- het wiel B)
- het onderlegschijfje C)
- de klem D)
- het kapje E)
Let erop dat je de bevestigingsklem aanbrengt, zoals in de af-
beelding wordt getoond: de rechte kant moet in de opening op
de as gestoken worden, terwijl het dichte uiteinde van de klem
zich aan de buitenkant moet bevinden (g. 9B).
Herhaal de montagehandeling aan de andere kant van de as in
dezelfde volgorde.
MONTAGE VAN DE VOORWIELEN
10. Steek het blok met voorwielen op de wandelwagen, zoals
getoond in g. 10, tot je een klik hoort ten teken dat het ge-
monteerd is. Herhaal deze handeling bij het andere wielblok.
LET OP: verzeker je ervan dat de wielen perfect bevestigd zijn.
STOOTBEUGEL
11. Om de stootbeugel te monteren, hoeft hij maar in de twee
openingen aan de uiteinden van de voorste armsteunen te
worden gestoken, zoals in guur 11 wordt getoond.
12. Om de stootbeugel te verwijderen, druk je op de twee
knoppen onder de armleuningen en trek je de beugel in de te-
gengestelde richting van de wandelwagen (g. 12).
KAP
De wandelwagen is voorzien van twee kappen.
13. Om de voorste kap te bevestigen, bevestig je de haak ter
hoogte van de geleidingen op de armleuningen (g. 13). Her-
haal deze handeling bij de andere haak aan de andere kant van
de wandelwagen.
14. Om de achterste kap te bevestigen, bevestig je de haak van
de kap ter hoogte van de ronde blokkeerinrichting op de achter-
ste buis van de wandelwagen (g. 14). Herhaal deze handeling
bij de andere haak aan de andere kant van de wandelwagen.
15. De kap openen: open de kap, zoals in afbeelding 15A wordt
getoond, en zet hem vast met de twee zijdelingse scharnieren
(g.15B). Let op: als je de kap wilt sluiten, moeten altijd eerst de
zijdelingse scharnieren worden ontgrendeld.
GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS
Iedere zitting is uitgerust met een veiligheidssysteem met vijf
verankeringspunten bestaande uit twee schouderbanden, een
buikgordel en een tussenbeenstuk met gesp. LET OP: om ze
te gebruiken voor kinderen vanaf de geboorte tot ongeveer 6
maanden moeten de schouderbanden eerst door de twee af-
stelopeningen worden gehaald.
16. Steek de veiligheidsgespen in de speciale openingen in de
stof (g. 16A) en controleer of de schouderbanden zich op
de ideale hoogte voor je kind bevinden: zo niet, dan stel je de
hoogte ervan anders af (g. 16B). Als je dat wilt, gebruik je de
bedekkingen voor de schouderbanden door ze over de schou-
derbanden te schuiven (g. 16 C).
17. Nadat je je kind erin hebt gezet, maak je de veiligheidsges-
pen aan de 2 vorken vast en steek je de 2 vorken in de gesp (g.
17). Stel indien nodig de wijdte van de buikgordel met behulp
van de gespen af.
18. Voor meer veiligheid is de wandelwagen uitgerust met D-
vormige ringen om volgens de voorschriften BS 6684 een extra
veiligheidsgordel vast te kunnen maken. De ringen bevinden
zich rechts en links aan de binnenkant van de zitting van de
wandelwagen, zoals in afbeelding 18 wordt getoond.
19. Om de buikgordel los te maken, druk je de twee zijvorken
tegelijk in (g. 19).
LET OP: om de veiligheid van je kind te garanderen, moeten de
veiligheidsgordels altijd worden gebruikt.
LET OP: om de veiligheid van het kind te garanderen, moeten
de tussenbeenstukken en veiligheidsgordels tegelijkertijd wor-
den gebruikt.
DE VOORSTE RUGLEUNING AFSTELLEN
20. Om het verstelmechanisme van de voorste rugleuning te
deblokkeren: druk met de duim op cursor A en duw hem naar
links. Trek handgreep B tegelijkertijd omhoog (g. 20).
21. Duw de rugleuning vervolgens achteruit (g. 21). Om de
rugleuning omhoog te halen, til je ze tot de gewenste stand op,
zonder op de handgreep te drukken.
De voorste rugleuning kan ook naar voren worden geklapt om
de wandelwagen met het autostoeltje te gebruiken (zie de pa-
ragraaf “HET AUTOSTOELTJE GEBRUIKEN”).
DE ACHTERSTE RUGLEUNING AFSTELLEN
22. Om de achterste rugleuning schuin te zetten, haal je de
verstelgreep aan de achterkant van de rugleuning omhoog en
trek je de rugleuning omlaag (g. 22). Om de rugleuning om-
hoog te halen, til je ze tot de gewenste stand op, zonder op de
handgreep te drukken.
LET OP: met het gewicht van het kind kunnen deze handelin-
gen moeilijker zijn.
ACHTERSTE REMMEN
De achterwielen zijn uitgerust met samenwerkende remmen,
waardoor met één enkel pedaal tegelijkertijd op beide achter-
wielen wordt geremd.
23. Om de wandelwagen te remmen, duw je één van de twee
hendels tussen de achterwielen omlaag, zoals wordt getoond
in afbeelding 23.
24. . Om het remsysteem te deblokkeren, duw je één van de
twee hendels tussen de achterwielen omhoog, zoals wordt ge-
toond in afbeelding 24.
LET OP: gebruik altijd de rem als je stopt.
LET OP: laat de wandelwagen nooit met het kind erin op een
helling staan, ook al staat hij op de rem.
LET OP: na de remhendel te hebben aangetrokken, verzeker
je je ervan dat de remmen goed op beide achterwielgroepen
geplaatst zijn.
ZWENKWIELEN
De voorwielen van de wandelwagen zijn zwenkende/vaste wielen.
25. Om de wielen vrij te laten draaien, haal je de hendel tussen
de twee wielen omhoog. Gebruik de vrije wielen op glad ter-
rein. Om de wielen te vergrendelen, zet je de hendel weer op
de lage stand (g. 25).
LET OP: de zwenkwielen garanderen een betere bestuurbaar-
heid van de wandelwagen. Op hobbelige terreinen is het echter
raadzaam de wielen vergrendeld te gebruiken om een vloeien-
dere voortgang te garanderen (grind, zandweg, etc.).
LET OP: alle wielen moeten altijd tegelijkertijd worden ver-
grendeld of ontgrendeld.
DE WANDELWAGEN DICHTPLOOIEN
LET OP: let er bij deze handeling op dat het kind en eventuele
andere kinderen zich op een veilige afstand bevinden. Verze-
ker je er tijdens deze fase van dat de bewegende delen van de
wandelwagen niet in aanraking komen met het lichaam van
het kind.