Regel de regelafstand van de V-riemspanning achteraf bij met behulp van de instelschroef (1).
n INSTELLING VAN DE STUURSTANGEN - De stuurstangen van de multifunctionele machine kunnen zijdelings gedraaid en in de hoogte
aangepast worden. Alvorens de machine in gebruik te nemen, moeten de stuurstangen aan de eisen van de gebruiker in kwestie aangepast worden
zodat deze de machine op een veilige manier kan gebruiken. De zijdelingse stand van de stuurstangen laat toe dat de gebruiker niet terug over reeds
bewerkte grond loopt en de aanwezige planten niet beschadigt.
n ZIJDELINGSE INSTELLING VAN DE STUURSTANGEN (g. 2) - De stuurstangen kunnen zijdelings in drie verschillende stan-
den ingesteld worden, zowel bij het gebruik met hakhulpstukken (bv. frees) als bij het gebruik met hulpstukken die op de voorzijde van de machine
gemonteerd worden (bv. maaibalk). Ga hiervoor als volgt te werk:
draai de hendel (8) in tegenwijzerzin om de stuurstangen te ontgrendelen. Zet de stuurstangen in de gewenste positie en vergrendel ze opnieuw door
de hendel (3) in wijzerzin te draaien. Zorg ervoor dat de tanden perfect in elkaar klikken.
Wenst u de stuurstang 180° te draaien, draai hem dan in wijzerzin zodat de kabel langsheen de stuurkolom niet beschadigd wordt. Het is bovendien
noodzakelijk om de versnellingsstang (4) los te koppelen. Bevestig deze opnieuw nadat de stuurstang in de gewenste positie gedraaid is.
Nadat u de stuurstang 180° gedraaid hebt, staan de schakelingen van de versnelling in omgekeerde volgorde, d.w.z. de achterwaartse versnelling
wordt de voorwaartse versnelling en omgekeerd.
n INSTELLING VAN DE HOOGTE VAN DE STUURSTANGEN (g. 2) - Draai de schroeven (3) los, plaats de stuurstangen op de
gewenste hoogte en draai de schroeven (3) weer vast.
n INSTELLING VAN DE HOOGTE VAN DE MAAIBALK (g. 9) - Deze instelling is afhankelijk van de aard en het proel van de
grond. Draai de moeren (1) los, stel de bodemplaat (2) op de gewenste hoogte in en draai de moeren (1) weer vast. Zorg ervoor dat u de hoogte van
beide bodemplaten instelt.
n INSTELLING VAN DE MESSEN (g.10) - Omwille van de door slijtage ontstane speling tussen messen en messengeleider dient de
messengeleider bijgeregeld te worden. Draai hiervoor de contramoeren (1) los en regel met een zeskantsleutel de regelschroef (1) bij. Nadat de
messengeleider bijgeregeld is, moet u de maaimessen met de hand vrij kunnen bewegen.
n INSTELLING VAN DE REMSCHOEN (g. 11) - Om precies te kunnen frezen en de multifunctionele machine ongehinderd vooruit te
kunnen rijden, is de grondfrees uitgerust met een remschoen (5). Hiermee wordt de werkdiepte van de hakmessen ingesteld. Door de remschoenhendel
(2) naar achter te trekken en hem naar boven of beneden te duwen, bepaalt u de indringingsdiepte in de bodem. De perfecte instelling is dan bereikt
wanneer de machine zonder schokken en tegen een constante snelheid vooruit rijdt (beweeg in dit geval de hendel in richting B), of bij het neerlaten
van wiel en frees (beweeg in dit geval de hendel in richting A).
HARDE BODEM BEWERKEN MET EEN FREES: Plaats de remschoen in positie (B). Deze instelling komt overeen met een geringe werkdiepte.
ZACHTE BODEM BEWERKEN MET EEN FREES: Plaats de remschoen in positie (A). Deze instelling komt overeen met een grote werkdiepte.
Start de motor met de remschoen in positie (B). Zo vermijdt u dat de hakmessen de grond raken.
NEDERLAND
28