Volvo 2006 de handleiding

Categorie
Telefoons
Type
de handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

2005
S60 & S60 R
VOLVO
2005
TP 7505 (English). AT 0446. Printed in Sweden, Elanders Infologistics Väst AB, Mölnlycke 2004
TP 7505
S60 & S60R
OWNER'S MANUAL
WEB EDITION
N
Inleiding
Beste Volvo-bezitter,
Wij hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben. Bij het ontwerp hebben veiligheid en comfort van u en uw medepassagiers voorop
gestaan. Volvo is een van de veiligste auto’s ter wereld. Uw Volvo is ook ontworpen om aan alle huidige veiligheidsvoorschriften en milieueisen
te voldoen.
Om nog meer plezier van uw auto te hebben, raden wij u aan om vertrouwd te raken met de uitrusting, de instructies en de onderhoudsinformatie
in dit instructieboekje.
Dank u dat u gekozen hebt voor Volvo!
Inleiding
O
Instructieboekje
Een goede manier om vertrouwd te raken met
uw nieuwe auto is om het instructieboekje te
lezen, bij voorkeur voordat u uw eerste rit
maakt. Zo maakt u kennis met nieuwe
functies, krijgt u tips hoe u het beste in
verschillende situaties met de auto kunt
omgaan en leert u hoe u optimaal gebruik
kunt maken van alle mogelijkheden die de
auto biedt. Besteed ook aandacht aan de
veiligheidsinstructies in het boekje:
De in het instructieboekje beschreven
uitrusting is niet op alle modellen aanwezig.
Als aanvulling op de standaarduitrusting
worden in dit instructieboekje ook de extra’s
(af-fabriek gemonteerde uitrusting) en
bepaalde accessoires (extra uitrusting)
beschreven.
N.B. De uitrusting van de auto’s van Volvo
hangt af van de verschillende behoeften op
de diverse markten en de landelijke en/of
regionale wet- en regelgeving.
De specificaties, constructiegegevens en
afbeeldingen in dit instructieboekje zijn niet
bindend. We behouden ons het recht voor
om zonder voorafgaande mededeling wijzi-
gingen aan te brengen.
© Volvo Car Corporation
WAARSCHUWING!
Waarschuwingsteksten geven aan dat er
gevaar voor persoonlijk letsel bestaat, als
u de instructies niet opvolgt.
Belangrijk!
“Belangrijk”-teksten geven aan dat het
gevaar bestaat dat de auto beschadigd
raakt als u de instructies niet opvolgt.
P
Volvo Car Corporation en het milieu
Milieubeleid van Volvo
Zorg voor het milieu, veiligheid en kwaliteit zijn
de drie kernwaarden van de Volvo Car Corpo-
ration die van invloed zijn op alle activiteiten.
De auto’s van Volvo voldoen aan strenge
internationale milieueisen en worden in
fabrieken geproduceerd die zeer schoon zijn
en efficiënt met middelen omgaan. De
meeste eenheden binnen de Volvo Car
Corporation zijn gecertificeerd voor de
milieunorm ISO 14001, hetgeen tot voortdu-
rende verbeteringen op milieugebied leidt.
Alle Volvo-modellen hebben een milieuver-
klaring waarin de klant de invloed op het
milieu van de verschillende modellen en
motoren kan vergelijken. Lees meer op:
www.epd.volvocars.se.
Schoon aan binnen- en buitenkant
Uw Volvo is gebouwd volgens het concept
“Schoon aan binnen- en buitenkant”
, een
concept dat een schone passagiersruimte
combineert met een zeer efficiënt uitlaatgas-
reinigingssysteem. Uw auto bespaart
brandstof en stoot een minimale hoeveelheid
schadelijke stoffen uit. Het zorgt er ook voor
dat u en uw medepassagiers de uitlaat-
gassen van andere auto’s niet inademen,
omdat de lucht die de passagiersruimte
binnenkomt wordt gereinigd.
Een geavanceerd luchtreinigingssysteem,
AQS
1
(extra), zorgt ervoor dat de lucht in de
passagiersruimte schoner is dan de lucht
buiten in het verkeer. Het systeem bestaat uit
een elektronische sensor en een koolstof-
filter. De sensor houdt de hoeveelheid
koolmonoxide in de binnenkomende lucht in
de gaten en sluit de luchtinlaat af, zodat het
percentage koolmonoxide in het interieur niet
te hoog wordt – bijvoorbeeld in druk stads-
verkeer, files en tunnels. Het koolstoffilter
zorgt dat de instroom van stikstofoxiden,
laaghangend ozon en koolwaterstoffen wordt
tegengegaan. Het textiel in de auto voldoet
aan de ecologische norm Eco-Tex
2
. Op de
radiateur zit een speciale laag, PremAir®
3
,
die schadelijk laaghangend ozon omzet in
zuurstof.
1. Air Quality System
2. Internationale norm voor textiel.
3. PremAir®is een gedeponeerd
handelsmerk van de Engelhard
Corporation.
Q
Volvo Car Corporation en het milieu
Een Volvo voldoet aan strenge internationale
milieueisen en heeft een laag brandstofver-
bruik om de uitstoot van kooldioxide, dat een
van de oorzaken van het broeikaseffect is, te
verminderen. De auto’s van Volvo zijn uiterst
concurrerend in hun klasse wat het brandstof-
verbruik betreft.
Erkende Volvo-werkplaatsen en
het milieu
Regelmatig onderhoud in een werkplaats van
Volvo zorgt voor een lager brandstofverbruik
en draagt daarom bij aan een schoner milieu.
Het personeel heeft de kennis en het gereed-
schap om optimale zorg voor het milieu te
garanderen.
Spaar het milieu
Wij denken dat onze klanten onze zorgen over
het milieu delen. U kunt helpen het milieu te
beschermen door milieuvriendelijke onder-
houdsproducten te kopen en de auto te laten
onderhouden en zelf te onderhouden aan de
hand van de aanwijzingen in het instructie-
boekje.
Hieronder volgen enkele tips voor hoe u het
milieu kunt ontzien:
Zorg er altijd voor dat de banden de juiste
spanning hebben. Een te lage banden-
spanning leidt tot een verhoogd brand-
stofverbruik.
Imperiaals en skiboxen
resulteren in een grotere
luchtweerstand
waardoor het brandstof-
verbruik aanzienlijk
toeneemt. Verwijder
deze daarom direct na gebruik.
Laat spullen niet onnodig in de auto
liggen. Hoe groter de belading van de
auto, des te hoger het brandstofverbruik.
Gebruik altijd de motorverwarmer bij een
koudestart, als de auto hiermee is
uitgerust. Hierdoor nemen het brandstof-
verbruik en de uitstoot af.
Rij rustig. Vermijd onnodig snel optrekken
en krachtig remmen.
Rij in de hoogst
mogelijke versnelling.
Een laag motortoerental
zorgt voor een lager
verbruik.
Laat het gaspedaal los
wanneer u van een helling afrijdt.
Rem op de motor. Laat het gaspedaal los
en schakel terug.
Voorkom stationair draaien. Zet de motor
af wanneer u lang stilstaat in een file.
Hanteer afvalstoffen die
schadelijk voor het
milieu zijn, zoals accu’s
en olie, op een milieu-
vriendelijke manier.
Neem contact op met
een erkende Volvo-werkplaats als u niet
zeker weet hoe u dergelijk afval moet
verwerken.
Onderhoud uw auto regelmatig.
Door deze tips op te volgen kan het brand-
stofverbruik worden verlaagd zonder dat dit
van invloed is op de reistijd of het plezier in
het autorijden. U spaart uw auto, bespaart
geld en gebruikt minder van de hulpbronnen
op aarde.
R
Veiligheid 11
Instrumenten, schakelaars en bediening 31
Klimaatregeling 57
Interieur 69
Sloten en alarm 83
Starten en rijden 95
Wielen en banden 129
Verzorging 145
Onderhoud en service 151
Audiosysteem (extra) 177
Telefoon (extra) 199
Technische gegevens 215
S
Overzicht auto’s met linkse besturing
Auto met linkse besturing
T
Bedieningspaneel op bestuurdersportier
1. Mistlampen pagina 41
2. Koplampen/
Zijmarkerings-
lichten/stadslichten
pagina 41
3. Mistachterlicht pagina 41
4. Richtingaanwijzers/
Schakelaarhendel
groot licht/dimlicht
pagina 42
5. Cruise control pagina 47
6. Claxon
7. Instrumenten-
paneel
pagina 32
8. Toetsenset
telefoon-/
Audiosysteem
pagina 200/
pagina 184
9. Ruitenwissers pagina 43
10. Handrem
(parkeerrem)
pagina 48
11. Schakelaarpaneel pagina 38
12. Klimaatregeling pagina 61/
pagina 63
13. Audiosysteem pagina 178
14. Elektrische
aansluiting/
Aansteker
pagina 38
15. Alarmlichten pagina 45
16. Dashboardkastje pagina 77
17. Blaasmond pagina 59
18. Display pagina 36
19. Temperatuurmeter pagina 32
20. Kilometerteller/
Dagteller/Cruise
control
pagina 32/
pagina 32/
pagina 47
21. Snelheidsmeter pagina 32
22. Richtingaanwijzers pagina 42
23. Toerenteller pagina 32
24. Buitentemperatuur-
meter/Klokje/
Schakelstandindi-
catie
pagina 32/
pagina 32/
pagina 32
25. Brandstofmeter pagina 32
26. Controle- en
waarschuwings-
lampjes
pagina 33
27. Blaasmonden pagina 59
28. Instrumentenver-
lichting
pagina 41
29. Koplamphoogte-
verstelling
pagina 41
30. Verlichtingspaneel pagina 41
31. Leeslampjes pagina 73
32. Interieurverlichting pagina 73
33. Knop, elektrisch
bediend schuifdak
pagina 54
34. Gordelwaar-
schuwing
pagina 52
35. Achteruitkijkspiegel pagina 52
36. Vergrende-
lingsknop, simult-
aanvergrendeling
alle portieren
pagina 86
37. Blokkeerknop
ruitbediening
achterportieren
pagina 51
38. Knop, elektrisch
bediende ruiten
pagina 50
39. Knop,
buitenspiegels
pagina 52
40. Actief chassis,
FOUR-C (S60 R)
pagina 40/
pagina 106
U
Overzicht auto’s met rechtse besturing
Auto met rechtse besturing
V
Bedieningspaneel op bestuurdersportier
1. Mistachterlicht pagina 41
2. Koplampen/
Zijmarkerings-
lichten/stadslichten
pagina 41
3. Mistlampen pagina 41
4. Ruitenwissers pagina 42
5. Toetsenset telefoon-
/Audiosysteem
pagina 200/
pagina 184
6. Claxon
7. Instrumentenpaneel pagina 32
8. Cruise control pagina 47
9. Richtingaanwijzers/
Schakelaarhendel
groot licht/dimlicht
pagina 43
10. Handrem
(parkeerrem)
pagina 48
11. Elektrische
aansluiting/
Aansteker
pagina 38
12. Klimaatregeling pagina 61/
pagina 63
13. Audiosysteem pagina 178
14. Schakelaarpaneel pagina 38
15. Alarmlichten pagina 45
16. Dashboardkastje pagina 77
17. Blaasmond pagina 59
18. Controle- en
waarschuwings-
lampjes
pagina 33
19. Brandstofmeter pagina 32
20 Buitentemperatuur-
meter/Klokje/
Schakelstandindi-
catie
pagina 32/
pagina 32/
pagina 32
21. Toerenteller pagina 32
22. Richtingaanwijzers pagina 42
23. Snelheidsmeter pagina 32
24. Kilometerteller/
Dagteller/Cruise
control
pagina 32/
pagina 32/
pagina 47
25. Temperatuurmeter pagina 32
26. Display pagina 36
27. Blaasmonden pagina 59
28. Verlichtingspaneel pagina 41
29. Koplamphoogte-
verstelling
pagina 41
30. Instrumenten-
verlichting
pagina 41
31. Leeslampjes pagina 73
32. Interieurverlichting pagina 73
33. Knop, elektrisch
bediend schuifdak
pagina 54
34. Gordelwaar-
schuwing
pagina 52
35. Achteruitkijkspiegel pagina 52
36. Vergrende-
lingsknop, simult-
aanvergrendeling
alle portieren
pagina 86
37. Blokkeerknop
ruitbediening
achterportieren
pagina 51
38. Knop, elektrisch
bediende ruiten
pagina 50
39. Knop,
buitenspiegels
pagina 52
40. Actief chassis,
FOUR-C (S60 R)
pagina 38/
pagina 106
NM
NN
Veiligheid
Veiligheidsgordels 12
Airbags (SRS) 14
Airbag (SRS) activeren/deactiveren 17
SIPS-airbags 19
Opblaasgordijn (IC-systeem) 20
WHIPS-systeem 21
Activering van de veiligheidssystemen 23
Inspectie van airbags en opblaasgordijnen 24
Kinderen en veiligheid 25
NO
Veiligheid
Veiligheidsgordels
Heupgordel uittrekken. De gordel moet laag
gedragen worden.
Draag altijd een veiligheidsgordel
Remmen kan ernstige gevolgen hebben als
de veiligheidsgordel niet wordt gedragen. Let
er daarom op dat alle passagiers hun veilig-
heidsgordel omhebben. Zo wordt voorkomen
dat bij een aanrijding de passagiers op de
achterbank tegen de rugleuning van de
voorstoelen worden geslingerd.
De veiligheidsgordel omdoen:
Trek de gordel langzaam uit en maak deze
vast door de borglip in de sluiting te
steken. Een duidelijke “klik” geeft aan dat
de gordel vastzit.
De gordel losmaken:
Druk op de rode knop van de vergren-
deling. Laat het oprolmechanisme de
gordel naar binnen trekken. Als de gordel
niet volledig wordt opgerold, moet u de
gordel handmatig zo ver terugrollen dat
deze niet langer slap hangt.
De gordel is geblokkeerd en kan niet verder
worden uitgetrokken:
wanneer u de gordel te snel uittrekt
wanneer u remt of optrekt
als de auto sterk overhelt.
Voor optimale bescherming van de veilig-
heidsgordel is het van belang dat de gordel
goed tegen het lichaam ligt. Laat de
rugleuning niet te ver achteroverhellen. De
veiligheidsgordel biedt de beste
bescherming bij een normale rijhouding.
Niet vergeten:
gebruik geen klemmen of andere acces-
soires die ervoor zorgen dat u de gordel
niet strak langs uw lichaam kunt trekken
zorg dat er geen slagen in de gordel zitten
en dat hij nergens achter blijft steken
de heupgordel moet laag zitten (niet over
de buik)
trek de heupgordel over de heupen door
aan de diagonale schoudergordel te
trekken, als afgebeeld.
WAARSCHUWING!
De veiligheidsgordel en de airbag werken
samen. Als de veiligheidsgordel niet of
onjuist wordt gebruikt, kan dat een nadelig
effect hebben op de werking van de airbags
bij een aanrijding.
WAARSCHUWING!
Elke gordel is bestemd ter bescherming van
slechts een persoon.
WAARSCHUWING!
Als de gordel zwaar belast werd, bijvoor-
beeld tijdens een aanrijding, moet de
complete gordel worden vervangen. Dit
houdt in dat ook het oprolmechanisme, de
bevestigingen, de bouten en de sluitingen
vervangen moeten worden. Sommige
beschermende eigenschappen van de
gordel kunnen verloren zijn gegaan, zelfs
als deze ogenschijnlijk niet beschadigd is.
Vervang de gordel ook als deze versleten
of beschadigd is. De nieuwe veiligheids-
gordel moet zijn goedgekeurd en bedoeld
voor montage op dezelfde positie als de
vervangen gordel.
Breng nooit zelf wijzigingen aan de
veiligheidsgordels aan en probeer ze nooit
zelf te repareren. Neem contact op met een
erkende Volvo-werkplaats.
NP
Veiligheid
Veiligheidsgordel en
zwangerschap
Het is heel belangrijk om de veiligheidsgordel
op de juiste manier te dragen wanneer u
zwanger bent. Hij moet goed langs het
lichaam lopen. Het bovenste deel van de
gordel moet tussen de borsten en tegen de
zijkant van de buik liggen. Het onderste deel
van de gordel moet plat en zo ver mogelijk
onder de buik liggen. Hij mag niet over de
buik omhoog kunnen glijden.
Aanstaande moeders moeten de stoel zo ver
mogelijk naar achteren schuiven om de
afstand tussen het stuur en de buik zo groot
mogelijk te maken. Zet het stuur zo ver
mogelijk naar voren. Zorg voor een
aangename rijhouding.
Keurmerk op veiligheidsgordels met
gordelspanner
Gordelspanners
Alle veiligheidsgordels hebben gordel-
spanners. Dit is een mechanisme dat bij een
aanrijding de veiligheidsgordel rond het
lichaam spant. De gordel kan de passagier
daarmee beter in de stoel gedrukt houden.
NQ
Veiligheid
Airbags (SRS)
Airbag (SRS) aan
bestuurderszijde
Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordels
ook een airbag (SRS - Supplemental
Restraint System) in het stuurwiel. De airbag
zit opgevouwen in het midden van het
stuurwiel. Het stuurwiel is voorzien van het
opschrift SRS AIRBAG.
Airbag (SRS) aan
passagierszijde
4
De airbag aan passagierszijde zit
opgevouwen in een ruimte boven het
dashboardkastje. Het paneel is voorzien van
het opschrift SRS AIRBAG.
WAARSCHUWING!
De veiligheidsgordel en de airbag werken
samen. Als de veiligheidsgordel niet of
onjuist wordt gebruikt, kan dat een nadelig
effect hebben op de werking van de
airbags bij een aanrijding.
4. Niet alle auto’s hebben een airbag
(SRS) aan de passagierszijde. Deze
kan optioneel worden weggelaten bij
de verkoop.
WAARSCHUWING!
Om de kans op letsel bij activering van de
airbags te beperken, moeten de passagiers
zo rechtop mogelijk zitten met hun voeten
op de vloer en hun rug tegen de rugleuning.
De veiligheidsgordel moet goed vastzitten.
WAARSCHUWING!
Zet nooit een kind in een kinderzitje op
de passagiersstoel als de airbag (SRS) is
geactiveerd
1
.
Laat kinderen nooit voor de passagier-
stoel zitten of staan.
Personen kleiner dan 140 cm mogen
nooit op de passagiersstoel plaatsnemen
als de airbag (SRS) is geactiveerd
1
.
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan levensgevaarlijke
situaties opleveren voor uw kind.
1. Zie pagina 17 voor informatie over geacti-
veerde/gedeactiveerde airbag (SRS).
NR
Veiligheid
Positie van de airbag aan de passagierszijde
in een auto met linkse och rechtse besturing
Waarschuwingslampje op
instrumentenpaneel
Het airbagsysteem wordt continu gecontro-
leerd door de regeleenheid. Op het instru-
mentenpaneel bevindt zich een
waarschuwingslampje. Dit lampje gaat
branden, wanneer u de contactsleutel in
stand I, II of III draait. Het lampje dooft,
wanneer de regeleenheid heeft vastgesteld
dat er geen storingen zijn in het airbag-
systeem. Een dergelijke controle neemt
doorgaans ca. 7 seconden in beslag.
WAARSCHUWING!
Plaats geen voorwerpen of acces-
soires op of in de buurt van het SRS
AIRBAG-paneel (boven het dashboard-
kastje) of binnen de actieradius van de
airbag.
Verricht nooit zelf werkzaamheden aan
de onderdelen van het SRS-systeem in
het stuurwiel of op het paneel boven het
dashboardkastje.
WAARSCHUWING!
Als het waarschuwingslampje voor het
airbagsysteem blijft branden of tijdens het
rijden kortstondig gaat branden, betekent
dit dat het airbagsysteem niet naar
behoren werkt. Het lampje kan ook een
storing in de gordelsluiting, het SIPS-
systeem, het SRS-systeem of het IC-
systeem aangeven. Neem onmiddellijk
contact op met een erkende Volvo-
werkplaats.
NS
Veiligheid
Airbags (SRS)
SRS-systeem, auto met linkse besturing
SRS-systeem
Het systeem bestaat uit een gasgenerator
met daaromheen een opblaasbare airbag. Bij
een voldoende krachtige aanrijding wordt de
ontsteking van de gasgenerator geactiveerd
door sensoren. De airbag wordt opgeblazen
en wordt tegelijkertijd warm. Om de klap op
te vangen loopt de airbag leeg wanneer de
inzittende de airbag raakt. Daarbij treedt er
rookvorming in de auto op. Dit is volkomen
normaal. Het totale verloop, van het opblazen
tot het leeglopen van de airbag, neemt enkele
tienden van seconden in beslag.
SRS-systeem, auto met rechtse besturing
N.B. De reactie van de sensoren hangt af van
de ernst van de aanrijding en van het feit of de
veiligheidsgordel aan de bestuurderszijde of
de passagierszijde vooraan wordt gedragen
of niet. Het kan dan ook zijn dat er bij
ongelukken slechts een (of geen enkele) van
de airbags wordt opgeblazen. Het SRS-
systeem registreert de botskracht waaraan
de auto blootstaat en stemt de activering van
een of meerdere airbags daarop af.
Airbags (SRS)
N.B. De airbags werken dusdanig dat de
capaciteit ervan wordt afgestemd op de
botskracht waaraan de auto blootstaat.
WAARSCHUWING!
Ingrepen in het SRS-systeem kunnen
storingen in de werking veroorzaken en
leiden tot ernstige letsels.
Herstellingen mogen enkel door een
erkende Volvo-werkplaats worden
uitgevoerd.
NT
Veiligheid
Airbag (SRS) activeren/deactiveren
Hiermee wordt aangeduid dat de airbag
(SRS) aan passagierszijde gedeactiveerd is
PACOS (extra)
De airbag (SRS) aan passagierszijde kan
gedeactiveerd worden. Dit is bijvoorbeeld
noodzakelijk als daar een kind in een kinder-
zitje moet zitten.
Aanduiding
Een tekst op de achteruitkijkspiegel geeft aan
dat de airbag (SRS) aan passagierszijde is
gedeactiveerd.
PACOS (Passenger Airbag Cut Off Switch)
Activeren/deactiveren
De schakelaar zit aan de passagierszijde aan
de zijkant van het dashboard en u kunt erbij
door het portier aan die kant te openen.
Controleer of de schakelaar in de gewenste
stand staat. Volvo adviseert u de contact-
sleutel te gebruiken om de stand te wijzigen.
(U kunt ook andere voorwerpen gebruiken
die qua vorm op een sleutel lijken.)
WAARSCHUWING!
Als de auto met een airbag (SRS) aan de
passagierszijde is uitgerust, maar geen
PACOS heeft, is de airbag altijd geacti-
veerd.
WAARSCHUWING!
Geactiveerde airbag (passagiersstoel):
Vervoer kinderen nooit in een kinder-
zitje op de passagiersstoel. Laat evenmin
personen kleiner dan 1,40 m op deze
stoel plaatsnemen.
Gedeactiveerde airbag (passagiersstoel):
Laat personen groter dan 1,40 m nooit
plaatsnemen op de passagiersstoel.
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan levensgevaarlijke
situaties opleveren.
NU
Veiligheid
Airbag (SRS) activeren/deactiveren
Stand van de schakelaar
ON = De airbag (SRS) is geactiveerd. Met
de schakelaar in deze stand kunnen passa-
giers groter dan 140 cm aan passagierszijde
op de voorstoel zitten, maar kinderen in een
kinderzitje of op een kussen beslist niet.
OFF = De airbag (SRS) is gedeactiveerd.
Met de schakelaar in deze stand kunnen
kinderen in een kinderzitje of op een kussen
aan passagierszijde op de voorstoel zitten,
maar passagiers groter dan 140 cm beslist
niet.
WAARSCHUWING!
Laat geen passagier op de passagiers-
stoel plaatsnemen, als het waarschu-
wingslampje voor het airbagsysteem op
het instrumentenpaneel oplicht terwijl de
tekst op het plafondpaneel aangeeft dat
de airbag (SRS) aan die kant gedeacti-
veerd is. Het duidt op een ernstige
storing. Bezoek onmiddellijk een erkende
Volvo-werkplaats.
NV
Veiligheid
SIPS-airbags
Positie van de SIPS-airbags.
SIPS-airbags, zij-airbags
Een groot deel van de kracht van de
aanrijding wordt door het SIPS-systeem over
de balken, stijlen, vloer, dak en andere delen
van de carrosserie verspreid. De SIPS-
airbags aan bestuurders- en passagierszijde
beschermen het bovenlichaam en vormen
een belangrijk onderdeel van het SIPS-
systeem. Het SIPS-airbagsysteem is
opgebouwd uit twee hoofdonderdelen: de
SIPS-airbags en de sensoren. De SIPS-
airbags zijn in de frames van de rugleuningen
van de voorstoelen gemonteerd.
Kinderzitjes en SIPS-airbags
Een SIPS-airbag heeft wat kinderzitjes
betreft geen negatieve gevolgen voor de
beschermende functies van de auto. Er kan
een kinderzitje op de voorstoel worden
geplaatst, als de auto aan de passagierszijde
niet is uitgerust met een geactiveerde
5
airbag.
WAARSCHUWING!
De SIPS-airbags vormen een aanvulling op
het SIPS-systeem. Draag altijd een veilig-
heidsgordel.
WAARSCHUWING!
Gebruik alleen stoelhoezen van Volvo of
stoelhoezen die door Volvo goedgekeurd
zijn. Andere stoelhoezen kunnen de
werking van de SIPS-airbags hinderen.
5. Zie pagina 17 voor informatie over
geactiveerde/gedeactiveerde airbag
(SRS).
WAARSCHUWING!
Ingrepen in het SIPS-systeem kunnen
storingen in de werking en ernstig letsel
veroorzaken. Neem contact op met een
erkende Volvo-werkplaats.
Leg geen voorwerpen tussen de
stoelen en de portierpanelen, omdat dit
gebied binnen de actieradius van de
SIPS-airbag ligt.
OM
Veiligheid
Opblaasgordijn (IC-systeem)
Eigenschappen
Het opblaasgordijn vormt een aanvulling op
het SIPS-systeem. Het zit verborgen achter
de plafondbekleding langs beide zijden van
de auto. Het beschermt inzittenden op zowel
de voorstoelen als de achterbank. Het
opblaasgordijn wordt door de aanrijdings-
sensoren van het SIPS-systeem geactiveerd
als de auto van opzij wordt aangereden. Bij
activering wordt het opblaasgordijn
opgeblazen. Het helpt voorkomen dat de
bestuurder en de passagiers bij een botsing
met hun hoofd tegen de binnenkant van de
auto slaan.
WAARSCHUWING!
Het opblaasgordijn vormt een aanvulling
op de veiligheidsgordel.
Draag altijd de veiligheidsgordel.
WAARSCHUWING!
Hang of bevestig nooit iets aan de
handgrepen aan het plafond. De haak is
alleen bedoeld voor niet al te zware
kledingstukken (en niet voor harde
voorwerpen zoals paraplu’s).
Schroef of bevestig geen onderdelen
op de plafondbekleding, de portierstijlen
of de zijpanelen van de auto. Ze kunnen
daarbij hun beschermende werking
verliezen. Er mogen uitsluitend originele
Volvo-onderdelen, bestemd voor
montage op deze plaatsen, worden
gebruikt.
ON
Veiligheid
WHIPS-systeem
Bescherming tegen
whiplash-letsel, WHIPS
Het WHIPS-systeem (Whiplash Protection
System) bestaat uit energieabsorberende
rugleuningen en speciaal voor het systeem
ontwikkelde hoofdsteunen voor de beide
voorstoelen. Het systeem wordt geactiveerd
bij een aanrijding van achteren, afhankelijk
van de hoek waaronder en de snelheid
waarmee het achteropkomende voertuig de
auto raakt en de materiaaleigenschappen van
dat voertuig.
Eigenschappen van de stoel
Als het WHIPS-systeem wordt geactiveerd,
klappen de rugleuningen van de voorstoelen
naar achteren zodat de positie van de
bestuurder en de passagier op de
voorstoelen verandert. Zo wordt de kans op
een zogeheten whiplash beperkt.
WHIPS-systeem en kinderzitjes
Het WHIPS-systeem heeft geen nadelige
invloed op de beschermende werking van de
kinderzitjes.
Juiste zithouding
Voor optimale bescherming moeten de
bestuurder en de voorpassagier zoveel
mogelijk in het midden van de stoel plaats-
nemen en de afstand tussen het hoofd en de
hoofdsteun zo klein mogelijk houden.
Het volgende kan worden gebruikt:
WAARSCHUWING!
Het WHIPS-systeem vormt een aanvulling
op de veiligheidsgordel. Draag altijd een
veiligheidsgordel.
WAARSCHUWING!
Als de stoel heeft blootgestaan aan
grote krachten, zoals bij een aanrijding
van achteren, moet u het WHIPS-
systeem laten controleren bij een
erkende Volvo-werkplaats.
Er kunnen eigenschappen van het
WHIPS-systeem verloren zijn gegaan,
ook al ziet de stoel er intact uit. Neem
contact op met een erkende Volvo-
werkplaats om het systeem te laten
controleren, ook na een lichte aanrijding
van achteren.
OO
Veiligheid
WHIPS-systeem
een kinderzitje op de passagiersstoel,
mits de airbag aan passagierszijde is
gedeactiveerd
6
.
een achterstevoren gemonteerd kinder-
zitje op de achterbank dat tegen de
rugleuning van de voorstoel steunt.
Zorg dat u de werking van het
WHIPS-systeem niet beïnvloedt
WAARSCHUWING!
Breng nooit zelf wijzigingen aan de stoel
of het WHIPS-systeem aan en probeer ze
nooit zelf te repareren. Neem contact op
met een erkende Volvo-werkplaats.
6. Zie pagina 17 voor informatie over
geactiveerde/gedeactiveerde airbag
(SRS).
WAARSCHUWING!
Plaats geen koffer of iets dergelijks tussen
het zitgedeelte van de achterbank en de
rugleuning van de voorstoelen. Let erop
dat u de werking van het WHIPS-systeem
niet beïnvloedt.
WAARSCHUWING!
Als u een van de ruggedeelten van de
achterbank hebt neergeklapt, moet u de
voorstoel aan dezelfde kant naar voren
schuiven zodat de rugleuning van de stoel
niet tegen het neergeklapte ruggedeelte
van de achterbank aankomt.
OP
Veiligheid
Activering van de veiligheidssystemen
Airbags aan bestuurderszijde en
passagierszijde (SRS)
De airbags worden geactiveerd:
als het gevaar bestaat dat de inzittenden
op de voorstoelen verwondingen
oplopen, wanneer ze in contact komen
met het dashboard of het stuurwiel.
Het SRS-systeem registreert de kracht van
een eventuele botsing en de mate van
vertraging die deze veroorzaakt. De sensor
bepaalt aan de hand van berekening of de
botsing dusdanig zwaar is dat de airbags
moeten worden geactiveerd om de inzit-
tenden te beschermen.
Het kan zijn dat de airbags niet werden
geactiveerd, ondanks dat de carrosserie van
de auto danig vervormd is. Dit houdt niet per
definitie in dat de airbags niet goed werkten.
Het betekent alleen dat activering van deze
aanvullende veiligheidssystemen niet nodig
was, omdat de bestaande systemen de inzit-
tenden voldoende bescherming boden.
SIPS-airbags en
opblaasgordijnen (SIPS-airbag
en IC-systeem)
De SIPS-airbags en opblaasgordijn worden
normaalgesproken alleen geactiveerd:
wanneer een obstakel met voldoende
kracht de zijkant van de auto raakt.
N.B. De SRS-, SIPS-airbag- en IC-systemen
worden bij een botsing slechts eenmaal
geactiveerd.
Na activering van de airbags/opblaasgordijn
adviseren wij u het volgende:
Sleep de auto naar een erkende Volvo-
werkplaats. Rij niet in een auto met
geactiveerde airbags, zelfs niet als u na
het ongeluk nog verder kunt rijden.
Laat het vervangen van de onderdelen
van het SRS-, SIPS-, IC- en gordel-
systeem over aan een erkende Volvo-
werkplaats.
WAARSCHUWING!
De regeleenheid van het airbagsysteem
zit op de middenconsole van de auto. Als
de middenconsole doorweekt geraakt is,
moet u de accukabels in de bagageruimte
loskoppelen.
Probeer de auto niet te starten, omdat de
airbags daarbij geactiveerd kunnen
worden. Sleep de auto naar een erkende
Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING!
Rij nooit met geactiveerde airbags! Ze
kunnen u bij het sturen danig in de weg
zitten. Ook de andere veiligheidssystemen
kunnen beschadigd raken. Langdurige
blootstelling aan de rook en stof die
vrijkomen bij activering van de airbags kan
oog- en huidirritatie c.q. -letsel veroor-
zaken. Spoel bij irritatie met koud water
en/of neem contact op met een arts. De
snelheid waarmee de airbags/gordijnen
worden opgeblazen kan in combinatie met
de toegepaste materialen aanleiding
geven tot schaaf- en brandwonden.
OQ
Veiligheid
Inspectie van airbags en opblaasgordijnen
Controle-intervallen
De stickers op de portierstijl(en) geven het
jaar en de maand aan waarin u contact moet
opnemen met een erkende Volvo-werkplaats
om de airbags, gordelspanners en opblaas-
gordijnen te laten controleren en eventueel te
laten vervangen. Als u vragen hebt over de
systemen, kunt ook contact opnemen met
een erkende Volvo-werkplaats.
Deze sticker vindt u in de portieropening
linksachter.
1. Airbag aan bestuurderszijde
2. Airbag aan passagierszijde
3. SIPS-airbag aan bestuurderszijde
4. SIPS-airbag aan passagierszijde
5. Opblaasgordijn aan bestuurderszijde
6. Opblaasgordijn aan passagierszijde
OR
Veiligheid
Kinderen en veiligheid
Kinderen moeten comfortabel
en veilig zitten
De plaats van het kind in de auto en de
vereiste uitrusting is afhankelijk van het
gewicht en de lengte van het kind (zie
pagina 26 voor meer informatie).
Ongeacht leeftijd en lengte moeten kinderen
altijd met de gordel goed om in de auto zitten.
Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot
zitten.
De veiligheidsuitrusting voor kinderen die
Volvo biedt, is afgestemd op het gebruik in
uw auto. Door het gebruik van originele
Volvo-onderdelen bent u er zeker van dat de
bevestigingspunten en bevestigingsonder-
delen op de juiste wijze zijn aangebracht en
sterk genoeg zijn.
N.B. De wettelijke bepalingen voor het
vervoer van kinderen in de auto verschillen
van land tot land. Ga na welke regels er in uw
land van kracht zijn.
Airbags (SRS) en kinderzitjes gaan niet
samen!
Kinderzitjes en airbags (SRS)
Plaats een kind altijd op de achterbank als de
airbag (SRS) aan passagierszijde is geacti-
veerd
7
. Als de airbag wordt geactiveerd, kan
een kind in een kinderzitje aan de passagiers-
zijde ernstig letsel oplopen.
7. Zie pagina 17 voor informatie over
geactiveerde/gedeactiveerde airbag.
WAARSCHUWING!
Personen kleiner dan 140 cm mogen
alleen op de voorstoel plaatsnemen als de
airbag is gedeactiveerd.
OS
Veiligheid
Kinderen en veiligheid
Plaats van kinderen in de auto
Gewicht
(leeftijd)
Voorstoel
Buitenste zitplaats van de
achterbank
Middelste zitplaats achterbank
<10 kg
(tot 9
maanden)
Mogelijkheden:
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met veiligheidsgordel.
L: Typegoedk.: E5 03160
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met ISOFIX-systeem.
L: Typegoedk.: E5 03162
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met veiligheidsgordel en
bevestigingsband.
L: Typegoedk.: E5 03135
Mogelijkheden:
Achterstevoren gemonteerd kinder-
zitje, te bevestigen met veiligheidsg-
ordel en steun.
L: Typegoedk.: E5 03160
Achterstevoren gemonteerd kinder-
zitje, te bevestigen met ISOFIX-
systeem en steun.
L: Typegoedk.: E5 03162
Achterstevoren gemonteerd kinder-
zitje, te bevestigen met veiligheidsg-
ordel, steun en bevestigingsband.
L: Typegoedkeuringsnr. E5 03135
Achterstevoren gemonteerd kinder-
zitje, te bevestigen met veiligheidsg-
ordel, steun en bevestigingsband.
L: Typegoedkeuringsnr. E5 03135
9–18 kg
(9–36
maanden)
Mogelijkheden:
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met veiligheidsgordel.
L: Typegoedk.: E5 03161
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met ISOFIX-systeem.
L: Typegoedk.: E5 03163
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje,
te bevestigen met veiligheidsgordel en
bevestigingsband.
L: Typegoedk.: E5 03135
Mogelijkheden:
Achterstevoren gemonteerd kinder-
zitje, te bevestigen met veiligheidsg-
ordel en steun.
L: Typegoedk.: E5 03161
Achterstevoren gemonteerd kinder-
zitje, te bevestigen met ISOFIX-
systeem en steun.
L: Typegoedk.: E5 03163
Achterstevoren gemonteerd kinder-
zitje, te bevestigen met veiligheidsg-
ordel, steun en bevestigingsband.
L: Typegoedkeuringsnr. E5 03135
Achterstevoren gemonteerd kinder-
zitje, te bevestigen met veiligheidsg-
ordel, steun en bevestigingsband.
L: Typegoedkeuringsnr. E5 03135
15–36 kg
(3–12 jaar)
Geïntegreerd kinderzitje met of zonder
rugleuning.
L: Typegoedkeuringsnr. E5 03139
Geïntegreerd kinderzitje met of zonder
rugleuning.
L: Typegoedkeuringsnr. E5 03139
Mogelijkheden:
Geïntegreerd kinderzitje met of
zonder rugleuning.
L: Typegoedkeuringsnr. E5 03139
Geïntegreerd kinderzitje.
B: Typegoedk.: E5 03140
OT
Veiligheid
L: Geschikt voor speciale kinderzitjes (zie
overzicht onder genoemde typegoed-
keuring). Kinderzitjes kunnen bestemd zijn
voor een bepaald merk auto, voor een
beperkte groep merken, semi-universeel of
universeel zijn.
B: Ingebouwd en goedgekeurd voor deze
leeftijdscategorie.
ISOFIX-bevestigingen en ISOFIX-geleider
ISOFIX-bevestigingssysteem
voor kinderzitjes (extra)
Er zijn voorbereidingen getroffen voor de
montage van het ISOFIX-bevestigings-
systeem voor kinderzitjes op de beide
buitenste zitplaatsen van de achterbank.
Neem contact op met een Volvo-dealer voor
meer informatie over de verkrijgbare veilig-
heidsuitrusting voor kinderen.
De ISOFIX-bevestigingspunten zijn te
monteren op de beide buitenste zitplaatsen
van de achterbank. U kunt de ISOFIX-
geleider zo nodig verplaatsen.
Geïntegreerd kinderzitje (extra)
De geïntegreerde kinderzitjes van Volvo zijn
speciaal ontworpen om kinderen maximale
bescherming te bieden.
In combinatie met de aanwezige veiligheids-
gordels zijn de kinderzitjes goedgekeurd voor
kinderen met een gewicht van 15 tot 36 kg.
Zorg dat ...
de veiligheidsgordel goed strak langs het
lichaam van het kind loopt en nergens
slap hangt of verdraaid is.
de veiligheidsgordel goed over de
schouder loopt.
WAARSCHUWING!
Zet nooit een kind in een kinderzitje op de
passagiersstoel als de airbag (SRS) is
geactiveerd.
Personen kleiner dan 140 cm mogen
nooit op de passagiersstoel plaatsnemen
als de airbag (SRS) is geactiveerd.
1
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan levensgevaarlijke
situaties opleveren voor uw kind.
1. Zie pagina 17 voor informatie over het
activeren/deactiveren van een airbag
(SRS).
OU
Veiligheid
Kinderen en veiligheid
de heupgordel laag over de heupen, het
bekken, loopt om maximale bescherming
te bieden.
de veiligheidsgordel niet tegen de nek
van het kind aankomt of onder de
schouder langs loopt.
Stel de stand van de hoofdsteun zorgvuldig
af op de lengte van het kind.
Kinderzitje uitklappen:
klap het kinderzitje omlaag;
haal de klittenband los;
klap het bovenste gedeelte weer op.
Opklappen in ruggedeelte achterbank:
klap het ruggedeelte (A) van het kinder-
zitje omlaag;
bevestig het stuk klittenband (B);
klap het kinderzitje in het ruggedeelte (C)
van de achterbank op.
N.B. Als u het ruggedeelte en het zitgedeelte
niet aan elkaar vastzet voordat u het kinder-
zitje opklapt, kan het ruggedeelte een
volgende keer dat u het zitje uitklapt in de
opening blijven steken.
Geïntegreerd kinderzitje vervangen
Het is belangrijk dat het geïntegreerde
kinderzitje goed is vastgezet. Laat het
vervangen en repareren van het zitje daarom
over aan een erkende Volvo-werkplaats. Voer
zelf geen wijzigingen of aanpassingen uit aan
het geïntegreerde kinderzitje.
OV
Veiligheid
Kinderzitje monteren
Volvo heeft veiligheidsuitrusting voor
kinderen die afgestemd is op uw Volvo en
uitvoerig door Volvo getest is.
Bij het gebruik van andere op de markt
verkrijgbare producten is het belangrijk dat u
de bijgeleverde montagevoorschriften
zorgvuldig doorleest en nauwkeurig opvolgt.
Zet de bevestigingsbanden van het
kinderzitje nooit vast aan de hendel
waarmee u de voorstoel in de lengte-
richting verstelt of aan veren, rails of
balken onder de stoel. Scherpe randen
kunnen de bevestigingsbanden bescha-
digen.
Laat de rugleuning van het kinderzitje
tegen het dashboard steunen. Dit geldt
voor auto’s zonder airbag aan passagiers-
zijde of auto’s waarvan de airbag is
gedeactiveerd.
Plaats nooit een kinderzitje op de
voorstoel als de auto is uitgerust met een
geactiveerde
8
airbag aan passagierszijde.
Bij problemen tijdens de montage van
kinderveiligheidsproducten kunt u contact
opnemen met de fabrikant voor nadere
inlichtingen over de montage.
WAARSCHUWING!
Als een geïntegreerd kinderzitje aan grote
krachten heeft blootgesteld, bijvoorbeeld
tijdens een aanrijding, moet u het geïnte-
greerde kinderzitje in zijn geheel
vervangen, dus ook de veiligheidsgordel,
inclusief de bouten. Ook al ziet het geïnte-
greerde kinderzitje er intact uit, kunnen er
toch beschermende eigenschappen
verloren zijn gegaan. Het moet ook
worden vervangen als het erg versleten is.
8. Zie pagina 17 voor informatie over
geactiveerde/gedeactiveerde airbag
(SRS).
PM
Veiligheid
PN
Instrumenten, schakelaars en bediening
Instrumentenpaneel 32
Controle- en waarschuwingslampjes 33
Schakelaars op middenconsole 38
Verlichtingspaneel 41
Richtingaanwijzers 42
Ruitenwissers/-sproeiers 43
Alarmlichten, elektrisch verwarmde
achterruit/buitenspiegels/voorstoelen 45
Boordcomputer 46
Cruise control (extra) 47
Handrem, elektrische aansluiting/
aansteker 48
Stuurwielafstelling 49
Elektrisch bediende ruiten 50
Spiegels en zijruiten 52
Elektrisch bediend schuifdak (extra) 54
PO
Instrumenten, schakelaars en bediening
Instrumentenpaneel
1. Temperatuurmeter
De temperatuurmeter geeft de temperatuur in
het koelsysteem van de motor aan. Op het
display verschijnt een bericht, als de tempe-
ratuur abnormaal hoog is en de naald tot in het
rode gebied uitslaat. Let erop dat verstralers
voor de radiateurgrille het koelvermogen
verminderenbijeenhogebuitentemperatuuren
een zware belasting van de motor.
2. Display
Op het display worden informatieve berichten
en waarschuwingsberichten weergegeven.
3. Snelheidsmeter
De snelheidsmeter geeft de snelheid van de
auto aan.
4. Dagtellers, T1 en T2
De dagtellers gebruikt u om kortere afstanden
op te meten. Het rechter cijfer geeft de
afstand in honderden meters aan. U kunt de
dagtellers op nul zetten door de knop langer
dan 2 seconden in te drukken. U wisselt van
dagteller door de knop korte tijd in te drukken.
5. Indicatie voor Cruise control
Zie p. 47.
6. Kilometerteller
De kilometerteller geeft het totale aantal
kilometers aan dat er met de auto is gereden.
7. Groot licht aan/uit
8. Waarschuwingslampjes
Als er een storing optreedt, licht het
waarschuwingslampje op en verschijnt er een
bericht op het display.
9. Toerenteller
De toerenteller geeft het motortoerental aan
in duizenden toeren per minuut. Laat de naald
van de toerenteller niet tot in het rode gebied
uitslaan.
10. Indicatie voor automatische
versnellingsbak
U ziet hier welk schakelprogramma er wordt
aangehouden. Als uw auto is uitgerust met een
Geartronic automatische versnellingsbak en u
het handmatige schakelprogramma gebruikt,
ziet u hier welke versnelling u hebt ingeschakeld.
11. Buitentemperatuurmeter
De buitentemperatuurmeter geeft de buiten-
temperatuur aan. Wanneer de temperatuur in
het interval van –5°C tot +2°C ligt, verschijnt
er een sneeuwvlokje op het display. Het
symbool wijst op het gevaar voor gladheid.
12. Klokje
Draai aan de knop om het klokje op de juiste
tijd in te stellen.
13. Brandstofmeter
Er zit nog ongeveer 8 liter brandstof in de
tank, wanneer het lampje op het instrumen-
tenpaneel oplicht.
14. Controle- en waarschuwingslampjes
15. Indicatorlampjes richtingaanwijzers,
links/rechts
PP
Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes
Functietest, lampjes
Alle controle- en waarschuwingslampjes
gaan branden wanneer u de contactsleutel
voor het starten in stand II draait. De werking
van de lampjes wordt dan gecontroleerd. Alle
lampjes moeten weer uitgaan als de motor is
aangeslagen, behalve het lampje voor de
handrem. Dit gaat pas uit als de auto van de
handrem wordt gehaald.
Als de motor niet binnen vijf
seconden aanslaat, gaan alle
lampjes uit, behalve de lampjes
voor storingen in het uitlaatgas-
reinigingssysteem van de auto
en voor lage oliedruk.
Bepaalde lampjes hebben
geen functie. Dit hangt af van de uitrusting
van de auto.
Waarschuwingslampje midden
op instrumentenpaneel
Het waarschuwingslampje licht
rood of oranje op afhankelijk van de
ernst van de geregistreerde storing.
Rood licht:
Breng de auto tot stilstand! Lees het
bericht op het display.
Het lampje blijft branden en de displaytekst
staan totdat de storing is verholpen.
Oranje licht:
Lees het bericht op het display. Verhelp
de storing!
U kunt de displaytekst verwijderen met een
druk op de knop READ (zie pagina 36).
Wanneer u 2 minuten niets doet, verdwijnt de
displaytekst automatisch.
Wanneer de tekst
“TIJD VOOR REG. SERVICE” verschijnt,
doet u het waarschuwingslampje uit en
verwijdert u de tekst met behulp van de knop
READ. Dit gebeurt automatisch na
2 minuten.
Storing in ABS
Als het waarschuwingslampje voor
het ABS -systeem oplicht, werkt het
ABS -systeem niet meer. Het
normale remsysteem van de auto
werkt dan nog, zij het zonder ABS-regeling.
Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en zet de motor af. Start de
motor opnieuw.
Als het waarschuwingslampje dooft, kunt
u verder rijden. Er was dan geen sprake
van een werkelijke storing.
Als het waarschuwingslampje echter blijft
branden, moet u de auto naar een
erkende Volvo-werkplaats rijden om het
ABS -systeem te laten controleren.
Storing in remsysteem
Als het lampje voor het remsysteem
oplicht, kan het zijn dat het remvloei-
stofpeil te laag is.
Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en controleer het peil in het
remvloeistofreservoir.
Als het peil lager is dan het MIN -merkje
van het reservoir, kunt u beter niet verder
PQ
Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes
rijden met de auto. Laat de auto naar een
erkende Volvo-werkplaats slepen om het
remsysteem te controleren.
Als de waarschuwingslampjes voor
het remsysteem en het ABS-
systeem tegelijkertijd branden, kan
er een storing in de remkrachtver-
deling zijn opgetreden.
Breng de auto op een veilige plaats
tot stilstand en zet de motor af. Start de
motor opnieuw.
Als de beide lampjes weer doven, was er
geen sprake van een werkelijke storing.
Als de waarschuwingslampjes echter
blijven branden, moet u het peil in het
remvloeistofreservoir controleren.
Als het peil lager is dan het MIN -merkje
van het remvloeistofreservoir, kunt u beter
niet verder rijden met de auto. Laat de
auto naar een erkende Volvo-werkplaats
slepen om het remsysteem te controleren.
Als de lampjes echter blijven branden
ondanks dat het peil in het remvloei-
stofpeil in orde is, moet u de auto uiterst
voorzichtig naar de dichtstbijzijnde
erkende Volvo-werkplaats rijden om het
remsysteem te laten controleren.
Gordelwaarschuwing
Het waarschuwingslampje voor de
veiligheidsgordels brandt, zolang de
bestuurder de gordel niet heeft
omgedaan.
Te lage oliedruk
Als het lampje tijdens het rijden
oplicht, is de druk van de motorolie
te laag. Zet de motor onmiddellijk af
en controleer het motoroliepeil. Als
het lampje oplicht terwijl het oliepeil in orde
is, moet u de auto tot stilstand brengen en
contact opnemen met een erkende Volvo-
werkplaats.
Storing in het uitlaatgas-
reinigingssysteem van de auto
Rij de auto naar een erkende Volvo-
werkplaats om het systeem te laten
controleren.
Storing in SRS-systeem
Als het waarschuwingslampje voor
het ABS-systeem oplicht, is er een
storing in het SRS geregistreerd. Rij
de auto naar een erkende Volvo-
werkplaats om het systeem te laten controleren.
Dynamo laadt niet bij
Als het lampje tijdens het rijden
oplicht, is er waarschijnlijk sprake
van een storing in het elektrisch
systeem. Breng een bezoek aan een
erkende Volvo-werkplaats.
Voorgloeifunctie motor (diesel)
Het lampje licht op wanneer de
voorgloeifunctie van de motor actief
is. Wanneer het lampje dooft, kunt u
de motor starten. Geldt alleen voor
dieselmodellen.
Handrem aangetrokken
Let erop dat het lampje alleen
aangeeft dát u de handrem hebt
aangetrokken en niet hoe hard.
Controleer dit laatste door aan de
hendel te trekken! U moet altijd zo hard aan
de hendel te trekken, dat deze in een “nokje”
blijft steken.
Mistachterlicht
Het lampje brandt, wanneer u het
mistachterlicht hebt ingeschakeld.
WAARSCHUWING!
Als de waarschuwingslampjes voor het
remsysteem en ABS-systeem tegelijkertijd
oplichten, bestaat het gevaar dat de achter-
trein bij krachtig remmen gaat slippen.
PR
Instrumenten, schakelaars en bediening
Controlelampje aanhanger
Het controlelampje knippert,
wanneer u de richtingaanwijzers op
de auto en op de aanhanger
gebruikt. Als het lampje niet
knippert, is een van de richtingaanwijzers op
de auto of de aanhanger defect.
Stabiliteitssysteem STC en DSTC
4
Het STC/DSTC -systeem bestaat uit
meerdere deelsystemen die uitvoeriger
beschreven staan op pagina 106.
Het lampje licht op om na ca.
twee seconden weer te doven
Het lampje licht tijdens het starten
van de motor op om aan te geven
dat er een systeemtest plaatsvindt.
Het lampje knippert
De SC -regeling (Spin Control)
tracht te voorkomen dat de aange-
dreven wielen van de auto
doorslippen. De TC -regeling (Traction
Control) tracht de grip van de auto op de weg
te verbeteren.
De AYC-regeling (Active Yaw Control) tracht
te voorkomen dat de auto in de slip raakt.
Het oranje waarschuwings-
lampje brandt continu
Het lampje brandt en de melding
TRACTIECONTROLE TIJDELIJK UI
T verschijnt op het informatiedisplay.
De TC-regeling is wegens een te hoge
remtemperatuur tijdelijk beperkt.
De regeling wordt automatisch opnieuw
ingeschakeld, wanneer de remtemperatuur
weer normaal is.
Het oranje waarschuwings-
lampje brandt continu
Het lampje licht op en de melding
ANTI-SKID SERVICE VEREIST
verschijnt op het informatiedisplay. Het STC -
of DSTC -systeem werd door een storing
uitgeschakeld.
Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en zet de motor af.
Start de motor opnieuw.
Als het waarschuwingslampje echter blijft
branden, moet u de auto naar een erkende
Volvo-werkplaats rijden om het systeem te
laten controleren.
Storing in STC/DSTC-systeem
Als het waarschuwingslampje
oplicht en continu brandt, terwijl u
geen van de systemen hebt uitge-
schakeld is er sprake van een storing in een
van de systemen. De tekst “ANTI-
SKID SERVICE VEREIST” verschijnt op het
display.
Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en zet de motor af. Start de
motor opnieuw.
Als het waarschuwingslampje dooft, was
er geen sprake van een werkelijke storing.
U hoeft dan geen bezoek aan een
werkplaats te brengen.
Als het waarschuwingslampje echter blijft
branden, moet u de auto naar een
erkende Volvo-werkplaats rijden om het
systeem te laten controleren.
4. Extra uitrusting op bepaalde markten.
Standaarduitrusting op de S60 R.
WAARSCHUWING!
Onder normale omstandigheden zorgt het
STC/ DSTC -systeem voor een betere
wegligging. Dit mag echter voor u geen
reden zijn om sneller te gaan rijden. Wees
altijd voorzichtig bij het nemen van
bochten en het rijden op gladde wegen.
PS
Instrumenten, schakelaars en bediening
Informatiedisplay
Displaytekst
Wanneer er een controle- of waarschuwings-
lampje oplicht, verschijnt er tevens een
bericht op het display. Wanneer u het bericht
gelezen en begrepen hebt, kunt u op de knop
READ (A) drukken. Het bericht wordt dan van
het display gewist en in een geheugen
opgeslagen. Het bericht blijft in het geheugen
opslagen, totdat u de onderliggende storing
hebt laten verhelpen.
Berichten die duiden op zeer ernstige
storingen kunt u niet van het display wissen.
De berichten blijven op het display staan,
totdat u de onderliggende storing hebt laten
verhelpen.
Berichten die in het geheugen liggen
opgeslagen kunt u op een later tijdstip
nogmaals doorlezen. Druk op de knop
READ (A), als u de opgeslagen berichten wilt
bekijken. U kunt door de berichten bladeren
door op de knop READ (A) te drukken.
Druk nogmaals op de knop READ om de
berichten weer in het geheugen op te slaan.
N.B. Als er een waarschuwingsbericht
verschijnt terwijl u zich bijv. in een menu van
de boordcomputer bevindt of wilt telefoneren,
moet u eerst bevestigen dat u het bericht hebt
gezien. U doet dat door op de knop READ (A)
te drukken.
Melding Betekenis
STOP AUTO Z.S.M. Breng de auto tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade.
ZET DE MOTOR AF Breng de auto tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade.
SERVICE SPOED Breng uw auto voor controle naar de werkplaats.
ZIE HANDLEIDING Raadpleeg het instructieboekje.
SERVICE VEREIST Laat uw auto zo spoedig mogelijk controleren.
BIJ ONDERHOUD Laat uw auto tijdens de volgende servicebeurt controleren.
TIJD VOOR REG. SERVICE Als de displaytekst verschijnt, moet de auto voor een servicebeurt naar de werkplaats.
Wanneer de tekst verschijnt, hangt af van de afgelegde afstand, het aantal maanden dat
verstreken is sinds de laatste servicebeurt en het aantal draaiuren van de motor.
OLIEPEIL LAAG
1
BIJVULLEN
Het oliepeil van de motor is te laag. Controleer het peil en vul zo spoedig mogelijk olie bij
(zie pagina 157 voor meer informatie).
PT
Instrumenten, schakelaars en bediening
OLIEPEIL LAAG
2
– STOP AUTO Z.S.M.
3
Het oliepeil van de motor is te laag. Breng de auto op een veilige manier tot stilstand om het
oliepeil te controleren (zie pagina 157).
OLIEPEIL LAAG
2
– ZET MOTOR UIT
3
Het oliepeil van de motor is te laag. Breng de auto op een veilige manier tot stilstand en zet de
motor af om het oliepeil te controleren (zie pagina 157).
OLIEPEIL LAAG
2
– ZIE HANDLEIDING
3
Het oliepeil van de motor is te laag. Breng de auto op een veilige manier tot stilstand en zet de
motor af om het oliepeil te controleren (zie pagina 157).
1. Verschijnt samen met een oranje gevarendriehoek
2. Verschijnt samen met een rode gevarendriehoek
3. Geldt alleen voor motortypes met olieniveausensor.
Melding Betekenis
PU
Instrumenten, schakelaars en bediening
Schakelaars op middenconsole
N.B. De onderlinge positie van de knoppen
kan variëren.
Actief chassis, FOUR-C (extra)
Druk op de bijbehorende knop
om over te schakelen van
Comfort op Sport of
andersom (zie ook
pagina 106).
BLIS (Blind Spot Information
System) (extra)
Druk op de knop om het
systeem te deactiveren of
opnieuw te activeren.
Zie pagina 126 voor meer
informatie.
STC/DSTC-systeem
5
Met deze knop kunt u de
functie van het STC/DSTC -
systeem beperken of een
geldende beperking opheffen.
Wanneer de LED in de knop
brandt, is het STC--/DSTC-
systeem actief (voor zover er
geen sprake is van een
storing).
N.B. Om de werking van het
STC/DSTC -systeem te
beperken moet u de knop ten minste een
halve seconde ingedrukt houden. De LED in
de knop dooft dan en de melding
STC/DSTC SPIN CONTROL UIT verschijnt
op het informatiedisplay.
Beperk de functie van het systeem als u een
wiel met een afwijkende maat gebruikt.
De volgende keer dat u de motor start, is het
STC/DSTC -systeem weer actief.
Elektrische aansluiting/
Aansteker (extra)
U kunt de elektrische
aansluiting voor verschil-
lende accessoires
gebruiken die op een
spanning van 12 V werken,
zoals een mobiele telefoon
of koelbox. U activeert de
aansteker door de knop in te drukken.
Wanneer de aansteker heet genoeg is, veert
5. Extra uitrusting op bepaalde markten.
Standaarduitrusting op de R-versie.
WAARSCHUWING!
Let erop dat de rijeigenschappen van de
auto veranderen, als u het STC/DSTC-
systeem uitschakelt.
PV
Instrumenten, schakelaars en bediening
de knop automatisch uit. Haal de aansteker
uit de opening en gebruik het roodgloeiende
stuk metaal om een sigaar of sigaret aan te
steken. Om veiligheidsredenen moet u het
deksel altijd op de aansluiting laten zitten,
wanneer deze niet in gebruik is. U kunt
maximaal 10 A via de aansluiting afnemen.
Buitenste hoofdsteunen
achterbank omklappen (extra)
–Klap de hoofdsteunen
niet om, als er iemand op
een van beide buitenste
zitplaatsen van de
achterbank zit.
–Draai de contactsleutel
in stand I of II.
Druk de knop 1 in om de hoofdsteunen
van de achterbank om te klappen en zo
een beter zicht naar achteren te
verkrijgen.
U moet de hoofdsteunen na afloop
handmatig weer opklappen.
Als u de beide ruggedeelten van de
achterbank wilt omklappen, moeten de
hoofdsteunen rechtop staan.
Inklapbare buitenspiegels (extra)
Met deze knop kunt u de
elektrisch bediende buiten-
spiegels in- en uitklappen.
Ga als volgt te werk, als een van de buiten-
spiegels per ongeluk in- of uitgeklapt is:
Haal de buitenspiegel zo ver mogelijk naar
voren toe.
Draai de contactsleutel in stand II.
Klap de buitenspiegel met behulp van de
knop eerst naar binnen en vervolgens weer
naar buiten toe. De buitenspiegels staan
daarna weer in hun oorspronkelijke stand.
Parkeerhulp (extra)
De “Parking Support”
(parkeerhulp) is bij het
starten van de motor altijd
ingeschakeld. Druk op de
knop om de parkeerhulp uit
te schakelen/opnieuw in te
schakelen (zie ook
pagina 108).
Kofferdeksel vergrendelen
(bepaalde landen)
Druk op de aangegeven
knop om het kofferdeksel te
vergrendelen. Het
kofferdeksel blijft daarna
vergrendeld, ook al
ontgrendelt u de portieren
handmatig met de hoofds-
leutel, de afstandsbediening daarvan of de
servicesleutel.
Safelock-functie en
alarmsensoren deactiveren
Maak gebruik van deze knop
kunt u de Safelock-functie
desgewenst uitschakelen
(Safelock houdt in dat de
portieren na vergrendeling
niet meer vanaf de
binnenkant te openen zijn).
Gebruik deze knop ook om de bewegings- en
niveausensoren van het alarmsysteem
6
buiten werking stellen – wanneer u bijvoor-
beeld met de auto een veerverbinding neemt.
De LED in de knop brandt, wanneer de
functies zijn uitgeschakeld c.q. buiten
werking zijn gesteld.
Verstralers (accessoires)
Druk op deze knop als u de
verstralers van de auto’s
tegelijk met het groot licht
wilt voeren of als u de
verstralers uit wilt schakelen.
De LED in de knop brandt
om aan te geven dat de functie actief is.
6. Extra
QM
Instrumenten, schakelaars en bediening
Schakelaars op middenconsole
Actief chassis, FOUR-C (S60R)
Selecteer een van de chassistanden Comfort,
Sport of Advanced met behulp van de
knoppen. Zie pagina 106 voor meer infor-
matie.
QN
Instrumenten, schakelaars en bediening
Verlichtingspaneel
A. – Koplampen en stads-/
parkeerlichten
Alle verlichting uit.
Auto’s met automatisch dimlicht
(bepaalde landen)
Contactsleutel in stand II: Dimlicht aan (plus
stadslichten voor en verlichting achter, kente-
kenplaatverlichting en instrumentenver-
lichting). Het dimlicht gaat automatisch aan,
wanneer u de contactsleutel in de startstand
draait en kan niet worden uitgeschakeld. Als
dat voor buitenlandse reizen noodzakelijk is,
kunt u het automatische dimlicht in een
erkende Volvo-werkplaats buiten werking
laten stellen.
Stadslichten voor en verlichting
achter.
Contactsleutel in stand 0: Alle
verlichting uit.
Contactsleutel in stand II:
Koplampen aan (plus stadslichten voor en
verlichtingachter,kentekenplaatverlichtingen
instrumentenverlichting).
U moet de verlichtingsdraaiknop altijd in deze
stand zetten, voordat u het groot licht kunt
inschakelen.
B – Koplamphoogteverstelling
Bepaalde modellen zijn uitgerust met stelmo-
toren bij de beide koplampen waarmee u de
koplamphoogte kunt afstemmen op de
belading van de auto. Draaiknop omhoog:
Normale koplamphoogte. Draaiknop omlaag:
Koplamp lager afstellen.
Auto’s met Bi-Xenonverlichting (extra) zijn
voorzien van automatische koplamphoogte-
verstelling, zodat draaiknop B ontbreekt.
C – Instrumentenverlichting
Draaiknop omhoog: Fellere verlichting.
Draaiknop omlaag: Zwakkere verlichting.
D – Mistlampen, voor (extra)
Contactsleutel in stand II: Druk op de knop.
De mistlampen voor branden in combinatie
met de stadslichten en het groot licht/
dimlicht. De LED in de knop brandt, wanneer
u de mistlampen hebt ingeschakeld.
N.B. In sommige landen mag u geen dimlicht
voeren in combinatie met mistlampen.
E – Mistachterlicht
Contactsleutel in stand II: Druk op de knop.
Het mistachterlicht brandt in combinatie met
het groot-/dimlicht. De LED in de knop en het
lampje op het instrumentenpaneel branden,
wanneer u het mistachterlicht hebt
ingeschakeld.
Opgelet: De regels voor het gebruik van de
mistlampen voor en achter verschillen van
land tot land.
QO
Instrumenten, schakelaars en bediening
Richtingaanwijzers
1. Terugverende stand
Bij het wisselen van rijstrook of inhalen duwt
u de hendel zo ver omhoog of omlaag dat
deze merkbaar weerstand biedt. De hendel
keert in de ruststand terug, wanneer u deze
loslaat.
2. Normale bocht
De richtingaanwijzers gaan knipperen,
wanneer u de hendel met het stuurwiel mee
beweegt. Wanneer u het stuurwiel na de
bocht weer in de uitgangspositie terugdraait,
worden de richtingaanwijzers automatisch
uitgeschakeld.
3. Lichtsignaal
U kunt lichtsignalen geven, wanneer u de
hendel voorzichtig naar u toe trekt (totdat
u een lichte weerstand voelt). Het groot
licht blijft branden, totdat u de hendel
weer loslaat.
3. Wisselen, groot licht/dimlicht
Haal de hendel via de lichtsignaalstand
naar u toe en laat de hendel vervolgens
weer los om te wisselen tussen groot licht
en dimlicht.
3. “Follow-Me-Home”-verlichting
Doe het volgende, als u uw auto bij donker
verlaat:
Neem de contactsleutel uit het
contactslot.
Haal de linker stuurhendel (richtingaanwij-
zerhendel) naar u toe.
Stap uit de auto.
Vergrendel de portieren.
Het dimlicht, de stadslichten, de achter-
lichten, de kentekenplaatverlichting en de
verlichting van de buitenspiegels (extra)
lichten vervolgens op. De lampen blijven 30,
60 of 90 seconden lang branden. In een
erkende Volvo-werkplaats kunt u een voor u
passende inschakelduur laten instellen.
QP
Instrumenten, schakelaars en bediening
Ruitenwissers/-sproeiers
Ruitenwissers
De ruitenwissers zijn uitgeschakeld.
Wanneer u de hendel vanuit stand 0
omhoogduwt, maken de wissers
slagen zolang u de hendel in die stand
vasthoudt.
Intervalstand
U kunt de snelheid van wissers voor
de intervalstand bijstellen. Wanneer
u de ring omhoogdraait, neemt de frequentie
van de wisserslagen toe. Wanneer u de ring
(1 op de afbeelding) omlaagdraait, neemt de
frequentie van de wisserslagen af.
De wissers bewegen op normale
snelheid.
De wissers bewegen op hoge
snelheid.
Regensensor (extra)
De regensensor registreert de hoeveelheid
regen op de voorruit en zorgt ervoor dat de
ruitenwissers automatisch sneller of
langzamer gaan bewegen. De gevoeligheid
van de regensensor is af te stellen met de
ring (1).
Draai de ring omhoog voor een grotere
gevoeligheid en omlaag voor een
geringere gevoeligheid (de wissers maken
een extra slag, als u de ring omhoog-
draait).
Aan/Uit
Als u de regensensor activeert, moet de
contactsleutel ten minste in stand I staan en
de hendel van de ruitenwissers in stand 0.
U activeert u de regensensor door:
op de knop (2) te drukken. De LED in de
knop gaat branden om aan te geven dat
de regensensor actief is.
U schakelt de regensensor op een van de
volgende manieren weer uit:
druk op de knop (2); of
haal de hendel omlaag naar een ander
wisprogramma. Als u de hendel
omhoogduwt, blijft de regensensor actief.
De wissers maken een extra slag en keren
terug naar de regensensorstand, wanneer
u de hendel terug laat veren in stand 0.
De regensensor wordt automatisch uitge-
schakeld, wanneer u de sleutel uit het
contactslot neemt of vijf minuten nadat u de
auto van het contact hebt gezet.
Ruitensproeiers
U activeert de ruitensproeiers door de hendel
naar het stuurwiel toe te trekken.
Koplampsproeiers
(extra in bepaalde landen)
De koplampsproeiers worden automatisch
geactiveerd bij het gebruik van de ruiten-
sproeiers.
De koplampsproeiers verbruiken grote
hoeveelheden sproeivloeistof. Om vloeistof te
besparen worden de koplampen alleen
iedere vijfde keer dat u de voorruitsproeiers
Belangrijk!
In automatische wasstraten:
Schakel de regensensor uit door op
knop (2) te drukken, terwijl de contact-
sleutel ten minste in stand I staat. De
ruitenwissers kunnen anders in beweging
komen en daarbij beschadigd raken.
QQ
Instrumenten, schakelaars en bediening
Ruitenwissers/-sproeiers
activeert gesproeid (gerekend over een
periode van tien minuten). Wanneer er meer
dan tien minuten zijn verstreken sinds de
laatste sproeibeurt van de voorruit, worden
ook de koplampen weer gesproeid bij het
activeren van de ruitensproeiers.
Gereduceerde sproeifunctie
Wanneer er nog ongeveer één liter sproeier-
vloeistof in het reservoir zit, worden de
koplampen niet langer schoongesproeid. Dit
omdat het sproeifunctie van de voorruit de
voorrang heeft.
Ruitensproeiers en
koplampsproeiers (S60 R)
U activeert de ruitensproeiers en de koplamp-
sproeiers door de hendel naar het stuurwiel
toe te trekken.
QR
Instrumenten, schakelaars en bediening
Alarmlichten, elektrisch verwarmde achterruit/buitenspiegels/voorstoelen
Alarmlichten
Gebruik de alarmlichten (alle richtingaan-
wijzers knipperen), wanneer u de auto
noodgedwongen tot stilstand moet brengen
op een plaats waar deze gevaar of hinder voor
het verkeer kan opleveren. Druk op de knop
om de functie te activeren.
N.B. De regels voor het gebruik van de alarm-
lichten verschillen van land tot land.
Elektrisch verwarmde
buitenspiegels en achterruit
Schakel de elektrische
verwarming in om ijs en
wasem van de
achterruit en buiten-
spiegels te verwijderen.
Wanneer u eenmaal op
de schakelaar drukt,
worden de verwarming
van de achterruit en die
van de buitenspiegels
geactiveerd. De LED in
de schakelaar gaat branden. Een
ingebouwde tijdschakelaar zorgt dat de
verwarming van de buitenspiegels na
ongeveer 4 minuten en die van de achterruit
na ongeveer 12 minuten wordt uitge-
schakeld.
Elektrisch verwarmde
voorstoelen
Zie pagina 61 of
pagina 64 voor meer
informatie.
QS
Instrumenten, schakelaars en bediening
Boordcomputer
Bediening
Om toegang te krijgen tot de informatie van
de boordcomputer moet u de ring (B) op de
hendel stapsgewijs linksom of rechtsom
draaien. Wanneer u na het laatste menu
nogmaals aan de ring draait, keert u terug in
de uitgangspositie.
N.B. Als er een waarschuwingsbericht
verschijnt terwijl u zich bijv. in een menu van
de boordcomputer bevindt of wilt telefoneren,
moet u eerst bevestigen dat u het bericht hebt
gezien. U doet dat door op de knop READ (A)
te drukken. U keert dan terug naar het menu
van de boordcomputer waarin u zich bevond.
Functies
De boordcomputer toont de volgende infor-
matie:
GEMIDDELDE SNELHEID
SNELHEID IN MILES PER HOUR
7
HUIDIG BRANDSTOFVERBRUIK
GEMIDDELD BRANDSTOFVERBRUIK
BEREIK TOT LEGE BRANDSTOFTANK
Gemiddelde snelheid
De gemiddelde snelheid sinds de laatste
maal dat u de waarde op nul hebt gezet
(RESET ). Wanneer u het contact uitschakelt,
wordt de gemiddelde snelheid opgeslagen
om als uitgangswaarde te dienen bij het
vervolg van de rit. U kunt de waarde op nul
zetten met een druk op de knop RESET (C)
op de hendel.
Snelheid in miles per hour
7
De huidige snelheid wordt weergegeven in
mph.
Huidig brandstofverbruik
In het menu voor het huidige brandstofver-
bruik wordt het brandstofverbruik voort-
durend bijgehouden. Het brandstofverbruik
wordt eenmaal per seconde berekend. De
waarde op het display wordt om de paar
seconden bijgewerkt. Wanneer de auto
stilstaat, geeft het display “----” aan.
N.B. Er kunnen onjuiste waarden verschijnen,
als u een standverwarming op brandstof hebt
gebruikt.
Gemiddeld brandstofverbruik
Het gemiddelde brandstofverbruik sinds de
laatste maal dat u de waarde op nul hebt
gezet (RESET ). Wanneer u het contact
uitschakelt, wordt het gemiddelde brandstof-
verbruik opgeslagen. De waarde blijft in het
geheugen opgeslagen, totdat u deze met een
druk op de knop RESET (C) op de hendel op
nul zet.
N.B. Er kunnen onjuiste waarden verschijnen,
als u een standverwarming op brandstof hebt
gebruikt.
Bereik tot lege brandstoftank
Het bereik tot lege brandstoftank is de
afstand die kan worden afgelegd met de
resterende hoeveelheid brandstof in de tank
(d.w.z. de actieradius). De waarde is
berekend aan de hand van het gemiddelde
brandstofverbruik over de laatste 30 km en
de resterende hoeveelheid brandstof.
Wanneer de actieradius kleiner is dan 20 km,
geeft het display “----” aan.
N.B. Er kunnen onjuiste waarden verschijnen,
als u een standverwarming op brandstof hebt
gebruikt.
7. Bepaalde landen
QT
Instrumenten, schakelaars en bediening
Cruise control (extra)
Inschakelen
De bedieningsorganen voor
de Cruise control vindt u
links op het stuurwiel.
Gewenste snelheid
instellen:
–Druk op de knop CRUISE .
Op het instrumentenpaneel verschijnt de
tekst CRUISE.
Druk lichtjes op + of om de snelheid van
de auto vast te zetten. Op het instrumen-
tenpaneel verschijnt CRUISE ON.
De Cruise control kan niet worden
ingeschakeld bij snelheden lager dan
30 km/h of hoger dan 200 km/h.
Snelheid verhogen of verlagen
U kunt de snelheid verhogen of verlagen
door de knop + of in te drukken. De
snelheid die de auto heeft op het moment
dat u de knop loslaat, zal vervolgens
worden geprogrammeerd.
Een korte druk (minder dan een halve
seconde) op + of komt overeen met een
snelheidswijziging van 1 km/h.
N.B. Een tijdelijke verhoging van de snelheid
(korter dan een minuut) met het gaspedaal,
zoals bij het inhalen, is niet van invloed op de
instelling van de Cruise control. Als u het
gaspedaal loslaat, neemt de auto automa-
tisch de ingestelde snelheid weer aan.
Tijdelijk uitschakelen
Druk op 0 om de Cruise control tijdelijk uit te
schakelen. Op het instrumentenpaneel
verschijnt CRUISE. De eerder ingestelde
snelheid blijft na een tijdelijke uitschakeling in
het geheugen opgeslagen.
De Cruise control wordt bovendien tijdelijk
uitgeschakeld, als:
u het rempedaal of koppelingspedaal
bedient
de snelheid heuvelop lager wordt dan
30 km/h
u de keuzehendel in stand N zet
als de wielen de neiging hebben te gaan
slippen of blokkeren;
een tijdelijke snelheidsverhoging langer
dan een minuut heeft geduurd.
Snelheid hervatten
Druk op de knop om de eerder
ingestelde snelheid te hervatten.
Op het instrumentenpaneel
verschijnt CRUISE ON.
Uitschakelen
Druk op CRUISE om de Cruise control uit te
schakelen. CRUISE ON verdwijnt van het
instrumentenpaneel.
QU
Instrumenten, schakelaars en bediening
Handrem, elektrische aansluiting/aansteker
Handrem (parkeerrem)
De handremhendel zit tussen de beide
voorstoelen. De handrem werkt op de achter-
wielen. Wanneer u de handrem hebt aange-
trokken, brandt het waarschuwingslampje op
het instrumentenpaneel. Om de auto van de
handrem te halen moet u de hendel iets
omhoogtrekken en de knop indrukken.
Let erop dat het waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel ook brandt, als u de
handrem slechts “een stukje” hebt aange-
trokken. Controleer of u de hendel goed hebt
aangetrokken. U moet altijd zo hard aan de
hendel trekken, dat deze in een “nokje” blijft
steken.
Elektrische aansluiting/
Aansteker, achterin
U kunt de elektrische aansluiting voor
verschillende accessoires gebruiken die op
een spanning van 12 V werken, zoals een
mobiele telefoon of koelbox. De maximale
stroomsterkte is 10 A.
U activeert de aansteker door de knop in te
drukken. Wanneer de aansteker heet genoeg
is, veert de knop automatisch uit. Haal de
aansteker uit de opening en gebruik het
roodgloeiende stuk metaal om een sigaar of
sigaret aan te steken.
Om veiligheidsredenen moet u het klepje
sluiten, wanneer u de aansluiting niet
gebruikt.
QV
Instrumenten, schakelaars en bediening
Stuurwielafstelling
U kunt het stuurwiel zowel in de hoogte als in
de lengte verstellen. Duw de hendel aan de
linkerzijde van de stuurkolom omlaag. Zet
vervolgens het stuurwiel in de gewenste
stand. Duw de hendel weer in positie terug
om het stuurwiel in de nieuwe stand te
blokkeren. Als dit veel moeite kost, kunt u het
stuurwiel lichtjes omhoog- of omlaagbe-
wegen wanneer u de blokkeerhendel
terugduwt.
WAARSCHUWING!
Stel het stuurwiel af, voordat u gaat rijden
en nooit tijdens het rijden. Controleer of
het stuurwiel in de gekozen stand geblok-
keerd staat.
RM
Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bediende ruiten
Met de schakelaars op de armleuning van de
portieren kunt u de ruiten elektrisch bedienen.
U kunt de ruiten alleen bedienen, wanneer de
contactsleutel in stand I of II staat. Ook
wanneer de auto stilstaat en u de contact-
sleutel hebt uitgenomen, kunt u de ruiten nog
steeds openen en sluiten zolang u geen van
de voorportieren hebt geopend.
De ruiten gaan open, wanneer u de voorzijde
van de schakelaar omlaagdrukt, of dicht,
wanneer u de voorzijde van de schakelaar
omhoogtrekt.
Elektrisch bediende ruiten in de
voorportieren
U kunt de ruiten in de voorportieren op twee
manieren vanaf de voorstoelen openen.
Druk de schakelaars (A) voorzichtig
omlaag of trek ze voorzichtig omhoog. De
elektrisch bediende ruiten gaan dan
steeds verder omhoog of omlaag zolang u
de schakelaars bedient.
Druk de schakelaars (A) volledig omlaag
of trek ze volledig omhoog en laat ze
vervolgens weer los . De ruiten gaan dan
automatisch volledig open of dicht. Als de
ruiten worden geblokkeerd, wordt de op-
of neergaande beweging van de ruiten
afgebroken en zakken de ruiten weer iets
omlaag.
N.B. Alleen op bepaalde markten werkt de
automatische sluitingsfunctie ook aan de
passagierszijde.
Met de achterste schakelaars (B) bedient u
de ruiten in de achterportieren.
WAARSCHUWING!
Zorg er bij het sluiten van de ruiten met de
afstandsbediening voor dat kinderen of
andere inzittenden niet met hun handen
bekneld kunnen raken.
WAARSCHUWING!
Als er kinderen in de auto zitten:
Let er bij het verlaten van de auto op
dat u de stroomtoevoer naar de
elektrisch bediende ruiten verbreekt
door auto de contactsleutel uit te
nemen.
Zorg er bij het sluiten van de ruiten
voor dat kinderen of andere inzittenden
niet met hun handen bekneld kunnen
raken.
Bij het sluiten van de achterste ruiten vanaf
het bestuurdersportier:
Zorg er bij het sluiten van de ruiten
voor dat achterpassagiers niet met hun
handen bekneld kunnen raken.
RN
Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bediende ruiten in
achterportieren blokkeren
U kunt de elektrische bediening van de ruiten
in de achterportieren blokkeren met de
schakelaar op het bedieningspaneel op het
bestuurdersportier.
LED in schakelaar gedoofd
De ruiten in de achterportieren zijn zowel met
de knoppen op de portieren als met de
knoppen op het bestuurdersportier te
bedienen.
LED in schakelaar brandt
De ruiten in de achterportieren zijn alleen
vanaf het bestuurdersportier te bedienen.
Elektrisch bediende ruit in
voorportier, passagierszijde
Met de schakelaars voor elektrische
bediening van de ruiten op het passagier-
sportier kunt u alleen de ruit in het passagier-
sportier bedienen.
Elektrisch bediende ruiten in
achterportieren
U kunt de ruiten in de achterportieren zowel
met de schakelaars op de beide achterpor-
tieren als met de schakelaars op het bestuur-
dersportier bedienen. Als de LED in de
schakelaar waarmee u de elektrische
bediening van de ruiten in de achterportieren
blokkeert (op het bedieningspaneel op het
bestuurdersportier) brandt, kunt u de ruiten in
de achterportieren alleen vanaf het bestuur-
dersportier bedienen.
RO
Instrumenten, schakelaars en bediening
Spiegels en zijruiten
Achteruitkijkspiegel
A: Normale stand.
B: Anti-verblindingsstand. Gebruik deze
stand, als u de koplampen van het achterop-
komende verkeer als hinderlijk ervaart.
Bepaalde modellen hebben een zogeheten
autodim-functie, hetgeen inhoudt dat de
achteruitkijkspiegel automatisch in de anti-
verblindingsstand gaat staan afhankelijk van
de lichtinval. De gevoeligheid van deze
functie kunt u in uw erkende Volvo-werkplaats
laten afstellen.
Gordelwaarschuwing
Het waarschuwingslampje voor de veilig-
heidsgordels aan de bovenkant van de
achteruitkijkspiegel brandt, zolang de
bestuurder zijn of haar gordel niet heeft
omgedaan.
Buitenspiegels
De schakelaars waarmee u de twee buiten-
spiegels bedient, vindt u voor op de
armleuning van het bestuurdersportier.
Druk de schakelaar L of R in (L = linker
buitenspiegel, R = rechter buitenspiegel).
De LED in de schakelaar brandt.
U stelt de stand van de buitenspiegels bij met
het centrale hendeltje. Druk vervolgens
eenmaal op de schakelaar. De LED mag niet
langer branden.
Buitenspiegels met geheugen
(extra)
Als de auto is uitgerust met buitenspiegels
met geheugen, werkt het geheugen
synchroon met dat van de bestuurdersstoel
(zie pagina 71).
Geheugenfunctie van afstandsbediening
Wanneer u de auto met een van de afstandsbe-
dieningen ontgrendelt en de instelling van de
buitenspiegels wijzigt, wordt de nieuwe positie
van de spiegels in de afstandsbediening
opgeslagen. De volgende keer dat u de auto
ontgrendelt met dezelfde afstandsbediening en
het bestuurdersportier binnen twee minuten na
ontgrendeling opent, gaan de buitenspiegels in
de opgeslagen positie staan.
Gelaagde zijruiten (extra)
De ruiten van gelaagd glas in de voor- en
achterportieren zorgen voor een verbeterde
geluidsisolatie van de passagiersruimte en
WAARSCHUWING!
Stel de spiegels af, voordat u gaat rijden!
Belangrijk!
Gebruik de spiegelverwarming
(zie pagina 45) om de buitenspiegels van
ijs te ontdoen en geen ijskrabber. Een
krabber kan krassen op het spiegelglas
veroorzaken.
RP
Instrumenten, schakelaars en bediening
leveren een verhoogde bescherming tegen
inbraak op.
Water- en vuilafstotende laag
op voorste zijruiten en/of
buitenspiegels (extra)
De voorste zijruiten en/of de buitenspiegels
zijn voorzien van een speciale laag die bij
regen voor een beter zicht zorgen. Zie
pagina 147 voor informatie over het
onderhoud van dergelijk glaswerk.
Zijruiten en buitenspiegels
met de speciale water- en
vuilafstotende laag zijn
voorzien van een klein
symbool.
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
In bepaalde weersomstandigheden werkt de
vuilafstotende laag beter, als u de elektrische
verwarming van de buitenspiegels inschakelt
(zie pagina 45).
Verwarm de buitenspiegels:
als er sneeuw of ijs op de spiegels zit
bij hevige regenval of vieze wegen
bij beslagen spiegels.
Belangrijk!
Gebruik geen metalen ijskrabber om de
ruiten van ijs te ontdoen. De water- en
vuilafstotende laag kan beschadigd raken.
Gebruik de elektrische verwarming om de
buitenspiegels van ijs te ontdoen!
RQ
Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bediend schuifdak (extra)
Openingsstanden
De bedieningsknoppen voor het schuifdak
zitten op het plafond. U kunt het schuifdak op
twee manieren bedienen:
achterkant omhoog/omlaag (ventilatie-
stand)
achteruit/vooruit (openingsstand/comfort-
stand)
8
De contactsleutel moet daarbij in stand I of II
staan.
1. Sluiten, automatisch
2. Sluiten, handmatig
3. Openen, handmatig
4. Openen, automatisch
5. Openen, ventilatiestand
6. Sluiten, ventilatiestand
Ventilatiestand
Openen: Duw de achterkant van de knop (5)
omhoog.
Sluiten: Trek de achterkant van de knop (6)
omlaag.
U kunt het schuifdak vanuit de ventilatiestand
rechtstreeks in de comfortstand zetten: Trek
de schakelaar achteruit in de eindstand (4) en
laat de schakelaar los.
8. In de comfortstand staat het
schuifdak op een kier om de rijwind-
geluiden te beperken.
WAARSCHUWING!
Als er kinderen in de auto zitten:
Verbreek bij het verlaten van de auto de
stroomtoevoer naar het schuifdak door de
contactsleutel uit te nemen.
N
O
P
Q
R
S
RR
Instrumenten, schakelaars en bediening
Openen/comfortstand
Automatische bediening
Duw de schakelaar door het drukpunt (3) in
de achterste eindstand (4) of via het
drukpunt (2) in de voorste eindstand (1) en
laat de schakelaar vervolgens los. Het
schuifdak schuift dan tot in de comfortstand
open of helemaal dicht.
Doe het volgende om het schuifdak vanuit de
comfortstand volledig te openen: trek de
schakelaar nogmaals achteruit in de
eindstand (4) en laat de schakelaar
vervolgens los.
Handmatige bediening
Openen: Trek de schakelaar achteruit naar
het drukpunt (3). Het schuifdak schuift
steeds verder open zolang u de schakelaar in
deze stand vasthoudt.
Sluiten: Duw de schakelaar vooruit naar het
drukpunt (2). Het schuifdak schuift steeds
verder dicht zolang u de schakelaar in deze
stand vasthoudt.
Zonnescherm
Aan de binnenkant van het schuifdak zit een
handbediend zonnescherm. Het glijdt
automatisch naar achteren bij het openen van
het schuifdak. Pak de handgreep vast en
schuif het scherm naar voren om het te
sluiten.
Beveiliging tegen overbelasting
Het schuifdak is voorzien van een beveiliging
tegen overbelasting die wordt geactiveerd,
als het schuifdak door een voorwerp wordt
gehinderd. Het schuifdak komt dan tot
stilstand en keert vervolgens automatisch
terug naar de laatst gebruikte, geopende
stand.
WAARSCHUWING!
Als er kinderen in de auto zitten, moet u
zorgen dat ze bij het sluiten van het
schuifdak niet met hun handen bekneld
kunnen raken.
WAARSCHUWING!
De beveiliging tegen overbelasting werkt
alleen wanneer het schuifdak op de
normale manier openstaat – niet in de
ventilatiestand.
Let er bij het sluiten van het schuifdak op
dat kinderen niet met hun handen bekneld
kunnen raken.
RS
Instrumenten, schakelaars en bediening
RT
Klimaatregeling
Algemene informatie over de klimaatregeling 58
Handmatige klimaatregeling met
airconditioning, A/C 61
Elektronische klimaatregeling, ECC (extra) 63
Luchtverdeling 66
Standverwarming op brandstof (extra) 67
RU
Klimaatregeling
Algemene informatie over de klimaatregeling
Beslagen ruiten
Poets de binnenzijde van de ruiten schoon
om te voorkomen dat ze beslaan. Gebruik een
normaal poetsmiddel voor glaswerk.
Interieurfilter
Zorg dat u het interieurfilter op gezette tijden
vervangt. Informeer bij uw Volvo-werkplaats.
Sneeuw en ijs
Veeg sneeuw en ijs van de luchtinlaat voor de
klimaatregeling (het rooster tussen de
motorkap en de voorruit).
Storingen opsporen
Uw erkende Volvo-werkplaats beschikt over
de juiste uitrusting en instrumenten voor het
opsporen van storingen en het uitvoeren van
reparaties aan de klimaatregeling. Laat
controle- en reparatiewerkzaamheden over
aan gekwalificeerd personeel.
Koudemiddel
De airconditioning maakt gebruik van het
koudemiddel R134a. Het bevat geen chloor,
waardoor het koudemiddel onschadelijk voor
de ozonlaag is. Gebruik bij het bijvullen/
verversen van koudemiddel alleen R134a.
Laat dergelijke werkzaamheden over aan een
erkende Volvo-werkplaats.
Energiebesparingsfunctie
ventilator
Wanneer de motor is afgezet (ook al staat de
contactsleutel in stand I of II), zal de venti-
lator automatisch worden uitgeschakeld. Om
de ventilator in dat geval te activeren, moet u
de ventilatorknop in de gewenste stand
draaien. De ventilator gaat twee minuten later
op een lagere snelheid draaien om te
voorkomen dat de accu uitgeput raakt.
Auto’s met ECC
Werkelijke temperatuur
De door u gekozen temperatuur komt overeen
met de gevoelstemperatuur op grond van de
heersende omstandigheden in en om de auto
wat de luchtsnelheid, de luchtvochtigheids-
graad, de ingestraalde warmte e.d. betreft.
Sensoren
De zonnesensor zit boven op het dashboard.
Let erop dat u de zonnesensor niet mag
afdekken. Dek de interieurtemperatuursensor
op het bedieningspaneel van de klimaatre-
geling evenmin af.
Zijruiten en schuifdak
Voor een goede werking van het A/C-
systeem moet u de zijramen en een eventueel
schuifdak gesloten houden. Let er tevens op
dat u de afvoerkanalen in de hoedenplank niet
mag afdekken.
Optrekken
Wanneer u volgas optrekt, wordt het A/C-
systeem tijdelijk uitgeschakeld. De tempe-
ratuur kan dan tijdelijk iets oplopen.
Condensatie
In warme weersomstandigheden kan er ter
hoogte van de airconditioning een plasje
water onder de auto ontstaan. Dit is volkomen
normaal.
Brandstofbesparing
Bij gebruik van ECC wordt ook het A/C-
systeem automatisch geregeld en alleen dan
ingeschakeld wanneer de lucht in de passa-
giersruimte moet worden afgekoeld en de
binnenkomende lucht van vocht moet worden
ontdaan. Zo wordt meer brandstof bespaard
dan bij gebruik van conventionele systemen,
waarbij het A/C-systeem tot net boven het
vriespunt de lucht voortdurend afkoelt.
RV
Klimaatregeling
Luchtverdeling
De binnenkomende lucht wordt verdeeld over
meerdere blaasmonden die op verschillende
punten in de auto zijn aangebracht.
Blaasmonden in dashboard
A. Open
B. Dicht
C. Luchtstroom naar links of rechts
D. Luchtstroom omhoog of omlaag.
Richt de buitenste blaasmonden op de
zijruiten om ze te ontwasemen.
SM
Klimaatregeling
Algemene informatie over de klimaatregeling
Blaasmonden in portierstijlen
A. Open
B. Dicht
C. Luchtstroom naar links of rechts
D. Luchtstroom omhoog of omlaag.
Richt de blaasmonden op de achterste
zijruiten om ze te ontwasemen.
Richt de blaasmonden naar binnen toe
voor een behaaglijke temperatuur achter
in de auto.
Let erop dat kinderen gevoelig kunnen zijn
voor luchtstromen en tocht.
SN
Klimaatregeling
Handmatige klimaatregeling met airconditioning, A/C
1. A/C, Aan/Uit
2. Recirculatie
3. Luchtverdeling
4. Elektrisch verwarmde achterruit en
buitenspiegels
5. Elektrisch verwarmde voorstoelen
6. Temperatuur, rechterzijde
7. Temperatuur, linkerzijde
8. Ventilator
Als u het A/C-systeem wilt inschakelen, moet
u de ventilatorknop (9) uit stand 0 draaien.
Gebruik het A/C-systeem ook bij lage tempe-
raturen (0W15 °C) om de inkomende lucht van
vocht te ontdoen.
A/C, Aan/Uit (ON/OFF)
De koel- en ontwasemings-
functie van de airconditioning
isactief, wanneerde LEDON
brandt. De airconditioning is
uitgeschakeld, wanneer de
LED OFF brandt.
Wanneer u op de ontdooierknop drukt,
is de airconditioning ook altijd actief (voor
zover de draaiknop voor de ventilatorsnelheid
niet in stand 0 staat).
Temperatuur, links/rechts
Draai aan de knop om de
temperatuur van de binnen-
komende lucht te regelen.
Koeling is alleen mogelijk,
wanneer de airconditioning
actief is.
Elektrisch verwarmde
voorstoelen
Doe het volgende, als u extra
verwarming in de
voorstoel(en) wenst:
Eenmaal indrukken: Hoge verwarmings-
stand – beide LED’s in de schakelaar(s)
gaan branden.
Nogmaals indrukken: Lage verwarmings-
stand – een van de LED’s in de
schakelaar(s) gaat branden.
Nogmaals indrukken: De verwarming is
uitgeschakeld – geen van de LED’s in de
schakelaar(s) brandt.
U kunt de temperatuur van de verwarming in
uw Volvo-werkplaats laten bijstellen.
N O P Q
T S
R
U
SO
Klimaatregeling
Handmatige klimaatregeling met airconditioning, A/C
Ventilator
U kunt de snelheid waarmee
de ventilator draait verhogen
of verlagen door aan de
knop te draaien. Als de
draaiknop in stand 0 staat, is
de airconditioning niet
ingeschakeld.
Elektrische achterruit- en
buitenspiegelverwarming
Met deze knop kunt u de
achterruit en de buiten-
spiegels snel ontdoen van
condens of ijs (zie pagina 45
voor meer informatie over
deze functie).
Recirculatie
U kunt de recirculatie
inschakelen, als u vieze
lucht, uitlaatgassen en
dergelijke buiten wilt
houden. De lucht in het
passagierscompartiment
wordt dan gerecirculeerd, d.w.z. er wordt
geen lucht van buiten de auto aangezogen,
wanneer de functie actief is. Bij gebruik van
de recirculatie (in combinatie met het A/C-
systeem) wordt de lucht in de passagiers-
ruimte bij warm weer sneller afgekoeld.
Als u de recirculatie lang laat aanstaan, kan er
met name in de winter wasem en ijs op de
binnenkant van de ruiten ontstaan. Met de
timerfunctie beperkt u de kans op ijs, wasem
en een slechte lucht.
Ga als volgt te werk om deze te activeren:
Druk de knop langer dan
3 seconden in. De LED knippert
gedurende 5 seconden. De lucht in de
auto wordt gedurende 3 tot 12 minuten
gerecirculeerd, afhankelijk van de buiten-
temperatuur.
Telkens wanneer u op drukt, wordt
de timerfunctie geactiveerd.
Doe het volgende om de timerfunctie uit te
schakelen:
Druk de knop nogmaals maar dan
langer dan 3 seconden in. De LED gaat
5 seconden branden ter bevestiging van
uw keuze.
Wanneer u de ontdooierfunctie kiest, is
de recirculatie altijd uitgeschakeld.
Luchtverdeling
Voor optimaal comfort kunt u
de met stippen gemarkeerde
luchtverdelingsstanden
tussen de verschillende
symbolen gebruiken om de
luchtverdeling precies af
te stellen.
SP
Klimaatregeling
Elektronische klimaatregeling, ECC (extra)
1. A/C, Aan/Uit
2. Recirculatie/Combifilter met “Air Quality
Sensor”
3. Recirculatie
4. AUTO
5. Luchtverdeling
6. Interieurtemperatuursensor
7. Ontdooier voorruit en zijruiten
8. Elektrisch verwarmde achterruit en
buitenspiegels
9. Stoelverwarming – rechterzijde
10. Stoelverwarming – linkerzijde
11. Temperatuur – rechterzijde
12. Temperatuur – linkerzijde
13. Ventilator
AUTO
Bij activering van de AUTO-
functie wordt u de klimaatre-
geling automatisch
dusdanig ingesteld dat de
gekozen temperatuur wordt
bereikt. De automatische functie regelt de
verwarming, het A/C-systeem, de ventilator-
snelheid, de recirculatie en de luchtverdeling.
Ook als u een of meer van de genoemde
functies handmatig instelt, worden de reste-
rende functies nog automatisch geregeld.
Alle handmatige instellingen worden uitge-
schakeld, wanneer u de AUTO -functie
activeert.
Temperatuur
Met de twee draaiknoppen
kunt u de temperatuur aan de
bestuurderszijde en de
passagierszijde instellen. Let
erop dat de passagiersruimte
niet sneller warm of koud
wordt, wanneer u een hogere of lagere tempe-
ratuur kiest dan de gewenste temperatuur.
Ventilator
U kunt de snelheid waarmee
de ventilator draait verhogen
of verlagen door aan de
knop te draaien. In de stand
AUTO wordt de ventilator-
snelheid automatisch geregeld. De eerder
ingestelde ventilatorsnelheid wordt dan
genegeerd.
P QO R S T
U
V
N
NP
NN
NM
NO
SQ
Klimaatregeling
Elektronische klimaatregeling, ECC (extra)
N.B. Als u de knop voor de ventilatorsnelheid
zo ver linksom draait dat alleen de oranje LED
links boven de knop oplicht, zijn de ventilator
en het A/C-systeem uitgeschakeld.
Elektrische achterruit- en
buitenspiegelverwarming
Met deze knop kunt u de
achterruit en de buiten-
spiegels snel ontdoen van
condens of ijs (zie pagina 45
voor meer informatie over
deze functie).
Ontdooien voorruit en zijruiten
Met deze knop kunt u de
voorruit en de zijruiten snel
ontwasemen en ontdooien.
De ventilator draait dan op
hoge snelheid en stuurt
lucht naar de zijruiten. De LED in de
ontdooierknop brandt, wanneer de functie is
ingeschakeld. Het A/C-systeem wordt
automatisch dusdanig ingesteld, dat de
binnenkomende lucht zoveel mogelijk van
vocht ontdaan wordt. De lucht wordt niet
gerecirculeerd.
Luchtverdeling
Lucht naar de ruiten.
Lucht naar hoofd en
borstkas.
Lucht naar benen en voeten.
Druk op AUTO, wanneer u
de automatische luchtverdeling weer wilt
activeren.
A/C, Aan/Uit (ON/OFF)
Wanneer de LED bij ON
brandt, wordt het A/C-
systeem automatisch
geregeld. De binnenko-
mende lucht wordt dan
automatisch afgekoeld en van vocht ontdaan.
Wanneer u gekozen hebt voor A/C OFF en
de LED bij OFF brandt, blijft het A/C-systeem
uitgeschakeld totdat u het weer handmatig
inschakelt. De overige functies van de
klimaatregeling worden nog steeds automa-
tisch geregeld. Het A/C-systeem werkt tot
temperaturen tot ongeveer 0 °C.
Wanneer u de ontdooierfunctie selec-
teert, zorgt het A/C-systeem dat de lucht
maximaal ontvochtigd wordt.
Elektrisch verwarmde
voorstoelen
Doe het volgende, als u extra
verwarming in de
voorstoel(en) wenst:
–Eenmaal indrukken: Hoge
verwarmingsstand – beide
LED’s in de schakelaar(s) gaan branden.
Nogmaals indrukken: Lage verwarmings-
stand – een van de LED’s in de
schakelaar(s) gaat branden.
Nogmaals indrukken: De verwarming is
uitgeschakeld – geen van de LED’s in de
schakelaar(s) brandt.
U kunt de temperatuur van de verwarming in
uw Volvo-werkplaats laten bijstellen.
Recirculatie
De recirculatie kan
handmatig worden
ingeschakeld, als u vieze
lucht, uitlaatgassen en
dergelijke buiten wilt
houden. De lucht in het
passagierscompartiment
wordt dan gerecirculeerd,
d.w.z. er wordt geen lucht
van buiten de auto aangezogen, wanneer de
functie actief is.
SR
Klimaatregeling
Als u de recirculatie lang laat aanstaan, kan er
met name in de winter wasem en ijs op de
binnenkant van de ruiten ontstaan.
Met de timerfunctie (op modellen met een
combifilter en “Air Quality Sensor” ontbreekt
de timerfunctie) beperkt u de kans op ijs,
wasem en een slechte lucht.
Ga als volgt te werk om deze te activeren:
Druk de knop langer dan
3 seconden in. De LED knippert
gedurende 5 seconden. De lucht in de
auto wordt gedurende 3 tot 12 minuten
gerecirculeerd, afhankelijk van de buiten-
temperatuur.
Telkens wanneer u op drukt, wordt
de timerfunctie geactiveerd.
Doe het volgende om de timerfunctie uit te
schakelen:
Druk de knop nogmaals maar dan
langer dan 3 seconden in. De LED gaat
5 seconden branden ter bevestiging van
uw keuze.
Wanneer u de ontdooierfunctie kiest, is
de recirculatie altijd uitgeschakeld.
“Interior Air Quality System”
(extra)
Het “Interior Air Quality
System” bestaat uit een
combifilter met “Air Quality
Sensor”. Het combifilter
ontdoet de binnenkomende
lucht van gassen en
stofdeeltjes en beperkt zo hinderlijke geurtjes
en verontreinigingen in de passagiersruimte.
De “Air Quality Sensor” meet de concentratie
van verontreinigingen in de buitenlucht.
Wanneer de sensor een verhoogde concen-
tratie meet, wordt de luchtinlaat afgesloten
en wordt de lucht in de passagiersruimte
gerecirculeerd.
Wanneer de “Air Quality Sensor” actief is,
brandt de groene LED AUT in de knop
.
Bediening
Druk op om de “Air Quality
Sensor” te activeren (normale instelling).
Of:
Kies uit drie verschillende functies door
verschillende malen op de knop te
drukken.
De LED AUT brandt om aan te geven dat
de “Air Quality Sensor” actief is.
Geen van de LED’s brandt om aan te
geven dat de recirculatiefunctie niet is
ingeschakeld (voor zover dat niet nodig is
om voor verkoeling te zorgen bij warm
weer).
De LED MAN brandt om aan te geven dat
de recirculatiefunctie opnieuw
ingeschakeld is.
Let erop dat:
U de “Air Quality Sensor” altijd hebt
ingeschakeld.
Er bij koud weer beperkingen voor de
recirculatiefunctie gelden om te
voorkomen dat de ruiten beslaan.
U de “Air Quality Sensor” uitschakelt,
wanneer de ruiten beslaan.
Wanneer de ruiten beslaan, u beter ook
de ontdooiers van de voorruit, de zijruiten
en de achterruit kunt inschakelen
(zie pagina 64).
Raadpleeg het serviceprogramma van
Volvo voor het aanbevolen vervangingsin-
terval voor het combifilter. In zeer sterk
verontreinigde gebieden kan het zijn dat u
het combifilter vaker moet vervangen.
SS
Klimaatregeling
Luchtverdeling
Luchtverdeling
Luchtverdeling Toepassing
Lucht via de
blaas-
monden
voor- en achterin.
Voor een goede
koeling bij warm
weer.
Lucht naar
de ruiten.
In deze stand
vindt er geen luchtre-
circulatie plaats. Het
A/C-systeem is altijd
ingeschakeld. Er
komt een bepaalde
hoeveelheid lucht uit
de blaasmonden.
Voor het verwij-
deren van ijs en
wasem. Laat de
ventilator op
hoge snelheid
draaien.
Lucht naar
de vloer en
de ruiten. Er
komt een bepaalde
hoeveelheid lucht uit
de blaasmonden.
Voor een comfor-
tabel klimaat en
een goede
ontwaseming bij
koude weer. Laat
de ventilator niet
te langzaam
draaien.
Lucht naar
de vloer. Er
komt een
bepaalde
hoeveelheid lucht uit
de blaasmonden en
uit de ontdooierope-
ningen voor de
voorruit en de
zijruiten.
Voor verwarming
van de voeten.
Lucht naar
de vloer en
de blaas-
monden.
Bij zonnig weer
en matige buiten-
temperaturen.
Luchtverdeling Toepassing
ST
Klimaatregeling
Standverwarming op brandstof (extra)
Algemene informatie
Voordat u de standverwarming kunt program-
meren, moet het elektrisch systeem worden
“gewekt”.
Dat doet u het eenvoudigst door:
op de knop READ te drukken, of
grootlichtsignalen te geven, of
het contact in te schakelen.
U kunt de standverwarming meteen inscha-
kelen of twee verschillende uitschakeltijden
voor de standverwarming instellen: TIMER 1
en TIMER 2. Onder de uitschakeltijd wordt
het tijdstip verstaan waarop de auto op de
gewenste temperatuur is.
De elektronica van de auto rekent aan de
hand van de buitentemperatuur zelf uit,
wanneer de standverwarming moet worden
ingeschakeld om de ingestelde uitschakeltijd
te kunnen halen. Bij een buitentemperatuur
hoger dan 25 °C vindt er geen activering van
de standverwarming plaats. Bij temperaturen
van W 10 °C en lager is de maximale bedrijf-
stijd van de standverwarming 60 minuten.
Als de standverwarming ondanks herhaalde
startpogingen niet aanslaat, verschijnt er een
melding op het display. Neem in dat geval
contact op met een erkende Volvo-
werkplaats.
Displaymelding
Wanneer u de geprogrammeerde functies
TIMER 1, TIMER 2 en “Directe start” activeert,
brandt het oranjewaarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel. Op het display verschijnt
bovendien een verklarende tekst.
Wanneer u de auto verlaat, ontvangt u een
bericht met de status van de standverwarming.
Waarschuwingssticker op de tankvulklep
Op een helling parkeren
Wanneer u de auto op een steile helling
parkeert, moet u ervoor zorgen dat de
voorkant naar de top van de helling wijst. De
standverwarming krijgt dan voldoende
brandstof.
Klokje en gebruik van de
timer(s)
Als u na het instellen van de timer(s) het klokje
bijstelt, worden alle timerinstellingen om
veiligheidsredenen geannuleerd.
WAARSCHUWING!
• Schakel voor het tanken de standver-
warming op brandstof uit. Gemorste
brandstof kan namelijk door de uitlaat-
gassen worden ontstoken.
Controleer op het informatiedisplay of de
verwarming uit is. (Als de standver-
warming werkt, verschijnt er
PARK.VERW AAN op het display.)
WAARSCHUWING!
Bij gebruik van de standverwarming op
benzine of dieselolie moet de auto in de
buitenlucht staan.
SU
Klimaatregeling
Standverwarming op brandstof (extra)
TIMER 1 en 2 instellen
Om veiligheidsredenen kunt u alleen uitscha-
keltijden voor het volgende etmaal program-
meren en dus niet voor meerdere dagen
tegelijk.
Ga met de draairing (B) naar TIMER 1.
Druk kort op de knop RESET (C), zodat
de uuraanduiding gaat knipperen.
Ga met de draairing (B) naar het
gewenste tijdstip in uren.
Druk lichtjes op de knop RESET om
toegang te krijgen tot de knipperende
minutenaanduiding.
Ga met de draairing (B) naar het
gewenste tijdstip in minuten.
Druk lichtjes op de knop RESET om uw
instelling te bevestigen.
Druk op de knop RESET om de timer te
activeren.
Wanneer u TIMER 1 hebt ingesteld, kunt u
naar TIMER 2 gaan. U stelt deze timer op
dezelfde manier in als TIMER 1.
Timergestuurde standverwarming
voortijdig uitschakelen
Doe het volgende om de timergestuurde
verwarming uit te schakelen voordat de timer
dat doet:
Druk op de knop READ (A).
Ga met behulp van de draairing (B) naar
“TIMER PARK.VERW 1” (of 2). De tekst
AAN knippert.
Druk op de knop RESET (C). De tekst UIT
brandt continu en de verwarming wordt
uitgeschakeld.
Standverwarming meteen
inschakelen
Ga met de draairing (B) naar DIRECTE
START.
Druk op de knop RESET (C) om de
opties AAN of UIT te selecteren.
Selecteer AAN.
De standverwarming zal vervolgens
60 minuten lang blijven werken. De
verwarming van het interieur gaat van start,
zodra de koelvloeistof in de motor op tempe-
ratuur gekomen is.
Handmatig geactiveerde verwarming
uitschakelen
Ga met de draairing (B) naar DIRECTE
START.
Druk op de knop RESET (C) om een van
de opties AAN of UIT te selecteren.
Kies voor UIT.
Accu en brandstof
Als de accu niet voldoende opgeladen is of
als de brandstoftank bijna leeg is, wordt de
standverwarming uitgeschakeld.
Er verschijnt dan tevens een melding op het
display. Bevestig deze melding met de knop
READ (A).
Extra verwarming (diesel)
(bepaalde landen)
Bij koud weer kan extra verwarming nodig zijn
om de passagiersruimte voldoende te
verwarmen.
De extra verwarming wordt automatisch
ingeschakeld wanneer er extra warmte nodig
is terwijl de motor loopt. De verwarming
wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer
het warm genoeg is of wanneer de motor
wordt afgezet.
Belangrijk!
Herhaaldelijk gebruik van de standver-
warming bij korte ritten kan ertoe leiden
dat de accu uitgeput raakt en startpro-
blemen opleveren.
Om er zeker van te zijn dat de dynamo
evenveel energie produceert als de
verwarming afneemt, moet u bij regelmatig
gebruik van de verwarming minstens even
lang met de auto rijden als de inscha-
kelduur van de verwarming.
SV
Interieur
Voorstoelen 70
Interieurverlichting 73
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte 75
Achterbank 79
Bagageruimte 81
TM
Interieur
Voorstoelen
Zithouding
De bestuurders- en passagiersstoel kunnen
worden ingesteld op voor een optimale zit- en
rijhouding.
1. Vooruit/achteruit til de hendel omhoog
om de juiste afstand tot het stuurwiel en
de pedalen in te stellen. Controleer of de
stoel na het afstellen in de nieuwe stand
geblokkeerd staat.
2. Voorkant zitting hoger/lager zetten –
pomp omhoog/omlaag
4
.
3. Stoel hoger/lager zetten – pomp
omhoog/omlaag.
4. Lendensteun wijzigen – draai aan de
knop.
5. Hellingshoek rugleuning wijzigen draai
aan de knop.
6. Bedieningspaneel voor elektrisch
bediende stoel.
Rugleuning voorstoel omklappen
De rugleuning van de passagiersstoel kan
worden omgeklapt om ruimte te maken voor
lange lading.
Schuif de stoel zo ver mogelijk naar
achteren.
Zet de rugleuning rechtop (90 graden).
Trek de pallen aan de achterzijde van de
rugleuning tijdens het omklappen naar
voren.
Duw de stoel zo ver naar voren dat de
hoofdsteun onder het dashboardkastje
“vast” komt te zitten.
4. Niet alle stoelmodellen zijn voorzien
van hendel (2).
WAARSCHUWING!
Stel de stand van de bestuurdersstoel
in voordat u gaat rijden en nooit tijdens
het rijden.
Controleer of de stoel in zijn stand
vergrendeld staat.
TN
Interieur
Elektrisch bediende voorstoel
(extra)
Voorbereidingen
U kunt de stoel normaal gesproken alleen
verstellen, wanneer de contactsleutel in
stand I of II staat. De stoel kan ook binnen
4,5 minuten na ontgrendeling van het portier
met de sleutel of afstandbediening worden
versteld. Als het portier gesloten is en de
contactsleutel nog niet in het contactslot
steekt of in stand 0 staat, hebt u na sluiting
van het portier nog 40 seconden de tijd om
instellingen te verrichten.
Geheugen in afstandsbediening
(extra)
De afstandsbediening die wordt gebruikt om
de auto te ontgrendelen slaat informatie op
over de stoelinstellingen die worden
gewijzigd. Een volgende keer dat de auto
wordt ontgrendeld met dezelfde afstandsbe-
diening en het bestuurdersportier binnen vijf
minuten wordt geopend, gaan de bestuur-
dersstoel en de buitenspiegels in de
opgeslagen stand staan.
Stoel afstellen
Met de schakelaars kunt u het volgende
instellen:
1. Voorkant zitting omhoog/omlaag
2. Stoel vooruit/achteruit
3. Stoel omhoog/omlaag
4. Hellingshoek rugleuning
U kunt de slechts een verstelfunctie van de
stoel tegelijk activeren. De elektrisch
bediende stoelen zijn voorzien van een bevei-
liging tegen overbelasting, die geactiveerd
wordt als een van de stoelen door een
obstakel wordt geblokkeerd. Als dit het geval
is, moet u de auto van contact zetten
(contactsleutel in stand 0) en ca.
20 seconden wachten voordat u de stoel
opnieuw probeert te verstellen.
Stoel met geheugenfunctie
(extra)
5. Instelling van stoel en buitenspiegels,
programma 1
6. Instelling van stoel en buitenspiegels,
programma 2
7. Instelling van stoel en buitenspiegels,
programma 3
8. Stoelinstellingen opslaan
U kunt drie verschillende standen in het
geheugen opslaan. Na verstelling van de
stoel moet u de knop MEM (8) ingedrukt
houden, terwijl u op knop (5) drukt. Met de
knoppen (6) en (7) kunt u nog twee andere
standen van de stoel en de buitenspiegels in
het geheugen opslaan.
TO
Interieur
Voorstoelen
Stoel in opgeslagen stand
zetten
Hou geheugenknop (5), (6) of (7) ingedrukt,
totdat de stoel tot stilstand komt. Om veilig-
heidsredenen zal de instelling van de stoel
onmiddellijk worden beëindigd bij het loslaten
van de knop.
Noodstop
Als de stoel per ongeluk in beweging komt,
kunt u op een van de knoppen drukken om de
stoel tot stilstand te brengen.
WAARSCHUWING!
Zorg dat er geen voorwerpen voor, achter
of onder de stoel liggen tijdens het
instellen.
Zorg er tevens voor dat geen van de
passagiers op de achterbank bekneld kan
raken.
Laat kinderen niet met de schakelaars
spelen vanwege het gevaar voor
beknelling.
TP
Interieur
Interieurverlichting
Algemene verlichting
U schakelt de algemene verlichting in en uit,
wanneer u op de middelste knop drukt. De
algemene verlichting is voorzien van een
automatische
5
inschakelfunctie die ervoor
zorgt dat de verlichting wordt ingeschakeld
en 30 seconden blijft branden, wanneer u:
de auto van de buitenzijde ontgrendelt
met de sleutel of de afstandsbediening;
de motor hebt afgezet en de contact-
sleutel in stand 0 draait.
De algemene verlichting wordt na 10 minuten
automatisch uitgeschakeld, wanneer:
een van de portieren openstaat;
de algemene verlichting niet eerder wordt
uitgeschakeld.
De algemene verlichting gaat uit, wanneer:
u de motor start;
u de auto vanaf de buitenzijde vergrendelt
met de sleutel of de afstandsbediening.
De algemene verlichting gaat 10 minuten na
het afzetten van de motor automatisch uit,
voor zover u de verlichting niet eerder
handmatig hebt uitgeschakeld.
U kunt de algemene verlichting altijd in- en
uitschakelen door kort op de bijbehorende
knop te drukken.
U kunt de automatische inschakelfunctie
buiten werking stellen door de bijbehorende
knop langer dan 3 seconden ingedrukt te
houden. Wanneer u dezelfde knop nogmaals
kort indrukt, stelt u de automatische inscha-
kelfunctie weer in werking.
De voorgeprogrammeerde inschakeltijden
van 30 seconden en 10 minuten kunt u
desgewenst laten wijzigen. Neem hiervoor
contact op met uw Volvo-werkplaats.
Leeslampjes voor en achter
U schakelt de leeslampjes voor- en achterin in
met een druk op de bijbehorende knop.
De leeslampjes gaan 10 minuten na het
afzetten van de motor automatisch uit, voor
zover u ze niet eerder handmatig hebt uitge-
schakeld.
5. De functie is afhankelijk van de
lichtinval en wordt alleen geactiveerd
wanneer het donker is.
TQ
Interieur
Interieurverlichting
Make-upspiegel
6
Het lampje gaat automatisch aan, wanneer u
het klepje optilt.
6. Extra op bepaalde markten.
TR
Interieur
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
2
1
3
4
5
6
7
8
TS
Interieur
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
Opbergmogelijkheden
1. Opbergvak
2. Vak in portierpaneel
3. Opbergvak
4. Parkeerkaarthouder
5. Bekerhouder (extra)
6. Dashboardkastje
7. Opbergvak in middenconsole
8. Bekerhouder in armleuning, achterbank.
Opbergvak in middenconsole
1. Opbergvak achterin
U kunt het achterste opbergvak in de midden-
console gebruiken om cd’s e.d. in op te
bergen. Dit opbergvak is bovendien uit te
rusten met een:
Handset + houder (extra)
2. Voorste opbergvak
(Voorzien van klepje)
Het voorste opbergvak in de middenconsole
is uit te rusten met het volgende:
Bekerhouder (extra)
Asbak (extra)
3. 12V-aansluiting
4. Asbak (extra)
Bekerhouder in achterste
opbergvak voor achterbank
Druk op de linker knop van de armleuning en
klap het deksel van de middentunnel naar
achteren toe open om bij het opbergvak of de
handset te komen. Druk op de rechter knop
van de armleuning en klap het bovenste
gedeelte van het deksel op de middentunnel
naar achteren toe open om de bekerhouder
te gebruiken. De bekerhouder en het deksel
zijn elk apart te sluiten.
WAARSCHUWING!
Zorg dat er geen harde, scherpe of zware
voorwerpen in de weg liggen of uitsteken
om te voorkomen dat ze verwondingen
veroorzaken bij een krachtige remma-
noeuvre.
Maak grote en zware voorwerpen altijd
vast met een van de veiligheidsgordels of
een bagageband.
TT
Interieur
Bekerhouder in opbergvak
achterin (extra)
De bekerhouder is eenvoudig te verwijderen:
1. Klik de bekerhouder aan de achterkant
los.
2. Duw de bekerhouder naar achteren.
3. Kantel de voorkant van de bekerhouder
omhoog en verwijder de houder.
Breng de bekerhouder in omgekeerde
volgorde weer aan.
Bekerhouder in dashboard
(extra)
Druk op de houder om de bekerhouder uit
te doen schuiven.
Duw de bekerhouder na gebruik weer in
het dashboard.
N.B. Gebruik nooit glazen flessen. Let er
tevens op dat warme dranken gevaar voor
brandwonden opleveren.
Dashboardkastje
In het dashboardkastje kunt u bijv. het instruc-
tieboekje, wegenkaarten, pennen en
tankpassen bewaren.
Vloermatten (extra)
Volvo biedt vloermatten aan die speciaal voor
uw auto vervaardigd zijn. Zorg dat u de vloer-
matten goed in de bevestigingsklemmen voor
matten aanbrengt en vastzet om te
voorkomen dat ze achter of onder de pedalen
aan de bestuurderszijde blijven haken.
TU
Interieur
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
Kledinghaak
De kledinghaak is alleen bestemd voor niet al
te zware kledingsstukken.
Flessenhouder achterin (extra)
Doe het volgende om de flessenhouder te
gebruiken:
Klap de houder uit.
Zet de fles erin.
De flessenhouder is tevens te gebruiken als
afvalbak. Breng van onderaf een afvalzak in
de houder aan en vouw de randen van de zak
om.
N.B. Er bestaan geen speciale afvalzakken
voor de houder. U kunt gebruik maken van
gewone plastic zakken.
Bekerhouder in armleuning,
achterbank
TV
Interieur
Achterbank
Hoogte van hoofdsteun instellen
Hoofdsteunen achterbank
De middelste hoofdsteun van de achterbank
kunt u in de hoogte afstellen op de lengte van
de passagier. Trek de hoofdsteun zo ver
omhoog als nodig is. Als u de hoofdsteun
lager wilt zetten, moet u tegelijkertijd de pal
achter de ene poot indrukken (zie afbeelding).
Ruggedeelte achterbank
omklappen
U kunt de beide ruggedeelten van de
achterbank tegelijk of elk apart omklappen.
Dit maakt het vervoer van lange bagage
eenvoudiger.
Ga als volgt te werk om de ruggedeelten van
de achterbank voorover te klappen:
Controleer eerst of de hoofdsteunen niet
zijn omgeklapt.
Trek aan de handgrepen in de bagage-
ruimte zoals aangegeven in de figuur.
Klap de ruggedeelten voorover.
WAARSCHUWING!
Zorg dat u de bagage altijd goed
verankert. Bij krachtig remmen kan de
bagage namelijk gaan schuiven en inzit-
tenden verwonden. Dek scherpe randen
met iets zachts af. Zet de motor af en trek
de handrem aan bij het in- en uitladen van
lange voorwerpen! Lange voorwerpen
kunnen namelijk tegen de versnel-
lingspook of keuzehendel aan komen en
zo per ongeluk een versnelling inscha-
kelen, waarna de auto kan gaan rollen.
UM
Interieur
Achterbank
Doorsteekluik
In het rechter ruggedeelte van de achterbank
zit een luik, dat u kunt openen voor het vervoer
van lange bagage zoals ski’s of latten. U
opent het luik als volgt:
Klap het rechter ruggedeelte om
(zie pagina 70).
Duw de grendel van het luik omhoog en
klap het luik naar voren toe open.
Zet het ruggedeelte weer rechtop met het
luik open.
Maak gebruik van de veiligheidsgordel om de
lading vast te zetten.
UN
Interieur
Bagageruimte
Houder voor
boodschappentassen (extra)
Open het luik in de bagageruimte. Hang of
bind de boodschappentassen vast met de
bagageband.
Algemene informatie
Het laadvermogen is afhankelijk van het
rijklaar gewicht van de auto verminderd met
dat van de gemonteerde accessoires. Bij het
rijklaar gewicht zijn het gewicht van de
bestuurder, dat van de brandstoftank die voor
90% gevuld is en dat van de resterende oliën/
vloeistoffen inbegrepen. De gemonteerde
accessoires zoals een trekhaak, lastdragers,
skibox e.d. zijn niet inbegrepen.
Het laadvermogen van de auto wordt
bovendien beïnvloed door het aantal passa-
giers en hun gezamenlijke gewicht.
WAARSCHUWING!
Afhankelijk van de belading van de auto en
het zwaartepunt van de lading treden er
wijzigingen in de rijeigenschappen op.
UO
Interieur
UP
Sloten en alarm
Sleutels en afstandsbediening 84
Vergrendelen en ontgrendelen 86
Kinderslot 90
Alarm (extra) 91
UQ
Sloten en alarm
Sleutels en afstandsbediening
1. Hoofdsleutel
De hoofdsleutel past op alle sloten.
2. Servicesleutel
4
De servicesleutel past alleen op het
bestuurdersportier en op het
contactslot/stuurslot.
Sleutels, elektronische
startblokkering
Bij de auto worden twee hoofdsleutels en een
servicesleutel geleverd. Eén hoofdsleutel is
inklapbaar en voorzien van een ingebouwde
afstandsbediening.
Verlies van een sleutel
Als u een van de sleutels verliest, moet u
contact opnemen met een erkende Volvo-
werkplaats en alle resterende sleutels van de
auto meenemen. Ter voorkoming van diefstal
moet de code van de zoekgeraakte sleutel uit
het systeem worden gewist. Tegelijkertijd
moeten de codesignalen van de resterende
sleutels opnieuw in het systeem worden
geprogrammeerd.
Bij de sleutels werd een etiket met de codes
van het mechanische deel van de sleutels
geleverd. Bewaar het etiket zorgvuldig. Neem
het etiket mee naar de Volvo-dealer, als u
nieuwe sleutels wilt bestellen. Er kunnen
maximaal zes sleutels/afstandsbedieningen
worden geprogrammeerd en gebruikt.
Elektronische startblokkering
De sleutels zijn voorzien van gecodeerde
transponderchips. De code in de transpon-
derchips moet overeenkomen met die van de
ontvanger in het contactslot. U kunt de auto
alleen starten, wanneer u een sleutel met de
juiste code gebruikt.
Contactsleutels en elektronische
startblokkering
Laat de contactsleutel nooit samen met
andere sleutels of metalen voorwerpen aan
dezelfde sleutelbos hangen. Als dat wel het
geval is, kan de elektronische startblokkering
per ongeluk worden geactiveerd.
4. Alleen bepaalde markten
N
O
UR
Sloten en alarm
1. Ontgrendelen
2. Kofferdeksel openen
3. Paniekfunctie
4. Approach”-verlichting
5. Vergrendelen
6. Sleutel in-/uitklappen
Functies afstandsbediening
Ontgrendelen
Druk eenmaal op de knop (1) om alle
portieren, het kofferdeksel en de
tankvulklep te ontgrendelen.
Kofferdeksel
Druk tweemaal op de knop (2) om alleen
het kofferdeksel te ontgrendelen.
Paniekfunctie
U kunt gebruik maken van de paniekfunctie
om in noodgevallen de aandacht van anderen
te trekken. Als u de rode alarmknop (3) ten
minste drie seconden lang ingedrukt houdt of
tweemaal achtereen indrukt, activeert u de
richtingaanwijzers en de claxon. U schakelt
de paniekfunctie weer uit met een druk op
een willekeurige knop van de afstandsbe-
diening. Als u niets doet, wordt de paniek-
functie na 25 seconden automatisch
uitgeschakeld.
Approach”-verlichting
Doe het volgende, wanneer u op de auto
toeloopt:
Druk op de gele knop (4) van uw
afstandsbediening.
De interieurverlichting, de stadslichten voor
en de achterlichten, de kentekenplaatver-
lichting en de verlichting van de buiten-
spiegels (extra) lichten vervolgens op. De
lampen blijven 30, 60 of 90 seconden lang
branden. In een erkende Volvo-werkplaats
kunt u een voor u passende inschakelduur
laten instellen.
Doe het volgende om de “Approach”-
verlichting uit te schakelen:
Druk nogmaals op de gele knop van uw
afstandsbediening.
Vergrendelen
Met knop (5) vergrendelt u alle portieren, het
kofferdeksel en de tankvulklep.
Voor de tankvulklep geldt een vertraging van
ca. 10 minuten.
Sleutel in-/uitklappen
U kunt de sleutel inklappen door knop (6) in
te drukken, terwijl u het mechanische
gedeelte inklapt.
De ingeklapte sleutel wordt automatisch
uitgeklapt met een druk op de knop.
N
O
P
Q
R
S
US
Sloten en alarm
Vergrendelen en ontgrendelen
Batterij in afstandsbediening
vervangen
Als de sloten niet meer bij de gebruikelijke
afstand reageren op signalen van de
afstandsbediening, moet u de batterij bij de
eerstvolgende servicebeurt vervangen.
Haal de afdekking los door deze met een
smalle schroevendraaier aan de
achterkant voorzichtig open te wrikken.
Vervang de batterij (type CR 2032, 3 volt)
en zorg dat de pluspool omhoogwijst.
Kom niet met uw vingers aan de polen van
de batterij of de contactvlakken.
Plaats de afdekking terug. Zorg dat het
afdichtrubber goed zit en intact is, zodat
er geen vocht kan binnendringen.
Geef de lege batterij af bij uw Volvo-dealer,
zodat de batterij op milieuvriendelijke wijze
wordt verwerkt.
UT
Sloten en alarm
Auto van de buitenzijde
vergrendelen en ontgrendelen
Met de hoofdsleutel of de bijbehorende
afstandsbediening kunt u alle portieren en het
kofferdeksel – van de buitenzijde – vergren-
delen en ontgrendelen. De vergrendelings-
knoppen en de openingshandgrepen zijn dan
niet meer van de binnenzijde te bedienen.
De tankvulklep kan worden geopend,
wanneer de auto onvergrendeld staat. De
tankvulklep blijft 10 minuten lang onver-
grendeld staan, nadat u de auto vergrendeld
hebt.
Automatische hervergrendeling
Als u geen van de portieren noch het
kofferdeksel binnen twee minuten na ontgren-
deling van de buitenzijde met de afstandsbe-
diening opent, worden alle sloten
automatisch weer vergrendeld. Deze functie
voorkomt dat u de auto per ongeluk onver-
grendeld kunt laten staan. Zie pagina 91 voor
auto’s met alarm.
Automatische vergrendeling
(extra)
De portieren worden automatisch
vergrendeld wanneer de snelheid van de auto
oploopt tot een waarde hoger dan 7 km/h. De
portieren blijven vergrendeld, totdat er een
portier van de binnenzijde wordt geopend of
met behulp van de knoppen voor centrale
vergrendeling wordt ontgrendeld.
Auto van de binnenzijde
vergrendelen en ontgrendelen
Met de schakelaar op het portierpaneel kunt
u alle portieren en het kofferdeksel tegelij-
kertijd vergrendelen en ontgrendelen.
U kunt alle portieren ook ieder apart vergren-
delen met de vergrendelingsknop en ontgren-
delen met de handgreep.
Het bovenstaande geldt, zolang u de auto niet
van de buitenzijde hebt vergrendeld!
UU
Sloten en alarm
Vergrendelen en ontgrendelen
Kofferdeksel met
afstandsbediening
ontgrendelen/vergrendelen
Ga als volgt te werk om het kofferdeksel
alleen te ontgrendelen:
Druk tweemaal op de knop voor het
kofferdeksel op de afstandsbediening.
Het kofferdeksel wordt daarbij
ontgrendeld en gaat een stukje open.
Als alle portieren zijn vergrendeld wanneer
u het kofferdeksel weer sluit, wordt ook
het kofferdeksel automatisch vergrendeld.
Kofferdeksel ontgrendelen met
hoofdsleutel
In noodgevallen (als de afstandsbediening
defect is of als de stroom is weggevallen)
kunt u de hoofdsleutel gebruiken om het
kofferdeksel handmatig te ontgrendelen. U
doet dat als volgt:
Steek de hoofdsleutel boven of onder in
het kapje dat het slot afdekt.
Wip het kapje vervolgens naar boven of
beneden toe los.
Ontgrendel het kofferdeksel met de
sleutel.
Servicevergrendeling,
kofferdeksel
(bepaalde landen)
Deze functie is bestemd voor als u de auto
afgeeft voor een onderhoudsbeurt of als u
hem bij een hotel of iets dergelijks laat
parkeren. Geef de servicesleutel af zodat het
personeel de auto kan ontgrendelen en erin
kan rijden maar geen toegang heeft tot de
bagageruimte (of het dashboardkastje als u
dat vergrendeld hebt met de hoofdsleutel).
Servicevergrendeling activeren:
Draai de hoofdsleutel in stand II.
Druk op de knop. De LED in de knop
brandt om aan te geven dat de functie
UV
Sloten en alarm
geactiveerd is. Er verschijnt tevens een
tekst op het display.
Servicevergrendeling deactiveren:
Draai de hoofdsleutel in stand II en druk
nogmaals op de knop.
Dashboardkastje vergrendelen
U kunt het dashboardkastje alleen vergren-
delen/ontgrendelen met de hoofdsleutel en
dus niet met de servicesleutel.
Safelock-functie
5
Bij activering van de Safelock-functie zijn de
portieren niet meer van de binnenzijde te
openen, als ze eenmaal vergrendeld zijn.
De Safelock-functie kan alleen van de buiten-
zijde worden geactiveerd door het bestuur-
dersportier met de sleutel of de
afstandsbediening te vergrendelen. Alle
portieren moeten zijn gesloten, voordat u de
Safelock-functie kunt activeren. De portieren
kunnen daarna niet meer van de binnenzijde
worden geopend. De auto kan alleen van de
buitenzijde worden geopend met de sleutel in
het bestuurdersportier of via de afstandsbe-
diening.
De Safelock-functie treedt 25 seconden na
het sluiten van de portieren in werking.
Safelock-functie en eventuele
alarmsensoren tijdelijk
deactiveren
Als u de portieren van de buitenzijde wilt
vergrendelen terwijl er iemand in de auto
achterblijft (bijvoorbeeld tijdens de overtocht
op een veerboot), kunt u de Safelock-functie
tijdelijk deactiveren.
Steek de sleutel in het contactslot, draai
deze in stand II en vervolgens terug in
stand I of 0.
Druk op de knop.
Als de auto is uitgerust met alarm stelt u ook
de bewegings- en niveausensoren buiten
werking (zie pagina 92).
De LED in de knop licht op en blijft branden,
totdat u de auto met de sleutel of de afstands-
bediening vergrendelt. Er verschijnt een
bericht op het display zolang de sleutel in het
contactslot steekt. De volgende keer dat u het
contact inschakelt, worden de sensoren weer
geactiveerd.
5. Bepaalde landen
WAARSCHUWING!
Laat niemand in de auto zitten op het
moment dat de Safelock-functie geacti-
veerd is.
VM
Sloten en alarm
Kinderslot
Bedieningscilinder kinderslot, linker
achterportier
Handmatig kinderslot,
achterportieren
De bedieningscilinders van de kindersloten
vindt u achter op de korte kant van de achter-
portieren, zodat ze alleen bereikbaar zijn
wanneer de portieren openstaan. Gebruik de
contactsleutel van de auto om de bediening-
scilinder te verdraaien en zo de kindersloten
in of uit te schakelen.
A. De portieren kunnen niet van de binnen-
zijde worden geopend (naar buiten toe
draaien).
B. De portieren kunnen wel van de binnen-
zijde worden geopend (naar binnen toe
draaien).
Bedieningscilinder kinderslot, rechter
achterportier
WAARSCHUWING!
Geef aan de achterpassagiers door dat ze
de portieren niet van de binnenzijde
kunnen openen, als u het kinderslot hebt
geactiveerd.
Hou de vergrendelingsknoppen van
de portieren tijdens het rijden
omhoog!
Bij ongelukken kunnen hulpverleners de
portieren dan van de buitenzijde openen.
VN
Sloten en alarm
Alarm (extra)
Alarmsysteem
Wanneer het alarm is ingeschakeld, worden
alle beveiligde onderdelen continu gecontro-
leerd. Het alarm gaat af, als:
de motorkap wordt geopend;
het kofferdeksel wordt geopend;
een van de zijportieren wordt geopend;
het contactslot wordt omgedraaid met
een verkeerde sleutel of wordt gemanipu-
leerd;
er een beweging in het passagierscom-
partiment wordt waargenomen (op auto’s
met een bewegingsmelder (extra op
bepaalde markten);
de auto wordt opgetakeld of weggesleept
(op auto’s met een niveausensor (extra op
bepaalde markten);
de accukabel wordt losgekoppeld;
iemand de sirene probeert los te
koppelen.
Alarm inschakelen
Druk op de knop LOCK van de afstandsbe-
diening. De richtingaanwijzers van de auto
geven een lang lichtsignaal af ter bevestiging
dat het alarm is ingeschakeld en dat alle
portieren zijn gesloten. In bepaalde landen
kunt u het alarm inschakelen met de sleutel of
met de knop op het bestuurdersportier.
Alarm uitschakelen
Druk op de knop UNLOCK van de afstands-
bediening. De richtingaanwijzers van de auto
geven twee korte lichtsignalen af ter beves-
tiging dat het alarm is uitgeschakeld. In
bepaalde landen kunt u het alarm ook met de
sleutel uitschakelen.
Automatische inschakeling van
het alarm
Als u de portieren of het kofferdeksel niet
binnen twee minuten na uitschakeling van het
alarm opent wanneer u de auto via de
afstandsbediening hebt ontgrendeld, wordt
het alarm automatisch weer ingeschakeld. De
auto wordt bovendien vergrendeld. Deze
functie voorkomt dat u de auto onbedoeld
kunt achterlaten zonder het alarm in te
schakelen.
In bepaalde landen (zoals in België, Israël
e.d.) wordt het alarm na enige vertraging
automatisch weer ingeschakeld, wanneer het
bestuurdersportier werd geopend en
gesloten maar daarna niet werd vergrendeld.
Geactiveerd alarm uitschakelen
Om het alarm uit te schakelen wanneer het
eenmaal is afgegaan, moet u op de knop
UNLOCK van de afstandsbediening drukken.
De richtingaanwijzers van de auto geven ter
bevestiging twee korte lichtsignalen af.
Geluidssignalen, alarm
Een sirene met reservebatterij geeft de
geluidssignalen voor het alarm af. De geluids-
signalen duren telkens 25 seconden.
Lichtsignalen, alarm
Wanneer het alarm afgaat, gaan alle richtin-
gaanwijzers 5 minuten lang knipperen of
korter wanneer u het alarm volgens de boven-
staande aanwijzingen eerder uitschakelt.
VO
Sloten en alarm
Alarm (extra)
Alarmsensoren en Safelock-
functie tijdelijk deactiveren
Om te voorkomen dat het alarm afgaat
wanneer u bijv. een hond in de auto achterlaat
of gebruik maakt van een veerboot, kunt u de
bewegingsmelder en de niveausensoren
tijdelijk uitschakelen en wel als volgt:
Steek de sleutel in het contactslot, draai
deze in stand II en vervolgens terug in
stand I of 0.
Druk op de knop.
De LED in de knop licht op en blijft branden,
totdat u de auto met de sleutel of de afstands-
bediening vergrendelt.
Er verschijnt een bericht op het display zolang
de sleutel in het contactslot steekt. De
volgende keer dat u het contact inschakelt,
worden de sensoren weer geactiveerd.
Als uw auto is uitgerust met de zogeheten
Safelock-functie, wordt ook deze functie
tegelijkertijd geactiveerd (zie pagina 89).
Controlelampje op dashboard
(bepaalde landen)
Een controlelampje (LED) boven op het
dashboard geeft de status van het alarm-
systeem aan:
Het lampje brandt niet: Het alarm is uitge-
schakeld.
Het lampje licht eenmaal per twee
seconden op: Het alarm is ingeschakeld.
Het lampje knippert snel vanaf het
moment van uitschakelen van het alarm tot
het moment van inschakelen van het
contact: Het alarm is afgegaan.
Als er een storing is opgetreden in het alarm-
systeem, verschijnt er een melding op het
display.
Als het alarmsysteem niet goed werkt, moet u
de auto in een erkende Volvo-werkplaats
laten nakijken.
WAARSCHUWING!
Voer nooit zelf reparaties aan of wijzi-
gingen in het alarmsysteem uit. Dergelijke
ingrepen kunnen van invloed zijn op de
verzekeringsvoorwaarden.
VP
Sloten en alarm
Alarmsysteem testen
Test van de bewegingsmelder
Open alle ruiten.
Activeer het alarm. De LED knippert
langzaam om aan te geven dat het alarm
op scherp staat.
Wacht 30 seconden.
Test de bewegingsmelder in het passa-
gierscompartiment door bijv. een tas van
de stoelzitting te nemen. Het alarm-
systeem moet dan geluids- en knippersig-
nalen afgeven.
Deactiveer het alarm door de auto via de
afstandsbediening te ontgrendelen.
Portieren testen
Activeer het alarm.
Wacht 30 seconden.
Ontgrendel de auto met de sleutel aan de
bestuurderszijde.
Open een van de portieren. Het alarm
moet vervolgens geluids- en lichtsignalen
afgeven.
Herhaal deze test voor het andere
voorportier.
Deactiveer het alarm door de auto via de
afstandsbediening te ontgrendelen.
Motorkap testen
Ga in de auto zitten en deactiveer de
bewegingsmelder.
Activeer het alarm (blijf in de auto zitten en
vergrendel de portieren met de knop op
de afstandsbediening).
Wacht 30 seconden.
Ontgrendel de motorkap met de hendel
onder het dashboard. Het alarm moet
vervolgens geluids- en lichtsignalen
afgeven.
Deactiveer het alarm door de auto via de
afstandsbediening te ontgrendelen.
Test van het kofferdeksel
Activeer het alarm.
Wacht 30 seconden.
Ontgrendel het kofferdeksel met behulp
van de sleutel in het bestuurdersportier.
Open het kofferdeksel. Het alarm moet
vervolgens geluids- en lichtsignalen
afgeven.
Deactiveer het alarm door de auto via de
afstandsbediening te ontgrendelen.
VQ
Sloten en alarm
VR
Starten en rijden
Algemene informatie 96
Brandstof tanken 98
Motor starten 99
Handgeschakelde versnellingsbak 100
Automatische versnellingsbak 101
Remsysteem 104
Stabiliteitssysteem 106
Parkeerhulp (extra) 108
Slepen en bergen 110
Starten met hulpaccu 112
Rijden met een aanhanger 113
Trekhaak 115
Afneembare trekhaak 117
Lading op het dak 119
Lichtbundel aanpassen 121
BLIS (Blind Spot Information System) 126
VS
Starten en rijden
Algemene informatie
Zuinig rijden
Zuinig rijden houdt in dat u anticiperend en
rustig rijdt en uw rijstijl en snelheid afstemt op
de heersende verkeerssituatie.
Let op het volgende:
Laat de motor zo snel mogelijk op bedrijf-
stemperatuur komen! D.w.z. dat u de
motor niet stationair moet laten lopen,
maar zo snel mogelijk moet wegrijden en
de motor licht moet belasten.
Een koude motor verbruikt meer brandstof
dan een warme.
Laat de auto zoveel mogelijk staan voor de
kortere ritten, waarbij de motor niet op
temperatuur komt.
Rij rustig! Vermijd onnodig snel optrekken
en krachtig remmen.
Laat zware lading niet onnodig lang in de
auto liggen.
Gebruik geen winterbanden op sneeuw-
vrije en droge wegen.
Verwijder de lastdrager, wanneer u deze
niet meer nodig hebt.
Open de zijruiten niet onnodig.
Rij niet met een geopend
kofferdeksel!
Wanneer u met het kofferdeksel open rijdt,
kunnen er uitlaatgassen en daarmee giftig
koolmonoxide via de kofferbak de passagiers-
ruimte in worden gezogen. Als u echter toch
een stukje met een geopende kofferdeksel
moet rijden, kunt u het volgende doen:
Doe alle ruiten dicht.
Stuur de lucht naar de voorruit en de vloer
en laat de ventilator op de hoogste
snelheid draaien.
Nieuwe auto’s en gladde wegen
Het rijgedrag van de auto varieert afhankelijk
van de vraag of uw auto is uitgerust met een
handgeschakelde of een automatische
versnellingsbak. Aarzel daarom niet om onder
gecontroleerde omstandigheden (zoals op
een slipbaan) te testen hoe de auto bij
gladheid reageert.
Accu niet overmatig belasten
De elektrische functies van de auto belasten
de accu in verschillende mate. Laat de
contactsleutel niet te lang achtereen in
stand II staan, als u de motor hebt afgezet.
Gebruik liever stand I. Op die manier
wordt er minder stroom afgenomen. De
12 V-aansluiting in de bagageruimte levert
ook spanning als u de contactsleutel hebt
uitgenomen.
Voorbeelden van onderdelen/systemen die
veel stroom afnemen zijn:
interieurventilator
ruitenwissers
audiosysteem
stadslichten.
Let er tevens op dat de verschillende acces-
soires het elektrische systeem belasten.
Maak daarom geen gebruik van functies die
veel stroom afnemen, wanneer u de motor
hebt afgezet. Als de accuspanning laag is,
verschijnt er een melding op het display. De
melding blijft op het display staan, totdat de
motor is aangeslagen. De energiebesparings-
functie schakelt bepaalde onderdelen/
systemen uit of verlaagt de belasting van de
accu door bijv. de ventilatorsnelheid of het
volume van het audiosysteem te verlagen.
U laadt de accu op door de motor te starten.
Voorkom oververhitting van de
motor en het koelsysteem
In speciale omstandigheden, bijv. op steile
hellingen en bij het vervoer van een zware
lading, bestaat het gevaar dat de motor en het
koelsysteem oververhit raken. Dit geldt in het
bijzonder bij warm weer.
Tips om oververhitting in het
koelsysteem te voorkomen
Hou een lage snelheid aan, wanneer u
met een aanhanger achter de auto een
lange, steile helling oprijdt.
VT
Starten en rijden
Schakel van tijd tot tijd de airconditioning
uit.
Laat de motor bij voorkeur niet stationair
lopen.
Na een zware rit moet u de motor niet
meteen afzetten, maar nog enige tijd
stationair laten lopen.
Verwijder verstralers die voor de grille
zitten, als u bij extreem warm weer rijdt.
Doe het volgende om oververhitting
van de motor te voorkomen:
Laat de motor geen hogere toeren maken dan
4500 omw/min, wanneer u met een
aanhanger of caravan achter de auto in
heuvelachtig gebied rijdt. Als u dat wel doet,
kan de olietemperatuur te hoog oplopen.
VU
Starten en rijden
Brandstof tanken
Tankvulklep openen
De tankvulklep kan worden geopend,
wanneer de auto onvergrendeld staat.
N.B. De tankvulklep blijft tien minuten lang
onvergrendeld staan, nadat u de auto hebt
vergrendeld.
Tankdop
De tankvuldop vindt u achter de tankvulklep in
het spatscherm rechtsachter.
Bij hoge buitentemperaturen kan er een
bepaalde mate van overdruk in de brand-
stoftank ontstaan. Draai de tankvuldop dan
langzaam open. Tank niet te veel brandstof in
de tank. Laat het vulpistool bij voorkeur niet
meer dan eenmaal automatisch afslaan! Als
de brandstoftank te vol zit, kan het zijn dat de
tank bij hoge buitentemperaturen overloopt!
Breng na het tanken de tankvuldop weer aan
en draai deze zo ver dicht dat u een of meer
klikken hoort.
Benzine tanken
N.B. Voeg nooit op eigen initiatief reinigende
additieven (dopes) aan de benzine toe zonder
het uitdrukkelijke advies van een Volvo-
werkplaats.
Dieselolie tanken
Bij lage temperaturen ( –5°C tot –40°C) kan
de paraffine in de dieselolie uitvlokken, wat tot
startproblemen kan leiden. Zorg er daarom
voor dat u tijdens de wintermaanden speciale
winterbrandstof gebruikt.
WAARSCHUWING!
Schakel voordat u gaat tanken uw mobiele
telefoon uit. Het belsignaal kan aanleiding
geven tot vonkvorming en daarbij de
brandstofdampen ontsteken met gevaar
voor brand en verwondingen.
Belangrijk!
Giet benzinemodellen altijd met loodvrije
benzine vol om te voorkomen dat de
katalysator beschadigd raakt.
VV
Starten en rijden
Motor starten
U start de motor als volgt
(benzine)
Trek de handrem (parkeerrem) aan.
Automatische versnellingsbak
Zet de keuzehendel in stand P of N.
Handgeschakelde versnellingsbak
Zet de versnellingspook in de vrijstand en
trap het koppelingspedaal volledig in. Dit
is vooral van belang bij strenge vorst.
Draai de contactsleutel in de startstand.
Als de motor niet binnen 5 tot
10 seconden aanslaat, moet u de sleutel
loslaten en een nieuwe startpoging doen.
U start de motor als volgt
(diesel)
Trek de handrem (parkeerrem) aan.
Automatische versnellingsbak
Zet de keuzehendel in stand P of N.
Handgeschakelde versnellingsbak
Zet de versnellingspook in de vrijstand en
trap het koppelingspedaal volledig in. Dit
is vooral van belang bij strenge vorst.
Draai de contactsleutel in de rijstand. Een
controlelampje op het instrumentenpaneel
licht op om aan te geven dat de voorgloei-
functie van de motor actief is. Draai de
sleutel in de startstand, wanneer het
controlelampje is gedoofd.
N.B. Afhankelijk van de motortemperatuur
kan het tijdens de koude start gebeuren dat
het motortoerental van bepaalde motortypes
(korte tijd) iets hoger is dan normaal.
Dit omdat Volvo ernaar streeft de uitstoot te
beperken van stoffen die schadelijk zijn voor
het milieu door het uitlaatgasreinigings-
systeem van de motor zo snel mogelijk op
bedrijfstemperatuur te brengen.
Contactsleutels en
elektronische startblokkering
Laat de contactsleutel nooit samen met
andere sleutels of metalen voorwerpen aan
dezelfde sleutelbos hangen. Als u dat wel
doet, kan de elektronische startblokkering per
ongeluk worden geactiveerd. Als dat gebeurt,
moet u de andere sleutels van de sleutelbos
halen en de motor opnieuw starten.
Laat de motor meteen na een koude start
nooit op te hoge toeren draaien! Neem
contact op met een Volvo-werkplaats, als de
motor niet aanslaat of overslaat.
Contact- en stuurslot
0 – Blokkeerstand
Het stuurslot blokkeert het
stuurwiel, wanneer u de
sleutel uitneemt.
I – Tussenstand,
“radiostand”
Sommige onderdelen van het
elektrische systeem kunnen
worden ingeschakeld. Het
elektrische systeem van de
motor is echter uitgeschakeld.
II – Rijstand
De stand waarin de contact-
sleutel tijdens het rijden
staat. Het complete
elektrisch systeem van de
auto is ingeschakeld.
III – Startstand
De startmotor wordt
ingeschakeld. Wanneer u
nadat de motor is aange-
slagen de sleutel loslaat,
veertdezeautomatischterug
in de rijstand. Als het u
moeite kost om de sleutel om te draaien, kan
het zijn dat de stand van de voorwielen voor
spanningen in het stuurslot zorgt. Draai de
contactsleutel in dat geval om, terwijl u het
stuurwiel heen en weer draait.
Zorg dat het stuurwiel geblokkeerd is,
wanneer u de auto verlaat. Zo beperkt u de
kans op diefstal.
WAARSCHUWING!
Neem de contactsleutel nooit tijdens het
rijden of slepen uit het contactslot!
Schakel nooit tijdens het rijden het contact
uit (sleutel in stand 0) en neem de contact-
sleutel evenmin uit het contactslot. U loopt
dan het gevaar dat het stuurslot wordt
geactiveerd, waarbij de auto
onbestuurbaar wordt.
NMM
Starten en rijden
Handgeschakelde versnellingsbak
Schakelstanden,
vijfversnellingsbak
Trap het koppelingspedaal tijdens het
schakelen altijd zo ver mogelijk in. Haal uw
voet na het schakelen weer van het koppe-
lingspedaal af! Hou u aan het aangegeven
schakelpatroon.
Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te
houden, moet u zoveel mogelijk gebruik
maken van hoge versnellingen.
Blokkering achteruitversnelling
Schakel de achteruitversnelling alleen in,
wanneer de auto volledig stilstaat.
Om de achteruitversnelling in te schakelen
moet u de versnellingspook eerst in de
neutraalstand zetten (tussen de 3de en 4de
versnelling in). Door de blokkering van de
achteruitversnelling kunt u de versnel-
lingspook niet rechtstreeks vanuit de stand
voor de 5de versnelling in die voor de achter-
uitversnelling zetten.
Schakelstanden,
zesversnellingsbak
Trap het koppelingspedaal tijdens het
schakelen altijd zo ver mogelijk in. Haal uw
voet na het schakelen weer van het koppe-
lingspedaal af! Hou u aan het aangegeven
schakelpatroon.
Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te
houden, moet u zoveel mogelijk gebruik
maken van hoge versnellingen.
NMN
Starten en rijden
Automatische versnellingsbak
Koude start
Als u bij koud weer wegrijdt, kan het zijn dat
het schakelen ietwat stug gaat. Dit komt
omdat de versnellingsbakolie bij lagere
temperaturen stroperiger wordt. Om de
uitstoot van uitlaatgassen te beperken
schakelt de versnellingsbak later op dan
normaal, wanneer u bij lage temperaturen
wegrijdt.
OBS! Afhankelijk van de motortemperatuur
tijdens de start kan het gebeuren dat het
motortoerental van bepaalde motortypen na
een koude start iets hoger is dan normaal.
Turbomotor
Wanneer u met een koude motor wegrijdt,
schakelt de versnellingsbak bij een hoger
toerental op dan normaal. Zo komt de kataly-
sator sneller op temperatuur met minder
uitstoot van uitlaatgassen.
Adaptief systeem
De versnellingsbak wordt afgeregeld aan de
hand van een zogeheten adaptief schakel-
systeem dat voortdurend “leert” hoe de
versnellingsbak zich gedraagt. Het systeem
registreert de manier waarop de versnel-
lingsbak schakelt, zodat er in elke situatie
optimaal wordt geschakeld.
Lock-Up-functie
De versnellingen zijn voorzien van Lock-Up
(geblokkeerde versnellingen) om beter op de
motor te kunnen afremmen en het brandstof-
verbruik te verlagen.
Beveiligingssystemen
Auto’s met een automatische versnellingsbak
zijn uitgerust met een aantal speciale beveili-
gingssystemen:
Sleutelblokkering, Keylock
De keuzehendel moet in stand P staan om de
contactsleutel te kunnen uitnemen. In alle
andere standen is de sleutel geblokkeerd.
Parkeerstand (stand P)
Stilstaande auto met draaiende motor:
Hou uw voet op het rempedaal terwijl u de
keuzehendel verzet.
Elektrische schakelblokkering –
Shiftlock Parkeerstand (stand P)
Om de keuzehendel uit stand P te kunnen
halen, moet de contactsleutel in stand I of II
staan en moet het rempedaal ingedrukt zijn.
Neutraalstand (stand N)
Om de keuzehendel uit stand N te kunnen
halen moet de contactsleutel in stand I of II
staan en het rempedaal worden bediend.
Mechanische
keuzehendelblokkering
U kunt de hendel altijd ongehinderd heen en
weer halen tussen de stand N en D. Om de
hendel in een van de overige standen te
zetten, moet u een blokkering opheffen door
op de blokkeerknop op de keuzehendel te
drukken.
Wanneer u de blokkeerknop indrukt, kunt u
de hendel vooruit of achteruit bewegen
tussen de verschillende schakelstanden.
NMO
Starten en rijden
Automatische versnellingsbak
Geartronic
4
Op de S60 R met Geartronic zit een knop met
het opschrift S bij de keuzehendel in plaats van
de knop W. Met deze knop S schakelt u het
sportprogramma van de versnellingsbak in of
uit. Een brandende LED in de knop geeft aan
dat het programma actief is.
Het sportprogramma levert een sportiever
rijgedrag op en maakt het mogelijk om hogere
toeren te maken in de versnellingen. De motor
reageert bovendien sneller op de
commando’s die u met het gaspedaal geeft.
Bij inschakeling van het sportprogramma
wordt tevens de voorkeur gegeven aan de
lagere versnellingen, zodat er met enige
vertraging wordt opgeschakeld.
Handmatige schakelstanden, Geartronic
Als u vanuit de automatische rijstand D wilt
overgaan op de handmatige schakelstand,
moet u de hendel naar rechts halen. Om
vanuit stand MAN over te gaan op de
automatische rijstand D moet u de hendel
naar links in stand D zetten.
Tijdens het rijden
De handmatige schakelstanden kunnen op elk
momenttijdenshetrijdeningeschakeldworden.
De ingeschakelde versnelling is geblokkeerd,
totdat u een andere versnelling kiest. De
versnellingsbak schakelt alleen automatisch
terug, als u uw snelheid drastisch verlaagt.
Als u de keuzehendel naar de (min)
beweegt, schakelt de versnellingsbak
automatisch een versnelling terug terwijl er op
de motor afgeremd wordt. Als u de keuze-
hendel naar de + (plus) beweegt, schakelt de
versnellingsbak een versnelling op.
P – Parkeerstand
Zet de keuzehendel in de parkeerstand,
wanneer u de motor start of de auto parkeert.
Zet de keuzehendel alleen in stand P,
wanneer de auto stilstaat!
In stand P is de versnellingsbak mechanisch
geblokkeerd. Trek na het parkeren altijd de
handrem aan!
R – Achteruitrijstand
Zet de keuzehendel alleen wanneer de auto
stilstaat in stand R!
N – Neutraalstand
Stand N is de neutrale stand. In deze stand
kunt u de motor starten, maar er is geen
versnelling ingeschakeld. Trek de handrem
aan, wanneer de auto stilstaat en de keuze-
hendel in stand N staat.
4. Geartronic behoort tot de standaarduitrusting
van de S60 R.
NMP
Starten en rijden
D – Rijstand
Stand D is de normale rijstand. De versnel-
lingsbak schakelt automatisch op en terug,
afhankelijk van de stand van het gaspedaal en
de snelheid. Zorg dat de auto stilstaat, voordat
u de keuzehendel vanuit stand R in stand D zet.
4 – Lageversnellingsstand
Er wordt automatisch op- en teruggeschakeld
tussen de 1ste, 2de, 3de en 4de versnelling.
Er wordt niet opgeschakeld naar de 5de
versnelling.
Stand 4 leent zich voor:
het rijden in de bergen;
het rijden met een aanhanger;
een verhoogde mate van afremmen op de
motor.
3 – Lageversnellingsstand
Er wordt automatisch op- en teruggeschakeld
tussen de 1ste , 2de en 3de versnelling. Er
wordt niet opgeschakeld naar de 4de
versnelling.
Stand 3 leent zich voor:
het rijden in de bergen;
het rijden met een aanhanger;
een verhoogde mate van afremmen op de
motor.
L – Lageversnellingsstand
Zet de keuzehendel in stand L, als u in de
1ste of 2de versnelling wilt rijden. Bij het
rijden in de bergen is de motorrem het krach-
tigst met de keuzehendel in stand L.
W – Winterprogramma
Met de knop W
5
bij de
keuzehendel schakelt u het
winterprogramma W in of
uit. Bij inschakeling van het
winterprogramma licht het
lampje W op het instrumen-
tenpaneel op.
In het winterprogramma geldt de 3de
versnelling alswegrijversnellingombijgladheid
gemakkelijker weg te kunnen komen. In het
winterprogramma worden de lagere versnel-
lingen alleen bij kickdown ingeschakeld.
Het winterprogramma W is alleen te selec-
teren met de keuzehendel in stand D.
Kickdown
Als u het gaspedaal volledig intrapt (tot voorbij
de normale volgasstand), schakelt de versnel-
lingsbak automatisch terug naar een lagere
versnelling. Dit is de zogeheten kickdown.
Wanneer de maximale snelheid voor de
ingeschakelde versnelling is bereikt of
wanneer u het gaspedaal uit de kickdown-
stand loslaat, schakelt de versnellingsbak
automatisch op.
Gebruik de kickdown om zo snel mogelijk te
accelereren zoals bij het inhalen.
Om overtoeren te voorkomen is het stuurpro-
gramma van de versnellingsbak voorzien van
een terugschakelblokkering.
U kunt de kickdown
6
niet gebruiken zolang de
keuzehendel in een van de handmatige
schakelstanden staat. Zet de keuzehendel in
dat geval eerst terug in de automatische
schakelstand D.
Vierwielaandrijving, AWD
(All Wheel Drive)
De vierwielaandrijving is permanent
ingeschakeld.
Bij vierwielaandrijving worden alle vier de
wielen van de auto tegelijk aangedreven. Het
motorkoppel wordt automatisch over de voor-
en achterwielen verdeeld. Een elektronisch
gestuurd koppelingssysteem verdeelt het
vermogen over het wielpaar dat op dat
moment de beste grip op het wegdek heeft.
Dit om optimale wegligging te verkrijgen en te
voorkomen dat de wielen doorslippen.
Bij normaal rijden worden de voorwielen naar
verhouding iets sterker aangedreven dan de
achterwielen.
Vierwielaandrijving verhoogt de rijveiligheid
tijdens regen- en sneeuwval en bij ijzel.
Snelheidsafhankelijke
stuurbekrachtiging
7
Wanneer de auto is uitgerust met snelheidsaf-
hankelijke stuurbekrachtiging, is de auto gemak-
kelijker te besturen op lage snelheden zodat
bijvoorbeeld het parkeren minder moeite kost.
Naarmate de snelheid hoger wordt nemen de
stuurkrachten toe, waardoor u een beter
gevoel met de weg krijgt.
5. Op de S60 R met Geartronic zit de
knop S.
6. Geldt alleen voor Geartronic.
7. Extra
NMQ
Starten en rijden
Remsysteem
Rembekrachtiging
Als de auto uitrolt of wordt gesleept met een
uitgeschakelde motor, moet u
ongeveer vijfmaalzoveeldrukuitoefenenop het
rempedaal alswanneer de motorloopt.Als u bij
het starten van de motor op het rempedaal
trapt, kan het rempedaal iets omlaagkomen. Dit
is volkomen normaal omdat de rembekrach-
tiging geactiveerd wordt. Bij een auto met EBA
(Emergency Brake Assistance) kan dit nog
duidelijker te merken zijn.
N.B. Trap met de motor uitgeschakeld
eenmaal hard en resoluut op het rempedaal
dus niet pompen.
Remkringen
Het nevenstaande lampje licht op,
wanneer er een remkring defect is.
Als er een storing in een van de
remkringen optreedt, is remmen nog
steeds mogelijk. U moet het rempedaal
echter verder intrappen en het pedaal kan
minder stug aandoen. U moet harder op het
pedaal trappen voor de normale remkracht.
Vocht kan de remeigenschappen
beïnvloeden
Door opspattend water (bij hevige regenval, in
waterplassen of tijdens een wasbeurt) worden
de onderdelen van het remsysteem nat.
Daardoor kunnen de wrijvingseigenschappen
van de remblokken gewijzigd worden, zodat u
een bepaalde verlenging van de
aanspreekduur van de remmen kunt merken.
Trap zo nu en dan lichtjes op het rempedaal,
als u lange afstanden in de regen of sneeuw-
modder aflegt. Doe dit ook bij zeer vochtig of
koud weer. Op die manier verwarmt u de
remblokken waardoor het vocht verdampt.
Deze procedure is ook aan te raden voordat u
de auto voor langere tijd in dergelijke weers-
omstandigheden parkeert.
Als de remmen zwaar belast
worden
De remmen van de auto worden zwaar belast,
wanneer u in de bergen of op wegen met
vergelijkbare niveauverschillen rijdt; zelfs als u
niet bijzonder hard op het rempedaal trapt.
Omdat de snelheid in dergelijke omstandig-
heden vaak laag is, worden de remmen niet
even goed gekoeld als bij snelle ritten op
vlakke wegen.
Om de remmen niet overmatig te belasten,
kunt u tijdens het afdalen beter terugscha-
kelen dan het rempedaal gebruiken. Gebruik
dezelfde versnelling die u zou gebruiken
wanneer u een helling oprijdt. Op die manier
kunt u beter op de motor afremmen en hoeft
u de rem slechts korte tijd te gebruiken.
Let erop dat u de remmen nog meer belast,
wanneer u met een aanhanger rijdt.
Antiblokkeerremsysteem (ABS)
Antiblokkeerremsysteem
(ABS)
Het ABS-systeem(Anti-lockBraking
System) is ontworpen om te voorkomen dat
de wielen tijdens het remmen geblokkeerd
raken. Hierdoor kan tijdens het remmen een
zo groot mogelijke respons van het stuurwiel
worden verkregen. Het ABS-systeem zorgt
ervoor dat de auto beter bestuurbaar blijft om
bijvoorbeeld obstakels te kunnen ontwijken.
Het ABS-systeem verbetert de totale remca-
paciteit niet. Als bestuurder hebt u echter wel
meer controle over de besturing van de auto,
wat voor meer veiligheid zorgt.
WAARSCHUWING!
De rembekrachtiging werkt alleen, als de
motor loopt.
WAARSCHUWING!
Als de waarschuwingslampjes voor het
remsysteem en het ABS tegelijkertijd
oplichten, kan er een storing zijn
opgetreden in het remsysteem. Als het
remvloeistofpeil in dat geval in orde is,
moet u de auto voorzichtig naar de dichtst-
bijzijnde erkende Volvo-werkplaats rijden
om het remsysteem te laten controleren.
Als de remvloeistof onder het MIN-
streepje van het reservoir staat, mag u niet
verder rijden voordat u remvloeistof hebt
bijgevuld. Controleer tevens de oorzaak
van het remvloeistofverlies.
NMR
Starten en rijden
Wanneer u na het starten van de motor met
de auto wegrijdt en een snelheid van ca.
20 km/h hebt bereikt, gaat een kortstondige
zelftest van start die te horen en te voelen is.
Wanneer het ABS-systeem actief is, treden er
merkbare pulsaties in het rempedaal op. Dit is
volkomen normaal.
N.B. Om het ABS-systeem optimaal te
benutten moet u zo hard mogelijk op het
rempedaal trappen. Haal uw voet niet van het
rempedaal, wanneer u pulsaties van het ABS-
systeem hoort en voelt. Aarzel niet om onder
gecontroleerde omstandigheden (zoals op
een slipbaan) te testen hoe het ABS-systeem
werkt.
Het ABS-lampje licht op en blijft
continu branden ...
... gedurende twee seconden tijdens de
start om het systeem te controleren.
als het ABS-systeem uitgeschakeld is
door een storing.
Elektronische remkrachtverdeling, EBD
Het EBD-systeem (Electronic Brakeforce
Distribution) vormt een geïntegreerd
onderdeel van het ABS-systeem. Het EBD-
systeem regelt de remkracht op de achter-
wielen altijd dusdanig af dat de maximale
remwerking wordt verkregen. Wanneer het
systeem de remkracht afregelt, treden er
merkbare pulsaties in het rempedaal op.
Remkrachtverhoging, EBA
Het EBA-systeem (Emergency Brake
Assistance) vormt een geïntegreerd
onderdeel van het DSTC-systeem. Het EBA-
systeem is dusdanig geconstrueerd dat u,
wanneer u krachtig moet afremmen, altijd
meteen het maximale remvermogen kunt
afnemen. Het systeem registreert het moment
waarop u krachtig wilt afremmen door de
snelheid te meten waarmee u het rempedaal
intrapt.
Het EBA-systeem is op alle snelheden actief
en kan om veiligheidsredenen niet buiten
werking worden gesteld.
Wanneer het EBA-systeem geactiveerd
wordt, zakt het rempedaal omlaag en kunt u
het maximale remvermogen van de auto
afnemen. Breng gedurende de totale remma-
noeuvre evenveel druk aan op het rempedaal.
Het EBA-systeem wordt uitgeschakeld,
wanneer u de druk van het rempedaal haalt.
WAARSCHUWING!
Als de waarschuwingslampjes voor het
remsysteem en het ABS tegelijkertijd
oplichten, kan er een storing zijn
opgetreden in het remsysteem. Als het
remvloeistofpeil in dat geval in orde is,
moet u de auto voorzichtig naar de dichtst-
bijzijnde erkende Volvo-werkplaats rijden
om het remsysteem te laten controleren.
Als de remvloeistof onder het MIN-
streepje van het reservoir staat, mag u niet
verder rijden voordat u remvloeistof hebt
bijgevuld.
Controleer tevens de oorzaak van het
remvloeistofverlies.
NMS
Starten en rijden
Stabiliteitssysteem
Wanneer het stabiliteitssysteem
8
actief is,
kan het lijken alsof de auto niet normaal
reageert op de stand van het gaspedaal. Dit
komt doordat het systeem de grip op het
wegdek registreert en de verschillende
deelsystemen van het stabiliteitssysteem
inschakelt.
De auto is uitgerust met STC (Stability and
Traction Control), stabiliteits- en tractieregel-
systeem of met DSTC (Dynamic Stability and
Traction Control), dynamisch stabiliteits- en
tractieregelsysteem.
Zie pagina 33 voor meer informatie over de
waarschuwingslampjes op het instrumenten-
paneel.
Tractieregeling, Traction Control (TC)
De tractieregeling brengt de aandrijfkracht van
een slippend aandrijfwiel over op een
aandrijfwiel dat niet slipt. Om de aandrijfkracht
in een dergelijke situatie te verhogen, kan het
zijn dat u het gaspedaal verder dan normaal
moet intrappen. Wanneer de tractieregeling
actief is, kunt u een pulserend geluid horen. Dit
is volkomen normaal. De tractieregeling is
voornamelijk actief op lage snelheden. U kunt
de functie niet uitschakelen.
Antispinregeling, Spin Control (SC)
De antispinregeling voorkomt dat de aange-
dreven wielen tijdens het optrekken
doorslippen. De regeling verhoogt de
veiligheid op gladde wegen. Bij het rijden met
sneeuwkettingen of bij het rijden in een diepe
laag sneeuw of zand, kan het handig zijn om
de antispinregeling uit te schakelen om zo de
tractie te verhogen. U kunt de regeling
uitschakelen met de knop voor STC/DSTC.
Antislipregeling, Active Yaw Control (AYC)
De antislipregeling zorgt ervoor dat een of
meer wielen van de auto automatisch worden
geremd om de auto te stabiliseren als deze in
de slip dreigt te raken. Het rempedaal doet
stugger aan dan normaal en u hoort een
pulserend geluid.
De antislipregeling is altijd actief. U kunt de
regeling dan ook niet uitschakelen.
Actief chassis, FOUR-C
9
De auto is uitgerust met een zeer geavan-
ceerd actief chassissysteem – FOUR C
(Continuously Controlled Chassis Concept)
– dat elektronisch gestuurd is. Het systeem
werkt op basis van enkele sensoren die
continu de bewegingen en reacties van de
auto in de gaten houden, zoals de verticale en
zijdelingse versnelling, de rijsnelheid en de
wielbewegingen.
De regeleenheid van FOUR-C analyseert
gegevens afkomstig van de sensoren en
regelt zo nodig de schokdemperinstellingen
tot 500 keer per seconde bij. Dit levert een
uitermate snelle en nauwkeurige afregeling
van elk van de schokdempers op. Dit verklaart
de verschillen in de chassiseigenschappen.
Het systeem biedt u de mogelijkheid om de
chassiseigenschappen van de auto aan te
passen, wanneer er wijzigingen in het
wegdek op treden of als u van rijstijl
verandert. Deze aanpassing neemt slechts
enkele milliseconden in beslag.
Hoe de motor op het gaspedaal reageert
hangt af van de geselecteerde chassisstand.
8. Extra in bepaalde landen
Functie/systeem STC
DSTC
1
1. Extra op bepaalde markten.
TC X X
SC X X
AYC X
WAARSCHUWING!
Bij een beperking van de functionaliteit
van het STC- of DSTC-systeem kunnen de
rijeigenschappen van de auto zich
wijzigen. Wees altijd voorzichtig in
bochten en op gladde wegen.
9. Extra op bepaalde markten. Standaar-
duitrusting op de S60 R.
NMT
Starten en rijden
Schakelaar voor FOUR-C op middenconsole
(geldt niet voor de S60 R)
Comfort
In de stand Comfort is de vering van het
chassis dusdanig afgestemd, dat de carros-
serie niets van de oneffenheden in het
wegdek merkt zodat de auto als het ware over
de weg zweeft. De schokdemping is soepeler
dan normaal, waardoor de bewegingen van
de carrosserie minimaal zijn. Deze stand
wordt aanbevolen tijdens lange ritten en bij
gladheid.
Wanneer u het contact uitschakelt na een rit
in de stand Comfort, zal de volgende keer dat
u het contact inschakelt dezelfde stand
worden aangehouden.
Sport
In de stand Sport reageert de auto sneller op
de bewegingen van het stuurwiel dan in de
stand Comfort. De vering is stugger en de
carrosserie volgt het wegdek om bij het snelle
bochtenwerk de mate van overhellen te
beperken. De auto doet sportiever aan.
Wanneer u het contact uitschakelt na een rit
in de stand Sport, zal de volgende keer dat u
het contact inschakelt dezelfde stand worden
aangehouden.
Schakelaar voor FOUR-C ( S60 R)
Advanced
10
In de stand Advanced zijn de bewegingen van
de schokdempers minimaal en geoptimali-
seerd voor maximale grip en minimale
overhelling in bochten. De auto reageert
sneller op het bijgeven van gas en de automa-
tische versnellingsbakhanteert een sportiever
schakelpatroon. U wordt geadviseerd deze
stand alleen te activeren op zeer rechte en
vlakke wegen.
Wanneer u het contact uitschakelt na een rit
in de stand Advanced, zal de volgende keer
dat u het contact inschakelt de stand Sport
worden aangehouden.
10. Geldt alleen voor de S60 R.
NMU
Starten en rijden
Parkeerhulp (extra)
“Parking Support” voor- en achterzijde
Algemene informatie
De“ParkingSupport is bedoeld alshulpmiddel
tijdens het parkeren. Geluidssignalen geven de
afstand tot een waargenomen obstakel aan.
Hoe dichter u het obstakel achter of voor
11
de auto nadert, des te sneller volgen de
geluidssignalen elkaar op.
Bij een afstand van ca. 30 cm bestaat het
geluidssignaal uit een ononderbroken toon.
Als er zowel voor als achter
1
auto obstakels
binnen deze afstand liggen, komen de
geluidssignalen beurtelings uit de
luidsprekers voor- en achterin.
Wanneer u ondertussen naar een andere
geluidsbron van het audiosysteem luistert,
wordt het volume daarvan tijdelijk verlaagd.
Het systeem is altijd actief bij het starten van
de motor.
Parkeerhulp voorzijde
Het meetbereik strekt tot ca. 0,8 m recht voor
de auto. De melding PARK.HULP ACTIEF
verschijnt op het audiodisplay, wanneer de
sensoren op een obstakel voor de auto
reageren.
Het is niet mogelijk de parkeerhulp te combi-
neren met verstralers, omdat de sensoren op
de verstralers reageren.
Parkeerhulp achterzijde
Het meetbereik strekt tot ca. 1,5 m recht
achter de auto. De melding PARK.HULP
ACTIEF verschijnt op het audiodisplay,
wanneer u de achteruitversnelling inschakelt.
Bij gebruik van een aanhanger of een fiets-
drager op de trekhaak moet u het systeem
uitschakelen. Als u dat niet doet, reageren de
sensoren op de aanhanger/fietsdrager.
De parkeerhulp wordt automatisch uitge-
schakeld, wanneer u een aanhanger achter
de auto hebt hangen die met een originele
aanhangerkabel van Volvo aangesloten is.
Parkeerhulp uitschakelen/
opnieuw inschakelen
U kunt de parkeerhulp uitschakelen met de
knop op het schakelaarpaneel, waarna de
LED in de schakelaar dooft. De parkeerhulp is
weer actief, wanneer u nogmaals op de
schakelaar drukt en de LED brandt.
Parkeerhulp voorzijde
De parkeerhulp vooraan is actief bij
snelheden tot 15 km/h, zelfs tijdens het
achteruitrijden. De geluidssignalen komen uit
de luidspreker voorin.
Parkeerhulp achterzijde
De parkeerhulpsensoren aan de achterzijde
worden geactiveerd bij het inschakelen van
de achteruitversnelling. De geluidssignalen
komen uit de luidspreker achterin.
11. Op voorwaarde dat er aan voor- en
achterzijde sensoren voor parkeerhulp
zijn aangebracht.
WAARSCHUWING!
Hoewel de “Parking Support” handig is bij
het parkeren, bent u nog altijd schade-
plichtig bij eventuele fouten.
Wanneer er obstakels in de dode hoeken
van de sensoren zitten, zal het systeem ze
niet kunnen ontdekken. Hou kinderen en
dieren in de buurt van de auto in de gaten.
NMV
Starten en rijden
Aanduiding voor
systeemstoringen
Het informatielampje brandt
continu
PARK.HULP SERVICE VEREIST
verschijnt op het informatiedisplay in
het midden van het instrumentenpaneel.
Sensoren voor parkeerhulp
Sensoren schoonmaken
De sensoren werken alleen naar behoren,
wanneer u ze regelmatig schoonmaakt.
Reinig ze met water en autoshampoo.
De sensoren kunnen reageren op een laag
sneeuw en ijs.
NNM
Starten en rijden
Slepen en bergen
Motor niet op gang slepen
Als u de motor van een auto met een handge-
schakelde versnellingsbak op gang probeert te
slepen, kan de katalysator beschadigd raken.
Auto’s met een automatische versnellingsbak
kunt u niet op gang slepen. Als de accu leeg is,
moet u een opgeladen hulpaccu gebruiken.
Als de auto gesleept moet worden
Zorg ervoor dat de contactsleutel in stand
I staat, zodat het stuurslot niet werkt en de
auto bestuurbaar is.
Let erop dat u de maximaal toegestane
snelheid aanhoudt.
Let erop dat de rem- en stuurbekrach-
tiging niet werken, als u de motor hebt
afgezet. U moet ongeveer vijfmaal harder
op het rempedaal trappen en de auto
stuurt aanzienlijk zwaarder dan normaal.
Rij rustig.
Hou de sleepkabel gespannen om schok-
kende bewegingen te voorkomen.
Modellen met een automatische
versnellingsbak
Zorg dat de keuzehendel in stand N staat.
De maximaal toelaatbare snelheid voor
auto’s met een automatische versnel-
lingsbak bedraagt 80 km/h.
De maximaal toelaatbare afstand bedraagt
80 km.
U kunt de motor niet op gang trekken.
Voor “Starten met hulpaccu”, zie de
volgende pagina.
Sleepoog, voor
Sleepoog
Het sleepoog vindt u in de gereedschapstas
in de bagageruimte. Schroef het sleepoog op
zijn plaats voor het slepen. De aansluitingen
en afdekkapjes voor het sleepoog bevinden
zich aan de rechterzijde van de voor- en
achterbumpers.
Sleepoog, achter
Sleepoog monteren
A. Haal de onderkant van het afdekkapje
12
voorzichtig los met bijv. een muntstuk.
B. Schroef het sleepoog stevig vast tot aan
de flens (C). Maak bij voorkeur gebruik
van de wielmoersleutel.
Draai het sleepoog na gebruik los en plaats
het afdekkapje terug.
Om het sleepoog in de achterbumper te
bevestigen moet u eerst de kunststof schroef
uit de console voor het achterste sleepoog
verwijderen. Gebruik de wielmoersleutel uit
de gereedschapsset om de kunststof schroef
12. De opening in het afdekkapje kan
variëren.
NNN
Starten en rijden
los te halen. Draai de kunststof schroef na
gebruik van het sleepoog weer vast.
Bergen
Het sleepoog is alleen te gebruiken voor het
slepen over de weg en niet geschikt voor
berging, wanneer de auto bijvoorbeeld in een
sloot is gereden. Voor bergingswerkzaam-
heden moet u professionele hulp inroepen.
NNO
Starten en rijden
Starten met hulpaccu
Starten met een hulpaccu
Als de accu om wat voor reden dan ook
ontladen is, kunt u stroom “lenen” van een
losse reserveaccu of van een accu in een
andere auto om op die manier de motor te
starten. Controleer altijd of de accuklemmen
goed vastzitten, zodat ze geen vonken trekken
tijdens de startpogingen.
Om explosiegevaar te voorkomen adviseren
wij u de volgende aanwijzingen nauwkeurig
op te volgen:
Draai de contactsleutel in stand 0.
Zorg dat de hulpaccu een spanning van
12 volt levert.
Als de hulpaccu zich in een andere auto
bevindt, moet u de motor van deze auto
afzetten en zorgen dat de twee auto’s
elkaar niet kunnen raken.
Sluit de rode kabel aan tussen de
pluspool van de hulpaccu (1+) en de rode
aansluiting in de motorruimte van uw auto
(2+).
Bevestig de klem aan het contactpunt dat
onder een zwart luikje met een plusteken
erop zit. Het luikje vormt een geheel met
het deksel van het zekeringenkastje.
Sluit de ene klem van de zwarte kabel aan
op de minpool (3–) van de hulpaccu.
Sluit de andere klem van de zwarte kabel
aan op een van de hijsogen van de motor
(4–).
Start de motor van de “hulpauto”. Laat de
motor enkele minuten draaien op een
toerental dat iets hoger ligt dan normaal,
1500 omw/min.
Start de motor van de auto met de lege
accu.
Verwijder de kabels in omgekeerde
volgorde.
N.B. Kom niet aan de klemmen tijdens de
startpoging (gevaar voor vonkvorming).
WAARSCHUWING!
Accu’s kunnen een zeer explosief knalgas
produceren. Een enkele vonk, veroorzaakt
door een onjuiste aansluiting van de start-
kabels, is voldoende om de accu tot
ontploffing te brengen.
Accu’s bevatten tevens zwavelzuur, wat
ernstige verwondingen door etsing kan
veroorzaken. Als u accuzuur in uw ogen
krijgt of op uw huid of kleren morst, moet u
onmiddellijk met grote hoeveelheden
water spoelen. Neem onmiddellijk contact
op met een arts, als u accuzuur in uw
ogen krijgt.
NNP
Starten en rijden
Rijden met een aanhanger
De trekhaak van de auto moet van een
goedgekeurd type zijn. Uw Volvo-dealer
kan u informeren over de mogelijke
trekhaken.
Verdeel de lading in de aanhanger
dusdanig dat de druk op de trekhaak de
maximale kogeldruk niet overschrijdt.
Verhoog de bandenspanning tot de druk
die geldt voor maximale belasting.
Raadpleeg de bandenspanningstabel!
Maak de trekhaak regelmatig schoon en
vet de kogel
13
en alle bewegende delen
in om onnodige slijtage te voorkomen.
Rij niet met een zware aanhanger,
wanneer de auto nog helemaal nieuw is!
Wacht hiermee totdat de auto ten minste
1000 kilometer heeft gereden.
Bij het afdalen op lange en steile hellingen
worden de remmen veel zwaarder belast
dan normaal. Schakel dan terug naar een
lagere versnelling en pas uw snelheid aan.
Wanneer de auto bij warm weer zwaar
belast wordt, kunnen de motor en de
versnellingsbak oververhit raken. Bij
oververhitting slaat de temperatuurmeter
in het instrumentenpaneel tot in het rode
gebied uit. Breng de auto dan tot stilstand
en laat de motor enkele minuten afkoelen.
Bij oververhitting schakelt de aircondi-
tioning zichzelf automatisch tijdelijk uit.
Bij oververhitting schakelt de versnel-
lingsbak een ingebouwde beschermings-
functie in. Zie de displaytekst!
Bij het gebruik van een aanhanger wordt
de motor zwaarder belast dan normaal.
Rij om veiligheidsredenen niet sneller dan
80 km/h, ook al staat de wetgeving in
bepaalde landen een hogere snelheid toe.
Het maximaal toelaatbare gewicht voor
een ongeremde aanhanger bedraagt
750 kg.
Zet de keuzehendel bij het parkeren met
een aanhanger altijd in stand P (automa-
tische versnellingsbak) of schakel een
versnelling in (handgeschakelde versnel-
lingsbak). Gebruik wielblokken bij het
parkeren op steile hellingen.
Gebruik bij voorkeur geen aanhangers die
zwaarder zijn dan 1200 kg bij hellingsper-
centages van meer dan 12%. Bij hellings-
percentages van meer dan 15% ontraden
wij het gebruik van een aanhanger.
Aanhangergewichten
Zie pagina 217 voor de toelaatbare aanhan-
gergewichten.
N.B. De aangegeven maximaal toelaatbare
aanhangergewichten zijn door Volvo bepaald.
Let erop dat er op grond van de wetgeving
voor motorvoertuigen in uw land verdere
beperkingen van het aanhangergewicht en de
snelheid kunnen gelden. Het is bovendien
mogelijk dat de trekhaak gespecificeerd is
voor hogere gewichten dan het maximaal
toelaatbare aanhangergewicht van de auto.
13. Geldt niet voor de kogel bij gebruik
van een aanhangerkoppeling met
trillingsdemper.
WAARSCHUWING!
Hou u aan de opgegeven aanbevelingen
voor het aanhangergewicht. De
aanhanger en de auto kunnen anders
moeilijk bestuurbaar worden tijdens
uitwijk- en remmanoeuvres.
NNQ
Starten en rijden
Rijden met een aanhanger
Rijden met een aanhanger,
automatische versnellingsbak
Trek bij het parkeren op hellingen eerst de
handrem aan, voordat u de keuzehendel in
stand P zet. Zet bij het wegrijden op een
helling eerst de keuzehendel in de rijstand
en haal de auto vervolgens van de
handrem.
Kies op steile hellingen of in langzaam
rijdend verkeer de juiste lageversnellings-
stand. Zo voorkomt u dat de automatische
versnellingsbak opschakelt. De versnel-
lingsbakolie wordt dan minder warm.
Als uw auto is uitgerust met een
Geartronic-versnellingsbak, moet u geen
hogere handmatige versnelling inscha-
kelen dan de motor “aankan”. Rijden in
hoge versnellingen is niet altijd zuinig.
N.B. Sommige modellen moeten worden
uitgerust met een oliekoeler voor de automa-
tische versnellingsbak om gebruik te maken
van een aanhanger. Informeer dan ook bij de
dichtstbijzijnde Volvo-dealer naar wat er voor
uw auto geldt, als u achteraf een trekhaak
monteert.
Niveauregeling
Als uw auto is uitgerust met automatische
niveauregeling, neemt de achtertrein van de
auto tijdens het rijden altijd de juiste rijhoogte
aan ongeacht de belading. Wanneer de auto
stilstaat, zakt de achtertrein omlaag. Dit is
volkomen normaal. Bij het wegrijden met
lading wordt het niveau na enige tijd rijden
naar boven toe bijgesteld.
NNR
Starten en rijden
Trekhaak
Trekhaken
U moet de kogel regelmatig schoonmaken en
met vet insmeren. Wanneer u een trekhaak
met trillingsdemper gebruikt, hoeft de kogel
niet te worden ingevet.
Als de auto is uitgerust met een afneembare
trekhaak, moeten de montagevoorschriften
voor het monteren van het kogelsegment
zorgvuldig worden opgevolgd (zie
pagina 117).
N.B. Neem na gebruik altijd het kogel-
segment los. Bewaar het in de bagageruimte.
Aanhangerkabel
Als de trekhaak van de auto een 13-polig
elektrisch contact heeft en de aanhanger een
7-polig contact, hebt u een adapter nodig.
Gebruik een door Volvo goedgekeurde
adapterkabel. Zorg dat de kabel niet over de
grond sleept.
WAARSCHUWING!
Let erop dat u de veiligheidskabel van de
aanhanger aan de daarvoor bestemde
bevestiging vastmaakt.
WAARSCHUWING!
Let op het volgende als uw auto is
uitgerust met de afneembare trekhaak van
Volvo:
Volg de montagevoorschriften voor het
kogelsegment nauwkeurig op.
Zorg dat het kogelsegment met de sleutel
vergrendeld is voordat u begint te rijden.
Controleer of het controlevenster groen
van kleur is.
NNS
Starten en rijden
Trekhaak
Specificaties
Afstand A
Vaste trekhaak: 1057 mm
Afneembare trekhaak: 1068 mm
Maximale kogeldruk: 75 kg
Afstand B
Vaste trekhaak: 73 mm
Afneembare trekhaak: 84 mm
A
NNT
Starten en rijden
Afneembare trekhaak
Kogelsegment monteren
1. Verwijder de beschermkap.
6. Controleer of het controlevenster groen
van kleur is.
4. Breng het kogelsegment aan en duw het
naar binnen totdat u een klik hoort.
5. Draai de sleutel linksom in de vergren-
delde stand. Neem de sleutel uit het slot.
3. Controleer of het controlevenster (3) rood
van kleur is. Als het venster niet rood van kleur
is, moet u (1) indrukken en de borgknop
rechtsom (2) draaien totdat u een klik hoort.
2. Controleer of het mechanisme in
de ontgrendelde stand staat door de
sleutel rechtsom te draaien.
NNU
Starten en rijden
Afneembare trekhaak
7.
N.B. Controleer of het kogelsegment vastzit
door het naar boven, naar beneden en naar
achteren tetrekken. Alshet kogelsegment niet
juist zit, moet u het verwijderenenhet opnieuw
monteren zoals eerder werd beschreven.
3.Draaidevergrendelingsknopvolledigomlaag
totdat deze niet verder kan. Hou de knop in
deze stand vast terwijl u het kogelsegment
schuin naar achteren toe omhoogtrekt.
8.
N.B. De veiligheidskabel van de aanhanger
moet aan de bevestiging van de trekhaak
worden vastgemaakt.
4. Duw de beschermkap erop.2. Druk de vergrendelingsknop in en draai
deze linksom totdat u een klik hoort.
Kogelsegment verwijderen
1. Steek de sleutel in het slot en draai deze
rechtsom in de ontgrendelde stand.
NNV
Starten en rijden
Lading op het dak
Algemene informatie
Het laadvermogen is afhankelijk van de extra
accessoires die op de auto gemonteerd zijn
zoals een trekhaak (een kogeldruk van 75 kg
bij een aangekoppelde aanhanger),
lastdragers, skibox e.d. en het totaalgewicht
van de inzittenden. Het laadvermogen van de
auto moet worden verminderd met het
gewicht van het aantal inzittenden.
Gebruik van lastdragers
(accessoire)
Om schade aan de auto te voorkomen en op
een veilige manier lading op het dak te
kunnen vervoeren, adviseren wij u alleen
gebruik te maken van de lastdragers die Volvo
speciaal voor uw auto ontwikkeld heeft.
Controleer regelmatig of de lastdragers
en de lading goed vastzitten. Zet de
lading stevig vast met sjorbanden.
Verdeel het gewicht van de lading gelijk-
matig over de lastdragers. Leg de lading
niet diagonaal op de lastdragers. Zorg dat
u de zwaarste voorwerpen onderop legt.
Let erop dat het zwaartepunt van de auto
verschuift en dat de rijeigenschappen zich
wijzigen bij het vervoer van lading op het
dak.
Hou er rekening mee dat de auto meer
wind vangt en daardoor meer brandstof
verbruikt, naarmate de omvang van de
lading toeneemt.
Rij rustig. Trek bij voorkeur niet te snel op,
rem niet te hard en maak niet te scherpe
bochten.
Verwijder de lastdragers, wanneer u ze
niet hoeft te gebruiken. U verlaagt op die
manier de luchtweerstand en daarmee
ook het brandstofverbruik.
WAARSCHUWING!
Afhankelijk van de belading van de auto en
het zwaartepunt van de lading treden er
wijzigingen in de rijeigenschappen op.
WAARSCHUWING!
De maximale dakbelasting is 100 kg inclusief
de lastdragers en een eventuele skibox.
Bij het vervoervanlading op het dakverschuift
het zwaartepunt en treden er wijzigingen op in
de rijeigenschappen van de auto.
NOM
Starten en rijden
Lading op het dak
Lastdrager monteren
Zorg dat u de lastdrager in de juiste
positie aanbrengt (zie de aanduiding op
de sticker onder de dekkap).
Zorg dat de paspennen in de
geleidegaten (1) vallen.
Laat de tegenoverliggende bevestiging
voorzichtig op het dak neer.
Draai de draaiknop enkele slagen losser.
Duw de knop in de richting van de dakbe-
vestiging en zorg dat de haak in de dakbe-
vestiging onder de dekstrip vasthaakt.
Draai de lastdrager vast.
Zorg dat de paspennen van de overige
bevestigingen eveneens goed in de gelei-
degaten vallen.
Draai de lastdrager vast.
Controleer of de haak goed vastgrijpt in
de dakbevestiging.
Draai de draaiknoppen beurtelings enkele
slagen rechtsom, totdat ze allemaal stevig
vastzitten.
Klap de dekkap omlaag.
Controleer of de dakreling stevig vastzit.
Controleer regelmatig of de draaiknoppen
nog stevig vastzitten.
NON
Starten en rijden
Lichtbundel aanpassen
A. Lichtbundel voor linksrijdend verkeer
B. Lichtbundel voor rechtsrijdend verkeer
Juiste lichtbundel voor rechts- of
linksrijdend verkeer
U kunt de lichtbundel van de koplampen
aanpassen om te voorkomen dat u tegen-
liggers verblindt. Daarbij wordt de lichtop-
brengst iets lager.
Koplampen afplakken
Trek de mallen op de volgende pagina over
en knip een stuk zelfklevend en watervast
materiaal zoals ondoorzichtige tape langs de
randen van de mallen uit.
Breng de afplaktape in positie aan ten opzichte
van de stip (5) in het koplampglas. De
referentiematen (X) dienen om de afstand te
herleiden vanaf de stip (5) tot aan de hoek van
de afplaktape die aangegeven is met een pijl.
Meet de mallen die op de volgende pagina
staan na het overtrekken ter controle nog
eens op om te zorgen dat de lichtbundel
voldoende wordt afgedekt.
NOO
Starten en rijden
Lichtbundel aanpassen
Positie van afplaktape op de halogeenkoplampen (1 en 2 op modellen met linkse besturing/3 en 4 op modellen rechtse besturing)
Halogeenkoplampen, model
met linkse besturing
Trek mal 1 en 2 over en meet ze ter controle
nog eens op. Breng de mallen over op een
stuk zelfklevend en watervast materiaal en
knip uit.
Referentiematen:
Mal 1. (3) = 70 mm, (4) = 40 mm.
Afstand tot de stip in het koplampglas:
(5) = 13 mm.
Mal 2. (6) = 55 mm, (7) = 40 mm
Afstand tot de stip in het koplampglas:
(8) = 18 mm.
Halogeenkoplampen, model
met rechtse besturing
Trek mal 3 en 4 over en meet ze ter controle
nog eens op. Breng de mallen over op een
stuk zelfklevend en watervast materiaal en
knip uit.
Referentiematen:
Mal 3. (1) = 55 mm, (2) = 41 mm.
Afstand tot de stip in het koplampglas:
(5) = 17 mm.
Mal 4. (6) = 70 mm, (7) = 39 mm.
Afstand tot de stip in het koplampglas:
(8) = 14 mm.
NOP
Starten en rijden
Afplakmallen voor halogeenkoplampen, model met linkse besturing
Afplakmallen voor halogeenkoplampen, model met rechtse besturing
NOQ
Starten en rijden
Lichtbundel aanpassen
Positie van afplaktape op de Bi-Xenonkoplampen (1 en 2 op modellen met linkse besturing/3 en 4 op modellen rechtse besturing)
Koplampen afplakken
Trek de mallen op de volgende pagina over
en knip een stuk zelfklevend en watervast
materiaal zoals ondoorzichtige tape langs de
randen van de mallen uit.
Breng de afplaktape in positie aan ten
opzichte van de stip (5) in het koplampglas.
De referentiematen (X) dienen om de afstand
te herleiden vanaf de stip (5) tot aan de hoek
van de afplaktape.
Meet de mallen die op de volgende pagina
staan na het overtrekken ter controle nog
eens op om te zorgen dat de lichtbundel
voldoende wordt afgedekt.
Bi-Xenonkoplampen, model met
linkse besturing
Trek mal 1 en 2 na en meet ze ter controle
nog eens op. Breng de mallen over op een
stuk zelfklevend en watervast materiaal en
knip uit.
Referentiematen:
Mal 1. (3) = 56 mm, (4) = 43 mm.
Afstand tot de stip in het koplampglas:
(5) = 29 mm.
Mal 2. (6) = 56 mm, (7) = 42 mm.
Afstand tot de stip in het koplampglas:
(8) = 6 mm.
Bi-Xenonkoplampen, model met
rechtse besturing
Trek mal 3 en 4 over en meet ze ter controle
nog eens op. Breng de mallen over op een stuk
zelfklevend en watervast materiaal en knip uit.
Referentiematen:
Mal 3. (1) = 56 mm, (2) = 42 mm.
Afstand tot de stip in het koplampglas:
(5) = 29 mm.
Mal 4. (6) = 56 mm, (7) = 41 mm.
Afstand tot de stip in het koplampglas:
(8) = 0 mm.
NOR
Starten en rijden
Afplakmallen voor Bi-Xenonkoplampen, model met linkse besturing
Afplakmallen voor Bi-Xenonkoplampen, model met rechtse besturing
NOS
Starten en rijden
BLIS (Blind Spot Information System)
1 – BLIS-camera, 2 – Controlelampje,
3 – BLIS-symbool
BLIS
BLIS is een informatiesysteem dat de
bestuurder waarschuwt wanneer er zich een
voertuig in de zogeheten dode hoek bevindt
en in dezelfde richting rijdt. Het systeem is
gebaseerd op digitale cameratechniek. De
camera’s (1) zitten onder de buitenspiegels.
Wanneer een camera een voertuig heeft
waargenomen in de dode hoek (een zone van
ongeveer 3 meter breed en 9,5 meter lang
naast en achter de buitenspiegel zoals
aangegeven in de rechter kolom), gaat er een
controlelampje op het portierpaneel (2)
branden. Het lampje brandt continu om de
bestuurder te attenderen op het voertuig in de
dode hoek.
N.B. Het lampje gaat branden aan die kant
van de auto waar het voertuig is waarge-
nomen. Als de auto aan weerszijden wordt
ingehaald, gaan dan ook beide lampjes
branden.
Wanneer BLIS werkt
Het systeem werkt alleen bij snelheden van
10 tot 250 km/h.
Wanneer u inhaalt:
Het systeem reageert als het snelheids-
verschil tussen u en het ingehaalde
voertuig kleiner is dan 20 km/h.
Het systeem reageert niet als het
snelheidsverschil tussen u enhet ingehaalde
voertuig groter is dan 20 km/h.
“Dode hoeken” die BLIS in de gaten houdt
(afstand A = ca. 9,5 m, afstand B = ca. 3 m)
Wanneer u wordt ingehaald:
Het systeem reageert als het snelheids-
verschil tussen u en het inhalende
voertuig kleiner is dan 70 km/h.
Het systeem reageert niet als het
snelheidsverschil tussen u en het inhalende
voertuig groter is dan 70 km/h.
WAARSCHUWING!
BLIS is slechts een informatiesysteem
en dus GEEN waarschuwings- of veilig-
heidssysteem.
Het systeem vormt slechts een
aanvulling op geen vervanging voor de
aanwezige buitenspiegels. De bestuurder
moet altijd oplettend en verantwoord
blijven rijden.
De bestuurder is er verantwoordelijk
voor dat er op een veilige manier van
rijstrook wordt gewisseld.
A
B
NOT
Starten en rijden
Systeemfunctie bij daglicht en bij donker
Daglicht: Bij daglicht reageert het
systeem op de contouren van omrin-
gende voertuigen. Het systeem is gecon-
strueerd om motorvoertuigen zoals auto’s,
vrachtwagens, motorfietsen e.d. waar te
nemen.
Donker : Bij donker reageert het systeem op
de koplampen van omringende voertuigen.
Een voertuig in de dode hoek moet minimaal
de daglichten voeren om door het systeem te
worden waargenomen. Dit houdt in dat het
systeem bijvoorbeeld niet reageert op een
aanhanger achter een auto of vrachtwagen,
omdat daar geen brandende koplampen/
daglichten op zitten.
BLIS deactiveren en heractiveren
BLIS is altijd actief wanneer u de auto op
contact zet.
U kunt het systeem deactiveren door op de
knop BLIS te drukken die op het schake-
laarpaneel van de middenconsole zit (zie
bovenstaande afbeelding). De LED in de
knop dooft, wanneer het systeem uitge-
schakeld is. Er verschijnt bovendien een
displaytekst op het instrumentenpaneel.
U kunt BLIS heractiveren door nogmaals
op de knop te drukken. De LED in de
knop licht vervolgens op en er verschijnt
een displaytekst. Druk op de knop READ
(pagina 36) om de displaytekst te laten
verdwijnen.
WAARSCHUWING!
BLIS werkt niet in scherpe bochten.
Het systeem werkt niet als de camera-
lenzen zijn afgedekt. De controlelampjes
voor BLIS knipperen dan en er verschijnt
een displaymelding (zie de tabel op
pagina 128).
BLIS werkt niet wanneer u achteruitrijdt.
WAARSCHUWING!
Het systeem reageert niet op fietsers en
bromfietsers.
BLIS reageert evenmin op stilstaande
voertuigen.
NOU
Starten en rijden
BLIS (Blind Spot Information System)
N.B. De bovenstaande displayteksten
verschijnen alleen, als het contact in stand II
staat en BLIS actief is (de bestuurder heeft
het systeem niet gedeactiveerd).
Systeemstatus Displaytekst
BLIS buiten werking BLINDE-HOEKSYST. SERVICE
VEREIST
Rechter camera afgedekt BLINDE-HOEKSYST. R CAMERA
GEBLOK.
Linker camera afgedekt BLINDE-HOEKSYST. L CAMERA
GEBLOK.
Beide camera’s afgedekt BLINDE-HOEKSYST. CAMERA’S
GEBLOK.
BLIS uitgeschakeld BLINDE-HOEKINFO. SYSTEEM UIT
BLIS ingeschakeld BLINDE-HOEKINFO. SYSTEEM
AAN
WAARSCHUWING!
De BLIS-camera’s kennen dezelfde beperkingen als het menselijk
oog. Dit houdt in dat ze bijvoorbeeld minder goed “zien” bij hevige
sneeuwval en dichte mist.
NOV
Wielen en banden
Algemene informatie 130
Bandenspanning 132
Wielen verwisselen 133
Gevarendriehoek en reservewiel 134
Wielen demonteren 136
Provisorische bandenreparatie 138
NPM
Wielen en banden
Algemene informatie
Rijeigenschappen en banden
De banden zijn van grote invloed op de rijeigen-
schappen van de auto. Zowelhet type, demaat,
de bandenspanning als de snelheidsindex zijn
belangrijk voor het rijgedrag van de auto.
Let er bij het verwisselen van banden op dat de
nieuwe banden op alle vier de wielen van
hetzelfdetype zijn,dezelfdeafmetinghebbenen
van hetzelfde merk zijn. Hou de aanbevolen
bandenspanning aan die op de bandenspan-
ningsticker staat (voor plaatsing, zie
pagina 132).
Maataanduiding
Op alle autobanden staat een bepaalde
maataanduiding. Een voorbeeld van een
dergelijke aanduiding is 205/55R16 91 W.
Snelheidsindices
Uw auto is voorzien van een typegoedkeuring
voor de uitvoering waarin deze werd aange-
leverd. Dat betekent dat u niet mag afwijken van
de afmetingen en snelheidsindices die staan
aangegeven op de typegoedkeuring van de
auto. De enige uitzondering daarop vormt het
gebruik van winterbanden (zowel spijker-
banden als banden zonder spijkers). Bij gebruik
van dergelijke banden mag u niet sneller rijden
dan de maximumsnelheiddievoor hetgebruikte
bandentype geldt (voor index Q geldt bijvoor-
beeld een maximumsnelheid van 160 km/h).
Let erop dat de gesteldheid van het wegdek
bepalend is voor uw maximumsnelheid en niet
de snelheidsindex van de banden.
Let erop dat de aangegeven snelheid de
maximumsnelheid is.
Nieuwe banden
Banden hebben een
beperkte houdbaarheids-
datum. Na enkele jaren
worden de banden hard en
neemt de grip op het
wegdek stukje bij beetje af.
Gebruik bij het verwisselen van banden altijd
zo nieuw mogelijke banden. Dit geldt in het
bijzonder voor winterbanden. De week en het
jaar van productie worden aangeduid met vier
cijfers, bijvoorbeeld 1502. De band op de
afbeelding is de 15de van het jaar 2002
geproduceerd.
Leeftijd van de banden
Ook al gaan banden theoretisch tot tien jaar
lang mee, wordt u geadviseerd om banden
ouder dan zes jaar niet meer te gebruiken.
Banden met slijtage-indicatoren
Slijtage-indicatoren zijn
smalle ophogingen die dwars
op het profiel van de band
staan (de letters TWI (Tread
Wear Indicator) op de zijkant
van de band geven aan dat
een band is uitgerust met slijtage-indicatoren).
De indicatoren zijn duidelijk zichtbaar wanneer
een band dusdanig versleten is dat slechts
1,6 mm van het profiel over is. Vervang de
banden dan onmiddellijk. Let erop dat een
band met een gering profiel zeer weiniggrip op
het wegdek heeft bij regen of sneeuw.
Winterbanden
Volvo raadt winterbanden met bepaalde
afmetingen aan. Deze staan op een banden-
spanningsticker (zie plaatsing pagina 132).
De bandenmaat is afhankelijk van het
205 breedte van de band (mm)
55 verhouding tussen de hoogte en
breedte van de band (%)
R aanduiding voor radiaalbanden
16 velgdiameter van de band (")
91 index van het draagvermogen van de
band (in dit geval 615 kg)
W index van de snelheidslimiet van de
band (in dit geval 270 km/h)
Q 160 km/h(enkel voor winterbanden)
T 190 km/h
H 210 km/h
V 240 km/h
W 270 km/h
NPN
Wielen en banden
motortype. Gebruik altijd winterbanden op
alle vier de wielen.
N.B. Neem contact op met een Volvo-dealer
voor advies over de beste soort velgen en
banden.
Banden met “spikes”
Winterbanden met “spikes” moeten de eerste
500–1000 km rustig worden ingereden,
zodat de “spikes” hun positie kunnen
innemen. Zo gaan de banden en vooral de
“spikes” langer mee.
N.B. De wettelijke bepalingen voor het
gebruik van banden met “spikes” verschillen
van land tot land.
Profieldiepte
Ritten bij ijs, sneeuw(modder) en lage tempe-
raturen vergen meer van de banden dan
zomerse ritten. Daarom wordt er een minimale
profieldiepte van vier mm voor winterbanden
geadviseerd.
Sneeuwkettingen
Het gebruik van sneeuwkettingen is alleen
toegestaan op de voorwielen. Dit geldt ook
voor modellen met voorwielaandrijving.
Rij nooit sneller dan 50 km/h met sneeuwket-
tingen. Rij evenmin op sneeuwvrije wegen,
omdat zowel de sneeuwkettingen als de
banden daardoor overmatig slijten. Maak
nooit gebruik van sneeuwkettingen met
zogeheten snelsluitingen, omdat de ruimte
tussen de schijfremmen en de wielen te
gering is.
Afsluitbare wielbout
Afsluitbare wielbouten zijn te gebruiken op
zowel lichtmetalen als stalen velgen. Bij
gebruik van afsluitbare wielbouten op stalen
velgen met wieldoppen, moet u de afsluitbare
wielbout zo ver mogelijk van het ventiel
aanbrengen. Als u dat niet doet, is het niet
mogelijk de wieldop te monteren.
Belangrijk!
Gebruik originele sneeuwkettingen van
Volvo of vergelijkbare sneeuwkettingen
die zijn afgestemd op het model en de
band- en velgafmetingen. Vraag een
erkende Volvo-werkplaats om advies.
NPO
Wielen en banden
Bandenspanning
Aanbevolen bandenspanning
Op de sticker aan de binnenzijde van de
tankvulklep staat de juiste bandenspanning
voor uw auto aangegeven bij verschillende
belading en snelheid.
Bandenspanning controleren
Controleer de bandenspanning regelmatig.
De juiste bandenspanning staat in de
bandenspanningstabel aangegeven. De
aangegeven bandenspanning geldt bij koude
banden (kan verschillen naargelang de
buitentemperatuur).
Als u met de verkeerde bandenspanning rijdt,
is het rijgedrag van de auto slechter en kan
het zijn dat de banden veel sneller slijten. Al
na enkele kilometers rijden worden de
banden warm en loopt de spanning op. Laat
daarom geen lucht uit de banden ontsnappen
als u de spanning controleert terwijl de
banden warm zijn.
NPP
Wielen en banden
Wielen verwisselen
De pijl geeft de draairichting van de band
aan
Zomer- en winterbanden
Wanneer u de zomerbanden vervangt door
winterbanden of andersom, moet u op de
band noteren waar de band zat: bijv. L voor
links, R voor rechts enz. Bij banden met een
speciaal profiel dat alleen goed werkt
wanneer de banden in een bepaalde richting
draaien, staat deze richting aangegeven met
een pijl op de zijkant van de band. Zorg dat de
banden altijd dezelfde draairichting hebben.
Banden mogen alleen van voor naar achter
verwisseld worden, nooit van links naar rechts
of omgekeerd. Als u de banden verkeerd
aanbrengt, nemen de remeigenschappen van
de auto af en kunnen de banden regen,
sneeuw en drab minder goed afvoeren.
Monteer de banden met het diepste profiel
altijd op de achteras (om het gevaar voor
slippen te verminderen).
Bewaar de wielen hangend of liggend. Laat
ze nooit rechtop staan.
Neem contact op met een erkende Volvo-
werkplaats als u niet zeker bent van de
profieldiepte.
NPQ
Wielen en banden
Gevarendriehoek en reservewiel
Gevarendriehoek
(bepaalde landen)
Hou u aan de bepalingen die gelden voor het
gebruik van gevarendriehoeken in uw land.
Gebruik de gevarendriehoek als volgt:
Draai de beide bevestigingsschroeven in
de verticale stand.
Haal voorzichtig de houder met de
gevarendriehoek erin los.
Neem de gevarendriehoek uit de
houder (A).
Klap de vier steunpootjes van de gevaren-
driehoek uit.
Klap de beide rode zijden van de driehoek
uit. Plaats de gevarendriehoek op een
geschikt punt, rekening houdend met de
verkeerssituatie.
Doe het volgende na gebruik:
Berg de onderdelen in de omgekeerde
volgorde weer op.
Zorg dat de houder met de gevarendriehoek
stevig op het kofferdeksel vastzit.
Reservewiel, gereedschap en krik
1. Reservewiel
2. Bevestiging
3. Gereedschapstas met sleepoog
4. Krik
Het reservewiel met de krik en de gereed-
schapstas vindt u onder de bodem van de
bagageruimte. Ga als volgt te werk om het
reservewiel te verwijderen:
Pak de vloermat aan de achterzijde beet
en klap deze naar voren toe op.
Haal de krik en de gereedschapstas naar
buiten.
Draai de bevestiging van het reservewiel los
en til het reservewiel uit de bagageruimte.
4
3
1
2
NPR
Wielen en banden
Doe het volgende als uw auto is
uitgerust met een houder voor
boodschappentassen:
Verdraai de twee klemmen aan de achter-
zijde van de vloermat 90°.
Klap de voorzijde van de vloermat naar
achteren toe op, in de richting van de
opening voor het kofferdeksel.
Til de mat iets op en verdraai deze 90°
zodat u deze kunt verwijderen.
Til de vloermat uit de bagageruimte.
Draai de bevestiging van het reservewiel
los en til het reservewiel uit de bagage-
ruimte.
Breng het reservewiel weer aan, schroef de
bevestiging vast en breng alle verwijderde
onderdelen in omgekeerde volgorde weer
aan. Zorg dat het reservewiel goed vastzit en
dat de krik en de gereedschapstas stevig
vastzitten met de banden van bij de beves-
tiging.
Reservewiel “Temporary Spare”
Het compacte reservewiel (“Temporary
Spare”) mag alleen worden gebruikt
gedurende de korte tijd die nodig is om het
normale wiel te repareren of te vervangen.
Volgens de wet mag het reservewiel/de band
alleen tijdelijk worden gebruikt, wanneer een
band beschadigd is. Een wiel/band van dit
type moet daarom zo spoedig mogelijk door
een normaal wiel/normale band worden
vervangen.
Let er ook op dat het compacte reservewiel in
combinatie met normale wielen of banden
wijzigingen in de rijeigenschappen kan
veroorzaken. De maximumsnelheid bij gebruik
van een compact reservewiel bedraagt
80 km/h.
N.B. Gebruik alleen het originele reser-
vewiel dat bij de auto hoort! Banden met
afwijkende maten kunnen schade aan uw
auto veroorzaken. U mag per keer slechts een
reservewiel gebruiken.
NPS
Wielen en banden
Wielen demonteren
Wielen demonteren
Let erop dat u de gevarendriehoek opzet,
wanneer u de band moet verwisselen aan de
kant van de weg. Het reservewiel zit onder de
kunststof bak in de bagageruimte.
Trek de handrem aan en schakel de 1ste
versnelling in op auto’s met een handge-
schakelde versnellingsbak (stand P op
auto’s met een automatische versnel-
lingsbak). Breng houten wielblokken of
grote stenen aan voor en achter de wielen
die op de grond blijven staan.
Auto’s met stalen velgen hebben verwij-
derbare wieldoppen. Verwijder de
wieldoppen met een dikke schroeven-
draaier of iets dergelijks. Wanneer u geen
schroevendraaier hebt, kunt u de
wieldoppen met de hand proberen los te
trekken. Draag bij voorkeur werkhand-
schoenen.
Wanneer u de wieldoppen terugplaatst,
moet u erop letten dat de opening in de
wieldop recht tegenover het ventiel komt
te zitten.
Draai de wielbouten 1/2–1 slag los met
de dopsleutel. U draait de bouten linksom
los.
Er zitten twee kriksteunpunten aan weers-
zijden van de auto.
Hou de krik tegen de pen van het
steunpunt (zie afbeelding) en draai de
voet van de krik zo ver omlaag dat deze
plat tegen de grond aankomt. Controleer
nogmaals of de krik goed aan het
kriksteunpunt bevestigd is en zorg dat de
voet recht onder het steunpunt zit.
Breng de auto zo ver omhoog dat het wiel
van de grond komt. Draai de wielbouten
los en verwijder het wiel.
NPT
Wielen en banden
Wielen monteren
Reinig de contactvlakken op het wiel en
de naaf.
Breng het wiel aan. Draai de wielbouten
vast.
Breng de auto zo ver omlaag dat de
wielen niet meer ongehinderd kunnen
draaien.
Draai de wielmoeren kruiselings iets
strakker vast. Het is belangrijk dat u de
wielmoeren stevig aanhaalt. Haal ze aan
met 140 Nm. Controleer het aanhaal-
moment met een momentsleutel.
Breng de wieldop (stalen velgen) aan.
Krik bestemd voor auto’s met vierwie-
laandrijving.
WAARSCHUWING!
Kruip nooit onder de auto als deze op de
krik staat.
Laat eventuele passagiers uit de auto
stappen, voordat u de auto opkrikt.
Geef eventuele passagiers te kennen dat
ze dusdanig moeten gaan staan dat de
auto en liever nog een vangrail tussen hen
en het verkeer op de weg zit.
NPU
Wielen en banden
Provisorische bandenreparatie
Algemene informatie
Auto’s die niet zijn uitgerust met een reser-
vewiel, zijn in plaats daarvan voorzien van een
bandenreparatieset. De reparatieset is zowel
te gebruiken om een lek te dichten als de
bandenspanning tijdelijk te corrigeren. De
bandenreparatieset bestaat uit een
elektrische luchtcompressor en een geïnte-
greerde spuitbus met afdichtmiddel.
Provisorische bandenreparatie
De bandenreparatieset
4
is alleen bedoeld
voor tijdelijke noodreparaties, waarmee de
auto nog 200 km of naar de dichtstbijzijnde
Volvo-werkplaats gereden kan worden. Het
afdichtmiddel dicht banden met een lek in het
loopvlak effectief af.
De spuitbus met het afdichtmiddel mag niet
meer worden gebruikt na het verstrijken van
de houdbaarheidsdatum of het gebruik van
de bandenreparatieset. Zie pagina 142 voor
informatie over het vervangen van de
spuitbus.
N.B. De bandenreparatieset is uitsluitend
bedoeld voor het afdichten van banden met
een lek in het loopvlak.
De bandenreparatieset leent zich minder
goed voor banden met een gat in het zijvlak.
Probeer geen banden met de set te repareren
die grote groeven, scheuren, oneffenheden
en dergelijke vertonen.
De bandenreparatieset met compressor en
gereedschap zit onder de vloer in de bagage-
ruimte.
Een 12 V-aansluiting voor de compressor zit
voorin bij de middenconsole, achterin bij de
achterbank en in de bagageruimte. Gebruik
de elektrische aansluiting die het dichtst bij
de lekke band zit.
Bandenreparatieset erbij nemen
Pak de vloermat aan de achterzijde beet
en klap deze naar voren toe op.
Til de bandenreparatieset op.
4. Bepaalde varianten en markten
WAARSCHUWING!
Het afdichtmiddel kan bij direct
huidcontact irritatie veroorzaken. Was bij
huidcontact het getroffen gebied onmid-
dellijk schoon met water en zeep.
NPV
Wielen en banden
Oppompen
Zet een gevarendriehoek op, als u een wiel
langs een drukke weg moet oppompen.
Zorg dat de oranje knop (2) in stand 0
staat en haal de kabel (5) en de
luchtslang (4) uit het zijvak (3) erbij.
Draai de ventielaansluiting van de
luchtslang zo ver mogelijk op het ventiel
van de band.
Sluit de kabel (5) op een van de 12V-
aansluitingen in de auto aan.
Start de motor. De auto moet in een goed
geventileerde ruimte staan.
Start de compressor door de knop (2) in
stand I te zetten.
Pomp de band op tot de druk die op de
bandenspanningstabel staat aangegeven.
Schakel de compressor uit door de knop
(2) in stand 0 te zetten. Koppel de
luchtslang en de kabel los. Plaats het
ventieldopje terug.
Leg de kabel (5) en de luchtslang (4) in
het zijvak (3) terug.
Leg de bandenreparatieset onder de vloer
in de bagageruimte.
De compressor mag niet langer dan tien
minuten achtereen werken. Laat de
compressor daarna afkoelen, omdat de kans
op oververhitting aanwezig is.
Met de compressor kunt u voorwerpen
oppompen met een inhoud tot 50 liter.
WAARSCHUWING!
Het inademen van uitlaatgassen kan
levensgevaarlijk zijn. Laat de motor nooit
draaien in ruimten die zijn afgesloten of
onvoldoende geventileerd zijn.
NQM
Wielen en banden
Provisorische bandenreparatie
Lekke band repareren
Zet een gevarendriehoek op, als u een wiel
langs een drukke weg moet repareren.
Haal de sticker (1) met de toelaatbare
maximumsnelheid uit de bandenrepara-
tieset en bevestig deze op het stuurwiel
waar de bestuurder hem duidelijk kan
zien.
Zorg dat de oranje knop (2) in stand 0
staat en haal de kabel (5) en de
luchtslang (4) uit het zijvak (3) erbij.
Draai de ventielaansluiting van de
luchtslang zo ver mogelijk op het ventiel
van de band.
Sluit de kabel (5) op een 12V-aansluiting
in de auto aan.
Maak de veiligheidspal (6) los en draai het
oranje gedeelte (7) 90 graden tot in de
verticale stand, totdat u een klik hoort.
Start de motor. De auto moet in een goed
geventileerde ruimte staan.
Start de compressor door de knop (2) in
stand I te zetten. Een tijdelijke spannings-
verhoging van maximaal 4 bar zal zich
voordoen terwijl het afdichtmiddel naar
binnen wordt gepompt. Na ca. een minuut
daalt de spanning en geeft de manometer
een nauwkeuriger bandenspanning aan.
Pomp de band op tot een spanning van
1,8 tot 3,5 bar. Als de spanning na tien
minuten pompen nog geen 1,8 bar heeft
WAARSCHUWING!
Het inademen van uitlaatgassen kan
levensgevaarlijk zijn. Laat de motor nooit
draaien in ruimten die zijn afgesloten of
onvoldoende geventileerd zijn.
NQN
Wielen en banden
bereikt, moet u de compressor uitscha-
kelen om oververhitting te voorkomen.
Koppel de luchtslang (4) van het ventiel
los en breng het ventieldopje weer aan.
Haal de kabel (5) uit de elektrische
aansluiting. Klap het oranje gedeelte (7) in
de oorspronkelijke stand terug en zet de
pal (6) vast. Berg de bandenreparatieset
op een veilige plaats in de auto op.
Leg zo spoedig mogelijk na de reparatie
ca. 3 kilometer af bij een snelheid van
80 km/h om ervoor te zorgen dat het
afdichtmiddel de band goed afdicht.
Bandenspanning opnieuw controleren:
N.B. Het oranje gedeelte (7) niet opklappen
wanneer u alleen de compressor gebruikt
voor het bijvullen van lucht.
Sluit de luchtslang (4) aan op het ventiel
van de band. Sluit de kabel (5) aan op
de 12V-aansluiting. Lees de spanning van
de compressor af. Als de banden-
spanning lager is dan 1,3 bar, is de band
onvoldoende afgedicht. Onder zulke
omstandigheden moet u uw reis beëin-
digen. Neem contact op met een banden-
reparateur.
Als de bandenspanning hoger is dan
1,3 bar, moet u de band oppompen tot de
spanning die staat aangegeven op de
bandenspanningsticker (voor plaatsing,
zie pagina 132). Als de bandenspanning
te hoog is, moet u lucht uit de band laten
ontsnappen met behulp van de
reduceerklep (8).
Schakel de compressor uit door de knop
(2) in stand 0 te zetten. Koppel de
luchtslang en de kabel los. Plaats het
ventieldopje terug.
Leg de kabel (5) en de luchtslang (4) in
het zijvak (3) terug.
Leg de bandenreparatieset onder de vloer
in de bagageruimte.
De compressor mag niet langer dan tien
minuten achtereen werken. Laat de
compressor daarna afkoelen, omdat de kans
op oververhitting aanwezig is.
N.B. Vervang de spuitbus met afdichtmiddel
en de slang na gebruik.
WAARSCHUWING!
Ga nooit naast de band staan terwijl de
compressor aan het pompen is. Let
vooral op de zijkanten van de banden. Bij
barsten, oneffenheden en dergelijke
moet u de compressor onmiddellijk
uitschakelen. Onder zulke omstandig-
heden moet u uw reis beëindigen. Neem
contact op met een erkende bandenre-
parateur.
WAARSCHUWING!
Rij nooit sneller dan 80 km/h wanneer u
de bandenreparatieset voor een noodre-
paratie hebt gebruikt. Vervang de tijdelijk
afgedichte band zo spoedig mogelijk
(maximale rijafstand 200 km).
NQO
Wielen en banden
Provisorische bandenreparatie
Spuitbus met afdichtmiddel
vervangen
De spuitbus met het afdichtmiddel mag niet
meer worden gebruikt na het verstrijken van
de houdbaarheidsdatum (zie datumsticker
(1)) of het gebruik van de bandenreparatieset.
Na gebruik moet u de spuitbuis (6) met
houder (8) en luchtslang (10) vervangen.
Spuitbuis vervangen voordat de
houdbaarheidsdatum verstreken is
Draai de twee boutjes (2) op de oranje
behuizing (3) los.
Verwijder de snelheidssticker (4) en de
datumsticker (1) en ontgrendel de veilig-
heidspal (5). Haal de behuizing (3) los en
verwijder deze.
Draai de spuitbuis (6) los en verwijder
deze.
Controleer of de verzegeling (7) van de
nieuwe spuitbus intact is. Draai de spuitbus
vast.
Plaats de behuizing (3) terug. Controleer
of de behuizing op de juiste manier vastzit
en draai deze met de boutjes (2) aan.
Breng de snelheidssticker (4) en een
nieuwe datumsticker (1) op de bandenre-
paratieset aan.
Behandel de vervangen spuitbuis als klein
chemisch afval (KCA).
Belangrijk!
Lees de veiligheidsvoorschriften aan de
onderkant van de spuitbus.
WAARSCHUWING!
Zorg dat de compressor niet aange-
sloten is op de 12V-aansluiting bij het
vervangen van de spuitbus.
NQP
Wielen en banden
Spuitbus en slang na gebruik
vervangen
Draai de twee boutjes (2) op de oranje
behuizing (3) los.
Verwijder de snelheidssticker (4) en de
datumsticker (1) en ontgrendel de veilig-
heidspal (5). Haal de behuizing (3) los en
verwijder deze.
Duw de knop (8) omlaag terwijl u de
spuitbus (6) met houder (9) rechtsom
draait en ze verwijdert.
Trek de luchtslang (10) los.
Veeg het resterende afdichtmiddel met
een doek af of gebruik een krabber als het
middel al enigszins ingedroogd is.
Breng een nieuwe luchtslang (10) aan en
controleer of die correct zit.
Controleer of de verzegeling (7) van de
nieuwe spuitbus intact is. Draai de houder
(9) op de spuitbus (6) vast en draai deze
linksom vast totdat u een klik hoort.
Plaats de behuizing (3) terug. Controleer
of de behuizing op de juiste manier vastzit
en draai deze met de boutjes (2) aan.
Breng de snelheidssticker (4) en een
nieuwe datumsticker (1) op de bandenre-
paratieset aan.
De lege spuitbuis en luchtslang zijn te behan-
delen als normaal afval.
NQQ
Wielen en banden
NQR
Verzorging
Schoonmaken 146
Lakschade herstellen 148
Roestwering 150
NQS
Verzorging
Schoonmaken
Was de auto regelmatig!
Was de auto zodra deze vuil geworden is. Dit
is met name‘s winters van belang, omdat
strooizout en vocht al snel aanleiding kunnen
geven tot corrosie.
Was de auto als volgt:
Was de auto niet in direct zonlicht, omdat
de lak daarbij blijvende schade kan
oplopen. Zorg dat de auto op een spoel-
vloer met afvoerscheiding staat.
Spoel zorgvuldig het vuil van het onderstel
van de auto.
Spoel de auto in zijn geheel af om het vuil
los te weken. Let op het volgende bij
gebruik van een hogedrukreiniger: Hou bij
het wassen de spuitkop van de hogedruk-
reiniger ten minste 30 cm van de carros-
serie af. Spuit evenmin direct in de
richting van de sloten.
Gebruik een spons en veel water met of
zonder schoonmaakmiddel.
Gebruik bij voorkeur handwarm water
(maximaal 35 °C) en geen heet water.
Als het vuil uiterst hardnekkig is, kunt u de
auto met een ontvettingsmiddel voor
koude toepassingen wassen. Zorg in dat
geval dat de auto op een spoelplaat met
afvoerscheiding staat. wanneer u een
ontvettingsmiddel voor koude toepas-
singen gebruikt, moet u zorgen dat de
auto niet in direct zonlicht staat. De lak
mag evenmin warm zijn geworden door
blootstelling aan zonlicht of de uitge-
straalde motorwarmte. Zonlicht en warmte
kunnen blijvende schade aan de lak
veroorzaken. Vraag uw Volvo-werkplaats
om advies.
Droog de auto af met een schoon en
zacht stuk zeemleer.
Reinig de wisserbladen met een
handwarme zeepoplossing.
Geschikt schoonmaakmiddel
Autoshampoo.
Niet vergeten:
Verwijder vogelpoep altijd zo spoedig
mogelijk van de lak. Vogelpoep bevat namelijk
stoffen die de lak aantasten en deze zeer snel
doen verkleuren. Een dergelijke verkleuring
kunt u niet wegpoetsen.
Automatische wasstraten
In een automatische wasstraat kunt u de auto
snel en eenvoudig wassen. Let er echter op
dat een wasbeurt in een automatische
wasstraat geen goede vervanging vormt voor
een goede wasbeurt met de hand, omdat de
borstels van de wasstraat niet overal even
goed bij kunnen. We raden u aan om een
nieuwe auto de eerste maanden alleen met
de hand te wassen.
Belangrijk!
Scherpe voorwerpen en klittenband
kunnen de stoffen bekleding beschadigen.
WAARSCHUWING!
Maak de motor niet schoon, wanneer deze
nog warm is. Brandgevaar! Laat het
schoonmaken van de motor over aan een
erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING!
Test na het wassen altijd de remmen om te
voorkomen dat vocht en corrosie de
remvoeringen kunnen aantasten waardoor
de remwerking afneemt! Trap tijdens het
rijden bij regen of natte sneeuw af en toe
lichtjes op het rempedaal zodat de
remvoeringen warm worden en het vocht
kan verdampen. Doe dit ook bij het starten
onder zeer vochtige of koude weersom-
standigheden.
NQT
Verzorging
Bekleding reinigen
Behandeling van vlekken op textiel
Uw Volvo-dealer heeft een speciaal reini-
gingsmiddel voor stoffen bekleding. Andere
reinigingsmiddelen kunnen de brandvertra-
gende eigenschappen van de bekleding
aantasten.
Behandeling van vlekken op onder-
delen van vinyl en kunststof
Voor het reinigen van interieuronderdelen van
vinyl en kunststof wordt een speciaal reini-
gingsmiddel geadviseerd, dat verkrijgbaar is
bij uw Volvo-dealer. Krab of wrijf nooit over
een vlek. Gebruik nooit sterke vlekken-
middels.
Behandeling van vlekken op leer
Voor leren bekleding wordt u geadviseerd
gebruik te maken van de speciale reinigings-
middelen die bij uw Volvo-dealer verkrijgbaar
zijn. Behandel leren bekleding een- tot
tweemaal per jaar met de leerverzorgingsset
van Volvo. Gebruik nooit sterke oplosmid-
delen, omdat dergelijke middelen textiel, vinyl
en leer kunnen beschadigen.
Veiligheidsgordel
schoonmaken
Gebruik water en een synthetisch wasmiddel
en dan met name het textielreinigingsmiddel
dat bij de Volvo-dealer verkrijgbaar is. Zorg
dat de gordel droog is, voordat deze weer
wordt opgerold.
Poetsen en in de was zetten
Poets de auto op en zet deze in de was,
wanneer de lak er dof uitziet en u deze extra
bescherming wilt bieden zoals net voor het
begin van de winterperiode.
Normaalgesproken hoeft u de auto pas na
een jaar te poetsen. Was kunt u eerder
aanbrengen.
Was de auto schoon en droog deze
zorgvuldig af, voordat u begint te poetsen/de
was aanbrengt. Verwijder asfalt- en
teervlekken met terpentine. De hardnekkiger
vlekken kunt u verwijderen met een speciaal
voor autolak bestemde fijne schuurpasta
(“rubbing compound”). Poets de lak eerst op
en behandel deze daarna met was in
vloeibare of vaste vorm. Volg de aanwijzingen
op de verpakking nauwkeurig op. Veel prepa-
raten bevatten zowel poetsmiddel als was.
Onderdelen die warmer zijn dan 45 °C kunt u
beter niet poetsen of in de was zetten.
Buitenspiegels en voorste
zijruiten met water- en
vuilafstotende laag (extra)
schoonmaken
Gebruik nooit producten als autowas, ontvet-
tingsmiddelen e.d. op de spiegels of de
ruiten, omdat ze de water- en vuilafstotende
eigenschappen kunnen verstoren.
Wees voorzichtig bij het schoonmaken om
krassen op het glas te voorkomen.
Om schade aan het glas te voorkomen moet
u voor het verwijderen van ijs alleen een
krabber van kunststof gebruiken.
De waterafstotende laag staat bloot aan
natuurlijke slijtage.
N.B. Om de waterafstotende eigenschappen
te behouden, wordt geadviseerd de behan-
deling te vernieuwen met een nabehande-
lingsmiddel dat verkrijgbaar is bij Volvo-
dealers. Gebruik het middel de eerste keer na
drie jaar en daarna om het jaar.
Belangrijk!
Scherpe voorwerpen en klittenband
kunnen de stoffen bekleding beschadigen.
NQU
Verzorging
Lakschade herstellen
Lak
De lak vormt een belangrijk onderdeel van de
roestwering van de auto en moet daarom
regelmatigwordengecontroleerd. Lakschade
moet u meteen herstellen om roestvorming te
voorkomen. De meest voorkomende soorten
lakschade die u zelf kunt herstellen zijn:
minder grote steenslagplekken en krassen
schade aan de spatbordranden en de
portieren.
Voor het herstel van lakschade moet u de
auto eerst schoonwassen en zorgvuldig laten
drogen. Zorg dat de auto een temperatuur
van meer dan +15 °C heeft.
Kleurcode
Zorg dat u de juiste lakkleur hebt. De
kleurcode staat op het typeplaatje in de
motorruimte.
Verwijder eventuele lakresten met een stuk
tape. Plak zo nodig af.
Steenslagplekken en krassen
Benodigdheden:
Grondlak (primer) in een bus.
Lak in een bus of een zogeheten
bijtip-pen.
Kwastje.
Afplaktape.
Als de steenslagplek niet tot op het
blanke plaatwerk is doorgedrongen en er
nog een intacte laklaag over is, volstaat
het om na verwijdering van het vuil de
ontbrekende lak aan te brengen.
NQV
Verzorging
Als de sleenslagplek echter wel tot het
blanke plaatwerk is doorgedrongen,
moet u als volgt te werk gaan:
Plak een stuk afplaktape over het
beschadigd gebied heen. Trek de tape
weer van de lak af om zoveel mogelijk
lakresten te verwijderen (figuur 1).
Roer de grondlak (primer) zorgvuldig om
en breng met een fijn kwastje of een
lucifer (figuur 2) aan.
Wanneer de grondlak droog is, brengt u
de lak aan met een kwastje.
Zorg dat u de lak goed hebt omgeroerd
en breng de lak vervolgens in meerdere,
dunne lagen aan. Laat de lak na elke laag
drogen.
Krassen kunt u op dezelfde manier
herstellen, zij het dat u de onbeschadigde
lak het beste met afdektape kunt
beschermen (zie figuur 3).
Wacht enkele dagen en rond de
werkzaamheden af door de bijgewerkte
lak op te poetsen. Gebruik daarvoor een
zachte doek en wees zuinig met de
schuurpasta.
NRM
Verzorging
Roestwering
Roestwering, controleren en
bijwerken
Uw auto heeft in de fabriek een uiterst
grondige en complete roestwerende behan-
deling ondergaan. De carrosserie bestaat
gedeeltelijk uit gegalvaniseerd plaatwerk. Het
onderstel is voorzien van een slijtvaste
bodembescherming (“undercoating”). In de
langsdragers, de holle ruimten en de gesloten
profielen werd een dunne, penetrerende
roestwerende vloeistof gespoten.
U kunt de roestwering van de auto als volgt
onderhouden:
Hou de auto schoon! Spoel het onderstel
af. Hou bij gebruik van een hogedrukrei-
niger de spuitkop ten minste 30 cm van
gelakte onderdelen af!
Laat de roestwering regelmatig contro-
leren en bijwerken.
De roestwering van de auto hoeft normaalge-
sproken pas na ongeveer 8 jaar te worden
nabehandeld. Laat de auto daarna om de
3 jaar een nabehandeling ondergaan. Laat u
hierin assisteren door uw Volvo-werkplaats.
Roestwering herstellen
Als u de roestwering zelf wilt bijwerken, moet
u zorgen dat het te behandelen gebied
schoon en droog is. Spoel de auto af, was
deze schoon en droog deze zorgvuldig af.
Gebruik een spuitbus of breng het roestwe-
rende middel met een kwastje op.
Er zijn twee soorten roestwerende middelen
verkrijgbaar:
dunne (kleurloze) middelen, voor de
zichtbare plaatsen
dikke middelen, voor de slijtplekken op het
onderstel
U kunt de middelen op de volgende plaatsen
aanbrengen:
zichtbare lasnaden en paneelverbindingen
(dunne vloeistof);
onderstel (dikke vloeistof);
portierscharnieren (dunne vloeistof);
scharnieren en slotpal van de motorkap
(dunne vloeistof).
Wanneer u klaar bent met de behandeling,
kunt u het teveel aan roestwerend middel
verwijderen met een doek die u hebt
bevochtigd met het aanbevolen reinigings-
middel. Onderdelen van de motor en de
veerpootbevestigingen in de motorruimte zijn
in de fabriek behandeld met een kleurloos
roestwerend middel op wasbasis. Dit middel
is bestand tegen normale wasmiddelen
zonder dat het middel daarbij oplost of wordt
afgebroken.
Als u de motor echter wast met zogeheten
aromatische oplosmiddelen zoals terpentine
of thinner (en dan met name middelen die
geen emulgatoren bevatten), moet u de
waslaag na het reinigen vernieuwen. Uw
Volvo-dealer heeft dergelijke wassen op
voorraad.
NRN
Onderhoud en service
Volvo Service 152
Onderhoud 153
Motorkap en motorruimte 155
Dieselolie 156
Oliën en vloeistoffen 157
Wisserbladen 160
Accu 161
Gloeilampen vervangen 163
Zekeringen 171
NRO
Onderhoud en service
Volvo Service
Serviceprogramma van Volvo
Voordat de auto de fabriek verliet, werd deze
uitvoerig getest. De autowerd nogmaalsgecon-
troleerd naar de normen van Volvo Car Corpo-
ration, net voordat de auto aan u werd geleverd.
Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid en
betrouwbaarheid van uw Volvo op een hoog
peil te houden, moet u de voorschriften van het
Serviceprogramma van Volvo opvolgen zoals
die omschreven staan in het Service- en garan-
tieboekje van Volvo. Laat service- en reparatie-
werkzaamheden door een erkende Volvo-
werkplaats uitvoeren. Volvo-werkplaatsen
beschikken over het personeel, het speciale
gereedschap en de servicehandboeken
waardoor zij u een zo hoog mogelijke servi-
cekwaliteit kunnen garanderen.
Speciale servicewerkzaamheden
Bepaalde servicewerkzaamheden aan de
elektrische systemen van de auto kunnen
alleen worden uitgevoerd met speciaal ontwik-
kelde elektronische apparatuur. Neem daarom
altijd contact op met een erkende Volvo-
werkplaats, voordat u servicewerkzaamheden
aan het elektrische systeem laat uitvoeren.
Installatie van accessoires
Een verkeerde aansluiting en montage van
accessoires kan een nadelige invloed hebben
op de werking van de elektronische systemen
van de auto. Bepaalde accessoires werken
alleen, wanneer de bijbehorende software in de
elektronische systemen van de auto wordt
geladen. Neem daarom altijd contact op met
een erkende Volvo-werkplaats, voordat u acces-
soires monteert die in verbinding staan met of
van invloed zijn op het elektrische systeem.
Vastlegging van
voertuiggegevens
Er kunnen een of meer computers op uw
Volvo zitten die gedetailleerde informatie
kunnen opslaan. Deze informatie is bestemd
voor onderzoek ter verbetering van de
veiligheid en voor het opsporen van storingen
in de autosystemen. De informatie kan
gegevens bevatten over zaken als het gebruik
van de veiligheidsgordel door de bestuurder
en de passagier(s), gegevens over de
werking van verschillende autosystemen en -
modules en informatie over de status van de
motor, gasklep, besturing, remmen en andere
systemen. De informatie kan tevens gegevens
bevatten over de rijstijl van de bestuurder.
Dergelijke informatie kan gegevens bevatten
(maar niet uitsluitend) als de rijsnelheid, het
gebruik van het rem- of gaspedaal en de
stuuruitslag. De laatstgenoemde informatie
kan voor een begrensde tijd tijdens het rijden,
tijdens een aanrijding of bij een bijna-ongeluk
worden vastgelegd. Volvo Car Corporation
zal de opgeslagen informatie niet zonder uw
toestemming vrijgeven. Volvo Car Corpo-
ration kan echter op last van de nationale
wetgeving gedwongen worden om bepaalde
informatie te verstrekken. Voor de rest geldt
dat alleen Volvo Car Corporation en de
erkende Volvo-werkplaatsen de informatie
kunnen uitlezen en gebruiken.
Ongunstige rijomstandigheden
Bij gebruik van de auto in ongunstige rijom-
standigheden wordt u geadviseerd de
motorolie, het oliefilter en het luchtfilter vaker
te verversen/vervangen dan staat aange-
geven in het Service- en garantieboekje.
Tot ongunstige rijomstandigheden behoren
regelmatig gebruik:
in een stoffige of zanderige omgeving
met een caravan of aanhanger achter de auto
in bergachtig gebied
op hoge snelheden
bij stationair toerental of op lage
snelheden
voor korte afstanden (minder dan 10 km)
bij lage temperaturen (lager dan 5 ºC).
Belangrijk!
Voor de geldigheid van de garantie is het
van belang dat u het Service- en garantie-
boekje van Volvo controleert en de aanwij-
zingen opvolgt.
NRP
Onderhoud en service
Onderhoud
Let op het volgende, voordat u
met de werkzaamheden begint:
Accu
Zorg dat de accukabels op de juiste manier
zijn aangesloten en stevig vastzitten.
Koppel de accu nooit los, wanneer de motor
draait (bij het vervangen van de accu).
Gebruik nooit een snellader voor het opladen
van de accu. Zorg dat de accukabels zijn
losgekoppeld tijdens het opladen.
De accu bevat een zuur dat zowel giftig als
corrosief is. Het is daarom van belang dat u
de accu op een milieuvriendelijke manier
verwerkt. Neem hiervoor contact op met uw
Volvo-dealer.
Omhoogbrengen van de auto
Als u de auto met een garagekrik omhoog-
brengt, moet u de krik tegen de voorzijde van
de motordraagarm aanbrengen. Zorg dat de
spatplaat onder de motor niet beschadigd
raakt. Let erop dat u de krik dusdanig
aanbrengt, dat de auto er niet vanaf kan
glijden. Maak altijd gebruik van steunbokken
of vergelijkbare hulpmiddelen.
Als u de auto met een tweekoloms hefbrug
omhoogbrengt, moet u zorgen dat de voorste
en achterste dragerarmen onder de
hefpunten bij de drempelkokers komen te
zitten, zie figuur.
WAARSCHUWING!
Het ontstekingssysteem van de auto wekt
zeer hoge spanningen op!
De spanning van het ontstekingssysteem is
levensgevaarlijk!
Raak bougies, bougiekabels of bobines niet
aan, wanneer de motor draait of het contact
is ingeschakeld!
Zet contact af bij:
het aansluiten van motortestapparatuur;
het vervangen van onderdelen van het
ontstekingssysteem zoals de bougies, de
bobine, de verdelerkap, de bougiekabels e.d.
WAARSCHUWING!
Verricht nooit zelf reparaties aan het SRS-
of SIPS-airbagsysteem.
Ingrepen in het systeem kunnen
aanleiding geven tot storingen in de
werking en ernstige verwondingen veroor-
zaken. Laat dergelijke ingrepen daarom
over aan een erkende Volvo-werkplaats.
NRQ
Onderhoud en service
Onderhoud
Regelmatig controleren
Controleer regelmatig het volgende,
bijvoorbeeld bij het tanken:
Koelvloeistof – Het peil moet tussen het
MIN- en MAX-streepje op het expansiere-
servoir staan.
Motorolie Het peil moet tussen het MIN-
en MAX-streepje staan.
Stuurbekrachtigingsvloeistof – Het peil
moet tussen het MIN- en MAX-streepje
staan.
Sproeiervloeistof – Het reservoir moet
goed gevuld zijn. Vul bij met antivries bij
temperaturen rond het vriespunt.
Rem- en koppelingsvloeistof – Het peil
moet tussen het MIN- en MAX-streepje
staan.
WAARSCHUWING!
Let erop dat de koelventilator tot enige
tijd na het afzetten van de motor nog
automatisch kan aanslaan.
Laat het schoonmaken van de motor
altijd over aan een werkplaats. Als de
motor heet is, bestaat er gevaar voor
brand.
NRR
Onderhoud en service
Motorkap en motorruimte
Auto met linkse of rechtse besturing
Motorkap openen
Motorkap openen:
Trek aan de ontgrendelingshandgreep
onder het dashboard. U hoort dat de
slotpal losschiet.
Steek uw hand in het midden onder de
voorkant van de motorkap en duw de
slotpal omhoog.
Open de motorkap.
Motorruimte
1. Expansiereservoir, koelsysteem
2. Reservoir voor stuurbekrachtigings-
vloeistof
3. Reservoir voor sproeiervloeistof
4. Peilstok, motorolie
5. Radiateur
6. Koelventilator
7. Vultuit, motorolie
8. a) Reservoir voor rem- en koppelings-
vloeistof
(model met linkse besturing)
b) Reservoir voor rem- en koppelings-
vloeistof
(model met rechtse besturing)
9. Relais- en zekeringenkastje
10. Luchtfilter
11. Accu (in de bagageruimte)
WAARSCHUWING!
Controleer bij het sluiten of de motorkap
goed in het slot valt.
NRS
Onderhoud en service
Dieselolie
Brandstofsysteem
Dieselmotoren zijn gevoelig voor verontreini-
gingen. Maak daarom alleen gebruik van
dieselolie van gerenommeerde oliemaat-
schappijen. Giet nooit dieselolie van twijfel-
achtige kwaliteit in de tank. De grote
oliemaatschappijen produceren ook speciale
dieselolie bestemd voor gebruik wanneer de
buitentemperatuur rond het vriespunt ligt.
Deze dieselolie is dunner bij lage tempera-
turen en beperkt de kans op vlokvorming in
het brandstofsysteem.
Het risico van condens in de brandstoftank
neemt af, als u de tank altijd goed gevuld
houdt. Hou tijdens het tanken het gebied rond
de vulpijp goed schoon. Voorkom morsen op
gelakte oppervlakken. Maak als u gemorst
hebt het gebied met water en zeep schoon.
Wanneer u de tank leegrijdt
U hoeft geen speciale maatregelen te nemen,
wanneer u de brandstoftank hebt leegge-
reden.
REM (Rape Methyl Ester)
U mag maximaal 5% RME met de dieselolie
vermengen.
Condenswater uit
brandstoffilter aftappen
Om motorstoringen tegen te gaan ontdoet
het brandstoffilter de brandstof van conden-
satie.
Houdt u zich voor het aftappen van het
condenswater aan de specificaties die in uw
Service- en garantieboekje staan aange-
geven. Ook wanneer u vermoedt dat er
vervuilde brandstof is gebruikt, moet u het
brandstoffilter aftappen.
Belangrijk!
Er bestaat gevaar voor schade aan de
motor, als de concentratie RME hoger is
dan 5%.
NRT
Onderhoud en service
Oliën en vloeistoffen
Olie verversen en oliefilter
vervangen
In het Service- en garantieboekje staan
passende termijnen voor het verversen van de
olie en vervangen van het oliefilter. Voor ritten
onder ongunstige omstandigheden wordt u
geadviseerd kortere termijnen aan te houden
(zie pagina 152).
U moet het motoroliepeil regelmatig contro-
leren en de olie verversen.
Bij een nieuwe auto is het belangrijk om het
oliepeil te controleren, voordat de olie voor de
eerste keer volgens schema moet worden
ververst. Het Service- en garantieboekje geeft
aan bij welke kilometerstand u dat moet doen.
Volvo adviseert u het oliepeil om de 2500 km
te controleren. De beste meting wordt
verkregen bij een koude motor vóór de start.
Meteen na het afzetten van de motor krijgt u
een verkeerd resultaat. De peilstok geeft dan
een te laag peil aan, omdat de olie geen tijd
heeft gehad om terug te lopen naar het
oliecarter.
N.B. Zie pagina 220 voor de aanbevolen
oliekwaliteit, viscositeit en hoeveelheden.
Bepaalde motortypes zijn voorzien van een
olieniveausensor (zie pagina 220).
De olie moet binnen het gemarkeerde gebied
op de peilstok staan.
Oliepeil controleren bij een koude motor:
Veeg de peilstok schoon, voordat u gaat
meten.
Controleer het oliepeil met de peilstok. De
olie moet tussen het MIN- en MAX-
streepje staan.
Als de olie dichter bij het MIN-streepje
ligt, kunt u eerst 0,5 liter olie bijvullen. Vul
bij totdat de olie dichter bij het MAX-
streepje dan bij het MIN-streepje op de
peilstok ligt. Zie pagina 220 voor de aan
te houden hoeveelheid.
Oliepeil controleren bij een warme motor:
Parkeer de auto op een vlakke onder-
grond, zet de motor af en wacht ten
minste 10 tot 15 minuten zodat de olie
terug in het carter kan lopen.
Veeg de peilstok schoon, voordat u gaat
meten.
Controleer het oliepeil met de peilstok. De
olie moet tussen het MIN- en MAX-
streepje staan.
Als de olie dichter bij het MIN-streepje
ligt, kunt u eerst 0,5 liter olie bijvullen. Vul
bij totdat de olie dichter bij het MAX-
streepje dan bij het MIN-streepje op de
peilstok ligt. Zie pagina 220 voor de aan
te houden hoeveelheid.
Belangrijk!
Gebruik altijd olie van de aanbevolen
kwaliteit en de juiste viscositeit.
Giet geen toevoegingen (dopes) bij de olie,
omdat ze de motor kunnen beschadigen.
Neem contact op met de dichtstbijzijnde
erkende Volvo-werkplaats voor service, als
er een andere oliesoort werd gebruikt.
Belangrijk!
Vul niet meer olie bij dan tot aan het MAX-
streepje. Het olieverbruik kan toenemen,
als u teveel olie in de motor giet.
WAARSCHUWING!
Mors geen olie op het hete uitlaats-
pruitstuk, omdat er gevaar voor brand
bestaat.
NRU
Onderhoud en service
Oliën en vloeistoffen
Reservoir voor sproeiervloeistof
Reservoir voor
sproeiervloeistof
De ruitensproeiers en koplampsproeiers
maken gebruik van hetzelfde vloeistofre-
servoir. Zie de aan te houden hoeveelheden
en de aanbevolen kwaliteit voor vloeistoffen
en oliën op pagina 223.
Giet tijdens de wintermaanden antivries in het
reservoir om te voorkomen dat de vloeistof in
de pomp, het reservoir en de slangen
bevriest.
Tip: Maak bij het bijvullen van sproeiervloeistof
ook meteen de wisserbladen schoon.
Koelvloeistofreservoir
Koelvloeistof
Controleer de koelvloeistof regelmatig. De
koelvloeistof moet tussen het MIN- en MAX-
streepje op het expansiereservoir staan. Vul
koelvloeistof bij, wanneer het peil tot onder
het MIN-streepje is gezakt.
Zie de aan te houden hoeveelheden en de
aanbevolen kwaliteit voor vloeistoffen en oliën
op pagina 223.
Volg de aanwijzingen op de verpakking op.
Het is belangrijk dat u verhouding tussen
koelvloeistof en water afstemt op de
heersende weersomstandigheden. Vul het
reservoir nooit alleen met schoon water. Het
gevaar voor bevriezing neemt toe, zowel
wanneer het percentage koelvloeistof te laag
is als wanneer het te hoog is.
Belangrijk!
Het is uitermate belangrijk dat u een
koelvloeistof met roestwerende eigen-
schappen gebruikt volgens de aanbeve-
lingen van Volvo. Een nieuwe auto is
voorzien van koelvloeistof die bestand is
tegen temperaturen tot ca. –35 °C.
Belangrijk!
De motor mag alleen draaien met een
goed gevuld koelsysteem. De tempera-
turen kunnen plaatselijk hoog oplopen,
wat schade (scheurvorming) aan de cilin-
derkop kan veroorzaken.
WAARSCHUWING!
De koelvloeistof kan bijzonder heet zijn.
Als u moet bijvullen terwijl de motor op
bedrijfstemperatuur is, moet u langzaam
de dop van het expansiereservoir
losdraaien om de overdruk te laten
ontsnappen.
NRV
Onderhoud en service
Reservoir voor rem- en koppelingsvloeistof
Reservoir voor rem- en
koppelingsvloeistof
De rem- en koppelingsvloeistof zitten in
hetzelfde reservoir
4
. De vloeistof moet tussen
het MIN- en MAX-streepje staan. Controleer
het peil regelmatig. Ververs de remvloeistof
om de twee jaar of iedere tweede geplande
servicebeurt.
Zie de aan te houden hoeveelheden en de
aanbevolen kwaliteit voor vloeistoffen en oliën
op pagina 223.
N.B. Wanneer u vaak met uw auto in de
bergen of in landen met een tropisch klimaat
en een hoge relatieve luchtvochtigheidsgraad
rijdt, moet u de remvloeistof ieder jaar
verversen.
Reservoir voor stuurbekrachtigingsvloeistof
Reservoir voor
stuurbekrachtigingsvloeistof
Controleer het peil bij iedere servicebeurt.
U hoeft de vloeistof niet te verversen. De
vloeistof moet tussen het ADD- en FULL-
streepje staan.
Zie de aan te houden hoeveelheden en de
aanbevolen kwaliteit voor vloeistoffen en oliën
op pagina 223.
N.B. Als er een storing in de stuurbekrach-
tiging optreedt of als de stroom is wegge-
vallen en u de auto wilt wegslepen, blijft de
auto bestuurbaar. Let er echter op dat de auto
in dat geval veel zwaarder stuurt dan normaal,
zodat u meer moeite moet doen om het
stuurwiel te verdraaien.
4. Positie verschilt op auto met linkse of
rechtse besturing
WAARSCHUWING!
Als de remvloeistof onder het MIN-
streepje van het remvloeistofreservoir ligt,
mag u pas verder rijden wanneer u
remvloeistof hebt bijgevuld.
Spoor de oorzaak van het remvloeistof-
verlies op.
NSM
Onderhoud en service
Wisserbladen
Wisserbladen voorruit
vervangen
Klap de wisserarm naar buiten en hou het
wisserblad vast.
Duw de geribde borgveren van het
wisserblad in, terwijl u het blad bij de
verlenging van de arm lostrekt.
Breng het nieuwe wisserblad in
omgekeerde volgorde aan en controleer
of het goed vastzit.
N.B. Let erop dat het wisserblad aan de
bestuurderszijde langer is dan dat aan de
passagierszijde.
Wisserbladen koplampen
vervangen
5
Klap de wisserarm naar voren toe.
Trek het wisserblad naar buiten toe los.
Duw het nieuwe wisserblad vast.
Controleer of het blad goed vastzit.
5. Geldt voor de S60 R.
NSN
Onderhoud en service
Accu
Onderhoud van de accu
De rijomstandigheden, de rijstijl, het aantal
startpogingen,de weersomstandigheden e.d.
zijn van invloed op de levensduur en de
werking van de accu.
Let op het volgende om de accu in optimale
staat te houden:
Controleer regelmatig of het peil van de
accuvloeistof in orde is (A).
Controleer alle cellen. Verwijder de
celdoppen met een schroevendraaier.
Elke cel heeft zijn eigen MAX-streepje.
Vul zo nodig bij met gedestilleerd water tot
aan het MAX-streepje.
N.B. Vul nooit meer vloeistof bij dan tot aan
het MAX-streepje (A).
Draai de celdoppen stevig vast.
N.B. Hoe vaker de accu ontladen raakt, des
te minder lang gaat de accu mee.
Symbolen op de accu
De onderstaande symbolen zitten op
de accu.
Draag een veiligheidsbril.
Zie voor meer informatie het
instructieboekje dat bij de
auto hoort.
Bewaar accu’s buiten het
bereik van kinderen.
De accu bevat een bijtend
zuur.
Vermijd vonken en open
vuur.
Explosiegevaar.
Belangrijk!
Gebruik altijd gedestilleerd of gedeïoni-
seerd water (accuwater).
NSO
Onderhoud en service
Accu
1. Accu zonder afdekking 2. Accu met
afdekking
Accu vervangen
Accu verwijderen:
Zet de auto van contact en neem de
sleutel uit.
Wacht ten minste 5 minuten, voordat u
een van de elektrische aansluitingen
aanraakt (zo kan de informatie in de
elektrische systemen van de auto worden
opgeslagen in de verschillende regeleen-
heden).
Draai de bouten uit de borgklem die over
de accu heen zit en verwijder de klem.
Klap het kunststof deksel over de minpool
van de accu open of schroef de afdekking
van de accu los.
Koppel de minkabel los.
Haal de onderste console los waarmee de
accu vastzit.
Koppel de pluskabel los nadat u een
eventueel kunststof deksel opzijgeklapt
hebt.
Til de accu uit de auto.
Accu aanbrengen:
Til de accu op zijn plaats.
Breng de onderste console aan en
schroef deze vast.
Sluit de pluskabel aan, druk een eventueel
kunststof deksel vast en klap het omlaag.
Sluit de minkabel aan en klap een
eventueel kunststof deksel omlaag.
Breng het kunststof deksel of de dekplaat
over de accu heen aan.
Zorg dat de ontluchtingsslang op de
juiste manier is aangesloten tussen de
accu en de afvoeropening in de
carrosserie.
Breng de borgklem over de accu heen
aan en draai de bouten vast.
2
1
WAARSCHUWING!
Accu’s kunnen het zeer explosieve
knalgas produceren. Een enkele vonk,
veroorzaakt door een onjuiste aansluiting
van de startkabels, is voldoende om de
accu tot ontploffing te brengen, en zo
schade aan de auto en letsel te veroor-
zaken. De accu bevat ook zwavelzuur, wat
ernstige corrosieve verwondingen door
etsing kan veroorzaken. Als u accuzuur in
de ogen krijgt, of op uw huid of uw kleren
morst, moet u meteen met grote hoeveel-
heden water spoelen. Neem onmiddellijk
contact op met een arts, als u accuzuur in
de ogen krijgt.
NSP
Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen
Algemene informatie
Op pagina 228 staan alle gloeilampen van de
auto vermeld.
Gloeilampen en puntverlichting van een
bijzonder type of lampen die alleen in een
werkplaats te vervangen zijn:
Interieurverlichting aan het plafond
Leeslampjes
Verlichting dashboardkastje
Richtingaanwijzer, buitenspiegels
Approach”-verlichting, buitenspiegels
Derde remlicht
LED’s in achterlamphuis
Gloeilampen in koplamphuis
vervangen
Alle gloeilampen in de koplamphuizen
(behalve die voor het dimlicht) zijn te
vervangen door het lamphuis via de motor-
ruimte los te maken en het in zijn geheel te
verwijderen.
Positie van lampen in koplamp
6
1. Gloeilamp zijmarkeringslicht
2. Gloeilamp richtingaanwijzer
3. Gloeilamp dimlicht, stadslicht
4. Gloeilamp groot licht
Op bepaalde varianten kan een witte
kunststof huls u bij het vervangen van de
gloeilampen in de weg zitten. U kunt deze
huls afbreken en weggooien.
Belangrijk!
Raak het glas van gloeilampen nooit met
blote vingers aan. De vetten en oliën op
uw vingers kunnen door de hitte
verdampen. Dit zorgt voor aanslag op de
reflector, waardoor deze al snel
kapotgaan.
WAARSCHUWING!
Als een auto is voorzien van Bi-Xenonkop-
lampen, moet u alle werkzaamheden aan
de lamp door een erkende Volvo-
werkplaats laten uitvoeren.
Omdat Bi-Xenonkoplampen voorzien zijn
van een ontstekingsgedeelte dat een hoge
spanning opwekt, moet u er voorzichtig
mee omgaan.
6. Betreft halogeenkoplampen
NSQ
Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen
Gloeilamp dimlicht
Dimlicht
Gloeilamp verwijderen:
Schakel alle lichten uit en draai de
contactsleutel in stand 0.
Verwijder de afdekking.
Koppel de connector los.
Haal de veerklem los. Duw de klem eerst
naar rechts, zodat deze loslaat en haal de
klem vervolgens naar buiten toe omlaag.
Trek de gloeilamp naar buiten toe los.
Gloeilamp dimlicht aanbrengen
Aanbrengen:
Breng de nieuwe gloeilamp aan. De lamp
kan slechts op een manier worden aange-
bracht.
Druk de veerklem omhoog en iets naar
links, zodat deze in de pal vast komt te
zitten.
Sluit de connector aan.
Plaats de afdekking terug.
Gloeilamp groot licht
Groot licht
Gloeilamp verwijderen:
Schakel alle lichten uit en draai de
contactsleutel in stand 0.
Verwijder de afdekking.
Trek de lamp naar buiten.
Koppel de connector los.
Draai de gloeilamp een halve slag linksom
en trek de lamp naar buiten toe los.
NSR
Onderhoud en service
Aanbrengen:
Breng de nieuwe gloeilamp aan. De lamp
kan slechts op een manier worden aange-
bracht.
Sluit de connector aan.
Plaats de lamp terug en draai deze
dusdanig in positie dat de connector
omlaagwijst.
Plaats de afdekking terug.
Gloeilamp stadslichten voor
Stadslichten/parkeerlichten
voor
Gloeilamp verwijderen:
Schakel alle lichten uit en draai de
contactsleutel in stand 0.
Verwijder de afdekking waarachter ook de
gloeilamp voor het dimlicht zit.
Trek de lamp naar buiten.
Koppel de connector los.
Aanbrengen:
Breng de nieuwe gloeilamp aan.
Sluit de connector aan.
Plaats de afdekking terug.
Gloeilamp richtingaanwijzer, linksvoor
Richtingaanwijzer, linksvoor
Gloeilamp verwijderen:
Schakel alle lichten uit en draai de
contactsleutel in stand 0.
Draai de lamphouder linksom en verwijder
deze.
Haal de gloeilamp uit de lamphouder door
de lamp in te drukken en deze tegelij-
kertijd linksom te draaien.
Aanbrengen:
Breng de nieuwe gloeilamp aan door
deze naar binnen te duwen en rechtsom
te draaien.
Plaats de lamphouder in het lamphuis
terug en draai deze rechtsom.
NSS
Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen
Gloeilamp richtingaanwijzer, rechtsvoor
Richtingaanwijzer, rechtsvoor
Schakel alle lichten uit en draai de
contactsleutel in stand 0.
Neem de koelbuis (1) van de koudebox
los.
Draai het boutje (2) van de vulbuis los.
Trek de buis (3) recht omhoog.
Neem de ontluchtingsslang (4) van de
buis los.
Vervang de gloeilamp.
Controleer of de pakking van het sproeier-
vloeistofreservoir tussen de vulbuis en het
reservoir goed zit.
Duw de vulbuis (3) in positie terug.
Duw de ontluchtingsslang (4) van de
vulbuis in positie terug.
Draai het boutje (2) van de vulbuis weer
vast en sluit de koelbuis weer op de
koudebox (1) aan.
Gloeilamp zijmarkeringslicht
Zijmarkeringslicht
Draai de lamphouder linksom en trek deze
naar buiten toe los.
Vervang de gloeilamp.
Plaats de lamphouder terug door deze
linksom te draaien.
NST
Onderhoud en service
Gloeilamp mistlichten voor
Mistlampen (extra)
Gloeilamp verwijderen:
Schakel alle lichten uit en draai de
contactsleutel in stand 0.
Draai de lamphouder iets naar links.
Trek de gloeilamp naar buiten toe los.
Aanbrengen:
Breng de nieuwe gloeilamp aan. De lamp
kan slechts op een manier worden aange-
bracht.
Plaats de lamphouder terug en draai deze
iets rechtsom. Het opschrift “TOP” moet
omhoogwijzen.
Gloeilamp zijrichtingaanwijzers
Zijrichtingaanwijzers
Gloeilamp verwijderen:
Zet het voorportier half open.
Steek een hand achter het voorspatbord
en duw de lamp samen met het lamphuis
naar buiten toe. Laat de bedrading mee
loskomen.
Draai de lamphouder een kwartslag
linksom en trek deze recht uit het
lamphuis.
Haal de gloeilamp van de connector af
door deze recht naar buiten toe los te
trekken.
Aanbrengen:
Sluit de nieuwe gloeilamp op de
connector aan en plaats de lamp in het
lamphuis door deze een kwartslag
rechtsom te draaien.
Plaats de lamp met de bijbehorende lens
in het voorspatbord terug. Duw recht naar
binnen toe.
NSU
Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen
Positie van lamphouder achterlichten
Gloeilampen achterlichten
vervangen
Algemene informatie
De gloeilampen van de achterlichten zijn
allemaal vanuit de bagageruimte te bereiken.
Op pagina 228 staan alle gloeilampen van de
auto vermeld.
Positie van gloeilampen
1. Remlicht
2. Stadslichten voor en verlichting achter
3. Mistachterlicht (een zijde)
4. Zijmarkeringslicht
5. Richtingaanwijzers
6. Achteruitrijlichten
Gloeilampen in achterlamphuis
Schakel alle lichten uit en draai de
contactsleutel in stand 0.
Maak de zijwand los en klap deze open
om bij de gloeilampen te komen.
De gloeilampen zijn ondergebracht in twee
aparte lamphouders: een boven en een
onder. Elke lamphouder heeft een borgnok.
Gloeilamp vervangen:
Koppel de connector van de gloeilamp
los.
Duw de borghaken bijeen om de
lamphouder naar buiten te kunnen
trekken.
Verwijder de gloeilamp.
Breng de nieuwe gloeilamp in de houder
aan.
Sluit de connector aan.
Klap de zijwand weer op en zet deze vast.
N.B. Als de displaytekst “Storing lampje”/
“Controleer remlicht” na vervanging van de
defecte lamp niet verdwijnt, moet u contact
opnemen met een erkende Volvo-werkplaats
om de storing te laten verhelpen.
NSV
Onderhoud en service
Gloeilamp kentekenplaatverlichting
Kentekenplaatverlichting
Schakel alle lichten uit en draai de
contactsleutel in stand 0.
Draai het boutje los met een schroeven-
draaier.
Verwijder voorzichtig het complete
lamphuis en trek het naar buiten. Draai de
connector linksom en trek de gloeilamp
naar buiten.
Breng de nieuwe gloeilamp aan.
Sluit de connector aan en draai deze
rechtsom in het lamphuis vast.
Plaats het complete lamphuis terug en
draai het boutje vast.
Instapverlichting
Instapverlichting
De instapverlichting vindt u onder het
dashboard aan de bestuurders- en passa-
gierszijde.
Steek een schroevendraaier achter het
lamphuis en verdraai deze iets, zodat het
lamphuis loskomt.
Verwijder de gloeilamp.
Breng een nieuwe gloeilamp aan.
Plaats het lamphuis terug.
Bagageruimte
Bagageruimte
Steek een schroevendraaier achter het
lamphuis en verdraai deze iets, zodat het
lamphuis loskomt.
Verwijder de gloeilamp.
Breng een nieuwe gloeilamp aan.
Plaats het lamphuis terug.
NTM
Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen
Gloeilamp make-upspiegel, verschillende
versies
Verlichting make-upspiegel
Steek een schroevendraaier achter het
lamphuis en verdraai deze iets, zodat het
lampglas loskomt.
Verwijder de gloeilamp.
Breng een nieuwe gloeilamp aan.
Druk eerst de onderkant van het lampglas
boven de vier haken terug en druk
vervolgens de bovenkant van het lampglas
vast.
NTN
Onderhoud en service
Zekeringen
Zekeringen
Om te voorkomen dat de elektrische systemen van de auto
beschadigd raken door kortsluiting of overbelasting, zijn alle verschil-
lende elektrische functies en onderdelen door een aantal zekeringen
beschermd.
De zekeringen zitten op vier verschillende plaatsen in de auto:
1. Relais- en zekeringenkastje in de motorruimte
2. Zekeringenkastje in de passagiersruimte (aan bestuurderszijde
achter de geluidsisolatie)
3. Zekeringenkastje in de passagiersruimte (aan bestuurderszijde in
de zijkant van het dashboard)
4. Zekeringenkastje in de bagageruimte
Vervangen
Als een van de elektrische onderdelen of functies niet werkt, kan het
zijn dat de bijbehorende zekering overbelast werd en daardoor
gesmolten is.
Zoek in de zekeringentabel op waar de zekering zit.
Trek de zekering naar buiten en bekijk deze van opzij om te kijken
of het gebogen draadje soms doorgebrand is.
Breng in dat geval een nieuwe zekering aan met dezelfde kleur en
hetzelfde amperage.
Aan de binnenkant van het deksel in het dashboard zitten enkele reser-
vezekeringen. U vindt er tevens een trekker waarmee u de zekeringen
gemakkelijker kunt verwijderen en aanbrengen.
Als telkens dezelfde zekering doorbrandt, is er sprake van een storing
in de bijbehorende component en moet u een bezoek brengen aan
een erkende Volvo-werkplaats om de auto te laten controleren.
NTO
Onderhoud en service
Zekeringen
A. Duw de kunststof borgnokken aan de achterzijde van het kastje in
en trek het deksel omhoog
Relais- en zekeringenkastje in de motorruimte
1. Standverwarming (extra) ............................................................ 25 A
2. Verstralers (extra)......................................................................... 20 A
3. Gasklep (5-cil. zonder turbo/Bi-Fuel)...................................... 10 A
4. Lambdasonde (benzine), motorregeleenheid (ECM)
(diesel), hogedrukklep (diesel).................................................. 20 A
5. Carterventilatieverwarming, magneetkleppen,
brandstofverdeler (Bi-Fuel)........................................................10 A
6. Luchtmassameter, motorregeleenheid,
injectoren (benzine)..................................................................... 15 A
luchtmassameter (diesel) ........................................................... 10 A
7. - ................................................................................................................-
8. Gaspedaalsensor (APM), A/C-compressor,
ventilator elektronicakastje ........................................................ 10 A
9. Gastankklep (Bi-Fuel LPG) ...................................................... 10 A
10. -................................................................................................................ -
11. Bobines (benzine), relaisspoelen............................................. 20 A
12. -................................................................................................................ -
13. Ruitenwissers ............................................................................... 25 A
14. ABS ................................................................................................ 30 A
15. Hogedruksproeiers koplampen ................................................ 35 A
16. -................................................................................................................ -
17. Dimlicht (links) .............................................................................. 20 A
18. Stadslichten voor......................................................................... 15 A
19. ABS ................................................................................................ 30 A
20. Dimlicht (rechts)........................................................................... 20 A
21. Brandstofpomp ............................................................................ 15 A
22. Startmotor ..................................................................................... 35 A
23. Motorregeleenheid (ECM), voeding,
motorrelaisspoel (ECR).............................................................. 10 A
24. -................................................................................................................ -
^
NTP
Onderhoud en service
Zekeringen in de passagiersruimte (aan
bestuurderszijde in de zijkant van het dasboard)
1. Elektrisch bediende bestuurdersstoel..................................... 25 A
2. Elektrisch bediende passagiersstoel....................................... 25 A
3. Ventilator klimaatregeling ...........................................................30 A
4. Regeleenheid rechter voorportier............................................. 25 A
5. Regeleenheid linker voorportier................................................ 25 A
6. Interieurverlichting plafond (RCM), bovenste
elektronische regeleenheid (UEM) ..........................................10 A
7. Schuifdak ....................................................................................... 15 A
8. Contactslot, SRS-systeem, motorregeleenheid (ECM),
uitschakeling SRS passagierszijde (PACOS),
elektronische startblokkering (IMMO).................................... 7,5 A
9. OBDII, verlichtingsdraaiknop (LSM),
stuurhoeksensor (SAS), stuurregeleenheid (SWM)...............5 A
10. Audiosysteem ............................................................................... 20 A
11. Versterker audiosysteem............................................................ 30 A
12. RTI-display..................................................................................... 10 A
13. Telefoon.............................................................................................5 A
14–38 --
NTQ
Onderhoud en service
Zekeringen
Zekeringen in de passagiersruimte (aan
bestuurderszijde in de zijkant van het dasboard)
1. Stoelverwarming, rechterzijde...................................................15 A
2. Stoelverwarming, linkerzijde......................................................15 A
3. Claxon............................................................................................. 15 A
4. - ................................................................................................................-
5. - ................................................................................................................-
6. Reservepositie......................................................................................-
7. Reservepositie......................................................................................-
8. Sirene alarmsysteem......................................................................5 A
9. Voeding remlichtschakelaar..........................................................5 A
10. Instrumentenpaneel (DIM), klimaatregeling (CCM),
standverwarming, elektrisch bediende
bestuurdersstoel .......................................................................... 10 A
11. Elektrische aansluiting voor- en achterin ................................ 15 A
12. - ................................................................................................................-
13. Reservepositie ......................................................................................-
14. Koplampwissers (S60 R)........................................................... 15 A
15. ABS, STC/DSTC............................................................................5 A
16. Bi-Fuel, elektronische stuurbekrachtiging (ECPS),
Bi-Xenon, koplamphoogteverstelling....................................... 10 A
17. Mistlicht linksvoor ....................................................................... 7,5 A
18. Mistlicht rechtsvoor .................................................................... 7,5 A
19. Reservepositie...................................................................................... -
20. Reservepositie...................................................................................... -
21. Regeleenheid transmissie (TCM), blokkering
achteruitversnelling (M66)......................................................... 10 A
22. Groot licht, links ........................................................................... 10 A
23. Groot licht, rechts........................................................................ 10 A
24. -................................................................................................................ -
25. -................................................................................................................ -
26. Reservepositie...................................................................................... -
27. Reservepositie...................................................................................... -
28. Elektrisch bediende passagiersstoel, audiosysteem..............5 A
29. Reservepositie...................................................................................... -
30. BLIS...................................................................................................5 A
31. Reservepositie...................................................................................... -
32. Reservepositie...................................................................................... -
33. Vacuümpomp................................................................................ 20 A
34. Sproeierpomp, koplampwissers (S60 R)............................... 15 A
35. -................................................................................................................ -
36. -................................................................................................................ -
NTR
Onderhoud en service
Zekeringen in de bagageruimte
1. Achteruitrijlichten..........................................................................10 A
2. Stadslichten voor en achterlichten, mistlichten voor,
bagageruimteverlichting, kentekenplaatverlichting,
LED’s in remlichten...................................................................... 15 A
3. Accessoires (AEM) ..................................................................... 20 A
4. Reservepositie...................................................................................... -
5. Elektronica (REM) ....................................................................... 10 A
6. Cd-wisselaar, tv, RTI................................................................... 7,5 A
7. Trekhaak (30-voeding)................................................................ 15 A
8. Elektrische aansluiting bagageruimte ..................................... 15 A
9. Achterportier, rechts: ruitbediening,
blokkering ruitbediening............................................................. 20 A
10. Achterportier, links: ruitbediening,
blokkering ruitbediening............................................................. 20 A
11. Reservepositie...................................................................................... -
12. Reservepositie...................................................................................... -
13. Verwarming dieselfilter ............................................................... 15 A
14. -................................................................................................................ -
15. Reservepositie...................................................................................... -
16. Reservepositie...................................................................................... -
17. Accessoires audiosysteem...........................................................5 A
18. Reservepositie...................................................................................... -
19. Omklapbare hoofdsteun ............................................................ 15 A
20. Trekhaak (15-voeding)................................................................ 20 A
21. Reservepositie...................................................................................... -
22. -................................................................................................................ -
23. AWD.............................................................................................. 7,5 A
24. Four-C SUM ................................................................................. 15 A
25. -................................................................................................................ -
26. Parkeerhulp ......................................................................................5 A
27. Hoofdzekering: trekhaak, FOUR-C, parkeerhulp,
AWD............................................................................................... 30 A
28. Centrale vergrendeling (PCL)................................................... 15 A
NTS
Onderhoud en service
Zekeringen
29. Aanhangerverlichting, links: achterlicht,
richtingaanwijzer...........................................................................25 A
30. Aanhangerverlichting, rechts: remlicht,
mistachterlicht, richtingaanwijzer.............................................. 25 A
31. Hoofdzekering: zekering 37, 38 ............................................... 40 A
32. - ................................................................................................................-
33. - ................................................................................................................-
34. - ................................................................................................................-
35. - ................................................................................................................-
36. - ................................................................................................................-
37. Elektrische achterruitverwarming ............................................. 20 A
38. Elektrische achterruitverwarming ............................................. 20 A
NTT
Audiosysteem (extra)
Audiosysteem HU-450 178
Audiosysteem HU-650 179
Audiosysteem HU-850 180
Audiofuncties HU-450/650/850 181
Audiofuncties HU-450 182
Audiofuncties HU-650/850 183
Radiofuncties HU-450/650/850 184
Radiofuncties HU-450 185
Radiofuncties HU-650/850 186
Radiofuncties HU-450/650/850 187
Cassettedeck HU-450 192
Cd-speler HU-650 193
Interne cd-wisselaar HU-850 194
Externe cd-wisselaar HU-450/650/850 195
Dolby Surround Pro Logic II HU-850 196
Technische gegevens 197
NTU
Audiosysteem (extra)
Audiosysteem HU-450
1. POWER (aan/uit) Indrukken VOLUME
– Omdraaien
2. PRESET/CD PUSH MENU –
Opgeslagen radiozenders
Cd-wisselaar (extra)
3. SOURCE PUSH MENU –
Hoofdmenu openen – Indrukken
Omdraaien voor selectie van:
Radio – FM , AM
Cassettedeck
Cd-wisselaar (extra)
4. FADER – Indrukken en omdraaien
BALANCE – Indrukken, uittrekken en
omdraaien
5. SCAN – Automatisch zenders zoeken
6. EXIT – Terugbladeren in menu’s
7. Navigatietoetsen –
Cd/radio – Ander(e) zender/nummer
zoeken
Cassettedeck – Vooruit-/achteruit-
spoelen/volgende/vorige nummer kiezen
8. Display
9. FM – Kiezen uit FM1, FM2 en FM3
10. AM – Kiezen uit AM1 en AM2
11. TAPE – Sneltoets
12. AUTO – Automatische zenderinstelling
13. BASS – Indrukken en omdraaien
TREBLE – Indrukken, uittrekken en
omdraaien
14. Cassette – Keuzetoets bandloop-
richting Cd-wisselaar (extra) –
Willekeurige afspeelvolgorde
15. Cassetteopening
16. Cassette uitwerpen
NTV
Audiosysteem (extra)
Audiosysteem HU-650
1. POWER (aan/uit) – Indrukken
VOLUME – Omdraaien
2. Voorkeurtoetsen radiozenders/positie
kiezen in cd-wisselaar (1–6)
3. BASS – Indrukken en omdraaien
4. TREBLE – Indrukken en omdraaien
5. BALANCE – Indrukken, uittrekken en
omdraaien
6. FADER – Indrukken en omdraaien
7. SOURCE PUSH MENU
Hoofdmenu openen – Indrukken
Omdraaien voor selectie van:
Radio – FM, AM
Cd
Cd-wisselaar (extra)
8. SCAN – Automatisch zenders zoeken
9. EXIT – Terugbladeren in menu’s
10. Navigatietoetsen –
Ander(e) zender/nummer zoeken
11. Cd uitwerpen
12. Cd-opening
13. Willekeurige afspeelvolgorde cd
14. FM – Kiezen uit FM1, FM2 en FM3
15. AM – Kiezen uit AM1 en AM2
16. CD – Sneltoets
17. AUTO – Automatische zenderinstelling
18. Display
NUM
Audiosysteem (extra)
Audiosysteem HU-850
1. POWER (aan/uit) – Indrukken
VOLUME – Omdraaien
2. Voorkeurtoetsen radiozenders/positie
kiezen in cd-wisselaar (1–6)
3. BASS – Indrukken en omdraaien
4. TREBLE – Indrukken en omdraaien
5. BALANCE – Indrukken, uittrekken en
omdraaien
6. FADER – Indrukken en omdraaien
7. SOURCE PUSH MENU
Hoofdmenu openen – Indrukken
Omdraaien voor selectie van:
Radio – FM, AM
Cd
Cd-wisselaar (extra)
8. SCAN – Automatisch zenders zoeken
9. EXIT – Terugbladeren in menu’s
10. Navigatietoetsen –
Ander(e) zender/nummer zoeken
11. Cd uitwerpen
12. Dolby Surround Pro Logic II
13. 2-kanaals stereo
14. 3-kanaal stereo
15. Cd-opening
16. Willekeurige afspeelvolgorde cd
17. FM – Kiezen uit FM1, FM2 en FM3
18. AM – Kiezen uit AM1 en AM2
19. CD – Sneltoets
20. AUTO – Automatische zenderinstelling
21. Display
NUN
Audiosysteem (extra)
Audiofuncties HU-450/650/850
Knop aan/uit
Druk op de draaiknop om de
radio aan of uit te zetten.
Volumeregeling
Draai de knop naar rechts
om het volume te verhogen.
De volumeregeling verloopt
elektronisch en heeft geen eindstand. Als uw
stuurwiel is uitgerust met een toetsenset, kunt
u het volume verhogen of verlagen met de
toetsen (+) of ().
Lage accuspanning
Als de accuspanning laag is, verschijnt er een
tekst op het display van het instrumenten-
paneel. De energiebesparingsfunctie van de
auto kan de radio vervolgens uitschakelen.
Laad de accu in dat geval door de motor te
starten.
Volumeregeling, TP/PTY/NEWS
Als er verkeersinformatie, nieuws of een
uitzending van het gekozen programmatype
binnenkomt terwijl u een cassette of cd
beluistert, wordt de geluidsbron onderbroken
en hoort u de berichten op het volume dat u
van tevoren voor verkeersinformatie, nieuws
en PTY-uitzendingen hebt ingesteld. Na
afloop van de informatie c.q. uitzending speelt
het systeem de cassette of cd op het laatst
ingestelde volume verder af.
NUO
Audiosysteem (extra)
Audiofuncties HU-450
BASS, lage tonen
Stel de weergave van de
lage tonen bij door de knop
in te drukken en vervolgens
naar links of naar rechts te
draaien.
In de middelste stand is de
weergave van de lage tonen normaal. Druk na
het afstellen de knop weer in de uitgangspo-
sitie terug.
TREBLE, hoge tonen
Stel de weergave van de
lage tonen bij door de knop
in te drukken, deze nog
verder uit te trekken en
vervolgens naar links of naar
rechts te draaien. In de
middelste stand is de weergave van de hoge
tonen normaal. Druk na het afstellen de knop
weer in de uitgangspositie terug.
FADER, balans voor/achter
Stel de juiste balans in
tussen de luidsprekers voor-
en achterin door de knop in
te drukken en vervolgens
naar rechts (meer geluid van
voren) of naar links (meer
geluid van achteren) te draaien. In de
middelste stand is de balans tussen de
luidsprekers voor- en achterin normaal. Druk
na het afstellen de knop weer in de uitgangs-
positie terug.
BALANCE, balans links/rechts
Stel de juiste balans in door
de knop in te drukken en
vervolgens naar links of naar
rechts te draaien. In de
middelste stand is de balans
normaal. Druk na het
afstellen de knop weer in de uitgangspositie
terug.
Geluidsbron kiezen
U kunt op twee verschillende
manieren een geluidsbron
kiezen:
Met de sneltoetsen AM , FM
en TAPE of met de
draaiknop SOURCE . Draai
aan de knop SOURCE om te kiezen uit de
beschikbare radiostanden (FM1, FM2, FM3
en AM1, AM2). Met dezelfde knop kunt u ook
kiezen uit het cassettedeck of de cd-
wisselaar (extra) als de auto met iets derge-
lijks is uitgerust.
Bij herhaalde malen
indrukken van de toetsen
AM en FM loopt u de
radiostanden FM1, FM2,
FM3 en AM1 en AM2 door.
Op het display staat aange-
geven welke geluidsbron u hebt gekozen.
NUP
Audiosysteem (extra)
Audiofuncties HU-650/850
BASS, lage tonen
Stel de weergave van de lage tonen bij door
de knop in te drukken en vervolgens naar links
of naar rechts te draaien.
In de middelste stand is de weergave van de
lage tonen normaal. Druk na het afstellen de
knop weer in de uitgangspositie terug.
TREBLE, hoge tonen
Stel de weergave van de lage tonen bij door
de knop in te drukken en vervolgens naar links
of naar rechts te draaien. In de middelste
stand is de weergave van de hoge tonen
normaal. Druk na het afstellen de knop weer
in de uitgangspositie terug.
BALANCE, balans links/rechts
Stel de juiste balans in door op de knop te
drukken en deze vervolgens naar links of naar
rechts te draaien. In de middelste stand is de
balans normaal. Druk na het afstellen de knop
weer in de uitgangspositie terug.
FADER, balans voor/achter
Stel de juiste balans in tussen de luidsprekers
voor- en achterin door de knop in te drukken
en vervolgens naar rechts (meer geluid van
voren) of naar links (meer geluid van
achteren) te draaien. In de middelste stand is
de balans tussen de luidsprekers voor- en
achterin normaal. Druk na het afstellen de
knop weer in de uitgangspositie terug.
Geluidsbron kiezen
U kunt op twee verschillende
manieren een geluidsbron
kiezen:
Met de sneltoetsen AM , FM
en TAPE of met de
draaiknop SOURCE.
Draai aan de knop SOURCE om te kiezen uit
de beschikbare radiostanden (FM1, FM2,
FM3 en AM1, AM2). Met dezelfde knop kunt
u ook kiezen uit het cassettedeck of de cd-
wisselaar (extra) als de auto met iets derge-
lijks is uitgerust.
Bij herhaalde malen
indrukken van de toetsen
AM en FM loopt u de
radiostanden FM1, FM2,
FM3 en AM1 en AM2 door.
Op het display staat aange-
geven welke geluidsbron u hebt gekozen.
NUQ
Audiosysteem (extra)
Radiofuncties HU-450/650/850
Scannen, SCAN
Druk op de toets SCAN om
het scannen te starten.
Wanneer de radio een
zender heeft gevonden,
wordt het scannen ca.
10 seconden stopgezet. De
radio gaat daarna verder met zoeken.
Wanneer de radio een zender heeft
gevonden die u wilt beluisteren, moet u op de
toets SCAN of EXIT drukken.
Zenders zoeken
Druk op voor een lagere frequentie en op
voor een hogere frequentie. De radio
zoekt de eerstvolgende goed doorkomende
zender op en stelt deze in. Druk nogmaals op
de toets om verder te zoeken.
Handmatig zenders zoeken
Druk op of en hou de toets ingedrukt.
De tekst MAN verschijnt op het display. De
radio zoekt langzaam in de gekozen richting
en voert het tempo na enkele seconden op.
Laat de toets los, wanneer de gewenste
frequentie op het display verschijnt. Als u de
frequentie nog iets wilt bijregelen, moet u kort
op een van de pijltoetsen of drukken.
Wanneer u de laatste toets loslaat, hebt u nog
vijf seconden de tijd om handmatig instel-
lingen te verrichten.
Toetsenblok op stuurwiel
Als uw stuurwiel is uitgerust
met een toetsenset, kunt u
op de pijl naar rechts of links
drukken om een van de
voorkeurzenders te selec-
teren.
N.B. Als uw auto is uitgerust met een geïnte-
greerde telefoon, kunt u de toetsenset op het
stuurwiel alleen gebruiken voor de telefoon-
functies wanneer u de telefoon hebt geacti-
veerd. In de actieve stand staan er altijd
telefoongegevens op het display. Druk op
om de telefoon te deactiveren. Als er geen
SIM-kaart in uw telefoon zit, moet u de
telefoon uitschakelen (zie pagina 202).
NUR
Audiosysteem (extra)
Radiofuncties HU-450
Zenders instellen
Stel de gewenste frequentie in.
Druk kort op de knop PRESET/CD. Kies
een nummer waaronder u de zender wilt
opslaan door de knop naar links of naar
rechts te draaien. Druk nogmaals op de
knop om de gewenste frequentie en
zender op te slaan.
Voorkeurzenders
Om een van de voorgepro-
grammeerde radiozenders
te selecteren moet u aan de
knop PRESET/CD draaien,
totdat het nummer van de
zender op het display staat.
De voorgeprogrammeerde zender verschijnt
op het display.
Automatisch zenders opslaan
Met behulp van de functie
AUTO kunt u tot 10 goed
doorkomende AM - of FM -
zenders opzoeken en in een
apart geheugen opslaan.
Deze functie is met name
handig in gebieden waar u de radiozenders
en hun frequenties niet kent.
Selecteer de radiostand met de toets AM
of FM.
Start het zoeken door de knop AUTO lang
(meer dan 2 seconden) in te drukken.
Op het display staat Auto, terwijl een
aantal zenders met een krachtig signaal
(maximaal 10) in de gekozen radiostand
automatisch in het geheugen worden
opgeslagen. Als er geen radiozender kon
worden gevonden met een signaal dat
krachtig genoeg is, verschijnt de tekst
NO STATION.
Druk kort op de toets AUTO of op de
pijltoetsen van het toetsenblok op het
stuurwiel, als u een andere, automatisch
ingestelde zender wilt selecteren.
Wanneer de radio in de stand voor automa-
tische opslag staat, staat de tekst Auto op het
display. De tekst verdwijnt weer, wanneer u
teruggaat naar de normale radiostand.
Ga terug naar de normale radiostand door op
de toetsen FM, AM of EXIT te drukken of aan
de knop PRESET/CD te draaien.
Terugkeren naar Autom. opslaan:
Druk kort op de toets AUTO.
NUS
Audiosysteem (extra)
Radiofuncties HU-650/850
Zenders opslaan
U kunt als volgt een zender opslaan onder
een van de voorkeuzetoetsen 1–6:
Stel de gewenste radiozender in.
Druk op de voorkeurtoets waaronder u de
zender wilt opslaan en hou deze toets
ingedrukt. Het geluid valt enige seconden
weg. De tekst STATION STORED
verschijnt op het display.
U kunt tot 6 zenders per radiostand (AM1,
AM2, FM1, FM2 en FM3) opslaan, d.w.z.
30 zenders in totaal.
Automatisch zenders opslaan
Met behulp van de functie
Auto kunt tot tien goed te
ontvangen AM - of FM -
zenders opzoeken en in een
apart geheugen opslaan. Als
er meer dan tien zenders
gevonden worden, worden alleen de tien best
doorkomende zenders geselecteerd. Deze
functie is met name handig in gebieden waar
u de radiozenders en hun frequenties niet
kent.
Selecteer de radiostand met de toets AM
of FM.
Start het zoeken door de knop AUTO lang
(meer dan 2 seconden) in te drukken.
Op het display staat Auto, terwijl een
aantal zenders met een krachtig signaal
(maximaal 10) in de gekozen radiostand
automatisch in het geheugen worden
opgeslagen. Als er geen radiozender kon
worden gevonden met een signaal dat
krachtig genoeg is, verschijnt de tekst
NO STATION.
Druk kort op de toets AUTO of op de
pijltoetsen van het toetsenblok op het
stuurwiel, als u een andere, automatisch
ingestelde zender wilt selecteren.
Wanneer de radio in de stand voor automa-
tische opslag staat, staat de tekst Auto op het
display. De tekst verdwijnt weer, wanneer u
teruggaat naar de normale radiostand.
Ga terug naar de normale radiostand door op
de toetsen FM, AM of EXIT te drukken.
Terugkeren naar Autom. opslaan:
Druk kort op de toets AUTO.
NUT
Audiosysteem (extra)
Radiofuncties HU-450/650/850
Radio Data System, RDS
RDS is een systeem dat radiozenders binnen
een netwerk met elkaar verbindt. Het systeem
wordt onder meer gebruikt om op de beste
frequentievaneen bepaalde zender afgestemd
te blijven ongeacht de beluisterde zender of
geluidsbron (zoals een cd). Het systeem wordt
tevens gebruikt om verkeersinformatie te
ontvangen en radioprogramma’s van een
bepaald type te vinden. Radiotekst is ook een
onderdeel van RDS. Een radiozender kan infor-
matie verzenden over de radio-uitzending.
Sommige radiozenders maken geen gebruik
van RDS of slechts in beperkte mate.
PI zoeken (automatisch zenders
zoeken)
Bij het beluisteren van een RDS-zender wordt
diverse informatie in de radio (zoals verkeer-
sinformatie) opgeslagen.
Wanneer u op een ingestelde RDS-zender
afstemt, werkt de radio de opgeslagen RDS-
informatie van deze zender bij. Als de radio
zich net binnen of buiten het bereik van de
zender bevindt, stemt de radio automatisch af
op de best doorkomende zender die het door
u beluisterde programma doorgeeft.
Als er geen andere zender binnen het bereik
ligt, valt de radio stil en verschijnt de tekst
PI SEEK op het display zolang er geen
zender is gevonden.
Verkeersinformatie, TP-zender
Bij activering van deze functie krijgt u verkeer-
sinformatie binnen van RDS-zenders. Als u een
andere geluidsbron beluistert dan de radio,
wordt de weergave ervan onderbroken en
ontvangt u deverkeersinformatie ophet volume
dat u tevoren hebt ingesteld. Na afloop van het
verkeersbulletin hervathetaudiosysteemophet
oude volume de weergave van de geluidsbron
die u beluisterd.
Verkeersinformatie instellen:
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Selecteer TP en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer TP ON
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
TP deactiveren:
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Selecteer TP en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer TP OFF
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
Wanneer de functie actief is, staat de tekst TP
op het display. Druk op EXIT om een lopend
verkeersbulletin voortijdig af te breken.
De TP-functie blijft echter actief, zodat de
radio op het volgende verkeersbulletin wacht.
Verkeersinformatie van een specifieke
zender instellen:
Selecteer de radiostand met de toets FM.
Activeer de radiozender waarvan u de
verkeersinformatie wilt ontvangen.
Druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer RADIO
SETTINGS en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer TP
STATION en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer SET
CURRENT en druk op SOURC.
Druk op EXIT.
TP-zender deactiveren:
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op
SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer RADIO
SETTINGS en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer TP
STATION en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer TP
STATION OFF en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
Alarm
Er verschijnt “Alarm!” op het display, wanneerer
een alarmmeldingwordtverzonden. Deze functie
wordt gebruikt om u attent te maken op ernstige
ongelukken of calamiteiten, zoals ingestorte
bruggen of ongelukken in kerncentrales.
NUU
Audiosysteem (extra)
Radiofuncties HU-450/650/850
TP zoeken
Met deze functie kunt u naar verkeersinformatie
blijven luisteren tijdens langere ritten door
verschillende gebieden en/oflanden zonderdat
u daarvoor zelf van zender hoeft te wisselen.
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op
SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
RADIO SETTINGS en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
TP SEARCH en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
TP SEARCH ON of TP SEARCH OFF
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
Nieuws
Bij activering van deze functie krijgt u nieuws-
bulletins binnen van RDS-zenders. Als u een
andere geluidsbron beluistert dan de radio,
wordt de weergave ervan onderbroken en
ontvangt u de bulletins op het volume dat u
daarvoor hebt ingesteld. Na afloop van het
nieuwsbulletin hervat het audiosysteem op
het oude volume de weergave van de
geluidsbron die u beluisterde.
Nieuws (News) instellen:
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer NEWS en
druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE , selecteer
NEWS ON (knipperende tekst) en druk
op SOURCE.
Druk op EXIT.
De tekst NEWS verschijnt op het display.
Nieuws (News) deactiveren:
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer NEWS en
druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
NEWS OFF (knipperende tekst) en druk
op SOURCE.
Druk op EXIT.
De tekst NEWS verdwijnt van het display.
Druk op EXIT om een lopend nieuwsbulletin
voortijdig af te breken. De functie Nieuws
(News) blijft echter actief, zodat de radio op
het volgende nieuwsbulletin wacht.
Uitzendingen onderbreken voor
nieuwsbulletins
Selecteer de radiostand met de toets FM.
Activeer de radiozender waarvan u de
verkeersinformatie wilt ontvangen.
Druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op
SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
RADIO SETTINGS en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
NEWS STATION en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
SET CURRENT en druk op SOURC.
Druk op EXIT.
Functie News Station deactiveren:
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op
SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
RADIO SETTINGS en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
NEWS STATION en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
NEWS STN OFF en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
Programmatype Displaytekst
UIT PTY OFF
Nieuws News
Actualiteiten Current
Informatie Info
Sport Sport
Educatie Educ
Hoorspel Theater
Kunst en cultuur Culture
Wetenschap Science
NUV
Audiosysteem (extra)
Programmatype, PTY
Met de functie PTY kunt u kiezen uit verschil-
lende programmatypes.
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer PTY en
druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer PTY in het
menu en druk op SOURCE.
De radio begint te zoeken naar een
zender met het geselecteerde program-
matype.
Als de radio een zender heeft gevonden
die ongeschikt is, kunt u verder zoeken
met de linker- of rechterpijl.
Als er geen zender met het gekozen
programmatype kan worden gevonden,
gaat de radio terug naar de voorgaande
frequentie.
Niet alle radiozenders zijn voorzien van een
PTY -code.
PTY stand-by
De functie PTY staat dan stand-by, totdat er
een programma van het gekozen type wordt
uitgezonden. Wanneer dat het geval is, gaat
de radio automatisch over op de zender die
het geselecteerde programmatype uitzendt.
Deactiveren:
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer PTY en
druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer PTY OFF
en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
Het symbool PTY verdwijnt van het display en
de radio hervat de normale stand.
PTY-taal
Met de functie PTY kunt u de taal selecteren
die op het display van de radio moet worden
gebruikt (Engels, Duits, Frans of Zweeds).
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op
SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
RADIO SETTINGS en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
PTY LANGUAGE en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer een taal en
druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
Automatische afstemfunctie
activeren
De functie AF is normaal gesproken actief en
zorgt ervoor dat de radio afstemt op de
zender met het sterkste signaal voor de
gekozen zender.
AF activeren:
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op
SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
RADIO SETTINGS MENU en druk op
SOURCE.
Amusement Enterta
Pop Pop
Rock Rock
Easy listening Easy list
Licht klassiek L Class
Klassiek Classical
Overige muziek Other M
Weer Weather
Financieel nieuws Econ.
Kinderprogramma’s For children
Maatschappelijke
programma’s
Social
Religie Spiritual
Inbelprogramma’s Telephone
Reizen Travel
Ontspanning Leisure
Jazz Jazz
Country Country
Nationale muziek Nation M
Gouwe ouwe “Oldies”
Volksmuziek Folk
Documentaires Document
Programmatype Displaytekst
NVM
Audiosysteem (extra)
Radiofuncties HU-450/650/850
Draai aan SOURCE, selecteer AF ON
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
AF deactiveren:
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op
SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
RADIO SETTINGS MENU en druk op
SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer AF OFF
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
Regionale radioprogramma’s,
REG
De functie REG die normaal gesproken uitge-
schakeld is, maakt het u mogelijk om op een
bepaalde regionale zender afgestemd te
blijven ondanks dat het signaal zwak is.
REG activeren:
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op
SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
RADIO SETTINGS MENU en druk op
SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer REG ON
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
De tekst REG verschijnt op het display.
REG deactiveren:
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op
SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
RADIO SETTINGS MENU en druk op
SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer REG OFF
(knipperende tekst) en druk op SOURC.
Druk op EXIT.
EON (Enhanced Other
Networks), Local/Distant
Met de functie EON geactiveerd, worden
radioprogramma’s onderbroken voor
verkeers- en nieuwsbulletins van andere
zenders.
De functie kent twee actieve niveaus:
Local – Alleen onderbreking, wanneer het
signaal sterk genoeg is.
Distant – Ook onderbreking bij zwakkere
signalen.
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
RADIO SETTINGS MENU en druk op
SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer EON
(knipperende tekst) en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer Local of
Distant en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
RDS-instellingen resetten
Met de functie Reset alles kunt u alle
fabriekinstellingen voor RDS herstellen.
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op
SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer RESET TO
DEFAULT en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
ASC (Active Sound Control)
De actieve geluidsregeling (ASC) stemt het
volume van de radio automatisch af op de
rijsnelheid.
ASC activeren:
Selecteer de radiostand met de toets FM
en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
AUDIO SETTINGS MENU en druk op
SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ASC LEVEL en druk op SOURCE.
NVN
Audiosysteem (extra)
Draai aan SOURCE, selecteer LOW ,
MEDIUM, HIGH of Off en druk op
SOURCE.
Radiotekst
Sommige RDS -zenders geven informatie
door over de inhoud van de programma’s, de
uitvoerende artiesten e.d.
Druk enkele seconden lang op de toets FM om
eventueel meegestuurde radiotekst op het
display te bekijken. Nadat de tekst tweemaal
achtereen op het display verschenen is, geeft
de radio de zender/frequentie weer aan
waarop u hebt afgestemd. Met een korte druk
op de toets FM beëindigt u de weergave van
de radiotekst.
NVO
Audiosysteem (extra)
Cassettedeck HU-450
Cassetteopening
Steek de cassette met de open kant naar
rechts in de opening. Op het display
verschijnt TAPE Side A. Wanneer een kant
van de cassette is afgespeeld, schakelt het
deck automatisch over naar de andere kant
(auto-reverse). Als er al een cassette in het
deck zit, kunt u de cassette laten afspelen
door aan de knop SOURCE te draaien of op
de sneltoets TAPE te drukken.
Van bandrichting wisselen
Druk op de toets REV, als u de andere kant
van de cassette wilt beluisteren. Op het
display staat aangegeven welke kant van de
cassette wordt afgespeeld.
Cassette uitwerpen
Als u op de uitwerptoets
drukt, stopt de cassette
waarna deze wordt uitge-
worpen. Draai aan de knop
SOURCE om een andere
geluidsbrontekiezen. Ook als
het systeem is uitgeschakeld,
kunt u een cassette plaatsen of uitwerpen.
Ruisonderdrukking Dolby B
De ruisonderdrukkingsfunctie is normaal
geactiveerd. Ga als volgt te werk, als u de
functie wilt uitschakelen. Hou de toets REV
ingedrukt,totdathetDolby-symbool van het
display verdwijnt. Druk nogmaals op dezelfde
toets om de Dolby-functie weer te activeren.
Dolby ruisonderdrukking wordt geprodu-
ceerd onder licentie van Dolby Laboratories
Licensing Corporation. Dolby en de dubbele
D zijn geregistreerde handelsmerken van
Dolby Laboratories Licensing Corporations.
Scannen, SCAN
De functie SCAN kunt u
gebruiken om van ieder
nummer de eerste tien
seconden te beluisteren.
Druk op de toets SCAN of
EXIT, wanneer u het nummer
hebt gevonden dat u wilt beluisteren.
Versneld spoelen
U kunt de cassette vooruit-
spoelen met de toets en
achteruitspoelen met .
Tijdens het versneld spoelen
geeft het display “FF”
(vooruit) of “REW”
(achteruit) weer. Het versneld spoelen wordt
beëindigd, als u de toets nogmaals indrukt.
Volgende nummer, vorige
nummer kiezen
Als u de toets indrukt, zal de cassette
automatisch vooruitgespoeld worden naar
het begin van het volgende nummer. Als u de
toets indrukt, zal de cassette automatisch
achteruitgespoeld worden naar het begin van
het vorige nummer. Deze functie werkt alleen
goed, wanneer er tussen de nummers een
stilte van ongeveer vijf seconden is ingelast.
Als uw stuurwiel is voorzien van een
toetsenblok, kunt u gebruik maken van de
pijltoetsen ervan.
NVP
Audiosysteem (extra)
Cd-speler HU-650
Cd-speler
Steek een cd in de opening. Als u al een cd
hebt aangebracht, moet u voor weergave van
de cd kiezen door aan de knop SOURCE te
draaien of op de sneltoets CD te drukken.
Cd uitwerpen
Als u op de bovenstaande
toets drukt, stopt de cd-
speler waarna de cd wordt
uitgeworpen.
N.B. Om veiligheidsredenen
hebt u twaalf seconden de
tijd om de uitgeworpen cd uit te nemen. Als
de cd na afloop van deze periode nog in de
cd-speler zit, wordt de cd weer ingenomen en
verder afgespeeld.
Versneld spoelen
Hou of ingedrukt om
binnen een nummer of op de
hele cd te zoeken. Het
zoeken gaat door zolang u
de toetsen ingedrukt houdt.
Van nummer wisselen
Druk op of om naar
het vorige of volgende
nummer te gaan. Het
nummer staat aangegeven
op het display.
U kunt ook gebruik maken
van de pijltoetsen van een eventueel
toetsenblok op het stuurwiel.
Scannen, SCAN
De functie SCAN kunt u gebruiken om van
ieder nummer de eerste tien seconden te
beluisteren.
Druk op de toets SCAN of EXIT, wanneer u
het nummer hebt gevonden dat u wilt beluis-
teren.
Willekeurige afspeelvolgorde,
RANDOM
Druk op “RND” (random) om
de willekeurige afspeel-
volgorde te activeren. De cd-
speler speelt de nummers
van de cd dan in een wille-
keurige volgorde af. Zolang
deze functie actief is staat er “RND” op het
display.
N.B. Als de kwaliteit van de cd niet voldoet
aan de vereisten zoals beschreven in de norm
NEN-EN 60908 of als de opname met onder-
maatse apparatuur is gemaakt, kan het geluid
te wensen overlaten of zelfs helemaal
uitblijven.
Belangrijk!
Speel uitsluitend standaard-cd’s met een
diameter van 12 cm af. Probeer nooit
kleinere cd’s af te spelen! Gebruik geen
cd’s met een opgeplakt etiket. Door
warmteontwikkeling in de cd-speler kan
het etiket losraken en schade aan de cd-
speler veroorzaken.
NVQ
Audiosysteem (extra)
Interne cd-wisselaar HU-850
Interne cd-wisselaar
Een interne cd-wisselaar met een magazijn
voor 6 cd’s maakt deel uit van HU-850. Druk
op de sneltoets CD of draai aan de knop
SOURCE om de cd-wisselaar te activeren.
De cd-wisselaar speelt het laatst gekozen
nummer op de laatst gekozen cd af. U kunt
6 cd’s in de cd-wisselaar aanbrengen. Om
een nieuwe cd te kunnen aanbrengen moet u
een lege positie selecteren. Selecteer een
lege positie met de cijfertoetsen 1–6. Het
nummer van de lege positie verschijnt op het
display. Zorg dat de tekst “LOAD DISC”
verschijnt, voordat u een nieuwe cd
aanbrengt.
Cd uitwerpen
Als u op de bovenstaande
toets drukt, stopt de cd-
speler waarna de cd wordt
uitgeworpen.
N.B. Om veiligheidsredenen
hebt u twaalf seconden de
tijd om de uitgeworpen cd uit te nemen. Als
de cd na afloop van deze periode nog in de
cd-speler zit, wordt de cd weer ingenomen en
verder afgespeeld.
Nummer cd selecteren
Selecteer de af te spelen cd met de cijfer-
toetsen 1–6. Het nummer van de geselec-
teerde cd en het af te spelen nummer op die
cd verschijnen op het display.
Versneld spoelen
Hou of ingedrukt om
binnen een nummer of op de
hele cd te zoeken. Het
zoeken gaat door zolang u
de toetsen ingedrukt houdt.
Van nummer wisselen
Druk op of om naar
het vorige of volgende
nummer te gaan. Het
nummer staat aangegeven
op het display.
U kunt ook gebruik maken
van de pijltoetsen van een eventueel
toetsenblok op het stuurwiel.
Scannen, SCAN
De functie SCAN kunt u gebruiken om van
ieder nummer de eerste tien seconden te
beluisteren.
Druk op de toets SCAN of EXIT, wanneer u
het nummer hebt gevonden dat u wilt beluis-
teren.
Willekeurige afspeelvolgorde,
RANDOM
Druk op RND (random) om
de willekeurige afspeel-
volgorde te activeren. De cd-
wisselaar speelt dan een
willekeurig nummer van een
willekeurige cd. De cd-
wisselaar kiest daarna een nieuw willekeurig
nummer van een willekeurige cd. Zolang de
functie actief is, staat er “RND” op het display.
N.B. Als de kwaliteit van de cd niet voldoet
aan de vereisten zoals beschreven in de norm
NEN-EN 60908 of als de opname met onder-
maatse apparatuur is gemaakt, kan het geluid
te wensen overlaten of zelfs helemaal
uitblijven.
Belangrijk!
Speel uitsluitend standaard-cd’s met een
diameter van 12 cm af. Probeer nooit
kleinere cd’s af te spelen! Gebruik geen
cd’s met een opgeplakt etiket. Door
warmteontwikkeling in de cd-speler kan
het etiket losraken en schade aan de cd-
speler veroorzaken.
NVR
Audiosysteem (extra)
Externe cd-wisselaar HU-450/650/850
Cd-wisselaar
De externe cd-wisselaar (extra) zit achter het
paneel linksachter in de bagageruimte.
Draai aan de knop SOURCE om de cd-
wisselaar in te schakelen. De cd-wisselaar
speelt het laatst gekozen nummer op de laatst
gekozen cd af. Als het magazijn* van de cd-
wisselaar leeg is, verschijnt er
“LOAD CARTRIDGE” op het display.
Doe het volgende om cd’s in de cd-wisselaar
aan te brengen:
Duw het klepje van de cd-wisselaar opzij.
Druk op de uitwerptoets voor het
magazijn.
Trek het cd-magazijn naar buiten en breng
de schijven aan.
Duw het magazijn in de cd-wisselaar terug.
Sleuf kiezen
Selecteer de af te spelen cd door aan de
knop PRESET/CD (HU-450) te draaien of
druk op de cijfertoetsen 1–6 (HU-650/850).
Het nummer van de geselecteerde cd en het
af te spelen nummer op die cd verschijnen op
het display.
Van nummer wisselen
Druk op of om naar
het vorige of volgende
nummer te gaan. Het
nummer staat aangegeven
op het display.
U kunt ook gebruik maken
van de pijltoetsen van een eventueel
toetsenblok op het stuurwiel.
Versneld spoelen
Hou of ingedrukt om
binnen een nummer of op de
hele cd te zoeken. Het
zoeken gaat door zolang u
de toetsen ingedrukt houdt.
Scannen, SCAN
De functie SCAN kunt u gebruiken om van
ieder nummer de eerste tien seconden te
beluisteren.
Druk op de toets SCAN of EXIT, wanneer u
het nummer hebt gevonden dat u wilt beluis-
teren.
Willekeurige afspeelvolgorde,
RANDOM
Druk op RND (geldt voor
HU-650 en 850) om de
willekeurigeafspeelvolgorde
te activeren. Bij het audio-
systeem HU-450 moet u op
de toets REV drukken. De
cd-speler speelt dan een
willekeurig nummer van een willekeurige cd.
De cd-wisselaar kiest daarna een nieuw wille-
keurig nummer op een willekeurige cd.
Zolang de functie actief is, staat er “RND” op
het display.
N.B. Als de kwaliteit van de cd niet voldoet
aan de vereisten zoals beschreven in de norm
NEN-EN 60908 of als de opname met onder-
maatse apparatuur is gemaakt, kan het geluid
te wensen overlaten of zelfs helemaal
uitblijven.
Belangrijk!
Speel uitsluitend standaard-cd’s met een
diameter van 12 cm af. Probeer nooit
kleinere cd’s af te spelen! Gebruik geen
cd’s met een opgeplakt etiket. Door
warmteontwikkeling in de cd-speler kan het
etiket losraken en schade aan de cd-speler
veroorzaken.
NVS
Audiosysteem (extra)
Dolby Surround Pro Logic II HU-850
Dolby Surround Pro Logic II is gebaseerd op
het voorgaande systeem en levert een duide-
lijke verbetering van de geluidsweergave op.
De verbetering is met name duidelijk te
merken voor de achterpassagiers.
In combinatie met een middenluidspreker
midden op het dashboard zorgt Dolby
Surround Pro Logic II voor een zeer realis-
tische geluidsweergave.
De normale stereokanalen links en rechts
worden dan opgedeeld in links, midden en
rechts. Bovendien produceren de
luidsprekers achterin het zogeheten Ambient
Surround Sound”. Dolby Surround Pro Logic
II werkt alleen, wanneer u een cd beluistert.
Als u naar een AM - of FM -zender luistert,
wordt u geadviseerd driekanaals stereo-
weergave (3-CH) te kiezen.
Dolby Surround Pro Logic II is een geregis-
treerd handelsmerk van Dolby Laboratories
Licensing Corporation. Dolby Surround Pro
Logic II wordt geproduceerd onder licentie van
Dolby Laboratories Licensing Corporation.
Dolby Surround Pro Logic II Mode
Druk op “ PL II” om
Dolby Surround Pro Logic II
Mode in te schakelen. Op
het display verschijnt “
PL II”. Druk op OFF om
terug te keren naar
2-kanaals stereoweergave.
3-kanaal stereo
Druk op de toets 3-CH om
de 3-kanaals stereo-
weergave te activeren. Op
het display verschijnt de
tekst “3 ch”. Druk op OFF
om terug te keren naar de
2-kanaals stereoweergave.
Volume middenluidspreker
(Centre Level)
Gebruik deze functie om het volume van de
middenluidspreker in te stellen.
Druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
AUDIO SETTINGS en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
CENTRE LEVEL en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer het volume
en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
Volume “Ambient Surround
Sound” (Surround Level)
Gebruik deze functie om het uitgangsver-
mogen van de achterste luidsprekerkanalen
in te stellen.
Druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op
SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
AUDIO SETTINGS en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
SURROUND LEVEL en druk op
SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer het volume
en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
Niveau equalizer (Mid EQ Level)
Gebruik deze functie om de geluidsweergave
via de luidsprekers fijn af te regelen.
Druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
ADVANCED MENU en druk op
SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
AUDIO SETTINGS en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer
MID EQ LEVEL en druk op SOURCE.
Draai aan SOURCE, selecteer het volume
en druk op SOURCE.
Druk op EXIT.
NVT
Audiosysteem (extra)
Technische gegevens
HU-450
Vermogen 4 x 25 W
Impedantie 4 Ohm
Bedrijfsspanning 12 V, negatieve
massa
Radio
Frequentiebereik
U (FM) 87,5 – 108 MHz
M (AM) 522 – 1611 kHz
L (AM) 53 – 279 kHz
HU-650
Vermogen 4 x 25 W
Impedantie 4 Ohm
Bedrijfsspanning 12V, negatieve
massa
Externe
versterker
4 x 50 W of
4 x 75 W
(extra)
Radio
Frequentiebereik
U (FM) 87,5 – 108 MHz
M (AM) 522 – 1611 kHz
L (AM) 153 – 279 kHz
HU-850
Vermogen 1 x 25 W (centrale
luidspreker)
Impedantie 4 Ohm
Bedrijfsspanning 12 V,
negatieve massa
Externe versterker 4 x 50 W of
4 x 75 W
HU-850 moet worden aangesloten op
een externe versterker.
Radio
Frequentiebereik
U (FM) 87,5 – 108 MHz
M (AM) 522 – 1611 kHz
L (AM) 153 – 279 kHz
NVU
Audiosysteem (extra)
NVV
Telefoon (extra)
Telefoonsysteem 200
Beknopte bedieningsinstructies 202
Bel-opties 203
Geheugenfuncties 207
Menu’s 208
Overige informatie 213
OMM
Telefoon (extra)
Telefoonsysteem
Algemene voorschriften
Verkeersveiligheid staat voorop! Als u als
bestuurder gebruik wilt maken van de
handset in de armleuning, moet u de auto
eerst op een veilige plaats parkeren.
Schakel de telefoon uit tijdens het tanken.
Schakel de telefoon uit in gebieden waar
er met explosieven wordt gewerkt.
Laat reparatie van de telefoon aan erkend
servicepersoneel over.
Noodoproepen
Het is altijd mogelijk het alarmnummer te
bellen, zelfs als de contactsleutel of de
SIM-kaart is uitgenomen.
Druk op de knop Aan/Uit.
Kies het alarmnummer van het land waarin
u zich bevindt (112 binnen de EU).
Druk op de groene toets .
Onderdelen van het
telefoonsysteem
1. Toetsenset in middenconsole
Met het toetsenblok op de middenconsole
kunt u alle functies van de telefoon regelen.
2. Toetsenblok op stuurwiel
Met het toetsenblok op het stuurwiel kunt u
de meeste functies van de telefoon regelen.
Wanneer het telefoonsysteem in de actieve
stand staat, kunt u het toetsenblok op het
stuurwiel alleen gebruiken voor de telefoon-
functies. In de actieve stand staan er altijd
telefoongegevens op het display. Als u deze
toetsen wilt gebruiken om radio-instellingen
te verrichten, moet u eerst de actieve stand
van de telefoon verlaten (zie pagina 202).
3. Display
Op het display verschijnen menu’s, berichten,
telefoonnummers e.d.
4. Handset
De handset kunt u gebruiken voor privége-
sprekken waarin u niet gestoord wil worden.
5. SIM-kaart
U brengt de SIM-kaart aan onder het
toetsenblok op de middenconsole.
Schakel de telefoon uit als u geen SIM-kaart
hebt aangebracht, omdat u anders geen
berichten voor de overige functies kunt
aflezen van het display.
6. Microfoon
De microfoon is ingebouwd in de achteruit-
kijkspiegel.
7. Luidsprekers
De luidspreker is ingebouwd in de hoofd-
steun van de bestuurdersstoel.
8. Antenne
De antenne is tegen de voorruit aangebracht,
achter de achteruitkijkspiegel.
OMN
Telefoon (extra)
OMO
Telefoon (extra)
Beknopte bedieningsinstructies
SIM-kaart
Het telefoonsysteem is alleen te gebruiken in
combinatie met een geldige SIM-kaart
(Subscriber Identity Module). U hebt deze
kaart van uw provider ontvangen.
Breng altijd de SIM-kaart aan, wanneer u
gebruik wilt maken van de telefoon. De naam
van uw provider verschijnt dan op het display.
Schakel de telefoon uit, als u geen SIM-kaart
hebt aangebracht. U kunt anders geen
berichten voor de overige functies aflezen van
het display en het toetsenblok op het
stuurwiel niet gebruiken om de radio te
bedienen.
Telefoon in- en uitschakelen
Telefoon inschakelen: Draai de contactsleutel
in stand I. Druk op de aangegeven knop op
de bovenstaande afbeelding.
Telefoon uitschakelen: Druk de knop
waarmee u de telefoon inschakelde
ca. drie seconden lang in. Als u de auto van
het contact zet, terwijl de telefoon actief, zal
de telefoon actief ook actief zijn wanneer u de
auto een volgende keer opnieuw op contact
zet.
Wanneer de telefoon uitgeschakeld is, kunt u
geen gesprekken aannemen.
Actieve stand
Om gebruik te kunnen maken van de functies
die de telefoon u biedt, moet de telefoon in de
actieve stand staan (dit geldt niet voor
binnenkomende gesprekken). Zet de telefoon
in de actieve stand door te drukken op op
het bedieningspaneel of op de toetsenset op
het stuurwiel.
In de actieve stand staan er altijd telefoonge-
gevens op het display.
Druk op om de actieve stand te verlaten.
OMP
Telefoon (extra)
Bel-opties
Display
Op het display verschijnen de actuele
functies zoals menu’s, berichten, telefoon-
nummers of instellingen.
Bellen en gesprekken
aannemen
U kunt als volgt bellen: Kies het nummer en
druk op op het toetsenblok op het
stuurwiel of op de middenconsole (of til de
handset op).
U kunt als volgt een inkomend gesprek
aannemen : Druk op (of til de handset
op). U kunt ook gebruik van de automatische
aanneemfunctie “Auto antw.” (zie menu-
optie 4.3).
Het geluid van het audiosysteem kan automa-
tisch worden uitgeschakeld tijdens een
telefoongesprek. Zie ook menu-optie 5.6.5
voor het volume van het audiosysteem.
Gesprekken beëindigen
Om een gesprek te beëindigen drukt u op
op de toetsenset van het stuurwiel of op de
middenconsole of u legt de handset op. Het
audiosysteem gaat weer in de voorgaande
stand staan.
OMQ
Telefoon (extra)
Bel-opties
Laatst gekozen nummers
Het telefoonsysteem slaat automatisch de
tien laatst gekozen telefoonnummers/namen
op.
Druk op van de toetsenset op het
stuurwiel of op de middenconsole.
Blader met de pijltoetsen vooruit of
achteruit door de laatst gekozen
nummers.
Druk op (of neem de handset op) om te
bellen.
Handset
Als u privégesprekken wilt kunnen voeren,
moet u gebruik maken van de handset.
Neem de handset op. Voer het gewenste
nummer in met de toetsenset op de
middenconsole. Druk op om te bellen.
U regelt het volume met de draaiknop op
de zijkant van de handset.
U kunt het gesprek beëindigen door de
handset terug in de houder te leggen.
Doe het volgende als u tijdens een lopend
gesprek wilt overgaan op het gebruik van de
handsfree zonder daarvoor het gesprek te
beëindigen: druk op en kies voor
handsfree. Druk op en leg de handset op
(zie pagina 203).
Verkort kiezen
Telefoonnummers onder een
voorkeuzetoets opslaan
De nummers die zijn opgeslagen in het
telefoonboek van het systeem kunt u
koppelen aan een bepaalde voorkeuzetoets
(1–9). U doet dat als volgt:
Blader met naar Geheugen bewerken
(menu 3) en druk op .
Blader verder naar Verk. kiezen
(menu 3.4) en druk op .
Druk op de voorkeuzetoets waaronder u
het nummer wilt opslaan. Druk op om
uw keuze te bevestigen.
Zoek de naam of het telefoonnummer van
uw keuze uit het geheugen op en druk op
om de naam of het telefoonnummer te
selecteren.
Voorkeuzetoets gebruiken
Druk een voorkeuzetoets ca. twee seconden
lang in om het telefoonnummer te kiezen dat
met de toets opgeslagen is.
N.B. Na inschakeling van de telefoon moet u
enkele seconden wachten, voordat u gebruik
kunt maken van de functie verkort kiezen. Om
verkort te kunnen kiezen moet Menu 4.5
geactiveerd zijn (zie pagina 211).
OMR
Telefoon (extra)
Functies tijdens lopende
gesprekken
Tijdens een lopend gesprek kunt u de volgende
functies activeren (blader met de pijltoetsen en
druk op YES om een keuze te maken):
Wanneer u tijdens een lopend gesprek een
tweede gesprek hebt geparkeerd, kunt u de
volgende functies activeren (blader met de
pijltoetsen en druk op YES om een keuze te
maken):
Wanneer u gekozen hebt voor Samenvoegen
en twee lopende gesprekken voert, kunt u de
volgende functies activeren (blader met de
pijltoetsen en druk op YES om een keuze te
maken):
Tijdens een lopend gesprek een
tweede gesprek aannemen
Als u tijdens een lopend gesprek een geluids-
signaal onmiddellijk gevolgd door twee korte
geluidssignalen hoort, komt er een tweede
gesprek binnen. De twee korte geluidssig-
nalen worden herhaald, totdat u het gesprek
beantwoordt of de beller oplegt. U kunt het
tweede gesprek dan wel of niet aannemen.
Als u het gesprek niet wilt aannemen, moet u
op drukken of niets doen. Als het gesprek
echter wel wilt aannemen, moet u op
drukken. U parkeert het lopende gesprek dan
tijdelijk. Als u op drukt, worden beide
gesprekken beëindigd.
Ruggespraak/
Ruggespraak uit
Ruggespraakstand
Wachten/
Wachten uit
Om het lopende
gesprek wel of niet te
parkeren
Handset/
Handsfree
Om de handset of de
handsfree te gebruiken
Geheugen Om de opgeslagen
nummers te bekijken
Ruggespraak/
Ruggespraak uit
Ruggespraakstand
Handset/
Handsfree
Om de handset of de
handsfree te gebruiken
Geheugen Om de opgeslagen
nummers te bekijken
Samenvoegen Om twee gespreken
tegelijk te voeren
(conferentie)
Wisselen Om te wissen tussen
de twee gesprekken
Ruggespraak/
Ruggespraak
uit
Ruggespraakstand
Handset/
Handsfree
Om de handset of de
handsfree te gebruiken
Geheugen Om de opgeslagen
nummers te bekijken
OMS
Telefoon (extra)
Bel-opties
SMS
Eén geluidssignaal geeft aan dat er een
SMS-bericht is binnengekomen.
Volume
Verhoog het volume door op de (+) van de
toetsenset op het stuurwiel te drukken.
Verlaag het volume door op de () van de
toetsenset op het stuurwiel te drukken.
Wanneer de telefoon in de actieve stand
staat, kunt u met de toetsenset op het
stuurwiel alleen de telefoonfuncties regelen.
Als u deze toetsen wilt gebruiken om radio-
instellingen te verrichten, moet u de telefoon
eerst deactiveren (zie pagina 202).
OMT
Telefoon (extra)
Geheugenfuncties
Telefoonnummers en namen kunt u in het
geheugen van de telefoon zelf opslaan of in
het geheugen op de SIM-kaart.
Wanneer u een gesprek aanneemt afkomstig
van een van de nummers die in het
telefoonboek liggen opgeslagen, wordt de
bijbehorende naam op het display weerge-
geven.
U kunt maximaal 255 namen in het geheugen
van de telefoon opslaan.
Telefoonnummers met namen
opslaan
Druk op en blader naar Geheugen
bewerken (menu 3). Druk vervolgens
op .
Blader verder naar Toevoegen (menu 3.1)
en druk op .
Voer het gewenste nummer in en druk
op .
Voer de bijbehorende naam in en druk
op .
Geef aan in welk geheugen u het nummer
en de naam wilt opslaan met en druk
vervolgens op .
Namen (of berichten) invoeren
Druk op de toets met het teken van uw keuze:
druk eenmaal op de toets om het eerste teken
van de toets in te voeren, tweemaal om het
tweede teken in te voeren enz. Druk op de 1
om een spatie in te voegen.
Nummers uit het geheugen
bellen
Druk op .
Kies uit de volgende mogelijkheden:
Druk op en blader met de pijltoetsen
naar de naam van uw keuze.
Druk op de toets die overeenkomt met de
eerste letter van de bijbehorende naam
(of voer de complete naam in) en druk
op .
Druk op om het geselecteerde
nummer te bellen.
spatie 1 - ? ! , . : ' ( )
a b c 2 ä å à á â æ ç
d e f 3 è é ë ê
g h i 4 ì í î ï
j k l 5
m n o 6 ñ ö ò ó Ø
p q r s 7 ß
t u v 8 ü ù ú û
w x y z 9
om tweemaal achtereen
hetzelfde teken van een toets in
te voeren moet u na de eerste
maal op * drukken of enkele
seconden wachten.
+ 0 @ * # & $ £ / %
om te wisselen tussen hoofd-
letters en kleine letters
om het laatst ingevoerde teken
te wissen. Wanneer u de toets
lang ingedrukt houdt, kunt u het
nummer of de tekst in zijn
geheel wissen.
OMU
Telefoon (extra)
Menu’s
Aan de hand van de menu’s kunt u bestaande
instellingen controleren of wijzigen en nieuwe
functies programmeren. De verschillende
menu-opties worden op het display weerge-
geven.
Menusysteem
Druk op om het menusysteem te
activeren.
In het menusysteem geldt het volgende:
Wanneer u lang ingedrukt houdt,
verlaat u het menusysteem.
Wanneer u kort op drukt, annuleert,
hervat of verwerpt u een optie.
Wanneer u op drukt, bevestigt of
selecteert u een optie of gaat u van een
submenu naar het volgende submenu.
Met de toets gaat u naar het volgende
submenu. Met de toets gaat u naar
het vorige submenu.
Sneltoetsen
Wanneer u met de toets naar het
menusysteem bent gesprongen, kunt u
gebruik maken van de cijfertoetsen in plaats
van de pijltoetsen en de groene toets om
naar het gewenste submenu op het hoofd-
niveau (1, 2, 3 etc.), het eerste subniveau
(1.1, 2.1, 3.1 etc.) en het tweede subniveau
(1.1.1, 2.1.1 etc.) te springen. De cijferaan-
duiding van het geselecteerde menu staat
samen met de naam van de menu-optie op
het display weergegeven.
Verkeersveiligheid
Om veiligheidsredenen is het menusysteem
niet toegankelijk bij snelheden hoger dan
8 km/h. U kunt de begonnen activiteiten in het
menusysteem echter nog wel beëindigen.
In het menu 5.7 kunt u deze snelheidsbe-
grenzing opheffen.
OMV
Telefoon (extra)
Hoofdmenu’s/Submenu’s
1. Oproepregister
1.1. Gem. oproep
1.2. Ontv. oproep
1.3. Gebeld.
1.4. Wis lijst
1.4.1. Alle
1.4.2. Gemist
1.4.3. Ontvangen
1.4.4. Gebeld
1.5. Duur oproep
1.5.1. Lste oproep
1.5.2. Tel oproepen
1.5.3. Totale tijd
1.5.4. Reset timer
2. Meldingen
2.1. Lezen
2.2. Invoeren
2.3. Voice mail
2.4. Instellingen
2.4.1. SMSC-nummer
2.4.2. Geldigheid
2.4.3. Soort
3. Geheugen bewerken
3.1. Toevoegen
3.2. Zoeken
3.2.1. Bewerken
3.2.2. Wissen
3.2.3. Kopiëren
3.2.4. Verplaatsen
3.3. Alles kopiëren
3.3.1. SIM naar tel
3.3.2. Tel naar SIM
3.4. Verk. kiezen
3.5. SIM-geheugen wissen
3.6. Telefoongeheugen wissen
3.7. Status
4. Bel-opties
4.1. Nummer mee
4.2. Oproep wacht
4.3. Auto antw.
4.4. Auto herk.
4.5. Verk. kiezen
4.6. Doorschakelen
4.6.1. Alle oproepen
4.6.2. Bij bezet
4.6.3. Onbeantwoord
4.6.4. Onbereikbaar
4.6.5. Fax-oproepen
4.6.6. Data-oproepen
4.6.7. Alles annul.
5. Instellingen
5.1. Fabriek
5.2. Netwerk
5.3. Taal
5.3.1. English UK
5.3.2. English US
5.3.3. Svenska
5.3.4. Dansk
5.3.5. Suomi
5.3.6. Deutsch
5.3.7. Nederlands
5.3.8. Français FR
5.3.9. Français CAN
5.3.10. Italiano
5.3.11. Español
5.3.12. Português P
5.3.13. Português BR
5.4. SIM-beveiligd
5.4.1. Aan
5.4.2. Uit
5.4.3. Auto
5.5. Wijzig codes
5.5.1. PIN-code
5.5.2. Telefooncode
5.6. Geluiden
5.6.1. Belvolume
5.6.2. Belsignaal
5.6.3. Toetsklik
5.6.4. Aanp. Snelh.
5.6.5. RadioAutMute
5.6.6. Nieuw SMS-bericht
5.7. Rij veilig
ONM
Telefoon (extra)
Menu’s
Menu-opties, beschrijving
1. Oproepregister
1.1. Gemiste oproepen
In dit menu verschijnt een lijst met de tien
laatst gemiste oproepen. U kunt de nummers
bellen, wissen of toevoegen aan het
geheugen van de telefoon of op de SIM-kaart
om ze later te bewerken.
1.2. Ontvangen oproepen
In dit menu verschijnt een lijst met de tien
laatst ontvangen oproepen. U kunt de
nummers bellen, wissen of toevoegen aan het
geheugen van de telefoon of op de SIM-kaart
om ze later te bewerken.
1.3. Gebeld
In dit menu verschijnt een lijst met de tien
laatst gekozen nummers. U kunt de nummers
bellen, wissen of toevoegen aan het
geheugen van de telefoon of op de SIM-kaart
om ze later te bewerken.
1.4. Wis lijst
Met behulp van deze functie kunt u de lijsten
onder de menu’s 1.1, 1.2 en 1.3 wissen zoals
hieronder beschreven.
1.4.1. Alle
1.4.2. Gemist
1.4.3. Ontvangen
1.4.4. Gebeld
1.5. Duur oproep
In dit menu hebt u de mogelijkheid om de
duur van al uw oproepen of alleen de laatste
te zien. U kunt ook het aantal oproepen
bekijken en de timer resetten.
1.5.1. Lste oproep
1.5.2. Tel oproepen
1.5.3. Totale tijd
1.5.4. Reset timer
Om de timer te kunnen resetten moet u over
de telefooncode beschikken (zie Menu 5.5).
2. Meldingen
2.1. Lezen
In dit menu kunt u de ingekomen
boodschappen lezen. U kunt de gelezen
boodschappen (of gedeelten ervan)
vervolgens wissen, doorsturen, wijzigen of
opslaan.
2.2. Invoeren
Met de toetsenset kunt u boodschappen
invoeren. U kunt de boodschappen
vervolgens opslaan of versturen.
2.3. Voice mail
In dit menu kunt u de binnengekomen
gesproken boodschappen beluisteren.
2.4. Instellingen
In dit menu kunt u het nummer van de mailbox
(SMSC-nummer) aangeven waarnaar u uw
boodschappen wilt doorschakelen. U kunt
tevens aangeven hoe uw boodschap de
geadresseerde moet bereiken en hoelang
deze in de mailbox moet blijven liggen.
2.4.1. SMSC-nummer
2.4.2. Geldigheid
2.4.3. Soort
Neem contact op met uw provider voor infor-
matie over deze instellingen en het SMSC-
nummer.
3. Geheugen bewerken
3.1. Toevoegen
In dit menu hebt u de mogelijkheid om namen
en telefoonnummers op te slaan in het
geheugen van de telefoon of op de SIM-kaart.
Zie het hoofdstuk over de geheugenfuncties
voor meer informatie.
3.2. Zoeken
In dit menu kunt u wijzigingen aanbrengen in
het geheugen.
3.2.1. Bewerken: Gegevens in de
verschillende geheugens wijzigen.
3.2.2. Wissen: Een opgeslagen naam
wissen.
3.2.3. Kopiëren: Een opgeslagen naam
kopiëren.
3.2.4. Verplaatsen: Gegevens overhe-
velen tussen het geheugen van de
telefoon en dat van de SIM-kaart.
ONN
Telefoon (extra)
3.3. Alles kopiëren:
Telefoonnummers en namen op de SIM-kaart
kopiëren naar het geheugen van de telefoon.
3.3.1. Van het geheugen op de SIM-kaart
naar dat van de telefoon
3.3.2. Van het geheugen van de telefoon
naar dat op de SIM-kaart
3.4. Verkort kiezen
Een nummer dat in het telefoonboek ligt
opgeslagen, kunt u aan een voorkeuzetoets
met een bepaald nummer koppelen.
3.5. SIM-geheugen wissen
In dit menu kunt u het complete geheugen op
de SIM-kaart wissen.
3.6. Telefoongeheugen wissen
In dit menu kunt u het complete geheugen
van de telefoon wissen.
3.7. Status
In dit menu kunt u zien hoeveel geheugenpo-
sities in beslag genomen worden door de
namen en telefoonnummers in het geheugen
op de SIM-kaart en in dat van de telefoon.
4. Bel-opties
4.1. Nummer mee
Aangeven of uw eigen nummer wel of niet op
het display van de ontvanger moet
verschijnen. Neem contact op met uw
provider voor een permanent geheim
nummer.
4.2. Oproep wacht
Aangeven of u wel of geen signaal wilt
ontvangen, wanneer er tijdens een lopend
gesprek een tweede oproep wacht.
4.3. Auto antw.
Aangeven of u wilt kunnen antwoorden
zonder gebruik te maken van de toetsenset.
4.4. Automatisch herkiezen
Aangeven of u een eerder gekozen nummer
na een bezettoon automatisch wilt laten
herkiezen.
4.5. Verkort kiezen
In dit menu stelt u in of het wel of niet mogelijk
is gebruik te maken van de voorkeuzetoets.
De functie moet geactiveerd zijn om verkort te
kunnen kiezen.
4.6. Doorschakelen
In dit menu kunt u aangegeven welke soorten
oproepen moeten worden doorgeschakeld
naar het gespecificeerde telefoonnummer.
4.6.1. Alle oproepen (de instelling geldt
alleen tijdens het lopende gesprek).
4.6.2. Bij bezet
4.6.3. Onbeantwoord
4.6.4. Onbereikbaar
4.6.5. Fax-oproepen
4.6.6. Data-oproepen
4.6.7. Alles annul.
5. Instellingen
5.1. Fabrieksinstellingen
Functie om de fabrieksinstellingen te
herstellen.
5.2. Netwerk
Aangeven of u automatisch of handmatig
netwerken wilt selecteren.
5.2.1. Auto
5.2.2. Handmatig
5.3. Taal
In dit menu kunt u aangeven in welke taal u de
berichten op het display wilt zien.
5.3.1. English UK
5.3.2. English US
5.3.3. Svenska
5.3.4. Dansk
5.3.5. Suomi
5.3.6. Deutsch
5.3.7. Nederlands
5.3.8. Français FR
5.3.9. Français CAN
5.3.10. Italiano
5.3.11. Español
5.3.12. Português P
5.3.13. Português BR
5.4. SIM-beveiligd
In dit menu kunt u aangeven of de invoer van
de PIN-code actief of inactief moet zijn of
automatisch moet verlopen.
ONO
Telefoon (extra)
Menu’s
5.4.1. Aan
5.4.2. Uit
5.4.3. Auto
5.5. Wijzig codes
In dit menu kunt u uw PIN-code of uw
telefooncode wijzigen.
5.5.1. PIN-code
5.5.2. Telefooncode (gebruik 1234,
voordat u overgaat op uw eigen
code). U gebruikt de telefooncode
om de timer op nul te kunnen
stellen.
N.B. Noteer de code en bewaar deze op een
veilige plaats.
5.6. Geluiden
5.6.1. Belvolume: In dit menu kunt u het
volume van het belsignaal bij een
binnenkomend gesprek instellen.
5.6.2. Belsignaal: U hebt de keuze uit acht
verschillende beltonen.
5.6.3. Toetsklik: Aan of uit.
5.6.4. Aanp. Snelh.: Aangeven of het
volume wel of niet afhankelijk moet
zijn van de rijsnelheid.
5.6.5. RadioAutMute: Hier kunt u
aangeven of u het geluid van de
radio wel of niet wilt uitschakelen
tijdens een telefoongesprek.
5.6.6. Nieuw SMS-bericht: Aangeven of u
wel of geen geluidssignaal wenst
bij de binnenkomst van een nieuw
SMS-bericht.
5.7. Rij veilig
In dit menu kunt u aangeven of u de
snelheidsbegrenzing die geldt voor het
menusysteem wel of niet wilt uitschakelen,
zodat u het menusysteem ook tijdens het
rijden kunt gebruiken.
ONP
Telefoon (extra)
Overige informatie
Radio/Telefoon
Met de onderste vier toetsen van de
toetsenset op het stuurwiel kunt u zowel de
radio als de telefoon regelen.
Om de telefoonfuncties met deze toetsen te
kunnen sturen moet de telefoon geactiveerd
zijn (zie pagina 202). Als u de toetsen wilt
gebruiken om radio-instellingen te verrichten,
moet u de telefoon eerst deactiveren. Druk in
dat geval op .
Dubbele SIM-kaart
Veel providers bieden dubbele SIM-kaarten
aan: een voor de autotelefoon en een voor
een andere telefoon. Als u over een dubbele
SIM-kaart beschikt, kunt u hetzelfde nummer
voor twee verschillende telefoons gebruiken.
Neem contact op met uw provider over de
mogelijkheden en het gebruik van een
dubbele SIM-kaart.
Specificaties
Vermogen 2 W
SIM-kaart Klein
Geheugenposities
255
1
1. 255 geheugenposities in het geheugen van
de telefoon. Het aantal geheugenposities
op de SIM-kaart verschilt afhankelijk van het
abonnement.
IMEI-nummer
Om de telefoon te blokkeren moet u het IMEI-
nummer van de telefoon aan uw provider
doorgeven. Dit nummer is een serienummer
bestaande uit 15 cijfers dat in de telefoon
geprogrammeerd is. Toets *#06# op uw
telefoon in om het nummer op het display te
zien. Noteer het nummer en bewaar het op
een veilige plaats.
SMS
(Short Message Service)
Ja
Data/Fax Nee
Dualband Ja (900/
1800)
ONQ
Telefoon (extra)
ONR
Technische gegevens
Type-aanduidingen 216
Maten en gewichten 217
Motorspecificaties 218
Hoeveelheden 220
Brandstof 224
Katalysator 226
Elektrisch systeem 227
ONS
Technische gegevens
Type-aanduidingen
Wanneer u contact opneemt met uw Volvo-
dealer of vervangende onderdelen of acces-
soires wilt bestellen, kan het handig zijn als
u de typeaanduiding, het chassisnummer en
het motornummer bij de hand hebt.
1. Type-, modeljaaraanduiding en
chassisnummer. In de motorruimte
geslagen, onder de voorruit.
2. Type-aanduiding, chassisnummer,
maximaal toelaatbaar gewicht, kleur-
codes voor de lak en de bekleding en
typegoedkeuringsnummer. Op het
plaatje op het binnenspatbord achter
het rechter koplamphuis.
3. Typeaanduiding, onderdeel- en serie-
nummer van de motor (op de rechter-
zijde van de motor).
4. Type-aanduiding en serienummer van
de versnellingsbak
a : Handgeschakelde versnellingsbak:
aan de voorzijde.
b: Automatische versnellingsbak AW:
aan de bovenzijde.
5. Motoroliesticker
1
(onder op de
motorkap) met de kwaliteit en de visco-
siteitsindex van de olie.
1. Bepaalde motortypes.
ONT
Technische gegevens
Maten en gewichten
Maten
Lengte: 460 cm (R:461 cm)
Breedte: 180 cm
Hoogte: 143 cm
Wielbasis: 272 cm
Spoorbreedte, vooras: 156 cm
Spoorbreedte, achteras: 156 cm
Gewichten
Bij het rijklaar gewicht is het gewicht van de
bestuurder, dat van de brandstoftank die
voor 90% gevuld is en dat van de resterende
oliën/vloeistoffen e.d. inbegrepen. Het
gewicht van de passagiers en de gemon-
teerde accessoires zoals een trekhaak (en de
kogeldruk daarvan bij gebruik van een
aanhanger (zie tabel)), lastdragers, skibox
e.d. zijn van invloed op de laadcapaciteit en
zijn niet inbegrepen bij het rijklaar gewicht.
Toelaatbare belasting (zonder bestuurder) =
Totaalgewicht–Rijklaar gewicht.
Zie pagina 216 voor de positie van de sticker.
1. Max. totaalgewicht
2. Max. treingewicht (auto + aanhanger)
3. Max. voorasdruk
4. Max. achterasdruk
Max. belasting: Zie typegoedkeuring.
Max. dakbelasting: 100 kg
Ongeremde aanhanger:
Max. aanhangergewicht 750 kg.
Geremde aanhanger:
Max.
aanhangergewicht:
Max.
kogeldruk:
0–1200 kg 50 kg
1201–1600 kg 75 kg
WAARSCHUWING!
Afhankelijk van de belading van de auto en
het zwaartepunt van de lading treden er
wijzigingen in de rijeigenschappen op.
ONU
Technische gegevens
Motorspecificaties
Type-aanduiding, onderdeel- en serienummer
van de motor vindt u op de motor (zie
pagina 216).
Specificaties Motoraanduiding
2.4
B5244S2
Bi-Fuel
(CNG)
B5244SG
Bi-Fuel
(LPG)
B5244SG2
2.4
B5244S
2.0T
B5204T5
2.5T
B5254T2
Vermogen (kW bij omw/s)
(pk bij omw/min)
103/75 103/97 103/85 125/100 132/92 154/83
140/4500 140/5800 140/5100 170/6000 180/5500 210/5000
Motorkoppel (Nm bij omw/s)
(kpm bij omw/min)
220/55 192/75 214/75 225/75 240/31–83 320/25–75
22,5/3300 19,6/4500 21,8/4500 23,0/4500 24,5/1850–
5000
32,6/1500–
4500
Aantal cilinders 5 5 5 5 5 5
Cilinderboring (mm) 83 83 83 83 81 83
Slaglengte (mm) 90 90 90 90 77 93,2
Cilinderinhoud (dm
3
of
liter)
2,44 2,44 2,44 2,44 1,98 2,52
Compressieverhouding 10,3:1 10,3:1 10,3:1 10,3:1 9,5:1 9,0:1
Bougies:
Elektrodeafstand (mm) 1,2 1,2 1,2 1,2 0,7 0,7
Aanhaalmoment (Nm) 30 30 30 30 30 30
ONV
Technische gegevens
Specificaties Motoraanduiding
2.4
B5244T4
1
T5
B5244T5
R
B5254T4
D5
D5244T
2.4D
D5244T2
2.4D (7CV)
D5244T3
2
Vermogen (kW bij omw/s)
(pk bij omw/min)
162/92 191/92
220/92
3
220/100
4
120/67 96/67 85/67
220/5000 260/5500
300/5500
3
300/6000
4
163/4000 130/4000 116/4000
Koppel (Nm bij omw/s)
AWD
(kpm bij omw/min)
AWD
350/35–67 350/35–83
400/33–88
3
350/31–100
4
340/29–50 280/29–50 280/29–46
35,7/2100–
4000
35,7/2100–
5000
40,8/1950–
5250
3
35,7/1850–
6000
4
34,7/1750–
3000
28,6/1750–
3000
28,6/1750–
2750
Aantal cilinders 5 5 5 5 5 5
Cilinderboring (mm) 81 81 83 81 81 81
Slaglengte (mm) 93,2 93,2 93,2 93,2 93,2 93,2
Cilinderinhoud (dm
3
of
liter)
2,4 2,4 2,52 2,40 2,40 2,40
Compressieverhouding 8,5:1 8,5:1 8,5:1 18,0:1 18,0:1 18,0:1
Bougies:
Elektrodeafstand (mm) 3x1,2 0,7 0,7
Aanhaalmoment (Nm) 25 28 28
1. Thailand, Maleisië
2. Frankrijk
3. Geldt voor handgeschakelde versnellingsbak M66C
4. Geldt voor automatische versnellingsbak AW55-51
OOM
Technische gegevens
Hoeveelheden
Motorolie
Om de oliekwaliteit, viscositeitsindex en
hoeveelheid aan te kunnen houden die in deze
tabelvermeld staan, moetu eerstcontrolerenof
er geen motoroliesticker (zie pagina 216 voor
de positie ervan) op de motorkap zit.
Motortype
Bij te vullen
hoeveelheid tussen
MIN MAX
Hoeveelheid
1
liter
Aanbevolen oliekwaliteit:
Viscositeit
2
2.4 B5244S2 0–1,2 liter 5,8 ACEA A1/B1 SAE 5W-30
Bi-Fuel B5244SG 0–1,2 liter
Bi-Fuel B5244SG2 0–1,2 liter
2,4 B5244S 0–1,2 liter
2.0T B5204T5 0–1,2 liter
2.5T5 B5254T2 0–1,2 liter
2.4T
B5244T4
3
0–1,2 liter
T5 B5244T5 0–1,2 liter
R B5254T4 0–1,2 liter 5,5
D5 D5244T 0–2,0 liter 6,5 ACEA A3/B3/B4 SAE 0W-30
2.4D D5244T2 0–2,0 liter
2.4D
7CV
D5244T3
4
0–2,0 liter
1. Inclusief hoeveelheid in filter.
2. Ook als u een oliesoort met een andere viscositeit kiest, blijft de gestelde kwaliteitseis van kracht.
3. Thailand, Maleisië
4. Frankrijk
OON
Technische gegevens
Als er een motoroliesticker (zie pagina 216
voor de positie ervan) op de motorkap zit,
gelden de hoeveelheid en kwaliteit die in deze
tabel staan aangegeven.
Motortype
Bij te vullen
hoeveelheid tussen
MIN MAX
Hoeveelheid
1
liter
Aanbevolen oliekwaliteit:
Viscositeit
2
2.0T B5204T5 0–1,2 liter 5,5 ACEA A5/B5 SAE 0W-30
2.4 B5244S
2.4 B5244S2
2.4T
B5244T4
3
T5 B5244T5
2.5T B5254T2
1. Inclusief hoeveelheid in filter.
2. Ook als u een oliesoort met een andere viscositeit kiest, blijft de gestelde kwaliteitseis van kracht.
3. Thailand, Maleisië
OOO
Technische gegevens
Hoeveelheden
Motoroliesticker
1. de oliekwaliteit
2. viscositeit
Type-aanduiding, onderdeel- en serienummer
van de motor vindt u op de motor (zie
pagina 216).
Extreme rijomstandigheden
Controleer het oliepeil vaker bij het rijden
onder extreme omstandigheden zoals bij
ritten in bergachtig gebied waarbij u vaak op
de motor moet afremmen of bij het rijden op
hoge snelheden over snelwegen. In derge-
lijke omstandigheden kunnen de olietempe-
ratuur en het olieverbruik abnormaal
toenemen.
Benzinemotoren
Gebruik voor extreme rijomstandigheden en
synthetische motorolie die de motor extra
bescherming biedt.
Volvo adviseert de oliën van Castrol
®
.
Belangrijk!
Gebruik altijd olie van de aanbevolen
kwaliteit en de juiste viscositeit.
Giet geen toevoegingen (dopes) bij de
olie, omdat ze de motor kunnen bescha-
digen.
Neem contact op met de dichtstbijzijnde
erkende Volvo-werkplaats voor service, als
er een andere oliesoort werd gebruikt.
OOP
Technische gegevens
Overige vloeistoffen en
smeermiddelen
Vloeistof Motortype/aantal onderdelen Hoeveelheid Aanbevolen kwaliteit:
Versnellingsbakolie Handgeschakelde vijfversnellingsbak
(M56/M58)
2,1 liter Versnellingsbakolie: MTF 97309
Handgeschakelde zesversnellingsbak
(M66)
2,0 liter
Automatische versnellingsbak (AW55-50,
AW55-51)
7,2 liter Versnellingsbakolie: JWS 3309
Koelvloeistof Benzinemotor zonder turbo 8,0 liter Koelvloeistof met corrosiewerende dope
aangelengd met water (zie verpakking).
Thermostaat opent bij: benzinemotoren,
90 ºC, dieselmotoren 82ºC.
Benzinemotor met turbo 9,0 liter
Dieselolie 12,5 liter
Airconditioning 1000 g Olie: PAG
Koudemiddel R134a (HFC134a)
Remvloeistof 0,6 liter DOT 4+
Stuurbekrachtiging Systeem
waarvan reservoir
0,9 liter
0,2 liter
Stuurbekrachtigingsvloeistof: WSS
M2C204-A of een soortgelijk product met
dezelfde specificaties.
Sproeiervloeistof zonder hogedruksproeiers 4,5 liter Bij vorst wordt u geadviseerd een door Volvo
aanbevolen antivries aangelengd met water
te gebruiken.
met hogedruksproeiers 6,4 liter
Belangrijk!
Om schade aan de versnellingsbak te voorkomen moet u de aanbevolen kwaliteit versnellingsbakolie gebruiken en geen verschillende
merken met elkaar mengen. Neem contact op met de dichtstbijzijnde erkende Volvo-werkplaats voor service, als er een andere oliesoort
werd gebruikt.
OOQ
Technische gegevens
Brandstof
Brandstofverbruik en emissie
Motor Versnellingsbak
Verbruik
liter/100 km
Uitstoot van
kooldioxide
(CO2) in g/km
Tankinhoud
in liter
2.4 B5244S2 Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56) 8,8 209 70
Automatische versnellingsbak (AW55-51) 9,5 226
Bi-Fuel B5244SG Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56) 8,7 208 30
Automatische versnellingsbak (AW55-50) 9,8 228
Bi-Fuel B5244SG2 Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56) 9,0 214 30
Automatische versnellingsbak (AW55-50) 9,5 227
2.4 B5244S Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56) 8,9 212 70
Automatische versnellingsbak (AW55-51) 9,5 226
2.0T B5204T5 Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56) 8,9 212 70
Automatische versnellingsbak (AW55-51) 9,5 227
2.5T B5254T2 Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56) 9,1 217 70
Automatische versnellingsbak (AW55-51) 9,8 234
AWD Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M58) 9,7 232 72
Automatische versnellingsbak (AW55-51) 10,2 244
2.4T B5244T4 70
T5 B5244T5 Handgeschakelde zesversnellingsbak (M66) 9,3 220 70
Automatische versnellingsbak (AW55-51) 9,8 234
R B5254T4 Handgeschakelde zesversnellingsbak (M66) 10,5 252 68
Automatische versnellingsbak (AW55-51) 10,9 261
D5 D5244T Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56) 6,3 166 70
Automatische versnellingsbak (AW55-50) 7,5 199
2.4D D5244T2 Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56) 6,3 167 70
Automatische versnellingsbak (AW55-50) 7,5 199
OOR
Technische gegevens
Brandstofverbruik en uitstoot
van kooldioxide
De officiële brandstofverbruikscijfers zijn
gebaseerd op een gestandaardiseerde
rijcyclus conform EU-richtlijn 80/1268 voor
voertuigen met verbrandingsmotoren. Het
gebruik van extra accessoires kan de
verbruikscijfers beïnvloeden, omdat de
accessoires het gewicht van de auto
verhogen. Ook de rijstijl en andere niet-
technische factoren kunnen van invloed zijn
op het brandstofverbruik. Bij gebruik van
brandstof met een octaangetal van 91 (RON),
neemt het brandstofverbruik toe terwijl het
motorvermogen lager wordt.
Benzine
De meeste motoren lopen op benzine met
een octaangetal van 91, 95 en 98 (RON).
91 (RON) mag u niet gebruiken in 4-cilin-
dermotoren.
95 (RON) is te gebruiken in de normale
rijomstandigheden.
98 (RON) wordt geadviseerd voor een
maximaal rendement tegen een minimaal
brandstofverbruik.
Voor ritten bij temperaturen hoger dan +38ºC
wordt u geadviseerd een brandstofsoort met
een zo hoog mogelijk octaangetal te
gebruiken. Dit om optimale prestaties en een
zo laag mogelijk brandstofverbruik te
verkrijgen.
2.4D
7CV
D5244T3 Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56) 6,3 167 70
Motor Versnellingsbak
Verbruik
liter/100 km
Uitstoot van
kooldioxide
(CO2) in g/km
Tankinhoud
in liter
Benzine: Norm NEN-EN 228
Diesel: Norm NEN-EN 590
OOS
Technische gegevens
Katalysator
Katalysator
De katalysator heeft tot taak de uitlaatgassen
te reinigen. De katalysator is dicht bij de
motor in het uitlaatsysteem gemonteerd om
snel op temperatuur te komen.
De katalysator bestaat uit een monoliet
(keramiek of metaal) met kanalen. De wanden
van de kanalen zijn bekleed met platina/
rodium/palladium. Deze edelmetalen hebben
een katalytische werking, d.w.z. ze versnellen
een chemische reactie zonder dat ze daar zelf
actief aan deelnemen.
Lambdasonde
TM
(zuurstofsensor)
De lambdasonde maakt deel uit van het regel-
systeem dat tot taak heeft de uitstoot te
beperken en de energie-inhoud van de
brandstof beter te benutten.
Een zuurstofsensor registreert het zuurstofge-
halte van de uitlaatgassen die de motor
verlaten. De meetwaarde van de uitlaat-
gasanalyse wordt doorgegeven aan het
elektronische systeem dat continu de injec-
toren afregelt. Het lucht-brandstofmengsel
dat de motor krijgt, wordt continu bijgesteld.
De regeling schept de ideale omstandig-
heden voor een effectieve verbranding van de
schadelijke stoffen (koolwaterstoffen,
koolmonoxide en stikstofoxiden) in de
driewegkatalysator.
OOT
Technische gegevens
Elektrisch systeem
Algemene informatie
12-voltssysteem met wisselstroomdynamo
en spanningsregelaar. Enkelpolig systeem
waarbij het chassis en het motorblok als
geleiders worden gebruikt. De minpool is
verbonden met het chassis.
Om de magnetische velden te beperken is de
auto uitgerust met een extra massakabel.
Accuprestaties
Let er bij het vervangen van de accu op, dat
de nieuwe accu dezelfde koudestartcapa-
citeit en reservecapaciteit als de originele
accu heeft (zie sticker op de accu).
Dynamo
max. stroomsterkte = 140 A
Startmotor
vermogen = 1,4/2,2 kW
Spanning 12 V 12 V 12 V
Koude-
startcapa-
citeit (SAE)
520 A 600 A
800
1
A
1. Auto’s met een dieselmotor en standver-
warming.
Reserve-
capaciteit
(RC)
100 min. 120 min. 170 min.
OOU
Technische gegevens
Elektrisch systeem
Gloeilampen
Verlichting Vermogen W Lampvoet
1. Groot licht 65 H9
2. Dimlicht 55 H7
3. Bi-Xenon-systeem 35 D2R
4. Mistlampen voor 55 H1
4. Mistlampen voor (S60 R) 55 H3
5. Stadslichten/parkeerlichten voor, zijmarkerings-
lichten voor, instapverlichting achter
5 W 2,1x9,5 d
6. Richtingaanwijzers voor/achter 21 BAu15s
7. Zijrichtingaanwijzers 5 W 2,1x9,5 d
8. Remlichten, achteruitrijlichten 21 BA15s
9. Mistachterlicht 4 BAZ15s
10. Achterlichten 5 BA15s
10. Zijmarkeringslichten achter 10 BA15s
11. Kentekenplaatverlichting, instapverlichting voor,
bagageruimteverlichting
5 SV8,5
12. Make-upspiegel 1,2 SV5,5
Verlichting dashboardkastje 3 BA9
OOV
A
A/C ....................................................................61
A/C, temperatuur ...........................................61
Aanbrengen en herstellen, roestwering . 150
Aanhanger ....................................................113
Aanhangergewicht ...................................... 217
Aanrijdingssensoren ......................................20
Aanstaande moeders ....................................13
Aansteker .........................................................38
Accu ..................................112, 153, 161, 227
Achterbank, hoofdsteunen ...........................79
Achterbank, ruggedeelte omklappen ........79
Achterruit, elektrisch verwarmde ................45
Achteruitkijkspiegel ........................................52
Actief chassis .......................................... 38, 40
Adaptief systeem ........................................ 101
Afstandsbediening .........................................84
Afstandsbediening, batterij vervangen ......86
Afstandsbediening, functies ........................85
Airbags en opblaasgordijn, inspectie ........24
Alarm .................................................................91
Alarmlichten .....................................................45
Alarmsensoren ................................................39
Algemene informatie, radiofuncties ......... 184
Audiosysteem HU-450, overzicht ............ 178
Audiosysteem HU-650, overzicht ............ 179
Audiosysteem HU-850, overzicht ............ 180
Audiosysteem, technische gegevens ..... 197
Auto wassen .................................................146
AUTO, ECC .....................................................63
Automatische vergrendeling ....................... 87
Automatische versnellingsbak ..................101
Automatische versnellingsbak,
beveiligingssystemen ..................................101
B
Bagageruimte ...............................................119
Bagageruimteverlichting ............................169
Banden, draairichting ..................................133
Banden, maataanduiding ...........................130
Banden, rijeigenschappen .........................130
Banden, slijtage-indicatoren ......................130
Banden, snelheidsindices ..........................130
Bandenreparatie, provisorisch ..................138
Bandenspanning, aanbevolen ..................132
Bekleding reinigen .......................................147
Benzinekwaliteit ...........................................225
Bergen ...........................................................110
Beveiliging tegen overbelasting,
schuifdak ......................................................... 55
Blaasmonden .................................................. 59
BLIS, Blind Spot Information
System ................................................... 38, 126
Boordcomputer .............................................. 46
Brandstofsysteem ........................................156
Brandstofverbruik, huidig ............................. 46
Buitenspiegels .........................................39, 52
Buitenspiegels, elektrisch verwarmde ...... 45
C
Cd-wisselaar, externe ................................. 195
Condensatie ..........................................58, 156
Contactsleutel .................................................99
Controlelampje ...............................................92
Controlelampjes .............................................33
Cruise control .................................................47
D
Dashboardkastje .................................... 77, 89
Demonteren, wielen .................................... 136
Dimlicht .......................................................... 164
“Dode hoek” (BLIS) .................................... 126
DSTC ......................................................38, 106
Dynamo ......................................................... 227
E
ECC ..................................................................58
ECC, luchtverdeling ......................................64
Elektrisch bediende ruiten ...........................50
Elektrisch systeem ...................................... 227
Elektrisch verwarmde buitenspiegels ........62
Elektrisch verwarmde voorstoelen .............61
Elektrische aansluiting achterin ..................48
Elektrische achterruitverwarming ...............62
Elektronische startblokkering ......................84
Extra verwarming ............................................68
OPM
G
Geïntegreerd kinderzitje ...............................27
Gevarendriehoek ......................................... 134
Gewicht ......................................................... 217
Gloeilamp kentekenplaatverlichting ........ 169
Gloeilamp mistlichten voor ....................... 167
Gloeilampen ................................................. 228
Groot licht ..................................................... 164
H
Handrem ..........................................................48
Handset .........................................................204
Herstellen, lakschade .................................148
Houder voor boodschappentassen ...........81
HU-450, cassettedeck ............................... 192
HU-450, overzicht ....................................... 178
HU-450, radiofuncties ............................... 185
HU-450/650/850, audiofuncties ............ 181
HU-650, cd-speler ...................................... 193
HU-650, overzicht ....................................... 179
HU-650/850, radiofuncties ...................... 186
HU-850, interne cd-wisselaar .................. 194
HU-850, overzicht ....................................... 180
I
IMEI-nummer ................................................ 213
In de was zetten en poetsen .................... 147
Informatiedisplay ............................................36
Inladen ........................................................... 119
Instapverlichting ...........................................169
Instrumentenoverzicht, auto met
linkse besturing .................................................6
Instrumentenoverzicht, auto met
rechtse besturing ..............................................8
Instrumentenpaneel ....................................... 32
Instrumentenverlichting ................................ 41
Interieur ............................................................ 69
Interieurverlichting ......................................... 73
“Interior Air Quality System”, ECC ............ 65
ISOFIX-bevestigingssysteem ...................... 27
K
Katalysator .....................................................226
Keuzehendelblokkering ..............................101
Kickdown .......................................................103
Kinderen en veiligheid ...........................24, 25
Kinderslot ........................................................ 90
Kinderzitje, monteren .............................26, 29
Kinderzitjes en SIPS-airbags ...................... 19
Kleurcode, lak ...............................................148
Klimaatregeling ............................................... 58
Kooldioxide ....................................................225
Koplampen ............................................ 41, 163
Koplamphoogteverstelling ........................... 41
Koplampsproeiers ......................................... 43
Koplampwissers ...........................................160
Koude start ....................................................101
Koudemiddel ................................................... 58
L
Lak, kleurcode .............................................. 148
Lambdasonde .............................................. 226
Lamphouder ................................................. 168
Lampjes, waarschuwings- en controle- .....33
Leeslampjes ....................................................73
Lichtbundel ................................................... 121
Lock-Up-functie ........................................... 101
Lopende gesprekken, functies ................. 205
Luchtverdeling, A/C .......................................62
M
Make-upspiegel ........................................... 170
Maten ............................................................. 217
Meldingen, display .........................................36
Milieubeleid ....................................................... 3
Mistachterlicht ................................................41
Mistlampen ......................................................41
Motorkap ....................................................... 155
Motorolie ............................................. 157, 220
Motoroliesticker ................................. 216, 222
Motorruimte .................................................. 155
Motorspecificaties ....................................... 218
N
“N.B.”-teksten ................................................... 2
Nieuwe auto’s en gladde wegen ................96
OPN
O
Oliefilter ......................................................... 157
Oliekwaliteit .................................................. 220
Omklappen, hoofdsteunen ..........................39
Ontdooier .........................................................64
Ontgrendelen ..................................................86
Opbergmogelijkheden in
passagiersruimte ............................. 75, 76, 78
Opblaasgordijn ...............................................20
P
PACOS ............................................................17
Parkeerhulp .....................................................39
Parkeerlichten .............................................. 165
Parkeren ........................................................ 108
PI zoeken ....................................................... 187
Poetsen en in de was zetten .................... 147
R
Radio, zenders zoeken ............................... 184
Radiozenders opslaan ...................... 185, 186
Recirculatie, A/C ............................................62
Recirculatie, ECC ...........................................64
Regensensor ...................................................43
Relais- en zekeringenkastje ...................... 172
Remlicht ........................................................ 168
Remsysteem, ABS ...................................... 104
Reservewiel .................................................. 134
Richtingaanwijzers ...................................... 165
Rijklaar gewicht ............................................217
RME ................................................................156
Ruitensproeiers .............................................. 43
Ruitenwissers ................................................. 43
S
Safelock-functie ......................................39, 89
Schakelaars op middenconsole ................. 38
Schakelstanden, zesversnellingsbak .......100
Schoon aan binnen- en buitenkant ...............3
Schoonmaken, auto wassen .....................146
Schuifdak ......................................................... 54
Serviceprogramma ......................................152
SIM-kaart .......................................................202
SIM-kaart, dubbele ......................................213
SIPS-airbags ................................................... 19
Sleepoog .......................................................110
Slepen ............................................................110
Sleutels ............................................................ 84
Smeermiddelen ............................................224
Sproeiervloeistof ..........................................158
SRS, schakelaar ............................................ 18
SRS-systeem .................................................. 16
Stabiliteitssysteem .............................. 38, 106
Stadslichten .................................................... 41
Stadslichten voor .........................................165
Stand-by, telefoon .......................................202
Standverwarming ........................................... 67
Standverwarming, accu en brandstof ....... 68
Startblokkering ........................................84, 99
Starten met hulpaccu ................................. 112
Startmotor ..................................................... 227
STC .........................................................38, 106
Stoel, elektrisch bediende ...........................71
Stoel, zithouding .............................................70
Stuurslot ...........................................................99
Stuurwielafstelling ..........................................49
T
Tanken ..............................................................98
Telefoon, stand-by ...................................... 202
Telefoon, volume ......................................... 206
Temperatuur, ECC .........................................63
Totaalgewicht ............................................... 217
Trekhaak .............................................. 115, 117
Type-aanduidingen ..................................... 216
V
Veiligheidsgordels .........................................12
Veiligheidsgordels schoonmaken ............ 147
Ventilator, A/C ................................................62
Ventilator, ECC ...............................................63
Vergrendelen ...................................................86
Vergrendelen, kofferdeksel ..........................39
Verkort kiezen .............................................. 204
Verlichting ..................................................... 163
Verlichtingspaneel ..........................................41
Verstralers ........................................................39
Verwijderen, kogelsegment ...................... 118
Viscositeit ...................................................... 220
OPO
Vlekken .......................................................... 147
Vloeistoffen ................................................... 224
Vloermatten .....................................................77
Voertuiggegevens ....................................... 152
Volvo Car Corporation en het milieu ............ 3
“Voorzichtig”-teksten ....................................... 2
Voorstoel, rugleuning omklappen ...............70
Voorstoelen, elektrisch verwarmde ............45
W
Waarschuwingslampjes ...............................33
Waarschuwingsteksten .................................. 2
Whiplash-letsel ...............................................21
WHIPS-systeem .............................................21
WHIPS-systeem en kinderzitjes .................21
Wielen en banden ....................................... 129
Wielen, monteren ........................................ 137
Winterbanden .............................................. 130
Wisserbladen ...............................................160
Z
Zekeringen ....................................................171
Zijmarkeringslicht ........................................ 166
Zijrichtingaanwijzers ................................... 167
Zonnescherm, schuifdak ..............................55
Zuinig rijden .....................................................96
2005
S60 & S60 R
VOLVO
2005
TP 7509 (Dutch). AT 0446. Printed in Sweden, Elanders Infologistics Väst AB, Mölnlycke 2004
TP 7509
S60
&
S60
R
INSTRUCTIEBOEKJE
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234

Volvo 2006 de handleiding

Categorie
Telefoons
Type
de handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor

Andere documenten