Nederlands
41
OPMERKING
Verwijder de batterijen na het opladen uit de lader en
bewaar de batterijen vervolgens op de juiste manier.
Om langdurig gebruik van de batterij te bevorderen.
(1) Laad batterij op vóórdat ze volledig uitgeput zijn.
Merkt u dat de gevoede apparatuur minder krachtig
gaat werken, onderbreek dan het gebruik en laad de
batterij op. Als u apparatuur op batterijvoeding te lang
blijft gebruiken, kan dit leiden tot teruglopen van
de
batterijwerking en eventueel zelfs beschadiging ervan.
(2) Verricht het opladen niet bij hoge temperatuur.
Een oplaadbare batterij zal onmiddellijk na gebruik
gewoonlijk erg warm zijn. Als u een dergelijke batterij
onmiddellijk gaat opladen, zal de chemische balans in
het inwendige verstord worden en zal de levensduur
van de batterij afnemen.
Laat de batterij daarom even
afkoelen, voor u met opladen begint.
LET OP
○ Wanneer de batterijlader onafgebroken wordt gebruikt,
zal deze warm worden, waardoor fouten worden
veroorzaakt. Nadat het laden is voltooid, wacht u best 15
minuten tot de volgende lading.
○ Als de batterij wordt herladen wanneer ze warm is
door
batterijgebruik of blootstelling aan zonlicht, knippert het
controlelampje.
De batterij wordt niet herladen. Laat in dat geval de
batterij afkoelen voor het laden.
○ Wanneer het controlelampje knippert (vijfmaal per
seconde), neem de batterij dan uit het oplaadapparaat en
controleer de opening van de laatste op de aanwezigheid
van een
voorwerp dat er niet hoort. Is er geen voorwerp in
de opening aanwezig, dan is de storing waarschijnlijk te
wijten aan de oplaadbare batterij of het oplaadapparaat.
Laat deze dan controleren door een offi cieel Hitachi
servicecentrum.
VOOR HET GEBRUIK
1. Gereedmaken en kontroleren van de werkplaats
Kontroleer of de werkplaats geschikt is door nauwkeurig
de genormde voorzorgsmaatregelen op te volgen.
BEDIENING
1. Controleer de stand van de koppelingsinstelling
(Zie Afb. 4)
De drie functies, schroevendraaier, boor en klopboor,
kunnen worden ingesteld via de stand van de kap van de
machine.
(1) Bij gebruik van deze machine als schroevendraaier
plaatst u één van de nummers “1, 3, 5 ... 22” op de
koppelingsinstelling,
of een stip, tegenover het driehoekje
op de machine.
(2) Bij gebruik van deze machine als boor plaatst u de boor-
markering “
” op de koppelingsinstelling tegenover het
driehoekje.
(3) Voor gebruik als klopboormoet u de “
” hamer
markering op de kap in lijn brengen met het driehoekje
op de behuizing van de machine.
LET OP
○ De koppelingsinstelling mag niet in een stand worden
gezet tussen de nummers “1, 3, 5 ... 22” of de stippen in.
○ Gebruik de machine niet met de koppelingsinstelling
tussen “22”
en het streepje in het midden van de boor-
markering. Dit kan resulteren in beschadiging (Zie
Afb. 5).
2. Afstelling van het aantrekkoppel
(1) Aantrekkoppel
Instelling van het aantrekkoppel van de boor dient te
gebeuren op basis van de schroefdiameter. Wan neer
teveel kracht bij het aandraaien gebruikt wordt, zal de
schroef
beschadigd en misschien onbruikbaar worden.
Plaats de koppelingsinstelling in een stand die geschikt
is voor de diameter van het soort schroef in gebruik.
(2) Aanduiding van het aantrekkoppel
Het aantrekkoppel verschilt afhankelijk van het type
schroef en het soort materiaal dat wordt vastgezet. De
machine geeft het aantrekkoppel aan met nummers
“1,
3, 5 ... 22” op de koppelingsinstelling en stippen. Het
aantrekkoppel bij stand “1” is het kleinst en het koppel
wordt groter naarmate het nummer oploopt (Zie Afb. 4).
(3) Instellen van het aantrekkoppel
Draai de koppelingsinstelling rond en plaats de nummers
“1, 3, 5 ... 22” op de
kap, of de stippen, tegenover het
driehoekje op de machine. Draai de koppelingsinstelling
in de richting van een zwakker of sterker aantrekkoppel
overeenkomstig het koppel dat u nodig heeft.
LET OP
○ Het kan voorkomen dat de motor stopt wanneer het
apparaat als een dril gebruikt wordt. Zorg ervoor dat de
slagboor-schroefmachine
niet vast loopt tijdens gebruik.
○ Wanneer te lang gedraaid wordt kan de schroef breken.
3. Wisseling van rotatie naar impakt en uitsluitend
rotatie (Zie Afb. 4)
U kunt van “Rotation (uitsluitend rotatie)” naar
“Impact (impakt + rotatie)” schakelen door de
boormarkering “
” of de hamermarkering “ ” in lijn te
brengen met de driehoek markering op de machine.
○ Voor het boren van gaten in metaal, hout of plastic, moet
u “Rotation (uitsluitend rotatie)” gebruiken.
○ Voor het boren van gaten in steen of beton, moet u
“Impact (impakt + rotatie)” gebruiken.
VOORZICHTIG
○ Indien “Impact” is ingesteld voor
het boren dat normaliter
met “Rotation” wordt uitgevoerd, zal de kracht van het
boren sterker zijn maar wordt het boorstuk of andere
delen mogelijk beschadigd.
○ Als de koppelingsinstelling moeilijk op de
hamermarkering “
” stand kan worden gezet, draait
u de boorkop een weinig naar links of rechts, waarna u
de koppelingsinstelling opnieuw op de hamermarkering
“
” stand probeert te zetten.
4. Veranderen van de draaisnelheid
Gebruik de toerenschakelaar om de draaisnelheid te
veranderen. Druk op de vergrendeltoets en schuif de
toerenschakelaar in de richting van de pijl (Zie Afb. 6 en
7).
Door de toerenschakelaar op “LOW’’ te zetten, draait de
boor met lage snelheid.
Wanneer de toets “HIGH’’ gezet
wordt, draait de boor op hoge snelheid.
LET OP
○ Controleer of de hoofdschakelaar inderdaad uit staat
voor u de instelling voor het toerental verandert.
De motor wordt beschadigd wanneer de draais nelheid
veranderd wordt tijdens het draaien van de motor.
○ Als u de toerenschakelaar op
“HIGH” (hoog toerental)
zet, terwijl de koppelingsinstelling tussen “15” en “22”
staat, kan het gebeuren dat de koppeling doorslipt en
dat de motor vast komt te staan. Zet in dat geval de
toerenschakelaar op “LOW” (laag toerental).
○ Schakel de netspanning onmiddelijk uit wanneer de
motor vast loopt. Dit om te
voorkomen dat de motor of
accu beschadigd wordt.