause “Simplified” license
Copyright (c) <YEAR>, <OWNER> All rights
reserved.
Redistribution and use in source and binary
forms, with or without modification, are permitted
provided that the following conditions are met:
1. Redistributions of source code must retain
the above copyright notice, this list of
conditions and the following disclaimer.
2. Redistributions in binary form must
reproduce the above copyright notice, this list
of conditions and the following disclaimer in
the documentation and/or other materials
provided with the distribution.
THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE
COPYRIGHT HOLDERS AND CONTRIBUTORS
"AS IS" AND ANY EXPRESS OR IMPLIED
WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED
TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF
MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A
PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN
NO EVENT SHALL THE COPYRIGHT OWNER
OR CONTRIBUTORS BE LIABLE FOR ANY
DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL,
EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES
(INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO,
PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR
SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS;
OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER
CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY,
WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY,
OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR
OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF
THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF
ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH
DAMAGE.
The views and conclusions contained in the
software and documentation are those of the
authors and should not be interpreted as
representing official policies, either expressed or
implied, of the FreeBSD Project.
FreeType Project License
1. 1 Copyright 1996-1999 by David Turner,
Robert Wilhelm, and Werner Lemberg
Introduction The FreeType Project is
distributed in several archive packages; some
of them may contain, in addition to the
FreeType font engine, various tools and
contributions which rely on, or relate to, the
FreeType Project. This license applies to all
files found in such packages, and which do
not fall under their own explicit license. The
license affects thus the FreeType font
engine, the test programs, documentation
and makefiles, at the very least. This license
was inspired by the BSD, Artistic, and IJG
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
112
(Independent JPEG Group) licenses, which
all encourage inclusion and use of free
software in commercial and freeware
products alike. As a consequence, its main
points are that: o We don't promise that this
software works. However, we are be
interested in any kind of bug reports. (`as is'
distribution) o You can use this software for
whatever you want, in parts or full form,
without having to pay us. (`royalty-free'
usage) o You may not pretend that you wrote
this software. If you use it, or only parts of it,
in a program, you must acknowledge
somewhere in your documentation that
you've used the FreeType code. (`credits')
We specifically permit and encourage the
inclusion of this software, with or without
modifications, in commercial products,
provided that all warranty or liability claims
are assumed by the product vendor. Legal
Terms 0. Definitions Throughout this license,
the terms `package', `FreeType Project', and
`FreeType archive' refer to the set of files
originally distributed by the authors (David
Turner, Robert Wilhelm, and Werner
Lemberg) as the `FreeType project', be they
named as alpha, beta or final release. `You'
refers to the licensee, or person using the
project, where `using' is a generic term
including compiling the project's source code
as well as linking it to form a `program' or
`executable'. This program is referred to as `a
program using the FreeType engine'. This
license applies to all files distributed in the
original FreeType archive, including all source
code, binaries and documentation, unless
otherwise stated in the file in its original,
unmodified form as distributed in the original
archive. If you are unsure whether or not a
particular file is covered by this license, you
must contact us to verify this. The FreeType
project is copyright (C) 1996-1999 by David
Turner, Robert Wilhelm, and Werner
Lemberg. All rights reserved except as
specified below. 1. No Warranty THE
FREETYPE ARCHIVE IS PROVIDED `AS IS'
WITHOUT WARRANTY OF ANY KIND,
EITHER EXPRESSED OR IMPLIED,
INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO,
WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND
FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE.
IN NO EVENT WILL ANY OF THE
AUTHORS OR COPYRIGHT HOLDERS BE
LIABLE FOR ANY DAMAGES CAUSED BY
THE USE OR THE INABILITY TO USE, OF
THE FREETYPE PROJECT. As you have not
signed this license, you are not required to
accept it. However, as the FreeType project
is copyrighted material, only this license, or
another one contracted with the authors,
grants you the right to use, distribute, and
modify it. Therefore, by using, distributing, or
modifying the FreeType project, you indicate
that you understand and accept all the terms
of this license.
2. Redistribution Redistribution and use in
source and binary forms, with or without
modification, are permitted provided that the
following conditions are met: o Redistribution
of source code must retain this license file
(`licence.txt') unaltered; any additions,
deletions or changes to the original files
must be clearly indicated in accompanying
documentation. The copyright notices of the
unaltered, original files must be preserved in
all copies of source files. o Redistribution in
binary form must provide a disclaimer that
states that the software is based in part of
the work of the FreeType Team, in the
distribution documentation. We also
encourage you to put an URL to the
FreeType web page in your documentation,
though this isn't mandatory. These conditions
apply to any software derived from or based
on the FreeType code, not just the
unmodified files. If you use our work, you
must acknowledge us. However, no fee need
be paid to us.
3. Advertising The names of FreeType's authors
and contributors may not be used to endorse
or promote products derived from this
software without specific prior written
permission. We suggest, but do not require,
that you use one or more of the following
phrases to refer to this software in your
documentation or advertising materials:
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
113
`FreeType Project', `FreeType Engine',
`FreeType library', or `FreeType Distribution'.
4. Contacts There are two mailing lists related
to FreeType: o [email protected]
Discusses general use and applications of
FreeType, as well as future and wanted
additions to the library and distribution. If you
are looking for support, start in this list if you
haven't found anything to help you in the
documentation. o [email protected]
Discusses bugs, as well as engine internals,
design issues, specific licenses, porting, etc.
o http://www.freetype.org Holds the current
FreeType web page, which will allow you to
download our latest development version and
read online documentation. You can also
contact us individually at: David Turner
<[email protected]> Robert Wilhelm
Libpng License
This copy of the libpng notices is provided for
your convenience. In case of any discrepancy
between this copy and the notices in the file
png.h that is included in the libpng distribution,
the latter shall prevail.
COPYRIGHT NOTICE, DISCLAIMER, and
LICENSE:
If you modify libpng you may insert additional
notices immediately following this sentence.
libpng versions 1.0.7, July 1, 2000, through
1.0.13, April 15, 2002, are Copyright (c)
2000-2002 Glenn Randers-Pehrson and are
distributed according to the same disclaimer and
license as libpng-1.0.6 with the following
individuals added to the list of Contributing
Authors
Simon-Pierre Cadieux
Eric S. Raymond
Gilles Vollant
and with the following additions to the disclaimer:
There is no warranty against interference with
your enjoyment of the library or against
infringement. There is no warranty that our efforts
or the library will fulfill any of your particular
purposes or needs. This library is provided with all
faults, and the entire risk of satisfactory quality,
performance, accuracy, and effort is with the user.
libpng versions 0.97, January 1998, through
1.0.6, March 20, 2000, are Copyright (c) 1998,
1999 Glenn Randers-Pehrson, and are
distributed according to the same disclaimer and
license as libpng-0.96, with the following
individuals added to the list of Contributing
Authors:
Tom Lane
Glenn Randers-Pehrson
Willem van Schaik
libpng versions 0.89, June 1996, through 0.96,
May 1997, are Copyright (c) 1996, 1997
Andreas Dilger Distributed according to the same
disclaimer and license as libpng-0.88, with the
following individuals added to the list of
Contributing Authors:
John Bowler
Kevin Bracey
Sam Bushell
Magnus Holmgren
Greg Roelofs
Tom Tanner
libpng versions 0.5, May 1995, through 0.88,
January 1996, are Copyright (c) 1995, 1996 Guy
Eric Schalnat, Group 42, Inc.
For the purposes of this copyright and license,
"Contributing Authors" is defined as the following
set of individuals:
Andreas Dilger
Dave Martindale
Guy Eric Schalnat
Paul Schmidt
Tim Wegner
The PNG Reference Library is supplied "AS IS".
The Contributing Authors and Group 42, Inc.
disclaim all warranties, expressed or implied,
including, without limitation, the warranties of
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
114
merchantability and of fitness for any purpose.
The Contributing Authors and Group 42, Inc.
assume no liability for direct, indirect, incidental,
special, exemplary, or consequential damages,
which may result from the use of the PNG
Reference Library, even if advised of the
possibility of such damage.
Permission is hereby granted to use, copy,
modify, and distribute this source code, or
portions hereof, for any purpose, without fee,
subject to the following restrictions:
1. The origin of this source code must not be
misrepresented.
2. Altered versions must be plainly marked as
such and must not be misrepresented as
being the original source.
3. This Copyright notice may not be removed or
altered from any source or altered source
distribution.
The Contributing Authors and Group 42, Inc.
specifically permit, without fee, and encourage
the use of this source code as a component to
supporting the PNG file format in commercial
products. If you use this source code in a product,
acknowledgment is not required but would be
appreciated.
A "png_get_copyright" function is available, for
convenient use in "about" boxes and the like:
printf("%s",png_get_copyright(NULL));
Also, the PNG logo (in PNG format, of course) is
supplied in the files "pngbar.png" and
"pngbar.jpg (88x31) and "pngnow.png" (98x31).
Libpng is OSI Certified Open Source Software.
OSI Certified Open Source is a certification mark
of the Open Source Initiative.
Glenn Randers-Pehrson [email protected]
April 15, 2002
MIT License
Copyright (c) <year> <copyright holders>
Permission is hereby granted, free of charge, to
any person obtaining a copy of this software and
associated documentation files (the "Software"),
to deal in the Software without restriction,
including without limitation the rights to use,
copy, modify, merge, publish, distribute,
sublicense, and/or sell copies of the Software,
and to permit persons to whom the Software is
furnished to do so, subject to the following
conditions:
The above copyright notice and this permission
notice shall be included in all copies or
substantial portions of the Software.
THE SOFTWARE IS PROVIDED "AS IS",
WITHOUT WARRANTY OF ANY KIND,
EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
LIMITED TO THE WARRANTIES OF
MERCHANTABILITY, FITNESS FOR A
PARTICULAR PURPOSE AND
NONINFRINGEMENT. IN NO EVENT SHALL
THE AUTHORS OR COPYRIGHT HOLDERS BE
LIABLE FOR ANY CLAIM, DAMAGES OR
OTHER LIABILITY, WHETHER IN AN ACTION
OF CONTRACT, TORT OR OTHERWISE,
ARISING FROM, OUT OF OR IN CONNECTION
WITH THE SOFTWARE OR THE USE OR
OTHER DEALINGS IN THE SOFTWARE.
zlib License
The zlib/libpng License Copyright (c) <year>
<copyright holders>
This software is provided 'as-is', without any
express or implied warranty. In no event will the
authors be held liable for any damages arising
from the use of this software.
Permission is granted to anyone to use this
software for any purpose, including commercial
applications, and to alter it and redistribute it
freely, subject to the following restrictions:
1. The origin of this software must not be
misrepresented; you must not claim that you
wrote the original software. If you use this
software in a product, an acknowledgment in
the product documentation would be
appreciated but is not required.
2. Altered source versions must be plainly
marked as such, and must not be
misrepresented as being the original
software.
3. This notice may not be removed or altered
from any source distribution.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
115
SGI Free Software B License Version
2.0.
SGI FREE SOFTWARE LICENSE B (Version 2.0,
Sept. 18, 2008)
Copyright (C) [dates of first publication] Silicon
Graphics, Inc. All Rights Reserved. Permission is
hereby granted, free of charge, to any person
obtaining a copy of this software and associated
documentation files (the "Software"), to deal in
the Software without restriction, including without
limitation the rights to use, copy, modify, merge,
publish, distribute, sublicense, and/or sell copies
of the Software, and to permit persons to whom
the Software is furnished to do so, subject to the
following conditions: The above copyright notice
including the dates of first publication and either
this permission notice or a reference to http://
oss.sgi.com/projects/FreeB/ shall be included in
all copies or substantial portions of the Software.
THE SOFTWARE IS PROVIDED "AS IS",
WITHOUT WARRANTY OF ANY KIND,
EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
LIMITED TO THE WARRANTIES OF
MERCHANTABILITY, FITNESS FOR A
PARTICULAR PURPOSE AND
NONINFRINGEMENT. IN NO EVENT SHALL
SILICON GRAPHICS, INC. BE LIABLE FOR ANY
CLAIM, DAMAGES OR OTHER LIABILITY,
WHETHER IN AN ACTION OF CONTRACT,
TORT OR OTHERWISE, ARISING FROM, OUT
OF OR IN CONNECTION WITH THE SOFTWARE
OR THE USE OR OTHER DEALINGS IN THE
SOFTWARE.
Except as contained in this notice, the name of
Silicon Graphics, Inc. shall not be used in
advertising or otherwise to promote the sale, use
or other dealings in this Software without prior
written authorization from Silicon Graphics, Inc.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersdisplay (p. 100)
Applicatiemenu op
bestuurdersdisplay
Via het applicatiemenu (appmenu) van het
bestuurdersdisplay krijgt u snel toegang tot de
meest gebruikte functies voor bepaalde apps.
Het appmenu op het bestuurdersdisplay is te gebruiken
in plaats van het middendisplay.
Het appmenu verschijnt op het bestuurdersdis-
play en navigatie is mogelijk via de knoppenset
rechts op het stuurwiel. Dankzij het appmenu
kunt u eenvoudig van app of appfunctie wisselen
zonder daarvoor uw handen van het stuur of uw
blik van de weg te hoeven nemen.
Functies van het appmenu
U hebt toegang tot uiteenlopende functies via
verschillende apps. Vanuit het appmenu zijn de
volgende apps en de bijbehorende appfuncties te
regelen:
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
116
App Functies
Boord-
computer
Dagteller kiezen, kiezen wat op
het bestuurdersdisplay moet
worden weergegeven en derge-
lijke.
Mediaspe-
ler
Actieve bron voor mediaspeler
kiezen.
Telefoon Contact in de gesprekslijst bel-
len.
Navigatie Routebegeleiding pauzeren, rou-
tebegeleiding naar recentelijk
gehanteerde bestemming star-
ten en dergelijke.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersdisplay (p. 100)
Overzicht van het middendisplay (p. 34)
Applicatiemenu op bestuurdersdisplay
gebruiken (p. 116)
Applicatiemenu op
bestuurdersdisplay gebruiken
Het applicatiemenu (appmenu) op het bestuur-
dersdisplay is te gebruiken via de knoppenset
rechts op het stuurwiel.
Appmenu en knoppenset rechts op het stuurwiel.
Openen/sluiten
Links/rechts
Omhoog/omlaag
Bevestigen
Appmenu openen/sluiten
Druk op Openen/sluiten (1).
(Het appmenu kan niet worden geopend als
er nog een onbevestigde melding op het
bestuurdersdisplay staat. De melding moet
eerst worden bevestigd voordat het appmenu
kan worden geopend.)
> Het appmenu wordt geopend/gesloten.
Het appmenu wordt na een periode van inactivi-
teit automatisch gesloten of na bepaalde keuzes.
Navigeren en kiezen in appmenu
1. Navigeer door de beschikbare apps door op
links of rechts (2) te drukken.
> In het appmenu verschijnen de functies
voor de vorige/volgende app.
2. Blader door de functies voor de gekozen app
door op omhoog of omlaag (3) te drukken.
3. Bevestig de actuele functie of markeer uw
keuze door op bevestigen (4) te drukken.
> De desbetreffende functie wordt geacti-
veerd, waarna in bepaalde gevallen het
appmenu wordt gesloten.
Als het appmenu weer opent, verschijnen direct
de functies voor de laatst gekozen app.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
117
Gerelateerde informatie
Applicatiemenu op bestuurdersdisplay
(p. 115)
Meldingsfuncties op bestuurders- en mid-
dendisplay (p. 119)
Meldingen op bestuurders- en
middendisplay
Op het bestuurders- en middendisplay kunnen
in uiteenlopende situaties meldingen verschijnen
om u te informeren of helpen.
Bestuurdersdisplay
Melding op bestuurdersdisplay.
Op het bestuurdersdisplay verschijnen meldingen
die voor u als bestuurder belangrijk zijn.
Afhankelijk van de andere informatie die op dit
moment wordt weergegeven, kan de positie van
de meldingen op het bestuurdersdisplay variëren.
De meldingen verdwijnen na enige tijd automa-
tisch of na eventuele bevestiging/reactie van het
bestuurdersdisplay. Als een melding moet wor-
den opgeslagen, wordt deze bewaard in de app
Auto status, die opent vanuit het appscherm op
het middendisplay.
De meldingen kunnen er verschillende uitzien en
worden mogelijk gecombineerd met grafische
voorstellingen, symbolen en knoppen om de des-
betreffende melding bijvoorbeeld te bevestigen
of in te stemmen met een bepaald verzoek.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
118
Servicemeldingen
Hier volgt een greep uit de belangrijke service-
meldingen en hun betekenis.
Melding Betekenis
Stop veilig
A
Breng de auto tot stilstand
en zet de motor af. Grote
kans op schade - bezoek
een werkplaats
B
.
Zet de motor
af
A
Breng de auto tot stilstand
en zet de motor af. Grote
kans op schade - bezoek
een werkplaats
B
.
Service
urgent Rijd
naar werk-
plaats
A
Bezoek een werkplaats
B
om
de auto onmiddellijk te laten
controleren.
Service ver-
eist
A
Bezoek een werkplaats
B
om
de auto zo spoedig mogelijk
te laten controleren.
Normaal
onderhoud
Bespreek tijd
voor onder-
houd
Het is tijd voor een service-
beurt - bezoek een werk-
plaats
B
. Verschijnt geruime
tijd vóór het geprogram-
meerde tijdstip voor de vol-
gende servicebeurt.
Melding Betekenis
Normaal
onderhoud
Onderhoud
nodig
Het is tijd voor een service-
beurt - bezoek een werk-
plaats
B
. Verschijnt op het
geprogrammeerde tijdstip
voor de volgende service-
beurt.
Normaal
onderhoud
Onderhouds-
termijn ver-
streken
Het is tijd voor een service-
beurt - bezoek een werk-
plaats
B
. Verschijnt wanneer
het geprogrammeerde tijd-
stip voor een servicebeurt is
overschreden.
Tijdelijk uit
A
De bijbehorende functie is
tijdelijk uitgeschakeld en
wordt na enige tijd rijden of
de volgende keer dat u de
motor start automatisch
opnieuw ingeschakeld.
A
Deel van een melding, verschijnt samen met gegevens over de
locatie van de storing.
B
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Middendisplay
Melding op middendisplay.
Op het middendisplay verschijnen meldingen die
voor u als bestuurder minder belangrijk zijn.
De meeste meldingen verschijnen boven de sta-
tusbalk van het middendisplay. De meldingen ver-
dwijnen na enige tijd automatisch of na eventuele
reactie uit de statusbalk. Als een melding moet
worden opgeslagen, wordt deze bewaard op het
hoofdscherm van het middendisplay.
De meldingen kunnen er verschillend uitzien en
worden mogelijk gecombineerd met grafische
voorstellingen, symbolen of een knop om bijvoor-
beeld een systeem dat aan de melding is gekop-
peld, te activeren/deactiveren.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
119
Pop-upmeldingen
In bepaalde gevallen verschijnen pop-upmeldin-
gen. Pop-upmeldingen zijn belangrijker dan mel-
dingen op de statusbalk en verdwijnen alleen na
bevestiging/actie. Meldingen die moeten worden
opgeslagen, worden bewaard op het hoofd-
scherm van het middendisplay.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersdisplay (p. 100)
Overzicht van het middendisplay (p. 34)
Meldingsfuncties op bestuurders- en mid-
dendisplay (p. 119)
Meldingen opgeslagen vanuit het bestuur-
ders- en middendisplay hanteren (p. 120)
Meldingsfuncties op bestuurders-
en middendisplay
De meldingen op het bestuurdersdisplay en mid-
dendisplay zijn te hanteren met de knoppenset
rechts op het stuurwiel en op de schermen van
het middendisplay.
Bestuurdersdisplay
Melding op bestuurdersdisplay en knoppenset rechts op
het stuurwiel.
Links/rechts
Bevestigen
Bepaalde meldingen op het bestuurdersdisplay
worden gecombineerd met een of meer knoppen
om de desbetreffende meldingen bijvoorbeeld te
bevestigen of in te stemmen met een bepaald
verzoek.
Nieuwe melding hanteren
Voor meldingen met knoppen:
1. Navigeer door de beschikbare knoppen door
op links of rechts (1) te drukken.
2. Bevestig uw keuze door te drukken op
bevestigen (2).
> De melding verdwijnt van het bestuurders-
display.
Voor meldingen zonder knoppen:
Sluit de melding door op bevestigen (2) te
drukken of doe niets, waarna de melding
enige tijd later automatisch verdwijnt.
> De melding verdwijnt van het bestuurders-
display.
Als een melding moet worden opgeslagen, wordt
deze bewaard in de app
Auto status, die opent
vanuit het appscherm op het middendisplay. In
verband hiermee verschijnt de melding
Autobericht opgesl. in app Autostatus op het
middendisplay.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
120
Middendisplay
Melding op middendisplay.
Bepaalde meldingen op het middendisplay heb-
ben een knop (of meerdere knoppen in pop-
upmeldingen) om bijvoorbeeld een functie te
activeren/deactiveren die aan de melding gekop-
peld is.
Nieuwe melding hanteren
Voor meldingen met knoppen:
Druk op de knop om de maatregel uit te voe-
ren of laat de melding automatisch na een
poosje gesloten worden.
> De melding verdwijnt van de statusbalk.
Voor meldingen zonder knoppen:
Sluit de melding door erop te drukken of doe
niets, waarna de melding enige tijd later
automatisch verdwijnt.
> De melding verdwijnt van de statusbalk.
Als een melding moet worden opgeslagen, wordt
deze bewaard op het hoofdscherm van het mid-
dendisplay.
Gerelateerde informatie
Meldingen op bestuurders- en middendisplay
(p. 117)
Meldingen opgeslagen vanuit het bestuur-
ders- en middendisplay hanteren (p. 120)
Meldingen opgeslagen vanuit het
bestuurders- en middendisplay
hanteren
Meldingen die zijn opgeslagen vanuit het
bestuurders- en middendisplay worden in beide
gevallen gehanteerd in het middendisplay.
Meldingen opgeslagen vanuit het
bestuurdersdisplay
Opgeslagen meldingen en beschikbare opties in de app
Auto status.
Meldingen die op het bestuur-
dersdisplay zijn weergegeven
en die opgeslagen moeten
worden, worden bewaard in de
app
Auto status op het mid-
dendisplay. In verband hiermee
verschijnt de melding
Autobericht opgesl. in app Autostatus op het
middendisplay.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
121
Opgeslagen melding lezen
Lees de opgeslagen melding direct:
Druk op de knop rechts van de melding
Autobericht opgesl. in app Autostatus in
het middendisplay.
> De opgeslagen melding verschijnt in de
app
Auto status.
Lees de opgeslagen melding achteraf:
1.
Open de app
Auto status vanuit het app-
scherm op het middendisplay.
> De app start in het onderste deelscherm
van het homescherm.
2.
Kies de tab
Berichten in de app.
> Er verschijnt een lijst met opgeslagen
meldingen.
3. Druk op de pijl rechts om een melding uit te
vouwen/in te klappen.
> Er verschijnt meer informatie over de mel-
ding in de lijst en de afbeelding links in de
app geeft informatie in grafische vorm
over de melding.
Een opgeslagen melding hanteren
Bepaalde meldingen hebben in uitgevouwen
vorm twee knoppen, nl. om onderhoud te reserve-
ren of de gebruikershandleiding te lezen.
Onderhoud reserveren voor een opgeslagen mel-
ding:
Druk in de uitgevouwen stand van de mel-
ding op
AfspraakverzoekBel voor een
afspraak
1
om hulp te krijgen bij het reserve-
ren van onderhoud.
>
Met
Afspraakverzoek: De tab
Afspraken gaat open in de app en u
krijgt een vraag voorgelegd over het
reserveren van onderhoud en reparatie.
Met
Bel voor een afspraak: De tele-
foonapp wordt gestart en deze belt een
onderhoudscentrum om service en repa-
ratie te reserveren.
Lees de gebruikershandleiding voor de opgesla-
gen melding:
Druk in de uitgevouwen stand van de mel-
ding op
Handleiding om in de gebruikers-
handleiding over de melding te lezen.
> De gebruikershandleiding gaat open op
het middendisplay en deze geeft informa-
tie die aan de melding is gekoppeld.
Meldingen opgeslagen in de app worden auto-
matisch gewist telkens bij het starten van de
motor.
Meldingen opgeslagen vanuit het
middendisplay
Opgeslagen meldingen en beschikbare opties in het
hoofdscherm.
Meldingen die op het middendisplay zijn weerge-
geven en die opgeslagen moeten worden, wor-
den bewaard in het hoofdscherm van het mid-
dendisplay.
Opgeslagen melding lezen
1. Open het hoofdscherm op het middendis-
play.
> Er verschijnt een lijst met opgeslagen
meldingen. Meldingen met een pijl naar
rechts kunnen worden uitgevouwen.
2. Druk op de pijl om de melding uit te
vouwen/in te klappen.
1
Afhankelijk van de markt.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
122
Een opgeslagen melding hanteren
Bepaalde meldingen hebben een knop om bij-
voorbeeld een functie te activeren/deactiveren
die aan de melding is gekoppeld.
Druk op de knop om de maatregel uit te voe-
ren.
Opgeslagen meldingen in het hoofdscherm wor-
den automatisch gewist als de auto wordt uitge-
zet.
Gerelateerde informatie
Meldingen op bestuurders- en middendisplay
(p. 117)
Meldingsfuncties op bestuurders- en mid-
dendisplay (p. 119)
Head-updisplay*
Het head-updisplay is een aanvulling op het
bestuurdersdisplay van de auto en projecteert
informatie van het bestuurdersdisplay op de
voorruit. Het geprojecteerde beeld is alleen van-
uit de positie van de bestuurder zichtbaar.
Telefoonoproepen.
Het head-updisplay projecteert waarschuwingen
en informatie met betrekking tot snelheid, cruise-
controlfuncties, navigatie en dergelijke binnen het
gezichtsveld van de bestuurder. Ook informatie
over verkeersborden en telefoonoproepen ver-
schijnen op het head-updisplay.
BELANGRIJK
De displaymodule die de informatie project-
eert zit in het dashboard. Leg geen voorwer-
pen op het dekglas en zorg dat er evenmin
voorwerpen op kunnen vallen om schade aan
het dekglas van de displaymodule te voorko-
men.
Voorbeelden van wat op het display kan verschijnen.
Snelheid
Cruisecontrol
Navigatie
Verkeersborden
Bepaalde symbolen kunnen korte tijd op het
head-updisplay verschijnen, zoals:
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire.
123
Licht het waarschuwingssymbool op -
lees de waarschuwingsmelding op het
bestuurdersdisplay.
Licht het informatiesymbool - lees de
melding op het bestuurdersdisplay.
N.B.
U kunt de informatie op het head-updisplay
mogelijk minder goed zien bij:
gebruik van een polariserende zonnebril
een zithouding waarbij u niet goed in het
midden van de stoel zit
voorwerpen op het dekglas van de dis-
playmodule
ongunstige lichtomstandigheden,
N.B.
Bij bepaalde afwijkingen in de lichtbreking
kan het gebruik van het head-updisplay aan-
leiding geven tot hoofdpijn en vermoeide
ogen.
City Safety op head-updisplay
N.B.
Bij activering van het City Safety* wordt de
informatie op het head-updisplay vervangen
door een grafische voorstelling voor City
Safety. Deze grafische voorstelling verschijnt
ook als het head-updisplay is uitgeschakeld
De grafische voorstelling voor City Safety knippert om
uw aandacht te trekken.
Head-updisplay activeren/deactiveren
U kunt de functie op twee manieren activeren/
deactiveren via het middendisplay:
Via het functiescherm
Druk op de knop Head-up
display.
Via instellingen
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Displays.
3.
Selecteer of deselecteer
Head-up display.
U kunt uw keuze als persoonlijke instelling
opslaan in het bestuurdersprofiel.
N.B.
Activering/deactivering en instellingen van
het head-updisplay zijn alleen mogelijk als het
een geprojecteerde afbeelding toont. Daar-
voor moet de motor van de auto draaien.
Instellingen voor head-updisplay
Kies opties en pas de instellingen aan voor de
weergave van het head-updisplay op de voorruit.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
124
Weergave-opties kiezen
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car Displays Opties
head-up display
.
3. Kies de weer te geven systemen:
Toon navigatie
Toon Road Sign Information
Toon rijhulp
Toon telefoon.
U kunt de instelling als persoonlijke instelling
opslaan in het bestuurdersprofiel.
Lichtsterkte en hoogte aanpassen
1.
Druk op de knop
Head-up display
afstellen in het functiescherm op het mid-
dendisplay.
2. Pas de lichtsterkte en hoogte van de gepro-
jecteerde afbeelding in uw blikveld aan met
behulp van de knoppenset rechts op het
stuurwiel.
Lichtsterkte verlagen
Lichtsterkte verhogen
Positie verhogen
Positie verlagen
Bevestigen
De lichtsterkte van de grafische voorstellingen
wordt automatisch afgestemd op de heersende
lichtomstandigheden. De lichtsterkte van het
head-updisplay hangt tevens af van de gehan-
teerde lichtsterkte voor de overige displays in de
auto.
De hoogte is op te slaan in de geheugenfunctie
van de elektrisch bedienbare voorstoel*.
Horizontale stand kalibreren
De horizontale stand van het head-updisplay
moet mogelijk gekalibreerd worden bij het ver-
vangen van de voorruit of de displayeenheid. Kali-
breren houdt in dat de geprojecteerde afbeelding
linksom of rechtsom wordt gedraaid.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Kies
My Car Displays Head-up
display kalibreren
.
3. Kalibreer de horizontale stand van de afbeel-
ding met de rechter knoppenset op het stuur.
Linksom draaien
Rechtsom draaien
Bevestigen
Schoonmaken
Neem het dekglas van het display voorzichtig af
met een schone en droge microvezeldoek. U kunt
de microvezeldoek zo nodig licht bevochtigen.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire.
125
Gebruik nooit sterke vlekkenmiddelen. Voor de
hardnekkige vlekken kunt u een speciaal reini-
gingsmiddel gebruiken dat verkrijgbaar is bij de
erkende Volvo-werkplaats.
Bij vervanging van de voorruit
Auto's met een head-updisplay hebben een spe-
ciaal type voorruit dat voldoet aan de eisen voor
de geprojecteerde afbeelding.
Neem voor het vervangen van de voorruit contact
op met een erkende werkplaats
2
. De grafische
voorstellingen op het head-updisplay zijn alleen
goed weer te geven, als het juiste type voorruit
gemonteerd is.
Gerelateerde informatie
Functiescherm met knoppen voor autofunc-
ties (p. 48)
Instellingsscherm (p. 180)
Stuurwiel (p. 144)
Geheugenfunctie gebruiken van elektrisch
bediende voorstoel* (p. 133)
Bestuurdersdisplay (p. 100)
Stembediening
3
De stembediening biedt u de mogelijkheid om
bepaalde functies van de mediaspeler, een via
Bluetooth aangesloten telefoon, de klimaatrege-
ling en Volvo's navigatiesysteem* met stemcom-
mando's te bedienen.
Het gebruik van stemcommando's biedt bedie-
ningscomfort, leidt minder af en helpt u om de
aandacht op het verkeer op de weg vast te hou-
den.
WAARSCHUWING
Als bestuurder bent u er altijd verantwoorde-
lijk voor dat u de auto op een veilige manier
bestuurt en de geldende verkeersregels in
acht neemt.
Microfoon van de stembediening
De stembediening vindt in dialoogvorm plaats
met stemcommando's van de gebruiker en
gesproken systeemreacties. De stembediening
maakt gebruik van dezelfde microfoon als het
Bluetooth-handsfreesysteem en geeft antwoord
via de luidsprekers in de auto. In sommige geval-
len verschijnt tevens een tekstmelding op het
bestuurdersdisplay. De functies worden aange-
stuurd met de rechter stuurknoppenset en instel-
lingen doet u via het middendisplay.
Systeemupdate
Het systeem voor stembediening wordt voortdu-
rend verder verbeterd. Voor optimale functionali-
teit kunt u updates downloaden, zie
support.volvocars.com.
2
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
3
Geldt voor bepaalde markten.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
126
Gerelateerde informatie
Stembediening gebruiken (p. 126)
Stembediening telefoon (p. 128)
Stembediening van radio en media (p. 128)
Klimaatregeling met stembediening (p. 129)
Stembediening bij kaartnavigatie (p. 130)
Instellingen voor stembediening (p. 127)
Stembediening gebruiken
4
Basisinstructies voor gebruik van de stembedie-
ning.
Druk op de stuurknop voor
stembediening
om de
werking te activeren en een
dialoog met stemcommando's
te starten.
Let op het volgende tijdens de dialoog:
Spreek bij het geven van commando's na de
toon, met normale stem in een normaal
tempo.
Wacht met spreken, totdat het systeem klaar
is met antwoorden (zolang het systeem ant-
woordt, werkt de stembediening namelijk
niet).
Vermijd achtergrondgeluiden in het interieur
door portieren, ruiten en dakluik gesloten te
houden.
U kunt de stembediening als volgt beëindigen:
Zeg "
Annuleer".
Druk lang op de stuurknop voor stembedie-
ning
.
Om de commandodialoog te verkorten en sys-
teemvragen over te slaan voordat het volgende
commando wordt aangegeven, kunt u wanneer
het systeem spreekt de stuurknop voor stembe-
diening
indrukken.
Voorbeelden van stembediening
Druk op , zeg "Bel [Voornaam]
[Achternaam] [nummercategorie]" - contact-
persoon bellen voor wie meerdere telefoonnum-
mers in het telefoonboek staan (bijvoorbeeld
thuis, mobiel, werk), bijvoorbeeld:
Druk
, zeg "Bel Robyn Smith Mobiel".
Commando's/zinnen
De volgende commando's zijn altijd mogelijk:
"
Herhaal" - de laatst gegeven steminstruc-
tie van de actieve dialoog herhalen.
"
Annuleer" - de dialoog annuleren.
"
Help" - een hulpdialoog starten. Het sys-
teem antwoordt met: commando's die in de
actuele situatie gebruikt kunnen worden, een
vraag of een voorbeeld.
Commando's voor specifieke functies staan
beschreven in de desbetreffende artikelen, bij-
voorbeeld Spaakherkenning telefoon.
4
Geldt voor bepaalde markten.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
127
Cijfers
Geef de cijfercommando's aan, afhankelijk van
welke functie moet worden aangestuurd:
Telefoonnummers en postcodes moet u
apart en cijfer voor cijfer zeggen, bijvoorbeeld
nul drie een twee twee vier vier drie
(03122443).
Huisnummers kunt u apart of in een groep
zeggen, bijvoorbeeld twee twee of tweeënt-
wintig (22). Bij Engels en Nederlands kunt u
meerdere groepen achter elkaar zeggen, bij-
voorbeeld tweeëntwintig tweeëntwintig (22
22). Bij Engels kunt u ook dubbel of drievou-
dig gebruiken, bijvoorbeeld dubbel nul (00).
U kunt nummers aangeven binnen het inter-
val 0–2300.
Frequenties kunt u als volgt zeggen: acht-
ennegentig komma acht (98,8) en honderd-
envier komma twee (104,2).
Gerelateerde informatie
Stembediening (p. 125)
Stembediening telefoon (p. 128)
Stembediening van radio en media (p. 128)
Klimaatregeling met stembediening (p. 129)
Stembediening bij kaartnavigatie (p. 130)
Instellingen voor stembediening (p. 127)
Instellingen voor stembediening
5
Er zijn meerdere instellingen voor stembediening
mogelijk.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Systeem Stembediening en
kies instellingen.
Stemcommando herhalen
Geslacht
Spreeksnelheid
Audio-instellingen
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Geluid Systeemvolumes
Stembediening en kies instellingen.
Taal wijzigen
Stembediening is niet voor alle talen mogelijk. De
beschikbare talen voor stembediening zijn in de
talenlijst aangegeven met een pictogram,
.
Een eventuele taalwijziging geldt ook voor de
menu-, display- en hulpteksten.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Systeem Systeemtaal en kies
taal.
Gerelateerde informatie
Stembediening (p. 125)
Stembediening gebruiken (p. 126)
Stembediening telefoon (p. 128)
Stembediening van radio en media (p. 128)
Klimaatregeling met stembediening (p. 129)
Stembediening bij kaartnavigatie (p. 130)
5
Geldt voor bepaalde markten.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
128
Stembediening telefoon
6
Commando voor stembediening van een mobi-
ele telefoon met Bluetooth-verbinding om bij-
voorbeeld een contactpersoon of een nummer
te bellen of een sms-bericht te beluisteren.
Om een contactpersoon in het telefoonboek aan
te geven moet het stemcommando contactgege-
vens bevatten die in het telefoonboek staan. Als
er voor een contactpersoon, bijvoorbeeld
Robyn
Smith, meerdere telefoonnummers in het tele-
foonboek staan, kunt u ook de nummercategorie
aangeven, bijvoorbeeld Thuis of Mobiel: "Bel
Robyn Smith Mobiel".
Druk op
en geef een van de volgende stem-
commando's:
"
Bel [contact]" - hiermee belt u de gekozen
contactpersoon uit het telefoonboek.
"
Bel [telefoonnummer]" - hiermee belt u
een telefoonnummer.
"
Recente gesprekken" - hiermee geeft u
de gesprekslijst weer.
"
Lees bericht" - hiermee laat u een bericht
voorlezen. Als er meerdere berichten zijn -
geef aan welk bericht moet worden voorgele-
zen.
Gerelateerde informatie
Stembediening (p. 125)
Stembediening gebruiken (p. 126)
Instellingen voor stembediening (p. 127)
Stembediening van radio en media
7
Commando's voor stembediening van de radio
en de mediaspeler.
Druk op en geef een van de volgende stem-
commando's:
"
Media" - start een dialoog voor media en
radio en geeft voorbeelden van commando's
weer.
"
Speel [artiest]" - muziek afspelen van
gekozen artiest.
"
Speel [tracknaam]" - gekozen track
afspelen.
"
Speel [tracknaam] van [album]" - geko-
zen track van gekozen album afspelen.
"
Speel [Tv-zendernaam]" - gekozen tv-
zender starten.
"
Speel [radiozender]" - gekozen radiozen-
der starten.
"
Stem af op [frequentie]" - gekozen radio-
frequentie starten op actieve radioband. Als
op dat moment geen radiobron actief is,
wordt standaard de FM-band ingeschakeld.
"
Stem af op [frequentie]
[frequentieband]" - gekozen radiofrequen-
tie starten op gekozen radioband.
"
Radio" - FM-radio starten.
6
Geldt voor bepaalde markten.
7
Geldt voor bepaalde markten.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire.
129
"
FM Radio" - FM-radio starten.
"
DAB" - DAB-radio starten.
"
Tv" - tv*-weergave starten.
"
CD" - cd*-weergave starten.
"
USB" - USB-weergave starten.
"
iPod" - iPod-weergave starten.
"
Bluetooth" - weergave vanaf een media-
bron met Bluetooth-verbinding starten.
"
Vergelijkbare muziek" - muziek op via de
USB-aansluiting aangesloten eenheden spe-
len die op de weergegeven muziek lijkt.
Gerelateerde informatie
Stembediening (p. 125)
Stembediening gebruiken (p. 126)
Instellingen voor stembediening (p. 127)
Klimaatregeling met
stembediening
8
Commando's voor klimaatregeling met stembe-
diening om bijvoorbeeld de temperatuur te wijzi-
gen, elektrische stoelverwarming te activeren of
de ventilatorstand te wijzigen.
Druk op en zeg een van de volgende com-
mando's:
"
Klimaatregeling" - start een dialoog voor
klimaatregeling en geeft voorbeelden van
commando's weer.
"
Stel temperatuur in op X graden" - stelt
de gewenste temperatuur in.
"
Verhoog temperatuur" / "Verlaag
temperatuur" - verhoogt/verlaagt de inge-
stelde temperatuur met één stap.
"
Synchroniseer temperatuur" - synchroni-
seert de temperatuur voor alle klimaatzones
in de auto met de voor de bestuurderszone
ingestelde temperatuur.
"
Lucht op voeten" / "Lucht op lichaam" -
opent de gewenste blaasmond.
"
Lucht op voeten uit" / "Lucht op
lichaam uit" - sluit de gewenste blaasmond.
"
Zet ventilator op max." / "Schakel
ventilator uit" - verandert de ventilatorstand
naar Max/Off.
"
Verhoog ventilatorsnelheid" / "Verlaag
ventilatorsnelheid" - verhoogt/verlaagt de
ingestelde ventilatorstand met één stap.
"
Schakel auto-klimaat in" - activeert de
automatische klimaatregeling.
"
Airconditioning aan" / "Airconditioning
uit" - activeert/deactiveert de airconditio-
ning.
"
Recirculatie aan" / "Recirculatie uit" -
activeert/deactiveert de luchtrecirculatie.
"
Schakel ruitontdooiing in" / "Schakel
ruitontdooiing uit" - activeert/deactiveert
ontwaseming van ruiten en buitenspiegels.
"
Schakel max. ruitontdooiing in" /
"Schakel max. ruitontdooiing uit" - acti-
veert/deactiveert maximale ontwaseming.
"
Schakel elektrische ruitverwarming
in" / "Schakel elektrische
ruitverwarming uit" - activeert/deactiveert
elektrische voorruitverwarming*.
"
Schakel achterruitverwarming in" /
"Schakel achterruitverwarming uit" -
activeert/deactiveert elektrische achterruit-
en buitenspiegelverwarming.
"
Schakel stuurwielverwarming in" /
"
Schakel stuurwielverwarming uit" - acti-
veert/deactiveert elektrische stuurverwar-
ming*.
8
Geldt voor bepaalde markten.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
130
"
Verhoog stuurwielverwarming" /
"Verlaag stuurwielverwarming" - ver-
hoogt/verlaagt ingesteld niveau voor de
elektrische stuurverwarming* met één stap.
"
Schakel stoelverwarming in" / "Schakel
stoelverwarming uit" - activeert/deacti-
veert elektrische stoelverwarming*.
"
Verhoog stoelverwarming" / "Verlaag
stoelverwarming" - verhoogt/verlaagt inge-
steld niveau voor de elektrische stoelverwar-
ming* met één stap.
"
Schakel stoelventilatie in" / "Schakel
stoelventilatie uit" - activeert/deactiveert
stoelventilatie*.
"
Verhoog stoelventilatie" / "Verlaag
stoelventilatie" - verhoogt/verlaagt inge-
steld niveau voor de stoelventilatie* met één
stap.
Gerelateerde informatie
Stembediening (p. 125)
Stembediening gebruiken (p. 126)
Instellingen voor stembediening (p. 127)
Klimaatregeling (p. 192)
Stembediening bij kaartnavigatie
9
Commando's voor stembediening van de radio
en de mediaspeler om bijvoorbeeld een bestem-
ming aan te geven of de routebegeleiding te
pauzeren.
Druk op en zeg een van de volgende com-
mando's:
"
Navigatie" - Een navigatiedialoog starten
en voorbeelden van commando's tonen.
"
Breng me naar huis" - Voor begeleiding
naar de Huis-locatie.
"
Ga naar [stad]" - Een stad aangeven als
bestemming. Bijvoorbeeld "Rij naar Rotter-
dam".
"
Ga naar [Adres]" - Een adres aangeven
als bestemming. Een adres moet uit een
straat en plaats bestaan. Bijvoorbeeld "Rij
naar Coolsingel 35, Rotterdam".
"
Voeg kruispunt toe" – Een dialoog starten
waar u twee straten moet aangeven. De
bestemming is het punt waar de twee straten
elkaar kruisen.
"
Ga naar [Postcode]" - Een postcode aan-
geven als bestemming. Bijvoorbeeld "Rij naar
1 2 3 4 5".
"
Ga naar [contact]" - Een adres uit het
telefoonboek aangeven als bestemming. Bij-
voorbeeld "Rij naar Robyn Smith".
"
Zoek [POI-categorie]" - Om nuttige plaat-
sen (POI's) in de buurt zoeken die binnen
een bepaalde categorie vallen (zoals restau-
rants).
10
Om een lijst te krijgen van de nut-
tige plaatsen langs de route kunt u "
Langs
de route" zeggen, wanneer de lijst met tref-
fers verschijnt.
"
Zoek [POI-categorie] in [stad]" - Om
nuttige plaatsen (POI's) in een bepaalde
categorie of plaats te zoeken. De lijst met
treffers wordt gesorteerd op de respectieve-
lijke afstand tot het centrum van de aange-
geven plaats. Bijvoorbeeld "Zoek restaurant
in Rotterdam".
"
Zoek [POI-naam]". Bijvoorbeeld "Zoek
Euromast".
"
Wijzig land/Wijzig staat
11,
12
" - Het zoek-
gebied wijzigen voor navigatie.
"
Toon favorieten" - Om de favoriete loca-
ties weer te geven op het bestuurdersdisplay.
9
Geldt voor bepaalde markten.
10
U kunt ervoor kiezen om een POI te bellen of deze aan te geven als bestemming.
11
In Europese landen wordt "land" gebruikt in plaats van "staat".
12
In Brazilië en India past u het zoekgebied aan via het middendisplay.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
131
"
Wis reisweg" - Alle in een reisplan opge-
slagen deelbestemmingen en de eindbe-
stemming wissen.
"
Herhaal stembegeleiding" - De laatst uit-
gesproken aanwijzing herhalen.
"
Schakel stembegeleiding uit" - De
gesproken aanwijzingen uitschakelen.
"
Schakel stembegeleiding in" - De uitge-
schakelde gesproken aanwijzingen weer
starten.
Gerelateerde informatie
Stembediening (p. 125)
Stembediening gebruiken (p. 126)
Instellingen voor stembediening (p. 127)
Handmatig bediende voorstoel
Voor optimaal zitcomfort hebben de voorstoelen
verschillende instelmogelijkheden.
Zet de voorkant van de zitting hoger/lager*
door omhoog/omlaag te pompen.
Wijzig de zitlengte door de hendel omhoog
te trekken en de zitting met de hand voor-/
achteruit te bewegen.
Zet de stoel vooruit/achteruit door de hand-
greep omhoog te tillen en de juiste afstand
tot het stuurwiel en de pedalen in te stellen.
Controleer of de stoel na het verstellen in de
nieuwe stand geblokkeerd staat.
Pas de lendensteun* aan door op de knop
omhoog/omlaag/vooruit/achteruit te druk-
ken.
Hele stoel hoger/lager zetten door de hand-
greep omhoog/omlaag te bewegen.
Pas de hellingshoek van het ruggedeelte aan
door aan de knop te draaien.
WAARSCHUWING
Stel de stand van de bestuurdersstoel in voor-
dat u gaat rijden en nooit tijdens het rijden.
Controleer of de stoel vergrendeld staat om
letsel te voorkomen bij hard afremmen of een
aanrijding.
Gerelateerde informatie
Elektrisch bediende voorstoel* (p. 132)
Multifunctionele voorstoel* (p. 134)
Elektrische stoelverwarming* activeren/deac-
tiveren (p. 213)
Veiligheidsgordel (p. 65)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
132
Elektrisch bediende voorstoel*
Voor optimaal zitcomfort hebben de voorstoelen
verschillende instelmogelijkheden. De elektrisch
bediende stoel is naar voren/achteren en
omhoog/omlaag te zetten. De voorkant van de
zitting is te verhogen/verlagen. De hellingshoek
van de rugleuning is te wijzigen. De lendensteun
kan omhoog/omlaag/vooruit/achteruit worden
versteld.
De elektrisch bedienbare stoelen zijn voorzien
van een beveiliging tegen overbelasting, die
geactiveerd wordt als een van de stoelen door
een obstakel wordt geblokkeerd. Als dat het
geval is, neemt u het obstakel weg en bedient de
stoel opnieuw.
Tot enige tijd nadat u het portier hebt ontgren-
deld blijft het mogelijk de stoel te verstellen, ook
al draait de motor niet. De stoel is altijd te ver-
stellen, wanneer de motor draait. Dat kan ook
nog enige tijd na het uitzetten van de motor.
Gerelateerde informatie
Multifunctionele voorstoel* (p. 134)
Elektrisch bediende voorstoel* verstellen
(p. 132)
Geheugenfunctie gebruiken van elektrisch
bediende voorstoel* (p. 133)
Handmatig bediende voorstoel (p. 131)
Elektrische stoelverwarming* activeren/deac-
tiveren (p. 213)
Elektrisch bediende voorstoel*
verstellen
Stel de gewenste zitstand in met behulp van de
handgreep op het zitgedeelte van de voorstoel.
Pas de lendensteun aan door op de knop
omhoog/omlaag/vooruit/achteruit te druk-
ken.
Zet de voorkant van de zitting hoger/lager
door de handgreep omhoog/omlaag te
bewegen.
Hele stoel hoger/lager zetten door de hand-
greep omhoog/omlaag te bewegen.
Hele stoel naar voren/achteren zetten door
de handgreep naar voren/achteren te bewe-
gen.
Hellingshoek van het ruggedeelte aanpassen
door de handgreep naar voren/achteren te
bewegen.
U kunt slechts één verstelfunctie van de stoel
tegelijk activeren (vooruit/achteruit/omhoog/
omlaag).
De ruggedeelten van de voorstoelen zijn niet
helemaal neer te klappen.
Gerelateerde informatie
Elektrisch bediende voorstoel* (p. 132)
Geheugenfunctie gebruiken van elektrisch
bediende voorstoel* (p. 133)
Multifunctionele voorstoel* (p. 134)
Veiligheidsgordel (p. 65)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
133
Geheugenfunctie gebruiken van
elektrisch bediende voorstoel*
De geheugenfunctie slaat instellingen op voor
de stoel, de buitenspiegels en het head-updis-
play*.
Met de geheugenfunctie kunt u drie verschil-
lende instellingen opslaan. De knoppenset van
de geheugenfunctie zit op een van de voorportie-
ren of op allebei*.
Geheugenknop
Geheugenknop
Geheugenknop
Knop M voor vastlegging van de instellings-
set.
Instelling vastleggen
1. Zet de stoel, buitenspiegels en het head-
updisplay in de gewenste stand.
2.
Druk de M-knop in en laat deze weer los. Het
controlelampje in de knop brandt.
3. Druk binnen drie seconden op een van de
knoppen 1, 2 of 3.
> Wanneer de standen zijn opgeslagen
onder de geheugenknop van uw keuze,
klinkt er een akoestisch signaal en dooft
het controlelampje in de knop M.
Als u niet binnen drie seconden een van de
geheugenknoppen indrukt, dooft het controle-
lampje in de knop M en worden de standen niet
vastgelegd.
Om een andere instelling vast te leggen moet u
de stoel eerst verstellen.
Stoel in vastgelegde stand zetten
De vastgelegde standen zijn altijd op te roepen,
of het voorportier nu open- of dichtstaat:
Geopend voorportier
Druk eenmaal kort op een van de geheugen-
knoppen 1-3. De stoel, de buitenspiegels en
het head-updisplay komen in bewegen en
nemen de standen in die onder de inge-
drukte geheugenknop zijn vastgelegd.
Gesloten voorportier
Houd een van de geheugenknoppen 1-3
ingedrukt, totdat de stoel, de buitenspiegels
en het head-updisplay de standen innemen
die onder de desbetreffende geheugenknop
zijn vastgelegd.
Bij het loslaten van de geheugenknop komen de
stoel, de buitenspiegels en de head-updisplay tot
stilstand.
WAARSCHUWING
Beknellingsgevaar! Let op dat kinderen niet
met de knoppenset spelen. Controleer of er
bij het instellen geen voorwerpen voor, achter
of onder de stoel liggen. Zorg dat geen van
de passagiers op de achterbank bekneld kan
raken.
Gerelateerde informatie
Elektrisch bediende voorstoel* (p. 132)
Elektrisch bediende voorstoel* verstellen
(p. 132)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
134
Multifunctionele voorstoel*
Gebruik de multifunctionele bediening om het
zitcomfort te verhogen.
Multifunctionele bediening, op de zijkant van het zitkus-
sen van de stoel.
De multifunctionele bediening is in bepaalde uit-
voeringen te gebruiken voor verstelling van de
lendensteun*, de zijsteunen*, de zitlengte en de
instellingen voor de massagefunctie*. Alle ver-
richte instellingen met de multifunctionele bedie-
ning verschijnen op het middendisplay*. Bepaalde
functiekeuzes zijn ook direct via het middendis-
play te verrichten.
Middendisplay
Alle instellingen voor de bestuurders- en passa-
giersstoel die u met de multifunctionele bedie-
ning verricht, verschijnen op het middendisplay.
Als de instellingen voor slechts één voorstoel op
het middendisplay staan, verschijnen deze instel-
ling in het midden van het scherm. Wanneer er
genoeg ruimte is om de instellingen voor beide
voorstoelen weer te geven, staan de instellingen
voor de bestuurdersstoel in de bovenste helft en
die voor de passagiersstoel in de onderste helft.
Om het scherm voor de stoelinstellingen op het
middendisplay te sluiten kunt u op de homeknop
drukken. Deze zit onder het middendisplay.
Gerelateerde informatie
Elektrisch bediende voorstoel* (p. 132)
Multifunctionele voorstoel* verstellen
(p. 134)
Elektrische stoelverwarming* activeren/deac-
tiveren (p. 213)
Multifunctionele voorstoel*
verstellen
Voor verstelling kunt u zowel de multifunctionele
bediening op de stoel als het middendisplay
gebruiken. De verschillende instellingen verschij-
nen op het middendisplay*.
Multifunctionele bediening, op de zijkant van het zitkus-
sen van de stoel.
Voor het activeren van de multifunctionele bedie-
ning draait u de bedieningsknop omhoog/
omlaag.
Instellingen voor massagefunctie*
voorstoel aanpassen
De voorstoel is voorzien van een rugleuning met
massagefunctie. De massagefunctie die gebruik
maakt van luchtkussens heeft verschillende
instellingen.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire.
135
Scherm voor massagefunctie op middendisplay.
1. Activeer de multifunctionele bediening door
de knop omhoog/omlaag te draaien. Het
stoelverstellingsscherm verschijnt nu op het
middendisplay.
2.
Kies
Massage op het stoelverstellings-
scherm.
3. Om een van de verschillende massagefunc-
ties te activeren maakt u een keuze op het
touchscreen of u beweegt de cursor
omhoog/omlaag met de knop omhoog/
omlaag van de multifunctionele bediening.
Wijzig de instelling van de gekozen functie
door rechtstreeks op het touchscreen een
keuze te maken via de pijlen of via de knop
vooruit/achteruit van de multifunctionele
bediening.
Instellingen voor massagefunctie
Voor de massagefunctie hebt u de keuze uit de
volgende instellingen:
Aan/Uit: kies Aan/Uit om de massagefunc-
tie in/uit te schakelen.
Programma 1–5: Er zijn 5 vooraf ingestelde
massageprogramma's. Kies uit Golf, Loop,
Geavanc., Lende en Schouder.
Intensiteit: kies uit Laag, Normaal en
Hoog.
Snelheid: kies uit Langzaam, Normaal en
Snel.
Massagefunctie herstarten
Knop op het middendisplay voor het herstarten van de
massagefunctie.
De massagefunctie wordt na 20 minuten auto-
matisch uitgeschakeld. De functie is handmatig
te herstarten.
Druk op Hrstart op het middendisplay om de
gekozen massagefunctie te herstarten.
> De massagefunctie start opnieuw. Wan-
neer u niets doet, verschijnt de melding
op het hoofdscherm.
Wanneer de motor afslaat kunt u geen gebruik
maken van de massafunctie.
Zijsteunen* van rugleuning voorstoel
verstellen
De zijsteunen van de rugleuning zijn te verstellen
voor steun in de zij.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
136
Scherm voor verstelbare zijsteun op het middendisplay.
Zo verstelt u de zijsteun:
1. Activeer de multifunctionele bediening door
de knop omhoog/omlaag te draaien. Het
stoelverstellingsscherm verschijnt nu op het
middendisplay.
2.
Kies
Zijsteunen op het stoelverstellings-
scherm.
Druk op de voorste stoelknop voor meer
zijsteun.
Druk op de achterste stoelknop voor min-
der zijsteun.
Lendensteun* voorstoel instellen
De lendensteun kan omhoog/omlaag/vooruit/
achteruit worden versteld.
Scherm voor lendensteun op middendisplay.
Zo verstelt u de lendensteun:
1. Activeer de multifunctionele bediening door
de knop omhoog/omlaag te draaien. Het
stoelverstellingsscherm verschijnt nu op het
middendisplay.
2.
Kies
Lenden op het stoelverstellingsscherm.
Druk op de stoelknop omhoog/omlaag
om de lendensteun hoger/lager te zetten.
Druk op de voorste stoelknop voor meer
lendensteun.
Druk op de achterste stoelknop voor min-
der lendensteun.
Zitkussen voorstoel verlengen
Gebruik de multifunctionele bediening om het zit-
kussen te verlengen.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire.
137
Scherm voor verlenging zitkussen op middendisplay.
1. Activeer de multifunctionele bediening door
de knop omhoog/omlaag te draaien. Het
stoelverstellingsscherm verschijnt nu op het
middendisplay.
2.
Kies
Kussenverl. op het stoelverstellings-
scherm.
Druk op de voorste stoelknop om het zit-
kussen verlengen.
Druk op de achterste stoelknop om het
zitkussen te verkorten.
Gerelateerde informatie
Multifunctionele voorstoel* (p. 134)
Meldingen opgeslagen vanuit het bestuur-
ders- en middendisplay hanteren (p. 120)
Passagiersstoel verstellen vanaf
bestuurdersstoel*
De voorste passagiersstoel is vanaf de bestuur-
dersstoel te verstellen.
Functie activeren
De functie is op twee manieren te activeren via
het middendisplay:
Via het functiescherm
Druk op de knop
Passagierstoel aanpassen
om te activeren.
Via instellingen
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Stoelen.
3.
Kies
Passagiersstoel aanp. vanuit
bestuurderspos. voor activeren.
Passagiersstoel verstellen
Na activering van de functie hebt u 10 seconden
de tijd om de passagiersstoel te verstellen. Als
gedurende deze periode geen verstelling plaats-
vindt, wordt de functie gedeactiveerd.
U verstelt de bestuurdersstoel met de handgre-
pen op de bestuurdersstoel:
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
138
Hele passagiersstoel naar voren/achteren
zetten door de handgreep naar voren/
achteren te bewegen.
Hellingshoek van het ruggedeelte van de
passagiersstoel aanpassen door de hand-
greep naar voren/achteren te bewegen.
Gerelateerde informatie
Elektrisch bediende voorstoel* (p. 132)
Elektrisch bediende voorstoel* verstellen
(p. 132)
Veiligheidsgordel (p. 65)
Achterbank
Afhankelijk van de vraag of u een 5- of 7-zitter*
hebt, zitten er achter in de auto één of twee* zit-
rijen. De tweede zitrij bestaat uit drie afzonder-
lijke zitplaatsen, terwijl de derde zitrij er twee
heeft.
Gerelateerde informatie
Hoofdsteun tweede zitrij verstellen (p. 138)
Achterbank tweede zitrij naar voren/
achteren* (p. 140)
Hellingshoek ruggedeelte tweede zitrij aan-
passen (p. 140)
Rugleuning tweede zitrij omklappen (p. 141)
In-/uitstappen derde zitrij* (p. 143)
Ruggedeelte derde zitrij omklappen (p. 144)
Elektrische stoelverwarming* activeren/deac-
tiveren (p. 213)
Hoofdsteun tweede zitrij verstellen
Stel de hoofdsteun van de middelste zitplaats af
aan de hand van de lengte van de passagier.
Klap de hoofdsteun* van de buitenste zitplaatsen
omlaag voor een beter zicht naar achteren.
Hoofdsteun middelste zitplaats
verstellen
De hoofdsteun voor de middelste zitplaats is aan
te passen aan de lengte van de passagier, zodat
de hoofdsteun zo mogelijk het hele achterhoofd
bedekt. Trek de hoofdsteun handmatig zo ver
omhoog als nodig is.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
139
Als u de hoofdsteun lager wilt zetten, moet u de
knop (in het midden tussen het ruggedeelte en
de hoofdsteun, zie afbeelding) indrukken terwijl u
de hoofdsteun voorzichtig omlaagduwt.
WAARSCHUWING
De hoofdsteun van de middelste zitplaats
moet in de onderste stand staan, wanneer de
middelste zitplaats niet in gebruik is. Wanneer
de middelste zitplaats wel wordt gebruikt,
moet de hoofdsteun goed op de lengte van
de passagier zijn afgesteld, zodat deze zo
mogelijk diens hele achterhoofd afdekt.
Buitenste hoofdsteunen achterbank
elektrisch omklappen*
De buitenste hoofdsteunen zijn op twee manie-
ren via het middendisplay om te klappen:
Via het functiescherm
Druk op de knop Hfdsteun
omlaag om omklappen te acti-
veren/deactiveren.
Via instellingen
Het elektrische systeem van de auto moet in
contactslotstand II staan.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Stoelen.
3.
Kies
Hoofdst. omlaag stoelen 2e rij om
de hoofdsteunen op de buitenste zitplaatsen
achterin om te klappen.
WAARSCHUWING
Zet de buitenste hoofdsteunen niet naar
beneden als er passagiers op de buitenste
plaatsen zitten.
Zet de hoofdsteun na afloop handmatig rechtop
totdat deze hoorbaar vastklikt.
WAARSCHUWING
De hoofdsteunen moeten na het rechtop zet-
ten vergrendeld staan.
WAARSCHUWING
De hoofdsteunen op de buitenste plaatsen op
de tweede zitrij moeten met passagiers op de
derde zitrij* altijd rechtop staan.
Gerelateerde informatie
Achterbank (p. 138)
Rugleuning tweede zitrij omklappen (p. 141)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
140
Achterbank tweede zitrij naar voren/
achteren*
Bij een 7-zitter* zijn de zitplaatsen van de
tweede zitrij elk apart naar voren of achteren te
zetten om de inzittenden op de tweede en derde
zitrij voldoende beenruimte te bieden. Bij een 5-
zitter is de achterbank niet naar voren of ach-
teren te zetten.
Til de handgreep onder de desbetreffende
zitplaats op.
Schuif de zitplaats tot in de gewenste stand
naar voren of achteren.
3. Laat de handgreep los en schuif de zitplaats
door tot hij vastklikt.
Controleer of de stoel na het verstellen in de
nieuwe stand geblokkeerd staat.
WAARSCHUWING
Stel de bank vóór vertrek in en zet deze vast.
Wees voorzichtig als u de bank instelt. Een
ongecontroleerde of onvoorzichtige instelling
kan tot letsel door beknelling leiden.
Gerelateerde informatie
Achterbank (p. 138)
Hellingshoek ruggedeelte tweede zitrij aan-
passen (p. 140)
Hellingshoek ruggedeelte tweede
zitrij aanpassen
De hellingshoek van het ruggedeelte is voor elk
van de zitplaatsen op de tweede zitrij apart aan
te passen.
Middelste zitplaats
1. Trek aan de riem die aan de rechterzijde van
de middelste zitplaats zit.
2. Kantel het ruggedeelte naar voren/achteren
door minder/meer druk op het ruggedeelte
uit te oefenen.
3. Laat de riem los om de positie van de rugleu-
ning te vergrendelen en schuif de rug door
tot hij vastklikt.
Controleer of de stoel na het verstellen in de
nieuwe stand geblokkeerd staat.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire.
141
Buitenste zitplaatsen
1. Trek de handgreep op de zijkant van de zit-
plaats omhoog.
2. Kantel het ruggedeelte naar voren/achteren
door minder/meer druk op het ruggedeelte
uit te oefenen.
3. Laat de handgreep los om de positie van de
rugleuning te vergrendelen en schuif de rug
door tot hij vastklikt.
Controleer of de stoel na het verstellen in de
nieuwe stand geblokkeerd staat.
WAARSCHUWING
Stel de bank vóór vertrek in en zet deze vast.
Wees voorzichtig als u de bank instelt. Een
ongecontroleerde of onvoorzichtige instelling
kan tot letsel door beknelling leiden.
Gerelateerde informatie
Achterbank (p. 138)
Achterbank tweede zitrij naar voren/
achteren* (p. 140)
Rugleuning tweede zitrij omklappen (p. 141)
Veiligheidsgordel (p. 65)
Rugleuning tweede zitrij omklappen
De tweede zitrij bestaat uit drie afzonderlijke zit-
plaatsen. De rugleuningen zijn elk apart om te
klappen.
WAARSCHUWING
Stel de bank vóór vertrek in en zet deze vast.
Wees voorzichtig als u de bank instelt. Een
ongecontroleerde of onvoorzichtige instelling
kan tot letsel door beknelling leiden.
BELANGRIJK
Bij het neerklappen van de achterbank
mogen er zich geen voorwerpen op de ach-
terbank bevinden. De veiligheidsgordels
mogen evenmin zijn ingestoken. Schade aan
de bekleding van de achterbank is anders
namelijk niet uitgesloten.
BELANGRIJK
Klap het geïntegreerde kinderzitje* op de
middelste zitplaats in alvorens de stoel neer
te klappen.
Klap de middenarmsteun* op alvorens de
stoel neer te klappen.
Bij een auto met Privacy locking* (private loc-
king) moet het skiluik zijn gesloten alvorens
de stoel neer te klappen.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
142
N.B.
U moet mogelijk de voorstoelen naar voren
zetten en/of de rugleuningen rechtop zetten
om de ruggedeelten van de achterbank volle-
dig naar voren te kunnen klappen.
U moet de achterbank mogen ook naar ach-
teren verschuiven.
Middelste zitplaats
U kunt de rugleuning als volgt omklappen:
1. Klap de hoofdsteun handmatig om.
2. Trek aan de riem die aan de rechterzijde van
de middelste zitplaats zit.
3. Klap de rugleuning om totdat deze vergren-
delt. Bij het omklappen van de rugleuning
beweegt het zitkussen omlaag/naar voren
om een vlakke vloer te creëren.
U kunt de rugleuning als volgt rechtop zetten:
1. Trek aan de riem.
2. Klap de rugleuning omhoog en laat de riem
los. Schuif de rugleuning door tot deze vast-
klikt.
3. Pas de stand van de hoofdsteun zo nodig
aan.
Buitenste zitplaatsen
U kunt de rugleuning als volgt omklappen:
1. Trek de handgreep aan de zijkant van de zit-
plaats omhoog en houd de handgreep tij-
dens het omklappen in deze stand vast.
2. Zorg ervoor dat de rugleuning met hoofd-
steun bij het omklappen niet in aanraking
komt met de voorstoel. Klap de rugleuning
om totdat deze vergrendelt.
> Bij het omklappen van de rugleuning
beweegt het zitkussen omlaag/naar voren
om een vlakke vloer te creëren. Bij het
neerklappen van de achterbank wordt de
hoofdsteun automatisch omgeklapt.
WAARSCHUWING
Controleer of de rugleuningen goed zijn ver-
grendeld nadat ze zijn neergeklapt.
U kunt de rugleuning als volgt rechtop zetten:
1. Trek de handgreep aan de zijkant van de zit-
plaats omhoog en houd de handgreep tij-
dens het rechtop zetten in deze stand vast.
2. Zorg ervoor dat de rugleuning met hoofd-
steun bij het omhoogklappen niet in aanra-
king komt met de voorstoel. Klap de rugleu-
ning omhoog en laat de handgreep los.
3. Schuif de rugleuning door tot deze vastklikt.
4. De hoofdsteun moet handmatig rechtop wor-
den gezet.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
143
WAARSCHUWING
Controleer of de rugleuningen en hoofdsteu-
nen van de achterbank na het rechtop zetten
goed vergrendeld zijn.
WAARSCHUWING
De hoofdsteunen op de buitenste plaatsen op
de tweede zitrij moeten met passagiers op de
derde zitrij* altijd rechtop staan.
Gerelateerde informatie
Achterbank (p. 138)
Hellingshoek ruggedeelte tweede zitrij aan-
passen (p. 140)
Ruggedeelte derde zitrij omklappen (p. 144)
Hoofdsteun tweede zitrij verstellen (p. 138)
In-/uitstappen derde zitrij*
U kunt de tweede zitrij verstellen om het in- en
uitstappen voor de derde zitrij te vereenvoudi-
gen.
1. Trek de handgreep omhoog/naar voren die
boven op het ruggedeelte zit van de buiten-
ste zitplaatsen op de tweede zitrij.
2. Klap het ruggedeelte om en schuif de hele
stoel naar voren.
U kunt de stoel als volgt rechtop zetten:
Schuif de stoel naar achteren en klapt het
ruggedeelte zo ver omhoog dat het vergren-
delt.
WAARSCHUWING
Controleer of de rugleuningen en hoofdsteu-
nen van de achterbank na het rechtop zetten
goed vergrendeld zijn.
Gerelateerde informatie
Achterbank tweede zitrij naar voren/
achteren* (p. 140)
Hellingshoek ruggedeelte tweede zitrij aan-
passen (p. 140)
Rugleuning tweede zitrij omklappen (p. 141)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
144
Ruggedeelte derde zitrij omklappen
De derde zitrij bestaat uit twee afzonderlijke zit-
plaatsen. Deze zijn elk apart om te klappen.
BELANGRIJK
Om de ruggedeelten op de derde zitrij te kun-
nen omklappen moet u de zitplaatsen op de
tweede zitrij mogelijk verder naar voren zetten
en hellingshoek van de ruggedeelten aanpas-
sen.
1. Trek de handgreep omhoog/naar voren die
boven op het ruggedeelte zit.
2. Zorg ervoor dat de rugleuning met hoofd-
steun bij het omklappen niet in aanraking
komt met de stoel ervóór. Klap het rugge-
deelte naar voren toe om.
> Bij het omklappen van het ruggedeelte
beweegt het zitgedeelte omlaag/naar
voren om een vlakke vloer te creëren. Bij
het neerklappen van de achterbank wordt
de hoofdsteun automatisch omgeklapt.
Bij het omhoogklappen van de stoel klapt u de
rugleuning handmatig omhoog totdat deze ver-
grendelt. De hoofdsteun moet handmatig rechtop
worden gezet.
WAARSCHUWING
Controleer of de rugleuningen en hoofdsteu-
nen van de achterbank na het rechtop zetten
goed vergrendeld zijn.
Gerelateerde informatie
Achterbank (p. 138)
Rugleuning tweede zitrij omklappen (p. 141)
Hellingshoek ruggedeelte tweede zitrij aan-
passen (p. 140)
Achterbank tweede zitrij naar voren/
achteren* (p. 140)
Stuurwiel
Op het stuurwiel zitten bedieningselementen
voor onder meer claxon, rijhulp en stembedie-
ning.
Knoppensets en paddles* op stuurwiel.
Bediening voor rijhulp
13
.
Paddle* voor handmatig schakelen bij auto-
matische versnellingsbak.
Bediening voor stembediening, verstellen van
head-updisplay plus menu-, meldings- en
telefoonfuncties.
13
Snelheidsbegrenzer*, Cruisecontrol, Adaptieve cruisecontrol*, Afstandswaarschuwing* en Pilot Assist*.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire.
145
Claxon
De claxon zit in het midden van het stuurwiel.
Gerelateerde informatie
Stuurwiel instellen (p. 145)
Elektrische stuurverwarming* activeren/
deactiveren (p. 215)
Snelheidsbegrenzer* (p. 295)
Cruisecontrol (p. 302)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 309)
Afstandswaarschuwing* (p. 306)
Pilot Assist* (p. 323)
Schakelen met stuurpaddles* (p. 415)
Stembediening (p. 125)
Head-updisplay* (p. 122)
Applicatiemenu op bestuurdersdisplay
gebruiken (p. 116)
Meldingsfuncties op bestuurders- en mid-
dendisplay (p. 119)
Telefoon (p. 496)
Stuurwiel instellen
Het stuurwiel is in verschillende standen te zet-
ten.
Het stuurwiel is in hoogte en diepte te verstellen.
WAARSCHUWING
Stel het stuurwiel vóór vertrek in en zet deze
vast.
Bij auto's met snelheidsafhankelijke stuurbe-
krachtiging is de vereiste stuurkracht in te stellen.
De mate van stuurbekrachtiging wordt afgestemd
op de rijsnelheid om u een beter weggevoel te
geven.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
146
Stuurwiel verstellen.
1. Beweeg de hendel naar voren om het stuur-
wiel te ontkoppelen.
2. Zet het stuurwiel vervolgens in de gewenste
stand.
3. Trek de hendel naar achteren om het stuur-
wiel in de nieuwe stand te blokkeren. Als dit
moeite kost, kunt u lichtjes op het stuurwiel
drukken en tegelijkertijd de hendel terugdu-
wen.
Gerelateerde informatie
Stuurwiel (p. 144)
Snelheidsafhankelijke stuurkracht (p. 290)
Verlichtingsbediening
U activeert de buitenverlichting via de bedie-
ningselementen op de linker stuurhendel. Met
de duimwielen op het dashboard kunt u de
koplamphoogte
14
en sterkte van de interieurver-
lichting aanpassen.
Draairing op stuurhendel
Stand Betekenis
Dagrijverlichting wanneer het elek-
trische systeem van de auto in con-
tactslotstand II staat of als de auto
rijdt.
Grootlichtsignalering mogelijk.
Dagrijverlichting en stadslichten
voor/achterlichten achter, wanneer
het elektrische systeem van de
auto in contactslotstand II staat of
als de auto rijdt.
Stadslichten voor/achterlichten,
wanneer de auto geparkeerd staat
A
.
Grootlichtsignalering mogelijk.
Dimlicht en stadslichten voor/
achterlichten.
Groot licht is te activeren.
Grootlichtsignalering mogelijk.
14
Geldt voor auto's met halogeenkoplampen.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
147
Stand Betekenis
Dagrijverlichting en stadslichten
voor/achterlichten bij daglicht wan-
neer het elektrische systeem van
de auto in contactslotstand II staat
of wanneer de auto is ingescha-
keld.
Dimlicht en stadslichten voor/
achterlichten bij weinig daglicht of
donker of wanneer de mistlampen
voor* en/of het mistachterlicht
geactiveerd zijn.
Het automatisch groot licht is te
activeren.
U kunt het groot licht inschakelen,
wanneer u het dimlicht voert.
Grootlichtsignalering mogelijk.
Automatisch groot licht aan/uit.
A
Ook bij een stilstaande, ingeschakelde auto, mits de draairing
vanuit een andere stand in deze stand wordt gezet.
Volvo adviseert om stand te gebruiken als
er met de auto wordt gereden.
WAARSCHUWING
Het verlichtingssysteem van de auto kan niet
in elke situatie bepalen of het daglicht te
zwak of sterk genoeg is, bijv. bij mist en regen.
Als bestuurder bent u verplicht om de verlich-
ting van de auto altijd af te stemmen op de
heersende omstandigheden en de geldende
verkeerswetgeving.
Duimwielen op het dashboard
Duimwiel voor het aanpassen van de licht-
sterkte in het interieur
Duimwiel voor koplamphoogteregeling
Een auto met led-
15
koplampen* heeft automati-
sche koplamphoogteregeling, zodat het duimwiel
voor koplamphoogteregeling ontbreekt.
Lichtsterkte van interieurverlichting
aanpassen
Afhankelijk van de contactslotstand gaat de inte-
rieurverlichting op een bepaalde manier branden.
Met het duimwiel past u de lichtsterkte aan van
de displayverlichting, de knopverlichting, de ach-
tergrondverlichting en de sfeerverlichting*.
Gerelateerde informatie
Interieurverlichting (p. 155)
Groot licht activeren/deactiveren (p. 150)
Contactslotstanden (p. 405)
stadslichten voor/achterlichten (p. 148)
15
Lichtdiode (Light Emitting Diode)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
148
stadslichten voor/achterlichten
Stadslichten voor/achterlichten gaan aan via de
draairing van de stuurhendel.
De draairing van de stuurhendel in de stand voor stads-
lichten voor/achterlichten.
Zet de draairing in stand - de stadslichten
voor/achterlichten gaan branden (ook de kente-
kenverlichting wordt ingeschakeld).
Als het elektrische systeem van de auto in con-
tactslotstand II staat of als de auto is ingescha-
keld, brandt de dagrijverlichting in plaats van de
stadslichten vóór. Dit geldt achter niet bij een
stilstaande, ingeschakelde auto, als u de draai-
ring vanuit een andere stand in stand
draait. In dat geval branden de stadslichten voor/
achterlichten.
Als het buiten donker is en de achterklep wordt
geopend, gaan de achterlichten branden (als ze
al niet zijn ingeschakeld) om het achteropko-
mende verkeer te waarschuwen. Dat gebeurt
altijd, ongeacht de stand van de draairing of de
contactslotstand van het elektrische systeem van
de auto.
Wanneer u meer dan 30 seconden op een snel-
heid van maximaal 10 km/h (zo'n 6 mph) rijdt of
als de rijsnelheid oploopt tot boven 10 km/h
(zo'n 6 mph), gaat de dagrijverlichting branden. U
dient dan over te schakelen op een andere stand
dan
.
Gerelateerde informatie
Verlichtingsbediening (p. 146)
Contactslotstanden (p. 405)
Dagrijlicht
Wanneer de draairing van de stuurhendel in
stand
, of staat terwijl het
elektrische systeem van de auto in contactslot-
stand II staat of de auto rijdt, brandt het dagrij-
licht. Voor stand
geldt dat alleen overdag.
Bij een zwakke verlichting overdag of in het don-
ker brandt in plaats daarvan het dimlicht.
Dagrijlicht DRL
De draairing van de stuurhendel in stand AUTO.
Wanneer de draairing van de stuurhendel in
stand
staat, brandt het dagrijlicht (Daytime
Running Lights - DRL) wanneer de auto overdag
rijdt. De auto schakelt automatisch over van dag-
rijlicht op dimlicht bij een zwakke verlichting over-
dag of in het donker. Overschakeling op dimlicht
vindt ook automatisch plaats, als u de mistlampen
voor/mistachterlichten activeert.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
149
Als u bij een ingeschakelde en stilstaande auto
de draairing vanuit een willekeurige andere
stand naar de stand voor de stadslichten,
,
branden de stadslichten in plaats van andere ver-
lichting.
WAARSCHUWING
Dit is een stroombesparingsfunctie die niet in
alle gevallen kan bepalen wanneer de omge-
vingsverlichting voldoende of onvoldoende is
bij mist en regen bijvoorbeeld.
Als bestuurder bent u verplicht om de verlich-
ting van de auto altijd af te stemmen op de
heersende omstandigheden en de geldende
verkeerswetgeving.
Gerelateerde informatie
Verlichtingsbediening (p. 146)
Dimlicht (p. 149)
Contactslotstanden (p. 405)
Dimlicht
Bij ritten met de draairing van de stuurhendel in
stand
wordt het dimlicht automatisch
geactiveerd bij een zwakke verlichting overdag
of in het donker.
De draairing van de stuurhendel in stand AUTO.
Wanneer de draairing van de stuurhendel in
stand
staat, wordt het dimlicht automatisch
geactiveerd bij een zwakke verlichting overdag of
in het donker, terwijl het elektrische systeem van
de auto in contactslotstand II staat of wanneer
de auto is ingeschakeld.
Met de draairing op de stuurhendel in stand
wordt het dimlicht ook automatisch geacti-
veerd, als u het mistachterlicht inschakelt.
Wanneer de draairing van de stuurhendel in
stand staat terwijl het elektrische systeem
van de auto in contactslotstand II staat of de
auto is ingeschakeld, brandt altijd het dimlicht.
Tunneldetectie
De auto detecteert dat hij een tunnel inrijdt en
schakelt dan over van dagrijlicht op dimlicht.
Let erop dat de tunneldetectie alleen werkt, als
de linker stuurhendel in stand
gedraaid is.
Gerelateerde informatie
Dagrijlicht (p. 148)
Verlichtingsbediening (p. 146)
Contactslotstanden (p. 405)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
150
Groot licht activeren/deactiveren
Groot licht is te activeren met de stuurhendel.
Automatisch groot licht is te activeren met de
draairing van de stuurhendel.
Stuurhendel met draairing.
Stand voor grootlichtsignalen
Stand voor groot licht
Grootlichtsignalen
Haal de stuurhendel naar achteren, naar de stand
voor grootlichtsignalen. Het groot licht brandt tot-
dat u de hendel loslaat.
Groot licht
Het groot licht is te activeren met de draairing
van de stuurhendel in stand
16
of
.
Activeer het groot licht door de stuurhendel naar
voren te duwen. U kunt de functie deactiveren
door de stuurhendel naar achteren te halen.
Wanneer het groot licht ontstoken is, brandt het
symbool
op het bestuurdersdisplay.
Automatisch groot licht
Automatisch groot licht is een systeem dat met
een camerasensor boven aan de voorruit de
koplampen van tegenliggers of de achterlichten
van voorliggers registreert en automatisch over-
schakelt van groot licht naar dimlicht. Het sys-
teem kan ook rekening houden met de straatver-
lichting.
Wanneer de camerasensor geen tegen-/voorlig-
gers meer waarneemt, wordt weer overgescha-
keld naar groot licht.
Auto met halogeenkoplampen
Wanneer de camerasensor geen invallend licht
van voor-/tegenliggers waarneemt, schakelt de
verlichting enkele seconden later weer over naar
groot licht.
Auto met led
17
-koplampen*
Wanneer bij automatisch groot licht met automa-
tische in-/uitschakeling
18
de camerasensor geen
invallend licht van voor-/tegenliggers meer waar-
neemt, schakelt de verlichting enkele seconden
later weer over naar groot licht.
Bij automatisch groot licht met adaptatiefunctie
18
blijft in tegenstelling tot wat er gebeurt bij de
standaarddimfunctie dat deel van de lichtbundel
dat naast tegen- of voorliggers valt op grootlicht-
sterkte branden – alleen dat deel van de licht-
bundel dat rechtstreeks op de tegenliggers/voor-
liggers gericht is wordt gedimd.
Adaptatiefunctie: Dimlicht recht vooruit in de richting van
tegenliggers, maar groot licht aan weerszijden van de
tegenliggers.
16
Wanneer het dimlicht brandt.
17
Lichtdiode (Light Emitting Diode)
18
Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}}}
151
Wanneer de camerasensor geen invallend licht
van voor-/tegenliggers waarneemt, schakelt de
verlichting enkele seconden later weer over naar
volledig groot licht.
Activeren/deactiveren
Het systeem kan starten bij ritten in het donker,
wanneer de auto op een snelheid van zo'n
20 km/h (12 mph) of hoger rijdt.
Activeer/deactiveer automatisch groot licht door
de draairing op de stuurhendel naar stand
te draaien en weer los te laten. Deactiveren van
automatisch groot licht wanneer het groot licht
aanstaat, leidt ertoe dat er direct wordt overge-
schakeld op dimlicht.
Wanneer automatisch groot licht geactiveerd is,
licht het symbool op het bestuurdersdis-
play wit op.
Wanneer het groot licht ontstoken is, brandt het
symbool blauw. Bij led-koplampen geldt dit ook
bij gedeeltelijk groot licht, dat wil zeggen zodra
de lichtbundel iets sterker brandt dan het geval is
bij dimlicht.
Handmatige bediening
N.B.
Houd de voorruit in het gebied vóór de came-
rasensor vrij van ijs, sneeuw, condens en vuil.
Plak of monteer niets op de voorruit vóór de
camerasensor, aangezien één of meer came-
ra’s voor het systeem hierdoor slechter of niet
meer werken.
Als dit symbool samen met de melding
Actief grootlicht Tijdelijk niet
beschikbaar op het bestuurdersdis-
play verschijnt, moet u handmatig over-
schakelen tussen groot licht en dimlicht. Deson-
danks kan de draairing van de stuurhendel in
stand
staan. Het symbool dooft,
wanneer deze melding verschijnt.
Hetzelfde geldt als dit symbool samen
met de melding
Voorruitsensor
Sensor afgedekt, zie handleiding
verschijnt.
Automatisch groot licht is mogelijk tijdelijk niet
beschikbaar, zoals in dichte mist of bij zware
regenval. Wanneer automatisch groot licht weer
beschikbaar is of als de voorruitsensoren niet
langer geblokkeerd zijn, verdwijnt de melding en
gaat het symbool
branden.
WAARSCHUWING
Actief groot licht is een systeem dat u helpt
om in ongunstige omstandigheden de opti-
male verlichting te kiezen.
Als bestuurder bent u echter altijd verplicht
om handmatig te wisselen tussen groot licht
en dimlicht, als dat gezien de verkeerssituatie
en/of weersgesteldheid vereist is.
BELANGRIJK
Voorbeelden van situaties waarin u mogelijk
moet wisselen tussen groot licht en dimlicht:
in zware regen of dichte mist
bij ijsregen
bij stuifsneeuw of sneeuwmodder
bij maanlicht
bij ritten in zwak verlichte bebouwde
gebieden
bij voorliggers met een zwakke voertuig-
verlichting
bij voetgangers op of naast de weg
bij sterk reflecterende voorwerpen zoals
borden in de buurt van de weg
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
152
als de verlichting van tegenliggers schuil-
gaat achter bijvoorbeeld vangrails
bij verkeer op verbindingswegen
op het hoogste punt van heuvels en het
laagste punt van dalen
in scherpe bochten.
Lees meer over de beperkingen van de camera-
sensor in het artikel "Beperkingen van City
Safety".
Gerelateerde informatie
Verlichtingsbediening (p. 146)
Beperkingen van City Safety (p. 356)
Actieve bochtverlichting*
Actieve bochtverlichting is ontworpen om in
bochten en op kruisingen voor maximale verlich-
ting te zorgen.
Een auto met led
19
-koplampen* kan afhankelijk
van het uitrustingsniveau van de auto zijn uitge-
rust met actieve bochtverlichting.
Lichtbundel bij gedeactiveerde (links) en geactiveerde
(rechts) functie.
De led-koplampen kunnen afhankelijk van het
uitrustingsniveau van de auto zijn uitgerust met
actieve bochtverlichting. De actieve bochtverlich-
ting volgt de stuurbewegingen om voor een opti-
male verlichting in bochten en op kruisingen te
zorgen om op die manier de veiligheid te verho-
gen.
De functie wordt automatisch ingeschakeld bij
het starten van de motor. Wanneer de functie
een storing vertoont, brandt het symbool
op het middendisplay en verschijnt op hetzelfde
middendisplay een verklarende tekst.
De functie is alleen actief bij een zwakke verlich-
ting overdag of in het donker en alleen, wanneer
de auto rijdt of het dimlicht is ontstoken.
Functie deactiveren/activeren
U kunt de functie die bij aflevering vanuit de
fabriek is geactiveerd op twee manieren via het
middendisplay deactiveren/activeren.
Via het functiescherm
Druk op de knop Actieve
bochtverlichting.
Via instellingen
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Lampen en verlichting
Exterieurverlichting.
3.
Deselecteer/selecteer
Actieve
bochtverlichting
.
Gerelateerde informatie
Instellingsscherm (p. 180)
19
Lichtdiode (Light Emitting Diode)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
153
Lichtbundel van koplampen
aanpassen
Als de auto is uitgerust met adaptieve led-
koplampen, moet u de lichtbundelinstelling aan-
passen wanneer u een auto voor rechtsrijdend
verkeer wilt gebruiken voor linksrijdend verkeer
en andersom.
Halogeenkoplampen
De lichtbundel hoeft niet te worden aangepast.
De lichtbundel is dusdanig dat tegenliggers niet
worden verblind.
Led-koplampen*
Pas de lichtbundel van de koplampen aan bij
adaptief groot licht, zie het artikel "Groot licht
activeren/deactiveren". Bij het aanpassen van de
lichtbundel voor links- of rechtsrijdend verkeer
moet de auto stilstaan en zijn ingeschakeld.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car Lampen en verlichting
Exterieurverlichting.
3.
Kies
Tijdelijk rechtsrijdend verkeer/
Tijdelijk linksrijdend verkeer.
Gerelateerde informatie
Instellingsscherm (p. 180)
Groot licht activeren/deactiveren (p. 150)
Mistachterlicht
Bij een beperkt zicht door mist kunt u de mis-
tachterlichten gebruiken om achterliggers tijdig
op uw aanwezigheid te attenderen.
Knop voor mistachterlicht.
Het mistachterlicht bestaat uit een lamp aan de
linkerzijde bij een auto met het stuur links of aan
de rechterzijde bij een auto met het stuur rechts.
Het mistachterlicht is alleen in te schakelen, wan-
neer het contactslot in stand II staat of wanneer
de auto is ingeschakeld en de draairing van de
stuurhendel in stand
of staat.
Druk op de knop voor aan/uit. Het symbool
op het bestuurdersdisplay brandt, wanneer
het mistachterlicht brandt.
Wanneer u de startknop naar STOP draait of de
draairing op de stuurhendel naar stand of
draait, wordt het mistachterlicht automa-
tisch uitgeschakeld.
N.B.
De voorschriften voor het gebruik van een
mistachterlicht verschillen per land.
Gerelateerde informatie
Verlichtingsbediening (p. 146)
Contactslotstanden (p. 405)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
154
Remlichten
De remlichten gaan automatisch branden, wan-
neer u remt.
Bij het bedienen van het rempedaal gaan de
remlichten branden. Ze gaan ook branden, wan-
neer een van de rijhulpsystemen Adaptieve
cruisecontrol*, City Safety of Rear Collision War-
ning de auto afremmen.
Gerelateerde informatie
Noodremlichten (p. 426)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 309)
City Safety (p. 349)
Rear Collision Warning (p. 359)
Alarmlichten
De alarmlichten waarschuwen medeweggebrui-
kers doordat alle richtingaanwijzers gelijktijdig
knipperen, wanneer deze functie actief is.
Knop voor alarmlichten.
Druk op de knop om de alarmlichten te activeren.
De alarmlichten worden automatisch geactiveerd
als er zo sterk met de auto wordt geremd dat de
noodremlichten worden geactiveerd en de snel-
heid laag is. Nadat de noodremlichten zijn opge-
houden met knipperen, gaan de alarmlichten
knipperen en de alarmlichten worden automa-
tisch gedeactiveerd, wanneer u weer wegrijdt of
de desbetreffende knop indrukt.
Gerelateerde informatie
Richtingaanwijzers gebruiken (p. 154)
Noodremlichten (p. 426)
Richtingaanwijzers gebruiken
De richtingaanwijzers van de auto zijn te bedie-
nen met de linker stuurhendel. De richtingaanwij-
zers knipperen driemaal of blijven knipperen,
afhankelijk van hoe ver u de hendel omhoog of
omlaag beweegt.
Richtingaanwijzer.
Korte serie knippersignalen
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar
de eerste stand en laat de hendel vervolgens
los. De richtingaanwijzers lichten driemaal op.
De functie is te activeren/deactiveren via het
middendisplay.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
155
N.B.
Deze reeks automatische knipperingen is
te onderbreken door de stuurhendel
onmiddellijk in tegengestelde richting te
bewegen.
Als het richtingaanwijzersymbool op het
bestuurdersdisplay sneller knippert dan
normaal – zie de melding op het bestuur-
dersdisplay.
Onafgebroken serie knippersignalen
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar
de eindstand.
De hendel blijft in deze stand staan en is hand-
matig in de uitgangspositie terug te zetten of
veert automatisch terug bij het terugdraaien van
het stuurwiel.
Gerelateerde informatie
Verlichtingsbediening (p. 146)
Alarmlichten (p. 154)
Instellingsscherm (p. 180)
Interieurverlichting
De interieurverlichting is te activeren/deactiveren
met de knoppen van de bedieningspanelen aan
het plafond voor- en achterin.
Alle verlichting in het interieur is handmatig in en
uit te schakelen binnen 30 minuten nadat:
de auto is afgezet en het elektrische sys-
teem ervan in contactslotstand 0 staat
de auto ontgrendeld is zonder dat deze is
gestart.
Verlichting voorin
Knoppen op plafondconsole voor bediening leeslampjes
en interieurverlichting voorin.
Leeslampje linkerzijde
Interieurverlichting
Automatische bediening voor interieurverlich-
ting
Leeslampje rechterzijde
Leeslampjes voorin
De leeslampjes links of rechts doet u aan of uit
door kort op de bijbehorende knop op de pla-
fondconsole te drukken. De lichtsterkte is aan te
passen door de knop ingedrukt te houden.
Interieurverlichting
De vloerverlichting en plafondverlichting zijn in en
uit te schakelen door de bijbehorende knop op
de plafondconsole kort in te drukken.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
156
Automatische bediening voor
interieurverlichting
De automatische verlichting is te activeren door
de AUTO-knop op de plafondconsole kort in te
drukken. Het lampje in de knop gaat branden,
wanneer de automatische verlichting geactiveerd
is. Met het activeren van de AUTO-knop is de
interieurverlichting als volgt in en uit te schake-
len.
De interieurverlichting:
gaat branden, wanneer de auto wordt ont-
grendeld en wanneer deze wordt uitgescha-
keld
dooft wanneer de auto wordt gestart en deze
wordt vergrendeld
wordt in- en uitgeschakeld bij het openen of
sluiten van een portier
blijft twee minuten branden, wanneer een
van de portieren openstaat.
Verlichting achterin
In het achterste deel van de auto zitten leeslamp-
jes, die ook als interieurverlichting dienen.
De leeslampjes zitten in het plafond.
Leeslampjes boven de tweede
20
en derde zitrij*.
Leeslampje boven de tweede zitrij bij een auto met
panoramadak*.
De leeslampjes zijn in en uit te schakelen met
een korte druk op de knop van het lampje. De
lichtsterkte is aan te passen door de knop inge-
drukt te houden.
Verlichting dashboardkastje
De verlichting in het dashboardkastje wordt in-
en uitgeschakeld bij het openen en sluiten van
de klep van het kastje.
Verlichting make-upspiegel*
De verlichting van de make-upspiegel in de zon-
neklep wordt bij het openen en sluiten van het
spiegelklepje in- en uitgeschakeld.
Grondverlichting
De grondverlichting wordt in- en uitgeschakeld
bij het openen of sluiten van het desbetreffende
portier.
Dorpelverlichting
De dorpelverlichting wordt in- en uitgeschakeld
bij het openen of sluiten van een portier.
Verlichting in bagageruimte
De bagageruimteverlichting wordt bij het openen
en sluiten van de achterklep automatisch in- en
uitgeschakeld.
Omgevingslicht
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
20
Een auto met panoramadak* is voorzien van twee lampjes: aan beide zijden van het plafond één.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire.
157
2.
Druk op
My Car Lampen en verlichting
Interieurverlichting.
3. Kies uit de volgende instellingen:
Kies onder
Intensiteit omgevingslicht
uit Uit, Laag en Hoog.
Kies onder
Niveau omgevingslicht uit
Verm. en Vol.
Bediening naast het stuur.
De sterkte van de achtergrondverlichting is ook
fijn af te stellen met de bediening op het dash-
board:
Draai aan het duimwiel om de sterkte te ver-
anderen.
Sfeerverlichting*
De auto is uitgerust met een aantal leds waar-
mee de kleur van de verlichting te veranderen is.
Deze verlichting brandt, wanneer de auto is inge-
schakeld.
De sfeerverlichting is aan te passen via het mid-
dendisplay:
Verlichtingssterkte wijzigen
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op My Car Lampen en verlichting
Interieurverlichting
Stemmingsverlichting interieur.
3.
Kies onder
Intensiteit sfeerverlichting uit
Uit, Laag en Hoog.
Verlichtingskleur wijzigen
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car Lampen en verlichting
Interieurverlichting
Stemmingsverlichting interieur.
3.
Kies uit
Op temperatuur, Op kleur en
Themakleuren om de verlichtingskleur te
wijzigen.
Bij kleurkeuze
Op temperatuur verandert
de kleur van de verlichting aan de hand van
de ingestelde interieurtemperatuur.
Bediening naast het stuur.
De sterkte van de sfeerverlichting is ook fijn af te
stellen met de bediening op het dashboard:
Draai aan het duimwiel om de sterkte te ver-
anderen.
Verlichting in portiervakken
De verlichting in de portiervakken brandt, wan-
neer de auto is ingeschakeld. De lichtsterkte is
fijn af te stellen met behulp van de bediening op
het dashboard.
Verlichting van bekerhouder voor in
tunnelconsole
De verlichting van de bekerhouder voorin gaat
branden bij ontgrendeling van de auto en dooft
bij vergrendeling. De lichtsterkte is fijn af te stel-
len met behulp van de bediening op het dash-
board.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
158
Gerelateerde informatie
Verlichtingsbediening (p. 146)
Contactslotstanden (p. 405)
Instellingsscherm (p. 180)
Follow Me Home-verlichting
Het is mogelijk om een deel van de buitenver-
lichting enige tijd ingeschakeld te houden en als
Follow Me Home-verlichting dienst te laten doen
na vergrendeling van de auto.
Om de functie in te schakelen:
1. Zet de auto uit.
2. Breng de linker stuurhendel naar voren rich-
ting het dashboard en laat los.
3. Stap uit de auto en vergrendel het portier.
Bij activering van de functie gaan de dimlichten,
de stadslichten, de buitengreepverlichting* en de
kentekenplaatverlichting branden.
De duur van de Follow Me Home-verlichting kan
worden ingesteld via het middendisplay.
Gerelateerde informatie
Approach-verlichting (p. 158)
Instellingsscherm (p. 180)
Approach-verlichting
De Approach-verlichting wordt geactiveerd als
de auto wordt ontgrendeld en wordt gebruikt om
de verlichting van de auto op afstand in te scha-
kelen.
Wanneer de functie is geactiveerd met de trans-
pondersleutel bij ontgrendeling, branden de
stadslichten voor/achterlichten, de verlichting in
de handgrepen aan de buitenkant*, de kenteken-
plaatverlichting, de plafondlampjes in het interieur
en de vloerverlichting. Als binnen de activerings-
tijd een portier wordt geopend, wordt de inscha-
kelduur van de buitengreepverlichting* en de
interieurverlichting verlengd.
U kunt de functie activeren/deactiveren via het
middendisplay.
Gerelateerde informatie
Follow Me Home-verlichting (p. 158)
Transpondersleutel (p. 250)
Instellingsscherm (p. 180)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
159
Ruitenwissers gebruiken
De ruitenwissers reinigen de voorruit. Met de
rechter stuurhendel zijn verschillende instellin-
gen voor de ruitenwisser mogelijk.
Rechter stuurhendel.
Duimwiel gevoeligheid regensensor/snelheid
ruitenwissers
Enkele slag
Haal de hendel omlaag en laat deze weer
los om de wissers een enkele wisslag te
laten maken.
Ruitenwissers uitgeschakeld
Haal de hendel naar stand 0 om de rui-
tenwissers uit te schakelen.
Intervalstand
Met het duimwiel kunt u het aantal wis-
slagen per eenheid van tijd instellen wan-
neer u de intervalstand hebt geselecteerd.
Ononderbroken wissen
Haal de hendel omhoog om de wissers
op normale snelheid te laten wissen.
Haal de hendel nog eens omhoog om de
wissers op hoge snelheid te laten wissen.
BELANGRIJK
Controleer voordat u de wissers activeert of
de wisserbladen niet zijn vastgevroren en of
eventuele sneeuw- en ijsresten op voor- en
achterruit zijn verwijderd.
BELANGRIJK
Gebruik voldoende sproeiervloeistof als de
wissers de voorruit schoonmaken. De voorruit
moet nat zijn als de ruitenwissers werken.
Gerelateerde informatie
Regensensor activeren/deactiveren (p. 159)
Ruiten- en koplampsproeiers (p. 160)
Wisserbladen in servicestand (p. 564)
Regensensor activeren/deactiveren
De regensensor registreert de hoeveelheid
regen op de voorruit en schakelt automatisch de
ruitenwissers op de voorruit in. De gevoeligheid
van de regensensor is af te stellen met het duim-
wiel op de rechter stuurhendel.
Rechter stuurhendel.
Regensensorknop
Duimwiel gevoeligheid regensensor/snelheid
ruitenwissers
Wanneer de regensensor actief is, verschijnt het
regensensorsymbool
op het bestuurders-
display.
Regensensor activeren
Om de regensensor te kunnen activeren motor
de motor draaien of het elektrische systeem in
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
160
contactslotstand I of II staan en de ruitenwisser-
hendel in stand 0 of die voor een enkele wisslag.
Activeer de regensensor door op de regensen-
sorknop
te drukken.
Als u de hendel omlaaghaalt, maken de ruiten-
wissers een extra slag.
Draai het duimwiel omhoog voor een grotere
gevoeligheid en omlaag voor een lagere gevoe-
ligheid. De wissers maken een extra slag, als u
het duimwiel omhoogdraait.
Regensensor deactiveren
Deactiveer de regensensor met een druk op de
regensensorknop
of haal de hendel
omhoog voor een ander wisprogramma.
De regensensor wordt automatisch gedeacti-
veerd, wanneer het elektrische systeem in con-
tactslotstand 0 staat of wanneer de motor is
afgezet.
De regensensor wordt automatisch gedeacti-
veerd, wanneer u de wisserarmen in de service-
stand zet. De regensensor wordt opnieuw geacti-
veerd, wanneer de wisserarmen niet meer in de
servicestand staan.
BELANGRIJK
In de wasstraat kunnen de ruitenwissers van
de voorruit starten en beschadigd raken.
Schakel de regensensor uit, terwijl de auto
rijdt of wanneer het elektrische systeem van
de auto in contactslotstand I of II staat. Het
symbool op het bestuurdersdisplay dooft.
Geheugenfunctie activeren/deactiveren
U kunt zo nodig de geheugenfunctie voor de
regensensor activeren, zodat u iedere keer dat u
de auto start de regensensorknop niet hoeft in te
drukken:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car Ruitenwisser.
3.
Kies
Geheugen regensensor om de
geheugenfunctie te activeren/deactiveren.
Gerelateerde informatie
Ruitenwissers gebruiken (p. 159)
Wisserbladen in servicestand (p. 564)
Achterruitwisser en -sproeier (p. 161)
Ruiten- en koplampsproeiers
De ruiten- en koplampsproeiers reinigen de
voorruit en de koplampen. Via de rechter stuur-
hendel is de reiniging te starten.
Ruiten- en koplampsproeiers starten
Sproeifunctie, rechter stuurhendel.
U activeert de sproeiers van de voorruit en
de koplampen door de rechter stuurhendel
naar het stuurwiel toe te trekken.
> Nadat u de hendel hebt losgelaten maken
de ruitenwissers op de voorruit nog
enkele slagen.
BELANGRIJK
Activeer de sproeiers niet bij bevriezing of bij
een leeg sproeiervloeistofreservoir, omdat de
pomp anders schade kan oplopen.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
161
Verwarmde sproeikoppen*
De sproeikoppen worden bij vorst automatisch
verwarmd om te voorkomen dat de sproeiervloei-
stof bevriest.
Koplampsproeiers*
Om vloeistof te besparen, worden de koplampen
alleen iedere vijfde keer dat u de voorruitsproei-
ers activeert gesproeid.
Gereduceerde sproeifunctie
Wanneer er nog zo'n 1 liter sproeiervloeistof in
het reservoir zit en op het bestuurdersdisplay de
melding
Sproeiervloeistof Niveau laag,
bijvullen
in combinatie met het symbool ,
worden de koplampen niet langer schoonge-
sproeid. Dit omdat de sproeifunctie van de voor-
ruit en een goed zicht door de voorruit de voor-
rang hebben.
Gerelateerde informatie
Ruitenwissers gebruiken (p. 159)
Achterruitwisser en -sproeier (p. 161)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 567)
Achterruitwisser en -sproeier
De achterruitwisser en -sproeiers reinigen de
achterruit. Via de rechter stuurhendel is de reini-
ging te starten en zijn instellingen te verrichten.
N.B.
De achterruitwisser is beveiligd tegen over-
verhitting, zodat de wissermotor wordt uitge-
schakeld bij oververhitting. De achterruitwis-
ser werkt weer na een bepaalde afkoelperi-
ode.
Achterruitwisser en -sproeier
Selecteer voor de intervalstand van de
achterruitwisser.
Selecteer voor een continue wissnel-
heid van de achterruitwisser.
Duw de rechter stuurhendel naar voren om
de achterruit schoon te sproeien en te wis-
sen.
Automatische achterruitwisser bij
achteruitrijden activeren/deactiveren
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car Ruitenwisser.
3.
Selecteer
Automatisch wissen achter om
wissen bij achteruitrijden te activeren/deacti-
veren.
Als u de auto in de achteruitversnelling zet terwijl
de voorste ruitenwissers actief zijn, zal de ruiten-
wisser voor de achterruit starten. Bij het inscha-
kelen van een andere versnelling valt de ruiten-
wisser op de achterklep stil.
Als de ruitenwisser op de achterklep echter al op
continue snelheid werkt, vindt er geen wijziging
plaats.
Gerelateerde informatie
Ruitenwissers gebruiken (p. 159)
Ruiten- en koplampsproeiers (p. 160)
Regensensor activeren/deactiveren (p. 159)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
162
Elektrisch bediende ruiten
Via het bedieningspaneel op het bestuurders-
portier zijn alle ruiten te bedienen – via het
bedieningspaneel op de overige portieren is
alleen de ruit in het desbetreffende portier te
bedienen.
Bedieningspaneel op bestuurdersportier.
Elektrisch kinderslot* dat voorkomt dat kin-
deren de achterportieren vanaf de binnen-
zijde kunnen openen en de portierruiten ach-
ter kunnen openen/sluiten.
Bedieningsknoppen voor achterste zijruiten.
Bedieningsknoppen voor voorste zijruiten.
Gerelateerde informatie
Elektrisch bedienbare ruiten (p. 162)
Kinderslot (p. 277)
Elektrisch bedienbare ruiten
Via het bedieningspaneel op het bestuurders-
portier zijn alle ruiten te bedienen – via het
bedieningspaneel op de overige portieren is
alleen de ruit in het desbetreffende portier te
bedienen.
WAARSCHUWING
Let op dat kinderen of andere passagiers niet
bekneld raken wanneer u de ramen sluit vanaf
het bestuurdersportier.
WAARSCHUWING
Let op dat kinderen of andere passagiers niet
bekneld raken wanneer/indien u de ramen
sluit met behulp van de transpondersleutel.
WAARSCHUWING
Als er kinderen in de auto aanwezig zijn, moet
u altijd de stroom naar de elektrisch bedien-
bare ruiten onderbreken door het elektrische
systeem van de auto in contactslotstand 0 te
zetten en vervolgens de transpondersleutel
mee te nemen uit de auto.
Bediening
Bedieningsknoppen elektrisch bedienbare ruiten.
Handmatige bediening
Automatische bediening
Via het bedieningspaneel op het bestuurderspor-
tier zijn alle ruiten te bedienen – via het bedie-
ningspaneel op de overige portieren is alleen de
ruit in het desbetreffende portier te bedienen. Er
kan slechts één bedieningspaneel tegelijk wor-
den bediend.
Voor het gebruik van de elektrisch bedienbare
ruiten moet de contactslotstand minimaal I zijn.
Bij uitschakeling van de auto zijn de elektrisch
bediende ruiten nadat het contact is uitgescha-
keld nog enkele minuten te bedienen, maar niet
nadat een portier is geopend.
De ruiten komen tot stilstand en worden
geopend, als ze tijdens het sluiten in hun bewe-
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
163
ging worden gehinderd. Wanneer sluiten onmo-
gelijk is door bijvoorbeeld ijsvorming, kan de
inklembeveiliging worden opgeheven. Wanneer
de zijruiten tweemaal achtereen niet konden wor-
den gesloten, wordt de inklembeveiliging korte
tijd gedeactiveerd. Sluiten is daarna mogelijk door
de bedieningsknop omhoog te trekken en vast te
houden.
N.B.
Om het pulserende windgeluid te verminde-
ren als de beide achterruiten open staan, kunt
u de voorste ruiten ook een stukje openen.
N.B.
Bij snelheden hoger dan zo'n 180 km/h
(112 mph) zijn de zijruiten niet te openen,
maar wel te sluiten.
Handmatige bediening
Trek voorzichtig een van de bedieningsknoppen
omhoog of duw er een omlaag. De elektrisch
bedienbare ruiten komen steeds verder omhoog
of omlaag zolang u de bedieningsknop bedient.
Automatische bediening
Trek een van de bedieningsknoppen omhoog of
duw er een omlaag en laat deze vervolgens los.
De desbetreffende zijruit gaat automatisch volle-
dig open of dicht.
Bediening met transpondersleutel,
portierhandgreep of knop voor centrale
vergrendeling
Voor het vanaf de buitenzijde bedienen van de
elektrisch bedienbare ruiten met de transponder-
sleutel of de portierhandgrepen, of vanaf de bin-
nenzijde met de knop voor centrale vergrende-
ling, zie het artikel "Transpondersleutel", "Ver-
grendelen/ontgrendelen vanaf de buitenzijde" of
"Vergrendelen/ontgrendelen vanaf de binnen-
zijde".
Resetten
Als de startaccu losgekoppeld is geweest, werkt
de automatische openingsfunctie pas weer naar
behoren nadat u deze hebt gereset.
1. Trek de knop aan de voorkant omhoog om
de ruit helemaal te sluiten en houd de knop
een seconde in deze stand vast.
2. Laat de knop korte tijd los.
3. Trek de voorkant van de knop opnieuw een
seconde omhoog.
WAARSCHUWING
Resetten is nodig om de beveiliging tegen
overbelasting te laten werken.
Gerelateerde informatie
Elektrisch bediende ruiten (p. 162)
Contactslotstanden (p. 405)
Transpondersleutel (p. 250)
Vergrendelen/ontgrendelen vanaf de buiten-
zijde (p. 255)
Vergrendelen/ontgrendelen vanaf de bin-
nenzijde (p. 259)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
164
Zonnescherm gebruiken*
De beide achterportieren zijn voorzien van geïn-
tegreerde zonneschermen.
Op achterportier - handmatig bediend
Haak met bijbehorende vergrendeling
Trek het zonnescherm omhoog en haak het
vast aan de haak boven aan de ruitopening.
Ook bij gebruik van het zonnescherm kan de zij-
ruit worden geopend en gesloten.
Buitenspiegels instellen
Stel de stand van de buitenspiegels bij met het
hendeltje op het bedieningspaneel van het
bestuurdersportier.
Bedieningsknoppen voor buitenspiegels.
Instellen
1.
Druk op knop L voor de buitenspiegel links of
op R voor de buitenspiegel rechts. Het
lampje in de knop brandt.
2. U kunt de stand afstellen met het hendeltje
in het midden.
3.
Druk opnieuw op knop L of R. Het lampje
mag niet langer branden.
WAARSCHUWING
Beide spiegels zijn groothoekig voor een opti-
maal zicht. Voorwerpen kunnen verder weg lij-
ken dan ze in werkelijkheid zijn.
Geheugenfunctie van elektrisch
bedienbare voorstoel*
De standen van de buitenspiegels zijn op te slaan
in de geheugenfunctie van de elektrisch bedien-
bare voorstoel.
Buitenspiegel kantelen bij parkeren
21
De buitenspiegels kunnen omlaaggekanteld wor-
den, zodat u bijvoorbeeld tijdens het parkeren de
kant van de weg te kan zien.
Schakel de achteruitversnelling in en druk op
de knop L of R.
Bij het inschakelen van een andere versnelling
nemen de gekantelde buitenspiegels na ca.
10 seconden de oorspronkelijke stand weer in.
Dat gebeurt eerder, als u de knop L of R indrukt.
Automatisch kantelende buitenspiegel
bij parkeren
21
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling
worden de buitenspiegels automatisch omlaag-
gekanteld, zodat u bijvoorbeeld tijdens het parke-
ren de kant van de weg kan zien. Wanneer u de
auto uit de achteruitversnelling haalt, nemen de
21
Alleen in combinatie met een elektrisch bedienbare stoel met geheugen.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
165
buitenspiegels na enige tijd automatisch hun oor-
spronkelijke stand weer in.
De instellingen voor de functie zijn te verrichten
via het middendisplay:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Spiegels en Easy Entry.
3.
Kies onder
Buitenspiegel kantelen bij
achteruit voor Uit, Best., Passag. of Beide
om te activeren/deactiveren en om te kiezen
welke buitenspiegel moet worden gekanteld.
Automatische inklapfunctie bij
vergrendelen*
Wanneer u de auto vanaf de transpondersleutel
vergrendelt/ontgrendelt worden de buitenspie-
gels automatisch in- of uitgeklapt.
De functie is te activeren/deactiveren via het
middendisplay:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Spiegels en Easy Entry.
3.
Kies
Spiegel inklappen bij vergrendelen
om te activeren/deactiveren.
In neutrale stand terugzetten
Spiegels die uit positie zijn geraakt door invloe-
den van buitenaf, moeten eerst elektrisch in de
neutrale stand worden teruggezet zodat het elek-
trisch in- en uitklappen weer correct werkt:
1.
Klap de spiegels in met de knoppen L en R.
2.
Klap de spiegels weer uit met de knoppen L
en R.
3. Herhaal de bovenstaande procedure zo
nodig.
De spiegels staan daarmee weer in de neutrale
stand.
Autodimfunctie*
Als het licht dat van achteren in de spiegel valt te
fel is, worden de achteruitkijkspiegel en buiten-
spiegels automatisch gedimd.
Buitenspiegels met autodimfunctie zijn alleen
mogelijk, als ook de achteruitkijkspiegel is voor-
zien van een dergelijke autodimfunctie, zie het
artikel "Achteruitkijkspiegel".
De autodimfunctie is tijdens het rijden altijd
actief, behalve bij inschakeling van de achteruit-
versnelling. De gevoeligheid van de autodimfunc-
tie is in te stellen op drie niveaus en is van
invloed op zowel de achteruitkijkspiegel als de
buitenspiegels.
N.B.
Bij aanpassing van het gevoeligheidsniveau
van de autodimfunctie is de wijziging pas na
enige tijd te merken.
De instellingen voor de functie zijn te verrichten
via het middendisplay:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Spiegels en Easy Entry.
3.
Kies onder
Binnenspiegel automatisch
dimmen voor Normaal, Donker of Licht.
Elektrisch inklapbare buitenspiegels*
U kunt de buitenspiegels inklappen bij het parke-
ren en als u op smalle wegen rijdt:
1.
Druk de knoppen L en R gelijktijdig in (con-
tactslotstand minimaal I).
2. Laat ze na zo'n 1 seconde los. De spiegels
stoppen automatisch, als ze volledig zijn
ingeklapt.
Klap de spiegels uit door de knoppen L en R
tegelijkertijd in te drukken. De spiegels stoppen
automatisch, als ze volledig zijn uitgeklapt.
Gerelateerde informatie
Achteruitkijkspiegel (p. 166)
Instellingsscherm (p. 180)
Geheugenfunctie gebruiken van elektrisch
bediende voorstoel* (p. 133)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
166
Achteruitkijkspiegel
De achteruitkijkspiegel is te dimmen met een
knopje aan de onderzijde van de spiegel. Ook is
het mogelijk dat de autodimfunctie van de ach-
teruitkijkspiegel actief is.
Hendeltje voor dimfunctie
Handmatige dimfunctie
Fel licht van achteren kan hinderlijke reflecties in
de achteruitkijkspiegel veroorzaken en u verblin-
den. Zet de spiegel met het hendeltje in de dim-
stand, wanneer u de verlichting van het achterop-
komende verkeer als hinderlijk ervaart:
1. Activeer de dimfunctie door het hendeltje
naar u toe te halen.
2. Deactiveer de dimfunctie door het hendeltje
naar de voorruit toe te duwen.
Autodimfunctie*
Als het licht dat van achteren in de spiegel valt te
fel is, wordt de achteruitkijkspiegel automatisch
gedimd. Bij een spiegel met autodimfunctie ont-
breekt het hendeltje voor handmatig dimmen.
De achteruitkijkspiegel is voorzien van twee sen-
soren (één aan de voorkant en één aan de ach-
terkant) die samenwerken om hinderlijke lichtin-
val te identificeren en te verhelpen. De sensor
aan de voorkant registreert omgevingslicht, terwijl
de sensor aan de achterkant de koplampen van
achterliggers registreert.
N.B.
Als de sensoren door bijvoorbeeld parkeerver-
gunningen, transponders, zonnekleppen of
voorwerpen op de achterbank of in de baga-
geruimte dusdanig worden gehinderd dat er
geen licht op de sensoren valt, gelden er
beperkingen voor de autodimfunctie van de
achteruitkijkspiegel en buitenspiegels.
De autodimfunctie is tijdens het rijden altijd
actief, behalve bij inschakeling van de achteruit-
versnelling. De gevoeligheid van de autodimfunc-
tie is in te stellen op drie niveaus en is van
invloed op zowel de achteruitkijkspiegel als de
buitenspiegels.
N.B.
Bij aanpassing van het gevoeligheidsniveau
van de autodimfunctie is de wijziging pas na
enige tijd te merken.
De instellingen voor de functie zijn te verrichten
via het middendisplay:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Spiegels en Easy Entry.
3.
Kies onder
Binnenspiegel automatisch
dimmen voor Normaal, Donker of Licht.
Gerelateerde informatie
Buitenspiegels instellen (p. 164)
Instellingsscherm (p. 180)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire.
167
Kompas*
In de rechter bovenhoek van de achteruitkijk-
spiegel zit een display waarop wordt aangege-
ven in welke richting de voorkant van de auto
wijst.
Achteruitkijkspiegel met kompas.
Er worden acht verschillende kompasrichtingen
met Engelse afkortingen weergegeven:
N
(noord), NE (noordoost), E (oost), SE (zuidoost),
S (zuid), SW (zuidwest), W (west) en NW (noord-
west).
Kompas activeren/deactiveren
Het kompas wordt automatisch geactiveerd bij
het starten van de motor.
Om het kompas te deactiveren/activeren:
Druk met een recht gebogen paperclip of
iets dergelijks het knopje aan de onderzijde
van de achteruitkijkspiegel in.
Gerelateerde informatie
Kompas kalibreren* (p. 167)
Contactslotstanden (p. 405)
Ontwaseming van ruiten en buitenspiegels
activeren/deactiveren (p. 204)
Kompas kalibreren*
De aarde is in 15 magnetische zones verdeeld.
Het kompas dient te worden gekalibreerd als u
met de auto meerdere magnetische zones door-
kruist.
Kalibreer als volgt:
1. Breng de auto tot stilstand op een groot en
open terrein waar geen stalen constructies
of hoogspanningsdraden zijn.
2. Start de auto en schakel alle elektrische uit-
rusting (klimaatregeling, luchtdroger en der-
gelijke) uit en zorg dat alle portieren zijn
gesloten.
N.B.
De kalibratie kan mislukken of helemaal niet
worden uitgevoerd, als u de elektrische uitrus-
ting niet uitschakelt.
3. Houd het knopje aan de onderzijde van de
achteruitkijkspiegel zo'n 3 seconden lang
(met een paperclip of iets dergelijks) inge-
drukt. Het cijfer van de huidige magnetische
zone verschijnt.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
168
Magnetische zones.
4. Druk meerdere malen op het knopje totdat
het nummer van de gewenste magnetische
zone (
1-15) verschijnt (zie de kaart met de
magnetische zones van het kompas).
5.
Wacht totdat het teken
C weer op het dis-
play verschijnt of houd het knopje aan de
onderzijde van de achteruitkijkspiegel
zo'n 6 seconden lang ingedrukt, totdat het
teken C verschijnt.
6. Rijd langzaam een rondje in de auto met een
snelheid van hoogstens 10 km/h (6 mph),
totdat een kompasrichting op het display ver-
schijnt. Dit geeft aan dat de kalibratie afge-
rond is. Rijd daarna nog 2 rondjes om de
kalibratie fijn af te stellen.
7.
Auto's met elektrische voorruitverwar-
ming*: Als bij activering van de elektrische
voorruitverwarming het teken
C op het dis-
play verschijnt, kalibreer dan volgens punt 6
hierboven met de elektrische voorruitverwar-
ming ingeschakeld.
8. Herhaal de bovenstaande procedure zo
nodig.
Gerelateerde informatie
Kompas* (p. 167)
Panoramadak*
Het panoramadak is verdeeld in twee glasseg-
menten. Het voorste kan aan de achterkant verti-
caal (ventilatiestand) of horizontaal (open stand)
worden geopend. Het achterste is een vast dak-
glas.
Bij het panoramadak hoort een windscherm.
Aan de binnenkant van het panoramadak zit een
zonnescherm gemaakt van geperforeerd textiel
voor extra bescherming tegen bijvoorbeeld het
felle zonlicht.
Het panoramadak en het zonnescherm zijn te
bedienen met een bedieningsknop aan het pla-
fond.
De bediening wordt geactiveerd, wanneer het
elektrische systeem van de auto in contactslot-
stand I of II staat.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire.
169
WAARSCHUWING
Kinderen, andere passagiers of voorwerpen
kunnen bekneld raken door de bewegende
delen van het panoramadak.
Let altijd op bij bediening van het panora-
madak.
Laat kinderen niet met de bediening spe-
len.
Onderbreek altijd de stroom naar het
panoramadak door het elektrische sys-
teem van de auto in contactslotstand 0 te
zetten en neem vervolgens de transpon-
dersleutel mee uit de auto.
BELANGRIJK
Open het panoramadak niet, wanneer lastdra-
gers zijn gemonteerd.
Windscherm
Bij het panoramadak hoort een windscherm dat
opgeklapt wordt bij een geopend panoramadak.
Gerelateerde informatie
Panoramadak* bedienen (p. 169)
Contactslotstanden (p. 405)
Panoramadak* bedienen
Bij bediening via de bedieningselementen
schuift het panoramadak eerst horizontaal ope-
nen tot in de comfortstand.
In de ventilatiestand wordt het voorste glasseg-
ment aan de achterzijde opengekanteld.
WAARSCHUWING
Kinderen, andere passagiers of voorwerpen
kunnen bekneld raken door de bewegende
delen van het panoramadak.
Let altijd op bij bediening van het panora-
madak.
Laat kinderen niet met de bediening spe-
len.
Onderbreek altijd de stroom naar het
panoramadak door het elektrische sys-
teem van de auto in contactslotstand 0 te
zetten en neem vervolgens de transpon-
dersleutel mee uit de auto.
BELANGRIJK
Open het panoramadak niet, wanneer lastdra-
gers zijn gemonteerd.
Om het panoramadak en het zonnescherm te
kunnen bedienen moet het elektrische systeem
van de auto minimaal in de contactslotstand I
staan.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
170
Bediening met bediening aan plafond
Openen, handmatig
Openen, automatisch
Sluiten, handmatig
Sluiten, automatisch
Handmatige bediening
1. Zonnescherm openen – duw de bedienings-
knop achteruit naar de stand voor handmatig
openen. Zolang u de knop naar achteren
geduwd houdt, schuift het zonnescherm
steeds verder open tot in maximale stand.
2. Panoramadak openen – duw de bedienings-
knop een tweede maal naar achteren naar
de stand voor handmatig openen. Het pano-
ramadak bereikt eerst de comfortstand
22
.
Om het dak maximaal te openen – duw de
bedieningsknop een derde maal naar ach-
teren.
Sluit het dak/scherm door de voorgaande proce-
dure in omgekeerde volgorde te doorlopen – duw
de bedieningsknop nu echter vooruit/omlaag
naar de stand voor handmatig sluiten.
Het dak komt tot stilstand, als u de bedienings-
knop loslaat of als het glas de comfortstand heeft
bereikt of maximaal geopend of gesloten is.
N.B.
Bij handmatige opening is het panoramadak
pas te openen, wanneer het zonnescherm
volledig geopend is. Bij de omgekeerde pro-
cedure moet het panoramadak eerst volledig
dichtstaan, voordat het zonnescherm kan wor-
den gesloten.
Volautomatische bediening
1. Zonnescherm maximaal openen – duw de
bedieningsknop naar achteren naar de stand
voor automatisch openen en laat de knop
weer los.
2. Panoramadak openen – duw de bedienings-
knop een tweede maal naar achteren naar
de stand voor automatisch openen en laat
los. Het panoramadak bereikt eerst de com-
fortstand
22
. Om het dak maximaal te openen
– duw de bedieningsknop een derde maal
naar achteren naar de stand voor automa-
tisch openen en laat de knop weer los.
Sluit het dak/scherm door de voorgaande proce-
dure in omgekeerde volgorde te doorlopen – duw
de bedieningsknop nu echter vooruit/omlaag
naar de stand voor automatisch sluiten.
Het dak komt tot stilstand, wanneer u de bedie-
ningsknop loslaat of wanneer het dak de com-
fortstand heeft bereikt of maximaal geopend of
gesloten is. De beweging wordt eveneens onder-
broken, als u een tegengesteld commando geeft
met de bedieningsknop.
De beweging van het dak wordt niet onderbroken
als het glas de comfortstand bereikt bij sluiten
vanuit maximaal geopende stand.
22
De comfortstand is de stand waarbij het glassegment zover geopend is dat rijwind- en resonantiegeluiden op een aangenaam laag niveau liggen.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
171
Volautomatisch bediening - snel openen/
sluiten
Het panoramadak en het zonnescherm zijn ook
tegelijkertijd te openen/sluiten:
Openen – duw de bedieningsknop tweemaal
naar achteren naar de stand voor automa-
tisch openen en laat de knop weer los.
Sluiten – duw de bedieningsknop tweemaal
naar voren/onderen naar de stand voor auto-
matisch openen en laat de knop weer los.
Het dak komt tot stilstand, wanneer het dak de
comfortstand heeft bereikt of maximaal gesloten
is. De beweging wordt eveneens onderbroken,
als u een tegengesteld commando geeft met de
bedieningsknop.
De beweging van het dak wordt niet onderbroken
als het glas de comfortstand bereikt bij sluiten
vanuit maximaal geopende stand. Het scherm
komt nooit tot stilstand wanneer het dak de com-
fortstand bereikt.
Ventilatiestand
Ventilatiestand, achterkant verticaal opengekanteld.
Kantel het schuif-/kanteldak open door de
bedieningsknop omhoog te duwen.
Sluit het door de bedieningsknop naar
voren/onder te duwen.
Bij activering van de ventilatiestand wordt het
voorste glassegment aan de achterzijde openge-
kanteld. Als het zonnescherm helemaal dichtstaat
bij activering van de ventilatiestand, schuift het
automatisch zo'n 50 mm open.
Zonnescherm automatisch sluiten
Als de auto bij zonnig/warm weer geparkeerd
staat, sluit het zonnescherm automatisch 15
minuten nadat de auto is vergrendeld. Dit
gebeurt om de interieurtemperatuur te laten
dalen en de autobekleding te beschermen tegen
verkleuren door de zon.
U kunt de functie, die bij aflevering vanuit de
fabriek gedeactiveerd is, activeren/deactiveren:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car Vergrendeling.
Kies Zonnescherm automatisch sluiten
om te activeren/deactiveren.
Sluiten met transpondersleutel, knop
voor centrale vergrendeling of
portiergreep
een transpondersleutel
Druk lang op de vergrendelingsknop van
de transpondersleutel totdat het panorama-
dak en het zonnescherm in beweging komen
richting de gesloten stand. Laat de vergren-
delingsknop vervolgens los.
De beweging stopt als u nogmaals op de knop
voor vergrendeling op de transpondersleutel
drukt of als het dak/scherm de gesloten stand
heeft bereikt.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
172
Knop voor centrale vergrendeling
Knop voor centrale vergrendeling.
Wanneer u het elektrische systeem van de auto
minimaal in contactslotstand I zet, kunt u de knop
voor centrale vergrendeling op het bestuurders-
portier of het passagiersportier* gebruiken om
het panoramadak te sluiten.
Druk lang op de knop voor centrale vergren-
deling
totdat het panoramadak en het
zonnescherm in beweging komen richting de
gesloten stand. Laat de knop vervolgens los.
De beweging stopt bij het indrukken van de knop
voor centrale vergrendeling of als het dak/
scherm de gesloten stand heeft bereikt.
Portiergrepen
Auto's uitgerust met passieve vergrendeling/
ontgrendeling* hebben een aanrakingsgevoelige
verdieping aan de buitenkant van de portiergre-
pen.
Leg uw vinger tegen de aanrakingsgevoelige
verdieping aan de buitenkant van een van de
portiergrepen totdat het panoramadak en het
zonnescherm in beweging komen richting de
gesloten stand. Laat daarna de verdieping in
de portierhandgreep los.
De beweging stopt als u uw vinger weer tegen
de verdieping van de portiergreep legt of als het
dak/scherm de gesloten stand heeft bereikt.
WAARSCHUWING
Als u het panoramadak sluit met de transpon-
dersleutel, knop voor centrale vergrendeling
of portiergreep, moet u opletten dat er nie-
mand bekneld raakt.
BELANGRIJK
Controleer of het panoramadak bij sluiten
goed vergrendelt.
Inklembeveiliging
Het panoramadak is voorzien van een inklembe-
veiliging die wordt geactiveerd, als het glasseg-
ment of het zonnescherm tijdens het sluiten door
een voorwerp wordt gehinderd. Het glassegment
of zonnescherm komt dan tot stilstand en wordt
vervolgens geopend tot op zo'n 50 mm van de
geblokkeerde stand (of tot de maximale ventila-
tiestand). De inklembeveiliging werkt ook bij het
openen van het glassegment of het zonne-
scherm.
Ook als de inklembeveiliging in werking is getre-
den, is het mogelijk om het glassegment en/of
zonnescherm nog een keer zonder inklembeveili-
ging in dezelfde richting te laten bewegen, op
voorwaarde dat deze beweging binnen 10 secon-
den na activering van de inklembeveiliging wordt
gestart. Wanneer sluiten onmogelijk is door bij-
voorbeeld ijsvorming rond het glassegment, is de
inklembeveiliging met andere woorden op te hef-
fen. U doet dat door de bedieningsknop vooruit/
omlaag te duwen, totdat het glassegment en/of
zonnescherm dichtstaat.
Gerelateerde informatie
Panoramadak* (p. 168)
Contactslotstanden (p. 405)
Transpondersleutel (p. 250)
Vergrendelen/ontgrendelen vanaf de bin-
nenzijde (p. 259)
Vergrendelen/ontgrendelen vanaf de buiten-
zijde (p. 255)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire.
173
HomeLink
®
*
23
HomeLink
®
is een programmeerbare afstands-
bediening die geïntegreerd is in het elektrische
systeem van de auto.
Algemeen
Knop 1
Knop 2
Knop 3
Controlelampje
HomeLink
®24
is een programmeerbare afstands-
bediening die tot drie verschillende systemen (bij-
voorbeeld een garagedeuropener, alarmsysteem,
huis- en tuinverlichting) op afstand kan bedienen
en daarmee de originele afstandsbedieningen
vervangt. HomeLink
®
wordt geleverd in een uit-
voering die ingebouwd is in de achteruitkijkspie-
gel. Het HomeLink
®
-paneel bestaat uit drie pro-
grammeerbare knoppen en een controlelampje in
het spiegelglas.
Ga voor meer informatie over HomeLink
®
naar:
www.HomeLink.com, www.youtube.com/
HomeLinkGentex of bel 00 8000 466 354 65
(of het betaalnummer +49 6838 907 277).
WAARSCHUWING
Als HomeLink
®
wordt gebruikt om een
garagedeur of hek te bedienen, moet u
controleren of er niemand in de buurt van
de deur of het hek staat als deze
beweegt.
Terwijl HomeLink wordt geprogrammeerd,
kan de garagedeur of het toegangshek
dat wordt geprogrammeerd, geactiveerd
worden. Let daarom op dat er niemand in
de buurt van de deur of het hek staat tij-
dens het programmeren.
De auto moet buiten de garage staan als
de garagedeuropener wordt geprogram-
meerd.
Gebruik HomeLink
®
niet voor een elektri-
sche garagedeur zonder veiligheidsstop
en -retour.
Let erop dat u de originele afstandsbedieningen
goed bewaart voor eventuele programmering in
een later stadium (zoals bij aankoop van een
nieuwe auto of gebruik in een andere auto). Het
wordt tevens geadviseerd om de programmering
van de knoppen te wissen bij verkoop van de
auto, zie de paragraaf "HomeLink
®
programme-
ren".
23
Geldt voor bepaalde markten.
24
HomeLink en het symbool met het HomeLink-huis zijn geregistreerde handelsmerken van Gentex Corporation.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
174
Gerelateerde informatie
HomeLink
®
* programmeren (p. 174)
HomeLink
®
*
25
programmeren
Instructie voor programmeren van HomeLink
®
.
HomeLink
®
programmeren
N.B.
Bij bepaalde auto’s moet het contact zijn
ingeschakeld of in de ‘accessoirestand’ staan,
voordat HomeLink
®
te programmeren of
gebruiken is. Plaats bij voorkeur nieuwe bat-
terijen in de afstandsbediening die
HomeLink
®
moet vervangen, omdat de pro-
grammering dan mogelijk sneller verloopt en
het radiosignaal sterker is. Reset de
HomeLink
®
-knoppen alvorens te programme-
ren, zie het kopje "HomeLink
®
-knoppen
resetten". HomeLink
®
staat vervolgens in de
'inleermodus' en is klaar voor programmering.
1.
Druk de knop
26
op HomeLink
®
in die u wilt
programmeren. Het controlelampje
26
op
HomeLink
®
moet 1 keer per seconde geel
knipperen. U hoeft de knop niet ingedrukt te
houden.
2. Richt de afstandsbediening op de te pro-
grammeren HomeLink
®
-knop en houd de
afstandsbediening op 2–8 cm van de knop.
Blokkeer het controlesymbool van
HomeLink
®
niet.
Opmerking! Met sommige afstandsbedie-
ningen is HomeLink
®
beter te programmeren
op een afstand van 15–20 cm. Denk daaraan
als er problemen zijn met programmeren.
3. Houd de knop op de originele afstandsbe-
diening die op HomeLink
®
moet worden
geprogrammeerd vast en houd de led in de
gaten. Laat de knop pas los als de led van 1
maal per seconde geel knipperen is overge-
gaan op 10 maal per seconde groen knippe-
ren of constant groen branden. Wanneer de
led groen knippert of brandt, kunt u de knop
op de afstandsbediening loslaten.
Opmerking! Voor sommige ontvangers
moet programmeerstap 3 wellicht worden
vervangen door de instructies in stap 4.
4. Druk de knop op de originele afstandsbedie-
ning in el laat deze om de seconde los totdat
de led van 1 maal per seconde geel knippe-
ren is overgegaan op 10 maal per seconde
groen knipperen of constant groen branden.
25
Geldt voor bepaalde markten.
26
Zie de paragraaf "HomeLink
®
*" voor de plaats van de knoppen en het controlelampje.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
175
5.
Druk de geprogrammeerde HomeLink
®
-knop
in en controleer de led.
>
Permanent groen branden: Als de led
permanent groen brandt, is het program-
meren klaar. De garagedeur, het toe-
gangshek en dergelijke moeten vervol-
gens geactiveerd worden bij het indruk-
ken van de geprogrammeerde knop.
10 maal per seconde groen knippe-
ren: Druk op de te programmeren knop,
houd deze 2 seconden lang ingedrukt
en laat de knop weer los. Herhaal de
procedure van indrukken/vasthouden/
loslaten al naar gelang het model van de
ontvanger één of twee keer. Het program-
meren is nu klaar en garagedeur, toe-
gangshek en dergelijke moeten vervol-
gens geactiveerd worden bij het indruk-
ken van de geprogrammeerde knop.
Als de ontvanger nog steeds niet
wordt geactiveerd: Ga verder met pro-
grammeerstappen 6–8 om de program-
mering te voltooien.
6.
Zoek de inleerknop
27
op de ontvanger voor
bijvoorbeeld de garagedeur op. Deze zit
doorgaans in de buurt van de bevestiging
van de antenne op de ontvanger.
7. Druk de inleerknop van de ontvanger in en
laat hem los. Stap 8 moet worden binnen 30
seconden na het indrukken van de knop wor-
den voltooid.
8.
Druk op de te programmeren knop, houd
deze 2 seconden lang ingedrukt en laat
de knop weer los. Herhaal de procedure
van indrukken/vasthouden/loslaten al naar
gelang het model van de ontvanger één of
twee keer. Het programmeren is nu klaar
en garagedeur, toegangshek en dergelijke
moeten vervolgens geactiveerd worden bij
het indrukken van de geprogrammeerde
knop.
Bediening
Zodra HomeLink
®
geprogrammeerd is, vormt het
een vervanging voor de afzonderlijke originele
afstandsbedieningen.
Druk de geprogrammeerde knop in. De garage-
deur, het toegangshek en dergelijke worden
geactiveerd (dit kan een paar seconden duren).
Na het indrukken van de knop brandt of knippert
het controlelampje. Uiteraard kunt u de originele
afstandsbedieningen naast HomeLink
®
blijven
gebruiken.
N.B.
Als het contact niet is uitgeschakeld, blijft
HomeLink
®
tot 30 minuten na opening van
het bestuurdersportier werken.
Als er problemen met programmeren ontstaan,
neem dan contact op met HomeLink
®
via:
www.HomeLink.com, www.youtube.com/
HomeLinkGentex of bel 00 8000 466 354 65
(of het betaalnummer +49 6838 907 277).
HomeLink
®
-knoppen resetten
U kunt de HomeLink
®
-knoppen alleen allemaal
tegelijk resetten en dus niet slechts één ervan.
Herprogrammeren van slechts één knop is echter
wel mogelijk, zie de paragraaf "Afzonderlijke knop
programmeren" hieronder.
27
De aanduiding en kleur van deze knop verschillen per producent.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
176
1.
Druk knop 1 en 3 op HomeLink
®
in en laat
deze pas na ca. 10 seconden los wanneer de
led groen gaat knipperen.
2. Laat de knoppen los.
>
HomeLink
®
staat daarmee in de "inleer-
modus" en is klaar om opnieuw gepro-
grammeerd te worden, zie de paragraaf
"HomeLink
®
programmeren" hierboven.
Afzonderlijke knop programmeren
Doe het volgende om één afzonderlijke
HomeLink
®
-knop te programmeren:
1.
Druk op de gewenste knop en houd deze
ingedrukt.
2. Begin na ca. 20 seconden, wanneer de led
op HomeLink
®
geel gaat knipperen, met stap
1 in de paragraaf "HomeLink
®
programme-
ren" hierboven.
Opmerking! Als de te programmeren knop
opnieuw moet worden geprogrammeerd niet
met een nieuwe eenheid wordt geprogram-
meerd, zal deze terugkeren naar de eerder
opgeslagen programmering.
Ga voor meer informatie over HomeLink
®
of bij
op- en aanmerkingen naar: www.HomeLink.com,
www.youtube.com/HomeLinkGentex of bel
00 8000 466 354 65 (of het betaalnummer
+49 6838 907 277).
Gerelateerde informatie
HomeLink
®
* (p. 173)
Boordcomputer
De boordcomputer van de auto registreert en
berekent waarden zoals afgelegde afstand,
brandstofverbruik en gemiddelde snelheid tij-
dens het rijden.
Om eenvoudiger zuinig te kunnen rijden, worden
het momentane en het gemiddelde brandstofver-
bruik geregistreerd. De boordcomputerinformatie
is weer te geven op het bestuurdersdisplay.
De volgende meters maken deel uit van de
boordcomputer:
Dagtellers
Kilometerteller
Momentaan brandstofverbruik
Actieradius op tank
Actieradius op accu
Toerist (alternatieve snelheidsmeter)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
177
Dagtellers
Er zijn twee dagtellers, TM en TA.
TM kan handmatig op nul worden gezet en TA
wordt automatisch op nul gezet als de auto mini-
maal vier uur niet wordt gebruikt.
Tijdens de rit wordt informatie geregistreerd over:
Afstand
Rijtijd
Gemiddelde snelheid
Gemiddeld brandstofverbruik.
De waarden zijn berekend op basis van de waar-
den sinds de laatste reset.
Kilometerteller
De kilometerteller registreert de totale afgelegde
afstand van de auto. Deze waarde is niet op nul
te zetten.
Momentaan brandstofverbruik
Deze meter geeft het actuele brandstofverbruik
van de auto aan. De waarde wordt zowat iedere
seconde bijgewerkt.
Actieradius op tank
De boordcomputer berekent de actieradius op
basis van de resterende hoeveelheid brandstof in
de tank.
De actieradius wordt berekend aan de hand van
het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste
30 km en de resterende hoeveelheid brandstof.
Wanneer de meter "----" aangeeft, zijn geen
garanties meer te geven voor de actieradius.
Tank dan zo spoedig mogelijk.
N.B.
Er is een bepaalde afwijking mogelijk, als u
van rijstijl verandert.
Een zuinige rijstijl betekent doorgaans een lan-
gere actieradius.
Actieradius op accu
De meter geeft de afstand aan die bij
benadering kan worden afgelegd op de
resterende hoeveelheid stroom in de
hybride-accu.
Wanneer de meter "----" aangeeft, zijn geen
garanties meer te geven voor de actieradius.
De berekende waarde is gebaseerd op het
gemiddelde verbruik bij een normaal beladen
auto, tijdens een normale rit en rekening hou-
dend met de vraag of de airconditioning (AC) wel
of niet aanstaat. Bij overschakeling van de rijmo-
dus
Hybrid op Pure of andersom neemt de
berekende actieradius mogelijk toe, omdat de
Pure-modus gereduceerde klimaatinstellingen
hanteert.
N.B.
Er is een bepaalde afwijking mogelijk, als u
van rijstijl verandert.
Een zuinige rijstijl betekent doorgaans een lan-
gere actieradius.
Actieradius op accu
Voor een zo groot mogelijke actieradius op accu
moet u het stroomverbruik zo laag mogelijk hou-
den. Hoe meer verbruikers (stereo, elektrische
ruit-/buitenspiegel-/stoelverwarming, koelfunctie
klimaatregeling en dergelijke) er zijn ingescha-
keld, hoe korter de actieradius.
N.B.
Naast een hoog stroomverbruik in het interi-
eur kunnen ook snelle acceleraties en rem-
manoeuvres, hoge snelheden, zware ladingen,
geringe buitentemperaturen en oplopende
hellingen de actieradius beperken.
Toerist (alternatieve snelheidsmeter)
De alternatieve digitale snelheidsmeter vereen-
voudigt het rijden in landen waar verkeersborden
met de voorgeschreven snelheden een andere
eenheid hebben dan wat de instrumenten van de
auto laten zien.
De digitale snelheid wordt dan weergegeven in
de eenheid die de analoge snelheidsmeter juist
niet geeft. Is de analoge snelheidsmeter inge-
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
178
steld op mph, dan wordt de snelheid op de
boordcomputermeter weergegeven in km/h en
omgekeerd.
Gerelateerde informatie
Rijstatistieken tonen op het bestuurdersdis-
play (p. 178)
Verbruiksinfo weergeven op het middendis-
play (p. 179)
Actieradius op accu in steden (p. 443)
Rijstatistieken tonen op het
bestuurdersdisplay
De door de boordcomputer geregistreerde en
berekende waarden kunnen worden weergege-
ven op het bestuurdersdisplay.
De waarden worden opgeslagen in een boord-
computerapp. Via het appmenu kunt u die infor-
matie kiezen die op het bestuurdersdisplay moe-
ten worden weergegeven.
Open het appmenu en blader erin met de knoppenset
rechts op het stuurwiel.
Appmenu
Links/rechts
Omhoog/omlaag
Bevestigen
1. Open het appmenu op het bestuurdersdis-
play door op (1) te drukken.
(Het appmenu kan niet worden geopend als
er nog een onbevestigde melding op het
bestuurdersdisplay staat. De melding moet
eerst worden bevestigd voordat het appmenu
kan worden geopend.)
2. Navigeer naar de boordcomputerapp door
met (2) naar links of rechts te vegen.
> Op de bovenste vier menuregels staan de
gemeten waarden voor dagteller TM. Op
de vier menuregels eronder staan de
gemeten waarden voor dagteller TA. Bla-
der omhoog of omlaag in de lijst met (3).
3. Blader verder omlaag naar de alternatievenk-
noppen om te kiezen welke informatie op het
bestuurdersdisplay moet worden weergege-
ven:
Momentaan brandstofverbruik
Actieradius op tank
Kilometerteller
Afgelegde afstand voor dagteller TM, TA
of geen weergave van afgelegde afstand
Toerist (alternatieve snelheidsmeter).
Actieradius op accu
Selecteer of deselecteer een optie met de
knop O (4). De wijziging gaat meteen in.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire.
179
Dagteller op nul zetten
Zet dagteller TM op nul door de knop RESET op
de linker stuurhendel lang in te drukken.
Dagteller TA wordt alleen automatisch op nul
gezet. Dat is het geval als de auto gedurende 4
uur of meer niet wordt gebruikt.
Eenheid wijzigen
Eenheden voor afgelegde afstand, snelheden en
dergelijke wijzigen via het middendisplay:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Systeem Eenheden.
3.
Kies onder
Eenheden de gewenste een-
heidsnorm:
Metr., Imper. of VS.
N.B.
Een wijziging van deze eenheden is niet
alleen van toepassing op de boordcomputer
maar ook op Volvo’s RTI-navigatiesysteem*.
Gerelateerde informatie
Boordcomputer (p. 176)
Verbruiksinfo weergeven op het middendis-
play (p. 179)
Applicatiemenu op bestuurdersdisplay
gebruiken (p. 116)
Verbruiksinfo weergeven op het
middendisplay
De verbruiksinfo van de boordcomputer ver-
schijnt in grafische vorm op het middendisplay
en biedt u het overzicht waarmee u eenvoudig
zuiniger kunt rijden.
Open de app Bestuurder
prestaties op het appscherm
om de verbruiksinfo weer te
geven.
Elke staaf in het diagram staat
voor een afstand van 1, 10 of
100 km (of miles). Tijdens het rijden worden de
staven van rechts naar links aangevuld. De staaf
uiterst rechts geeft de waarde voor de actuele
etappe aan.
Het gemiddelde brandstofverbruik en de totale
rijtijd zijn bepaald op basis van de verbruiksinfo
sinds de laatste nulstelling.
Het brandstofverbruik en stroomverbruik worden
elk afzonderlijk weergegeven. Het aangegeven
stroomverbruik is het nettoverbruik, dat wil zeg-
gen de afgenomen stroom verminderd met de
teruggewonnen energie tijdens het remmen.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
180
Verbruiksinfo van de boordcomputer
28
.
N.B.
Bij ritten op stroom met de extra verwar-
ming
29
ingeschakeld kan het in de rijstatistie-
ken vermelde brandstofverbruik stijgen.
Instellingen voor verbruiksinfo
Druk op Voorkeur om
de schaalverdeling te wijzigen. Kies een
resolutie van 1, 10 of 100 km/miles voor de
staaf.
de verbruiksinfo na afloop van een rit op nul
te zetten. Wanneer de auto meer dan 4 uur
stilgestaan heeft.
de gegevens over de actuele rit op nul te zet-
ten.
Verbruiksinfo, berekend gemiddeld verbruik en
totale rijtijd worden altijd gelijktijdig op nul gezet.
Eenheid wijzigen
Eenheid voor afgelegde afstand, brandstofver-
bruik en dergelijke wijzigen via het middendisplay:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Systeem Eenheden.
3.
Kies onder
Eenheden de gewenste een-
heidsnorm: Metr., Imper. of VS.
Gerelateerde informatie
Boordcomputer (p. 176)
Rijstatistieken tonen op het bestuurdersdis-
play (p. 178)
Instellingsscherm
In het instellingsscherm van het middendisplay
kunt u
Instellingen en informatie hanteren voor
tal van autofuncties.
Het instellingsscherm openen en
sluiten en hierin bladeren
Het hoofdscherm met de knop voor Instellingen.
1. Sleep het tabblad boven aan het middendis-
play omlaag om het hoofdscherm te openen.
2.
Druk op
Instellingen om het instellings-
scherm te openen.
3. Druk op een van de categorieën die ver-
schijnt en blader naar subcategorieën en
Instellingen door nogmaals te tikken.
28
De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van de softwareversie en de gekozen uitvoering afwijkingen mogelijk zijn.
29
Geldt voor een verwarming op brandstof.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
181
4.
Druk op
Terug om terug te gaan naar het
instellingsscherm.
Druk op
Sluiten om het instellingsscherm te
sluiten.
Een instelling wijzigen
Een subcategorie in het instellingsscherm met verschil-
lende soorten instellingen, heeft een meerkeuzeknop en
radioknoppen.
1. Druk op categorieën en subcategorieën om
naar de gewenste instelling te bladeren.
2. Wijzig een of meer instellingen. Verschillende
soorten instellingen worden op verschillende
manieren gewijzigd (zie de tabel hieronder
voor een beschrijving van de desbetreffende
soorten).
> De wijzigingen worden onmiddellijk opge-
slagen.
Soorten instellingen
Er zijn verschillende soorten instellingen:
Soort
instelling
Beschrijving
Trigger-
functie
Start een app of een afzonderlijk
scherm voor geavanceerdere
instellingen door op de tekst te
drukken, bijvoorbeeld om een
eenheid met Bluetooth aan te
sluiten.
Radioknop Kies uit meerdere opties een
instelling door op de gewenste
radioknop te drukken, bijvoor-
beeld om een systeemtaal te
kiezen.
Meerkeu-
zeknop
Kies een niveau voor iets door
op het gewenste deel van de
knop te drukken, bijvoorbeeld om
het gevoeligheidsniveau voor
City Safety te kiezen.
Selectie-
vakjes
Kies ervoor een functie te active-
ren/deactiveren door op het
vakje te drukken om dit aan te
kruisen of leeg te maken, bij-
voorbeeld om automatische start
van elektrische stoelverwarming
te kiezen.
Soort
instelling
Beschrijving
Schuif-
knoppen
Kies een niveau voor iets binnen
een interval door op de knop te
drukken en deze te slepen, bij-
voorbeeld om het geluidsniveau
te kiezen.
Weergave
van infor-
matie
Geen eigenlijke instelling, geeft
ergens informatie over, bijvoor-
beeld het identificatienummer
van de auto.
Gerelateerde informatie
Overzicht van het middendisplay (p. 34)
Categorieën op instellingsscherm (p. 182)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
182
Categorieën op instellingsscherm
Het instellingsscherm heeft een aantal hoofdca-
tegorieën en subcategorieën waarin instellingen
en informatie voor tal van functies van de auto
zijn verzameld.
Onder het instellingsscherm zitten 7 hoofdcate-
gorieën:
My Car, Geluid, Navigatie, Media,
Communicatie, Klimaat en Systeem.
Elke categorie omvat op zijn beurt een aantal
subcategorieën en instelmogelijkheden. In de
onderstaande tabellen wordt het eerste niveau
van subcategorieën weergegeven. De instelmo-
gelijkheden voor een functie of terrein worden
uitvoeriger beschreven in de desbetreffende arti-
kelen van de gebruikershandleiding. Zie voor sys-
teeminstellingen die niet staan beschreven in de
desbetreffende artikelen: artikel "Systeeminstel-
lingen wijzigen in het hoofdmenu".
Sommige instellingen zijn persoonlijk, wat inhoudt
dat ze opgeslagen kunnen worden voor een
Bestuurdersprofielen, terwijl andere algemeen
zijn, wat betekent dat ze niet zijn gekoppeld aan
een bestuurdersprofiel. De onderstaande tabellen
maken duidelijk of de instellingen van een cate-
gorie persoonlijk, algemeen of een mengvorm
van beide zijn.
My Car
Subcategorie Instellingen
Displays
Persoonlijk
IntelliSafe
Gemengd
Parkeerhulp
Algemeen
Rijmodus/Individuele rijmo-
dus
*
Gemengd
Lampen en verlichting
Gemengd
Spiegels en Easy Entry
Persoonlijk
Vergrendeling
Gemengd
Parkeerrem en vering
Gemengd
Stoelen
Gemengd
Ruitenwisser voorruit
Gemengd
Ophanging
Algemeen
Audio
Subcategorie Instellingen
Geluidsbeleving*
Persoonlijk
Toon
Persoonlijk
Balans
Persoonlijk
Systeemvolumes
Gemengd
Navigatie
Subcategorie Instellingen
Kaart
Persoonlijk
Route en begeleiding
Persoonlijk
Verkeer
Persoonlijk
Begeleiding
Persoonlijk
Systeem
Persoonlijk
Media
Subcategorie Instellingen
AM/FM-radio
Persoonlijk
DAB
Persoonlijk
Gracenote®
Persoonlijk
Video
Persoonlijk
Communicatie
Subcategorie Instellingen
Telefoon
-
Tekstberichten
-
Bluetooth-apparaten
-
Wi-Fi
Algemeen
Wifi-hotspot auto
Algemeen
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
183
Subcategorie Instellingen
Internet via automodem
Algemeen
Volvo On Call
-
Volvo-servicenetwerken
Algemeen
Klimaatregeling
De hoofdcategorie Klimaat heeft geen subcate-
gorieën.
Systeem
Subcategorie Instellingen
Bestuurdersprofiel
Persoonlijk
Datum en tijd
-
Systeemtaal
Persoonlijk
Toetsenbordindelingen
Algemeen
Stembediening
Persoonlijk
Eenheden
Persoonlijk
Opslag
-
Software-updates
-
Fabrieksreset
-
Services
-
Gerelateerde informatie
Instellingsscherm (p. 180)
Systeeminstellingen wijzigen op instellings-
scherm (p. 183)
Systeeminstellingen wijzigen op
instellingsscherm
De categorie
Systeem in het instellingsscherm
verzamelt instellingen en informatie die in zijn
algemeenheid gelden voor de systemen van de
auto, bijvoorbeeld taal en eenheden.
De systeeminstellingen onder
Bestuurdersprofiel, Datum en tijd,
Toetsenbordindelingen, Stembediening,
Software-updates, Fabrieksreset,
Fabrieksreset en Services staan beschreven in
de desbetreffende artikelen van de gebruikers-
handleiding.
Systeemtaal wijzigen
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
Systeem Systeemtaal.
3. Systeemtaal selecteren. Talen met onder-
steuning van stembediening hebben een
stembedieningssymbool.
> De taal op het bestuurdersdisplay, het
middendisplay en het head-updisplay
wordt gewijzigd.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
184
Systeemeenheden wijzigen
Lengte- en volume-eenheden wijzigen
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
Systeem Eenheden
Eenheden.
3. Kies uit de volgende eenheidsnormen:
Metr. - kilometer, liter en graden Celsius.
Imper. - miles, gallons en graden Celsius.
VS - miles, gallons en graden Fahrenheit.
> De eenheden op het bestuurdersdisplay,
het middendisplay en het head-updisplay
worden gewijzigd.
Zie de opslaginformatie
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
Systeem Opslag.
> De opslaginformatie voor de harde schijf
van de auto verschijnt - met onder andere
de totale capaciteit, de beschikbare capa-
citeit en de hoeveelheid ruimte die de
geïnstalleerde applicaties gebruiken.
Zie het identificatienummer van de auto
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
Systeem Vehicle Identification
Number
.
> Het identificatienummer van de auto
(VIN
30
) verschijnt.
Gerelateerde informatie
Categorieën op instellingsscherm (p. 182)
Bestuurdersprofielen (p. 185)
Klok (p. 109)
Het toetsenbord in het middendisplay
gebruiken (p. 50)
Instellingen voor stembediening (p. 127)
Systeemupdates (p. 552)
Instellingen resetten op instellingsscherm
(p. 184)
Afspraak maken voor servicebeurt en repara-
tie (p. 549)
Instellingen resetten op
instellingsscherm
Alle gewijzigde instellingen in het instellings-
scherm kunnen in één keer worden gereset naar
hun standaardwaarden.
Soorten resets
Er zijn drie soorten resets voor de instellingen in
het instellingsscherm:
Fabrieksreset - wist alle gegevens en
media en reset alle instellingen naar hun
standaardwaarden.
Auto-instellingen resetten - reset alge-
mene instellingen naar standaardwaarden.
Persoonlijke instell. resetten - wist per-
soonlijke gegevens en reset persoonlijke
instellingen naar hun standaardwaarden.
Instellingen resetten
N.B.
Fabrieksreset is alleen mogelijk, wanneer de
auto stilstaat.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
Systeem Fabrieksreset.
30
Vehicle Identification Number.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
185
3. Kies het gewenste type reset.
> Er verschijnt een pop-upvenster.
4.
Druk op
OK om de reset te bevestigen.
Voor de optie Persoonlijke instell.
resetten wordt de reset bevestigd door op
Resetten voor het actieve profiel of
Resetten voor alle profielen te drukken.
> De geselecteerde instellingen worden
gereset.
Gerelateerde informatie
Systeeminstellingen wijzigen op instellings-
scherm (p. 183)
Bestuurdersprofielen (p. 185)
Gebruikersgegevens resetten bij doorver-
koop (p. 190)
Bestuurdersprofielen
Tal van instellingen in de auto zijn naar wens aan
te passen en op te slaan in een of meer bestuur-
dersprofielen.
De persoonlijke instellingen worden automatisch
in het actieve bestuurdersprofiel opgeslagen.
Elke sleutel is te koppelen aan een bestuurder-
sprofiel. Bij gebruik van een sleutel waaraan een
bestuurdersprofiel is gekoppeld, wordt de auto
aangepast volgens de instellingen van dat speci-
fieke bestuurdersprofiel.
Welke instellingen worden opgeslagen
in bestuurdersprofielen?
Tal van instellingen in de auto zullen automatisch
worden opgeslagen in het actieve bestuurder-
sprofiel als het profiel niet is vergrendeld, zie het
artikel "Bestuurdersprofiel bewerken". In de auto
zijn de verrichte instellingen hetzij persoonlijk,
hetzij algemeen. Het zijn de persoonlijke instellin-
gen die in bestuurdersprofielen worden opgesla-
gen.
Instellingen die zijn op te slaan in een bestuur-
dersprofiel zijn onder meer schermweergaven,
spiegels, voorstoelen, navigatie, audio- en media-
systeem, taal en stembediening.
Bepaalde instellingen, de zogeheten algemene
instellingen, zijn te wijzigen, maar worden niet
opgeslagen in een specifiek bestuurdersprofiel.
Wijzigen van de algemene instellingen is van
invloed op alle profielen.
Algemene instellingen
De algemene instellingen en de parameters wijzi-
gen niet als het ene bestuurdersprofiel wordt ver-
ruild voor een ander. Ze blijven gelijk, ongeacht
welk bestuurdersprofiel actief is.
De instellingen van de toetsenbordindeling zijn
voorbeelden van algemene instellingen. Als u
bestuurdersprofiel X gebruikt om meer talen aan
het toetsenbord toe te voegen, blijven deze opge-
slagen en kunt u ook bij gebruik van bestuurder-
sprofiel Y van taal wissen. De instellingen van de
toetsenbordindeling worden niet opgeslagen
onder een specifiek bestuurdersprofiel - deze
instellingen zijn algemeen.
Persoonlijke instellingen
Als bestuurdersprofiel X is gebruikt om bijvoor-
beeld de lichtsterkte op het middendisplay in te
stellen, wordt bestuurdersprofiel Y niet door deze
instelling beïnvloed. Deze is opgeslagen voor
bestuurdersprofiel X - de instelling van de licht-
sterkte is een persoonlijke instelling.
Lees meer in artikel "Categorieën in instellings-
scherm" om een idee te krijgen van welke instel-
lingen persoonlijk en welke algemeen zijn.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersprofiel bewerken (p. 186)
Categorieën op instellingsscherm (p. 182)
Bestuurdersprofiel kiezen (p. 186)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
186
Bestuurdersprofiel kiezen
Het laatst gebruikte bestuurdersprofiel is het
profiel dat bij de volgende ontgrendeling van de
auto opnieuw wordt gekozen. Na ontgrendeling
van de auto kunt u een ander bestuurdersprofiel
kiezen.
Bij het inschakelen van het middendisplay ver-
schijnt boven aan het display het gekozen
bestuurdersprofiel. Bij ontgrendeling van de auto
wordt automatisch het laatst gebruikte bestuur-
dersprofiel gekozen. Als de transpondersleutel
echter aan een ander bestuurdersprofiel is
gekoppeld, wordt bij het starten het desbetref-
fende profiel gekozen. Zie "Transpondersleutel
koppelen aan bestuurdersprofiel".
U kunt op twee manieren van bestuurdersprofiel
veranderen.
Alternatief 1:
1. Druk tijdens het inschakelen van het midden-
display op de naam van het bestuurderspro-
fiel dat boven aan het middendisplay staat.
> Er verschijnt een lijst met de te kiezen
bestuurdersprofielen.
2. Kies het gewenste bestuurdersprofiel.
3.
Druk op
Bevestig.
> Het bestuurdersprofiel is gekozen, waarna
het systeem de instellingen van het
nieuwe bestuurdersprofiel laadt.
Alternatief 2:
1. Sleep het hoofdscherm van het middendis-
play open.
2.
Druk op
Profiel.
> Dezelfde lijst als die voor alternatief 1 ver-
schijnt.
3. Kies het gewenste bestuurdersprofiel.
4.
Druk op
Bevestig.
> Het bestuurdersprofiel is gekozen, waarna
het systeem de instellingen van het
nieuwe bestuurdersprofiel laadt.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersprofielen (p. 185)
Bestuurdersprofiel bewerken (p. 186)
Transpondersleutel koppelen aan bestuur-
dersprofiel (p. 187)
Bestuurdersprofiel bewerken
U kunt de verschillende bestuurdersprofielen die
in de auto worden gebruikt een andere naam
geven.
Alle soorten wijzigingen in bestuurdersprofielen
zijn vanuit het hoofdscherm op het middendisplay
te verrichten -
Instellingen Systeem
Bestuurdersprofielen.
Naam van bestuurdersprofiel wijzigen
Wijzig de naam van een bestuurdersprofiel vanuit
het venster
Bestuurdersprofiel.
1.
Druk op
Profiel bewerken.
> Er verschijnt een menu waarin het profiel
kan worden bewerkt.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
187
2.
Druk op het vakje
Profielnaam.
> Er verschijnt een toetsenbord, waarna u
de naam kunt wijzigen. Druk op
om
het toetsenbord te sluiten.
3. Sla de naamswijziging op door te drukken op
Terug/Sluiten.
> De naam is nu gewijzigd.
N.B.
Een profielnaam kan niet beginnen met een
spatie, omdat de profielnaam dan niet wordt
opgeslagen.
Instellingen resetten in
bestuurdersprofielen
Instellingen die zijn opgeslagen onder een of
meer bestuurdersprofielen zijn te herstellen, als
de auto stilstaat.
N.B.
Fabrieksreset is alleen mogelijk, wanneer de
auto stilstaat.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Systeem Fabrieksreset
Persoonlijke instell. resetten.
3.
Kies een van de opties
Resetten voor het
actieve profiel, Resetten voor alle
profielen of Annuleren.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersprofielen (p. 185)
Instellingen resetten op instellingsscherm
(p. 184)
Het toetsenbord in het middendisplay
gebruiken (p. 50)
Bestuurdersprofiel kiezen (p. 186)
Transpondersleutel koppelen aan
bestuurdersprofiel
U kunt uw sleutel koppelen aan een bestuurder-
sprofiel. Op die manier wordt telkens automa-
tisch het bestuurdersprofiel met alle bijbeho-
rende instellingen geselecteerd als de auto
wordt gebruikt met die specifieke transponder-
sleutel.
De eerste keer dat de transpondersleutel wordt
gebruikt, is deze nog niet gekoppeld aan een
specifiek bestuurdersprofiel. Bij het starten van
de auto wordt automatisch het profiel
Gast
geactiveerd.
Het is mogelijk om handmatig een bestuurder-
sprofiel te kiezen zonder dit aan de sleutel te
koppelen. Bij ontgrendeling van de auto wordt
het laatst gehanteerde bestuurdersprofiel geacti-
veerd. Als de sleutel eenmaal gekoppeld is aan
een bestuurdersprofiel, hoeft u bij gebruik van
deze sleutel geen bestuurdersprofiel meer te kie-
zen.
Transpondersleutel koppelen aan een
bestuurdersprofiel
Kies eerst het profiel dat u aan de sleutel wilt
koppelen, voor zover het te koppelen profiel niet
al actief is. Het actieve profiel is vervolgens aan
de sleutel te koppelen.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
188
2.
Druk op
Systeem
Bestuurdersprofielen.
3. Markeer het gewenste profiel. Het profiel
Gast kan niet aan een sleutel worden
gekoppeld.
4. Open het hoofdscherm en druk op
Instellingen Systeem
Bestuurdersprofielen Profiel
bewerken
.
5.
Kies
Sleutel koppelen om het profiel aan
de sleutel te koppelen. Het is niet mogelijk
om een bestuurdersprofiel te koppelen aan
een andere sleutel dan de momenteel in de
auto gebruikte sleutel. Als er meerdere sleu-
tels in de auto zijn, verschijnt de tekst Meer
dan één sleutel gevonden, pak de
sleutel die u met de back-uplezer wilt
verbinden.
Positie back-uplezer in de tunnelconsole.
>
Als de tekst
Profiel gekoppeld aan
sleutel verschijnt, zijn de sleutel en het
bestuurdersprofiel aan elkaar gekoppeld.
6.
Druk op
OK.
> De huidige sleutel is nu gekoppeld aan
het bestuurdersprofiel en blijft gekoppeld
zolang het hokje voor
Sleutel koppelen
is aangevinkt.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersprofielen (p. 185)
Bestuurdersprofiel bewerken (p. 186)
Transpondersleutel (p. 250)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
189
Bestuurdersprofiel importeren/
exporteren via USB
De persoonlijke instellingen die zijn opgeslagen
in bestuurdersprofielen, kunnen per USB
naar/uit andere auto's geëxporteerd/geïmpor-
teerd worden.
Loop de onderstaande punten door om een
bestuurdersprofiel te importeren/exporteren via
een USB-stick:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
Systeem
Bestuurdersprofielen.
USB-aansluiting in tunnelconsole.
3. Plaats een USB-stick in de aansluiting in de
tunnelconsole.
4.
Kies
Profiel importeren van USB/Profiel
exporteren naar USB.
N.B.
Tijdens het importeren en exporteren van
bestuurdersprofielen kan er slechts één USB-
stick in de aansluiting zitten. Als er meerdere
sticks in de aansluiting zitten, bestaat de kans
dat het bestuurdersprofiel wordt opgeslagen
op de verkeerde USB-stick of dat de auto bij
het importeren geen bestuurdersprofiel kan
vinden.
N.B.
Er kunnen meerdere profielen naar USB wor-
den geëxporteerd, maar er kan slechts één
profiel tegelijk geïmporteerd worden. Bij het
importeren van een profiel wordt het huidige
profiel in de auto overschreven door het
geïmporteerde. Ook de profielnaam wordt
overschreven.
Het gastprofiel kan noch geëxporteerd, noch
geïmporteerd worden.
5. Kies het profiel dat geïmporteerd of het pro-
fiel dat/de profielen die geëxporteerd
moet(en) worden.
> Het huidige bestuurdersprofiel wordt
overschreven bij het importeren van een
nieuw.
6.
Kies
OK.
Als het exporteren mislukt, kan dat komen door-
dat:
de USB-stick vol is;
de USB-stick niet goed geplaatst is of tij-
dens het exporteren werd verwijderd.
Als het importeren mislukt, kan dat komen door-
dat:
de USB-stick niet goed geplaatst is of tij-
dens het importeren werd verwijderd;
er geen bestuurdersprofiel op de USB-stick
staat;
het bestuurdersprofiel op de USB-stick
beschadigd is.
Gerelateerde informatie
Bestuurdersprofielen (p. 185)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
190
Instellingen wijzigen voor apps
In het appscherm staan alle apps in de auto bij
elkaar. De instellingen voor apps die betrekking
hebben op de ingebouwde functies van de auto
zijn te wijzigen vanuit het hoofdscherm van het
middendisplay.
Apps voor ingebouwde functies -
basisapps
De apps die oorspronkelijk in de auto zijn opge-
slagen, bijvoorbeeld
FM-radio en USB, maken
deel uit van Sensus en behoren tot de inge-
bouwde functies van de auto. De instellingen
voor deze apps kunnen rechtstreeks op het
hoofdscherm van het middendisplay worden
gewijzigd.
Instellingen wijzigen voor een basisapp
1.
Druk op de app, bijvoorbeeld
FM-radio.
2. Veeg het hoofdscherm open
3.
Druk op
FM Radio Instellingen.
4. Wijzig de instellingen naar wens en bevestig
uw keuze(s).
5. Druk op de fysieke homeknop of tik op de
virtuele knop Sluiten.
De meeste basisapps van de auto bieden deze
contextuele instelmogelijkheid, maar niet alle-
maal. Zie het artikel "Categorieën op instellings-
scherm" voor meer informatie over hoe u instel-
lingen wijzigt.
Apps van derden
Apps van derden zoals Volvo-id zijn bij aflevering
van de auto niet voorgeïnstalleerd en moeten
naderhand worden gedownload. Bij dergelijke
apps van derden verricht u eventuele instellingen
altijd in de desbetreffende apps en niet vanuit het
hoofdscherm.
Gerelateerde informatie
Navigeren in schermen op het middendisplay
(p. 41)
Instellingsscherm (p. 180)
Apps downloaden, bijwerken of verwijderen
(p. 509)
Categorieën op instellingsscherm (p. 182)
Gebruikersgegevens resetten bij
doorverkoop
Bij doorverkoop moeten gebruikersgegevens en
systeeminstellingen worden gereset naar de
fabrieksinstellingen.
De instellingen van de auto kunnen op verschil-
lende niveaus gereset worden. Reset bij doorver-
koop alle gebruikersgegevens en systeeminstel-
lingen naar de oorspronkelijke fabrieksinstellin-
gen. Bij verkoop van de auto is het ook belangrijk
om de doorverkoop te registreren in Volvo On
Call* te wijzigen.
Gerelateerde informatie
Instellingen resetten op instellingsscherm
(p. 184)
Volvo ID (p. 24)
KLIMAAT
KLIMAAT
192
Klimaatregeling
De auto is voorzien van elektronische klimaatre-
geling. De klimaatregeling zorgt ervoor dat de
lucht in het interieur gekoeld, verwarmd of van
vocht ontdaan wordt.
4-zoneregeling
Klimaatzones bij 4-zoneregeling.
Bij 4-zoneregeling zijn de interieurtemperaturen
voor de zones linksvoor, rechtsvoor, linksachter
en rechtsachter elk apart in te stellen.
Alle klimaatfuncties zijn te bedienen via het mid-
dendisplay en de fysieke knoppen op de midden-
console. De klimaatregelingsfuncties voor ach-
terin zijn ook te bedienen via het klimaatrege-
lingspaneel achter op de tunnelconsole.
Gerelateerde informatie
Klimaatsensoren (p. 192)
Gevoelstemperatuur (p. 193)
Luchtkwaliteit (p. 193)
Klimaatregelingsbediening (p. 196)
Luchtverdeling (p. 208)
Parkeerklimaat (p. 216)
Klimaatregeling met stembediening (p. 129)
Klimaatsensoren
De klimaatregeling beschikt over enkele senso-
ren voor de regeling van het autoklimaat.
Positie van de sensoren
Vochtsensor - in de voetafdekking van de
achteruitkijkspiegel.
Buitentemperatuursensor - in de rechter bui-
tenspiegel.
Binnentemperatuursensor - bij de fysieke
koppen op de middenconsole.
Zonnesensor - boven op het dashboard.
N.B.
Bedek of blokkeer de sensoren niet met kle-
dingstukken of andere voorwerpen.
KLIMAAT
}}
* Optie/accessoire.
193
Bij het Interior Air Quality System* is er ook een
luchtkwaliteitssensor, die in de luchtinlaat van de
klimaatregeling zit.
Gerelateerde informatie
Klimaatregeling (p. 192)
Gevoelstemperatuur (p. 193)
Interior Air Quality System* (p. 195)
Gevoelstemperatuur
De klimaatregeling regelt het autoklimaat op
basis van de gevoelstemperatuur en niet de wer-
kelijke temperatuur.
De ingestelde interieurtemperatuur komt overeen
met de gevoelstemperatuur op basis van de
heersende omstandigheden in en rond de auto
wat buitentemperatuur, luchtsnelheid, luchtvoch-
tigheidsgraad, ingestraalde warmte en dergelijke
betreft.
Het systeem beschikt over een zonnesensor die
de stand van de zon registreert. Daardoor kan de
temperatuur van de lucht uit de blaasmonden
links en rechts afwijken, ondanks dat de tempe-
ratuurknoppen voor de beide zijden in dezelfde
stand staan.
Gerelateerde informatie
Klimaatregeling (p. 192)
Klimaatsensoren (p. 192)
Temperatuur regelen (p. 200)
Luchtkwaliteit
De gekozen interieurmaterialen en het luchtreini-
gingssysteem zorgen voor een hoge luchtkwali-
teit in de auto.
Materiaal in de passagiersruimte
Het interieur werd dusdanig vormgegeven dat het
gerieflijk en comfortabel is - ook voor mensen
met contactallergieën of astma.
De gebruikte materialen zijn erop geselecteerd
de hoeveelheid stof in de passagiersruimte te
beperken, zodat de passagiersruimte gemakkelij-
ker schoon te houden is.
De vloerbekleding in zowel de passagiersruimte
als de bagageruimte is eenvoudig te verwijderen
en schoon te maken.
Gebruik de door Volvo geadviseerde schoon-
maakmiddelen en autoverzorgingsproducten voor
het reinigen van het interieur.
Luchtreinigingssysteem
Los van het interieurfilter dragen ook de aanpas-
singen voor Clean Zone Interior Package* en het
luchtkwaliteitssysteem Interior Air Quality
System* bij aan een hoge luchtkwaliteit in de
auto.
Clean Zone*
Clean Zone controleert of wel of niet is voldaan
aan alle voorwaarden voor een goede luchtkwali-
teit in het interieur.
||
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
194
De indicator staat in het klimaatveld op het
middendisplay.
De indicator staat in het klimaatveld, wanneer
het klimaatscherm niet geopend is.
Als niet is voldaan aan de voorwaarden, verschijnt
de tekst
Clean Zone in het wit. Wanneer is vol-
daan aan alle voorwaarden, verandert de kleur
van de tekst in blauw.
Op de volgende voorwaarden wordt gecontro-
leerd:
Alle portieren en de achterklep zijn gesloten.
Alle zijruiten en panoramadak* zijn gesloten.
Het luchtkwaliteitssysteem Interior Air Quality
System* is geactiveerd.
De interieurventilator is geactiveerd.
De luchtrecirculatie is gedeactiveerd.
N.B.
Clean Zone geeft niet per se aan dat de
luchtkwaliteit goed is, maar duidt er alleen op
dat is voldaan aan de voorwaarden voor een
goede luchtkwaliteit.
Gerelateerde informatie
Klimaatregeling (p. 192)
Interieurfilter (p. 194)
Clean Zone Interior Package* (p. 195)
Interior Air Quality System* (p. 195)
Interieur reinigen (p. 588)
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display (p. 196)
Interieurfilter
Alle lucht die de passagiersruimte binnenkomt
wordt gereinigd door een filter.
Interieurfilter vervangen
Om een goed interieurklimaat te kunnen handha-
ven moet u het filter op gezette tijden vervangen.
Raadpleeg het Serviceprogramma van Volvo voor
het aanbevolen vervangingsinterval. In zeer sterk
verontreinigde gebieden moet u het filter moge-
lijk vaker vervangen.
N.B.
Er zijn verschillende soorten interieurfilters.
Let erop dat het juiste filter wordt gemon-
teerd.
Gerelateerde informatie
Luchtkwaliteit (p. 193)
Clean Zone Interior Package* (p. 195)
Interior Air Quality System* (p. 195)
Serviceprogramma van Volvo (p. 548)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
195
Clean Zone Interior Package*
Clean Zone Interior Package (CZIP) omvat een
aantal aanpassingen om stoffen die aanleiding
kunnen geven tot allergieën en/of astma uit het
interieur te weren.
Het volgende is inbegrepen:
Een geavanceerde ventilatorfunctie die aan-
slaat, wanneer de auto via de transponder-
sleutel wordt ontgrendeld. De ventilator vult
het interieur op die manier met verse lucht.
De functie start als dat nodig is en stopt na
bij het openen van een van de portieren. Bij
inactiviteit wordt de functie na enige tijd
automatisch beëindigd. De tijd dat de ventila-
torfunctie werkt zal langzaam maar zeker
korter worden, totdat de auto 4 jaar oud is.
Het volautomatische luchtkwaliteitssysteem
Interior Air Quality System (IAQS).
Gerelateerde informatie
Luchtkwaliteit (p. 193)
Interieurfilter (p. 194)
Interior Air Quality System* (p. 195)
Interior Air Quality System*
Het Interior Air Quality System (IAQS) ontdoet
de binnenkomende lucht van gassen en stof-
deeltjes om zo hinderlijke geurtjes en verontreini-
gingen in de passagiersruimte te beperken.
IAQS maakt deel uit van Clean Zone Interior
Package (CZIP) en ontdoet de lucht in de passa-
giersruimte van verontreinigingen in de vorm van
stofdeeltjes, koolwaterstoffen, stikstofoxiden en
laaghangend ozon.
Als de luchtkwaliteitssensor van het systeem
registreert dat de buitenlucht vervuild is, wordt de
luchtinlaat gesloten en de luchtrecirculatie geac-
tiveerd.
N.B.
Voor de beste lucht in het interieur moet de
luchtkwaliteitssensor altijd zijn ingeschakeld.
In een koud klimaat is de recirculatie beperkt
om het beslaan van de ruiten te voorkomen.
Schakel bij condens de elektrische verwar-
ming van de voorruit, zijruiten en achterruiten
in.
Luchtkwaliteitssensor activeren/
deactiveren
U kunt de luchtkwaliteitssensor desgewenst acti-
veren/deactiveren.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
Klimaat.
3.
Kies
Luchtkwaliteitssensor om de lucht-
kwaliteitssensor te activeren/deactiveren.
Gerelateerde informatie
Luchtkwaliteit (p. 193)
Interieurfilter (p. 194)
Clean Zone Interior Package* (p. 195)
Luchtrecirculatie activeren/deactiveren
(p. 207)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
196
Klimaatregelingsbediening
De klimaatregelingsfuncties zijn te bedienen via
het middendisplay, de fysieke knoppen op de
middenconsole en het klimaatpaneel achter op
de tunnelconsole.
Overzicht van de
klimaatregelingsbediening
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display.
Ontwasemingsknoppen op de middencon-
sole.
Klimaatregelingsbediening achter op de tun-
nelconsole.
Gerelateerde informatie
Klimaatregeling (p. 192)
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display (p. 196)
Klimaatregelingsbediening achter op de tun-
nelconsole (p. 198)
Ontwaseming van ruiten en buitenspiegels
activeren/deactiveren (p. 204)
Klimaatregelingsbediening op het
middendisplay
Via het klimaatveld en het klimaatscherm van het
middendisplay zijn alle klimaatfuncties te rege-
len.
Klimaatveld
Via het klimaatveld zijn de meest voorkomende
klimaatfuncties te regelen.
Temperatuurbediening voor bestuurders- en
passagierszone.
Bediening voor elektrische stoelverwarming*
en -ventilatie* voorin plus elektrische stuur-
verwarming*.
Knop voor toegang tot het klimaatscherm.
De grafische voorstelling op de knop geeft
de geactiveerde klimaatinstellingen weer.
KLIMAAT
}}
* Optie/accessoire.
197
Klimaatscherm
Bij eenmaal indrukken van de middelste knop in
het klimaatveld opent u het klimaatscherm. Het
klimaatscherm is opgesplitst in de tabbladen
Hoofd klimatisering, Achter klimatisering en
Standklimatisering. U kunt van tabblad wisse-
len door naar links/rechts te vegen of op de des-
betreffende rubriek te drukken.
Hoofdklimaat
Op het tabblad Hoofd klimatisering kunt u
behalve de klimaatfuncties in het klimaatveld ook
de hoofdklimaatfuncties regelen.
Max, Elektrisch, Achter - Bediening voor
ontwaseming van ruiten en buitenspiegels.
AC - Bediening voor airconditioning.
Recirc. - Bediening voor luchtrecirculatie.
Bediening voor luchtverdeling.
Ventilatorbediening voorin.
AUTO - Automatische klimaatregeling.
Klimaat achterin
Op het tabblad Achter klimatisering zijn alle kli-
maatfuncties voor achterin te regelen.
Klimaat tweede rij - Bediening voor kli-
maatregeling achterin, tweede zitrij. Ventila-
torbediening voor achterin, tweede zitrij.
Klimaat 3e rij - Bediening voor klimaatrege-
ling achterin, derde zitrij*.
Temperatuurbediening voor achterin.
||
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
198
Bediening voor elektrische achterbankver-
warming*.
Parkeerklimaat
Op het tabblad Standklimatisering is het par-
keerklimaat van de auto te regelen.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 196)
Ontwaseming van ruiten en buitenspiegels
activeren/deactiveren (p. 204)
Airconditioning activeren/deactiveren
(p. 199)
Luchtrecirculatie activeren/deactiveren
(p. 207)
Luchtverdeling wijzigen (p. 209)
Ventilatorstand regelen (p. 202)
Automatische klimaatregeling (p. 198)
Temperatuur regelen (p. 200)
Elektrische stoelverwarming* activeren/deac-
tiveren (p. 213)
Elektrische stoelventilatie* activeren/deacti-
veren (p. 214)
Elektrische stuurverwarming* activeren/
deactiveren (p. 215)
Parkeerklimaat (p. 216)
Klimaatregelingsbediening achter
op de tunnelconsole
Via het klimaatregelingspaneel achter op de tun-
nelconsole zijn de klimaatfuncties voor achterin
te regelen.
Bediening voor elektrische achterbankver-
warming*.
Ventilatorbediening voor achterin.
Temperatuurbediening voor achterin.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 196)
Elektrische stoelverwarming* activeren/deac-
tiveren (p. 213)
Ventilatorstand regelen (p. 202)
Temperatuur regelen (p. 200)
Automatische klimaatregeling
Bij automatische klimaatregeling regelt de kli-
maatregeling automatisch meerdere klimaatfunc-
ties.
De automatische klimaatregeling regelt automa-
tisch de luchtrecirculatie, airconditioning en lucht-
verdeling.
Knop voor automatische klimaatregeling op klimaat-
scherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
KLIMAAT
}}
* Optie/accessoire.
199
2.
Druk kort of lang op
AUTO.
Temperatuur en ventilatorstand worden
afhankelijk van de vraag of u de desbetref-
fende knop kort of lang indrukt als volgt
gewijzigd:
Kort indrukken – voorgaande instellingen
voor automatische klimaatregeling hervat-
ten.
Lang indrukken – standaardinstellingen
hanteren: 22 °C/72 °F en niveau
3
(niveau 2 achterin).
> De automatische klimaatregeling wordt
geactiveerd/gedeactiveerd en de knop
gaat branden/dooft.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display (p. 196)
Airconditioning activeren/
deactiveren
De airconditioning koelt en droogt zo nodig de
binnenkomende lucht.
Hoofdairconditioning activeren/
deactiveren
Airconditioningsknop op klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Druk op
AC.
> De airconditioning wordt geactiveerd/
gedeactiveerd en de knop gaat branden/
dooft.
Bij een actieve airconditioning bepaalt de
klimaatregeling op basis van de behoefte
automatisch de tijdstippen voor in- en uit-
schakeling.
N.B.
Sluit alle zijruiten en het panoramadak* voor
optimale werking van de airconditioning.
N.B.
Het is niet mogelijk de airconditioning te acti-
veren, wanneer de ventilatorknop in stand
Off
staat.
Airconditioning derde zitrij* activeren/
deactiveren
Airconditioningsknop op tabblad Achter klimatisering
op klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play en kies het tabblad
Achter
klimatisering.
||
KLIMAAT
200
2.
Druk op
Klimaat 3e rij.
> De airconditioning wordt geactiveerd/
gedeactiveerd en de knop gaat branden/
dooft.
N.B.
Het is niet mogelijk de airconditioning voor de
derde zitrij te activeren, als de hoofdaircondi-
tioning uitstaat of als de klimaatregeling voor
de tweede zitrij uitgeschakeld is.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display (p. 196)
Temperatuur regelen
De temperaturen voor de linker en rechter zone
en voor de voorstoelen en achterbank zijn elk
apart in te stellen.
Temperatuur voorin regelen
Temperatuurknoppen in het klimaatveld.
1. Druk op de temperatuurknop voor de linker
of rechter zone in het klimaatveld op het mid-
dendisplay om de bediening te openen.
Temperatuurbediening.
2. Regel de temperatuur door:
de bediening naar de gewenste tempera-
tuur te slepen, of
op
+/ te drukken om de temperatuur in
stapjes te verhogen/verlagen.
> De temperatuur wordt aangepast, waarna
de knop de ingestelde temperatuur aan-
geeft.
KLIMAAT
}}
201
Temperatuur synchroniseren
Synchronisatieknop op temperatuurbediening bestuur-
derszone.
1. Druk op de temperatuurknop voor de
bestuurderszone in het klimaatveld op het
middendisplay om de bediening te openen.
2.
Druk op
Temperatuur synchroniseren .
> De temperatuurinstelling voor alle klimaat-
zones van de auto wordt gesynchroni-
seerd met de ingestelde temperatuur voor
de bestuurderszone en naast de tempera-
tuurknop staat het synchronisatiesymbool.
De synchronisatie is op te heffen door opnieuw
op
Temperatuur synchroniseren te drukken of
door de temperatuurinstellingen te wijzigen voor
de passagierszone of voor de zones achterin.
Temperatuur achterin regelen
Vanaf de voorstoelen
Temperatuurknoppen op tabblad Achter klimatisering
op klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play en kies het tabblad
Achter
klimatisering.
2. Druk op de temperatuurknop voor de linker
of rechter zone om de bediening te openen.
Temperatuurbediening.
3. Regel de temperatuur door:
de bediening naar de gewenste tempera-
tuur te slepen
op
+/ te drukken om de temperatuur in
stapjes te verhogen/verlagen.
> De temperatuur wordt aangepast, waarna
de knop de ingestelde temperatuur aan-
geeft.
||
KLIMAAT
202
Vanaf de achterbank
Temperatuurregeling op klimaatpaneel achter op tunnel-
console.
Druk op de < /> -knoppen voor de linker of
rechter zone in het klimaatregelingspaneel
achter op de tunnelconsole om de tempera-
tuur in stapjes te verhogen of te verlagen.
> De temperatuur wordt aangepast, waarna
het scherm van het klimaatpaneel de
ingestelde temperatuur aangeeft.
N.B.
Het is niet mogelijk om het opwarmen/afkoe-
len te versnellen door een hogere/lagere
temperatuur te kiezen dan die eigenlijk
gewenst is.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 196)
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display (p. 196)
Klimaatregelingsbediening achter op de tun-
nelconsole (p. 198)
Gevoelstemperatuur (p. 193)
Ventilatorstand regelen
De ventilator is in te stellen op zeven verschil-
lende automatische ventilatorstanden alsook op
Off en Max. De ventilatorstand kan voor de voor-
en achterstoelen apart worden ingesteld.
Ventilatorstand voorin regelen
Ventilatorstandknoppen op klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Druk op de gewenste ventilatorstand:
Off,
1-5 of Max.
> De ventilatorstand wordt aangepast,
waarna de knop voor de gekozen stand
gaat branden.
KLIMAAT
}}
* Optie/accessoire.
203
BELANGRIJK
Als de ventilator volledig uitstaat, start de air-
conditioning niet, waardoor er mogelijk con-
dens aan de binnenkant van de ruiten
optreedt.
Ventilatorstand achterin regelen
Vanaf de voorstoelen
Ventilatorstandknoppen op tabblad Achter
klimatisering op klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play en kies het tabblad
Achter
klimatisering.
2.
Druk op de gewenste ventilatorstand:
1 - 5.
De ventilatorstand voor de tweede en derde
zitrij* is te deactiveren met een druk op
Klimaat tweede rij.
De ventilatorstand voor de derde zitrij is gelijk
aan die voor de tweede zitrij. De ventilator-
stand voor de derde zitrij is apart uit te scha-
kelen door op
Klimaat 3e rij te drukken.
> De ventilatorstand wordt aangepast,
waarna de knop voor de gekozen stand
gaat branden.
Vanaf de achterbank
Ventilatorregeling op klimaatpaneel achter op tunnel-
console.
Druk op de gewenste ventilatorstand: Off of
1-5 op het klimaatpaneel achter op de tun-
nelconsole.
> De ventilatorstand wordt aangepast,
waarna de knop voor de gekozen stand
gaat branden.
N.B.
De ventilatorstand voor achterin is niet in te
stellen, als de ventilatorstand voor voorin is
ingesteld op
Off.
||
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
204
N.B.
De klimaatregeling past de luchtstroom zo
nodig automatisch aan, wat betekent dat de
ventilatorsnelheid kan veranderen ondanks
dat de ventilatorstand ongewijzigd is.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display (p. 196)
Klimaatregelingsbediening achter op de tun-
nelconsole (p. 198)
Ontwaseming van ruiten en
buitenspiegels activeren/
deactiveren
De drie klimaatregelingsfuncties maximale ont-
waseming, elektrische voorruitverwarming* en
elektrische achterruit- en buitenspiegelverwar-
ming dienen om de ruiten en buitenspiegels snel
van condens en ijs te ontdoen.
Via fysieke knoppen op middenconsole
Op de middenconsole zitten fysieke knoppen die
toegang bieden tot de ontwasemingsfuncties.
Met elektrische voorruitverwarming* is de maxi-
male ontwaseming alleen individueel te activeren
vanuit het klimaatscherm op het middendisplay.
Fysieke knoppen op middenconsole.
Knop voor elektrische achterruitverwarming*
en maximale ontwaseming.
Knop voor elektrische achterruit- en buiten-
spiegelverwarming.
Auto's zonder elektrische voorruitverwarming:
Druk op de knop (1).
> De maximale ontwaseming wordt geacti-
veerd/gedeactiveerd en de knop gaat
branden/dooft.
KLIMAAT
}}
205
Auto's met elektrische voorruitverwarming:
Druk meerdere keren op de knop (1) om de
drie standen te doorlopen:
elektrische voorruitverwarming geacti-
veerd
Elektrische voorruitverwarming en maxi-
male ontwaseming geactiveerd
Gedeactiveerd.
> De elektrische voorruitverwarming en
maximale ontwaseming worden geacti-
veerd/gedeactiveerd en de knop gaat
branden/dooft.
N.B.
Wanneer u de elektrische achterruitverwar-
ming deactiveert door de knop tweemaal snel
in te drukken, wordt de maximale ontwase-
ming met enige vertraging ingeschakeld om
een tijdelijke verhoging van de ventilatorstand
tegen te gaan.
Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwar-
ming:
Druk op de knop (2).
> De elektrische achterruit- en buitenspie-
gelverwarming worden geactiveerd/
gedeactiveerd en de knop gaat branden/
dooft.
Vanuit klimaatscherm op middendisplay
Maximale ontwaseming activeren/
deactiveren
Knop voor maximale ontwaseming op klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Druk op
Max.
> De maximale ontwaseming wordt geacti-
veerd/gedeactiveerd en de knop gaat
branden/dooft.
Bij maximale ontwaseming worden de
automatische klimaatregeling en de lucht-
recirculatie gedeactiveerd, wordt de air-
conditioning geactiveerd, de ventilator-
stand gewijzigd in
5 en de temperatuur in
HI.
Bij deactivering van de maximale ontwa-
seming hervat de klimaatregeling de eer-
der verrichte instellingen.
N.B.
Het geluidsniveau neemt toe wanneer de
ventilatorstand wordt gewijzigd in
5.
||
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
206
Elektrische voorruitverwarming* activeren/
deactiveren
Knop voor elektrische voorruitverwarming op klimaat-
scherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Druk op
Elektrisch.
> De elektrische voorruitverwarming wordt
geactiveerd/gedeactiveerd en de knop
gaat branden/dooft.
N.B.
Aan de beide uiteinden van de voorruit zitten
driehoekige gebieden zonder elektrische ver-
warming, zodat het ontdooien daar mogelijk
langer duurt.
N.B.
De elektrische voorruitverwarming kan de
prestaties van transponders en andere com-
municatie-apparatuur beïnvloeden.
N.B.
Als u de elektrische voorruitverwarming acti-
veert, wanneer Start/Stop de motor automa-
tisch heeft afgezet, wordt de motor opnieuw
gestart.
Elektrische achterruit- en
buitenspiegelverwarming activeren/
deactiveren
Knop voor elektrische achterruit- en buitenspiegelver-
warming op klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Druk op
Achter.
> De elektrische achterruit- en buitenspie-
gelverwarming worden geactiveerd/
gedeactiveerd en de knop gaat branden/
dooft.
Automatische inschakeling van
elektrische ruitverwarming activeren/
deactiveren
U kunt instellen of de automatische inschakeling
van elektrische voorruitverwarming* en elektri-
sche achterruit- en buitenspiegelverwarming bij
het starten van de motor al dan niet geactiveerd
is. Met automatische inschakeling geactiveerd zal
de elektrische verwarming starten, wanneer er
gevaar bestaat voor ijsvorming of condens op de
ruit. De elektrische verwarming wordt automa-
tisch uitgeschakeld, wanneer de ruit warm
genoeg is en het ijs of de condens is verdwenen.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
Klimaat.
3.
Kies
Automatische voorruitverwarming
om automatische inschakeling van elektri-
sche voorruitverwarming te activeren/deacti-
veren.
Kies
Automatische achterruitverwarming
om automatische inschakeling van elektri-
sche achterruit- en buitenspiegelverwarming
te activeren/deactiveren.
KLIMAAT
207
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 196)
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display (p. 196)
Luchtrecirculatie activeren/
deactiveren
De luchtrecirculatie houdt vieze lucht, uitlaatgas-
sen en dergelijke buiten het interieur door geen
lucht van buiten aan te zuigen.
Luchtrecirculatieknop op klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Druk op
Recirc..
> De luchtrecirculatie wordt geactiveerd/
gedeactiveerd en de knop gaat branden/
dooft.
BELANGRIJK
Als de lucht in de auto te lang recirculeert,
beslaat mogelijk de binnenzijde van de ruiten.
N.B.
De luchtrecirculatie is niet te activeren, wan-
neer u de maximale ontwaseming hebt inge-
schakeld.
Timer voor luchtrecirculatie activeren/
deactiveren
U kunt instellen of een timer voor de luchtrecircu-
latie geactiveerd of gedeactiveerd moet zijn. Met
de timer geactiveerd wordt de luchtrecirculatie
automatisch na 20 minuten uitgeschakeld.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
Klimaat.
3.
Kies
Recirculatietimer om de timer voor de
luchtrecirculatie te activeren/deactiveren.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display (p. 196)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
208
Luchtverdeling
De klimaatregeling verdeelt de binnenkomende
lucht over uiteenlopende blaasmonden verspreid
over het interieur.
Overzicht van de luchtverdeling
Luchtverdeling bij interieur met 4 klimaatzones.
Automatische en handmatige
luchtverdeling
Wanneer u de automatische klimaatregeling hebt
geactiveerd, verloopt de luchtverdeling automa-
tisch. De luchtverdeling is zo nodig handmatig bij
te regelen.
Verstelbare blaasmonden
Afhankelijk van het aantal zitplaatsen zitten er 8
of 10* verstelbare blaasmonden in het interieur.
Positie van verstelbare blaasmonden in interieur.
Vierzitters – vier op het dashboard, twee ach-
ter in de tunnelconsole en twee in de portier-
stijlen tussen de voor- en achterportieren
(aan weerszijden één).
Extra bij zevenzitters – twee blaasmonden in
de portierstijlen (aan weerszijden één) achter
de achterportieren.
N.B.
Let erop dat kleine kinderen gevoelig kunnen
zijn voor luchtstromen en tocht.
Gerelateerde informatie
Klimaatregeling (p. 192)
Luchtverdeling wijzigen (p. 209)
Blaasmonden openen/sluiten en richten
(p. 209)
Tabel met luchtverdelingsstanden (p. 211)
Automatische klimaatregeling (p. 198)
KLIMAAT
}}
209
Luchtverdeling wijzigen
De luchtverdeling is desgewenst handmatig te
wijzigen.
Luchtverdelingsknoppen op klimaatscherm.
Luchtverdeling - ontwasemingsopeningen
voorruit
Luchtverdeling - blaasmonden dashboard en
middenconsole
Luchtverdeling - blaasmonden vloer
1.
Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2. Druk op een of meer luchtverdelingsknoppen
om de desbetreffende blaasmond(en) te
openen/sluiten.
> De luchtverdeling wordt gewijzigd, waarna
de knoppen gaan branden/doven.
Gerelateerde informatie
Luchtverdeling (p. 208)
Blaasmonden openen/sluiten en richten
(p. 209)
Tabel met luchtverdelingsstanden (p. 211)
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display (p. 196)
Blaasmonden openen/sluiten en
richten
Sommige blaasmonden in het interieur zijn apart
te openen, sluiten en richten.
Als u de blaasmonden in de portierstijlen en aan
beide uiteinden van het dashboard op de zijruiten
richt, kunt u condens elimineren.
Als u de blaasmonden in de portierstijlen naar
binnen richt, creëert u een warm en comfortabel
autoklimaat.
||
KLIMAAT
210
Blaasmonden openen/sluiten
Duimwiel van blaasmond
1
.
Draai aan het duimwiel om de luchtaanvoer
uit de blaasmond te openen/sluiten.
De luchtaanvoer neemt toe naarmate er
meer van de witte lijnen op het duimwiel
zichtbaar zijn.
Blaasmonden richten
Hendeltje van blaasmond
1
.
Beweeg de hendel naar links/rechts of
omhoog/omlaag om de luchtstroom uit de
blaasmond te richten.
Gerelateerde informatie
Luchtverdeling (p. 208)
Luchtverdeling wijzigen (p. 209)
Tabel met luchtverdelingsstanden (p. 211)
1
Schematische afbeelding - de uitvoering van de blaasmond verschilt afhankelijk van de locatie.
KLIMAAT
}}
211
Tabel met luchtverdelingsstanden
De luchtverdeling is desgewenst handmatig te
wijzigen. De volgende standen zijn in te stellen.
Luchtverdeling Doel
Bij deactivering van alle luchtverdelingsknoppen in de handmatige stand schakelt de klimaatregeling weer over op automatische klimaat-
regeling.
De meeste lucht komt uit de ontwasemingsopeningen. Er komt een bepaalde hoeveel-
heid lucht uit de overige blaasmonden.
Gaat condens- en ijsvorming tegen (om dat te
realiseren mag de ventilatorstand niet te laag
zijn).
De meeste lucht komt uit de blaasmonden in het dashboard. Er komt een bepaalde
hoeveelheid lucht uit de overige blaasmonden.
Voor voldoende koeling bij warm weer.
De meeste lucht komt uit de blaasmonden bij de vloer. Er komt een bepaalde hoeveel-
heid lucht uit de overige blaasmonden.
Voor verwarming of koeling van de voeten-
ruimte.
||
KLIMAAT
212
Luchtverdeling Doel
De meeste lucht komt uit de ontwasemingsopeningen en blaasmonden in het dash-
board. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de overige blaasmonden.
Voor voldoende comfort bij warm en droog
weer.
De meeste lucht komt uit de ontwasemingsopeningen en de blaasmonden bij de vloer.
Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de overige blaasmonden.
Voor voldoende comfort en ontwaseming bij
koud en vochtig weer.
De meeste lucht komt uit de blaasmonden in het dashboard en de blaasmonden bij de
vloer. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de overige blaasmonden.
Voor voldoende comfort bij zonnig weer en
matige buitentemperaturen.
De meeste lucht komt uit de ontwasemingsopeningen, de blaasmonden in het dash-
board en de blaasmonden bij de vloer.
Voor een gebalanceerd comfort in het interieur.
Gerelateerde informatie
Luchtverdeling (p. 208)
Luchtverdeling wijzigen (p. 209)
Blaasmonden openen/sluiten en richten
(p. 209)
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display (p. 196)
KLIMAAT
}}
* Optie/accessoire.
213
Elektrische stoelverwarming*
activeren/deactiveren
De stoelverwarming is te activeren om het com-
fort voor bestuurder en inzittenden te verhogen,
wanneer het koud is.
Elektrische voorstoelverwarming*
activeren/deactiveren
Stuur- en stoelknoppen in het klimaatveld.
1. Druk op de stuur-/stoelknop voor de linker of
rechter zone in het klimaatveld op het mid-
dendisplay om de bediening voor de stoelen
en het stuurwiel te openen.
Als de auto niet is uitgerust met stoelventila-
tie of elektrische stuurverwarming staat de
knop voor elektrische stoelverwarming direct
in het klimaatveld.
2. Druk meerdere keren op de knop voor de
elektrische stoelverwarming om de vier stan-
den te doorlopen:
Uit, Hoog, Gemiddeld en
Laag.
> Na wijziging van de stand geeft de knop
de ingestelde stand aan.
Elektrische achterbankverwarming*
activeren/deactiveren
Vanaf de voorstoelen
Knoppen voor elektrische stoelverwarming in de groep
Achter klimatisering op het klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play en kies het tabblad
Achter
klimatisering.
2. Druk meerdere keren op de knop voor de
elektrische stoelverwarming om de vier stan-
den te doorlopen:
Uit, Hoog, Gemiddeld en
Laag.
> Na wijziging van de stand geeft de knop
de ingestelde stand aan.
||
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
214
Vanaf de achterbank
Stoelverwarmingsindicatie en bediening op klimaatpa-
neel achter op tunnelconsole.
Druk meerdere keren op de knop voor de
elektrische achterbankverwarming in het kli-
maatpaneel op de tunnelconsole om de vier
standen te doorlopen:
Uit, Hoog,
Gemiddeld en Laag.
> De stand wordt aangepast, waarna het
scherm van het klimaatpaneel de inge-
stelde stand aangeeft.
WAARSCHUWING
Een elektrisch verwarmde stoel mag niet wor-
den gebruikt door personen die niet goed
kunnen voelen dat de temperatuur toeneemt
of die om een andere reden moeilijkheden
hebben om de elektrisch verwarmde stoel te
bedienen. Er kunnen dan namelijk brandwon-
den ontstaan.
Automatische inschakeling van
elektrische stoel-/
achterbankverwarming activeren/
deactiveren
U kunt instellen of de automatische inschakeling
van elektrische stoel-/achterbankverwarming bij
het starten van de motor al dan niet geactiveerd
is. Met automatische inschakeling geactiveerd zal
de elektrische verwarming starten bij een lage
omgevingstemperatuur.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
Klimaat.
3.
Kies onder
Niveau aut. verwarming
best.stoel en Niveau aut. verwarming
pass.stoel voor Uit, Laag, Gemiddeld of
Hoog voor het activeren/deactiveren en
niveauselectie voor automatische start van
elektrische stoelverwarming voorin.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 196)
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display (p. 196)
Klimaatregelingsbediening achter op de tun-
nelconsole (p. 198)
Elektrische stoelventilatie*
activeren/deactiveren
De stoelventilatie is in te schakelen om bijvoor-
beeld vochtige kleding te drogen.
Het ventilatiesysteem bestaat uit ventilatoren in
de zittingen en de rugleuningen die lucht door de
bekleding heen aanzuigen. Naarmate de lucht in
het interieur kouder is, neemt het koelingseffect
toe. Het systeem is te activeren wanneer de
motor draait en houdt rekening met de stoeltem-
peratuur, ingestraalde zonnewarmte en buiten-
temperatuur.
KLIMAAT
}}
* Optie/accessoire.
215
Elektrische voorstoelventilatie*
activeren/deactiveren
Stuur- en stoelknoppen in het klimaatveld.
1. Druk op de stuur-/stoelknop voor de linker of
rechter zone in het klimaatveld op het mid-
dendisplay om de bediening voor de stoelen
en het stuurwiel te openen.
Als de auto niet is uitgerust met elektrische
stoelverwarming of elektrische stuurverwar-
ming staat de knop voor stoelventilatie direct
in het klimaatveld.
2. Druk meerdere keren op de knop voor de
elektrische stoelventilatie om de vier standen
te doorlopen:
Uit, Hoog, Gemiddeld en
Laag.
> Na wijziging van de stand geeft de knop
de ingestelde stand aan.
N.B.
Wie tochtgevoelig is dient de stoelventilatie
met beleid te gebruiken. Voor langdurig
gebruik wordt niveau
Laag geadviseerd.
BELANGRIJK
Bij een te lage interieurtemperatuur is inscha-
keling van de stoelventilatie niet mogelijk. Dit
om te voorkomen dat de passagier op de
bewuste stoel onderkoeld raakt.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 196)
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display (p. 196)
Elektrische stuurverwarming*
activeren/deactiveren
De stuurverwarming is te activeren om het stuur-
comfort te verhogen, wanneer het koud is.
Elektrische stuurverwarming activeren/
deactiveren
Stuur- en stoelknoppen in het klimaatveld.
1. Druk op de stuur-/stoelknop voor de
bestuurderszone in het klimaatveld op het
middendisplay om de bediening voor de
stoelen en het stuurwiel te openen.
Als de auto niet is uitgerust met elektrische
stoelverwarming of stoelventilatie staat de
knop voor elektrische stuurverwarming direct
in het klimaatveld.
||
KLIMAAT
216
2. Druk meerdere keren op de knop voor de
elektrische stuurverwarming om de vier stan-
den te doorlopen:
Uit, Hoog, Gemiddeld en
Laag.
> Na wijziging van de stand geeft de knop
de ingestelde stand aan.
Automatische inschakeling van
elektrische stuurverwarming activeren/
deactiveren
U kunt instellen of de automatische inschakeling
van elektrische stuurverwarming bij het starten
van de motor al dan niet geactiveerd is. Met auto-
matische inschakeling geactiveerd zal de elektri-
sche verwarming starten bij een lage omgevings-
temperatuur.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
Klimaat.
3.
Kies onder
Niveau aut.
stuurwielverwarming voor Uit, Laag,
Gemiddeld of Hoog voor het activeren/
deactiveren en niveauselectie voor automati-
sche start van elektrische stuurverwarming.
Gerelateerde informatie
Klimaatregelingsbediening (p. 196)
Klimaatregelingsbediening op het midden-
display (p. 196)
Stuurwiel (p. 144)
Parkeerklimaat
Het interieurklimaat is vooraf te regelen middels
preconditioning of te handhaven nadat u de auto
geparkeerd hebt.
Preconditioning en handhaving klimaatcomfort worden
aangestuurd vanaf tab Standklimatisering op het kli-
maatscherm op het middendisplay.
Preconditioning
Preconditioning vooraf beperkt de slijtage en het
stroomverbruik tijdens het rijden.
Preconditioning is direct in te schakelen of via
een timer te programmeren.
De functie maakt afhankelijk van de situatie
gebruik van uiteenlopende systemen:
De standverwarming warmt bij koud weer het
interieur op tot de comforttemperatuur.
De ventilator koelt bij warm weer het interi-
eur af tot de actuele buitentemperatuur.
De airconditioning zorgt bij warm weer voor
afkoeling van het interieur naar de comfort-
temperatuur.
De elektrische stuurverwarming en elektri-
sche stoelverwarming voor bestuurder en
passagier zijn naar wens te activeren.
De elektrische verwarming van voorruit, ach-
terruit en buitenspiegels wordt automatisch
geactiveerd, wanneer dat nodig is.
In warme weersomstandigheden kan er bij
gebruik van de preconditioning een plasje water
onder de auto ontstaan ter hoogte van de aircon-
ditioning. Dit is volkomen normaal.
KLIMAAT
}}
217
N.B.
Preconditioning is alleen beschikbaar als de
auto is aangesloten op een stroomaanslui-
ting
2
. Een laadpaal die niet altijd actief is, bijv.
vanwege een timer, kan tot het uitvallen van
de preconditioning leiden.
Als de auto niet is aangesloten op een
stroomaansluiting, kan in een warm klimaat
toch een korte afkoeling van het interieur
worden bewerkstelligd door de preconditio-
ning rechtstreeks te starten.
N.B.
Bij preconditioning van het interieur gaat het
erom de auto te verwarmen tot een behaag-
lijke temperatuur te brengen en tot de op de
klimaatregeling ingestelde temperatuur.
Handhaving klimaatcomfort
Het interieurklimaat van de auto is tijdens het
parkeren nog enige tijd te handhaven, bijvoor-
beeld als u of een of meer inzittenden na uit-
schakeling van de motor in de auto willen blijven
zitten en het klimaatcomfort wensen te handha-
ven.
Handhaving klimaatcomfort is alleen direct in te
schakelen.
De functie maakt afhankelijk van de situatie
gebruik van uiteenlopende systemen:
Bij koud weer wordt het interieur met de
restwarmte van de motor opgewarmd tot de
comforttemperatuur.
De ventilator koelt bij warm weer het interi-
eur af tot de actuele buitentemperatuur.
N.B.
Handhaving klimaatcomfort wordt uitgescha-
keld als de auto van buitenaf wordt vergren-
deld om niet onnodig restwarmte te gebrui-
ken. De functie dient om het klimaatcomfort
te behouden, wanneer u en/of passagiers in
de auto achterblijven.
Gerelateerde informatie
Klimaatregeling (p. 192)
Preconditioning inschakelen/uitschakelen
(p. 217)
Timer voor preconditioning (p. 219)
Handhaving klimaatcomfort inschakelen/
uitschakelen (p. 222)
Symbolen en meldingen voor parkeerklimaat
(p. 223)
Verwarming (p. 225)
Standverwarming (p. 226)
Preconditioning inschakelen/
uitschakelen
Middels preconditioning is het interieur vóór het
wegrijden te verwarmen of koelen. De functie is
vanaf het middendisplay of een mobiele telefoon
direct in te schakelen.
Inschakelen/uitschakelen via
middendisplay
Preconditioningsknop op tabblad Standklimatisering
op klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Kies het tabblad
Standklimatisering.
2
Geldt voor een elektrische verwarming.
||
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
218
Vakjes voor elektrische stoel- en stuurwielverwarming op
tabblad Standklimatisering op klimaatscherm.
3. Geef aan of bij activering van de preconditio-
ning ook de elektrische stoel- en stuurver-
warming moeten worden ingeschakeld door
de vakjes aan/uit te vinken.
4.
Druk op
Preconditioning.
> De preconditioning wordt ingeschakeld/
uitgeschakeld en de knop gaat branden/
dooft.
N.B.
Preconditioning is alleen beschikbaar als de
auto is aangesloten op een stroomaanslui-
ting
3
. Een laadpaal die niet altijd actief is, bijv.
vanwege een timer, kan tot het uitvallen van
de preconditioning leiden.
Als de auto niet is aangesloten op een
stroomaansluiting, kan in een warm klimaat
toch een korte afkoeling van het interieur
worden bewerkstelligd door de preconditio-
ning rechtstreeks te starten.
N.B.
Houd de portieren en ruiten van de auto dicht
bij het gebruik van de preconditioning.
WAARSCHUWING
Maak geen gebruik van de preconditioning
4
:
Binnen in ongeventileerde ruimten. Bij
inschakeling van de verwarming worden
uitlaatgassen geproduceerd.
Op plekken met brandbaar of licht ont-
vlambaar materiaal in de buurt. Brandstof,
gassen, hoog gras, zaagsel en dergelijke
kunnen ontbranden.
Wanneer het risico bestaat dat de uitlaat
van de verwarming is geblokkeerd. Een
pak sneeuw in de wielkast rechtsvoor kan
bijvoorbeeld de afvoer van de verwarming
onmogelijk maken.
Let erop dat de preconditioning kan starten
op grond van een eerder geprogrammeerd
timertijdstip.
Via de app starten*
Via een apparaat met de Volvo On Call-app* is
het mogelijk de preconditioning in te schakelen
én informatie te krijgen over de gekozen instellin-
gen. Middels preconditioning is het interieur vóór
het wegrijden tot een comfortabele temperatuur
te verwarmen of koelen (gebruik makend van de
airconditioning).
3
Geldt voor een elektrische verwarming.
4
Geldt voor een verwarming op brandstof.
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
219
Preconditioning van het interieur is ook mogelijk
via de afstandsstart motor (Engine Remote Start
- ERS)
5
via de Volvo On Call-app*.
Gerelateerde informatie
Parkeerklimaat (p. 216)
Timer voor preconditioning (p. 219)
Handhaving klimaatcomfort inschakelen/
uitschakelen (p. 222)
Symbolen en meldingen voor parkeerklimaat
(p. 223)
Verwarming (p. 225)
Timer voor preconditioning
U kunt de timer dusdanig instellen dat de pre-
conditioning gereed is op een bepaald tijdstip.
De timer kan tot 8 verschillende instellingen han-
teren voor:
een tijdstip op een bepaalde datum
een tijdstip op één of meer dagen van de
week, voor eenmalige of terugkerende acti-
vering.
N.B.
Preconditioning is alleen beschikbaar als de
auto is aangesloten op een stroomaanslui-
ting
6
. Een laadpaal die niet altijd actief is, bijv.
vanwege een timer, kan tot het uitvallen van
de preconditioning leiden.
Als de auto niet is aangesloten op een
stroomaansluiting, kan in een warm klimaat
toch een korte afkoeling van het interieur
worden bewerkstelligd door de preconditio-
ning rechtstreeks te starten.
Gerelateerde informatie
Parkeerklimaat (p. 216)
Timer voor preconditioning instellen (p. 220)
Timer voor preconditioning activeren/deacti-
veren (p. 221)
Preconditioning inschakelen/uitschakelen
(p. 217)
Symbolen en meldingen voor parkeerklimaat
(p. 223)
5
Bepaalde automodellen en markten.
6
Geldt voor een elektrische verwarming.
KLIMAAT
220
Timer voor preconditioning instellen
De timer voor preconditioning kan tot 8 verschil-
lende tijdstippen hanteren.
Tijdstip toevoegen
De knop voor tijdstip toevoegen op het tabblad
Standklimatisering op het klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Kies het tabblad
Standklimatisering.
3.
Druk op
Timer toevoegen.
> Er verschijnt een pop-upvenster.
N.B.
Het is niet mogelijk om meer tijdstippen te
programmeren, als er al 8 timerinstellingen
bestaan. Om een nieuw tijdstip te kunnen
toevoegen moet u eerst een ouder tijdstip
verwijderen.
4.
Druk op
Datum om een tijdstip in te stellen
voor een bepaalde datum.
Druk op
Dagen om een tijdstip in te stellen
voor één of meer dagen van de week.
Met
Dagen: Activeer/deactiveer de repe-
teerfunctie door het vakje voor Wekelijks
herhalen aan/uit te vinken.
5.
Met
Datum: Kies een datum voor de pre-
conditioning door met de pijltoetsen in de
datumlijst te bladeren.
Met
Dagen: Kies een dag van de week voor
de preconditioning door op de knoppen voor
de dagen van de week te drukken.
6. Stel het tijdstip in dat de preconditioning
moet zijn afgerond door te bladeren met de
pijltoetsen op de klok.
7.
Druk op
Bevestig om het ingestelde tijdstip
toe te voegen.
> Het ingestelde tijdstip wordt toegevoegd
aan de lijst en geactiveerd.
WAARSCHUWING
Maak geen gebruik van de preconditioning
7
:
Binnen in ongeventileerde ruimten. Bij
inschakeling van de verwarming worden
uitlaatgassen geproduceerd.
Op plekken met brandbaar of licht ont-
vlambaar materiaal in de buurt. Brandstof,
gassen, hoog gras, zaagsel en dergelijke
kunnen ontbranden.
Wanneer het risico bestaat dat de uitlaat
van de verwarming is geblokkeerd. Een
pak sneeuw in de wielkast rechtsvoor kan
bijvoorbeeld de afvoer van de verwarming
onmogelijk maken.
Let erop dat de preconditioning kan starten
op grond van een eerder geprogrammeerd
timertijdstip.
Ingesteld tijdstip bewerken
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Kies het tabblad
Standklimatisering.
7
Geldt voor een verwarming op brandstof.
KLIMAAT
}}
221
3. Druk op het tijdstip dat u wilt wijzigen.
> Er verschijnt een pop-upvenster.
4. Bewerk het tijdstip op dezelfde manier als bij
"Tijdstip toevoegen" hierboven.
Ingesteld tijdstip verwijderen
De knop voor lijst bewerken/ingesteld tijdstip verwijde-
ren op het tabblad Standklimatisering op het klimaat-
scherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Kies het tabblad
Standklimatisering.
3.
Druk op
Lijst bewerken.
4. Druk op het verwijderingspictogram rechts in
de lijst.
>
Het pictogram verandert in de tekst
Wis.
5.
Druk ter bevestiging op
Wis.
> Het ingestelde tijdstip wordt uit de lijst
verwijderd.
Gerelateerde informatie
Timer voor preconditioning (p. 219)
Timer voor preconditioning activeren/deacti-
veren (p. 221)
Verwarming (p. 225)
Timer voor preconditioning
activeren/deactiveren
Zo nodig kunt u een timertijdstip voor de pre-
conditioning activeren of deactiveren.
Timerknoppen op tab Standklimatisering op klimaat-
scherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Kies het tabblad
Standklimatisering.
3. Activeer/deactiveer een tijdstip door op de
timerknop rechts van het desbetreffende tijd-
stip te drukken.
> Het ingestelde tijdstip wordt geactiveerd/
gedeactiveerd en de knop gaat branden/
dooft.
||
KLIMAAT
222
WAARSCHUWING
Maak geen gebruik van de preconditioning
8
:
Binnen in ongeventileerde ruimten. Bij
inschakeling van de verwarming worden
uitlaatgassen geproduceerd.
Op plekken met brandbaar of licht ont-
vlambaar materiaal in de buurt. Brandstof,
gassen, hoog gras, zaagsel en dergelijke
kunnen ontbranden.
Wanneer het risico bestaat dat de uitlaat
van de verwarming is geblokkeerd. Een
pak sneeuw in de wielkast rechtsvoor kan
bijvoorbeeld de afvoer van de verwarming
onmogelijk maken.
Let erop dat de preconditioning kan starten
op grond van een eerder geprogrammeerd
timertijdstip.
Gerelateerde informatie
Timer voor preconditioning (p. 219)
Timer voor preconditioning instellen (p. 220)
Verwarming (p. 225)
Handhaving klimaatcomfort
inschakelen/uitschakelen
Bij handhaving van het klimaatcomfort wordt na
afloop van een rit het interieurklimaat nog enige
tijd geregeld. De functie is vanaf het middendis-
play direct in te schakelen.
Knop voor handhaving klimaatcomfort op tab
Standklimatisering op klimaatscherm.
1. Open het klimaatscherm op het middendis-
play.
2.
Kies het tabblad
Standklimatisering.
3.
Druk op
Handhaaf klimaatcomfort.
> Handhaving klimaatcomfort wordt inge-
schakeld/uitgeschakeld en de knop gaat
branden/dooft.
N.B.
Het is niet mogelijk om de functie voor hand-
having van het klimaatcomfort te starten, als
de restwarmte in de motor niet volstaat om
het interieurklimaat op peil te houden of als
de buitentemperatuur hoger is dan zo'n 20
°C.
N.B.
Handhaving klimaatcomfort wordt uitgescha-
keld als de auto van buitenaf wordt vergren-
deld om niet onnodig restwarmte te gebrui-
ken. De functie dient om het klimaatcomfort
te behouden, wanneer u en/of passagiers in
de auto achterblijven.
Gerelateerde informatie
Parkeerklimaat (p. 216)
Preconditioning inschakelen/uitschakelen
(p. 217)
8
Geldt voor een verwarming op brandstof.
KLIMAAT
}}
223
Symbolen en meldingen voor
parkeerklimaat
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele sym-
bolen en meldingen verschijnen ten aanzien van
het parkeerklimaat.
Bij een actieve standverwarming brandt
dit symbool op het bestuurdersdisplay
9
.
Symbool Melding Betekenis
Standklimatisering
Service vereist
Parkeerklimaat is defect. Bezoek een werkplaats
A
om de werking zo spoedig mogelijk te laten con-
troleren.
Standklimatisering
Tijdelijk niet beschikbaar
Parkeerklimaat is tijdelijk defect. Als het probleem aanhoudt, neem dan contact op met een werk-
plaats
A
op het systeem te laten controleren.
Standklimatisering
Niet beschikbaar, te laag brandstofni-
veau
B
Het parkeerklimaat is niet te activeren, wanneer het brandstofpeil te gering is voor inschakeling van
de standverwarming. Vul de brandstoftank bij.
Standklimatisering
Niet beschikbaar Laadniveau te laag
Het parkeerklimaat is niet te activeren, wanneer de ladingsgraad van de hybride-accu te gering is
voor inschakeling van de standverwarming. Laad de startaccu bij.
9
Geldt voor verwarming op brandstof.
||
KLIMAAT
224
Symbool Melding Betekenis
Standklimatisering
Niet beschikbaar, niet verbonden met
stroomnet
C
Het parkeerklimaat is niet te activeren, als de laadkabel niet is aangesloten. Sluit de laadkabel aan.
Standklimatisering
Beperkt beschikbaar. Laadniveau te
laag
Het parkeerklimaat wordt geactiveerd met beperkte functionaliteit, wanneer de ladingsgraad van de
hybride-accu te gering is voor inschakeling van de standverwarming. Laad de startaccu bij.
A
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
B
Geldt voor verwarming op brandstof.
C
Geldt voor verwarming op stroom.
Gerelateerde informatie
Parkeerklimaat (p. 216)
Preconditioning inschakelen/uitschakelen
(p. 217)
Handhaving klimaatcomfort inschakelen/
uitschakelen (p. 222)
Timer voor preconditioning (p. 219)
Verwarming (p. 225)
Meldingsfuncties op bestuurders- en mid-
dendisplay (p. 119)
KLIMAAT
225
Verwarming
Dankzij de verwarming komen motor en interieur
zowel vóór als tijdens het rijden sneller op tem-
peratuur.
De verwarming heeft twee deelfuncties:
Standverwarming - verwarmt zo nodig het
interieur bij geactiveerde preconditioning.
Extra verwarming - verwarmt zo nodig het
interieur en de motor tijdens het rijden.
Afhankelijk van de markt wordt een verwarming
op brandstof of een elektrische verwarming
gebruikt
10
.
De verwarming is op de wielkast rechtsvoor
gemonteerd.
Bij een actieve verwarming brandt dit
symbool op het bestuurdersdisplay.
N.B.
Wanneer de verwarming actief
11
is, kan er
rook uit de wielkast rechtsvoor komen. Ook is
er wellicht een dof geluid hoorbaar. Achter in
de auto is ook een tikkend geluid vanuit de
brandstofpomp waar te nemen. Dit is volko-
men normaal.
Accu en opladen
De verwarming wordt aangedreven door de
hybride-accu van de auto. Als de ladingsgraad
van de hybride-accu te laag is, wordt de verwar-
ming automatisch uitgeschakeld en geeft het
bestuurdersdisplay een melding weer.
N.B.
Zorg ervoor dat het laadpercentage van de
accu hoog genoeg is als de verwarming moet
worden gebruikt.
Brandstof en tanken
12
Waarschuwingssticker op tankvulklep.
De verwarming maakt gebruik van brandstof uit
de normale brandstoftank van de auto.
Wanneer u de auto op een steile helling parkeert,
moet u ervoor zorgen dat de voorkant van de
auto omlaagwijst. Zo krijgt de verwarming altijd
voldoende brandstof.
Als het niveau in de brandstoftank te laag is,
wordt de verwarming automatisch uitgeschakeld
en geeft het bestuurdersdisplay een melding
weer.
N.B.
Zorg dat er voldoende brandstof in de tank
van de auto zit voor het geval de verwarming
moet worden ingeschakeld.
WAARSCHUWING
Gemorste brandstof kan vlam vatten. Schakel
voordat u gaat tanken de verwarming op
brandstof uit.
Controleer op het bestuurdersdisplay of de
verwarming is uitgeschakeld; wanneer deze
werkt, verschijnt het verwarmingssymbool.
Gerelateerde informatie
Standverwarming (p. 226)
Extra verwarming (p. 227)
Parkeerklimaat (p. 216)
10
Een erkende Volvo-dealer heeft informatie over welke markten welke verwarming gebruiken.
11
Geldt voor een verwarming op brandstof.
12
Geldt voor verwarming op brandstof.
KLIMAAT
226
Standverwarming
De standverwarming helpt om vóór het wegrij-
den het interieur op de juiste temperatuur te
brengen.
De standverwarming is een van twee deelfuncties
van de verwarming van de auto. De verwarming is
op de wielkast rechtsvoor gemonteerd.
N.B.
Wanneer de verwarming actief
13
is, kan er
rook uit de wielkast rechtsvoor komen. Ook is
er wellicht een dof geluid hoorbaar. Achter in
de auto is ook een tikkend geluid vanuit de
brandstofpomp waar te nemen. Dit is volko-
men normaal.
De standverwarming wordt automatisch inge-
schakeld, wanneer extra verwarming nodig is bij
geactiveerde preconditioning van het parkeerkli-
maat.
Deze wordt vervolgens automatisch uitgescha-
keld wanneer de juiste temperatuur, de tijd voor
een ingestelde timer of de maximale looptijd van
de verwarming is bereikt.
De verwarming werkt maximaal 40 minuten ach-
tereen.
N.B.
Zorg dat er voldoende brandstof in de tank
van de auto zit voor het geval de verwarming
moet worden ingeschakeld
14
.
Zorg dat de ladingstoestand van de hybride-
accu voldoende is voor gebruik van de ver-
warming.
WAARSCHUWING
Maak geen gebruik van de preconditioning
15
:
Binnen in ongeventileerde ruimten. Bij
inschakeling van de verwarming worden
uitlaatgassen geproduceerd.
Op plekken met brandbaar of licht ont-
vlambaar materiaal in de buurt. Brandstof,
gassen, hoog gras, zaagsel en dergelijke
kunnen ontbranden.
Wanneer het risico bestaat dat de uitlaat
van de verwarming is geblokkeerd. Een
pak sneeuw in de wielkast rechtsvoor kan
bijvoorbeeld de afvoer van de verwarming
onmogelijk maken.
Let erop dat de preconditioning kan starten
op grond van een eerder geprogrammeerd
timertijdstip.
WAARSCHUWING
Als u brandstof ruikt, abnormaal veel rook of
zwarte rook ziet of ongebruikelijke geluiden
vanuit de standverwarming waarneemt, moet
u de verwarming
16
uitschakelen en zo moge-
lijk de zekering van de standverwarming ver-
wijderen. Volvo adviseert u om voor reparatie
contact op te nemen met een erkende Volvo-
werkplaats.
13
Geldt voor een verwarming op brandstof.
14
Geldt voor een verwarming op brandstof.
15
Geldt voor een verwarming op brandstof.
16
Geldt voor een verwarming op brandstof.
KLIMAAT
}}
227
Gerelateerde informatie
Verwarming (p. 225)
Extra verwarming (p. 227)
Parkeerklimaat (p. 216)
Zekeringen in motorruimte (p. 573)
Extra verwarming
Dankzij de extra verwarming komen het interieur
en de motor tijdens het rijden sneller op tempe-
ratuur.
De extra verwarming is een van twee deelfuncties
van de verwarming van de auto. De verwarming is
op de wielkast rechtsvoor gemonteerd.
N.B.
Wanneer de verwarming actief
17
is, kan er
rook uit de wielkast rechtsvoor komen. Ook is
er wellicht een dof geluid hoorbaar. Achter in
de auto is ook een tikkend geluid vanuit de
brandstofpomp waar te nemen. Dit is volko-
men normaal.
De extra verwarming start en wordt automatisch
aangestuurd als tijdens het rijden verwarming
nodig is.
Deze wordt vervolgens automatisch uitgescha-
keld wanneer de auto wordt uitgeschakeld.
N.B.
Zorg dat er voldoende brandstof in de tank
van de auto zit voor het geval de verwarming
moet worden ingeschakeld
18
.
Zorg dat de ladingstoestand van de hybride-
accu voldoende is voor gebruik van de ver-
warming.
Automatische inschakeling van extra
verwarming activeren/deactiveren
U kunt de automatische inschakeling van de
extra verwarming desgewenst activeren/deacti-
veren.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
Klimaat.
3.
Kies
Extra verwarming voor activeren/
deactiveren automatische inschakeling van
extra verwarming.
N.B.
Volvo adviseert u om de automatische start
van de extra verwarming uit te schakelen tij-
dens korte ritten
19
.
17
Geldt voor een verwarming op brandstof.
18
Geldt voor een verwarming op brandstof.
19
Geldt voor een verwarming op brandstof.
||
KLIMAAT
228
N.B.
Als de automatische start van de extra ver-
warming wordt gedeactiveerd, kan dat tot
minder comfort in het interieur leiden, omdat
de klimaatregeling bij elektrische aandrijving
dan een verwarmingsbron mist.
Gerelateerde informatie
Verwarming (p. 225)
Standverwarming (p. 226)
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire.
230
Auto-interieur
Overzicht van het auto-interieur en de opberg-
mogelijkheden.
Voorstoel
Opbergvakken in het portierpaneel en bij het stuurwiel,
dashboardkastje en zonnekleppen.
Opbergmogelijkheden met bekerhouders, asbak*,
stroomaansluitingen en aansteker* alsmede AUX/USB-
ingang in de tunnelconsole.
Tweede zitrij
Opbergvakken en asbak* in het portierpaneel, bekerhou-
ders* in de rugleuning van de middelste zitplaats,
opbergnet* op de rugleuning van de voorstoel alsmede
stroomaansluitingen en aansteker* in de tunnelconsole.
Derde zitrij
Opbergvakken en bekerhouders in zijpaneel en opberg-
vak tussen zitplaatsen.
WAARSCHUWING
Bewaar losse voorwerpen, zoals een mobiele
telefoon, camera, afstandsbediening voor
extra uitrusting e.d., in het dashboardkastje of
andere opbergruimten. Bij krachtig afremmen
of een botsing kunnen deze anders inzitten-
den verwonden.
Gerelateerde informatie
Tunnelconsole (p. 231)
Dashboardkastje gebruiken (p. 237)
Zonnekleppen (p. 238)
Stroomaansluitingen (p. 232)
Asbakken* legen (p. 236)
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire.
231
Tunnelconsole
De tunnelconsole zit tussen de voorstoelen.
Opbergvak met klep*. De klep is te openen/
sluiten door op de greep te drukken.
Opbergvak met bekerhouders voor bestuur-
der en voorpassagier alsmede een 12V-aan-
sluiting. Als u voor een asbak en aansteker
hebt gekozen, zit er een aansteker op de
plaats van de 12V-aansluiting voorin en een
uitneembare asbak in de ruimte voor de
bekerhouders.
Opbergvak en AUX/USB-aansluiting onder
middenarmsteun.
Klimaatregeling voor klimaatfuncties ach-
terin* of opbergvak.
Gerelateerde informatie
Auto-interieur (p. 230)
Stroomaansluitingen (p. 232)
Aansteker gebruiken* (p. 236)
Asbakken* legen (p. 236)
Media aansluiten via AUX/USB-poort
(p. 486)
Klimaatregelingsbediening achter op de tun-
nelconsole (p. 198)
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire.
232
Stroomaansluitingen
Achter in de tunnelconsole zitten twee 12V-aan-
sluitingen plus een 230V-aansluiting* en in de
bagageruimte zit ook nog een 12V-aansluiting*.
Het elektrische systeem van de auto moet mini-
maal in contactslotstand I staan, anders geven de
aansluitingen geen stroom. Vervolgens blijven de
aansluitingen actief zolang de ladingstoestand
van de startaccu niet te laag is.
Als de motor afgezet en de auto vergrendeld
wordt, worden de aansluitingen gedeactiveerd.
Als de motor wordt afgezet en de auto niet wordt
vergrendeld óf wordt vergrendeld met tijdelijk
gedeactiveerde Safelock-functie, blijven de aan-
sluitingen nog maximaal 10 minuten actief.
N.B.
Denk eraan dat het gebruik van de elektri-
sche aansluitingen met uitgeschakelde motor
het risico met zich meebrengt dat het laadni-
veau van de startaccu te laag wordt, wat
andere functies kan beperken.
Elektrische 230V-aansluiting*
230V-aansluiting in tunnelconsole, tweede zitrij.
U kunt de aansluiting voor verschillende acces-
soires gebruiken die op een spanning van 230 V
werken, zoals laders of laptops.
BELANGRIJK
Het maximale vermogen is 150 W.
Aansluiting gebruiken
1. Trek de afdekking voor de aansluiting
omlaag en sluit de stekker van het acces-
soire aan.
> De led op de aansluiting geeft de status
aan.
2. Controleer of de led constant groen brandt;
alleen dan geeft de aansluiting stroom.
3. Ontkoppel het accessoire door de stekker
eruit te trekken. Trek niet aan de kabel.
Trek de afdekking omhoog als de aansluiting
niet wordt gebruikt of als de aansluiting zon-
der toezicht wordt achtergelaten.
BELANGRIJK
Gebruik geen accessoires met grote of
zware contacten - ze kunnen de aanslui-
ting beschadigen of losgaan tijdens het
rijden.
Gebruik geen accessoires die storingen
kunnen veroorzaken, bijv. in de radio-ont-
vanger of het elektrische systeem van de
auto.
Plaats het accessoire zo, dat het bestuur-
der of passagiers bij krachtig remmen of
een botsing niet kan verwonden.
Houd aangesloten accessoires in de
gaten, aangezien ze warmte kunnen pro-
duceren waaraan passagiers zich kunnen
branden. Ook kan het interieur hierdoor
worden beschadigd.
WAARSCHUWING
Gebruik alleen onbeschadigde accessoi-
res zonder mankementen. De accessoires
moeten bestemd zijn voor 230 V en 50
Hz, met stekkers die zijn berekend op het
stopcontact. De accessoires moeten een
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
}}
233
CE-markering, een UL-markering of een
vergelijkbare veiligheidsaanduiding heb-
ben.
Laat stopcontact, stekker of accessoires
nooit in aanraking komen met water of
een andere vloeistof. Gebruik het stop-
contact niet en raak het niet aan als het
beschadigd lijkt of in aanraking is
geweest met water of een andere vloei-
stof.
Sluit geen contactdozen, adapters of ver-
lengsnoeren aan op het stopcontact.
Daardoor zouden de veiligheidsfuncties
van het stopcontact omzeild kunnen wor-
den.
Het stopcontact is voorzien van een stop-
contactbeschermer. Let erop dat niemand
in het stopcontact peutert of dit dermate
beschadigt, dat de beschermer niet lan-
ger werkt. Laat kinderen niet zonder toe-
zicht in de auto achter, wanneer het stop-
contact actief is.
Het negeren van bovenstaande aanmaningen
kan aanleiding geven tot hoge of levensge-
vaarlijke stroomstoten.
Statusindicatie
Een led op de aansluiting geeft de status van de
aansluiting aan:
Statusindicatie Oorzaak Maatregel
Led brandt constant
groen
De aansluiting levert stroom aan een aangesloten stekker. Geen.
||
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
234
Statusindicatie Oorzaak Maatregel
Led knippert oranje De spanningsomvormer van de aansluiting is te warm (bijvoorbeeld als
het accessoire te veel vermogen nodig heeft of als het interieur te warm
is).
Koppel de stekker los, laat de spanningsomvormer
afkoelen en sluit de stekker weer aan.
Het aangesloten accessoire heeft te veel vermogen nodig (tijdelijk of
constant) of werkt niet.
Geen. Het accessoire kan de aansluiting niet gebruiken.
Gedoofde led De aansluiting detecteert niet dat er een stekker is aangesloten op de
aansluiting.
Controleer of de stekker goed in de aansluiting is aan-
gebracht.
De aansluiting is niet actief. Zet het elektrische systeem van de auto minimaal in
contactslotstand I.
De aansluiting is actief geweest, maar is gedeactiveerd. Start de motor en/of laad de startaccu op.
Als het probleem blijft bestaan, neemt u contact
op met een werkplaats; geadviseerd wordt een
erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen in het 230V-con-
tact aan en probeer het nooit zelf te repare-
ren. Volvo adviseert u om contact op te
nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
Elektrische 12V-aansluiting
12V-aansluiting in tunnelconsole, voorin.
12V-aansluiting in tunnelconsole, tweede zitrij.
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire.
235
12V-aansluiting in bagageruimte*.
U kunt de aansluitingen voor verschillende acces-
soires gebruiken die op een spanning van 12V
werken, zoals mediaspelers, koelboxen of mobi-
ele telefoons.
De aansluitingen in de tunnelconsole zijn aan te
vullen met een aansteker*.
BELANGRIJK
Het maximale vermogen is 120 W per aan-
sluiting.
Aansluitingen gebruiken
1. Verwijder de plug (tunnelconsole) of klap de
afdekking omlaag (bagageruimte) vóór de
aansluiting en sluit de stekker van het acces-
soire aan.
2. Haal de stekker van het accessoire eruit en
plaats de plug weer terug (tunnelconsole) of
klap de afdekking omhoog (bagageruimte)
als de aansluiting niet wordt gebruikt of als u
de aansluiting zonder toezicht achterlaat.
Gerelateerde informatie
Auto-interieur (p. 230)
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire.
236
Aansteker gebruiken*
De aansteker kan een aanvulling zijn op de elek-
trische 12V-aansluitingen in het voorste en ach-
terste deel van de tunnelconsole.
Aansteker in tunnelconsole, voorin.
Aansteker in tunnelconsole, tweede zitrij.
1. Druk de knop op de aansteker in.
> Als de aansteker eenmaal gloeit, springt
de knop omhoog.
2. Haal de aansteker uit de aansluiting en
gebruik het roodgloeiende deel om bijvoor-
beeld een sigaret mee aan te steken.
3. Plaats de aansteker terug in de aansluiting.
BELANGRIJK
Let op dat als de aansteker gloeit, het gloei-
ende deel bijv. het interieur niet beschadigt.
Gerelateerde informatie
Tunnelconsole (p. 231)
Stroomaansluitingen (p. 232)
Asbakken* legen (p. 236)
Asbakken* legen
Een auto met een aansteker is voorzien van uit-
neembare asbakken in de bekerhouders van de
tunnelconsole en in de portierpanelen op de
tweede zitrij.
Asbak in tunnelconsole legen
1. Neem de asbak los door deze recht omhoog
uit de bekerhouder te tillen en leeg de
inhoud ervan.
2. Plaats de asbak terug in de bekerhouder.
Asbak in portierpanelen op tweede zitrij
legen
1. Open het deksel van de asbak en duw het
deksel vervolgens helemaal tot in verticale
stand open.
> De pal, waarmee de asbak vastzit, komt
los.
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire.
237
2. Til de asbak op en leeg de inhoud ervan.
3. Plaats de asbak terug en laat deze omlaag-
glijden in de zijgroeven.
4. Druk lichtjes op de twee korte kanten van de
asbak.
> De pal, waarmee de asbak vastzit, grijpt
weer in.
Gerelateerde informatie
Auto-interieur (p. 230)
Tunnelconsole (p. 231)
Aansteker gebruiken* (p. 236)
Dashboardkastje gebruiken
Het dashboardkastje zit aan de passagierszijde.
Dashboardkastje en openingsknop op middenconsole.
In het dashboardkastje kunt u bijvoorbeeld de
gedrukte versie van de gebruikershandleiding en
eventuele kaarten bewaren. Aan de binnenkant
van de klep zit een penhouder.
Dashboardkastje openen
Druk op de openingsknop op de middencon-
sole.
> Het dashboardkastje wordt geopend.
Dashboardkastje vergrendelen/
ontgrendelen
Het dashboardkastje is te vergrendelen met de
zogenoemde Privacy locking, wanneer u de auto
bijvoorbeeld bij een werkplaats of een hotel
afgeeft. De Privacy locking geldt ook voor de
achterklep.
Koeling dashboardkastje gebruiken
U kunt de koeling van het dashboardkastje
gebruiken om bijvoorbeeld dranken of etenswaar
te koelen. De koeling werkt, wanneer de klimaat-
regeling actief is (dat wil zeggen wanneer de
auto in contactslotstand II staat of wanneer de
motor draait).
Koeling geactiveerd
Koeling gedeactiveerd
Activeer/deactiveer de koeling door de hen-
del tot aan de aanslag (in de richting van
interieur/dashboardkastje) te bewegen.
Gerelateerde informatie
Auto-interieur (p. 230)
Privacy locking gebruiken (p. 264)
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire.
238
Zonnekleppen
Op de achterkanten van de zonnekleppen zit
een make-upspiegel met kaarthouder.
Make-upspiegel met verlichting en kaarthouder.
De verlichting* voor de make-upspiegel gaat
automatisch branden als het klepje wordt
geopend.
Op de omlijsting van de make-upspiegel zit een
houder voor bijvoorbeeld kaarten of biljetten.
Gerelateerde informatie
Auto-interieur (p. 230)
Bagageruimte en kofferbak
De auto heeft een flexibele bagageruimte waarin
u grote spullen kunt vervoeren en vastzetten.
Door de rugleuningen van de tweede en derde*
zitrij omlaag te klappen, ontstaat een bijzonder
grote bagageruimte. Om gemakkelijker in en uit
te laden is de achterkant van de auto hoger/
lager te zetten met de niveauregeling*. Gebruik
verankeringsogen of draagtashouders om de
lading goed in positie te houden en de uitrolbare
bagagerolhoes* om de lading desgewenst aan
het oog te onttrekken. In de bagageruimte liggen
tevens de gevarendriehoek en de EHBO-set.
Een eventueel reservewiel* is bevestigd op de
laadvloer. Onder de laadvloer liggen het sleepoog
en de noodreparatieset voor banden.
Gerelateerde informatie
Rugleuning tweede zitrij omklappen (p. 141)
Ruggedeelte derde zitrij omklappen (p. 144)
Niveauregeling* en schokdemping (p. 422)
Bagage vervoeren (p. 238)
Gereedschapsset (p. 541)
Bagage vervoeren
Er zijn enkele dingen waar u op moet letten bij
het inladen van de auto.
Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar
gewicht van de auto. Het laadvermogen dient te
worden verminderd met de som van het gewicht
van eventuele inzittenden en dat van gemon-
teerde accessoires.
WAARSCHUWING
Afhankelijk van het gewicht en de positie van
de lading verandert het rijgedrag van de auto.
Adviezen voor het vervoer van bagage
in bagageruimte en kofferbak
Plaats de bagage stevig tegen de rugleuning
van de achterbank.
Plaats de last in het midden.
Breng zware voorwerpen zo laag mogelijk
aan. Plaats geen zware voorwerpen op neer-
geklapte rugleuningen.
Dek scherpe randen met iets zachts af om
de bekleding te beschermen.
Zet alle bagage met riemen of bevestigings-
banden aan de verankeringsogen vast.
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
}}
* Optie/accessoire.
239
WAARSCHUWING
Een los voorwerp van 20 kg kan zich bij een
frontale botsing op een snelheid van 50 km/h
(30 mph) gedragen als een voorwerp van
1000 kg.
WAARSCHUWING
Anders bieden de opblaasgordijnen die
schuilgaan achter de plafondbekleding moge-
lijk geen bescherming meer.
Zorg dat de lading nooit boven de rugge-
deelten uitsteekt.
WAARSCHUWING
Zorg dat u de bagage altijd goed verankert.
Bij krachtig remmen kan de bagage namelijk
gaan schuiven en inzittenden verwonden.
Dek scherpe randen en hoeken af met iets
zachts.
Zet de motor af en schakel de parkeerrem in
bij het in- en uitladen van lange voorwerpen.
Lange voorwerpen kunnen namelijk tegen de
versnellingspook of keuzehendel aan komen
en zo per ongeluk een versnelling inschakelen
– de auto kan dan in beweging komen.
Bagageruimte en kofferbak vergroten
Om de bagageruimte groter te maken en het ver-
voer van bagage te vereenvoudigen zijn de rug-
leuningen van de achterbank om te klappen. Let
erop dat het WHIPS niet door voorwerpen mag
worden gehinderd, als een of meer rugleuningen
van de achterbank zijn omgeklapt.
Niveauregeling van achterkant auto*
De achterkant van de auto is hoger/lager te zet-
ten om bijvoorbeeld een betere laadhoogte bij de
achterklep te verkrijgen of het aan-/afkoppelen
van een aanhanger op/van de trekhaak* te ver-
eenvoudigen.
Niveauregeling is mogelijk via met de bediening
rechtsachter op het zijpaneel in de bagageruimte.
Bedieningsmechanisme voor het hoger of lager zetten
van de achterkant van de auto.
De bediening bestaat uit twee knoppen: één
knop om de achterkant hoger te zetten en één
knop om de achterkant lager te zetten. Bij het
hoger of lager zetten van de achterkant van de
auto moet u de desbetreffende knop ingedrukt
houden, totdat de achterkant de gewenste
hoogte heeft bereikt.
De achterkant van de auto kan niet hoger worden
gezet dan de normale stand.
Tijdens het rijden gaat de achterkant van de auto
terug naar het normale niveau.
N.B.
Het is niet mogelijk de hoogte van de achter-
kant aan te passen, wanneer een of meer van
de portieren of de motorkap openstaan. Dit
geldt echter niet bij een geopende achterklep.
WAARSCHUWING
Let erop dat er bij het omlaagbrengen van de
auto geen mensen, dieren of voorwerpen
onder de auto aanwezig zijn. Dodelijk letsel
en/of schade aan de auto of aan de voorwer-
pen zijn anders niet uitgesloten.
Adviezen bij vervoer van lading op het
dak
Maak voor het vervoer van lading op het dak
gebruik van de lastdragers
1
die Volvo ontwikkeld
heeft. Dit om schade aan de auto te voorkomen
en voor maximale veiligheid tijdens het rijden.
1
De lastdragers van Volvo zijn te verkrijgen bij erkende Volvo-dealers.
||
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire.
240
Volg de montage-instructies die bij de lastdra-
gers worden geleverd nauwkeurig op.
Controleer regelmatig of de lastdragers en
de lading goed vastzitten. Zet de lading ste-
vig vast met sjorbanden.
Verdeel het gewicht van de lading gelijkmatig
over de lastdragers. Leg de zwaarste voor-
werpen onderop.
Naarmate u meer lading op het dak vervoert,
vangt de auto meer wind en neemt het
brandstofverbruik toe.
Rijd rustig. Trek bij voorkeur niet te snel op,
rem niet te hard en maak niet te scherpe
bochten.
WAARSCHUWING
Bij het vervoer van lading op het dak ver-
schuift het zwaartepunt en treden er wijzigin-
gen op in de rijeigenschappen van de auto.
Lees meer over de toelaatbare dakbelasting
in het gedeelte over Gewichten.
Gerelateerde informatie
Verankeringsogen (p. 240)
Achterklep vergrendelen/ontgrendelen
(p. 262)
Rugleuning tweede zitrij omklappen (p. 141)
Ruggedeelte derde zitrij omklappen (p. 144)
Veiligheidsrek* (p. 246)
Bagagenet* (p. 244)
Bagagerolhoes* (p. 241)
Gewichten (p. 599)
Verankeringsogen
De inklapbare verankeringsogen in de bagage-
ruimte gebruikt u om bagagebanden aan vast te
zetten.
WAARSCHUWING
Harde, scherpe en/of zware voorwerpen die
liggen of uitsteken kunnen bij krachtig afrem-
men letsel veroorzaken.
Zet grote en zware voorwerpen altijd met de
veiligheidsgordel of een spanband vast.
Gerelateerde informatie
Bagage vervoeren (p. 238)
Draagtashouders (p. 241)
Veiligheidsrek* (p. 246)
Bagagenet* (p. 244)
Bagagerolhoes* (p. 241)
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
}}
* Optie/accessoire.
241
Draagtashouders
Met de draagtashouders en de elastische band
kunt u draagtassen vastzetten om te voorkomen
dat ze omvallen en de inhoud op de vloer van de
bagageruimte terechtkomt.
Aan de zijkanten
Er zitten ook twee uitklapbare draagtashouders in
de zijpanelen: aan weerszijden van de bagage-
ruimte één.
BELANGRIJK
De boodschappentassenhouders kunnen een
gewicht van maximaal 5 kg dragen.
Gerelateerde informatie
Bagage vervoeren (p. 238)
Veiligheidsrek* (p. 246)
Bagagenet* (p. 244)
Bagagerolhoes* (p. 241)
Bagagerolhoes*
In uitgerolde stand voorkomt de bagagerolhoes
inkijk in de bagageruimte.
||
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
242
Monteren
2
Steek het ene uiteinde van de bagagerol-
hoes in de uitsparing in het zijpaneel van de
bagageruimte.
Breng vervolgens het andere uiteinde aan in
de uitsparing in het zijpaneel aan de tegen-
overliggende zijde.
Duw de uiteinden één voor één omlaag.
> Wanneer u een klik hoort en de rode mar-
kering op het uiteinde verdwijnt, zit de
bagagerolhoes vast. Ga na of de hoes
goed vastzit.
Gebruik
De bagagerolhoes heeft twee gebruiksstanden:
één volledig dekkende stand en een laadstand
waarbij de rolhoes slechts gedeeltelijk uitgerold
is, zodat u gemakkelijker spullen in en uit de
bagageruimte kunt leggen/nemen.
Volledig dekkende stand
Bij een zevenzitter
1.
Hang de borglippen voor de veiligheidsgor-
dels van de derde zitrij aan de daarvoor
bestemde haken in de zijpanelen.
Pak de handgreep beet en rol de bagagerol-
hoes af langs de bovenkant van de zijpane-
len in de bagageruimte. Rol de hoes tot aan
de aanslag uit.
Duw, nadat u de bagagerolhoes helemaal
hebt uitgerold zodat deze de bagageruimte
afdekt, de bevestigingspennen van de rol-
hoes in de groeven van de zijpanelen en laat
ze weer los, terwijl u de handgreep iets
omlaagkantelt.
> De bagagerolhoes wordt vergrendeld in
de volledig dekkende stand.
Bij een vijfzitter
2
De XC90 Excellence is voorzien van een vaste bagagerolhoes die niet te demonteren/aanbrengen is.
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
}}
243
Pak de handgreep beet en rol de bagagerol-
hoes af langs de bovenkant van de zijpane-
len in de bagageruimte. Rol de hoes tot aan
de aanslag uit.
Duw, nadat u de bagagerolhoes helemaal
hebt uitgerold zodat deze de bagageruimte
afdekt, de bevestigingspennen van de rol-
hoes in de groeven van de zijpanelen en laat
ze weer los, terwijl u de handgreep iets
omlaagkantelt.
> De bagagerolhoes wordt vergrendeld in
de volledig dekkende stand.
Laadstand
Pak de handgreep van een ingerolde rolhoes
beet en rol de hoes boven de zijpanelen van
de bagageruimte langs af. Rol de hoes tot
aan de aanslag af en duw de bevestigings-
pennen van de rolhoes in de groeven van de
zijpanelen (als de hoes al in volledig dek-
kende stand is: zie het volgende punt).
Vanuit volledig dekkende stand - pak de
handgreep beet en duw de bevestigingspen-
nen van de rolhoes in de groeven van de zij-
panelen en laat ze weer los.
> Duw de hoes tot aan de aanslag in de
laadstand naar binnen.
Als u de handen vol hebt:
Duw, met de rolhoes uitgerold tot in volledig
dekkende stand, de handgreep lichtjes
omhoog, bijvoorbeeld met uw ene elleboog.
>
De rolhoes rolt naar binnen tot aan de
aanslag in de laadstand.
Teruggaan naar volledig dekkende stand vanuit
de laadstand:
1. Pak de handgreep beet en rol de bagagerol-
hoes tot aan de aanslag uit.
2. Laat de rolhoes voorzichtig los, terwijl u de
handgreep een stukje omlaagduwt.
> De rolhoes wordt dan in de eindstand ver-
grendeld.
||
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire.
244
BELANGRIJK
Plaats geen voorwerpen boven op de baga-
gerolhoes.
WAARSCHUWING
Bij vervoer van passagiers op de derde zitrij in
een zevenzitter mag u de bagagerolhoes
nooit laten zitten. Bij een botsing is ernstig
letsel anders niet uitgesloten.
Inklappen
1. Vanuit volledig dekkende stand:
Til de handgreep op en trek deze naar ach-
teren, zodat de bevestigingspennen van de
rolhoes vrijkomen uit de groeven en laat hem
weer los.
Vanuit de laadstand:
Pak de handgreep beet en trek de bagage-
rolhoes uit in de groeven. Trek tot aan de vol-
ledig dekkende stand. Til de handgreep op
en trek deze naar achteren, zodat de bevesti-
gingspennen vrijkomen uit de groeven en
laat hem weer los.
2. Duw de hoes met zijn bevestigingspennen
boven de zijpanelen langs tot aan de aanslag
in ingerolde stand.
Demonteren
In ingerolde stand:
1. Druk de knop in op een van de eindstukken
van de ingerolde bagagerolhoes en verwijder
het eindstuk.
Bij een zevenzitter - neem de borglippen van
de derde zitrij los van de haken boven de zij-
panelen.
2. Kantel de rolhoes voorzichtig omhoog en
opzij.
> Het andere eindstuk komt dan vanzelf los,
waarna u de rolhoes uit de bagageruimte
kunt tillen.
Gerelateerde informatie
Bagage vervoeren (p. 238)
Veiligheidsrek* (p. 246)
Bagagenet* (p. 244)
Verankeringsogen (p. 240)
Bagagenet*
Het bagagenet voorkomt dat bagage in de baga-
geruimte bij krachtig afremmen de passagiers-
ruimte in wordt geslingerd.
Het bagagenet wordt aan vier bevestigingspun-
ten vastgezet.
Het bagagenet moet uit veiligheidsoverwegingen
altijd vastgemaakt en verankerd worden aan de
hand van de onderstaande beschrijving.
Het net is gemaakt van stevig nylonmateriaal en
kan op twee verschillende plaatsen in de auto
worden bevestigd:
Montage achterin - achter de tweede zitrij.
Montage voorin - achter de voorstoelen.
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
}}
245
WAARSCHUWING
Lading in de bagageruimte moet goed wor-
den vastgezet, ook met een correct gemon-
teerd veiligheidsnet.
Monteren
WAARSCHUWING
Het is noodzakelijk dat u controleert of de
bovenste bevestigingen van het veiligheidsnet
goed gemonteerd zijn en of de trekbanden
veilig zijn vastgehaakt.
Een beschadigd veiligheidsnet mag niet wor-
den gebruikt.
N.B.
Het veiligheidsnet wordt het eenvoudigst via
het ene achterportier gemonteerd.
1. Vouw het bagagenet open en zorg dat de
gedeelde bovenste stang in het net in uitge-
klapte stand geblokkeerd wordt.
2. Haak de ene bevestigingshaak van het net
vast aan de voorste of achterste plafondbe-
vestiging, met de sluiting van de spanbanden
naar u toe.
3. Haak de andere bevestigingshaak van het
net vast aan de plafondbevestiging aan de
tegenoverliggende zijde - de bevestigingsha-
ken met telescoopveren maken het aanbren-
gen eenvoudiger.
Let erop dat u de bevestigingshaken van het
net in de voorste eindstand van de beide pla-
fondbevestigingen duwt.
4. Montage achterin: Haak, met het net beves-
tigd aan de achterste plafondbevestigingen,
de spanbanden van het bagagenet vast in de
vloerverankeringsogen voor in de bagage-
ruimte.
Montage achterin.
Montage voorin: Haak, met het net bevestigd
aan de voorste plafondbevestigingen, de
spanbanden vast in de buitenste veranker-
ingsogen achter op de stoelrails - dit gaat
eenvoudiger als u de rugleuningen rechtop
zet en de stoelen iets verder naar voren zet.
||
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire.
246
Montage voorin.
Let erop dat u de stoel/rugleuning niet te
hard tegen het net duwt bij het terugduwen
van de stoel - zorg dat de stoel/rugleuning
het net precies raakt.
5. Span het bagagenet met de spanbanden.
BELANGRIJK
Als de stoel/rugleuning te hard achteruitge-
duwd wordt tegen het veiligheidsnet, kan het
net en/of zijn plafondbevestigingen bescha-
digd raken.
Demonteren en opbergen
Het bagagenet is eenvoudig te demonteren en
op te vouwen.
1. Verminder de spanning in het bagagenet
door de knop in de sluiting van de spanband
in te drukken en aan weerszijden iets van de
spanbanden uit te voeren.
2. Duw de borghaken in en neem de beide
haken van de spanband los.
3. Neem de bovenste bevestigingen los en
neem het net los van de plafondbevestigin-
gen.
4. Druk de rode knop op de stang in, zodat u
deze kunt inklappen, waarna u het net kunt
oprollen.
Gerelateerde informatie
Bagage vervoeren (p. 238)
Veiligheidsrek* (p. 246)
Bagagerolhoes* (p. 241)
Verankeringsogen (p. 240)
Veiligheidsrek*
Het veiligheidsrek voorkomt dat stukken bagage
of huisdieren in de bagageruimte de passagiers-
ruimte in worden geslingerd.
Het veiligheidsrek voldoet aan de wettelijke eisen
voor de botsproef conform ECE R17 en aan de
duurzaamheidseisen van Volvo.
U moet het veiligheidsrek uit voorzorg altijd op de
juiste manier bevestigen en verankeren.
WAARSCHUWING
Als de auto in beweging is, mag er nooit
iemand in de bagageruimte aanwezig zijn. Dit
is om letsel bij eventueel hard afremmen of
een ongeval te voorkomen.
Het veiligheidsrek bestaat uit het eigenlijke rek
en twee losse bevestigingsbeugels. De bevesti-
gingsbeugels worden elk geleverd met een bijbe-
horende schroefkop en twee kunststof hulzen
voor het veiligheidsrek.
WAARSCHUWING
Het veiligheidsrooster mag alleen worden
gebruikt in de achterste positie zoals hier
beschreven. De plafondbevestigingen achter
de voorstoelen zijn niet voor het veiligheids-
rooster bedoeld.
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
}}
247
WAARSCHUWING
Als het veiligheidsrooster in de auto is
gemonteerd, moeten de stoelen van de derde
zitrij
3
om veiligheidsredenen neergeklapt zijn.
BELANGRIJK
Het veiligheidsrek valt niet te combineren met
de bagagerolhoes.
Monteren
1. Klap de achterbank om en til vervolgens het
veiligheidsrek door een van de achterportie-
ren of de achterklep naar binnen. De
gewelfde/convexe kant moet naar de baga-
geruimte gericht zijn, terwijl de haken aan
weerszijden omhoog moeten wijzen. De
bevestigingsbeugels en de kunststof hulzen
mogen nu nog niet worden gebruikt.
2. Plaats een van de haken van het veiligheids-
rek in de grootste holte van de plafondbeves-
tiging (1).
Pak het rek beet bij de haak en trek/schuif
het in de kleinste holte (2).
> De haak zit nu vast in de eindpositie van
de plafondbevestiging.
3. Herhaal de handelingen in punt 2 hierboven
om de tweede haak vast te zetten aan de
bevestiging aan de andere kant.
WAARSCHUWING
Controleer of de haken van het veiligheids-
rooster goed vastzitten in de plafondbevesti-
gingen, zodat het rooster niet los kan raken.
4. Haak de haak van de bevestigingsbeugel van
onderaf door het verankeringsoog op de
vloer in de bagageruimte en steek het
getapte deel van onderaf door de onderste
bevestigingsopening van het bagagerek (1).
Schuif een kunststof huls op het getapte
deel van de bevestigingsbeugel - de flens
van de huls moet omhooggericht zijn - en
haal deze door de opening. Schroef vervol-
gens de schroefkop vast totdat de onderrand
daarvan zich zo'n 5 mm van het rek bevindt
(2).
5. Herhaal de handelingen in punt 4 aan de
andere kant.
6. Centreer het veiligheidsrek en haal vervol-
gens beurtelings beide bevestigingsbeugels
aan totdat het rek goed vastzet.
3
Geldt voor een zevenzitter.
||
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire.
248
Demonteren
Demonteer het veiligheidsrek door de boven-
staande handelingen in omgekeerde volgorde te
verrichten.
Let erop dat de bevestigingsbeugels beter weg
te nemen zijn alvorens de kunststof hulzen uit de
opening in het rek te halen.
Gerelateerde informatie
Bagage vervoeren (p. 238)
Verankeringsogen (p. 240)
Bagagenet* (p. 244)
Bagagerolhoes* (p. 241)
SLOTEN EN ALARM
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
250
Transpondersleutel
Met de transpondersleutel zijn de portieren en
de achterklep te vergrendelen/ontgrendelen. De
transpondersleutel moet in de auto aanwezig zijn
om deze te kunnen starten.
Transpondersleutel, links en transpondersleutel zonder
knoppen (Key Tag), rechts.
U gebruikt de transpondersleutel niet actief bij
het starten, omdat een auto in standaarduitvoe-
ring is uitgerust met ondersteuning voor passief
starten (Passive Start). Om de auto te kunnen
starten moet de transpondersleutel zich voor in
het interieur bevinden en bijvoorbeeld in een
broekzak/binnenzak zitten of in de bekerhouder
in de tunnelconsole. Zie het artikel "Motor star-
ten".
Passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive
Entry*) van de portieren en achterklep is ook een
optie. Het sleutel heeft een bereik van zo'n
1,5 meter rond het bestuurdersportier en van
zo'n 1 meter rond de achterklep. Zie het artikel
"Bereik transpondersleutel".
Bij passief starten in combinatie met passieve
vergrendeling/ontgrendeling mag de transpon-
dersleutel zich overal in het interieur of de baga-
geruimte bevinden, zonder dat dit van invloed is
op het starten van de auto.
De transpondersleutels die bij de auto werden
geleverd zijn elk apart aan een bestuurdersprofiel
met unieke instellingen te koppelen. Bij gebruik
van een sleutel waaraan een bepaald profiel
gekoppeld is, hanteert de auto de instellingen
van dat profiel. Zie het artikel "Bestuurdersprofie-
len".
Transpondersleutel zonder knoppen
(Key Tag)
Bij auto's met passieve vergrendeling/ontgrende-
ling* wordt een wat kleinere en lichtere transpon-
dersleutel zonder knoppen (Key Tag) geleverd.
Deze werkt ten aanzien van passief starten en
vergrendelen/ontgrendelen op dezelfde manier
als de standaardtranspondersleutel. Hij heeft
geen afneembaar sleutelblad en de batterij kan
niet worden vervangen. Een nieuwe transponder-
sleutel zonder knoppen is te bestellen bij een
erkende Volvo-werkplaats.
Meer sleutels bestellen
De auto wordt geleverd met twee transponders-
leutels - een transpondersleutel zonder knoppen
wordt bijgeleverd als de auto is voorzien van pas-
sieve vergrendeling/ontgrendeling*. Het is moge-
lijk meer sleutels bij te bestellen. Voor dezelfde
auto kunnen maximaal twaalf sleutels worden
geprogrammeerd en gebruikt. Bij nabestellen
worden er meer bestuurdersprofielen toegevoegd
- één per nieuwe transpondersleutel. Dit geldt
ook voor de transpondersleutel zonder knoppen.
Zie de rubriek "Zoekgeraakte transpondersleutel"
hieronder als u een transpondersleutel bent
kwijtgeraakt.
De knoppen van de transpondersleutel
De transpondersleutel heeft vier knoppen - een aan de
linker- en drie aan de rechterkant.
Vergrendelen - Bij eenmaal indrukken
worden alle portieren en de achterklep ver-
grendeld en wordt het alarm* geactiveerd. Bij
lang indrukken worden alle ruiten en het
panoramadak* tegelijkertijd gesloten. Zie
onder "Vergrendelen/ontgrendelen vanaf de
SLOTEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
251
buitenzijde" en "Vergrendelen/ontgrendelen
vanaf de binnenzijde".
Ontgrendelen - Bij eenmaal indrukken
worden alle portieren en de achterklep ont-
grendeld en wordt het alarm gedeactiveerd.
Bij langer indrukken worden alle ruiten tege-
lijkertijd geopend, de zogenoemde doorlucht-
functie
1
. Zie het artikel "Vergrendelen/
ontgrendelen vanaf de buitenzijde".
Achterklep - Ontgrendelt alleen de achter-
klep en deactiveert de alarmfunctie voor de
achterklep. Bij auto's met elektrische achter-
klepbediening* is de klep automatisch te
openen bij lang indrukken. De klep is ook te
sluiten door lang indrukken - er klinken waar-
schuwingssignalen. Zie het artikel "Elektri-
sche achterklepbediening".
Paniekfunctie - bestemd om in noodgeval-
len de aandacht van anderen te trekken. Als
u de knop ten minste 3 seconden lang inge-
drukt houdt of tweemaal achtereen binnen 3
seconden indrukt, worden de richtingaanwij-
zers, de interieurverlichting en de claxon
geactiveerd. U kunt deze functie met
dezelfde toets weer uitschakelen, als de
functie minimaal 5 seconden actief geweest
is. Anders wordt deze functie na zo'n 3 minu-
ten automatisch uitgeschakeld.
WAARSCHUWING
Als u iemand in de auto achterlaat, moet u de
raammechanismen en het dakluik stroomloos
maken door altijd de transpondersleutel mee
te nemen als u de auto verlaat.
N.B.
Let op het gevaar voor buitensluiten met de
transpondersleutel/Key Tag nog in de auto.
Als de auto wordt vergrendeld en het alarm
wordt ingeschakeld met een geldige trans-
pondersleutel, wordt een eventuele transpon-
dersleutel/Key Tag in de auto gedeactiveerd.
De gedeactiveerde sleutel wordt bij ontgren-
deling van de auto opnieuw geactiveerd.
Storingen
De passieve startfunctie van de transpondersleu-
tel en de passieve vergrendeling/ontgrendeling*
ondervinden mogelijk storingen door elektromag-
netische velden en afschermingen.
N.B.
Bewaar de transpondersleutel niet te dicht in
de buurt van metalen voorwerpen of elektro-
nische apparaten zoals mobiele telefoons,
tablets, laptops of laders – op een afstand
kleiner dan 10-15 cm.
Als er toch storingen mochten optreden, gebruikt
u het sleutelblad van de transpondersleutel en
plaatst u vervolgens de sleutel in de back-uplezer
in de bekerhouder om het alarmsysteem van de
auto te deactiveren. Zie het artikel "Vergrende-
len/ontgrendelen met afneembaar sleutelblad".
N.B.
Zorg ervoor dat er geen andere autosleutels,
metalen voorwerpen of elektronische appara-
ten (zoals mobiele telefoons, tablets, laptops
of laders) in de bekerhouder liggen, wanneer
u de transpondersleutel in de bekerhouder
plaatst. Als er zich meerdere sleutels in de
bekerhouder bevinden, kunnen deze elkaar
storen.
Zoekgeraakte transpondersleutel
Bij verlies van een transpondersleutel kunt u een
nieuwe bestellen bij een werkplaats - geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Neem de resterende transpondersleutels mee
1
Om bijvoorbeeld bij warm weer snel voor frisse lucht in de auto te zorgen.
||
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
252
naar de werkplaats. Ter preventie van diefstal
moet de code van de zoekgeraakte sleutel uit het
systeem worden gewist.
Hoeveel sleutels er voor de auto geprogram-
meerd zijn kunt u controleren op het hoofd-
scherm van het middendisplay.
Gerelateerde informatie
Bereik transpondersleutel (p. 252)
Afneembaar sleutelblad (p. 265)
Batterij in transpondersleutel vervangen
(p. 273)
Vergrendelen/ontgrendelen vanaf de bin-
nenzijde (p. 259)
Vergrendelen/ontgrendelen vanaf de buiten-
zijde (p. 255)
Bestuurdersprofielen (p. 185)
Elektrische achterklepbediening* (p. 268)
Motor starten (p. 406)
Red Key - Transpondersleutel met beperkte
functionaliteit* (p. 253)
Bereik transpondersleutel
Voor een goede werking van de transponder-
sleutel moet de sleutel zich binnen een bepaalde
afstand van de auto bevinden.
Bij handmatig gebruik
De functies van de transpondersleutel voor bij-
voorbeeld vergrendeling/ontgrendeling die wor-
den geactiveerd via het indrukken van
of ,
hebben een bereik van zo'n 20 meter rond de
auto.
Als de auto niet reageert bij bediening van een
knop - probeer het dan op minder grote afstand
opnieuw.
Bij passief gebruik
2
Het gemarkeerde gebied op de afbeelding geeft het
bereik van de systeemantennes aan.
Voor passieve vergrendeling/ontgrendeling moet
een transpondersleutel of de transpondersleutel
zonder knoppen Key Tag zich binnen een straal
van zo'n 1,5 meter rond de zijkanten of zo'n
1 meter rond de achterklep van de auto bevin-
den.
N.B.
Er kunnen storingen optreden in de transpon-
dersleutelfuncties door radiogolven in de
lucht, omringende gebouwen, topografische
omstandigheden e.d. Het is altijd mogelijk de
auto te vergrendelen/ontgrendelen met het
sleutelblad.
Bij verwijdering van de
transpondersleutel uit de auto
Als de transpondersleutel bij een draai-
ende motor uit de auto wordt verwij-
derd, verschijnt de waarschuwingsmel-
ding
Sleutel niet gevonden Uit auto
verwijderd op het bestuurdersdisplay en klinkt
er als het laatste portier wordt gesloten ter herin-
nering ook een geluidssignaal.
De melding verdwijnt wanneer u, nadat de trans-
pondersleutel weer in de auto aanwezig is, op de
knop O van de rechter stuurknoppenset drukt of
wanneer u het laatste portier weer sluit.
2
Geldt alleen voor auto's met passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry*).
SLOTEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
253
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel (p. 250)
Locatie antennes voor start- en vergrende-
lingssysteem (p. 254)
Red Key - Transpondersleutel met
beperkte functionaliteit*
Dankzij een Red Key kan de autobezitter beper-
kingen instellen voor bepaalde eigenschappen
van de auto. Dergelijke beperkingen moeten
ervoor zorgen dat de auto op veilige wijze wordt
bestuurd, zoals bij het uitlenen.
Bij een Red Key kunt u de maximale rijsnelheid
programmeren, snelheidswaarschuwingen instel-
len en beperkingen instellen voor het maximale
volume van het audiosysteem. Bovendien zijn
bepaalde rijhulpsystemen van de auto altijd actief.
De functies van deze sleutel zijn verder gelijk aan
die van een standaardtranspondersleutel.
U kunt een of meer Red Keys bestellen bij een
Volvo-dealer. Er zijn in totaal elf transpondersleu-
tels met beperkte functionaliteit te programme-
ren en te gebruiken voor één en dezelfde auto -
er moet minstens één transpondersleutel in stan-
daarduitvoering aan de auto zijn gekoppeld.
De instellingen voor de Red Key zijn door de per-
soon met de standaardtranspondersleutel te ver-
richten op het hoofdscherm van het middendis-
play. Ga naar:
Instellingen Systeem
Bestuurdersprofielen Rode sleutels
De gebruiker van een Red Key kan bepaalde rij-
hulpsystemen van de auto niet uitschakelen.
De beperkte functionaliteit dient uit voorzorg om
het risico van ongelukken te beperken, zodat u
zich minder zorgen hoeft te maken bij het afge-
ven van uw auto aan bijvoorbeeld jonge bestuur-
ders en parkeer- of hotelbedienden. De instellin-
gen zijn niet te wijzigen door de gebruiker van
een Red Key.
Mogelijke instellingen
De volgende instellingen zijn te hanteren voor
een Red Key:
||
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
254
Snelheidsbegrenzer (Speed Limiter)
3
(Aan/
Uit):
Instelinterval: 50-250 km/h (30-160 mph)
Bij het eerste gebruik geldt een standaardin-
stelling van 120 km/h (75 mph).
Stapgrootte: 1 km/h (1 mph)
Op het bestuurdersdisplay verschijnen
het symbool en de melding
Rode sleutel Overschrijden
snelheids- begrenzing niet
mogelijk.
Snelheidswaarschuwing
3
(Aan/Uit):
Instelinterval: 0-250 km/h (0-160 mph)
Bij het eerste gebruik geldt een standaardin-
stelling van 50, 70 en 90 km/h (30, 45 en
55 mph).
Stapgrootte: 1 km/h (1 mph)
Maximumaantal gelijktijdige waarschuwingen:
6
Verlaagd maximumvolume
3
(Aan/Uit):
Instelling bij eerste gebruik: Aan
Adaptieve cruisecontrol*:
Instelling bij eerste gebruik: Grootste tijdsver-
schil
Zie het artikel "Adaptieve cruisecontrol" voor
meer informatie
Rijhulpsystemen
De volgende rijhulpsystemen zijn altijd actief voor
gebruikers met een Red Key:
Blind Spot Information (BLIS)* - zie het arti-
kel "Blind Spot Information"
Rijbaanassistent (LDW en LKA)* - zie het
artikel "Rijbaanassistent"
Afstandswaarschuwing* - zie het artikel
"Afstandswaarschuwing"
City Safety - zie het artikel "City Safety"
Driver Alert Control (DAC)* - zie het artikel
"Driver Alert Control"
Verkeersbordinformatie* - zie het artikel
"Verkeersbordinformatie"
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel (p. 250)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 309)
Afstandswaarschuwing* (p. 306)
Blind Spot Information* (p. 360)
City Safety (p. 349)
Rijbaanassistent (p. 374)
Driver Alert Control (p. 371)
Verkeersbordinformatie* (p. 367)
Bestuurdersprofielen (p. 185)
Locatie antennes voor start- en
vergrendelingssysteem
De auto heeft een passief start- en vergrende-
lingssysteem
4
en is daarom voorzien van enkele
antennes die op verschillende locaties zijn inge-
bouwd in de auto.
Antennelocaties.
Onder de bekerhouder voor in de tunnelcon-
sole
Voor aan de bovenkant van het linker achter-
portier
5
Voor aan de bovenkant van het rechter ach-
terportier
5
In het midden van de rugleuning van de ach-
terbank
5
3
Optie, alleen in combinatie met een Red Key.
4
Het passieve vergrendelingssysteem heeft alleen betrekking op auto's met passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry*).
5
Alleen bij auto's met passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry*).
SLOTEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
255
WAARSCHUWING
Personen met een pacemaker mogen niet
dichter dan 22 cm bij de antennes van het
Keyless-systeem komen. Hierdoor voorkomt u
storingen tussen de pacemaker en het Key-
less-systeem.
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel (p. 250)
Bereik transpondersleutel (p. 252)
Vergrendelen/ontgrendelen vanaf
de buitenzijde
Vergrendeling/ontgrendeling van buiten de auto
vindt plaats met knoppen op de transponder-
sleutel of met de handgreep van de portieren of
de achterklep als de auto is voorzien van pas-
sieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive
Entry)*. De achterklep is elektrisch* en/of door
middel van een schopbeweging* te bedienen.
Vergrendelen/ontgrendelen
Met de knoppen op de transpondersleutel kunt u
alle portieren en de achterklep gelijktijdig ver-
grendelen/ontgrendelen.
Vergrendelen
Vergrendeling is alleen mogelijk, als alle portieren
en de achterklep dichtstaan.
N.B.
Let op het gevaar voor buitensluiten met de
transpondersleutel/Key Tag nog in de auto.
Als de auto wordt vergrendeld en het alarm
wordt ingeschakeld met een geldige trans-
pondersleutel, wordt een eventuele transpon-
dersleutel/Key Tag in de auto gedeactiveerd.
De gedeactiveerde sleutel wordt bij ontgren-
deling van de auto opnieuw geactiveerd.
WAARSCHUWING
Laat niemand in de auto zitten zonder eerst
de Safelock-functie te deactiveren om te
voorkomen dat u iemand opsluit.
Ontgrendelen
Als vergrendelen/ontgrendelen via de transpon-
dersleutel niet mogelijk is, is de batterij mogelijk
leeg - vergrendel/ontgrendel het bestuurderspor-
tier met het afneembare sleutelblad. Zie het arti-
kel "Afneembaar sleutelblad" voor meer informa-
tie.
N.B.
Ga altijd dichter bij de auto staan en probeer
dan opnieuw te ontgrendelen.
||
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
256
Instellingen voor ontgrendelen op afstand
U kunt verschillende procedures voor ontgrende-
ling kiezen.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car Vergrendeling Op
afstand of van binnenuit ontgrendelen
.
3. Kies een alternatief:
Alle portieren ontgrendelen
- ontgrendelt alle portieren tegelijkertijd.
Een portier
- ontgrendelt alleen het bestuurdersportier.
Om alle portieren te ontgrendelen moet u de
ontgrendelingsknop op de transpondersleu-
tel tweemaal indrukken.
De instellingen die u verricht voor Op afstand of
van binnenuit ontgrendelen zijn ook van
invloed op de centrale vergrendeling via de ope-
ningsgreep aan de binnenzijde. Voor meer infor-
matie over de wijze waarop ontgrendeling vanaf
de binnenzijde van invloed is op de functie, lees
het artikel "Vergrendelen/ontgrendelen vanaf de
binnenzijde".
Passieve vergrendeling/ontgrendeling*
Als de auto is voorzien van passieve vergrende-
ling/ontgrendeling* is het voldoende om de
transpondersleutel in bijvoorbeeld een zak of tas
bij u te dragen. Daardoor kunt u de auto gemak-
kelijker openen, als u uw handen vol hebt. Zie
voor informatie over het bereik van het systeem
artikel "Bereik transpondersleutel".
Aanrakingsgevoelige gebieden
Aan de buitenkant van de portiergrepen zit een
verdieping voor vergrendeling en aan de binnen-
kant een aanrakingsgevoelig gebied voor ont-
grendeling. De handgreep van de achterklep
heeft een met rubber bekleed drukplaatje, dat
alleen voor ontgrendeling dient.
Aanrakingsgevoelige verdieping voor ver-
grendeling
Aanrakingsgevoelig gebied voor ontgrende-
ling
N.B.
Het is belangrijk dat u slechts één aanraak-
gevoelig vlak tegelijk aanraakt. Als u de hand-
greep beetpakt terwijl u het slotoppervlak
aanraakt, bestaat het risico van dubbele com-
mando's. Dat betekent dat de verlangde acti-
viteit (vergrendelen/ontgrendelen) niet of met
vertraging zal plaatsvinden.
Het met rubber beklede drukplaatje op de achterklep
wordt alleen gebruikt voor ontgrendeling.
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
257
Passieve vergrendeling
Alle portieren en de achterklep moeten dicht-
staan om de auto te vergrendelen.
Raak na het sluiten van het portier het
gemarkeerde gebied aan de achter- en bui-
tenkant van een de portiergrepen aan of druk
voor vergrendeling de knop aan de onder-
zijde van de achterklep in voordat u deze
sluit.
> De slotindicator aan de binnenkant van de
voorruit bevestigt door te gaan knipperen
dat de vergrendeling heeft plaatsgevon-
den.
Om alle zijruiten en het panoramadak* tegelijker-
tijd te sluiten - leg uw vinger tegen de aanra-
kingsgevoelige verdieping aan de buitenkant van
de portiergreep totdat de zijruiten en het panora-
madak* worden gesloten.
Passieve ontgrendeling
Pak een portiergreep beet of druk voor ont-
grendeling op het met rubber beklede druk-
plaatje aan de onderzijde van de greep van
de achterklep.
> De slotindicator aan de binnenkant van de
voorruit bevestigt door uit te gaan dat de
auto is ontgrendeld. Open portieren of
achterklep op de normale wijze.
Instellingen voor passieve ontgrendeling
U kunt verschillende procedures voor passieve
ontgrendeling kiezen.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car Vergrendeling
Sleutelloos ontgrendelen
3. Kies een alternatief:
Alle portieren
- ontgrendelt alle portieren tegelijkertijd.
Een portier
- ontgrendelt het gekozen portier.
Automatische hervergrendeling
Als u geen van de portieren noch de achterklep
binnen twee minuten na ontgrendeling van de
buitenzijde met de transpondersleutel opent, wor-
den deze automatisch weer vergrendeld. Deze
functie beperkt de kans dat u de auto per onge-
luk onvergrendeld kunt laten staan.
Ontgrendelen met Volvo On Call
De auto is op afstand te ontgrendelen met de
app Volvo On Call*.
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel (p. 250)
Elektrische achterklepbediening* (p. 268)
Achterklep vergrendelen/ontgrendelen
(p. 262)
Achterklep openen/sluiten met schopbewe-
ging* (p. 271)
Bereik transpondersleutel (p. 252)
Afneembaar sleutelblad (p. 265)
Alarm* (p. 278)
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
258
Aanduiding bij vergrendeling/
ontgrendeling van de auto
Wanneer u de auto vergrendelt of ontgrendelt
met een transpondersleutel, lichten de richting-
aanwijzers een bepaald aantal malen op om aan
te geven dat de auto op de juiste manier ver-
grendeld/ontgrendeld is.
U kunt de indicatie voor vergrendelen/ontgren-
delen zelf aanpassen, zie het kopje "Bevesti-
gingssignalen bij vergrendeling en ontgrendeling
kiezen".
Indicatie exterieur
Vergrendelen
Bij vergrendeling knipperen de alarmlichten
van de auto eenmaal en daarnaast worden
de buitenspiegels ingeklapt
6
.
Ontgrendelen
Bij ontgrendeling knipperen de alarmlichten
van de auto tweemaal en daarnaast worden
de buitenspiegels uitgeklapt
6
.
Om een vergrendelde auto aan te geven, moeten
alle portieren, de achterklep en de motorkap
gesloten zijn.
Als er wordt vergrendeld terwijl alleen het
bestuurdersportier dichtstaat
7
, wordt de vergren-
deling pas aangegeven nadat alle portieren, de
achterklep en de motorkap zijn gesloten.
Slot- en alarmindicatie
De slot- en alarmindicatie op het dashboard laat de sta-
tus van het vergrendelingssysteem zien.
Een keer lang knipperen betekent dat de auto
vergrendeld is. Als de auto vergrendeld is, wordt
dit aangegeven door kort, pulserend knipperen.
Indicatie in vergrendelingsknoppen
Voorportieren
Vergrendelingsknoppen met led in voorportier.
Als de led in de desbetreffende vergrendelings-
knop van de voorportieren brandt, betekent dit
dat alle portieren zijn vergrendeld. Als er een por-
tier wordt geopend, gaat het lampje in beide por-
tieren uit.
6
Alleen auto's met elektrisch inklapbare buitenspiegels.
7
Geldt niet voor auto's met passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry*).
SLOTEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
259
In alle portieren*
Vergrendelingsknop met controlelampje in achterportier.
Als de led in de desbetreffende vergrendelings-
knop van de portieren brandt, betekent dit dat het
desbetreffende portier is vergrendeld. Als er een
portier wordt ontgrendeld, gaat het bijbehorende
lampje uit terwijl de overige lampjes blijven bran-
den.
Bevestigingssignalen bij vergrendeling
en ontgrendeling kiezen
Via het middendisplay zijn verschillende opties in
te stellen voor bevestiging bij vergrendeling/
ontgrendeling.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op My Car Vergrendeling
Visuele vergrendelingsfeedback.
3. Kies de gewenste instelling voor akoestische
en visuele signalen.
Meer over de aanduiding bij vergrendeling/
ontgrendeling kunt u lezen onder "Approach-ver-
lichting" en "Buitenspiegels instellen".
Gerelateerde informatie
Vergrendelen/ontgrendelen vanaf de buiten-
zijde (p. 255)
Approach-verlichting (p. 158)
Buitenspiegels instellen (p. 164)
Vergrendelen/ontgrendelen vanaf
de binnenzijde
De portieren en de achterklep zijn te vergrende-
len en ontgrendelen met de knop voor centrale
vergrendeling op de voorportieren. Met de ver-
grendelingsknoppen* op de achterportieren kunt
u het desbetreffende achterportier vergrendelen.
Centrale vergrendeling
Knop voor vergrendeling/ontgrendeling op voorportier
met led.
Druk op knop om te vergrendelen en op
knop
om te ontgrendelen.
Ontgrendelen
Druk op knop om alle portieren en ach-
terklep te ontgrendelen.
||
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
260
Bij lang indrukken van knop
worden alle zijrui-
ten tegelijkertijd geopend - de zogenoemde
doorluchtfunctie
8
.
Alternatieve ontgrendelingsmethode
Openingsgreep voor alternatieve ontgrendeling op voor-
portier.
Trek een van de openingsgrepen van de
voorportieren naar buiten en laat los.
>
Als u de optie
Alle portieren
ontgrendelen hebt gekozen voor Op
afstand of van binnenuit
ontgrendelen van de transpondersleutel,
worden alle portieren ontgrendeld. Als u
de optie Een portier hebt gekozen, wordt
alleen het desbetreffende ontgrendeld
waarna het te openen is.
Voort meer informatie over
Op afstand of van
binnenuit ontgrendelen, zie het artikel "Ver-
grendelen/ontgrendelen vanaf de buitenzijde".
Vergrendelen
Druk op de knop - beide voorportieren
moeten dichtstaan.
> Alle portieren en de achterklep zijn ver-
grendeld.
Bij lang indrukken van knop
sluiten alle zijrui-
ten en het panoramadak* tegelijkertijd.
Vergrendelingsknop* achterportieren
Knop voor vergrendelen in achterportier met led.
Met de vergrendelingsknop op de beide achter-
portieren is alleen het desbetreffende achterpor-
tier te vergrendelen.
Om een achterportier te ontgrendelen:
Trek aan de openingsgreep - het achterpor-
tier wordt dan ontgrendeld en geopend.
Instelling voor automatische
vergrendeling
De portieren en de achterklep zijn bij het wegrij-
den automatisch te vergrendelen.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car Vergrendeling.
3.
Kies
Aut. portiervergrendeling tijdens
rijden.
Gerelateerde informatie
Vergrendelen/ontgrendelen vanaf de buiten-
zijde (p. 255)
Aanduiding bij vergrendeling/ontgrendeling
van de auto (p. 258)
8
Om bijvoorbeeld bij warm weer snel voor frisse lucht in de auto te zorgen.
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
261
Safelock-functie*
Bij activering van de Safelock-functie worden
alle openingshandgrepen mechanisch losgekop-
peld, wat het openen van de portieren van de
binnenzijde onmogelijk maakt.
De Safelock-functie wordt geactiveerd via de
transpondersleutel en bij passieve vergrendeling
(Passive Entry)*. De Safelock-functie wordt met
zo'n 10 seconden vertraging actief na vergrende-
ling van de portieren.
N.B.
Als er binnen deze vertragingsperiode een
van de portieren wordt geopend, wordt de
functie geannuleerd en het alarm gedeacti-
veerd.
De auto is alleen te ontgrendelen via de trans-
pondersleutel, passieve ontgrendeling of met de
Volvo On Call*-app , wanneer de Safelock-functie
geactiveerd is.
Het linker voorportier is ook te ontgrendelen met
het afneembare sleutelblad. Bij ontgrendeling van
de auto met het afneembare sleutelblad gaat het
alarm* af. Zie het artikel "Alarm" om het alarm uit
te schakelen.
WAARSCHUWING
Laat niemand in de auto zitten zonder eerst
de Safelock-functie te deactiveren om te
voorkomen dat u iemand opsluit.
Safelock-functie tijdelijk uitschakelen
Als u de portieren van de buitenzijde wilt vergren-
delen terwijl er iemand in de auto achterblijft,
kunt u de Safelock-functie tijdelijk uitschakelen
met
Minder bescherming.
Druk op de knop Minder
bescherming op het functie-
scherm van het middendisplay.
U kunt ook via het hoofdscherm van het midden-
display kiezen voor een verlaagde guard.
Druk op Instellingen My Car
Vergrendeling en kies Minder
bescherming.
Op het middendisplay verschijnt vervolgens
Minder bescherming, waarna bij de volgende
vergrendeling van de auto de Safelock-functie tij-
delijk wordt uitgeschakeld.
Bij reguliere vergrendeling worden de stroomaan-
sluitingen direct gedeactiveerd, maar bij een tij-
delijk gedeactiveerde Safelock-functie zijn ze na
vergrendeling maximaal 10 minuten actief.
Als de auto wordt ontgrendeld en weer wordt ver-
grendeld, moet de Safelock-functie weer tijdelijk
worden gedeactiveerd. Let erop dat ook de
bewegingsmelders en hellingssensoren van het
alarmsysteem* worden uitgeschakeld.
De volgende keer dat u de motor start, wordt het
systeem gereset.
N.B.
Let erop dat het alarm wordt geactiveerd
bij vergrendeling van de auto.
Als een van de portieren van de binnen-
zijde wordt geopend, gaat het alarm af.
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel (p. 250)
Vergrendelen/ontgrendelen vanaf de buiten-
zijde (p. 255)
Vergrendelen/ontgrendelen vanaf de bin-
nenzijde (p. 259)
Vergrendelen/ontgrendelen met afneembaar
sleutelblad (p. 266)
Alarm* (p. 278)
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
262
Achterklep vergrendelen/
ontgrendelen
De achterklep is op verschillende manieren te
vergrendelen/ontgrendelen en openen, afhanke-
lijk van het uitrustingsniveau van de auto.
Achterklep ontgrendelen met
transpondersleutel
Met de knop op de transpondersleutel is het
mogelijk om de alarmfunctie voor de achterklep te deac-
tiveren, zodat u de achterklep kunt ontgrendelen.
Er zijn twee manieren om de achterklep te ont-
grendelen
1.
Druk op de knop
op de transponder-
sleutel.
> De slot- en alarmindicatie op het dash-
board dooft om aan te geven dat het
alarm niet voor alle delen van de auto is
ingeschakeld.
De hellingssensoren en bewegingsmel-
ders alsmede de sensoren in de opening
van de achterklep worden buiten werking
gesteld.
De achterklep wordt ontgrendeld maar
blijft dichtstaan, terwijl de portieren ver-
grendeld blijven en het alarm op de por-
tieren actief blijft.
Om vervolgens de achterklep te openen,
pakt u het met rubber beklede drukplaatje
aan de onderzijde van de greep van de
achterklep voorzichtig vast en opent u de
klep.
Als de klep niet binnen 2 minuten na ont-
grendeling wordt geopend, wordt de klep
weer vergrendeld en het alarm opnieuw
geactiveerd.
2. Met de optie elektrische achterklepbedie-
ning*
Lang drukken (zo'n 1,5 seconde) op de knop
van de transpondersleutel
> De achterklep wordt ontgrendeld en
geopend, terwijl de portieren vergrendeld
blijven en het alarm op de portieren actief
blijft.
Achterklep passief ontgrendelen*
Met rubber bekleed drukplaatje.
De achterklep wordt dichtgehouden door een
elektrische vergrendeling. Het is voldoende dat u
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
263
de transpondersleutel bij u draagt, bijvoorbeeld in
een zak of tas.
1. Om de klep te openen – druk lichtjes op het
met rubber beklede drukplaatje onder op de
handgreep van de achterklep.
> De vergrendeling wordt ontkoppeld.
N.B.
Indien de transpondersleutel niet voldoende
dicht bij de achterklep wordt waargenomen,
werkt vergrendelen/ontgrendelen niet. Zie
paragraaf 'Bereik van de transpondersleutel'
voor meer informatie.
2. Til de buitenste handgreep helemaal omhoog
om de klep te openen.
BELANGRIJK
De achterklep is met heel weinig kracht te
ontgrendelen – druk gewoon lichtjes op
het met rubber beklede plaatje.
Breng geen druk aan op het met rubber
beklede plaatje bij het openen van de ach-
terklep – maar til de handgreep op. Bij te
veel druk kan de elektrische schakelaar in
het met rubber beklede plaatje beschadigd
raken.
WAARSCHUWING
Rijd niet met een geopende achterklep. Via
de bagageruimte kunnen er giftige uitlaatgas-
sen in de auto worden gezogen.
Achterklep ontgrendelen vanaf de
binnenzijde
Om de achterklep te ontgrendelen:
1.
Kort drukken op knop
op het dashboard.
> De klep kan van buitenaf worden ontgren-
deld en geopend door het met rubber
beklede drukplaatje vast te pakken.
2.
En met de optie elektrische achterklepbedie-
ning
Lang drukken op knop
op het dash-
board.
> De klep wordt geopend.
Vergrendelen met transpondersleutel
Druk op de knop op de transpondersleu-
tel.
> De slot- en alarmindicatie op het dash-
board gaat knipperen - de auto is ver-
grendeld en het alarm* is geactiveerd.
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel (p. 250)
Elektrische achterklepbediening* (p. 268)
Achterklep openen/sluiten met schopbewe-
ging* (p. 271)
SLOTEN EN ALARM
264
Privacy locking gebruiken
Het dashboardkastje en de achterklep zijn te
vergrendelen via de zogenoemde Privacy loc-
king, bijvoorbeeld als u de auto afgeeft voor ser-
vice, bij een hotel en dergelijke.
N.B.
Om de functie Privacy locking te kunnen acti-
veren, moet de auto minimaal in contactslot-
stand I staan.
Functieknop voor Privacy loc-
king. Afhankelijk van de status
van de functie verschijnt
Private Locking ontgrendeld
of Private Locking
vergrendeld.
Hoofdcode invoeren bij het eerste
gebruik
Bij het eerste gebruik van de Privacy locking
moet u een hoofdcode kiezen. De code is vervol-
gens te gebruiken om de Privacy locking te deac-
tiveren, als u de ingestelde pincode niet meer
weet. De hoofdcode is te beschouwen als een
pukcode voor alle pincodes die zijn ingesteld voor
de Privacy locking.
Bewaar de hoofdcode goed.
1. De hoofdcode is te activeren vanuit het func-
tiescherm of vanuit het hoofdscherm van het
middendisplay.
Druk op de knop
Private Locking op het
functiescherm.
of
Druk op
Instellingen op het hoofd-
scherm. Druk op
My Car
Vergrendeling en kies Private Locking.
> Er verschijnt een pop-upvenster.
2. Geef de gewenste hoofdcode aan.
> De hoofdcode is opgeslagen. De Privacy
locking is daarmee klaar voor activering.
Na het resetten van het systeem moet u de
bovenstaande procedure herhalen.
Privacy locking activeren
1. De functie is te activeren vanuit het functie-
scherm of vanuit het hoofdscherm van het
middendisplay.
Druk op de knop
Private Locking op het
functiescherm.
of
Druk op
Instellingen op het hoofd-
scherm. Druk op
My Car
Vergrendeling en kies Private Locking.
> Er verschijnt een pop-upvenster.
2. Voer de code in die na vergrendeling moet
worden gebruikt om het dashboardkastje en
de achterklep te ontgrendelen en druk op
Bevestig.
> Het dashboardkastje en de achterklep
worden vergrendeld. De vergrendeling
wordt bevestigd met een groene indicatie
bij de knop op het functiescherm en door-
dat het vakje voor Privacy locking in het
instellingsscherm wordt aangevinkt.
Privacy locking deactiveren
1. De functie is te deactiveren vanuit het func-
tiescherm of vanuit het hoofdscherm van het
middendisplay.
Druk op de knop
Private Locking op het
functiescherm.
of
Druk op
Instellingen op het hoofd-
scherm. Druk op
My Car
Vergrendeling en kies Private Locking.
> Er verschijnt een pop-upvenster.
SLOTEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
265
2. Voer de code in die bij het vergrendelen
werd gebruikt en druk op
Bevestig.
> Het dashboardkastje en de achterklep
worden ontgrendeld. De ontgrendeling
wordt bevestigd doordat de groene indi-
catie bij de knop op het functiescherm
dooft en doordat het vakje voor Privacy
locking in het instellingsscherm wordt uit-
gevinkt.
N.B.
Als u de pincode kwijt bent of tijdelijk niet
meer weet of als u meer dan driemaal achter-
een de verkeerde pincode hebt ingevoerd,
kunt u de beveiligingscode gebruiken voor
deactivering van de Privacy locking.
N.B.
Als Privacy locking is geactiveerd en de auto
wordt ontgrendeld via Volvo On Call* of de
Volvo On Call*-app, wordt de Privacy locking
automatisch gedeactiveerd.
Gerelateerde informatie
Dashboardkastje gebruiken (p. 237)
Achterklep vergrendelen/ontgrendelen
(p. 262)
Afneembaar sleutelblad
De transpondersleutel bevat een afneembaar
metalen sleutelblad, waarmee u een aantal func-
ties kunt activeren en bepaalde handelingen
kunt uitvoeren.
De unieke code van de sleutelbladen is bekend
bij de erkende Volvo-werkplaatsen, waar ook
nieuwe sleutelbladen kunnen worden besteld.
Toepassingsgebieden van het
sleutelblad
U kunt het afneembare sleutelblad van de trans-
pondersleutel gebruiken om:
het linker voorportier
9
handmatig te openen,
als de centrale vergrendeling niet te bedie-
nen is vanaf de transpondersleutel.
de noodsluiting van alle portieren te active-
ren - zie het artikel "Vergrendelen/ontgren-
delen met afneembaar sleutelblad".
het mechanische kinderslot op de achterpor-
tieren te activeren/deactiveren - zie het arti-
kel "Kinderslot".
De transpondersleutel zonder knoppen
10
(Key
Tag) heeft geen afneembaar sleutelblad. Gebruik
zo nodig het afneembare sleutelblad van de stan-
daardtranspondersleutel.
Sleutelblad verwijderen
Houd de transpondersleutel met de voor-
zijde zichtbaar en het logo van Volvo naar de
juiste kant. Schuif de knop bij de sleutelring
aan de onderkant naar rechts. Schuif de
behuizing aan de voorkant een paar millime-
ter omhoog.
De behuizing komt los en is van de sleu-
tel te nemen.
9
Dit geldt ongeacht of het stuur van de auto aan de linker- of de rechterkant zit.
10
Wordt meegeleverd bij auto's met passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry*).
||
SLOTEN EN ALARM
266
Verwijder het sleutelblad door het
omhoog te kantelen.
Zet het sleutelblad na gebruik op de daar-
voor bestemde plaats terug in de transpon-
dersleutel.
Plaats de behuizing terug door deze
omlaag te drukken totdat u een klik hoort.
Schuif daarna de behuizing terug.
> Nog een klik geeft aan dat de behuizing
in positie zit.
Gerelateerde informatie
Vergrendelen/ontgrendelen met afneembaar
sleutelblad (p. 266)
Kinderslot (p. 277)
Transpondersleutel (p. 250)
Vergrendelen/ontgrendelen met
afneembaar sleutelblad
Het afneembare sleutelblad is onder meer te
gebruiken om de auto van de buitenzijde te ont-
grendelen - als bijvoorbeeld de batterij in de
transpondersleutel leeg is.
Ontgrendelen
Trek de voorste portierhandgreep links naar
buiten
11
totdat deze niet verder kan. De slot-
cilinder komt dan tevoorschijn.
Plaats de sleutel in de slotcilinder.
Draai 45 graden rechtsom. Het sleutelblad
wijst dan recht omlaag.
Draai de sleutel 45 graden terug naar de
beginstand. Neem de sleutel uit de slotcilin-
der en laat de handgreep los, zodat de ach-
terkant van de handgreep weer tegen de
auto aan veert.
11
Dit geldt zowel voor auto's met het stuur links als voor auto's met het stuur rechts.
SLOTEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
267
5. Trek de handgreep naar buiten.
> Het portier wordt ontgrendeld.
Het vergrendelen gaat op dezelfde manier. Daar-
bij wordt dan bij stap (3) 45 graden linksom
gedraaid in plaats van rechtsom.
Alarm uitschakelen*
N.B.
Wanneer u het portier met het sleutelblad
ontgrendelt en vervolgens opent, gaat het
alarm af.
Positie back-uplezer in bekerhouder.
Schakel het alarm uit door:
1. Plaats de transpondersleutel in de
back-uplezer onder in de bekerhouder van
de tunnelconsole.
2.
Draai de startknop vervolgens naar START
en laat de knop weer los.
> De knop veert automatisch terug naar de
uitgangspositie - het alarmsignaal valt stil
en het alarm wordt uitgeschakeld.
Vergrendelen
U kunt de auto ook vergrendelen met het
afneembare sleutelblad van de transpondersleu-
tel: bij stroomuitval bijvoorbeeld of als de batterij
in de transpondersleutel leeg is.
Het linker voorportier is te vergrendelen met de
bijbehorende slotcilinder en het afneembare
sleutelblad.
De overige portieren hebben geen slotcilinders,
maar zijn voorzien van een vergrendeling op de
zijkant van het portier die moet worden ingedrukt
met het sleutelblad, waarna het portier mecha-
nisch is vergrendeld en niet meer van buitenaf
kan worden geopend.
De portieren zijn echter nog steeds vanaf de bin-
nenzijde te openen.
Portier handmatig vergrendelen. Niet te verwarren met
het kinderslot.
Verwijder het afneembare sleutelblad uit de
transpondersleutel. Steek het sleutelblad in
de vergrendelopening en druk de sleutel er
helemaal in, ca. 12 mm.
Het portier is zowel vanaf de buitenzijde als
vanaf de binnenzijde te openen.
Het portier is niet vanaf de buitenzijde te
openen. Om terug te keren naar stand A
moet de binnengreep van het portier worden
geopend.
De portieren zijn ook te ontgrendelen met de
ontgrendelingsknop op de transpondersleutel of
de knop voor centrale vergrendeling op het
bestuurdersportier.
||
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
268
N.B.
De vergrendeling van een portier dient
alleen om het desbetreffende portier te
vergrendelen – dus niet alle portieren.
Een handmatig vergrendeld achterportier
waarvan ook het mechanische kinderslot
geactiveerd is, kan niet van de binnen-
zijde noch van de buitenzijde worden
geopend. Een achterportier dat op die
manier is vergrendeld, kan alleen worden
ontgrendeld met een transpondersleutel
of de knop van de centrale vergrendeling.
Gerelateerde informatie
Afneembaar sleutelblad (p. 265)
Elektrische achterklepbediening*
De achterklep van de auto is elektrisch te ope-
nen/sluiten.
Als extra optie bestaat ook de mogelijkheid van
openen/sluiten met behulp van een schopbewe-
ging - zie artikel "Elektrisch bediende achterklep
openen/sluiten met schopbeweging" voor meer
informatie.
Openen
De achterklep is te openen met de handgreep
ervan, met een schopbeweging*, met een knop
op het dashboard of met de transpondersleutel.
Knop voor het openen/sluiten op het dashboard.
Open de achterklep op een van de volgende
manieren:
Druk lichtjes op handgreep van de achter-
klep.
Druk knop
op het dashboard langdurig
in. Houd de knop ingedrukt totdat de achter-
klep een stukje openveert.
Druk knop
op de transpondersleutel
langdurig in. Houd de knop ingedrukt totdat
de achterklep een stukje openveert.
Sluiten
De achterklep is te sluiten met de knop op het
dashboard, met een schopbeweging*, met de
transpondersleutel of met de knoppen
12
aan de
onderzijde van de achterklep.
Sluit de achterklep op een van de volgende
manieren.
Lang drukken op knop op het dash-
board of op knop
van de transponder-
sleutel.
> De achterklep sluit automatisch en er
klinkt een signaal - de klep wordt niet ver-
grendeld.
12
Een auto die is uitgerust met passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry*) heeft een knop voor sluiten en een knop voor sluiten en vergrendelen.
SLOTEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
269
Knop voor sluiten en vergrendelen aan de onderzijde van
de achterklep.
Druk op de knop
12
op de onderkant van
de achterklep om deze te sluiten.
> De achterklep sluit automatisch - de klep
wordt niet vergrendeld.
N.B.
De knop is 24 uur actief nadat de klep is
opengelaten. Daarna moet u de klep handma-
tig sluiten.
Druk op de knop
12
op de onderkant van
de achterklep om de klep te sluiten en tege-
lijkertijd zowel portieren als klep te vergren-
delen (voor vergrendelen moeten alle portie-
ren zijn gesloten).
> De achterklep sluit automatisch - de klep
en de portieren vergrendelen automatisch
en het alarm* wordt ingeschakeld.
N.B.
Indien de transpondersleutel niet voldoende
dicht bij de achterklep wordt waargenomen,
werkt vergrendelen/ontgrendelen niet. Zie
paragraaf 'Bereik van de transpondersleutel'
voor meer informatie.
N.B.
Bij Keyless* vergrendelen/sluiten klinken er
drie signalen als de sleutel niet voldoende
dicht bij de achterklep wordt waargenomen.
Zie paragraaf 'Bereik van de transpondersleu-
tel' en lees 'Vergrendelingen en transpon-
dersleutels' voor meer informatie.
BELANGRIJK
Bij handmatige bediening van de achterklep
is het zaak de klep langzaam te openen of
sluiten. Duw de achterklep niet met kracht
open of dicht, als de achterklep weerstand
biedt. De achterklep kan beschadigd worden
en defect raken.
Opening/sluiting onderbreken
Opening/sluiting is op vijf manieren te
onderbreken:
Druk op knop op het dashboard.
Druk op de knop op de transpondersleu-
tel.
Druk op de sluitingsknop
12
aan de onder-
zijde van de achterklep.
Druk op het met rubber beklede drukpla-
tje onder de buitenhandgreep.
Met een schopbeweging* (zie artikel
"Elektrisch bediende achterklep openen/
sluiten met schopbeweging" voor meer
informatie).
> De klepbeweging wordt onderbroken en
stopt waarna de klep handmatig te bedie-
nen is.
12
Een auto die is uitgerust met passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry*) heeft een knop voor sluiten en een knop voor sluiten en vergrendelen.
||
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
270
Aanpasbare maximale openingshoek
De maximale openingshoek van de achterklep is
aan te passen - bijvoorbeeld als de garage een
laag plafond heeft.
De maximale openingshoek instellen:
1. Achterklep openen; stopzetten in de gewen-
ste openingspositie.
2.
Druk de knop
aan de onderzijde van de
achterklep ten minste 3 seconden in.
> Er klinken twee korte signalen en de des-
betreffende stand is nu opgeslagen.
Resetten van de maximale openingshoek:
Beweeg de klep handmatig naar de hoogst
mogelijke stand. Druk de knop
op de
achterklep ten minste 3 seconden in.
> Er klinken twee signalen en de opgesla-
gen stand is nu gewist. De klep opent
voortaan tot in de maximale stand.
N.B.
Om oververhitting tegen te gaan wordt
het systeem na langdurig en continu
gebruik automatisch even uitgeschakeld.
Ca. 2 minuten later is het opnieuw klaar
voor gebruik.
Inklembeveiliging
Als de achterklep tijdens het openen/sluiten in
zekere mate wordt gehinderd door een obstakel
treedt de inklembeveiliging in werking.
Bij openen – de beweging wordt onderbro-
ken, de achterklepbeweging stopt en er
klinkt een lang signaal.
Bij sluiten – de beweging wordt onderbroken,
de achterklepbeweging stopt, er klinkt een
lang signaal en de achterklep keert terug
naar de geprogrammeerde maximale ope-
ningshoek.
WAARSCHUWING
Let op het gevaar voor beknelling tijdens het
openen/sluiten. Controleer alvorens de ach-
terklep te openen/sluiten of er niemand in de
buurt van de achterklep staat, omdat ernstig
beknellingsletsel anders niet uitgesloten kan
worden.
Let altijd op bij bediening van de achterklep.
Voorgespannen veren
De voorgespannen veren voor de elektrische achterklep-
bediening.
WAARSCHUWING
Open de voorgespannen veren van de elektri-
sche achterklepbediening niet. De veren zijn
sterk voorgespannen en kunnen bij opening
letsel toebrengen.
Gerelateerde informatie
Achterklep openen/sluiten met schopbewe-
ging* (p. 271)
Bereik transpondersleutel (p. 252)
SLOTEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
271
Achterklep openen/sluiten met
schopbeweging*
Om de bediening van de achterklep te vereen-
voudigen als u uw handen vol hebt, kunt u de
achterklep ook openen/sluiten met een naar
voren gerichte schopbeweging onder de achter-
bumper.
De sensor zit even links van het midden van de achter-
bumper
13
.
U kunt de achterklep alleen met een schopbewe-
ging openen/sluiten wanneer een van de trans-
pondersleutels van de auto zich binnen bereik
14
achter de auto bevindt. Dit geldt ook bij een ont-
grendelde auto om onbedoelde voetbediening
zoals bij een wasbeurt van de auto te voorkomen.
Bediening
Schopbeweging binnen het geldige activeringsgebied
van de sensor.
Openen/sluiten
N.B.
De achterklep met voetbediening is verkrijg-
baar in twee uitvoeringen:
een uitvoering die te openen en sluiten is
met een schopbeweging
een uitvoering die alleen te ontgrendelen
is met een schopbeweging (achterklep
moet handmatig worden geopend)
Let erop dat voor de voetbediende opening
en sluiting de optie "Elektrische achterklep-
bediening"* vereist is.
Maak een langzame, naar voren gerichte
schopbeweging onder het linker gedeelte
van de achterbumper. Doe daarna een stap
terug. U mag de bumper daarbij niet aanra-
ken.
> Bij activering van de openings-/sluitings-
functie klinkt een kort geluidssignaal - de
achterklep wordt geopend/gesloten.
Als de achterklep openstaat, vindt er bij
activering via een schopbeweging altijd
een sluiting plaats.
13
Bij een auto met skidplate/diffusor* zit de sensor verder naar links in de buurt van de bumperhoek.
14
Zie het artikel "Bereik transpondersleutel" voor meer informatie.
||
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
272
De achterklep is ook te sluiten met de knop op
het dashboard, met de transpondersleutel of met
de knop(pen)
15
op de onderkant van de achter-
klep. Zie voor meer informatie het artikel "Elektri-
sche achterklepbediening".
Als de sensor meerdere schopbewegingen waar-
neemt zonder dat er een goedgekeurde trans-
pondersleutel achter de auto wordt waargeno-
men, is de achterklep pas na enige vertraging te
openen.
Houd uw voet tijdens de schopbeweging niet
onder de auto, aangezien de activering hierdoor
kan mislukken.
Opening/sluiting onderbreken
Maak een langzame, naar voren gerichte
schopbeweging tijdens het openen/sluiten
om de achterklepbeweging te stoppen.
Om de opening/sluiting te onderbreken hoeft de
transpondersleutel niet in de buurt van de auto te
zijn.
N.B.
Als de achterbumper bedekt is met een dikke
laag ijs, sneeuw, vuil en dergelijke, werkt het
systeem mogelijk niet of slechts in beperkte
mate. Zorg daarom dat u het gebied schoon-
houdt.
N.B.
Bedenk dat het systeem kan worden geacti-
veerd tijdens het wassen van de auto en der-
gelijke als de transpondersleutel zich binnen
bereik bevindt.
Met het accessoire skidplate/diffusor*
Bij een auto met het accessoire skidplate/diffu-
sor* zit de sensor verder naar links in de buurt
van de bumperhoek.
Als de auto het accessoire skidplate/diffusor* heeft, dan
zit de sensor verder naar links in de buurt van de bum-
perhoek.
Om bij een auto met het accessoire skidplate/
diffusor de achterklep te openen/sluiten met een
schopbeweging, moet u de schopbeweging vanaf
de zijkant van de auto maken.
Schopbeweging binnen het geldige activeringsgebied
van de sensor.
Gerelateerde informatie
Achterklep vergrendelen/ontgrendelen
(p. 262)
Elektrische achterklepbediening* (p. 268)
Bereik transpondersleutel (p. 252)
15
Geldt alleen voor een auto uitgerust met passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry*).
SLOTEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
273
Batterij in transpondersleutel
vervangen
Vervang de batterij in de transpondersleutel
wanneer deze leeg is.
N.B.
Alle accu's hebben een beperkte levensduur
en moeten uiteindelijk worden vervangen
(geldt niet voor Key Tag). De levensduur van
de accu hangt af van het feit hoe vaak de
auto/sleutel wordt gebruikt.
U moet de batterij in de transpondersleutel ver-
vangen in de volgende gevallen:
het informatiesymbool gaat branden en
de melding
Batt. sleutel bijna leeg
Zie handleiding op het bestuurders-
display verschijnt
en/of
de sloten reageren herhaalde malen achter-
een niet op het signaal van een transponder-
sleutel die zich binnen een straal van
20 meter rond de auto bevindt.
N.B.
Ga altijd dichter bij de auto staan en probeer
dan opnieuw te ontgrendelen.
De batterij in de transpondersleutel zonder knop-
pen
16
(Key Tag) kan niet worden vervangen - een
nieuwe sleutel is te bestellen bij een erkende
Volvo-werkplaats.
BELANGRIJK
Lever een uitgediende Key Tag in bij een
erkende Volvo-werkplaats. De sleutel moet uit
de auto worden gewist, omdat die nog steeds
kan worden gebruikt om de auto te starten
met back-upstart.
Openen en vervangen
Houd de transpondersleutel met de voor-
zijde zichtbaar en het logo van Volvo naar de
juiste kant. Schuif de knop bij de sleutelring
aan de onderkant naar rechts. Schuif de
behuizing aan de voorkant een paar millime-
ter omhoog.
De behuizing komt los en is van de sleu-
tel te nemen.
16
Deze sleutel wordt geleverd bij een auto uitgerust met de optie passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry*).
||
SLOTEN EN ALARM
274
Haal de knop opzij en schuif de behuizing
aan de achterkant een paar millimeter
omhoog.
De behuizing komt los en is van de sleu-
tel te nemen.
Gebruik bijvoorbeeld een schroevendraaier
om het batterijklepje linksom te kunnen
draaien, zodat deze markering uitkomt bij de
tekst OPEN.
Verwijder voorzichtig het batterijklepje door
bijvoorbeeld uw nagel in de uitsparing te
drukken.
Werk het batterijklepje vervolgens naar
boven toe los.
De +-kant van de batterij wijst naar boven.
Wrik vervolgens de batterij voorzichtig los
zoals op de afbeelding.
BELANGRIJK
Raak nieuwe accu's en hun contactvlakken
niet met uw vingers aan, aangezien de wer-
king hierdoor verslechtert.
SLOTEN EN ALARM
}}
275
Plaats een nieuwe batterij met de pluszijde
(+) omhoog. Vermijd de batterijcontacten van
de transpondersleutel met uw vingers aan te
raken.
Plaats de batterij met de kant omlaag in
de houder. Schuif de batterij daarna naar
voren, zodat deze vast komt te zitten onder
de twee kunststof pallen.
Druk de batterij vervolgens omlaag, zodat
deze vast komt te zitten onder de bovenste
zwarte kunststof pal.
N.B.
Gebruik batterijen met de aanduiding
CR2032, 3 V.
N.B.
Volvo adviseert u om batterijen voor de trans-
pondersleutel te gebruiken die voldoen aan
UN Manual of Test and Criteria, Part III, sub-
section 38.3. Voor batterijen die in de fabriek
zijn geplaatst of in een erkende Volvo-werk-
plaats zijn vervangen is dit het geval.
Plaats het batterijklepje terug en draai de
markering rechtsom terug naar de tekst
CLOSE.
Plaats de behuizing aan de achterkant
terug en druk die omlaag totdat u een klik
hoort.
Schuif daarna de behuizing terug.
> Nog een klik geeft aan dat de behuizing
weer in positie vastzit.
||
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
276
Keer de transpondersleutel om en plaats
de behuizing aan de voorkant terug door
deze omlaag te drukken totdat u een klik
hoort.
Schuif daarna de behuizing terug.
> Nog een klik geeft aan dat de behuizing
in positie zit.
BELANGRIJK
Let erop dat lege batterijen op een milieu-
vriendelijke manier worden verwerkt.
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel (p. 250)
Elektronische startblokkering
De elektronische startblokkering is een anti-dief-
stalsysteem dat voorkomt dat onbevoegden de
auto kunnen starten.
De auto kan alleen worden gestart met de juiste
transpondersleutel.
De volgende foutmelding op het bestuurdersdis-
play houdt verband met de elektronische start-
blokkering:
Symbool Melding Betekenis
Sleutel
niet
gevonden
Zie hand-
leiding
Fout bij het uitlezen
van de transponder-
sleutel tijdens het
starten - plaats de
sleutel in de beker-
houder in de buurt
van het sleutelsym-
bool en probeer het
opnieuw.
Op afstand bediende startblokkering
met opsporingssysteem
17
De auto is uitgerust met een systeem waarmee
het mogelijk is om de auto op te sporen en te
lokaliseren alsmede op afstand de startblokke-
ring te activeren zodat de motor niet meer te
starten is. Neem contact op met de dichtstbij-
zijnde Volvo-dealer voor meer informatie over het
systeem en hulp bij de activering ervan.
De volgende foutmelding op het bestuurdersdis-
play houdt verband met de op afstand bediende
startblokkering met opsporingssysteem:
Symbool Melding Betekenis
Immobili-
satie op
afst.
Auto kan
niet wor-
den
gestart
De op afstand
bediende startblok-
kering met opspo-
ringssysteem is
geactiveerd. De
auto is niet te star-
ten. Neem contact
op met de Volvo On
Call-helpdesk.
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel (p. 250)
Bereik transpondersleutel (p. 252)
17
Alleen bepaalde markten en in combinatie met Volvo On Call*.
SLOTEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
277
Kinderslot
Het kinderslot voorkomt dat kinderen een achter-
portier vanaf de binnenzijde kunnen openen. Er
is een elektrisch* en een handmatig slot.
Elektrisch activeren/deactiveren*
Het elektrische kinderslot is in alle contactslot-
standen anders dan 0 te activeren/deactiveren
en dat binnen 2 minuten na het afzetten van de
motor, op voorwaarde dat er geen portier wordt
geopend. Zie het artikel "Contactslotstanden"
voor meer informatie.
Knop voor elektrische activering/inactivering.
1. Start de motor of kies een contactslotstand
anders dan 0.
2. Druk op de bijbehorende knop van het
bedieningspaneel op het bestuurdersportier.
> Op het bestuurdersdisplay staat de mel-
ding
Kinderslot achter Geactiveerd en
het lampje in de knop brandt - het slot is
geactiveerd.
Wanneer het elektrische kinderslot actief is, zijn
de achterste:
zijruiten alleen vanaf het bedieningspaneel
op het bestuurdersportier te bedienen
portieren niet van de binnenkant te openen.
Om het slot uit te zetten:
Druk op de bijbehorende knop van het
bedieningspaneel op het bestuurdersportier.
> Op het bestuurdersdisplay staat de mel-
ding
Kinderslot achter Gedeactiveerd
en het lampje in de knop dooft - het slot
is geïnactiveerd.
Bij het afzetten van de motor wordt de actuele
instelling vastgelegd - als het kinderslot geacti-
veerd was tijdens het afzetten van de motor, dan
is de functie de volgende keer dat u de motor
start eveneens actief.
Symbool Melding Betekenis
Kinderslot ach-
ter Geacti-
veerd
Het kinderslot
is geactiveerd.
Kinderslot ach-
ter Gedeacti-
veerd
Het kinderslot
is gedeacti-
veerd.
Handmatig activeren/inactiveren
Mechanisch kinderslot. Niet te verwarren met de mecha-
nische portiervergrendeling.
Maak gebruik van het afneembare sleutel-
blad van de transpondersleutel om de cilin-
der te verdraaien. Zie het artikel "Afneem-
baar sleutelblad" voor meer informatie.
||
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
278
Het portier is niet vanaf de binnenzijde te
openen.
Het portier is zowel vanaf de buitenzijde als
vanaf de binnenzijde te openen.
N.B.
De vergrendelbus van een portier dient
alleen om het desbetreffende portier te
vergrendelen – dus niet beide achterpor-
tieren.
Op auto’s met een elektrisch kinderslot
zit geen handmatig kinderslot.
Gerelateerde informatie
Afneembaar sleutelblad (p. 265)
Contactslotstanden (p. 405)
Alarm*
Het alarm waarschuwt bijvoorbeeld bij inbraak in
de auto.
Een geactiveerd alarmsysteem gaat af als:
een portier, de motorkap of de achterklep
wordt geopend
18
er beweging in de passagiersruimte wordt
waargenomen (als er een bewegingsmelder*
aanwezig is)
de auto wordt opgetakeld of weggesleept
(op auto's met een hellingssensor*)
een kabel van de startaccu wordt losgekop-
peld of
de sirene wordt losgekoppeld.
Als er een storing in het alarmsysteem
is opgetreden, verschijnen het symbool
en de melding
Storing
alarmsysteem Service vereist op
het bestuurdersdisplay. Neem dan contact op
met een werkplaats - geadviseerd wordt een
erkende Volvo-werkplaats.
N.B.
Probeer niet zelf de onderdelen van het
alarmsysteem te repareren of te wijzigen. Der-
gelijke pogingen kunnen van invloed zijn op
de verzekeringsvoorwaarden.
N.B.
De bewegingsmelders laten het alarm afgaan
bij bewegingen in de passagiersruimte – ook
eventuele luchtstromen worden geregistreerd.
Het alarm kan dan ook afgaan, als u de auto
met een raam of panoramadak* open laat
staan of als u de interieurverwarming
gebruikt.
Om dat te voorkomen: Sluit bij het verlaten
van de auto alle ramen en het panoramadak.
Bij gebruik van de geïntegreerde standkachel
van de auto (of een draagbare variant daarvan
op stroom) dan dient u de blaasmonden dus-
danig af te stellen dat deze niet omhoogwij-
zen. U kunt ook gebruik maken van het
beperkte alarmniveau – zie het gedeelte ver-
derop in dit artikel.
18
Geldt voor bepaalde markten.
SLOTEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire.
279
Alarm activeren
Vergrendel de auto en activeer het alarmsysteem
van de auto door:
op de vergrendelingsknop op de transpon-
dersleutel te drukken
het gemarkeerde gebied op de buitenkant
19
van de portiergreep aan te raken of
op het met rubber beklede drukplaatje op de
achterklep te drukken
19
.
Bij een auto met elektrische achterklepbediening
kunt u ook gebruik maken van de knop aan de
onderzijde van de achterklep om de auto te ver-
grendelen en het alarmsysteem in te schakelen.
Alarm deactiveren
Ontgrendel de auto en deactiveer het alarmsys-
teem van de auto door:
op de ontgrendelingsknop op de transpon-
dersleutel te drukken
een van de portiergrepen beet te pakken
19
of
op het met rubber beklede drukplaatje op de
achterklep te drukken
19
.
Geactiveerd alarm uitschakelen
Druk op de ontgrendelingsknop op de trans-
pondersleutel of zet de auto in contactslot-
stand I door de draaiknop naar START te
draaien en weer los te laten.
N.B.
Let erop dat het alarm wordt geactiveerd
bij vergrendeling van de auto.
Als een van de portieren van de binnen-
zijde wordt geopend, gaat het alarm af.
Alarmsignalen
Wanneer het alarm afgaat, gebeurt het volgende:
Er klinkt een sirene, totdat u het alarm uit-
schakelt. Bij inactiviteit gaat de sirene na
30 seconden automatisch uit.
Alle richtingaanwijzers knipperen totdat u het
alarm uitschakelt. Bij inactiviteit gaan ze na
vijf minuten automatisch uit.
Als de oorzaak van het getriggerde alarm niet
wordt weggenomen, wordt de alarmcyclus tot
maximaal 10 keer
20
herhaald.
Slot- en alarmindicatie
Een rode led op het dashboard geeft de status
van het alarmsysteem aan:
De led is uit - het alarm is uitgeschakeld.
De led licht om de twee seconden eenmaal
op - het alarm is ingeschakeld.
De led knippert snel vanaf het moment van
uitschakelen van het alarm, maximaal
30 seconden of tot aan het moment dat con-
tactslotstand I wordt ingeschakeld doordat u
de startknop naar START draait en weer los-
laat - het alarm is afgegaan.
Verlaagde guard
Een verlaagde guard houdt in dat de bewegings-
melders en hellingssensoren tijdelijk worden uit-
geschakeld.
19
Geldt alleen voor een auto met passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry*).
20
Geldt voor bepaalde markten.
||
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
280
Schakel de bewegingsmelders en hellingssenso-
ren uit om onbedoelde activering van het alarm
tegen te gaan – als u bijvoorbeeld een hond in
een vergrendelde auto achterlaat of een auto-
trein of veerverbinding gebruikt. De te volgen pro-
cedure is identiek aan die bij tijdelijke uitschake-
ling van de Safelock-functie.
Druk op de knop
Minder
bescherming in het functie-
scherm van het middendisplay
om de bewegingsmelder en
niveausensoren tijdelijk uit te
schakelen.
Zie voor meer informatie het artikel "Safelock-
functie".
Gerelateerde informatie
Automatische activering/heractivering van
het alarm* (p. 280)
Alarm deactiveren* zonder werkende trans-
pondersleutel (p. 280)
Safelock-functie* (p. 261)
Automatische activering/
heractivering van het alarm*
De automatische heractivering van het alarm
voorkomt dat u de auto verlaat zonder het alarm-
systeem uit te schakelen.
Als u geen van de portieren noch de achterklep
binnen twee minuten na uitschakeling van het
alarm opent wanneer de auto met de transpon-
dersleutel ontgrendeld (en het alarm gedeacti-
veerd) is, wordt het alarm automatisch opnieuw
ingeschakeld. De auto wordt bovendien opnieuw
vergrendeld.
Op bepaalde markten vindt automatische herin-
schakeling van het alarm plaats, als u na het ope-
nen en sluiten van het bestuurdersportier vergeet
te vergrendelen.
Gerelateerde informatie
Alarm* (p. 278)
Alarm deactiveren* zonder werkende trans-
pondersleutel (p. 280)
Alarm deactiveren* zonder
werkende transpondersleutel
Ook als de transpondersleutel niet werkt, bij-
voorbeeld als de batterij leeg is, kan de auto
worden ontgrendeld en kan het alarmsysteem
worden gedeactiveerd.
1. Open het bestuurdersportier met het
afneembare sleutelblad.
> Het alarm gaat af.
Positie back-uplezer in bekerhouder.
2. Plaats de transpondersleutel in de back-
uplezer, die in de bekerhouder van de tunnel-
console zit.
3.
Draai de startknop naar START en laat de
knop los.
> Het alarm wordt uitgeschakeld.
Gerelateerde informatie
Alarm* (p. 278)
Automatische activering/heractivering van
het alarm* (p. 280)
SLOTEN EN ALARM
281
Afneembaar sleutelblad (p. 265)
Motor starten (p. 406)
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
282
Typegoedkeuring voor
transpondersleutels
De typegoedkeuring voor de transpondersleutels
staat in de tabel.
Passief starten (Passive Start) en
passieve vergrendeling/ontgrendeling
(Passive Entry*)
CEM-markering voor transpondersleutels. Zie de onder-
staande tabel voor aanvullende typegoedkeuringsnum-
mers.
Land/regio Typegoedkeuring
Jordanië TRC/LPD/2014/250
Servië P1614120100
Argentinië CNC ID: C-14771
SLOTEN EN ALARM
}}
283
Land/regio Typegoedkeuring
Brazilië MT-3245/2015
Indonesië Nomor: 38301/SDPPI/2015
Maleisië RAAT/37A/0315/S(15-0663)
Mexico IFETEL: RLVDEVO15-0396
Rusland
Verenigde Arabische Emiraten ER37847/15
DA0062437/11
Voor meer informatie over de typegoedkeuring
voor transpondersleutels, zie
support.volvocars.com.
||
SLOTEN EN ALARM
284
Transpondersleutel
Land/regio Typegoedkeuring
Jordanië TRC/LPD/2015/104
Marokko AGREE PAR L'ANRT MAROC
Numéro d’agrément: MR 10668 ANRT 2015
Date d’agrément: 24/07/2015
Mexico IFETEL
Marca: HUF
Modelo (s): HUF8423
NOM-121-SCT1-2009
La operación de este equipo está sujeta a las siguientes dos condiciones: (1)
es posible que este equipo o dispositivo no cause interferencia perjudicial y (2)
este equipo o dispositivo debe aceptar cualquier interferencia, incluyendo la
que pueda causar su operación no deseada.
Oman
SLOTEN EN ALARM
}}
285
Land/regio Typegoedkeuring
Servië
Verenigde Arabische
Emiraten
Key Tag
Land/regio Typegoedkeuring
Jordanië TRC/LPD/2015/107
Marokko AGREE PAR L'ANRT MAROC
Numéro d’agrément: MR 10667 ANRT 2015
Date d’agrément: 24/07/2015
||
SLOTEN EN ALARM
286
Land/regio Typegoedkeuring
Mexico IFETEL
Marca: HUF
Modelo (s): HUF8432
NOM-121-SCT1-2009
La operación de este equipo está sujeta a las siguientes dos condiciones: (1)
es posible que este equipo o dispositivo no cause interferencia perjudicial y (2)
este equipo o dispositivo debe aceptar cualquier interferencia, incluyendo la
que pueda causar su operación no deseada.
Oman
SLOTEN EN ALARM
287
Land/regio Typegoedkeuring
Servië
Verenigde Arabische
Emiraten
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel (p. 250)
RIJHULP
RIJHULP
* Optie/accessoire.
290
Snelheidsafhankelijke stuurkracht
De snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging
zorgt ervoor dat de stuurbekrachtiging afneemt
naarmate de rijsnelheid oploopt, waardoor u een
beter weggevoel krijgt.
Op snelwegen stuurt de auto stugger. Bij het
parkeren en op lage snelheden is de auto lichter
en zonder veel moeite te besturen.
N.B.
In bepaalde situaties kan de stuurbekrachti-
ging te warm worden zodat deze dan tijdelijk
moet worden gekoeld - gedurende die
periode werkt de stuurbekrachtiging met een
gereduceerd vermogen en het draaien aan
het stuurwiel kan dan wat zwaarder gaan.
Wanneer de stuurbekrachtiging tijdelijk gere-
duceerd is, staat er een melding op het
bestuurdersdisplay.
Stuurkrachtniveau wijzigen*
Om het stuurkrachtniveau te kiezen, gaat u naar
het artikel "Rijmodi" en bekijkt u de beschrijving
bij de optie INDIVIDUAL onder het kopje "Moge-
lijke rijmodi".
Bij modellen zonder een rijmodusknop met de
optie INDIVIDUAL is het stuurkrachtniveau in te
stellen via het hoofdscherm op het middendisplay
en wel aan de hand van het volgende zoekpad:
Instellingen My Car Rijmodi
Stuurkracht
Het stuurkrachtniveau is niet te wijzigen tijdens
het maken van een bocht.
Gerelateerde informatie
Rijmodi (p. 417)
Roll Stability Control
Roll Stability Control (RSC) is een stabiliteitssys-
teem dat de kans verkleint op kantelen en over
de kop slaan bij bijvoorbeeld heftige uitwijkma-
noeuvres of als de auto gaat slippen.
Het RSC-systeem registreert of en hoeveel de
helling van de auto in zijwaartse richting wordt
gewijzigd. Aan de hand van deze informatie wordt
vervolgens berekend of de kans bestaat dat de
auto over de kop slaat. Als deze kans bestaat,
treedt de elektronische stabiliteitscontrole van de
auto in werking, waarna het koppel van de motor
wordt verlaagd en een of meer wielen worden
geremd totdat de auto zijn stabiliteit terug heeft.
WAARSCHUWING
Onder normale omstandigheden zorgt het
RSC-systeem voor een betere wegligging, wat
voor u echter geen reden mag zijn om sneller
te gaan rijden. Neem altijd de gebruikelijke
voorzorgsmaatregelen bij het rijden.
Gerelateerde informatie
elektronische stabiliteitsregeling (p. 291)
Veiligheid (p. 62)
RIJHULP
* Optie/accessoire.
291
elektronische stabiliteitsregeling
De elektronische stabiliteitsregeling (Electronic
Stability Control - ESC) helpt u voorkomen dat
de wielen doorslippen en verbetert de tractie van
de auto.
Tijdens het afremmen kunnen
de ingrepen van het ESC-sys-
teem waarneembaar zijn in de
vorm van pulserende geluiden.
Tijdens het gas geven kan de
auto langzamer optrekken dan
u verwacht.
WAARSCHUWING
De stabiliteitsregeling ESC is slechts een
aanvullend hulpmiddel en kan niet alle situ-
aties en alle wegomstandigheden aan.
Als bestuurder bent u er altijd verantwoorde-
lijk voor dat u de auto op een veilige manier
bestuurt en dat u zich aan de geldende ver-
keersregels en voorschriften houdt.
Het ESC-systeem bestaat uit de volgende func-
ties:
Antislipregeling
Antispinregeling
Tractieregeling
Motorremregeling
Trailer Stability Assist
Antislipregeling
Deze regeling controleert de aandrijfkracht en
remkracht van elk van de afzonderlijke wielen om
de auto op die manier te stabiliseren.
Antispinregeling
Deze regeling voorkomt dat de aangedreven wie-
len tijdens het optrekken doorslippen.
Tractieregeling
Deze regeling is actief op lage snelheden en
brengt de aandrijfkracht van een slippend aan-
drijfwiel over op een aandrijfwiel dat niet slipt.
Motorremregeling
De motorremregeling (Engine Drag Control -
EDC) voorkomt ongewenste blokkering van de
wielen, zoals na terugschakeling of bij gladheid
tijdens het afremmen op de motor in een lage
versnelling.
Een van de gevolgen van ongewenste blokkering
van de wielen is dat u de auto moeilijk onder con-
trole kunt houden.
Trailer Stability Assist*
1
Trailer Stability Assist (Trailer Stability Assist -
TSA) heeft tot taak een auto met aanhanger/
caravan te stabiliseren, wanneer de combinatie
slingerneigingen vertoont. Zie het artikel "Rijden
met een aanhanger" voor meer informatie.
N.B.
De functie TSA wordt gedeactiveerd als de
sportstand wordt geactiveerd.
Gerelateerde informatie
Sportstand voor elektronische stabiliteitsre-
geling (p. 292)
Symbolen en meldingen voor Elektronische
stabiliteitsregeling (p. 293)
Roll Stability Control (p. 290)
Rijden met aanhanger (p. 448)
1
Trailer Stability Assist is inbegrepen bij installatie van een originele trekhaak van Volvo.
RIJHULP
* Optie/accessoire.
292
Sportstand voor elektronische
stabiliteitsregeling
De elektronische stabiliteitsregeling (Electronic
Stability Control - ESC) helpt u voorkomen dat
de wielen doorslippen en verbetert de tractie van
de auto.
Het ESC-systeem is altijd geactiveerd - uitscha-
kelen is niet mogelijk. U kunt echter de Sport-
stand kiezen voor een sportievere rijervaring.
In de Sportstand registreert het ESC-systeem of
de gaspedaal- en stuurwielbediening alsook het
bochtenwerk als sportiever dan normaal aan te
merken zijn, waarna de ESC toestaat dat de ach-
tertrein een gecontroleerde vorm van slippen ver-
toont voordat het ingrijpt en de auto stabiliseert.
Als u de gecontroleerde vorm van slippen bijvoor-
beeld beëindigt door het gaspedaal te bedienen,
grijpt het ESC-systeem in om de auto te stabili-
seren.
De Sportstand maakt ook maximale aandrijving
mogelijk, als de auto is blijven steken of over een
zachte ondergrond (zoals zand of een dikke laag
sneeuw) rijdt.
Sportstand activeren/deactiveren
De sportstand wordt geacti-
veerd/gedeactiveerd op het
functiescherm van het midden-
display.
Druk op de knop ESC-sportmodus op het
functiescherm.
> De sportstand wordt geactiveerd/gedeac-
tiveerd, in de knop verschijnt een groene/
grijze indicatie.
Wanneer de sportstand actief is, brandt
dit symbool op het bestuurdersdisplay
continu totdat de functie wordt
gedeactiveerd of totdat de motor wordt
afgezet. Een volgende keer dat de motor wordt
gestart is de normale stand van het ESC-systeem
opnieuw van kracht.
Beperking voor de sportstand
De functie ESC-sportmodus kan niet worden
gekozen als een van de functies snelheidsbe-
grenzer, cruisecontrol of adaptieve cruisecontrol
geactiveerd is.
Gerelateerde informatie
elektronische stabiliteitsregeling (p. 291)
Snelheidsbegrenzer* (p. 295)
Cruisecontrol (p. 302)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 309)
RIJHULP
}}
293
Symbolen en meldingen voor
Elektronische stabiliteitsregeling
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele sym-
bolen en meldingen verschijnen ten aanzien van
elektronische stabiliteitsregeling (Electronic
Stability Control - ESC).
In de volgende tabel staan enkele voorbeelden.
Symbool Melding Betekenis
Brandt ca. 2 seconden lang
continu.
Systeemtest bij het starten van de motor.
Knippert. Het ESC-systeem grijpt in.
Brandt continu. De Sportstand is geactiveerd.
NB In deze stand is het ESC-systeem niet helemaal uitgeschakeld. Er gelden bepaalde beperkingen.
ESC
Tijdelijk uit
Wegens een te hoge temperatuur van de remmen gelden er tijdelijk beperkingen voor het ESC-systeem - het
systeem wordt automatisch opnieuw ingeschakeld wanneer de remmen voldoende zijn afgekoeld.
ESC
Service vereist
Het ESC-systeem is defect.
Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand, zet de motor af en start deze opnieuw.
Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt - geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
||
RIJHULP
294
Gerelateerde informatie
elektronische stabiliteitsregeling (p. 291)
Sportstand voor elektronische stabiliteitsre-
geling (p. 292)
Meldingsfuncties op bestuurders- en mid-
dendisplay (p. 119)
RIJHULP
* Optie/accessoire.
295
Snelheidsbegrenzer*
Een snelheidsbegrenzer (Speed Limiter - SL) is
te beschouwen als een omgekeerde cruisecon-
trol - u regelt de snelheid met het gaspedaal, ter-
wijl de snelheidsbegrenzer voorkomt dat u per
ongeluk de vooraf gekozen/ingestelde maximum-
snelheid overschrijdt.
Overzicht
Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies
2
.
Verhoogt opgeslagen maximumsnelheid óf
heractiveert de snelheidsbegrenzer en hervat
de opgeslagen maximumsnelheid
Activeert de snelheidsbegrenzer en slaat
actuele snelheid op óf deactiveert de snel-
heidsbegrenzer
Verlaagt de opgeslagen maximumsnelheid
Markering voor opgeslagen maximumsnel-
heid
Actuele rijsnelheid
Opgeslagen maximumsnelheid
WAARSCHUWING
De snelheidsbegrenzer is een hulpmiddel dat
niet alle verkeers-, weers- en wegomstandig-
heden aankan.
U moet altijd zelf op de verkeerssituatie letten
en ingrijpen wanneer de snelheidsbegrenzer
niet de juiste snelheid aanhoudt.
U bent er altijd voor verantwoordelijk dat u
veilig en volgens de verkeersregels met de
auto rijdt, ook als de functie snelheidsbegren-
zer wordt gebruikt.
Beperkingen
Op steile aflopende hellingen volstaat de rem-
werking van de snelheidsbegrenzer mogelijk niet,
zodat de opgeslagen maximumsnelheid mogelijk
wordt overschreden. In dat geval wordt u hierop
attent gemaakt met de melding
Snelheidsgrens
overschreden op het bestuurdersdisplay.
N.B.
Er verschijnen tekstmeldingen over overschrij-
ding van de maximumsnelheid, als de snel-
heid met minimaal 3 km/h (zo'n 2 mph) is
overschreden.
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer activeren en starten
(p. 296)
Snelheidsfuncties voor de snelheidsbegren-
zer (p. 296)
Snelheidsbegrenzer deactiveren/heractive-
ren (p. 297)
Snelheidsbegrenzer uitschakelen (p. 298)
Automatische snelheidsbegrenzer* (p. 299)
2
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
RIJHULP
* Optie/accessoire.
296
Snelheidsbegrenzer activeren en
starten
Om de snelheid te kunnen regelen moet u eerst
de snelheidsbegrenzer (Speed Limiter - SL) kie-
zen en activeren.
Snelheidsbegrenzer activeren
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
Druk op (1) of (3) om naar het
symbool/de functie
(4) te gaan.
> Het desbetreffende symbool verschijnt,
waarna u de snelheidsbegrenzer kunt
activeren.
Snelheidsbegrenzer starten
De laagst mogelijke maximumsnelheid die u kunt
opslaan is 30 km/h (.20 mph).
Als het symbool/de functie wordt
weergegeven – druk op de stuurknop
(2).
> De snelheidsbegrenzer wordt gestart en
de actuele snelheid wordt opgeslagen als
maximumsnelheid.
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer* (p. 295)
Snelheidsfuncties voor de snelheidsbegren-
zer (p. 296)
Snelheidsbegrenzer deactiveren/heractive-
ren (p. 297)
Snelheidsbegrenzer uitschakelen (p. 298)
Snelheidsfuncties voor de
snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer (Speed Limiter - SL) is in
te stellen op verschillende snelheden.
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
U wijzigt de opgeslagen maximumsnelheid
door kort of lang op de stuurknop
(1) of
- (3) te drukken:
Bij iedere keer dat u de knop kort
indrukt past u de snelheid aan met
+/- 5 km/h (+/- 5 mph).
Houd de knop ingedrukt om de snel-
heid aan te passen met +/- 1 km/h
(+/- 1 mph) en laat los, wanneer de mar-
kering (4)/(6) op het bestuurdersdisplay
bij de gewenste snelheid staat.
> De laatst verrichte aanpassing wordt in
het geheugen opgeslagen.
RIJHULP
}}
* Optie/accessoire.
297
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer* (p. 295)
Snelheidsbegrenzer activeren en starten
(p. 296)
Snelheidsbegrenzer deactiveren/heractive-
ren (p. 297)
Snelheidsbegrenzer uitschakelen (p. 298)
Snelheidsbegrenzer deactiveren/
heractiveren
De snelheidsbegrenzer (Speed Limiter - SL) kan
tijdelijk worden gedeactiveerd en stand-by wor-
den gezet en vervolgens weer worden geacti-
veerd.
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
Snelheidsbegrenzer deactiveren en
stand-by zetten
Druk op de stuurknop (2).
> De snelheidsbegrenzermarkeringen en -
symbolen op het bestuurdersdisplay ver-
kleuren van WIT naar GRIJS. De snel-
heidsbegrenzer is daarmee tijdelijk
gedeactiveerd, zodat u de ingestelde
maximumsnelheid kunt overschrijden.
Snelheidsbegrenzer heractiveren vanuit
stand-bystand
Druk op de stuurknop (1).
> De snelheidsbegrenzermarkeringen en -
symbolen op het bestuurdersdisplay ver-
kleuren van GRIJS naar WIT - de laatst
ingestelde/opgeslagen maximumsnelheid
voor de auto is weer van kracht.
of
Druk op de stuurknop (2).
> De snelheidsbegrenzermarkeringen en -
symbolen op het bestuurdersdisplay ver-
kleuren van GRIJS naar WIT en de auto
gebruikt daarna de actuele snelheid als
maximumsnelheid.
Gas bijgeven met het gaspedaal
De ingestelde maximumsnelheid is tijdelijk te
overschrijden met het gaspedaal zonder dat de
snelheidsbegrenzer daarvoor stand-by wordt
gezet - om bijvoorbeeld snel te kunnen optrek-
ken. Doe in dat geval het volgende:
1. Trap het gaspedaal helemaal in en laat het
pedaal weer los bij het bereiken van de
gewenste snelheid om de acceleratie te
beëindigen.
> De snelheidsbegrenzer is in dat geval nog
steeds geactiveerd, zodat het symbool op
het bestuurdersdisplay WIT van kleur is.
||
RIJHULP
* Optie/accessoire.
298
2. Haal uw voet van het gaspedaal, wanneer de
tijdelijke acceleratie voltooid is.
> De auto wordt vervolgens automatisch
afgeremd tot een snelheid onder de laatst
opgeslagen maximumsnelheid.
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer* (p. 295)
Snelheidsbegrenzer activeren en starten
(p. 296)
Snelheidsfuncties voor de snelheidsbegren-
zer (p. 296)
Snelheidsbegrenzer uitschakelen (p. 298)
Snelheidsbegrenzer uitschakelen
De snelheidsbegrenzer (Speed Limiter - SL) kan
worden uitgeschakeld.
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
1.
Druk op de stuurknop
(2).
> De snelheidsbegrenzer wordt stand-by
gezet.
2.
Druk op de stuurknop (1) of (3) om naar
een andere functie te gaan.
> De snelheidsbegrenzermarkering (4) en
het symbool op het bestuurdersdisplay
doven – de ingestelde/opgeslagen maxi-
mumsnelheid is daarmee gewist.
3.
Druk nogmaals op de stuurknop
(2).
> Er wordt een andere functie geactiveerd.
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer* (p. 295)
Snelheidsbegrenzer activeren en starten
(p. 296)
Snelheidsfuncties voor de snelheidsbegren-
zer (p. 296)
Snelheidsbegrenzer deactiveren/heractive-
ren (p. 297)
RIJHULP
}}
* Optie/accessoire.
299
Automatische snelheidsbegrenzer*
De automatische snelheidsbegrenzer (Automatic
Speed Limiter - ASL) helpt u om de maximum-
snelheid van de auto af te stemmen op de op
verkeersborden aangegeven maximumsnelheid.
De functie snelheidsbegrenzer (Speed Limiter -
SL) kan worden omgezet naar automatische
snelheidsbegrenzer.
De automatische cruisecontrol gebruikt de snel-
heidsinformatie van de Verkeersbordenherken-
ning
3
om de maximumsnelheid van de auto auto-
matisch aan te passen.
WAARSCHUWING
De automatische snelheidsbegrenzer is een
hulpmiddel en werkt niet in alle rijsituaties en
verkeers-, weers- en wegomstandigheden. Als
bestuurder bent u er altijd verantwoordelijk
voor dat u de juiste afstand en snelheid aan-
houdt, ook bij gebruik van de automatische
snelheidsbegrenzer.
Ook als u zelf het snelheidsbord duidelijk kunt
waarnemen, geeft de verkeersbordenherken-
ning mogelijk de verkeerde snelheid aan – u
moet in dat geval zelf ingrijpen en afremmen
naar een geschikte snelheid.
Zie ook de rubriek "Beperkingen van de ver-
keersbordenherkenning"
Is SL of ASL actief?
Symbolen op het bestuurdersdisplay geven aan
welke snelheidsbegrenzer actief is:
Symbool SL ASL
A
Bordsymbool
B
na "70" = ASL is geac-
tiveerd.
A
WIT symbool: De functie is actief, GRIJS symbool: Stand-
bystand.
B
Zie het volgende kopje "ASL-symbool" voor de betekenis van
de kleur van het symbool.
ASL-symbool
Het bordsymbool (naast de opgesla-
gen snelheid "70", in het midden van
de snelheidsmeter) kan drie kleuren
hebben met de volgende betekenissen:
Kleur van het bord-
symbool
Betekenis
Groengeel ASL is actief
Grijs ASL staat in stand-by
Oranjegeel/oranje ASL staat in de tijdelijke
stand-by
A
A
Een verkeersbord kon bijvoorbeeld niet worden gelezen.
Beperkingen van ASL
De automatische snelheidsbegrenzing vindt
plaats op basis van snelheidsinformatie afkomstig
van RSI
3
– niet op basis van de verkeersborden
met maximumsnelheden die de auto passeert.
Als RSI
3
de snelheidsinformatie niet kan interpre-
teren en doorgeven aan ASL, gaat ASL stand-by
staan en wordt overgeschakeld op SL. In derge-
lijke gevallen moet de bestuurder zelf ingrijpen
en naar de juiste snelheid afremmen.
ASL wordt opnieuw geactiveerd, wanneer RSI
3
weer snelheidsinformatie kan interpreteren en
doorgeven aan ASL.
Zie ook onder de rubriek "Beperkingen van Ver-
keersbordenherkenning".
3
Road Sign Information – RSI
||
RIJHULP
* Optie/accessoire.
300
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer* (p. 295)
Automatische snelheidsbegrenzer activeren/
deactiveren (p. 300)
Tolerantie voor automatische snelheidsbe-
grenzer wijzigen (p. 301)
Verkeersbordinformatie* (p. 367)
Beperkingen van Verkeersbordinformatie*
(p. 371)
Automatische snelheidsbegrenzer
activeren/deactiveren
De functie automatische snelheidsbegrenzer
(Automatic Speed Limiter - ASL) kan worden
geactiveerd en gedeactiveerd als aanvulling op
de snelheidsbegrenzer (Speed Limiter - SL).
De functie is te activeren/
deactiveren op het functie-
scherm van het middendisplay.
Automatische snelheidsbegrenzer
activeren
1.
Druk op de knop
Hulp max. snelheid op
het functiescherm.
> ASL wordt stand-by gezet, het groene
lampje in de knop brandt en op het
bestuurdersdisplay verschijnt een bord-
symbool in het midden van de snelheids-
meter.
2.
Druk op de stuurknop
.
> ASL wordt met de actuele rijsnelheid
geactiveerd.
Automatische snelheidsbegrenzer
deactiveren
Druk op de knop Hulp max. snelheid op
het functiescherm.
> ASL wordt uitgeschakeld en de kleur van
de indicatie op de knop verandert in
GRIJS - SL wordt in plaats daarvan geac-
tiveerd.
WAARSCHUWING
De auto volgt niet langer de op de borden
aangegeven maximumsnelheid na het wisse-
len van ASL naar SL - de auto volgt dan
alleen de in het geheugen opgeslagen maxi-
mumsnelheid.
Gerelateerde informatie
Automatische snelheidsbegrenzer* (p. 299)
Tolerantie voor automatische snelheidsbe-
grenzer wijzigen (p. 301)
RIJHULP
* Optie/accessoire.
301
Tolerantie voor automatische
snelheidsbegrenzer wijzigen
De automatische snelheidsbegrenzer (Automatic
Speed Limiter - ASL) is in te stellen op verschil-
lende tolerantieniveaus.
Het is mogelijk om de op snelheidsborden geba-
seerde maximumsnelheid te verhogen/verlagen.
Als de auto bijvoorbeeld de aangegeven maxi-
mumsnelheid van 70 km/h (43 mph) aanhoudt,
kunt u ervoor kiezen om een snelheid van
75 km/h (47 mph) aan te houden.
Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies.
Druk op de stuurknop (1) totdat
70 km/h (43 mph) in het midden van de
snelheidsmeter (4) is gewijzigd in 75 km/h
(47 mph).
> De auto hanteert vervolgens de gekozen
tolerantie van 5 km/h (4 mph) zolang de
gepasseerde borden 70 km/h (43 mph)
aangeven.
Deze tolerantie geldt totdat u een ver-
keersbord met een lagere of hogere snel-
heid passeert - de auto hanteert dan de
nieuwe aangegeven maximumsnelheid en
de tolerantie wordt uit het geheugen
gewist.
Als de verkeersbordinformatie* geacti-
veerd is, verschijnt de aangegeven snel-
heid vervolgens met een RODE markering
op de schaal van de snelheidsmeter.
De tolerantie is op dezelfde manier aan te pas-
sen als bij het instellen van de snelheid voor de
snelheidsbegrenzer.
N.B.
De grootst mogelijke marge die u kunt kiezen
is +/- 10 km/h (5 mph).
Gerelateerde informatie
Automatische snelheidsbegrenzer* (p. 299)
Automatische snelheidsbegrenzer activeren/
deactiveren (p. 300)
Verkeersbordinformatie* (p. 367)
Snelheidsfuncties voor de snelheidsbegren-
zer (p. 296)
RIJHULP
* Optie/accessoire.
302
Cruisecontrol
De cruisecontrol (Cruise Control - CC) helpt u
een gelijkmatige snelheid te houden, wat zorgt
voor een comfortabeler rijervaring tijdens lange
ritten op snelwegen en lange, rechte hoofdwe-
gen met een gelijkmatige doorstroom.
Overzicht
Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies.
Verhoogt de opgeslagen snelheid óf heracti-
veert de cruisecontrol en hervat de opgesla-
gen snelheid
Activeert de cruisecontrol en slaat actuele
snelheid op óf deactiveert de cruisecontrol
Verlaagt de opgeslagen snelheid
Aanduiding voor opgeslagen snelheid
Actuele rijsnelheid
Opgeslagen snelheid
Bij een auto met de optie adaptieve cruisecontrol
kunt u wisselen tussen CC en ACC – zie "Over-
schakelen tussen cruisecontrol en adaptieve
cruisecontrol".
WAARSCHUWING
De bestuurder dient altijd rekening te houden
met de verkeersomstandigheden en in te grij-
pen, wanneer de cruisecontrol geen passende
snelheid en/of afstand aanhoudt.
Als bestuurder bent u er altijd verantwoorde-
lijk voor dat u de auto op een veilige manier
bestuurt.
Gerelateerde informatie
Cruisecontrol activeren en starten (p. 302)
Snelheidsfuncties voor cruisecontrol (p. 303)
Cruisecontrol deactiveren/heractiveren
(p. 304)
Cruisecontrol uitschakelen (p. 305)
Wisselen tussen cruisecontrol en adaptieve
cruisecontrol* (p. 320)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 309)
Cruisecontrol activeren en starten
Om de snelheid te kunnen regelen moet u eerst
de cruisecontrol (Cruise Control - CC) kiezen en
activeren.
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
Cruisecontrol activeren
Druk op (1) of (3) om naar het
symbool/de functie
(4) te gaan.
> Het desbetreffende symbool verschijnt,
waarna u de cruisecontrol kunt activeren.
Cruisecontrol starten
Voor het starten van de cruisecontrol vanuit de
stand-bystand moet de actuele snelheid 30 km/h
(20 mph) of hoger zijn. De laagst mogelijke snel-
heid die u kunt opslaan is 30 km/h (20 mph).
RIJHULP
}}
303
Als het symbool/de functie wordt
weergegeven – druk op de stuurknop
(2).
> De cruisecontrol wordt gestart en de
actuele snelheid wordt opgeslagen.
N.B.
De cruisecontrol is niet in te schakelen bij
snelheden lager dan 30 km/h (20 mph).
Gerelateerde informatie
Cruisecontrol (p. 302)
Snelheidsfuncties voor cruisecontrol (p. 303)
Cruisecontrol deactiveren/heractiveren
(p. 304)
Cruisecontrol uitschakelen (p. 305)
Snelheidsfuncties voor
cruisecontrol
De cruisecontrol (Cruise Control - CC) is in te
stellen op verschillende snelheden.
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
U wijzigt de opgeslagen snelheid door kort of
lang op de stuurknop
(1) of - (3) te
drukken:
Bij iedere keer dat u de knop kort
indrukt past u de snelheid aan met
+/- 5 km/h (+/- 5 mph).
Houd de knop ingedrukt om de snel-
heid aan te passen met +/- 1 km/h
(+/- 1 mph) en laat los, wanneer de mar-
kering (4)/(6) op het bestuurdersdisplay
bij de gewenste snelheid staat.
> De laatst verrichte aanpassing wordt in
het geheugen opgeslagen.
Als de snelheid met het gaspedaal wordt ver-
hoogd voordat op de stuurknop
wordt
gedrukt, wordt de actuele rijsnelheid bij het druk-
||
RIJHULP
304
ken op de knop opgeslagen, op voorwaarde dat u
bij het drukken op de knop uw voet op het gas-
pedaal houdt.
Wanneer u gas bijgeeft met het gaspedaal zoals
bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling onge-
wijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen
snelheid zodra u het gaspedaal loslaat.
Motorrem gebruiken in plaats van
bedrijfsrem
De cruisecontrol regelt de snelheid met een
beperkte remingreep. Op een aflopende helling is
het soms wenselijk om iets sneller weg te rijden
en de snelheidstoename alleen dempen door op
de motor af te remmen. U kunt de remingreep
van de cruisecontrol dan tijdelijk uitschakelen.
Druk het gaspedaal tot ongeveer halverwege
in en laat het pedaal weer los.
> De cruisecontrol schakelt de automati-
sche remingreep uit en remt vervolgens
alleen op de motor af.
Gerelateerde informatie
Cruisecontrol (p. 302)
Cruisecontrol activeren en starten (p. 302)
Cruisecontrol deactiveren/heractiveren
(p. 304)
Cruisecontrol uitschakelen (p. 305)
Cruisecontrol deactiveren/
heractiveren
De cruisecontrol (Cruise Control - CC) kan tijde-
lijk worden gedeactiveerd en stand-by worden
gezet en vervolgens weer worden geactiveerd.
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
Cruisecontrol deactiveren en stand-by
zetten
Druk op de stuurknop (2).
> De snelheidsbegrenzermarkeringen en -
symbolen op het bestuurdersdisplay ver-
kleuren van WIT naar GRIJS - de cruise-
control is daarmee tijdelijk gedeactiveerd,
zodat u de ingestelde snelheid tijdelijk
kunt overschrijden.
Stand-by vanwege ingreep van bestuurder
De cruisecontrol wordt tijdelijk gedeactiveerd en
stand-by gezet in de volgende gevallen:
u bedient het rempedaal
u zet de keuzehendel in stand N
u houdt meer dan 1 minuut lang een hogere
snelheid aan dan ingesteld.
U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te pas-
sen.
Wanneer u gas bijgeeft met het gaspedaal zoals
bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling onge-
wijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen
snelheid zodra u het gaspedaal loslaat.
Automatische stand-bystand
De cruisecontrol wordt in de volgende gevallen
tijdelijk uitgeschakeld en stand-by gezet in de
volgende gevallen:
de wielen verliezen hun grip op het wegdek
het motortoerental is te laag/hoog
de remtemperatuur wordt te hoog
de snelheid daalt tot onder 30 km/h
(20 mph).
U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te pas-
sen.
Cruisecontrol heractiveren vanuit stand-
bystand
RIJHULP
* Optie/accessoire.
305
Druk op de stuurknop (1).
> De cruisecontrolmarkeringen op het
bestuurdersdisplay verkleuren van GRIJS
naar WIT en de laatst opgeslagen snel-
heid wordt hervat.
of
Druk op de stuurknop (2).
> De cruisecontrolmarkeringen en -symbo-
len op het bestuurdersdisplay verkleuren
van GRIJS naar WIT en de actuele snel-
heid wordt hervat.
N.B.
Nadat de snelheid weer met de stuurknop
is hervat, kan er een markante snelheids-
toename volgen.
Gerelateerde informatie
Cruisecontrol (p. 302)
Cruisecontrol activeren en starten (p. 302)
Snelheidsfuncties voor cruisecontrol (p. 303)
Cruisecontrol uitschakelen (p. 305)
Cruisecontrol uitschakelen
De cruisecontrol (Cruise Control - CC) kan wor-
den uitgeschakeld.
Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies.
1.
Druk op de stuurknop
(2).
> De cruisecontrol wordt stand-by gezet.
2.
Druk op de stuurknop (1) of (3) om naar
een andere functie te gaan.
> De snelheidsbegrenzermarkering (4) en
het -symbool op het bestuurdersdisplay
doven – de ingestelde/opgeslagen snel-
heid is daarmee gewist.
3.
Druk nogmaals op de stuurknop
(2).
> Er wordt een andere functie geactiveerd.
Bij een auto met adaptieve cruisecontrol* kunt u
wisselen tussen beide cruisecontrolsystemen –
zie de rubriek "Wisselen tussen CC en ACC".
Gerelateerde informatie
Cruisecontrol (p. 302)
Cruisecontrol activeren en starten (p. 302)
Snelheidsfuncties voor cruisecontrol (p. 303)
Cruisecontrol deactiveren/heractiveren
(p. 304)
Wisselen tussen cruisecontrol en adaptieve
cruisecontrol* (p. 320)
RIJHULP
* Optie/accessoire.
306
Afstandswaarschuwing*
De afstandswaarschuwing (Distance Alert) waar-
schuwt u, als het tijdsverschil ten opzichte van
de voorligger te klein wordt.
De afstandswaarschuwing is actief bij snelheden
hoger dan 30 km/h (20 mph) en reageert alleen
op voorliggers die in dezelfde richting rijden. Voor
voertuigen die langzaam in tegengestelde rich-
ting rijden of stilstaan wordt geen afstandsinfor-
matie gegeven.
Waarschuwingslampje voor afstandswaarschuwing
onder aan de voorruit
4
.
Er wordt een waarschuwingslampje op de voor-
ruit geprojecteerd en het lampje brandt continu,
als het tijdsverschil ten opzichte van de voorligger
kleiner is dan de ingestelde waarde.
N.B.
In de felle zon en bij gebruik van een zonne-
bril is de geprojecteerde informatie op de
voorruit mogelijk moeilijk te zien.
N.B.
De afstandswaarschuwing is uitgeschakeld,
zolang de adaptieve cruisecontrol actief is.
WAARSCHUWING
Distance Alert reageert alleen, als de afstand
tot voorliggers korter is dan de ingestelde
waarde – de rijsnelheid wordt niet aangepast.
Head-updisplay*
Symbool voor afstandswaarschuwing onder aan de voor-
ruit
4
.
Bij een auto met head-updisplay verschijnt er een
symbool op de voorruit, zolang het tijdsverschil
ten opzichte van de voorligger kleiner is dan de
ingestelde waarde. Daarvoor moet echter
Toon
rijhulp zijn geactiveerd via de instellingen in het
menusysteem van de auto – zie de rubriek
"Head-updisplay" voor hoe u dat doet.
N.B.
In de felle zon en bij gebruik van een zonne-
bril is de geprojecteerde informatie op de
voorruit mogelijk moeilijk te zien.
4
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
RIJHULP
}}
* Optie/accessoire.
307
Gerelateerde informatie
Afstandswaarschuwing activeren/deactiveren
en tijdsverschil instellen* (p. 307)
Beperkingen van afstandswaarschuwing*
(p. 308)
Head-updisplay* (p. 122)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 309)
Afstandswaarschuwing activeren/
deactiveren en tijdsverschil
instellen*
De afstandswaarschuwing (Distance Alert) kan
worden geactiveerd/gedeactiveerd en er kunnen
verschillende tijdsverschillen worden ingesteld.
Afstandswaarschuwing activeren/
deactiveren
De functie is te activeren/
deactiveren op het functie-
scherm van het middendisplay.
Druk op de knop Distance Alert in het func-
tiescherm.
> Afstandswaarschuwing wordt geacti-
veerd/gedeactiveerd, de knop toont een
groene/grijze indicatie.
Tijdsverschil instellen voor
afstandswaarschuwing
U kunt verschillende tijdsver-
schillen ten opzichte van voor-
liggers kiezen en deze worden
op het bestuurdersdisplay
weergegeven met 1–5 horizon-
tale streepjes – hoe meer
streepjes, hoe groter het tijds-
verschil. Eén streepje komt overeen met
ca. 1 seconde ten opzichte van de voorligger en
5 streepjes komt overeen met ca. 3 seconden.
Hetzelfde symbool verschijnt ook wanneer de
adaptieve cruisecontrole geactiveerd is.
||
RIJHULP
* Optie/accessoire.
308
Bedieningselementen voor het tijdsverschil.
Tijdsverschil verkleinen
Tijdsverschil vergroten
Afstandsindicatie
Druk op de stuurknop (1) of (2) om het tijds-
verschil te verkleinen of te vergroten.
> De afstandsindicatie (3) toont het actuele
tijdsverschil.
N.B.
Hoe hoger de snelheid, hoe langer de volgaf-
stand in meters voor een bepaald tijdsverschil.
Het ingestelde tijdsverschil wordt ook
gebruikt door de Adaptieve cruisecontrol.
Houd alleen een tijdsverschil aan dat niet in
strijd is met de geldende verkeersregels.
Gerelateerde informatie
Afstandswaarschuwing* (p. 306)
Beperkingen van afstandswaarschuwing*
(p. 308)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 309)
Beperkingen van
afstandswaarschuwing*
De afstandswaarschuwing (Distance Alert) kent
in bepaalde situaties beperkingen.
N.B.
In de felle zon en bij lichtschitteringen of
grote variaties in de lichtsterkte alsook het
gebruik van een zonnebril is het op de voor-
ruit geprojecteerde waarschuwingslampje
soms moeilijk waar te nemen.
In slechte weersomstandigheden en op boch-
tige wegen heeft de radareenheid soms
moeite om voorliggers te registreren.
Ook voorliggers met geringe afmetingen
(zoals motorfietsen) zijn soms moeilijk te ont-
dekken. Dat kan betekenen dat het geprojec-
teerde waarschuwingslampje pas bij kortere
volgtijden oplicht of dat helemaal niet gaat
branden.
Op zeer hoge snelheden is het mogelijk dat
het lampje door beperkingen in het bereik van
de sensor op kortere afstand oplicht.
N.B.
De functie maakt gebruik van de radareen-
heid van de auto, die een aantal algemene
beperkingen heeft, zie hoofdstuk 'Beperkin-
gen van de radareenheid'.
RIJHULP
}}
* Optie/accessoire.
309
Gerelateerde informatie
Afstandswaarschuwing* (p. 306)
Afstandswaarschuwing activeren/deactiveren
en tijdsverschil instellen* (p. 307)
Beperkingen van de radarsensor (p. 338)
Adaptieve cruisecontrol*
De adaptieve cruisecontrol (Adaptive Cruise
Control - ACC) helpt u om een gelijkmatige
snelheid en een bepaald tijdsverschil ten
opzichte van de voorligger in te stellen.
De adaptieve cruisecontrol biedt u een comforta-
beler rijervaring tijdens lange ritten op snelwegen
en lange, rechte hoofdwegen met een gelijkma-
tige doorstroom.
De gecombineerde camera en radarsensor meet de
afstand tot voorliggers
5
.
U kiest de gewenste snelheid en het aan te hou-
den tijdsverschil ten opzichte van voorliggers. Als
de gecombineerde camera en radarsensor een
voorligger registreert die langzamer rijdt dan u,
wordt het tijdsverschil automatisch aangepast.
Wanneer de weg voor u weer vrij is, hervat de
auto de ingestelde snelheid.
WAARSCHUWING
De adaptieve cruisecontrol is een hulpmiddel
dat niet alle rijsituaties, verkeers-, weers- en
wegomstandigheden aankan.
Houd altijd rekening met de heersende ver-
keersomstandigheden en grijp in, wanneer de
adaptieve cruisecontrol geen geschikte snel-
heid of geen passend tijdsverschil aanhoudt.
Neem alle hoofdstukken over de Adaptieve
cruisecontrol in de gebruikershandleiding
door voor informatie over de systeembeper-
kingen die u moet kennen alvorens het sys-
teem te gebruiken.
Als bestuurder bent u er altijd verantwoorde-
lijk voor dat u de juiste afstand en de juiste
snelheid aanhoudt, ook bij gebruik van de
adaptieve cruisecontrol.
De adaptieve cruisecontrol regelt de snelheid
door de stand van de gasklep aan te passen en
zo nodig af te remmen. Het is normaal dat de
remmen zwakke geluiden produceren, wanneer
ze worden gebruikt bij het aanpassen van de
snelheid.
De adaptieve cruisecontrol streeft ernaar de snel-
heid zo weinig mogelijk aan te passen. In situ-
aties waarin krachtig moet worden geremd moet
5
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
||
RIJHULP
310
u dan ook zelf te remmen. Dit is bijvoorbeeld het
geval bij grote snelheidsverschillen of als de
voorligger krachtig remt. Door beperkingen van
de radarsensor is het mogelijk dat er onverwacht
of helemaal niet wordt geremd.
De adaptieve cruisecontrol streeft ernaar het
door u ingestelde tijdsverschil ten opzichte van
voorliggers in dezelfde rijstrook aan te houden.
Als de radarsensor geen voorligger registreert,
houdt de auto in plaats daarvan de snelheid aan
die op de cruisecontrol werd ingesteld. Dit
gebeurt ook als de snelheid van de voorligger
toeneemt en de ingestelde snelheid overschrijdt.
Voor auto's met een automatische versnellings-
bak geldt:
De adaptieve cruisecontrol kan voorliggers
volgen bij snelheden van stilstand tot
200 km/h (125 mph).
Voor auto's met een handgeschakelde versnel-
lingsbak geldt:
De adaptieve cruisecontrol kan voorliggers
volgen bij snelheden van 30 km/h (20 mph)
tot 200 km/h (125 mph).
WAARSCHUWING
De adaptieve cruisecontrol is geen systeem
dat botsingen voorkomt. Grijp zelf in zodra u
merkt dat het systeem een voorligger niet
registreert.
De adaptieve cruisecontrol reageert niet op
voetgangers of dieren noch op kleinere voer-
tuigen, zoals fietsen of motorfietsen e.d. Lage
aanhangers, tegenliggers, langzaam rijdende
en stilstaande voertuigen of vaste obstakels
worden eveneens genegeerd.
Gebruik de adaptieve cruisecontrol niet in bij-
voorbeeld stadsverkeer, op kruisingen, bij
gladheid, hevige regen- of sneeuwval of
slecht zicht en evenmin op weggedeelten met
veel water of natte sneeuw, op bochtige
wegen of op op- en afritten.
BELANGRIJK
Laat het onderhoud van de onderdelen van
de adaptieve cruisecontrol over aan een
werkplaats – geadviseerd wordt een erkende
Volvo-werkplaats.
Overzicht
Bediening
Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies
5
.
Verhoogt de opgeslagen snelheid óf heracti-
veert de adaptieve cruisecontrol en hervat de
opgeslagen snelheid en het opgeslagen
tijdsverschil
Activeert de adaptieve cruisecontrol en slaat
de actuele snelheid op óf deactiveert de
adaptieve cruisecontrol
Verlaagt de opgeslagen snelheid
Vergroot het tijdsverschil ten opzichte van de
voorligger
Verkleint het tijdsverschil ten opzichte van de
voorligger
5
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
RIJHULP
}}
311
Doelvoertuigindicatie: ACC heeft een doel-
voertuig ontdekt en volgt deze met een
vooraf gekozen tijdsverschil
Symbool voor tijdsverschil ten opzichte van
voorligger
Bij een auto met de optie adaptieve cruisecontrol
kunt u wisselen tussen CC en ACC – zie "Over-
schakelen tussen cruisecontrol en adaptieve
cruisecontrol".
Bestuurdersdisplay
Snelheidsaanduidingen
5
.
Opgeslagen snelheid
Snelheid van de voorligger.
Actuele snelheid van uw auto.
Voor informatie over verschillende symboolcombi-
naties in uitlopende verkeerssituaties - zie de
rubriek "Symbolen en meldingen voor de adap-
tieve cruisecontrol".
Waarschuwing bij een dreigende
aanrijding
Waarschuwingslampje voor Collision Warning onder aan
de voorruit
5
.
De adaptieve cruisecontrol gebruikt
ongeveer 40% van de capaciteit van de bedrijfs-
rem. Als de auto harder moet worden afgeremd
dan de adaptieve cruisecontrol aankan en u remt
zelf niet bij, dan wordt u er met het waarschu-
wingslampje en een waarschuwingssignaal op
attent gemaakt dat u onmiddellijk moet ingrijpen.
N.B.
In de felle zon en bij gebruik van een zonne-
bril is de geprojecteerde informatie op de
voorruit mogelijk moeilijk te zien.
WAARSCHUWING
De adaptieve cruise control waarschuwt
alleen voor door de radareenheid gedetec-
teerde voertuigen – het kan dan ook voorko-
men dat een waarschuwing vertraagd of hele-
maal niet wordt weergegeven. Wacht een
waarschuwing niet af, maar rem als dat nodig
is.
5
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
||
RIJHULP
* Optie/accessoire.
312
Head-updisplay*
Symbool voor Collision Warning onder aan de voorruit
5
.
Bij een auto met een head-updisplay, wordt de
waarschuwing op de voorruit weergegeven met
een knipperend symbool.
N.B.
In de felle zon en bij gebruik van een zonne-
bril is de geprojecteerde informatie op de
voorruit mogelijk moeilijk te zien.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol activeren en starten*
(p. 312)
Snelheidsfuncties voor adaptieve cruisecon-
trol* (p. 313)
Tijdsverschil instellen voor de adaptieve
cruisecontrol* (p. 314)
Van doelvoertuig veranderen en automatisch
remmen met de adaptieve cruisecontrol
(p. 318)
Wisselen tussen cruisecontrol en adaptieve
cruisecontrol* (p. 320)
Inhaalassistent bij de adaptieve cruisecon-
trol* of Pilot Assist* (p. 317)
Adaptieve cruisecontrol deactiveren/heracti-
veren* (p. 315)
Beperkingen van de adaptieve cruisecontrol*
(p. 319)
Symbolen en meldingen voor de adaptieve
cruisecontrol* (p. 321)
Pilot Assist* (p. 323)
Afstandswaarschuwing* (p. 306)
Head-updisplay* (p. 122)
Beperkingen van de radarsensor (p. 338)
Adaptieve cruisecontrol activeren
en starten*
De adaptieve cruisecontrol (Adaptive Cruise
Control - ACC) moet, om de snelheid en het
tijdsverschil te kunnen regelen, eerst worden
geactiveerd en vervolgens worden gestart.
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
Adaptieve cruisecontrol activeren
De adaptieve cruisecontrol staat direct na het
starten van de motor in stand-by.
Druk op (2) of (3) om naar het
symbool/de functie
(4) te gaan.
> Het symbool wordt weergegeven en de
adaptieve cruisecontrol wordt stand-by
gezet.
5
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
RIJHULP
}}
* Optie/accessoire.
313
Adaptieve cruisecontrol starten
Om ACC te kunnen starten, is het volgende ver-
eist:
U moet de veiligheidsgordel om hebben en
het bestuurdersportier moet dichtstaan.
Er moet binnen een redelijke afstand een
voorligger (doelvoertuig) aanwezig zijn of de
actuele snelheid moet minimaal 15 km/h
(9 mph) zijn.
Voor auto's met een handgeschakelde ver-
snellingsbak: De snelheid moet minimaal
30 km/h (20 mph) bedragen.
Als het symbool/de functie wordt weer-
gegeven – druk op de stuurknop
(1).
> De adaptieve cruisecontrol wordt gestart
en de actuele snelheid wordt als snelheid
opgeslagen en met cijfers in het midden
van de snelheidsmeter weergegeven.
Alleen als het afstandssymbool
twee voertuigen aangeeft,
regelt ACC het tijdsverschil ten
opzichte van de voorligger.
Tegelijkertijd wordt een snel-
heidsinterval gemarkeerd.
De hogere snelheid is de opgeslagen/gekozen
snelheid en de lagere snelheid is de snelheid van
de voorligger (het doelvoertuig).
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 309)
Snelheidsfuncties voor adaptieve
cruisecontrol*
De adaptieve cruisecontrol (Adaptive Cruise
Control - ACC) is in te stellen op verschillende
snelheden.
||
RIJHULP
* Optie/accessoire.
314
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
U wijzigt de opgeslagen snelheid door kort of
lang op de stuurknop
(1) of - (3) te
drukken:
Bij iedere keer dat u de knop kort
indrukt past u de snelheid aan met
+/- 5 km/h (+/- 5 mph).
Houd de knop ingedrukt om de snel-
heid aan te passen met +/- 1 km/h
(+/- 1 mph) en laat los, wanneer de mar-
kering (4) op het bestuurdersdisplay bij
de gewenste snelheid staat.
> De laatst verrichte aanpassing wordt in
het geheugen opgeslagen.
Als de snelheid met het gaspedaal wordt ver-
hoogd voordat op de stuurknop
wordt
gedrukt, wordt de actuele rijsnelheid bij het druk-
ken op de knop opgeslagen, op voorwaarde dat u
bij het drukken op de knop uw voet op het gas-
pedaal houdt.
Wanneer u gas bijgeeft met het gaspedaal zoals
bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling onge-
wijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen
snelheid zodra u het gaspedaal loslaat.
Automatische versnellingsbak
De adaptieve cruisecontrol kan voorliggers vol-
gen bij snelheden van stilstand tot 200 km/h
(125 mph).
Let erop dat 30 km/h (20 mph) de minimum-
snelheid is waarop de adaptieve cruisecontrol in
te stellen is – ook al kan de adaptieve cruisecon-
trol een voorligger volgen tot aan stilstand, is het
kiezen/opslaan van een lagere snelheid dan de
genoemde 30 km/h (20 mph) niet mogelijk.
De hoogst mogelijk snelheid die u kunt instellen
is 200 km/h (125 mph).
Handgeschakelde versnellingsbak
De adaptieve cruisecontrol kan voorliggers vol-
gen bij snelheden van 30 km/h (20 mph) tot
200 km/h (125 mph).
30 km/h (20 mph) is de minimumsnelheid
waarop de adaptieve cruisecontrol in te stellen is
– 200 km/h (125 mph) is de maximumsnelheid.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 309)
Tijdsverschil instellen voor de
adaptieve cruisecontrol*
Voor de adaptieve cruisecontrol (Adaptive
Cruise Control - ACC) kunnen verschillende
tijdsverschillen worden ingesteld.
U kunt verschillende tijdsver-
schillen ten opzichte van voor-
liggers kiezen en deze worden
op het bestuurdersdisplay
weergegeven met 1–5 horizon-
tale streepjes – hoe meer
streepjes, hoe groter het tijds-
verschil. Eén streepje komt overeen met
zo'n 1 seconde ten opzichte van de voorligger en
5 streepjes komt overeen met zo'n 3 seconden.
Hetzelfde symbool verschijnt ook, wanneer de
afstandswaarschuwing geactiveerd is.
N.B.
Als het symbool op het bestuurdersdisplay
twee voertuigen toont, volgt ACC de voorlig-
ger met een vooraf gekozen tijdsverschil.
Als er slechts één auto wordt getoond, is er
binnen een redelijke afstand geen voorligger
aanwezig.
RIJHULP
}}
* Optie/accessoire.
315
Bedieningselementen voor het tijdsverschil.
Tijdsverschil verkleinen
Tijdsverschil vergroten
Afstandsindicatie
Druk op de stuurknop (1) of (2) om het tijds-
verschil te verkleinen of te vergroten.
> De afstandsindicatie (3) toont het actuele
tijdsverschil.
Om voorliggers soepel en comfortabel te kunnen
blijven volgen staat de adaptieve cruisecontrol in
bepaalde situaties aanzienlijke variaties in het
tijdsverschil toe. Bij lage snelheden (en korte tij-
den) vergroot de adaptieve cruisecontrol het
tijdsverschil iets.
Let erop dat kleine tijdsverschillen u bij plotse-
linge wijzigingen in het verkeer minder tijd geven
om te reageren en in te grijpen.
N.B.
Houd alleen een volgtijd aan die niet in strijd
is met de geldende verkeersregels.
Als de adaptieve cruisecontrol bij activering
niet lijkt te reageren, kan dat komen doordat
de volgtijd ten opzichte van de voorligger een
snelheidstoename belet.
Hoe hoger de snelheid, hoe langer de volgaf-
stand in meters voor een bepaalde volgtijd.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 309)
Snelheidsfuncties voor adaptieve cruisecon-
trol* (p. 313)
Afstandswaarschuwing* (p. 306)
Adaptieve cruisecontrol
deactiveren/heractiveren*
De adaptieve cruisecontrol (Adaptive Cruise
Control - ACC) kan tijdelijk worden gedeacti-
veerd en stand-by worden gezet en vervolgens
weer worden geactiveerd.
Adaptieve cruisecontrol deactiveren en
stand-by zetten
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
Om de adaptieve cruisecontrol tijdelijk uit te
schakelen en stand-by te zetten:
Druk op de stuurknop (2).
>
Het symbool
op het bestuurdersdis-
play verandert van WIT naar GRIJS en de
opgeslagen snelheid in het midden van de
snelheidsmeter verandert van BEIGE naar
GRIJS.
||
RIJHULP
316
In de stand-bystand moet u zelf de juiste snel-
heid en afstand aanhouden.
Wanneer de adaptieve cruisecontrol in de stand-
bystand staat en uw auto een voorligger te dicht
nadert, wordt u in plaats daarvan gewaarschuwd
voor het geringe tijdsverschil door de afstands-
waarschuwing (zie de link naar de rubriek
"Afstandswaarschuwing" aan het eind van dit
artikel).
Stand-by vanwege ingreep van bestuurder
De adaptieve cruisecontrol wordt tijdelijk gedeac-
tiveerd en stand-by gezet in de volgende geval-
len:
u bedient het rempedaal
u zet de keuzehendel in stand N.
u houdt meer dan 1 minuut lang een hogere
snelheid aan dan ingesteld.
u bedient het koppelingspedaal langer dan
zo'n 1 minuut – geldt voor auto's met een
handgeschakelde versnellingsbak.
U moet in dat geval zelf ingrijpen om de snelheid
en afstand ten opzichte van de voorligger aan te
passen.
Wanneer u gas bijgeeft met het gaspedaal zoals
bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling onge-
wijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen
snelheid zodra u het gaspedaal loslaat.
Automatische stand-bystand
De adaptieve cruisecontrol is afhankelijk van
andere systemen zoals de stabiliteitsregeling/
antislipregeling ESC. Als een van dergelijke sys-
temen uitvalt, wordt de adaptieve cruisecontrol
automatisch uitgeschakeld.
Bij automatische deactivering klinkt een signaal
en op het bestuurdersdisplay verschijnt een mel-
ding. U moet in dat geval zelf ingrijpen om de
snelheid en afstand ten opzichte van de voorlig-
ger aan te passen.
Automatische deactivering is mogelijk in de vol-
gende gevallen:
u rijdt langzamer dan 5 km/h (3 mph) en
ACC kan niet registreren of de voorligger
een stilstaand voertuig is of een object, zoals
een verkeersdrempel.
u rijdt langzamer dan 5 km/h (3 mph) en de
voorligger slaat af, zodat ACC geen voorlig-
ger meer heeft om te volgen.
de snelheid daalt tot onder 30 km/h
(20 mph) – geldt alleen voor auto's met een
handgeschakelde versnellingsbak.
u opent het bestuurdersportier
u doet de veiligheidsgordel af
het motortoerental is te laag/hoog
de wielen verliezen hun grip op het wegdek
de remmen hebben een hoge temperatuur
de parkeerrem wordt geactiveerd
de gecombineerde camera en radarsensor
wordt afgedekt door sneeuw of zware regen-
val (blokkering cameralens/radarsignalen).
Adaptieve cruisecontrol heractiveren
vanuit de stand-bystand
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
ACC heractiveren vanuit stand-bystand:
Druk op de stuurknop (1).
> De auto hervat de laatst opgeslagen snel-
heid.
N.B.
Nadat de snelheid weer met de stuurknop
is hervat, kan er een markante snelheids-
toename volgen.
RIJHULP
}}
* Optie/accessoire.
317
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 309)
Afstandswaarschuwing* (p. 306)
Inhaalassistent bij de adaptieve
cruisecontrol* of Pilot Assist*
De adaptieve cruisecontrol Adaptive Cruise
Control - ACC of Pilot Assist kan u helpen bij
het inhalen van andere voertuigen.
Als ACC of Pilot Assist een voorligger volgt en u
geeft met de richtingaanwijzer
6
aan dat u wilt
inhalen, dan helpt de adaptieve cruisecontrol of
Pilot Assist door te versnellen ten opzichte van
de voorligger voordat uw auto de inhaalstrook
bereikt.
De functie vertraagt daarna de snelheidsverla-
ging om te vroeg afremmen te voorkomen als de
auto een langzamer voertuig nadert.
De functie is actief totdat u het ingehaalde voer-
tuig bent gepasseerd.
WAARSCHUWING
Let erop dat deze functie bij meer situaties
dan bij inhalen kan worden geactiveerd, bijv.
als de richtingaanwijzer wordt gebruikt om het
wisselen van rijbaan of een afslag naar een
andere weg aan te geven. De auto accele-
reert dan kort.
Inhaalassistent starten
Om de inhaalassistent te kunnen activeren, is het
volgende vereist:
er is een voorligger (doelvoertuig) aanwezig
de actuele snelheid is minimaal 70 km/h
(43 mph)
de opgeslagen snelheid voor ACC of Pilot
Assist is hoog genoeg om veilig te kunnen
inhalen.
Activeer de richtingaanwijzer.
Gebruik de linker richtingaanwijzer bij een
auto met het stuur links of de rechter rich-
tingaanwijzer bij een auto met het stuur
rechts.
> De inhaalassistent wordt gestart.
Beperkingen
Houd rekening met plotseling veranderende
omstandigheden bij het gebruik van de inhaalas-
sistent. In bepaalde situaties kan de inhaalassis-
tent namelijk een ongewenste acceleratie uitvoe-
ren.
6
Alleen bij gebruik van de linker richtingaanwijzers bij een auto met het stuur links of de rechter richtingaanwijzers bij een auto met het stuur rechts.
||
RIJHULP
* Optie/accessoire.
318
Het is daarom zaak bepaalde situaties te vermij-
den. Voorbeelden daarvan zijn:
u nadert een afslag om af te slaan in de rich-
ting die normaal voor inhaalmanoeuvres
geldt
een voorligger mindert vaart voordat uw auto
de inhaalstrook heeft bereikt
het verkeer op de inhaalstrook mindert vaart
een auto bestemd voor rechtsrijdend verkeer
rijdt in een land met linksrijdend verkeer (of
andersom).
Dergelijke situaties zijn te vermijden door ACC of
Pilot Assist tijdelijk stand-by te zetten:
Gerelateerde informatie
Pilot Assist* (p. 323)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 309)
Van doelvoertuig veranderen en
automatisch remmen met de
adaptieve cruisecontrol
De adaptieve cruisecontrol (Adaptive Cruise
Control - ACC ) kan bij auto's met een automati-
sche versnellingsbak op bepaalde snelheden
van doelvoertuig veranderen en remmen.
Van doelvoertuig veranderen
Als het actuele doelvoertuig plotseling afslaat, kan het
gebeuren dat een stilstaande voorligger het nieuwe
doelvoertuig wordt.
Wanneer de adaptieve cruisecontrol een rijdende
voorligger volgt bij snelheden lager dan 30 km/h
(20 mph), van doelvoertuig verandert en vervol-
gens een stilstaand voertuig volgt, zal de adap-
tieve cruisecontrol het stilstaande voertuig nege-
ren.
WAARSCHUWING
Wanneer de adaptieve cruisecontrol een rij-
dende voorligger volgt bij snelheden hoger
dan zo'n 30 km/h (20 mph), van doelvoertuig
verandert en vervolgens een stilstaand voer-
tuig volgt, zal de adaptieve cruisecontrol het
stilstaande voertuig negeren en de opgesla-
gen snelheid aanhouden.
U dient dan zelf in te grijpen en te rem-
men.
Automatische stand-bystand bij wijziging van
doelvoertuig
De adaptieve cruisecontrol wordt uitgeschakeld
en stand-by gezet in de volgende gevallen:
u rijdt langzamer dan 5 km/h (3 mph) en de
adaptieve cruisecontrol kan niet registreren
of het doelobject een stilstaand voertuig is of
een ander object, zoals een verkeersdrempel.
u rijdt langzamer dan 5 km/h (3 mph) en de
voorligger slaat af, zodat de adaptieve cruise-
control geen voorligger meer heeft om te vol-
gen.
Automatische remfunctie
Bij korte stops tijdens filerijden of voor verkeers-
lichten wordt de rit automatisch hervat bij een
stop korter dan zo'n 3 seconden - duurt het lan-
ger voordat een voorligger weer gaat rijden, dan
wordt de adaptieve cruisecontrol stand-by gezet
met de automatische remfunctie.
RIJHULP
* Optie/accessoire.
319
De adaptieve cruisecontrol kunt u op een van
de volgende manieren heractiveren:
Druk op de stuurknop
.
Trap het gaspedaal in.
> De adaptieve cruisecontrol hervat het vol-
gen van de voorligger als deze binnen
ongeveer 6 seconden vooruit begint te rij-
den.
N.B.
ACC kan de auto maximaal 5 minuten stilhou-
den – daarna wordt de parkeerrem aangezet,
waarna de adaptieve cruisecontrol wordt uit-
geschakeld.
Om de Adaptieve cruisecontrole te kunnen
heractiveren moet u eerst de parkeerrem los-
sen.
Annulering van automatische remfunctie
In bepaalde situaties wordt de automatische rem-
functie bij stilstand geannuleerd en wordt de
adaptieve cruisecontrol stand-by gezet. Dat bete-
kent dat de remmen worden gelost en de auto
mogelijk gaat rollen – u moet daarom ingrijpen
en zelf remmen om de auto stil te houden.
Dat is mogelijk in de volgende situaties:
u bedient het rempedaal
u zet de parkeerrem aan
u zet de keuzehendel in de stand P, N of R
u zet de adaptieve cruisecontrol stand-by.
Automatische activering van de
parkeerrem
In bepaalde situaties wordt de parkeerrem aan-
gezet om te zorgen dat de auto blijft stilstaan.
Dit gebeurt als de adaptieve cruisecontrol de
auto staande houdt met behulp van de bedrijfs-
rem en:
u het bestuurdersportier opent of de veilig-
heidsgordel losmaakt
ACC de auto langer dan ongeveer 5 minuten
staande heeft gehouden
de remmen oververhit zijn geraakt
de motor wordt afgezet.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 309)
Beperkingen van de adaptieve
cruisecontrol*
De adaptieve cruisecontrol (Adaptive Cruise
Control - ACC) kent in bepaalde situaties beper-
kingen.
Steile wegen en/of zware belading
Let erop dat de adaptieve cruisecontrol in eerste
instantie bestemd is voor gebruik tijdens ritten op
vlakke weggedeelten. Het systeem heeft mogelijk
moeite om de juiste afstand ten opzichte van
voorliggers aan te houden bij ritten op steile aflo-
pende wegen – blijf dan extra alert en rem zo
nodig zelf. Maak geen gebruik van de adaptieve
cruisecontrol bij een zware belading of wanneer
er een aanhanger achter de auto hangt.
Overig
Rijstand
Off Road kan niet worden gekozen
als de adaptieve cruisecontrol is geactiveerd.
N.B.
De functie maakt gebruik van de radareen-
heid van de auto, die een aantal algemene
beperkingen heeft, zie hoofdstuk 'Beperkin-
gen van de radareenheid'.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 309)
Beperkingen van de radarsensor (p. 338)
RIJHULP
* Optie/accessoire.
320
Wisselen tussen cruisecontrol en
adaptieve cruisecontrol*
Bij een auto met adaptieve cruisecontrol (ACC)
kunt u wisselen tussen cruisecontrol (CC) en
ACC.
Het symbool op het bestuurdersdisplay geeft aan
welke cruisecontrol actief is:
CC
Cruise Control
ACC
Adaptive Cruise Control
A A
Cruisecontrol Adaptieve cruisecontrol
A
WIT symbool: De functie is actief, GRIJS symbool: Stand-by zet-
ten
Overschakelen van ACC op CC
Zo wisselt u van adaptieve cruisecontrol (ACC)
naar cruisecontrol (CC):
1. Zet de adaptieve cruisecontrol stand-by met
de stuurknop
.
2.
Druk op de knop
Cruise control op het
functiescherm – de kleur van het controle-
lampje in de knop verandert van GRIJS in
GROEN.
> Op het bestuurdersdisplay verandert het
symbool
ACC in CC -
vervolgens is de adaptieve cruisecontrol
(ACC) uitgeschakeld en de cruisecontrol
(CC) stand-by gezet.
3.
Druk op de stuurknop
.
> De cruisecontrol wordt gestart en de
actuele snelheid wordt opgeslagen.
WAARSCHUWING
Na overschakeling van ACC op CC houdt de
auto niet langer het vooraf ingesteld tijdsver-
schil aan – de auto houdt alleen de ingestelde
snelheid aan.
Als CC bij het uitschakelen van de motor actief is,
wordt ACC bij de volgende motorstart geacti-
veerd.
Overschakelen van CC op ACC
Zo wisselt u van de reguliere cruisecontrol (CC)
naar de adaptieve cruisecontrol (ACC):
1. Zet de cruisecontrol stand-by met de stuur-
knop
.
2.
Druk op de knop
Cruise control op het
functiescherm – de kleur van het controle-
lampje in de knop verandert van GROEN in
GRIJS.
> Op het bestuurdersdisplay verandert het
symbool
CC in ACC -
vervolgens is de adaptieve cruisecontrol
geactiveerd en stand-by gezet.
3.
Druk op de stuurknop
.
> De adaptieve cruisecontrol start en slaat
de actuele snelheid op samen met het
vooraf ingestelde tijdsverschil ten opzichte
van voorliggers.
Gerelateerde informatie
Cruisecontrol (p. 302)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 309)
RIJHULP
}}
* Optie/accessoire.
321
Symbolen en meldingen voor de
adaptieve cruisecontrol*
Op het bestuurdersdisplay en/of head-updis-
play* kunnen enkele symbolen en meldingen ver-
schijnen ten aanzien van de adaptieve cruise-
control (Adaptive Cruise Control - ACC).
Hier volgen enkele voorbeelden
7
.
Op de voorgaande afbeelding
8
ziet u dat de
adaptieve cruisecontrol is ingesteld op het aan-
houden van een snelheid van 110 km/h en dat
er geen voorliggers zijn die het systeem kan vol-
gen.
Op de voorgaande afbeelding
8
ziet u dat de
adaptieve cruisecontrol is ingesteld op het aan-
houden van een snelheid van 110 km/h en dat
het systeem voorliggers volgt die op dezelfde
snelheid rijden.
Symbool Melding Betekenis
Het symbool is WIT De auto houdt de opgeslagen/gekozen snelheid aan.
Niet beschikbaar en het symbool is GRIJS
De adaptieve cruisecontrol staat stand-by.
7
Op de onderstaande voorbeeldafbeeldingen informeert het RSI (Road Sign Information) u dat de maximumsnelheid 130 km/h bedraagt.
8
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
||
RIJHULP
* Optie/accessoire.
322
Symbool Melding Betekenis
Adaptieve cruise
Service vereist
Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt
een erkende Volvo-werkplaats.
Voorruitsensor
Sensor afgedekt, zie handleiding
Reinig de voorruit vóór de sensoren van de gecombineerde camera en radarsensor.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* (p. 309)
Verkeersbordinformatie* (p. 367)
RIJHULP
}}
* Optie/accessoire.
323
Pilot Assist*
Pilot Assist helpt u om tussen de zijmarkeringen
van de rijbaan te blijven rijden dankzij stuurhulp,
een constante snelheid aan te houden en een
vooraf geselecteerd tijdsverschil ten opzichte
van voorliggers.
Pilot Assist biedt u een comfortabeler en meer
ontspannen rijervaring, bijvoorbeeld tijdens lange
ritten op snelwegen.
De gecombineerde camera en radarsensor meet de
afstand tot voorliggers en detecteert zijmarkeringen
9
.
Gecombineerde camera en radarsensor
Afstandssensor
Zijmarkeringssensor
U kiest de gewenste snelheid en het aan te hou-
den tijdsverschil ten opzichte van voorliggers.
Pilot Assist registreert de afstand tot de voorlig-
ger en de zijmarkeringen van de rijstrook op de
weg via de gecombineerde camera en radarsen-
sor. Het vooraf ingestelde tijdsverschil wordt aan-
gehouden via automatische aanpassing van de
snelheid, terwijl de stuurhulp helpt om de auto
binnen de rijstrookmarkeringen te houden.
Pilot Assist-stuurhulp wordt gebaseerd op een
combinatie van het traject dat de voorligger aflegt
en de zijlijnen van de rijstrook. U kunt op elk
gewenst moment het stuuradvies van Pilot Assist
negeren en in een andere richting sturen, bijvoor-
beeld om van rijstrook te wisselen of om obsta-
kels op de weg te omzeilen.
Als Pilot Assist de rijbaan niet goed kan detecte-
ren, bijvoorbeeld als de gecombineerde camera
en radarsensor de zijmarkeringen van de rijbaan
niet kan zien, schakelt Pilot Assist de stuurhulp
tijdelijk uit, maar de stuurhulp wordt weer inge-
schakeld zodra de rijbaan weer wordt gedetec-
teerd – de snelheids- en afstandsregelingen blij-
ven echter geactiveerd.
N.B.
De stuurassistentie van Pilot Assist wordt
zonder waarschuwing vooraf uitgeschakeld en
hervat.
De kleur van het stuursymbool
geeft de actuele status van de
stuurhulp aan:
• een GROEN stuur geeft aan
dat de stuurhulp actief is
• een GRIJS stuur (zoals afgebeeld) geeft aan
dat de stuurhulp niet actief is.
9
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
||
RIJHULP
324
WAARSCHUWING
Pilot Assist is een hulpmiddel dat niet alle rij-
situaties, verkeers-, weers- en wegomstandig-
heden aankan.
Houd altijd rekening met de heersende ver-
keersomstandigheden en grijp in, wanneer
Pilot Assist geen adequate stuurassistentie
verleent of geen geschikte snelheid of geen
passend tijdsverschil aanhoudt.
Neem alle gedeelten over het systeem in de
gebruikershandleiding door voor informatie
over de systeembeperkingen die u moet ken-
nen alvorens het systeem te gebruiken.
Gebruik Pilot Assist alleen bij duidelijke mar-
keringen op de rijbaan aan weerszijden van
de rijstrook. Bij gebruik in andere situaties
bestaat het risico dat u op omringende obsta-
kels botst die het systeem niet kan detecte-
ren.
U bent altijd verantwoordelijk voor de bestu-
ring van de auto en voor het aanhouden van
een passende afstand en snelheid, ook bij
gebruik van Pilot Assist.
Pilot Assist regelt de snelheid door de stand van
de gasklep aan te passen en zo nodig af te rem-
men. Het is normaal dat de remmen zwakke
geluiden produceren, wanneer ze worden
gebruikt bij het aanpassen van de snelheid.
Pilot Assist probeert de snelheid op een soepele
manier te regelen. In situaties waarin krachtig
moet worden geremd moet u dan ook zelf te
remmen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij grote
snelheidsverschillen of als de voorligger krachtig
remt. Door beperkingen van de gecombineerde
camera en radarsensor is het mogelijk dat er
onverwacht of helemaal niet wordt geremd.
Pilot Assist streeft ernaar het door u ingestelde
tijdsverschil ten opzichte van voorliggers in
dezelfde rijstrook aan te houden. Als de radar-
sensor geen voorligger registreert, houdt de auto
in plaats daarvan de snelheid aan die op de
cruisecontrol werd ingesteld. Dit gebeurt ook als
de snelheid van de voorligger toeneemt en de
ingestelde snelheid overschrijdt.
Voor auto's met een automatische versnellings-
bak geldt:
Pilot Assist kan voorliggers volgen bij snelhe-
den van stilstand tot 200 km/h (125 mph).
Pilot Assist kan stuurhulp bieden bij snelhe-
den van om en nabij stilstand tot 140 km/h
(87 mph).
Voor auto's met een handgeschakelde versnel-
lingsbak geldt:
Pilot Assist kan voorliggers volgen bij snelhe-
den van 30 km/h (20 mph) tot 200 km/h
(125 mph).
Pilot Assist kan stuurhulp bieden bij snelhe-
den van 30 km/h (20 mph) tot 140 km/h
(87 mph).
WAARSCHUWING
Pilot Assist is geen systeem dat botsingen
voorkomt. Grijp zelf in zodra u merkt dat het
systeem een voorligger niet registreert.
Pilot Assist remt niet voor mensen, dieren,
obstakels, kleine voertuigen (zoals fietsen en
motorfietsen), lage aanhangwagens/trailers,
tegenliggers en langzaam rijdende of stil-
staande voorliggers.
Gebruik Pilot Assist niet in stadsverkeer, op
kruisingen, bij gladheid, hevige regen- of
sneeuwval of slecht zicht en evenmin op weg-
gedeelten met veel water of natte sneeuw, op
bochtige wegen, op op- en afritten of met een
aanhangwagen achter de auto.
BELANGRIJK
Laat het onderhoud van de onderdelen van
Pilot Assist over aan een werkplaats – geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
RIJHULP
}}
325
Overzicht
Bediening
Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies
9
.
Verhoogt de opgeslagen snelheid óf heracti-
veert Pilot Assist en hervat de opgeslagen
snelheid en het opgeslagen tijdsverschil
Activeert/deactiveert Pilot Assist
Schakelt over van Pilot Assist op adaptieve
cruisecontrol
Verlaagt de opgeslagen snelheid
Verhoogt de afstand tot de voorligger
Schakelt over van adaptieve cruisecontrol op
Pilot Assist
Verkleint de afstand tot de voorligger
Functiesymbool
Symbolen voor doelvoertuig plus tijdsverschil
ten opzichte van voorligger
Symbool voor geactiveerde/gedeactiveerde
stuurhulp
Bestuurdersdisplay
Snelheidsaanduidingen
9
.
Opgeslagen snelheid
Snelheid van de voorligger.
Actuele snelheid van uw auto.
Voor informatie over verschillende symboolcombi-
naties in uitlopende verkeerssituaties - zie de
rubriek "Symbolen en meldingen voor Pilot
Assist".
Waarschuwing bij een dreigende
aanrijding
Waarschuwingslampje voor Collision Warning onder aan
de voorruit
9
.
Pilot Assist gebruikt zo'n 40% van de capaciteit
van de bedrijfsrem. Als de auto harder moet wor-
den afgeremd dan Pilot Assist aankan en u remt
zelf niet bij, dan wordt u er met het waarschu-
wingslampje en een waarschuwingssignaal op
attent gemaakt dat u onmiddellijk moet ingrijpen.
N.B.
In de felle zon en bij gebruik van een zonne-
bril is de geprojecteerde informatie op de
voorruit mogelijk moeilijk te zien.
9
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
||
RIJHULP
* Optie/accessoire.
326
WAARSCHUWING
Pilot Assist waarschuwt alleen voor voertui-
gen die door de camera- en radareenheid zijn
ontdekt - daarom kan een waarschuwing uit-
blijven of met een bepaalde vertraging wor-
den doorgegeven. Wacht een waarschuwing
niet af, maar rem als dat nodig is.
Head-updisplay*
Symbool voor Collision Warning onder aan de voorruit
9
.
Bij een auto met een head-updisplay, wordt de
waarschuwing op de voorruit weergegeven met
een knipperend symbool.
N.B.
In de felle zon en bij gebruik van een zonne-
bril is de geprojecteerde informatie op de
voorruit mogelijk moeilijk te zien.
Gerelateerde informatie
Pilot Assist* activeren en starten (p. 326)
Snelheidsfuncties voor Pilot Assist* (p. 328)
Tijdsverschil instellen voor Pilot Assist*
(p. 329)
Van doelvoertuig veranderen en automatisch
remmen met Pilot Assist* (p. 332)
Pilot Assist deactiveren/heractiveren*
(p. 330)
Inhaalassistent bij de adaptieve cruisecon-
trol* of Pilot Assist* (p. 317)
Beperkingen van Pilot Assist* (p. 333)
Symbolen en meldingen voor Pilot Assist*
(p. 335)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 309)
Afstandswaarschuwing* (p. 306)
Head-updisplay* (p. 122)
Beperkingen van de radarsensor (p. 338)
Beperkingen van de camera (p. 346)
Pilot Assist* activeren en starten
Pilot Assist moet, om de snelheid en het tijdsver-
schil te kunnen regelen en stuurhulp te kunnen
bieden, eerst worden geactiveerd en vervolgens
worden gestart.
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
Om Pilot Assist te kunnen starten, is het vol-
gende vereist:
U moet de veiligheidsgordel om hebben en
het bestuurdersportier moet dichtstaan.
Er moet binnen een redelijke afstand een
voorligger (doelvoertuig) aanwezig zijn of de
9
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
RIJHULP
* Optie/accessoire.
327
actuele snelheid moet minimaal 15 km/h
(9 mph) zijn.
Voor auto's met een handgeschakelde ver-
snellingsbak: De snelheid moet minimaal
30 km/h (20 mph) bedragen.
Met de adaptieve cruisecontrol in stand-by:
1.
Druk op (6).
> In de stand-bystand verandert het sym-
bool
in Pilot Assist (8).
2.
Druk op de stuurknop
(2).
> Pilot Assist wordt gestart en de actuele
snelheid wordt opgeslagen en met cijfers
in het midden van de snelheidsmeter
weergegeven.
...of...
Met de adaptieve cruisecontrol gestart:
Druk op (6).
> Pilot Assist wordt gestart.
Alleen wanneer de kleur van
het stuursymbool (2) verandert
van GRIJS in GROEN, is de
stuurhulp van Pilot Assist
actief.
Alleen wanneer het afstands-
symbool een auto (1) boven het stuursymbool
aangeeft, regelt Pilot Assist het tijdsverschil en
opzichte van voorliggers.
Tegelijkertijd wordt een snel-
heidsinterval gemarkeerd.
De hogere snelheid is de opge-
slagen/gekozen snelheid en de
lagere snelheid is de snelheid
van de voorligger (het doelvoer-
tuig).
Handen aan het stuur
Pilot Assist werkt alleen, wanneer u de handen
aan het stuur houdt. Het systeem controleert dit
voortdurend. Als dit niet het geval is, wordt u mid-
dels een displaymelding aangespoord om de
auto actief te sturen. En als dat niet gebeurt,
klinkt tevens een akoestisch waarschuwingssig-
naal.
Als u dan nóg niet het stuurwiel beetpakt met uw
handen, gaat Pilot Assist stand-by staan. Vervol-
gens moet u Pilot Assist opnieuw starten met de
stuurknop
.
N.B.
Let op: de hulpfunctie Pilot Assist werkt
alleen als u de handen aan het stuur hebt.
Gerelateerde informatie
Pilot Assist* (p. 323)
Snelheidsfuncties voor Pilot Assist* (p. 328)
Tijdsverschil instellen voor Pilot Assist*
(p. 329)
Van doelvoertuig veranderen en automatisch
remmen met Pilot Assist* (p. 332)
Pilot Assist deactiveren/heractiveren*
(p. 330)
Inhaalassistent bij de adaptieve cruisecon-
trol* of Pilot Assist* (p. 317)
Beperkingen van Pilot Assist* (p. 333)
Symbolen en meldingen voor Pilot Assist*
(p. 335)
RIJHULP
* Optie/accessoire.
328
Snelheidsfuncties voor Pilot Assist*
Pilot Assist is in te stellen op verschillende snel-
heden.
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
U wijzigt de opgeslagen snelheid door kort of
lang op de stuurknop
(1) of - (3) te
drukken:
Bij iedere keer dat u de knop kort
indrukt past u de snelheid aan met
+/- 5 km/h (+/- 5 mph).
Houd de knop ingedrukt om de snel-
heid aan te passen met +/- 1 km/h
(+/- 1 mph) en laat los, wanneer de mar-
kering (4) op het bestuurdersdisplay bij
de gewenste snelheid staat.
> De laatst verrichte aanpassing wordt in
het geheugen opgeslagen.
Als de snelheid met het gaspedaal wordt ver-
hoogd voordat op de stuurknop
wordt
gedrukt, wordt de actuele rijsnelheid bij het druk-
ken op de knop opgeslagen, op voorwaarde dat u
bij het drukken op de knop uw voet op het gas-
pedaal houdt.
Wanneer u gas bijgeeft met het gaspedaal zoals
bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling onge-
wijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen
snelheid zodra u het gaspedaal loslaat.
Automatische versnellingsbak
Pilot Assist kan voorliggers volgen bij snelheden
van stilstand tot 200 km/h (125 mph).
Let erop dat 30 km/h (20 mph) de minimum-
snelheid is waarop Pilot Assist in te stellen is –
ook al kan het systeem een voorligger volgen tot
aan stilstand, is het kiezen/opslaan van een
lagere snelheid dan de genoemde 30 km/h
(20 mph) niet mogelijk.
De hoogst mogelijk snelheid die u kunt instellen
is 200 km/h (125 mph).
Handgeschakelde versnellingsbak
Pilot Assist kan voorliggers volgen bij snelheden
van 30 km/h (20 mph) tot 200 km/h (125 mph).
30 km/h (20 mph) is de minimumsnelheid
waarop Pilot Assist in te stellen is – 200 km/h
(125 mph) is de maximumsnelheid.
Gerelateerde informatie
Pilot Assist* (p. 323)
Pilot Assist* activeren en starten (p. 326)
Tijdsverschil instellen voor Pilot Assist*
(p. 329)
Van doelvoertuig veranderen en automatisch
remmen met Pilot Assist* (p. 332)
Pilot Assist deactiveren/heractiveren*
(p. 330)
Inhaalassistent bij de adaptieve cruisecon-
trol* of Pilot Assist* (p. 317)
Beperkingen van Pilot Assist* (p. 333)
Symbolen en meldingen voor Pilot Assist*
(p. 335)
RIJHULP
* Optie/accessoire.
329
Tijdsverschil instellen voor
Pilot Assist*
Voor Pilot Assist zijn diverse tijdsverschillen in te
stellen.
U kunt verschillende tijdsver-
schillen ten opzichte van voor-
liggers kiezen en deze worden
op het bestuurdersdisplay
weergegeven met 1–5 horizon-
tale streepjes – hoe meer
streepjes, hoe groter het tijds-
verschil. Eén streepje komt overeen met
zo'n 1 seconde ten opzichte van de voorligger en
5 streepjes komt overeen met zo'n 3 seconden.
N.B.
Wanneer op het bestuurdersdisplay het auto-
symbool met een stuur verschijnt, volgt Pilot
Assist een voorligger met het gekozen tijdver-
schil.
Wanneer alleen het autosymbool verschijnt, is
er binnen een redelijke afstand geen voorlig-
ger aanwezig.
Bedieningselementen voor het tijdsverschil.
Tijdsverschil verkleinen
Tijdsverschil vergroten
Afstandsindicatie
Druk op de stuurknop (1) of (2) om het tijds-
verschil te verkleinen of te vergroten.
> De afstandsindicatie (3) toont het actuele
tijdsverschil.
Om voorliggers soepel en comfortabel te kunnen
blijven volgen staat Pilot Assist in bepaalde situ-
aties aanzienlijke variaties in het tijdsverschil toe.
Zo vergroot Pilot Assist het tijdsverschil iets bij
lage snelheden (en korte tijden).
Let erop dat kleine tijdsverschillen u bij plotse-
linge wijzigingen in het verkeer minder tijd geven
om te reageren en in te grijpen.
N.B.
Houd alleen een volgtijd aan die niet in strijd
is met de geldende verkeersregels.
Als Pilot Assist bij activering niet lijkt te rea-
geren, kan dat komen doordat de volgtijd ten
opzichte van de voorligger een snelheidstoe-
name belet.
Hoe hoger de snelheid, hoe langer de volgaf-
stand in meters voor een bepaalde volgtijd.
Gerelateerde informatie
Pilot Assist* (p. 323)
Pilot Assist* activeren en starten (p. 326)
Snelheidsfuncties voor Pilot Assist* (p. 328)
Van doelvoertuig veranderen en automatisch
remmen met Pilot Assist* (p. 332)
Pilot Assist deactiveren/heractiveren*
(p. 330)
Inhaalassistent bij de adaptieve cruisecon-
trol* of Pilot Assist* (p. 317)
Beperkingen van Pilot Assist* (p. 333)
Symbolen en meldingen voor Pilot Assist*
(p. 335)
Afstandswaarschuwing* (p. 306)
RIJHULP
* Optie/accessoire.
330
Pilot Assist deactiveren/
heractiveren*
Pilot Assist is tijdelijk te deactiveren en stand-by
te zetten en vervolgens weer te activeren.
Pilot Assist deactiveren en stand-by
zetten
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
Om Pilot Assist tijdelijk uit te schakelen en
stand-by te zetten:
Druk op de stuurknop (2).
> Pilot Assist gaat stand-by staan – de kleur
van het symbool (8) op het bestuurders-
display verandert van WIT in GRIJS en de
kleur van de opgeslagen snelheid in het
midden van de snelheidsmeter verandert
van BEIGE in GRIJS.
...of...
Druk op (3).
> Pilot Assist wordt uitgeschakeld en scha-
kelt over naar de adaptieve cruisecontrol
in actieve stand.
In de stand-bystand krijgt u niet langer stuurad-
vies en moet u zelf de juiste snelheid en afstand
aanhouden.
Wanneer Pilot Assist in de stand-bystand staat
en uw auto een voorligger te dicht nadert, wordt
u in plaats daarvan gewaarschuwd voor het
geringe tijdsverschil door de afstandswaarschu-
wing (zie de link naar de rubriek "Afstandswaar-
schuwing" aan het eind van dit artikel).
Stand-by vanwege ingreep van bestuurder
Pilot Assist wordt tijdelijk gedeactiveerd en
stand-by gezet in de volgende gevallen:
u bedient het rempedaal
u zet de keuzehendel in stand N.
u hebt de richtingaanwijzers langer dan
1 minuut niet gebruikt.
u houdt meer dan 1 minuut lang een hogere
snelheid aan dan ingesteld.
u bedient het koppelingspedaal langer dan
zo'n 1 minuut – geldt voor auto's met een
handgeschakelde versnellingsbak.
Wanneer u gas bijgeeft met het gaspedaal zoals
bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling onge-
wijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen
snelheid zodra u het gaspedaal loslaat.
Bij gebruik van de richtingaanwijzers wordt de
stuurhulp van Pilot Assist tijdelijk uitgeschakeld.
Wanneer dat niet langer het geval is, wordt de
stuurhulp automatisch opnieuw geactiveerd als
de zijlijnen van de rijstrook nog steeds te detec-
teren zijn.
RIJHULP
* Optie/accessoire.
331
Automatische stand-bystand
Pilot Assist is afhankelijk van andere systemen
zoals de stabiliteitsregeling/antislipregeling ESC.
Als een van dergelijke andere systemen uitvalt,
wordt Pilot Assist automatisch uitgeschakeld.
Bij automatische deactivering klinkt een signaal
en op het bestuurdersdisplay verschijnt een mel-
ding. U moet in dat geval zelf ingrijpen om de
snelheid en afstand ten opzichte van de voorlig-
ger aan te passen.
Automatische deactivering is mogelijk in de vol-
gende gevallen:
u rijdt langzamer dan 5 km/h (3 mph) en
Pilot Assist kan niet registreren of de voorlig-
ger een stilstaand voertuig is of een object,
zoals een verkeersdrempel.
u rijdt langzamer dan 5 km/h (3 mph) en de
voorligger slaat af, zodat Pilot Assist geen
voorligger meer heeft om te volgen.
de snelheid daalt tot onder 30 km/h
(20 mph) – geldt alleen voor auto's met een
handgeschakelde versnellingsbak.
u houdt uw handen niet aan het stuurwiel
u opent het bestuurdersportier
u doet de veiligheidsgordel af
het motortoerental is te laag/hoog
de wielen verliezen hun grip op het wegdek
de remmen hebben een hoge temperatuur
de parkeerrem wordt geactiveerd
de gecombineerde camera en radarsensor
wordt afgedekt door sneeuw of zware regen-
val (blokkering cameralens/radarsignalen).
Pilot Assist heractiveren vanuit stand-
bystand
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
Druk op de stuurknop (1).
> De auto hervat de laatst opgeslagen snel-
heid.
N.B.
Nadat de snelheid weer met de stuurknop
is hervat, kan er een markante snelheids-
toename volgen.
Gerelateerde informatie
Pilot Assist* (p. 323)
Pilot Assist* activeren en starten (p. 326)
Snelheidsfuncties voor Pilot Assist* (p. 328)
Tijdsverschil instellen voor Pilot Assist*
(p. 329)
Van doelvoertuig veranderen en automatisch
remmen met Pilot Assist* (p. 332)
Inhaalassistent bij de adaptieve cruisecon-
trol* of Pilot Assist* (p. 317)
Beperkingen van Pilot Assist* (p. 333)
Symbolen en meldingen voor Pilot Assist*
(p. 335)
Afstandswaarschuwing* (p. 306)
RIJHULP
* Optie/accessoire.
332
Van doelvoertuig veranderen en
automatisch remmen met
Pilot Assist*
Pilot Assist kan bij auto's met een automatische
versnellingsbak op bepaalde snelheden van
doelvoertuig veranderen en remmen.
Van doelvoertuig veranderen
Als het actuele doelvoertuig plotseling afslaat, kan het
gebeuren dat een stilstaande voorligger het nieuwe
doelvoertuig wordt.
Wanneer Pilot Assist een rijdende voorligger
volgt bij snelheden onder 30 km/h, (20 mph)
van doelvoertuig verandert en een stilstaand
voertuig volgt, zal Pilot Assist voor het stilstaande
voertuig remmen.
WAARSCHUWING
Wanneer de Pilot Assist een rijdende voorlig-
ger volgt bij snelheden boven zo'n 30 km/h
(20 mph), van doelvoertuig verandert en ver-
volgens een stilstaand voertuig volgt, zal Pilot
Assist het stilstaande voertuig negeren en de
opgeslagen snelheid aanhouden.
U dient dan zelf in te grijpen en te rem-
men.
Automatische stand-bystand bij wijziging van
doelvoertuig
Pilot Assist wordt uitgeschakeld en stand-by
gezet:
wanneer u langzamer rijdt dan 5 km/h
(3 mph) en Pilot Assist niet kan registreren
of het doelobject een stilstaand voertuig is of
een ander object, zoals een verkeersdrempel.
wanneer u langzamer rijdt dan 5 km/h
(3 mph) en de voorligger afslaat, zodat Pilot
Assist geen voorligger meer heeft om te vol-
gen.
Automatische remfunctie
Bij korte stops tijdens filerijden of voor verkeers-
lichten wordt de functie automatisch hervat, als
de stop korter was dan zo'n 3 seconden. Duurt
het langer voordat een voorligger weer gaat rij-
den, dan wordt Pilot Assist stand-by met automa-
tische remfunctie gezet.
Pilot Assist kunt u op een van de volgende
manieren heractiveren:
Druk op de stuurknop
.
Trap het gaspedaal in.
> Pilot Assist hervat het volgen van de voor-
ligger als deze binnen
ongeveer 6 seconden vooruit begint te rij-
den.
N.B.
Pilot Assist kan de auto maximaal 5 minuten
stilhouden - daarna wordt de parkeerrem aan-
gezet, waarna de functie wordt uitgeschakeld.
Om Pilot Assist te kunnen heractiveren, moet
u eerst de parkeerrem lossen.
Annulering van automatische remfunctie
In bepaalde situaties wordt het automatisch rem-
men bij stilstand geannuleerd en wordt Pilot
Assist stand-by gezet. Dat betekent dat de rem-
men worden gelost en de auto mogelijk gaat rol-
len – u moet daarom ingrijpen en zelf remmen
om de auto stil te houden.
Dat is mogelijk in de volgende situaties:
u bedient het rempedaal
u zet de parkeerrem aan
u zet de keuzehendel in de stand P, N of R
u Pilot Assist stand-by zet.
RIJHULP
}}}}
* Optie/accessoire.
333
Automatische activering van de
parkeerrem
In bepaalde situaties wordt de parkeerrem aan-
gezet om te zorgen dat de auto blijft stilstaan.
Dit gebeurt als Pilot Assist de auto staande
houdt met behulp van de bedrijfsrem en:
u het bestuurdersportier opent of de veilig-
heidsgordel losmaakt
Pilot Assist de auto langer dan
ongeveer 5 minuten staande heeft gehouden
de remmen oververhit zijn geraakt
de motor wordt afgezet.
Gerelateerde informatie
Pilot Assist* (p. 323)
Pilot Assist* activeren en starten (p. 326)
Snelheidsfuncties voor Pilot Assist* (p. 328)
Tijdsverschil instellen voor Pilot Assist*
(p. 329)
Pilot Assist deactiveren/heractiveren*
(p. 330)
Inhaalassistent bij de adaptieve cruisecon-
trol* of Pilot Assist* (p. 317)
Beperkingen van Pilot Assist* (p. 333)
Symbolen en meldingen voor Pilot Assist*
(p. 335)
Beperkingen van Pilot Assist*
In bepaalde situaties gelden mogelijk beperkin-
gen voor de werking van Pilot Assist.
Pilot Assist is een hulpmiddel dat u in veel situ-
aties kan ondersteunen en helpen. U bent er
echter altijd zelf verantwoordelijk voor dat u een
veilige afstand aanhoudt ten opzichte van de
omgeving en dat u de juiste positie op de rijbaan
aanhoudt.
BELANGRIJK
In bepaalde situaties heeft de stuurassistentie
van Pilot Assist moeite om u op de juiste
manier te helpen of wordt de stuurassistentie
automatisch uitgeschakeld – in dat geval is
het advies om Pilot Assist niet te gebruiken.
Voorbeelden van dergelijke situaties:
de rijstrookmarkeringen zijn afgesleten,
ontbreken of kruisen elkaar.
de rijstrookindeling is niet duidelijk, bij-
voorbeeld wanneer de rijstroken worden
gesplitst of samengevoegd, bij afritten of
als er sprake is van meerdere sets weg-
markeringen.
er zijn randen of andere lijnen dan rijst-
rookmarkeringen aanwezig op of naast
de rijbaan, zoals trottoirbanden, naden of
reparaties in het oppervlak van de rijbaan,
randen van barrières, bermen of scherpe
schaduwen.
de rijstrook is smal of bochtig.
de rijstrook loopt over een top van een
helling of een verkeerdrempel.
het is slecht weer, met regen, (natte)
sneeuw of mist of verminderd zicht met
||
RIJHULP
* Optie/accessoire.
334
slechte lichtomstandigheden, tegenlicht,
een natte rijbaan et cetera.
Let er ook op dat Pilot Assist de volgende
beperkingen heeft:
Hoge trottoirbanden, barrières en tijde-
lijke wegversperringen (pylonen, andere
barrières et cetera) worden niet gedetec-
teerd. Ze kunnen ten onrechte worden
verward met rijstrookmarkeringen, zodat
het risico bestaat dat de auto in aanra-
king komt met dergelijke barrières. Het is
aan de bestuurder om voldoende afstand
te houden tot de genoemde barrières.
De gecombineerde radarsensor en
camera heeft onvoldoende capaciteit om
alle aanwezige objecten en obstakels in
het verkeer te ontdekken, zoals kuilen,
stilstaande obstakels of voorwerpen die
de route geheel of gedeeltelijk blokkeren.
Pilot Assist "ziet" voetgangers, dieren en
dergelijke niet.
De aanbevolen stuuringreep is in sterkte
beperkt, wat inhoudt dat het systeem u
niet altijd kan helpen de auto zo te sturen
dat deze binnen de rijstrook blijft.
U kunt actuele stuuringrepen van Pilot Assist
altijd corrigeren of aanpassen en zelf het stuur in
de gewenste stand draaien.
Steile wegen en/of zware belading
Let erop dat Pilot Assist in eerste instantie
bestemd is voor gebruik tijdens ritten op vlakke
weggedeelten. Het systeem heeft mogelijk
moeite om de juiste afstand ten opzichte van
voorliggers aan te houden bij ritten op steile aflo-
pende wegen – blijf dan extra alert en rem zo
nodig zelf. Maak geen gebruik van Pilot Assist bij
een zware belading of wanneer er een aanhanger
achter de auto hangt.
Overig
U kunt
Off Road niet kiezen, wanneer Pilot
Assist is geactiveerd.
N.B.
De functie maakt gebruik van de camera-een-
heid van de auto, die een aantal algemene
beperkingen heeft, zie hoofdstuk 'Beperkin-
gen van de camera-eenheid'.
N.B.
De functie maakt gebruik van de radareen-
heid van de auto, die een aantal algemene
beperkingen heeft, zie hoofdstuk 'Beperkin-
gen van de radareenheid'.
Gerelateerde informatie
Pilot Assist* (p. 323)
Pilot Assist* activeren en starten (p. 326)
Snelheidsfuncties voor Pilot Assist* (p. 328)
Tijdsverschil instellen voor Pilot Assist*
(p. 329)
Van doelvoertuig veranderen en automatisch
remmen met Pilot Assist* (p. 332)
Pilot Assist deactiveren/heractiveren*
(p. 330)
Inhaalassistent bij de adaptieve cruisecon-
trol* of Pilot Assist* (p. 317)
Symbolen en meldingen voor Pilot Assist*
(p. 335)
Beperkingen van de camera (p. 346)
Beperkingen van de radarsensor (p. 338)
RIJHULP
}}
* Optie/accessoire.
335
Symbolen en meldingen voor
Pilot Assist*
Op het bestuurdersdisplay en/of head-updis-
play* kunnen enkele symbolen en meldingen ver-
schijnen ten aanzien van Pilot Assist.
Hier volgen enkele voorbeelden
10
.
Op de voorgaande afbeelding
11
ziet u dat Pilot
Assist is ingesteld op het aanhouden van een
snelheid van 110 km/h en dat er geen voorlig-
gers zijn die het systeem kan volgen.
Pilot Assist geeft geen stuurhulp, omdat het de
zijlijnen van de rijstrook niet detecteren.
Op de voorgaande afbeelding
11
ziet u dat Pilot
Assist is ingesteld op het aanhouden van een
snelheid van 110 km/h en dat het systeem voor-
liggers volgt die op dezelfde snelheid rijden.
Pilot Assist geeft geen stuurhulp, omdat het de
zijlijnen van de rijstrook niet detecteren.
Op de voorgaande afbeelding
11
ziet u dat Pilot
Assist is ingesteld op het aanhouden van een
snelheid van 110 km/h en dat het systeem voor-
liggers volgt die op dezelfde snelheid rijden.
Pilot Assist geeft nu stuurhulp, omdat het de zijlij-
nen van de rijstrook kan detecteren.
10
Op de onderstaande voorbeeldafbeeldingen informeert het RSI (Road Sign Information) u dat de maximumsnelheid 130 km/h bedraagt.
11
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
||
RIJHULP
* Optie/accessoire.
336
Op de voorgaande afbeelding
11
ziet u dat Pilot
Assist is ingesteld op het aanhouden van een
snelheid van 110 km/h en dat er geen voorlig-
gers zijn die het systeem kan volgen.
En Pilot Assist geeft in dit geval stuurhulp, omdat
het de zijlijnen van de rijstrook kan detecteren.
Gerelateerde informatie
Pilot Assist* (p. 323)
Pilot Assist* activeren en starten (p. 326)
Snelheidsfuncties voor Pilot Assist* (p. 328)
Tijdsverschil instellen voor Pilot Assist*
(p. 329)
Van doelvoertuig veranderen en automatisch
remmen met Pilot Assist* (p. 332)
Pilot Assist deactiveren/heractiveren*
(p. 330)
Inhaalassistent bij de adaptieve cruisecon-
trol* of Pilot Assist* (p. 317)
Beperkingen van Pilot Assist* (p. 333)
Verkeersbordinformatie* (p. 367)
Radarsensor
De radarsensor wordt door meerdere rijhulpsys-
temen gebruikt en heeft tot taak om andere voer-
tuigen te detecteren.
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
De radarsensor wordt gebruikt voor de volgende
systemen:
Afstandswaarschuwing*
Adaptieve cruisecontrol*
Pilot Assist*
City Safety
Bij modificatie van de radarsensor is het mogelijk
dat het gebruik ervan onwettig wordt.
11
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
RIJHULP
* Optie/accessoire.
337
Gerelateerde informatie
Beperkingen van de radarsensor (p. 338)
Typegoedkeuring voor radarsensoren
(p. 342)
Afstandswaarschuwing* (p. 306)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 309)
Pilot Assist* (p. 323)
City Safety (p. 349)
RIJHULP
338
Beperkingen van de radarsensor
De radarsensor kent een aantal beperkingen, die
ook beperkingen met zich meebrengen voor de
functies die gebruik maken van de eenheid.
Geblokkeerde eenheid
Houd het gemarkeerde gebied vrij van stickers, voorwer-
pen, zonnefilm et cetera
12
.
De radarsensor zit aan de binnenkant op het
bovenste deel van de voorruit, samen met de
camera van de auto.
BELANGRIJK
Plaats, plak of monteer niets aan de buiten-
of binnenkant van de voorruit, vóór of rond de
camera- en radareenheid - dat kan de op de
camera en radar gebaseerde functies versto-
ren.
Dit kan er tevens toe leiden dat functies wor-
den gereduceerd, volledig worden uitgescha-
keld of niet goed reageren.
Als op het bestuurdersdisplay dit sym-
bool en de melding
Voorruitsensor
Sensor afgedekt, zie handleiding
verschijnen, betekent dit dat de
gecombineerde camera en radarsensor geen
voorliggers kan ontdekken.
In de volgende tabel staan voorbeelden van
mogelijke oorzaken van het verschijnen van de
melding en passende maatregelen:
Oorzaak Maatregel
Het voorruitoppervlak vóór de gecombineerde camera en radarsensor is vuil
of bedekt met sneeuw of ijs.
Ontdoe het voorruitoppervlak vóór de gecombineerde camera en radarsensor
van vuil, sneeuw en ijs.
Dichte mist en zware regen- of sneeuwval blokkeren de radarsignalen of het
zicht van de camera.
Valt niets aan te doen. Bij hevige neerslag werkt de eenheid soms niet.
12
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
RIJHULP
}}
339
Oorzaak Maatregel
De radarsignalen of het zicht van de camera worden gehinderd door opspat-
tend water en opdwarrelende sneeuw van het wegdek.
Valt niets aan te doen. Op weggedeelten met een dikke laag water of
sneeuw werkt de eenheid soms niet.
Er is vuil tussen de binnenkant van de voorruit en de gecombineerde camera
en radarsensor gekomen.
Bezoek een werkplaats om de binnenkant van de voorruit achter de behui-
zing van de eenheid te laten reinigen. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-
werkplaats.
N.B.
Houd het voorruitoppervlak vóór de camera-
en radareenheid schoon.
Rijsnelheid
De radarsensor heeft veel meer moeite om een
voorligger te ontdekken als:
de snelheid van de voorligger veel afwijkt van
die van uw eigen auto
Beperkt blikveld
De radarsensor heeft een beperkt blikveld. In
bepaalde gevallen wordt een voorligger niet ont-
dekt of later dan verwacht.
Het blikveld van de radarsensor.
Soms kan de radarsensor een voorligger op
korte afstand pas laat registreren, bijvoor-
beeld als een inhalend voertuig invoegt tus-
sen u en uw voorligger.
Ook kleine voertuigen, zoals motorfietsen of
voertuigen die niet in het midden van de rijst-
rook rijden, kunnen onopgemerkt blijven.
In bochten kan de radarsensor op het ver-
keerde voertuig reageren of een eerder
opgemerkt voertuig uit het zicht verliezen.
||
RIJHULP
340
Lage aanhangers
Lage aanhanger in radarschaduw.
Ook lage aanhangers ontdekt de radarsensor
soms alleen met grote moeite of helemaal niet -
u moet daarom extra voorzichtig zijn als er een
lage aanhanger achter de voorligger hangt en de
adaptieve cruisecontrol of Pilot Assist actief is.
Hoge temperaturen
Bij zeer hoge temperaturen in het interieur zal de
gecombineerde camera en radarsensor na het
starten van de motor mogelijk tijdelijk worden uit-
geschakeld gedurende zo'n 15 minuten om de
elektronica te beschermen. Als de temperatuur
voldoende gedaald is, wordt de gecombineerde
camera en radarsensor automatisch weer opge-
start.
Beschadigde voorruit
BELANGRIJK
Als het voorruitoppervlak vóór een van beide
"ogen" van de gecombineerde camera en
radarsensor barsten, krassen of steenslag-
schade vertoont van ca. 0,5 × 3,0 mm (of gro-
ter), neem dan contact op met een werkplaats
om de voorruit te laten vervangen. Geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Als u niets doet, presteren de rijhulpsystemen
die gebruik maken van de gecombineerde
camera en radarsensor mogelijk minder goed.
Dit kan er tevens toe leiden dat functies wor-
den gereduceerd, volledig worden uitgescha-
keld of niet goed reageren.
Om te voorkomen dat de rijhulpsystemen die
van de radarsensor gebruik maken, helemaal
niet, onjuist of in beperkte mate werken, geldt
tevens het volgende:
Volvo adviseert u scheurtjes, krassen of
sterren in het gebied vóór de gecombi-
neerde camera en radarsensor niet te
repareren, maar de complete voorruit te
vervangen.
Neem alvorens de voorruit te laten ver-
vangen contact op met een erkende
Volvo-werkplaats om te controleren of de
juiste voorruit wordt besteld en gemon-
teerd.
Monteer bij vervanging van de ruitenwis-
sers hetzelfde type of een ander type,
door Volvo goedgekeurde ruitenwissers.
BELANGRIJK
Bij het vervangen van de voorruit moet de
camera- en radareenheid in de werkplaats
opnieuw worden gekalibreerd om de werking
van alle op de camera en radar gebaseerde
systemen van de auto te garanderen. Geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Onderhoud
De gecombineerde radarsensor en camera werkt
alleen naar behoren wanneer u vuil, ijs en
sneeuw van de voorruit ervoor verwijdert en u dit
deel regelmatig reinigt met water en autosham-
poo.
N.B.
Als vuil, ijs en sneeuw de camera- en radar-
eenheid bedekken, neemt de functie af en
kan meten onmogelijk worden gemaakt.
Dit kan er tevens toe leiden dat functies wor-
den gereduceerd, volledig worden uitgescha-
keld of niet goed reageren.
RIJHULP
* Optie/accessoire.
341
Gerelateerde informatie
Radarsensor (p. 336)
Beperkingen van de camera (p. 346)
Beperkingen van afstandswaarschuwing*
(p. 308)
Beperkingen van de adaptieve cruisecontrol*
(p. 319)
Beperkingen van City Safety (p. 356)
Pilot Assist* (p. 323)
RIJHULP
342
Typegoedkeuring voor
radarsensoren
De typegoedkeuringen voor de radarsensoren
van de auto staan in de volgende tabel.
Markt
ACC
A
BLIS
B
Symbool Typegoedkeuring
Brazilië
Este equipamento opera em caráter secundário, isto é, não tem direito à proteção contra
interferência prejudicial, mesmo de estações do mesmo tipo, e não pode causar
interferência a sistemas operando em caráter primário.
Modelo: L2C0055TR
1500-15-8065
EAN: 07897843840978
Modelo: L2C0054TR
4122-14-8645
EAN: (01)07897843840855
Europa
Hereby, Delphi Electronics & Safety declares that L2C0054TR / L2C0055TR are in
compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive
1999/5/EC. The Declaration of Conformity may be consulted at Delphi Electronics &
Safety / 2151 E. Lincoln Road / Kokomo, Indiana 46902 USA
Verenigde Arabische
Emiraten
TRA
REGISTERED No: ER37536/15
DEALER No: DA37380/15
TRA
REGISTERED No: ER37357/15
DEALER No: DA37380/15
RIJHULP
}}
343
Markt
ACC
A
BLIS
B
Symbool Typegoedkeuring
Indonesië
37295/POSTEL/2014
4927
38806/SDPPI/2015
4927
Jordanië
Type Approval No.: TRC/LPD/2014/255
Equipment Type: Low Power Device (LPD)
Type Approval No.: TRC/LPD/2015/3
Equipment Type: Low Power Device (LPD)
Korea
Certification No.
MSIP-CMI- DPH-L2C0054TR
Certification No.
MSIP-CMI-DPH-L2C0055TR
Marokko
AGREE PAR L’ANRT MAROC
NUMÉRO D’AGRÉMENT: MR 9929 ANRT 2014
DATE D’AGRÉMENT: 26/12/2014
Moldavië
1024
||
RIJHULP
* Optie/accessoire.
344
Markt
ACC
A
BLIS
B
Symbool Typegoedkeuring
Singapore
Complies with IDA Standards DA105753
Zuid-Afrika
TA-2014/1824
APPROVED
TA-2014/2390
APPROVED
Taiwan
CCAB15LP0560T3
CCAB15LP0680T0
A
ACC = Adaptive Cruise Control
B
BLIS = Blind Spot Information
Gerelateerde informatie
Radarsensor (p. 336)
Beperkingen van de radarsensor (p. 338)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 309)
Blind Spot Information* (p. 360)
RIJHULP
* Optie/accessoire.
345
Camera
De camera wordt gebruikt door meerdere rij-
hulpsystemen en heeft tot taak om bijvoorbeeld
de zijlijnen van de weg of verkeersborden te
detecteren.
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
De camera wordt gebruikt voor de volgende sys-
temen:
Adaptieve cruisecontrol*
Rijbaanassistent*
Driver Alert Control*
Pilot Assist*
City Safety
Bescherming bij bermongevallen Run-off
Mitigation
Verkeersbordinformatie*
Automatisch groot licht*
Gerelateerde informatie
Beperkingen van de camera (p. 346)
Adaptieve cruisecontrol* (p. 309)
Rijbaanassistent (p. 374)
Driver Alert Control (p. 371)
Pilot Assist* (p. 323)
City Safety (p. 349)
Bescherming bij bermongevallen Run-off
Mitigation (p. 379)
Verkeersbordinformatie* (p. 367)
Groot licht activeren/deactiveren (p. 150)
RIJHULP
346
Beperkingen van de camera
De camera kent een aantal beperkingen, die ook
beperkingen met zich meebrengen voor de sys-
temen die gebruik maken van de eenheid.
Beperkt zicht
De camera kent ongeveer dezelfde beperkingen
als het menselijk oog. Dit houdt in dat hij minder
goed "ziet" bij hevige regen- of sneeuwval, in
dichte mist of in dikke stofwolken of stuifsneeuw.
In dergelijke omstandigheden kunnen functies
die gebruik maken van de camera grote beper-
kingen ondervinden of tijdelijk gedeactiveerd
worden.
Fel tegenlicht, reflecties op het wegdek,
besneeuwde of beijzelde wegen, verontreinigde
en onduidelijke rijstrookmarkeringen kunnen aan-
leiding geven tot grote beperkingen voor de sys-
temen die van de camera gebruik maken om bij-
voorbeeld het wegdek af te tasten en andere
voertuigen, fietsers, voetgangers en grotere die-
ren te ontdekken.
Geblokkeerde eenheid
Houd het gemarkeerde gebied vrij van stickers, voorwer-
pen, zonnefilm et cetera
13
.
De camera zit aan de binnenkant op het boven-
ste deel van de voorruit, samen met de radarsen-
sor van de auto.
BELANGRIJK
Plaats, plak of monteer niets aan de buiten-
of binnenkant van de voorruit, vóór of rond de
camera- en radareenheid - dat kan de op de
camera en radar gebaseerde functies versto-
ren.
Dit kan er tevens toe leiden dat functies wor-
den gereduceerd, volledig worden uitgescha-
keld of niet goed reageren.
Als op het bestuurdersdisplay dit sym-
bool en de melding
Voorruitsensor
Sensor afgedekt, zie handleiding
verschijnen, betekent dit dat de
gecombineerde camera en radarsensor geen
voorliggers kan ontdekken.
In de volgende tabel staan voorbeelden van
mogelijke oorzaken van het verschijnen van de
melding en passende maatregelen:
Oorzaak Maatregel
Het voorruitoppervlak vóór de gecombineerde camera en radarsensor is
vuil of bedekt met sneeuw of ijs.
Ontdoe het voorruitoppervlak vóór de gecombineerde camera en radarsensor van
vuil, sneeuw en ijs.
Dichte mist en zware regen- of sneeuwval blokkeren de radarsignalen
of het zicht van de camera.
Valt niets aan te doen. Bij hevige neerslag werkt de eenheid soms niet.
13
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
RIJHULP
}}
347
Oorzaak Maatregel
De radarsignalen of het zicht van de camera worden gehinderd door
opspattend water en opdwarrelende sneeuw van het wegdek.
Valt niets aan te doen. Op weggedeelten met een dikke laag water of sneeuw
werkt de eenheid soms niet.
Er is vuil tussen de binnenkant van de voorruit en de gecombineerde
camera en radarsensor gekomen.
Bezoek een werkplaats om de binnenkant van de voorruit achter de behuizing van
de eenheid te laten reinigen. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Fel tegenlicht Valt niets aan te doen. In betere lichtomstandigheden wordt de camera automa-
tisch opnieuw geactiveerd.
N.B.
Houd het voorruitoppervlak vóór de camera-
en radareenheid schoon.
Hoge temperaturen
Bij zeer hoge temperaturen in het interieur zal de
gecombineerde camera en radarsensor na het
starten van de motor mogelijk tijdelijk worden uit-
geschakeld gedurende zo'n 15 minuten om de
elektronica te beschermen. Als de temperatuur
voldoende gedaald is, wordt de gecombineerde
camera en radarsensor automatisch weer opge-
start.
Beschadigde voorruit
BELANGRIJK
Als het voorruitoppervlak vóór een van beide
"ogen" van de gecombineerde camera en
radarsensor barsten, krassen of steenslag-
schade vertoont van ca. 0,5 × 3,0 mm (of gro-
ter), neem dan contact op met een werkplaats
om de voorruit te laten vervangen. Geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Als u niets doet, presteren de rijhulpsystemen
die gebruik maken van de gecombineerde
camera en radarsensor mogelijk minder goed.
Dit kan er tevens toe leiden dat functies wor-
den gereduceerd, volledig worden uitgescha-
keld of niet goed reageren.
Om te voorkomen dat de rijhulpsystemen die
van de radarsensor gebruik maken, helemaal
niet, onjuist of in beperkte mate werken, geldt
tevens het volgende:
Volvo adviseert u scheurtjes, krassen of
sterren in het gebied vóór de gecombi-
neerde camera en radarsensor niet te
repareren, maar de complete voorruit te
vervangen.
Neem alvorens de voorruit te laten ver-
vangen contact op met een erkende
Volvo-werkplaats om te controleren of de
juiste voorruit wordt besteld en gemon-
teerd.
Monteer bij vervanging van de ruitenwis-
sers hetzelfde type of een ander type,
door Volvo goedgekeurde ruitenwissers.
||
RIJHULP
* Optie/accessoire.
348
BELANGRIJK
Bij het vervangen van de voorruit moet de
camera- en radareenheid in de werkplaats
opnieuw worden gekalibreerd om de werking
van alle op de camera en radar gebaseerde
systemen van de auto te garanderen. Geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Onderhoud
De gecombineerde radarsensor en camera werkt
alleen naar behoren wanneer u vuil, ijs en
sneeuw van de voorruit ervoor verwijdert en u dit
deel regelmatig reinigt met water en autosham-
poo.
N.B.
Als vuil, ijs en sneeuw de camera- en radar-
eenheid bedekken, neemt de functie af en
kan meten onmogelijk worden gemaakt.
Dit kan er tevens toe leiden dat functies wor-
den gereduceerd, volledig worden uitgescha-
keld of niet goed reageren.
Gerelateerde informatie
Camera (p. 345)
Beperkingen van de radarsensor (p. 338)
Rijbaanassistent (p. 374)
Beperkingen van Driver Alert Control
(p. 373)
Beperkingen van Pilot Assist* (p. 333)
Beperkingen van City Safety (p. 356)
Beperkingen van Verkeersbordinformatie*
(p. 371)
RIJHULP
}}
349
City Safety
City Safety waarschuwt u met visuele, haptische
en akoestische signalen voor voetgangers, fiet-
sers, grotere dieren en voorliggers – de auto
remt automatisch als u niet zelf binnen een rede-
lijke tijd reageert.
Locatie gecombineerde camera en radarsensor
14
.
City Safety kan een aanrijding voorkomen of de
impactsnelheid verlagen.
City Safety is een hulpmiddel dat bedoeld is om u
te waarschuwen, wanneer het gevaar bestaat dat
u op een voetganger, een fietser, een groter dier
of een voorligger botst.
City Safety kan u helpen een botsing te voorko-
men tijdens filerijden en dergelijke, waarbij plot-
selinge wijzigingen in het verkeer vóór u gekop-
peld aan onoplettendheid tot bijna-ongelukken
kunnen leiden.
Het systeem helpt u door automatisch te rem-
men, wanneer het gevaar voor een botsing met
een voorligger reëel is en u zelf niet snel genoeg
remt en/of uitwijkt.
City Safety start een korte, krachtige remma-
noeuvre en zorgt er normaliter voor dat u net
achter uw voorligger tot stilstand komt. Voor veel
bestuurders die dit niet gewend zijn is een derge-
lijke remmanoeuvre onprettig.
City Safety wordt geactiveerd in situaties waar u
eigenlijk al veel eerder had moeten remmen,
zodat de functie niet altijd uitkomst biedt.
City Safety is erop gebouwd om zo laat mogelijk
geactiveerd te worden om onnodige ingrepen te
voorkomen.
U en eventuele passagiers zullen normaal alleen
merken dat City Safety actief is, wanneer een
botsing dreigt.
City Safety kan een botsing met een voorligger of
fietser voorkomen door een verlaging van de
snelheid tot 50 km/h (30 mph). Voor voetgan-
gers kan City Safety de snelheid verlagen met
maximaal 45 km/h (28 mph).
Bij een snelheidsverschil groter dan 50 km/h
(30 mph) of 45 km/h (28 mph) kan City Safety
door automatische remingrepen een botsing niet
geheel voorkomen, maar wel de gevolgen ervan
beperken.
Bij gevaar voor een botsing met groot wild kan
City Safety de rijsnelheid verlagen tot 15 km/h
(9 mph). De remingreep voor groot wild is in eer-
ste instantie bedoeld om de botskrachten bij
hogere snelheden te beperken. De remingreep is
het effectiefst op snelheden hoger dan 70 km/h
(43 mph) en minder effectief op lage snelheden.
14
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
||
RIJHULP
350
WAARSCHUWING
City Safety is een hulpmiddel en werkt niet in
alle rijsituaties en verkeers-, weers- en weg-
omstandigheden.
Er wordt alleen gewaarschuwd, wanneer het
risico van een botsing groot is. Deze para-
graaf plus de paragraaf "Beperkingen van City
Safety" informeren over de beperkingen die u
als bestuurder moet kennen, voordat u City
Safety gebruikt.
Er wordt niet gewaarschuwd noch geremd
voor voetgangers en fietsers bij een rijsnel-
heid hoger dan 70 km/h (43 mph).
De Auto Brake van City Safety kan een bot-
sing geheel voorkomen of de botssnelheid
verlagen. Bedien voor een maximale remwer-
king altijd het rempedaal – ook al wordt er
automatisch geremd.
City Safety triggert geen automatische remin-
grepen bij krachtig optrekken.
Als bestuurder bent u er altijd verantwoorde-
lijk voor om de juiste afstand en snelheid aan
te houden – wacht nooit af totdat Collision
Warning of City Safety ingrijpt.
Marktbeperking
City Safety is niet in alle landen beschikbaar. Als
City Safety niet in het menu van het middendis-
play voor
Instellingen voorkomt, zit dit systeem
niet op de auto.
Zoekpad in hoofdmenu:
Instellingen My Car
IntelliSafe
Overzicht
Functie-overzicht
14
.
Audiovisueel waarschuwingssignaal bij
gevaar voor een botsing
Afstandsmeting met gecombineerde camera
en radarsensor
City Safety vervult drie functies in de volgende
volgorde:
1. Collision Warning
2. Brake Support
3. Auto Brake
Collision Warning
Eerst wordt u gewaarschuwd voor een dreigende
aanrijding.
City Safety kan voetgangers, fietsers of voertui-
gen voor uw auto ontdekken, die stilstaan of in
dezelfde richting als u rijden. City Safety kan
tevens voetgangers, fietsers of grote dieren ont-
dekken, die het pad van uw auto kruisen.
Bij gevaar voor een aanrijding met een voetgan-
ger, fietser, groter dier of een voertuig en met
voertuigen als beschreven in het artikel "City
Safety bij kruisend verkeer" wordt uw aandacht
getrokken met een rood knipperend waarschu-
wingssymbool, een akoestisch signaal en een
haptische waarschuwing in de vorm van rempe-
daaltrilling. Bij lagere snelheden, krachtig afrem-
men door de bestuurder of het geven van gas
wordt geen haptische waarschuwing verstrekt.
De intensiteit van de rempedaaltrilling is afhanke-
lijk van de rijsnelheid.
Brake Support
Als het gevaar voor een aanrijding na de Collision
Warning verder is toegenomen, treedt de Brake
Support in werking.
Brake Support helpt u bij het remmen, als het
systeem ervan uitgaat dat de remmanoeuvre
alleen niet voldoende is om een botsing te voor-
komen.
14
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
RIJHULP
}}
351
Auto Brake
In allerlaatste instantie wordt de automatische
remfunctie geactiveerd.
Als u in deze fase nog steeds niet aan een uit-
wijkmanoeuvre bent begonnen en er een aanrij-
ding dreigt, wordt er automatisch geremd, onge-
acht of u zelf remt of niet. De auto wordt daarbij
maximaal afgeremd om de botssnelheid te
beperken of zoveel als nodig is om een aanrijding
te voorkomen.
Bij activering van de automatische remfunctie
worden mogelijk ook de gordelspanners geacti-
veerd. Zie voor meer informatie onder "Gordel-
spanners".
Auto Brake kan in bepaalde situaties de remin-
greep met lichter remmen beginnen en vervol-
gens overgaan op de volledige remwerking.
Wanneer City Safety een botsing met een stil-
staand obstakel heeft voorkomen, blijft de auto
stilstaan totdat u bepaalde actie onderneemt. Als
de auto wordt afgeremd wegens een langzamer
rijdende voorligger, wordt uw snelheid afgestemd
op die van de voorligger.
U kunt een remingreep altijd afbreken hard op
het gaspedaal te trappen.
N.B.
Als City Safety remt, gaan de remlichten
branden.
Wanneer City Safety ingrijpt en remt, verschijnt
op het bestuurdersdisplay de melding dat het
systeem actief is/was.
WAARSCHUWING
Gebruik City Safety niet om uw rijgedrag aan
te passen – als u er blind op vertrouwt dat
City Safety remt, raakt u vroeg of laat betrok-
ken bij een botsing.
Gerelateerde informatie
Waarschuwingsafstand instellen voor City
Safety (p. 351)
Obstakeldetectie met City Safety (p. 352)
City Safety bij ontoereikende uitwijkma-
noeuvre (p. 355)
City Safety bij kruisend verkeer (p. 354)
Beperkingen van City Safety (p. 356)
Meldingen voor City Safety (p. 358)
Gordelspanners (p. 65)
Waarschuwingsafstand instellen
voor City Safety
City Safety is altijd actief, maar het is wel moge-
lijk om een waarschuwingsafstand te kiezen voor
het systeem.
N.B.
City Safety is niet uit te schakelen, maar
wordt bij het starten van de motor/elektrische
aandrijving automatisch geactiveerd en blijft
vervolgens actief tot u de motor/elektrische
aandrijving uitschakelt.
De waarschuwingsafstand bepaalt de gevoelig-
heid van het systeem en geeft aan bij welke
afstand de visuele, akoestische en haptische
waarschuwing moeten worden geactiveerd.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car IntelliSafe.
3.
Kies onder
Waarschuwing City Safety voor
Laat, Normaal of Vroeg voor het instellen
van de gewenste waarschuwingsafstand.
Als de instelling
Vroeg te vaak tot waarschuwin-
gen leidt (wat in bepaalde situaties als hinderlijk
kan worden ervaren), kunt u de waarschuwingsaf-
stand
Normaal of Laat gebruiken.
Als u vindt dat er te vaak wordt gewaarschuwd en
de signalen als storend ervaart, kunt u de waar-
||
RIJHULP
352
schuwingsafstand verkleinen. Het systeem waar-
schuwt dan minder snel en minder vaak.
Waarschuwingsafstand Laat mag alleen in uit-
zonderingsgevallen worden gebruikt, zoals bij
dynamisch rijden.
N.B.
City Safety waarschuwt u bij gevaar voor een
botsing, maar de functie is niet in staat uw
reactietijd te verkorten.
Wanneer de waarschuwingsafstand is inge-
steld op
Vroeg, worden de waarschuwingen
eerder gegeven. Dit kan ertoe leiden dat de
waarschuwingen vaker worden gegeven dan
bij de waarschuwingsafstand Normaal.
N.B.
Ook als u de waarschuwingsafstand hebt
ingesteld op
Vroeg, kunnen de waarschuwin-
gen voor uw gevoel soms laat worden afge-
geven, bijvoorbeeld bij grote snelheidsver-
schillen of als de voorligger krachtig remt.
N.B.
Waarschuwingen via de richtingaanwijzers
voor de Rear Collision Warning worden
gedeactiveerd, als de waarschuwingsafstand
voor de Collision Warning in City Safety is
ingesteld op het laagste niveau "
Laat".
De functies 'gordels spannen' en 'remmen'
zijn echter nog steeds actief.
WAARSCHUWING
Geen enkel automatisch systeem kan in alle
situaties een 100 % feilloze werking garande-
ren. Test City Safety daarom nooit uit op men-
sen, dieren of voertuigen – dat kan namelijk
tot ernstig letsel/ernstige schade en levens-
gevaarlijke situaties leiden.
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 349)
Obstakeldetectie met City Safety
De obstakels die City Safety kan detecteren, zijn
voertuigen, fietsers, grotere dieren en voetgan-
gers.
Voertuig
City Safety detecteert de meeste voertuigen die
stilstaan of in dezelfde richting rijden als u en de
voertuigen die beschreven staan in "City Safety
bij kruisend verkeer".
City Safety kan voertuigen in het donker alleen
detecteren, wanneer de voor- en achterlichten
van deze voertuigen werken en duidelijk waar-
neembaar branden.
Fietser
Ideaalvoorbeeld van wat City Safety als een fietser
beschouwt – met herkenbare lichaams- en fietscontou-
ren.
RIJHULP
}}
353
Voor optimale prestaties van het systeem moet
de systeemfunctie die verantwoordelijk is voor
identificatie van fietsers zo uniform mogelijke
informatie over de lichaams- en fietscontouren
ontvangen – wat inhoudt dat kenmerkende
(lichaams-)delen zoals fiets, hoofd, armen, schou-
ders, benen, borstkas en buik moeten kunnen
worden waargenomen evenals een bewegingspa-
troon dat voor fietsers als normaal te beschou-
wen is.
Het systeem kan fietsers niet ontdekken, als de
systeemcamera grote delen van het lichaam van
de fietser of van zijn/haar fiets niet kan waarne-
men.
Het systeem kan alleen volwassen fietsers ont-
dekken die op fietsen voor volwassenen zitten.
WAARSCHUWING
City Safety is slechts een hulpmiddel dat niet
altijd alle fietsers kan detecteren en bijvoor-
beeld moeite heeft met:
slechts gedeeltelijk zichtbare fietsers;
fietsers in kleding die de lichaamscontou-
ren verhult;
fietsen waarop grote voorwerpen worden
vervoerd.
U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u
de auto op de juiste wijze bestuurt en vol-
doende afstand houdt, afhankelijk van de rij-
snelheid.
Voetganger
Ideaalvoorbeelden van wat het systeem als voetgangers
met herkenbare lichaamscontouren beschouwt.
Voor optimale prestaties van het systeem moet
de systeemfunctie die verantwoordelijk is voor
identificatie van voetgangers zo uniform moge-
lijke informatie over de lichaamscontouren ont-
vangen – wat inhoudt dat kenmerkende
lichaamsdelen zoals hoofd, armen, schouders,
benen, borstkas en buik moeten kunnen worden
waargenomen evenals een bewegingspatroon
dat voor mensen als normaal te beschouwen is.
Om een voetganger te kunnen detecteren moet
er sprake zijn van een bepaald contrast ten
opzichte van de achtergrond door bijvoorbeeld
kleding, achtergrond, weersomstandigheden en
dergelijke. Bij weinig contrast worden voetgan-
gers mogelijk laat of helemaal niet gedetecteerd.
De waarschuwingen en remingrepen kunnen dan
laat of helemaal niet plaatsvinden.
City Safety kan dankzij de koplampen van de auto
ook in het donker voetgangers detecteren.
WAARSCHUWING
City Safety is slechts een hulpmiddel dat niet
altijd alle voetgangers kan detecteren en bij-
voorbeeld moeite heeft met:
slechts gedeeltelijk zichtbare voetgan-
gers, voetgangers die gekleed gaan in
kleding die de lichaamscontouren verhult
of voetgangers met een lengte korter dan
80 cm;
voetgangers bij een gering contrast met
de achtergrond – waarschuwingen en
remingrepen kunnen dan pas laat komen
of helemaal achterwege blijven;
voetgangers die grote voorwerpen dra-
gen.
U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u
de auto op de juiste wijze bestuurt en vol-
doende afstand houdt, afhankelijk van de rij-
snelheid.
||
RIJHULP
354
Grotere dieren
Ideaalvoorbeeld van wat City Safety als een stilstaand of
langzaam lopend groter dier beschouwt – met herken-
bare lichaamscontouren.
Voor optimale prestaties van het systeem moet
de systeemfunctie die verantwoordelijk is voor
identificatie van grotere dieren (zoals een eland
of paard) zo uniform mogelijk informatie over de
lichaamscontouren ontvangen – wat inhoudt dat
het dier recht vanaf de zijkant moet kunnen wor-
den waargenomen en dat het dier een bewe-
gingspatroon heeft dat voor het dier als normaal
te beschouwen is.
Het systeem kan dieren niet ontdekken, als de
systeemcamera delen van het lichaam van het
dier niet kan waarnemen.
City Safety kan dankzij de koplampen van de auto
ook in het donker grotere dieren detecteren.
WAARSCHUWING
City Safety is slechts een hulpmiddel dat niet
altijd alle grotere dieren kan detecteren en
bijvoorbeeld moeite heeft met:
slechts gedeeltelijk zichtbare grotere die-
ren;
grotere dieren die met hun voor- of ach-
tereind recht voor de auto staan of bewe-
gen;
grotere dieren die snel rennen of bewe-
gen;
grotere dieren als het contrast met de
achtergrond van de dieren gering is –
waarschuwingen en remingrepen kunnen
dan pas laat komen of helemaal achter-
wege blijven.
kleinere dieren zoals honden en katten.
U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u
de auto op de juiste wijze bestuurt en vol-
doende afstand houdt, afhankelijk van de rij-
snelheid.
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 349)
City Safety bij kruisend verkeer
City Safety kan u helpen als uw auto tijdens het
afslaan op een kruising het pad van een tegen-
ligger kruist.
Gebied waarin City Safety tegemoetkomende kruisende
voertuigen kan detecteren.
Om te zorgen dat City Safety een tegenligger kan
detecteren waar u tegenop dreigt te botsen,
moeten tegenliggers eerst in het gebied (1)
komen waar City Safety het verloop kan analyse-
ren.
RIJHULP
}}
355
Bovendien moet aan de volgende criteria zijn vol-
daan:
de snelheid van uw auto is minimaal 4 km/h
(3 mph)
uw auto slaat af naar links op markten met
rechtsrijdend verkeer (of naar rechts bij links-
rijdend verkeer)
de koplampen van tegenliggers branden.
WAARSCHUWING
City Safety is een hulpmiddel en werkt niet in
alle rijsituaties, verkeers-, weers- en wegom-
standigheden.
Waarschuwingen en remingrepen bij een
dreigende aanrijding met tegemoetkomende
voertuigen komen vaak heel laat.
Als bestuurder bent u er altijd verantwoorde-
lijk voor om de juiste afstand en snelheid aan
te houden – wacht nooit af totdat Collision
Warning of City Safety ingrijpt.
Beperkingen bij kruisend verkeer
In bepaalde gevallen kan het voor City Safety
moeilijk zijn om u te helpen bij een dreigende
aanrijding met tegemoetkomend kruisend ver-
keer. Wat mogelijk is in de volgende gevallen:
bij gladheid zodat de stabiliteitsregeling ESC
ingrijpt
tegenliggers worden laat ontdekt
het zicht op tegenliggers wordt ergens door
belemmerd
tegenliggers voeren geen koplampen
tegenliggers rijden onvoorspelbaar en wisse-
len bijvoorbeeld in een laat stadium snel van
rijbaan.
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 349)
City Safety bij ontoereikende
uitwijkmanoeuvre
City Safety kan u helpen door de auto automa-
tisch eerder te remmen, wanneer een botsing
niet met een simpele uitwijkmanoeuvre te voor-
komen is.
City Safety helpt u door voortdurend na te gaan
of er voldoende "uitwijkmogelijkheden" zijn via de
aangrenzende rijstroken, als het systeem een
langzaam rijdende of stilstaande voorligger
mogelijk laat ontdekt.
Uw auto (1) "ziet" geen uitwijkmogelijkheid voor voorlig-
gers (2) en kan daarom eerder een automatische remin-
greep verrichten.
Uw auto
Langzaamrijdende/stilstaande auto
City Safety grijpt niet met een automatische
remingreep in, zolang u de mogelijkheid hebt om
||
RIJHULP
356
via een uitwijkmanoeuvre een botsing te voorko-
men.
Als City Safety echter inschat dat u niet kunt uit-
wijken door verkeer in de aangrenzende rijstro-
ken, kan het systeem u helpen door eerder dan
normaal een automatische remingreep te starten.
WAARSCHUWING
City Safety met zijn anticiperende functies is
een hulpmiddel en werkt niet in alle rijsitua-
ties en verkeers-, weers- en wegomstandig-
heden.
Als bestuurder bent u er altijd zelf verantwoor-
delijk voor dat u op een veilige manier in de
auto rijdt en daarbij de geldende verkeerswet-
geving in acht neemt.
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 349)
Beperkingen van City Safety (p. 356)
Beperkingen van City Safety
De City Safety kent in bepaalde situaties beper-
kingen.
Omgeving
Lage voorwerpen
Hangende voorwerpen zoals vlaggen/wimpels
die uitstekende lading markeren of accessoires
zoals verstralers en frontbars die boven de motor-
kap uitsteken zorgen voor functiebeperkingen.
Gladheid
Bij gladheid is de remweg langer waardoor City
Safety minder goed in staat is een aanrijding te
voorkomen. In dergelijke situaties zullen het anti-
blokkeerremsysteem en de stabiliteitsregeling
ESC zorgen voor een optimale remkracht met
behoud van de stabiliteit.
Tegenlicht
In de felle zon en bij lichtschitteringen alsook het
gebruik van een zonnebril is het op de voorruit
geprojecteerde waarschuwingslampje soms
moeilijk te ontdekken. Dat is ook mogelijk als u
niet recht vooruit kijkt.
Hitte
Bij een hoge interieurtemperatuur door bijvoor-
beeld sterke instraling is het mogelijk dat het
visuele waarschuwingssignaal aan de binnenkant
van de voorruit mogelijk niet werkt.
Blikveld van gecombineerde camera en
radarsensor
Het blikveld van de camera is beperkt, zodat
voetgangers, fietsers, grotere dieren en voertui-
gen in bepaalde situaties niet kunnen worden
geregistreerd of later worden ontdekt dan ver-
wacht.
Vuile voertuigen worden mogelijk later gedetec-
teerd dan andere voertuigen en motoren worden
in het donker mogelijk later of helemaal niet
gedetecteerd.
Als een tekstmelding op het bestuurdersdisplay
aangeeft dat de gecombineerde camera en
radarsensor geblokkeerd is, houdt dit in dat City
Safety moeilijk voetgangers, fietsers, grotere die-
ren, auto's of weglijnen vóór de auto kan registre-
ren – daardoor kan City Safety mogelijk minder
goed functioneren.
Er verschijnt echter niet altijd een foutmelding bij
geblokkeerde voorruitsensoren - het is dan ook
belangrijk dat u het gebied van de voorruit vóór
de gecombineerde camera en radarsensor goed
schoonhoudt.
BELANGRIJK
Onderhoud en vervanging van onderdelen in
City Safety mogen uitsluitend door een werk-
plaats worden uitgevoerd - geadviseerd wordt
een erkende Volvo-werkplaats.
RIJHULP
357
Ingreep van bestuurder
Achteruitrijden
Wanneer u achteruitrijdt, is City Safety tijdelijk
gedeactiveerd.
Lage snelheid
City Safety wordt niet geactiveerd op zeer lage
snelheden (onder 4 km/h (3 mph)), wat betekent
dat het systeem niet ingrijpt in situaties waarbij u
een voorligger heel langzaam nadert zoals bij het
parkeren.
Actief rijgedrag
De commando's die u zelf geeft hebben altijd
voorrang, wat betekent dat City Safety niet
ingrijpt of met enige vertraging waarschuwt/
ingrijpt in situaties waarbij u duidelijke comman-
do's geeft via stuurwiel en gaspedaal, zelfs als
een aanrijding onvermijdelijk lijkt.
Bij een actief en sportief rijgedrag vinden waar-
schuwingen en ingrepen daarom met enige ver-
traging plaats om onnodige waarschuwingen
tegen te gaan.
Overig
WAARSCHUWING
Als de gecombineerde radarsensor en
camera op grond van de verkeerssituatie of
anderszins problemen heeft voetgangers, fiet-
sers, grotere dieren of voorliggers te ontdek-
ken, is het mogelijk dat het systeem pas laat,
onterecht of helemaal geen waarschuwing
geeft en remt.
's Nachts zijn voorliggers alleen te detecteren,
als de voor- en achterlichten ervan werken en
zichtbaar branden.
De gecombineerde radarsensor en camera
heeft een beperkt bereik voor voetgangers en
fietsers, zodat het systeem voor dergelijke
weggebruikers efficiënt waarschuwt en remin-
grepen verricht bij rijsnelheden tot 50 km/h
(30 mph). Voor stilstaande of langzaam rij-
dende voorliggers wordt efficiënt gewaar-
schuwd en geremd bij rijsnelheden tot
70 km/h (43 mph). De snelheidsreductie bij
detectie van grotere dieren bedraagt minder
dan 15 km/h (9 mph) en kan zich voordoen
bij rijsnelheden hoger dan 70 km/h (43 mph).
Op lagere snelheden zijn waarschuwingen en
remingrepen bij detectie van grote dieren
minder effectief.
In het donker of bij slecht zicht wordt mogelijk
niet gewaarschuwd voor langzaam rijdende of
stilstaande voorliggers en grote dieren.
Er wordt niet gewaarschuwd noch geremd
voor voetgangers en fietsers bij een rijsnel-
heid hoger dan 70 km/h (43 mph).
Plaats, plak of bevestig niets aan de buiten-
of binnenkant van de voorruit, vóór of rond de
gecombineerde radarsensor en camera – dat
kan storingen veroorzaken in de op de
camera gebaseerde functies.
De aanwezigheid van voorwerpen, sneeuw, ijs
of vuil in het gebied van de camerasensor kan
aanleiding geven tot een functiereductie, vol-
ledige uitschakeling of onvoorziene reacties.
N.B.
De functie maakt gebruik van de camera-een-
heid van de auto, die een aantal algemene
beperkingen heeft, zie hoofdstuk 'Beperkin-
gen van de camera-eenheid'.
N.B.
De functie maakt gebruik van de radareen-
heid van de auto, die een aantal algemene
beperkingen heeft, zie hoofdstuk 'Beperkin-
gen van de radareenheid'.
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 349)
Beperkingen van de camera (p. 346)
Beperkingen van de radarsensor (p. 338)
RIJHULP
358
Meldingen voor City Safety
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele mel-
dingen verschijnen ten aanzien van City Safety.
In de volgende tabel staan enkele voorbeelden.
Melding Betekenis
Automatische ingreep
City Safety
Als City Safety afremt of automatisch heeft afgeremd, kunnen een of meer symbolen op het bestuurdersdisplay
gaan branden terwijl tegelijkertijd een tekstmelding wordt weergegeven.
City Safety
Beperkte functionaliteit Service ver-
eist
Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende
Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 349)
RIJHULP
359
Rear Collision Warning
De Rear Collision Warning (RCW) kan u helpen
om aanrijdingen van achteren door naderende
achterliggers te voorkomen.
RCW wordt bij elke motorstart automatisch geac-
tiveerd.
De RCW kan bestuurders in van achteren nade-
rende voertuigen voor een aanrijding waarschu-
wen door fel met de richtingaanwijzers te knippe-
ren.
Als de RCW bij snelheden onder 30 km/h
(20 mph) berekent dat uw auto van achteren
dreigt te worden aangereden, kan de gordelspan-
ner de veiligheidsgordels van de voorstoelen
spannen en wordt het veiligheidssysteem
Whiplash Protection System geactiveerd.
Net voor de botsing kan RCW ook de bedrijfsrem
activeren om te voorkomen dat uw auto tijdens
de botsing wordt gelanceerd. De bedrijfsrem
wordt echter alleen geactiveerd, als uw auto stil-
staat. De bedrijfsrem lost onmiddellijk als het
gaspedaal wordt ingedrukt.
Beperkingen
In bepaalde gevallen kan het voor RCW moeilijk
zijn om u te helpen bij een dreigende aanrijding.
Dat kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen zijn:
als een naderende achterligger laat wordt
ontdekt
als een naderende achterligger in een laat
stadium van rijbaan wisselt
als een inhalende achterligger sneller rijdt
dan 80 km/h (50 mph).
N.B.
Op sommige markten waarschuwt RCW van-
wege plaatselijke verkeersvoorschriften niet
met de richtingaanwijzers - in dergelijke
gevallen is dat deel van de functie daarom
gedeactiveerd.
N.B.
Waarschuwingen via de richtingaanwijzers
voor de Rear Collision Warning worden
gedeactiveerd, als de waarschuwingsafstand
voor de Collision Warning in City Safety is
ingesteld op het laagste niveau "
Laat".
De functies 'gordels spannen' en 'remmen'
zijn echter nog steeds actief.
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 349)
Waarschuwingsafstand instellen voor City
Safety (p. 351)
Gordelspanners (p. 65)
Whiplash Protection System (p. 63)
RIJHULP
* Optie/accessoire.
360
Blind Spot Information*
Het Blind Spot Information (BLIS) dient om u te
waarschuwen voor naderende achterliggers
schuin achter en naast u bij ritten in druk verkeer
op wegen met meerdere rijbanen in dezelfde
richting.
BLIS is een hulpmiddel om u te waarschuwen
voor:
voertuigen in de dode hoek
snel naderende achterliggers in de linker en
rechter rijbaan naast uw auto.
Positie van het BLIS-lampje
15
.
Controlelampje
Het BLIS is te activeren/deactiveren met de
bijbehorende knop op het functiescherm van
het middendisplay.
Werkingsprincipe van Blind Spot Information
Zone in dode hoek
Zone voor snel naderende achterliggers.
BLIS werkt bij snelheden hoger dan 10 km/h
(6 mph).
Het systeem reageert in de volgende gevallen:
uw auto wordt ingehaald door andere voer-
tuigen
een achterligger nadert uw auto snel.
Wanneer BLIS een voertuig binnen zone 1 of een
snel naderende achterligger in zone 2 ontdekt,
brandt het controlelampje bij de desbetreffende
zijspiegel constant. Als u in deze stand de rich-
tingaanwijzers activeert aan de kant waarvoor de
waarschuwing wordt gegeven, schakelt het con-
trolelampje over van constant branden op knippe-
ren met een feller licht.
N.B.
Het lampje gaat branden aan de kant van de
auto waar het systeem het voertuig heeft ont-
dekt. Als de auto aan beide kanten tegelijker-
tijd wordt ingehaald, gaan beide lampjes bran-
den.
WAARSCHUWING
Blind Spot Information werkt niet in scherpe
bochten.
Blind Spot Information werkt niet als de auto
achteruitrijdt.
WAARSCHUWING
Blind Spot Information is slechts een aanvul-
lend hulpmiddel en werkt niet in alle situaties.
Blind Spot Information vormt geen vervanging
voor een veilige rijstijl en het gebruik van de
buitenspiegels.
Ook met Blind Spot Information moet u altijd
oplettend en verantwoord blijven rijden - u
bent er altijd verantwoordelijk voor dat u op
een veilige manier van rijstrook wisselt.
15
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
RIJHULP
* Optie/accessoire.
361
WAARSCHUWING
Het systeem is een aanvulling op, en vormt
geen vervanging voor, een veilige rijstijl en het
gebruik van de buitenspiegels. Ook met het
systeem moet u altijd oplettend en verant-
woord blijven rijden. U bent altijd zelf verant-
woordelijk voor het veilig van rijbaan wisselen.
Gerelateerde informatie
Blind Spot Information* activeren/deactive-
ren (p. 361)
Beperkingen van Blind Spot Information*
(p. 362)
Meldingen voor Blind Spot Information* en
Cross Traffic Alert* (p. 366)
Cross Traffic Alert* (p. 362)
Blind Spot Information* activeren/
deactiveren
Het Blind Spot Information (BLIS) is te active-
ren/deactiveren.
Positie van het Blind Spot Information-lampje
16
.
Controlelampje
Het BLIS is te activeren/deactiveren met de
desbetreffende knop op het functiescherm
van het middendisplay.
Druk op de knop BLIS op het functiescherm.
> BLIS wordt geactiveerd/gedeactiveerd –
in de knop verschijnt een groene/grijze
indicatie.
Als BLIS bij het starten van de motor geactiveerd
is, wordt de functie bevestigd doordat de contro-
lelampjes op de buitenspiegels één keer knippe-
ren.
Als BLIS bij het uitschakelen van de motor
gedeactiveerd is, is dat na de volgende motor-
start nog steeds zo en zal er geen controlelampje
branden.
WAARSCHUWING
Blind Spot Information is slechts een aanvul-
lend hulpmiddel en werkt niet in alle situaties.
Blind Spot Information vormt geen vervanging
voor een veilige rijstijl en het gebruik van de
buitenspiegels.
Ook met Blind Spot Information moet u altijd
oplettend en verantwoord blijven rijden - u
bent er altijd verantwoordelijk voor dat u op
een veilige manier van rijstrook wisselt.
Gerelateerde informatie
Blind Spot Information* (p. 360)
Beperkingen van Blind Spot Information*
(p. 362)
Meldingen voor Blind Spot Information* en
Cross Traffic Alert* (p. 366)
16
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
RIJHULP
* Optie/accessoire.
362
Beperkingen van Blind Spot
Information*
Het Blind Spot Information (BLIS) kent in
bepaalde situaties beperkingen.
Voorbeelden van beperkingen:
Vuil, ijs en sneeuw op de sensoren kunnen
voor functiebeperkingen zorgen en waar-
schuwingen onmogelijk maken.
BLIS wordt gedeactiveerd, als u een aanhan-
ger op het elektrische systeem van de auto
aansluit.
Sensoren
De sensoren voor de BLIS-functies zitten aan de
binnenkant van beide hoeken van achterspat-
bord/bumper. De sensoren worden tevens
gebruikt door de Cross Traffic Alert (CTA).
Dit gebied schoonhouden – dat zowel links als rechts.
Voor een optimale werking is het belangrijk dat
de oppervlakken vóór de sensoren schoon wor-
den gehouden.
Bevestig geen voorwerpen, tape of stickers bin-
nen het oppervlak van de sensoren.
BELANGRIJK
Reparaties aan de componenten van de
BLIS- en CTA-functies of het spuiten van de
bumper mogen uitsluitend in een werkplaats
worden uitgevoerd. Een erkende Volvo-werk-
plaats wordt aanbevolen.
Gerelateerde informatie
Blind Spot Information* (p. 360)
Blind Spot Information* activeren/deactive-
ren (p. 361)
Meldingen voor Blind Spot Information* en
Cross Traffic Alert* (p. 366)
Beperkingen van Cross Traffic Alert (p. 364)
Cross Traffic Alert*
Cross Traffic Alert (CTA) is een hulpmiddel om u
voor kruisend verkeer te waarschuwen als u ach-
teruitrijdt met de auto. CTA is een aanvulling op
Blind Spot Information (BLIS).
Principe voor CTA.
CTA vormt een aanvulling op de BLIS-functie
door bij achteruitrijden het kruisende verkeer
vanaf de zijkant te kunnen zien, bijvoorbeeld als
de auto achteruit een parkeervak verlaat.
CTA is bedoeld om in de eerste plaats voertuigen
te ontdekken - in gunstige gevallen kunnen ook
kleinere voorwerpen zoals fietsen en voetgangers
worden ontdekt.
CTA is alleen actief als de auto achteruit rolt of in
de achteruit is gezet.
RIJHULP
}}
* Optie/accessoire.
363
Als CTA heeft gedetecteerd dat er van de zijkant
iets aankomt, wordt dit aangegeven met:
een geluidssignaal - het geluid komt uit de
linker of rechter luidspreker, afhankelijk van
waar het object vandaan komt.
een brandend pictogram in de grafische
PAS-voorstelling op het beeldscherm.
een pictogram op het hoofdscherm van de
parkeerhulpcamera.
Een brandend CTA-pictogram in de grafische PAS-voor-
stelling op het beeldscherm.
WAARSCHUWING
CTA is slechts een aanvullend hulpmiddel en
werkt niet in alle situaties.
CTA vormt geen vervanging voor een veilige
rijstijl en het gebruik van de buitenspiegels.
Ook met CTA moet u altijd oplettend en ver-
antwoord blijven rijden - u bent er altijd ver-
antwoordelijk voor dat u op een veilige manier
achteruitrijdt.
Gerelateerde informatie
Cross Traffic Alert* activeren/deactiveren
(p. 363)
Meldingen voor Blind Spot Information* en
Cross Traffic Alert* (p. 366)
Beperkingen van Cross Traffic Alert (p. 364)
Blind Spot Information* (p. 360)
Cross Traffic Alert* activeren/
deactiveren
De Cross Traffic Alert (CTA) kan worden geacti-
veerd/gedeactiveerd.
De functie is te activeren/
deactiveren op het functie-
scherm van het middendisplay.
Druk op de knop Cross Traffic Alert in het
functiescherm.
>
GROENE knopindicatie - CTA is geac-
tiveerd.
GRIJZE knopindicatie - CTA is gedeac-
tiveerd.
CTA is direct na het starten van de motor altijd
geactiveerd.
WAARSCHUWING
CTA is slechts een aanvullend hulpmiddel en
werkt niet in alle situaties.
CTA vormt geen vervanging voor een veilige
rijstijl en het gebruik van de buitenspiegels.
Ook met CTA moet u altijd oplettend en ver-
antwoord blijven rijden - u bent er altijd ver-
antwoordelijk voor dat u op een veilige manier
achteruitrijdt.
||
RIJHULP
* Optie/accessoire.
364
Gerelateerde informatie
Cross Traffic Alert* (p. 362)
Beperkingen van Cross Traffic Alert (p. 364)
Meldingen voor Blind Spot Information* en
Cross Traffic Alert* (p. 366)
Beperkingen van Cross Traffic Alert
De Cross Traffic Alert (CTA) kent in bepaalde
situaties beperkingen.
CTA werkt niet in alle situaties optimaal, maar
heeft zijn beperkingen - zo kunnen de CTA-sen-
soren niet "door" andere geparkeerde voertuigen
of voorwerpen die het zicht blokkeren heen kij-
ken.
Hier volgen enkele voorbeelden van situaties
waar het "blikveld" van het CTA aanvankelijk
beperkt kan zijn, zodat naderende voertuigen pas
op het laatste moment gedetecteerd worden:
De auto staat ver naar achteren in een parkeervak.
In schuine parkeervakken valt de ene kant van de auto
mogelijk helemaal binnen de dode hoek van CTA.
Dode hoek van CTA.
Detectiegebied/"blikveld" van CTA.
Naarmate u verder achteruitrijdt, verandert de
hoek ten opzichte van de auto/het obstakel
die/dat in de weg zit zodat de dode hoek snel in
grootte afneemt.
Voorbeelden van andere beperkingen:
Vuil, ijs en sneeuw op de sensoren kunnen
voor functiebeperkingen zorgen en waar-
schuwingen onmogelijk maken.
CTA wordt gedeactiveerd, als u een aanhan-
ger op het elektrische systeem van de auto
aansluit.
RIJHULP
* Optie/accessoire.
365
Sensoren
De sensoren voor de CTA-functies zitten aan de
binnenkant van beide hoeken van achterspat-
bord/bumper. De sensoren worden tevens
gebruikt door het Blind Spot Information (BLIS).
Dit gebied schoonhouden – dat zowel links als rechts.
Voor een optimale werking is het belangrijk dat
de oppervlakken vóór de sensoren schoon wor-
den gehouden.
Bevestig geen voorwerpen, tape, stickers en der-
gelijke binnen het sensoroppervlak.
BELANGRIJK
Reparaties aan de componenten van de
BLIS- en CTA-functies of het spuiten van de
bumper mogen uitsluitend in een werkplaats
worden uitgevoerd. Een erkende Volvo-werk-
plaats wordt aanbevolen.
Gerelateerde informatie
Cross Traffic Alert* (p. 362)
Cross Traffic Alert* activeren/deactiveren
(p. 363)
Meldingen voor Blind Spot Information* en
Cross Traffic Alert* (p. 366)
Beperkingen van Blind Spot Information*
(p. 362)
RIJHULP
* Optie/accessoire.
366
Meldingen voor Blind Spot
Information* en Cross Traffic Alert*
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele mel-
dingen verschijnen ten aanzien van Blind Spot
Information (BLIS) en Cross Traffic Alert (CTA).
In de volgende tabel staan enkele voorbeelden.
Melding Betekenis
Dodehoeksensor
Service vereist
Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Dodehoeksysteem uit
Aanhanger gekoppeld
BLIS en CTA zijn gedeactiveerd, omdat er een aanhanger op het elektrische systeem van de auto is aangesloten.
Gerelateerde informatie
Blind Spot Information* (p. 360)
Blind Spot Information* activeren/deactive-
ren (p. 361)
Beperkingen van Blind Spot Information*
(p. 362)
Cross Traffic Alert* (p. 362)
Cross Traffic Alert* activeren/deactiveren
(p. 363)
Meldingsfuncties op bestuurders- en mid-
dendisplay (p. 119)
RIJHULP
}}
* Optie/accessoire.
367
Verkeersbordinformatie*
De verkeersbordinformatie (Road Sign
Information - RSI) helpt u bij het in acht nemen
van snelheidsspecifieke verkeersborden en
bepaalde verbodsborden die u passeert.
Voorbeelden van leesbare borden
17
.
RSI geeft informatie over onder meer actuele
snelheid, begin of eind van auto- of snelwegen
en eventuele inhaal- en inrijverboden.
Als u zowel een bord voor snel-/autoweg als een
bord met de maximumsnelheid passeert, toont
RSI alleen het bordsymbool voor snel-/autoweg.
De nieuwe maximumsnelheid wordt direct aange-
geven met een streepje op de snelheidsmeter-
schaal op het bestuurdersdisplay.
WAARSCHUWING
RSI werkt niet in alle situaties, maar is uitslui-
tend bedoeld als een aanvullend hulpmiddel.
Als bestuurder bent u er altijd verantwoorde-
lijk voor dat u de auto op een veilige manier
bestuurt en dat u zich aan de geldende ver-
keersregels en voorschriften houdt.
Gerelateerde informatie
Bordweergave van verkeersbordinformatie
(p. 367)
Informatie over flitspalen* (p. 369)
Verkeersbordinformatie activeren/deactive-
ren (p. 370)
Beperkingen van Verkeersbordinformatie*
(p. 371)
Bordweergave van
verkeersbordinformatie
De verkeersbordinformatie (Road Sign
Information - RSI) registreert en toont verkeers-
borden op verschillende manieren, afhankelijk
van het bord en de situatie.
Voorbeeld van geregistreerde snelheidsinformatie
18
.
Zodra RSI een verkeersbord met een voorge-
schreven snelheid heeft geregistreerd, laat het
bestuurdersdisplay dat bord zien in de vorm van
een symbool en een rode aanduiding op de snel-
heidsschaal.
17
De getoonde verkeersborden zijn marktspecifiek - de afbeeldingen in deze handleiding zijn slechts voorbeelden.
18
De getoonde verkeersborden zijn marktspecifiek - de afbeeldingen in deze handleiding zijn slechts voorbeelden.
||
RIJHULP
* Optie/accessoire.
368
Samen met het symbool voor
de geldende snelheidsbeper-
king kan ook een aanvullend
bord worden weergegeven, bij-
voorbeeld voor een inhaalver-
bod.
Als u een weg met een inrijver-
bod inrijdt met dit bord aan de
desbetreffende zijde, wordt u
gewaarschuwd met een knip-
perend symbool van dit bord op
het bestuurdersdisplay.
Bij een auto met Sensus Navigation* wordt ook
gebruik gemaakt van de kaartinformatie om te
bepalen of de auto in de verkeerde richting rijdt.
U kunt ook een akoestische waarschuwing ont-
vangen bij het negeren van een inrijverbod als
Audiowaarschuwing geactiveerd is - zie
"Akoestische waarschuwing activeren/deactive-
ren" onder "Verkeersbordinformatie activeren/
deactiveren".
Einde snelheidsbeperking of snelweg
Als RSI een bord detecteert dat kan betekenen
dat de actuele snelheidsbeperking eindigt - zoals
aan het eind van een snelweg - verschijnt
10-30 seconden lang het corresponderende ver-
keersbord op het bestuurdersdisplay.
Voorbeelden van dergelijke borden zijn:
Einde snelheidsbeperkingen.
Einde snelweg.
Vervolgens wordt er geen verkeersbordinformatie
weergegeven, totdat het volgende snelheidsbord
wordt geregistreerd.
Aanvullende borden
Voorbeelden van aanvullende borden
18
.
Soms kent een en dezelfde weg verschillende
snelheidsbeperkingen – een aanvullend bord
geeft dan aan onder welke omstandigheden de
snelheden gelden. Het kan dan bijvoorbeeld gaan
om een gevaarlijke weg bij bijvoorbeeld regen
en/of mist.
Het aanvullende bord met betrekking tot regen
verschijnt alleen als de ruitenwissers zijn geacti-
veerd.
Als er een aanhanger achter de auto is gekop-
peld en u passeert een snelheidsbord met het
onderbord "aanhanger", wordt die snelheid weer-
gegeven op het bestuurdersdisplay.
Sommige snelheden gelden
bijvoorbeeld alleen een bepaald
traject of op een bepaalde tijd
van de dag. U wordt hierop
geattendeerd met een symbool
voor een aanvullend bord onder
het snelheidssymbool. Het aan-
vullende symbool op het bestuurdersdisplay toont
dan ofwel "DIST", ofwel "TIME".
Een leeg vakje onder het snel-
heidssymbool op het bestuur-
dersdisplay geeft aan dat het
RSI een bord heeft geregis-
treerd met aanvullende infor-
matie over de geldende snel-
heidsbeperking.
18
De getoonde verkeersborden zijn marktspecifiek - de afbeeldingen in deze handleiding zijn slechts voorbeelden.
RIJHULP
* Optie/accessoire.
369
Sensus Navigation
Bij een auto met Sensus Navigation, wordt er in
de volgende gevallen snelheidsspecifieke infor-
matie opgehaald uit de navigatie-eenheid:
Bij verkeersborden met indirecte snelheidsin-
formatie, zoals borden voor autosnelwegen
en autowegen en plaatsnaamborden.
Als een eerder waargenomen bord als niet
langer geldig wordt gezien en er geen nieuw
bord is gepasseerd.
N.B.
Bij gebruik van navigatie via een app die van
derden is gedownload, wordt geen snelheids-
informatie van eventueel gepasseerde ver-
keersborden verstrekt.
Bord voor "Schoolzone" en "Woonerf"
Als de navigatiekaart gegevens
bevat over locatie van het type
"Schoolzone" of "Woonerf",
verschijnt op het bestuurders-
display een bord
18
van dit type.
Gerelateerde informatie
Verkeersbordinformatie* (p. 367)
Verkeersbordinformatie activeren/deactive-
ren (p. 370)
Informatie over flitspalen*
Auto's uitgerust met Sensus Navigation kunnen
op het bestuurdersdisplay informatie geven over
komende flitspalen.
Waarschuwing voor flitspaal op het bestuurdersdisplay.
Als de auto een gedetecteerde
snelheidsgrens overschrijdt,
kunt u worden gewaarschuwd
als de auto een flitspaal nadert,
op voorwaarde dat de naviga-
tiekaarten voor de actuele
markt informatie over flitspalen
bevatten.
Voor meer informatie over Snelheidswaarschu-
wing in verband met flitspalen - zie het kopje
"Snelheidswaarschuwing activeren/deactiveren"
in de paragraaf "Verkeersbordinformatie active-
ren/deactiveren" en de paragraaf "Beperkingen
voor Verkeersbordinformatie".
N.B.
Informatie met betrekking tot flitskasten op
de navigatiekaarten is niet voor alle markten
beschikbaar.
Gerelateerde informatie
Verkeersbordinformatie* (p. 367)
Verkeersbordinformatie activeren/deactive-
ren (p. 370)
Beperkingen van Verkeersbordinformatie*
(p. 371)
18
De getoonde verkeersborden zijn marktspecifiek - de afbeeldingen in deze handleiding zijn slechts voorbeelden.
RIJHULP
* Optie/accessoire.
370
Verkeersbordinformatie activeren/
deactiveren
De verkeersbordinformatie (Road Sign
Information - RSI) is te activeren/deactiveren.
Verkeersbordinformatie activeren/
deactiveren
De functie is te activeren/
deactiveren op het functie-
scherm van het middendisplay.
Druk op de knop Road Sign Information in
het functiescherm.
> RSI wordt geactiveerd en de knop laat
een groene indicatie zien - een grijze indi-
catie betekent dat RSI gedeactiveerd is.
Snelheidswaarschuwing activeren/
deactiveren
De snelheidswaarschuwing waarschuwt u bij
overschrijding van de geldende snelheidslimiet. U
krijgt altijd een snelheidswaarschuwing bij over-
schrijding van de snelheidslimiet voor flitspalen
die in verband met de flitspaalinformatie geregis-
treerd staat. U kunt zelf kiezen of de functie
geactiveerd of gedeactiveerd moet zijn.
De snelheidswaarschuwing
bestaat uit een tijdelijk knippe-
rend symbool op het bestuur-
dersdisplay voor de maximum-
snelheid als de snelheid wordt
overschreden.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car IntelliSafe Road
Sign Information
.
3.
Kies
Waarschuwing max. snelheid om de
snelheidswaarschuwing te activeren/deacti-
veren.
> Als de functie wordt geactiveerd, wordt er
een snelheidskiezer weergegeven.
4. U kunt het niveau waarop een snelheids-
waarschuwing moet worden gegeven hoger/
lager maken door op de pijl-omhoog/omlaag
te drukken.
Let erop dat er geen rekening wordt gehou-
den met een uitgevoerde grenscorrectie als
het symbool voor de flitspaal op het bestuur-
dersdisplay staat.
Akoestische waarschuwing activeren/
deactiveren
Het is mogelijk om ook een akoestische waar-
schuwing te krijgen bij een snelheidswaarschu-
wing:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car IntelliSafe Road
Sign Information
.
3.
Kies
Audiowaarschuwing om de akoesti-
sche waarschuwing te activeren/deactiveren.
Bij activering van
Audiowaarschuwing krijgt u
ook bij het negeren van een inrijverbod een waar-
schuwing.
Gerelateerde informatie
Verkeersbordinformatie* (p. 367)
Informatie over flitspalen* (p. 369)
Bordweergave van verkeersbordinformatie
(p. 367)
RIJHULP
}}
* Optie/accessoire.
371
Beperkingen van
Verkeersbordinformatie*
De verkeersbordinformatie (Road Sign
Information - RSI) kent in bepaalde situaties
beperkingen.
Voorbeelden van zaken die de werking van de
RSI mogelijk begrenzen zijn:
verbleekte borden
borden in een bocht
gedraaide of beschadigde borden
borden die hoog boven het wegdek hangen/
staan
borden die gedeeltelijk of geheel verscholen
of slecht geplaatst zijn
borden die geheel of gedeeltelijk zijn afge-
dekt met ijs, sneeuw en/of vuil
digitale wegenkaarten
19
die niet actueel of
onjuist zijn of geen snelheidsinformatie
20
bevatten.
N.B.
De RSI-functie kan sommige soorten fiets-
drager (aangesloten op de elektrische aan-
sluiting voor aanhangers)interpreteren als een
aangekoppelde aanhanger. In dergelijke
gevallen kunt u onjuiste snelheidsinformatie
te zien krijgen.
N.B.
De functie maakt gebruik van de camera-een-
heid van de auto, die een aantal algemene
beperkingen heeft, zie hoofdstuk 'Beperkin-
gen van de camera-eenheid'.
Gerelateerde informatie
Verkeersbordinformatie* (p. 367)
Verkeersbordinformatie activeren/deactive-
ren (p. 370)
Bordweergave van verkeersbordinformatie
(p. 367)
Beperkingen van de camera (p. 346)
Driver Alert Control
Driver Alert Control (DAC) dient om uw aan-
dacht te trekken, wanneer de auto op ongecon-
troleerde wijze bestuurd wordt (omdat u bijvoor-
beeld afgeleid wordt of bijna in slaap valt).
DAC is bedoeld om langzame wijzigingen in het
rijgedrag te bespeuren, in eerste instantie op de
grotere wegen. De functie is niet bedoeld voor
gebruik in het stadsverkeer.
De functie wordt geactiveerd bij een snelheid
hoger dan 65 km/h (40 mph) en blijft actief
zolang de snelheid boven 60 km/h (37 mph) ligt.
Een camera tast de zijmarkeringen van de rijbaan
af en vergelijkt de wegrichting met uw stuurbe-
wegingen.
19
Bij een auto met Sensus Navigation.
20
Kaartgegevens met snelheidsinformatie is niet op alle markten beschikbaar.
||
RIJHULP
372
Als het rijgedrag duidelijk
ongecontroleerd wordt, wordt u
gewaarschuwd met een
geluidssignaal en verschijnt op
het bestuurdersdisplay de mel-
ding
Tijd voor een pauze? in
combinatie met een symbool.
Als u uw rijgedrag niet corrigeert wordt enige tijd
later opnieuw gewaarschuwd.
N.B.
De functie mag niet worden gebruikt om de
rijtijd te verlengen. Plan altijd regelmatig pau-
zes in en zorg ervoor dat u bent uitgerust.
WAARSCHUWING
Neem een waarschuwing altijd serieus, omdat
u bij slaperigheid uw lichamelijke conditie
vaak minder goed kunt inschatten.
Breng bij een waarschuwing of een gevoel
van vermoeidheid de auto zo spoedig mogelijk
tot stilstand om rust te houden.
Studies hebben aangetoond dat rijden bij ver-
moeidheid even gevaarlijk is in het verkeer als
rijden onder invloed.
WAARSCHUWING
Driver Alert Control werkt niet in alle situaties,
maar is uitsluitend bedoeld als een aanvullend
hulpmiddel.
Als bestuurder bent u er altijd verantwoorde-
lijk voor dat u de auto op een veilige manier
bestuurt.
Gerelateerde informatie
Driver Alert Control activeren/deactiveren
(p. 372)
Beperkingen van Driver Alert Control
(p. 373)
Driver Alert Control activeren/
deactiveren
De Driver Alert Control (DAC) is te activeren/
deactiveren.
Driver Alert Control activeren/
deactiveren
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op My Car IntelliSafe Driver
Alert Control
.
3.
Kies
Alertheidswaarschuwing om DAC te
activeren/deactiveren.
WAARSCHUWING
Driver Alert Control werkt niet in alle situaties,
maar is uitsluitend bedoeld als een aanvullend
hulpmiddel.
Als bestuurder bent u er altijd verantwoorde-
lijk voor dat u de auto op een veilige manier
bestuurt.
Begeleiding naar parkeerplaats bij
waarschuwing activeren/deactiveren
U kunt instellen of de begeleiding naar een par-
keerplaats geactiveerd/gedeactiveerd moet zijn.
Als de begeleiding geactiveerd is, wordt een sug-
gestie voor een geschikte parkeerplaats weerge-
geven bij een waarschuwing van DAC.
RIJHULP
* Optie/accessoire.
373
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car IntelliSafe Driver
Alert Control
.
3.
Kies
Begeleiding ruststop om de begelei-
ding naar een parkeerplaats te activeren/
deactiveren.
Gerelateerde informatie
Driver Alert Control (p. 371)
Beperkingen van Driver Alert Control
(p. 373)
Beperkingen van Driver Alert
Control
De Driver Alert Control (DAC) kent in bepaalde
situaties beperkingen.
Soms treden er ondanks vermoeidheid geen
merkbare wijzigingen op in het rijgedrag – zoals
bij gebruik van Pilot Assist – zodat DAC u niet
waarschuwt. Het is daarom van zeer groot belang
dat u bij de eerste tekenen van opkomende ver-
moeidheid de auto op een geschikte plek par-
keert om een pauze in te lassen, ongeacht de
vraag of DAC nu wel of niet heeft gewaarschuwd.
Soms kan het systeem ten onrechte waarschu-
wen voor ongecontroleerde stuurbewegingen. Dit
kan bijvoorbeeld gebeuren bij:
zijdelingse rukwinden
spoorvorming in het wegdek.
N.B.
De functie maakt gebruik van de camera-een-
heid van de auto, die een aantal algemene
beperkingen heeft, zie hoofdstuk 'Beperkin-
gen van de camera-eenheid'.
Gerelateerde informatie
Driver Alert Control (p. 371)
Driver Alert Control activeren/deactiveren
(p. 372)
Beperkingen van de camera (p. 346)
Pilot Assist* (p. 323)
RIJHULP
374
Rijbaanassistent
De rijbaanassistent moet op snelwegen, hoofd-
wegen en dergelijke het risico beperken dat uw
auto onbedoeld de eigen rijbaan verlaat.
De rijbaanassistent stuurt de auto terug de rij-
baan in en/of waarschuwt u met geluid of met
stuurtrillingen.
De rijbaanassistent is actief in het snelheidsinter-
val 65–200 km/h (40–125 mph) op wegen met
goed zichtbare zijlijnen.
Op smalle wegen is de functie mogelijk niet
beschikbaar en wordt dan stand-by gezet. Als de
weg weer voldoende breed is, wordt de functie
weer beschikbaar.
Een camera tast de zijlijnen van de weg/rijbaan af.
De rijbaanassistent stuurt de auto terug de rijbaan in.
De rijbaanassistent waarschuwt met stuurtrillingen
21
.
Afhankelijk van de instellingen reageert de rijbaa-
nassistent als volgt:
1. Bij geactiveerde stuurhulp: Als de auto een
zijlijn nadert, zal LKA de auto met een
geringe stuurbeweging actief terug de rij-
baan in sturen.
2. Bij een geactiveerde waarschuwing: Als de
auto een zijlijn dreigt te passeren, wordt u
gewaarschuwd met geluid of stuurtrillingen.
N.B.
Als de richtingaanwijzer aan is, biedt de rij-
baanassistent geen sturing of waarschuwing.
WAARSCHUWING
De Rijbaanassistent is slechts een hulpmiddel
voor de bestuurder en werkt niet in alle rijsitu-
aties, verkeers-, weers- en wegomstandighe-
den.
U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u
de auto op de juiste wijze bestuurt en dat u
zich aan de geldende wetgeving en verkeers-
regels houdt.
Stuurhulp
Een voorwaarde voor de werking van LKA is dat u
uw handen aan het stuur houdt en het systeem
controleert dat voortdurend.
21
De stuurtrillingen variëren; hoe langer de auto over de zijlijn rijdt, hoe langer de trillingen aanhouden.
RIJHULP
375
Als u uw handen niet aan het
stuur houdt, verschijnt op het
bestuurdersdisplay het vol-
gende symbool samen met de
melding om actief te sturen:
Lane Keeping Aid Sturen
Als u dan niet actief gaat sturen, verschijnt het
symbool opnieuw in combinatie met een waar-
schuwingsgeluid en de volgende melding:
Lane Keeping Aid Stand-by tot stuur
wordt bekrachtigd
Als u dan nog geen gehoor geeft en de auto niet
actief stuurt, wordt LKA in de stand-bystand
gezet – het systeem is vervolgens pas weer
beschikbaar, wanneer u de auto actief stuurt.
Rijbaanassistent grijpt niet in
De rijbaanassistent grijpt niet in scherpe binnenbochten
in.
In bepaalde gevallen staat de rijbaanassistent u
toe om zijlijnen te passeren zonder in te grijpen
met stuurhulp of te waarschuwen – bijvoorbeeld
bij gebruik van de richtingaanwijzers of bij het
afsnijden van bochten.
Beperkingen
In bepaalde veeleisende situaties kan de rijbaa-
nassistent u moeilijk op de juiste manier helpen –
het wordt dan geadviseerd het systeem uit te
schakelen.
Voorbeelden daarvan:
wegwerkzaamheden
winterse wegomstandigheden
slecht wegdek
zeer sportief rijgedrag
slecht weer met beperkt zicht
randen of andere lijnen dan de zijlijnen van
de rijstrook
wegen met onduidelijke of ontbrekende belij-
ning.
N.B.
De functie maakt gebruik van de camera-een-
heid van de auto, die een aantal algemene
beperkingen heeft, zie hoofdstuk 'Beperkin-
gen van de camera-eenheid'.
Gerelateerde informatie
Lane Keeping Aid activeren/deactiveren
(p. 376)
Bescherming bij bermongevallen Run-off
Mitigation (p. 379)
Symbolen en meldingen voor rijbaanassistent
(p. 377)
Beperkingen van de camera (p. 346)
RIJHULP
376
Lane Keeping Aid activeren/
deactiveren
Het is mogelijk de rijbaanassistent Lane Keeping
Aid (LKA) te activeren/deactiveren en enkele
deelfuncties te kiezen.
De functie is te activeren/
deactiveren op het functie-
scherm van het middendisplay.
Druk op de knop Lane Keeping Aid op het
functiescherm.
> LKA wordt geactiveerd (knop GROEN) of
gedeactiveerd (knop GRIJS).
Type waarschuwing kiezen voor Lane
Keeping Aid
U kunt kiezen hoe LKA u moet waarschuwen als
de auto de eigen rijbaan verlaat.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car IntelliSafe
Rijbaanassistent.
3.
Kies onder
Waarschuwende feedback
Lane Keeping Aid de waarschuwingsme-
thode:
Geluid - u wordt gewaarschuwd met
geluid.
Trilling - u wordt gewaarschuwd met
stuurtrillingen.
Assistentie-opties voor Lane Keeping
Aid
U kunt kiezen hoe LKA moet handelen als de
auto de eigen rijbaan verlaat.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op My Car IntelliSafe
Rijbaanassistent.
3.
Kies onder
Modus Lane Keeping Aid wat
LKA moet doen:
Sturen - u krijgt zonder waarschuwing
stuurhulp.
Beide - u krijgt een waarschuwing én
stuurhulp.
Waarsch - u wordt alleen gewaarschuwd.
Gerelateerde informatie
Rijbaanassistent (p. 374)
Symbolen en meldingen voor rijbaanassistent
(p. 377)
RIJHULP
}}
377
Symbolen en meldingen voor
rijbaanassistent
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele sym-
bolen en meldingen verschijnen ten aanzien van
de rijbaanassistent.
Symbool op het bestuurdersdisplay
De rijbaanassistent wordt gevi-
sualiseerd met een symbool op
het bestuurdersdisplay. Het
symbool is afhankelijk van de
situatie.
Hier volgt een aantal voorbeel-
den van het uiterlijk van het symbool en in welke
situaties dit verschijnt:
Beschikbaar
Beschikbaar - de zijlijnen van het symbool zijn wit.
Rijbaanassistent tast de ene zijlijn of beide zijlij-
nen van de rijstrook af.
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar - de zijlijnen van het symbool zijn grijs.
Rijbaanassistent kan de zijlijnen van de rijstrook
niet aftasten, de snelheid is te laag of de weg is
te smal.
Aanduiding van stuurhulp/waarschuwing
Stuurhulp/waarschuwing - de zijlijnen van het symbool
zijn gekleurd.
De rijbaanassistent geeft aan dat het systeem
waarschuwt en/of de auto terug de rijbaan in
probeert te sturen.
Symbolen en meldingen
In de volgende tabel staan enkele voorbeelden.
||
RIJHULP
378
Symbool Melding Betekenis
Best.onderst.systeem
Beperkte functionaliteit Service vereist
Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd
wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Voorruitsensor
Sensor afgedekt, zie handleiding
Het vermogen van de camera om de rijbaan vóór de auto af te tasten is beperkt.
Lane Keeping Aid
Sturen
De stuurhulp van LKA werkt niet als u uw handen niet aan het stuur houdt. Houd uw han-
den aan het stuur.
Lane Keeping Aid
Stand-by tot stuur wordt bekrachtigd
LKA blijft stand-by staan totdat u de auto weer actief stuurt.
Gerelateerde informatie
Rijbaanassistent (p. 374)
Lane Keeping Aid activeren/deactiveren
(p. 376)
RIJHULP
}}
379
Bescherming bij bermongevallen
Run-off Mitigation
De bescherming tegen bermongelukken helpt
het risico beperken dat uw auto onbedoeld van
de weg raakt door de auto in het gegeven geval
actief weer de weg op te sturen.
Het systeem is actief in het snelheidsinterval
65–140 km/h (40–87 mph) op wegen met goed
zichtbare zijmarkeringen/zijlijnen.
Een camera tast de zijkanten en zijmarkeringen
van de weg af. Als de auto de wegrand dreigt te
overschrijden, stuurt de bescherming tegen
bermongelukken de auto actief terug de weg op.
En als stuuringrepen niet genoeg zijn om een
bermongeluk te voorkomen kunnen ook remin-
grepen plaatsvinden.
Wanneer u de richtingaanwijzers gebruikt, biedt
de bescherming tegen bermongelukken geen
assistentie in de vorm van stuurhulp of remingre-
pen. Als het systeem detecteert dat u er een
actieve rijstijl op na houdt, grijpt de bescherming
tegen bermongelukken iets later in.
Het systeem heeft twee activeringsniveaus:
Alleen stuurhulp
Stuurhulp en remingreep
Bescherming tegen bermongelukken met
stuurhulp
Run-off Mitigation grijpt in met stuurhulp.
Bescherming tegen bermongelukken met
stuurhulp en remingreep
Run-off Mitigation grijpt in met stuurhulp en remingreep.
Remingrepen helpen in situaties waar stuurhulp
alleen niet voldoende is. De remkracht wordt
automatisch afgestemd op de situatie waarin een
bermongeluk dreigt.
Instellingen voor de bescherming tegen
bermongelukken Run-off Mitigation
Run-off Road Protection is naar keuze in of uit te
schakelen - u kunt kiezen voor Aan of Uit door op
het middendisplay het hoofdscherm te openen
en daar het volgende op te zoeken:
Instellingen My Car IntelliSafe
Rijbaanassistent
Run-off Road Protection activeren:
Markeer het vakje bij
Hulp bij het
voorkomen van aanrijdingen, Stuurhulp
tijdens verhoogd botsrisico - het systeem
is daarmee geactiveerd.
Bij het afzetten van de motor wordt de laatst
gebruikte instelling voor de Run-off Road Protec-
tion opgeslagen om deze bij een volgende motor-
start opnieuw te gebruiken.
Beperkingen van de bescherming
tegen bermongelukken Run-off
Mitigation
In bepaalde veeleisende situaties kan de
bescherming tegen bermongelukken u moeilijk
op de juiste manier helpen – het wordt dan gead-
viseerd het systeem uit te schakelen.
||
RIJHULP
380
Voorbeelden daarvan:
wegwerkzaamheden
winterse wegomstandigheden
smalle wegen
slecht wegdek
zeer sportief rijgedrag
slecht weer met beperkt zicht
wegen met onduidelijke of ontbrekende zij-
markeringen
randen of andere lijnen dan de zijmarkerin-
gen
WAARSCHUWING
De Run-off Road Protection is alleen een
hulpmiddel en werkt niet in alle rijsituaties en
verkeers-, weers- en wegomstandigheden.
Het systeem is niet in staat om barrières, van-
grails en dergelijke naast de rijbaan te detec-
teren.
Als bestuurder bent u er altijd zelf verantwoor-
delijk voor dat u op een veilige manier in de
auto rijdt en daarbij de geldende verkeerswet-
geving in acht neemt.
N.B.
De functie maakt gebruik van de camera-een-
heid van de auto, die een aantal algemene
beperkingen heeft, zie hoofdstuk 'Beperkin-
gen van de camera-eenheid'.
Gerelateerde informatie
Symbolen en meldingen voor bescherming
bij bermongelukken (p. 381)
Rijbaanassistent (p. 374)
Beperkingen van de camera (p. 346)
RIJHULP
381
Symbolen en meldingen voor
bescherming bij bermongelukken
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele sym-
bolen en meldingen verschijnen ten aanzien van
de bescherming bij bermongelukken Run-off
Mitigation.
In de volgende tabel staan enkele voorbeelden.
Symbool Melding Betekenis
Automatische ingreep
City Safety
Bij activering van de bescherming bij bermongelukken krijgt u een melding te zien dat het
systeem ingeschakeld is.
Best.onderst.systeem
Beperkte functionaliteit Service vereist
Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd
wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Voorruitsensor
Sensor afgedekt, zie handleiding
Het vermogen van de camera om de rijbaan vóór de auto af te tasten is beperkt.
Gerelateerde informatie
Bescherming bij bermongevallen Run-off
Mitigation (p. 379)
RIJHULP
* Optie/accessoire.
382
Parkeerhulp*
De parkeerhulp helpt u bij het parkeren in
krappe ruimten door de afstand tot obstakels
aan te geven met geluidssignalen in combinatie
met grafische voorstellingen op het bestuurders-
display.
Beeldscherm met obstakelzones en sensorsectoren.
Op het middendisplay verschijnt een schemati-
sche weergave van de onderlinge posities van de
auto en eventuele obstakels.
De gemarkeerde sector geeft aan waar het
obstakel zich bevindt. De gemarkeerde sector ligt
dichter bij het autosymbool, naarmate de afstand
tussen de auto en het waargenomen obstakel
kleiner is.
Hoe korter de afstand tot het obstakel, des te
korter op elkaar klinken de signalen. Wanneer u
ondertussen het audiosysteem beluistert, wordt
het volume daarvan tijdelijk verlaagd.
Bij obstakels voor en naast de auto worden er
zolang de auto rijdt geluidssignalen gegeven,
maar deze geluidssignalen verdwijnen wanneer
de auto zo'n 2 seconden stilstaat. Bij obstakels
achter de auto blijven de geluidssignalen ook
klinken, wanneer de auto stilstaat.
Wanneer de auto een obstakel voor of achter de
auto tot op minder dan 30 cm is genaderd,
bestaat het geluidssignaal uit een ononderbroken
toon en is de sensorsector die het dichtst bij het
autosymbool ligt geheel gevuld.
Het volume van de parkeerhulp is als het geluids-
signaal klinkt bij te stellen met behulp van de
[>II]-knop op de middenconsole. U kunt het
volume ook bijstellen met behulp van menu-optie
Instellingen van het hoofdmenu.
N.B.
Geluidssignalen worden alleen gegeven
voor obstakels die zich op direct op het
traject van de auto bevinden.
WAARSCHUWING
Hoewel de Park Assist handig is bij het
parkeren, bent u nog altijd schadeplichtig
bij eventuele fouten.
Wanneer er obstakels in de dode hoeken
van de sensoren zitten, zal het systeem ze
niet kunnen ontdekken.
Houd mensen, dieren e.d. in de buurt van
de auto daarom in de gaten.
Achterzijde
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
Als de auto in zijn vrij achteruitrolt of wanneer u
de keuzehendel in de stand voor achteruitrijden
zet, worden de sensoren aan de achterzijde
geactiveerd.
RIJHULP
* Optie/accessoire.
383
Het meetgebied strekt tot zo'n 1,5 meter achter
de auto.
Bij het achteruitrijden met een aanhanger achter
de auto wordt de parkeerhulp automatisch
gedeactiveerd.
N.B.
Bij het achteruitrijden met een aanhanger
achter de auto of een fietsdrager op de trek-
haak – zonder een originele aanhangerkabel
van Volvo – moet u de Park Assist mogelijk
handmatig uitschakelen om te voorkomen dat
de sensoren erop reageren.
Aan de zijkanten
De zijsensoren van de parkeerhulp worden bij het
starten van de motor automatisch geactiveerd. Ze
zijn actief bij snelheden lager dan 10 km/h
(6 mph).
Het meetgebied strekt tot zo'n 30 cm naast de
zijkanten. Bij detectie van obstakels aan de zij-
kant komen de geluidssignalen uit de luidspre-
kers aan de zijkant.
Voorzijde
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het
model zijn afwijkingen mogelijk.
De voorsensoren van de parkeerhulp worden bij
het starten van de motor automatisch geacti-
veerd. De voorsensoren zijn actief bij snelheden
lager dan 10 km/h (6 mph).
Het meetgebied strekt tot zo'n 0,8 meter voor de
auto.
N.B.
De parkeerhulp wordt gedeactiveerd wanneer
u de parkeerrem aanzet of als u bij een auto
met automatische versnellingsbak de keuze-
hendel in stand P zet.
BELANGRIJK
Bij montage van verstralers: Let erop dat deze
de sensoren niet mogen hinderen - de ver-
stralers kunnen dan als obstakel worden
gezien.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulp activeren/deactiveren* (p. 384)
Beperkingen van parkeerhulp* (p. 384)
Meldingen voor Parkeerhulp* (p. 386)
Parkeerhulpcamera* (p. 387)
Actieve parkeerhulp* (p. 394)
RIJHULP
* Optie/accessoire.
384
Parkeerhulp activeren/deactiveren*
De parkeerhulp is te activeren/deactiveren.
De voor- en zijsensoren van de parkeerhulp wor-
den automatisch geactiveerd bij het starten van
de motor - de achtersensoren als de auto achter-
uitrolt of als de achteruitversnelling wordt gese-
lecteerd.
De functie is te activeren/
deactiveren op het functie-
scherm van het middendisplay.
De parkeerhulp is ook te acti-
veren/deactiveren vanuit de
camera-aanzichten.
Druk op de knop Parkeerhulp op het func-
tiescherm.
> Parkeerhulp wordt geactiveerd/gedeacti-
veerd, in de knop verschijnt een groene/
grijze indicatie.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulp* (p. 382)
Cross Traffic Alert* (p. 362)
Beperkingen van parkeerhulp*
De functie parkeerhulp kent in bepaalde situaties
beperkingen.
N.B.
Wanneer het elektrische systeem van de auto
is geconfigureerd voor een trekhaak, wordt de
uitsteeklengte van de trekhaak meegerekend
bij het meten van de afstand tot obstakels
achter de auto.
BELANGRIJK
Obstakels zoals kettingen, smalle glanzende
palen of lage obstakels kunnen "afgescha-
duwd" worden en worden in dat geval tijdelijk
niet geregistreerd door de sensoren – het
onderbroken geluidssignaal kan dan plotse-
ling wegvallen in plaats van over te gaan in
het verwachte ononderbroken geluidssignaal.
De sensoren kunnen geen hoge obstakels
ontdekken, zoals uitstekende laadperrons.
Wees in dergelijke gevallen extra voor-
zichtig en bedien/verrijd de auto erg
langzaam of breek de parkeermanoeuvre
af – er bestaat groot gevaar voor materi-
ele schade aan de auto of de omgeving,
aangezien de informatie afkomstig van de
sensoren in dergelijke situaties niet altijd
betrouwbaar is.
RIJHULP
* Optie/accessoire.
385
BELANGRIJK
In bepaalde omstandigheden kan het par-
keerhulpsysteem ten onrechte waarschu-
wingssignalen afgeven. Dit komt door externe
geluidsbronnen met ultrasone geluidssigna-
len van dezelfde frequentie als de sensoren
van het systeem.
Voorbeelden van dergelijke bronnen zijn
onder andere claxons, natte banden op asfalt,
pneumatische remmen en uitlaatgeluid van
motorfietsen.
Onderhoud
De plaats van de sensoren
22
.
De parkeerhulp werkt alleen optimaal, wanneer u
de bijbehorende sensoren regelmatig reinigt met
water en autoshampoo.
N.B.
Vuil, sneeuw en ijs op de sensoren kunnen
aanleiding geven tot onterechte waarschu-
wingssignalen, tot systeembeperkingen of
ervoor zorgen dat het systeem niet meer
werkt.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulp* (p. 382)
Parkeerhulp activeren/deactiveren* (p. 384)
Meldingen voor Parkeerhulp* (p. 386)
22
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
RIJHULP
* Optie/accessoire.
386
Meldingen voor Parkeerhulp*
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele mel-
dingen verschijnen ten aanzien van Parkeerhulp.
In de volgende tabel staan enkele voorbeelden.
Melding Betekenis
Parkeerhulpsysteem
Niet beschikbaar Service vereist
Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een
erkende Volvo-werkplaats.
Parkeerhulpsysteem
Sensoren afgedekt, schoonmaken vereist
Een of meer van de sensoren van het systeem zijn geblokkeerd. Controleer dit en verhelp de storing zo
spoedig mogelijk.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulp* (p. 382)
Parkeerhulp activeren/deactiveren* (p. 384)
Beperkingen van parkeerhulp* (p. 384)
RIJHULP
}}
* Optie/accessoire.
387
Parkeerhulpcamera*
De parkeerhulpcamera helpt u bij het parkeren in
krappe ruimten door obstakels weer te geven
met camerabeelden en grafische voorstellingen
op het middendisplay.
Overzicht
De parkeerhulpcamera is een hulpsysteem dat, al
naargelang de gekozen instelling, automatisch
wordt geactiveerd als er in de achteruit wordt
geschakeld of handmatig wordt geactiveerd via
het middendisplay.
Lijnen - hulplijnen activeren/deactiveren
Trekhaak* - hulplijn voor trekhaak activeren/
deactiveren*
23
PAS* - parkeerhulp activeren/deactiveren
CTA* - Cross Traffic Alert activeren/deacti-
veren
Zoomen
24
- in-/uitzoomen
WAARSCHUWING
De parkeercamera is alleen bedoeld als
hulpmiddel en zodat de bestuurder eind-
verantwoordelijk blijft tijdens het achter-
uitrijden.
De camera kent dode hoeken waarin
registratie van obstakels niet mogelijk is.
Houd mensen en dieren in de buurt van
de auto in de gaten.
Camera-aanzichten
De functie kan een gecombineerde 360°-aan-
zicht tonen én een afzonderlijk aanzicht voor de
vier camera's: achter, voor, links of rechts. Boven-
aan in het geselecteerde aanzicht staat welke
camera er actief is.
Camera 360°-aanzicht*
Approximatief dekkingsgebied van de parkeerhulpcame-
ra's.
Alle vier de zijden van de auto worden gelijktijdig
op het middendisplay weergegeven, zodat u bij
manoeuvreren op lage snelheden kunt zien wat
er zich rond de auto bevindt.
Iedere camera-aanzichten is apart te activeren
door het "blikveld" van de gewenste camera op
het beeldscherm aan te raken - bijvoorbeeld het
gebied voor/boven de frontcamera.
Bij een auto die ook voorzien is van parkeerhulp*
wordt de afstand tot gedetecteerde obstakels
aangegeven met velden in verschillende kleuren.
23
Niet beschikbaar op alle markten.
24
Bij het inzoomen doven de hulplijnen.
||
RIJHULP
* Optie/accessoire.
388
Achterzijde
De achtercamera
25
zit boven de kentekenplaat.
De camera beslaat een breed gebied achter de
auto. Bij bepaalde modellen is ook een deel van
de achterbumper zichtbaar plus een eventuele
trekhaak.
Voorwerpen op het middendisplay lijken mogelijk
over te hellen – dit is volkomen normaal.
N.B.
Voorwerpen op het middendisplay kunnen
dichter bij de auto zijn dan dat ze op het
scherm lijken te zijn.
Voorzijde
De parkeerhulpcamera
25
vooruit zit in de grille.
De frontcamera kan handig zijn bij het invoegen
vanuit een oprit waarbij het zicht naar beide zij-
den bijvoorbeeld door heggen beperkt is. De
camera is actief bij snelheden tot 25 km/h
(16 mph) - bij hogere snelheden wordt de front-
camera uitgeschakeld.
Als de rijsnelheid een waarde van 50 km/h
(30 mph) niet bereikt maar binnen 60 seconden
na uitschakeling van de frontcamera daalt tot
onder 22 km/h (14 mph), wordt de camera
opnieuw geactiveerd.
N.B.
Voor automatische heractivering van de front-
camera bij snelheidsdaling moet u
Automatische achteruitrijcamera
activeren hebben gekozen in Instellingen
My Car Parkeerhulp.
Naar zijkanten
De zijcamera's
25
zitten in beide buitenspiegels.
De zijcamera's geven weer wat er zich aan de
desbetreffende zijde naast de auto bevindt.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulpcamera starten* (p. 391)
Hulplijnen en velden voor de parkeerhulpca-
mera* (p. 389)
25
De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
RIJHULP
}}
* Optie/accessoire.
389
Beperkingen van de parkeerhulpcamera*
(p. 392)
Parkeerhulp* (p. 382)
Cross Traffic Alert* (p. 362)
Actieve parkeerhulp* (p. 394)
Hulplijnen en velden voor de
parkeerhulpcamera*
De parkeerhulpcamera geeft met lijnen in het
camerabeeld aan waar de auto zich ten opzichte
van de omgeving bevindt.
Hulplijnen
Voorbeeld van hoe hulplijnen voor de bestuurder
getoond worden.
De hulplijnen geeft de denkbeeldige baan van de
contouren van de auto aan bij de actuele stuur-
uitslag - dit vereenvoudigt het achteruit insteken,
achteruitrijden in krappe ruimten en aankoppelen
van aanhangers.
De lijnen op het scherm worden geprojecteerd
als stonden ze op de grond achter de auto. De lij-
nen zijn bovendien afhankelijk van de stuuruit-
slag, zodat u ook tijdens het draaien kunt zien
welke baan de auto zal nemen.
De hulplijnen zijn inclusief de uitstekende delen
van de auto, zoals de trekhaak, buitenspiegels en
hoeken.
N.B.
Er verschijnen geen hulplijnen bij het inzoo-
men.
N.B.
Bij het achteruitrijden met een aanhan-
ger/caravan geven de lijnen op het
scherm de baan van de auto aan – niet
die van de aanhanger/caravan.
Er verschijnen geen lijnen op het scherm,
wanneer er een aanhanger/caravan is
aangesloten op het elektrische systeem
van de auto.
||
RIJHULP
* Optie/accessoire.
390
BELANGRIJK
Let op: als u het camerabeeld naar achteren
hebt gekozen, toont het middendisplay alleen
het gebied achter de auto - let dan zelf op de
zijkanten en voorkant van de auto als u bij het
achteruitrijden aan het stuur draait.
Hetzelfde geldt ook omgekeerd - let op wat
er met het achterste deel van de auto gebeurt
als u het camerabeeld naar voren hebt geko-
zen.
Denk eraan dat de hulplijnen de kortste weg
laten zien. Let daarom extra goed op dat de
zijkanten van de auto nergens naar toe/
nergens overheen bewegen als u bij vooruit-
rijden aan het stuur draait of dat de voorkant
niet naar iets toe/over iets heen beweegt als
u bij achteruitrijden aan het stuur draait.
Hulplijnen in 360°-weergave*
360°-weergave met hulplijnen.
Met 360°-weergave worden - afhankelijk van de
rijrichting - achter, voor en aan de zijkant van de
auto hulplijnen getoond:
Bij vooruitrijden: Frontlijnen
Bij achteruitrijden: Zijlijnen en achteruitrijlij-
nen.
Wanneer u hebt gekozen voor de frontcamera of
achteruitrijcamera worden de hulplijnen ongeacht
de rijrichting van de auto weergegeven. Wanneer
u hebt gekozen voor de zijcamera worden de
hulplijnen alleen weergegeven tijdens het achter-
uitrijden.
Hulplijn voor trekhaak
Trekhaak met hulplijn.
Trekhaak - hulplijn voor trekhaak activeren*.
Zoomen - in-/uitzoomen.
De camera leent zich bij uitstek voor het aankop-
pelen van een aanhanger door de weergave van
een hulplijn voor de virtuele "baan" van de trek-
haak naar de aanhanger.
1.
Druk op
Trekhaak (1).
> De hulplijn voor de virtuele "baan" van de
trekhaak wordt weergegeven. Tegelijker-
tijd verdwijnen de hulplijnen van de auto.
2.
Druk op
Zoomen (2) als u nauwkeurig moet
manoeuvreren.
> Er wordt ingezoomd op de camerabeel-
den.
RIJHULP
}}
* Optie/accessoire.
391
Er zijn niet tegelijkertijd hulplijnen weer te geven
voor de auto en de trekhaak.
Sensorveld van parkeerhulp*
Als de auto uitgerust is met Parkeerhulp* wordt
voor iedere sensor die een obstakel waarneemt
de afstand met gekleurde velden in 360°-weer-
gave weergegeven.
Sensorveld achteruit en vooruit
Op het autosymbool rechts kan het beeldscherm
gekleurde sensorvelden tonen.
De kleur van de velden voor de sensoren achter-
uit en vooruit verandert als de afstand tot het
obstakel kleiner wordt - van geel, via oranje naar
rood.
Veldkleur achteruit en voor-
uit
Afstand (meter)
Oranje 0,6-1,5
Oranje 0,4-0,6
Rood 0-0,4
Sensorvelden naar de zijkanten
De zijvelden worden uitsluitend weergegeven met
de kleur oranje.
Veldkleur zijkanten Afstand (meter)
Oranje 0–0,3
Gerelateerde informatie
Parkeerhulpcamera* (p. 387)
Parkeerhulpcamera starten* (p. 391)
Beperkingen van de parkeerhulpcamera*
(p. 392)
Parkeerhulpcamera starten*
De parkeerhulpcamera kan automatisch starten
bij het inschakelen van de achteruitversnelling of
handmatig via het middendisplay.
Parkeerhulpcamera starten
Om de parkeerhulpcamera
handmatig te starten:
Druk op de knop Camera op het functie-
scherm van het middendisplay.
> De parkeerhulpcamera wordt gestart.
Camerastart in verschillende situaties
Bij een druk op de knop hangt het van de rijsnel-
heid en de rijrichting van de auto af of de camera
een bovenaanzicht of vooraanzicht hanteert:
Bovenaanzicht: Tijdens stilstand en vooruitrij-
den - 0-15 km/h (0-9 mph).
Bovenaanzicht: Tijdens stilstand en achteruit-
rijden - ongeacht snelheid.
Vooraanzicht: Tijdens vooruitrijden
15-22 km/h (9-14 mph).
||
RIJHULP
* Optie/accessoire.
392
Automatische start parkeerhulpcamera
activeren/deactiveren
De automatische start van de parkeerhulpcamera
bij inschakeling van de achteruitversnelling is te
activeren/deactiveren.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car Parkeerhulp.
3.
Kies
Automatische achteruitrijcamera
activeren om het automatisch starten te
activeren/deactiveren.
Camera automatisch deactiveren
Het vooraanzicht dooft bij 25 km/h (16 mph) om
u niet af te leiden. Als gekozen is voor de instel-
ling
Automatische achteruitrijcamera
activeren, wordt de camera bij een snelheid van
22 km/h (14 mph) binnen 60 seconden opnieuw
geactiveerd. Bij een snelheid hoger dan 50 km/h
(31 mph) wordt het vooraanzicht niet opnieuw
geactiveerd.
De overige camera-aanzichten doven bij 15 km/h
(9 mph) en worden niet opnieuw geactiveerd.
Basisweergave voor
parkeerhulpcamera achterzijde
Wanneer Automatische achteruitrijcamera
activeren gekozen is kunt u de camera-aanzich-
ten kiezen die bij inschakeling van de achteruit-
versnelling moet worden geactiveerd: het achter-
aanzicht of het bovenaanzicht over 360°*.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op
My Car Parkeerhulp.
3.
Kies
Zicht achteruit in plaats van 360°-
beeld om het achterste camerabeeld als
basisscherm te activeren/deactiveren.
Gerelateerde informatie
Hulplijnen en velden voor de parkeerhulpca-
mera* (p. 389)
Beperkingen van de parkeerhulpcamera*
(p. 392)
Contactslotstanden (p. 405)
Beperkingen van de
parkeerhulpcamera*
De functie parkeerhulpcamera kent in bepaalde
situaties beperkingen.
De parkeerhulpcamera kan niet in alle situaties
alle objecten zien – houd rekening met de vol-
gende beperkingen.
N.B.
Fietsdragers of andere accessoires achter op
de auto kunnen het blikveld van de camera
blokkeren.
Dode hoeken
Let erop dat ook als het geblokkeerde gebied er
op het scherm relatief klein uitziet, het werkelijke,
verborgen gebied dusdanig groot kan zijn dat
obstakels pas worden geregistreerd wanneer de
auto er bijna bovenop zit.
RIJHULP
* Optie/accessoire.
393
Er zitten "dode" hoeken tussen de blikvelden van de
camera's.
In de 360°-weergave kunnen obstakels/voorwer-
pen "verdwijnen" in de overgangen tussen de
afzonderlijke camera's.
Defecte camera
Als een camerasector zwart
blijft en het nevenstaande sym-
bool bevat, betekent dit dat de
desbetreffende camera defect
is. Hieronder een voorbeeld.
De linker camera van de auto is defect.
Zwarte camerasector
Ook in de volgende gevallen blijft de desbetref-
fende camerasector zwart, zij het zonder het
symbool voor een defecte camera:
geopend portier
geopende achterklep
ingeklapte buitenspiegel.
Lichtomstandigheden
De cameraweergave wordt automatisch aange-
past aan de heersende lichtomstandigheden. Dit
kan ertoe leiden dat de beeldweergave ietwat
kan variëren wat lichtsterkte en kwaliteit betreft.
Slechte lichtomstandigheden leveren mogelijk
een slechtere beeldkwaliteit op.
Onderhoud
Maak cameralenzen regelmatig schoon met lauw
water en autoshampoo. Wees voorzichtig zodat er
geen krassen op de lens komen.
N.B.
Houd voor optimale werking de cameralens
vrij van vuil, sneeuw en ijs. Dit is vooral van
belang in slechte lichtomstandigheden.
Gerelateerde informatie
Parkeerhulpcamera* (p. 387)
Parkeerhulpcamera starten* (p. 391)
Hulplijnen en velden voor de parkeerhulpca-
mera* (p. 389)
RIJHULP
* Optie/accessoire.
394
Actieve parkeerhulp*
De actieve parkeerhulp (Park Assist Pilot - PAP)
helpt u bij het parkeren in en het wegrijden uit
een parkeervak.
PAP controleert eerst of een ruimte groot
genoeg is en helpt u vervolgens bij het draaien
van het stuur en het in die ruimte sturen van de
auto.
Op het middendisplay wordt met symbolen, grafi-
sche voorstellingen en teksten aangegeven wat u
wanneer moet doen.
N.B.
PAP meet de ruimte en stuurt de auto - aan u
de taak om:
goed op de omgeving rond de auto te let-
ten
de instructies op het middendisplay op te
volgen
te schakelen (achteruit/vooruit)
de snelheid te regelen en daarbij een vei-
lige snelheid aan te houden
te remmen en de auto tot stilstand te
brengen.
WAARSCHUWING
PAP werkt niet in alle situaties, maar is uitslui-
tend bedoeld als een aanvullend hulpmiddel.
Als bestuurder bent u er altijd verantwoorde-
lijk voor dat u de auto op een veilige manier
bestuurt en het gebied rond de auto goed in
de gaten houdt om naderende of passerende
verkeersdeelnemers tijdig op te merken.
Parkeervarianten
PAP is te gebruiken bij de volgende parkeervari-
anten.
Fileparkeren
Principe voor fileparkeren of achteruit insteken.
Het PAP-systeem parkeert de auto aan de hand
van de volgende stappen:
1. Het parkeervak wordt gezocht en gemeten.
2. De auto wordt achteruit het vak ingestuurd.
3. De auto wordt netjes in het midden van het
vak geparkeerd door voor-/achteruit te rijden.
Met Uitparkeren kan een parallel geparkeerde
auto ook hulp krijgen van PAP om een parkeer-
vak te verlaten - zie de rubriek "Uit een parkeer-
vak rijden" in artikel "Parkeren met actieve par-
keerhulp".
RIJHULP
}}
* Optie/accessoire.
395
Achteruit insteken
Principe voor (achteruit) insteken.
Het PAP-systeem parkeert de auto aan de hand
van de volgende stappen:
1. Het parkeervak wordt gezocht en gemeten.
2. De auto wordt achteruit/vooruit het parkeer-
vak in gestuurd en netjes in het midden
geparkeerd door voor-/achteruit te rijden.
N.B.
Een haaks geparkeerde auto kan niet met
behulp van de PAP-functie
Uitparkeren een
parkeervak verlaten - die functie is alleen te
gebruiken voor een parallel geparkeerde auto.
Gerelateerde informatie
Parkeren met actieve parkeerhulp* (p. 395)
Beperkingen van de Actieve parkeerhulp*
(p. 398)
Meldingen voor Actieve parkeerhulp*
(p. 401)
Parkeren met actieve parkeerhulp*
De actieve parkeerhulp (Park Assist Pilot - PAP)
helpt u in drie fasen bij het parkeren. De functie
kan u ook helpen om uit een parkeervak te rij-
den.
N.B.
PAP meet de ruimte en stuurt de auto - aan u
de taak om:
goed op de omgeving rond de auto te let-
ten
de instructies op het middendisplay op te
volgen
te schakelen (achteruit/vooruit)
de snelheid te regelen en daarbij een vei-
lige snelheid aan te houden
te remmen en de auto tot stilstand te
brengen.
PAP is te activeren als na het starten van de
motor aan de volgende criteria is voldaan:
Er is geen aanhanger aan de auto gekop-
peld.
De snelheid moet lager zijn dan 30 km/h
(20 mph).
||
RIJHULP
396
N.B.
De afstand tussen de auto en parkeervakken
moet 0,5–1,5 meter bedragen, wanneer PAP
de omgeving aftast op zoek naar een pas-
sende parkeerplek.
Parkeren
Het PAP-systeem parkeert de auto aan de hand
van de volgende stappen:
1. Het parkeervak wordt gezocht en gemeten.
2. De auto wordt achteruit het vak ingestuurd.
3. De auto wordt netjes in het midden van het
vak geparkeerd - het systeem kan u vragen
om te schakelen.
Parkeervakken zoeken en meten
De functie is te activeren op
het functiescherm van het mid-
dendisplay.
Deze is ook bereikbaar vanuit
de camerabeelden.
Principe voor fileparkeren.
Principe voor (achteruit) insteken.
1. Rijd maximaal 30 km/h (20 mph) voordat u
gaat fileparkeren of maximaal 20 km/h
(12 mph) voordat u achteruit gaat insteken.
2.
Druk op de knop
Inparkeren op het functie-
scherm.
> PAP zoekt een parkeervak en meet of dit
vak groot genoeg is.
3. Let op het middendisplay. Stop de auto als
de grafische voorstellingen en een melding
aangeven dat er een geschikt parkeervak is
gevonden.
> Er verschijnt een pop-upvenster.
4.
Kies
Fileparkeren of Haaks parkeren en
schakel in de achteruit.
N.B.
PAP zoekt een geschikte ruimte om te parke-
ren, geeft instructies en parkeert de auto aan
de passagierskant in. Desgewenst kunt u de
auto ook aan de bestuurderszijde van de
straat parkeren:
Schakel de richtingaanwijzers aan
bestuurderszijde in, waarna het systeem
een geschikte parkeerplek aan deze kant
van de straat zoekt.
RIJHULP
}}
397
Achteruit in het parkeervak rijden
Fileparkeren.
Achteruit insteken.
1. Controleer of de ruimte achter de auto vrij is.
2. Rijd langzaam en voorzichtig achteruit en
raak het stuurwiel niet aan – rijd niet sneller
dan 7 km/h (4 mph).
> PAP zal de auto het parkeervak insturen.
3. Let op het middendisplay. Stop de auto als
dit met grafische voorstellingen en een mel-
ding van u verlangd wordt.
N.B.
Houd uw handen weg van het stuurwiel
als de PAP-functie is geactiveerd.
Let erop dat het stuurwiel niet door iets
wordt gehinderd en vrij kan draaien.
Wacht voor het beste resultaat totdat het
stuurwiel is uitgedraaid, voordat u achter-
uit/vooruit rijdt.
Auto netjes in het midden van het
parkeervak parkeren
Fileparkeren.
Achteruit insteken.
1.
Zet de keuzehendel in stand D. Wacht totdat
het stuur gedraaid is en rijd langzaam vooruit.
||
RIJHULP
* Optie/accessoire.
398
2. Let op het middendisplay. Stop de auto als
dit met grafische voorstellingen en een mel-
ding van u verlangd wordt.
3. Schakel in de achteruit en rijd langzaam ach-
teruit.
4. Let op het middendisplay. Stop de auto als
dit met grafische voorstellingen en een mel-
ding van u verlangd wordt.
Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd,
waarna met grafische voorstellingen en een mel-
ding wordt aangegeven dat het insteken is afge-
rond. U moet mogelijk later corrigeren - alleen u
kunt beoordelen of de auto goed geparkeerd
staat.
BELANGRIJK
De waarschuwingsafstand is korter, wanneer
de sensoren worden gebruikt door PAP dan
wanneer Park Assist de sensoren gebruikt.
Uit een parkeervak rijden
N.B.
Het verlaten van een parkeervak met
Uitparkeren is alleen bestemd voor een
parallel geparkeerde auto - het systeem werkt
niet voor een haaks geparkeerde auto.
U activeert Uitparkeren op het
functiescherm van het midden-
display.
1.
Druk op de knop
Uitparkeren op het func-
tiescherm.
2. Geef met de richtingaanwijzer aan in welke
richting de auto het parkeervak moet verla-
ten.
3. Let op het middendisplay. Volg de aanwijzin-
gen op dezelfde manier als bij het parkeren.
Let erop dat het stuur kan "terugveren" bij het
uitschakelen van de functie. U moet dan mogelijk
het stuur terugdraaien tot de maximale stuuruit-
slag om uit het parkeervak te kunnen rijden.
Als PAP oordeelt dat u zonder extra manoeuvres
het parkeervak kunt uitrijden, zal de functie wor-
den afgesloten, ook al denkt u misschien dat de
auto nog in het parkeervak staat.
Gerelateerde informatie
Actieve parkeerhulp* (p. 394)
Beperkingen van de Actieve parkeerhulp*
(p. 398)
Meldingen voor Actieve parkeerhulp*
(p. 401)
Beperkingen van de Actieve
parkeerhulp*
De actieve parkeerhulp (Park Assist Pilot – PAP)
kent in bepaalde situaties beperkingen.
Parkeren afbreken
Een parkeerprocedure wordt afgebroken:
als u het stuurwiel aanraakt
als u te snel met de auto rijdt – sneller dan
7 km/h (4 mph)
als u op
Annuleren op het middendisplay
drukt
bij een ingreep van het antiblokkeerremsys-
teem of de elektronische stabiliteitsregeling,
bijvoorbeeld als een wiel geen grip meer
heeft bij een glad wegdek.
In voorkomende gevallen laat een melding op het
middendisplay u weten waarom de parkeerproce-
dure is afgebroken.
N.B.
Als vuil, ijs en sneeuw de sensoren bedekken,
neemt de functie af en kan meten onmogelijk
worden gemaakt.
RIJHULP
}}
399
BELANGRIJK
Onder bepaalde omstandigheden kan PAP
geen parkeerplaatsen vinden - een reden kan
zijn dat de sensoren worden verstoord door
externe geluidsbronnen, die dezelfde ultra-
soonfrequenties afgeven als waar het sys-
teem mee werkt.
Voorbeelden van dergelijke bronnen zijn o.a.
claxons, natte banden op asfalt, pneumati-
sche remmen en uitlaatgeluid van motorfiet-
sen.
Uw verantwoordelijkheid
Vergeet niet dat PAP een hulpmiddel is en geen
onfeilbaar en volautomatisch systeem. Wees
daarom altijd voorbereid om de parkeerma-
noeuvre te onderbreken.
Er zijn ook een paar details waar u bij het parke-
ren op moet letten, bijvoorbeeld:
PAP gaat uit van de onderlinge positie van
de geparkeerde voertuigen – als deze onge-
lukkig geparkeerd staan, kunnen de banden
en velgen van uw auto beschadigd raken bij
contact met de stoeprand.
PAP is bedoeld voor inparkeren in rechte
straatgedeelten – niet in straatgedeelten met
sterke krommingen of scherpe bochten. Zorg
daarom dat de auto evenwijdig staat aan het
parkeervak, wanneer het PAP de beschik-
bare ruimte meet.
In smalle straten zijn niet altijd parkeervakken
te vinden, omdat er mogelijk te weinig ruimte
voor manoeuvreren is.
Let erop dat de voorkant van de auto tijdens
het parkeren kan uitzwenken naar het tege-
moetkomende verkeer.
Voorwerpen boven het detectiegebied van de
sensoren worden niet meegenomen bij het
berekenen van de parkeermanoeuvre, waar-
door PAP mogelijk te vroeg het parkeervak
indraait. Vermijd daarom parkeervakken met
dergelijke hoge voorwerpen.
U moet bepalen of het vak dat PAP voorstelt
geschikt is om in te parkeren.
Gebruik goedgekeurde banden
26
met de
juiste bandenspanning - dit is van invloed op
de parkeermogelijkheden van PAP.
Hevige regen of sneeuwval kan ertoe leiden
dat het parkeervak niet op een juiste manier
wordt gemeten.
Gebruik PAP niet als u sneeuwkettingen of
een reservewiel hebt gemonteerd.
Gebruik PAP niet als er lading buiten de auto
uitsteekt.
Haakse parkeervakken kunnen worden
gemist of ten onrechte worden gedetecteerd,
als een geparkeerde auto meer uitsteekt dan
de andere geparkeerde auto's.
BELANGRIJK
Bij montage van een andere goedgekeurde
maat velgen en/of banden kan de omtrek van
de banden veranderen, zodat de PAP-para-
meters mogelijk moeten worden bijgewerkt.
Informeer bij een werkplaats – geadviseerd
wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Onderhoud
Locatie van de PAP-sensoren
27
.
PAP werkt alleen correct, wanneer u de bijbeho-
rende sensoren regelmatig reinigt met water en
autoshampoo.
26
Met 'goedgekeurde banden' wordt bedoeld: banden van hetzelfde type en merk als die bij levering af fabriek origineel waren gemonteerd.
27
NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
||
RIJHULP
* Optie/accessoire.
400
Gerelateerde informatie
Actieve parkeerhulp* (p. 394)
Parkeren met actieve parkeerhulp* (p. 395)
RIJHULP
* Optie/accessoire.
401
Meldingen voor Actieve
parkeerhulp*
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele mel-
dingen verschijnen ten aanzien van de Actieve
parkeerhulp (Park Assist Pilot – PAP).
In de volgende tabel staan enkele voorbeelden.
Melding Betekenis
Parkeerhulpsysteem
Sensoren afgedekt, schoonmaken vereist
Een of meer van de sensoren van de systemen zijn geblokkeerd. Controleer dit en verhelp de storing zo
spoedig mogelijk.
Parkeerhulpsysteem
Niet beschikbaar Service vereist
Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een
erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Actieve parkeerhulp* (p. 394)
Parkeren met actieve parkeerhulp* (p. 395)
Beperkingen van de Actieve parkeerhulp*
(p. 398)
STARTEN EN RIJDEN
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
404
Alcoholslot*
Het alcoholslot voorkomt dat bestuurders die
onder invloed zijn in de auto kunnen rijden. Voor-
dat de motor kan worden gestart, moet u een
blaastest afgeven om vast te stellen dat u niet
onder de invloed van alcohol bent. Het alcohol-
slot wordt gekalibreerd ten opzichte van de
grenswaarde voor verkeersdeelname die in uw
land geldt.
De auto heeft een interface voor elektrische aan-
sluiting van de door Volvo goedgekeurde alcohol-
slotmerken en -modellen. De interface maakt het
eenvoudig om een alcoholslot aan te sluiten en
biedt de mogelijkheid om alcoholslotmeldingen
op het hoofddisplay van de auto weer te geven.
Raadpleeg voor informatie over een bepaald
alcoholslot de desbetreffende handleiding.
WAARSCHUWING
Het alcoholslot is een hulpmiddel dat u niet
ontslaat van uw verantwoordelijkheden als
bestuurder. De bestuurder dient altijd nuchter
te blijven en de auto op een veilige manier te
besturen.
Alcoholslot* omzeilen
In noodsituaties of wanneer het alcoholslot
defect is, kunt u het alcoholslot omzeilen om
toch in de auto te kunnen rijden.
Zie de desbetreffende handleiding voor het deac-
tiveren van een bepaald alcoholslot.
Bypass-functie activeren
N.B.
Alle activering met bypass wordt geregis-
treerd en opgeslagen in een geheugen in de
regeleenheid van het alcoholslot. Het is niet
mogelijk een bypass te annuleren.
Op het scherm verschijnt de melding Blaas in
alcoholslot Bypass?:
Kies voor de bypass-functie door op de knop
O te drukken van de rechter stuurknoppen.
> Het alcoholslot is daarmee omzeild,
waarna de auto te starten is.
Bij installatie van het alcoholslot wordt het maxi-
male aantal keren ingesteld dat de bypass-func-
tie te activeren is voordat service vereist is.
Gerelateerde informatie
Alvorens een motor met alcoholslot te star-
ten (p. 404)
Motor starten (p. 406)
Alvorens een motor met alcoholslot
te starten
De blaasunit wordt automatisch geactiveerd en
gereedgemaakt voor gebruik bij het ontgrende-
len van de auto.
Waar u op moet letten
Voor een goede werking en een zo nauwkeurig
mogelijk meetresultaat:
Zo'n 5 minuten voor de blaastest niet eten of
drinken.
De voorruit niet te lang sproeien – de alcohol
in de sproeiervloeistof kan een verkeerd
meetresultaat opleveren.
N.B.
Binnen 30 minuten na afloop van een rit kan
de motor opnieuw gestart worden zonder dat
er een nieuwe blaastest nodig is.
Gerelateerde informatie
Alcoholslot* omzeilen (p. 404)
Motor starten (p. 406)
STARTEN EN RIJDEN
}}
405
Contactslotstanden
Het elektrische systeem van de auto is in ver-
schillende standen te zetten voor gebruik van
verschillende autosystemen.
Om een beperkt aantal systemen te kunnen
gebruiken bij een uitgeschakelde motor is het
elektrische systeem van de auto in drie verschil-
lende standen te zetten: 0, I en II. In de gebrui-
kershandleiding worden deze standen overal aan-
geduid als "contactslotstanden".
De volgende tabel geeft aan welke functies
beschikbaar zijn in de verschillende contactslot-
standen/standen:
Niveau Functies
0
Kilometerteller, klok en tempera-
tuurmeter worden verlicht.
Elektrisch bedienbare stoelen
zijn te verstellen.
Elektrisch bedienbare ruiten zijn
te gebruiken.
Middendisplay wordt ingescha-
keld en is te gebruiken.
Het audiosysteem is in te scha-
kelen.
De functies zijn in deze contactslot-
stand tijdsgestuurd en worden na
een poosje automatisch uitgescha-
keld.
Niveau Functies
I
Panoramadak, elektrisch bedien-
bare ruiten, 12V-aansluitingen in
passagiersruimte, navigatie, tele-
foon, interieurventilator en rui-
tenwissers zijn te gebruiken.
Elektrisch bedienbare stoelen
zijn te verstellen.
12V-aansluiting in bagageruimte
is te gebruiken.
Het audiosysteem wordt auto-
matisch ingeschakeld, als het bij
het verlaten van de auto aan-
stond.
In deze contactslotstand is het
stroomverbruik belastend voor de
accu.
II
De koplampen worden ontsto-
ken.
Waarschuwings-/controlelamp-
jes branden 5 seconden lang.
Meerdere andere systemen wor-
den geactiveerd. De stoelverwar-
ming en achterruitverwarming
zijn echter pas te activeren na
het starten van de auto.
Deze contactslotstand vergt veel
stroom van de accu en moet
daarom worden vermeden!
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
406
Contactslotstand kiezen
De startknop op de tunnelconsole.
Contactslotstand 0 - Vergrendel de auto en
bewaar de transpondersleutel binnen in de
auto.
N.B.
Om stand I of II te realiseren zonder dat de
motor wordt gestart moet u bij het selecteren
van deze contactslotstanden het rempedaal
of bij een auto met een handbak het koppe-
lingspedaal niet bedienen.
Contactslotstand I - Draai de startknop
naar stand START en laat de knop weer los.
De knop veert automatisch terug naar de uit-
gangspositie.
Contactslotstand II - Draai de startknop
naar stand START en houd de knop
zo'n 4 seconden in stand START. Laat ver-
volgens knop los, die automatisch terugveert
naar de uitgangspositie.
Terug naar contactslotstand 0 - Om terug
te gaan naar contactslotstand 0 vanuit stand
I en II moet u de startknop naar stand STOP
draaien en de knop loslaten. De knop veert
automatisch terug naar de uitgangspositie.
Gerelateerde informatie
Motor starten (p. 406)
Auto afzetten (p. 408)
Bestuurdersdisplay (p. 100)
Motor starten
De auto is te starten via de transpondersleutel
en met de startknop op de tunnelconsole.
De startknop op de tunnelconsole.
U gebruikt de transpondersleutel niet actief bij
het starten van de auto, omdat de auto is uitge-
rust met ondersteuning voor passief starten
(Passive Start).
Om de auto te starten:
1. Controleer of de transpondersleutel in de
auto aanwezig is. Voor auto's met Passive
Start moet de sleutel zich in het voorste deel
van het interieur bevinden. Met de optie pas-
sieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive
Entry*) is het voldoende dat de sleutel zich
ergens in de auto bevindt.
STARTEN EN RIJDEN
}}
407
2. Bij een auto met een automatische versnel-
lingsbak moet u ervoor zorgen dat u schakel-
stand P of N hebt gekozen. Zorg er bij auto's
met een handgeschakelde versnellingsbak
voor dat de schakelhendel in de neutraal-
stand staat of dat u het rempedaal bedient.
3.
Trap het rempedaal volledig in
1
.
4.
Draai de startknop naar stand START en laat
de knop weer los. De knop veert automatisch
terug naar de uitgangspositie.
Bij het starten van de motor blijft de startmotor
draaien, totdat de motor aanslaat of totdat de
beveiliging tegen oververhitting in werking treedt.
Bij start in normale omstandigheden wordt door-
gaans de elektrische aandrijving gebruikt - de
benzinemotor blijft uitgeschakeld. Dit betekent
dat de elektromotor "gestart" en de auto rijklaar
is, wanneer u de startknop naar START hebt
gedraaid. Ter bevestiging dat de motor is gestart,
doven de controlelampjes op het bestuurdersdis-
play en gaat het gekozen thema branden.
Er zijn echter situaties waarbij de benzinemotor
start, zoals bij een te lage buitentemperatuur of
als de hybride-accu moet worden opgeladen.
Start de auto niet wanneer de laadkabel is aan-
gesloten, maar als de laadkabel niet kan worden
losgetrokken of als de auto ten onrechte detec-
teert dat er een laadkabel is aangesloten, kunt u
de volgende alternatieve startprocedure hante-
ren:
1. Trap op het rempedaal en draai de startknop
naar START.
2.
De tekst
Verwijder laadkabel om te
starten verschijnt op het bestuurdersdisplay.
3.
Draai de startknop opnieuw naar START.
4.
Draai, wanneer de tekst
Laadkabel weg?
Druk startknop 7 sec in om te starten
verschijnt, de startknop 7 seconden lang vast
in de stand START om de auto te starten.
Positie back-uplezer in de tunnelconsole.
Als bij het starten de melding Sleutel niet
gevonden op het bestuurdersdisplay verschijnt,
plaats de transpondersleutel dan op de
back-uplezer in de bekerhouder. Probeer vervol-
gens opnieuw te starten.
N.B.
Zorg ervoor dat er geen andere autosleutels,
metalen voorwerpen of elektronische appara-
ten (zoals mobiele telefoons, tablets, laptops
of laders) in de bekerhouder liggen, wanneer
u de transpondersleutel in de bekerhouder
plaatst. Als er zich meerdere sleutels in de
bekerhouder bevinden, kunnen deze elkaar
storen.
Als bij het starten de melding Motor starten
Systeemcontrole, wachten op het bestuur-
dersdisplay verschijnt, wacht dan tot de melding
verdwijnt en doe vervolgens een nieuwe startpo-
ging.
BELANGRIJK
Als de motor na 3 pogingen niet gestart is,
wacht u 3 minuten voordat u een nieuwe
poging doet. Het startvermogen neemt toe
als de startaccu zich kan herstellen.
N.B.
U kunt de auto niet starten bij een uitgeputte
hybride-accu.
1
Als de auto rolt, kunt u de motor starten door de startknop naar START te draaien.
||
STARTEN EN RIJDEN
408
WAARSCHUWING
Verwijder de transpondersleutel nooit uit de
auto tijdens het rijden.
WAARSCHUWING
Neem bij het verlaten van de auto altijd de
transpondersleutel mee en zorg dat het elek-
trische systeem van de auto in contactslot-
stand 0 staat – vooral als er kinderen in de
auto achterblijven.
N.B.
Voor bepaalde motortypen kan het stationaire
toerental bij een koude start duidelijk hoger
dan normaal zijn. Dit gebeurt om het uitlaat-
gasreinigingssysteem zo snel mogelijk op de
normale bedrijfstemperatuur te krijgen waar-
door de uitlaatgasemissies afnemen en het
milieu wordt ontzien.
Gerelateerde informatie
Contactslotstanden (p. 405)
Auto afzetten (p. 408)
Transpondersleutel (p. 250)
Batterij in transpondersleutel vervangen
(p. 273)
Hybridespecifieke informatie (p. 103)
Hybride-accu opladen (p. 454)
Auto afzetten
U zet de auto af met de startknop op de tunnel-
console.
De startknop op de tunnelconsole.
Om de auto af te zetten:
Draai de startknop naar STOP en laat de
knop los – de auto wordt afgezet. De knop
veert automatisch terug naar de uitgangspo-
sitie.
Als de keuzehendel niet in stand P staat of als de
auto rolt:
Houd de knop in de stand STOP vast, totdat
de auto wordt afgezet.
Gerelateerde informatie
Motor starten (p. 406)
Stuurslotfout
Het stuurslot bemoeilijkt de besturing zoals bij
gebruik van de auto door onbevoegden. Er is
mogelijk een mechanisch geluid waarneembaar,
wanneer u het stuurslot inschakelt of opheft.
Stuurslot activeren
Wanneer u de auto van buitenaf vergrendelt en
de motor is uitgeschakeld, wordt het stuurslot
geactiveerd. Als u de auto onvergrendeld achter-
laat, wordt na verloop van korte tijd automatisch
het stuurslot geactiveerd.
Stuurslot opheffen
Wanneer u de auto van buitenaf ontgrendelt,
wordt het stuurslot gedeactiveerd. Als de auto
niet is vergrendeld, is het voor het opheffen van
het stuurslot voldoende dat de transpondersleu-
tel in het interieur aanwezig is en dat motor
gestart wordt door de startknop naar START te
draaien.
Gerelateerde informatie
Motor starten (p. 406)
Auto afzetten (p. 408)
Stuurwiel (p. 144)
STARTEN EN RIJDEN
}}
409
Starthulp met andere accu
Als de startaccu uitgeput is, kunt u de auto star-
ten met stroom van een hulpaccu.
Laadpunt voor starten met hulpaccu van eigen auto.
BELANGRIJK
Het laadpunt van de auto is alleen bestemd
voor starthulp van de eigen auto. Het laad-
punt is niet bestemd voor starthulp voor een
andere auto. Als het laadpunt wordt gebruikt
om een andere auto te starten, kan dat ertoe
leiden dat er een zekering kapotgaat, wat
inhoudt dat het laadpunt niet meer werkt.
Wanneer een zekering kapot is, verschijnt de
melding
12V-accu Zekering defect Service
vereist op het bestuurdersdisplay. Volvo advi-
seert u contact op te nemen met een erkende
Volvo-werkplaats.
Als u een hulpaccu gebruikt bij het starten wordt
geadviseerd de volgende stappen aan te houden
om kortsluiting en andere schade te voorkomen:
1. Zet het elektrische systeem van de auto in
de contactslotstand 0.
2. Controleer of de hulpaccu een spanning van
12 V levert.
3. Als de hulpaccu in een andere auto is
gemonteerd, moet u de motor van die auto
afzetten en ervoor zorgen dat de beide auto's
elkaar niet raken.
4. Bevestig de ene klem van de rode startkabel
aan de pluspool (1) van de hulpaccu.
BELANGRIJK
Wees voorzichtig bij het aansluiten van de
startkabels om kortsluiting met andere onder-
delen in de motorruimte te voorkomen.
5. Open de afdekking (2) van het positieve
starthulppunt.
6. Bevestig de andere klem van de rode start-
kabel aan het positieve starthulppunt (2).
7. Bevestig de ene klem van de zwarte startka-
bel aan de minpool (3) van de hulpaccu.
8. Bevestig de andere klem van de zwarte start-
kabel aan het negatieve starthulppunt (4).
9. Controleer of de aansluitklemmen van de
startkabels goed vastzitten om te voorkomen
dat er tijdens de startpoging vonken ont-
staan.
10. Start de motor van de "hulpauto" en laat
deze enkele minuten draaien op een toeren-
tal dat iets hoger ligt dan normaal,
zo'n 1500 omw/min.
11. Start de motor van uw auto. Verleng de laad-
tijd tot 10 minuten als startpoging mislukt en
probeert het daarna opnieuw.
N.B.
Bij motorstart in normale omstandigheden
wordt doorgaans de elektrische aandrijving
gebruikt – de benzinemotor blijft uitgescha-
keld. Dit betekent dat de elektromotor
'gestart' is wanneer u de startknop naar
START hebt gedraaid en dat de auto rijklaar
is. Ter bevestiging dat de elektromotor is
gestart, doven de controlesymbolen op het
bestuurdersdisplay en gaat het gekozen
thema branden.
BELANGRIJK
Raak de aansluitingen tussen de kabel en de
auto niet aan tijdens het starten. Er bestaat
namelijk gevaar voor vonkvorming.
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
410
12. Verwijder de startkabels in omgekeerde volg-
orde - eerst de zwarte kabel en daarna de
rode.
Zorg dat geen van de aansluitklemmen aan
de zwarte startkabel contact kan maken met
het positie starthulppunt op de auto/de plus-
pool van de starthulpaccu of met de aange-
sloten klem van de rode startkabel.
WAARSCHUWING
De startaccu kan het zeer explosieve
knalgas produceren. Eén enkele vonk,
veroorzaakt door een onjuiste aansluiting
van een startkabel, kan volstaan om de
accu tot ontploffing te brengen.
De startaccu bevat tevens zwavelzuur dat
ernstige chemische brandwonden kan
veroorzaken.
Als u accuzuur in uw ogen krijgt of op uw
huid of kleren morst, moet u onmiddellijk
met grote hoeveelheden water spoelen.
Neem onmiddellijk contact op met een
arts, als u accuzuur in uw ogen krijgt.
N.B.
U kunt de auto niet starten bij een uitgeputte
hybride-accu.
Gerelateerde informatie
Startaccu (p. 568)
Contactslotstanden (p. 405)
Motor starten (p. 406)
Motorkap openen en sluiten (p. 557)
Hybride-accu opladen (p. 454)
Versnellingsbak
De versnellingsbak is een onderdeel van de aan-
drijflijn (krachtoverbrenging) tussen motor en
aandrijfwielen. De versnellingsbak heeft tot taak
de overbrengingsverhouding af te stemmen op
de gewenste snelheid en vermogensbehoefte.
De auto heeft een achttraps automaatbak en een
elektromotor voor de achterwielaandrijving. Dank-
zij de verschillende versnellingen zijn het motor-
koppel en het motorvermogen efficiënt te benut-
ten. Twee versnellingen zijn zogenoemde overdri-
ves die brandstof besparen bij ritten met een
constant toerental. Stuurpaddles* bieden de
mogelijkheid om handmatig op of terug te scha-
kelen. Op het bestuurdersdisplay staat welke
schakelstand er op dat moment in gebruik is.
BELANGRIJK
Om schade aan onderdelen van de aandrijflijn
te voorkomen wordt de bedrijfstemperatuur
van de versnellingsbak gecontroleerd. Bij
gevaar voor oververhitting gaat er een waar-
schuwingssymbool op het bestuurdersdisplay
branden en verschijnt er een displaymelding –
volg in dat geval het gegeven advies.
Symbolen op bestuurdersdisplay
Bij een eventuele storing in de versnellingsbak
verschijnen op het bestuurdersdisplay een sym-
bool en een melding.
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire.
411
Symbool Betekenis
Informatie- of foutmelding voor de
versnellingsbak. Volg het gegeven
advies op.
Versnellingsbak heeft of oververhit.
Volg het gegeven advies op.
Gerelateerde informatie
Schakelstanden van automatische versnel-
lingsbak (p. 411)
Schakelindicator* (p. 414)
Schakelen met stuurpaddles* (p. 415)
Schakelstanden van automatische
versnellingsbak
Bij een auto met een automatische versnellings-
bak kiest het systeem automatisch de optimale
versnelling. De versnellingsbak heeft ook een
handmatige schakelstand.
Schakelstanden op bestuurdersdisplay
Op het bestuurdersdisplay staat de actuele keu-
zehendelstand:
P, R, N, D of B.
In de stand voor handmatig schakelen verschijnt
ook de ingeschakelde versnelling (1 - 8).
Schakelen
De keuzehendel is van het type Shift-by-wire,
zodat er langs elektronische weg wordt gescha-
keld en niet mechanisch. Dit betekent eenvoudi-
ger schakelen met meer uitgesproken schakel-
standen.
Verander van schakelstand door de veerbelaste
keuzehendel voor- of achteruit te duwen.
||
STARTEN EN RIJDEN
412
Schakelstanden
Parkeerstand - P
De parkeerstand wordt geactiveerd met de P-
knop bij de keuzehendel.
Kies stand P wanneer de auto geparkeerd staat
of als de motor moet worden gestart. De auto
moet stilstaan, wanneer u de parkeerstand kiest.
Om vanuit de parkeerstand een andere schakel-
stand te kunnen kiezen, moet u in contactslot-
stand II het rempedaal bedienen.
In stand P is de versnellingsbak mechanisch
geblokkeerd. Zet de parkeerrem eerst aan als de
auto geparkeerd staat.
WAARSCHUWING
Gebruik bij het parkeren op een helling altijd
de parkeerrem. Stand P is bij een automaat
niet voldoende om de auto in alle situaties
staande te houden.
N.B.
De keuzehendel moet in de P-stand staan om
de auto te kunnen vergrendelen en op alarm
te zetten.
Hulpsystemen:
Het systeem schakelt automatisch stand P in:
als u de auto afzet in stand D of R.
als u, terwijl de motor draait en met de keu-
zehendel in een stand anders dan P staat, de
veiligheidsgordel afdoet en het bestuurders-
portier opent.
Achteruitrijstand - R
Kies de stand R om achteruit te rijden. De auto
moet stilstaan, wanneer u de achteruitrijstand
kiest.
Neutrale stand - N
In deze stand kunt u de motor starten en er is
geen versnelling ingeschakeld. Zet de parkeer-
rem aan, wanneer de auto stilstaat en de keuze-
hendel in stand N staat.
Om de keuzehendel uit de neutraalstand te kun-
nen halen moet u in contactslotstand II het rem-
pedaal bedienen.
Rijmodus - D
Stand D is de normale rijstand. De versnellings-
bak schakelt automatisch op en terug afhankelijk
van de stand van het gaspedaal en de snelheid.
De auto moet stilstaan bij het schakelen van
stand R naar stand D.
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
413
Remstand - B
Stand B is op elk moment tijdens het rijden in te
schakelen. In stand B remt de auto bij het terug-
nemen van gas op de elektromotor af en onder-
tussen wordt de hybride-accu bijgeladen. Dit
biedt meer mogelijkheden tot bijladen van de
hybride-accu, omdat er ook wordt bijgeladen
wanneer u het rempedaal bedient.
Stand B op het bestuurdersdisplay.
Vanuit stand B kunt u handmatig terugschakelen
naar lagere versnellingen. Op het bestuurdersdis-
play staat welke versnelling (1 - 8) er is inge-
schakeld.
Duw de keuzehendel eenmaal naar achteren
om terug te schakelen naar de eerstvol-
gende lagere versnelling.
Duw de keuzehendel nogmaals naar ach-
teren om verder terug te schakelen.
Om handmatig op te kunnen schakelen naar een
hogere versnelling moet de auto zijn uitgerust
met stuurpaddles*.
Duw de keuzehendel naar voren om stand D
te hervatten.
Om schokkerig gedrag en afslag van de motor te
voorkomen schakelt de versnellingsbak automa-
tisch terug, als de snelheid daalt tot onder de
gewenste waarde voor de gekozen versnelling.
Kickdown
Als u het gaspedaal volledig intrapt (tot voorbij de
normale volgasstand), schakelt de versnellings-
bak automatisch terug naar een lagere versnel-
ling. Dit is de zogenoemde kickdown.
Wanneer u het gaspedaal uit de kickdownstand
loslaat, schakelt de versnellingsbak automatisch
op.
Gebruik de kickdown om zo snel mogelijk te
accelereren zoals bij het inhalen.
Beveiligingsfunctie
Om overtoeren van de motor tegen te gaan is het
stuurprogramma van de versnellingsbak voorzien
van een terugschakelblokkering.
De versnellingsbak staat geen terugschakeling/
kickdown toe die tot een dusdanig hoog toeren-
tal leidt dat de motor beschadigd kan raken.
Wanneer u bij hoge motortoeren toch probeert
een dergelijke kickdown uit te voeren, gebeurt er
niets. De auto blijft in de oorspronkelijke versnel-
ling rijden.
Bij kickdown kan de auto afhankelijk van het
motortoerental een of meer versnellingen terug-
schakelen. Om schade aan de motor te voorko-
men schakelt de auto op wanneer de motor het
maximumtoerental heeft bereikt.
Gerelateerde informatie
Versnellingsbak (p. 410)
Schakelen met stuurpaddles* (p. 415)
Schakelindicator* (p. 414)
Keuzehendelblokkering (p. 414)
Contactslotstanden (p. 405)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
414
Schakelindicator*
De schakelindicator op het bestuurdersdisplay
geeft aan welke versnelling er ingeschakeld is in
de stand voor handmatig schakelen en wanneer
u voor optimale zuinigheid beter kunt schakelen.
Voor een milieubewuste rijstijl in de stand voor
handmatig schakelen is het belangrijk om de
juiste versnelling te kiezen en tijdig te schakelen.
De schakelindicator toont de actuele versnelling
op het bestuurdersdisplay en geeft met een pijl-
omhoog de aanbevolen opschakeling aan. De
schakelindicator verschijnt in schakelstand B.
Schakelindicator op het bestuurdersdisplay
2
.
Gerelateerde informatie
Versnellingsbak (p. 410)
Schakelstanden van automatische versnel-
lingsbak (p. 411)
Keuzehendelblokkering
De keuzehendelblokkering voorkomt onbedoeld
schakelen tussen schakelstanden bij een auto-
matische versnellingsbak.
Automatische schakelblokkering
De automatische keuzehendelblokkering kent
verschillende beveiligingsfuncties.
Vanuit de parkeerstand - P
Om de keuzehendel uit stand P te kunnen halen
moet u in contactslotstand II het rempedaal
bedienen.
Vanuit de neutrale stand - N
Als de keuzehendel in stand N staat en de auto
heeft minstens 3 seconden stilgestaan (of de
motor nu loopt of niet), is de keuzehendel
geblokkeerd.
Om de keuzehendel uit stand N te kunnen halen
moet u in contactslotstand II het rempedaal
bedienen.
Melding op bestuurdersdisplay
Als de keuzehendel geblokkeerd is, wordt er een
melding op het bestuurdersdisplay weergegeven,
bijvoorbeeld
Versnellingshendel Trap
rempedaal in voor activeren versn.pook.
De keuzehendel wordt niet mechanisch geblok-
keerd.
2
De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van de softwareversie en het model afwijkingen mogelijk zijn.
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire.
415
Gerelateerde informatie
Schakelstanden van automatische versnel-
lingsbak (p. 411)
Contactslotstanden (p. 405)
Schakelen met stuurpaddles*
De stuurpaddles vormen een aanvulling op de
keuzehendel en bieden u de mogelijkheid om
handmatig te schakelen zonder uw handen van
het stuurwiel te hoeven nemen.
Stuurpaddles activeren
Om met de stuurpaddles te kunnen schakelen
moet u ze wel eerst activeren:
Haal een van de paddles in de richting van
het stuurwiel.
> Een cijfer op het bestuurdersdisplay geeft
de ingeschakelde versnelling aan.
Bestuurdersdisplay bij het schakelen met de stuurpadd-
les.
Schakelen
U kunt als volgt schakelen:
Haal een van de paddles naar achteren - in
de richting van het stuurwiel - en laat deze
weer los.
"-": Eerstvolgende lagere versnelling inscha-
kelen.
"+": Eerstvolgende hogere versnelling
inschakelen.
Bij iedere bediening van de paddles wordt er
geschakeld, tenzij het motortoerental buiten het
toelaatbare bereik komt.
Na iedere schakeling geeft het bestuurdersdis-
play het cijfer van de ingeschakelde versnelling
weer.
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
416
Systeem uitschakelen
Handmatig uitschakelen in schakelstand D
en B
Schakel de stuurpaddles uit door de rechter
paddle (+) in de richting van het stuurwiel te
halen en in die stand vast te houden, totdat
het cijfer voor de ingeschakelde versnelling
van het bestuurdersdisplay verdwijnt.
> De versnellingsbak schakelt weer over op
schakelstand D of B, afhankelijk van de
gekozen stand vóór activering van de
stuurpaddles.
Automatische uitschakeling
In schakelstand D worden de stuurpaddles na
enige tijd van inactiviteit automatisch uitgescha-
keld. Het feit dat het cijfer voor de ingeschakelde
versnelling verdwijnt bevestigt dit.
In schakelstand B vindt geen automatische uit-
schakeling plaats.
Gerelateerde informatie
Schakelstanden van automatische versnel-
lingsbak (p. 411)
Schakelindicator* (p. 414)
Aandrijving
Volvo's Twin Engine-uitvoering combineert een
verbrandingsmotor voor de voorwielaandrijving
met een elektromotor voor de achterwielaandrij-
ving.
Twee aandrijvingen
Afhankelijk van de gekozen rijmodus en de
beschikbare energie kunnen de beide aandrijvin-
gen elk afzonderlijk of tegelijkertijd worden
gebruikt.
De elektromotor krijgt stroom uit een hybride-
accu die in de tunnelconsole ligt. De hybride-
accu is op te laden aan een stopcontact of via
een speciaal laadstation. De verbrandingsmotor
kan bovendien de hybride-accu opladen middels
een speciale hoogvoltdynamo.
Zowel de verbrandingsmotor als de elektromotor
kan de wielen direct aandrijven. Een geavanceerd
regelsysteem benut de eigenschappen van de
beide aandrijvingen in verschillende omstandig-
heden om optimaal rendement te realiseren.
Hybride-accu - De hybride-accu heeft tot
taak stroom op te slaan. De accu krijgt
stroom tijdens oplading via het stroomnet, bij
regeneratief remmen of via de hoogvoltdy-
namo. De accu verstrekt stroom voor elektri-
sche aandrijving en voor tijdelijk gebruik van
de elektrische airconditioning bij preconditio-
ning van de passagiersruimte.
Verbrandingsmotor - De verbrandingsmotor
start, wanneer de ladingstoestand van de
hybride-accu onvoldoende is om het motor-
vermogen te realiseren waar de bestuurder
via het gaspedaal om vraagt.
Hoogvoltdynamo
3
- Laadt de hybride-accu.
Startmotor voor de verbrandingsmotor. Kan
3
CISG (Crank Integrated Starter Generator) - Gecombineerde hoogvoltdynamo en startmotor.
STARTEN EN RIJDEN
}}
417
de verbrandingsmotor ondersteunen met
extra stroom.
Elektromotor - Drijft de auto aan bij ritten op
stroom. Biedt extra motorkoppel en -vermo-
gen tijdens het optrekken. Biedt de mogelijk-
heid tot elektrische vierwielaandrijving. Zet
remenergie om in stroom.
Gerelateerde informatie
Rijmodi (p. 417)
Algemene informatie over Twin Engine
(p. 56)
Rijmodi
De gekozen rijmodus past de rijeigenschappen
van de auto aan om de rijbeleving te verbeteren
en ondersteuning te bieden in bepaalde omstan-
digheden.
Dankzij de rijmodi kunt u in uiteenlopende rijom-
standigheden snel gebruik maken van de ver-
schillende autosystemen en instellingen. De vol-
gende systemen worden aangepast voor opti-
male rijeigenschappen in de verschillende rijmodi:
Besturing
Motor/versnellingsbak/vierwielaandrijving
Remmen
Luchtvering en schokdemping
Bestuurdersdisplay
Klimaatinstellingen
Kies de rijmodus die zich het beste leent voor de
actuele rijomstandigheden. Let erop dat u de rij-
modi mogelijk niet in alle situaties kunt kiezen.
Rijmodus kiezen
1.
Druk op de rijmodusknop DRIVE MODE.
> Er verschijnt een pop-upmenu op het mid-
dendisplay.
2. Rol het wiel omhoog of omlaag totdat de
gewenste rijmodus gemarkeerd is.
3. Druk op de rijmodusknop of rechtstreeks op
het touchscreen om uw keuze te bevestigen.
> Op het bestuurdersdisplay verschijnt de
gekozen rijmodus.
Wanneer een rijmodus niet te selecteren is, ver-
schijnt daarover een melding, bijvoorbeeld:
Niet kiesb. door handgesch.
Niet kiesb. door lage accu
Niet kiesb. door lage temp.
Niet kiesb. door beperkingen
Niet kiesb. door hoge snelh..
||
STARTEN EN RIJDEN
418
Mogelijke rijmodi
WAARSCHUWING
Let erop dat de auto bij elektrische aandrij-
ving geen motorgeluid produceert, waardoor
spelende kinderen, voetgangers, fietsers en
huisdieren u mogelijk niet opmerken. Dit geldt
in het bijzonder wanneer u op lage snelheden
rijdt, zoals op parkeerterreinen.
WAARSCHUWING
Laat de auto niet met geactiveerde rijstand in
een ongeventileerde ruimte en uitgescha-
kelde brandstofmotor staan - de motor start
automatisch bij een laag energieniveau in de
hybride-accu en de uitlaatgassen kunnen dan
ernstig letsel veroorzaken bij mensen en die-
ren.
HYBRID
Dit is de normale rijmodus van de auto, waar-
bij de elektromotor en de verbrandingsmotor
in combinatie werken.
Bij het starten van de motor staat de auto in de
rijmodus
Hybrid. De regeling maakt gebruik van
de elektromotor en de verbrandingsmotor – ieder
afzonderlijk of allebei tegelijk – en berekent de
optimale gebruiksfactoren gelet op prestaties,
brandstofverbruik en comfort. Op hogere snelhe-
den wordt de bodemspeling automatisch afge-
steld op een lager niveau om de luchtweerstand
te verlagen. Het hangt van de ladingstoestand
van de hybride-accu en bijvoorbeeld van de
behoefte aan warmte/koeling in het interieur af
in hoeverre het mogelijk is alleen de elektromotor
te gebruiken.
Met een hoog vermogen is volledig elektrische
aandrijving mogelijk. Bij bediening van het gaspe-
daal wordt tot een bepaalde pedaalstand alleen
de elektromotor geactiveerd. De verbrandingsmo-
tor start, wanneer deze gaspedaalstand wordt
overschreden en de ladingstoestand van de
hybride-accu onvoldoende is om het motorvermo-
gen te realiseren waar de bestuurder via het gas-
pedaal om vraagt.
Bij een geringe ladingstoestand (hybride-accu
bijna leeg) moet de ladingstoestand van de accu
worden hersteld, wat betekent dat de verbran-
dingsmotor vaker aanslaat. Laad de hybride-accu
via een laadkabel op aan een 230V(AC)-stop-
contact of activeer Charge op het functiescherm
om de mogelijkheid tot volledig elektrische aan-
drijving te herstellen, zie het artikel "Ladings-
graad hybride-accu handhaven of verhogen tij-
dens het rijden".
Informatie op het bestuurdersdisplay
Bij ritten in de rijmodus
Hybrid verschijnt een
hybridemeter op het bestuurdersdisplay. De wij-
zer van de hybridemeter geeft de energie aan die
overeenkomt met het vermogen waar u via het
gaspedaal om vraagt. De markering tussen de
bliksemschicht en de druppel geeft de beschik-
bare hoeveelheid energie aan. Lees meer over de
hybridesymbolen op het bestuurdersdisplay in het
artikel "Hybridespecifieke informatie".
Bestuurdersdisplay bij aandrijving met elektromotor en
verbrandingsmotor.
Wanneer er bij licht afremmen energie
voor de accu wordt teruggewonnen
(geregenereerd) wordt dat ook op het
bestuurdersdisplay aangegeven. Meer
informatie over regeneratief remmen vindt u
onder "Bedrijfsrem".
STARTEN EN RIJDEN
}}
419
PURE
Met de elektromotor rijden voor een mini-
maal stroomverbruik en een zo laag moge-
lijke uitstoot van kooldioxide.
De rijmodus maximaliseert het gebruik van de
hybride-accu. Dit houdt onder meer in dat de
bodemspeling geringer is voor een lagere lucht-
weerstand en dat het effect van bepaalde kli-
maatinstellingen wordt gereduceerd voor een zo
groot mogelijke actieradius op accu.
De modus
Pure is alleen mogelijk, wanneer de
ladingstoestand van de hybride-accu voldoende
is. Ook in de Pure-modus slaat de verbrandings-
motor aan, als de ladingstoestand van de accu te
ver mocht dalen. Ook de verbrandingsmotor slaat
aan
bij een snelheid hoger dan 125 km/h
(78 mph)
als de elektrische aandrijving de door u
gewenste aandrijfkracht niet kan leveren
bij systeem-/onderdeelbeperkingen door bij-
voorbeeld een lage buitentemperatuur.
ECO-klimaat
In de rijmodus Pure wordt automatisch het ECO-
klimaat voor de passagiersruimte geactiveerd om
het stroomverbruik te beperken.
N.B.
Bij activering van de rijmodus Pure worden
enkele parameters in de instellingen van de
klimaatregeling gewijzigd en gelden functie-
beperkingen voor bepaalde elektrische ver-
bruikers. Bepaalde instellingen zijn handmatig
te herstellen, maar de volledige functionaliteit
is alleen te verkrijgen door de rijmodus Pure
te verlaten of de rijmodus Individual aan te
passen maximale functionaliteit op klimaatre-
gelingsgebied.
Druk bij problemen met beslagen ruiten op de
knop voor maximale ontwaseming met normale
functionaliteit.
OFF ROAD
Deze stand levert betere rijeigenschappen
van de auto op in moeilijk begaanbaar terrein
en op slechte wegen.
De rijmodus levert een grote bodemspeling op,
de auto stuurt licht en de vierwielaandrijving als-
ook de lagesnelheidsregeling met afdalingsrem-
regeling (Hill Descent Control) zijn actief.
Deze rijmodus kan alleen bij lage snelheden wor-
den geactiveerd en de snelheidsmeter laat de
zone voor de snelheidsbeperking zien. Als deze
snelheid wordt overschreden, wordt de modus
Off Road onderbroken en wordt de rijmodus
AWD geactiveerd.
Om alle vier de wielen te kunnen aandrijven
draaien de verbrandingsmotor en elektromotor
continu, wat een verhoogd brandstofverbruik
inhoudt.
In de rijmodus
Off Road zit er een kompas tus-
sen de snelheidsmeter en de toerenteller op het
bestuurdersdisplay.
N.B.
De rijstand is niet geschikt voor gebruik op de
openbare weg.
N.B.
Als u de auto uitschakelt in de modus OFF
ROAD zodat de auto een grote bodemspeling
heeft, zakt het chassis de volgende keer dat u
de auto start omlaag.
BELANGRIJK
Rijstand OFF ROAD mag niet worden
gebruikt bij rijden met aanhanger zonder aan-
hangercontact. Anders bestaat het risico dat
de luchtbalgen beschadigd raken.
||
STARTEN EN RIJDEN
420
AWD
De wegligging en rijeigenschappen van de
auto verbeteren door verlengde vierwielaan-
drijving.
De rijmodus is bestemd voor optimale vierwiel-
aandrijving bij gladheid en verbeterde rijeigen-
schappen. Dit werkt eveneens stabiliserend bij
ritten op hogere snelheden, zoals bij het trekken
van een zware aanhangwagen of tijdens het sle-
pen.
Bij vierwielaandrijving werken zowel de verbran-
dingsmotor als de elektromotor, wat een ver-
hoogd brandstofverbruik inhoudt.
In de overige rijmodi bepaalt de auto zelf de
behoefte aan vierwielaandrijving, zodat de elek-
tromotor of de verbrandingsmotor zo nodig wor-
den ingeschakeld.
POWER
De
Power-modus zorgt ervoor dat de auto
een sportiever gedrag vertoont en sneller
reageert op het gaspedaal.
De rijmodus maximaliseert het gecombineerde
effect van de verbrandingsmotor en elektromotor
door aandrijving van zowel voor- als achterwielen.
Er wordt sneller en scherper geschakeld en de
versnellingsbak geeft de voorrang aan een ver-
snelling die een hogere trekkracht oplevert. De
auto reageert sneller op stuurwielbewegingen, de
vering is stugger dan normaal en de geringere
bodemspeling zorgt ervoor dat de carrosserie het
wegdek beter volgt om in bochten de mate van
overhellen te beperken.
Bij vierwielaandrijving werken zowel de verbran-
dingsmotor als de elektromotor, wat een ver-
hoogd brandstofverbruik inhoudt.
INDIVIDUAL
Deze stand biedt de mogelijkheid om uw
eigen rijinstellingen op te slaan.
Kies een van de rijmodi als uitgangspunt en pas
de instellingen voor de rijeigenschappen geheel
naar wens aan. De instellingen worden vervol-
gens opgeslagen in uw eigen bestuurdersprofiel.
De persoonlijke rijmodus is alleen beschikbaar,
wanneer u deze eerst geactiveerd hebt op het
middendisplay.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Individuele rijmodus en
markeer
Rijmodus Individual.
3.
Kies onder
Presets een rijmodus als uit-
gangspunt: Pure, Hybrid of Power.
Instellingen die kunnen worden aangepast,
zijn instellingen voor:
Bestuurdersscherm
Stuurkracht
Kenmerken aandrijflijn
Remkenmerken
Besturing ophanging
ECO-klimaat.
Verbrandingsmotor starten en afzetten
Een geavanceerd regelsysteem bepaalt wanneer
de auto met de verbrandingsmotor of met de
elektromotor wordt aangedreven of met beide
tegelijk.
De primaire functie is het zo effectief mogelijk
benutten van de verschillende motoren en de
beschikbare energie in de hybride-accu, rekening
houdend met de eigenschappen van de verschil-
lende rijmodi en het door u gevraagde vermogen
via het gaspedaal.
Er zijn ook gevallen waarbij tijdelijke beperkingen
van het systeem, of wettelijke eisen met betrek-
king tot het aanhouden van een laag niveau van
de totale uitstoot van de auto tot een grotere
mate van gebruik van de verbrandingsmotor kun-
nen leiden.
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire.
421
Gerelateerde informatie
Snelheidsafhankelijke stuurkracht (p. 290)
Niveauregeling* en schokdemping (p. 422)
Hybridespecifieke informatie (p. 103)
Rempedaal (p. 424)
Vierwielaandrijving (p. 423)
Afdalingsremregeling (p. 433)
Ladingsgraad hybride-accu
handhaven of verhogen tijdens het
rijden
In bepaalde situaties is het handig om de
ladingsgraad van de hybride-accu tijdens het rij-
den te kunnen beïnvloeden.
Hold en Charge
zijn beschikbaar in alle rijmodi.
Functieknoppen "Hold" en "Charge"
De functies zijn te activeren op het functiescherm
van het middendisplay.
Hold
Accuniveau op peil voor
later.
De functie handhaaft de
ladingsgraad van de hybride-
accu voor elektrische aandrij-
ving en spaart stroom voor later
gebruik zoals bij stadsritten of ritten in de
bebouwde kom.
Hold is altijd beschikbaar onge-
acht de ladingsgraad van de hybride-accu.
De auto werkt normaal zoals bij hybride-aandrij-
ving met een uitgeputte accu, waarbij de auto bij-
voorbeeld niet alleen remenergie terugwint, maar
ook de verbrandingsmotor vaker laat starten om
de ladingstoestand van de accu te handhaven.
Charge
Motor laadt hybrideaccu op.
Deze functie laadt de hybride-
accu bij met hulp van de ver-
brandingsmotor om de elektri-
sche aandrijving op een later
tijdstip te kunnen uitbreiden.
De functie is niet beschikbaar, wanneer de
hybride-accu al een hoge ladingstoestand heeft.
Bij oplading tot een bepaalde ladingstoestand
vindt automatisch activering van
Hold plaats.
Symbool op bestuurdersdisplay
Op de hybridemeter verschijnt het symbool ,
wanneer een van de functies geactiveerd is, zie
het artikel "Hybridespecifieke informatie op
bestuurdersdisplay".
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
422
Gerelateerde informatie
Hybridespecifieke informatie (p. 103)
Zuinig rijden (p. 442)
Rijmodi (p. 417)
Actieradius op accu in steden (p. 443)
Niveauregeling* en schokdemping
De niveauregeling van de auto stemt de vering
en schokdemping van de auto automatisch af op
optimaal comfort en functioneren tijdens het rij-
den. Er is ook handmatige niveauregeling moge-
lijk om bijvoorbeeld gemakkelijker bagage te
kunnen in- en uitladen of het in- en uitstappen te
vereenvoudigen.
Luchtvering en schokdemping
De systemen zijn afgestemd op de gekozen rij-
modus en de actuele rijrijsnelheid. Via de luchtve-
ring wordt bij hogere snelheden de bodemspeling
van de auto verlaagd om op die manier de lucht-
weerstand te verlagen en meer stabiliteit te ver-
krijgen. De schokdemping staat normaal inge-
steld op optimaal comfort en wordt continu bijge-
regeld op basis van de ondergrond, de mate van
versnelling/vertraging en de vraag of de auto op
rechte stukken of in bochten rijdt.
Wanneer er niveauregeling
plaatsvindt, geeft het bestuur-
dersdisplay dat aan.
Het niveau is niet te regelen, wanneer een van de
portieren of de motorkap openstaat.
Instellingen voor niveauregeling
In- en uitstapfunctie
De auto is neer te laten om gemakkelijker te kun-
nen in- en uitstappen.
Activeer de in- en uitstapfunctie via het midden-
display:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Ophanging .
3.
Kies
Veringsregeling Easy Entry en Exit.
> Wanneer de auto geparkeerd staat met
de motor afgezet, zakt de auto omlaag.
(De niveauregeling stopt bij het openen
van een portier en bij het openen en slui-
ten van een portier kan de niveauregeling
met enige vertraging worden hervat.)
Wanneer de auto wordt gestart en in
beweging komt, komt de auto omhoog tot
de hoogte voor de gekozen rijmodus.
Vering en niveauregeling uitschakelen
In bepaalde gevallen moet u het systeem uit-
schakelen, zoals wanneer u de auto opneemt op
een krik*. Het niveauverschil dat ontstaat bij
opname op een krik kan anders problemen met
de luchtvering veroorzaken.
Schakel het systeem uit via het middendisplay:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Ophanging .
3.
Kies
Niveauregeling uitschakelen.
STARTEN EN RIJDEN
423
Laadstand
Gebruik de knoppen in de bagageruimte om de
hoogte van de achterkant van de auto in te stel-
len en in- en uitladen of het aan-/loskoppelen
van een aanhanger te vereenvoudigen. Zie artikel
"Bagage vervoeren".
Bij het parkeren
Zorg er bij het parkeren voor dat er boven en
onder de auto voldoende ruimte is, omdat de
bodemspeling bijvoorbeeld kan variëren afhanke-
lijk van de temperatuur, de wijze van belading,
gebruik van de laadstand of de gekozen rijmodus
na het starten.
Het niveau moet wellicht ook na enige tijd parke-
ren worden bijgesteld. Dit moet eventuele veran-
deringen in hoogte compenseren die zich op
grond van temperatuurveranderingen in de lucht-
veren kunnen voordoen, wanneer de auto afkoelt.
Bij het transporteren
Bij het transport van de auto op een veerboot,
autotrein of autotransporter mag u de spanban-
den alleen rond de banden vastzetten en niet om
andere chassisonderdelen halen. Eventuele wijzi-
gingen in de luchtvering tijdens het transport
kunnen de verankering negatief beïnvloeden.
Gerelateerde informatie
Rijmodi (p. 417)
Bagage vervoeren (p. 238)
Vierwielaandrijving
Bij vierwielaandrijving, AWD (All Wheel Drive),
worden alle vier de wielen van de auto tegelijk
aangedreven, wat de wegligging verbetert.
De elektromotor die de achterwielen aandrijft
biedt de mogelijkheid tot elektrische vierwielaan-
drijving.
Om optimale wegligging te verkrijgen en wielspin
te voorkomen wordt de aandrijfkracht automa-
tisch verdeeld over de wielen met de beste grip.
Het systeem berekent voortdurend het koppel
dat op de achterwielen moet worden overge-
bracht en kan tot vijftig procent van het totale
motorkoppel naar de achterwielen sturen.
De vierwielaandrijving werkt ook stabiliserend bij
hogere snelheden. Bij normaal rijden worden de
voorwielen naar verhouding iets sterker aange-
dreven dan de achterwielen. Bij stilstand is de
vierwielaandrijving altijd ingeschakeld om bij het
optrekken maximale tractie mogelijk te maken.
De eigenschappen van de vierwielaandrijving wis-
selen, al naar gelang de gekozen rijmodus.
Gerelateerde informatie
Rijmodi (p. 417)
Lagesnelheidsregeling (p. 432)
STARTEN EN RIJDEN
424
Remsystemen
De remmen van de auto worden gebruikt om
snelheid te minderen of om te voorkomen dat
een geparkeerde auto wegrolt.
Naast de bedrijfsrem en de parkeerrem heeft de
auto meerdere andere vormen van automatische
remondersteuningssystemen. Deze systemen
bieden ondersteuning doordat u bijvoorbeeld tij-
dens het wachten voor een verkeerslicht, het
wegrijden op een oplopende helling of ritten op
aflopende hellingen uw voet niet op het rempe-
daal hoeft te houden.
Afhankelijk van de uitrusting van de auto beschikt
u mogelijk over de volgende remondersteunings-
systemen:
Automatische rem bij stilstand (Auto Hold)
Hellingrem (Hill Start Assist)
Automatisch remmen na een aanrijding
City Safety
Afdalingsremregeling (Hill Descent Control)
Gerelateerde informatie
Rempedaal (p. 424)
Parkeerrem (p. 427)
Afdalingsremregeling (p. 433)
Hellingrem (p. 430)
Automatische rem bij stilstand (p. 431)
Automatisch remmen na een aanrijding
(p. 427)
Rempedaal
Het rempedaal wordt gebruikt om de rijsnelheid
tijdens het rijden te verlagen.
Bedrijfsrem
De auto is uitgerust met twee remcircuits. Als
een van de remcircuits beschadigd raakt, neemt
de rempedaalweg toe. U moet dan harder op het
pedaal trappen voor een normale remwerking.
WAARSCHUWING
Als de auto stroomloos is, met uitgeschakelde
elektro- en brandstofmotor, is het niet moge-
lijk om de auto te af te remmen.
In bergachtig gebied of bij ritten met een zware
belading kunt u de remmen ontzien door op de
motor af te remmen in schakelstand B.
Gebruik de rijmodus
Off Road voor een krachti-
ger motorrem, wanneer u op lage snelheden
steile, aflopende hellingen afrijdt.
Antiblokkeerremsysteem
De auto heeft een antiblokkeerremsysteem, Anti-
lock Braking System (ABS), dat voorkomt dat de
wielen blokkeren tijdens het remmen zodat de
auto bestuurbaar blijft. Bij activering van deze
functie kunt u trillingen in het rempedaal voelen.
Dit is volkomen normaal.
Wanneer u nadat de motor is aangeslagen het
rempedaal loslaat, gaat een kortdurende, auto-
matische test van het ABS van start. Het is
mogelijk dat er op een lage snelheid nóg een
automatische test plaatsvindt. Ook deze test is
mogelijk waarneembaar in de vorm van trillingen
in het rempedaal.
Bij licht afremmen wordt de hybride-
accu opgeladen.
Bij licht remmen wordt op de elektromotor afge-
remd. De bewegingsenergie van de auto wordt
dan omgezet in elektrische energie om de
hybride-accu mee op te laden. Wanneer de accu
wordt opgeladen via afremmen op de elektromo-
tor, staat dat aangegeven op het bestuurdersdis-
play, zie het artikel "Hybridespecifieke informatie
op het bestuurdersdisplay".
De terugwinning vindt plaats bij snelheden tus-
sen 150–5 km/h (93–3 mph). Bij krachtig rem-
men en bij snelheden buiten het gespecificeerde
interval wordt ook het hydraulische remsysteem
ingeschakeld.
STARTEN EN RIJDEN
}}
425
Het bestuurdersdisplay geeft aan dat er bij het afrem-
men op de elektromotor oplading plaatsvindt.
Remmen op natte wegen
Bij langduriger rijden in hevige regen zonder te
remmen, kan het remeffect bij de eerste keer
remmen iets vertraagd zijn. Dat kan ook het geval
zijn als u uw auto hebt gewassen. U moet dan
harder op de rem trappen. Houd daarom meer
afstand tot voorliggers.
Trap stevig op de rem na rijden op natte wegen
of na wassen van de auto. De remschijven wor-
den dan warm, drogen sneller en worden
beschermd tegen corrosie. Houd bij remmen
rekening met de situatie op de weg.
Remmen op gezouten wegen
Bij remmen op gezouten wegen kan er een zout-
laagje ontstaan op remschijven en remblokken.
Dat kan tot een langere remweg leiden. Houd
daarom extra veel afstand tot voorliggers. Andere
voorzorgsmaatregelen:
Rem af en toe om een eventueel zoutlaagje
te verwijderen. Let erop dat medeweggebrui-
kers geen gevaar lopen doordat u remt.
Trap het rempedaal voorzichtig in als u op uw
plaats van bestemming bent aangekomen en
voordat u opnieuw de weg op gaat.
Onderhoud
Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid en
betrouwbaarheid van de auto op een hoog peil te
houden, dient u de service-intervallen van Volvo
aan te houden zoals omschreven in het Service-
en garantieboekje.
De remwerking van nieuwe en vervangen rem-
blokken en remschijven is pas optimaal als ze na
een paar honderd kilometer rijden zijn "ingesle-
ten". Compenseer de verminderde remwerking
door harder op het rempedaal te trappen. Volvo
raadt aan uitsluitend remblokken te monteren die
voor uw Volvo zijn goedgekeurd.
BELANGRIJK
De onderdelen van het remsystemen moeten
regelmatig op slijtage worden gecontroleerd.
Informeer bij een werkplaats hoe dat in zijn
werk gaat of laat de controle over aan de
werkplaats – geadviseerd wordt een erkende
Volvo-werkplaats.
Symbolen op bestuurdersdisplay
Symbool Betekenis
Controleer het remvloeistofpeil. Vul
remvloeistof bij als het peil te laag
ligt en controleer tevens de oor-
zaak van het remvloeistofverlies.
Pedaalsensor defect.
Brand tijdens het starten van de
motor 2 seconden continu: Auto-
matische functietest.
Brandt langer dan 2 seconden
continu. ABS vertoont een storing.
Het standaardremsysteem van de
auto werkt dan nog wel, zij het zon-
der ABS-regeling.
Als de melding Rempedaal
Eigenschappen veranderd Ser-
vice vereist verschijnt, is het
Brake-by-Wire-systeem defect. De
remmen worden pas later aange-
sproken, zodat u het rempedaal
harder moet intrappen voor
dezelfde remmende werking.
||
STARTEN EN RIJDEN
426
WAARSCHUWING
Als het waarschuwingslampje voor storingen
in het remsysteem en het ABS tegelijkertijd
branden, is er mogelijk een fout opgetreden in
het remsysteem.
Als het remvloeistofpeil in dat geval nor-
maal is, moet u voorzichtig naar de
dichtstbijzijnde werkplaats rijden om het
remsysteem te laten controleren – gead-
viseerd wordt een erkende Volvo-werk-
plaats.
Als de remvloeistof onder het MIN-niveau
in het remvloeistofreservoir ligt, mag u
pas verder rijden als de remvloeistof is
bijgevuld. De oorzaak van het remvloei-
stofverlies moet worden gecontroleerd.
Gerelateerde informatie
Remsystemen (p. 424)
Remversterker (p. 426)
Remlichten (p. 154)
Noodremlichten (p. 426)
Hybridespecifieke informatie (p. 103)
Noodremlichten
De noodremlichten worden geactiveerd om ach-
terliggers erop te attenderen dat u krachtig remt.
Daarbij knipperen de remlichten in plaats van dat
ze continu branden, zoals bij normaal remmen.
De noodremlichten worden geactiveerd bij krach-
tig remmen of als het ABS-systeem wordt geacti-
veerd bij hoge snelheden. Na afremmen tot een
geringe snelheid gaat het remlicht van knipperen
weer op de normale wijze permanent branden.
Tegelijkertijd worden de alarmlichten van de auto
geactiveerd. Deze blijven knipperen totdat de
bestuurder weer versnelt naar een hogere snel-
heid of tot hij de alarmlichten uitzet.
Gerelateerde informatie
Rempedaal (p. 424)
Alarmlichten (p. 154)
Remlichten (p. 154)
Remversterker
Het systeem van een remversterker, BAS (Brake
Assist System), helpt om bij afremmen de rem-
kracht te verhogen en het verkort daarmee de
remweg.
Het systeem registreert de wijze waarop u het
rempedaal bedient en verhoogt zo nodig de rem-
kracht. De remkracht kan worden versterkt tot het
niveau waarop het ABS-systeem ingrijpt. De
regeling wordt uitgeschakeld, wanneer u de druk
op het rempedaal vermindert.
Gerelateerde informatie
Rempedaal (p. 424)
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire.
427
Automatisch remmen na een
aanrijding
Bij een aanrijding waarbij het activeringsniveau
voor pyrotechnische gordelspanners of airbags
wordt bereikt, of als er een aanrijding met groot
wild wordt gedetecteerd, worden de remmen
van de auto automatisch geactiveerd. De functie
moet de effecten van een eventueel daarop vol-
gende aanrijding voorkomen of verzachten.
Bij een zware aanrijding bestaat het risico dat de
auto onbestuurbaar raakt. Om te voorkomen dat
de auto dan tegen een tweede obstakel of voer-
tuig opbotst of de gevolgen te beperken wordt
automatisch de remondersteuning geactiveerd
om de auto veilig te remmen.
Tijdens het remmen worden de remlichten en
alarmlichten ingeschakeld. Wanneer de auto tot
stilstand is gekomen, blijven de alarmlichten knip-
peren en de parkeerrem wordt aangezet.
Als afremmen niet geadviseerd wordt, omdat bij-
voorbeeld het risico bestaat dat de auto door
achterliggers geraakt wordt, kunt u het systeem
onderdrukken door het gaspedaal te bedienen.
Het systeem werkt alleen, als het remsysteem na
de botsing nog intact is.
Zie ook de artikelen "Rear Collision Warning" en
"Blind Spot Information".
Gerelateerde informatie
Remsystemen (p. 424)
Gordelspanners (p. 65)
Airbags (p. 70)
Rear Collision Warning (p. 359)
Blind Spot Information* (p. 360)
Parkeerrem
De parkeerrem voorkomt met behulp van mecha-
nische blokkering/vergrendeling van twee wielen
dat een stilstaande auto kan wegrollen.
De bediening voor de parkeerrem zit op de tunnelcon-
sole tussen de voorstoelen.
Bij activering van de elektrische bediende par-
keerrem hoort u een zwak elektromotorgeluid.
Het geluid is tevens waarneembaar bij een auto-
matische functiecontrole van de parkeerrem.
Als de auto stilstaat wanneer u de parkeerrem
aanzet, werkt de rem alleen op de achterwielen.
Als u de parkeerrem tijdens het rijden aanzet,
wordt de normale bedrijfsrem geactiveerd. Daarbij
werkt de rem op alle vier de wielen. Wanneer de
auto bijna stilstaat, worden alleen de achterwie-
len geremd.
||
STARTEN EN RIJDEN
428
Gerelateerde informatie
Remsystemen (p. 424)
Parkeerrem gebruiken (p. 428)
Bij een storing in de parkeerrem (p. 430)
Parkeerrem gebruiken
Gebruik de parkeerrem om te voorkomen dat
een stilstaande auto kan wegrollen.
Parkeerrem aanzetten
1. Trek de knop omhoog.
> Het symbool op het bestuurdersdisplay
gaat branden, wanneer de parkeerrem is
aangezet.
2. Controleer of de auto daadwerkelijk stilstaat.
Symbool op bestuurdersdisplay
Symbool Betekenis
Het symbool brandt wanneer de
parkeerrem is aangezet.
Als het symbool knippert, betekent
dit dat er ergens een storing is
opgetreden. Lees de melding op
het bestuurdersdisplay.
Automatisch aanzetten
De parkeerrem wordt automatisch aangezet:
als de Auto Hold (automatische rem bij stil-
stand) is geactiveerd en de auto zo'n 5 minu-
ten stilstaat.
wanneer u schakelstand P kiest op een steile
helling.
wanneer de auto is afgezet.
Noodrem
In noodgevallen kunt u de parkeerrem ook tijdens
het rijden aanzetten door de knop uit te trekken
en vast te houden. Bij het loslaten van de hand-
greep wordt de rem uitgeschakeld.
N.B.
Bij activeren van de noodrem bij hogere snel-
heden klinkt er tijdens het remmen een sig-
naal.
STARTEN EN RIJDEN
429
Parkeerrem lossen
Handmatig lossen
1. Trap het rempedaal stevig in.
2. Druk de knop in.
> De parkeerrem wordt gelost en het sym-
bool op het bestuurdersdisplay dooft.
Automatisch lossen
1. Doe de veiligheidsgordel om.
2. Start de motor.
3.
Kies de schakelstand D of R en geef gas.
> De parkeerrem wordt gelost en het sym-
bool op het bestuurdersdisplay dooft.
Op een helling parkeren
WAARSCHUWING
Gebruik bij het parkeren op een helling altijd
de parkeerrem. Stand P is bij een automaat
niet voldoende om de auto in alle situaties
staande te houden.
Bij het parkeren van de auto op een oplopende
helling:
Draai de wielen van de trottoirband af.
Bij het parkeren van de auto op een aflopende
helling:
Draai de wielen naar de trottoirband toe.
Zware belading op oplopende hellingen
Bij een zware belading zoals een aanhanger is
het mogelijk dat de auto op een steile, oplopende
helling achteruitrolt, wanneer de parkeerrem
automatisch wordt gelost. U kunt dit voorkomen
door tijdens het wegrijden de knop omhoog te
trekken. Laat de handgreep weer los zodra de
koppeling aangrijpt.
Instellingen voor parkeerrem
Via het middendisplay kunt u de automatische
activering van de parkeerrem instellen.
Automatische activering bij het afzetten van de
auto:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Parkeerrem en vering
en markeer de functie Parkeerrem
automatisch activeren of juist niet.
Gerelateerde informatie
Parkeerrem (p. 427)
Bij een storing in de parkeerrem (p. 430)
Automatische rem bij stilstand (p. 431)
STARTEN EN RIJDEN
430
Bij een storing in de parkeerrem
Neem contact op met een erkende Volvo-werk-
plaats als het na meerdere pogingen niet lukt om
de parkeerrem aan te zetten of te lossen.
Er klinkt een waarschuwingssignaal als u rijdt
met de parkeerrem aangetrokken.
Als u de auto moet parkeren voordat een eventu-
ele storing kan worden verholpen, dient u de wie-
len net als bij het parkeren op een helling van de
trottoirband/berm af te draaien en de keuzehen-
del in stand P te zetten.
Lage accuspanning
Als de accuspanning te laag is, kunt u de par-
keerrem niet aanzetten noch lossen. Sluit een
hulpaccu aan, als de accuspanning te laag is.
Remblokken vervangen
Laat de remblokken op de achterwielen vervan-
gen in een werkplaats met het oog op de con-
structie van de elektrische parkeerrem - een
erkende Volvo-werkplaats wordt aanbevolen.
Symbolen op bestuurdersdisplay
Symbool Betekenis
Als het symbool knippert, betekent
dit dat er ergens een storing is
opgetreden. Zie de melding op het
bestuurdersdisplay.
Storing in remsysteem. Zie de mel-
ding op het bestuurdersdisplay.
Informatiemelding op het bestuur-
dersdisplay.
Voorbeelden van meldingen:
Parkeerrem Service vereist
Parkeerrem Systeem oververhit
Parkeerrem Tijdelijk niet beschikbaar
Gerelateerde informatie
Remsystemen (p. 424)
Parkeerrem gebruiken (p. 428)
Parkeerrem (p. 427)
Starthulp met andere accu (p. 409)
Hellingrem
De hellingrem, Hill Start Assist (HSA), voorkomt
dat de auto achteruitrolt bij het starten op een
oplopende helling. Tijdens het achteruitrijden op
een oplopende helling voorkomt het systeem dat
de auto vooruitrolt.
Het systeem zorgt ervoor dat de pedaaldruk
enkele seconden lang op peil blijft, wanneer u uw
voet van het rempedaal naar het gaspedaal ver-
plaatst.
De tijdelijke remwerking wordt na enige secon-
den opgeheven of eerder bij het bedienen van
het gaspedaal.
De hellingrem is ook beschikbaar als de automa-
tische rem bij stilstand (Auto hold) uitstaat.
Gerelateerde informatie
Remsystemen (p. 424)
Automatische rem bij stilstand (p. 431)
STARTEN EN RIJDEN
431
Automatische rem bij stilstand
Dankzij de automatische rem bij stilstand (Auto
Hold) kunt u bij stilstand voor verkeerslichten of
een kruising het rempedaal loslaten zonder dat
dit gevolgen heeft voor de remwerking.
Functie
Zodra de auto stilstaat, worden de remmen auto-
matisch geactiveerd. Het systeem kan de auto
staande houden met de bedrijfsrem of de par-
keerrem en werkt ongeacht hellingspercentage.
Wanneer u het gaspedaal weer bedient, worden
de remmen gelost.
Bij afremmen tot stilstand op hellingen trapt u
het rempedaal iets harder in voordat u het loslaat
om zeker te weten dat de auto helemaal niet rolt.
Als u terwijl de auto stilstaat de motor afzet,
wordt de parkeerrem ingeschakeld.
Automatische uitschakeling
Er vindt automatische uitschakeling plaats:
wanneer het bestuurdersportier openstaat en
de bestuurder de veiligheidsgordel niet
draagt;
in de schakelstand N.
Schakelaar voor automatische rem
Een brandend lampje in de knop geeft aan dat de func-
tie geactiveerd is.
Schakel Auto Hold in en of uit met de schakelaar
op de tunnelconsole. Het systeem blijft uitge-
schakeld, totdat u het weer activeert.
Als het systeem actief is en de auto
staande houdt met het remsysteem
(symbool A brandt), moet u rempedaal
bedienen en tegelijkertijd op de knop
drukken om het systeem uit te schakelen.
Bij uitschakeling van het systeem blijft de helling-
rem (HSA) actief om te voorkomen dat de auto
bij het wegrijden op een oplopende helling ach-
teruitrolt.
Symbolen op bestuurdersdisplay
Symbool Betekenis
Het symbool brandt als het sys-
teem het rempedaal gebruikt om
de auto stil te houden.
Het symbool brandt als het sys-
teem de parkeerrem gebruikt om
de auto stil te houden.
Gerelateerde informatie
Remsystemen (p. 424)
Hellingrem (p. 430)
STARTEN EN RIJDEN
432
Lagesnelheidsregeling
De lagesnelheidsregeling Low Speed Control
(LSC) biedt ondersteuning bij ritten in het terrein
en op een gladde ondergrond en verbetert de
rijeigenschappen. U rijdt bijvoorbeeld met een
caravan over een grasveld of met een boottrailer
op een boothelling.
De regeling maakt deel uit van de rijmodus
Off
Road.
De regeling is aangepast voor terreinritten en
voor ritten op lage snelheden (tot zo'n 40 km/h
(25 mph)) met een aanhanger achter de auto.
De lagesnelheidsregeling geeft voorrang aan
lage versnellingen en vierwielaandrijving wat wiel-
spin helpt voorkomen en een betere tractie ople-
vert. Op lage snelheden reageert de motor rea-
geert minder snel op het gaspedaal voor een
betere regeling van de tractie en snelheid.
De regeling wordt samen met Hill Descent
Control (HDC) geactiveerd om de snelheid op
steile, aflopende hellingen met het gaspedaal te
kunnen regelen, zodat u het rempedaal minder
vaak hoeft te gebruiken. De regeling maakt het
mogelijk om op steile en aflopende hellingen een
lage en gelijkmatige snelheid aan te houden.
Lagesnelheidsregeling (LSC) activeren
Kies de rijmodus
Off Road om het systeem
te activeren.
Kies een andere rijmodus om het systeem te
deactiveren.
N.B.
Wanneer het LSC met HDC geactiveerd is
door de rijstand OFF ROAD, veranderen het
gaspedaalgevoel en de motorrespons.
N.B.
De rijstand is niet geschikt voor gebruik op de
openbare weg.
N.B.
De functie wordt uitgeschakeld bij ritten op
hogere snelheden en moet bij lagere snelhe-
den opnieuw ingeschakeld worden, als dat
wenselijk is.
Gerelateerde informatie
Remsystemen (p. 424)
Afdalingsremregeling (p. 433)
Rijmodi (p. 417)
STARTEN EN RIJDEN
}}
433
Afdalingsremregeling
Afdalingsremregeling, Hill Descent Control
(HDC), is een systeem dat op lage snelheden
de remmende werking van de motorrem ver-
hoogt. Dit betekent dat u op bij steile, aflopende
hellingen vaart kunt meerderen of minderen met
het gaspedaal, zonder te hoeven bijremmen.
De regeling maakt deel uit van de rijmodus
Off
Road.
De afdalingsremregeling is aangepast voor ter-
reinritten op lage snelheden en is vooral handig
bij ritten op steile, aflopende hellingen met een
lastige ondergrond. Omdat u het rempedaal niet
hoeft te gebruiken, kunt zich volledig richten op
de besturing.
WAARSCHUWING
HDC werkt niet in alle situaties, maar is uit-
sluitend bedoeld als een aanvullend hulpmid-
del.
Als bestuurder bent u er altijd verantwoorde-
lijk voor dat u de auto op een veilige manier
bestuurt.
Functie
Met hulp van het remsysteem laat de afdalings-
remregeling de auto langzaam voor- en achteruit-
rijden. De snelheid is tijdelijk met het gaspedaal
te verhogen. Bij het loslaten van het gaspedaal
wordt de rijsnelheid weer tot stapvoets verlaagd,
ongeacht het hellingspercentage en zonder dat u
daarvoor het rempedaal hoeft te bedienen. Bij
activering van het systeem gaan de remlichten
branden.
Met het rempedaal kunt u de auto altijd remmen
en langzamer stapvoets rijden of de auto hele-
maal tot stilstand brengen.
De regeling wordt samen met de lagesnelheids-
regeling Low Speed Control (LSC) geactiveerd
en biedt ondersteuning bij ritten in het terrein en
op een gladde ondergrond en verbetert de rijei-
genschappen. De systemen zijn bestemd voor
gebruik op lage snelheden, tot zo'n 40 km/h (25
mph).
Afdalingsremregeling (HDC) activeren
De afdalingsremregeling werkt alleen op lage
snelheden.
Kies de rijmodus
Off Road om het systeem
te activeren.
Kies een andere rijmodus om het systeem te
deactiveren. Als u tijdens ritten op een steile
aflopende helling van rijmodus verandert,
wordt de remwerking langzaam verlaagd.
Aandachtspunten bij ritten met geactiveerde
HDC
HDC is te gebruiken in schakelstand D, R en
in de 1e of 2e versnelling bij handmatig
schakelen.
Bij handmatig schakelen is het niet mogelijk
om op te schakelen naar de 3e versnelling of
hoger.
N.B.
Wanneer het LSC met HDC geactiveerd is
door de rijstand OFF ROAD, veranderen het
gaspedaalgevoel en de motorrespons.
N.B.
De rijstand is niet geschikt voor gebruik op de
openbare weg.
N.B.
De functie wordt uitgeschakeld bij ritten op
hogere snelheden en moet bij lagere snelhe-
den opnieuw ingeschakeld worden, als dat
wenselijk is.
||
STARTEN EN RIJDEN
434
Gerelateerde informatie
Remsystemen (p. 424)
Lagesnelheidsregeling (p. 432)
Rijmodi (p. 417)
Doorwaaddiepte
Met doorwaden wordt bedoeld dat de auto door
een diepere plas water op een met water
bedekte rijbaan rijdt. Waden dient met de
nodige voorzichtigheid te gebeuren.
Let bij het doorwaden (bijvoorbeeld op over-
stroomde wegen) om schade aan de auto te
voorkomen op het volgende:
Het water mag niet hoger staan dan de vloer
van de auto. Controleer voor het doorwaden
zo mogelijk hoe hoog het water staat op het
diepste punt. Wees extra voorzichtig als u
door stromend water rijdt.
Schakel altijd de rijmodus
Off Road in, voor-
dat u door water rijdt om er zeker van te zijn
dat de motor draait.
Rijd niet sneller dan stapvoets.
Breng de auto niet in het water tot stilstand.
Rijd de auto voorzichtig voor- of achteruit uit
het water.
Let erop dat golven veroorzaakt door tege-
moetkomend verkeer boven de vloer van de
auto uit kunnen komen.
Rijd niet door zout water (corrosiegevaar).
BELANGRIJK
Bepaalde auto-onderdelen (zoals motor, ver-
snellingsbak, aandrijving of elektrische com-
ponenten) raken mogelijk beschadigd bij het
doorwaden op plekken waar het water hoger
staat dan de autovloer. Schade aan een com-
ponent veroorzaakt door overstroming, hydro-
statische vergrendeling of oliegebrek valt niet
onder de garantie.
Probeer bij een motorstop in water niet
opnieuw te starten. Berg in plaats daarvan de
auto uit het water en vervoer deze met een
bergingsauto naar een werkplaats. Wij advise-
ren een erkende Volvo-werkplaats.
Trap na het passeren van de waterpartij lichtjes
op het rempedaal om te controleren of de rem-
werking in orde is. Bij water en vuil op de rem-
blokken kunnen er vertragingen in de remwerking
optreden.
Maak een eventuele aansluiting voor de aanhan-
gerkoppeling schoon na ritten in water en mod-
der.
Gerelateerde informatie
Slepen (p. 453)
Auto bergen (p. 453)
STARTEN EN RIJDEN
435
Oververhitting van motor en
aandrijving
In bepaalde omstandigheden, bij zware belas-
ting op steile hellingen en warm weer, bestaat
het gevaar dat de motor en de aandrijflijn over-
verhit raken – vooral bij het vervoer van een
zware lading.
Bij oververhitting is het motorvermogen
mogelijk tijdelijk beperkt.
Verwijder verstralers die voor de grille zitten
tijdens ritten bij warm weer.
Als de temperatuur in het koelsysteem van
de motor te hoog oploopt, gaat een waar-
schuwingssymbool branden en verschijnt op
het bestuurdersdisplay de melding
Motortemperatuur Hoge temperatuur.
Stop veilig. Breng de auto in dat geval zo
spoedig mogelijk tot stilstand en laat de
motor enkele minuten stationair lopen, zodat
deze kan afkoelen.
Breng de auto tot stilstand en zet de motor
af, als de melding
Motortemperatuur Hoge
temperatuur. Zet de motor af of
Motorkoelvloeistof Niveau laag. Zet de
motor af verschijnt.
Bij oververhitting van de versnellingsbak
wordt een alternatief schakelprogramma
gekozen. Boven wordt een ingebouwde
beveiligingsfunctie geactiveerd, waarbij onder
meer een waarschuwingssymbool gaat bran-
den en op het bestuurdersdisplay de melding
Transmissie warm Ga langzamer rijden
om temperatuur te verlagen of
Transmissie heet Stop veilig, wacht op
koelen verschijnt. Volg in dat geval het
advies op en matig uw snelheid of breng de
auto op een veilige plek tot stilstand om de
motor enkele minuten stationair te laten
draaien, zodat de versnellingsbak kan afkoe-
len.
Bij oververhitting kan de airconditioning zich-
zelf tijdelijk uitschakelen.
Na een zware rit moet u de motor niet
meteen afzetten, maar nog enige tijd statio-
nair laten draaien.
N.B.
Het is normaal dat de koelventilator van de
motor een tijdje werkt nadat de motor is uit-
geschakeld.
Symbolen op bestuurdersdisplay
Symbool Betekenis
Hoge motortemperatuur. Volg het
gegeven advies op.
Laag peil koelvloeistof. Volg het
gegeven advies op.
De versnellingsbak is heet/overver-
hit/wordt gekoeld. Volg het gege-
ven advies op.
Gerelateerde informatie
Rijden met een aanhanger in speciale
omstandigheden (p. 450)
Voorbereidingen voor een lange rit (p. 436)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
436
Overbelasting van de startaccu
De elektrische functies van de auto belasten de
startaccu in verschillende mate. Laat het con-
tactslot niet te lang achtereen in stand II staan,
wanneer de auto is uitgeschakeld. Maak in
plaats daarvan gebruik van contactslotstand I -
het stroomverbruik is dan minder.
Let er tevens op dat de verschillende accessoires
het elektrisch systeem belasten. Schakel onder-
delen/systemen die veel stroom nemen uit, wan-
neer de auto is uitgeschakeld. Voorbeelden van
dergelijke onderdelen/systemen zijn:
interieurventilator
koplampen
ruitenwisser
audiosysteem (hoog volume).
Bij een lage startaccuspanning verschijnt de mel-
ding
12V-accu Accu is bijna leeg, gaat snel
naar bespaarstand op het bestuurdersdisplay.
De energiebesparingsfunctie schakelt vervolgens
bepaalde onderdelen/systemen uit of verlaagt de
belasting van de accu door bijvoorbeeld de interi-
eurventilator lager te zetten en/of het audiosys-
teem uit te schakelen.
Laad de startaccu dan op door de auto te
starten en de motor minstens 15 minuten te
laten draaien – de startaccu wordt beter
opgeladen tijdens het rijden dan bij stilstand
met een stationair draaiende motor.
Gerelateerde informatie
Contactslotstanden (p. 405)
Startaccu (p. 568)
Voorbereidingen voor een lange rit
Voor aanvang van een autovakantie of een lan-
gere autorit is het belangrijk om de functies en
uitrusting van de auto eens goed te controleren.
Controleer of:
de motor naar behoren functioneert en of het
brandstofverbruik in orde is
er wellicht sprake is van lekkage (brandstof,
olie of andere vloeistoffen)
alle gloeilampen werken
de profieldiepte van de banden en de span-
ning voldoende zijn
er een gevarendriehoek en reflecterende
hesjes in de auto aanwezig zijn - in bepaalde
landen is dat wettelijk verplicht
de wisserbladen in goede staat verkeren.
Gerelateerde informatie
Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 608)
Bandenspanning controleren (p. 524)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 567)
Rijden tijdens de winter (p. 437)
Zuinig rijden (p. 442)
Instellingen voor automodem* (p. 508)
Bagage vervoeren (p. 238)
Pilot Assist* (p. 323)
Snelheidsbegrenzer* (p. 295)
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire.
437
Informatie over flitspalen* (p. 369)
Rijden met aanhanger (p. 448)
Doorwaaddiepte (p. 434)
Laadkabel (p. 457)
Alarm* (p. 278)
Niveauregeling* en schokdemping (p. 422)
Gevarendriehoek (p. 542)
Noodreparatieset voor banden (p. 530)
Reservewiel* (p. 540)
Rijden tijdens de winter
Bij rijden in de winter is het belangrijk om
bepaalde controles op de auto uit te voeren,
zodat u zeker weet dat u er veilig mee kunt rij-
den.
Let voor aanvang van de winter in het bijzonder
op het volgende:
De koelvloeistof van de motor moet 50% gly-
col bevatten. Bij een dergelijke concentratie
is de motor beschermd tegen bevriezing tot
zo'n –35 °C. Om gezondheidsrisico's te ver-
mijden is het zaak geen verschillende soor-
ten glycol met elkaar te mengen.
Houd de tank altijd goed gevuld om condens
in de brandstoftank tegen te gaan.
De viscositeit van de motorolie is belangrijk.
Wanneer u oliesoorten met een lagere visco-
siteit (dunnere oliën) gebruikt, slaat de motor
bij koud weer gemakkelijker aan en neemt
bovendien het brandstofverbruik tijdens de
koude start af. Lees meer over geschikte
oliën in het artikel "Ongunstige rijomstandig-
heden voor motorolie".
BELANGRIJK
Gebruik geen olie met een lage viscositeits-
aanduiding bij zware rijomstandigheden of
warm weer.
Controleer de algehele conditie en de
ladingstoestand van de startaccu. De star-
taccu wordt zwaarder belast bij koud weer en
ook de accucapaciteit neemt af bij vorst.
Giet sproeiervloeistof met antivries in het
sproeiervloeistofreservoir om ijsvorming te
voorkomen.
Nieuwe auto's en gladde wegen
Voor optimale grip bij gevaar voor sneeuw of ijs
adviseert Volvo u om de auto rondom van winter-
banden te voorzien.
N.B.
In sommige landen is het gebruik van winter-
banden verplicht. Banden met spikes zijn niet
in alle landen toegestaan.
Oefen onder gecontroleerde omstandigheden om
te testen hoe de auto bij gladheid reageert.
Gerelateerde informatie
Koelvloeistof bijvullen (p. 561)
Ongunstige rijomstandigheden voor motor-
olie (p. 604)
Startaccu (p. 568)
Winterwielen (p. 540)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 567)
Wisserbladen vervangen (p. 565)
Parkeerklimaat (p. 216)
STARTEN EN RIJDEN
438
Ontwaseming van ruiten en buitenspiegels
activeren/deactiveren (p. 204)
Rijmodi (p. 417)
Rempedaal (p. 424)
Vierwielaandrijving (p. 423)
elektronische stabiliteitsregeling (p. 291)
Tankvulklep openen/sluiten en
tanken
De brandstoftank is voorzien van een doploos
tanksysteem.
Tankvulklep openen/sluiten
Op het bestuurdersdisplay
wordt met de pijl naast het
tanksymbool aangegeven aan
welke kant van de auto de
tankvulklep zit.
1. Druk op de knop op het dashboard.
> Het op niveau brengen van de druk in de
brandstoftank zorgt voor een zekere ver-
traging van het openen van de klep. De
melding
Brandstoftank Tankvulklep
gaat open verschijnt op het bestuurders-
display gevolgd door Brandstoftank
Klaar voor tanken.
2. Sluit na het tanken de klep door er licht op te
drukken.
STARTEN EN RIJDEN
}}
439
Tanken bij een tankstation
U tankt als volgt brandstof.
1. Open de tankvulklep.
2. Kies een brandstof die is goedgekeurd voor
gebruik in de auto op basis van de aandui-
ding
4
aan de binnenkant van de tankvulklep.
Zie de informatie over goedgekeurde brand-
stofsoorten en hun aanduidingen in het arti-
kel "Benzine".
3. Steek het mondstuk van het vulpistool in de
brandstofvulopening. De vulpijp heeft twee
afdekkingen die te openen zijn. Zorg dat u
het mondstuk van het vulpistool langs de
beide afdekkingen hebt gestoken, voordat u
begint met tanken.
4. Giet de tank niet te vol door het vulpistool na
de eerste afslag uit de vulopening te halen.
> De tank is vol.
N.B.
Een overvolle tank kan bij warm weer over-
stromen.
Sticker
Gebruik de brandstofverwarming nooit, wanneer
de auto bij een tankstation staat.
Sticker aan binnenkant tankvulklep.
Gerelateerde informatie
Hanteren van brandstof (p. 439)
Benzine (p. 440)
Hanteren van brandstof
Gebruik geen brandstof met een kwaliteit die
slechter is dan de kwaliteit die door Volvo wordt
aanbevolen, omdat dit een negatief effect heeft
op het motorvermogen en het brandstofverbruik.
WAARSCHUWING
Zorg altijd dat u geen brandstofdampen
inademt of brandstofspatten in de ogen krijgt.
Bij brandstof in de ogen eventuele contact-
lenzen uitnemen en de ogen ten minste 15
minuten lang spoelen met een ruime hoeveel-
heid schoon water en medische hulp inroe-
pen.
Brandstof nooit inslikken. Brandstoffen zoals
benzine, bio-ethanol, mengsels ervan en die-
selolie zijn uitermate giftig en kunnen bij
inwendig gebruik aanleiding geven tot blijvend
letsel met mogelijk dodelijke afloop. Roep
onmiddellijk medische hulp in bij het inslikken
van brandstof.
4
De aanduiding conform de CEN-norm prEN16942 zit aan de binnenkant van de tankvulklep en binnenkort (binnen twee jaar) ook op de desbetreffende brandstofpompen en vulpistolen op tankstations in heel
Europa.
||
STARTEN EN RIJDEN
440
WAARSCHUWING
Op de grond gemorste brandstof kan vlam
vatten.
Schakel de verwarming op brandstof uit voor-
dat u gaat tanken.
Heb nooit een ingeschakelde mobiele tele-
foon bij u als u staat te tanken. Door het
belsignaal kan er vonkvorming ontstaan waar-
door de benzinedampen ontsteken en dat kan
tot brand en letsel leiden.
BELANGRIJK
Door mengsels van verschillende soorten
brandstoffen of het gebruik van niet aanbevo-
len brandstof vervallen de garanties van Volvo
en evt. aanvullende serviceovereenkomsten.
Dit geldt voor alle motoren.
N.B.
Bij extreme weersomstandigheden, rijden met
een aanhanger/caravan of ritten op grote
hoogte kan, afhankelijk van de gebruikte
brandstofkwaliteit, het prestatievermogen van
de auto te wensen overlaten.
Gerelateerde informatie
Benzine (p. 440)
Tankvulklep openen/sluiten en tanken
(p. 438)
Zuinig rijden (p. 442)
Benzine
Benzine is een brandstoftype dat bestemd is
voor een auto met een benzinemotor.
Maak alleen gebruik van benzine van gerenom-
meerde oliemaatschappijen. Giet nooit brandstof
van twijfelachtige kwaliteit in de tank. De benzine
moet voldoen aan de norm EN 228.
STARTEN EN RIJDEN
441
Aanduiding voor benzine
De aanduiding
5
zit aan de binnenkant van de
tankvulklep en binnenkort (binnen twee jaar) ook
op de desbetreffende brandstofpompen en
mondstukken op tankstations in heel Europa.
Dit zijn de aanduidingen die gelden voor de hui-
dige standaardbrandstoffen in Europa. In een
auto met een benzinemotor is het toegestaan
benzine te gebruiken met de volgende aandui-
ding:
E5 is een benzinesoort met
maximaal 2,7% zuurstof en
maximaal 5 vol-% ethanol.
E10 is een benzinesoort met
maximaal 3,7% zuurstof en
maximaal 10 vol-% ethanol.
BELANGRIJK
Er is brandstof toegestaan die tot 10
volumeprocent ethanol bevat.
Het gebruik van EN 228 E10-benzine
(maximaal 10 volumeprocent ethanol) is
toegestaan.
Een ethanolgehalte hoger dan E10
(maximaal 10 volumeprocent ethanol)
zoals bij E85 is niet toegestaan.
Octaangetal
95 RON is te gebruiken in normale rijom-
standigheden.
98 RON wordt geadviseerd voor een maxi-
maal rendement tegen een minimaal brand-
stofverbruik.
Voor ritten bij temperaturen hoger dan +38 °C
wordt u geadviseerd een brandstofsoort met een
zo hoog mogelijk octaangetal te gebruiken. Dit
om optimale prestaties en een zo laag mogelijk
brandstofverbruik te verkrijgen.
BELANGRIJK
Gebruik alleen loodvrije benzine om
schade aan de katalysator tegen te gaan.
Het gebruik van brandstof met metaalad-
ditieven is niet toegestaan.
Gebruik geen toevoegingen die niet door
Volvo zijn aanbevolen.
Gerelateerde informatie
Hanteren van brandstof (p. 439)
Tankvulklep openen/sluiten en tanken
(p. 438)
5
Conform de CEN-norm prEN16942.
STARTEN EN RIJDEN
442
Zuinig rijden
Rijd zuinig en milieubewust door rustig en met
vooruitziende blik te rijden én door uw rijstijl en
snelheid aan te passen aan de situatie.
Ritten op stroom plannen
Het is belangrijk om het ritten op stroom zorgvul-
dig te plannen, zodat u zo ver mogelijk kunt rij-
den:
Opladen
Laad de auto regelmatig via het elektriciteits-
net op. Maak er een gewoonte van om altijd
met een volledig opgeladen hybride-accu te
vertrekken.
Ga na waar de laadstations zich bevinden.
Kies zo mogelijk een parkeerplaats met laad-
station.
N.B.
Laad de auto zo vaak als mogelijk is op aan
de netvoeding!
Preconditioning
Activeer zo mogelijk de preconditioning van
de auto alvorens ermee te gaan rijden door
de laadkabel op het elektriciteitsnet aan te
sluiten.
Vermijd parkeerplaatsen waar het interieur
van de auto tijdens het parkeren overmatig
wordt gekoeld of verwarmd. Parkeer bijvoor-
beeld liefst in een geklimatiseerde garage.
Bij een korte rit na de preconditioning van
het interieur moet u, zo mogelijk, de interieur-
ventilator uitschakelen.
Als preconditioning bij koude weersomstan-
digheden niet mogelijk is, gebruik dan in eer-
ste instantie de elektrische stoel- en stuur-
wielverwarming. Verwarm niet het hele interi-
eur, omdat dit energie van de hybride-accu
verbruikt.
Rijden
Activeer voor het laagste stroomverbruik de
rijmodus
Pure.
Rijd met gelijkmatige snelheid en met voor-
uitziende blik om zo weinig mogelijk te hoe-
ven remmen. Een dergelijke rijstijl levert het
laagste stroomverbruik op.
Balanceer de vermogensbehoefte met het
gaspedaal. Raadpleeg de indicatie voor het
beschikbare vermogen van de elektromotor
om te voorkomen dat de verbrandingsmotor
onnodig aanslaat. De elektromotor is effi-
ciënter dan verbrandingsmotor, vooral bij lage
snelheden. Zie het artikel "Hybridespecifieke
informatie".
Als u moet afremmen – rem dan voorzichtig
met het rempedaal, zodat de hybride-accu
wordt bijgeladen. In het rempedaal is een
regeneratieve remfunctie ingebouwd die te
versterken is met de elektrische motorrem in
schakelstand B.
Bij hoge snelheden neemt het stroomver-
bruik toe - de luchtweerstand neemt toe
naarmate de snelheid stijgt.
Kies
Hold op het functiescherm bij hogere
snelheden tijdens ritten die langer duren dan
de elektromotor aankan.
Gebruik
Charge niet voor oplading van de
hybride-accu. Opladen via de verbrandings-
motor zorgt voor een verhoging van het
brandstofverbruik en de uitstoot aan kooldio-
xide.
Houd de juiste bandenspanning aan en con-
troleer regelmatig of dat nog steeds zo is -
houd voor de beste resultaten de zoge-
noemde ECO -bandenspanning aan.
De bandenkeuze is mogelijk van invloed op
het brandstofverbruik - informeer bij uw dea-
ler naar passende banden.
Neem geen spullen in de auto mee die u niet
gebruikt - hoe groter de belading, hoe hoger
het verbruik.
Lading op het dak en het gebruik van een
dakbox resulteren in een grotere luchtweer-
stand waardoor het verbruik toeneemt - ver-
wijder lastdragers die u niet gebruikt.
STARTEN EN RIJDEN
}}
443
Rijd niet met open zijruiten.
Houd de auto niet stil op een helling door
het gaspedaal te bedienen. Gebruik in plaats
daarvan het rempedaal.
Gerelateerde informatie
Actieradius op accu in steden (p. 443)
Ladingsgraad hybride-accu handhaven of
verhogen tijdens het rijden (p. 421)
Goedgekeurde bandenspanningswaarden
(p. 613)
Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 608)
Drive-E - schoner rijplezier (p. 26)
Hybridespecifieke informatie (p. 103)
Schakelstanden van automatische versnel-
lingsbak (p. 411)
Actieradius op accu in steden
De actieradius op accu hangt af van tal van fac-
toren. De voorwaarden voor een grote actiera-
dius zijn afhankelijk van de omstandigheden en
situaties waarin de auto rijdt.
Beschouw de gecertificeerde waarde voor de
actieradius op accu niet als de te verwachten
actieradius. De gecertificeerde waarde is een
referentiewaarde die verkregen is tijdens speciale
"EU-rijcycli", zie het artikel "Brandstofverbruik en
CO2-uitstoot". De werkelijke actieradius hangt af
van meerdere factoren.
Factoren die van invloed zijn op de
actieradius
Op bepaalde factoren kunt u zelf invloed uitoefe-
nen, terwijl andere niet te beïnvloeden zijn.
De grootste actieradius wordt bereikt onder gun-
stige omstandigheden als alle factoren een posi-
tieve invloed hebben.
Factoren die u zelf niet kunt beïnvloeden
Er zijn meer externe omstandigheden die in ver-
schillende mate van invloed zijn op de actiera-
dius:
verkeerssituatie
korte afstanden
topografie
buitentemperatuur en tegenwind
toestand van de weg en oppervlaktelaag.
De onderstaande tabel geeft de globale verhou-
ding aan tussen de buitentemperatuur en de
actieradius: bij een auto met uitgeschakelde kli-
maatregeling en bij een auto met normale kli-
maatregelingsstand.
Een hoge buitentemperatuur heeft tot op zekere
hoogte een gunstige invloed op de actieradius.
Buitentempe-
ratuur
Klimaatrege-
ling uitgescha-
keld
Normale kli-
maatrege-
lingsstand
30 °C
95% 80%
20 °C
100% 90%
10 °C
90% 80%
0 °C
80% 60%
–10 °C
70% 40%
||
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
444
Factoren die u zelf kunt beïnvloeden
U moet zich bewust zijn van het feit dat de vol-
gende factoren van invloed zijn op de actieradius,
zodat u de auto zo zuinig mogelijk kunt besturen:
regelmatige oplading
preconditioning
rijmodus
Pure
klimaatinstellingen
snelheid en acceleratie
de functie
Hold
banden en bandenspanning.
De onderstaande tabel geeft de globale verhou-
ding aan tussen een constante snelheid en de
actieradius, waarbij een lagere constante snel-
heid een gunstige invloed heeft op de actiera-
dius.
Constante snelheid
100 km/h (62 mph) 50%
80 km/h (50 mph) 70%
60 km/h (37 mph) 90%
50 km/h (31 mph) 100%
N.B.
De in de tabel aangegeven waarden heb-
ben betrekking op een nieuwe auto.
Het zijn geen absolute waarden, maar ze
hangen af van rijgedrag, omgeving en
andere factoren.
Elektrisch rijden
Kies de rijmodus Pure om zo zuinig mogelijk te
rijden - om zo ver mogelijk te komen op alleen
stroom.
Kies
Hold met de functieknop op het middendis-
play bij hogere snelheden tijdens ritten die langer
duren dan de elektromotor aankan.
Gerelateerde informatie
Zuinig rijden (p. 442)
Ladingsgraad hybride-accu handhaven of
verhogen tijdens het rijden (p. 421)
Rijmodi (p. 417)
Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 608)
Trekhaak*
De auto is uit te rusten met een trekhaak, waar-
mee bijvoorbeeld een aanhanger achter de auto
te hangen is.
Er zijn verschillende trekhaakuitvoeringen ver-
krijgbaar voor de auto – neem voor informatie
contact op met een Volvo-dealer.
Zie artikel "Aanhangergewicht en kogeldruk"
voor informatie over aanhangergewichten en
kogeldruk.
BELANGRIJK
Als de motor wordt afgezet, kan de constante
accuspanning voor het aanhangercontact
automatisch worden uitgeschakeld om de
startaccu niet te ontladen.
BELANGRIJK
De trekhaak moet regelmatig worden gerei-
nigd en ingevet om slijtage tegen te gaan.
N.B.
Wanneer een koppeling met trillingsdemper
wordt gebruikt, mag de trekkogel niet worden
gesmeerd.
Dit geldt ook bij montage van een fietsdrager
die rond de trekkogel wordt vastgeklemd.
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire.
445
N.B.
Als de auto met een trekhaak is uitgerust, is
er geen achterbevestiging voor het sleepoog
aanwezig.
Gerelateerde informatie
Rijden met aanhanger (p. 448)
Trekgewicht en kogeldruk (p. 600)
Aanhangerstabilisering* (p. 451)
Specificaties van de trekhaak* (p. 447)
In- en uitklapbare trekhaak* (p. 445)
In- en uitklapbare trekhaak*
De in-/uitklapbare trekhaak is altijd gemakkelijk
bereikbaar en eenvoudig uit of in te klappen als
dat nodig is. In de ingeklapte stand is de trek-
haak volledig onzichtbaar.
WAARSCHUWING
Neem de instructies voor het in- en uitklap-
pen van de trekhaak zorgvuldig in acht.
Trekhaak uitklappen
WAARSCHUWING
Sta niet te dicht bij de achterbumper van de
auto bij het uitklappen van de trekhaak.
1. Open de achterklep Rechtsachter in de
bagageruimte zit een knop voor het in- en
uitklappen van de trekhaak. Het led-lampje in
de knop brandt permanent oranje, als de uit-
klapfunctie actief is.
||
STARTEN EN RIJDEN
446
2. Druk de knop in en laat hem weer los - drukt
u te lang, dan kan dat betekenen dat het uit-
klappen niet start.
> De trekhaak valt naar buiten en blijft
onvergrendeld liggen. De led knippert
oranje.
WAARSCHUWING
Druk niet op de knop voor het in- en uitklap-
pen als er een aanhanger op de trekhaak is
gekoppeld.
N.B.
De trekhaak moet eerst volledig zijn uitge-
klapt voordat deze in de vergrendelde stand
te zetten is. Dit kan enkele seconden duren.
Als de trekhaak niet in de vergrendelde stand
blijft, moet u enkele seconden later opnieuw
proberen.
3. Beweeg de trekhaak naar zijn eindpositie.
Daar moet hij worden vastgezet en vergren-
deld - de led brandt permanent oranje.
> De trekhaak is nu klaar voor gebruik.
WAARSCHUWING
Controleer of de veiligheidskabel van de aan-
hanger in de juiste bevestiging vastzit.
N.B.
De stroomspaarstand wordt na een tijdje
geactiveerd en het controlelampje dooft. Het
systeem wordt opnieuw geactiveerd door de
achterklep te sluiten en daarna opnieuw te
openen. Dit geldt zowel bij het in- als uitklap-
pen van de trekhaak.
Als het elektrische systeem heeft gedetec-
teerd dat er een aanhanger achter de auto
hangt, stopt het controlelampje met branden.
Trekhaak inklappen
BELANGRIJK
Zorg dat er geen aansluitcontact of adapter in
de elektrische aansluiting zit bij het inklappen
van de trekhaak.
1. Open de achterklep Druk de knop rechtsach-
ter in de bagageruimte in en laat hem weer
los - drukt u te lang, dan kan dat betekenen
dat het inklappen niet start.
> De trekhaak valt automatisch in een
onvergrendelde positie. De led in de knop
knippert oranje.
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
447
2. Vergrendel de trekhaak door deze terug te
bewegen naar zijn ingeklapte positie. Daar
wordt hij vergrendeld.
> Als de trekhaak op de juiste wijze is inge-
klapt, brandt het led-lampje continu.
Gerelateerde informatie
Trekhaak* (p. 444)
Specificaties van de trekhaak* (p. 447)
Specificaties van de trekhaak*
Afmetingen en bevestigingspunten voor de trek-
haak.
Afmetingen, bevestigingspunten (mm)
A 1476
B 86
C 875
D 437,5
E Zie afbeelding boven
F 273
G Middelpunt kogel
Gerelateerde informatie
Trekhaak* (p. 444)
STARTEN EN RIJDEN
448
Rijden met aanhanger
Bij ritten met een aanhanger moet u op enkele
dingen letten zoals de trekhaak, de aanhanger
en hoe u de aanhanger laadt.
Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar
gewicht van de auto. Het laadvermogen dient te
worden verminderd met de som van het gewicht
van eventuele inzittenden en dat van gemon-
teerde accessoires, zoals een trekhaak.
De auto wordt geleverd met de benodigde rand-
uitrusting voor het gebruik van een aanhanger.
De trekhaak van de auto moet van een goed-
gekeurd type zijn.
Verdeel de lading in de aanhanger dusdanig
dat de druk op de trekhaak de maximale
kogeldruk niet overschrijdt. De kogeldruk
wordt tot het laadvermogen van de auto
gerekend.
Verhoog de bandenspanning tot de aanbevo-
len druk bij maximale belading. Zie voor meer
informatie over bandenspanning artikel
"Goedgekeurde bandenspanningswaarden".
Bij het gebruik van een aanhanger wordt de
motor zwaarder belast dan normaal.
Rijd niet met een zware aanhanger, wanneer
de auto nog helemaal nieuw is. Wacht hier-
mee totdat de auto ten minste
1000 kilometer heeft gereden.
Bij het afdalen op lange en steile hellingen
worden de remmen veel zwaarder belast dan
normaal. Schakel dan terug naar een lagere
versnelling en pas uw snelheid aan.
Neem de geldende bepalingen in acht ten
aanzien van de toelaatbare snelheden en
gewichten.
Houd een lage snelheid aan, wanneer u met
een aanhanger achter de auto een lange en
steile helling oprijdt.
De aangegeven maximale aanhangergewich-
ten gelden alleen voor hoogtes tot 1000 m
boven zeeniveau. Daarboven zijn het motor-
vermogen en daarmee het klimvermogen van
de auto beperkt door de lagere luchtdicht-
heid en moet daarom het maximale aanhan-
gergewicht worden beperkt. Het gewicht
voor auto en aanhanger moet worden ver-
laagd met 10% voor iedere extra 1000 m (of
een deel daarvan).
Vermijd hellingen met een percentage van
meer dan 12% bij het gebruik van een aan-
hanger.
N.B.
Extreme weersomstandigheden, een aange-
koppelde aanhanger/caravan of ritten op
grote hoogte zijn, in combinatie met de
brandstofkwaliteit, factoren die het brandstof-
verbruik aanzienlijk kunnen doen toenemen.
Aanhangercontact
Als de trekhaak van de auto een 13-polige aan-
sluiting heeft en de aanhanger een 7-polige aan-
sluiting, hebt u een adapter nodig. Gebruik een
door Volvo goedgekeurde adapter. Zorg dat de
kabel niet over de grond sleept.
BELANGRIJK
Als de motor wordt afgezet, kan de constante
accuspanning voor het aanhangercontact
automatisch worden uitgeschakeld om de
startaccu niet te ontladen.
Aanhangergewichten
Informatie over de aanhangergewichten die Volvo
toelaat vindt u onder "Aanhangergewicht en
kogeldruk".
WAARSCHUWING
Volg de vermelde aanbevelingen voor het
aanhangergewicht. Anders is het mogelijk dat
de hele combinatie bij uitwijkmanoeuvres en
afremmen moeilijk onder controle is te hou-
den.
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire.
449
N.B.
De vermelde maximaal toegestane aanhange-
rgewichten zijn door Volvo toegestaan. Natio-
nale voertuigvoorschriften kunnen het aan-
hangergewicht en de snelheid verder beper-
ken. De trekhaken zijn mogelijk gecertificeerd
voor hogere trekgewichten dan wat de auto
mag trekken.
Richtingaanwijzers en remlichten op
aanhanger
Als een of meer richtingaanwijzers of remlichten
op de aanhanger kapot zijn, verschijnen op het
bestuurdersdisplay een symbool en een melding.
De overige verlichting op de aanhanger moet u
vóór vertrek handmatig controleren, zie het kopje
"Aanhangerverlichting controleren".
Symbool Melding
Richtingaanw. aanh. Storing
knipperlicht rechts
Richtingaanw. aanh. Storing
richtingaanwijzer links
Remlicht aanhanger Sto-
ring
Als een richtingaanwijzer op de aanhanger kapot
is, knippert het richtingaanwijzersymbool op het
bestuurdersdisplay bovendien sneller dan nor-
maal.
Aanhangerverlichting controleren*
Automatische controle
Na aansluiting van een aanhanger is de werking
van de aanhangerverlichting te controleren aan
de hand van een automatische verlichtingscon-
trole. Dankzij deze controle kunt u voor vertrek
nagaan of de aanhangerverlichting werkt.
Om deze controle te kunnen verrichten moet de
motor zijn afgezet.
1. Als er een aanhanger is aangesloten op de
trekhaak, verschijnt de melding
Aut. contr.
lamp aanhanger op het bestuurdersdisplay.
2.
Bevestig de melding door de O-knop van de
knoppenset rechts op het stuurwiel in te
drukken.
> De lichtcontrole gaat van start.
3. Stap uit de auto om de werking van de ver-
lichting te kunnen controleren.
> Alle lampen van de aanhanger gaan knip-
peren – daarna gaan de lampen één voor
één branden.
4. Kijk of alle lampen op de aanhanger ook
daadwerkelijk branden.
5. Na een poosje gaan alle lampen op de aan-
hanger weer knipperen.
> De controle is afgerond.
Automatische controle uitschakelen
De automatische controlefunctie is uit te schake-
len op het middendisplay.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Lampen en verlichting.
3.
Vink
Aut. contr. lamp aanhanger uit.
Handmatige controle
Als de automatische controle is uitgeschakeld,
kunt u de controle handmatig starten.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Lampen en verlichting.
3.
Kies
Handm. contr. lamp aanhanger.
> De lichtcontrole gaat van start. Stap uit de
auto om de werking van de verlichting te
kunnen controleren.
Niveauregeling*
De niveauregeling van de auto streeft ernaar om
ongeacht de belading dezelfde rijhoogte aan te
houden (tenzij het maximaal toelaatbare gewicht
wordt overschreden). Wanneer de auto stilstaat,
zakt de achterkant normaal iets omlaag.
Gerelateerde informatie
Rijden met een aanhanger in speciale
omstandigheden (p. 450)
Trekgewicht en kogeldruk (p. 600)
Aanhangerstabilisering* (p. 451)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
450
Goedgekeurde bandenspanningswaarden
(p. 613)
Trekhaak* (p. 444)
Rijden met een aanhanger in
speciale omstandigheden
Wanneer u bij warm weer een aanhanger sleept
in heuvelachtig terrein, bestaat er mogelijk
gevaar voor oververhitting.
Bij oververhitting gaat er op het bestuurdersdis-
play een waarschuwingssymbool branden en ver-
schijnt er tegelijk een melding, zie het artikel
"Oververhitting van motor en aandrijving".
De automatische versnellingsbak kiest altijd de
juiste versnelling voor belasting en motortoeren-
tal.
Steile hellingen
Blokkeer de automatische versnellingsbak niet
met een hogere versnelling dan de motor "aan-
kan" - rijden in een hoge versnelling bij een laag
motortoerental is niet altijd zuinig.
Op een helling parkeren
1. Trap het rempedaal in.
2. Activeer de parkeerrem.
3.
Kies de schakelstand P.
4. Laat het rempedaal los.
Gebruik wielblokken, als u een auto met aanhan-
ger op een steile helling parkeert.
Op een helling wegrijden
1. Trap het rempedaal in.
2.
Kies de schakelstand D.
3. Parkeerrem lossen.
4. Haal uw voet van het rempedaal en rijd weg.
Gerelateerde informatie
Rijden met aanhanger (p. 448)
Oververhitting van motor en aandrijving
(p. 435)
Lagesnelheidsregeling (p. 432)
Parkeerrem gebruiken (p. 428)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
451
Aanhangerstabilisering*
Trailer Stability Assist (Trailer Stability Assist -
TSA) heeft tot taak een auto met aanhanger/
caravan te stabiliseren wanneer de combinatie
slingerneigingen vertoont. De regeling maakt
deel uit van de stabiliteitsregeling ESC
6
.
Oorzaken voor slingerneigingen
Bij alle combinaties van auto en aanhanger/cara-
van kan het bekende verschijnsel met slingeren
optreden. Doorgaans treedt het verschijnsel pas
bij hoge snelheden op. Als de aanhanger/cara-
van echter overmatig beladen is of als het
gewicht van de lading verkeerd verdeeld is (bij-
voorbeeld te ver naar achteren), bestaat er ook
op lagere snelheden gevaar voor slingeren.
Een pendelbeweging begint altijd met een van de
onderstaande factoren, zoals.:
De auto met aanhanger/caravan staat bloot
aan rukwinden.
De auto met aanhanger/caravan rijdt over
een oneffen wegdek of over hobbels.
Grote stuurbewegingen.
Slingeren is vaak niet of nauwelijks te dempen,
waardoor de combinatie moeilijk bestuurbaar
wordt en het gevaar bestaat op de verkeerde
weghelft of naast de weg te belanden.
De functie van Trailer Stability Assist
Het TSA-systeem houdt continu de bewegingen
van de auto in de gaten en in het bijzonder de
dwarsbewegingen. Als een neiging tot slingeren
geregistreerd wordt, worden de voorwielen ieder
afzonderlijk dusdanig afgeremd dat de combina-
tie gestabiliseerd wordt. Vaak is dit voldoende om
de auto weer onder controle te krijgen.
Als de slingerbeweging ondanks de eerste
ingreep van de aanhangerstabilisering niet wordt
gedempt, worden alle wielen van de combinatie
afgeremd en wordt de aandrijfkracht van de
motor verlaagd. Wanneer de pendelbeweging
vervolgens stukje bij beetje verminderd is en de
combinatie weer stabiel is, beëindigt het systeem
de regeling waarna u de auto weer volledig onder
controle hebt.
N.B.
De stabiliteitsregeling wordt uitgeschakeld,
als u de Sportstand kiest door via het menu-
systeem van het middendisplay
ESC te deac-
tiveren.
De aanhangerstabilisering grijpt mogelijk niet in
als u met grote stuurbewegingen de slingering
zelf tracht op te heffen, aangezien de stabilise-
ring dan niet kan bepalen of de slingering wordt
veroorzaakt door de aanhanger/caravan of door
uzelf.
Wanneer de stabilisatorrege-
ling werkt, knippert op het
bestuurdersdisplay het symbool
ESC.
Gerelateerde informatie
Rijden met aanhanger (p. 448)
Rijden met een aanhanger in speciale
omstandigheden (p. 450)
elektronische stabiliteitsregeling (p. 291)
6
Electronic Stability Control (elektronische stabiliteitsregeling)
STARTEN EN RIJDEN
* Optie/accessoire.
452
Sleepoog
Gebruik het sleepoog als u met uw auto een
ander voertuig wilt slepen. Schroef het sleepoog
vast in een draadbus achter een afdekking aan
de rechterkant van de achterbumper.
N.B.
Als de auto met een trekhaak is uitgerust, is
er geen achterbevestiging voor het sleepoog
aanwezig.
Sleepoog monteren
Pak het sleepoog erbij. Dit zit in het blok
schuimrubber onder het vloerluik in de baga-
geruimte.
Verwijder de afdekking - druk met een vinger
op het artikel met de markering en werk
tegelijkertijd de tegenoverliggende kant/
hoek los met een muntstuk of iets dergelijks.
> De afdekking is horizontaal open te klap-
pen en vervolgens te verwijderen.
3. Schroef het sleepoog tot aan de aanslag
naar binnen. Draai het oog stevig vast met
bijvoorbeeld een wielsleutel*.
Draai het sleepoog na gebruik los en leg het
weer op zijn plek.
Plaats de afdekking tot slot weer in de bumper
terug.
BELANGRIJK
Het is belangrijk het sleepoog goed vast te
schroeven – dat wil zeggen, helemaal tot aan
de aanslag.
Gerelateerde informatie
Slepen (p. 453)
Auto bergen (p. 453)
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire.
453
Slepen
Bij het slepen wordt de auto met behulp van een
sleepkabel voortgetrokken door een ander voer-
tuig.
Slepen van een auto met Twin Engine is niet toe-
gestaan, omdat de elektromotor dan schade
oploopt. Zet de auto tijdens het bergen met alle
vier de wielen op de laadvloer van het bergings-
voertuig.
Bij het slepen van een andere auto
Het slepen van een auto vergt veel energie -
gebruik daarom de rijmodus
AWD. De hybride-
accu wordt dan bijgeladen en ook de rij- en
wegeigenschappen van de auto worden verbe-
terd.
Ga alvorens te slepen na wat de wettelijk voorge-
schreven maximumsnelheid voor slepen is.
Starten met hulpaccu
Probeer de motor niet aan te slepen. Gebruik een
hulpaccu als de startaccu dusdanig ontladen is
dat de motor niet kan worden gestart.
BELANGRIJK
De elektrische aandrijfmotor en de katalysator
kunnen beschadigd raken bij pogingen de
auto aan te slepen.
Gerelateerde informatie
Gevarendriehoek (p. 542)
Sleepoog (p. 452)
Auto bergen (p. 453)
Starthulp met andere accu (p. 409)
Contactslotstanden (p. 405)
Auto bergen
Bij het bergen wordt de auto met behulp van
een ander voertuig weggesleept.
Roep professionele hulp in voor berging.
Het is toegestaan het sleepoog te gebruiken om
de auto op een bergingsvoertuig met laadvloer te
trekken.
BELANGRIJK
Let erop dat u een auto met Twin Engine
altijd bergt met alle vier de wielen op de laad-
vloer van het bergingsvoertuig.
Geldt voor auto's met niveauregeling*: Als de
auto is voorzien van luchtvering, moet deze wor-
den uitgeschakeld voordat u de auto opneemt.
Schakel het systeem uit via het middendisplay.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Ophanging .
3.
Kies
Niveauregeling uitschakelen.
De positie en bodemspeling van de auto bepalen
of de auto op een laadvloer kan worden getrok-
ken. Als de oprijplaten van het bergingsvoertuig
onder een te grote hoek staan of als de bodem-
speling onder de auto onvoldoende is, kan de
auto beschadigd raken wanneer men deze op het
bergingsvoertuig probeert te trekken. Neem de
||
STARTEN EN RIJDEN
454
auto dan op met de hefinrichting van het ber-
gingsvoertuig.
WAARSCHUWING
Zorg dat het gebied achter het bergingsvoer-
tuig vrij blijft, terwijl de auto op de laadvloer
wordt getrokken.
N.B.
Als de auto met een trekhaak is uitgerust, is
er geen achterbevestiging voor het sleepoog
aanwezig.
Gerelateerde informatie
Slepen (p. 453)
Sleepoog (p. 452)
Hybride-accu opladen
Naast een brandstoftank zoals bij een conventio-
nele auto is de auto ook uitgerust met een
oplaadbare accu, een zogenoemde hybride-
accu, van het lithiumion-type.
De hybride-accu is te laden met de laadkabel
met regeleenheid die onder de laadvloer in het
opbergvak zit, zie het artikel "Laadkabel".
N.B.
Volvo adviseert een laadkabel volgens IEC
62196 en IEC 61851 die temperatuurbewa-
king ondersteunt.
De tijd die nodig is om de hybride-accu te laden
is afhankelijk van de gebruikte laadstroom.
Bij het opladen van de hybride-accu van de auto
tonen verschillende indicatoren op de regeleen-
heid van de laadkabel de actuele status tijdens
en na de oplading.
Tijdens het opladen van de hybride-accu wordt
ook de startaccu van de auto opgeladen.
Als de hybride-accu een temperatuur heeft lager
dan –10 ºC of hoger dan 40 ºC kan dat mogelijk
beperkingen of zelfs het uitvallen van bepaalde
autofuncties tot gevolg hebben, omdat de capaci-
teit van een hybride-accu buiten het genoemde
temperatuurbereik afneemt.
Elektrische aandrijving is niet mogelijk, wanneer
de accutemperatuur te laag of te hoog is. Als de
rijmodus PURE dan is gekozen, slaat de verbran-
dingsmotor aan. Lees meer in "Rijmodi".
Laden met een vaste regeleenheid
conform mode 3
7
Op bepaalde markten zit de regeleenheid vast in
een laadstation dat op het stroomnet is aange-
sloten. De laadkabel heeft dan geen eigen regel-
eenheid. In plaats daarvan heeft deze een speci-
ale connector om de laadkabel aan te sluiten op
het laadstation. Volg de instructies op het laad-
station.
Oplading met benzinemotor
De auto genereert stroomt voor de accu en de accu
wordt opgeladen, bijvoorbeeld bij een lichte druk op het
rempedaal of bij het afremmen op de motor op een aflo-
pende helling.
7
Europese standaard - EN 61851-1.
STARTEN EN RIJDEN
}}
455
De hybride-accu is ook op te laden via de motor
van de auto. Bij zacht afremmen met het rempe-
daal wordt de hybride-accu opgeladen.
Ook bij het afremmen op de motor in schakel-
stand B, bijvoorbeeld op een aflopende helling,
wordt de hybride-accu opgeladen.
Lees meer in de artikelen "Schakelstanden van
automatische versnellingsbak" en "Hybridespeci-
fieke informatie op het bestuurdersdisplay".
Gerelateerde informatie
Laadstroom (p. 455)
Laadkabel (p. 457)
Schakelstanden van automatische versnel-
lingsbak (p. 411)
Voorbereiding voor het opladen van de
hybride-accu (p. 462)
Langdurige stalling van auto met hybride-
accu (p. 468)
Rijmodi (p. 417)
Laadstroom
De laadstroom dient voor het opladen van de
hybride-accu en voor de preconditioning van de
auto. U kunt de laadkabel tussen de laadaanslui-
ting van de auto en een 230VAC-stopcontact
8
met behulp van de regeleenheid instellen op ver-
schillende amperages (6–16 A).
Bij activering van de laadkabel verschijnt op het
bestuurdersdisplay een melding en bij de laad-
aansluiting van de auto gaat een lampje branden
(zie het artikel "Laadstatus"). De laadstroom
wordt hoofdzakelijk gebruikt voor het opladen van
de accu, maar voor een deel ook voor precondi-
tioning van de auto.
BELANGRIJK
Haal de stekker van de laadkabel nooit uit het
230VAC-contact tijdens het opladen - het
risico bestaat dan dat het 230VAC-contact
beschadigd raakt.
Onderbreek altijd eerst het opladen voordat u
de laadkabel loskoppelt – eerst van de laad-
aansluiting van de auto en daarna van het
230VAC-contact.
De laadtijd hangt af van de stroomsterkte die u
hebt ingesteld op de regeleenheid van de laadka-
bel. De onderstaande laadtijden gelden bij opti-
male oplading, dat wil zeggen wanneer de opla-
ding niet wordt beïnvloed door de klimaatregeling
of andere stroomverbruikers. Als de laadtijd lan-
ger lijkt, moet u dit onderzoeken.
Stroomsterkte (A)
A
Laadtijd (uur)
6 6
10 3,5
16 2,5
A
De maximale laadstroom kan per markt verschillen.
N.B.
Bij zeer koud of zeer warm weer wordt
een deel van de laadstroom gebruikt om
de hybride-accu en het interieur te ver-
warmen/koelen, wat tot een langere
laadtijd leidt.
Selectie van preconditioning houdt een
langere laadtijd in. De benodigde tijd
hangt voornamelijk af van de buitentem-
peratuur.
8
De spanning op het stopcontact kan afhankelijk van de markt variëren.
||
STARTEN EN RIJDEN
456
Laadkabelstekker en laadaansluiting.
Normaal worden meerdere 230VAC-stopcontac-
ten beveiligd door dezelfde zekeringgroep, zodat
andere stroomverbruikers (zoals verlichting, stof-
zuiger, boormachine en dergelijke) op dezelfde
zekeringgroep kunnen zitten.
Voorbeeld 1
Als u de auto aansluit op een stopcontact van
230VAC/10 A en de regeleenheid is ingesteld
op 16 A, dan zal de auto een stroom van 16 A
afnemen van het 230VAC-net. Na enige tijd zal
de overbelaste 10A-zekering voor de aansluiting
doorslaan, waarna de oplading van de accu wordt
onderbroken.
Reset de zekering voor de aansluiting en stel een
lagere laadstroom in op de regeleenheid, zie het
artikel "Voorbereiding voor het opladen van de
hybride-accu".
Voorbeeld 2
Als u de auto aansluit op een 230VAC/10A-
stopcontact en de regeleenheid is ingesteld op
10 A, dan zal de auto 10 A afnemen van het
230VAC-net. Als er vervolgens nog een stroom-
verbruiker wordt aangesloten op dezelfde aan-
sluiting (of een van de andere aansluitingen bin-
nen dezelfde zekeringgroep), bestaat het risico
dat de zekering van de aansluiting/groep overbe-
last wordt en de oplading van de accu wordt
afgebroken.
Reset de zekering voor de aansluiting/de zeke-
ringgroep en stel een lagere laadstroom in op de
regeleenheid – of koppel een van de ander ver-
bruikers los van de aansluiting/de zekeringgroep.
Voorbeeld 3
Als u de auto aansluit op een 230VAC/10A-
stopcontact en de regeleenheid is ingesteld op
6 A, dan zal de auto slechts 6 A afnemen van het
230VAC-net. De oplading zal dan weliswaar lan-
ger duren, maar het is wel mogelijk om andere
verbruikers aan te sluiten op dezelfde aanslui-
ting/zekeringgroep, zolang de totale belasting de
capaciteit van de aansluiting/zekeringgroep niet
overschrijdt.
Gerelateerde informatie
Preconditioning inschakelen/uitschakelen
(p. 217)
Voorbereiding voor het opladen van de
hybride-accu (p. 462)
Laadstatus (p. 465)
STARTEN EN RIJDEN
}}
457
Laadkabel
De laadkabel met regeleenheid dient om de
hybride-accu van de auto op te laden. Gebruik
een door Volvo aanbevolen laadkabel.
De laadkabel zit in het opbergvak onder de laadvloer in
de bagageruimte.
Specificaties, laadkabel
Beschermingsgraad IP67
Omgevingstemperatuur
–32 ºC tot +50 ºC
WAARSCHUWING
Gebruik van de laadkabel is niet toegestaan
bij schade aan delen ervan – er bestaat
gevaar voor elektrische schokken en ernstig
letsel.
Laat de reparatie van een beschadigde of
defecte laadkabel over aan een werkplaats –
geadviseerd wordt een Volvo-werkplaats.
BELANGRIJK
Haal de stekker van de laadkabel nooit uit het
230VAC-contact tijdens het opladen - het
risico bestaat dan dat het 230VAC-contact
beschadigd raakt.
Onderbreek altijd eerst het opladen voordat u
de laadkabel loskoppelt – eerst van de laad-
aansluiting van de auto en daarna van het
230VAC-contact.
Regeleenheid
Indicatoren en bedieningstoetsen van de regeleenheid.
||
STARTEN EN RIJDEN
458
Indicator die de ingestelde laadstroom aan-
geeft
9
.
Het symbool brandt, wanneer de laadkabel is
aangesloten op een 230V(AC)-stopcon-
tact
10
.
Drukknoppen om de laadstroom te verho-
gen/verlagen.
Het symbool brandt, wanneer de laadkabel is
aangesloten op de laadaansluiting van de
auto.
N.B.
De laadkabel onthoudt de laatst ingestelde
laadstroom. Het is daarom belangrijk dat u de
instelling aanpast, als u de volgende keer dat
er wordt opgeladen een ander 230V(AC)-
contact gebruikt.
BELANGRIJK
Het is niet toegestaan om stekkerdozen,
overspanningsbeveiligingen e.d. te gebruiken
in combinatie met de laadkabel, omdat dit
aanleiding kan geven tot brand, elektrische
schokken enz.
Het gebruik van een adapter tussen het
230 VAC-contact en de laadkabel is alleen
toegestaan als de adapter is goedgekeurd
volgens IEC 61851 en IEC 62196.
Gerelateerde informatie
Statusindicatie op regeleenheid laadkabel
(p. 459)
Aardlekschakelaar in de laadkabel (p. 461)
Temperatuurcontrole van de laadkabel
(p. 461)
Hybride-accu opladen (p. 454)
9
De maximale laadstroom kan per markt verschillen.
10
De spanning op het stopcontact kan afhankelijk van de markt variëren.
STARTEN EN RIJDEN
}}
459
Statusindicatie op regeleenheid
laadkabel
Bij het opladen van de hybride-accu van de auto
tonen verschillende indicatoren op de regeleen-
heid van de laadkabel de actuele status tijdens
en na de oplading.
Indicatoren en bedieningstoetsen van de regeleenheid.
||
STARTEN EN RIJDEN
460
Indicatoren van de regeleenheid Status Betekenis Aanbevolen maatregel
De indicator voor laadstroom (1)
brandt niet. Het autosymbool (4)
brandt continu groen.
Stand-by
De laadkabel is op de auto aangesloten.
Opladen is mogelijk maar moet nog worden
geactiveerd door de elektronica.
Wacht totdat de accu volledig is opgeladen.
Het huidige stroomverbruik wordt
weergegeven met een groene indica-
tor (1). Het autosymbool (4) brandt
continu groen.
Wordt opgela-
den.
De elektronica van de auto heeft de oplading
gestart.
Wordt opgeladen.
Wacht totdat de accu volledig is opgeladen.
De indicator voor laadstroom (1)
brandt niet. Het autosymbool (4)
brandt rood.
Oplading is
niet mogelijk.
Storing in de communicatie tussen de regel-
eenheid en de auto.
De ventilatiefunctie van de elektronica van de
auto werkt onvoldoende, niet of gebrekkig.
1. Controleer alle aansluitingen of probeer
een ander 230VAC-stopcontact.
2. Start de oplading van de accu opnieuw.
Het autosymbool (4) brandt continu
rood.
Oplading is
niet mogelijk.
De aardlekschakelaar van de laadkabel is in
werking getreden.
1. Haal de laadkabel uit de 230V-stopcon-
tact (wisselstroom).
2. De aardlekschakelaar wordt gereset en
de eenheid herstart.
De indicator voor de laadstroom (1)
en het huissymbool (2) knipperen
rood.
Oplading is
niet mogelijk.
De temperatuurcontrole grijpt in voor het 230V-
stopcontact (wisselstroom).
Start de oplading opnieuw. Neem contact op
met de vakman, als het probleem aanhoudt.
Gerelateerde informatie
Hybridespecifieke symbolen en meldingen
(p. 469)
Laadstatus (p. 465)
STARTEN EN RIJDEN
461
Aardlekschakelaar in de laadkabel
De regeleenheid van de laadkabel is voorzien
van een ingebouwde aardlekschakelaar, die de
auto en de gebruiker beschermt tegen elektri-
sche schokken als gevolg van systeemstoringen.
Als de ingebouwde aardlekschakelaar van de
regeleenheid uitschakelt, brandt het autosymbool
continu rood – controleer het 230VAC-stopcon-
tact.
WAARSCHUWING
Laad de hybride-accu alleen op aan geaarde
en goedgekeurde 230VAC-contacten. Als u
de capaciteit van het stopcontact of de zeke-
ringgroep niet weet, moet u deze laten con-
troleren door een erkende elektricien. Het
opladen boven de capaciteit van de zekering-
groep kan aanleiding geven tot brand of
schade aan de zekeringgroep.
BELANGRIJK
De aardlekschakelaar beveiligt niet het
230VAC-stopcontact/stroomnet.
Gerelateerde informatie
Laadkabel (p. 457)
Temperatuurcontrole van de
laadkabel
Om ervoor te zorgen dat de auto steeds veilig
kan worden opgeladen zijn de regeleenheid van
de laadkabel en de stekker voorzien van inge-
bouwde controlefuncties voor de temperatuur.
De temperatuurcontrole vindt voor een deel in de
regeleenheid plaats en voor een deel in de stek-
ker.
N.B.
Volvo adviseert een laadkabel volgens IEC
62196 en IEC 61851 die temperatuurbewa-
king ondersteunt.
Controlefunctie in regeleenheid
Ter bescherming van de elektronica wordt de
oplading onderbroken, als de temperatuur in de
regeleenheid te hoog oploopt. Dit kan
bijvoorbeeld gebeuren, als de buitentemperatuur
hoog is en/of de regeleenheid zich in de felle
zon bevindt.
Controlefunctie in stekker
Als de temperatuur van de stroombron waarop de
laadkabel is aangesloten te hoog oploopt, wordt
de laadstroom verlaagd. Als de temperatuur een
kritische grens overschrijdt, wordt de oplading
volledig onderbroken.
BELANGRIJK
Als de temperatuurbewaking herhaalde malen
de laadstroom verlaagt en de oplading werd
afgebroken, dient u de oorzaak van de over-
verhitting op te sporen en weg te nemen.
Gerelateerde informatie
Laadkabel (p. 457)
STARTEN EN RIJDEN
462
Voorbereiding voor het opladen van
de hybride-accu
Voordat u met het opladen van de hybride-accu
van de auto kunt beginnen, moet u een aantal
voorbereidingen treffen.
WAARSCHUWING
Het opladen van de hybride-accu mag
alleen gebeuren met de toelaatbare maxi-
mumlaadstroom of lager conform de
lokale en landelijke aanbevelingen voor
het opladen van hybriden via een
230VAC-stopcontact/stekker.
Het opladen van de hybride-accu mag
alleen gebeuren via goedgekeurde en
met randaarde beveiligde 230VAC-stop-
contacten
11
of via laadstations met door
Volvo beschikbaar gestelde losse laadka-
bels (mode 3).
De aardlekschakelaar van de regeleen-
heid beveiligt de auto, maar toch bestaat
het gevaar dat het 230VAC-net overbe-
last raakt.
Gebruik geen stopcontacten die zichtbare
slijtage of schade vertonen, omdat het
gebruik ervan aanleiding kan geven tot
brand en/of letsel.
Gebruik nooit een verlengkabel.
Gebruik nooit een adapter.
WAARSCHUWING
Laat het wisselen van de hybride-accu over
aan een werkplaats - geadviseerd wordt een
erkende Volvo-werkplaats.
Alvorens op te laden
BELANGRIJK
Giet geen water over de laadkabel en de
bijbehorende onderdelen en dompel deze
evenmin onder.
Stel de regeleenheid en de bijbehorende
stekker niet bloot aan direct zonlicht. De
beveiliging tegen oververhitting van de
stekker kan anders de oplading van de
hybride-accu begrenzen of beëindigen.
BELANGRIJK
Controleer of het 230VAC-stopcontact
voldoende stroom kan leveren om een
elektrische auto op te laden – laat bij twij-
fel het stopcontact controleren door een
vakman.
Is de stroomsterkte van het stopcontact
niet bekend – stel dan de laagste stroom-
sterkte in op de regeleenheid.
11
Of gelijkwaardige contacten met een andere spanning, afhankelijk van de markt.
STARTEN EN RIJDEN
}}
463
Op de regeleenheid van de laadkabel stelt u de
gewenste laadstroom in op een waarde van
6–16 A
12
. Bij aflevering is de laagst mogelijke
laadstroom vooraf ingesteld.
Klep van de laadaansluiting openen/
sluiten
Ontgrendel eerst de auto met de transponder-
sleutel.
Duw lichtjes tegen de achterkant van de
klep.
Open de klep.
Trek de afdekking van de laadaansluiting af
en hang deze op aan de houder aan de bin-
nenkant van de klep. Zorg ervoor dat de rub-
berband van de afdekking omlaaggebogen
is, zodat de afdekking niet uit de houder kan
loskomen.
Sluit de klep van de laadaansluiting in omge-
keerde volgorde.
N.B.
Omdat de klep vergrendeld is tijdens het rij-
den, moet u de auto weer ontgrendelen om
de klep te kunnen openen.
Gerelateerde informatie
Oplading van hybride-accu starten (p. 463)
Hybride-accu opladen (p. 454)
Oplading van hybride-accu starten
De hybride-accu van de auto is op te laden met
een laadkabel tussen de auto een 230VAC-
stopcontact
13
.
BELANGRIJK
Sluit de laadkabel nooit aan als er kans op
blikseminslag is.
N.B.
Volvo adviseert een laadkabel volgens IEC
62196 en IEC 61851 die temperatuurbewa-
king ondersteunt.
12
De maximale laadstroom kan per markt verschillen.
13
De spanning op het stopcontact kan afhankelijk van de markt variëren.
||
STARTEN EN RIJDEN
464
Neem de laadkabel tevoorschijn uit het opberg-
vak onder de laadvloer. Let erop dat de auto voor
oplading moet zijn afgezet.
Sluit de laadkabel aan op een 230VAC-stop-
contact. Gebruik nooit een verlengkabel.
2. Stel de juiste laadstroom (afhankelijk van het
gebruikte 230VAC-stopcontact) in op de
regeleenheid.
Verwijder de afdekking van de laadkabelstek-
ker en duw de laadkabelstekker vervolgens
zover mogelijk in de laadaansluiting van de
auto.
Klem de beschermdop van de laadkabelstek-
ker vast zoals afgebeeld.
BELANGRIJK
Plaats om lakschade te voorkomen bij hevige
storm bijvoorbeeld de beschermdop van de
laadaansluiting dusdanig dat deze niet tegen
het lakwerk aankomt.
STARTEN EN RIJDEN
}}
465
5. De laadkabelstekker wordt geblokkeerd/
vergrendeld en binnen zo'n 5 seconden gaat
de oplading van start. Wanneer de oplading
is gestart, knippert het groene LED-lampje in
de laadaansluiting. Op het bestuurdersdis-
play verschijnt de berekende resterende
laadtijd of een melding als de oplading niet
naar behoren verloopt. Lees meer onder
"Laadstatus".
De oplading van de accu kan enige tijd wor-
den onderbroken, als u de auto ontgrendelt:
en het portier opent – de oplading gaat
binnen enkele minuten opnieuw van start.
zonder het portier te openen – er vindt
automatisch hervergrendeling plaats. De
oplading wordt na 1 minuut hervat.
N.B.
De laadstatus verschijnt onder andere op het
bestuurdersdisplay. Als dit enige tijd niet
wordt gebruikt, wordt het gedeactiveerd. U
kunt het display opnieuw activeren door:
het rempedaal te bedienen;
een van de portieren te openen, of
de auto in contactslotstand I te zetten door
de startknop naar START te draaien en los
te laten.
BELANGRIJK
Haal de stekker van de laadkabel nooit uit het
230VAC-contact tijdens het opladen - het
risico bestaat dan dat het 230VAC-contact
beschadigd raakt.
Onderbreek altijd eerst het opladen voordat u
de laadkabel loskoppelt – eerst van de laad-
aansluiting van de auto en daarna van het
230VAC-contact.
Tijdens de oplading kan er een plasje water
onder de auto ontstaan afkomstig van de airco.
Dit is normaal en hoort bij de koelfunctie van de
hybride-accu.
Gerelateerde informatie
Oplading van hybride-accu beëindigen
(p. 467)
Hybride-accu opladen (p. 454)
Laadstatus (p. 465)
Statusindicatie op regeleenheid laadkabel
(p. 459)
Laadstatus
De laadstatus verschijnt onder meer in de vorm
van een LED-lampje in de laadaansluiting van de
auto en op het bestuurdersdisplay.
Aanduiding via het LED-lampje van de
laadaansluiting
Positie van het LED-lampje van de laadaansluiting op de
auto.
Het LED-lampje geeft tijdens het opladen de
actuele status aan. Als het LED-lampje niet
brandt, controleer dan of de kabel goed in het
stopcontact en in de laadaansluiting op de auto
zit. Bij inschakeling van de interieurverlichting
branden het witte, rode en oranje ledje (om enige
tijd na uitschakeling van de interieurverlichting
weer te doven).
||
STARTEN EN RIJDEN
466
LED-lampje
brandt
Betekenis
Wit Hulpverlichting.
Geel
Stand-by
A
– in afwachting van
oplading.
Knippert
groen
Wordt opgeladen
B
.
Groen
Oplading gereed
C
.
Rood Er is een storing opgetreden.
A
Bijvoorbeeld bij het openen van een portier of als de laadkabel-
stekker niet vergrendeld is.
B
Naarmate de ladingstoestand van de accu verbetert gaat het
ledje langzamer knipperen.
C
Dooft na enige tijd.
Laadstatus op bestuurdersdisplay
Op het bestuurdersdisplay wordt de laadstatus
zowel met een symbool als met een tekst aange-
geven. De informatie blijft staan het bestuurders-
display actief is.
N.B.
De laadstatus verschijnt onder andere op het
bestuurdersdisplay. Als dit enige tijd niet
wordt gebruikt, wordt het gedeactiveerd. U
kunt het display opnieuw activeren door:
het rempedaal te bedienen;
een van de portieren te openen, of
de auto in contactslotstand I te zetten
door de startknop naar START te draaien
en los te laten.
Symbool Melding Betekenis
Volledig
opgela-
den om:
[Tijd] ver-
schijnt in
combinatie
met een
animatie
met blauw
pulserend
licht door
de laadka-
bel.
Er vindt opla-
ding plaats
en het tijd-
stip ver-
schijnt dat de
accu naar
schatting vol-
ledig opgela-
den is.
De tekst
Opladen
klaar ver-
schijnt. Er
verschijnt
een afbeel-
ding van de
auto met
een LED-
indicator bij
de laad-
aansluiting
die groen
oplicht.
De accu is
volledig
opgeladen.
STARTEN EN RIJDEN
}}
467
Symbool Melding Betekenis
De tekst
Fout opla-
den ver-
schijnt. De
LED-indi-
cator bij de
laadaan-
sluiting
licht rood
op.
Er heeft zich
een storing
voorgedaan.
Controleer
de aanslui-
ting van de
laadkabel bij
de laadaan-
sluiting van
de auto en
bij het
230VAC-
stopcontact
A
.
A
De spanning op het stopcontact kan afhankelijk van de markt
variëren.
Gerelateerde informatie
Hybridespecifieke symbolen en meldingen
(p. 469)
Hybride-accu opladen (p. 454)
Oplading van hybride-accu beëindigen
(p. 467)
Statusindicatie op regeleenheid laadkabel
(p. 459)
Oplading van hybride-accu
beëindigen
Sluit de oplading af door de auto te ontgrende-
len, de laadkabel uit de laadaansluiting van de
auto te halen en daarna uit de 230V(AC)-aan-
sluiting
14
.
N.B.
Ontgrendel altijd de auto om het laden te
onderbreken voordat u de stekker uit het
230 VAC-contact haalt. Let erop dat u de
laadkabel uit de laadaansluiting van de auto
haalt voordat u de stekker uit het 230 VAC-
contact haalt, niet alleen om schade aan het
systeem te voorkomen, maar ook om te voor-
komen dat het laden onbedoeld wordt onder-
broken.
Ontgrendel de auto met de transpondersleu-
tel – de oplading wordt onderbroken en de
vergrendelde laadkabelstekker wordt vrijge-
geven.
Haal de kabel uit de laadaansluiting van de
auto, plaats de afdekking terug op de aan-
sluiting en sluit de klep.
14
De spanning op het stopcontact kan afhankelijk van de markt variëren.
||
STARTEN EN RIJDEN
468
Haal de kabel uit het 230V(AC)-stopcontact.
Plaats de laadkabel terug in het opbergvak
onder de vloer in de bagageruimte.
Gerelateerde informatie
Hybridespecifieke informatie (p. 103)
Laadkabel (p. 457)
Langdurige stalling van auto met
hybride-accu
Om te zorgen dat de hybride-accu bij langdurige
opslag (langer dan 1 maand) van de auto in een
zo goed mogelijke staat blijft, wordt aanbevolen
om de ladingsgraad volgens het bestuurdersdis-
play op zo'n 25% te houden.
Ga als volgt te werk:
1. Rijd bij een hoge ladingsgraad in de auto tot-
dat de ladingsgraad ca. 25% is. Als de
ladingsgraad laag is - laad de accu op tot ca.
25%.
2. Als de opslag langer dan 6 maanden heeft
geduurd of het laadniveau van de hybride-
accu duidelijk lager is dan 25% - laad de
accu weer tot ca. 25% op om te compense-
ren voor de natuurlijke zelfontlading die juist
merkbaar is bij langdurige opslag. Controleer
regelmatig het laadniveau op het bestuur-
dersdisplay.
Voor het gebruik van een startaccu na langdurige
stalling, zie "Starthulp met andere accu".
N.B.
Parkeer de auto zo koel mogelijk om te zor-
gen dat de accu bij langdurige stalling zo min
mogelijk achteruitgaat. Parkeer de auto
zomers bij voorkeur overdekt of buiten in de
schaduw, afhankelijk van waar de temperatuur
het laagst is.
Gerelateerde informatie
Rijmodi (p. 417)
Oplading van hybride-accu starten (p. 463)
Starthulp met andere accu (p. 409)
Aandrijving (p. 416)
STARTEN EN RIJDEN
}}
469
Hybridespecifieke symbolen en
meldingen
Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele sym-
bolen en meldingen verschijnen ten aanzien van
XC90 Twin Engine. Ze kunnen ook verschijnen
in combinatie met algemene controle- en waar-
schuwingssymbolen en doven nadat de onder-
liggende problemen zijn verholpen.
Symbool Melding Betekenis
12V-accu
Laadfout, service urgent. Rijd naar
werkplaats.
Storing in de hybride-accu. Bezoek een werkplaats
A
om de accu zo spoedig mogelijk te laten controle-
ren.
12V-accu
Laadfout. Stop veilig
Storing in de hybride-accu. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en neem contact op met
een werkplaats
A
voor controle van de accu.
12V-accu
Accu bijna leeg, tijdelijk beperkte
functionaliteit
De hybride-accu is onvoldoende opgeladen om er optimaal op te kunnen rijden. Laad de accu zo spoe-
dig mogelijk op.
12V-accu
Laadfout, accu bijna leeg Stop vei-
lig
De hybride-accu is onvoldoende opgeladen. Breng de auto zo snel mogelijk tot stilstand en laad de
accu op.
12V-accu
Zekering defect Service vereist
Storing in de hybride-accu. Bezoek een werkplaats
A
om de werking zo spoedig mogelijk te laten con-
troleren.
Hybride-accu
Oververhit, stop veilig
De temperatuur in de hybride-accu lijkt abnormaal toe te nemen, stop de auto en zet de motor af.
Wacht minimaal 5 minuten, voordat u verder rijdt. Bel de werkplaats
A
of controleer van buitenaf of alles
weer normaal werkt, voordat u verder rijdt.
||
STARTEN EN RIJDEN
470
Symbool Melding Betekenis
Vermogen verlaagd
Max. rijsnelheid beperkt
De hybride-accu is onvoldoende opgeladen voor hogere snelheden. Laad de accu zo spoedig mogelijk
op.
Hybridesysteem
Ruw gedrag bij lage snelheid,
gebruik auto OK
Het hybridesysteem werkt niet naar behoren. Bezoek een werkplaats
A
om de werking zo spoedig
mogelijk te laten controleren.
Storing hybridesyst.
Service vereist
Het hybridesysteem is defect. Bezoek een werkplaats
A
om de werking zo spoedig mogelijk te laten
controleren.
Laadkabel
Vóór starten verwijderen
Verschijnt, wanneer u de auto probeert te starten, terwijl de laadkabel nog op de auto is aangesloten.
Koppel de laadkabel los en sluit de klep van de laadaansluiting.
Laadkabel
Verwijderd? Draai knop en houd
7s ingedrukt
Verschijnt, wanneer u na een eerste startpoging, de auto probeert te starten met de laadkabel nog
aangesloten op de auto. Ontkoppel de laadkabel of controleer of de laadkabel daadwerkelijk is losge-
koppeld en of de klep van de laadaansluiting is gesloten.
A
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Oplading van hybride-accu starten (p. 463)
Oplading van hybride-accu beëindigen
(p. 467)
Laadkabel (p. 457)
Statusindicatie op regeleenheid laadkabel
(p. 459)
Waarschuwingssymbolen op bestuurdersdis-
play (p. 107)
Controlesymbolen op bestuurdersdisplay
(p. 105)
Hybridespecifieke informatie (p. 103)
AUDIO EN MEDIA
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire.
472
Audio en media
Het audio- en mediasysteem bestaat uit de
mediaspeler, de radio en de Bluetooth-verbin-
ding met de telefoon. Bij een Connected Car is
het ook mogelijk om via apps diensten te beluis-
teren.
De functies zijn te bedienen via stembediening,
de stuurknoppen en via het middendisplay. Het
hangt van het audiosysteem van de auto af hoe-
veel luidsprekers en versterkers er in de auto zit-
ten.
Overzicht van audio en media.
Systeemupdate
Het audio- en mediasysteem wordt voortdurend
verder verbeterd. Bij een Connected Car kunt u
voor optimale functionaliteit updates downloaden,
zie het gedeelte "Systeemupdates" en
support.volvocars.com.
Gerelateerde informatie
Mediaspeler (p. 480)
Radio (p. 474)
Telefoon (p. 496)
Connected Car* (p. 503)
Apps (p. 472)
Contactslotstanden (p. 405)
Symbolen op de statusbalk van het midden-
display (p. 46)
Stembediening (p. 125)
Systeemupdates (p. 552)
Licentieovereenkomst voor audio en media
(p. 510)
Apps
Applicaties (apps) bieden toegang tot bepaalde
boorddiensten.
Applicatiescherm.
Bepaalde basisapps zijn altijd beschikbaar. Bij
een Connected Car zijn er meer te downloaden.
De te downloaden apps variëren, maar het kan
bijvoorbeeld gaan om internetradio en muziek-
diensten.
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire.
473
Sommige apps kunt u alleen gebruiken, als de
auto een internetverbinding heeft.
Druk op een app op het appscherm om deze
te starten.
Gerelateerde informatie
Connected Car* (p. 503)
Apps downloaden, bijwerken of verwijderen
(p. 509)
Instellingen wijzigen voor apps (p. 190)
Audio-instellingen
Het audiosysteem is vooraf ingesteld voor opti-
male geluidsweergave, maar is geheel naar
wens aan te passen.
Het volume wordt normaal gesproken geregeld
met de volumeknop onder het middendisplay of
met de knoppenset rechts op het stuurwiel.
Instelling voor optimale
geluidsweergave
Het audiosysteem is voorgekalibreerd voor opti-
male geluidsweergave met behulp van digitale
signaalverwerking. Voor ieder automodel wordt
het audiosysteem tijdens de kalibratie perfect
afgestemd op de luidsprekers, de versterker, de
akoestiek in de auto, de positie van de luisteraar
en dergelijke. Er is tevens een dynamische kali-
bratie waarbij rekening wordt gehouden met de
stand van de volumeknop en de rijsnelheid.
De audio-instellingen staan beschreven in de
desbetreffende artikelen van de bedieningsinfor-
matie. Open voor de instellingen het hoofd-
scherm en druk op
Instellingen Geluid.
Actieve geluidsdemping*
Bepaalde auto's zijn uitgerust met actieve
geluidsdemping die met behulp van het audiosys-
teem het motorgeluid in de passagiersruimte
dempt. Microfoontjes in de plafondbekleding
registreren storende geluiden, waarna het audio-
systeem het geluid dempt door antigeluid voort te
brengen.
Microfoontjes in de plafonbekleding.
N.B.
Dek de microfoons in de auto niet af, omdat
anders een dreunend geluid uit het audiosys-
teem kan komen.
Gerelateerde informatie
Audio-instellingen voor media (p. 487)
Instellingen voor stembediening (p. 127)
Instellingen voor telefoon (p. 502)
Audio en media (p. 472)
Connected Car* (p. 503)
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire.
474
Radio
U kunt naar de radiofrequentiebanden voor FM
en digitale radio (DAB)* luisteren. Bij een Con-
nected Car is het ook mogelijk om internetradio
te beluisteren.
De radio is te bedienen via
stemcommando's, de stuur-
knoppen of via het middendis-
play.
Gerelateerde informatie
Van radiozender wisselen en radiozender
zoeken (p. 474)
Digitale radio (p. 478)
RDS-radio (p. 477)
Connected Car* (p. 503)
Stembediening van radio en media (p. 128)
Mediaspeler (p. 480)
Van radiozender wisselen en
radiozender zoeken
De radio maakt automatisch een zenderlijst met
de best doorkomende radiozenders binnen het
actuele gebied.
De radio starten
1.
Open de app (bijvoorbeeld
FM) vanuit het
appscherm.
2. Kies een zender.
AUDIO EN MEDIA
}}
475
Van lijst wisselen op de radioband
1.
Druk op
Bibliotheek.
2.
Kies weergave via
Zenders, Favorieten,
Genres of Ensembles
1
.
3. Druk op de gewenste zender in de lijst.
Favorieten - uitsluitend geselecteerde favoriete
zenders beluisteren, zie de rubriek "Favorieten"
hieronder.
Genres - uitsluitend radiozenders beluisteren die
het gekozen genre/programmatype uitzenden,
bijvoorbeeld pop en klassieke muziek.
Van radiozender wisselen in gekozen
lijst
Druk op < > onder het middendisplay of op
de knoppenset rechts op het stuurwiel.
> U springt naar het eerstvolgende alterna-
tief in de gekozen lijst.
Wisselen kan ook via het middendisplay.
Favorieten
Als een favoriet wordt opgeslagen vanuit een lijst,
zoekt de radio automatisch naar de beste fre-
quentie. Maar als er een favoriet wordt opgesla-
gen na handmatig zenders zoeken, schakelt de
radio niet automatisch over naar een sterkere fre-
quentie.
Zie de rubriek "Van lijst wisselen op de radio-
band" hierboven om te kiezen uit favorieten op
de radioband. Zie de rubriek "Radiofavorieten"
hierboven om uit alle favorieten te kiezen.
Druk op om een radiozender aan de lijst
met favorieten op de radioband en aan radio-
favorieten toe te voegen of uit de lijst te ver-
wijderen.
Radiofavorieten
Radiofavorieten laten de opge-
slagen favorieten van alle radio-
banden zien.
1.
Open de app
Radiofavorieten vanuit het
appscherm.
2. Druk op de gewenste radiozender in de lijst
om te luisteren.
Bij het verwijderen van een favoriet wordt deze
eveneens verwijderd uit de lijst met favorieten van
de desbetreffende radioband.
1
Geldt alleen voor digitale radio (DAB).
||
AUDIO EN MEDIA
476
Van radioband wisselen
Druk op de app (bijvoorbeeld FM) op het
appscherm of open het appmenu met de
knoppenset rechts op het stuurwiel en kies
van daaruit verder.
Radiozender zoeken
De zoekopties zijn afhankelijk van de gekozen
radioband:
FM - zenders, genres en frequentie.
DAB - ensembles en zenders.
1.
Druk op
Bibliotheek.
2.
Druk op
.
> Er verschijnt een zoekscherm met toets-
enbord.
3. Voer de zoekterm in.
> Naarmate u meer letters invoert wordt de
zoekopdracht verfijnd. De treffers staan
per categorie geordend.
Handmatig zenders zoeken
Wanneer u handmatig zenders zoekt, schakelt de
radio bij een slechte ontvangst niet meer auto-
matisch over op een andere frequentie.
AUDIO EN MEDIA
477
Druk op Hndm. afstemmen, trek aan de
knop of druk op < > totdat de gewenste fre-
quentie verschijnt.
Gerelateerde informatie
Radio (p. 474)
Digitale radio (p. 478)
Stembediening van radio en media (p. 128)
RDS-radio
Met RDS (Radio Data System) kan de radio
automatisch naar de sterkste zender schakelen.
RDS biedt de mogelijkheid om bijvoorbeeld ver-
keersinformatie te ontvangen en naar bepaalde
soorten programma's te zoeken.
RDS verbindt FM-zenders in een netwerk met
elkaar. Een FM-zender in een dergelijk netwerk
verstuurt bepaalde informatie, zodat een RDS-
radio onder meer de volgende mogelijkheden
biedt:
Automatisch overschakelen op een beter
doorkomende zender als de ontvangst in een
bepaald gebied slecht is.
Zoeken op programmatype, zoals program-
matypes of verkeersinformatie.
Weergeven van informatieve tekst over het
beluisterde radioprogramma.
N.B.
Bepaalde radiostations gebruiken geen RDS
of slechts bepaalde onderdelen van deze
functie.
Als er nieuws of verkeersinformatie wordt uitge-
zonden, kan de radio naar een andere zender
overschakelen en de weergave van de actieve
audiobron onderbreken. Als de cd-speler bijvoor-
beeld actief is, wordt de weergave daarvan tijde-
lijk onderbroken. De radio gaat naar de vorige
audiobron en het vorige volume terug wanneer
het ingestelde programmatype ophoudt met uit-
zenden. Druk om eerder te onderbreken op
op de knoppenset rechts op het stuurwiel of druk
op
Annuleren op het middendisplay.
Gerelateerde informatie
Radio (p. 474)
Instellingen voor radio (p. 479)
AUDIO EN MEDIA
478
Digitale radio
Digitale radio (Digital Audio Broadcasting, DAB)
is een systeem voor digitale overdracht van radi-
osignalen. De radio ondersteunt DAB, DAB+ en
DMB (Digital Multimedia Broadcasting).
De radio is te bedienen via
stemcommando's, de stuur-
knoppen of via het middendis-
play.
De app voor digitale radio start
u vanuit het appscherm op het
middendisplay.
Digitale radio is op dezelfde manier te beluisteren
als FM- en AM-radio, zie artikel "Van radiozender
wisselen en radiozender zoeken". Behalve
Zenders, Favorieten en Genres kunt u daarbij
ook kiezen uit subkanalen en Ensembles.
Ensembles zijn groepen radiokanalen (kanaal-
groep) die op dezelfde frequentie zenden.
Als het radiokanaal zijn logo meestuurt, wordt dit
logo gedownload en weergegeven naast de zen-
dernaam (de downloadtijd varieert).
DAB-subkanaal
Secundaire componenten worden vaak aange-
duid als subkanalen. Dergelijke componenten zijn
van tijdelijke aard en kunnen bijvoorbeeld uit ver-
talingen van het hoofdprogramma bestaan. Sub-
kanalen worden aangegeven met een pijlsymbool
in het kanaaloverzicht.
Gerelateerde informatie
Van radiozender wisselen en radiozender
zoeken (p. 474)
Schakelen tussen de radiobanden FM en
DAB (p. 478)
Stembediening van radio en media (p. 128)
Radio (p. 474)
Instellingen voor radio (p. 479)
Instellingen resetten op instellingsscherm
(p. 184)
Schakelen tussen de radiobanden
FM en DAB
Dankzij deze functie kan de digitale radio over-
schakelen van een kanaal dat slecht of helemaal
niet te ontvangen is op hetzelfde kanaal in een
andere kanaalgroep (ensemble) met een betere
ontvangst, binnen DAB en/of tussen DAB en
FM.
DAB naar DAB- en DAB naar FM-
schakeling
1.
Druk op
Instellingen in het hoofdscherm.
2.
Druk op
Media DAB.
3.
Vink de vakjes voor
DAB-DAB-verbinding
en/of DAB-FM-verbinding aan of juist niet
om de desbetreffende functies te activeren/
deactiveren.
Gerelateerde informatie
Digitale radio (p. 478)
Radio (p. 474)
Instellingen voor radio (p. 479)
AUDIO EN MEDIA
}}
479
Instellingen voor radio
Instellingen voor de verschillende radiobanden.
Een lopende uitzending van bijvoorbeeld ver-
keersinformatie kan tijdelijk worden onderbroken
door op
in de knoppenset rechts op het
stuurwiel of op
Annuleren op het middendisplay
te drukken.
Sleep het hoofdscherm omlaag en kies
Instellingen Media gevolgd door de gewen-
ste radioband. Kies om functies te activeren/
deactiveren.
FM
Radiotekst weergeven - informatie weer-
geven over de inhoud van programma's, uit-
voerende artiesten en dergelijke.
Programmanaam bevriezen - kiezen om
de programmaservicenaam niet permanent
te laten scrollen, maar de weergave na 20
seconden te laten bevriezen.
Nieuws - lopende mediaweergave onderbre-
ken en nieuws doorgeven. De weergave van
de voorgaande mediabron wordt hervat zodra
de nieuwsuitzending afgerond is.
Verkeersinformatie - lopende mediaweer-
gave onderbreken voor informatie over ver-
keersproblemen. De weergave van de voor-
gaande mediabron wordt hervat zodra de
melding afgerond is.
Lokale onderbrekingen - lopende media-
weergave onderbreken voor informatie over
verkeersproblemen in de nabije omgeving.
De weergave van de voorgaande mediabron
wordt hervat zodra de melding afgerond is.
De functie Lokale onderbrekingen vormt
een geografische begrenzing van de functie
Verkeersinformatie. De functie
Verkeersinformatie moet tegelijkertijd
geactiveerd zijn.
Alarm - lopende mediaweergave onderbre-
ken en waarschuwingen voor calamiteiten en
rampen doorgeven. De weergave van de
voorgaande mediabron wordt hervat zodra de
melding afgerond is.
DAB
Service sorteren - hier kiest u op welke
manier kanalen gesorteerd moeten worden.
Dit kan op alfabetische volgorde of op basis
van het servicenummer.
DAB-DAB-verbinding - functie starten voor
schakelen binnen DAB. Wanneer het signaal
van een bepaalde radiozender wegvalt, wordt
automatisch overgeschakeld naar dezelfde
radiozender binnen een andere kanaalgroep
(ander ensemble).
DAB-FM-verbinding - functie starten voor
schakelen tussen DAB en FM. Wanneer het
signaal van een bepaalde radiozender weg-
valt, wordt automatisch naar een andere fre-
quentie gezocht.
Kies mededelingen - aangeven welk type
meldingen moet worden ontvangen als DAB
bezig is. Bij de gekozen meldingen wordt de
lopende mediaweergave onderbroken en
wordt de melding afgespeeld. De weergave
van de voorgaande mediabron wordt hervat
zodra de melding afgerond is.
Alarm - lopende mediaweergave onderbre-
ken en waarschuwingen voor calamiteiten en
rampen doorgeven. De weergave van de
voorgaande mediabron wordt hervat zodra de
melding afgerond is.
Verkeersinformatie - informatie ontvangen
over verkeersproblemen.
Nieuwsflits - nieuws ontvangen.
Transportbericht - informatie ontvangen
over openbaar vervoer, bijvoorbeeld dienstre-
gelingen voor veerboten en treinen.
Waarschuwing/diensten - informatie ont-
vangen over incidenten die van minder
belang zijn dan de Alarm-functie, bijvoor-
beeld stroomstoringen.
Radiotekst weergeven - aangeven of radi-
otekst of gekozen delen van radiotekst, bij-
voorbeeld artiest, moet(en) worden weerge-
geven.
Afbeeldingen van programma
weergeven - aangeven of er op het scherm
afbeeldingen voor de verschillende program-
ma's moeten verschijnen.
||
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire.
480
Gerelateerde informatie
Radio (p. 474)
Digitale radio (p. 478)
Symbolen op de statusbalk van het midden-
display (p. 46)
Mediaspeler
De mediaspeler kan geluidsbestanden weerge-
ven via de CD*, op externe mediabronnen die via
de AUX/USB-poort zijn aangesloten of geluids-
bestanden op externe media 'streamen' via
Bluetooth. Ook video's op externe eenheden die
zijn aangesloten op de USB-poort zijn te bekij-
ken. Bij een Connected Car kunt u internetradio
of luisterboeken beluisteren en muziekdiensten
via apps gebruiken.
Via de mediaspeler verloopt ook de radiobedie-
ning die in een apart artikel beschreven staat.
De mediaspeler is te bedienen
vanaf het middendisplay, maar
veel functies zijn ook te bedie-
nen vanaf de knoppenset
rechts op het stuurwiel of via
stemcommando's.
Gerelateerde informatie
Media afspelen (p. 481)
Stembediening van radio en media (p. 128)
Apps (p. 472)
AUDIO EN MEDIA
}}
* Optie/accessoire.
481
Radio (p. 474)
Cd-speler* (p. 485)
Media via Bluetooth (p. 485)
Media via AUX/USB-aansluiting (p. 486)
Video (p. 487)
Media afspelen
De mediaspeler wordt bediend via het midden-
display. Verschillende functies zijn ook te bedie-
nen via de rechter stuurknoppenset of via stem-
bediening.
Via de mediaspeler verloopt ook de radiobedie-
ning die in een apart artikel beschreven staat.
Mediabron starten
CD*
1. Plaats een cd.
2.
Open de app
Cd vanuit het appscherm.
3. Kies wat er moet worden afgespeeld.
> Het afspelen start.
USB-stick
1. Plaats de USB-stick.
2.
Open de app
USB vanuit het appscherm.
3. Kies wat er moet worden afgespeeld.
> Het afspelen start.
Mp3-speler en iPod
®
N.B.
Om het afspelen te starten vanaf de iPod,
moet u de iPod-app gebruiken (en niet USB).
Wanneer u muziek op een aangesloten iPod
beluistert, hanteert het audio- en mediasys-
teem een menustructuur vergelijkbaar met die
van de iPod.
1. Sluit de mediabron aan.
2. Start de weergave op de aangesloten media-
bron.
3.
Open de app (
iPod, USB, AUX) vanuit het
appscherm.
> Het afspelen start.
||
AUDIO EN MEDIA
482
Eenheid met Bluetooth-verbinding
1. Activeer Bluetooth op de desbetreffende
mediabron.
2. Sluit de mediabron aan.
3. Start de weergave op de aangesloten media-
bron.
4.
Open de app
Bluetooth vanuit het app-
scherm.
> Het afspelen start.
Internet-media
1. Verbind de auto met internet.
2. Open de app vanuit het appscherm.
> Het afspelen start.
Video
1. Sluit de mediabron aan.
2.
Open de app
USB vanuit het appscherm.
3. Druk op de titel van het weer te geven
bestand.
> Het afspelen start.
Apple CarPlay
Apple CarPlay staat in een apart artikel beschre-
ven.
Media regelen en van media wisselen
De mediaspeler is te bedienen
via stembediening, de stuur-
knoppen of via het middendis-
play.
Volume – aan de draaiknop onder het middendis-
play draaien of op van de rechter stuur-
knoppenset drukken om het volume te verhogen
of te verlagen.
Afspelen/pauzeren - op de afbeelding van de
desbetreffende track drukken, op de knop onder
het middendisplay of op
van de rechter
stuurknoppenset.
Van track/nummer wisselen - op de gewenste
track op het middendisplay drukken, op
onder het middendisplay drukken of op de rech-
ter stuurknoppenset.
Vooruit-/achteruitspoelen - op de tijdas op het
middendisplay drukken en deze opzij slepen, of
onder het middendisplay of op de rechter
stuurknoppenset ingedrukt houden.
Van media wisselen – keuze maken onder
Recente bronnen in de app, op de gewenste
app in het appscherm drukken of een keuze
maken met de rechter stuurknoppenset via het
appmenu
.
Bibliotheek - op de knop drukken om af te spe-
len vanuit de bibliotheek.
Shuffle - op de knop drukken voor een willekeu-
rige afspeelvolgorde.
Verge-lijkbaar - op de knop drukken om aan de
hand van Gracenote naar soortgelijke muziek te
zoeken op de USB-eenheid en op basis daarvan
een speellijst te creëren. De speellijst kan uit
maximaal 50 tracks bestaan.
AUDIO EN MEDIA
}}
* Optie/accessoire.
483
Ander apparaat - op de knop drukken om te
wisselen tussen meerdere aangesloten USB-
eenheden.
Instellingen voor video
Wanneer de videospeler in de stand voor volle-
dige schermgrootte staat of wanneer u het
hoofdscherm hebt geopend en op
Instellingen
Video drukt, beschikt u over de volgende
opties:
Audiotaal, Uit en Ondertitelingstaal.
DivX
®
weergeven
Om Video-on-Demand-films (VOD) in DivX-for-
maat te kunnen afspelen moet u deze DivX
Certified
®
eenheid eerst registreren.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Video DivX® VOD om de regi-
stratiecode op te halen.
3. Breng voor meer informatie en om de regi-
stratie te voltooien een bezoek aan
vod.divx.com.
Gerelateerde informatie
Applicatiemenu op bestuurdersdisplay
gebruiken (p. 116)
Stembediening van radio en media (p. 128)
Auto met internet verbinden (p. 504)
Apps (p. 472)
Media zoeken (p. 484)
Media aansluiten via Bluetooth (p. 485)
Media aansluiten via AUX/USB-poort
(p. 486)
Cd-speler* (p. 485)
Radio (p. 474)
Gracenote
®
(p. 483)
Video (p. 487)
Audio-instellingen voor media (p. 487)
TV* (p. 488)
Apple CarPlay* (p. 489)
Technische specificaties voor media (p. 494)
Gracenote
®
Gracenote geeft bij het afspelen van muziek de
uitvoerende artiesten, albums, tracks en eventu-
ele illustraties weer.
Gracenote MusicID
®
is een norm voor muziekher-
kenning.
Activeren/deactiveren Gracenote
Bij activering worden de oorspronkelijke gege-
vens vervangen door de Gracenote-gegevens,
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Media Gracenote®.
3. Activeer/deactiveer Gracenote door het vakje
voor
Gracenote® aan/uit te vinken.
4. Kies instellingen voor geactiveerde
Gracenote-gegevens:
Online opzoeken Gracenote® - onlineda-
tabase van Gracenote doorzoeken op gege-
vens over de afgespeelde media.
Meerdere resultaten Gracenote® - aan-
geven hoe Gracenote-gegevens moeten
worden weergegeven bij meerdere treffers.
1 - originele bestandsgegevens gebruiken.
2 - Gracenote-gegevens gebruiken.
3 - Gracenote- of originele data kiezen.
Geen - geen treffers.
||
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire.
484
Gracenote bijwerken
De inhoud van de Gracenote-database wordt
voortdurend bijgewerkt. Download de nieuwste
update voor optimale functionaliteit. Zie
support.volvocars.com voor informatie en down-
loads.
Gerelateerde informatie
Media afspelen (p. 481)
Licentieovereenkomst voor audio en media
(p. 510)
Media zoeken
U kunt artiesten, componisten, tracks (titels),
albums, video's, luisterboeken, speellijsten en bij
een Connect Car podcasts (digitale media via
internet) zoeken.
1.
Druk op
.
> Er verschijnt een zoekscherm met toets-
enbord.
2. Voer de zoekterm in.
3.
Druk op
Zoeken.
> De gekoppelde eenheden worden door-
zocht en de treffers verschijnen per cate-
gorie geordend in een lijst.
Veeg overdwars over het scherm om alle catego-
rieën apart te bekijken.
Gerelateerde informatie
Mediaspeler (p. 480)
Media afspelen (p. 481)
Het toetsenbord in het middendisplay
gebruiken (p. 50)
Connected Car* (p. 503)
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire.
485
Cd-speler*
De mediaspeler kan cd's met audiobestanden
afspelen. Zie de Technische specificaties voor
de ondersteunde formaten.
Opening voor het plaatsen/uitwerpen van
een schijf.
Knop voor het uitwerpen van een schijf.
Gerelateerde informatie
Media afspelen (p. 481)
Stembediening van radio en media (p. 128)
Mediaspeler (p. 480)
Technische specificaties voor media (p. 494)
Media via Bluetooth
De mediaspeler in de auto is uitgerust met
Bluetooth en kan draadloos 'streaming audio'-
bestanden afspelen op externe eenheden met
Bluetooth zoals mobiele telefoons en laptops.
Gerelateerde informatie
Media aansluiten via Bluetooth (p. 485)
Media afspelen (p. 481)
Stembediening van radio en media (p. 128)
Mediaspeler (p. 480)
Contactslotstanden (p. 405)
Technische specificaties voor media (p. 494)
Media aansluiten via Bluetooth
Bluetooth-eenheid koppelen aan de auto om
media te streamen en de eenheid te gebruiken
voor een eventuele internetverbinding.
Hoewel veel moderne telefoons Bluetooth-tech-
nologie bieden, zijn niet alle telefoons volledig
compatibel met de auto. Zie
support.volvocars.com voor compatibiliteit.
U kunt een media-eenheid op dezelfde manier
koppelen als een telefoon.
Gerelateerde informatie
Verbinding met telefoon (p. 497)
Media via Bluetooth (p. 485)
Media afspelen (p. 481)
Mediaspeler (p. 480)
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire.
486
Media via AUX/USB-aansluiting
Op het audiosysteem is een externe media zoals
een iPod of mp3-speler aan te sluiten.
Een mediabron met oplaadbare batterijen wordt
opgeladen, wanneer de mediabron is aangeslo-
ten via USB en het contact in stand I, II staat of
de motor draait.
Om het gebruik van een USB-stick te vereenvou-
digen is het beter alleen compatibele bestands-
formaten in het geheugen op te slaan. Het inle-
zen duurt aanzienlijk langer, wanneer er behalve
compatibele bestandsformaten nog andere for-
maten op het opslagmedium staan. De media-
speler ondersteunt, naast audioweergave, ook
videoweergave, wanneer de eenheid is aangeslo-
ten via USB.
Sommige mp3-spelers werken met hun eigen
bestandssysteem dat niet ondersteund word door
het systeem.
Gerelateerde informatie
Media aansluiten via AUX/USB-poort
(p. 486)
Media afspelen (p. 481)
Stembediening van radio en media (p. 128)
Mediaspeler (p. 480)
Contactslotstanden (p. 405)
Video (p. 487)
Apple CarPlay* (p. 489)
Technische specificaties voor media (p. 494)
Media aansluiten via AUX/USB-
poort
Via een van de aansluitingen op de tunnelcon-
sole is het mogelijk een externe audiobron (zoals
een iPod of mp3-speler) aan te sluiten op het
audiosysteem. Zorg dat de kabel aan de voor-
zijde naar buiten komt om te voorkomen dat de
kabel bekneld raakt bij het sluiten van het deksel.
Bij een auto met twee USB-ingangen moet u
een telefoon aansluiten op de ingang met de
witte omlijsting om Apple CarPlay of
Android Auto te kunnen gebruiken.
Gerelateerde informatie
Media afspelen (p. 481)
Media via AUX/USB-aansluiting (p. 486)
Mediaspeler (p. 480)
Technische specificaties voor media (p. 494)
AUDIO EN MEDIA
}}
* Optie/accessoire.
487
Video
Videobestanden op een eenheid verbonden met
de USB-aansluiting zijn via de mediaspeler weer
te geven.
Wanneer de auto rijdt, verdwijnt het beeld terwijl
het geluid gewoon wordt weergegeven. Wanneer
de auto stilstaat, komt het beeld terug.
Zie het artikel "Technische specificaties voor
media" voor de ondersteunde videoformaten.
Gerelateerde informatie
Media afspelen (p. 481)
Mediaspeler (p. 480)
Technische specificaties voor media (p. 494)
Audio-instellingen voor media
Personalisering van audio-instellingen voor
mediaweergave.
Audiomodus die de akoestiek van het concertgebouw
van Gotenburg nabootst.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Geluid en kies instellingen:
Geluidsbeleving* - meerdere opties om
het geluid aan te passen en bijvoorbeeld
een geluidsweergave vergelijkbaar met
die in een concertgebouw te verkrijgen.
De instellingen komen in de plaats voor
de gekozen opties in de onderstaande
punten voor de audio-instellingen.
Toon - persoonlijke instellingen van bij-
voorbeeld bas- en hoge tonen en equali-
zer.
Balans - onderlinge balans tussen de
luidsprekers links/rechts en de luidspre-
kers voor/achter.
Systeemvolumes voor media
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
||
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire.
488
2.
Druk op
Geluid Systeemvolumes:
AUX - bij aansluiting van een externe
audiobron (zoals een mp3-speler of iPod)
op de AUX-ingang verschilt het inge-
stelde volume van deze audiobron moge-
lijk van het volume waarop het audiosys-
teem (bijvoorbeeld de radio) speelt. Corri-
geer dit door het ingangsvolume van de
ingang aan te passen. Als het volume te
hoog of te laag staat, kan de geluidskwali-
teit achteruitgaan.
Snelheids- en volumecompensatie -
het audiosysteem zorgt voor compensatie
van hinderlijke rijgeluiden in de passa-
giersruimte door het volume aan te pas-
sen ten opzichte van de rijsnelheid. Het
compensatieniveau is aan te passen.
Gerelateerde informatie
Audio-instellingen (p. 473)
Mediaspeler (p. 480)
TV*
2
Tv-weergave is uitsluitend mogelijk wanneer de
auto stilstaat. Wanneer de auto rijdt, verdwijnt
het beeld terwijl het geluid wordt weergegeven.
Het beeld komt terug, wanneer de auto bijna of
helemaal stilstaat.
De tv is te bedienen via het middendisplay. Ver-
schillende functies zijn ook te bedienen via de
rechter stuurknoppenset of via stembediening.
Gerelateerde informatie
Tv* gebruiken (p. 488)
Tv*
3
gebruiken
Tv starten
1.
Open de app
TV vanuit het appscherm.
2. Kies een zender.
Van tv-zender wisselen of tv-zenders
zoeken
De tv zoekt automatisch de best doorkomende
zenders.
Lijst met beschikbare tv-zenders
1.
Druk op
Bibliotheek
2.
Kies weergave via
TV-kanalen, Favorieten
of Genres.
3. Kies de gewenste zender.
Andere zender op gekozen lijst kiezen
Druk op <> onder het middendisplay of op
de knoppenset op het stuurwiel.
> U springt naar het eerstvolgende alterna-
tief in de gekozen lijst.
Wisselen kan ook via het middendisplay.
Favorieten
U kunt een tv-zender opslaan als Favoriet:
Druk op om een zender aan de lijst met
favorieten toe te voegen of van de lijst te ver-
wijderen.
2
Geldt voor bepaalde markten.
3
Geldt voor bepaalde markten.
AUDIO EN MEDIA
}}
* Optie/accessoire.
489
Tv-gids
U beschikt over een tv-gids met informatie over
tv-programma's voor de komende 48 uur.
Druk op Gids om informatie over tv-pro-
gramma's weer te geven.
N.B.
Als u van locatie verandert binnen het land en
bijvoorbeeld naar een andere stad rijdt, zijn de
Favorieten niet per definitie beschikbaar
omdat het frequentiegebied mogelijk gewij-
zigd is.
Beeldverhouding tv wijzigen
Wanneer u op Beeldformaat drukt, kunt u de
beeldverhouding voor de tv kiezen.
1.
Auto - De tv-beelden worden weergegeven
in de oorspronkelijke beeldverhouding.
2.
Automatisch invullen - De tv-beelden wor-
den afgestemd op het display, zonder bijsnij-
den.
Instellingen voor tv
U kunt bepaalde instellingen verrichten op het
hoofdscherm of tijdens het tv kijken op volledige
schermgrootte.
Wanneer de videospeler in de stand voor volle-
dige schermgrootte staat of wanneer u het
hoofdscherm hebt geopend en op
Instellingen
Media TV drukt, beschikt u over de vol-
gende opties:
Ondertitelingstaal
Audiotaal
N.B.
Het systeem ondersteunt alleen tv-signalen in
landen die in MPEG-2- of MPEG-4-formaat
uitzenden volgens de DVB-T/T2-standaard.
Het systeem ondersteunt geen analoge tv-
signalen.
Gerelateerde informatie
TV* (p. 488)
Stembediening van radio en media (p. 128)
Media afspelen (p. 481)
Navigeren in schermen op het middendisplay
(p. 41)
Licentieovereenkomst voor audio en media
(p. 510)
Apple CarPlay*
Apple CarPlay biedt u de mogelijkheid om tij-
dens het rijden muziek te beluisteren, te bellen,
route-instructies te ontvangen, sms-berichten te
versturen/ontvangen en Siri te raadplegen, zon-
der afgeleid te worden. Apple CarPlay werkt
alleen met bepaalde Apple-apparaten.
Bij auto's zonder Apple CarPlay is de app ach-
teraf te installeren. Neem contact op met een
Volvo-dealer om Apple CarPlay te installeren.
Informatie over de ondersteunde apps en de
compatibele telefoons vindt u op de homepage
van Apple: www.apple.com/ios/carplay/. Gebruik
van apps die niet compatibel zijn met
Apple CarPlay kan er soms toe leiden dat de ver-
binding tussen iPhone en de auto wegvalt. Let
erop dat Volvo niet verantwoordelijk is voor de
inhoud van Apple CarPlay.
||
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire.
490
Bij gebruik van de kaartnavigatie via
Apple CarPlay verschijnt de routebegeleiding niet
op het bestuurdersdisplay of head-updisplay
maar alleen op het middendisplay.
De Apple CarPlay-apps zijn te bedienen via het
middendisplay, de mobiele telefoon of met de
rechter stuurknoppenset (geldt voor bepaalde
functies). De apps zijn tevens te regelen met de
stembediening van de virtuele assistent Siri. Bij
lang indrukken van de stuurknop
activeert u
de stembediening via de virtuele assistent Siri en
bij kort indrukken activeert u de stembediening
van de auto. Als Siri te snel wordt afgebroken,
kunt u de stuurknop
ingedrukt houden.
Door Apple CarPlay te gebruiken stemt u in
met het volgende: Apple CarPlay is een
service van Apple Inc. die valt onder de
voorwaarden van Apple Inc. Volvo Cars is
daarom niet verantwoordelijk voor Apple
CarPlay of de functies/applicaties ervan. Bij
gebruik van Apple CarPlay, wordt bepaalde
informatie van uw auto (waaronder de
locatie van de auto) doorgegeven aan uw
iPhone. Ten aanzien van Volvo Cars bent u
zelf volledig verantwoordelijk voor uw eigen
gebruik van Apple CarPlay of voor het
gebruik door iemand anders.
Gerelateerde informatie
Mediaspeler (p. 480)
Auto met internet verbinden (p. 504)
Apple CarPlay* gebruiken (p. 490)
Apple CarPlay* gebruiken
Om Apple CarPlay te kunnen gebruiken moet u
de virtuele assistent Siri hebben geactiveerd op
uw telefoon.
iPhone koppelen aan Apple CarPlay
N.B.
Apple CarPlay is alleen te gebruiken als
Bluetooth is uitgeschakeld. Een telefoon of
mediaspeler die via Bluetooth is verbonden
met de auto, is dan ook niet beschikbaar als
CarPlay actief is. Om een internetverbinding
te maken voor de boordapps moet u een
alternatieve internetbron gebruiken. Gebruik
Wi-Fi of de geïntegreerde automodem*.
1. Sluit de iPhone aan op de USB-ingang. Bij
een auto met twee USB-ingangen moet u de
ingang met een witte omlijsting gebruiken.
2. Lees de informatie op het pop-upscherm en
druk vervolgens op
OK.
3.
Druk op
Apple CarPlay op het appscherm.
4. Neem de voorwaarden door en druk vervol-
gens op
Accepteren om een verbinding te
maken.
> Het deelscherm met Apple CarPlay wordt
geopend en de compatibele apps ver-
schijnen.
AUDIO EN MEDIA
}}
* Optie/accessoire.
491
5. Druk op de gewenste app.
> De app wordt gestart.
Apple CarPlay starten
Apple CarPlay start alleen als volgt na aansluiting
van een iPhone.
1. Sluit de iPhone aan op de USB-ingang. Bij
een auto met twee USB-ingangen moet u de
ingang met een witte omlijsting gebruiken.
>
Als u gekozen hebt voor automatische
activering - het deelscherm met
Apple CarPlay wordt geopend en de com-
patibele apps verschijnen.
2.
Druk op
Apple CarPlay op het appscherm,
als het deelscherm met Apple CarPlay niet
wordt geopend.
> Het deelscherm met Apple CarPlay wordt
geopend en de compatibele apps ver-
schijnen.
3. Druk op de gewenste app.
> De app wordt gestart.
Apple CarPlay blijft op actief op de achtergrond,
als u vanuit hetzelfde deelscherm een andere
app start. Druk op het pictogram Apple CarPlay in
het appscherm om Apple CarPlay weer in het
deelscherm te weer te geven.
Wisselen tussen Apple CarPlay en iPod
Van Apple CarPlay naar iPod
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Communicatie Apple CarPlay.
3. Vink het vakje uit voor het Apple-apparaat
dat bij aansluiting van de USB-kabel niet lan-
ger tot automatisch activering van
Apple CarPlay moet leiden.
4. Haal de verbinding op de USB-aansluiting
los voor het Apple-apparaat en sluit het
apparaat weer aan.
5.
Open de app
iPod vanuit het appscherm.
Van iPod naar Apple CarPlay
1.
Druk op
Apple CarPlay op het appscherm.
2. Lees de informatie op het pop-upscherm en
druk vervolgens op
OK.
3. Haal de verbinding op de USB-aansluiting
los voor het Apple-apparaat en sluit het
apparaat weer aan.
> Het deelscherm met Apple CarPlay wordt
geopend en de compatibele apps ver-
schijnen.
Gerelateerde informatie
Mediaspeler (p. 480)
Media afspelen (p. 481)
Media aansluiten via AUX/USB-poort
(p. 486)
Instellingen voor Apple CarPlay* (p. 491)
Auto met internet verbinden (p. 504)
Instellingen voor Apple CarPlay*
Instellingen voor een iPhone met geactiveerde
Apple CarPlay.
Automatisch starten
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Communicatie Apple CarPlay
en kies de instelling:
Vink het vakje aan - Apple CarPlay start
automatisch bij aansluiting van de USB-
kabel.
Vink het vakje uit - Apple CarPlay start
niet automatisch bij aansluiting van de
USB-kabel.
De lijst kan maximaal 20 Apple-eenheden bevat-
ten. Wanneer de lijst vol is, wordt bij aansluiting
van een nieuwe eenheid de oudste aansluiting
verwijderd.
Om de lijst te verwijderen moet u de fabrieksin-
stellingen herstellen, zie het artikel "Instellingen
resetten op instellingsscherm".
Systeemvolumes
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Geluid Systeemvolumes om
instellingen te verrichten voor het volgende:
Stembediening
Navi-stembegeleid.
Ringtone telefoon
||
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire.
492
Gerelateerde informatie
Apple CarPlay* (p. 489)
Instellingen resetten op instellingsscherm
(p. 184)
Android Auto*
Android Auto biedt u de mogelijkheid om tijdens
het rijden muziek te beluisteren, route-instructies
te ontvangen, te bellen en apps op een Android-
apparaat te gebruiken. Android Auto werkt alleen
met bepaalde Android-apparaten.
Informatie over de ondersteunde apps en de
compatibele telefoons vindt u op de homepage:
www.android.com/auto/. Let erop dat Volvo niet
verantwoordelijk is voor de inhoud van
Android Auto.
Android Auto is te starten vanuit het appscherm.
Wanneer u Android Auto eenmaal hebt geacti-
veerd, zal de app een volgende keer dat u het-
zelfde apparaat aansluit opnieuw worden gestart.
Deze automatische activering is uit te schakelen
onder de instellingen.
N.B.
Wanneer er een telefoon gekoppeld is aan
Android Auto kunt u via Bluetooth muziek
streamen naar een andere mediaspeler.
Bluetooth is actief bij gebruik van Android
Auto.
Bij gebruik van de kaartnavigatie via Android Auto
verschijnt de routebegeleiding niet op het
bestuurdersdisplay of head-updisplay maar alleen
op het middendisplay.
De Android Auto-apps zijn te bedienen via het
middendisplay, de mobiele telefoon of met de
rechter stuurknoppenset (geldt voor bepaalde
functies). U kunt Android Auto ook bedienen via
stemcommando's, zodat u uw aandacht bij het
verkeer op de weg kunt houden. Bij lang indruk-
ken van de stuurknop
activeert u de stembe-
diening en bij kort indrukken deactiveert u deze
functie.
Door Android Auto te gebruiken, stemt u in
met het volgende: Android Auto is een
onder de voorwaarden van Google Inc.
geleverde dienst. Volvo Cars is niet
verantwoordelijk voor Android Auto of de
functies of applicaties ervan. Wanneer u
Android Auto gebruikt, zet uw auto
bepaalde informatie (waaronder zijn locatie)
over naar uw verbonden Android telefoon. U
bent zelf volledig verantwoordelijk voor uw
AUDIO EN MEDIA
}}
* Optie/accessoire.
493
eigen gebruik van Android Auto en dat door
anderen.
Android Auto starten
Eerste aansluiting van een Android
1. Sluit de Android aan op de USB-ingang. Bij
een auto met twee USB-ingangen moet u de
ingang met een witte omlijsting gebruiken.
2. Lees de informatie op het pop-upscherm en
druk vervolgens op
OK.
3.
Druk op
Android Auto op het appscherm.
4. Neem de voorwaarden door en druk vervol-
gens op
Accepteren om een verbinding te
maken.
> Het deelscherm met Android Auto wordt
geopend en de compatibele apps ver-
schijnen.
5. Druk op de gewenste app.
> De app wordt gestart.
Eerder aangesloten Android
1. Sluit de iPhone aan op de USB-aansluiting.
>
Als u gekozen hebt voor automatische
activering - het deelscherm met
Android Auto wordt geopend en de com-
patibele apps verschijnen.
2.
Als u niet gekozen hebt voor automati-
sche activering - open de app
Android
Auto vanuit het appscherm.
> Het deelscherm met Android Auto wordt
geopend en de compatibele apps ver-
schijnen.
3. Druk op de gewenste app.
> De app wordt gestart.
Android Auto blijft op actief op de achtergrond,
als u vanuit hetzelfde deelscherm een andere
app start. Druk op het pictogram Android Auto in
het appscherm om Android Auto weer in het
deelscherm te weer te geven.
Gerelateerde informatie
Mediaspeler (p. 480)
Media afspelen (p. 481)
Media aansluiten via AUX/USB-poort
(p. 486)
Instellingen voor Android Auto* (p. 493)
Auto met internet verbinden (p. 504)
Overzicht van het middendisplay (p. 34)
Instellingen voor Android Auto*
Instellingen voor een telefoon die voor het eerst
via Android Auto is verbonden.
Automatisch starten
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Communicatie Android Auto
en kies de instelling:
Vink het vakje aan - Android Auto start
automatisch bij aansluiting van de USB-
kabel.
Vink het vakje uit - Android Auto start niet
automatisch bij aansluiting van de USB-
kabel.
De lijst kan maximaal 20 Android-apparaten
bevatten. Wanneer de lijst vol is, wordt bij aanslui-
ting van een nieuwe eenheid de oudste aanslui-
ting verwijderd.
Om de lijst te verwijderen moet u de fabrieksin-
stellingen herstellen, zie het artikel "Instellingen
resetten op instellingsscherm".
Systeemvolumes
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Geluid Systeemvolumes om
instellingen te verrichten voor het volgende:
Stembediening
Navi-stembegeleid.
Ringtone telefoon
||
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire.
494
Gerelateerde informatie
Android Auto* (p. 492)
Instellingen resetten op instellingsscherm
(p. 184)
Overzicht van het middendisplay (p. 34)
Technische specificaties voor
media
Compatibele bestandsformaten, audiospecifica-
ties en USB.
Audiobestanden
For-
maat
Bestandsexten-
sie
Codec
MP3 .mp3 MPEG1 Layer III,
MPEG2 Layer III,
MP3 Pro (mp3-
compatibel),
MP3 HD (mp3-
compatibel)
AAC .m4a, .m4b, .aac AAC LC (MPEG-4
part III Audio),
HE-AAC (aacPlus
v1/v2)
WMA .wma WMA8/9,
WMA9/10 Pro
WAV .wav LPCM
FLAC .flac FLAC
Videobestanden
Formaat Bestandsextensie
MP4 .mp4, m4v
MPEG-PS .mpg, .mp2, .mpeg, .m1v
Formaat Bestandsextensie
AVI .avi
AVI (DivX) .avi, divx
ASF .asf, .wmv
MKV .mkv
Ondertiteling
Formaat Bestandsextensie
SubViewer .sub
SubRip .srt
SSA .ssa
AUDIO EN MEDIA
495
DivX
®
DivX-gecertificeerde eenheden zijn getest op
hoogkwalitatieve videoweergave van DivX
(.divx, .avi). Wanneer het DivX-logo zichtbaar is,
kunnen er DivX-films afgespeeld worden.
Profile DivX Home Theater
Videocodec DivX, MPEG-4
Resolutie 720x576
Audiobitsnelheid
(bit rate)
4.8Mbps
Beeldsnelheid 30 fps
Bestandsextensie .divx, .avi
Maximale
bestandsgrootte
4 GB
Audiocodec MP3, AC3
Ondertiteling XSUB
Speciale functies Alternatieve ondertitels,
alternatieve audiotracks,
weergave hervatten
Referentie Voldoet aan alle voor-
waarden voor het DivX
Home Theater-profile.
Breng een bezoek aan
divx.com voor meer infor-
matie en programma's
om bestanden te conver-
teren naar DivX Home
Theater-video.
Op USB-eenheid opslaan
Het systeem kan gegevens op een aangesloten
USB-eenheid alleen goed lezen, wanneer de
eenheid aan de volgende specificaties voldoet.
Een eventuele mapstructuur is tijdens het afspe-
len niet zichtbaar op het middendisplay.
Maximumaantal
Bestanden 15.000
Mappen 1000
Mapniveaus 8
Speellijsten 100
Maximumaantal posten in
een speellijst
1000
Submappen Onbeperkt
Technische specificaties voor USB-
aansluiting
Aansluiting type A
Versie 2.0
Voeding 5 V
Maximale stroomsterkte 2,1 A
Gerelateerde informatie
Mediaspeler (p. 480)
Media afspelen (p. 481)
AUDIO EN MEDIA
496
Telefoon
Een mobiele telefoon met Bluetooth-functie is
draadloos aan te sluiten op het geïntegreerde
handsfreesysteem van de auto.
Het audio- en mediasysteem werkt dan als hand-
sfree en biedt u de mogelijkheid om enkele func-
ties van uw mobiele telefoon op afstand te bedie-
nen. U kunt de mobiele telefoon ook na aanslui-
ting nog via de knoppen op de telefoon bedienen.
Als een mobiele telefoon is gekoppeld en aange-
sloten is op de auto, kunt u daarmee bellen,
berichten versturen/ontvangen en media strea-
men. Ook kunt u hem gebruiken als internetver-
binding.
De telefoon wordt bediend met
het middendisplay, maar hij kan
ook gedeeltelijk worden
gebruikt met stembediening en
het appmenu, die bereikbaar
zijn via de rechter stuurknop-
penset.
Overzicht
Microfoon.
Mobiele telefoon.
Telefoonfuncties op middendisplay.
Knoppenset voor telefoonfuncties die op het
bestuurdersdisplay verschijnen en voor stem-
bediening.
Bestuurdersdisplay.
Gerelateerde informatie
Verbinding met telefoon (p. 497)
Telefoon aansluiten/loskoppelen (p. 498)
Telefoonfuncties (p. 499)
Berichtfuncties (p. 501)
Instellingen voor telefoon (p. 502)
Instellingen voor tekstbericht (p. 503)
Instellingen voor Bluetooth (p. 503)
Stembediening (p. 125)
Applicatiemenu op bestuurdersdisplay
gebruiken (p. 116)
Mediaspeler (p. 480)
AUDIO EN MEDIA
}}
497
Verbinding met telefoon
Koppel een telefoon met Bluetooth-functie aan
de auto, zodat u vervolgens vanuit de auto kunt
bellen, berichten kunt versturen/ontvangen,
media kunt streamen en met de auto verbinding
kunt maken met internet.
Er kunnen twee Bluetooth-apparaten tegelijk zijn
aangesloten, waarbij een van beide dan uitslui-
tend bestemd is voor het streamen van media. De
laatst aangesloten telefoon wordt automatisch
verbonden om te kunnen bellen, berichten te
kunnen versturen/ontvangen, media te kunnen
streamen en de telefoon te gebruiken voor een
internetverbinding. Zie het artikel "Instellingen
voor Bluetooth" om het gebruik van de telefoon
te kunnen veranderen.
U hoeft een eenheid slechts eenmaal te koppe-
len. Na het koppelen hoeft het Bluetooth-appa-
raat niet langer zichtbaar/identificeerbaar te zijn,
alleen moet Bluetooth wel zijn geactiveerd. Om
de auto via internet te kunnen aansluiten op
internet, moet ook "internet sharing" in de mobi-
ele telefoon geactiveerd zijn. Er kunnen maximaal
20 gekoppelde Bluetooth-apparaten in de auto
worden opgeslagen.
U kunt op twee manieren pairen. U zoekt de tele-
foon vanuit de auto of u zoekt de auto vanaf de
telefoon.
Alternatief 1 - telefoon zoeken vanuit de
auto
1. Maak de telefoon identificeerbaar/zichtbaar
via Bluetooth.
2. Om de auto op internet aan te sluiten via de
Bluetooth van de telefoon - activeer via
Bluetooth "internet sharing" (wifi-hotspot) op
de telefoon.
3. Open het deelscherm voor de telefoon.
Als er geen telefoon is aangesloten op de
auto - druk op
Telefoon toevoegen.
Als er een telefoon is aangesloten op de
auto - druk op
Wijzigen . Druk in het
pop-upvenster op Tel. toevoegen.
> Er verschijnt een lijst met de beschikbare
Bluetooth-apparaten. Bij identificatie van
nieuwe apparaten wordt de lijst bijge-
werkt.
4. Druk op de naam van de te pairen telefoon.
5. Controleer of de aangegeven cijfercode in de
auto overeenkomt met die op de telefoon.
Accepteer in dat geval op beide punten.
6. Accepteer of weiger in de telefoon eventuele
opties voor de contactpersonen en de
berichtfuncties van de telefoon.
N.B.
Bij sommige telefoons moet de berich-
tenfunctie geactiveerd worden.
Niet alle mobiele telefoons zijn volledig
compatibel en ze kunnen dus niet alle-
maal contacten en berichten in de auto
tonen.
Alternatief 2 - auto zoeken vanaf de
telefoon
1. Open het deelscherm voor de telefoon.
Als er geen telefoon is aangesloten op de
auto - druk op
Telefoon toevoegen
Auto herkenbaar maken.
Als er een telefoon is aangesloten op de
auto - druk op
Wijzigen . Druk in het
pop-upvenster op Telefoon toevoegen
Auto herkenbaar maken.
2. Activeer Bluetooth op de telefoon.
3. Om de auto op internet aan te sluiten via de
Bluetooth van de telefoon - activeer via
Bluetooth "internet sharing" (wifi-hotspot) op
de telefoon.
4. Zoek op de telefoon naar Bluetooth-appara-
ten.
> Er verschijnt een lijst met de beschikbare
Bluetooth-apparaten.
||
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire.
498
5. Kies de naam van de auto op de telefoon.
6. Controleer of de aangegeven cijfercode in de
auto overeenkomt met die op de externe
eenheid. Accepteer in dat geval op beide
punten.
7. Accepteer of weiger in de telefoon eventuele
opties voor de contactpersonen en de
berichtfuncties van de telefoon.
N.B.
Bij sommige telefoons moet de berich-
tenfunctie geactiveerd worden.
Niet alle mobiele telefoons zijn volledig
compatibel en ze kunnen dus niet alle-
maal contacten en berichten in de auto
tonen.
N.B.
Bij een update van het besturingssysteem van
de telefoon wordt de koppeling mogelijk
onderbroken. Verwijder de telefoon dan uit de
auto en breng een nieuwe koppeling tot
stand.
Compatibele telefoons
Hoewel veel moderne telefoons Bluetooth-tech-
nologie bieden, zijn niet alle telefoons volledig
compatibel met de auto. Zie
support.volvocars.com voor compatibiliteit.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 496)
Telefoon aansluiten/loskoppelen (p. 498)
Instellingen voor Bluetooth (p. 503)
Telefoonfuncties (p. 499)
Berichtfuncties (p. 501)
Connected Car* (p. 503)
Telefoon aansluiten/loskoppelen
Gekoppelde telefoon aansluiten, loskoppelen of
van telefoon wisselen.
Telefoon automatisch verbinden
Automatische aansluiting werkt alleen voor de
twee laatst gekoppelde telefoons.
1. Activeer Bluetooth op de telefoon alvorens
de auto in contactslotstand I te zetten.
Om tegelijkertijd een internetverbinding voor
de auto tot stand te brengen moet ook 'inter-
net sharing' (portable/persoonlijke hotspot)
op de telefoon zijn geactiveerd.
2.
Zet de auto in contactslotstand I of hoger.
> De telefoon wordt aangesloten.
Telefoon handmatig aansluiten
1. Activeer Bluetooth op de telefoon.
Om tegelijkertijd een internetverbinding voor
de auto tot stand te brengen moet ook 'inter-
net sharing' (portable/persoonlijke hotspot)
op de telefoon zijn geactiveerd.
2. Open het deelscherm voor de telefoon.
> Er verschijnt een lijst met de gekoppelde
telefoons.
3. Druk op de naam van de te pairen telefoon.
> De telefoon wordt aangesloten.
Telefoon loskoppelen
Deactiveer Bluetooth op de telefoon.
AUDIO EN MEDIA
}}
* Optie/accessoire.
499
De telefoon wordt automatisch losgekoppeld,
wanneer deze buiten het bereik van de auto
komt. Als u de telefoon tijdens een lopend tele-
foongesprek loskoppelt, kunt u het gesprek via
de telefoon voortzetten.
Van telefoon wisselen
1. Open het deelscherm voor de telefoon.
2.
Druk op
Wijzigen .
> Er verschijnt een lijst met de beschikbare
Bluetooth-apparaten.
3. Druk op de aan te sluiten telefoon.
Telefoon verwijderen
1. Open het deelscherm voor de telefoon.
2.
Druk op
Instellingen Communicatie
Bluetooth-apparaten.
> Er verschijnt een lijst met gekoppelde
Bluetooth-apparaten.
3. Druk op de te verwijderen telefoon.
4.
Druk op
App. verwijderen en bevestig uw
keuze.
> De telefoon is daarmee niet langer
gekoppeld aan de auto.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 496)
Verbinding met telefoon (p. 497)
Instellingen voor telefoon (p. 502)
Instellingen voor Bluetooth (p. 503)
Contactslotstanden (p. 405)
Connected Car* (p. 503)
Telefoonfuncties
Verwerking van gesprekken in de auto voor een
telefoon met Bluetooth-verbinding.
Bellen
1. Open het deelscherm voor de telefoon.
||
AUDIO EN MEDIA
500
2. Geef aan hoe u wilt bellen: via de gesprek-
kenlijst, via de contactenlijst of geef het num-
mer aan via de knoppenset. U kunt de con-
tactenlijst doorzoeken of doorbladeren. Druk
op
in de contactenlijst om een contact-
persoon onder te brengen onder
Favoriet.
3.
Druk op
Bel of op .
4.
Druk op
Ophangen om het gesprek te
beëindigen.
Het is ook mogelijk om te bellen via de gesprek-
kenlijst op het appmenu, dat toegankelijk is via
de knoppenset
rechts op het stuurwiel.
Ruggespraak
Tijdens lopende gesprekken:
1.
Druk op
Voeg gesprek toe.
2. Geef aan hoe u wilt bellen: via de gesprek-
kenlijst, de favorieten of de contactenlijst.
3. Druk op een post/regel in de gesprekkenlijst
of op
voor de contactpersoon in de con-
tactenlijst.
4.
Druk op
Wissel gesprek om te wisselen
tussen gesprekken.
5.
Druk op
Ophangen om het lopende
gesprek te beëindigen.
Conferentiegesprek
Tijdens ruggespraak:
1.
Druk op
Gesprekken samenv. om de
lopende gesprekken samen te voegen.
2.
Druk op
Ophangen om het gesprek te
beëindigen.
Telefoonoproepen
Telefoonoproepen verschijnen op het bestuur-
dersdisplay en op het middendisplay. Voer het
gesprek met de knoppenset rechts op het stuur-
wiel of met het middendisplay.
1.
Druk op
Antwoorden/Afwijzen.
2.
Druk op
Ophangen om het gesprek te
beëindigen.
Telefoonoproepen tijdens lopende
telefoongesprekken
1.
Druk op
Antwoorden/Afwijzen.
2.
Druk op
Ophangen om het gesprek te
beëindigen.
Privégesprek
Druk tijdens een lopend gesprek op Privacy
en kies de instelling:
Naar mobiele telefoon schakelen - de
handsfree-functie wordt uitgeschakeld en
het gesprek gaat verder via de mobiele
telefoon.
Alleen bestuurder - de microfoon in het
plafond aan de passagierszijde wordt uit-
geschakeld en het gesprek gaat verder
via de handsfree-functie van de auto.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 496)
Stembediening telefoon (p. 128)
Applicatiemenu op bestuurdersdisplay
gebruiken (p. 116)
Het toetsenbord in het middendisplay
gebruiken (p. 50)
Instellingen voor telefoon (p. 502)
AUDIO EN MEDIA
501
Berichtfuncties
Verwerking van berichten in de auto voor een
telefoon met Bluetooth-verbinding.
Op sommige telefoons moet de functie 'Berich-
ten' worden geactiveerd. Ook zijn niet alle tele-
foons volledig compatibel en deze kunnen geen
contactpersonen en meldingen in de auto tonen.
Zie support.volvocars.com voor compatibiliteit.
Bericht lezen op middendisplay
1.
Druk in het appscherm op
Berichten om het
te openen.
2.
Druk op
Oplezen om het bericht te laten
voorlezen of druk op het bericht dat u wilt
laten voorlezen.
Nieuw bericht lezen op middendisplay
Een tekstbericht verschijnt alleen op het bestuur-
dersdisplay als daarvoor is gekozen, zie artikel
"Instellingen voor tekstbericht".
Kies met de stuurknoppenset voor Oplezen
om het bericht te laten voorlezen.
Bericht versturen
1.
Druk in het appscherm op
Berichten om het
te openen.
2.
Berichten beantwoorden - op de contact-
persoon drukken wiens bericht moet wor-
den beantwoord en druk vervolgens op
Antwoorden.
Nieuw bericht schrijven - op
Nwe. maken
+ drukken. Kies een contactpersoon of
voer een nummer in.
3. Schrijf het bericht.
4.
Druk op
Verzenden.
Berichtmelding
Zie artikel "Instellingen voor tekstbericht" voor
meldingsinstellingen.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 496)
Instellingen voor tekstbericht (p. 503)
Instellingen voor telefoon (p. 502)
Stembediening telefoon (p. 128)
Het toetsenbord in het middendisplay
gebruiken (p. 50)
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire.
502
Telefoonboekfuncties
Contactfuncties in de auto voor een telefoon
met Bluetooth-verbinding.
Blader de letters tot en met door om de
contactpersoon van uw keuze te vinden.
Afhankelijk van de contacten die in het tele-
foonboek staan verschijnen alleen bepaalde
letters.
Contacten zoeken - druk op om een
telefoonnummer of naam te zoeken in de lijst
met contacten.
Favoriet - druk op om een contact toe
te voegen aan de lijst met favorieten of ervan
te verwijderen.
N.B.
Op het middendisplay verschijnen alleen con-
tacten op een actieve telefoon die is aange-
sloten via Bluetooth. Er zijn tot 3000 contac-
ten weer te geven.
Sorteren
De lijst met contacten staat op alfabetische volg-
orde en speciale tekens en cijfers staan onder
. U kunt sorteren op voor- of achternaam, zie
voor meer informatie het artikel "Instellingen voor
telefoon".
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 496)
Stembediening telefoon (p. 128)
Applicatiemenu op bestuurdersdisplay
gebruiken (p. 116)
Het toetsenbord in het middendisplay
gebruiken (p. 50)
Instellingen voor telefoon (p. 502)
Instellingen voor telefoon
Instellingen voor aangesloten telefoon.
Telefoon
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Communicatie Telefoon en
kies instellingen.
Beltonen - beltoon kiezen. U kunt de
beltoon van de gekoppelde telefoon of die
van de auto gebruiken. Bepaalde tele-
foons zijn niet volledig compatibel en
daardoor is het niet mogelijk de beltonen
van zo'n telefoon in de auto te gebruiken.
Zie support.volvocars.com voor compatibi-
liteit.
Contacten sorteren - sorteervolgorde
van contactenlijst kiezen.
Zie artikel "Head-updisplay" voor gespreks-
berichten op het head-updisplay*.
Gerelateerde informatie
Instellingen voor tekstbericht (p. 503)
Instellingen voor Bluetooth (p. 503)
Telefoon (p. 496)
Verbinding met telefoon (p. 497)
Head-updisplay* (p. 122)
AUDIO EN MEDIA
}}
* Optie/accessoire.
503
Instellingen voor tekstbericht
Instellingen voor tekstbericht op aangesloten
telefoon.
Melding
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Communicatie Tekstberichten
en kies instellingen.
Melding in middendisplay - berichtmel-
dingen op de statusbalk van het midden-
display weergeven.
Melding in bestuurdersdisplay -
berichten weergeven op het bestuurders-
display. Bij berichten op het bestuurders-
display kunt u binnenkomende berichten
actief hanteren via de rechter stuurknop-
penset.
Tekstberichttoon - signaal voor binnen-
komende sms-berichten kiezen.
Gerelateerde informatie
Telefoon (p. 496)
Verbinding met telefoon (p. 497)
Berichtfuncties (p. 501)
Instellingen voor telefoon (p. 502)
Instellingen voor Bluetooth
Instellingen voor telefoon met Bluetooth-aanslui-
ting.
Bluetooth
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Communicatie Bluetooth-
apparaten
en kies instellingen.
Eerder gepairde apparaten - lijst met
gekoppelde eenheden weergeven.
App. verwijderen - eerder gekoppelde een-
heid verwijderen.
Toegestane diensten voor dit apparaat -
kiezen waarvoor u de telefoon wilt gebruiken:
bellen, berichten sturen/lezen, media strea-
men of als middel voor internetverbinding.
Internetverbinding - kiezen of u via de
Bluetooth-verbinding van het apparaat een
internetverbinding voor de auto wilt maken.
Apparaat toevoegen - nieuwe eenheid pai-
ren.
Gerelateerde informatie
Connected Car* (p. 503)
Telefoon (p. 496)
Verbinding met telefoon (p. 497)
Mediaspeler (p. 480)
Connected Car*
Een Connected Car biedt u de mogelijkheid om
gebruik te maken van bijvoorbeeld internetradio
en muziekdiensten via apps en in de auto con-
tact op te nemen met de dealer en software te
downloaden.
De auto maakt een internetverbinding via
Bluetooth, Wi-Fi of via de ingebouwde automo-
dem*.
Als de auto is aangesloten, is het mogelijk om de
internetverbinding (wifi-hotspot) te delen, zodat
andere eenheden de internetverbinding kunnen
gebruiken
4
.
Een symbool op de statusbalk van het midden-
display geeft de status weer van de internetver-
binding.
4
Geldt niet bij aansluiting met Wi-Fi.
||
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire.
504
Gerelateerde informatie
Auto met internet verbinden (p. 504)
Apps (p. 472)
Afspraak maken voor servicebeurt en repara-
tie (p. 549)
Systeemupdates (p. 552)
Volvo ID (p. 24)
Symbolen op de statusbalk van het midden-
display (p. 46)
Internetverbinding delen via Wi-Fi-hotspot
(p. 506)
Auto met internet verbinden
De internetverbinding van de auto is tot stand te
brengen via een telefoon met Bluetooth, Wi-Fi of
via de ingebouwde automodem*.
De mobiele telefoon en de provider moeten
ondersteuning bieden voor tethering (delen van
de internetverbinding) en het abonnement moet
inclusief dataverkeer zijn.
N.B.
Bij gebruik van internet wordt data overge-
bracht (dataverkeer) en dat kan kosten met
zich meebrengen.
Het activeren van dataroaming kan tot ver-
dere kosten leiden.
Informeer bij uw provider naar de kosten voor
dataverkeer.
N.B.
Bij gebruik van Apple CarPlay kunt u alleen
een internetverbinding voor de auto maken
via Wi-Fi of de automodem*.
N.B.
Bij gebruik van Android Auto kunt u een inter-
netverbinding voor de auto tot stand brengen
via Wi-Fi, Bluetooth of de automodem*.
Lees voordat u verbinding maakt de Service-
voorwaarden en het Beleid inzake vertrouwe-
lijkheid van klantengegevens op
support.volvocars.com.
Internetverbinding via Bluetooth
Zie Verbinding met telefoon.
Internetverbinding via Wi-Fi
1. Activeer "internet sharing" (wifi-hotspot) op
de mobiele telefoon.
2.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
3.
Druk op
Communicatie Wi-Fi.
4. Activeer/deactiveer de optie door het vakje
voor Wi-Fi aan/uit te vinken.
5. Druk op de naam van het netwerk waarop u
wilt aansluiten.
6. Geef het wachtwoord van het netwerk aan.
7. Gebruikte u eerder een andere methode voor
internetverbinding - bevestig de keuze van
een andere verbindingsmethode.
> De auto maakt een verbinding tot stand
met het netwerk.
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire.
505
Let erop dat sommige telefoons de internetver-
binding verbreken, wanneer de verbinding met de
auto is verbroken (zoals wanneer u de auto
ergens parkeert tot de volgende keer dat u hem
nodig hebt). In dat geval moet u bij een volgend
gebruik van de telefoon de "internet sharing"
opnieuw activeren.
Een telefoon die verbinding heeft gemaakt met
de auto wordt opgeslagen voor later gebruik. Als
het maximum aantal opgeslagen telefoons (50)
wordt bereikt, wordt de telefoon verwijderd die als
eerste verbinding heeft gemaakt. Om de lijst met
opgeslagen netwerken weer te geven of opge-
slagen netwerken handmatig te verwijderen,
drukt u op
Instellingen Wi-Fi Opgeslagen
netwerken
.
Zie het artikel "Techniek en veiligheid rond Wi-Fi"
voor eisen aan de netwerkaansluiting.
Internetverbinding via automodem*
5
Bij verbinding via de automodem gebruiken de
Volvo On Call-diensten deze verbinding.
1.
Plaats een persoonlijke simkaart in de hou-
der.
2.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
3.
Druk op
Communicatie Internet via
automodem
.
4. Activeer/deactiveer de optie door het vakje
voor
Internet via automodem aan/uit te
vinken.
5. Gebruikte u eerder een andere methode voor
internetverbinding - bevestig de keuze van
een andere verbindingsmethode.
6. Geef de pincode van de simkaart aan.
> De auto maakt een verbinding tot stand
met het netwerk.
Gerelateerde informatie
Connected Car* (p. 503)
Verbinding met telefoon (p. 497)
Symbolen op de statusbalk van het midden-
display (p. 46)
Wi-Fi-netwerk verwijderen (p. 507)
Techniek en veiligheid rond Wi-Fi (p. 508)
Geen internetverbinding of een slechte ver-
binding (p. 507)
Instellingen voor automodem* (p. 508)
Instellingen voor Bluetooth (p. 503)
Apple CarPlay* (p. 489)
5
Alleen auto's met Volvo On Call.
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire.
506
Internetverbinding delen via Wi-Fi-
hotspot
Als de auto is aangesloten, is het mogelijk om
de internetverbinding te delen, zodat andere
eenheden de internetverbinding kunnen gebrui-
ken.
6
De provider (simkaart) moet ondersteuning bie-
den voor tethering (delen van de internetverbin-
ding).
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Communicatie Wifi-hotspot
auto
.
3.
Druk op
Netwerknaam en geeft de wifi-hot-
spot een naam.
4.
Druk op
Wachtwoord en kies een wacht-
woord dat u vervolgens op de te koppelen
eenheden moet aangeven.
5.
Druk op
Frequentieband en kies de zend-
frequentie voor de wifi-hotspot. Let erop dat
de te hanteren frequentieband niet op alle
markten te specificeren is.
6. Activeer/deactiveer de optie door het vakje
voor Wifi-hotspot auto aan/uit te vinken.
7. Als Wi-Fi eerder is gebruikt als methode voor
internetverbinding bevestigt u de keuze van
een andere verbindingsmethode.
> Externe eenheden kunnen vervolgens ver-
binding maken met de "internet sharing"
(Wi-Fi-hotspot) van de auto.
N.B.
Het activeren van Wi-Fi-hotspot kan tot ver-
dere kosten van uw provider leiden.
Informeer bij uw provider naar de kosten voor
dataverkeer.
Een symbool op de statusbalk van het midden-
display geeft de status weer van de internetver-
binding.
Druk op Aangesloten apparaten voor een lijst
met de op dit moment aangesloten eenheden.
Gerelateerde informatie
Connected Car* (p. 503)
Techniek en veiligheid rond Wi-Fi (p. 508)
Symbolen op de statusbalk van het midden-
display (p. 46)
Geen internetverbinding of een slechte ver-
binding (p. 507)
6
Geldt niet bij aansluiting met Wi-Fi.
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire.
507
Geen internetverbinding of een
slechte verbinding
Storingen in het netwerk.
De uitgewisselde hoeveelheid gegevens is afhan-
kelijk van de diensten of apps die in de auto wor-
den gebruikt. Het streamen van audio kan bij-
voorbeeld tot een grote hoeveelheid dataverkeer
leiden en dat vereist een goede verbinding en
signaalsterkte.
Mobiele telefoon in de auto
De snelheid van de verbinding kan variëren
afhankelijk van de positie van de mobiele tele-
foon in de auto. Plaats de mobiele telefoon dich-
ter bij het middendisplay om de signaalsterkte te
verbeteren. Zorg dat de signalen niet worden
gehinderd.
Mobiele telefoon en provider
De snelheid binnen het mobiele netwerk varieert
afhankelijk van de dekking op de actuele locatie.
Een slechtere netwerkdekking is bijvoorbeeld
mogelijk in tunnels, achter bergen, in diepe dalen
of in gebouwen. De snelheid is ook afhankelijk
van uw overeenkomst met uw teleprovider.
N.B.
Neem bij problemen met de dataoverdracht
contact op met uw provider.
Telefoon herstarten
Verbindingsproblemen zijn soms te verhelpen
door de telefoon te herstarten.
Gerelateerde informatie
Connected Car* (p. 503)
Auto met internet verbinden (p. 504)
Wi-Fi-netwerk verwijderen
Niet gebruikte netwerken verwijderen.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Wi-Fi Opgeslagen netwerken.
3.
Druk op
Vergeten voor het te verwijderen
netwerk.
4. Bevestig uw keuze.
> De auto zal vervolgens geen verbinding
tot stand brengen met het desbetreffende
netwerk.
Alle netwerken uit geheugen
verwijderen
U kunt alle netwerken in één keer verwijderen
door de fabrieksinstellingen te herstellen. Houd
er in dat geval rekening mee dat dan de fabrieks-
instellingen worden hersteld voor alle gebruikers-
gegevens en systeeminstellingen.
Gerelateerde informatie
Connected Car* (p. 503)
Auto met internet verbinden (p. 504)
Instellingen resetten op instellingsscherm
(p. 184)
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire.
508
Techniek en veiligheid rond Wi-Fi
Mogelijke netwerktypes voor aansluiting.
Aansluiting is alleen mogelijk op netwerken van
het volgende type:
Frequentie - 2,4 of 5 GHz
7
.
Standaarden - 802.11 a/b/g/n.
Beveiligingstype - WPA2-AES-CCMP.
Het Wi-Fi-systeem van de auto is zo ingericht dat
het Wi-Fi-eenheden in de auto kan hanteren.
Als meerdere eenheden op dezelfde frequentie
actief zijn, kunnen de prestaties afnemen.
Gerelateerde informatie
Connected Car* (p. 503)
Auto met internet verbinden (p. 504)
Internetverbinding delen via Wi-Fi-hotspot
(p. 506)
Geen internetverbinding of een slechte ver-
binding (p. 507)
Instellingen voor automodem*
8
De auto is uitgerust met een modem die u kunt
gebruiken om de auto met internet te verbinden.
U kunt de internetverbinding tevens delen via
Wi-Fi.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Communicatie Internet via
automodem
en kies instellingen.
Internet via automodem - aangeven of
automodem moet worden gebruikt voor inter-
netverbinding.
Datagebruik - bij het indrukken van Reset
worden de tellers voor de ontvangen en ver-
stuurde hoeveelheid gegevens op nul gezet.
Netwerk
Aanbieder selecteren
- netwerkprovider
automatisch of handmatig kiezen.
Roaming - is dit vakje aangevinkt, dan zal de
automodem proberen verbinding te maken
met internet op het moment dat de auto zich
in het buitenland buiten het thuisnetwerk
bevindt. Let erop dat dit tot hoge kosten kan
leiden. Controleer uw roamingovereenkomst
met betrekking tot dataverkeer in het buiten-
land met uw netwerkprovider in uw eigen
land.
Pincode simkaart
Wijzig pincode
- maximaal 4 cijfers aange-
ven.
Pincode blokkeren - aangeven of de pin-
code vereist is voor gebruik van de simkaart.
Gevraagde code verzenden - bestemd om
bijvoorbeeld het saldo op een chipkaart op te
laden of te controleren. Deze functie is
afhankelijk van de provider.
Gerelateerde informatie
Connected Car* (p. 503)
Internetverbinding delen via Wi-Fi-hotspot
(p. 506)
7
Het kiezen van een frequentie is niet op alle markten mogelijk.
8
Alleen auto's met Volvo On Call.
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire.
509
Apps downloaden, bijwerken of
verwijderen
Bij een Connected Car kunt u nieuwe apps
downloaden en bestaande apps bijwerken of
verwijderen.
N.B.
Het downloaden van data kan van invloed zijn
op andere diensten die gebruik maken van
gegevensuitwisseling, zoals de internetradio.
Als u deze invloed op andere diensten als
hinderlijk ervaart, kunt u het downloaden
annuleren. Het is ook mogelijk om andere
diensten te annuleren of tijdelijk te onderbre-
ken.
De apps zijn te hanteren via
Download Center op het
applicatiescherm.
Om apps te kunnen downloa-
den, bijwerken of verwijderen
moet de auto een internetver-
binding hebben.
App downloaden
1.
Open de app
Download Center.
2.
Kies
Nieuwe apps om een lijst te openen
met de apps die beschikbaar zijn voor instal-
latie in de auto.
3. Druk op een bepaalde app om de lijst uit te
vouwen en meer informatie over de app te
krijgen.
4.
Kies
Installeren om de app van uw keuze te
downloaden en installeren.
> Tijdens het downloaden en installeren
wordt de voortgang aangegeven.
Als een bepaalde download niet kan star-
ten, verschijnt een melding. De app blijft
echter op de downloadlijst staan, zodat u
later een nieuwe poging tot downloaden
kunt doen.
Downloaden annuleren
Druk op Annuleer om een lopende down-
load te annuleren.
Let erop dat alleen de download te annuleren is,
zodat u een eventuele installatiefase niet meer
kunt annuleren zodra deze van start gegaan is.
Apps bijwerken
Als bij het bijwerken van een app blijkt dat de
desbetreffende app in gebruik is, wordt deze app
opnieuw gestart om de installatie te voltooien.
Alle apps bijwerken
1.
Open de app
Download Center.
2.
Kies
Alles installeren.
> De update start.
Bepaalde apps bijwerken
1.
Open de app
Download Center.
2.
Kies
Applicatie-updates om een lijst te
openen met alle beschikbare updates.
3. Zoek de gewenste app op en kies
Installeren.
> De update start.
App verwijderen
U kunt een app niet verwijderen, wanneer deze
gebruikt wordt.
1.
Open de app
Download Center.
2.
Kies
Applicatie-updates om een lijst te
openen met alle geïnstalleerde apps.
3.
Zoek de gewenste app op en kies
De-
installeren om de app te verwijderen.
> Zodra de app verwijderd is, verdwijnt deze
uit de lijst.
Gerelateerde informatie
Connected Car* (p. 503)
Radio (p. 474)
Mediaspeler (p. 480)
Systeemupdates (p. 552)
AUDIO EN MEDIA
510
Licentieovereenkomst voor audio en
media
Een licentie is een overeenkomst die toestem-
ming verleent om bepaalde handelingen te ver-
richten of het recht om gebruik te maken van
een product waar een andere rechtspersoon
octrooi of eigendomsrechten op heeft, onder de
voorwaarden vervat in de overeenkomst. Hier
volgen de teksten van de overeenkomsten tus-
sen Volvo en producenten/ontwikkelaars. Een
groot aantal van deze teksten is in het Engels.
Bowers & Wilkins
Bowers & Wilkins en B&W zijn handelsmerken
van B&W Group Ltd. Nautilus is een handelsmerk
van B&W Group Ltd. Kevlar is een geregistreerd
handelsmerk van DuPont.
Dirac Unison
®
Dirac Unison optimaliseert de luidsprekers qua
tijd, ruimte en frequentie voor optimale basinte-
gratie en helderheid. De technologie maakt ook
een waarheidsgetrouwe weergave mogelijk van
de akoestische eigenschappen van specifieke
concertzalen. Met behulp van geavanceerde algo-
ritmes stuurt Dirac Unison op digitale wijze alle
luidsprekers aan op basis van akoestische metin-
gen met een grote nauwkeurigheid. Net als een
echte dirigent garandeert Dirac Unison dat de
luidsprekers bij de weergave perfect op elkaar
zijn afgestemd.
DivX
®
DivX
®
, DivX Certified
®
en daaraan gerelateerde
logo's zijn handelsmerken die eigendom zijn van
DivX, LLC en worden gebruikt onder licentie.
Dit DivX Certified
®
apparaat kan DivX® Home
Theater videobestanden tot 576p weergeven
(inclusief .avi, .divx). Download gratis software van
www.divx.com om digitale videobestanden te
maken, weergeven en streamen.
OVER DIVX VIDEO-ON-DEMAND: Om Video-on-
Demand-films (VOD) in DivX-formaat te kunnen
afspelen moet u deze DivX Certified
®
eenheid
eerst registreren. U vindt uw registratiecode via
de sectie DivX VOD in het instellingenmenu van
de eenheid. Breng voor meer informatie over het
afronden van de registratie een bezoek aan
vod.divx.com.
Octrooinummer
Beschermd door een of meer van de volgende
octrooien in de VS. 7,295,673; 7,460,668;
7,515,710; 8,656,183; 8,731,369; RE45,052
AUDIO EN MEDIA
}}
511
Gracenote
®
Het copyright © van bepaalde delen van de
inhoud berust bij Gracenote of zijn leveranciers.
Gracenote, Gracenote-logo en -logotype,
"Powered by Gracenote" en Gracenote MusicID
zijn geregistreerde handelsmerken of handels-
merken die eigendom zijn van Gracenote, Inc. in
de VS en/of andere landen.
Licentieovereenkomst Gracenote
®
Deze toepassing of dit apparaat bevat software
van Gracenote, Inc. uit Emeryville, Californië (‘Gra-
cenote’). Met de software van Gracenote (“Grace-
note-software”) kan deze toepassing schijf- en of
bestandsidentificatie uitvoeren en muziekver-
wante gegevens ophalen, waaronder informatie
over de naam, artiest, track en titel (“Gracenote-
gegevens”) vanuit online-servers of ingesloten
databases (samen “Gracenote-servers”). De toe-
passing kan tevens andere functies verrichten. U
mag Gracenote-gegevens uitsluitend gebruiken
door middel van de beoogde eindgebruikersfunc-
ties van deze toepassing of dit apparaat.
U stemt ermee in de Gracenote-gegevens, de
Gracenote-software en Gracenote-servers uitslui-
tend voor uw eigen, niet-commercieel privége-
bruik te gebruiken. U stemt ermee in de Grace-
note-software of welke Gracenote-gegevens dan
ook niet aan derden toe te wijzen, te kopiëren,
over te dragen of door te zenden. U STEMT
ERMEE IN DE GRACENOTE-GEGEVENS, DE
GRACENOTE-SOFTWARE OF DE GRACENOTE-
SERVERS UITSLUITEND TE GEBRUIKEN OP
DE MANIER DIE HIERIN UITDRUKKELIJK
WORDT TOEGESTAAN.
U stemt ermee in dat uw niet-exclusieve licentie
om de Gracenote-gegevens, de Gracenote-soft-
ware en de Gracenote-servers te gebruiken, zal
worden beëindigd als u inbreuk maakt op deze
beperkingen. Als uw licentie wordt beëindigd,
stemt u ermee in op geen enkele wijze meer
gebruik te maken van de Gracenote-gegevens,
de Gracenote-software en de Gracenote-servers.
Gracenote behoudt zich alle rechten voor met
betrekking tot de Gracenote-gegevens, de Gra-
cenote-software en de Gracenote-servers, inclu-
sief alle eigendomsrechten. In geen geval is Gra-
cenote aansprakelijk voor betaling aan u voor
informatie die u verschaft. U stemt ermee in dat
Gracenote, Inc. volgens deze overeenkomst uit
eigen naam rechtstreeks mag toezien op nale-
ving van de rechten jegens u.
De Gracenote-service gebruikt een unieke identi-
ficatiecode om query's na te sporen voor statisti-
sche doeleinden. Het doel van deze willekeurig
toegewezen numerieke code is om de Grace-
note-service query's te laten tellen zonder te
weten wie u bent. Ga voor meer informatie naar
de webpagina over het Privacybeleid van Grace-
note voor de Gracenote-service.
De licentie voor de Gracenote-software en alle
onderdelen van de Gracenote-gegevens wordt
verstrekt op "AS IS"-basis. Gracenote doet geen
toezeggingen en verstrekt geen garantie, uitdruk-
kelijk of stilzwijgend, ten aanzien van de juistheid
van de Gracenote-gegevens in de Gracenote-
servers. Gracenote behoudt zich het recht voor
om gegevens te verwijderen van de Gracenote-
servers of om gegevenscategorieën te wijzigen
als Gracenote hiertoe voldoende reden ziet. Er
wordt geen garantie verstrekt dat de Gracenote-
software of Gracenote-servers geen onjuistheden
bevatten of dat het functioneren van de Grace-
note-software of Gracenote-servers ononderbro-
ken zal zijn. Gracenote is niet verplicht u te voor-
zien van nieuwe, verbeterde of extra gegevensty-
pen of -categorieën die Gracenote mogelijk in de
toekomst verschaft; Gracenote mag de diensten
op elk moment beëindigen.
GRACENOTE WIJST ALLE GARANTIES, UIT-
DRUKKELIJK OF STILZWIJGEND, INCLUSIEF
MAAR NIET BEPERKT TOT STILZWIJGENDE
GARANTIES MET BETREKKING TOT VER-
KOOPBAARHEID, GESCHIKTHEID VOOR EEN
BEPAALD DOEL, EIGENDOMSRECHT EN HET
GEEN INBREUK MAKEN OP RECHTEN VAN
DERDEN, VAN DE HAND. GRACENOTE VER-
||
AUDIO EN MEDIA
512
STREKT GEEN GARANTIES TEN AANZIEN VAN
DE RESULTATEN DIE WORDEN VERKREGEN
VOOR UW GEBRUIK VAN GRACENOTE-SOFT-
WARE OF WELKE GRACENOTE-SERVER DAN
OOK. GRACENOTE IS IN GEEN GEVAL AAN-
SPRAKELIJK VOOR INDIRECTE OF GEVOLG-
SCHADE, GEDERFDE WINST OF VERLIES VAN
INKOMSTEN.
© Gracenote, Inc. 2009
Sensus software
This software uses parts of sources from clib2
and Prex Embedded Real-time OS - Source
(Copyright (c) 1982, 1986, 1991, 1993, 1994),
and Quercus Robusta (Copyright (c) 1990,
1993), The Regents of the University of
California. All or some portions are derived from
material licensed to the University of California by
American Telephone and Telegraph Co. or Unix
System Laboratories, Inc. and are reproduced
herein with the permission of UNIX System
Laboratories, Inc. Redistribution and use in
source and binary forms, with or without
modification, are permitted provided that the
following conditions are met: Redistributions of
source code must retain the above copyright
notice, this list of conditions and the following
disclaimer. Redistributions in binary form must
reproduce the above copyright notice, this list of
conditions and the following disclaimer in the
documentation and/or other materials provided
with the distribution. Neither the name of the
<ORGANIZATION> nor the names of its
contributors may be used to endorse or promote
products derived from this software without
specific prior written permission. THIS
SOFTWARE IS PROVIDED BY THE COPYRIGHT
HOLDERS AND CONTRIBUTORS "AS IS" AND
ANY EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES,
INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE
IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY
AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE
ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL THE
COPYRIGHT OWNER OR CONTRIBUTORS BE
LIABLE FOR ANY DIRECT, INDIRECT,
INCIDENTAL, SPECIAL, EXEMPLARY, OR
CONSEQUENTIAL DAMAGES (INCLUDING,
BUT NOT LIMITED TO, PROCUREMENT OF
SUBSTITUTE GOODS OR SERVICES; LOSS OF
USE, DATA, OR PROFITS; OR BUSINESS
INTERRUPTION) HOWEVER CAUSED AND ON
ANY THEORY OF LIABILITY, WHETHER IN
CONTRACT, STRICT LIABILITY, OR TORT
(INCLUDING NEGLIGENCE OR OTHERWISE)
ARISING IN ANY WAY OUT OF THE USE OF
THIS SOFTWARE, EVEN IF ADVISED OF THE
POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE.
This software is based in part on the work of the
Independent JPEG Group.
This software uses parts of sources from
"libtess". The Original Code is: OpenGL Sample
Implementation, Version 1.2.1, released January
26, 2000, developed by Silicon Graphics, Inc. The
Original Code is Copyright (c) 1991-2000 Silicon
Graphics, Inc. Copyright in any portions created
by third parties is as indicated elsewhere herein.
All Rights Reserved. Copyright (C) [1991-2000]
Silicon Graphics, Inc. All Rights Reserved.
Permission is hereby granted, free of charge, to
any person obtaining a copy of this software and
associated documentation files (the "Software"),
to deal in the Software without restriction,
including without limitation the rights to use,
copy, modify, merge, publish, distribute,
sublicense, and/or sell copies of the Software,
and to permit persons to whom the Software is
furnished to do so, subject to the following
conditions: The above copyright notice including
the dates of first publication and either this
permission notice or a reference to http://
oss.sgi.com/projects/FreeB/ shall be included in
all copies or substantial portions of the Software.
THE SOFTWARE IS PROVIDED "AS IS",
WITHOUT WARRANTY OF ANY KIND,
EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
LIMITED TO THE WARRANTIES OF
MERCHANTABILITY, FITNESS FOR A
PARTICULAR PURPOSE AND
NONINFRINGEMENT. IN NO EVENT SHALL
SILICON GRAPHICS, INC. BE LIABLE FOR ANY
CLAIM, DAMAGES OR OTHER LIABILITY,
WHETHER IN AN ACTION OF CONTRACT,
TORT OR OTHERWISE, ARISING FROM, OUT
OF OR IN CONNECTION WITH THE SOFTWARE
OR THE USE OR OTHER DEALINGS IN THE
SOFTWARE. Except as contained in this notice,
the name of Silicon Graphics, Inc. shall not be
AUDIO EN MEDIA
}}
513
used in advertising or otherwise to promote the
sale, use or other dealings in this Software
without prior written authorization from Silicon
Graphics, Inc.
This software is based in parts on the work of the
FreeType Team.
This software uses parts of SSLeay Library:
Copyright (C) 1995-1998 Eric Young
([email protected]). All rights reserved
Linux software
This product contains software licensed under
GNU General Public License (GPL) or GNU
Lesser General Public License (LGPL), etc.
You have the right of acquisition, modification,
and distribution of the source code of the GPL/
LGPL software.
You may download Source Code from the
following website at no charge: http://
www.embedded-carmultimedia.jp/linux/oss/
download/TVM_8351_013
The website provides the Source Code "As Is"
and without warranty of any kind.
By downloading Source Code, you expressly
assume all risk and liability associated with
downloading and using the Source Code and
complying with the user agreements that
accompany each Source Code.
Please note that we cannot respond to any
inquiries regarding the source code.
camellia:1.2.0
Copyright (c) 2006, 2007
NTT (Nippon Telegraph and Telephone
Corporation). All rights reserved.
Redistribution and use in source and binary
forms, with or without modification, are permitted
provided that the following conditions are met:
1. Redistributions of source code must retain
the above copyright notice, this list of
conditions and the following disclaimer as
the first lines of this file unmodified.
2. Redistributions in binary form must
reproduce the above copyright notice, this list
of conditions and the following disclaimer in
the documentation and/or other materials
provided with the distribution.
THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY NTT ``AS
IS'' AND ANY EXPRESS OR IMPLIED
WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED
TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF
MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A
PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN
NO EVENT SHALL NTT BE LIABLE FOR ANY
DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL,
EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES
(INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO,
PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR
SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS;
OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER
CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY,
WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY,
OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR
OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF
THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF
ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH
DAMAGE.
Unicode: 5.1.0
COPYRIGHT AND PERMISSION NOTICE
Copyright c 1991-2013 Unicode, Inc. All rights
reserved. Distributed under the Terms of Use in
http://www.unicode.org/copyright.html.
Permission is hereby granted, free of charge, to
any person obtaining a copy of the Unicode data
files and any associated documentation (the
"Data Files") or Unicode software and any
associated documentation (the "Software") to
deal in the Data Files or Software without
restriction, including without limitation the rights
to use, copy, modify, merge, publish, distribute,
and/or sell copies of the Data Files or Software,
and to permit persons to whom the Data Files or
Software are furnished to do so, provided that (a)
the above copyright notice(s) and this permission
notice appear with all copies of the Data Files or
Software, (b) both the above copyright notice(s)
and this permission notice appear in associated
documentation, and (c) there is clear notice in
each modified Data File or in the Software as
well as in the documentation associated with the
Data File(s) or Software that the data or software
has been modified.
||
AUDIO EN MEDIA
514
THE DATA FILES AND SOFTWARE ARE
PROVIDED "AS IS", WITHOUT WARRANTY OF
ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING
BUT NOT LIMITED TO THE WARRANTIES OF
MERCHANTABILITY, FITNESS FOR A
PARTICULAR PURPOSE AND
NONINFRINGEMENT OF THIRD PARTY
RIGHTS. IN NO EVENT SHALL THE
COPYRIGHT HOLDER OR HOLDERS
INCLUDED IN THIS NOTICE BE LIABLE FOR
ANY CLAIM, OR ANY SPECIAL INDIRECT OR
CONSEQUENTIAL DAMAGES, OR ANY
DAMAGES WHATSOEVER RESULTING FROM
LOSS OF USE, DATA OR PROFITS, WHETHER
IN AN ACTION OF CONTRACT, NEGLIGENCE
OR OTHER TORTIOUS ACTION, ARISING OUT
OF OR IN CONNECTION WITH THE USE OR
PERFORMANCE OF THE DATA FILES OR
SOFTWARE.
Except as contained in this notice, the name of a
copyright holder shall not be used in advertising
or otherwise to promote the sale, use or other
dealings in these Data Files or Software without
prior written authorization of the copyright holder.
Verklaring van overeenstemming voor
Bluetooth
®
-module
AUDIO EN MEDIA
}}
515
Land/
regio
EU:
Exportland: Japan
Producent: Mitsubishi Electric Corporation
Type uitrusting: Audio Navigation Unit
Mitsubishi Electric Corporation verklaart hierbij dat Audio Navigation Unit voldoet aan de eisen en bepalingen van de Europese richtlijn
1999/5/EG.
||
AUDIO EN MEDIA
516
Land/
regio
China:
1.
■ 使用频率2.4 - 2.4835 GHz
■ 等效全向辐射率(EIRP) 天线增益 10dBi 时≤100 mW 或≤20 dBm ①
■ 最大率谱密度 天线增益 10dBi 时≤20 dBm / MHz(EIRP) ①
■ 载频容限20 ppm
■ 帯外发射率(在 2.4-2.4835GHz 頻段以外) ≤-80 dBm / Hz (EIRP)
■ 杂散发射(辐射)率(对应载波±2.5 倍信道带宽以外)
≤-36 dBm / 100 kHz (30 - 1000 MHz)
≤-33 dBm / 100 kHz (2.4 - 2.4835 GHz)
≤-40 dBm / 1 MHz (3.4 - 3.53 GHz)
≤-40 dBm / 1 MHz (5.725 - 5.85 GHz)
≤-30 dBm / 1 MHz (其它 1 - 12.75 GHz)
2.不得擅自更改发射频率大发射率(包括额外装射频率放大器),不得擅自外接天线或改用其它发射天线
3.使用时不得对各种合法的无线电通信业产生有害干扰一旦发现有干扰现象时,应立即停止使用,并采措施消除干扰后方可继续
使用
4.使用微率无线电设备,必须忍各种无线电业的干扰或工业科学及医疗应用设备的辐射干扰
5.不得在飞机和机场附近使用
AUDIO EN MEDIA
}}
517
Land/
regio
Korea:
B 기기 (가정용 방송통신기자재)
기기는 가정용(B ) 전자파적합기기로서 주로
가정에서 사용하는 것을 󸭥적으로 하며, 󸭤든
지역에서 사용할 있습니다.
해당 무선설비는 전파혼신 가능성이 있으므로 인명안전과 관련된 서비스는 없습니다.
Taiwan:
低功率電波輻射性電機管理辦法
第十二條
經型式認證合格之低功率射頻電機,非經許可,公司商號或使用者均不得擅自
變更頻率加大功率或變更原設計之特性及功能
第十四條
低功率射頻電機之使用不得影響飛航安全及干擾合法通信;經發現有干擾現象時,應
立停用,改善至無干擾時方得繼續使用前項合法通信,指依電信法規定作業之無線
電通信低功率射頻電機須忍受合法通信或工業科學及醫療用電波輻射性電機設備
之干擾
||
AUDIO EN MEDIA
518
Land/
regio
Brazilië:
Este equipamento opera em caráter secundário isto e, náo tem direito a protecão contra interferéncia prejudicial, mesmo tipo, e não pode
causar interferéncia a sistemas operando em caráter primário.
Para consultas, visite: www.anatel.gov.br
Kazach-
stan:
Modelnaam: NR-0V
Producent: Mitsubishi Electric Corporation
Exportland: Japan
AUDIO EN MEDIA
* Optie/accessoire.
519
Land/
regio
Mexico:
Verenigde
Arabische
Emiraten:
Gerelateerde informatie
Audio en media (p. 472)
Mediaspeler (p. 480)
Connected Car* (p. 503)
Gracenote
®
(p. 483)
Sensus - connectiviteit en entertainment
(p. 30)
AUDIO EN MEDIA
520
Voorwaarden voor diensten en
beleid inzake vertrouwelijkheid van
klantgegevens
Lees de servicevoorwaarden en het beleid
inzake vertrouwelijkheid van klantengegevens
door op support.volvocars.com.
Servicevoorwaarden
Volvo wil u optimale diensten aanbieden om zo
veilig, comfortabel en aangenaam mogelijk in uw
Volvo te kunnen rijden. Volvo stelt een groot
assortiment aan diensten beschikbaar, van hulp
in noodsituaties tot navigatie en diverse infotain-
mentdiensten.
Lees deze voorwaarden ("servicevoorwaarden")
zorgvuldig door voordat u de diensten gaat
gebruiken - support.volvocars.com.
Beleid inzake vertrouwelijkheid van
klantengegevens
Dit beleid geldt voor de verwerking van klant- en
persoonsgegevens. Doel van het beleid is om
onze huidige, voormalige en potentiële klanten
een algemeen inzicht te geven in:
de omstandigheden waarin wij uw persoons-
gegevens verzamelen en gebruiken
de soorten persoonsgegevens die wij verza-
melen
de redenen waarom wij uw persoonsgege-
vens verzamelen
de manier waarop wij met uw persoonsgege-
vens omgaan.
Het volledige beleid kunt u doorlezen op
support.volvocars.com.
Gerelateerde informatie
Licentieovereenkomst voor audio en media
(p. 510)
Licentieovereenkomst voor bestuurdersdis-
play (p. 110)
Typegoedkeuring voor radarsensoren
(p. 342)
WIELEN EN BANDEN
WIELEN EN BANDEN
522
Banden
De banden bieden onder meer draagvermogen,
grip op de ondergrond, trillingsdemping en
beschermen de wielen tegen slijtage.
De banden zijn van grote invloed op de rijeigen-
schappen van de auto. Zowel het type, de maat,
de bandenspanning als de snelheidsklasse zijn
belangrijk voor het rijgedrag van de auto.
Aanbevolen banden
De auto wordt aangeleverd met originele Volvo-
banden met het opschrift VOL
1
aan de zijkant.
Deze banden zijn zorgvuldig afgestemd op de
auto. Bij het verwisselen van banden is het
daarom belangrijk om erop te letten dat ook de
nieuwe banden voorzien zijn van dit opschrift voor
het behoud van de rijeigenschappen, het rijcom-
fort en het brandstofverbruik van de auto.
Nieuwe banden
Banden hebben een beperkte houdbaarheidsda-
tum. Na enkele jaren worden de banden hard en
neemt de grip op het wegdek stukje bij beetje af.
Gebruik bij het verwisselen van banden altijd zo
nieuw mogelijke banden. Dit geldt in het bijzon-
der voor winterbanden. De laatste cijfers van de
cijferreeks geven de week en het jaar van pro-
ductie aan. Het is de zogeheten DOT-code
(Department of Transportation) van de band en
bestaat uit vier cijfers, bijvoorbeeld 0715. De
band op de afbeelding is de 07e week van het
jaar 2015 geproduceerd.
Leeftijd van de banden
Alle banden die ouder zijn dan 6 jaar moet u door
een vakman laten controleren, ook al zien ze er
intact uit. Dit omdat het materiaal waarvan ban-
den gemaakt zijn ook veroudert en afgebroken
wordt, als banden zelden of nooit worden
gebruikt. Daarbij kan de werking van de band
worden aangetast. Dit geldt voor alle banden die
u voor toekomstig gebruik hebt opgeslagen.
Scheurvorming of verkleuring zijn de zichtbare
kenmerken van een band die ongeschikt is voor
gebruik.
Slijtage en onderhoud
De juiste bandenspanning levert een gelijkmati-
ger slijtage op. De rijstijl, de bandenspanning, het
klimaat en de staat van de wegen zijn van invloed
op de snelheid waarmee de banden verouderen
en slijten.
Om verschillen in profieldiepte te voorkomen en
slijtpatronen in de banden tegen te gaan kunt u
de wielen op de voor- en achteras onderling van
plaats verwisselen. Voer de eerste wissel na zo'n
5000 km uit en doe dat daarna om de
10.000 km opnieuw.
Volvo adviseert u contact op te nemen met een
erkende Volvo-werkplaats, als u niet zeker bent
van de profieldiepte. Als er al een duidelijk ver-
schil zit in de slijtage (> 1 mm verschil in profiel-
diepte) van de banden, dienen de minst versleten
banden altijd op de achteras te zitten. Slippende
voorwielen zijn gemakkelijker te corrigeren dan
slippende achterwielen, omdat de auto rechtuit
blijft rijden in plaats van uit te breken met de ach-
terkant waarbij u mogelijk de controle over de
1
Voor bepaalde bandenmaten zijn afwijkingen mogelijk.
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
523
auto verliest. Daarom is belangrijk dat de achter-
wielen nooit vóór de voorwielen grip verliezen.
WAARSCHUWING
Een beschadigde band kan voor een oncon-
troleerbare auto zorgen.
Opslag
Bewaar wielen met omgelegde banden altijd lig-
gend of hangend - nooit staand.
Gerelateerde informatie
Bandenspanning controleren (p. 524)
De draairichting van de banden. (p. 523)
Slijtage-indicator van banden (p. 524)
Bandenspanningscontrole* (p. 525)
Noodreparatieset voor banden (p. 530)
Maataanduiding voor banden (p. 544)
De draairichting van de banden.
Bij banden met een speciaal profiel dat alleen
goed werkt wanneer de banden in een bepaalde
richting draaien, staat deze richting aangegeven
met een pijl op de zijkant van de band.
De pijl geeft de draairichting van de band aan.
Zorg dat de banden altijd dezelfde draairichting
hebben. Banden mogen alleen van voor naar
achter verwisseld worden, nooit van links naar
rechts of omgekeerd. Als u de banden verkeerd
aanbrengt, nemen de remeigenschappen van de
auto af en kunnen de banden regen, sneeuw en
drab minder goed afvoeren. Monteer de banden
met het diepste profiel altijd op de achteras (om
het gevaar voor slippen te verminderen).
N.B.
Let erop dat u hetzelfde type, dezelfde maat
en ook hetzelfde merk voor beide wielparen
hebt.
Gerelateerde informatie
Banden (p. 522)
WIELEN EN BANDEN
524
Slijtage-indicator van banden
De slijtage-indicator geeft de status aan van de
profieldiepte van de band.
De slijtage-indicator is een smalle ophoging die
dwars op het bandenprofiel staat. Op de zijkant
van de band staan de letters TWI (Tread Wear
Indicator). De slijtage-indicatoren zijn duidelijk
zichtbaar, wanneer een band dusdanig versleten
is dat slechts 1,6 mm van het profiel over is. Ver-
vang de banden dan zo spoedig mogelijk. Let
erop dat een band met een gering profiel zeer
weinig grip op het wegdek heeft bij regen of
sneeuw.
Gerelateerde informatie
Banden (p. 522)
Bandenspanning controleren
Het gebruik van de juiste bandenspanning ver-
hoogt de rijveiligheid, bespaart brandstof en
komt de levensduur van banden ten goede.
Dat de bandenspanning na verloop van tijd daalt
is normaal. De bandenspanning varieert ook
afhankelijk van de omgevingstemperatuur. Een te
lage bandenspanning heeft een negatieve inwer-
king op het brandstofverbruik, de levensduur van
de banden en de rijeigenschappen van de auto.
Wanneer u met een te lage bandenspanning rijdt,
kunnen de banden oververhit en beschadigd
raken. De bandenspanning is van invloed op het
rijcomfort, de geproduceerde weggeluiden en de
rijeigenschappen.
Aanbevolen bandenspanning
Op de sticker voor op de portierstijl aan de
bestuurderszijde (tussen voor- en achterportier)
staat de juiste bandenspanning voor uw auto
aangegeven bij verschillende belading en snel-
heid.
Zuiniger rijden met ECO-bandenspanning
Bij een lichte belading (maximaal 3 inzittenden)
en snelheden tot 160 km/h (100 mph) kunt u
voor brandstofbesparing de ECO-bandenspan-
ning aanhouden. Als u echter uit bent op een
minimum aan rijgeluiden en optimaal rijcomfort
wordt geadviseerd de lagere Comfort-banden-
spanning aan te houden.
Bandenspanning controleren
1. Controleer iedere maand de bandenspan-
ning. Voer de controle uit bij koude banden,
wat betekent dat de banden even koud/
warm zijn als hun omgeving. Al na enkele
kilometers rijden worden de banden warm en
loopt de spanning op.
2. Vul zo nodig lucht bij zodat de bandenspan-
ning overeenkomt met de goedgekeurde
bandenspanning op de bandenspannings-
sticker.
WIELEN EN BANDEN
}}
* Optie/accessoire.
525
N.B.
Plaats na het oppompen van een band
altijd het ventieldopje terug om schade
aan het ventiel door grind, vuil e.d. te
voorkomen.
Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen
ventieldopjes kunnen roesten en zijn
moeilijk los te draaien.
Gerelateerde informatie
Banden (p. 522)
Controleer de bandenspanning met het ban-
denspanningscontrolesysteem*. (p. 527)
Band oppompen met de compressor uit de
noodreparatieset voor banden (p. 535)
Goedgekeurde bandenspanningswaarden
(p. 613)
Bandenspanningscontrole*
Het bandenspanningscontrolesysteem Indirect
Tyre Pressure Monitoring System (ITPMS) waar-
schuwt u met een controlesymbool op het
bestuurdersdisplay voor een te lage banden-
spanning in één of meer banden van de auto.
Als het symbool eerst ongeveer één minuut knip-
pert en vervolgens constant gaat branden, kan
dat komen doordat het systeem niet in staat is
om een te lage bandenspanning te detecteren of
ervoor te waarschuwen.
Symbool Betekenis
Het symbool brandt bij een te
lage bandenspanning.
Het symbool knippert eerst
ongeveer één minuut en
brandt daarna continu bij een
storing in het iTPMS.
Systeembeschrijving
Het iTPMS meet met behulp van het ABS de ver-
schillen in de omwentelingssnelheid van de ver-
schillende wielen om zo te kunnen bepalen of de
bandenspanning in orde is. Bij een te geringe
bandenspanning verandert de diameter en daar-
mee ook de rotatiesnelheid van de band. Aan de
hand van onderlinge vergelijkingen kan het sys-
teem vaststellen of de spanning in een of meer
banden te gering is.
Bij een te lage bandenspanning gaat het contro-
lelampje voor een lage bandenspanning op het
bestuurdersdisplay branden en er verschijnt een
melding, zie ook onder de rubriek "Melding op
bestuurdersdisplay" verderop.
||
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
526
Algemene informatie over
bandenspanningscontrolesystemen
In de onderstaande informatie wordt het banden-
spanningscontrolesysteem aangeduid met de
algemene benaming TPMS.
Iedere band, ook de reserveband*, moet elke
maand gecontroleerd worden. Bij controle moet
de band koud zijn en de bandenspanning hebben
die door de autofabrikant wordt aanbevolen op
de bandenspanningssticker of in de bandenspan-
ningstabel. Als de auto banden heeft met een
andere maat dan de maat die door de fabrikant
wordt aanbevolen, moet u uitzoeken wat voor
deze banden het juiste bandenspanningsniveau
is.
Als extra veiligheidsmaatregel is de auto voorzien
van een bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS) dat aangeeft wanneer de bandenspan-
ning in een of meer banden te laag is. Als het
controlesymbool voor een lage bandenspanning
gaat branden, moet u zo snel mogelijk stoppen,
de banden controleren en de banden oppompen
tot de juiste spanning.
Rijden op banden met een te lage bandenspan-
ning kan ertoe leiden dat de banden oververhit
raken, waardoor de banden lek kunnen raken.
Door een lage bandenspanning gaat u ook min-
der zuinig rijden en gaan de banden minder lang
mee én het kan gevolgen hebben voor de rijei-
genschappen van de auto en het vermogen om
tot stilstand te komen. Let erop dat TPMS geen
vervanging is voor normaal bandenonderhoud. De
bestuurder is ervoor verantwoordelijk dat de ban-
denspanning correct is, óók als de grenswaarde
voor lage bandenspanning niet is bereikt en het
controlesymbool daardoor nog niet is gaan bran-
den.
De auto is ook voorzien van een indicator voor
storingen in het TPMS. Deze geeft aan wanneer
het systeem niet correct werkt. De indicator voor
storingen in het TPMS is gecombineerd met het
controlesymbool voor een lage bandenspanning.
Als het systeem een storing detecteert, gaat het
symbool op het bestuurdersdisplay circa één
minuut knipperen om vervolgens te blijven bran-
den. Dit wordt telkens herhaald als de auto wordt
gestart tot de storing is verholpen. Als het sym-
bool brandt, kan dat gevolgen hebben voor het
vermogen van het systeem om lage bandenspan-
ning te detecteren en ervoor te waarschuwen.
Storingen in het TPMS kunnen diverse oorzaken
hebben zoals het gebruik van een reservewiel of
andere banden of wielen, waardoor het TPMS
niet goed kan functioneren.
Controleer altijd het controlesymbool voor het
TPMS nadat u een of meer banden hebt vervan-
gen om er zeker van te zijn dat de nieuwe band
of het nieuwe wiel goed werkt in combinatie met
het TPMS.
Melding op bestuurdersdisplay
De volgende meldingen kunnen verschijnen in
combinatie met een brandend controlesymbool:
Bandenspanning laag Controleer de
banden, kalibreer na vullen
Bandenspanningssyst. Tijdelijk niet
beschikbaar
Bandenspanningssyst. Service vereist.
Als het systeem niet kan vaststellen welke band
een lage bandenspanning heeft, verschijnt op het
middendisplay een aanduiding voor alle vier de
banden.
Waar u op moet letten
Kalibreer het systeem altijd na het verwisse-
len van wielen of het aanpassen van de ban-
denspanning. Zie de bandenspanningssticker
op de portierstijl aan bestuurderszijde voor
de bandenspanning die Volvo adviseert.
Ook mét dit systeem moet u het normale
onderhoud aan de banden blijven plegen.
Het iTPMS is niet uit te schakelen.
Gerelateerde informatie
Banden (p. 522)
Controleer de bandenspanning met het ban-
denspanningscontrolesysteem*. (p. 527)
Bandenspanningscontrolesysteem* kalibre-
ren (p. 529)
Lage bandenspanning verhelpen bij een auto
met bandenspanningscontrolesysteem*
(p. 528)
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
527
Controleer de bandenspanning met
het
bandenspanningscontrolesysteem*.
Met het bandenspanningscontrolesysteem,
Indirect Tyre Pressure Monitoring System
(ITPMS), kunt u op het middendisplay de ban-
denspanningsstatus bekijken.
Status controleren
1.
Open de app
Auto status op het app-
scherm.
2.
Druk op
Status om de status van de banden
te bekijken.
Statusindicatie
De grafische voorstelling geeft de status aan van
alle banden.
Statusscherm
2
.
Groene band:
De bandenspanning is hoger dan de grens-
waarde voor een waarschuwing.
Gele band:
De bandenspanning is te laag. Stop onmid-
dellijk om de bandenspanning te controle-
ren/corrigeren. Kalibreer het iTPMS na aan-
passing van de bandenspanning.
Alle banden geel:
De bandenspanning van twee of meer ban-
den is te gering. Stop onmiddellijk om de
bandenspanningswaarden te controleren/
corrigeren. Kalibreer het iTPMS na aanpas-
sing van de bandenspanning.
Alle banden grijs:
Kalibratie loopt.
Status onbekend.
U moet mogelijk enkele minuten rijden op snel-
heden hoger dan 30 km/h (20 mph) om het sys-
teem te activeren.
Alle banden grijs en een melding:
Bandenspanningssyst. Tijdelijk niet
beschikbaar. Het controlesymbool knippert
en gaat na zo'n 1 minuut constant branden.
Het systeem is tijdelijk niet beschikbaar,
maar wordt spoedig geactiveerd.
Bandenspanningssyst. Service vereist.
Het controlesymbool knippert en gaat na
zo'n 1 minuut constant branden. Het sys-
teem werkt niet goed, neem contact op met
een erkende Volvo-werkplaats (wordt geadvi-
seerd).
Gerelateerde informatie
Bandenspanningscontrole* (p. 525)
Bandenspanningscontrolesysteem* kalibre-
ren (p. 529)
Lage bandenspanning verhelpen bij een auto
met bandenspanningscontrolesysteem*
(p. 528)
Autostatus (p. 548)
2
De afbeelding is schematisch. Afhankelijk van de softwareversie en het model zijn afwijkingen mogelijk.
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
528
Lage bandenspanning verhelpen bij
een auto met
bandenspanningscontrolesysteem*
Wanneer het bandenspanningscontrolesysteem,
Indirect Tyre Pressure Monitoring System
(ITPMS), waarschuwt, is de bandenspanning in
een of meer banden van de auto te laag.
Controleer de bandenspanning en cor-
rigeer deze zo nodig, wanneer het con-
trolesymbool voor iTPMS gaat branden
en de melding
Bandenspanning laag
verschijnt. Kalibreer het iTPMS na aanpassing
van de bandenspanning.
1. Controleer de bandenspanning van alle vier
de wielen met een manometer.
2. Pomp de banden op tot de juiste spanning,
volgens de bandenspanningssticker aan de
binnenkant van de portierstijl aan bestuur-
derszijde.
3. Herkalibreer het iTPMS, zie het artikel "Ban-
denspanningscontrolesysteem kalibreren".
4. Om het iTPMS-symbool en de melding te
laten verdwijnen moet u soms enkele minu-
ten in de auto rijden op een snelheid hoger
dan 30 km/h (20 mph).
Let erop dat het iTPMS-symbool niet ver-
dwijnt, voordat de geringe bandenspanning is
verholpen en een nieuwe kalibratie is ver-
richt.
N.B.
Controleer de bandenspanning bij koude ban-
den om de verkeerde bandenspanning tegen
te gaan. Koude banden hebben dezelfde tem-
peratuur als de omgeving (na ca. 3 uur stil-
stand). Al na enkele kilometers rijden worden
de banden warm en loopt de spanning op.
N.B.
Plaats na het oppompen van een band
altijd het ventieldopje terug om schade
aan het ventiel door grind, vuil e.d. te
voorkomen.
Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen
ventieldopjes kunnen roesten en zijn
moeilijk los te draaien.
WAARSCHUWING
Een verkeerde bandenspanning kan tot
bandenpech leiden, waarbij u de controle
over de auto kunt verliezen.
Het systeem kan plotselinge banden-
schade onmogelijk voorzien.
Gerelateerde informatie
Bandenspanningscontrole* (p. 525)
Controleer de bandenspanning met het ban-
denspanningscontrolesysteem*. (p. 527)
WIELEN EN BANDEN
}}
* Optie/accessoire.
529
Bandenspanningscontrolesysteem* kalibre-
ren (p. 529)
Goedgekeurde bandenspanningswaarden
(p. 613)
Band oppompen met de compressor uit de
noodreparatieset voor banden (p. 535)
Bandenspanningscontrolesysteem*
kalibreren
Het Indirect Tyre Pressure Monitoring System
(ITPMS) kan alleen correct werken, wanneer er
een referentiewaarde voor de bandenspanning
is vastgesteld. Dit moet na iedere bandenwissel
of wijziging in de bandenspanning gebeuren.
Zo moet u de bandenspanning afstemmen op de
door Volvo geadviseerde bandenspanningswaar-
den bij ritten met een zware lading of op hoge
snelheden (meer dan 160 km/h (100 mph)).
Herkalibreer het systeem vervolgens.
1. Zet de motor af.
2. Pomp de banden op tot de gewenste span-
ning, volgens de bandenspanningssticker aan
de binnenkant van de portierstijl aan bestuur-
derszijde.
3. Start de motor.
4.
Open de app
Auto status op het app-
scherm.
5.
Druk op
Status om de bandenspannings-
controle te zien.
N.B.
De auto moet stilstaan bij het starten van de
kalibratie.
6.
Druk op
Kalibreren.
7.
Druk op
OK om te bevestigen dat u de ban-
denspanning van alle vier de wielen hebt
gecontroleerd en aangepast.
||
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
530
8. Rijd met de auto.
De kalibratie vindt plaats tijdens het rijden.
Als de motor wordt afgezet, wordt de kalibra-
tie tijdelijk onderbroken. Wanneer de auto
weer verder rijdt, wordt de kalibratie automa-
tisch hervat.
> Wanneer het systeem voldoende gege-
vens heeft verzameld om een geringe
bandenspanning te kunnen detecteren,
verandert de kleur van de banden op het
middendisplay van grijs in groen. Het sys-
teem geeft na afloop van de kalibratie
geen bevestiging.
Als de kalibratie mocht mislukken, ver-
schijnt de melding
Kalibreren niet
gelukt. Probeer opnieuw.
N.B.
Let erop dat u het TPMS na iedere banden-
wissel of aanpassing van de bandenspanning
opnieuw moet instellen. Voor de juiste wer-
king van het systeem moeten nieuwe referen-
tiewaarden worden opgeslagen.
Gerelateerde informatie
Bandenspanningscontrole* (p. 525)
Controleer de bandenspanning met het ban-
denspanningscontrolesysteem*. (p. 527)
Lage bandenspanning verhelpen bij een auto
met bandenspanningscontrolesysteem*
(p. 528)
Noodreparatieset voor banden
U gebruikt de noodreparatieset voor banden,
Temporary Mobility Kit (TMK), om een lek in een
band tijdelijk af te dichten én om de banden-
spanning te controleren en zo nodig aan te pas-
sen.
De noodreparatieset voor banden bestaat uit een
compressor en een bus met afdichtmiddel. Het
afdichtmiddel dient om noodreparaties uit te voe-
ren. Het afdichtmiddel dicht banden met een lek
in het loopvlak effectief af.
De noodreparatieset voor banden leent zich min-
der goed voor banden met een gat in het zijvlak.
Gebruik de noodreparatieset niet voor banden
met diepe sneeën, barsten of soortgelijke
beschadigingen.
N.B.
De bandenreparatieset is uitsluitend bedoeld
voor het repareren van banden met een lek in
het loopvlak.
N.B.
De compressor voor provisorische bandenre-
paratie is door Volvo getest en goedgekeurd.
Positie
De noodreparatieset voor banden zit in het blok
schuimrubber onder de vloer in de bagageruimte.
WIELEN EN BANDEN
}}
531
De bus met afdichtmiddel
Vervang de bus met afdichtmiddel voordat de
houdbaarheidsdatum verstreken is en na ieder
gebruik. Behandel de vervangen bus als klein
chemisch afval (KCA).
WAARSCHUWING
De bus bevat 1,2-ethanol en natuurrubber-
latex.
Gevaarlijk bij inname.
Kan bij huidcontact allergie veroorzaken.
Contact met de huid en ogen vermijden.
Buiten bereik van kinderen bewaren.
WAARSCHUWING
Wanneer de borgvloeistof op de huid
terechtkomt, moet u de vloeistof met een
ruime hoeveelheid water en zeep verwij-
deren.
Wanneer u afdichtvloeistof in uw oog
krijgt, moet u het oog onmiddellijk uit-
spoelen met oogdouchevloeistof of een
ruime hoeveelheid water. Laat het oog bij
aanhoudende irritatie nakijken door een
arts.
Gerelateerde informatie
Noodreparatieset voor banden gebruiken
(p. 531)
Band oppompen met de compressor uit de
noodreparatieset voor banden (p. 535)
Banden (p. 522)
Noodreparatieset voor banden
gebruiken
Dicht een lek met de noodreparatieset voor ban-
den, Temporary Mobility Kit (TMK).
Overzicht
Voedingskabel
Luchtslang
Drukreduceerventiel
Beschermdop
Sticker, toelaatbare maximumsnelheid
Bushouder (oranje deksel)
Manometer
||
WIELEN EN BANDEN
532
Bus met afdichtmiddel
Knop
Aansluiten
1. Zet de gevarendriehoek op en schakel de
alarmlichten in, als u een lekke band moet
afdichten langs een drukke weg.
Laat een eventuele spijker of iets dergelijks
in de lekke band zitten. Het lek is zo beter af
te dichten.
2. Verwijder de sticker met de toegestane maxi-
mumsnelheid die aan de ene kant van de
compressor zit. Bevestig de sticker goed
zichtbaar aan de binnenkant van de voorruit
om u eraan te herinneren de toegestane
maximumsnelheid aan te houden. Rijd na
gebruik van de noodreparatieset voor banden
nooit sneller dan 80 km/h (50 mph).
3.
Controleer of de knop in stand 0 staat en
neem de voedingskabel en de luchtslang
erbij.
4. Schroef het oranje deksel van de compressor
los en draai de drop van de bus.
N.B.
Voor het gebruik de verzegeling van de bus
niet verbreken. Bij het indraaien van de bus
wordt de verzegeling automatisch verbroken.
5. Schroef de bus tot aan de aanslag in de bus-
houder vast.
> De bus en de bushouder zijn voorzien van
een terugdraaiblokkering om te voorko-
men dat er afdichtmiddel weglekt. U kunt
een vastgeschroefde bus niet meer uit de
bushouder losdraaien. De bus is alleen in
een werkplaats te verwijderen; geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werk-
plaats.
WAARSCHUWING
Wanneer de borgvloeistof op de huid
terechtkomt, moet u de vloeistof met een
ruime hoeveelheid water en zeep verwijde-
ren.
Wanneer u afdichtvloeistof in uw oog krijgt,
moet u het oog onmiddellijk uitspoelen
met oogdouchevloeistof of een ruime hoe-
veelheid water. Laat het oog bij aanhou-
dende irritatie nakijken door een arts.
WAARSCHUWING
Draai de bus niet los, aangezien deze een
blokkering heeft om lekkage te voorkomen.
WIELEN EN BANDEN
}}
533
6. Draai het ventieldopje van de band los.
Controleer of het drukreduceerventiel van de
luchtslang volledig vastgeschroefd is en
schroef de ventielaansluiting tot aan de aan-
slag vast over de draadwindingen van het
bandventiel.
7. Sluit de voedingskabel aan op de dichtstbij-
zijnde 12V-aansluiting en start de auto.
N.B.
Zorg er bij een actieve compressor voor dat
geen van de overige 12V-aansluitingen in
gebruik is.
WAARSCHUWING
Laat kinderen niet zonder toezicht in de auto
achter als de motor draait.
8. Schakel de compressor in door de knop in
stand I te zetten.
WAARSCHUWING
Ga nooit naast de band staan terwijl de com-
pressor aan het pompen is. Bij barsten, onef-
fenheden en dergelijke dient u de compressor
onmiddellijk uit te schakelen. Beëindig in dat
geval de rit. Het wordt dan geadviseerd een
erkende bandenwerkplaats te bezoeken.
N.B.
Als de compressor start, kan de druk tot 6 bar
toenemen. De druk daalt echter na ca. 30
seconden.
9. Vul de band 7 minuten lang met afdichtmid-
del.
BELANGRIJK
Laat de compressor niet langer dan
10 minuten achtereen werken – risico van
oververhitting.
10. Schakel de compressor uit om de banden-
spanning van de manometer af te lezen. De
bandenspanning moet minimaal 1,8 bar en
maximaal 3,5 bar bedragen. (Laat eventueel
lucht ontsnappen via het drukreduceerventiel,
als de bandenspanning te hoog is.)
WAARSCHUWING
Als de bandenspanning lager is dan 1,8 bar,
is het gat in de band te groot. Beëindig in dat
geval de rit. Het wordt dan geadviseerd een
erkende bandenwerkplaats te bezoeken.
11. Schakel de compressor uit en koppel de voe-
dingskabel los.
12. Schroef de luchtslang los van het bandven-
tiel en plaats het ventieldopje terug op de
band.
13. Plaats de beschermdop op de luchtslang om
te voorkomen dat restanten afdichtmiddel
weglekken.
||
WIELEN EN BANDEN
534
14. Leg zo spoedig mogelijk na de reparatie min-
stens 3 km af bij een snelheid van maximaal
80 km/h (50 mph), zodat het afdichtmiddel
de band kan afdichten.
N.B.
Tijdens de eerste slagen die de band rond-
draait spuit er afdichtvloeistof uit het gat.
WAARSCHUWING
Houd bij het wegrijden omstanders uit de
buurt van de auto om te voorkomen dat ze
afdichtmiddel op zich krijgen. De afstand
moet minimaal twee meter zijn.
15.
Controle achteraf
Sluit de luchtslang aan op het bandventiel en
schroef de ventielaansluiting tot aan de aan-
slag vast over de draadwindingen van het
bandventiel. De compressor moet zijn uitge-
schakeld.
16. Lees de bandenspanning van de manometer
af.
Bij een spanning lager dan 1,3 bar is de
band niet goed afgedicht. Beëindig in dat
geval de rit. Neem contact op met een
bandenwerkplaats.
Bij een bandenspanning hoger dan 1,3
bar moet u de band oppompen tot de
spanning die staat aangegeven op de
bandenspanningssticker aan de binnen-
kant van de portierstijl aan bestuurders-
zijde (1 bar = 100 kPa). Laat bij een te
hoge bandenspanning lucht uit de band
ontsnappen.
17. Als de band moet worden opgepompt:
1. Sluit de voedingskabel aan op de dichtst-
bijzijnde 12V-aansluiting en start de auto.
2. Schakel de compressor in en pomp de
band op tot de spanning de bandenspan-
ningssticker.
3. Schakel de compressor uit.
18. Koppel de noodreparatieset voor banden los,
plaats de beschermdop op de luchtslang,
vouw de luchtslang op en plaats deze in de
daarvoor bestemde uitsparing.
Leg de noodreparatieset voor banden (TMK)
in de bagageruimte.
WAARSCHUWING
Draai de bus niet los, aangezien deze een
blokkering heeft om lekkage te voorkomen.
19. Plaats het ventieldopje terug op de band.
N.B.
Plaats na het oppompen van een band
altijd het ventieldopje terug om schade
aan het ventiel door grind, vuil e.d. te
voorkomen.
Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen
ventieldopjes kunnen roesten en zijn
moeilijk los te draaien.
N.B.
Vervang de bus met afdichtmiddel en de
slang na gebruik. Volvo adviseert u het ver-
vangen over te laten aan een erkende Volvo-
werkplaats.
WIELEN EN BANDEN
535
WAARSCHUWING
Controleer de bandenspanning regelmatig.
Volvo adviseert u de auto naar de dichtstbijzijnde
erkende Volvo-werkplaats te rijden om de
beschadigde band te laten vervangen/repareren.
Geef aan het werkplaatspersoneel door dat er
afdichtmiddel in de band zit.
WAARSCHUWING
Rijd na het gebruik van de noodreparatieset
voor banden niet sneller dan 80 km/h
(50 mph). Volvo adviseert een bezoek aan
een erkende Volvo-werkplaats voor een
inspectie van de gerepareerde band (maxi-
maal 200 km rijden). Het personeel kan
bepalen of de band te repareren is of moet
worden vervangen.
Gerelateerde informatie
Noodreparatieset voor banden (p. 530)
Band oppompen met de
compressor uit de noodreparatieset
voor banden
De originele banden van de auto zijn op te pom-
pen met de compressor uit de noodreparatieset
voor banden.
1. De compressor moet zijn uitgeschakeld. Zorg
dat de knop in stand 0 staat en neem de
kabel en de luchtslang erbij.
2. Draai het ventieldopje van het wiel los en
schroef de ventielaansluiting van de lucht-
slang zo ver mogelijk op het ventiel van de
band.
3. Sluit de kabel aan op een van de
12V-aansluitingen in de auto en start de
motor.
WAARSCHUWING
Het inademen van uitlaatgassen kan levens-
gevaarlijk zijn. Laat de motor nooit draaien in
ruimten die afgesloten zijn of onvoldoende
ventilatie hebben.
WAARSCHUWING
Laat kinderen niet zonder toezicht in de auto
achter als de motor draait.
4. Schakel de compressor in door de knop in
stand I te zetten.
BELANGRIJK
Kans op oververhitting. De compressor mag
niet langer dan 10 minuten werken.
5. Pomp de band op tot de spanning die op de
bandenspanningssticker aan de binnenkant
van de portierstijl aan bestuurderszijde staat.
(Laat eventueel lucht ontsnappen met het
drukreduceerventiel, als de bandenspanning
te hoog is.)
6. Schakel de compressor uit. Koppel de lucht-
slang en de kabel los.
7. Plaats het ventieldopje terug.
Gerelateerde informatie
Noodreparatieset voor banden (p. 530)
Goedgekeurde bandenspanningswaarden
(p. 613)
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
536
Bij het verwisselen van wielen
U kunt de wielen vervangen door bijvoorbeeld
winterwielen of een reservewiel.
Neem de desbetreffende instructie in acht voor
het demonteren en monteren van wielen.
Bij montage van een andere
bandenmaat
Controleer of de bandenmaat goedgekeurd is
voor gebruik op de auto.
Neem bij montage van een andere bandenmaat
altijd contact op met een erkende Volvo-werk-
plaats voor een update van de software. Bij mon-
tage van een grotere of kleinere bandenmaat en
ook bij het vervangen van zomerbanden door win-
terbanden is mogelijk een update van de soft-
ware vereist.
Gerelateerde informatie
Wielen demonteren (p. 536)
Wiel monteren (p. 538)
Gereedschapsset (p. 541)
Winterwielen (p. 540)
Reservewiel* (p. 540)
Wielbouten (p. 539)
Wielen demonteren
Instructie voor het demonteren van wielen bij het
verwisselen van wielen.
1. Plaats een gevarendriehoek en schakel de
alarmlichten in, als u een wiel moet verwisse-
len langs een drukke weg.
2. Schakel de parkeerrem in en schakel stand
P in.
Geldt voor auto's met
Besturing
niveauregeling
*: Bij een auto met luchtve-
ring moet u de luchtvering uitschakelen,
voordat u de auto opneemt met een krik*.
Schakel het systeem uit via het hoofdscherm
van het middendisplay door op
Instellingen
My Car Ophanging te drukken en
Niveauregeling uitschakelen te kiezen.
WAARSCHUWING
Controleer of de krik intact is, goed
gesmeerde schroefdraadwindingen heeft en
vrij van vuil is.
3.
Neem de krik*, de wielsleutel* en het demon-
tagegereedschap voor de kunststof wielbout-
doppen uit het blok schuimrubber.
Demontagegereedschap voor kunststof boutafdekkin-
gen.
WIELEN EN BANDEN
}}
* Optie/accessoire.
537
N.B.
De normale krik van de auto is alleen
bestemd voor sporadisch en kortstondig
gebruik zoals bij het verwisselen van een
lekke band, monteren van winterbanden/
zomerbanden e.d. Hef de auto alleen met een
krik die voor het desbetreffende model
bestemd is. Als de auto vaker moet worden
opgekrikt of voor langere tijd zoals bij het
onderling roteren van de banden wordt het
gebruik van een garagekrik geadviseerd. Volg
in dat geval de gebruiksaanwijzing van de
desbetreffende krik.
4. Plaats wielblokken voor en achter de wielen
die op de grond blijven staan. Gebruik daar-
voor bijvoorbeeld grote houten blokken of
grote stenen.
5. Schroef het sleepoog tot aan de aanslag in
de wielsleutel* vast.
BELANGRIJK
Het sleepoog dient volledig in de wielsleutel
te worden gedraaid.
6. Verwijder de kunststof boutafdekkingen met
het demontagegereedschap.
7. Draai de wielbouten ½-1 slag linksom los
met de wielsleutel*.
WAARSCHUWING
Leg nooit iets tussen de krik en de onder-
grond en evenmin tussen de krik en het krik-
steunpunt van de auto.
BELANGRIJK
De ondergrond dient vast en egaal te zijn en
niet te hellen.
8. Bij het opnemen van de auto is het belangrijk
dat u de krik* of de dragerarmen onder de
voorziene steunpunten in het onderstel van
de auto plaatst. Driehoekige markeringen op
de kunststof afdekking geven aan waar de
kriksteunpunten/hefpunten zitten. Er zitten
aan beide zijden van de auto twee kriksteun-
punten. Bij elk steunpunt zit een uitsparing
voor de krik.
||
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
538
Breng de krik* omhoog, zodat deze in contact
komt met het kriksteunpunt van de auto.
Controleer of de kop van de krik juist in het
steunpunt is geplaatst, zodat de verhoging in
het midden van de kop in de opening in het
steunpunt past en of de voet loodrecht onder
het steunpunt staat. Let ook op dat u de krik
zo draait dat de slinger zo ver mogelijk van de
zijkant van de auto komt. De armen van de
krik staan dan haaks op de rijrichting van de
auto.
WAARSCHUWING
Kruip nooit onder de auto als deze op een krik
staat.
Laat nooit passagiers in de auto zitten als
deze op een krik staat. Bij het verwisselen van
een wiel langs de kant van de weg moeten
eventuele passagiers op een veilige plek gaan
staan.
9. Neem de auto zo ver op dat het wiel van de
grond komt. Verwijder de wielbouten en til
het wiel eraf.
Gerelateerde informatie
Bij het verwisselen van wielen (p. 536)
Auto opnemen (p. 555)
Wiel monteren (p. 538)
Gereedschapsset (p. 541)
Wiel monteren
Instructie voor het monteren van wielen bij het
verwisselen van wielen.
WAARSCHUWING
Kruip nooit onder de auto als deze op een krik
staat.
Laat nooit passagiers in de auto zitten als
deze op een krik staat. Bij het verwisselen van
een wiel langs de kant van de weg moeten
eventuele passagiers op een veilige plek gaan
staan.
1. Reinig de contactvlakken tussen het wiel en
de naaf.
2. Breng het wiel aan. Haal de wielbouten ste-
vig aan.
Gebruik geen smeermiddel op de draadwin-
dingen van de wielbouten.
3. Breng de auto zo ver omlaag dat het wiel
niet meer ongehinderd kan draaien.
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
539
4. Draai de wielbouten kruiselings vast. Het is
belangrijk dat u de wielbouten stevig aan-
haalt. Haal aan met 140 Nm. Controleer het
aanhaalkoppel met een momentsleutel.
5. Plaats de kunststof doppen terug op de wiel-
bouten.
N.B.
Plaats na het oppompen van een band
altijd het ventieldopje terug om schade
aan het ventiel door grind, vuil e.d. te
voorkomen.
Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen
ventieldopjes kunnen roesten en zijn
moeilijk los te draaien.
Gerelateerde informatie
Wielen demonteren (p. 536)
Bij het verwisselen van wielen (p. 536)
Reservewiel* (p. 540)
Wielbouten
De wielen zitten met wielbouten op de naven
vast.
BELANGRIJK
U dient de wielbouten aan te halen met 140
Nm. Als u ze te strak of niet strak genoeg
aanhaalt, kan de boutverbinding beschadigd
raken.
Gebruik alleen velgen die getest en goedgekeurd
zijn door Volvo en deel uitmaken van de originele
accessoires van Volvo.
Controleer met een momentsleutel het aanhaal-
koppel van de wielbouten.
Gebruik geen smeermiddel op de draadwindin-
gen van de wielbouten.
Afsluitbare wielbouten*
In het blok schuimrubber onder de vloer in de
bagageruimte is ruimte om de dop voor de
afsluitbare wielbouten in op te bergen.
Gerelateerde informatie
Bij het verwisselen van wielen (p. 536)
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
540
Reservewiel*
Het reservewiel is te gebruiken voor vervanging
van een standaardwiel met een lekke band.
Het reservewiel ligt in een opbergzak die tijdens
het rijden met twee banden aan de vloer van de
bagageruimte is bevestigd. De rugleuningen van
de derde zitrij moeten dan neergeklapt zijn.
De banden moeten kruiselings over het wiel wor-
den gespannen en in de vier verankeringsogen
van de auto worden vastgezet.
Controleer regelmatig de bandenspanning, ook
van het reservewiel.
Gereedschap voor het verwisselen van wielen
vindt u onder de vloer in de bagageruimte, zie het
artikel "Gereedschapsset".
Gerelateerde informatie
Wielen demonteren (p. 536)
Wiel monteren (p. 538)
Gereedschapsset (p. 541)
Krik* (p. 543)
Winterwielen
Winterwielen zijn aangepast voor winterse
omstandigheden.
Volvo adviseert winterbanden met bepaalde
afmetingen. De bandenmaat is afhankelijk van de
motorvariant. Gebruik altijd het juiste type winter-
banden op alle vier de wielen.
N.B.
Informeer bij een Volvo-dealer naar de
geschiktste velgen en banden.
Tips bij het monteren van winterbanden
Noteer bij het vervangen van de zomerbanden
door winterbanden of andersom op de banden
aan welke kant ze zaten: bijvoorbeeld L voor links,
R voor rechts.
Banden met “spikes”
Winterbanden met “spikes” moeten de eerste
500–1000 km rustig worden ingereden, zodat de
“spikes” hun positie in kunnen nemen. Zo gaan
de banden en vooral de “spikes” langer mee.
N.B.
De wettelijke voorschriften voor het gebruik
van banden met spikes verschillen per land.
WIELEN EN BANDEN
}}
* Optie/accessoire.
541
Profieldiepte
Ritten bij ijs, sneeuw(modder) en lage temperatu-
ren vergen meer van de banden dan zomerse rit-
ten. Daarom adviseert Volvo een minimale profiel-
diepte van 4 mm voor winterbanden.
Sneeuwkettingen
Volvo adviseert om geen sneeuwkettingen te
gebruiken bij bandenmaten van meer dan
19 inch.
De montage-instructies worden bij originele
sneeuwkettingen van Volvo meegeleverd in de
verpakking.
Het gebruik van sneeuwkettingen is alleen toe-
gestaan op de voorwielen (geldt ook voor model-
len met voorwielaandrijving). Rijd met sneeuwket-
tingen nooit sneller dan 50 km/h (30 mph). Rijd
evenmin op sneeuwvrije wegen, omdat zowel de
sneeuwkettingen als de banden daardoor over-
matig slijten.
WAARSCHUWING
Gebruik originele Volvo-sneeuwkettingen of
vergelijkbare sneeuwkettingen die zijn afge-
stemd op het model en op de band- en vel-
gafmetingen. Alleen enkelzijdige sneeuwket-
tingen zijn toegestaan.
Volvo adviseert u om bij twijfel over het juiste
type sneeuwketting contact op te nemen met
een erkende Volvo-werkplaats. Een verkeerde
sneeuwketting kan ernstige schade aan de
auto veroorzaken en aanleiding geven tot een
ongeluk.
Gerelateerde informatie
Bij het verwisselen van wielen (p. 536)
Gereedschapsset
In de bagageruimte van de auto ligt gereed-
schap dat bijvoorbeeld bij slepen of bij het ver-
wisselen van een wiel kan worden gebruikt.
In het blok schuimrubber onder de vloer in de
bagageruimte ligt het sleepoog van de auto, een
noodreparatieset voor banden, gereedschap om
de kunststof doppen van de wielbouten te verwij-
deren en de dop voor de afsluitbare wielbouten.
Bij een auto met reservewiel* treft u ook een
krik* aan, een wielsleutel* en een verpakking*
met wegwerphandschoenen plus een opbergzak
voor de lekke band.
Gerelateerde informatie
Bij het verwisselen van wielen (p. 536)
Krik* (p. 543)
WIELEN EN BANDEN
542
Gevarendriehoek (p. 542)
EHBO-set (p. 544)
Gevarendriehoek
Gebruik de gevarendriehoek om medewegge-
bruikers te waarschuwen, als u onderweg met
pech stil komt te staan.
Activeer ook de alarmlichten.
Opbergmogelijkheid
De gevarendriehoek zit in de ruimte aan de bin-
nenkant van de achterklep.
Gevarendriehoek opzetten
Open de klep door eerst de knop een kwart-
slag te draaien en vervolgens de klep uit zijn
bevestigingen aan de boven- en onderkant
te trekken.
Druk de borging waarmee de gevarendrie-
hoek vastzit licht naar rechts en verwijder de
houder.
Haal de gevarendriehoek uit de houder, klap
de gevarendriehoek uit en zet de uiteinden in
elkaar.
Klap de steunpoten van de gevarendriehoek
uit.
Volg de geldende bepalingen voor het gebruik
van een gevarendriehoek. Zet de gevarendrie-
hoek op een passend punt achter de auto op om
achteropkomend verkeer tijdig te waarschuwen.
Zorg er na gebruik voor dat de gevarendriehoek
en de houder goed vastzitten in hun opberg-
ruimte en dat de klep helemaal dichtstaat.
WIELEN EN BANDEN
* Optie/accessoire.
543
Gerelateerde informatie
Gereedschapsset (p. 541)
Alarmlichten (p. 154)
Krik*
Gebruik de krik om de auto op te heffen om bij-
voorbeeld een wiel te verwisselen.
Gebruik alleen de originele krik bij vervangen
door het reservewiel of bij wisselen tussen
zomer- en winterbanden. Houd de schroef van de
krik altijd goed ingevet.
BELANGRIJK
Bewaar gereedschap en krik* op de daarvoor
bestemde plaats in de bagageruimte wanneer
u ze niet nodig hebt.
De krik past alleen als deze tot in de juiste stand
omlaaggedraaid wordt.
N.B.
De normale krik van de auto is alleen
bestemd voor sporadisch en kortstondig
gebruik zoals bij het verwisselen van een
lekke band, monteren van winterbanden/
zomerbanden e.d. Hef de auto alleen met een
krik die voor het desbetreffende model
bestemd is. Als de auto vaker moet worden
opgekrikt of voor langere tijd zoals bij het
onderling roteren van de banden wordt het
gebruik van een garagekrik geadviseerd. Volg
in dat geval de gebruiksaanwijzing van de
desbetreffende krik.
Geldt voor auto's met niveauregeling*
Bij een auto met luchtvering moet u de luchtve-
ring uitschakelen, voordat u de auto met de krik
opneemt.
Schakel de luchtvering uit via het middendisplay:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Ophanging .
3.
Kies
Niveauregeling uitschakelen.
Gerelateerde informatie
Gereedschapsset (p. 541)
Auto opnemen (p. 555)
WIELEN EN BANDEN
544
EHBO-set
De EHBO-set bevat materiaal voor het verlenen
van eerste hulp.
Bewaar de EHBO-set in de ruimte rechts in de
bagageruimte.
Gerelateerde informatie
Gereedschapsset (p. 541)
Maataanduiding voor wielen
Wiel- en velgmaten worden aangeduid zoals in
de onderstaande tabel.
Alle wielen hebben een bepaalde maataandui-
ding, bijvoorbeeld: 8Jx18x42,5.
8 Velgbreedte in inch
J Profiel velgrand
18 Velgdiameter van de band
42,5 Bolling in mm (afstand tussen de verti-
cale aslijn door het wiel en het contact-
vlak met de naaf)
De typegoedkeuring van de auto geldt in combi-
natie met bepaalde wielen en banden.
Gerelateerde informatie
Banden (p. 522)
Maataanduiding voor banden (p. 544)
Goedgekeurde wiel- en bandenmaten
(p. 611)
Maataanduiding voor banden
Aanduidingen voor de afmetingen, lastindex en
snelheidsklasse van de banden.
De typegoedkeuring van de auto geldt in combi-
natie met bepaalde wielen en banden.
Maataanduiding
Alle banden hebben een bepaalde maataandui-
ding, bijvoorbeeld: 235/60 R18 103 H.
235 Breedte van de band (mm)
60 Verhouding tussen de hoogte en
breedte van de band (%)
R Aanduiding voor radiaalbanden
18 Velgdiameter van de band
103 Aanduiding van het draagvermogen van
de band, lastindex (LI)
H Aanduiding van de snelheidslimiet van
de band, snelheidsklasse (SS). (In het
gegeven geval 210 km/h (130 mph).)
Lastindex
Iedere band heeft een bepaald draagvermogen,
wat wordt aangeduid met de lastindex (LI). Het
gewicht van de auto bepaalt het draagvermogen
van de banden. De toelaatbare minimumindex
staat in de lastindextabel.
WIELEN EN BANDEN
545
Snelheidsklasse
Elke band is berekend op een bepaalde maxi-
mumsnelheid. De snelheidsklasse, SS (Speed
Symbol), van de banden moet minimaal overeen-
komen met de topsnelheid van de auto. In onder-
staande tabel staat welke toelaatbare maximum-
snelheid voor de verschillende snelheidsklassen
(SS) geldt. De enige uitzondering hierop vormen
winterbanden
3
, waarvoor een lagere snelheids-
klasse gebruikt mag worden. Bij gebruik van der-
gelijke banden mag u niet sneller rijden dan de
maximumsnelheid die voor het gebruikte banden-
type geldt (voor klasse Q geldt bijvoorbeeld een
maximumsnelheid van 160 km/h (100 mph).) De
gesteldheid van het wegdek is bepalend voor de
maximumsnelheid en niet de snelheidsklasse op
de banden.
N.B.
In de tabel staat de maximaal toegestane
snelheid.
Q 160 km/h (100 mph) (alleen voor winter-
banden)
T 190 km/h (118 mph)
H 210 km/h (130 mph)
V 240 km/h (149 mph)
W 270 km/h (168 mph)
Y 300 km/h (186 mph)
WAARSCHUWING
De minimaal toelaatbare lastindex (LI) en de
snelheidsklasse (SS) van de banden op auto's
met de verschillende motorvarianten vindt u in
de tabel "Lastindex en snelheidsklasse". Bij
gebruik van banden met een te lage lastindex
of snelheidsklasse kunnen de banden over-
verhit en beschadigd raken.
Gerelateerde informatie
Banden (p. 522)
Maataanduiding voor wielen (p. 544)
Goedgekeurde wiel- en bandenmaten
(p. 611)
Goedgekeurde bandenspanningswaarden
(p. 613)
Lastindex en snelheidsklasse (p. 612)
3
Onder winterbanden worden zowel banden met als zonder "spikes" verstaan.
ONDERHOUD EN SERVICE
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
548
Serviceprogramma van Volvo
Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid en
betrouwbaarheid van de auto op een hoog peil
te houden, dient u de voorschriften van het Ser-
viceprogramma van Volvo op te volgen zoals die
omschreven staan in het Service- en garantie-
boekje van Volvo.
Volvo adviseert u om service- en onderhouds-
werkzaamheden over te laten aan een erkende
Volvo-werkplaats. Volvo-werkplaatsen beschikken
over het personeel, het speciale gereedschap en
de servicehandboeken waardoor zij u een zo
hoog mogelijke servicekwaliteit kunnen garande-
ren.
BELANGRIJK
Om de garantie van Volvo te laten gelden,
moet u het Service- en garantieboekje con-
troleren en volgen.
Service en reparatie
Voer regelmatig onderhoud uit aan de auto. Houd
de door Volvo geadviseerde onderhoudsinterval-
len aan.
Laat eventuele controles en reparaties over aan
een erkende werkplaats.
WAARSCHUWING
Deze auto niet zélf repareren. Losgeraakte
stroomkabels en/of onderdelen mogen alleen
worden aangesloten door een erkende werk-
plaats – geadviseerd wordt een erkende
Volvo-werkplaats.
Laadkabel met regeleenheid
BELANGRIJK
Probeer de regeleenheid niet te modificeren.
Gerelateerde informatie
Onderhoud aan klimaatregeling (p. 563)
Afspraak maken voor servicebeurt en repara-
tie (p. 549)
Autostatus
De algehele status van de auto kan worden
weergegeven op het middendisplay, terwijl ook
afspraken voor service kunnen worden gemaakt.
De app Auto status start u
vanaf het appscherm op het
middendisplay. De app heeft
drie tabs:
Berichten - opgeslagen statusmeldingen
Status - controleren van bandenspanning en
motoroliepeil
Afspraken - afspraken maken voor service-
beurten en reparatie.
Gerelateerde informatie
Meldingen opgeslagen vanuit het bestuur-
ders- en middendisplay hanteren (p. 120)
Controleer de bandenspanning met het ban-
denspanningscontrolesysteem*. (p. 527)
Motorolie controleren en bijvullen (p. 560)
Afspraak maken voor servicebeurt en repara-
tie (p. 549)
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
* Optie/accessoire.
549
Afspraak maken voor servicebeurt
en reparatie
1
Informatie over geplande afspraken voor service
en reparatie bekijken vanuit een Connected Car.
De informatie wordt verwerkt in de app
Auto
status, die u opent vanaf het appscherm op het
middendisplay.
Deze dienst vormt voor bepaalde markten een
handige manier om rechtstreeks vanuit de auto
een afspraak voor service of reparatie te maken.
De autogegevens worden doorgestuurd naar uw
dealer ter voorbereiding op het werkplaatsbe-
zoek. U krijgt van de dealer dan een boekings-
voorstel. Op bepaalde markten herinnert het sys-
teem u tijdig aan geplande afspraken en het navi-
gatiesysteem
2
kan bovendien in routebegeleiding
naar de werkplaats voorzien. U kunt in de auto
ook beschikken over informatie over uw dealer.
Ook kunt u op elk gewenst moment contact
opnemen met uw werkplaats.
Voordat de dienst te gebruiken is
Volvo ID
Maak een Volvo ID aan, zie het artikel "Volvo
ID".
Registreer de Volvo ID voor de auto, zie het
artikel "Volvo ID". Als er al een Volvo ID is,
gebruikt u hetzelfde e-mailadres als bij het
aanmaken van het Volvo ID.
Ander contactadres
Als u een ander e-mailadres wilt opgeven, kunt u
dit doen door contact op te nemen met een
Volvo-dealer.
Volvo-dealer kiezen
Kies de Volvo-dealer waar u contact mee wilt
opnemen voor service en reparaties door naar
www.volvocars.com te gaan en daar verder te
navigeren naar My Volvo.
Voorwaarden voor het maken van afspraken
vanuit de auto
Om afspraakinformatie te kunnen uitwisselen
vanuit de auto moet de auto een internetverbin-
ding hebben, zie het artikel "Connected Car".
Dienst gebruiken
Wanneer het tijd is voor service en in sommige
gevallen ook wanneer de auto aan reparatie toe
is, verschijnt een melding op het bestuurdersdis-
play en op het middendisplay. Het tijdstip voor
service wordt bepaald door de verstreken tijd, het
aantal uren dat de motor gedraaid heeft of het
aantal gereden kilometers sinds de laatste servi-
cebeurt.
U kunt een werkplaatsbezoek ook later inplannen
via de webportal My Volvo. Om te zorgen dat uw
dealer de laatste informatie over uw auto krijgt,
kunt u de autogegevens doorsturen. Zie het arti-
kel "Autogegevens sturen" hieronder.
Connected Service Booking
Vul een boekingsaanvraag in, wanneer u dat wilt
of wanneer op het bestuurdersdisplay en boven
op het middendisplay de melding verschijnt dat
service of reparatie vereist is.
1
Geldt voor bepaalde markten.
2
Geldt voor Sensus Navigation*.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
550
Boekingsaanvraag invullen en versturen
1.
Open de app
Auto status vanuit het app-
scherm op het middendisplay.
2.
Druk op de knop
Afspraken.
3.
Druk op de knop
Afspraak aanvragen.
4.
Zorg ervoor dat u het juiste
Volvo-id invult.
5.
Zorg ervoor dat u de gewenste
Dealer invult.
6. Geef informatie voor de werkplaats aan in
het veld
Informatie voor de werkplaats,
bijvoorbeeld of er iets is dat u tijdens het
bezoek aan de werkplaats wilt laten doen of
andere belangrijke informatie voor uw werk-
plaats.
U kunt ook op de knop drukken en uw gege-
vens dicteren. De gedicteerde gegevens ver-
schijnen dan in het informatieveld van de
boekingsaanvraag.
7.
Druk op de knop
Afspraakverzoek
verzenden.
> U krijgt binnen enkele dagen een boe-
kingsvoorstel
3
. U krijgt dezelfde informatie
ook via e-mail toegezonden en de infor-
matie is ook te bekijken op My Volvo.
Als u de boekingsaanvraag hebt ver-
stuurd, verdwijnt voor bepaalde markten
de melding dat de auto service nodig
heeft van het bestuurdersdisplay.
8.
Druk op de knop
Verzoek annuleren als u
de aanvraag wilt annuleren.
De boekingsaanvraag bevat autogegevens wan-
neer deze via uw internetverbinding vanaf de auto
naar de werkplaats wordt verzonden. Met deze
informatie kan de werkplaats de aanvraag
gemakkelijker inplannen.
Voorstel voor afspraak accepteren
De auto haalt het boekingsvoorstel op via uw
internetverbinding wanneer het beschikbaar is.
Wanneer de auto een boekingsvoorstel heeft
ontvangen, verschijnt een melding boven aan het
middendisplay.
1. Druk op de melding.
2. Als het voorstel u schikt, drukt u op de knop
Accepteren. Zo niet, druk dan op knop
Nieuw voorstel of knop Afwijzen.
Bij acceptatie van een boekingsvoorstel wordt de
reactie via uw internetverbinding naar de werk-
plaats gestuurd.
3
Het tijdsbestek kan per markt verschillen.
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
551
Autogegevens sturen
U kunt op elk gewenst moment autogegevens
vanuit de auto verzenden, bijvoorbeeld als u
rechtstreeks via de webportal My Volvo een
afspraak bij de werkplaats maakt. Uw werkplaats
beschikt dan over betere uitgangsinformatie.
De autogegevens die verstuurd worden zijn de
laatst opgeslagen gegevens (de vorige keer dat
de auto was ingeschakeld).
1.
Open de app
Auto status vanuit het app-
scherm op het middendisplay.
2.
Druk op de knop
Afspraken.
3.
Druk op de knop
Autodata verzenden.
> Boven aan het middendisplay verschijnt
een melding dat er autogegevens worden
verzonden. U kunt de gegevensoverdracht
annuleren door op het kruisje in de activi-
teitsindicator te drukken.
De autogegevens worden verzonden via
uw internetverbinding.
Zie werkplaatsgegevens
1.
Open de app
Auto status vanuit het app-
scherm op het middendisplay.
2.
Druk op de knop
Afspraken.
3.
Druk op de knop
Werkplaatsinformatie.
> Er wordt een pop-upvenster geopend met
informatie over uw dealer.
4. Bel desgewenst uw dealer of druk op het
adres of de gps-coördinaten voor routebege-
leiding naar de werkplaats
2
.
Afspraakinformatie en autogegevens
Bij het maken van een afspraak voor een service-
beurt of het verzenden van autogegevens vanuit
uw auto worden boekingsinformatie en autoge-
gevens verzonden via uw internetverbinding. Aan
de hand van de autogegevens kan de werkplaats
zich beter voorbereiden op uw bezoek.
De autogegevens bestaan uit gegevens op de
volgende gebieden:
servicebehoefte
tijd sinds laatste servicebeurt
functiestatus
vloeistofpeilen
kilometerstand
identificatienummer van de auto (VIN
4
)
softwareversie van de auto
diagnosegegevens van de auto.
Gerelateerde informatie
Volvo ID (p. 24)
Connected Car* (p. 503)
Autostatus (p. 548)
2
Geldt voor Sensus Navigation*.
4
Vehicle Identification Number.
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
552
Externe updates
Meerdere systemen in de auto kunnen worden
bijgewerkt vanaf het middendisplay bij een Con-
nected Car.
De app Download Center
start u vanaf het appscherm op
het middendisplay. Met de app
kunt u:
systeemsoftware zoeken en bijwerken
kaartgegevens bijwerken voor Sensus
Navigation*
apps downloaden, bijwerken en verwijderen.
Gerelateerde informatie
Systeemupdates (p. 552)
Apps downloaden, bijwerken of verwijderen
(p. 509)
Systeemupdates
Systeemupdates hebben betrekking op die
delen van de auto die te maken hebben met de
internetverbinding en infotainment. Als er upda-
tes van systeemsoftwareproducten beschikbaar
zijn, zijn de updates allemaal tegelijk of één voor
één uit te voeren.
Systeemupdates zijn te hante-
ren via de app
Download
Center op het applicatie-
scherm van het middendisplay.
Bij een druk op de knop ver-
schijnt een downloadapplicatie
op het onderste deelscherm
van het homescherm. Als er sinds het laatste
gebruik van het infotainmentsysteem geen con-
trole op beschikbare updates is verricht, gaat de
controle alsnog van start. Er vindt geen controle
plaats tijdens het installeren van software. Een
pictogram op de knop
Systeem-updates van de
downloadapplicatie geeft aan hoeveel updates er
beschikbaar zijn. Bij een druk op de knop ver-
schijnt een lijst met de updates die u in de auto
kunt installeren. Ga voor meer informatie en ant-
woorden op veelgestelde vragen over de werking
en voor het downloaden van bepaalde systeem-
updates naar support.volvocars.com.
Om systeemupdates te kunnen verrichten moet
de auto een internetverbinding hebben, zie het
artikel "Connected Car".
Controleren op beschikbare software-updates is
geactiveerd bij aflevering vanuit de fabriek.
N.B.
Het downloaden van data kan van invloed zijn
op andere diensten die gebruik maken van
gegevensuitwisseling, zoals de internetradio.
Als u deze invloed op andere diensten als
hinderlijk ervaart, kunt u het downloaden
annuleren. Het is ook mogelijk om andere
diensten te annuleren of tijdelijk te onderbre-
ken.
N.B.
Een update kan worden onderbroken als u
het contact uitzet en de auto verlaat.
De update hoeft echter niet voltooid te zijn
voordat u de auto verlaat, omdat de update
wordt vervolgd als u de auto de volgende keer
gebruikt.
Alle systeemsoftwareproducten
bijwerken
Kies Alles installeren onder aan de lijst.
Als u geen lijst wenst te zien, kunt u ook Alles
installeren
kiezen bij de knop Systeem-
updates.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
* Optie/accessoire.
553
Afzonderlijk systeemsoftwareproduct
bijwerken
Kies Installeren voor het gewenste softwa-
reproduct.
Downloaden annuleren
Druk op het kruisje in de activiteitsindicator
die bij aanvang van het downloaden de knop
Installeren verving.
Let erop dat alleen de download te annuleren is,
zodat u een eventuele installatiefase niet meer
kunt annuleren zodra deze van start gegaan is.
Op de achtergrond controleren op
beschikbare software-updates
Deze functie kan via het middendisplay worden
gedeactiveerd:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Systeem Download Center.
3.
Deselecteer
Achtergrondcontroles op
software-updates.
Als er een update beschikbaar is, verschijnt de
melding
Nieuwe sofwareupdates
beschikbaar op de statusbalk van het midden-
display. Bij een druk op de melding verschijnt een
downloadapplicatie op het onderste deelscherm
van het homescherm. Na het opstarten van de
downloadapplicatie geeft een pictogram op de
knop
Systeem-updates aan hoeveel updates er
beschikbaar zijn.
Gerelateerde informatie
Connected Car* (p. 503)
Apps downloaden, bijwerken of verwijderen
(p. 509)
Externe updates (p. 552)
Gegevensoverdracht tussen auto en
werkplaats
5
De vereiste tijd voor een bezoek aan een Volvo-
werkplaats is te bekorten als storingsdiagnose-
gegevens worden overgedragen zodra de auto
stopt bij de werkplaats.
De overdracht verloopt het eenvoudigst als u de
optie
Automatisch verbinden zodra ik
aankom selecteert op het instellingsscherm van
het middendisplay.
Als de auto afremt, gaat de auto zodra de snel-
heid eenmaal laag genoeg is op zoek naar een
wifi-netwerk. Als de auto een erkend Volvo-net-
werk (bij een werkplaats) vindt, verschijnt er een
melding of verschijnt een pop-upvenster op het
middendisplay (geldt niet voor een handmatige
verbinding, zie het artikel "Handmatige verbinding
met werkplaats" hieronder).
||
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
554
Automatische verbinding met
werkplaats
N.B.
Om te voorkomen dat de bestuurder wordt
gestoord door ongewenste verzoeken om ver-
binding (bijvoorbeeld als de auto vaak wordt
geparkeerd in de buurt van een werkplaats
met een erkend Volvo-netwerk), wordt de
manier van verbinden omgezet in handmatig
verbinden als de bestuurder een verzoek om
verbinden in een tijdsbestek van 5 dagen 2
keer afwijst.
Zonder bevestiging van de bestuurder
Dit alternatief is de eenvoudigste manier om sto-
ringsdiagnosegegevens over te dragen. U hoeft
de verbinding met de auto niet te bevestigen.
Als de auto bij de werkplaats tot stilstand brengt
en afzet met de startknop, verschijnt er een mel-
ding boven aan het middendisplay. De auto wordt
automatisch verbonden zodra u het bestuurders-
portier opent, op voorwaarde dat u niet op knop
Annuleren van de melding drukt.
Met bevestiging van de bestuurder
Dit alternatief houdt in dat u de verbinding met
de auto moet bevestigen.
Als de auto bij de werkplaats tot stilstand brengt
en afzet met de startknop, wordt er een pop-
upvenster geopend boven aan het middendisplay.
Als u op de knop
Verbinden in het pop-upven-
ster tikt, zal de auto bij het openen van het
bestuurdersportier automatisch verbinding
maken. Als u niets doet of op knop Annuleer van
het pop-upvenster drukt, komt er geen verbinding
tot stand.
Handmatige verbinding met werkplaats
De onderhoudsmonteur zorgt ervoor dat handma-
tig verbinding gemaakt wordt.
Manier van verbinden wijzigen
De manier om de auto te verbinden is te wijzigen
op het instellingsscherm van het middendisplay.
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
Communicatie Volvo-
servicenetwerken
.
3.
Kies
Automatisch verbinden zodra ik
aankom, Eerst vragen voor verbinden of
Nooit verbinden en nooit vragen (hand-
matig verbinden).
Gerelateerde informatie
Connected Car* (p. 503)
Instellingsscherm (p. 180)
5
Deze functie zal geleidelijk worden ingevoerd, al naar gelang de servicewerkplaatsen hun dienstenaanbod uitbouwen.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
* Optie/accessoire.
555
Auto opnemen
Bij het opnemen van de auto is het belangrijk
dat u de krik of werkplaatskrik/garagekrik onder
de voorziene steunpunten in het onderstel van
de auto aanbrengt.
Voor auto's met niveauregeling* geldt dat als de
auto is uitgerust met luchtvering deze moet wor-
den uitgeschakeld voordat de auto opgenomen
wordt. Schakel deze functie uit via het middendis-
play:
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Ophanging .
3.
Kies
Niveauregeling uitschakelen.
N.B.
Volvo adviseert u alleen de krik te gebruiken
die bij de auto hoort. Volg bij gebruik van een
andere krik dan door Volvo geadviseerd de
aanwijzingen die bij deze krik werden gele-
verd.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
556
De driehoeken in de kunststof afdekking wijzen aan waar de kriksteunpunten/hefpunten (rood gemarkeerd) zitten.
Als u de auto opheft met een garagekrik, moet u
de krik onder een van de vier hefpunten plaatsen.
Let erop dat u de garagekrik dusdanig aanbrengt,
dat de auto er niet van af kan glijden. Let erop
dat de krikschotel is voorzien van een rubberen
bescherming, zodat de auto stilstaat en niet
beschadigt. Maak altijd gebruik van steunbokken
of vergelijkbare hulpmiddelen.
Gerelateerde informatie
Bij het verwisselen van wielen (p. 536)
Krik* (p. 543)
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
557
Motorkap openen en sluiten
De motorkap opent u met behulp van een hen-
del in het interieur en een hendel onder de kap.
Motorkap openen
Trek aan de hendel bij de pedalen om de kap
te openen vanuit de volledig gesloten positie.
Draai de hendel onder de kap linksom om de
kap los te maken uit de borghaak van de
motorkapvergrendeling en breng de kap
omhoog.
Waarschuwingen - motorkap niet gesloten
Als de kap los is gemaakt, gaan het
waarschuwingslampje en de grafische
voorstelling op het bestuurdersdisplay
branden in combinatie met een
geluidssignaal. Als de auto in beweging komt,
klinkt er meerdere keren een geluidssignaal.
Zie voor meer informatie over de grafische voor-
stelling artikel "Portier- en gordelwaarschuwing".
N.B.
Als het waarschuwingssymbool brandt of het
waarschuwingssymbool klinkt, ook al is de
kap goed dicht, ga dan naar een werkplaats -
geadviseerd wordt een erkende Volvo-werk-
plaats.
Motorkap sluiten
1. Druk de motorkap omlaag tot deze uit zich-
zelf verder zakt.
2. Als de motorkap tegen de motorkapvergren-
deling aan is gekomen, drukt u op de kap om
deze volledig te sluiten.
WAARSCHUWING
Beknellingsgevaar! Let op dat de sluitroute
onder de motorkap vrij is. Anders bestaat er
gevaar voor persoonlijk letsel.
WAARSCHUWING
Controleer of de motorkap bij sluiten goed
vergrendelt. De motorkap moet aan weerszij-
den hoorbaar ingrijpen.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
558
Motorkap volledig gesloten.
WAARSCHUWING
Rijd nooit met geopende motorkap!
Mocht u tijdens het rijden merken dat de
motorkap niet helemaal dicht is, stop dan
onmiddellijk en sluit de kap goed.
Gerelateerde informatie
Overzicht motorruimte (p. 558)
Portier- en gordelwaarschuwing (p. 68)
Overzicht motorruimte
Het overzicht laat een aantal servicespecifieke
componenten zien.
In de motorruimte zitten enkele componenten van
de elektrische aandrijving van de auto. Wees
voorzichtig bij werkzaamheden in deze ruimte en
raak alleen de onderdelen aan die bij normaal
onderhoud zijn inbegrepen.
WAARSCHUWING
Laat de hantering van oranje kabels over aan
bevoegd personeel.
WAARSCHUWING
Tal van auto-onderdelen werken op hoogvolt-
spanning wat gevaarlijk kan zijn bij onoordeel-
kundig werk.
Raak geen onderdelen aan, wanneer dat
niet uitdrukkelijk in de gebruikershandlei-
ding staat aangegeven.
Wees voorzichtig bij het controleren/
bijvullen van vloeistoffen in de motor-
ruimte.
Afhankelijk van model en motortype kan de motorruimte
er anders uitzien.
Expansiereservoir voor koelsysteem
Reservoir voor remvloeistof (aan bestuur-
derszijde)
Vulpijp voor sproeiervloeistof
6
Relais- en zekeringenhouder
Luchtfilter
Vulpijp voor motorolie
6
Vul regelmatig sproeiervloeistof bij, tijdens het tanken bijvoorbeeld.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
559
WAARSCHUWING
Vergeet niet dat de koelventilator (vóór in de
motorruimte, achter de radiateur) tot enige tijd
na het afzetten van de motor automatisch kan
aanslaan.
Laat de motorreiniging altijd uitvoeren door
een werkplaats – geadviseerd wordt een
erkende Volvo-werkplaats. Als de motor warm
is, bestaat er brandgevaar.
WAARSCHUWING
Het ontstekingssysteem werkt met een zeer
hoge en levensgevaarlijke spanning. Houd het
elektrische systeem van de auto altijd in con-
tactslotstand 0 bij werkzaamheden in de
motorruimte.
Raak bougies of bobine niet aan, wanneer het
elektrische systeem van de auto in contact-
slotstand II staat of wanneer de motor warm
is.
Gerelateerde informatie
Motorkap openen en sluiten (p. 557)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 567)
Koelvloeistof bijvullen (p. 561)
Zekeringen in motorruimte (p. 573)
Motorolie controleren en bijvullen (p. 560)
Contactslotstanden (p. 405)
Motorolie
Om de aanbevolen service-intervallen aan te
kunnen houden dient u een goedgekeurde
motoroliesoort te gebruiken.
Volvo adviseert:
BELANGRIJK
Om aan de vereisten voor de gespecificeerde
service-intervallen te voldoen worden alle
motoren in de fabriek gevuld met een speci-
aal aangepaste, synthetische motorolie. De
oliesoort werd met grote zorg geselecteerd
lettend op de levensduur van de motor, de
startgewilligheid, het brandstofverbruik en de
milieu-impact.
Om de aanbevolen service-intervallen aan te
kunnen houden dient u een goedgekeurde
motoroliesoort te gebruiken. Gebruik alleen
een oliesoort van de voorgeschreven kwaliteit
en dat zowel bij het bijvullen als bij het verver-
sen van olie. Een negatieve invloed op de
levensduur van de motor, de startgewilligheid,
het brandstofverbruik en de milieu-impact is
anders niet uitgesloten.
Indien u geen motorolie van de voorgeschre-
ven kwaliteit en viscositeit gebruikt, kunnen
aan de motor gerelateerde onderdelen
beschadigd raken. Volvo Cars wijst garantie-
aanspraken voor dit type schade af.
Volvo adviseert de olie in een erkende Volvo-
werkplaats te laten verversen.
Volvo hanteert uiteenlopende systemen om te
waarschuwen voor een laag/hoog oliepeil of een
lage oliedruk. Bij motorvarianten met een olie-
druksensor wordt gebruikt gemaakt van het
||
ONDERHOUD EN SERVICE
560
waarschuwingssymbool voor een lage oliedruk
op het bestuurdersdisplay. Bij varianten
met een olieniveausensor wordt u geïnformeerd
via een waarschuwingssymbool
op het
bestuurdersdisplay en met displayteksten.
Bepaalde varianten zijn voorzien van allebei.
Neem voor meer informatie contact op met een
erkende Volvo-werkplaats.
Houd voor het verversen van de motorolie en het
vervangen van het oliefilter de intervallen aan die
staan aangegeven in het Service- en garantie-
boekje.
Het is toegestaan een oliesoort te gebruiken met
een hogere kwaliteit dan aangegeven. Voor ritten
onder ongunstige omstandigheden adviseert
Volvo een olie van een hogere kwaliteit dan de
aangegeven.
Gerelateerde informatie
Motorolie controleren en bijvullen (p. 560)
Ongunstige rijomstandigheden voor motor-
olie (p. 604)
Specificaties van de motorolie (p. 603)
Motorolie controleren en bijvullen
Een elektronische oliepeilsensor detecteert het
oliepeil.
Vulpijp
7
.
In sommige gevallen moet olie worden bijgevuld
tussen de servicebeurten door.
Aanpassing van het motoroliepeil is niet nodig,
voordat er een displaytekst op het bestuurders-
display verschijnt.
WAARSCHUWING
Verschijnt dit symbool in combinatie
met de melding
Motoroliepeil
Service vereist, bezoek dan een
werkplaats – geadviseerd wordt een
erkende Volvo-werkplaats. Het oliepeil is
mogelijk te hoog.
BELANGRIJK
Verschijnt dit symbool in combina-
tie met een melding over een
gering oliepeil (bijvoorbeeld
Motoroliepeil laag 1 liter
bijvullen), vul dan niet meer bij dan aangege-
ven (bijvoorbeeld 1 liter).
WAARSCHUWING
Mors geen olie op de hete uitlaatspruitstuk-
ken, aangezien er dan brand kan ontstaat.
Oliepeil controleren
1.
Open de app
Auto status vanuit het app-
scherm op het middendisplay.
2.
Druk op de knop
Status om het oliepeil
weer te geven.
7
Bij een motor met elektronische oliepeilsensor ontbreekt de peilstok.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
561
Grafische weergave van het oliepeil op het middendis-
play.
Wanneer de motor afslaat, kunt u het middendis-
play gebruiken om het oliepeil te laten controle-
ren door de elektronische oliepeilsensor.
N.B.
Na het bijvullen of aftappen van olie duurt het
even voordat het systeem wijzigingen in het
oliepeil kan waarnemen. De auto moet
ca. 30 km hebben gereden en vervolgens 5
minuten op een vlakke ondergrond hebben
stilgestaan met de motor afgezet, voordat het
weergegeven oliepeil correct is.
N.B.
Als niet aan de gestelde voorwaarden voor
meting van het oliepeil is voldaan (verstreken
tijd na motoruitschakeling, hellingshoek van
de auto, buitentemperatuur e.d.), zal de mel-
ding
Geen waarde beschikbaar op het
middendisplay verschijnen. Dit betekent niet
dat een van de autosystemen een storing ver-
toont.
Gerelateerde informatie
Motorolie (p. 559)
Specificaties van de motorolie (p. 603)
Ongunstige rijomstandigheden voor motor-
olie (p. 604)
Contactslotstanden (p. 405)
Autostatus (p. 548)
Koelvloeistof bijvullen
De koelvloeistof koelt de verbrandingsmotor af
tot de juiste bedrijfstemperatuur. De warmte die
de motor overdraagt op de koelvloeistof is te
benutten voor verwarming van de passagiers-
ruimte.
Volg de aanwijzingen op de verpakking op. Vul
het reservoir nooit alleen met schoon water. Het
gevaar voor bevriezing neemt toe, zowel wanneer
de koelvloeistofconcentratie te laag is als wan-
neer deze te hoog is.
WAARSCHUWING
De koelvloeistof kan zeer heet zijn. Als er
moet worden bijgevuld terwijl de motor warm
is, moet u de dop voorzichtig van het expan-
sievat draaien zodat de overdruk verdwijnt.
Expansiereservoir voor koelsysteem.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
562
Verwijder de rubber strip door deze in de
richting van de motorruimte te duwen.
Neem het deksel in de kunststof afdekking
los door de borghaak opzij te buigen en het
deksel omhoog te klappen.
Draai de dop los en vul koelvloeistof bij. De
koelvloeistof moet tussen het MIN- en MAX-
streepje op het expansiereservoir staan.
Plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde
terug.
Als er een plasje koelvloeistof onder de auto ont-
staat, als er witte rook/damp uit de uitlaatpijp
komt of als u meer dan 2 liter koelvloeistof moet
bijvullen, bel dan een takelwagen om bij een
startpoging motorschade te voorkomen door een
lek in het koelsysteem.
BELANGRIJK
Hoge concentraties chloor, chloriden en
andere zoutverbindingen kunnen aanlei-
ding geven tot corrosie in het koelsys-
teem.
Gebruik altijd een koelvloeistof met roest-
werende eigenschappen volgens de aan-
bevelingen van Volvo.
Let erop dat het koelvloeistofmengsel
altijd voor 50 % uit water en voor 50 %
uit koelvloeistof bestaat.
Leng de koelvloeistof aan met leidingwa-
ter van goede kwaliteit. Gebruik bij twijfel
over de waterkwaliteit altijd een kant-en-
klare koelvloeistof volgens de aanbevelin-
gen van Volvo.
Wanneer u overstapt op een ander soort
koelvloeistof of een nieuw koelsysteem-
onderdeel hebt gemonteerd, dient u het
koelsysteem schoon te spoelen met lei-
dingwater van goede kwaliteit of met
kant-en-klare koelvloeistof.
De motor mag alleen draaien met een
goed gevuld koelsysteem. Als dat niet het
geval is, kunnen er hoge temperaturen
optreden met gevaar voor beschadiging
(barsten) van de cilinderkop.
Gerelateerde informatie
Specificaties van de koelvloeistof (p. 605)
ONDERHOUD EN SERVICE
563
Onderhoud aan klimaatregeling
Service en reparatie aan het aircosysteem
mogen uitsluitend door een erkende werkplaats
worden uitgevoerd.
Storingen opsporen en verhelpen
De airconditioning bevat een fluorescerend tra-
ceermiddel. Bij zoeken naar lekken moet ultravio-
let licht worden gebruikt.
Volvo adviseert u om contact op te nemen met
een erkende Volvo-werkplaats.
Auto's met koudemiddel R134a
WAARSCHUWING
In de installatie voor airconditioning zit koude-
middel R134a onder druk. Service en repara-
tie aan het systeem mogen uitsluitend door
een erkende werkplaats worden uitgevoerd.
Auto's met koudemiddel R1234yf
WAARSCHUWING
In de airco-installatie zit koudemiddel
R1234yf onder druk. Conform de SAE-norm
J2845 (“Technician Training for Safe Service
and Containment of Refrigerants Used in
Mobile A/C System”) mogen service en repa-
ratie aan het koudemiddelsysteem alleen wor-
den uitgevoerd door een daartoe bekwaam en
bevoegd technicus om de veiligheid van het
systeem te garanderen.
Gerelateerde informatie
Serviceprogramma van Volvo (p. 548)
Lampen vervangen
Laat vervanging van een led
8
-lamp over aan een
werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende
Volvo-werkplaats.
N.B.
Bij de externe verlichting zoals de koplampen
en achterlichten kan tijdelijk condens optre-
den aan de binnenkant van het lampglas. Dit
is een natuurlijk verschijnsel en alle externe
verlichting is erop gebouwd om dit zoveel
mogelijk te voorkomen. Condens verdwijnt
normaal uit het lamphuis, wanneer de lamp
enige tijd brandt.
Gerelateerde informatie
Lampspecificaties (p. 564)
Contactslotstanden (p. 405)
ONDERHOUD EN SERVICE
564
Lampspecificaties
De specificaties gelden voor de gloeilampen in
halogeenkoplampen. Neem contact op met een
werkplaats
9
, als een van de andere lampen
defect raakt.
Functie
W
A
Type
Dimlicht 55 H7
Groot licht 65 H9
Richtingaanwijzers voor-
zijde
24 PY24W
Dagrijlicht/stadslicht voor 21/5 W21/5W
A
Watt
Gerelateerde informatie
Lampen vervangen (p. 563)
Wisserbladen in servicestand
Om de wisserbladen van de voorruit te kunnen
vervangen en dergelijke moet u deze eerst in de
servicestand zetten.
Wisserbladen in servicestand.
De wisserbladen dienen in de servicestand te
staan om ze te kunnen vervangen, reinigen of
optillen (bijvoorbeeld om ijs van de voorruit te
krabben).
BELANGRIJK
Voordat de wisserbladen in de servicestand
worden gezet, moet u controleren of ze niet
vastgevroren zijn.
Servicestand activeren
Activering van de servicestand is mogelijk als de
auto stilstaat en de ruitenwissers niet zijn inge-
schakeld. De servicestand is op twee manieren te
activeren via het middendisplay:
Via het functiescherm
Druk op de knop
Servicestand ruitenwisser.
Het controlelampje in de knop
brandt als de servicestand
geactiveerd is. Bij activering
gaan de wissers recht omhoog
staan.
Via 'Instellingen'
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm.
2.
Druk op
My Car Ruitenwisser.
3.
Kies
Servicestand ruitenwisser.
> De wisserarmen bewegen omhoog en
gaan verticaal staan.
Servicestand deactiveren
De servicestand is op twee manieren te deactive-
ren via het middendisplay:
8
Lichtdiode (Light Emitting Diode)
9
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
565
Via het functiescherm
Druk op de knop
Servicestand ruitenwisser
op het middendisplay. Het con-
trolelampje in de knop dooft als
de servicestand gedeactiveerd
is.
Via 'Instellingen'
1.
Druk op
Instellingen op het hoofdscherm
van het middendisplay.
2.
Druk op My Car Ruitenwisser.
3.
Deselecteer
Servicestand ruitenwisser
om de servicestand te deactiveren.
De wisserarmen verlaten de servicestand ook in
de volgende gevallen:
U activeert de ruitenwissers van de voorruit.
U activeert de ruitensproeiers van de voorruit.
U activeert de regensensor.
U rijdt weg met de auto.
BELANGRIJK
Als de wisserarmen in de servicestand van de
voorruit af zijn gehaald, moet u ze tegen de
voorruit terugklappen alvorens de wissers, de
sproeiers of de regensensor te activeren of
alvorens weg te rijden. Dit om lakschade aan
de motorkap tegen te gaan.
Gerelateerde informatie
Wisserbladen vervangen (p. 565)
Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 567)
Overzicht van het middendisplay (p. 34)
Ruiten- en koplampsproeiers (p. 160)
Wisserbladen vervangen
De wisserbladen vegen neerslag van de voor- en
achterruit. In combinatie met sproeiervloeistof
reinigen ze de ruiten voor een goed zicht tijdens
het rijden. De wisserbladen van de ruitenwissers
van voor- en achterruit zijn te vervangen.
Wisserbladen voorruit vervangen
||
ONDERHOUD EN SERVICE
566
Klap de wisserarm omhoog als deze in de
servicestand staat. Druk op de knop die op
de wisserbladhouder zit en trek het wisser-
blad evenwijdig aan de wisserarm los.
Duw het nieuwe wisserblad zo ver naar bin-
nen dat u een klik hoort.
Controleer of het blad goed vastzit.
4. Klap de wisserarm terug op de voorruit.
De wisserbladen zijn niet allebei even lang.
N.B.
De wisserbladen hebben een verschillende
lengte. Het blad aan de bestuurderskant is
langer dan dat aan de passagierskant.
Wisserbladen achterruit vervangen
1. Klap de wisserarm uit.
2. Pak het wisserblad aan de binnenkant (bij de
pijl) beet.
3. Draai het wisserblad linksom om de aanslag
op de wisserarm als hefboom te gebruiken
zodat het wisserblad gemakkelijker loskomt.
4. Druk het nieuwe wisserblad vast, u moet een
klik horen. Controleer of het goed vastzit.
5. Klap de wisserarm terug.
BELANGRIJK
Controleer de bladen regelmatig. Verwaar-
loosd onderhoud verkort de levensduur van
de bladen.
ONDERHOUD EN SERVICE
567
Gerelateerde informatie
Wisserbladen in servicestand (p. 564)
Exterieur reinigen (p. 585)
Vulopening voor sproeiervloeistof
Om de koplampen en de voor- en achterruit
schoon te houden wordt sproeiervloeistof
gebruikt. Bij temperaturen onder het vriespunt
moet sproeiervloeistof met antivries worden
gebruikt.
Het sproeiervloeistofreservoir is bij te vullen via
de opening met de blauwe dop.
N.B.
Wanneer er nog zo’n 1 liter sproeiervloeistof
in het reservoir zit, verschijnt op het bestuur-
dersdisplay de melding
Sproeiervloeistof
Niveau laag, bijvullen samen met het sym-
bool
.
Voorgeschreven kwaliteit: Door Volvo aanbevo-
len sproeiervloeistof, met antivries bij koud weer
en onder het vriespunt.
BELANGRIJK
Gebruik originele sproeiervloeistof van Volvo
of een vergelijkbaar product met de aanbevo-
len pH-waarde tussen 6 en 8 (gebruiksklaar
mengsel, d.w.z. gelijke delen/1:1 bij neutraal
water).
BELANGRIJK
Gebruik bij temperaturen onder nul sproeier-
vloeistof met antivries, zodat de vloeistof niet
vastvriest in pomp, reservoir en slangen.
Hoeveelheid:
Auto's met koplampsproeiers: 5,5 liter.
Auto's zonder koplampsproeiers: 3,5 liter.
Gerelateerde informatie
Ruiten- en koplampsproeiers (p. 160)
Motorkap openen en sluiten (p. 557)
ONDERHOUD EN SERVICE
568
Startaccu
Het elektrische systeem is enkelpolig en
gebruikt het chassis en het motorblok als gelei-
ders.
De startaccu dient voor inschakeling van het
elektrische systeem en andere uitrusting in de
auto. Bij het starten van de verbrandingsmotor
wordt de hybride-accu gebruikt.
Laat de hulpaccu vervangen in een werkplaats
10
.
De startaccu is een AGM-accu van 12 V die spe-
ciaal ontwikkeld is met het oog op de CO2-verla-
gende systemen Start/Stop en regeneratief
laden en de werking van uiteenlopende autosys-
temen ondersteunt.
De rijomstandigheden, de rijstijl, het aantal start-
pogingen, de weersomstandigheden en derge-
lijke zijn van invloed op de levensduur en de wer-
king van de accu.
Koppel de startaccu nooit los, terwijl de
motor draait.
Controleer of de kabels van de startaccu op
de juiste manier zijn aangesloten en stevig
vastzitten.
WAARSCHUWING
De startaccu kan het zeer explosieve
knalgas produceren. Eén enkele vonk,
veroorzaakt door een onjuiste aansluiting
van een startkabel, kan volstaan om de
accu tot ontploffing te brengen.
De startaccu bevat tevens zwavelzuur dat
ernstige chemische brandwonden kan
veroorzaken.
Als u accuzuur in uw ogen krijgt of op uw
huid of kleren morst, moet u onmiddellijk
met grote hoeveelheden water spoelen.
Neem onmiddellijk contact op met een
arts, als u accuzuur in uw ogen krijgt.
Bij het aansluiten van een externe startaccu of
acculader worden de laadpunten van de accu in
de motorruimte gebruikt. De accupolen op de
startaccu van de auto in de bagageruimte mogen
niet worden gebruikt.
BELANGRIJK
Het is niet mogelijk om met stroom via de
laadpunten de accu van een andere auto op
te laden. Als u de laadpunten gebruikt om de
accu van een andere auto op te laden, kan
een zekering kapotgaan, waarna de laadpun-
ten niet meer werken.
Positief laadpunt
Negatief laadpunt
BELANGRIJK
Gebruik voor het opladen van de startaccu
alleen een moderne acculader met laadspan-
ningsregeling. Maak geen gebruik van even-
tuele snellading omdat de accu daarbij
beschadigd kan raken.
10
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
569
N.B.
Als zowel de startaccu als de hybride-accu
leeg zijn, moet u beide accu’s opladen. Het is
niet mogelijk om in een dergelijk geval alleen
de hybride-accu op te laden.
De hybride-accu kan alleen worden geladen,
als de startaccu een ladingstoestand boven
een bepaalde waarde heeft.
BELANGRIJK
Bij het negeren van het volgende valt na aan-
sluiting van een externe startaccu of accula-
der de energiebesparingsfunctie voor het
infotainmentsysteem mogelijk tijdelijk uit
en/of verschijnt er tijdelijk geen displaytekst
over de ladingstoestand van de startaccu op
het bestuurdersdisplay:
Gebruik de minpool van de startaccu in
de auto nooit voor aansluiting van een
externe startaccu of acculader – alleen
het negatieve laadpunt van de auto
mag als massapunt dienen.
N.B.
Als de startaccu vaak ontladen wordt, heeft
dat een negatief effect op zijn levensduur.
De levensduur van de startaccu hangt af van
meerdere factoren, waaronder de rijomstan-
digheden en het klimaat. De startcapaciteit
van de accu daalt in de loop van de tijd gelei-
delijk en daarom moet de accu worden opge-
laden als de auto langere tijd niet wordt
gebruikt of als er alleen korte ritten mee wor-
den gemaakt. Extreme kou beperkt de start-
capaciteit ook.
Om de startaccu in een goede conditie te
houden wordt geadviseerd om minimaal 15
minuten per week te rijden of de accu aan te
sluiten op een acculader met automatische
druppellading.
Een startaccu die constant volledig opgela-
den wordt gehouden, heeft een maximale
levensduur.
De startaccu zit in de bagageruimte.
In de volgende tabel staan de specificaties van
de startaccu.
Accu
H8 AGM
Spanning (V) 12
Koudestartvermogen
A
-
CCA
B
(A)
850
Afmetingen , l×b×h (mm) 353×175×190
Capaciteit (Ah) 95
A
Volgens EN-norm.
B
Cold Cranking Amperes.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
570
BELANGRIJK
Let op dat de spanband altijd goed strak zit.
Volvo adviseert om accu's altijd te laten vervan-
gen door een erkende Volvo-werkplaats.
BELANGRIJK
Bij het vervangen van een startaccu moet u
een accu van het type AGM
11
monteren.
BELANGRIJK
Bij vervanging van de startaccu moet u erop
letten dat u een accu met hetzelfde koude-
startvermogen en van hetzelfde type gebruikt
als de originele accu (zie de sticker op de
accu).
N.B.
De grootte van de startaccubehuizing dient
overeen te komen met de afmetingen van de
originele accu.
Gerelateerde informatie
Symbolen op de accu's (p. 570)
Starthulp met andere accu (p. 409)
Hybride-accu (p. 571)
Hybride-accu opladen (p. 454)
Symbolen op de accu's
Op de accu's zitten symbolen die informatie ver-
strekken en waarschuwen.
Draag een veiligheidsbril.
Zie voor meer informatie de
gebruikershandleiding die
bij de auto hoort.
Bewaar accu's buiten het
bereik van kinderen.
De accu bevat een bijtend
zuur.
11
Absorbed Glass Mat.
ONDERHOUD EN SERVICE
571
Vermijd vonken en open
vuur.
Explosiegevaar.
Bestemd voor inzameling.
N.B.
Een defecte startaccu moet op een milieu-
vriendelijke manier worden verwerkt - deze
bevat namelijk lood.
Gerelateerde informatie
Startaccu (p. 568)
Hybride-accu
Ten behoeve van de elektromotor is de auto
voorzien van een hybride-accu - een onder-
houdsvrije en oplaadbare accu van het lithiu-
mion-type.
N.B.
U kunt de auto niet starten bij een uitgeputte
hybride-accu.
N.B.
Als zowel de startaccu als de hybride-accu
leeg zijn, moet u beide accu’s opladen. Het is
niet mogelijk om in een dergelijk geval alleen
de hybride-accu op te laden.
De hybride-accu kan alleen worden geladen,
als de startaccu een ladingstoestand boven
een bepaalde waarde heeft.
WAARSCHUWING
Een hybride-accu mag alleen worden vervan-
gen door de werkplaats. Een erkende Volvo-
werkplaats wordt aanbevolen.
Koelvloeistof
Het koelsysteem van de hybride-accu is voorzien
van een apart expansiereservoir.
BELANGRIJK
Het bijvullen van een hybride-accu met koel-
vloeistof mag alleen worden uitgevoerd door
de werkplaats. Een erkende Volvo-werkplaats
wordt aanbevolen.
Gerelateerde informatie
Hybride-accu opladen (p. 454)
Startaccu (p. 568)
ONDERHOUD EN SERVICE
572
Zekeringen
Om te voorkomen dat de elektrische systemen
van de auto beschadigd raken door kortsluiting
of overbelasting, worden alle verschillende elek-
trische functies en onderdelen door enkele zeke-
ringen beschermd.
WAARSCHUWING
Laat de hantering van oranje kabels over aan
bevoegd personeel.
WAARSCHUWING
Tal van auto-onderdelen werken op hoogvolt-
spanning wat gevaarlijk kan zijn bij onoordeel-
kundig werk.
Raak geen onderdelen aan, wanneer dat niet
uitdrukkelijk in de gebruikershandleiding staat
aangegeven.
Als een van de elektrische onderdelen of functies
niet werkt, is het mogelijk dat de bijbehorende
zekering overbelast werd en daardoor gesmolten
is. Als dezelfde zekering herhaaldelijk doorbrandt,
betekent dit dat het bijbehorende onderdeel een
storing vertoont. Volvo adviseert u om dan voor
controle contact op te nemen met een erkende
Volvo-werkplaats.
Positie van relais- en
zekeringenhouders
Positie van de relais- en zekeringenhouders bij
auto's met het stuur links – bij auto's met het
stuur rechts zit de relais- en zekeringenhouder
onder het dashboardkastje aan de andere kant
van de auto.
Motorruimte
Onder dashboardkastje
Bagageruimte
Gerelateerde informatie
Zekering vervangen (p. 572)
Zekering vervangen
Om te voorkomen dat de elektrische systemen
van de auto beschadigd raken door kortsluiting
of overbelasting, worden alle verschillende elek-
trische functies en onderdelen door enkele zeke-
ringen beschermd.
Vervangen
1. Zoek in de zekeringentabel op waar de zeke-
ring zit.
2. Trek de zekering naar buiten en bekijk deze
van opzij om te kijken of het gebogen
draadje soms doorgebrand is.
3. Breng in dat geval een nieuwe zekering aan
met dezelfde kleur en hetzelfde amperage.
WAARSCHUWING
Gebruik nooit een vreemd voorwerp of een
zekering met meer ampère dan gespecifi-
ceerd om een zekering te vervangen. Dit kan
aanzienlijke schade aan het elektrische sys-
teem veroorzaken en mogelijk tot brand lei-
den.
Gerelateerde informatie
Zekeringen (p. 572)
Zekeringen in motorruimte (p. 573)
Zekeringen onder dashboardkastje
(p. 577)
Zekeringen in bagageruimte (p. 581)
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
573
Zekeringen in motorruimte
De zekeringen in de motorruimte beschermen
onder meer de motor- en remfuncties.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
574
Aan de binnenkant van het deksel zit een speci-
ale trekker waarmee u de zekeringen gemakkelij-
ker kunt verwijderen en aanbrengen.
In de relais- en zekeringhouder is tevens plaats
voor enkele reservezekeringen.
Posities
Aan de binnenkant van het deksel zit een sticker
met de positie van de verschillende zekeringen.
De zekeringen 1-13, 18-30, 35-37, 46-54
en 55-70 zijn van het type "Micro".
De zekeringen 14-17, 31-34, 38-45 en
71-78 zijn van het type "MCase" en moet u
laten vervangen in een werkplaats
12
.
Functie
A
A
Omvormer voor het regelen van
de voeding naar de elektromotor
van de achteras
5
- -
- -
Regeleenheid voor het inscha-
kelen/wijzigen van schakelstan-
den van de automatische ver-
snellingsbak
5
Functie
A
A
Regeleenheid voor de hoogvolt-
voeding van de koelvloeistofver-
warming van de verbrandings-
motor
5
Regeleenheid voor de aircondi-
tioning; laadeenheid; afsluitklep
voor de warmtewisselaar; afsluit-
klep voor de koelvloeistof van de
klimaatregeling
5
Regeleenheid voor de hybride-
accu; hoogvoltomvormer voor de
gecombineerde hoogvoltdy-
namo/startmotor met span-
ningsomvormer 500 V-12 V
5
- -
Omvormer voor het regelen van
de voeding naar de elektromotor
van de achteras
10
Regeleenheid voor de hybride-
accu; hoogvoltomvormer voor de
gecombineerde hoogvoltdy-
namo/startmotor met span-
ningsomvormer 500 V-12 V
10
Laadeenheid 5
Functie
A
A
Afsluitklep voor koelvloeistof
hybride-accu; koelvloeistofpomp
1 voor hybride-accu
10
Koelvloeistofpomp voor het
elektrisch aandrijfsysteem
10
Koelventilator voor hybridecom-
ponenten
25
- -
- -
- -
- -
- -
- -
- -
- -
USB-aansluiting in tunnelcon-
sole, voorin*
5
12V-aansluiting in tunnelcon-
sole, voorin
15
12
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
* Optie/accessoire.
575
Functie
A
A
12V-aansluiting in tunnelcon-
sole, in de voetenruimte voor de
tweede zitrij
B
12V-aansluiting in tunnelcon-
sole, tussen achterstoelen
C
;
UBS-aansluitingen, tussen ach-
terstoelen
C
15
12V-aansluiting in bagage-
ruimte*
USB-aansluitingen voor iPad-
houder
C
15
- -
Linker koplamp, bepaalde led
D
-
varianten
15
Rechter koplamp, bepaalde
led
D
-varianten
15
- -
Elektrische voorruitverwarming*
links
Shunt
Elektrische voorruitverwarming*
links
40
Koplampsproeiers*
25
Functie
A
A
Ruitenwissers 25
- -
Claxon 20
Sirene alarmsysteem*
5
Regeleenheid voor remsysteem
(kleppen, parkeerrem)
40
Ruitenwissers 30
Achterruitensproeier 25
Elektrische voorruitverwarming*
rechts
40
Standverwarming*
20
Regeleenheid voor remsysteem
(ABS-pomp)
40
- -
Elektrische voorruitverwarming*
rechts
Shunt
Voeding bij ingeschakeld con-
tact: Motorregeleenheid; trans-
missiecomponenten; elektrische
stuurbekrachtiging; centrale
elektronicamodule
5
Functie
A
A
Motorgeluid exterieur (bepaalde
markten)
5
Rechter koplamp 7,5
Rechter koplamp, bepaalde
led
D
-varianten
15
- -
- -
- -
Airbags 5
Linker koplamp 7,5
Linker koplamp, bepaalde led
D
-
varianten
15
Gaspedaalsensor 5
Regeleenheid transmissie;
regeleenheid voor keuzehendel
15
Motorregeleenheid 5
- -
- -
- -
||
ONDERHOUD EN SERVICE
576
Functie
A
A
- -
Motorregeleenheid; actuator;
gasklepeenheid; klep voor de
turbocompressor
20
Magneetkleppen; klep; thermo-
staat voor motorkoelsysteem
10
Vacuümregelaars; klep 7,5
Regeleenheid spoilerafdekking;
regeleenheid radiateurafdekking
5
- -
Lambdasonde, voor; lambda-
sonde, achter
15
Magneetklep voor oliepomp;
magneetkoppeling A/C; middel-
ste lambdasonde
15
- -
Motorregeleenheid 20
Bobines; bougies 15
- -
- -
Functie
A
A
Regeleenheid voor transmissie-
oliepomp
30
Regeleenheid voor vacuümpomp 40
Actuator voor transmissie 25
- -
- -
- -
A
Ampère
B
Uitgezonderd Excellence
C
Excellence
D
Lichtdiode (Light Emitting Diode)
Gerelateerde informatie
Zekering vervangen (p. 572)
Zekeringen onder dashboardkastje
(p. 577)
Zekeringen in bagageruimte (p. 581)
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
577
Zekeringen onder dashboardkastje
De zekeringen onder het dashboardkastje
beschermen onder meer 230 V-aansluitingen,
displays en portiermodules.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
578
Aan de binnenkant van het deksel zit een speci-
ale trekker waarmee u de zekeringen gemakkelij-
ker kunt verwijderen en aanbrengen.
In de relais- en zekeringenhouder in de
motorruimte is tevens plaats voor enkele reser-
vezekeringen.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
* Optie/accessoire.
579
Posities
De zekeringen 1, 3-21, 23-36, 39-53 en
55-59 zijn van het type "Micro".
De zekeringen 2, 22, 37-38 en 54 zijn van
het type "MCase" en moet u laten vervangen
in een werkplaats
13
.
Functie
A
A
- -
- -
- -
Bewegingsmelder*
5
Mediaspeler 5
Bestuurdersdisplay 5
Knoppenset op middenconsole 5
Zonnesensor 5
- -
- -
Stuurwieleenheid 5
Module voor startknop en voor
bediening, parkeerrem
5
Functie
A
A
Module voor elektrische stuurver-
warming*
15
- -
- -
- -
- -
Regeleenheid voor klimaatregeling 10
Stuurslot 7,5
Diagnoseaansluiting OBDII 10
Middendisplay 5
Ventilatormodule voor klimaatrege-
ling voorin
40
- -
Functie
A
A
Knopverlichting; interieurverlichting;
dimfunctie van achteruitkijkspie-
gel*; gecombineerde regen- en
lichtsensor*; knoppenset in tunnel-
console, in voetenruimte voor
tweede zitrij*
B
; elektrisch bedien-
bare voorstoelen*; bedieningspane-
len op achterportieren
Elektrisch bedienbare achterstoe-
len
C
; display voor comfortfuncties
achterstoelen
C
; modules voor
stoelcomfort (massagefunctie)
achterin
C
7,5
Regeleenheid voor rijhulpsystemen 5
Panoramadak met zonnescherm*
20
Head-updisplay*
5
Interieurverlichting 5
- -
Display op plafondconsole (gordel-
waarschuwing/indicatie voor pas-
sagiersairbag voorin)
5
- -
13
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
580
Functie
A
A
Vochtsensor 5
Portiermodule in portier rechtsach-
ter
20
Zekeringen in bagageruimte 10
Regeleenheid voor Connected Car;
regeleenheid voor telematica
5
Portiermodule in portier linksachter 20
Regeleenheid audio (versterker)
(bepaalde varianten)
40
Ventilatormodule voor klimaatrege-
ling achterin*
40
Module voor multibandantenne 5
Modules voor stoelcomfort (massa-
gefunctie) voorin*
5
- -
Achterruitwisser 15
Regeleenheid voor brandstofpomp 15
Relaisspoelen in relais- en zekerin-
genhouder motorruimte; relaisspoel
voor transmissie-oliepomp
5
- -
Functie
A
A
Verwarming voorstoel bestuurders-
zijde
15
Verwarming voorstoel passagiers-
zijde
15
Koelvloeistofpomp 10
- -
Portiermodule in portier linksvoor 20
Regeleenheid voor wielophanging
(actieve chassisregeling)*
20
- -
Regeleenheid Sensus 10
- -
- -
Portiermodule in portier rechtsvoor 20
Display voor comfortfuncties ach-
terstoelen
C
; diagnoseaansluiting
OBDII in tunnelconsole tussen
achterstoelen
C
; extra bewegings-
melder
C
5
C
Functie
A
A
Tv* (bepaalde markten)
5
Hoofdzekering voor zekeringen 53
en 58
15
A
Ampère
B
Uitgezonderd Excellence
C
Excellence
Gerelateerde informatie
Zekering vervangen (p. 572)
Zekeringen in motorruimte (p. 573)
Zekeringen in bagageruimte (p. 581)
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
* Optie/accessoire.
581
Zekeringen in bagageruimte
De zekeringen in de bagageruimte beschermen
onder meer elektrisch bedienbare stoelen*, air-
bags en gordelspanners.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
582
Het kastje zit onder het opbergvak aan de rechterzijde.
Aan de binnenkant van het deksel zit een speci-
ale trekker waarmee u de zekeringen gemakkelij-
ker kunt verwijderen en aanbrengen.
In de relais- en zekeringenhouder in de
motorruimte is tevens plaats voor enkele reser-
vezekeringen.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
* Optie/accessoire.
583
Posities
De zekeringen 13-17 en 21-36 zijn van het
type "Micro".
De zekeringen 1-12, 18-20 en 37 zijn van
het type "MCase" en moet u laten vervangen
in een werkplaats
14
.
Functie
A
A
Elektrische achterruitverwarming 30
Elektrisch bedienbare stoel links-
achter
B
20
B
Compressor voor luchtvering*
40
Elektrische verwarming rechtsach-
ter
30
230V-aansluiting in tunnelconsole,
tussen achterstoelen
B
30
B
Elektrische verwarming linksachter 30
Elektrisch bedienbare stoel
rechtsachter
B
20
B
- -
Elektrische achterklepbediening*
25
Elektrisch bedienbare passagiers-
stoel voor*
20
Functie
A
A
Regeleenheid trekhaak*
40
Module voor gordelspanners
rechts
40
Interne relaisspoelen 5
- -
Detectiemodule schopbeweging*
(om de elektrisch bedienbare ach-
terklep te openen)
5
- -
Module voor het omklappen van
de rugleuningen van de derde zit-
rij*
20
Regeleenheid trekhaak*
25
Elektrisch bedienbare bestuur-
dersstoel*
20
Module voor gordelspanners links 40
Parkeercamera*
5
- -
- -
Functie
A
A
Ioniserende luchtreiniger
B
5
B
Voeding bij ingeschakeld contact 10
Regeleenheid voor airbags en gor-
delspanners
5
Koelkast
B
; verwarmde/gekoelde
bekerhouder achterin
B
10
B
Stoelverwarming linksachter*
15
- -
Blind Spot Information (BLIS)*
5
- -
Modules voor gordelspanners 5
Actuator voor uitlaatgassen (ben-
zine, bepaalde motorvarianten)
5
- -
- -
Stoelverwarming rechtsachter*
15
- -
A
Ampère
B
Excellence
14
Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
584
Gerelateerde informatie
Zekering vervangen (p. 572)
Zekeringen onder dashboardkastje (p. 577)
Zekeringen in motorruimte (p. 573)
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
585
Exterieur reinigen
Was de auto zodra deze vuil geworden is. De
auto is dan gemakkelijker te reinigen, omdat het
vuil nog niet is aangekoekt. Zo beperkt u tevens
de kans op krassen en houdt u de auto langer
mooi. Zorg dat de auto op een spoelvloer met
olieafscheider staat. Gebruik autoshampoo.
Met de hand wassen
Verwijder vogelpoep zo spoedig mogelijk van
de lak. Vogelpoep bevat namelijk stoffen die
de lak aantasten en deze zeer snel doen ver-
kleuren. Gebruik bijvoorbeeld een zachte tis-
sue of een spons die u goed nat hebt
gemaakt. U wordt geadviseerd een dergelijke
verkleuring te laten herstellen door een
erkende Volvo-werkplaats.
Spoel het onderstel af.
Spoel de hele auto af totdat al het losse vuil
is verwijderd om het risico van waskrassen te
beperken. Spuit niet rechtstreeks in de rich-
ting van de sloten.
Gebruik zo nodig een koudontvetter voor
hardnekkig vuil. Let erop dat de oppervlakken
dan niet door de zon opgewarmd mogen zijn.
Was de auto met een spons, autoshampoo
en een ruime hoeveelheid lauw water.
Reinig de wisserbladen met een lauwe zeep-
oplossing of autoshampoo.
Droog de auto af met een schoon en zacht
stuk zeemleer of een trekker. Door water-
druppels niet in felle zon te laten opdrogen,
verkleint u het risico van watervlekken die
moeten worden weggepoetst.
WAARSCHUWING
Laat de motorreiniging altijd uitvoeren door
een werkplaats. Als de motor warm is, bestaat
er brandgevaar.
BELANGRIJK
Vuile koplampen werken slechter. Maak ze
regelmatig schoon, bijvoorbeeld als u tankt.
Gebruik geen bijtende reinigingsmiddelen,
maar water en een niet krassende spons.
N.B.
Bij de externe verlichting zoals de koplampen
en achterlichten kan tijdelijk condens optre-
den aan de binnenkant van het lampglas. Dit
is een natuurlijk verschijnsel en alle externe
verlichting is erop gebouwd om dit zoveel
mogelijk te voorkomen. Condens verdwijnt
normaal uit het lamphuis, wanneer de lamp
enige tijd brandt.
Automatische wasstraat
In een automatische wasstraat kunt u de auto
weliswaar snel en eenvoudig schoonmaken, maar
de borstels van de wasstraat kunnen niet overal
even goed bij. Voor het beste resultaat wordt
geadviseerd om de auto met de hand te wassen
of een bezoek aan de automatische wasstraat te
combineren met een handmatige wasbeurt.
N.B.
De eerste maanden mag de auto alleen met
de hand worden gewassen. De reden hiervoor
is dat de lak gevoeliger is als deze nieuw is.
BELANGRIJK
Deactiveer alvorens de auto een wasstraat in
te rijden de automatische rem bij stilstand
(Auto Hold) en de automatische activering
van de parkeerrem. Als u deze functies niet
deactiveert, zal het remsysteem bij stilstand
blokkeren zodat de auto niet kan rijden.
Voor automatische wasstraten waar de auto
wordt voortgetrokken geldt het volgende:
1. Rijd de automatische wasstraat binnen.
2. Deactiveer de automatische rem bij stilstand
(Auto Hold) met de schakelaar op de tunnel-
console.
3. Deactiveer de automatische activering van de
parkeerrem via het middendisplay.
4.
Zet de keuzehendel in de stand N.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
586
5. Zet de motor af door de startknop op de tun-
nelconsole naar STOP te draaien. Houd de
knop minstens 4 seconden in de stand
STOP vast.
> De auto is klaar voor de automatische
wasstraat.
BELANGRIJK
Het systeem schakelt automatisch naar stand
P als bovenstaande stappen niet in acht wor-
den genomen. In stand P zijn de wielen
geblokkeerd, wat ze niet moeten zijn bij was-
sen in een wasstraat.
Hogedrukreinigers
Let er bij gebruik van een hogedrukreiniger op
dat u cirkelende bewegingen maakt en de spuit-
kop op minstens 30 cm afstand van de auto
houdt. Spuit niet rechtstreeks in de richting van
de sloten.
Remmen testen
Trap zo nu en dan lichtjes op het rempedaal, als
u lange afstanden in de regen of sneeuwmodder
aflegt. Door de wrijving worden de remblokken
warm, zodat het vocht verdampt. Doe hetzelfde bij
zeer vochtig of koud weer.
WAARSCHUWING
Test de rem na het wassen altijd, ook de par-
keerrem, zodat vocht en corrosie de remvoe-
ring niet aantasten en de remmen verslechte-
ren.
Wisserbladen
Door teer-, stof- en zoutresten op de wisserbla-
den en insecten, ijs en dergelijke op de voorruit
gaan wisserbladen minder lang mee.
Zet de wisserbladen bij het reinigen in de servi-
cestand.
N.B.
Reinig de wisserbladen en voorruit regelmatig
met een lauw sopje of autoshampoo. Gebruik
geen sterke oplosmiddelen.
Kunststof en rubber sieronderdelen
exterieur
Voor het reinigen en verzorgen van gekleurde
kunststof onderdelen, rubber onderdelen en sier-
onderdelen zoals glimmende strips, wordt geadvi-
seerd het speciale reinigingsmiddel te gebruiken
dat bij de Volvo-werkplaats verkrijgbaar is. Volg
bij het gebruik van dit reinigingsmiddel de
gebruiksvoorschriften nauwkeurig op.
De sierlijsten rond de portierruiten, de dakrails
van de auto en de portierframes bij de ruiten* zijn
gemaakt van geanodiseerd aluminium, wat bete-
kent dat u de genoemde onderdelen alleen dient
te wassen met een reinigingsmiddel met een pH
tussen 3,5 en 11,5. Dit om verkleuring tegen te
gaan.
Onderdelen die moeten worden schoongemaakt met
een reinigingsmiddel met een pH tussen 3,5 en 11,5.
ONDERHOUD EN SERVICE
}}
587
BELANGRIJK
Waxen en polijsten van kunststof en rubber
onderdelen is niet toegestaan.
Bij gebruik van ontvettingsmiddel op kunst-
stof en rubber onderdelen mag u, als dat
nodig is, alleen licht wrijven. Gebruik een
zachte spons.
Bij het polijsten van glanzende strips kan de
glanzende oppervlaktelaag wegslijten of
beschadigd raken.
Gebruik geen poetsmiddelen met een schu-
rende werking.
BELANGRIJK
Was de auto bij voorkeur niet met reinigings-
middelen met een pH lager dan 3,5 of hoger
dan 11,5. Geanodiseerde onderdelen van alu-
minium zoals de dakrails en de sierlijsten rond
de zijruiten kunnen anders verkleuren.
Gebruik nooit metaalpolijstpasta op onderde-
len van geanodiseerd aluminium om verkleu-
ring en schade aan de finish tegen te gaan.
Velgen
Gebruik alleen de velgreinigingsmiddelen die
Volvo adviseert.
Sterke velgreinigingsmiddelen kunnen het opper-
vlak beschadigen en vlekken veroorzaken op ver-
chroomde lichtmetalen velgen.
Gerelateerde informatie
Poetsen en in de was zetten (p. 587)
Wisserbladen in servicestand (p. 564)
Automatische rem bij stilstand (p. 431)
Parkeerrem gebruiken (p. 428)
Schakelstanden van automatische versnel-
lingsbak (p. 411)
Poetsen en in de was zetten
Poets de auto en zet deze in de was, wanneer
de lak er dof uitziet of als u deze extra bescher-
ming wilt bieden. U hoeft een nieuwe auto pas
na een jaar te poetsen. In de was zetten kunt u
eerder doen. Zorg dat de auto bij het poetsen of
in de was zetten niet in direct zonlicht staat.
Was de auto en droog deze zorgvuldig af, voordat
u begint te poetsen of de was aanbrengt. Verwij-
der asfalt- en teervlekken met een teerverwijde-
raar of terpentine. U kunt hardnekkige vlekken
met een speciaal voor autolak bestemde, fijne
schuurpasta ("rubbing compound") verwijderen.
Poets de lak eerst op en behandel deze daarna
met was in vloeibare of vaste vorm. Volg de aan-
wijzingen op de verpakking nauwkeurig op. Veel
preparaten bevatten zowel poetsmiddel als was.
||
ONDERHOUD EN SERVICE
588
BELANGRIJK
Waxen en polijsten van kunststof en rubber
onderdelen is niet toegestaan.
Bij gebruik van ontvettingsmiddel op kunst-
stof en rubber onderdelen mag u, als dat
nodig is, alleen licht wrijven. Gebruik een
zachte spons.
Bij het polijsten van glanzende strips kan de
glanzende oppervlaktelaag wegslijten of
beschadigd raken.
Gebruik geen poetsmiddelen met een schu-
rende werking.
BELANGRIJK
Alleen lakbehandelingen uitvoeren die door
Volvo geadviseerd worden. Andere behande-
lingen zoals lakconservering, verzegeling,
bescherming, glansverzegeling e.d. kunnen
lakschade veroorzaken. Lakschade als gevolg
van dergelijke behandelingen valt niet onder
de Volvo-garantie.
Gerelateerde informatie
Exterieur reinigen (p. 585)
Lakschade (p. 590)
Roestwering
De auto heeft een efficiënte bescherming tegen
corrosie.
Voor de carrosserie bestaat de corrosiebescher-
ming uit moderne metallische, beschermende
lagen op de plaat, een hoogkwalitatief lakproces,
tegen corrosie beschermde en minimale plaat-
overlappingen, evenals afschermende kunststof
componenten, slijtagebescherming en aanvul-
lende roestwerende vloeistof op kwetsbare plaat-
sen. Deze combinatie garandeert dat de carros-
serie langdurig gevrijwaard blijft van corrosiepro-
blemen. In het chassis zijn de kwetsbare delen
van de wielophanging uitgevoerd in corrosiebe-
stendig aluminiummateriaal.
Controleren en onderhouden
De corrosiebescherming van de auto hoeft nor-
maal gesproken niet onderhouden te worden,
maar door de auto schoon te houden, verkleint u
de risico's op roestvorming nog verder. Sterk
alkalische of zure reinigingsvloeistoffen moeten
op glanzende sieronderdelen te allen tijde wor-
den vermeden. Repareer eventuele steenslag-
plekken zo snel mogelijk na constatering.
Gerelateerde informatie
Exterieur reinigen (p. 585)
Lakschade (p. 590)
Interieur reinigen
Gebruik alleen reinigingsmiddelen en autover-
zorgingsproducten die door Volvo geadviseerd
worden. Reinig het interieur regelmatig en
behandel vlekken meteen voor het beste resul-
taat. Het is belangrijk te stofzuigen voordat u een
reinigingsmiddel gebruikt.
BELANGRIJK
Sommige geverfde kledingstukken (zoals
spijkerbroeken en suède kleding) kunnen
afgeven en voor verkleuring van de bekle-
ding zorgen. In dat geval is het belangrijk
om de verkleurde delen van de bekleding
zo spoedig mogelijk te reinigen en te ver-
zorgen.
Gebruik nooit sterke oplosmiddelen zoals
sproeiervloeistof, wasbenzine of terpen-
tine voor het reinigen van het interieur,
omdat zowel de bekleding als de overige
interieuronderdelen daarbij beschadigd
kunnen raken.
Spuit reinigingsmiddelen nooit recht-
streeks op componenten met elektrische
knoppen of bedieningselementen. Maak
ze in plaats daarvan schoon met een
doek die u met het reinigingsmiddel
bevochtigd hebt.
Scherpe voorwerpen en klittenbandslui-
tingen kunnen de stoffen bekleding van
de auto beschadigen.
ONDERHOUD EN SERVICE
* Optie/accessoire.
589
Stoffen bekleding en plafondbekleding
Vermijd schrapen of wrijven bij een vlek om
schade aan de bekleding tegen te gaan. Gebruik
nooit sterke vlekkenmiddelen om verkleuring van
de bekleding tegen te gaan.
Leren bekleding*
De leren bekleding van Volvo is behandeld om de
bekleding in oorspronkelijke staat te bewaren.
Leren bekleding is een natuurproduct dat na ver-
loop van tijd een mooi patina krijgt. Voor het
behoud van de eigenschappen en kleur van het
leer is regelmatige reiniging en verzorging vereist.
Volvo biedt een universeel leerverzorgingspro-
duct, Volvo Leather Care Kit/Wipes, waarmee u
leren bekleding kunt reinigen en de bescher-
mende laag kunt herstellen, mits u de instructies
opvolgt.
Voor de beste resultaten adviseert Volvo de
beschermende crème een- à viermaal per jaar (zo
nodig vaker) op te brengen. U kunt de Volvo Lea-
ther Care Kit/Wipes kopen bij Volvo-dealers.
Leren stuurwiel
Leer moet kunnen ademen. Dek het leren stuur-
wiel nooit af met kunststof bescherming. Reini-
gen het leren stuurwiel bij voorkeur met Volvo
Leather Care Kit/Wipes.
Leren paneel*
Leer moet kunnen ademen. Dek het leer aan de
bovenkant van het dashboard of bij het portierpa-
neel nooit af. Voor het reinigen van leren panelen
adviseren wij Volvo Leather Care Kit/Wipes.
Interieuronderdelen van kunststof,
metaal en hout
Voor het reinigen van interieuronderdelen en -
panelen van kunststof worden met water bevoch-
tigde splitfiber- of microvezeldoeken geadviseerd,
die verkrijgbaar zijn bij een erkende Volvo-werk-
plaats.
Krab of wrijf nooit over een vlek. Gebruik nooit
sterke vlekkenmiddelen.
Veiligheidsgordels
Gebruik water en een synthetisch wasmiddel en
in het bijzonder het textielreinigingsmiddel dat bij
erkende Volvo-dealers verkrijgbaar is. Zorg dat de
gordel droog is, voordat deze weer wordt opge-
rold.
Inlegmatten en vloermat
Haal de inlegmatten uit de auto om de vloerbe-
kleding en de inlegmatten ieder apart schoon te
kunnen maken. Gebruik een stofzuiger om vuil en
stof te verwijderen. Elk van beide inlegmatten zit
met pennen vast.
Verwijder de inlegmat door de inlegmat bij elk
van beide pennen vast te pakken en recht
omhoog te tillen.
Breng de inlegmat aan door deze bij beide pen-
nen vast te drukken.
WAARSCHUWING
Gebruik voor alle zitplaatsen slechts één
inlegmat tegelijk en controleer alvorens weg
te rijden of de mat voor de bestuurdersstoel
goed in de bevestigingsklemmen op de vloer
vastzit om te voorkomen dat deze kan gaan
glijden en achter of onder de pedalen blijft
haken.
Voor vlekken op de vloermat wordt geadviseerd
het speciale reinigingsmiddel voor stoffen bekle-
ding te gebruiken nadat u hebt gestofzuigd. U
dient vloermatten te reinigen met de door de
Volvo-dealer geadviseerde producten.
Gerelateerde informatie
Middendisplay reinigen (p. 590)
ONDERHOUD EN SERVICE
590
Middendisplay reinigen
Vuil, vlekken en vettige vingerafdrukken kunnen
ertoe leiden dat het middendisplay minder goed
werkt en minder goed af te lezen is. Reinig het
scherm regelmatig met een microvezeldoek.
Homeknop voor middendisplay.
1. Schakel het middendisplay uit door lang op
de homeknop te drukken.
2. Neem het scherm af met de meegeleverde
microvezeldoek of gebruik een andere micro-
vezeldoek van vergelijkbare kwaliteit. Neem
het scherm in kleine cirkelende bewegingen
af met een schone en droge microvezeldoek.
U kunt de microvezeldoek zo nodig licht
bevochtigen met schoon water.
3. Activeer het display door kort op de home-
knop te drukken.
BELANGRIJK
De microvezeldoek moet bij het schoonma-
ken van het middendisplay vrij van zand en
vuil zijn.
BELANGRIJK
Breng alleen lichte druk aan op het scherm
bij het reinigen van het middendisplay. Bij te
hard drukken kan het scherm beschadigd
raken.
BELANGRIJK
Spuit geen vloeistoffen of bijtende chemica-
liën rechtstreeks op het middendisplay.
Gebruik geen ruitenreiniger, reinigingsmidde-
len, sprays, oplosmiddelen, alcoholen, ammo-
nia-oplossingen of schuren reinigingsmidde-
len.
Gebruikt nooit schurende poetsdoeken,
papieren handdoeken of zijdepapier omdat dit
aanleiding kan geven tot krassen op het mid-
dendisplay.
Gerelateerde informatie
Interieur reinigen (p. 588)
Overzicht van het middendisplay (p. 34)
Lakschade
De lak vormt een belangrijk onderdeel van de
roestwering van de auto en moet daarom regel-
matig worden gecontroleerd. De meest voorko-
mende soorten lakschade zijn bijvoorbeeld
steenslagplekken, krassen en plekjes op de
spatbordranden, portieren en bumpers.
Kleurcode
De sticker voor kleurcode zit op de portierstijl en
wordt bij het openen van het rechter achterportier
zichtbaar.
Kleurcode exterieur
Eventuele secundaire kleurcode exterieur
Het is belangrijk dat u de juiste kleur gebruikt.
Geringe lakschade herstellen
Om roestvorming te voorkomen moet u lak-
schade direct herstellen.
ONDERHOUD EN SERVICE
591
Eventueel benodigde materialen
Grondlak (primer)
15
- voor met kunststof
beklede bumpers en dergelijke zijn er spuit-
bussen met speciale hechtprimer verkrijg-
baar.
basislak en heldere lak – verkrijgbaar in
spuitbussen of als bijwerkpen/-stift
16
.
Afplaktape.
fijn schuurlinnen
15
.
Gerelateerde informatie
Lakschade herstellen (p. 591)
Typeaanduidingen (p. 594)
Roestwering (p. 588)
Lakschade herstellen
Bij reparatie van lakschade moet de auto schoon
en droog zijn en warmer zijn dan 15 °C.
1. Plak een stuk afplaktape over het bescha-
digde gebied heen. Trek de tape weer van de
lak af om eventuele lakresten te verwijderen.
Als de beschadiging tot op het metaal (plaat)
zit, moet een grondlak (primer) worden
gebruikt. Bij beschadiging van een kunststof
oppervlak moet voor een optimaal resultaat
een hechtprimer worden gebruikt - spuit wat
primer in de dop van de spuitbus en strijk
dun op.
2. Vóór het lakken kunt u zo nodig (bij ongelijk-
matige randen bijvoorbeeld) plaatselijk licht
schuren met zeer fijn schuurlinnen. Maak het
oppervlak goed schoon en laat drogen.
3. Roer de grondlak (primer) goed door en
breng deze met een fijn kwastje, een lucifer
of iets dergelijks aan. Werk als de grondlak
droog is af met basislak en heldere lak.
Krassen kunt u op de hierboven beschreven
manier herstellen, maar dek ter bescherming de
onbeschadigde lak rond de kras af.
Bijwerkpennen en spuitbussen zijn verkrijgbaar
bij de Volvo-dealer.
N.B.
Als de steenslag niet tot het metalen opper-
vlak (blanke plaat) is doorgedrongen en er
nog steeds een intacte laklaag aanwezig is,
moet u de basislak en heldere lak direct aan-
brengen nadat u het oppervlak hebt gerei-
nigd.
Gerelateerde informatie
Lakschade (p. 590)
Exterieur reinigen (p. 585)
15
Eventueel.
16
Volg de aanwijzingen die bij de verpakking van de bijwerkpen/-stift werden geleverd.
SPECIFICATIES
SPECIFICATIES
594
Typeaanduidingen
Typeaanduiding, chassisnummer en dergelijke
(autospecifieke informatie) staan aangegeven op
stickers in de auto.
Positie van stickers en plaatjes
De afbeelding is schematisch – afhankelijk van de markt en het model zijn afwijkingen mogelijk.
Wanneer u contact opneemt met uw erkende
Volvo-werkplaats of vervangende onderdelen of
accessoires wilt bestellen, kan het handig zijn om
de typeaanduiding, het chassisnummer en het
motornummer bij de hand te hebben.
SPECIFICATIES
}}
595
Sticker voor typeaanduiding, chassisnummer,
maximaal toelaatbaar gewicht, kleurcode voor
lakwerk en typegoedkeuringsnummer. De sticker
zit op de portierstijl en wordt bij het openen van
het rechter achterportier zichtbaar.
Sticker A/C-systeem voor auto's met het
koudemiddel R1234yf.
Sticker A/C-systeem voor auto's met het
koudemiddel R134a.
Sticker voor standverwarming.
Sticker voor motorcode en serienummer van
de motor.
Sticker voor motorolie.
||
SPECIFICATIES
596
Sticker voor typeaanduiding en serienummer
van de versnellingsbak.
Sticker voor het identificatienummer van de
auto – VIN (Vehicle Identification Number).
De typegoedkeuring van de auto bevat meer
informatie over de auto.
N.B.
De in de gebruikershandleiding afgebeelde
stickers hoeven niet per definitie overeen te
komen met de stickers die in of op uw auto
aanwezig zijn. De afbeeldingen zijn alleen
bedoeld om aan te geven hoe de stickers er
in grote lijnen uitzien en waar ze ongeveer zit-
ten. Op de stickers van de auto vindt u de
informatie die op uw auto van toepassing is.
Gerelateerde informatie
Specificaties van de airconditioning
(p. 606)
SPECIFICATIES
}}
597
Maten
In de tabel ziet u de maten van de auto wat de
lengte, hoogte en dergelijke betreft.
Maten mm
A Wielbasis 2984
B Lengte 4950
C Laadlengte, vloer, achterbank
neergeklapt
A
2040
1260
B
D Laadlengte, vloer
761/898
C
1220
D
554
E
Maten mm
E Hoogte 1776
F Laadhoogte 816
G
Spoorbreedte vooras
F
1673
G
1665
H
Spoorbreedte vooras
I
1676
G
1668
H
Maten mm
H
Spoorbreedte achteras
F
1675
G
1667
H
Spoorbreedte achteras
I
1679
G
1671
H
I Laadbreedte, vloer 1192
||
SPECIFICATIES
598
Maten mm
J Breedte
1923
J
1931
K
1958
L
K Breedte incl. buitenspiegels 2140
L Breedte incl. ingeklapte bui-
tenspiegels
2008
A
Geldt niet voor vierzitters.
B
Vanaf de tweede zitrij bij een zevenzitter.
C
Vierzitter.
D
Vijfzitter.
E
Zevenzitter.
F
Auto zonder luchtvering.
G
Geldt voor wielen van 20, 21 en 22 inch.
H
Geldt voor wielen van 19 inch.
I
Auto met luchtvering.
J
Carrosseriebreedte
K
Breedte voor auto met wielen van 19 inch.
L
Breedte voor auto met wielen van 20, 21 en 22 inch.
SPECIFICATIES
599
Gewichten
Het maximale totaalgewicht staat aangegeven
op een sticker in de auto.
Inbegrepen bij het rijklaar gewicht zijn het
gewicht van de bestuurder, dat van de brandstof-
tank die voor 90% gevuld is en dat van de reste-
rende oliën/vloeistoffen.
Het gewicht van de passagiers en de gemon-
teerde accessoires alsmede de kogeldruk (bij
gebruik van een aanhanger) zijn van invloed op
het laadvermogen en zijn niet inbegrepen bij het
rijklaar gewicht.
Toelaatbare maximumbelading = totaalgewicht –
rijklaar gewicht.
N.B.
Het gedocumenteerde rijklare gewicht geldt
voor een auto in de basisuitvoering, dus een
auto zonder extra uitrusting of opties. Dat
houdt in dat voor elke optie die wordt toege-
voegd, de laadcapaciteit van de auto afneemt
met het gewicht van de optie.
Voorbeelden van opties die de laadcapaciteit
verminderen zijn de onderdelen voor de ver-
schillende uitvoeringen (zoals Kinetic/
Momentum/Summum) en andere opties
zoals: trekhaak, lastdrager, dakbox, audiosys-
teem, verstralers, gps-navigatie, verwarming
op brandstof, veiligheidsrek, matten, bagage-
rolhoes, elektrisch bedienbare stoelen et
cetera.
De auto wegen is een betrouwbare methode
om na te gaan wat het rijklare gewicht van uw
auto is.
WAARSCHUWING
Het rijgedrag van de auto verandert door hoe
zwaar de auto beladen is en hoe de lading is
geplaatst.
De sticker zit op de portierstijl en wordt bij het openen
van het rechter achterportier zichtbaar.
Max. totaalgewicht
Max. treingewicht (auto + aanhanger)
Max. voorasdruk
Max. achterasdruk
Uitrustingsniveau
Max. belasting: Zie typegoedkeuring.
Max. dakbelasting: 100 kg.
Gerelateerde informatie
Typeaanduidingen (p. 594)
Trekgewicht en kogeldruk (p. 600)
SPECIFICATIES
600
Trekgewicht en kogeldruk
Het trekgewicht en de kogeldruk voor het rijden
met een aanhanger staan in de tabellen.
Max. gewicht geremde aanhanger
N.B.
Voor aanhangers/caravans zwaarder dan
1800 kg wordt een trillingsdemper op de
trekhaak geadviseerd.
Motor
Motorcode
A
Versnellingsbak Max. gewicht geremde aanhanger (kg) Max. kogeldruk (kg)
T8 Twin Engine B4204T35 Automaat 2400 140
T8 Twin Engine B4204T28 Automaat 2250 225
A
Motorcode, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor.
BELANGRIJK
Bij ritten met een aanhanger achter de auto
is het toegestaan het totale gewicht van de
auto (inclusief het trekgewicht) tot 100 kg te
overschrijden, op voorwaarde dat er maximaal
100 km/h (62 mph) wordt gereden. Neem
echter altijd de landelijke wetgeving in acht
ten aanzien van bijvoorbeeld de snelheid van
de combinatie van auto plus aanhanger.
Max. gewicht ongeremde aanhanger
Max. gewicht ongeremde aanhanger (kg) Max. kogeldruk (kg)
750 50
SPECIFICATIES
* Optie/accessoire.
601
Gerelateerde informatie
Typeaanduidingen (p. 594)
Gewichten (p. 599)
Rijden met aanhanger (p. 448)
Aanhangerstabilisering* (p. 451)
SPECIFICATIES
602
Motorspecificaties
De motorspecificaties (vermogen et cetera.) voor
de verschillende motoralternatieven staan in de
tabel.
De Twin Engine-variant wordt voor een deel aan-
gedreven door een benzinemotor en voor een
deel door een elektromotor (ERAD – Electric
Rear Axle Drive).
N.B.
Niet alle motoren zijn verkrijgbaar op alle
markten.
Motor
Motorcode
A
Vermogen
(kW bij omw/min)
Vermogen
(pk bij omw/min)
Koppel
(Nm bij omw/min)
Aantal cilinders
T8 Twin Engine B4204T35 235/5700 320/5700 400/2200–5400 4
T8 Twin Engine B4204T28 233/6000 318/6000 400/2200–5400 4
A
Motorcode, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor.
Elektromotor
Max. vermogen: 65 kW (87 pk).
Koppel: 240 Nm.
Gerelateerde informatie
Typeaanduidingen (p. 594)
Specificaties van de motorolie (p. 603)
Specificaties van de koelvloeistof (p. 605)
SPECIFICATIES
603
Specificaties van de motorolie
De motoroliekwaliteit en de te hanteren hoeveel-
heden voor de verschillende motoralternatieven
staan in de tabel.
Volvo adviseert:
Motor
Motorcode
A
Oliekwaliteit Hoeveelheid, incl. oliefilter
(liter)
T8 Twin Engine B4204T35 Castrol Edge Professional V 0W-20 of VCC RBS0-2AE 0W-20 ca. 5,9
T8 Twin Engine B4204T28 ca. 5,9
A
Motorcode, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor.
Gerelateerde informatie
Typeaanduidingen (p. 594)
Ongunstige rijomstandigheden voor motor-
olie (p. 604)
Motorolie controleren en bijvullen (p. 560)
Motorolie (p. 559)
SPECIFICATIES
604
Ongunstige rijomstandigheden voor
motorolie
In ongunstige rijomstandigheden kunnen de olie-
temperatuur en het olieverbruik abnormaal toe-
nemen. Hier volgen enkele voorbeelden van
ongunstige rijomstandigheden.
Controleer het oliepeil vaker bij lange ritten:
met een caravan of aanhanger achter de
auto
in bergachtig gebied
op hoge snelheden
bij temperaturen lager dan –30 °C of hoger
dan +40 °C.
Het bovenstaande geldt ook tijdens kortere ritten
bij lage temperaturen.
Kies een volsynthetische motorolie bij ongunstige
rijomstandigheden. Ze bieden de motor extra
bescherming.
Volvo adviseert:
BELANGRIJK
Om aan de vereisten voor de gespecificeerde
service-intervallen te voldoen worden alle
motoren in de fabriek gevuld met een speci-
aal aangepaste, synthetische motorolie. De
oliesoort werd met grote zorg geselecteerd
lettend op de levensduur van de motor, de
startgewilligheid, het brandstofverbruik en de
milieu-impact.
Om de aanbevolen service-intervallen aan te
kunnen houden dient u een goedgekeurde
motoroliesoort te gebruiken. Gebruik alleen
een oliesoort van de voorgeschreven kwaliteit
en dat zowel bij het bijvullen als bij het verver-
sen van olie. Een negatieve invloed op de
levensduur van de motor, de startgewilligheid,
het brandstofverbruik en de milieu-impact is
anders niet uitgesloten.
Indien u geen motorolie van de voorgeschre-
ven kwaliteit en viscositeit gebruikt, kunnen
aan de motor gerelateerde onderdelen
beschadigd raken. Volvo Cars wijst garantie-
aanspraken voor dit type schade af.
Volvo adviseert de olie in een erkende Volvo-
werkplaats te laten verversen.
Gerelateerde informatie
Specificaties van de motorolie (p. 603)
Motorolie (p. 559)
SPECIFICATIES
605
Specificaties van de koelvloeistof
Voorgeschreven kwaliteit: Door Volvo aanbe-
volen koelvloeistof aangelengd met 50 %
water
1
, zie verpakking.
Specificaties van de
versnellingsbakolie
De voorgeschreven transmissieolie voor de ver-
schillende versnellingsbakopties staat in de
tabel.
Automatische versnellingsbak
Voorgeschreven versnellingsbak-
olie:
AW1
N.B.
In normale rijomstandigheden hoeft de trans-
missie-olie niet te worden ververst.
Specificaties van de remvloeistof
Remvloeistof is de naam van het middel in een
hydraulisch remsysteem, dat wordt gebruikt om
druk over te brengen vanuit bijvoorbeeld een
rempedaal via een hoofdremcilinder naar een of
meerdere hulpcilinders die op hun beurt een
mechanische rem bedienen.
Voorgeschreven kwaliteit: Volvo Original
DOT 4 klasse 6 of een vergelijkbare kwaliteit.
N.B.
Geadviseerd wordt remvloeistof te laten ver-
versen of bijvullen door een erkende Volvo-
werkplaats.
1
De waterkwaliteit dient te voldoen aan de norm STD 1285,1.
SPECIFICATIES
606
Brandstoftank - inhoud
De inhoud van de brandstof voor de verschil-
lende motoralternatieven staan in de tabel.
Motor Hoeveelheid (liter)
Benzinemotor ca. 50
Gerelateerde informatie
Tankvulklep openen/sluiten en tanken
(p. 438)
Specificaties van de airconditioning
De klimaatregeling van de auto maakt, afhanke-
lijk van de markt, gebruik van het koudemiddel
R1234yf of R134a. Op een sticker aan de bin-
nenkant van de motorkap staat aangegeven,
welk koudemiddel er in de klimaatregeling van
de auto zit.
In de onderstaande tabellen ziet u welke kwaliteit
vloeistoffen en smeermiddelen er in het aircosys-
teem zitten en in welke hoeveelheden.
A/C-sticker
Sticker voor R134a
Sticker voor R1234yf
SPECIFICATIES
607
Toelichting symbolen R1234yf
Symbool Betekenis
Voorzichtigheid betrachten
Mobiele airco (MAC)
Type smeermiddel
Onderhoud aan de mobiele airco
(MAC) is voorbehouden aan een
bevoegd onderhoudsmonteur
Brandbaar koudemiddel
Koudemiddel
Auto's met koudemiddel R134a
Gewicht Voorgeschreven kwaliteit
775 g (1050 g
A
)
R134a
A
Betreft een auto met A/C op de derde zitrij.
WAARSCHUWING
In de installatie voor airconditioning zit koude-
middel R134a onder druk. Service en repara-
tie aan het systeem mogen uitsluitend worden
uitgevoerd door een erkende werkplaats.
Auto's met koudemiddel R1234yf
Gewicht Voorgeschreven kwaliteit
700 g (975 g
A
)
R1234yf
A
Betreft een auto met A/C op de derde zitrij.
WAARSCHUWING
In de airco-installatie zit koudemiddel
R1234yf onder druk. Conform de SAE-norm
J2845 (“Technician Training for Safe Service
and Containment of Refrigerants Used in
Mobile A/C System”) mogen service en repa-
ratie aan het koudemiddelsysteem alleen wor-
den uitgevoerd door een daartoe bekwaam en
bevoegd technicus om de veiligheid van het
systeem te garanderen.
Compressorolie
Hoeveelheid Voorgeschreven kwaliteit
120 ml PAG SP-A2
Verdamper
BELANGRIJK
Het is niet toegestaan de aircocondensor te
repareren of te vervangen door een gebruikte
condensor. De nieuwe condensor moet con-
form de SAE-norm J2842 zijn gekeurd en
gemerkt.
Gerelateerde informatie
Onderhoud aan klimaatregeling (p. 563)
Typeaanduidingen (p. 594)
SPECIFICATIES
608
Brandstofverbruik en CO2-uitstoot
Het brandstofverbruik voor een auto wordt
gemeten in liter per 100 km en de CO2-uitstoot
in gram CO2 per km.
Uitleg
gram CO
2
/km
liter/100 km
Combinatierit Automatische versnellingsbak
Gecertificeerde waarde voor ("theo-
retisch") mogelijke actieradius op
accu uitgedrukt in km. Beschouw
de waarde niet als de te verwach-
ten actieradius op de accu, omdat
de actieradius bij normaal rijden
moeilijk te halen is.
N.B.
Als de gegevens over brandstofverbruik en
emissie ontbreken, staan deze in het bijgele-
verde supplement.
SPECIFICATIES
}}
609
T8 Twin Engine (B4204T35) 49 2,1
43
A
A
Rijmodus PURE
N.B.
De capaciteit van de hybride accu neemt na
verloop van tijd en met het gebruik af, het-
geen kan resulteren in een verhoogd gebruik
van de verbrandingsmotor met verhoogd
brandstofverbruik en verminderde actieradius
bij elektrische aandrijving als gevolg.
De brandstofverbruiks- en emissiewaarden in de
bovenstaande tabel zijn gebaseerd op speciale
EU-rijcycli (zie onder), die gelden voor een auto
met rijklaar gewicht in standaarduitvoering zonder
extra uitrusting. Afhankelijk van de uitrusting
neemt het autogewicht toe. Dit alsook de mate
van belading van de auto zorgt voor een verho-
ging van het brandstofverbruik en de uitstoot van
kooldioxide en beperkt de actieradius op de accu.
Beschouw de gecertificeerde waarden voor de
auto niet als de te verwachten waarden. De
gecertificeerde waarden zijn referentiewaarden
die verkregen zijn tijdens speciale "EU-rijcycli"
(zie onder).
Er zijn meerdere oorzaken aan te geven voor een
verhoogd brandstofverbruik en een kleinere
actieradius op accu ten opzichte van de tabe-
lwaarden. Daarbij valt te denken aan factoren als:
Als de auto niet regelmatig wordt opgeladen
via het stroomnet.
Of de auto wordt uitgerust met extra acces-
soires die het gewicht van de auto verhogen.
Uw rijstijl.
De grotere rolweerstand als u kiest voor
andere wielen dan de standaardwielen op de
basisuitvoering van het model.
De grotere luchtweerstand bij hogere snel-
heden.
De brandstofkwaliteit, de weg- en verkeers-
omstandigheden, de weersgesteldheid en de
staat van de auto.
Een combinatie van de hier genoemde voorbeel-
den kan ook een aanzienlijk hoger verbruik ople-
veren.
Er zijn grote afwijkingen in het brandstofverbruik
mogelijk bij een vergelijking met de EU-rijcycli
(zie onder) die gehanteerd worden bij certifice-
ring van de auto en waarop de verbruikscijfers in
de tabel gebaseerd zijn. Raadpleeg voor meer
informatie de richtlijnen waar eerder aan gerefe-
reerd werd.
N.B.
Extreme weersomstandigheden, een aange-
koppelde aanhanger/caravan of ritten op
grote hoogte zijn, in combinatie met de
brandstofkwaliteit, factoren die het brandstof-
verbruik aanzienlijk kunnen doen toenemen.
||
SPECIFICATIES
610
EU-rijcycli
De officiële brandstofverbruikscijfers en actiera-
dius op accu zijn gebaseerd op twee gestandaar-
diseerde rijcycli in laboratoriummilieu ("EU-rijcy-
cli"), alles conform EU Regulation no 692/2008,
715/2007 (Euro 5 / Euro 6) alsmede UN ECE
Regulation no 101. Aangezien de rijcycli ook
worden gebruikt in het kader van de kwaliteits-
controle worden er hoge eisen gesteld aan de
herhaalbaarheid van de tests. Daarom worden de
tests zorgvuldig gecontroleerd en alleen uitge-
voerd voor de basisfuncties van de auto (bijvoor-
beeld met gedeactiveerde airconditioning, radio
et cetera). Als gevolg hiervan zijn de resultaten
van de officiële cijfers niet vanzelfsprekend repre-
sentatief voor wat klanten ervaren bij daadwerke-
lijk gebruik van de auto.
Deze richtlijnen bevatten informatie over de rijcy-
cli "Stadsverkeer" en "Snelwegrit":
Stadsverkeer - De meting begint met een
koude start van de motor. Het betreft hier
een gesimuleerde rit.
Snelwegrit - de auto moet optrekken en
afremmen bij snelheden van 0–120 km/h
(0–75 mph). Het betreft hier een gesimu-
leerde rit.
De officiële waarde voor combinatierit, die in de
tabel staat, is zoals wettelijk bepaald werd een
combinatie van de rijcycli "Stadsverkeer" en
"Snelwegrit".
Om de kooldioxide-emissie (CO
2
-uitstoot) tijdens
de twee rijcycli te berekenen worden de uitlaat-
gassen opgevangen. Deze worden vervolgens
geanalyseerd en leiden tot de gespecificeerde
waarde voor de CO
2
-uitstoot.
Gerelateerde informatie
Typeaanduidingen (p. 594)
Gewichten (p. 599)
Zuinig rijden (p. 442)
Actieradius op accu in steden (p. 443)
SPECIFICATIES
611
Goedgekeurde wiel- en
bandenmaten
In bepaalde landen staan niet alle goedgekeurde
maten aangegeven op de typegoedkeuring of
andere autopapieren. In de onderstaande tabel
staan alle goedgekeurde velg- en bandcombina-
ties.
= Goedgekeurd
Motor handb./
autom.
235/55 R 19
8x19x42,5
275/45 R 20
9x20x38,5
275/40 R 21
9x21x38,5
275/35 R 22
9x22x38,5
T8 Twin Engine (B4204T35) autom.
T8 Twin Engine (B4204T28) autom.
Gerelateerde informatie
Lastindex en snelheidsklasse (p. 612)
Typeaanduidingen (p. 594)
Maataanduiding voor banden (p. 544)
Maataanduiding voor wielen (p. 544)
SPECIFICATIES
612
Lastindex en snelheidsklasse
In de onderstaande tabel staan de minimaal toe-
laatbare lastindex (LI) en snelheidsklasse (SS).
Motor handb./
autom.
Minimaal toelaatbare lastindex (LI)
A
Minimaal toelaatbare snelheidsklasse (SS)
B
T8 Twin Engine (B4204T35) autom. 104 V
T8 Twin Engine (B4204T28) autom. 104 V
A
De lastindex van de band dient groter dan of minimaal gelijk te zijn aan de tabelwaarde.
B
De snelheidsklasse van de band dient groter dan of minimaal gelijk te zijn aan de tabelwaarde.
Gerelateerde informatie
Goedgekeurde wiel- en bandenmaten
(p. 611)
Goedgekeurde bandenspanningswaarden
(p. 613)
Typeaanduidingen (p. 594)
Maataanduiding voor banden (p. 544)
Maataanduiding voor wielen (p. 544)
SPECIFICATIES
613
Goedgekeurde
bandenspanningswaarden
De goedgekeurde bandenspanningen voor de
verschillende motoralternatieven staan in de
tabel.
N.B.
Alle motoren, banden of combinaties daarvan
zijn niet altijd beschikbaar op alle markten.
Motor Bandenmaat Snelheid
(km/h)
Belading, 1–3 inzittenden Max. belading
ECO-bandenspanning
A
Voor
(kPa)
B
Achter
(kPa)
Voor
(kPa)
Achter
(kPa)
Voor/achter
(kPa)
T8 Twin Engine (B4204T35)
T8 Twin Engine (B4204T28)
235/55 R19
275/45 R20
275/40 R21
275/35 R22
0 - 160
C
260 260 290 290 290
160+
D
280 280 310 310 -
A
Zuinig rijden.
B
In sommige landen wordt de bandenspanning ook wel in bar aangegeven in plaats van in pascal (1 bar = 100 kPa).
C
0 - 100 mph
D
100+ mph
Gerelateerde informatie
Typeaanduidingen (p. 594)
Bandenspanning controleren (p. 524)
Goedgekeurde wiel- en bandenmaten
(p. 611)
SPECIFICATIES
614
Specificaties van de hybride-accu
De hybride-accu (accu voor aandrijfmotor) wordt
gebruikt voor aandrijving van de elektromotor bij
ritten in de elektrische stand.
Soort: Lithiumion
Energiecapaciteit: 9,2 kWh.
Gerelateerde informatie
Hybride-accu opladen (p. 454)
ALFABETISCH REGISTER
615
1, 2, 3 ...
4WD 423
A
Aandrijflijn
Versnellingsbak 410
Aandrijving 416
Aanhanger 451
kabel 448
pendelbeweging 451
rijden met een aanhanger 448, 450
Aanrijding 62, 65, 70, 76
Aansteker 236
Aardlekschakelaar 461
ABS
antiblokkeerremsysteem 424
AC (Airconditioning) 199
ACC - Adaptieve cruisecontrol 309, 318
Accessoires en extra uitrusting 23
Accu
hybride 571
starten met hulpaccu 409
Achterbank 138
elektrische verwarming 213
hellingshoek ruggedeelte aanpassen 140
hoofdsteun 138
instappen/uitstappen 143
Klimaat 196, 198
langsverstelling 140
ruggedeelten omklappen 141, 144
Temperatuur 200
Ventilator 202
Achterkant hoger zetten 239
achterkant lager zetten 239
Achterklep
elektrisch bediend 268, 271
vergrendelen/ontgrendelen 262, 264
Achterportier
zonnescherm 164
Achterruit
elektrische verwarming 204
Sproeier 161
Wisser 161
Achteruitkijkspiegel 166
autodimfunctie 166
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
Kompas 167
Actieradius
bij elektrische aandrijving 608
Actieve parkeerhulp 394
bediening 395
Beperkingen 398
functie 394
Symbolen en meldingen 401
Adaptieve bochtverlichting 152
Adaptieve cruisecontrol 309, 318
functie 309
inhalen 317
Radarsensor 336
snelheid instellen 312, 313
stand-bystand 315
Storingzoeken 319
tijdelijk deactiveren 315
van cruisecontrolfunctie wisselen 320
volgtijd instellen 314
Afdalingsassistent 433
Afdalingsregeling (Hill Descent Control) 433
Afdekking
bagageruimte 241
Afdichtmiddel 530
Afsluitbare wielbouten 539
Afspraak maken voor servicebeurt en repa-
ratie 549
Afstandsbediening HomeLink
®
programmeerbaar 173
Airbag 70
Activeren/deactiveren 72
bestuurderszijde 70
passagierszijde 70, 72
ALFABETISCH REGISTER
ALFABETISCH REGISTER
616
Airconditioning 199
Airconditioning, vloeistof
hoeveelheid en kwaliteit 606
alarm 278
beperkt alarmniveau 278
deactiveren 280
Alarm
automatische herinschakeling 280
Alarmlichten 154
Alcoholslot 404
All Wheel Drive (vierwielaandrijving) 423
Android Auto 492
Antenne
positie 254
Antislipregeling 291
Antispin 291
Apple CarPlay 489, 490
Applicatiemanager 552
Applicaties
Instellingen 190
Approach-verlichting 158
Apps 472
downloaden, updaten en deïnstalleren 509
Asbak 236
Audio en media 472
Audio-instellingen 473, 503
Displaymelding 501
media 487
media spelen 481
Telefoon 502
Autoberging 453
Autofuncties
op middendisplay 48
Autogordel, zie Veiligheidsgordel 65
Automatische hervergrendeling 257
Automatische rem 431
na een aanrijding 427
Automatische schakelblokkering deactive-
ren 414
Automatische snelheidsbegrenzer 299
Automatische versnellingsbak 411
aanhanger 450
Automatische wasstraat 585
Automatisch geregeld klimaat 198
Automatisch groot licht 150
Auto met internetaansluiting
afspraak maken voor servicebeurt en
reparatie 549
Auto met internetverbinding 503
afspraak maken voor servicebeurt en
reparatie 549
auto verbinden 504
geen of een slechte verbinding 507
Automodem
auto aansluiten op internet 504
Instellingen 508
Auto opnemen 555
Autostatus 548
Bandenspanning 527
Autovakantie 436
Autoverzorging 585
Leren bekleding 589
AUX
contact voor aansluiting van media 486
AWD, vierwielaandrijving 423
B
Bagageafdekking 241
Bagagerek 246
Bagageruimte 238
bagagenet 244
bevestigingspunten 240
elektrische aansluiting 232
Verlichting 156
Banden 522
band afdichten 530
bandenspanningscontrole 525
ALFABETISCH REGISTER
617
demonteren 536
draairichting 523
maten 611
monteren 538
opbergen 522
profieldiepte 540
slijtage-indicator 524
spanning 524, 613
specificaties 611, 612, 613
Winterbanden 540
Bandenmaat 536, 544
Banden oppompen 535
Bandenspanningscontrole 525
Kalibreren 529
lage bandenspanning 528
Bandenspanningstabel 524
Batt. sleutel bijna leeg 273
Batterij
onderhoud 568
Start- 568
Symbolen op de accu 570
Waarschuwingssymbolen 570
Bedrijfsrem 424, 426
Beglazing 33
Behoud van klimaatcomfort 216
start/uitschakelen 222
Bekleding 588
Benzinekwaliteit 440
Bergen 453
Bestuurdersdisplay
applicatiemenu 115
hybridespecifieke informatie 103
Meldingen 117
Bestuurdersprestatie 179
Bestuurdersprofiel 185, 186, 187, 189
bewerken 186
importeren/exporteren vanuit/naar
USB 189
kiezen 186
Beveiliging tegen overbelasting, panorama-
dak 172
BLIS 360, 361, 362
Bluetooth
aansluiten 485
auto aansluiten op internet 504
Instellingen 503
Telefoon 496
Boordcomputer 176, 178, 179
Botsing, zie Aanrijding 62
Brandstof 439, 440
aanduiding 440
brandstofverbruik 608
Brandstofdampen 439
Brandstoftank
inhoud 606
Brandstof tanken 438
Buitenmaten 597
Buitenspiegels 164
autodimfunctie 165
elektrische verwarming 204
elektrisch inklapbaar 165
resetten 165
Buitentemperatuurmeter 109
C
Camerasensor 356
Cd-speler 485
Centrale vergrendeling 259
City Safety 349, 351, 352, 354, 355,
356, 358
Claxon 144
Clean Zone Interior Package 195
CO
2
-uitstoot 608
Collision Warning 349
Radarsensor 336
voetgangersdetectie 352
Compact reservewiel 540
compact reservewiel 540
ALFABETISCH REGISTER
618
Condens
Condens in koplamp 585
Condens in koplamp 585
Connected Car
systeemupdates 552
Contactslotstand 405
Controlesymbolen 105
Corner Traction Control 291
Cruisecontrol 302
snelheid instellen 302, 303
tijdelijk deactiveren 304
uitschakelen 305
CTA 362, 363, 364
CZIP (Clean Zone Interior Package) 195
D
DAB-radio 478
Dagrijlicht 148
Dagteller op nul stellen 178
Dagtellers 176
Dakbelasting, max. gewicht 599
Dashboardkastje 237
Data
opnemen 22
overdracht tussen auto en werkplaats 553
Diagnoseaansluiting 23
Digitale radio (DAB) 478
Dimlicht 149
Displaymeldingen 117
hanteren 119
opgeslagen 120
Display regeleenheid 459
Distance Alert 306, 307
Beperkingen 308
Doorwaaddiepte 434
Draairichting 523
Drive-E
Milieubeleid 26
Driver Alert Control 371
bediening 372
E
ECO-bandenspanning 524
Eerste hulp 544
EHBO-kit 544
Elektrisch bedienbare ruiten 162
resetten 163
Elektrisch bedienbare zijruiten resetten 163
Elektrisch bediend panoramadak 168
Elektrische aandrijfmotor
specificaties 602
Elektrische aansluiting 232
Elektrische achterklepbediening 268, 271
Elektrische parkeerrem 427
lage accuspanning 430
Elektrische stoelbediening 132, 134
Elektrische verwarming
Ruiten 204
Stoelen en achterbank 213
stuurwiel 215
Elektrisch inklapbare buitenspiegels 165
Elektrisch systeem 568
Elektronische startblokkering 276
Ethanolgehalte
max. 10 volumeprocent 440
Etiketten 594
Extra verwarming (Hulpverwarming) 227
F
Fietserdetectie 352
Flitskast 369
Follow Me Home-verlichting 158
Four-C 422
ALFABETISCH REGISTER
619
Foutmeldingen
Adaptieve cruisecontrol 321
zie Meldingen en symbolen 321, 335
Foutmeldingen BLIS 366
FSC, milieulabel 33
G
Gebruikershandleiding 19
milieulabel 33
op middendisplay 15, 16
Gebruikershandleiding in de mobiel 18
Gebruikersinformatie 14
Geïntegreerde stoelverhoger 92
inklappen 93
uitklappen 93
Gelaagd glas 33
Gereedschap 452, 541
Gevarendriehoek 542
Gewichten
rijklaar gewicht 599
Gladde wegen 437
Gladheid 437
Glazen
gelaagd/versterkt 33
gloeilampen, specificaties 564
Gordelspanners 65
Gordelwaarschuwing 68
Gracenote
®
483
Groot licht 150
H
HDC 433
Hefgereedschap 543
Hellingrem
Hill Start Assist (HSA) 430
Hill Start Assist 430
Hoge motortemperatuur 435
HomeLink
®
173
Hoofdsteun 138
Hoogteregeling 422
Houder voor boodschappentassen 241
Hulpverwarming 227
Hybride-accu 571
opladen 454
specificaties 614
I
IAQS (Interior Air Quality System) 195
IC (Inflatable Curtain) 75
In de was zetten 587
Inflatable Curtain 75
Informatiedisplay 100, 102
Infotainment (Audio en media) 472
Inklapbare trekhaak 445
Inparkeerhulp - PAP 394
Instellingen 180
Categorieën 182
Instellingenscherm 180
Resetten 184
Systeeminstellingen 183
Instellingen herstellen 190
Instrumenten, schakelaars en bedie-
ning 96, 97
Instrumentenoverzicht
auto met stuur links 96
auto met stuur rechts 97
Instrumentenpaneel 100
instellingen 102
IntelliSafe
rijhulp 29
Interieur 230
aansteker 236
ALFABETISCH REGISTER
620
asbak 236
elektrische aansluiting 232
tunnelconsole 231
Zonneklep 238
Interieurluchtfilter 194
Interieurverlichting 155
automatische functie 156
Interieurverwarming (Standverwarming) 226
Interior Air Quality System 195
Internet, zie Auto met internetverbinding 503
Intervalfunctie wisser 159
iPod
®
, aansluiting 486
iTPMS - Indirect Tyre Pressure Monitoring
System 525, 527, 528, 529
K
Kachel 225
hulpverwarming 227
Standverwarming 226
Katalysator
Bergen 453
Keuzehendelblokkering 414
Key tag 250
Kilometerstand 176
Elektrische aandrijving 443
Kinderslot 277
Kinderveiligheid 77
Kinderveiligheidszitje 77, 78
Bovenste bevestigingspunten 80
geïntegreerde stoelverhoger 92
i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten 86
onderste bevestigingspunten 81
plaatsen/monteren 78
plaatsingstabel 82
tabel voor i-Size 91
tabel voor ISOFIX 87
Kleurcode, lak 590
Klimaat 192
automatische regeling 198
gevoelstemperatuur 193
parkeerplaats 216
sensoren 192
spraakherkenning 129
temperatuurregeling 200
ventilatieregeling 202
zones 192
Klimaatregeling 192, 196
Achterbank 198
middendisplay 196
reparatie 563
Klok, instellen 109
Koelsysteem
oververhitting 435
Koelvloeistof 605
Koelvloeistof, bijvullen 561
Kompas 167
kalibreren 167
Koudemiddel 563
Krik 543
L
Laadkabel 457
Laadstroom 455
Laag oliepeil 560
Ladingsgraad
autofunctie 421
Lading vervoeren
algemene informatie 238
bagageruimte 238
lange lading 239
verankeringsogen 240
Lage accuspanning
Startaccu 436
Lak
kleurcode 590
lakschade en herstel ervan 590, 591
Lampen 563
Lane Keeping Aid - LKA 374, 376, 377
ALFABETISCH REGISTER
621
Langdurig stallen 468
Lasthaken 241
Lastindex 544
Lekke band 530
Leren bekleding, reinigingsvoorschriften 589
Licentieovereenkomst 510
Lichtbundel, aanpassen 153
Lichtbundel aanpassen 153
Lichtbundel koplampen
aanpassen 153
Lichtbundel koplampen aanpassen 153
LKA - Lane Keeping Aid 374, 376, 377
Loopvlak 524
Luchtkwaliteit 193, 195
allergie en astma 195
interieurluchtfilter 194
Luchtrecirculatie 207
Luchtverdeling 208
blaasmonden 208, 209
ontdooien 204
recirculatie 207
tabel met alternatieven 211
wijzigen 209
Luchtzak, zie Airbag 70
M
Make-upspiegel
verlichting 156
Maten 597
Trekhaak 447
Max. dakbelasting 599
Mediaspeler 480
compatibele bestandsformaten 494
spraakherkenning 128
Meldingen BLIS 366
Meldingen en symbolen
Adaptieve cruisecontrol 321
Collision Warning with Auto Brake 358
Metr., Imper., VS 109
Middenconsole 231
Middendisplay
bediening 37, 41
instellingen wijzigen 46
klimaatregeling 196
Meldingen 117
overzicht 34
Reinigen 590
symbolen op statusbalk 46
Mistverlichting
achter 153
Mobiele telefoon, zie Telefoon 497
Motor
oververhitting 435
starten 406
uitschakelen 408
Motor afzetten 408
Motorkap, openen 557
Motorolie 559, 604
filter 559
kwaliteit en hoeveelheid 603
ongunstige rijomstandigheden 604
Motorolie, bijvullen 560
Motoroliepeil controleren 560
Motorrem, automatisch 433
Motorremregeling 291
Motorruimte
koelvloeistof 561
Motorolie 559
overzicht 558
Motorspecificaties 602
Motor starten 406
Motor uitzetten 408
ALFABETISCH REGISTER
622
N
Net
bagageruimte 244
Niveauregeling 422
Noodreparatieset banden 530, 535
Noodreparatieset voor banden 531
afdichtmiddel 530
band oppompen 535
overzicht 531
positie 530
resultaat controleren 531
uitvoering 531
Nooduitrusting
EHBO-kit 544
gevarendriehoek 542
O
octaangetal 440
Olie, zie ook Motorolie 603, 604
Ondergelopen weg 434
Onderhoud
roestwering 588
Ontdooien 204
Ontgrendelen
met sleutelblad 266
van de buitenzijde 255
Op afstand bediende startblokkering 276
Opbergmogelijkheden 230
dashboardkastje 237
tunnelconsole 231
Opblaasgordijn 75
Opladen 462
opladen beëindigen 467
opladen starten 463
Status 465
Optie/accessoire 19
Oververhitting 435, 450
P
PACOS (Passenger Airbag Cut Off Switch) 72
Panoramadak
beveiliging tegen overbelasting 172
openen en sluiten 169
Ventilatiestand 171
zonnescherm 168
PAP - Actieve parkeerhulp 394
Park Assist 382, 384, 386
functie 382, 384
Parkeerhulpcamera 387, 389, 392
Instellingen 391
Parkeerklimaat 216
Symbolen en meldingen 223
Parkeerrem 427, 428, 430
Passenger Airbag Cut Off Switch 72
Peilstok, elektronisch 560
Persoonlijke rijmodus 417
Pilot Assist 323, 326, 328, 329, 330,
332, 333, 335
inhalen 317
pincode 508
Poetsen 587
Positie buitenspiegels herstellen 165
Preconditioning 216
start/uitschakelen 217
timer 219
Profieldiepte 524, 540
Q
Queue Assist 323, 328, 335
ALFABETISCH REGISTER
623
R
Radarsensor 309
Beperkingen 338
Radio 474
DAB 478
Instellingen 479
spraakherkenning 128
vervangen en radiozender zoeken 474
Red Key 253
Regeleenheid 461
Regensensor 159
Reinigen
Automatische wasstraat 585
bekleding 588
middendisplay 590
Stoffen bekleding 588
veiligheidsgordels 589
Velgen 587
wasstraat 585
Remfuncties 424
Remhulp
na een aanrijding 427
Remlichten 154
Remmen 424
antiblokkeerremsysteem, ABS 424
automatisch bij stilstand 431
noodremlichten 426
parkeerrem 427, 428, 430
remkrachtverhoging, BAS 426
Remlichten 154
remsysteem 424
Remstand 411
Remvloeistof
kwaliteit 605
Resetten dagteller 178
Richtingaanwijzer 154
Richtingaanwijzers 154
Rijadviezen 436
Rijbaanassistent 323, 328, 335
bediening 376
Rijden
koelsysteem 435
met een aanhanger 448
Rijden met een aanhanger
kogeldruk 600
trekgewicht 600
Rijden tijdens de winter 437
Rijeigenschappen aanpassen 290, 417
Rijklaar gewicht 599
Rijmodus 417
Rijstanden
Op bestuurdersdisplay 103
Ritstatistiek 179
Ritten op lage snelheden 432
Roestwering 588
Roll Stability Control 290
RSC-systeem (Roll Stability Control) 290
Rugleuning
achterbank, omklappen 141, 143, 144
achterbank, verstellen 140, 143
stoel voorin, verstellen 131, 132, 134
Ruit
rolgordijn 164
Ruitenwisser voor 159
Regensensor 159
Run-off Road Protection 379, 381
S
Safelock-functie 261
deactiveren 261
Safety mode 76
start/verplaatsen 76
Schakelindicatie (GSI) 414
Schakelindicator 414
Schakelstanden
Automatische versnellingsbak 411
ALFABETISCH REGISTER
624
sensoren
Klimaat 192
Luchtkwaliteit 195
Sensus
aansluiting en entertainment 30
Serviceprogramma 548
Servicestand 564
Sfeerverlichting 157
Side Impact Protection System 74, 75
SIM-kaart 508
SIPS-airbag 74
SIPS-airbag (Side Impact Protection Sys-
tem) 74, 75
Sleepoog 452
Slepen 453
Sleutel 187, 250, 253, 258
Slijtage-indicator 524
Snelheidsbegrenzer 295, 299
beknopte bedieningsinstructies 296
tijdelijk deactiveren 297
uitschakelen 298
Snelheidsklassen, banden 544
Spiegel
achteruitkijk- 166
Spiegels
buiten- 164
Spin control 291
Spraakherkenning
Instellingen 127
kaartnavigatie 130
Klimaat 129
radio en media 128
Telefoon 128
Sproeien voorruit 160
Sproeier
Achterruit 161
sproeiervloeistof, bijvullen 567
Voorruit 160
Sproeiervloeistof 567
Sproeikoppen, verwarmd 161
Stabilisator
aanhangwagen 451
Stabiliteits- en tractieregeling 291, 293
Stabiliteits- en tractieregelsysteem
bediening 292
stabiliteitsregeling 291
Stadslicht 148
Standaardeenheid
Boordcomputer 178
Standverwarming 226
Startaccu 409, 568
overbelasting 436
Startblokkering 276
Starten met hulpaccu 409
Steenslagplekken en krassen 590, 591
Stembediening 125
Stickers 594
Stoel, zie Stoelen en achterbank 131
Stoelen en achterbank
Achterbank 138
elektrisch bediende voorstoel 132, 134
elektrische verwarming 213
geheugenfunctie voorstoel 133
handmatig bediende voorstoel 131
Ventilatie 214
WHIPS-systeem 63
Stoel voorin
elektrische verwarming 213
Klimaat 196
Temperatuur 200
Ventilatie 214
Ventilator 202
Stoffen die allergieën en/of astma kunnen
verwekken 195
Storingsdiagnose van camerasensor 346
Storingzoeken
Adaptieve cruisecontrol 319
Stroombesparingsfunctie 436
Stuurkracht, snelheidsafhankelijk 290
Stuurkrachtniveau, zie Stuurkracht 290
ALFABETISCH REGISTER
625
Stuurpaddle 144
Stuurpaddles 415
Stuurslotfout 408
Stuurwiel 144, 145
elektrische verwarming 215
paddle 144
Stuur afstellen 145
Toetsenset 144
Stuurwiel afstellen 145
Support 19
Symbolen
Controlesymbolen 105
Symbolen en meldingen
Adaptieve cruisecontrol 321
Collision Warning with Auto Brake 358
de statusbalk van het middendisplay 46
parkeerklimaat 223
specifiek voor de hybride 469
Systeem
updates 552
T
Tanken
Bijvullen 438
Telefoon 496
aansluiten 497
Displaymelding 501
Gesprek 499, 502
spraakherkenning 128
Temperatuur
gevoels- 193
Regeling 200
Toeteren 144
Toetsenbord 50, 54
Toetsensets op stuurwiel 144
Totaalgewicht 599
Traction Control 291
Trailer Stability Assist 291, 451
Transmissie 410
Transpondersleutel 187, 250, 253, 258
aansluiten op bestuurdersprofiel 187
Actieradius 252
afneembaar sleutelblad 265
batterij vervangen 273
zoekgeraakt 250
Transpondersleutelsysteem, typegoedkeu-
ring 282
Trekgewicht en kogeldruk 600
Trekhaak 444, 445
in- en uitklapbaar 445
specificaties 447
Trillingsdemper 444
TSA, Trailer Stability Assist 291, 451
Tunneldetectie 149
Tv 488
Twin Engine
algemene informatie 56
symbolen en meldingen 469
Typeaanduidingen 594
Typegoedkeuring
radarsysteem 342
transpondersleutelsysteem 282
U
Uitstoot van kooldioxide 608
USB
auto aansluiten op internet 504
contact voor aansluiting van media 486
V
Veertransport 422
Veiligheid 62
zwangerschap 63
Veiligheidsgordel 65
gordelspanner 65
gordelwaarschuwing 68
ALFABETISCH REGISTER
626
omdoen/afdoen 66
zwangerschap 63
Veiligheidsrek 246
Velg, maten 544
Velgen
Reinigen 587
Ventilatie 208, 209
Stoelen en achterbank 214
Ventilator
blaasmonden 209
Luchtverdeling 209
Regeling 202
Verankeringsogen
bagageruimte 240
Vergrendelen/ontgrendelen
achterklep 262, 264
Vergrendeling
ontgrendelen 255, 259
vergrendelen 255, 259
Vergrendelingsindicatie 258
Verkeersbordinformatie 367
bediening 367, 369, 370
Beperkingen 371
Verkeersinformatie 479
Verlichting
adaptieve bochtverlichting 152
Approach-verlichting 158
automatische verlichting, interieur 156
automatisch groot licht 150
Bedieningselementen 146, 155
dagrijlicht 148
Dimlicht 149
Follow Me Home-verlichting 158
gloeilampen, specificaties 564
Groot licht 150
in interieur 155
mistachterlicht 153
Stadslicht 148
Verlichting display 147
Verlichting instrumentenpaneel 147
verlichting van bedieningselementen 147
Verlichting, gloeilampen vervangen 563
Verlichting display 147
Verlichting instrumentenpaneel 147
Verlichtingsbediening 146
Verlichting van bedieningselementen 147
Vermogen 602
elektromotor 602
Versnellingsbak 410
automaat 411
Versnellingsbakolie
kwaliteit 605
Verwarmde sproeikoppen 161
Video 486, 487
Instellingen 481
Vierwielaandrijving, AWD 423
Vlekken 588
Vloeistoffen, hoeveelheden 567, 605, 606
Vloeistoffen en oliën 605, 606
VOL-aanduiding 522
Volgtijd instellen 307
Volvo ID 24
Voorruit
elektrische verwarming 204
geprojecteerd beeld 122
Voorstoel - elektrisch bediend 132, 134
geheugenfunctie 133
massagefunctie 134
multifunctionele bediening 134
stoel verstellen 132, 137
Voorstoel - handbediend 131
W
Waarschuwingsgeluid
Parkeerrem 430
Waarschuwingslampje
adaptieve cruisecontrol 309
stabiliteits- en tractieregeling 291
ALFABETISCH REGISTER
627
Waarschuwingslampjes
airbags (SRS) 107
dynamo laadt niet bij 107
gordelwaarschuwing 107
Lage oliedruk 107
parkeerrem ingeschakeld 107
startaccu wordt niet opgeladen 107
storing in remsysteem 107
Waarschuwing 107
Waarschuwingssymbolen 107
veiligheid 62
Wasstraat 585
Whiplash Protection System 63
WHIPS (Whiplash Protection System) 63
WHIPS-systeem 63
Wielbouten 539
afsluitbare 539
Wielen
demonteren 536
monteren 538
Sneeuwkettingen 540
Wielen en banden
Goedgekeurde maten 611
lastindex en snelheidsklasse 544, 612
Wiel vervangen 536
Wifi
auto aansluiten op internet 504
internetaansluiting delen, hotspot 506
netwerk verwijderen 507
techniek en veiligheid 508
Winterbanden 540
Wisserblad
Servicestand 564
vervangen 565
Wissers en -sproeiers 159
Z
Zekeringen
algemene informatie 572
in bagageruimte 581
in motorruimte 573
onder het dashboardkastje 577
vervangen 572
Zekeringenkastje 572
Zonneklep 238
Zonnescherm
achterportier 164
panoramadak 168
Zuinigheid 442
Zuinig rijden 442
ALFABETISCH REGISTER
628
TP 22451 (Dutch), AT 1646, MY17, Printed in Sweden, Göteborg 2016, Copyright © 2000-2016 Volvo Car Corporation
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320
  • Page 321 321
  • Page 322 322
  • Page 323 323
  • Page 324 324
  • Page 325 325
  • Page 326 326
  • Page 327 327
  • Page 328 328
  • Page 329 329
  • Page 330 330
  • Page 331 331
  • Page 332 332
  • Page 333 333
  • Page 334 334
  • Page 335 335
  • Page 336 336
  • Page 337 337
  • Page 338 338
  • Page 339 339
  • Page 340 340
  • Page 341 341
  • Page 342 342
  • Page 343 343
  • Page 344 344
  • Page 345 345
  • Page 346 346
  • Page 347 347
  • Page 348 348
  • Page 349 349
  • Page 350 350
  • Page 351 351
  • Page 352 352
  • Page 353 353
  • Page 354 354
  • Page 355 355
  • Page 356 356
  • Page 357 357
  • Page 358 358
  • Page 359 359
  • Page 360 360
  • Page 361 361
  • Page 362 362
  • Page 363 363
  • Page 364 364
  • Page 365 365
  • Page 366 366
  • Page 367 367
  • Page 368 368
  • Page 369 369
  • Page 370 370
  • Page 371 371
  • Page 372 372
  • Page 373 373
  • Page 374 374
  • Page 375 375
  • Page 376 376
  • Page 377 377
  • Page 378 378
  • Page 379 379
  • Page 380 380
  • Page 381 381
  • Page 382 382
  • Page 383 383
  • Page 384 384
  • Page 385 385
  • Page 386 386
  • Page 387 387
  • Page 388 388
  • Page 389 389
  • Page 390 390
  • Page 391 391
  • Page 392 392
  • Page 393 393
  • Page 394 394
  • Page 395 395
  • Page 396 396
  • Page 397 397
  • Page 398 398
  • Page 399 399
  • Page 400 400
  • Page 401 401
  • Page 402 402
  • Page 403 403
  • Page 404 404
  • Page 405 405
  • Page 406 406
  • Page 407 407
  • Page 408 408
  • Page 409 409
  • Page 410 410
  • Page 411 411
  • Page 412 412
  • Page 413 413
  • Page 414 414
  • Page 415 415
  • Page 416 416
  • Page 417 417
  • Page 418 418
  • Page 419 419
  • Page 420 420
  • Page 421 421
  • Page 422 422
  • Page 423 423
  • Page 424 424
  • Page 425 425
  • Page 426 426
  • Page 427 427
  • Page 428 428
  • Page 429 429
  • Page 430 430
  • Page 431 431
  • Page 432 432
  • Page 433 433
  • Page 434 434
  • Page 435 435
  • Page 436 436
  • Page 437 437
  • Page 438 438
  • Page 439 439
  • Page 440 440
  • Page 441 441
  • Page 442 442
  • Page 443 443
  • Page 444 444
  • Page 445 445
  • Page 446 446
  • Page 447 447
  • Page 448 448
  • Page 449 449
  • Page 450 450
  • Page 451 451
  • Page 452 452
  • Page 453 453
  • Page 454 454
  • Page 455 455
  • Page 456 456
  • Page 457 457
  • Page 458 458
  • Page 459 459
  • Page 460 460
  • Page 461 461
  • Page 462 462
  • Page 463 463
  • Page 464 464
  • Page 465 465
  • Page 466 466
  • Page 467 467
  • Page 468 468
  • Page 469 469
  • Page 470 470
  • Page 471 471
  • Page 472 472
  • Page 473 473
  • Page 474 474
  • Page 475 475
  • Page 476 476
  • Page 477 477
  • Page 478 478
  • Page 479 479
  • Page 480 480
  • Page 481 481
  • Page 482 482
  • Page 483 483
  • Page 484 484
  • Page 485 485
  • Page 486 486
  • Page 487 487
  • Page 488 488
  • Page 489 489
  • Page 490 490
  • Page 491 491
  • Page 492 492
  • Page 493 493
  • Page 494 494
  • Page 495 495
  • Page 496 496
  • Page 497 497
  • Page 498 498
  • Page 499 499
  • Page 500 500
  • Page 501 501
  • Page 502 502
  • Page 503 503
  • Page 504 504
  • Page 505 505
  • Page 506 506
  • Page 507 507
  • Page 508 508
  • Page 509 509
  • Page 510 510
  • Page 511 511
  • Page 512 512
  • Page 513 513
  • Page 514 514
  • Page 515 515
  • Page 516 516
  • Page 517 517
  • Page 518 518
  • Page 519 519
  • Page 520 520
  • Page 521 521
  • Page 522 522
  • Page 523 523
  • Page 524 524
  • Page 525 525
  • Page 526 526
  • Page 527 527
  • Page 528 528
  • Page 529 529
  • Page 530 530
  • Page 531 531
  • Page 532 532
  • Page 533 533
  • Page 534 534
  • Page 535 535
  • Page 536 536
  • Page 537 537
  • Page 538 538
  • Page 539 539
  • Page 540 540
  • Page 541 541
  • Page 542 542
  • Page 543 543
  • Page 544 544
  • Page 545 545
  • Page 546 546
  • Page 547 547
  • Page 548 548
  • Page 549 549
  • Page 550 550
  • Page 551 551
  • Page 552 552
  • Page 553 553
  • Page 554 554
  • Page 555 555
  • Page 556 556
  • Page 557 557
  • Page 558 558
  • Page 559 559
  • Page 560 560
  • Page 561 561
  • Page 562 562
  • Page 563 563
  • Page 564 564
  • Page 565 565
  • Page 566 566
  • Page 567 567
  • Page 568 568
  • Page 569 569
  • Page 570 570
  • Page 571 571
  • Page 572 572
  • Page 573 573
  • Page 574 574
  • Page 575 575
  • Page 576 576
  • Page 577 577
  • Page 578 578
  • Page 579 579
  • Page 580 580
  • Page 581 581
  • Page 582 582
  • Page 583 583
  • Page 584 584
  • Page 585 585
  • Page 586 586
  • Page 587 587
  • Page 588 588
  • Page 589 589
  • Page 590 590
  • Page 591 591
  • Page 592 592
  • Page 593 593
  • Page 594 594
  • Page 595 595
  • Page 596 596
  • Page 597 597
  • Page 598 598
  • Page 599 599
  • Page 600 600
  • Page 601 601
  • Page 602 602
  • Page 603 603
  • Page 604 604
  • Page 605 605
  • Page 606 606
  • Page 607 607
  • Page 608 608
  • Page 609 609
  • Page 610 610
  • Page 611 611
  • Page 612 612
  • Page 613 613
  • Page 614 614
  • Page 615 615
  • Page 616 616
  • Page 617 617
  • Page 618 618
  • Page 619 619
  • Page 620 620
  • Page 621 621
  • Page 622 622
  • Page 623 623
  • Page 624 624
  • Page 625 625
  • Page 626 626
  • Page 627 627
  • Page 628 628
  • Page 629 629
  • Page 630 630
  • Page 631 631
  • Page 632 632

Volvo 2018 de handleiding

Type
de handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor