Volvo 2006 de handleiding

Categorie
Telefoons
Type
de handleiding

Deze handleiding is ook geschikt voor

2005
XC90
VOLVO
2005
TP 7574 (English). AT 0446. Printed in Sweden, Elanders Infologistics Väst AB, Mölnlycke 2004
TP 7574
VOLVO XC90
OWNER
'S MANUAL
WEB EDITION
N
Inleiding
Beste Volvo-bezitter
Wij hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben. Bij het ontwerp hebben veiligheid en comfort van u en uw mede-inzittenden voorop
gestaan. Volvo is één van de veiligste auto’s ter wereld. Uw Volvo is ook ontworpen om aan alle actuele veiligheidsvoorschriften en milieueisen
te voldoen.
Om nog meer plezier van uw auto te hebben, raden wij u aan om vertrouwd te raken met de uitrusting, de instructies en de onderhoudsinformatie
in dit instructieboekje.
Dank u dat u gekozen hebt voor Volvo!
Inleiding
O
Inleiding
Instructieboekje
Een goede manier om vertrouwd te raken met
uw nieuwe auto is om het instructieboekje te
lezen, idealiter voordat u uw eerste rit maakt.
Zo maakt u kennis met nieuwe functies, krijgt
u tips hoe u het beste in verschillende
situaties met de auto kunt omgaan en leert u
hoe u optimaal gebruik kunt maken van alle
mogelijkheden die uw auto biedt. Besteed
ook aandacht aan de veiligheidsinstructies in
het boekje:
De in het instructieboekje beschreven
uitrusting is niet op alle modellen aanwezig.
Als aanvulling op de standaarduitrusting
worden in dit instructieboekje ook de extra’s
(af-fabriek gemonteerde uitrusting) en
bepaalde accessoires (extra uitrusting)
beschreven.
N.B. De uitrusting van de auto’s van Volvo
hangt af van de verschillende behoeften op
de diverse markten en de landelijke en/of
regionale wet- en regelgeving.
De specificaties, constructiegegevens en
afbeeldingen in dit instructieboekje zijn niet
bindend. We behouden ons het recht voor
om zonder voorafgaande mededeling wijzi-
gingen aan te brengen.
© Volvo Car Corporation
WAARSCHUWING!
Waarschuwingsteksten geven aan dat er
gevaar voor persoonlijk letsel bestaat, als
u de instructies niet opvolgt.
Belangrijk!
“Voorzichtig”-teksten geven aan dat het
gevaar bestaat dat de auto beschadigd
raakt als u de instructies niet opvolgt.
P
Volvo Car Corporation en het milieu
Volvo Car Corporation en het milieu
Milieubeleid van Volvo
Zorg voor het milieu, veiligheid en kwaliteit zijn
de drie kernwaarden van de Volvo Car Corpo-
ration die van invloed zijn op alle activiteiten.
De auto’s van Volvo voldoen aan strenge inter-
nationale milieueisen en worden in fabrieken
geproduceerd die zeer schoon zijn en efficiënt
met middelen omgaan. De meeste eenheden
binnen de Volvo Car Corporation zijn gecertifi-
ceerd voor de milieunorm ISO 14001,
hetgeen tot voortdurende verbeteringen op
milieugebied leidt. Alle Volvo-modellen
hebben een milieuverklaring waarin de klant
de invloed op het milieu van de verschillende
modellen en motoren kan vergelijken. Lees
meer op: www.epd.volvocars.se.
Schoon aan binnen- en
buitenkant
Uw Volvo is gebouwd volgens het concept
Schoon aan binnen- en buitenkant
, een
concept dat een schone passagiersruimte
combineert met een zeer efficiënt uitlaatgas-
reinigingssysteem. Uw auto bespaart
brandstof en stoot een minimale hoeveelheid
schadelijke stoffen uit. Het zorgt er ook voor
dat u en uw medepassagiers de uitlaatgassen
van andere auto’s niet inademen, omdat de
lucht die de passagiersruimte binnenkomt
wordt gereinigd.
Een geavanceerd luchtreinigingssysteem,
AQS
1
(extra), zorgt ervoor dat de lucht in de
passagiersruimte schoner is dan de lucht
buiten in het verkeer. Het systeem bestaat uit
een elektronische sensor en een koolstoffilter.
De sensor houdt de hoeveelheid koolmon-
oxide in de binnenkomende lucht in de gaten
en sluit de luchtinlaat af, zodat het percentage
koolmonoxide in het interieur niet te hoog
wordt bijvoorbeeld in druk stadsverkeer, files
en tunnels. Het koolstoffilter zorgt dat de
instroom van stikstofoxiden, laaghangend
ozon en koolwaterstoffen wordt tegengegaan.
Het textiel in de auto voldoet aan de ecolo-
gische norm Eco-Tex
2
. Op de radiateur zit een
speciale laag, PremAi
3
, die schadelijk
laaghangend ozon omzet in zuurstof.
1. Air Quality System
2. Internationale norm voor textiel.
3. PremAir® is een gedeponeerd
handelsmerk van de Engelhard
Corporation.
Q
Volvo Car Corporation en het milieu
Volvo Car Corporation en het milieu
Een Volvo voldoet aan strenge internationale
milieueisen en heeft een laag brandstofver-
bruik om de uitstoot van kooldioxide, dat een
van de oorzaken van het broeikaseffect is, te
verminderen. De auto’s van Volvo zijn uiterst
concurrerend in hun klasse wat het brand-
stofverbruik betreft.
Erkende Volvo-werkplaatsen en
het milieu
Regelmatig onderhoud in een werkplaats van
Volvo zorgt voor een lager brandstofverbruik
en draagt daarom bij aan een schoner milieu.
Het personeel heeft de kennis en het
gereedschap om een optimale zorg voor het
milieu te garanderen.
Spaar het milieu
Wij denken dat onze klanten onze zorgen
over het milieu delen. U kunt helpen het milieu
te beschermen door milieuvriendelijke onder-
houdsproducten te kopen en de auto te laten
onderhouden en zelf te onderhouden aan de
hand van de aanwijzingen in het instructie-
boekje.
Hieronder volgen een paar tips voor hoe u het
milieu kunt ontzien:
Zorg er altijd voor dat de banden de juiste
spanning hebben. Een te lage
bandenspanning leidt tot een verhoogd
brandstofverbruik.
Imperiaals en skiboxen
resulteren in een grotere
luchtweerstand
waardoor het brandstof-
verbruik aanzienlijk
toeneemt. Verwijder
deze daarom direct na gebruik.
Laat spullen niet onnodig in de auto
liggen. Hoe groter de belasting van de
auto, des te hoger het brandstofverbruik.
Gebruik altijd de motorverwarmer voor
een koudestart, als de auto hiermee is
uitgerust. Hierdoor nemen het brandstof-
verbruik en de uitstoot af.
Rij rustig. Vermijd onnodig snel optrekken
en krachtig remmen.
Rij in de hoogst
mogelijke versnelling.
Een laag motortoerental
zorgt voor een lager
verbruik.
Laat het gaspedaal los
wanneer u van een helling afrijdt.
Rem op de motor. Laat het gaspedaal los
en schakel terug.
Voorkom stationair draaien. Zet de motor
af wanneer u lang stilstaat in een file.
Hanteer afvalstoffen die
schadelijk voor het
milieu zijn, zoals accu’s
en olie, op een milieuv-
riendelijke manier. Neem
contact op met een
erkende Volvo-werkplaats als u niet zeker
weet hoe u dergelijk afval moet
verwerken.
Onderhoud uw auto regelmatig.
Door deze tips op te volgen kan het brand-
stofverbruik worden verlaagd zonder dat dit
van invloed is op de reistijd of het plezier in
het autorijden. U spaart uw auto, bespaart
geld en gebruikt minder van de hulpbronnen
op aarde.
R
Veiligheid 11
Instrumenten, schakelaars en bediening 37
Klimaatregeling 61
Interieur 71
Sloten en alarm 91
Starten en rijden 101
Wielen en banden 137
Verzorging 153
Onderhoud en service 159
Infotainment 185
Technische gegevens 223
S
Overzicht auto’s met het stuur links
Auto met linkse besturing
O P Q R S T U V NM NN NO
N
OQ
OP OO ON OM NV NU NT NS NR NQ NP
OS
OT
OU
OV
OR
T
Pagina
1. Verlichtingspaneel 46
2. Blaasmond 63
3. Display 42
4. Temperatuurmeter 38
5. Kilometerteller/Dagteller/
Cruise control
38
6. Snelheidsmeter 38
7. Richtingaanwijzers 38
8. Toerenteller 38
9. Buitentemperatuurmeter/
Klokje/Schakelstandindi-
catie
38
10. Brandstofmeter 38
11. Controle- en waarschu-
wingslampjes
39
12. Blaasmonden 63
13. Dashboardkastje 78
14. Alarmlichten 50
15. Infotainmentsysteem 196
16. Klimaatregeling 65, 68
17. Ruitenwissers 48
18. Toetsenset telefoon-/
audiosysteem
188
19. Instrumentenpaneel 38
20. Claxon
21. Cruise control 52
22. Richtingaanwijzers/
Wisselen groot licht/
dimlicht/READ-toets
47
23. Parkeerrem 53
24. Handgreep voor lossen
parkeerrem
53
25. Schakelaars leeslampjes 75
26. Interieurverlichting 75
27. Knop, elektrisch bediend
schuifdak
59
28. Gordelwaarschuwing 13
29. Achteruitkijkspiegel 57
U
Overzicht auto’s met het stuur rechts
Auto met rechtse besturing
N
NP NQ NR NS NT NU NV OM ON OO OP OQ
OS
OT
OU
OV
OR
NO NN NM V U T S R Q P O
V
Pagina
1. Verlichtingspaneel 46
2. Blaasmond 63
3. Controle- en waarschu-
wingslampjes
39
4. Brandstofmeter 38
5. Buitentemperatuurmeter/
Klokje/Schakelstandindi-
catie
38
6. Toerenteller 38
7. Richtingaanwijzers 38
8. Snelheidsmeter 38
9. Kilometerteller/Dagteller/
Cruise control
38
10. Temperatuurmeter 38
11. Display 42
12. Blaasmonden 63
13. Dashboardkastje 78
14. Alarmlichten 50
15. Infotainmentsysteem 196
16. Klimaatregeling 65, 68
17. Richtingaanwijzers/
Wisselen groot licht/
dimlicht/READ-toets
47
18. Parkeerrem 53
19. Cruise control 52
20. Claxon
21. Instrumentenpaneel 38
22. Toetsenset telefoon-/
audiosysteem
23. Ruitenwissers 48
24. Handgreep voor lossen
parkeerrem
53
25. Schakelaars leeslampjes 75
26. Interieurverlichting 75
27. Knop, elektrisch bediend
schuifdak
59
28. Gordelwaarschuwing 13
29. Achteruitkijkspiegel 57
NM
Bedieningspaneel in het bestuurdersportier
1. Vergrendelingsknop, simultaanvergren-
deling alle portieren
2. Blokkeerknop ruitbediening achterpor-
tieren
3. Knop, elektrisch bediende ruiten
4. Knop, buitenspiegels
N O P Q
NN
Veiligheid
Veiligheidsgordels 12
Airbags (SRS) 15
Airbag (SRS) activeren/deactiveren 18
SIPS-airbags 20
Opblaasgordijn (IC-systeem) 23
WHIPS-systeem 24
Activering van de veiligheidssystemen 27
Inspectie van airbags en opblaasgordijnen 28
Kinderen en veiligheid 29
NO
Veiligheid
Veiligheidsgordels
Heupgordel uittrekken. De gordel moet laag
gedragen worden.
Draag altijd een veiligheidsgordel
Remmen kan ernstige gevolgen hebben als de
veiligheidsgordel niet wordt gedragen. Let er
daarom op dat alle passagiers hun veiligheidsg-
ordel omhebben. Zo wordt voorkomen dat bij
een aanrijding de passagiers op de achterbank
tegen de rugleuning van de voorstoelen worden
geslingerd.
De veiligheidsgordel omdoen:
Trek de gordel langzaam uit en maak deze
vast door de borglip in de sluiting te steken.
Een duidelijke “klik” geeft aan dat de gordel
vastzit.
De gordel losmaken:
Druk op de rode knop van de vergrendeling.
Laat het oprolmechanisme de gordel naar
binnen trekken. Als de gordel niet volledig
wordt opgerold, moet u de gordel handmatig
zo ver terugrollen dat deze niet langer slap
hangt.
De gordel is geblokkeerd en kan niet
verder worden uitgetrokken:
wanneer u de gordel te snel uittrekt
wanneer u remt of optrekt
als de auto sterk overhelt
Voor optimale bescherming van de veiligheidsg-
ordel is het van belang dat de gordel goed tegen
het lichaam ligt. Laat de rugleuning niet te ver
achteroverhellen. De veiligheidsgordel biedt de
beste bescherming bij een normale rijhouding.
Niet vergeten:
gebruik geen klemmen of andere acces-
soires die ervoor zorgen dat u de gordel niet
strak langs uw lichaam kunt trekken
zorg dat er geen slagen in de gordel zitten en
dat hij nergens achter blijft steken
de heupgordel moet laag zitten (niet over de
buik)
trek de heupgordel over de heupen door aan
de diagonale schoudergordel te trekken, als
afgebeeld.
WAARSCHUWING!
De veiligheidsgordel en de airbag werken
samen. Als de veiligheidsgordel niet of
onjuist wordt gebruikt, kan dat een nadelig
effect hebben op de werking van de airbags
bij een aanrijding.
WAARSCHUWING!
Elke gordel is bestemd ter bescherming van
slechts één persoon.
WAARSCHUWING!
Als de gordel zwaar belast werd, bijvoor-
beeld tijdens een aanrijding, moet de
complete gordel worden vervangen. Dit
houdt in dat ook het oprolmechanisme, de
bevestigingen, de bouten en de sluitingen
vervangen moeten worden. Sommige
beschermende eigenschappen van de
gordel kunnen verloren zijn gegaan, zelfs
als deze ogenschijnlijk niet beschadigd is.
Vervang de gordelook als deze versleten of
beschadigd is. De nieuwe veiligheidsg-
ordel moet zijn goedgekeurd en bedoeld
voor montage op dezelfde positie als de
vervangen gordel.
Breng nooit zelf wijzigingen aan de
veiligheidsgordels aan en probeer ze nooit
zelf te repareren. Neem contact op met een
erkende Volvo-werkplaats.
NP
Veiligheid
Gordelwaarschuwing
Het waarschuwingslampje voor de veiligheids-
gordels op het instrumentenpaneel en dat op
de bovenkant van de achteruitkijkspiegel
knipperen, zolang de bestuurder en een
eventuele voorpassagier de veiligheidsgordel
niet omhebben. De gordelwaarschuwing wordt
na 6 seconden automatisch uitgeschakeld, als
de snelheid lager is dan 10 km/h. Als
vervolgens bij een snelheid hoger dan 10 km/h
blijkt dat de bestuurder of de voorpassagier de
veiligheidsgordel niet omheeft, wordt de
waarschuwingsfunctie opnieuw ingeschakeld.
De functie wordt weer uitgeschakeld, wanneer
de snelheid tot onder 5 km/h terugloopt. Als de
bestuurder of voorpassagier de gordel tijdens
het rijden losmaakt, wordt de waarschuwings-
functie opnieuw geactiveerd bij snelheden
hoger dan 10 km/h.
N.B. De gordelwaarschuwing is bestemd
voor volwassenen voor in de auto. Als u een
kinderzitje op de passagiersstoel hebt aange-
bracht en het met de veiligheidsgordel hebt
vastgezet, wordt er geen gordelwaar-
schuwing gegeven.
Veiligheidsgordel en zwanger-
schap
Het is heel belangrijk om de veiligheidsgordel
op een juiste manier te dragen wanneer u
zwanger bent. Hij moet goed aan het lichaam
aansluiten. Het bovenste deel van de gordel
moet tussen de borsten en tegen de zijkant van
de buik liggen. Het onderste deel van de gordel
moet plat en zo ver mogelijk onder de buik
liggen. Hij mag niet over de buik kunnen glijden.
Aanstaande moeders moeten de stoel zo ver
mogelijk naar achteren schuiven om de
afstand tussen het stuur en de buik zo groot
mogelijk te maken. Zet het stuur zo ver
mogelijk naar voren. Zorg voor een
aangename rijhouding.
NQ
Veiligheid
Veiligheidsgordels
Keurmerk op veiligheidsgordels met
gordelspanner
Gordelspanners
Alle veiligheidsgordels (met uitzondering van
de gordel midden achter) hebben gordel-
spanners. Dit is een mechanisme dat bij een
aanrijding de veiligheidsgordel rond het
lichaam spant. De gordel kan de passagier
daarmee beter in de stoel gedrukt houden.
WAARSCHUWING!
Als de gordel zwaar belast werd, bijvoor-
beeld tijdens een aanrijding, moet de
complete gordel worden vervangen. Dit
houdt in dat ook het oprolmechanisme, de
bevestigingen, de bouten en de sluitingen
vervangen moeten worden. Sommige
beschermende eigenschappen van de
gordel kunnen verloren zijn gegaan, zelfs
als deze ogenschijnlijk niet beschadigd is.
Vervang de gordel ook als deze versleten
of beschadigd is. De nieuwe veiligheidsg-
ordel moet zijn goedgekeurd en bedoeld
voor montage op dezelfde positie als de
vervangen gordel.
Breng nooit zelf wijzigingen aan de
veiligheidsgordels aan en probeer ze nooit
zelf te repareren. Neem contact op met
een erkende Volvo-werkplaats.
NR
Veiligheid
Airbags (SRS)
Airbag (SRS) aan
bestuurderszijde
Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordels
ook een airbag (SRS - Supplemental
Restraint System) in het stuurwiel. De airbag
zit opgevouwen in het midden van het
stuurwiel. Het stuurwiel is voorzien van het
opschrift SRS AIRBAG.
Airbag (SRS) aan
passagierszijde
De airbag
4
aan passagierszijde zit
opgevouwen in een ruimte boven het
dashboardkastje. Het paneel is voorzien van
het opschrift SRS AIRBAG.
WAARSCHUWING!
De veiligheidsgordel en de airbag werken
samen. Als de veiligheidsgordel niet of
onjuist wordt gebruikt, kan dat een nadelig
effect hebben op de werking van de
airbags bij een aanrijding.
4. Niet alle auto’s hebben een airbag
(SRS) aan de passagierszijde. Deze
kan optioneel worden weggelaten bij
de verkoop.
WAARSCHUWING!
Om de kans op letsel bij activering van de
airbags te beperken, moeten de passa-
giers zo rechtop mogelijk zitten met hun
voeten op de vloer en hun rug tegen de
rugleuning. De veiligheidsgordel moet
goed vastzitten.
WAARSCHUWING!
Zet nooit een kind in een kinderzitje op
de passagiersstoel als de airbag (SRS) is
geactiveerd.
1
Laat kinderen nooit voor de passagier-
stoel zitten of staan.
Personen kleiner dan 140 cm mogen
nooit op de passagiersstoel plaatsnemen
als de airbag (SRS) is geactiveerd.
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan levensgevaarlijke
situaties opleveren voor uw kind.
1. Voor informatie over geactiveerde/gedeacti-
veerde airbag (SRS), zie pagina 18.
NS
Veiligheid
Airbags (SRS)
Positie van de airbag aan de passagierszijde
in een auto met het stuur links of rechts
Waarschuwingslampje in instru-
mentenpaneel
Het airbagsysteem wordt continu gecontro-
leerd door de regeleenheid van het systeem.
Het waarschuwingslampje op het instrumen-
tenpaneel gaat branden, wanneer u de
contactsleutel in stand I, II of III draait. Het
lampje dooft, wanneer de sensor/regele-
enheid heeft vastgesteld dat het airbag-
systeem geen storingen vertoont. Een
dergelijke controle neemt doorgaans
ca. 7 seconden in beslag.
WAARSCHUWING!
Plaats geen voorwerpen of acces-
soires op of in de buurt van het SRS
AIRBAG-paneel (boven het dashboard-
kastje) of binnen de actieradius van de
airbag.
Verricht nooit zelf werkzaamheden aan
de onderdelen van het SRS-systeem in
het stuurwiel of op het paneel boven het
dashboardkastje.
WAARSCHUWING!
Als het waarschuwingslampje voor het
airbagsysteem blijft branden of tijdens
het rijden kortstondig gaat branden,
betekent dit dat het systeem niet naar
behoren werkt. Het lampje kan ook een
storing in de gordelsluiting, het SRS-
systeem, het SIPS-systeem of het IC-
systeem aangeven. Neem onmiddellijk
contact op met een erkende Volvo-
werkplaats.
NT
Veiligheid
SRS-systeem, auto met het stuur links
SRS-systeem
Het systeem bestaat uit een gasgenerator
met daaromheen een opblaasbare airbag. Bij
een voldoende krachtige aanrijding wordt de
ontsteking van de gasgenerator geactiveerd
door sensoren. De airbag wordt opgeblazen
en wordt tegelijkertijd warm. Om de klap op
te vangen loopt de airbag leeg wanneer de
inzittende de airbag raakt. Daarbij treedt er
rookvorming in de auto op. Dit is volkomen
normaal. Het totale verloop, van het opblazen
tot het leeglopen van de airbag, neemt enkele
tienden van seconden in beslag.
SRS-systeem, auto met het stuur rechts
N.B. De reactie van de sensoren hangt af van
de ernst van de aanrijding en van het feit of de
veiligheidsgordel aan de bestuurderszijde of
de passagierszijde vooraan wordt gedragen
of niet. Het kan dan ook zijn dat er bij
ongelukken slechts één (of geen enkele) van
de airbags wordt opgeblazen. Het SRS-
systeem registreert de botskracht waaraan
de auto blootstaat en stemt de activering van
een of meerdere airbags daarop af.
Airbags (SRS)
N.B. De airbags werken dusdanig dat de
capaciteit ervan wordt afgestemd op de
botskrachten waaraan de auto blootstaat.
WAARSCHUWING!
Ingrepen in het SRS-systeem kunnen
storingen in de werking veroorzaken en
leiden tot ernstige letsels.
Herstellingen mogen enkel door een
erkende Volvo-werkplaats worden uitge-
voerd.
NU
Veiligheid
Airbag (SRS) activeren/deactiveren
Hiermee wordt aangeduid dat de airbag
(SRS) aan passagierszijde gedeactiveerd is.
PACOS (extra)
De airbag (SRS) aan passagierszijde kan
gedeactiveerd worden. Dit is bijvoorbeeld
noodzakelijk als daar een kind in een kinder-
zitje moet zitten.
Aanduiding
Een tekst op de achteruitkijkspiegel geeft aan
dat de airbag (SRS) aan passagierszijde is
gedeactiveerd.
PACOS (Passenger Airbag Cut Off Switch)
Activeren/deactiveren
De schakelaar zit aan de passagierszijde aan
de zijkant van het dashboard en u kunt erbij
door het portier aan die kant te openen.
Controleer of de schakelaar in de gewenste
stand staat. Volvo adviseert u de contacts-
leutel te gebruiken om de stand te wijzigen.
(U kunt ook gebruik maken van andere
voorwerpen die qua vorm op een sleutel
lijken.)
WAARSCHUWING!
Geactiveerde airbag (passagiersstoel):
Zet nooit een kind in een kinderzitje of op
een kinderkussen op de passagiersstoel.
Dit geldt ook voor personen die kleiner zijn
dan 140 cm.
Gedeactiveerde airbag (passagiersstoel):
Personen die groter zijn dan 140 cm
mogen nooit op de passagiersstoel
plaatsnemen.
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan levensgevaarlijke
situaties opleveren.
WAARSCHUWING!
Als de auto met een airbag (SRS) aan de
passagierszijde is uitgerust, maar geen
PACOS heeft, is de airbag altijd geacti-
veerd.
NV
Veiligheid
SRS-schakelaar in ON-stand.
Stand van de schakelaar
ON = De airbag (SRS) is geactiveerd. Met de
schakelaar in deze stand kunnen passagiers
groter dan 140 cm aan passagierszijde op de
voorstoel zitten, maar kinderen in een kinder-
zitje of op een kussen beslist niet.
SRS-schakelaar in OFF-stand.
OFF = De airbag (SRS) is gedeactiveerd. Met
de schakelaar in deze stand kunnen kinderen
in een kinderzitje of op een kussen aan passa-
gierszijde op de voorstoel zitten, maar passa-
giers groter dan 140 cm beslist niet.
WAARSCHUWING!
Laat geen passagier op de passagiersstoel
plaatsnemen, als het waarschuwings-
lampje voor het airbagsysteem op het
instrumentenpaneel oplicht terwijl de tekst
op het plafondpaneel aangeeft dat de
airbag (SRS) aan die kant gedeactiveerd
is. Het duidt op een ernstige storing.
Bezoek onmiddellijk een erkende Volvo-
werkplaats.
OM
Veiligheid
SIPS-airbags
Positie van de SIPS-airbags.
SIPS-airbags, (zij-airbags)
Een groot deel van de kracht van de aanrijding
wordt door het SIPS-systeem over de balken,
stijlen, vloer, dak en andere delen van de carros-
serie verspreid. De SIPS-airbags aan
bestuurders- en passagierszijde beschermen
het bovenlichaam en vormen een belangrijk
onderdeel van het SIPS-systeem. Het SIPS-
airbagsysteem is opgebouwd uit twee hoofdon-
derdelen: de SIPS-airbags en de sensoren. De
SIPS-airbags zijn in de frames van de rugleu-
ningen van de voorstoelen gemonteerd.
Kinderzitjes en SIPS-airbags
Een SIPS-airbag heeft wat kinderzitjes betreft
geen negatieve gevolgen voor de bescher-
mende functies van de auto.
Er kan een kinderzitje op de voorstoel worden
geplaatst, als de auto aan de passagierszijde
niet is uitgerust met een geactiveerde
5
airbag.
De SIPS-airbags vormen een aanvulling op
het SIPS-systeem. Draag altijd een
veiligheidsgordel.
WAARSCHUWING!
De SIPS-airbags vormen een aanvulling op
het SIPS-systeem. Draag altijd een
veiligheidsgordel.
WAARSCHUWING!
Gebruik alleen stoelhoezen van Volvo of
stoelhoezen die door Volvo goedgekeurd
zijn. Andere stoelhoezen kunnen de werking
van de SIPS-airbags hinderen.
5. Voor informatie over geacti-
veerde/gedeactiveerde airbag
(SRS), zie pagina 18.
WAARSCHUWING!
Ingrepen in het SIPS-systeem kunnen
storingen in de werking en ernstig letsel
veroorzaken. Neem contact op met een
erkende Volvo-werkplaats.
Leg geen voorwerpen tussen de
stoelen en de portierpanelen, omdat dit
gebied binnen de actieradius van de
SIPS-airbag ligt.
ON
Veiligheid
Auto met linkse besturing
SIPS-airbagsysteem
Het SIPS-airbagsysteem bestaat uit een
gasgeneratoren, SIPS-airbags en sensoren.
Bij een voldoende krachtige aanrijding
reageren de sensoren, die op hun beurt weer
de gasgeneratoren activeren. De SIPS-
airbags worden vervolgens opgeblazen
tussen de inzittende en het portierpaneel.
Daarmee wordt de klap van de aanrijding
opgevangen, waarna de airbags weer
leeglopen. De SIPS-airbags worden normaal
gesproken alleen opgeblazen aan de kant
waar de aanrijding plaatsvindt.
Auto met rechtse besturing
OO
Veiligheid
Roll-Over Protection System
(ROPS)
Het Roll-Over Protection System van Volvo is
ontwikkeld om het gevaar te beperken dat de
auto over de kop slaat en maximale
bescherming te bieden als een ongeluk
onvermijdelijk blijkt.
Het systeem bestaat uit:
een stabilisatiesysteem, het RSC (Roll
Stability Control) dat het gevaar beperkt
dat de auto kantelt en over de kop slaat
wanneer u bijv. krachtige afremt of in de
slip raakt;
een aanvulling op de inzittendenbevei-
liging door het gebruik van carrosserie-
verstevigingen, opblaasgordijnen en
gordelspanners op alle zitplaatsen (zie
ook pagina 21 en pagina 23).
Het RSC-systeem maakt gebruik van een
gyrosensor die wijzigingen in de helling
overdwars registreert. Aan de hand van deze
informatie wordt vervolgens berekend hoe
groot de kans is dat de auto over de kop
slaat. Als het gevaar reëel is, treedt het
DSTC-systeem in werking. Het motortoe-
rental wordt daarbij verlaagd en één of meer
van de wielen worden afgeremd, totdat de
auto zijn stabiliteit hervonden heeft.
Zie pagina 41 en pagina 114 voor meer infor-
matie over het DSTC-systeem.
WAARSCHUWING!
Onder normale omstandigheden zorgt het
RSC-systeem voor een betere
wegligging. Dit mag echter voor u geen
reden zijn om sneller te gaan rijden. Neem
altijd de gebruikelijke voorzorgsmaat-
regelen bij het rijden.
OP
Veiligheid
Opblaasgordijn (IC-systeem)
Eigenschappen
Het opblaasgordijn vormt een aanvulling op
het SIPS-systeem. Het zit verborgen achter
de plafondbekleding langs beide zijden van
de auto. Het beschermt inzittenden op zowel
de voorstoelen als de achterbank. Het
opblaasgordijn wordt door de aanrijdings-
sensoren van het SIPS-systeem geactiveerd
als de auto van opzij wordt aangereden. Bij
activering wordt het opblaasgordijn
opgeblazen. Het helpt voorkomen dat de
bestuurder en de passagiers bij een botsing
met hun hoofd tegen de binnenkant van de
auto slaan.
Bij de Volvo XC90 is het opblaasgordijn
ontwikkeld om de inzittenden te beschermen
als de auto over de kop mocht slaan. Op de
variant met zeven zitplaatsen loopt het
opblaasgordijn door tot aan de derde zitrij.
WAARSCHUWING!
Het opblaasgordijn vormt een aanvulling
op de veiligheidsgordel.
Draag altijd de veiligheidsgordel.
WAARSCHUWING!
Hang of bevestig nooit iets aan de
handgrepen aan het plafond. De haak is
alleen bedoeld voor niet al te zware
kledingstukken (en niet voor harde
voorwerpen zoals paraplu’s).
Schroef of bevestig geen onderdelen
op de plafondbekleding, de portierstijlen
of de zijpanelen van de auto. Ze kunnen
daarbij hun beschermende werking
verliezen. Er mogen uitsluitend originele
Volvo-onderdelen, bestemd voor
montage op deze plaatsen, worden
gebruikt.
OQ
Veiligheid
WHIPS-systeem
Bescherming tegen
whiplash-letsel, WHIPS
Het WHIPS-systeem (Whiplash Protection
System) bestaat uit energieabsorberende
rugleuningen en speciaal voor het systeem
ontwikkelde hoofdsteunen voor de beide
voorstoelen. Het systeem wordt geactiveerd
bij een aanrijding van achteren, afhankelijk
van de hoek waaronder en de snelheid
waarmee het achteropkomende voertuig de
auto raakt en de materiaaleigenschappen van
dat voertuig.
Eigenschappen van de stoel
Als het WHIPS-systeem wordt geactiveerd,
klappen de rugleuningen van de voorstoelen
naar achteren zodat de positie van de
bestuurder en de passagier op de
voorstoelen verandert. Zo wordt de kans op
een zogeheten whiplash beperkt.
WHIPS-systeem en kinderzitjes
Het WHIPS-systeem heeft geen nadelige
invloed op de beschermende werking van de
kinderzitjes.
WAARSCHUWING!
Het WHIPS -systeem vormt een
aanvulling op de veiligheidsgordel. Draag
altijd een veiligheidsgordel.
WAARSCHUWING!
Breng nooit zelf wijzigingen aan de stoel
of het WHIPS-systeem aan en probeer ze
nooit zelf te repareren. Neem contact op
met een erkende Volvo-werkplaats.
OR
Veiligheid
Juiste zithouding
Voor optimale bescherming moeten de
bestuurder en de voorpassagier zoveel
mogelijk in het midden van de stoel plaats-
nemen en de afstand tussen het hoofd en de
hoofdsteun zo klein mogelijk houden.
Het volgende kan worden gebruikt:
een kinderzitje op de passagiersstoel,
mits de airbag aan passagierszijde is
gedeactiveerd
6
.
een achterstevoren gemonteerd kinder-
zitje op de achterbank dat tegen de rugle-
uning van de voorstoel steunt.
Zorg dat u de werking van het
WHIPS-systeem niet beïnvloedt
WAARSCHUWING!
Als de stoel heeft blootgestaan aan
grote krachten, zoals bij een aanrijding
van achteren, moet u het WHIPS-
systeem laten controleren bij een
erkende Volvo-werkplaats.
Er kunnen eigenschappen van het
WHIPS-systeem verloren zijn gegaan,
ook al ziet de stoel er onbeschadigd uit.
Neem contact op met een erkende Volvo-
werkplaats om het systeem te laten
controleren, ook na een lichte aanrijding
van achteren.
6. Voor informatie over geacti-
veerde/gedeactiveerde airbag
(SRS), zie pagina 18.
WAARSCHUWING!
Plaats geen koffer of iets dergelijks tussen
het zitgedeelte van de achterbank en de
rugleuning van de voorstoelen. Let erop
dat u de werking van het WHIPS-systeem
niet beïnvloedt.
OS
Veiligheid
WHIPS-systeem
WAARSCHUWING!
Als u één van de ruggedeelten van de
achterbank hebt neergeklapt, moet u de
voorstoel aan dezelfde kant naar voren
schuiven zodat de rugleuning van de stoel
niet tegen het neergeklapte ruggedeelte
van de achterbank aankomt.
OT
Veiligheid
Activering van de veiligheidssystemen
N.B. Het airbagsysteem (SRS, SIPS en IC)
wordt bij een botsing slechts eenmaal geacti-
veerd. Na activering van de airbags/opblaasg-
ordijnen adviseren wij u het volgende:
Sleep de auto naar een erkende Volvo-
werkplaats. Rij niet in een auto met geacti-
veerde airbags, zelfs niet als u na het
ongeluk nog verder kunt rijden.
Laat het vervangen van de onderdelen van
het SRS-, SIPS-, IC- en gordelsysteem
over aan een erkende Volvo-werkplaats.
Systeem Activering
Gordelspanners Bij frontale botsingen of wanneer de auto over de kop slaat.
Airbags (SRS)
Bij frontale botsingen
1
.
SIPS-airbags
Bij aanrijdingen van opzij
1
.
Opblaasgordijn (IC-systeem)
Bij aanrijdingen van opzij of als de auto over de kop slaat
1
.
WHIPS-systeem
Bij aanrijdingen van achteren
1
.
RSC-systeem Wanneer de auto bijv. krachtig afremt of in de slip raakt.
1. Het kan zijn dat de airbags niet werden geactiveerd, ondanks dat de carrosserie van de auto danig vervormd is. Dit houdt niet per definitie in dat de
airbags niet goed werkten. Het betekent alleen dat activering van deze aanvullende veiligheidssystemen niet nodig was, omdat de bestaande systemen
de inzittenden voldoende bescherming boden.
WAARSCHUWING!
De sensor van het airbagsysteem zit op de
middenconsole van de auto. Als de midden-
console doorweekt geraakt is, moet u de
accukabels in de bagageruimte
loskoppelen. Probeer de auto niet te starten,
omdat de airbags daarbij geactiveerd
kunnen worden. Sleep de auto naar een
erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING!
Rij nooit met geactiveerde airbags. Ze
kunnen u bij het sturen danig in de weg
zitten. Ook de andere veiligheidssystemen
kunnen beschadigd zijn. Langdurige
blootstelling aan de rook- en stofdeeltjes die
vrijkomen bij activering van de airbags kan
oog- en huidirritatie veroorzaken. Spoel bij
irritatie met koud water. De snelheid
waarmee de airbags/gordijnen worden
opgeblazen kan in combinatie met de toege-
paste materialen resulteren in schaaf- en
brandwonden.
OU
Veiligheid
Inspectie van airbags en opblaasgordijnen
Controle-intervallen
De stickers op de portierstijl(en) geven het
jaar en de maand aan waarin u contact moet
opnemen met een erkende Volvo-werkplaats
om de airbags, gordelspanners en opblaasg-
ordijnen te laten controleren en eventueel te
laten vervangen. Als u vragen hebt over de
systemen, kunt ook contact opnemen met
een erkende Volvo-werkplaats.
Deze sticker vindt u in de portieropening
linksachter.
1. Airbag aan bestuurderszijde
2. Airbag aan passagierszijde
3. SIPS-airbag aan bestuurderszijde
4. SIPS-airbag aan passagierszijde
5. Opblaasgordijn aan bestuurderszijde
6. Opblaasgordijn aan passagierszijde
OV
Veiligheid
Kinderen en veiligheid
Kinderen moeten comfortabel
en veilig zitten
De plaats van het kind in de auto en de
vereiste uitrusting is afhankelijk van het
gewicht en de lengte van het kind (zie
pagina 31 voor meer informatie).
Ongeacht leeftijd en lengte moeten kinderen
altijd met de gordel goed om in de auto zitten.
Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot
zitten.
De veiligheidsuitrusting voor kinderen die
Volvo biedt, is afgestemd op het gebruik in
uw auto. Door het gebruik van originele
Volvo-onderdelen bent u er zeker van dat de
bevestigingspunten en bevestigingsonder-
delen op de juiste wijze zijn aangebracht en
sterk genoeg zijn.
N.B. De wettelijke bepalingen voor het
vervoer van kinderen in de auto verschillen
van land tot land. Ga na welke regels er in uw
land van kracht zijn.
Het volgende kan worden gebruikt:
een kinderzitje op de passagiersstoel,
mits de airbag aan passagierszijde is
gedeactiveerd
7
.
een achterstevoren gemonteerd kinder-
zitje op de achterbank dat tegen de rugle-
uning van de voorstoel steunt.
Kinderzitje en
gordelwaarschuwing
Als u een baby- of kinderzitje (achterste-
voren) op de passagiersstoel hebt aange-
bracht en met de aanwezige
veiligheidsgordel hebt vastgezet, wordt er
niet altijd een gordelwaarschuwing gegeven.
Controleer daarom altijd of de gordel goed in
de sluiting steekt, voordat u wegrijdt!
Kinderzitjes en airbags gaan niet samen
Kinderzitjes en airbags
Plaats een kind altijd op de achterbank als de
airbag aan passagierszijde is geactiveerd
8
.
Als de airbag wordt geactiveerd, kan een kind
in een kinderzitje aan de passagierszijde
ernstig letsel oplopen.
7. Voor informatie over geactiveerde/
gedeactiveerde airbag (SRS), zie
pagina 18.
8. Voor informatie over geactiveerde/
gedeactiveerde airbag (SRS), zie
pagina 18.
WAARSCHUWING!
Personen kleiner dan 140 cm mogen
alleen op de voorstoel plaatsnemen als de
airbag is gedeactiveerd.
PM
Veiligheid
Kinderen en veiligheid
Pictogram op de zonneklep van de auto
PN
Veiligheid
Positie van kinderen in de auto
Gewicht (leeftijd)
Passagiersstoel met geacti-
veerde
1
airbag (SRS)
Passagiersstoel zonder (of met gedeactiveerde
1
) airbag (SRS)
(extra)
<10 kg
(tot 9 maanden)
Ongeschikte plaats voor deze
leeftijdscategorie.
Mogelijkheden: Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te bevestigen met
veiligheidsgordel en extra bevestigingsband. Typegoedk.: E503135
2
Achterstevoren gemonteerd babyzitje, te bevestigen met veiligheidsgordel.
Typegoedk.: E5 03160
2
Achterstevoren gemonteerd babyzitje, te bevestigen met ISOFIX-systeem.
Typegoedk.: E5 03162
2
9–18 kg
(9–36 maanden)
Ongeschikte plaats voor deze
leeftijdscategorie
Mogelijkheden: Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te bevestigen met
veiligheidsgordel en extra bevestigingsband.
Typgoedk.: E5 03135
2
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te bevestigen met veiligheidsgordel.
Typgoedk.: E5 03161
2
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te bevestigen met ISOFIX-systeem.
Typegoedk.: E5 03163
2
15–36 kg
(3–12 jaar)
Ongeschikte plaats voor deze
leeftijdscategorie.
Geïntegreerd kinderzitje met of zonder rugleuning.
Typgoedk.: E5 03139
1. Voor informatie over geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS), zie pagina 18.
2. Geschikt voor speciale kinderzitjes (zie overzicht onder genoemde typegoedkeuring). Kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor één bepaald merk auto, voor
een beperkte groep merken, semi-universeel of universeel zijn.
WAARSCHUWING!
Breng nooit een kind aan in een kinderzitje op de passagiersstoel als de airbag (SRS) is geactiveerd. Personen kleiner dan 140 cm mogen
nooit op de passagiersstoel plaatsnemen als de airbag (SRS) is geactiveerd. Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan
levensgevaarlijke situaties opleveren voor uw kind.
PO
Veiligheid
Kinderen en veiligheid
Positie van kinderen in de auto
Gewicht (leeftijd)
Tweede zitrij, buitenste zitplaatsen
1
Tweede zitrij, middelste
zitplaats
1
Derde zitrij op model
met zeven zitplaatsen.
<10 kg
(tot 9 maanden)
Mogelijkheden: Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te
bevestigen met veiligheidsgordel, steunbeen en extra
bevestigingsband. Typegoedk.: E5 03135
2
Achterstevoren gemonteerd babyzitje, te bevestigen met
veiligheidsgordel en steunbeen. Typegoedk.: E5 03160
2
Achterstevoren gemonteerd babyzitje, te bevestigen met
ISOFIX-systeem en steunbeen. Typegoedk.: E5 03162
2
Achterstevoren gemon-
teerd kinderzitje, te
bevestigen met
veiligheidsgordel, steun
en bevestigingsband.
Typgoedk.: E5 03135
2
Ongeschikte plaats
voor deze leeftijdscate-
gorie.
9–18 kg
(9–36 maanden)
Mogelijkheden: Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te
bevestigen met veiligheidsgordel, steunbeen en extra
bevestigingsband. Typegoedk.: E5 03135
2
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te bevestigen met
veiligheidsgordel en steunbeen. Typegoedk.: E5 03161
2
Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te bevestigen met
ISOFIX-systeem en steunbeen. Typegoedk.: E5 03163
2
Achterstevoren gemon-
teerd kinderzitje, te
bevestigen met
veiligheidsgordel, steun
en bevestigingsband.
Typgoedk.: E5 03135
2
Ongeschikte plaats
voor deze leeftijdscate-
gorie.
15–36 kg
(3–12 jaar)
Geïntegreerd kinderzitje met of zonder rugleuning.
Typgoedk.: E5 03139
2
Mogelijkheden: Kinder-
zitje met of zonder rugle-
uning. Typegoedk.:
E5 03139
2
Geïntegreerd kinderzitje.
Typgoedk.: E5 03167
3
Geïntegreerd kinder-
zitje met of zonder
rugleuning.
Typgoedk.: E5 03139
2
1. Bij modellen met zeven zitplaatsen moet de zitrij in de achterste stand staan bij gebruik van een kinderzitje.
2. Geschikt voor speciale kinderzitjes (zie overzicht onder genoemde typegoedkeuring). Kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor één bepaald merk auto,
voor een beperkte groep merken, semi-universeel of universeel zijn.
3. Ingebouwd en goedgekeurd voor deze leeftijdscategorie.
PP
Veiligheid
ISOFIX-bevestigingssysteem
voor kinderzitjes (extra)
De buitenste zitplaatsen van de achterbank
zijn voorbereid voor het ISOFIX-bevestigings-
systeem voor kinderzitjes. Neem contact op
met uw erkende Volvo-dealer voor meer infor-
matie over veiligheidsuitrusting voor
kinderen.
Geïntegreerde kinderzitjes
(extra op model met vijf
zitplaatsen, standaard op model
met zeven zitplaatsen)
De geïntegreerde kinderzitjes voor de
buitenste zitplaatsen van de achterbank van
Volvo zijn speciaal ontworpen om kinderen
optimale bescherming te bieden. In combi-
natie met de aanwezige veiligheidsgordels
zijn de kinderzitjes goedgekeurd voor
kinderen met een gewicht van 15 tot 36 kg.
Zorg dat:
het kinderzitje in de vergrendelde stand
staat;
de stand van de hoofdsteun zorgvuldig
afgestemd is op de lengte van het kind;
de veiligheidsgordel goed strak langs het
lichaam van het kind loopt en nergens
slap hangt of verdraaid is;
de veiligheidsgordel goed over de
schouder loopt (en dus niet onderlangs);
de heupgordel laag over de heupen, het
bekken, loopt om maximale bescherming
te bieden.
PQ
Veiligheid
Kinderen en veiligheid
Kinderzitje uitklappen
Trek aan de handgreep zodat het kinder-
zitje omhoogkomt (1).
Pak het zitje met beide handen vast en
duw het naar achteren (2).
Druk het zo ver achteruit dat het
vergrendelt (3).
Kinderzitje inklappen
Trek aan de handgreep (1).
Duw het kussen zo ver omlaag dat het
vastklikt (2).
Let erop dat u het geïntegreerde kinderzitje
eerst moet inklappen voordat u de ruggede-
elten van de achterbank voorover kunt
klappen.
WAARSCHUWING!
Het kinderzitje moet in de vergrendelde
stand staan voordat u het kind in het zitje
aanbrengt.
WAARSCHUWING!
Als het geïntegreerde kinderzitje aan grote
krachten blootgestaan heeft, zoals bij een
aanrijding, moet u het kinderzitje met de
gordel in zijn geheel, d.w.z. inclusief de
schroeven, vervangen door een nieuw
kussen en nieuwe schroeven. Ook als het
geïntegreerde kinderzitje er op het oog
intact uitziet, kan het kussen een deel van
zijn beschermende eigenschappen
hebben verloren.
Het kinderzitje moet eveneens worden
vervangen, als het erg versleten of
beschadigd is. Let er echter op dat het zitje
vakkundig wordt vervangen, omdat het
voor de overige inzittenden van groot
belang is dat het nieuwe zitje op de juiste
wijze wordt gemonteerd. Laat het
vervangen en repareren van het kinderzitje
daarom over aan een erkende Volvo-
werkplaats.
Als het zitje vuil geworden is, moet u het ter
plekke schoonmaken. Als de bekleding
dusdanig vuil is dat u deze apart moet
reinigen, gelden de bovenstaande aanwij-
zingen voor vervanging en montage van het
zitje. Verricht geen wijzigingen in of aanvul-
lingen op de constructie van de kinder-
zitjes.
PR
Veiligheid
Belangrijke adviezen!
Bij het gebruik van andere veiligheidsproducten
voor kinderen die in de handel zijn is het belan-
grijk dat u de bijgeleverde montagevoorschriften
zorgvuldig doorleest en nauwkeurig opvolgt. Hier
volgen enkele punten waar u op moet letten:
Volvo heeft veiligheidsuitrusting voor kinderen
die afgestemd is op uw Volvo en uitvoerig door
Volvo getest is.
Breng een kinderzitje altijd volgens de instructies
van de fabrikant aan. Zie voor uitgebreide monta-
gevoorschriften de gebruiksaanwijzing bij het
kinderzitje.
Zet de bevestigingsbanden van het kinderzitje
nooit aan de hendel vast waarmee u de voorstoel
in de lengterichting verstelt of aan veren, rails of
balken met scherpe randen onder de stoel.
Laat hetruggedeeltevan hetkinderzitje tegen het
dashboard steunen. (Geldt voor auto’s die niet
zijn uitgerust met een geactiveerde
9
airbag
(SRS) aan de passagierszijde.)
Bevestig nooit een kinderzitje op de passagiers-
stoel, wanneer uw auto uitgerust is met een
geactiveerde airbag (SRS) aan de passagiers-
zijde.
N.B. Bij problemen tijdens de montage van
kinderveiligheidsproducten moet u contact
opnemen met de fabrikant voor nadere inlich-
tingen over de montage.
Kinderzitje monteren
Volvo heeft veiligheidsuitrusting voor kinderen
die afgestemd is op uw Volvo en uitvoerig door
Volvo getest is.
Bij het gebruik van andere op de markt verkrij-
gbare producten is het belangrijk dat u de bijge-
leverde montagevoorschriften zorgvuldig
doorleest en nauwkeurig opvolgt.
Zet de bevestigingsbanden van het kinder-
zitje nooit vast aan de hendel waarmee u de
voorstoel in de lengterichting verstelt of aan
veren, rails of balken onder de stoel. Scherpe
randen kunnen de bevestigingsbanden
beschadigen.
Laat de rugleuning van het kinderzitje tegen
het dashboard steunen. Dit geldt voor auto’s
zonder airbag aan passagierszijde of auto’s
waarvan de airbag is gedeactiveerd.
Plaats nooit een kinderzitje op de voorstoel
als de auto is uitgerust met een geacti-
veerde
10
airbag aan passagierszijde. Bij
problemen tijdens de montage van kindervei-
ligheidsproducten kunt u contact opnemen
met de fabrikant voor nadere inlichtingen over
de montage.
Geïntegreerd kinderzitje vervangen
Het is belangrijk dat het geïntegreerde kinderzitje
goed is vastgezet. Laat het vervangen en het
eventueel repareren van het zitje daarom over
aan een erkende Volvo-werkplaats. Voer geen
wijzigingen of aanpassingen uit aan het geïnte-
greerde kinderzitje.
Veiligheidsgordel met speciale
blokkeerfunctie (ALR/ELR
11
)
De veiligheidsgordel op de middelste zitplaats
van de tweede zitrij is voorzien van een speciale
blokkeerfunctie (ALR/ELR). De blokkeerfunctie
helpt de gordel aangespannen te houden,
waardoor het gemakkelijker wordt een kinderzitje
aan te brengen.
Doe het volgende om een kinderzitje met de
veiligheidsgordel vast te zetten.
Bevestig de veiligheidsgordel aan het kinder-
zitje volgens de aanwijzingen die de fabrikant
van het zitje heeft verstrekt.
Trek de veiligheidsgordel volledig uit.
Zet de gordel vast door de borgtong in de
gordelsluiting te steken. Een duidelijker “klik”
geeft aan dat de gordel vergrendeld is.
Laat de gordel op het oprolmechanisme
rollen en span het aan rond het kinderzitje.
9. Voor informatie over geactiveerde/
gedeactiveerde airbag (SRS), zie
pagina 18.
WAARSCHUWING!
Gebruik geen kinderzitjes met stalen
beugels of andere constructies die tegen de
ontgrendelingsknop van de gordelsluiting
kunnen aankomen. Dit om te voorkomen dat
de gordels plotseling losschieten.
Zorg dat het kinderzitje niet met de
bovenkant tegen de voorruit aankomt.
10. Voor informatie over geactiveerde/
gedeactiveerde airbag (SRS), zie
pagina 18.
11. Automatic Locking Retractor/
Emergency Locking Retractor.
PS
Veiligheid
Kinderen en veiligheid
De veiligheidsgordel maakt een mechanisch
geluid, wat volkomen normaal is.
De functie wordt automatisch opgeheven,
wanneer u de veiligheidsgordel uit de
gordelsluiting haalt en loslaat.
Bij problemen tijdens de montage van kinder-
veiligheidsproducten moet u contact
opnemen met de fabrikant voor nadere inlich-
tingen over de montage.
PT
Instrumenten, schakelaars en bediening
Instrumentenpaneel 38
Controle- en waarschuwingslampjes 39
Schakelaars op middenconsole 44
Verlichtingspaneel 46
Richtingaanwijzerhendel 47
Ruitenwissers/-sproeiers 48
Alarmlichten,elektrisch verwarmde achterruit/
buitenspiegels/voorstoelen 50
Boordcomputer 51
Cruise control 52
Parkeerrem, motorkap, elektrische aansluiting e.d. 53
Elektrisch bediende zijruiten 55
Spiegels en zijruiten 57
Elektrisch bediend schuifdak (extra) 59
PU
Instrumenten, schakelaars en bediening
Instrumentenpaneel
1. Temperatuurmeter
De temperatuurmeter geeft de temperatuur in
het koelsysteem van de motor aan. Op het
display verschijnt een bericht,als detemperatuur
abnormaal hoog is en de naald tot in het rode
gebied uitslaat. Let erop dat verstralers voor de
radiateurgrille het koelvermogen verminderen bij
een hoge buitentemperatuur en een zware
belasting van de motor.
2. Display
Op hetdisplay worden informatieve berichten en
waarschuwingsberichten weergegeven.
3. Snelheidsmeter
De snelheidsmeter geeft de snelheid van de
auto aan.
4. Dagtellers, T1 en T2
De dagtellers gebruikt u om kortere afstanden
op te meten. Het rechter cijfer geeft de afstand
in honderden meters aan. U kunt de dagtellers
op nul zetten door de knop langer dan
2 seconden in te drukken. U wisselt van
dagteller door de knop korte tijd in te drukken.
5. Indicatie voor Cruise control
Zie pagina 52.
6. Kilometerteller
De kilometerteller geeft het totale aantal
kilometers aan dat er met de auto is gereden.
7. Groot licht aan/uit
8. Waarschuwingslampjes
Als er een storing optreedt, licht het waarschu-
wingslampje op en verschijnt er een bericht op
het display.
9. Toerenteller
De toerenteller geeft het motortoerental aan in
duizenden toeren per minuut. Laat de naald van
de toerenteller niet tot in het rode gebied
uitslaan.
10. Indicatie voor automatische versnellingsbak
U ziet hier welk schakelprogramma er wordt
aangehouden.
11. Buitentemperatuurmeter
De buitentemperatuurmeter geeft de buitentem-
peratuur aan. Wanneer de temperatuur in het
interval van –5°C tot +2°C ligt, verschijnt er een
sneeuwvlokje op het display. Het symbool wijst
op het gevaar voor gladheid.
Wanneer de auto stilstaat of geparkeerd
gestaan heeft, kan het zijn dat de buitentempera-
tuurmeter een te hoge waarde aangeeft.
12. Klokje
Draai aan de knop om het klokje op de juiste tijd
in te stellen.
13. Brandstofmeter
Er zit nog ongeveer 8 liter brandstof in de tank,
wanneer het lampje op het instrumentenpaneel
oplicht.
14. Controle- en waarschuwingslampjes
15. Richtingaanwijzers, links/rechts
PV
Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes
Functietest, lampjes
Alle controle- en waarschuwingslampjes gaan
branden wanneer u de contactsleutel voor het
starten in stand II draait. De werking van de
lampjes wordt dan gecontroleerd. Alle lampjes
moeten weer uitgaan als de motor is
aangeslagen, behalve het lampje voor de
parkeerrem. Dit gaat pas uit als de auto van de
parkeerrem wordt gehaald.
Als de motor niet binnen vijf
seconden aanslaat, gaan alle
lampjes uit, behalve de lampjes
voor storingen in het uitlaatgas-
reinigingssysteem van de auto
en voor lage oliedruk. Bepaalde
lampjes hebben geen functie.
Dit hangt af van de uitrusting van de auto.
Waarschuwingslampje midden
op instrumentenpaneel
Het waarschuwingslampje knippert
met een rood of oranje licht afhan-
kelijk van de ernst van de geregist-
reerde storing.
Rood licht:
Breng de auto tot stilstand. Lees het
bericht op het display.
Het lampje blijft branden en de displaytekst
staan totdat de storing is verholpen.
Oranje licht
Lees het bericht op het display. Verhelp
de storing!
U kunt de displaytekst verwijderen met een
druk op de knop READ (zie pagina 42).
Wanneer u 2 minuten niets doet, verdwijnt de
displaytekst automatisch.
N.B. Wanneer de tekst “TIJD VOOR REG.
SERVICE” verschijnt, doet u het waarschu-
wingslampje uit en verwijdert u de tekst met
behulp van de knop READ. Dit gebeurt
automatisch na 2 minuten.
QM
Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes
Storing in ABS
Als het waarschuwingssymbool voor
het ABS-systeem oplicht, werkt het
ABS -systeem niet meer. Het normale
remsysteem van deauto werkt dan nog,
zij het zonder ABS-regeling.
Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en zet de motor af. Start de motor
opnieuw.
Als het waarschuwingslampje dooft, kunt u
verder rijden. Er was dan geen sprake van
een werkelijke storing.
Als het waarschuwingslampje echter blijft
branden, moet u de auto naar een erkende
Volvo-werkplaats rijden om het ABS-systeem
te laten controleren.
Storing in remsysteem
Als het lampje voorhet REMSYSTEEM
oplicht, kan het zijn dat het
remvloeistofpeil te laag is.
Breng de auto op een veilige plaats
tot stilstand en controleer het peil in het
remvloeistofreservoir.
Als het peil lager is dan het MIN-merkje van het
reservoir, kunt u beter niet verder rijden met de
auto. Laat de auto naar een erkende Volvo-
werkplaats slepen om het remsysteem te contro-
leren.
Als de waarschuwingslampjes
REMSYSTEEM en ABS tegelijkertijd
branden, kan er een storing in de
remkrachtverdeling zijn opgetreden.
Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en zet de motor af. Start de motor
opnieuw.
Als de beide lampjes weer doven, was er
geen sprake van een werkelijke storing.
Als de waarschuwingslampjes echter blijven
branden, moet u het peil in het remvloeisto-
freservoir controleren.
Als het peil lager is dan het MIN-merkje van
het remvloeistofreservoir, kunt u beter niet
verder rijden met de auto. Laat de auto naar
een erkende Volvo-werkplaats slepen om het
remsysteem te controleren.
Als de lampjes echter blijven branden
ondanks dat het peil in het remvloeistofpeil in
orde is, moet u de auto uiterst voorzichtig naar
de dichtstbijzijnde erkende Volvo-werkplaats
rijden om het remsysteem te laten contro-
leren.
Gordelwaarschuwing
Het lampje brandt, zolang de
bestuurder en de voorpassagier de
gordel niet hebben omgedaan.
Te lage oliedruk
Als het lampje tijdens het rijden oplicht,
is de druk van de motorolie te laag. Zet
de motor onmiddellijk af en controleer
het motoroliepeil. Als het lampje oplicht
terwijl het oliepeil in orde is, moet u de auto tot
stilstand brengen en contact opnemen met een
erkende Volvo-werkplaats.
Storing in het
uitlaatgasreinigingssysteem
van de auto
Neem contact op met een erkende
Volvo-werkplaats om het systeem te
laten controleren.
Storing in SRS-systeem
Als het waarschuwingslampje oplicht,
is er een storing in het SRS -systeem
geregistreerd. Rij de auto naar een
erkende Volvo-werkplaats om het
systeem te laten controleren.
Dynamo laadt niet bij
Als het lampje tijdens het rijden oplicht,
is er waarschijnlijk sprake van een
storing inhet elektrisch systeem. Breng
een bezoek aan een erkende Volvo-werkplaats.
Voorgloeifunctie motor (diesel)
Het lampje licht op wanneer de voorg-
loeifunctie van de motor actief is.
Wanneer het lampje dooft, kunt u de
WAARSCHUWING!
Als de waarschuwingslampjes
REMSYSTEEM en ABS tegelijkertijd
oplichten, bestaat het gevaar dat de achter-
trein bij krachtig remmen gaat slippen.
QN
Instrumenten, schakelaars en bediening
motor starten. Geldt alleen voor dieselmo-
dellen.
Parkeerrem aangezet
Let erop dat het lampje alleen
aangeeft t u de parkeerrem hebt
aangezet en niet hoe hard. Controleer
dit laatste door op het parkeerrem-
pedaal te trappen! Als u de parkeerrem tijdens
het rijden aanzet, hoort u een belsignaal als
waarschuwing.
Mistachterlicht
Het lampje brandt, wanneer u het
mistachterlicht hebt ingeschakeld.
Controlelampje aanhanger
Het controlelampje knippert, wanneer
u de richtingaanwijzers op de auto en
op de aanhanger gebruikt. Als het
lampje niet knippert, is één van de richtingaan-
wijzers op de auto of de aanhanger defect.
Stabiliteitssysteem en DSTC
Het DSTC-systeem (Dynamic Stability and
Traction Control) dat meerdere deelsystemen
omvat staat uitvoeriger beschreven op
pagina 114.
Het lampje licht op om na
ca. twee seconden weer te doven
Het lampje licht tijdens het starten van
de motor op om aan te geven dat er
een systeemtest plaatsvindt.
Het lampje knippert
De SC-regeling (Spin Control) tracht
te voorkomen dat de aangedreven
wielen van de auto doorslippen. De
TC-regeling (Traction Control) tracht
de grip van de auto op de weg te verbeteren.
De AYC-regeling (Active Yaw Control) tracht te
voorkomen dat de auto in de slip raakt.
Het RSC-systeem (Roll Stability Control) tracht
te voorkomen dat de auto over de kop slaat.
Het oranje waarschuwingslampje
brandt continu
Het lampje brandt en de melding
TRACTIECONTROLE TIJDELIJK
UIT verschijnt op het informatie-
display.
De TC-regeling is tijdelijk beperkt wegens een
te hoge remtemperatuur.
De regeling wordt automatisch opnieuw
ingeschakeld, wanneer de remtemperatuur
weer normaal is.
Het oranje waarschuwingslampje
brandt continu
Het lampje licht op en de melding
ANTI SKID SERVICE VEREIST
verschijnt op het informatiedisplay.
Het DSTC -systeem werd door een storing
uitgeschakeld.
Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en zet de motor af.
Start de motor opnieuw.
Als het waarschuwingslampje echter blijft
branden, moet u de auto naar een erkende
Volvo-werkplaats rijden om het systeem te laten
controleren.
Storing in DSTC-systeem
Als hetwaarschuwingslampjeoplicht encontinu
brandt, terwijl u het systeem niet hebt uitge-
schakeld is er sprake van een storing in één van
de systemen. De tekst “ANTI-
SKID SERVICE VEREIST” verschijnt op het
display.
Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en zet de motor af. Start de motor
opnieuw.
Als het waarschuwingslampje dooft, was er
geen sprake van een werkelijke storing. U
hoeft dan geen bezoek aan een werkplaats
te brengen.
Als het waarschuwingslampje echter blijft
branden, moet u de auto naar een erkende
Volvo-werkplaats rijden om het systeem te
laten controleren.
WAARSCHUWING!
Onder normale omstandigheden zorgt het
DSTC -systeem voor een betere
wegligging. Dit mag echter voor u geen
reden zijn om sneller te gaan rijden. Wees
altijd voorzichtig bij het nemen van
bochten en het rijden op gladde wegen.
QO
Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes
Displaymelding
Wanneer er een controle- of waarschuwings-
lampje oplicht, verschijnt er tevens een
bericht op het display. Wanneer u het bericht
gelezen en begrepen hebt, kunt u op de knop
READ (A) drukken. Het bericht wordt dan van
het display gewist en in het geheugen
opgeslagen. Het bericht blijft in het
geheugen opslagen, totdat u de onderlig-
gende storing hebt laten verhelpen.
Berichten die duiden op zeer ernstige
storingen kunt u niet van het display wissen.
De berichten blijven op het display staan,
totdat u de onderliggende storing hebt laten
verhelpen.
Berichten die in het geheugen liggen
opgeslagen kunt u op een later tijdstip
nogmaals doorlezen. Druk op de knop
READ (A), als u de opgeslagen berichten wilt
bekijken. U kunt door de berichten bladeren
door op de knop READ (A) te drukken. Druk
nogmaals op de knop READ (A) om de
berichten weer in het geheugen op te slaan.
Als er een waarschuwingsbericht verschijnt
terwijl u zich bijv. in een menu van de boord-
computer bevindt of wilt telefoneren, moet u
eerst bevestigen dat u het bericht hebt
gezien. U doet dat door op de knop
READ (A) te drukken.
QP
Instrumenten, schakelaars en bediening
Melding Betekenis
STOP AUTO Z.S.M. Breng de auto tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade.
ZET DE MOTOR AF Breng de auto tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade.
SERVICE SPOED Breng uw auto voor controle naar de werkplaats.
ZIE HANDLEIDING Raadpleeg het instructieboekje.
SERVICE VEREIST Laat uw auto zo spoedig mogelijk controleren.
BIJ ONDERHOUD Laat uw auto tijdens de volgende servicebeurt controleren.
TIJD VOOR REG. SERVICE Als de displaytekst verschijnt, moet de auto voor een servicebeurt naar de werkplaats.
Wanneer de tekst verschijnt, hangt af van de afgelegde afstand, het aantal maanden dat
verstreken is sinds de laatste servicebeurt en het aantal draaiuren van de motor.
OLIEPEIL LAAG
1
– BIJVULLEN
3
Het oliepeil van de motor is te laag. Controleer het peil en vul zo spoedig mogelijk olie bij zie
pagina 164 voor meer informatie.
OLIEPEIL LAAG
2
– STOP AUTO Z.S.M.
3
Het oliepeil van de motor is te laag. Breng de auto op een veilige manier tot stilstand om het
oliepeil te controleren zie pagina 164.
OLIEPEIL LAAG
2
– ZET MOTOR UIT
3
Het oliepeil van de motor is te laag. Breng de auto op een veilige manier tot stilstand en zet de
motor af om het oliepeil te controleren zie pagina 164.
OLIEPEIL LAAG
2
– ZIE HANDLEIDING
3
Het oliepeil van de motor is te laag. Breng de auto op een veilige manier tot stilstand en zet de
motor af om het oliepeil te controleren zie pagina 164.
1. Verschijnt samen met een oranje gevarendriehoek
2. Verschijnt samen met een rode gevarendriehoek
3. Geldt alleen voor motortypes met olieniveausensor.
QQ
Instrumenten, schakelaars en bediening
Schakelaars op middenconsole
N.B. De onderlinge positie van de knoppen
kan variëren.
DSTC-systeem
Met deze knop kunt u de
functie van het DSTC-
systeem beperken of een
geldende beperking
opheffen. Wanneer de LED
in de knop brandt, is het
DSTC -systeem actief (voor zover er geen
sprake is van een storing).
N.B. Om veiligheidsredenen moet u de knop
minstens een halve seconde lang ingedrukt
houden om de functie van het DSTC-systeem
te beperken. De LED in de knop dooft dan en
de tekst “DSTC SPIN CONTROL UIT”
verschijnt op het display.
Beperk de functie van het systeem als u een
wiel met een afwijkende maat gebruikt.
De volgende keer dat u de motor start, is het
DSTC-systeem weer actief.
Airconditioning achter in passa-
giersruimte (extra)
Druk op de knop om de
airconditioning achter in de
passagiersruimte in te
schakelen. De aircondi-
tioning achter in de passagi-
ersruimte wordt
uitgeschakeld, wanneer u het contact
uitschakelt.
Kinderslot op achterportieren
(extra)
Met deze knop kunt u het
elektrisch kinderslot op de
achterportieren in- of
uitschakelen. De contacts-
leutel moet daarbij in stand I
of II staan. Wanneer het
kinderslot geactiveerd is, brandt de LED in de
knop. Er verschijnt een bericht op het display,
wanneer u het kinderslot in- of uitschakelt.
WAARSCHUWING!
Let erop dat de rijeigenschappen van de
auto veranderen, als u het DSTC-systeem
uitschakelt.
QR
Instrumenten, schakelaars en bediening
Inklapbare buitenspiegels
(extra)
Met deze knop kunt u de
elektrisch bediende
buitenspiegels in- en
uitklappen.
Ga als volgt te werk, als één
van de buitenspiegels per
ongeluk in- of uitgeklapt is:
Klap de buitenspiegel die verzet is terug
in de normale stand.
Draai de contactsleutel in stand II.
Klap de buitenspiegel met behulp van de
knop eerst naar binnen en vervolgens
weer naar buiten toe. De buitenspiegels
staan daarna weer in hun oorspronkelijke
stand.
Parkeerhulp (extra)
Het systeem is bij het
starten van de motor altijd
geactiveerd. Druk op de
knop om de “Parking
Support” uit te schakelen of
opnieuw in te schakelen (zie
ook pagina 115).
Alarmsensoren en
Safelock-functie
1
tijdelijk
deactiveren
Met deze knop kunt u de
Safelock-functie desge-
wenst uitschakelen
(Safelock houdt in dat
portieren na vergrendeling
niet meer van de binnenkant
te openen zijn). Met deze knop kunt u ook de
bewegingsmelder en de niveausensoren van
het alarmsysteem
2
buiten werking stellen. De
LED in de knop brandt, wanneer de functies
zijn uitgeschakeld of buiten werking zijn
gesteld.
Verstralers (extra)
Druk op deze knop als u de
verstralers van de auto’s
tegelijk met het groot licht
wilt voeren of als u de
verstralers uit wilt schakelen.
De LED in de knop brandt
om aan te geven dat de functie actief is.
Elektrische aansluiting
(standaard)/Aansteker (extra)
U kunt de elektrische
aansluiting voor verschil-
lende accessoires
gebruiken die op een
spanning van 12 V werken,
zoals een mobiele telefoon
of koelbox. U activeert de aansteker door de
knop in te drukken. Wanneer de aansteker
heet genoeg is, veert de knop automatisch
uit. Haal de aansteker uit de opening en
gebruik het roodgloeiende stuk metaal om
een sigaar of sigaret aan te steken. Om
veiligheidsredenen moet u het deksel altijd
op de aansluiting laten zitten, wanneer deze
niet in gebruik is.
U kunt maximaal 10 A via de aansluiting
afnemen.
BLIS – Blind Spot Information
System (extra)
Druk op de knop om het
systeem te deactiveren of te
heractiveren zie pagina 133
voor meer informatie.
1. Bepaalde markten
2. Extra
QS
Instrumenten, schakelaars en bediening
Verlichtingspaneel
A – Koplampen en stadslichten/
parkeerlichten
Alle verlichting uit.
Auto’s met automatisch dimlicht
(bepaalde landen)
Contactsleutel in stand II: Dimlicht aan (plus
stadslichten voor en verlichting achter, kente-
kenplaatverlichting en instrumentenver-
lichting). Het dimlicht gaat automatisch aan,
wanneer u de contactsleutel in de startstand
draait en kan niet worden uitgeschakeld. Als
dat voor buitenlandse reizen noodzakelijk is,
kunt u het automatische dimlicht in uw Volvo-
werkplaats buiten werking laten stellen.
Stadslichten vóór en verlichting
achter.
Contactsleutel in stand 0: Alle
verlichting uit.
Contactsleutel in stand II:
Koplampen aan (plus stadslichten vóór en
verlichting achter, kentekenplaatverlichting
en instrumentenverlichting).
N.B. U moet de verlichtingsdraaiknop altijd in
deze stand zetten, voordat u het groot licht
kunt inschakelen.
B – Koplamphoogteverstelling
Bepaalde modellen zijn uitgerust met stelmo-
toren bij de beide koplampen, waarmee u de
koplamphoogte kunt afstellen op de belading
van de auto. U stelt de koplamphoogte bij
met de bijbehorende draaiknop op het
dashboard.
Auto’s met Bi-Xenonverlichting (extra) zijn
voorzien van automatische koplamphoogte-
verstelling, zodat draaiknop B ontbreekt.
C – Instrumentenverlichting
Draaiknop omhoog: Fellere verlichting.
Draaiknop omlaag: Zwakkere verlichting.
D – Mistlampen, vóór
Contactsleutel in stand II: Druk op de knop.
De mistlampen vóór branden in combinatie
met de stadslichten en het groot licht/
dimlicht. De LED in de knop brandt, wanneer
u de mistlampen hebt ingeschakeld.
N.B. In sommige landen mag u geen dimlicht
voeren in combinatie met mistlampen.
E – Mistachterlicht
Contactsleutel in stand II. Druk op de knop.
Het mistachterlicht brandt in combinatie met
het groot licht/dimlicht. De LED in de knop en
het lampje op het instrumentenpaneel
branden, wanneer u het mistachterlicht hebt
ingeschakeld.
Opgelet: De regels voor het gebruik van de
mistlampen vóór en achter verschillen van
land tot land.
a b
^ _ `
QT
Instrumenten, schakelaars en bediening
Richtingaanwijzerhendel
1. Terugverende stand
Bij het wisselen van rijstrook of inhalen duwt
u de hendel zo ver omhoog of omlaag dat
deze merkbaar weerstand biedt. De hendel
keert in de ruststand terug, wanneer u deze
loslaat.
2. Normale bocht
De richtingaanwijzers gaan knipperen,
wanneer u de hendel met het stuurwiel mee
beweegt. Wanneer u het stuurwiel na de
bocht weer in de uitgangspositie terugdraait,
worden de richtingaanwijzers automatisch
uitgeschakeld.
3. Lichtsignaal
U kunt lichtsignalen geven, wanneer u de
hendel voorzichtig naar u toe trekt (totdat u
een lichte weerstand voelt). Het groot licht
blijft branden, totdat u de hendel weer loslaat.
3. Wisselen,groot licht/dimlicht
Haal de hendel via de lichtsignaalstand naar
u toe en laat de hendel vervolgens weer los
om te wisselen tussen groot licht en dimlicht.
3. “Follow-Me-Home”-verlichting
Doe het volgende, als u uw auto bij donker
verlaat:
Neem de sleutel uit het contactslot.
Haal de linker stuurhendel (richtingaanwij-
zerhendel) naar u toe.
Stap uit de auto.
Vergrendel de portieren.
Het dimlicht, de stadslichten/parkeerlichten
voor, de achterlichten, de kentekenplaatver-
lichting en de verlichting van de
buitenspiegels (extra) lichten vervolgens op.
De lampen blijven 30, 60 of 90–seconden
lang branden. In een erkende Volvo-
werkplaats kunt u een voor u passende
inschakelduur laten instellen.
QU
Instrumenten, schakelaars en bediening
Ruitenwissers/-sproeiers
Werking wisser-/sproeiersysteem, voorruit
Ruitenwissers
Ruitenwissers uitgeschakeld.
Wanneer u de hendel vanuit stand 0
omhoogduwt, maken de wissers
slagen zolang u de hendel vasthoudt.
Intervalstand
U kunt de snelheid van wissers voor
de intervalstand bijstellen. Wanneer u
de ring van u af draait, neemt de
frequentie van de wisserslagen toe.
Wanneer u de ring (1 op de afbeelding) naar u
toe draait, neemt de frequentie van de wisser-
slagen af.
De wissers werken op normale
snelheid.
De wissers werken op hoge snelheid.
Regensensor (extra)
De regensensor registreert de hoeveelheid
regen op de voorruit en zorgt ervoor dat de
ruitenwissers automatisch sneller of langzamer
gaan bewegen. De gevoeligheid van de regen-
sensor is af te stellen met de ring (1).
Draai de ring omhoog voor een grotere
gevoeligheid en omlaag voor een geringere
gevoeligheid (de wissers maken een extra
slag, als u de ring omhoogdraait).
Aan/Uit
Als u de regensensor activeert, moet de
contactsleutel ten minste in stand I staan en de
hendel van de ruitenwissers in stand 0.
U activeert u de regensensor door:
op de knop (2) te drukken. De LED in de
knop gaat branden om aan te geven dat de
regensensor actief is.
U schakelt de regensensor op een van de
volgende manieren weer uit:
druk op de knop (2); of
haal de hendel omlaag naar een ander
wisprogramma. Als u de hendel
omhoogduwt, blijft de regensensor actief.
De wissers maken een extra slag en keren
terug naar de regensensorstand, wanneer u
de hendel terug laat veren in stand 0.
De regensensor wordt automatisch uitge-
schakeld, wanneer u de sleutel uit het
contactslot neemt of vijf minuten nadat u de
auto van het contact hebt gezet.
Ruitensproeiers
U activeert de ruitensproeiers door de hendel
naar het stuurwiel toe te trekken.
Koplampsproeiers
(extra op bepaalde markten)
De koplampsproeiers verbruiken grote hoeveel-
heden sproeivloeistof. Om vloeistof te besparen
worden de koplampen alleen iedere vijfde keer
dat u de voorruitsproeiers activeert gesproeid
(gerekend over een periode van tien minuten).
Wanneer er meer dan tien minuten zijn
verstreken sinds de laatste sproeibeurt van de
voorruit, worden ook de koplampen weer
gesproeid bij het activeren van de ruitens-
proeiers.
Gereduceerde sproeifunctie
Wanneer er nog ongeveer één liter sproeierv-
loeistof in het reservoir zit, worden de
koplampen en de achterruit niet langer schoon-
gesproeid. Dit omdat de sproeifunctie van de
voorruit de voorrang heeft.
Belangrijk!
In automatische wasstraten:
Schakel de regensensor uit door op
knop (2) te drukken, terwijl de contacts-
leutel ten minste in stand I staat. De ruiten-
wissers kunnen anders in beweging komen
en daarbij beschadigd raken.
QV
Instrumenten, schakelaars en bediening
Werking wisser-/sproeiersysteem, achterklep
Ruitensproeier en wisser,
achterklep
Wanneer u de hendel naar voren duwt, schakelt
u de ruitensproeier op de achterklep in.
1. Ruitenwisser achterklep, intervalstand
2. Ruitenwisser achterklep, normale
wissnelheid
Ruitenwissers achterklep, achteruitrijden
Als u de auto in de achteruitversnelling zet terwijl
de voorruitwissers actief zijn, zal de achterruit-
wisser automatisch in de intervalstand gaan
staan
1
. Als de achterruitwisser echter al op
normale snelheid werkt, vindt er geen wijziging
in de wisfunctie plaats.
1. Deze functie (intervalfunctie tijdens
het achteruitrijden) kunt u desgewenst
uitschakelen. Neem daarvoor contact
op met een erkende Volvo-werkplaats.
RM
Instrumenten, schakelaars en bediening
Alarmlichten,elektrisch verwarmde achterruit/buitenspiegels/voorstoelen
Alarmlichten
Gebruik de alarmlichten (alle richtingaan-
wijzers knipperen), wanneer u de auto
noodgedwongen tot stilstand moet brengen
op een plaats waar deze gevaar of hinder
voor het verkeer kan opleveren. Druk op de
knop om de functie te activeren.
N.B. De regels voor het gebruik van de alarm-
lichten verschillen van land tot land.
Elektrische achterruit- en
buitenspiegelverwarming
Schakel de elektrische
verwarming in om ijs en
wasem van de
achterruit en
buitenspiegels te
verwijderen. Wanneer u
eenmaal op de
schakelaar drukt,
worden de verwarming
van de achterruit en die
van de buitenspiegels
geactiveerd. De LED in de schakelaar gaat
branden. Een ingebouwde tijdschakelaar
zorgt dat de buitenspiegelverwarming na
ongeveer 4 minuten en de achterruitver-
warming na ongeveer 12 minuten wordt
uitgeschakeld.
Elektrisch verwarmde
voorstoelen
Zie pagina 65 of
pagina 68 voor meer
informatie.
RN
Instrumenten, schakelaars en bediening
Boordcomputer
Bediening
Om toegang te krijgen tot de informatie van
de boordcomputer moet u de ring (B) op de
hendel stapsgewijs linksom of rechtsom
draaien. Wanneer u na het laatste menu
nogmaals aan de ring draait, keert u terug in
de uitgangspositie.
N.B. Als er een waarschuwingsbericht
verschijnt terwijl u zich bijv. in een menu van
de boordcomputer bevindt of wilt telefo-
neren, moet u eerst bevestigen dat u het
bericht hebt gezien. U doet dat door op de
knop READ (A) te drukken. U keert dan terug
naar het menu van de boordcomputer waarin
u zich bevond.
Functies
De boordcomputer toont de volgende
informatie:
GEMIDDELDE SNELHEID
SNELHEID IN MILES PER HOUR
1
ACTUEEL BRANDSTOFVERBRUIK
GEMIDDELD BRANDSTOFVERBRUIK
BEREIK TOT LEGE BRANDSTOFTANK
Gemiddelde snelheid
De gemiddelde snelheid sinds de laatste
maal dat u de waarde op nul hebt gezet
(RESET). Wanneer u het contact uitschakelt,
wordt de gemiddelde snelheid opgeslagen
om als uitgangswaarde te dienen bij het
vervolg van de rit. U kunt de waarde op nul
zetten met een druk op de knop RESET (C)
op de hendel.
Snelheid in miles per hour
1
De actuele snelheid wordt weergegeven in
mph.
Actueel brandstofverbruik
In het menu voor het actuele brandstofver-
bruik wordt het brandstofverbruik voort-
durend bijgehouden. Het brandstofverbruik
wordt eenmaal per seconde berekend. De
waarde op het display wordt om de paar
seconden bijgewerkt. Wanneer de auto
stilstaat, geeft het display “----” aan.
N.B. Er kunnen onjuiste waarden verschijnen,
als u een standverwarming op brandstof hebt
gebruikt.
Gemiddeld brandstofverbruik
Het gemiddelde brandstofverbruik sinds de
laatste maal dat u de waarde op nul hebt
gezet (RESET). Wanneer u het contact
uitschakelt, wordt het gemiddelde brandstof-
verbruik opgeslagen. De waarde blijft in het
geheugen opgeslagen, totdat u deze met een
druk op de knop RESET (C) op de hendel op
nul zet.
N.B. Er kunnen onjuiste waarden verschijnen,
als u een standverwarming op brandstof hebt
gebruikt.
Bereik tot lege brandstoftank
Het bereik tot lege brandstoftank is de
afstand die bij benadering kan worden
afgelegd met de resterende hoeveelheid
brandstof in de tank (d.w.z. de actieradius).
De waarde is berekend aan de hand van het
gemiddelde brandstofverbruik over de laatste
30 km en de resterende hoeveelheid
brandstof. Wanneer de actieradius kleiner is
dan 20 km, geeft het display “----” aan.
N.B. Er kunnen onjuiste waarden verschijnen,
als u een standverwarming op brandstof hebt
gebruikt.
1. Bepaalde landen
RO
Instrumenten, schakelaars en bediening
Cruise control
Inschakelen
De bedieningsorganen voor de Cruise control
vindt u links op het stuurwiel.
Gewenste snelheid instellen:
Druk op de knop CRUISE. Op het instru-
mentenpaneel verschijnt de tekst CRUISE.
Druk lichtjes op + of om de snelheid van
de auto vast te zetten. Op het instrumenten-
paneel verschijnt CRUISE ON.
De Cruise control kan niet worden
ingeschakeld bij snelheden lager dan 30 km/h
of hoger dan 200 km/h.
Snelheid verhogen of verlagen
U kunt de snelheid verhogen of verlagen door
de knop + of - in te drukken. De snelheid die de
auto heeft op het moment dat u de knop loslaat,
zal vervolgens worden geprogrammeerd.
Een korte druk (minder dan een halve seconde)
op + of komt overeen met een snelheidswij-
ziging van 1 km/h.
N.B. Een tijdelijke verhoging van de snelheid
(korter dan een minuut) met het gaspedaal,
zoals bij het inhalen, is niet van invloed op de
instelling van de Cruise control. Als u het
gaspedaal loslaat, neemt de auto automatisch
de ingestelde snelheid weer aan.
Tijdelijk uitschakelen
Druk op 0 om de Cruise control tijdelijk uit te
schakelen. Op het instrumentenpaneel
verschijnt CRUISE. De eerder ingestelde
snelheid blijft na een tijdelijke uitschakeling in
het geheugen opgeslagen.
De Cruise control wordt bovendien tijdelijk
uitgeschakeld, als:
u het rempedaal of koppelingspedaal
bedient;
de snelheid heuvelop lager wordt dan
30 km/h;
u de keuzehendel in stand N zet;
als de wielen de neiging hebben te gaan
slippen of blokkeren;
een tijdelijke snelheidsverhoging langer dan
een minuut heeft geduurd.
Snelheid hervatten
Druk op de knop om de eerder inges-
telde snelheid te hervatten. Op het
instrumentenpaneel verschijnt
CRUISE ON.
Uitschakelen
Druk op CRUISE om de Cruise control uit te
schakelen. CRUISE ON verdwijnt van het
instrumentenpaneel.
RP
Instrumenten, schakelaars en bediening
Parkeerrem, motorkap, elektrische aansluiting e.d.
Parkeerrem, auto met linkse besturing
Parkeerrem
Links op de vloer vindt u het parkeerrem-
pedaal. U zet de parkeerrem aan door op het
pedaal (1) te trappen. U lost de parkeerrem
door de handgreep (2) uit te trekken.
De parkeerrem werkt op de achterwielen.
Wanneer de rem is aangezet, brandt het
bijbehorende waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel.
Let erop dat het waarschuwingslampje op
het
instrumentenpaneel al brandt, wanneer de
parkeerrem ook maar “iets” aangezet is.
Parkeerrem, auto met rechtse besturing
Motorkap openen
Trek de handgreep naar u toe om de motor-
kapvergrendeling op te heffen.
O
N
WAARSCHUWING!
Sluit de motorkap door uw ene hand er
bovenop te leggen en de kap vervolgens
omlaag te duwen. Hou de motorkap
tijdens het sluiten niet aan de grille beet.
Dit om te voorkomen dat u met uw vingers
tegen motoronderdelen aankomt en
daarbij verwondingen oploopt.
RQ
Instrumenten, schakelaars en bediening
Parkeerrem, motorkap, elektrische aansluiting e.d.
Elektrische aansluiting achterin
(extra)
U kunt de elektrische aansluiting voor verschil-
lende accessoires gebruiken die op een
spanning van 12 V werken, zoals een mobiele
telefoon of een cd-speler. U kunt maximaal
10 A via de aansluiting afnemen.
Stuurwielafstelling
U kunt het stuurwiel zowel indehoogte als in de
lengte verstellen. Duw de hendel aan de linker-
zijde van de stuurkolom omlaag. Zet vervolgens
het stuurwiel in de gewenste stand. Duw de
hendel in positie terug om het stuurwiel in de
nieuwe stand te blokkeren. Als dit veel moeite
kost, kunt u lichtjes het stuurwiel omhoog- of
omlaagbewegen wanneer u de blokkeerhendel
terugduwt.
Achterklep openen
Open de achterklep door aan de handgreep te
trekken zoals aangegeven op de afbeelding.
Klap het achterschot omlaag door de
handgreep op te tillen.
WAARSCHUWING!
Stel het stuurwiel af, voordat u gaat rijden
en nooit tijdens het rijden. Controleer of
het stuurwiel in de gekozen stand geblok-
keerd staat.
RR
Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bediende zijruiten
Met de schakelaars op de armleuning van de
portieren kunt u de ruiten elektrisch bedienen. U
kunt de ruiten alleen bedienen, wanneer de
contactsleutel in stand I of II staat. Ook
wanneer de auto stilstaat en u de contactsleutel
hebt uitgenomen, kunt u de ruiten nog steeds
openen en sluiten zolang u geen van de voorpor-
tieren hebt geopend.
De ruiten gaan open, wanneer u de voorzijde
van de schakelaar omlaagdrukt, of dicht,
wanneer u de voorzijde van de schakelaar
omhoogtrekt.
Elektrisch bediende ruiten in de
voorportieren
U kunt de ruiten in de voorportieren op twee
manieren vanaf de voorstoelen openen.
Druk de schakelaars (A) voorzichtig omlaag
of trek ze voorzichtig omhoog. De elektrisch
bediende ruiten gaan dan steeds verder
omhoog of omlaag zolang u de schakelaars
bedient.
Druk de schakelaars (A) volledig omlaag of
trek ze volledig omhoog en laat ze vervolgens
weer los. De zijruiten gaan dan automatisch
volledig open of dicht. Als de ruiten worden
geblokkeerd, wordt de op- of neergaande
beweging van de zijruiten afgebroken en
zakken de ruiten weer iets omlaag.
N.B. Alleen op bepaalde markten werkt de
automatische sluitingsfunctie ook aan de passa-
gierszijde.
Met de achterste schakelaars (B) bedient u
de ruiten in de achterportieren.
Elektrisch bediende zijruiten in
achterportieren blokkeren
U kunt de elektrische bediening van de ruiten in
de achterportieren blokkeren met de schakelaar
op het bedieningspaneel op het bestuurder-
sportier. Let erop dat u altijd de stroomtoevoer
voor de elektrisch bediende ruiten verbreekt
(d.w.z. de contactsleutel verwijdert), wanneer u
kinderen alleen in de auto achterlaat.
LED in schakelaar brandt niet
De zijruiten in de achterportieren zijn zowel met
de knoppen op de portieren als met de knoppen
op het bestuurdersportier te bedienen.
LED in schakelaar brandt
De zijruiten in de achterportieren zijn alleen vanaf
het bestuurdersportier te bedienen.
WAARSCHUWING!
Als er kinderen in de auto zitten:
Let er bij het verlaten van de auto op
dat u de stroomtoevoer naar de elektrisch
bediende zijruiten verbreekt door auto de
contactsleutel uit te nemen.
Zorg er bij het sluiten van de zijruiten
voor dat kinderen of andere inzittenden
niet met hun handen bekneld kunnen
raken.
Bij het sluiten van de achterste zijruiten
vanaf het bestuurdersportier:
Zorg er bij het sluiten van de zijruiten
voor dat achterpassagiers niet met hun
handen bekneld kunnen raken.
_
^
RS
Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bediende zijruiten
Elektrisch bediende ruit in
voorportier, passagierszijde
Met de schakelaar voor elektrische bediening
van de ruit op het passagiersportier kunt u
alleen de ruit in het passagiersportier
bedienen.
Elektrisch bediende ruiten in
achterportieren
U kunt de ruiten in de achterportieren zowel
met de schakelaars op de beide achterpor-
tieren als met de schakelaars op het bestuur-
dersportier bedienen. Als de LED in de
schakelaar waarmee u de elektrische
bediening van de ruiten in de achterportieren
blokkeert (op het bedieningspaneel op het
bestuurdersportier) brandt, kunt u de ruiten in
de achterportieren alleen vanaf het bestuur-
dersportier bedienen.
WAARSCHUWING!
Wanneer u de zijruiten in de achterpor-
tieren met de knoppen op het bestuurder-
sportier sluit, moet u erop letten dat
eventuele achterpassagiers niet met hun
handen bekneld kunnen raken.
RT
Instrumenten, schakelaars en bediening
Spiegels en zijruiten
Achteruitkijkspiegel
A. Normale stand.
B. Anti-verblindingsstand. Gebruik deze stand,
als u de koplampen van het achteropkomende
verkeer als hinderlijk ervaart.
Bepaalde modellen hebben een zogeheten
autodim-functie, hetgeen inhoudt dat de
achteruitkijkspiegel automatisch in de anti-
verblindingsstand gaat staan afhankelijk van de
lichtinval. De gevoeligheid van deze functie kunt
u in uw erkende Volvo-werkplaats laten
afstellen.
Buitenspiegels
De schakelaars waarmee u de twee
buitenspiegels bedient, vindt u voor op de
armleuning van het bestuurdersportier.
Druk de schakelaar L of R in (L = linker
buitenspiegel, R = rechter buitenspiegel).
De LED in de schakelaar brandt.
U stelt de stand van de buitenspiegels bij
met het centrale hendeltje. Druk vervolgens
eenmaal op de schakelaar. De LED mag niet
langer branden.
Buitenspiegels met geheugen
(extra)
Als er buitenspiegels met geheugen op de auto
zitten, werkt het geheugen synchroon met dat
van de bestuurdersstoel (zie pagina 73).
Geheugenfunctie van afstandsbediening
Wanneer u de auto met één van de afstandsbe-
dieningen ontgrendelt en de instelling van de
buitenspiegels wijzigt, wordt de nieuwe positie
van de spiegels in het geheugen van de
afstandsbediening opgeslagen. De volgende
keer dat u de auto ontgrendelt met dezelfde
afstandsbediening en het bestuurdersportier
binnen twee minuten na ontgrendeling opent,
gaan de buitenspiegels in de opgeslagen
positie staan.
Gelaagde zijruiten (extra)
De zijruiten van gelaagd glas in de voor- en
achterportieren zorgen voor een verbeterde
geluidsisolatie van de passagiersruimte en
leveren een verhoogde bescherming tegen
inbraak op.
Water- en vuilafstotende laag op
voorste zijruiten en/of
buitenspiegels (extra)
De voorste zijruiten en/of de buitenspiegels zijn
voorzien van een speciale laag die bijregen voor
een beter zicht zorgen. Zie pagina 155 voor
informatie over het onderhoud van dergelijk
glaswerk.
WAARSCHUWING!
Stel de spiegels af, voordat u gaat rijden!
^
_
Belangrijk!
Gebruik de spiegelverwarming (zie
pagina 50) om de buitenspiegels van ijs
te ontdoen en geen ijskrabber. Een
krabber kan krassen op het spiegelglas
veroorzaken.
RU
Instrumenten, schakelaars en bediening
Spiegels en zijruiten
Zijruiten en buitenspiegels
met de speciale water- en
vuilafstotende laag zijn
voorzien van een klein
symbool.
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
In bepaalde weersomstandigheden werkt de
vuilafstotende laag beter, als u de elektrische
verwarming van de buitenspiegels inschakelt
(zie pagina 50).
Verwarm de buitenspiegels:
als er sneeuw of ijs op de spiegels zit
bij hevige regenval of vieze wegen
bij beslagen spiegels.
Belangrijk!
Gebruik geen metalen ijskrabber om de
ruiten van ijs te ontdoen. De water- en
vuilafstotende laag kan beschadigd
raken.
Gebruik de elektrische verwarming om de
buitenspiegels van ijs te ontdoen!
RV
Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bediend schuifdak (extra)
Openingsstanden
De bedieningsknoppen voor het schuifdak
zitten op het plafond. U kunt het schuifdak op
twee manieren bedienen:
A: achterkant omhoog/omlaag ventilatiestand
B: achteruit/vooruit – openingsstand/comfort-
stand
1
. De contactsleutel moet daarbij in
stand I of II staan.
1. Automatisch sluiten
2. Sluiten, handmatig
3. Openen, handmatig
4. Openen, automatisch
5. Openen, ventilatiestand
6. Sluiten, ventilatiestand
Ventilatiestand
Openen: Duw de achterkant van de
schakelaar (5) omhoog.
Sluiten: Trek de achterkant van de
schakelaar (6) omlaag.
U kunt het schuifdak vanuit de ventilatiestand
rechtstreeks in de comfortstand zetten: Trek
de schakelaar achteruit in de eindstand (4)
en laat de schakelaar los.
Openingsstand/comfortstand
Automatische bediening
Duw de schakelaar door het drukpunt (3) in
de achterste eindstand (4) of via het
drukpunt (2) in de voorste eindstand (1) en
laat de schakelaar vervolgens los. Het
schuifdak schuift dan tot in de comfortstand
open of helemaal dicht.
Doe het volgende om het schuifdak vanuit de
comfortstand volledig te openen: trek de
schakelaar nogmaals achteruit in de
eindstand (4) en laat de schakelaar
vervolgens los.
Handmatige bediening
Openen: Trek de schakelaar achteruit naar
het drukpunt (3). Het schuifdak schuif steeds
verder open zolang u de schakelaar in deze
stand vasthoudt.
Sluiten: Duw de schakelaar naar vooruit in
het drukpunt (2). Het schuifdak schuift
steeds verder dicht zolang u de schakelaar in
deze stand vasthoudt.
1. In de comfortstand staat het
schuifdak op een kier om de
rijwindgeluiden te beperken.
WAARSCHUWING!
Als er kinderen in de auto zitten: Verbreek
bij het verlaten van de auto de stroomto-
evoer naar het schuifdak door de
contactsleutel uit te nemen.
A
B
WAARSCHUWING!
Als er kinderen in de auto zitten, moet u
zorgen dat ze bij het sluiten van het
schuifdak niet met hun handen gekneld
kunnen raken.
SM
Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bediend schuifdak (extra)
Zonnescherm
Aan de binnenkant van het schuifdak zit een
handbediend zonnescherm. Het glijdt
automatisch naar achteren bij het openen van
het schuifdak. Pak de handgreep vast en
schuif het scherm naar voren om het te
sluiten.
Beveiliging tegen overbelasting
Het schuifdak is voorzien van een beveiliging
tegen overbelasting die wordt geactiveerd,
als het schuifdak door een voorwerp wordt
gehinderd. Het schuifdak komt dan tot
stilstand en keert vervolgens automatisch
terug naar de laatst gebruikte, geopende
stand.
WAARSCHUWING!
De beveiliging tegen overbelasting van
het schuifdak werkt alleen bij automatisch
sluiten, niet bij handmatig sluiten.
Let er bij het sluiten van het schuifdak op
dat kinderen niet met hun handen bekneld
kunnen raken.
SN
Klimaatregeling
Algemene informatie over de klimaatregeling 62
Handmatige klimaatregeling met airconditioning, A/C 64
Elektronische klimaatregeling, ECC 66
Standverwarming (extra) 69
SO
Klimaatregeling
Algemene informatie over de klimaatregeling
Beslagen ruiten
Poets de binnenzijde van de ruiten schoon
om te voorkomen dat ze beslaan. Gebruik
een normaal poetsmiddel voor glaswerk.
Interieurfilter
Zorg dat u het interieurfilter op gezette tijden
vervangt. Informeer bij uw Volvo-werkplaats.
Sneeuw en ijs
Veeg sneeuw en ijs van de luchtinlaat voor de
klimaatregeling (het rooster tussen de
motorkap en de voorruit).
Storingen opsporen
Uw erkende Volvo-werkplaats beschikt over
de juiste uitrusting en instrumenten voor het
opsporen van storingen en het uitvoeren van
reparaties aan de klimaatregeling. Laat
controle- en reparatiewerkzaamheden over
aan gekwalificeerd personeel.
Koudemiddel
De airconditioning maakt gebruik van het
koudemiddel R134a. Het bevat geen chloor,
waardoor het koudemiddel onschadelijk voor
de ozonlaag is. Gebruik bij het bijvullen/
verversen van koudemiddel alleen R134a.
Laat dergelijke werkzaamheden over aan een
erkende Volvo-werkplaats.
Energiebesparingsfunctie
ventilator
Wanneer de motor is afgezet (ook al staat de
contactsleutel in stand I of II), zal de venti-
lator automatisch worden uitgeschakeld. Om
de ventilator in dat geval te activeren, moet u
de ventilatorknop in de gewenste stand
draaien. De ventilator gaat twee minuten later
op een lagere snelheid draaien om te
voorkomen dat de accu uitgeput raakt.
Auto’s met ECC
Werkelijke temperatuur
De door u gekozen temperatuur komt
overeen met de gevoelstemperatuur op
grond van de heersende omstandigheden in
en rond de auto wat de luchtsnelheid, de
luchtvochtigheidsgraad, de ingestraalde
warmte enz. betreft.
Sensoren
De zonnesensor zit boven op het dashboard.
Let erop dat u de zonnesensor niet mag
afdekken. Dek de interieurtemperatuursensor
op het bedieningspaneel van de klimaatre-
geling evenmin af.
Zijruiten en schuifdak
Voor een goede werking van het A/C-
systeem moet u de zijruiten en een eventueel
schuifdak gesloten houden.
Optrekken
Wanneer u volgas optrekt, wordt het A/C-
systeem tijdelijk uitgeschakeld. De tempe-
ratuur kan dan tijdelijk iets oplopen.
Condensatie
In warme weersomstandigheden kan er ter
hoogte van de airconditioning een plasje
water onder de auto ontstaan. Dit is
volkomen normaal.
Brandstofbesparing
Bij gebruik van ECC wordt ook het A/C-
systeem automatisch geregeld en alleen dan
ingeschakeld wanneer de lucht in de passa-
giersruimte moet worden afgekoeld en de
binnenkomende lucht van vocht moet worden
ontdaan. Zo wordt meer brandstof bespaard
dan bij gebruik van conventionele systemen,
waarbij het A/C-systeem de lucht voort-
durend afkoelt tot net boven het vriespunt.
SP
Klimaatregeling
Luchtverdeling
De binnenkomende lucht wordt verdeeld
over meerdere blaasmonden die op verschil-
lende punten in de auto zijn aangebracht.
Blaasmonden in dashboard
A. Open
B. Dicht
C. Luchtstroom naar links of rechts
D. Luchtstroom omhoog of omlaag.
Richt de buitenste blaasmonden op de
zijruiten om ze te ontwasemen.
Bij koud weer: Doe de middelste blaas-
monden dicht om de temperatuur in de
auto zo comfortabel mogelijk te houden
en de ruiten optimaal te ontwasemen.
Blaasmonden in portierstijlen
A. Open
B. Dicht
C. Luchtstroom naar links of rechts
D. Luchtstroom omhoog of omlaag.
Richt de blaasmonden op de achterste
zijruiten om ze te ontwasemen.
Richt de blaasmonden naar binnen toe
voor een behaaglijke temperatuur achter
in de auto.
Let erop dat kinderen gevoelig kunnen zijn
voor luchtstromen en tocht.
^
_
`
a
SQ
Klimaatregeling
Handmatige klimaatregeling met airconditioning, A/C
1. A/C, Aan/Uit
2. Recirculatie
3. Luchtverdeling
4. Elektrisch verwarmde achterruit en
buitenspiegels
5. Elektrisch verwarmde voorstoelen
6. Temperatuur rechterzijde
7. Temperatuur linkerzijde
8. Ventilator
Als u het A/C-systeem wilt inschakelen, moet
u de ventilatorknop (8) uit stand 0 draaien.
Gebruik het A/C-systeem ook bij lage tempe-
raturen (0 tot 15 °C) om de inkomende lucht
van vocht te ontdoen.
1. A/C, Aan/Uit
De koel- en ontwasemingsfunctie van de
airconditioning is actief, wanneer de LED
(ON) brandt. De airconditioning is uitge-
schakeld, wanneer de LED (OFF) brandt.
Wanneer u op de ontdooierknop drukt,
is de airconditioning ook altijd actief (voor
zover de draaiknop voor de ventilatorsnelheid
niet in stand 0 staat).
2. Recirculatie
U kunt de recirculatie inschakelen, als u vieze
lucht, uitlaatgassen en dergelijke buiten wilt
houden. De lucht in het passagierscompar-
timent wordt dan gerecirculeerd, d.w.z. er
wordt geen lucht van buiten de auto aange-
zogen, wanneer de functie actief is. Bij gebruik
van de recirculatie (in combinatie met het
A/C-systeem) wordt de lucht in de passagiers-
ruimte bij warm weer sneller afgekoeld.
Als u de recirculatie lang laat aanstaan, kan er
met name in de winter wasem en ijs op de
binnenkant van de ruiten ontstaan. Met de
timerfunctie beperkt u de kans op ijs, wasem
en een slechte lucht.
Ga als volgt te werk om deze te activeren:
N
O P Q
T S
R
U
SR
Klimaatregeling
Handmatige klimaatregeling met airconditioning, A/C
Druk de knop langer dan
3 seconden in. De LED knippert
gedurende 5 seconden. De lucht in de
auto wordt gedurende 3 tot 12 minuten
gerecirculeerd, afhankelijk van de buiten-
temperatuur.
Telkens wanneer u op drukt, wordt
de timerfunctie geactiveerd.
Doe het volgende om de timerfunctie uit te
schakelen:
Druk de knop nogmaals maar dan
langer dan 3 seconden in. De LED gaat
5 seconden branden ter bevestiging van
uw keuze.
Wanneer u de ontdooierfunctie kiest, is
de recirculatie altijd uitgeschakeld.
3. Luchtverdeling
Voor optimaal comfort kunt u de met stippen
gemarkeerde luchtverdelingsstanden tussen
de verschillende symbolen gebruiken om de
luchtverdeling precies af te stellen.
4. Elektrisch verwarmde
achterruit en buitenspiegels
Met deze knop kunt u de achterruit en de
buitenspiegels snel ontdoen van condens of ijs
(zie pagina 50 voor meer informatie over deze
functie).
5. Elektrisch verwarmde
voorstoelen
Doe het volgende, als u extra verwarming in de
voorstoel(en) wenst:
Eenmaal indrukken: Hoge verwarmingsstand
beide LED’s in de schakelaar(s) gaan
branden.
Nogmaals indrukken: Lage verwar-
mingsstand – één van de LED’s in de
schakelaar(s) gaat branden.
Nogmaals indrukken: Verwarming uitge-
schakeld – geen van de LED’s in de
schakelaar(s) brandt.
U kunt de temperatuur van de verwarming in een
erkende Volvo-werkplaats laten bijstellen.
6 en 7. Temperatuur,
linker–/rechterzijde
Draai aan de knop om de temperatuur van de
binnenkomende lucht te regelen. Koeling is
alleenmogelijk, wanneer deairconditioning actief
is.
8. Ventilator
U kunt de snelheid waarmee de ventilator draait
verhogen of verlagen door aan de knop te
draaien.
Luchtverdeling Toepassing
Lucht via de
blaas-
monden
voor- en achterin.
Voor een goede
koeling bij warm
weer.
Lucht naar de
ruiten. Indeze
stand vindt er
geen luchtrecircu-
latie plaats. Het A/C-
systeem is altijd
ingeschakeld. Er
komt een bepaalde
hoeveelheid lucht uit
de blaasmonden.
Voor het verwij-
deren van ijs en
wasem. Laat de
ventilator op hoge
snelheid draaien.
Lucht naar de
vloer en de
ruiten. Er
komt een bepaalde
hoeveelheid lucht uit
de blaasmonden.
Voor een comfor-
tabel klimaat en
een goede ontwa-
seming bij koud
weer. Laat de
ventilator niet te
langzaam draaien.
Lucht naar de
vloer. Er komt
een bepaalde
hoeveelheid lucht uit
de blaasmonden en
uit de ontdooierope-
ningen voor de
voorruit en de
zijruiten.
Voor verwarming
van de voeten.
Lucht naar de
vloer en de
blaas-
monden.
Bij zonnig weer en
matige buitentem-
peraturen.
Luchtverdeling Toepassing
SS
Klimaatregeling
Elektronische klimaatregeling, ECC
1. A/C, Aan/Uit
2. Recirculatie/Combifilter met Air Quality
Sensor”
3. Recirculatie
4. AUTO
5. Luchtverdeling
6. Interieurtemperatuursensor
7. Ontdooien voorruit en zijruiten
8. Elektrisch verwarmde achterruit en
buitenspiegels
9. Elektrisch verwarmde voorstoelen
10. Temperatuur rechterzijde
11. Temperatuur linkerzijde
12. Ventilator
13. Ventilator, achter in passagiersruimte (extra
op modellen met zeven zitplaatsen)
1. A/C, Aan/Uit
Wanneer de LED bij ON brandt, wordt het
A/C-systeem automatisch geregeld. De
binnenkomende lucht wordt dan automatisch
afgekoeld en van vocht ontdaan. Wanneer u
gekozen hebt voor A/C OFF en de LED bij OFF
brandt, blijft het A/C-systeem uitgeschakeld
totdat u het weer handmatig inschakelt. De
overige functies van de klimaatregeling worden
nog steeds automatisch geregeld. Het
A/C-systeem werkt tot temperaturen tot
ongeveer 0 °C.
Wanneer u de ontdooierfunctie selecteert,
zorgt het A/C-systeem dat de lucht maximaal
ontvochtigd wordt.
2. Interior Air Quality System
(extra op bepaalde markten)
Bepaalde auto’s zijn uitgerust met een
zogeheten combifilter en een “Air Quality
Sensor”. Het combi filter ontdoet de
binnenkomende lucht van gassen en stofde-
eltjes en beperkt zo eventuele hinderlijke
geuren en verontreinigingen. De “Air Quality
Sensor” meet de concentratie van de verontrei-
nigingen in de buitenlucht. Wanneer de sensor
een verhoogde concentratie registreert, wordt
de luchtinlaat afgesloten en recirculeert de
lucht in het passagierscompartiment. De lucht
in het passagierscompartiment wordt ook
tijdens de recirculatie door het combifilter
gereinigd.
P QO R S T
U
V
N
NO
NN
NM
NP
ST
Klimaatregeling
Wanneer de “Air Quality Sensor” actief is,
brandt de groene LED AUT in de knop
.
Bediening
Druk op om de “Air Quality Sensor”
te activeren (normale instelling).
Of:
Kies uit drie verschillende functies door
verschillende malen op de knop te
drukken.
De LED AUT brandt om aan te geven dat
de “Air Quality Sensor” actief is.
Geen van de LED’s brandt om aan te
geven dat de recirculatiefunctie niet is
ingeschakeld (voor zover dat niet nodig is
om voor verkoeling te zorgen bij warm
weer).
De LED MAN brandt om aan te geven dat
de recirculatiefunctie opnieuw
ingeschakeld is.
Let erop dat:
U de “Air Quality Sensor” altijd hebt
ingeschakeld.
Er bij koud weer beperkingen voor de
recirculatiefunctie gelden om te
voorkomen dat de ruiten beslaan.
U de “Air Quality Sensor” uitschakelt,
wanneer de ruiten beslaan.
Wanneer de ruiten beslaan, u beter ook
de ontdooiers van de voorruit, de zijruiten
en de achterruit kunt inschakelen
(zie pagina 68).
Raadpleeg het serviceprogramma van
Volvo voor het aanbevolen vervangingsin-
terval voor het combifilter. In zeer sterk
verontreinigde gebieden kan het zijn dat u
het combifilter vaker moet vervangen.
3. Recirculatie
De recirculatie kan handmatig worden
ingeschakeld, als u vieze lucht, uitlaatgassen
en dergelijke buiten wilt houden. De lucht in
het passagierscompartiment wordt dan
gerecirculeerd, d.w.z. er wordt geen lucht van
buiten de auto aangezogen, wanneer de
functie actief is.
Als u de recirculatie lang laat aanstaan, kan er
met name in de winter wasem en ijs op de
binnenkant van de ruiten ontstaan.
Met de timerfunctie (op modellen met een
combifilter en “Air Quality Sensor” ontbreekt
de timerfunctie) beperkt u de kans op ijs,
wasem en een slechte lucht.
Ga als volgt te werk om deze te activeren:
Druk de knop langer dan
3 seconden in. De LED knippert
5 seconden lang. De lucht in de auto
wordt 3–12 minuten lang gerecirculeerd,
afhankelijk van de buitentemperatuur.
Telkens wanneer u op drukt, wordt
de timerfunctie geactiveerd.
Doe het volgende om de timerfunctie uit te
schakelen:
Druk de knop nogmaals maar dan
langer dan 3 seconden in. De LED gaat
5 seconden branden ter bevestiging van
uw keuze.
Wanneer u de ontdooierfunctie kiest, is
de recirculatie altijd uitgeschakeld.
4. AUTO
Bij activering van de AUTO-functie wordt de
klimaatregeling automatisch dusdanig
ingesteld dat de gekozen temperatuur wordt
bereikt. De automatische functie regelt de
verwarming, het A/C-systeem, de ventilators-
nelheid, de recirculatie en de luchtverdeling.
Ook als u één of meer van de genoemde
functies handmatig instelt, worden de reste-
rende functies nog automatisch geregeld.
Alle handmatige instellingen worden uitge-
schakeld, wanneer u de AUTO-functie
activeert.
SU
Klimaatregeling
Elektronische klimaatregeling, ECC
5. Luchtverdeling
Wanneer u de bovenste knop hebt
ingedrukt, stroomt er lucht uit de
openingen bij de ruiten.
Wanneer u de middelste knop hebt
ingedrukt, stroomt er lucht uit de
openingen ter hoogte van bovenlichaam
en hoofd.
Wanneer u de onderste knop hebt
ingedrukt, stroomt er lucht uit de
openingen ter hoogte van benen en
voeten.
Druk op AUTO, wanneer u de automatische
luchtverdeling weer wilt activeren.
6. Interieurtemperatuursensor
De interieurtemperatuursensor registreert de
temperatuur in het interieur.
7. Ontdooien voorruit en
zijruiten
Met deze knop kunt u de voorruit en de
zijruiten snel ontwasemen en ontdooien. De
ventilator draait dan op hoge snelheid en
stuurt lucht naar de zijruiten. De LED in de
ontdooierknop brandt, wanneer de functie is
ingeschakeld. Het A/C-systeem wordt
automatisch dusdanig ingesteld, dat de
binnenkomende lucht zoveel mogelijk van
vocht ontdaan wordt. De lucht wordt niet
gerecirculeerd.
8. Achterruit- en
buitenspiegelverwarming
Met deze knop kunt u de achterruit en de
buitenspiegels snel ontdoen van condens of
ijs (zie pagina 50 voor meer informatie over
deze functie).
9. Stoelverwarming
Doe het volgende, als u extra verwarming in
de voorstoel(en) wenst:
Eenmaal indrukken: Hoge verwar-
mingsstand – beide LED’s in de
schakelaar(s) gaan branden.
Nogmaals indrukken: Lage verwar-
mingsstand – één van de LED’s in de
schakelaar(s) gaat branden.
Nogmaals indrukken: Verwarming uitge-
schakeld – geen van de LED’s in de
schakelaar(s) brandt.
U kunt de temperatuur van de verwarming in
een erkende Volvo-werkplaats laten
bijstellen.
10 en 11. Temperatuur
Met de twee draaiknoppen kunt u de tempe-
ratuur aan de bestuurderszijde en de passa-
gierszijde instellen. Let erop dat de
passagiersruimte niet sneller warm of koud
wordt, wanneer u een hogere of lagere
temperatuur kiest dan de gewenste tempe-
ratuur.
12. Ventilator
U kunt de snelheid waarmee de ventilator
draait verhogen of verlagen door aan de knop
te draaien. In de stand AUTO wordt de venti-
latorsnelheid automatisch geregeld. De
eerder ingestelde ventilatorsnelheid wordt
dan genegeerd.
Als u de knop voor de ventilatorsnelheid
zover linksom draait dat alleen de oranje LED
links boven de knop oplicht, zijn de ventilator
en het A/C-systeem uitgeschakeld.
13. Ventilator, achter in
passagiersruimte (extra op
modellen met zeven
zitplaatsen)
U kunt de snelheid waarmee de ventilator
draait verhogen of verlagen door aan de knop
te draaien. Dit geldt alleen, als u voor zowel
airconditioning voorin (1) als achterin hebt
gekozen. De knop voor airconditioning achter
in de passagiersruimte vindt u op de midden-
console (zie pagina 44).
SV
Klimaatregeling
Standverwarming (extra)
Algemene informatie
Voordat u de standverwarming kunt program-
meren, moet het elektrisch systeem worden
“gewekt”.
Dat doet u het eenvoudigst door:
op de knop READ te drukken, of
grootlichtsignalen te geven, of
het contact in te schakelen.
U kunt de standverwarming meteen inscha-
kelen of twee verschillende uitschakeltijden
voor de standverwarming instellen: TIMER 1
en TIMER 2. Onder de uitschakeltijd wordt het
tijdstip verstaan waarop de auto op de
gewenste temperatuur is.
De elektronica van de auto rekent aan de hand
van de buitentemperatuur zelf uit, wanneer de
standverwarming moet worden ingeschakeld
om de ingestelde uitschakeltijd te kunnen
halen. Bij een buitentemperatuur hoger
dan 25 °C vindt er geen activering van de
standverwarming plaats. Bij temperaturen van
X10 °C en lageris de maximalebedrijfstijdvan
de standverwarming 60 minuten.
Als de standverwarming ondanks herhaalde
startpogingen niet aanslaat, wordt u geadvi-
seerd contact op te nemen met een erkende
Volvo-werkplaats. Er verschijnt een bericht
op het display.
Waarschuwingssticker op de tankvulklep
Displaymelding
Wanneer u de geprogrammeerde functies
TIMER 1, TIMER 2 en DIRECTE START
activeert, brandt het oranje waarschuwings-
lampje op het instrumentenpaneel. Op het
display verschijnt bovendien een verklarende
tekst.
Wanneer u de auto verlaat, ontvangt u een
bericht met de status van de standverwarming.
Op een helling parkeren
Wanneer u de auto op een steile helling
parkeert, moet u ervoor zorgen dat de voorkant
naar de top van de helling wijst. De standver-
warming krijgt dan voldoende brandstof.
WAARSCHUWING!
Schakel voor het tanken de standver-
warming op brandstof uit. Gemorste
brandstof kan door de hete uitlaatgassen
ontvlammen.
Controleer op het informatiedisplay of
de verwarming uit is. (Als de standver-
warming werkt, verschijnt er
PARK.VERW AAN op het display.)
WAARSCHUWING!
Bij gebruik van de standverwarming op
benzine of dieselolie moet de auto in de
buitenlucht staan.
TM
Klimaatregeling
Standverwarming (extra)
Klokje en gebruik van de
timer(s)
Als u na het instellen van de timer(s) het klokje
bijstelt, worden alle timerinstellingen om
veiligheidsredenen geannuleerd.
TIMER 1 en 2 instellen
Om veiligheidsredenen kunt u uitsluitend
tijden voor het komende etmaal program-
meren en dus niet voor meerdere dagen
tegelijk.
Ga met de draairing (B) naar TIMER 1.
Druk kort op de knop RESET (C), zodat
de uuraanduiding gaat knipperen.
Ga met de draairing (B) naar het
gewenste tijdstip in uren.
Druk lichtjes op de knop RESET om
toegang te krijgen tot de knipperende
minutenaanduiding.
Ga met de draairing (B) naar het
gewenste tijdstip in minuten.
Druk lichtjes op de knop RESET om uw
instelling te bevestigen.
Druk op de knop RESET om de timer te
activeren.
Wanneer u TIMER 1 hebt ingesteld, kunt u
naar TIMER 2 gaan. U stelt deze timer op
dezelfde manier in als TIMER 1.
Timergestuurde standverwarming
voortijdig uitschakelen
Doe het volgende om de timergestuurde
verwarming uit te schakelen voordat de timer
dat doet:
Druk op de knop READ (A).
Ga met behulp van de draairing B naar
TIMER PARK.VERW 1 of 2. De tekst AAN
knippert.
Druk op de knop RESET (C). De tekst UIT
brandt continu en de verwarming wordt
uitgeschakeld.
Standverwarming meteen
inschakelen
Ga met de draairing (B) naar DIRECTE
START.
Druk op de knop RESET (C) om de
opties AAN of UIT te selecteren.
Selecteer AAN.
De standverwarming zal vervolgens
60 minuten lang blijven werken. De
verwarming van het interieur gaat van start,
zodra de koelvloeistof in de motor op tempe-
ratuur gekomen is.
Standverwarming meteen uitschakelen
Ga met de draairing (B) naar DIRECTE
START.
Druk op de knop RESET (C) om één van
de opties AAN of UIT te selecteren.
Kies voor UIT.
Accu en brandstof
Als de accu niet voldoende opgeladen is of
als de brandstoftank bijna leeg is, wordt de
standverwarming uitgeschakeld. Er verschijnt
in dat geval een bericht op het display. U moet
dit bericht met de knop READ (A) bevestigen.
Extra verwarming (diesel)
(bepaalde landen)
Bij koud weer kan extra verwarming nodig zijn
om de passagiersruimte voldoende te
verwarmen.
De extra verwarming wordt automatisch
ingeschakeld wanneer er extra warmte nodig
is terwijl de motor loopt. De verwarming wordt
automatisch uitgeschakeld, wanneer het
warm genoeg is of wanneer de motor wordt
afgezet.
Belangrijk!
Herhaaldelijk gebruik van de standver-
warming bij korte ritten kan ertoe leiden
dat de accu uitgeput raakt en startpro-
blemen opleveren.
Om er zeker van te zijn dat de dynamo
evenveel energie produceert als de
verwarming afneemt, moet u bij regelmatig
gebruik van de verwarming minstens even
lang met de auto rijden als de inscha-
kelduur van de verwarming.
TN
Interieur
Voorstoelen 72
Interieurverlichting 75
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte 77
Achterbank 82
Bagageruimte 84
TO
Interieur
Voorstoelen
Zithouding
De bestuurders- en passagiersstoel kunnen
worden ingesteld op voor een optimale zit- en
rijhouding.
1. Vooruit/achteruit, til de hendel omhoog om
de juiste afstand tot het stuurwiel en de
pedalen in te stellen. Controleer of de
stoel na het afstellen in de nieuwe stand
geblokkeerd staat.
2. Voorkant zitting hoger/lager zetten, pomp
omhoog/omlaag
3. Stoel hoger/lager zetten, pomp omhoog/
omlaag
4. Lendensteun wijzigen, draai aan de knop
5. Hellingshoek rugleuning wijzigen, draai
aan de knop
6. Bedieningspaneel voor elektrisch
bediende stoel
Rugleuning voorstoel
omklappen
U kunt de rugleuning van de passagiersstoel
horizontaal vooroverklappen om lange
voorwerpen te kunnen vervoeren. Klap de
rugleuning als volgt naar voren:
Schuif de stoel zo ver mogelijk naar
achteren.
Zet de rugleuning rechtop.
Trek de pallen aan de achterzijde van de
rugleuning omhoog.
Klap tegelijkertijd de rugleuning naar
voren.
Duw de stoel zo ver naar voren dat de
hoofdsteun onder het dashboardkastje
“vast” komt te zitten.
WAARSCHUWING!
Stel de stand van de bestuurdersstoel in
voordat u gaat rijden en nooit tijdens het
rijden.
Controleer of de stoel in zijn stand
vergrendeld staat.
TP
Interieur
Elektrisch bediende voorstoel
(extra)
Voorbereidingen
U kunt de stoel normaal gesproken alleen
verstellen, als de contactsleutel in stand I of II
staat. De stoel kan ook binnen 4,5 minuten na
ontgrendeling van het portier met de sleutel of
afstandbediening worden versteld. Als het
portier gesloten is en de contactsleutel
nog niet in het contactslot steekt of in
stand 0 staat, hebt u na sluiting van het portier
nog 40 seconden de tijd om instellingen te
verrichten.
Geheugenfunctie van
afstandsbediening
De afstandsbediening die wordt gebruikt om
de auto te ontgrendelen slaat informatie op
over de stoelinstellingen die worden
gewijzigd. Een volgende keer dat de auto
wordt ontgrendeld met dezelfde afstandsbe-
diening en het bestuurdersportier binnen vijf
minuten wordt geopend, gaan de bestuur-
dersstoel en de buitenspiegels in de
opgeslagen stand staan.
Stoel afstellen
Met de schakelaars kunt u het volgende
instellen:
1. Voorkant zitting omhoog/omlaag
2. Stoel vooruit/achteruit
3. Stoel omhoog/omlaag
4. Hellingshoek rugleuning
U kunt de slechts één verstelfunctie van de
stoel tegelijk activeren. De elektrisch bediende
stoelen zijn voorzien van een beveiliging tegen
overbelasting, die geactiveerd wordt als een
van de stoelen door een obstakel wordt geblok-
keerd. Als dit het geval is, moet u de auto van
contact zetten (contactsleutel in stand 0) en
ca. 20 seconden wachten voordat u de stoel
opnieuw probeert te verstellen.
Stoel met geheugen
5. Instelling van stoel en buitenspiegels,
programma 1
6. Instelling van stoel en buitenspiegels,
programma 2
7. Instelling van stoel en buitenspiegels,
programma 3
8. Stoelinstellingen opslaan
U kunt drie verschillende standen in het
geheugen opslaan. Na verstelling van de stoel
moet u de knop MEM (8) ingedrukt houden,
terwijl u op knop (5) drukt. Met de knoppen (6)
en (7) kunt u nog twee andere standen van de
stoel en de buitenspiegels in het geheugen
opslaan.
TQ
Interieur
Voorstoelen
Stoel in opgeslagen stand
zetten
Hou geheugenknop (5), (6) of (7) ingedrukt,
totdat de stoel tot stilstand komt. Om
veiligheidsredenen zal de instelling van de
stoel onmiddellijk worden beëindigd bij het
loslaten van de knop.
Noodstop
Als de stoel per ongeluk in beweging komt,
kunt u op een van de knoppen drukken om de
stoel tot stilstand te brengen.
WAARSCHUWING!
Zorg dat er geen voorwerpen voor, achter
of onder de stoel liggen tijdens het
instellen.
Zorg er tevens voor dat geen van de
passagiers op de achterbank bekneld kan
raken.
Laat kinderen niet met de schakelaars
spelen vanwege het gevaar voor
beknelling.
TR
Interieur
Interieurverlichting
Algemene verlichting
U schakelt de algemene verlichting in en uit,
wanneer u op de middelste knop drukt. U kunt
de algemene verlichting altijd in- en uitscha-
kelen door kort op de bijbehorende knop te
drukken. De algemene verlichting is voorzien
van een automatische
1
inschakelfunctie die
ervoor zorgt dat de verlichting wordt
ingeschakeld en 30 seconden of 10 minuten
aanblijft wanneer u de motor hebt afgezet.
De algemene verlichting wordt ingeschakeld
om 30 seconden lang te blijven branden,
wanneer u...
de auto vanaf de buitenzijde ontgrendelt
met de sleutel of de afstandsbediening;
de motor hebt afgezet en de contactsleutel
in stand 0 draait.
De algemene verlichting wordt ingeschakeld
om 10 minuten lang te blijven branden,
wanneer ...
één van de portieren openstaat;
de algemene verlichting niet wordt uitge-
schakeld.
De algemene verlichting gaat uit, wanneer ...
u de motor start;
u de auto vanaf de buitenzijde vergrendelt
met de sleutel of de afstandsbediening.
U kunt de algemene verlichting altijd in- en
uitschakelen door kort op de bijbehorende
knop te drukken.
De algemene verlichting gaat 10 minuten na
het afzetten van de motor automatisch uit, voor
zover u de verlichting niet eerder handmatig
hebt uitgeschakeld.
U kunt de automatische inschakelfunctie
buiten werking stellen door de bijbehorende
knop langer dan 3 seconden ingedrukt te
houden. Wanneer u dezelfde knop daarna
nogmaals kort indrukt, stelt u de automatische
inschakelfunctie weer in werking.
De voorgeprogrammeerde inschakeltijden van
30 seconden en 10 minuten kunt u desge-
wenst laten wijzigen. Neem hiervoor contact
op met uw Volvo-werkplaats.
Leeslampjes
U schakelt de leeslampjes in en uit met een
druk op de bijbehorende knop. Voor de
leeslampjes op de derde zitrij van een model
met zeven zitplaatsen geldt dat bij een druk op
één van de knoppen beide leeslampjes in- of
uitgeschakeld worden. De leeslampjes gaan
10 minuten na het afzetten van de motor
automatisch uit, voor zover u ze niet eerder
handmatig uitschakelt.
1. De functie is afhankelijk van de
lichtinval en wordt alleen geactiveerd
wanneer het donker is.
TS
Interieur
Interieurverlichting
Make-upspiegel
1
Het lampje gaat automatisch aan, wanneer u
het klepje optilt.
1. Extra op bepaalde markten.
TT
Interieur
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
1
2
3
4
5
6
7
8
TU
Interieur
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
Opbergmogelijkheden
1. Opbergvak op derde zitrij
2. Opbergvakken en bekerhouders
3. Parkeerkaarthouder
4. Dashboardkastje
5. Aflegvlak in middenconsole
6. Bekerhouders voor achterpassagiers
7. Opbergvak
8. Houder voor boodschappentassen.
Pennenvak
In de middenconsole vindt u een vak waarin u
pennen kunnen bewaren.
Dashboardkastje
In het dashboardkastje kunt u bijv. het
instructieboekje, wegenkaarten, pennen en
een tankpas bewaren.
Vloermatten (extra)
Volvo biedt vloermatten die speciaal voor uw
auto vervaardigd zijn. Zorg dat u de vloer-
matten goed in de bevestigingsklemmen op
de vloer vastzet om te voorkomen dat ze
kunnen gaan glijden en achter of onder de
pedalen aan de bestuurderszijde blijven
haken.
WAARSCHUWING!
Zorg dat er geen harde, scherpe of zware
voorwerpen in de weg liggen of uitsteken
om te voorkomen dat ze verwondingen
veroorzaken bij een krachtige remmano-
euvre.
Maak grote en zware voorwerpen altijd
vast met een van de veiligheidsgordels of
een bagageband.
TV
Interieur
Kledinghaak
De kledinghaak is alleen bestemd voor niet al
te zware kledingsstukken.
Asbak voor achterpassagiers
(extra)
U opent de asbak door de bovenkant van het
klepje naar buiten toe te klappen.
Leeg de asbak als volgt:
Open de asbak.
Duw het klepje omlaag en kantel het
achterover.
Til de asbak vervolgens uit de midden-
console.
Bekerhouder/flessenhouder
voor achterpassagiers
Trek het insteekelement aan de onderkant
openen. U kunt het insteekelement voor
bekers als volgt verwijderen. Wanneer u de
twee klemmen losmaakt, kunt u de beker-
houder gebruiken als flessenhouder voor
twee grote PET-flessen.
UM
Interieur
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte
Opbergvakken en
bekerhouders (model
met zeven zitplaatsen)
U kunt de opbergvakken gebruiken om bijv.
cd’s en boeken in te bewaren.
Aflegvlak in middenconsole
De middenconsole kan tevens dienst doen
als tafeltje om bijv. eten en drinken op weg te
zetten. U moet daarvoor de middenarmsteun
naar achteren toe wegkleppen, zodat de
achterpassagiers het onderliggende blad als
“tafeltje” kunnen gebruiken.
Bekerhouders
Bekerhouders voor de bestuurders- en
passagierszijde.
Asbak (extra)
Om de asbak te legen moet u het insteeke-
lement uitnemen.
UN
Interieur
Opbergvak op derde zitrij
(model met zeven zitplaatsen)
U kunt de opbergvakken gebruiken om bijv.
pennen en kleine voorwerpen in te bewaren.
UO
Interieur
Achterbank
Achterbank, tweede zitrij
(model met zeven zitplaatsen)
Ruggedeelte vooroverklappen om in te
stappen
Til de handgreep (1) omhoog en duw de
stoel naar voren. Doe het tegenovergestelde
om de stoel in de oorspronkelijke stand terug
te zetten.
Stoel vooruit-/achteruitzetten
Til de beugel (2) op om de stoel verder naar
voren of achteren te zetten.
Verschuifbare stoel (model met
zeven zitplaatsen)
U kunt de middelste stoel van de tweede zitrij
iets verder naar voren zetten dan de reste-
rende stoelen. Wanneer u de middelste stoel
naar voren schuift kunt u een kind op het
geïntegreerde kinderzitje beter in de gaten
houden vanaf de voorstoelen.
Til de beugel (A) op en de stoel naar voren of
achteren te zetten.
Achterkant middenconsole
verwijderen
Om de middelste stoel van de tweede zitrij
naar voren te kunnen schuiven, moet u eerst
de middenconsole verwijderen. U doet dat
als volgt:
Verwijder de achterkant van de midden-
console door de pal recht naar buiten toe
te trekken zoals aangegeven op de
bovenstaande afbeelding.
Til de console vervolgens uit de auto.
1
2
UP
Interieur
Hoofdsteunen achterbank,
middelste zitplaats
U kunt de hoofdsteun in het midden van de
achterbank al naar gelang de lengte van de
passagier afstellen. Trek de hoofdsteun zover
als nodig is naar boven. Als u de hoofdsteun
omlaag wilt duwen, moet u tegelijkertijd de
pal indrukken (zie afbeelding).
Let erop dat u de hoofdsteun niet helemaal
kunt verwijderen!
WAARSCHUWING!
Zet de hoofdsteun alleen in de laagste
positie, wanneer u het ruggedeelte van de
stoel vooroverklapt of wanneer er
niemand op de stoel zit.
Nadat u de stoelen op de tweede en
derde zitrij rechtop gezet hebt, moet u
controleren of het ruggedeelte van de
stoelen geblokkeerd staat. Als dat niet het
geval is, kan het beveiligingssysteem zijn
werk niet doen.
UQ
Interieur
Bagageruimte
Bagageruimte vergroten,
tweede zitrij
Zet de stoelen in de achterste stand (geldt
alleen voor modellen met zeven zitplaatsen).
Klap de hoofdsteunen omlaag.
Hef de blokkering (1) op en klap het rugge-
deelte voorover. Duw het ruggedeelte aan
om het in neergeklapte stand te blokkeren.
Bagageruimte vergroten, derde
zitrij (model met zeven
zitplaatsen)
Schuif de tweede zitrij naar voren toe in de in-
en uitstappositie (zie pagina 82).
1. Til de handgreep omhoog.
2. Schuif het zitgedeelte in de achterste
stand. Klap de verankeringsogen links
en rechts dusdanig in, dat ze niet
beschadigd raken wanneer u de rugge-
deelten vooroverklapt.
3. Klap het ruggedeelte voorover. (De
hoofdsteun wordt automatisch ingeklapt
bij het vooroverklappen van het rugge-
deelte.)
Stoelen op derde zitrij rechtop
zetten
Zet het ruggedeelte van de stoelen weer
rechtop.
Pak de lus beet en trek het zitgedeelte zo
ver uit dat u een klik hoort.
Zet de hoofdsteun rechtop.
U kunt de stoel daarna weer gebruiken.
WAARSCHUWING!
Om veiligheidsredenen mag u geen
passagiers op de derde zitrij vervoeren,
als de hoofdsteunen van de buitenste
zitplaatsen van de tweede zitrij omlaagge-
klapt zijn.
1
UR
Interieur
Algemene informatie
Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar
gewicht van de auto verminderd met dat van de
gemonteerde accessoires. Bij het rijklaar
gewicht zijn het gewicht van de bestuurder, dat
van de brandstoftank die voor 90% gevuld is en
dat van de resterende oliën/vloeistoffen
inbegrepen. De gemonteerde accessoires zoals
een trekhaak, lastdragers, skibox e.d. zijn niet
inbegrepen.
Het laadvermogen van de auto wordt bovendien
beïnvloed door het aantal passagiers en hun
gezamenlijke gewicht.
Lading in de bagageruimte
Veiligheidsgordels en airbags bieden de
bestuurder en eventuele passagiers een goede
bescherming, met name bij frontale botsingen.
Zorg ook voor een goede afscherming in de rug.
Let er bij het vervoer van lading in de bagage-
ruimte op dat voorwerpen die niet goed zijn
vastgezet of op de juiste manier zijn ingeladen bij
een aanrijding of een krachtige remmanoeuvre
met hoge snelheid en met grote kracht naar
voren kunnen worden geslingerd en daarbij
ernstige verwondingen kunnen toebrengen.
Let erop dat een voorwerp met een gewicht van
20 kg bij een frontale botsing op een snelheid
van 50 km/h zich gedraagtalseen voorwerp met
een gewicht van 1.000 kg.
Let op het volgende bij het inladen:
Duw zware lading niet te dicht tegen de
voorstoelen aan om te voorkomen dat het
neergeklapte ruggedeelte onnodig zwaar
belast wordt.
Breng de lading zo dicht mogelijk tegen de
rugleuning van de achterbank aan.
Leg zware voorwerpen zo veel mogelijk plat
op de vloer.
Breng zware lading dusdanig aan dat deze
recht voor de deellijn in de rugleuning van de
achterbank komt te zitten.
Dek scherpe randen met iets zachts af.
Zet de lading met sjorbanden aan de veran-
keringsogen vast.
Zorg dat de lading nooit boven de rugle-
uning uitsteekt, wanneer u geen gebruik
maakt van een bagagenet.
WAARSCHUWING!
Afhankelijk van de belading van de auto en
het zwaartepunt van de lading treden er
wijzigingen in de rijeigenschappen op.
WAARSCHUWING!
Zorg dat de lading nooit boven de ruggede-
eltenuitsteekt! Als datnamelijk wel het geval
is, kan de lading bij een krachtige remmano-
euvre of een aanrijding naar voren worden
geslingerd en u of eventuele passagiers
ernstig verwonden. Let er ook op dat u
lading altijd goed verankert (vastbindt).
Wanneer u het ruggedeelte van de
achterbank hebt neergeklapt, moet u
zorgen dat de lading niet uitsteekt boven
de denkbeeldige, horizontale lijn op
50 mm onder de bovenkant van de ruiten
in de achterportieren. Zorg er bovendien
voor dat de lading op 10 cm afstand van
de zijruiten zit. Anders kan het zijn dat het
opblaasgordijn dat schuilgaat achter de
plafondbekleding geen bescherming
meer biedt.
Zorg dat u de bagage altijd goed
verankert. Bij krachtig remmen kan de
bagage namelijk gaan schuiven en inzit-
tenden verwonden.
Zet de motor af en zet de parkeerrem aan
bij het in- en uitladen van lange
voorwerpen! Lange voorwerpen kunnen
namelijk tegen de versnellingspook of
keuzehendel aan komen en zo per ongeluk
een versnelling inschakelen, waarna de
auto kan gaan rollen.
US
Interieur
Bagageruimte
Bagagenet
Het bagagenet voorkomt dat bagage of
lading uit de bagageruimte de passagiers-
ruimte kan binnendringen bij krachtige
remmanoeuvres.
Het bagagenet is gemaakt van stevige nylon-
materiaal en kan op twee verschillende
manieren worden bevestigd:
Achter het ruggedeelte van de achterbank
Achter de voorstoelen, als u de
achterbank hebt neergeklapt.
Bagagenet aanbrengen
Als de auto is uitgerust met een bagage-
rolhoes, moet u deze verwijderen voordat u
het bagagenet aanbrengt.
Haak de bovenste stang achter de
voorste of achterste plafondbevesti-
gingen vast.
Haak het andere uiteinde van de stang
aan de tegenoverliggende plafondbe-
vestiging vast.
Haak de banden van het bagagenet aan
de ogen op de vloer vast, wanneer u het
net aan de achterste plafondbevesti-
gingen hebt vastgezet.
Maak gebruik van de verankeringsogen
op de stoelrails, wanneer u het net aan de
voorste plafondbevestigingen hebt
vastgezet.
Geldt alleen voor model met zeven
zitplaatsen:
Zorg dat het net voor de armleuning van
het zijpaneel komt te liggen bij
aanspanning.
Trek het bagagenet strak met de
trekbanden.
UT
Interieur
Bagagenet opvouwen
U kunt het bagagenet opvouwen en
opbergen onder de vloerplaat van de
bagageruimte (geldt voor modellen met vijf
zitplaatsen).
Druk de knoppen (1) op de scharnieren van
het bagagenet in om de scharnieren te
ontgrendelen en het net op te vouwen.
Stalen bagagerek (extra)
Het bagagerek in de bagageruimte voorkomt
dat bagage of huisdieren bij krachtige
remmanoeuvres de passagiersruimte in
worden geslingerd.
U moet het bagagerek voor de veiligheid altijd
op de juiste manier bevestigen en veran-
keren.
Breng het bagagerek als volgt aan:
Til het bagagerek via de achterklep of één
van de achterportieren in de auto (in het
laatste geval moet u eerst de tweede zitrij
neerklappen).
Breng één van de bevestigingspennen
van het bagagerek in de bijbehorende
houder aan die zich boven het achter-
portier achter de tweede zitrij bevindt.
Duw de bevestigingspen van het
bagagerek naar voren toe in de houder.
Breng de andere bevestigingspen van het
bagagerek in de houder boven het
tegenoverliggende portier en duw ook
hier de bevestigingspen vooruit in de
houder.
Steek de bevestigingsbeugel vanaf de
onderzijde door de onderste houder van
het bagagerek zoals aangegeven op de
afbeelding.
Breng de veer op de bevestigingsbeugel
aan en draai de draaiknop erop vast.
WAARSCHUWING!
Controleer altijd of de bovenste bevesti-
gingen van het bagagenet goed zijn aange-
bracht en of de banden stevig vastzitten.
Een beschadigd net mag u niet meer
gebruiken.
1
UU
Interieur
Bagageruimte
Bevestig de haak van de
bevestigingsbeugel in het veranke-
ringsoog en draai aan de draaiknop,
totdat de bevestigingsbeugel in het
verankeringsoog vastgrijpt.
Doe hetzelfde aan de andere kant van
het rek.
Draai de beide bevestigingsbeugels
beurtelings vast.
Breng de beschermdoppen aan op het
blootliggende schroefdraadsegment
boven de draaiknoppen.
Elektrische aansluiting
bagageruimte
Verwijder het kapje, wanneer u de aansluiting
wilt gebruiken. De elektrische aansluiting
werkt onafhankelijk van de stand van het
contactslot.
Als bij het uitschakelen van het contact blijkt
dat de stroomsterkte die via de aansluiting
wordt afgenomen hoger is dan 0,1 A,
verschijnt er een waarschuwing op het
display.
Let erop dat u de aansluiting niet gebruikt,
wanneer het contact is uitgeschakeld. Als u
de aansluiting dan namelijk wel gebruikt,
bestaat de kans dat de accu uitgeput raakt.
Bagagerolhoes (extra voor
model met zeven zitplaatsen)
Trek de bagagerolhoes over de bagage heen
uit en haak de hoes vast in de openingen die in
de achterste stijlen van de bagageruimte zitten.
Bagagerolhoes verwijderen
Druk het eindstuk van de bagagerolhoes naar
binnen toe en trek het naar boven toe los. Bij
het aanbrengen moet u de eindstukken van
de bagagerolhoes in de houders omlaag
drukken.
WAARSCHUWING!
Geldt voor modellen met zeven
zitplaatsen: Om veiligheidsredenen mag u
geen passagiers op de derde zitrij
vervoeren, als u het bagagenet achter de
tweede zitrij hebt gemonteerd.
WAARSCHUWING!
Leg geen voorwerpen op de bagage-
rolhoes. Ze kunnen de inzittenden
verwonden bij afremmen of uitwijkmano-
euvres.
UV
Interieur
Houder voor boodschappen-
tassen
Open het luik in de bagageruimte. Hang of
bind de boodschappentassen vast met
bagagebanden of houders.
1. Model met vijf zitplaatsen 2. Model met
zeven zitplaatsen
Vakken onder vloer
bagageruimte (model met
vijf zitplaatsen)
Til het luik in de vloer van de bagage-
ruimte op.
Doe het volgende als uw auto is uitgerust met
een houder voor boodschappentassen:
Til het vloerluik op en maak de bagage-
banden van de houder voor de
boodschappentassen los.
Onder de vloer van de bagageruimte vindt u
het volgende:
Gevarendriehoek (bepaalde markten)
Gereedschapstas
EHBO-kit (bepaalde markten)
Krik (alternatieve positie)
Vakken onder vloer
bagageruimte (model
met zeven zitplaatsen)
Til het vloerluik op.
Doe het volgende als uw auto is uitgerust met
een houder voor boodschappentassen:
Klap het bovenste vloerluik open, maak
de bagagebanden van een eventuele
houder voor boodschappentassen los en
klap vervolgens het onderste vloerluik
open.
Onder de vloer van de bagageruimte vindt u
het volgende:
Gereedschapstas
Krik
Gevarendriehoek (zie pagina 143)
EHBO-kit
N.B. Bepaalde producten in de EHBO-kit zijn
verzien van een uiterste houdbaarheids-
datum. U dient de producten te vervangen,
voordat de aangegeven data zijn verstreken.
Belangrijk!
Let erop dat er geen voorwerpen onder de
stoelkussens liggen wanneer u de stoelen
hebt neergeklapt. Dergelijke voorwerpen
kunnen de stoelkussens en de verstel-
mechanismen namelijk beschadigen.
VM
Interieur
VN
Sloten en alarm
Sleutels en afstandsbediening 92
Vergrendelen en ontgrendelen 95
Kinderslot 98
Alarm (extra) 99
VO
Sloten en alarm
Sleutels en afstandsbediening
1. Hoofdsleutel
Sleutel die op alle sloten past.
2. Servicesleutel*
Sleutel die past op bestuurdersportier
en stuurslot/contactslot.
* alleen bepaalde markten
Sleutels, elektronische
startblokkering
Bij de auto worden twee hoofdsleutels en
een servicesleutel geleverd. Eén hoofdsleutel
is inklapbaar en voorzien van een
ingebouwde afstandsbediening.
Als u één van de sleutels verliest, moet u
contact opnemen met een erkende Volvo-
werkplaats en alle resterende sleutels
meenemen. Ter voorkoming van diefstal moet
de code van de zoekgeraakte sleutel uit het
systeem worden gewist. Tegelijkertijd
moeten de codesignalen van de resterende
sleutels opnieuw in het systeem worden
geprogrammeerd.
Bij de sleutels werd een label met de codes
van het mechanische deel van de sleutels
geleverd. Bewaar het label zorgvuldig. Neem
het label mee naar de Volvo-dealer, wanneer
u nieuwe sleutels wilt bestellen. Er kunnen
maximaal zes sleutels/afstandsbedieningen
worden geprogrammeerd en gebruikt.
Elektronische startblokkering
De sleutels zijn voorzien van gecodeerde
transponderchips. De code in de transpon-
derchips moet overeenkomen met die van de
ontvanger in het contactslot. U kunt de auto
alleen starten, wanneer u een sleutel met de
juiste code gebruikt.
Contactsleutels en elektronische
startblokkering
Laat de contactsleutel nooit samen met
andere sleutels of metalen voorwerpen aan
dezelfde sleutelbos hangen. Als u dat wel
doet, kan de elektronische startblokkering
per ongeluk worden geactiveerd.
N
O
VP
Sloten en alarm
1. Ontgrendelen
2. Achterklep openen
3. Paniekfunctie
4. Approach”-verlichting
5. Vergrendelen
6. Sleutel in-/uitklappen
Functies afstandsbediening
Ontgrendelen
Druk eenmaal op de knop (1) om alle
portieren, de achterklep en de tankvulklep
te ontgrendelen.
Achterklep
Druk tweemaal op de knop (2) om alleen
de achterklep te ontgrendelen.
Paniekfunctie
U kunt gebruik maken van de paniekfunctie
om in noodgevallen de aandacht van anderen
te trekken. Als u de rode alarmknop (3) ten
minste drie seconden lang ingedrukt houdt of
tweemaal achtereen indrukt, activeert u de
richtingaanwijzers en de claxon. U schakelt
de paniekfunctie weer uit met een druk op
een willekeurige knop van de afstandsbe-
diening. Als u niets doet, wordt de paniek-
functie na 25 seconden automatisch
uitgeschakeld.
Approach”-verlichting
Doe het volgende, wanneer u de auto nadert:
Druk op de gele knop (4) van uw
afstandsbediening.
De interieurverlichting, de stadslichten vóór
en verlichting achter, de kentekenplaatver-
lichting en de lampjes in de buitenspiegels
(extra) gaan branden. Als er een aanhanger
achter de auto hangt, gaat ook de verlichting
van de aanhanger branden. De lampen
blijven 30, 60 of 90 seconden branden. In
een erkende Volvo-werkplaats kunt u een
passende inschakelduur laten instellen.
Doe het volgende om de “Approach”-
verlichting uit te schakelen:
Druk nogmaals op de gele knop van uw
afstandsbediening.
Vergrendelen
Met knop (5) vergrendelt u alle portieren, de
achterklep en de tankvulklep. Voor de
tankvulklep geldt een vertraging van ca.
10 minuten.
Sleutel in-/uitklappen
U kunt de sleutel inklappen door knop (6) in
te drukken, terwijl u het mechanische
gedeelte inklapt.
De ingeklapte sleutel wordt automatisch
uitgeklapt met een druk op de knop.
N
O
P
Q
R
S
VQ
Sloten en alarm
Sleutels en afstandsbediening
Batterij in afstandsbediening
vervangen
Als de sloten niet meer op de gebruikelijke
afstand reageren op signalen van de
afstandsbediening, moet u de batterij
vervangen.
Haal de afdekking los door deze met een
smalle schroevendraaier aan de
achterkant voorzichtig open te wrikken.
Vervang de batterij (type CR 2032, 3 V)
en zorg dat de pluspool omhoogwijst.
Kom niet met uw vingers aan de polen
van de batterij of de contactvlakken.
Plaats de afdekking terug. Zorg dat het
afdichtrubber goed zit en intact is, zodat
er geen vocht kan binnendringen.
Geef de lege batterij af bij uw Volvo-
dealer, zodat de batterij op milieuvriende-
lijke wijze wordt verwerkt.
VR
Sloten en alarm
Vergrendelen en ontgrendelen
Auto van de buitenzijde
vergrendelen en ontgrendelen
Met de hoofdsleutel of de afstandsbediening
kunt u alle portieren en de achterklep gelijk-
tijdig (vanaf de buitenkant) vergrendelen of
ontgrendelen. De vergrendelingsknoppen en
de openingshendels zijn dan niet meer vanaf
de binnenkant te bedienen.
De tankvulklep kan worden geopend,
wanneer de auto onvergrendeld staat. De
tankvulklep blijft 10 minuten lang onver-
grendeld staan, nadat u de auto vergrendeld
hebt.
Automatische vergrendeling
Als u geen van de portieren noch de
achterklep binnen twee minuten na ontgren-
deling vanaf de buitenkant met de afstands-
bediening opent, worden alle sloten
automatisch weer vergrendeld. Deze functie
voorkomt dat u de auto per ongeluk onver-
grendeld kunt laten staan.
Zie pagina 99 voor auto’s met alarmsysteem.
Automatische vergrendeling
(extra)
De portieren worden automatisch
vergrendeld wanneer de snelheid van de auto
oploopt tot een waarde hoger dan 7 km/h. De
portieren blijven vergrendeld, totdat er een
portier van de binnenzijde wordt geopend of
met behulp van de knoppen voor centrale
vergrendeling wordt ontgrendeld.
Auto van de binnenzijde
vergrendelen en ontgrendelen
Met de schakelaar op het portierpaneel kunt
u alle portieren en de achterklep tegelijkertijd
vergrendelen en ontgrendelen.
U kunt alle portieren ook ieder apart vergren-
delen met de vergrendelingsknop en
ontgrendelen met de handgreep.
Het bovenstaande geldt, zolang u de auto
niet van de buitenzijde hebt vergrendeld!
VS
Sloten en alarm
Vergrendelen en ontgrendelen
Dashboardkastje vergrendelen
U kunt het dashboardkastje alleen met de
hoofdsleutels vergrendelen/ontgrendelen en
dus niet met de servicesleutel.
Achterklep met
afstandsbediening
vergrendelen/ontgrendelen
Ga als volgt te werk om de achterklep alleen
te ontgrendelen:
Druk tweemaal binnen 3 seconden
langzaam op de bijbehorende toets van
de afstandsbediening (zie afbeelding).
Als de achterklep openstond toen u de
overige portieren vergrendelde, blijft de
achterklep ook na sluiting onvergrendeld
en onbewaakt staan. De overige portieren
zijn echter nog steeds vergrendeld en
bewaakt.
Om de achterklep in een dergelijk geval te
vergrendelen en in het alarm te betrekken
moet u de toets LOCK nogmaals
indrukken.
N.B. Als u van deze toets gebruik maakt om
de achterklep te ontgrendelen zonder de klep
te openen, wordt de klep twee minuten later
automatisch opnieuw vergrendeld.
Safelock-functie
1
Bij activering van de zogeheten Safelock-
functie zijn de portieren niet meer van de
binnenzijde te openen, als ze eenmaal
vergrendeld zijn.
De Safelock-functie kan alleen van de buiten-
zijde worden geactiveerd door het bestuur-
dersportier met de sleutel of de
afstandsbediening te vergrendelen. Alle
portieren moeten zijn gesloten, voordat u de
Safelock-functie kunt activeren. De portieren
kunnen daarna niet meer van de binnenzijde
worden geopend. De auto kan alleen van de
buitenzijde worden geopend met de sleutel in
het bestuurdersportier of via de afstandsbe-
diening.
De Safelock-functie treedt 25 seconden na
het sluiten van de portieren in werking.
1. Bepaalde landen
VT
Sloten en alarm
Safelock-functie en eventuele
alarmsensoren tijdelijk
deactiveren
Als u de portieren van de buitenzijde wilt
vergrendelen terwijl er iemand in de auto
achterblijft (bijvoorbeeld tijdens de overtocht
met een veerverbinding), kunt u de Safelock-
functie tijdelijk deactiveren. U doet dat als
volgt:
Steek de sleutel in het contactslot, draai
deze in stand II en vervolgens terug in
stand I of 0.
Druk op de knop (zie afbeelding).
Als de auto is uitgerust met alarm stelt u ook
de bewegings- en niveausensoren buiten
werking (zie pagina 99).
De LED in de knop licht op en blijft branden,
totdat u de auto met de sleutel of de
afstandsbediening vergrendelt. Er verschijnt
een bericht op het display zolang de sleutel in
het contactslot steekt. De volgende keer dat
u het contact inschakelt, worden de sensoren
weer geactiveerd.
WAARSCHUWING!
Laat niemand in de auto zitten zonder op
het moment dat de Safelock-functie
geactiveerd wordt.
VU
Sloten en alarm
Kinderslot
Handmatig kinderslot,
achterportieren en achterklep
De bedieningscilinders van het kinderslot (op
bepaalde markten) vindt u achter op de korte
kant van de achterportieren, zodat ze alleen
bereikbaar zijn wanneer de portieren
openstaan. Gebruik de contactsleutel van de
auto om de bedieningscilinder te verdraaien
en zo de kindersloten in of uit te schakelen.
1. Het portier kan vanaf de binnenkant
worden geopend.
2. Het portier kan niet vanaf de binnenkant
worden geopend.
Elektrisch kinderslot,
achterportieren (extra op
bepaalde markten)
Gebruik de knop op de middenconsole om
het kinderslot op de achterportieren in of uit
te schakelen. Het contactslot moet daarbij in
stand I of II staan. De LED in de knop brandt
om aan te geven dat het kindersloten is
ingeschakeld. Er verschijnt tevens een
melding op het display, wanneer u het
kinderslot in- of uitschakelt.
N.B. Zolang het elektrisch kinderslot is
ingeschakeld, kunnen de achterportieren niet
vanaf de binnenkant worden geopend.
N
O
N
O
WAARSCHUWING!
Laat de achterpassagiers weten dat de
portieren niet van de binnenzijde kunnen
worden geopend, als het kinderslot is
ingeschakeld. Hou de vergrendelings-
knoppen van de portieren tijdens het
rijden omhoog! Bij ongelukken kunnen
hulpverleners de portieren dan vanaf de
buitenkant openen.
VV
Sloten en alarm
Alarm (extra)
Wanneer het alarm is ingeschakeld, worden
alle beveiligde onderdelen continu gecontro-
leerd. Het alarm gaat af, als ...
de motorkap wordt geopend;
de achterklep wordt geopend;
één van de zijportieren wordt geopend;
het contactslot wordt omgedraaid met een
verkeerde sleutel of wordt gemanipuleerd;
er een beweging in het passagierscompar-
timent wordt waargenomen;
de auto wordt opgetakeld of weggesleept
(op auto’s met een niveausensor (extra));
de accukabel wordt ontkoppeld
iemand de sirene probeert los te koppelen.
Inschakeling van het alarm
Druk op de toets LOCK van de afstandsbe-
diening. De richtingaanwijzers van de auto
geven een lang lichtsignaal af ter bevestiging
dat het alarm is ingeschakeld en dat alle
portieren zijn gesloten.
Uitschakeling van het alarm
Druk op de toets UNLOCK van de afstandsbe-
diening. De richtingaanwijzers van de auto
geven twee korte lichtsignalen af ter
bevestiging dat het alarm is uitgeschakeld.
Automatische inschakeling van
het alarm
Als u de portieren of de achterklep niet binnen
twee minuten na uitschakeling van het alarm
opent wanneer u de auto via de afstandsbe-
diening hebt ontgrendeld, wordt het alarm
automatisch weer ingeschakeld. De auto wordt
bovendien vergrendeld. Deze functie voorkomt
dat u de auto onbedoeld kunt achterlaten
zonder het alarm in te schakelen.
Automatische activering van het alarm
In bepaalde landen (zoals in België, Israël e.d.)
wordt het alarm na enige vertraging automa-
tisch ingeschakeld, wanneer het bestuurder-
sportier werd geopend en gesloten maar
daarna niet werd vergrendeld.
Uitschakelen van geactiveerd
alarm
Om het alarm uit te schakelen wanneer het
eenmaal is afgegaan, moet u op de knop
UNLOCK van de afstandsbediening drukken.
De richtingaanwijzers van de auto geven ter
bevestiging twee korte lichtsignalen af.
Alarmsignalen
Een sirene met reservebatterij geeft de geluids-
signalen voor het alarm af. De geluidssignalen
duren telkens 25 seconden.
Wanneer het alarm afgaat, gaan alle richtinga-
anwijzers 5 minuten lang knipperen of korter
wanneer u het alarm volgens de bovenstaande
aanwijzingen eerder uitschakelt.
Alarmsensoren en
Safelock-functie tijdelijk
deactiveren
Omtevoorkomen dat hetalarmafgaatwanneer
u bijv. een hond in de auto achterlaat of gebruik
maakt van een veerboot, kunt u de bewegings-
melder en de niveausensoren tijdelijk uitscha-
kelen en wel als volgt:
Steek de sleutel in het contactslot, draai
deze in stand II en vervolgens terug in
stand I of 0.
Druk op de knop.
De LED in de knop licht op en blijft branden,
totdat u de auto met de sleutel of de
afstandsbediening vergrendelt.
NMM
Sloten en alarm
Alarm (extra)
Er verschijnt een bericht op het display
zolang de sleutel in het contactslot steekt. De
volgende keer dat u het contact inschakelt,
worden de sensoren weer geactiveerd.
Als uw auto is uitgerust met de Safelock-
functie, wordt ook deze functie tegelijkertijd
geactiveerd (zie pagina 96).
Alarmdiode op dashboard
Een alarmdiode boven op het dashboard (zie
afbeelding) geeft de status van het alarm-
systeem aan:
Het lampje brandt niet: Het alarm is uitge-
schakeld.
Het lampje licht eenmaal per twee
seconden op: Het alarm is ingeschakeld.
Het lampje knippert snel vanaf het moment
van uitschakelen van het alarm tot het
moment van inschakelen van het contact:
Het alarm is afgegaan.
Als er een storing is opgetreden in het
alarmsysteem, verschijnt er een display-
melding.
Als het alarmsysteem niet goed werkt, moet u
de auto in een erkende Volvo-werkplaats laten
nakijken.
WAARSCHUWING!
Voer nooit zelf reparaties aan of wijzi-
gingen in het alarmsysteem uit. Dergelijke
ingrepen kunnen van invloed zijn op de
verzekeringsvoorwaarden.
NMN
Starten en rijden
Algemene informatie 102
Brandstof tanken 104
Motor starten 105
Handgeschakelde versnellingsbak 107
Automatische versnellingsbak 108
Vierwielaandrijving 111
Remsysteem 112
Stabiliteitssysteem 114
Parkeerhulp (extra) 115
Slepen en bergen 117
Starten met hulpaccu 119
Rijden met een aanhanger 120
Afneembare trekhaak, monteren 124
Afneembare trekhaak, demonteren 126
Lading vervoeren 128
Lichtbundel aanpassen 130
BLIS (Blind Spot Information System) 133
NMO
Starten en rijden
Algemene informatie
Zuinig rijden
Zuinig rijden houdt in dat u anticiperend en
rustig rijdt en uw rijstijl en snelheid afstemt op
de heersende verkeerssituatie.
Let op het volgende:
Laat de motor zo spoedig mogelijk op
bedrijfstemperatuur komen! D.w.z. dat u
de motor niet stationair moet laten lopen,
maar zo spoedig mogelijk moet wegrijden
en de motor licht moet belasten.
Een koude motor verbruikt meer
brandstof dan een warme.
Laat de auto zoveel mogelijk staan voor
de kortere ritten, waarbij de motor niet op
temperatuur komt.
Rij rustig! Vermijd onnodig snel optrekken
en krachtig remmen.
Laat zware lading niet onnodig lang in de
auto liggen.
Gebruik geen winterbanden op
sneeuwvrije en droge wegen.
Verwijder de lastdrager, wanneer u deze
niet meer nodig hebt.
Open de zijruiten niet onnodig.
Nieuwe auto’s en gladde wegen
Het rijgedrag van de auto varieert afhankelijk
van de vraag of uw auto is uitgerust met een
handgeschakelde of een automatische
versnellingsbak. Aarzel daarom niet om onder
gecontroleerde omstandigheden (zoals op
een slipbaan) te testen hoe de auto bij
gladheid reageert.
Op oneffen wegen rijden
Hoewel de Volvo XC90 voornamelijk gecon-
strueerd is voor het gebruik op verharde
wegen, biedt de auto ook goede
eigenschappen op onverharde en slecht
onderhouden wegen. De auto gaat
desondanks langer mee als u op het
volgende let:
Rij langzaam als het wegdek oneffen is
om schade aan het onderstel van de auto
te voorkomen.
Als de ondergrond rul is of uit droog zand
of sneeuw bestaat, verdient het altijd de
voorkeur om de auto in beweging te
houden en overschakelen te voorkomen.
Breng de auto nooit tot stilstand.
Als de weg buitengewoon steil is zodat
het gevaar bestaat dat de auto kantelt,
moet u de auto nooit op de helling
proberen te keren maar achteruit
terugrijden. Rij nooit schuin maar altijd
recht een helling op en af.
N.B. Rij bij voorkeur geen steile helling op of
af, wanneer het brandstofniveau laag is. De
katalysator kan beschadigd raken, als de
motor onvoldoende brandstof krijgt. Zorg er
bij het beklimmen van een buitengewoon
steile helling voor dat de brandstoftank voor
meer dan de helft gevuld is, om motoruitval te
voorkomen.
Doorwaaddiepte
U kunt met de auto door waterpartijen van
maximaal 48 cm diep rijden.
N.B. Bij diepere waterpartijen kan er water in
de differentieelklokken en de transmissie
dringen. De smerende eigenschappen van
de olie nemen daarbij af, waardoor deze
systemen minder lang meegaan.
Hou een lage snelheid aan tijdens het waden
en breng de auto niet in het water tot
stilstand. Trap na het passeren van de water-
partij lichtjes op het rempedaal om te contro-
leren of de remwerking in orde is. Bij water en
vuil op de remblokken kunnen er vertragingen
in de remwerking optreden.
Maak de aansluitingen voor de elektrische
motorverwarmer en de aanhangerkoppeling
schoon na ritten in water en modder.
N.B. Laat de auto niet langdurig in water
staan dat tot boven de dorpelbalken komt om
elektrische storingen te voorkomen.
NMP
Starten en rijden
Accu niet overmatig belasten
De elektrische functies van de auto belasten
de accu in verschillende mate. Laat de
contactsleutel niet te lang achtereen in stand
II staan, als u de motor hebt afgezet. Gebruik
liever stand I. Op die manier wordt er minder
stroom afgenomen. De 12 V-aansluiting in de
bagageruimte levert ook spanning als u de
contactsleutel hebt uitgenomen.
Voorbeelden van onderdelen/systemen die
veel stroom afnemen zijn:
interieurventilator
ruitenwissers
audiosysteem
stadslichten.
Let er tevens op dat de verschillende acces-
soires het elektrische systeem belasten.
Maak daarom geen gebruik van functies die
veel stroom afnemen, wanneer u de motor
hebt afgezet. Als de accuspanning laag is,
verschijnt er een bericht op het display. Het
bericht blijft op het display staan, totdat de
motor is aangeslagen. De energiebespa-
ringsfunctie schakelt bepaalde onderdelen/
systemen uit of verlaagt de belasting van de
accu door bijv. de ventilatorsnelheid of het
volume van het audiosysteem te verlagen.
U laadt de accu op door de motor te starten.
Voorkom oververhitting van de
motor en het koelsysteem
In speciale omstandigheden, bijv. op steile
hellingen en bij het vervoer van een zware
lading, bestaat het gevaar dat de motor en
het koelsysteem oververhit raken. Dit geldt in
het bijzonder bij warm weer.
Om oververhitting van het koelsysteem
te voorkomen
Hou een lage snelheid aan, wanneer u
met een aanhanger achter de auto een
lange, steile helling oprijdt.
Na een zware rit moet u de motor niet
meteen afzetten, maar nog enige tijd
stationair laten lopen.
Verwijder verstralers die voor de grille
zitten, als u bij extreem warm weer rijdt.
Om oververhitting van de motor te
voorkomen
Laat de motor geen hogere toeren maken
dan 4500 omw/min, wanneer u met een
aanhanger of caravan achter de auto in
heuvelachtig gebied rijdt. Als u dat wel doet,
kan de olietemperatuur te hoog oplopen.
Rij niet met een geopende
achterklep!
Wanneer u met de achterklep open rijdt,
kunnen er uitlaatgassen en daarmee giftig
koolmonoxide via de bagageruimte de passa-
giersruimte in worden gezogen. Als u echter
toch een stukje met een geopende
achterklep moet rijden, kunt u het volgende
doen:
Doe alle ruiten dicht.
Stuur de lucht naar de voorruit en de vloer
en laat de ventilator op de hoogste
snelheid draaien.
NMQ
Starten en rijden
Brandstof tanken
Tankvulklep openen
De tankvulklep kan worden geopend,
wanneer de auto onvergrendeld staat.
N.B. De tankvulklep blijft tien minuten lang
onvergrendeld staan, nadat u de auto
vergrendeld hebt. De tankvulklep wordt
daarna automatisch vergrendeld.
Tankdop
De tankvuldop vindt u achter de tankvulklep
in het spatbord rechtsachter.
Bij hoge buitentemperaturen kan er een
bepaalde mate van overdruk in de brand-
stoftank ontstaan. Draai de tankvuldop dan
langzaam open. Tank niet te veel brandstof in
de tank. Laat het vulpistool bij voorkeur niet
meer dan éénmaal automatisch afslaan! Als
de brandstoftank te vol zit, kan het zijn dat de
tank bij hoge buitentemperaturen overloopt!
Breng na het tanken de tankvuldop weer aan
en draai deze zover dicht dat u één of meer
klikken hoort.
Benzine tanken
N.B. Voeg nooit op eigen initiatief reinigende
additieven (dopes) aan de benzine toe
zonder het uitdrukkelijke advies van een
Volvo-werkplaats.
Dieselolie tanken
Bij lage temperaturen (–5°C tot –40°C) kan
de paraffine in de dieselolie uitvlokken, wat
tot startproblemen kan leiden. Zorg er
daarom voor dat u tijdens de wintermaanden
speciale winterbrandstof gebruikt.
WAARSCHUWING!
Schakel voordat u gaat tanken uw mobiele
telefoon uit. Het belsignaal kan aanleiding
geven tot vonkvorming en daarbij de
brandstofdampen ontsteken met gevaar
voor brand en verwondingen.
Belangrijk!
Giet benzinemodellen altijd met loodvrije
benzine vol om te voorkomen dat de
katalysator beschadigd raakt.
NMR
Starten en rijden
Motor starten
U start de motor als volgt
(benzine)
Trap op het parkeerrempedaal.
Automatische versnellingsbak: Zet de
keuzehendel in stand P of N.
Handgeschakelde versnellingsbak: Zet de
versnellingspook in de neutraalstand en
trap het koppelingspedaal volledig in. Dit is
vooral van belang bij strenge vorst.
Draai de contactsleutel in de startstand.
Als de motor niet binnen 5–10 seconden
aanslaat, moet u de sleutel loslaten (zie
ook “Automatisch starten”
op pagina 106) en een nieuwe start-
poging doen.
N.B. Tijdens de koude start kan het (afhankelijk
van de motortemperatuur) gebeuren dat het
motortoerental van bepaalde motortypes korte
tijd iets hoger is dan normaal. Dit omdat Volvo
ernaar streeft de uitstoot te beperken van
stoffen die schadelijk zijn voor het milieu door
het uitlaatgasreinigingssysteem van de motor
zo spoedig mogelijk op bedrijfstemperatuur te
brengen.
U start de motor als volgt
(diesel)
Trap op het parkeerrempedaal.
Automatische versnellingsbak: Zet de
keuzehendel in stand P of N.
Handgeschakelde versnellingsbak: Zet de
versnellingspook in de neutraalstand en
trap het koppelingspedaal volledig in. Dit is
vooral van belang bij strenge vorst.
Draai de contactsleutel in de rijstand. Een
controlelampje op het instrumentenpaneel
licht op om aan te geven dat de voorgloei-
functie van de motor actief is. Draai de
sleutel in de startstand, wanneer het contro-
lelampje is gedoofd.
Contactsleutels en
elektronische startblokkering
Laat de contactsleutel nooit samen met andere
sleutels of metalen voorwerpen aan dezelfde
sleutelbos hangen. Als u dat wel doet, kan de
elektronische startblokkering per ongeluk
worden geactiveerd.Als dat gebeurt, moet u de
andere sleutels van de sleutelbos halen en de
motor opnieuw starten.
Laat de motor meteen na een koude start
nooit op te hoge toeren draaien! Neem
contact op met een Volvo-werkplaats, als de
motor niet aanslaat of overslaat.
Contact- en stuurslot
M Ó _äçââÉÉêëí~åÇ
Het stuurslot blokkeert het
stuurwiel, wanneer u de
sleutel uitneemt.
f Ó qìëëÉåëí~åÇI
ê~Çáçëí~åÇÒ
Sommige onderdelen van het
elektrische systeem kunnen
worden ingeschakeld. Het
elektrische systeem van de
motor is echter uitgeschakeld.
ff Ó oáàëí~åÇ
De stand waarin de contacts-
leutel tijdens het rijden staat.
Het complete elektrische
systeem van de auto is
ingeschakeld.
III – Startstand
De startmotor wordt
ingeschakeld. Wanneer u
nadat de motor is
aangeslagen de sleutel
loslaat, veert deze automa-
tisch terug in de rijstand. Als
het u moeite kost om de sleutel om te draaien,
kan het zijn dat de stand van de voorwielen voor
spanningen in het stuurslot zorgt. Draai de
contactsleutel in dat geval om, terwijl u het
stuurwiel heen en weer draait.
WAARSCHUWING!
Schakel nooit tijdens het rijden het contact uit
(sleutel in stand 0 of 1) en neem de
contactsleutel evenmin uit het contactslot. U
loopt dan het gevaar dat het stuurslot wordt
geactiveerd, waarbij de auto onbestuurbaar
wordt.
Neem bij het verlaten van de auto altijd de
contactsleutel uit het contactslot. Dit geldt in
het bijzonder wanneer er kinderen in de auto
achterblijven.
NMS
Starten en rijden
Motor starten
Automatisch starten (V8 met AWD)
Met de functie Automatisch starten hoeft i de
contactsleutel niet langer in de startstand
(stand III) vast te houden totdat de motor is
aangeslagen. Draai de contactsleutel naar de
startstand en laat de sleutel weer los. De
startmotor blijft vervolgens automatisch (tot
tien seconden lang) draaien totdat de motor
is aangeslagen.
N.B. Zorg dat het stuurwiel geblokkeerd is,
wanneer u de auto verlaat. Zo beperkt u de
kans op diefstal.
NMT
Starten en rijden
Handgeschakelde versnellingsbak
Schakelstanden
Trap het koppelingspedaal tijdens het
schakelen altijd zo ver mogelijk in. Haal uw
voet na het schakelen weer van het koppe-
lingspedaal af! Hou u aan het aangegeven
schakelpatroon.
Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te
houden moet u zoveel mogelijk gebruik
maken van de 6de versnelling.
Blokkering achteruitversnelling
Schakel de achteruitversnelling alleen in,
wanneer de auto stilstaat.
NMU
Starten en rijden
Automatische versnellingsbak
Koude start
Als u bij koud weer wegrijdt, kan het zijn dat
het schakelen ietwat stug gaat. Dit komt
omdat de versnellingsbakolie bij lagere
temperaturen stroperiger wordt. Om de
uitstoot van uitlaatgassen te beperken
schakelt de versnellingsbak later op dan
normaal, wanneer u bij lage temperaturen
wegrijdt.
N.B. Afhankelijk van de motortemperatuur
tijdens de start kan het gebeuren dat het
motortoerental van bepaalde motortypen na
een koude start iets hoger is dan normaal.
Turbomotor
Wanneer u met een koude motor wegrijdt,
schakelt de versnellingsbak bij een hoger
toerental op dan normaal. Zo komt de kataly-
sator sneller op temperatuur met minder
uitstoot van uitlaatgassen.
Adaptief systeem
De versnellingsbak wordt afgeregeld aan de
hand van een zogeheten adaptief schakel-
systeem dat voortdurend “leert” hoe de
versnellingsbak zich gedraagt. Het systeem
registreert de manier waarop de versnel-
lingsbak schakelt, zodat er in elke situatie
optimaal wordt geschakeld.
Lock-up
De versnellingen zijn voorzien van Lock-Up
(geblokkeerde versnellingen) om beter op de
motor te kunnen afremmen en het brandstof-
verbruik te verlagen.
Beveiligingssystemen
Auto’s met een automatische versnellingsbak
zijn uitgerust met een aantal speciale bevei-
ligingssystemen:
Sleutelblokkering, keylock
De keuzehendel moet in stand P staan om de
contactsleutel te kunnen uitnemen. In alle
andere standen is de sleutel geblokkeerd.
Parkeerstand (stand P)
Stilstaande auto met draaiende motor:
Hou uw voet op het rempedaal terwijl u
de keuzehendel verzet.
Elektrische schakelblokkering,
Shiftlock Parkeerstand (stand P)
Om de keuzehendel uit stand P te kunnen
halen, moet de contactsleutel in stand I of II
staan en moet het rempedaal worden
bediend.
Kickdown
Als u het gaspedaal volledig intrapt (tot
voorbij de normale volgasstand), schakelt de
versnellingsbak automatisch terug naar een
lagere versnelling. Dit is de zogeheten
kickdown.
Wanneer de maximale snelheid voor de
ingeschakelde versnelling is bereikt of
wanneer u het gaspedaal uit de kickdown-
stand loslaat, schakelt de versnellingsbak
automatisch op.
Gebruik de kickdown om zo snel mogelijk te
accelereren zoals bij het inhalen.
Om overtoeren te voorkomen is het stuurpro-
gramma van de versnellingsbak voorzien van
een terugschakelblokkering.
U kunt de kickdown niet gebruiken zolang de
keuzehendel in één van de handmatige
schakelstanden staat. Zet de keuzehendel in
dat geval eerst terug in de automatische
schakelstand D.
NMV
Starten en rijden
P – Parkeerstand
Zet de keuzehendel in de parkeerstand,
wanneer u de motor start of de auto parkeert.
Zet de keuzehendel alleen in stand P,
wanneer de auto stilstaat!
In stand P is de versnellingsbak mechanisch
geblokkeerd. Zet na het parkeren altijd de
parkeerrem aan!
R – Achteruitrijstand
Zet de keuzehendel alleen in stand R,
wanneer de auto stilstaat!
N – Neutraalstand
Stand N is de neutraalstand. In deze stand
kunt u de motor starten, maar er is geen
versnelling ingeschakeld. Zet de parkeerrem
aan, wanneer de auto stilstaat en de keuze-
hendel in stand N staat.
D – Rijstand
Stand D is de normale rijstand. De versnel-
lingsbak schakelt automatisch op en terug,
afhankelijk van de stand van het gaspedaal
en de snelheid. Zorg dat de auto stilstaat,
voordat u de keuzehendel vanuit stand R in
stand D zet.
Keuzehendelblokkering
U kunt de keuzehendel altijd ongehinderd
heen en weer halen tussen de stand N en D
1
.
Om de hendel in één van de overige standen
te zetten, moet u een blokkering opheffen
door op de blokkeerknop op de keuzehendel
te drukken.
Wanneer u de blokkeerknop indrukt, kunt u
de hendel vooruit of achteruit bewegen
tussen de standen N, R en P.
1. Bij modellen met een 4-traps automa-
tische versnellingsbak moet u de
blokkeerknop op de keuzehendel
indrukken.
NNM
Starten en rijden
Automatische versnellingsbak
Handmatige schakelstanden
keuzehendel
Handmatige schakelstanden
Als u vanuit de automatische stand D wilt
overgaan op de handmatige standen, moet u
de hendel naar links duwen. Als u vanuit stand
MAN wilt overgaan op D, moet u de hendel
naar rechts in stand D duwen.
Bij de viertraps automatische versnellingsbak
zijn de 3de en 4de
1
versnellingen voorzien
van Lock-up (geblokkeerde versnellingen) om
beter op de motor te kunnen afremmen en het
brandstofverbruik te verlagen.
qáàÇÉåë ÜÉí êáàÇÉå
Tijdens het rijden is het altijd mogelijk voor de
handmatige schakelstanden te kiezen. De
ingeschakelde versnelling is geblokkeerd,
zolang u geen andere versnelling kiest. De
versnellingsbak schakelt alleen terug, als u
uw vaart drastisch mindert.
Als u de keuzehendel naar de min (–) haalt,
schakelt de versnellingsbak één versnelling
terug en wordt er op de motor afgeremd. Als
u de keuzehendel naar de plus (+) haalt,
schakelt de versnellingsbak één versnelling
op.
De 3de versnelling is de hoogste versnelling
die u bij het wegrijden kunt inschakelen.
W – Winter
Met de knop W bij de keuze-
hendel schakelt u het winter-
programma W in of uit. Bij
inschakeling van het winter-
programma licht het lampje
W op het instrumenten-
paneel op.
In het winterprogramma geldt de 3de
versnelling als wegrijversnelling om bij
gladheid gemakkelijker weg te kunnen
komen. In het winterprogramma worden de
lagere versnellingen alleen bij kickdown
ingeschakeld.
Het winterprogramma W is alleen te selec-
teren met de keuzehendel in stand D.
1. Bij een vijftraps automatische versnel-
lingsbak is ook de 5de versnelling
voorzien van Lock-up.
Bij de zestraps automatische versnel-
lingsbak zijn ook de 2de en 6de
versnelling voorzien van Lock-up.
NNN
Starten en rijden
Vierwielaandrijving
Vierwielaandrijving, AWD
(All Wheel Drive)
De vierwielaandrijving is permanent
ingeschakeld.
Bij vierwielaandrijving worden alle vier de
wielen van de auto tegelijk aangedreven. Het
motorkoppel wordt automatisch over de
voor- en achterwielen verdeeld. Een elektro-
nisch gestuurd koppelingssysteem verdeelt
het vermogen over het wielpaar dat op dat
moment de beste grip op het wegdek heeft.
Dit om optimale wegligging te verkrijgen en te
voorkomen dat de wielen doorslippen.
Bij normaal rijden worden de voorwielen naar
verhouding iets sterker aangedreven dan de
achterwielen.
Vierwielaandrijving verhoogt de rijveiligheid
tijdens regen- en sneeuwval en bij ijzel.
NNO
Starten en rijden
Remsysteem
Rembekrachtiging
Als de auto uitrolt of wordt gesleept met een
uitgeschakelde motor, moet u ongeveer
vijfmaal zoveel druk uitoefenen op het
rempedaal als wanneer de motor loopt. Als u
bij het starten van de motor op het rempedaal
trapt, kan het rempedaal iets omlaagkomen.
Dit is volkomen normaal omdat de rembe-
krachtiging geactiveerd wordt. Bij een auto
met EBA (Emergency Brake Assistance) kan
dit nog duidelijker te merken zijn.
N.B. Trap met de motor uitgeschakeld
eenmaal hard en resoluut op het rempedaal
dus niet pompen.
Remkringen
Het nevenstaande lampje licht op,
wanneer er een remkring defect is.
Als er een storing in een van de
remkringen optreedt, is remmen nog steeds
mogelijk. U moet het rempedaal echter verder
intrappen en het pedaal kan minder stug
aandoen. U moet harder op het pedaal
trappen voor de normale remkracht.
Vocht kan de remeigenschappen
beïnvloeden
Door opspattend water (bij hevige regenval,
in waterplassen of tijdens een wasbeurt)
worden de onderdelen van het remsysteem
nat. Daardoor kunnen de wrijvingsei-
genschappen van de remblokken gewijzigd
worden, zodat u een bepaalde verlenging van
de aanspreekduur van de remmen kunt
merken.
Trap zo nu en dan lichtjes op het rempedaal,
als u lange afstanden in de regen of sneeuw-
modder aflegt. Doe dit ook bij zeer vochtig of
koud weer. Op die manier verwarmt u de
remblokken waardoor het vocht verdampt.
Deze procedure is ook aan te raden voordat u
de auto voor langere tijd in dergelijke
weersomstandigheden parkeert.
Als de remmen zwaar belast
worden
De remmen van de auto worden zwaar belast,
wanneer u in de bergen of op wegen met
vergelijkbare niveauverschillen rijdt; zelfs als u
niet bijzonder hard op het rempedaal trapt.
Omdat de snelheid in dergelijke omstandig-
heden vaak laag is, worden de remmen niet
even goed gekoeld als bij snelle ritten op
vlakke wegen.
Om de remmen niet overmatig te belasten,
kunt u tijdens het afdalen beter terugscha-
kelen dan het rempedaal gebruiken. Gebruik
dezelfde versnelling die u zou gebruiken
wanneer u een helling oprijdt. Op die manier
kunt u beter op de motor afremmen en hoeft
u de rem slechts korte tijd te gebruiken.
Let erop dat u de remmen nog meer belast,
wanneer u met een aanhanger rijdt.
Antiblokkeerremsysteem (ABS)
Het ABS (Anti-lock Braking System)
voorkomt dat de wielen tijdens het
remmen geblokkeerd raken.
Zo blijft de auto bestuurbaar,
waardoor het bijv. makkelijker is om obstakels
te ontwijken.
Wanneer u na het starten van de motor
wegrijdt en een snelheid van ca. 20 km/h
hebt bereikt, gaat er een korte zelftest van het
ABS van start. Dit kunt u zowel horen als
voelen aan de pulsaties in het rempedaal.
Om het ABS maximaal te benutten:
Trap zo hard mogelijk op het rempedaal
(er zijn pulsaties voelbaar).
Stuur de auto in de rijrichting en blijf druk
op het rempedaal uitoefenen.
Aarzel niet om op een terrein zonder verkeer
te testen hoe het ABS in verschillende
weersomstandigheden reageert.
Het ABS-lampje licht op en blijft ca. twee
seconden lang branden tijdens de start als
WAARSCHUWING!
De rembekrachtiging werkt alleen, als de
motor loopt.
NNP
Starten en rijden
het ABS door een storing werd
uitgeschakeld.
Elektronische remkrachtverdeling, EBD
Het EBD-systeem (Electronic Brakeforce
Distribution) vormt een geïntegreerd
onderdeel van het ABS-systeem. Het EBD-
systeem regelt de remkracht op de achter-
wielen altijd dusdanig af dat de maximale
remwerking wordt verkregen. Wanneer het
systeem de remkracht afregelt, treden er
merkbare pulsaties in het rempedaal op.
Remkrachtverhoging, EBA
(Emergency Brake Assistance) Het EBA is
dusdanig geconstrueerd dat u, wanneer u
krachtig moet remmen, altijd meteen het
maximale remvermogen kunt afnemen. Het
systeem registreert het moment waarop u
krachtig wilt afremmen door de snelheid te
meten waarmee u op het rempedaal trapt.
Blijf remmen zonder het rem pedaal los te
laten. Het systeem wordt uitgeschakeld,
wanneer u het rempedaal loslaat. Het
systeem is altijd actief. U kunt het dan ook niet
uitschakelen.
WAARSCHUWING!
Als de waarschuwingslampjes voor het
remsysteem en het ABS tegelijkertijd
oplichten, kan er een storing zijn
opgetreden in het remsysteem. Als het
remvloeistofpeil in dat geval in orde is,
moet u de auto voorzichtig naar de dichtst-
bijzijnde erkende Volvo-werkplaats rijden
om het remsysteem te laten controleren.
Als de remvloeistof onder het MIN-
streepje van het reservoir staat, mag u niet
verder rijden voordat u remvloeistof hebt
bijgevuld. Controleer tevens de oorzaak
van het remvloeistofverlies.
NNQ
Starten en rijden
Stabiliteitssysteem
Wanneer het stabiliteitssysteem actief is, kan
het lijken alsof de auto niet normaal reageert
op de stand van het gaspedaal. Dit komt
doordat het systeem de grip op het wegdek
registreert en de verschillende deelsystemen
van het stabiliteitssysteem inschakelt.
De auto is uitgerust met STC (Stability and
Traction Control), stabiliteits- en tractieregel-
systeem of met DSTC (Dynamic Stability and
Traction Control), dynamisch stabiliteits- en
tractieregelsysteem.
Tractieregeling, Traction Control
(TC)
De tractieregeling brengt de aandrijfkracht
van een slippend aandrijfwiel over op een
aandrijfwiel dat niet slipt. Om de aandrijf-
kracht in een dergelijke situatie te verhogen,
kan het zijn dat u het gaspedaal verder dan
normaal moet intrappen. Wanneer de tractie-
regeling actief is, kunt u een pulserend geluid
horen. Dit is volkomen normaal. De tractiere-
geling is voornamelijk actief op lage
snelheden. U kunt de functie niet uitscha-
kelen.
Antispinregeling, Spin Control (SC)
De antispinregeling voorkomt dat de
aangedreven wielen tijdens het optrekken
doorslippen. De regeling verhoogt de
veiligheid op gladde wegen. Bij het rijden met
sneeuwkettingen of bij het rijden in een diepe
laag sneeuw of zand, kan het handig zijn om
de antispinregeling uit te schakelen om zo de
tractie te verhogen. U kunt de regeling
uitschakelen met de knop voor STC/DSTC.
Antislipregeling, Active Yaw Control
(AYC)
De antislipregeling zorgt ervoor dat een of
meer wielen van de auto automatisch worden
geremd om de auto te stabiliseren als deze in
de slip dreigt te raken. Het rempedaal doet
stugger aan dan normaal en u hoort een
pulserend geluid.
De antislipregeling is altijd actief. U kunt de
regeling dan ook niet uitschakelen.
Functie/
systeem
STC
DSTC
1
1. Extra op bepaalde markten.
TC X X
SC X X
AYC X
WAARSCHUWING!
Bij een beperking van de functionaliteit
van het STC- of DSTC-systeem kunnen
de rijeigenschappen van de auto zich
wijzigen. Wees altijd voorzichtig in
bochten en op gladde wegen.
NNR
Starten en rijden
Parkeerhulp (extra)
“Parking Support” voor- en achterzijde
Algemene informatie
De “Parking Support” is bedoeld als
hulpmiddel tijdens het parkeren. Geluidssig-
nalen geven de afstand tot een waargenomen
obstakel aan.
Hoe dichter u het obstakel achter of voor
1
de
auto nadert, des te sneller volgen de geluids-
signalen elkaar op.
Bij een afstand van ca. 30 cm bestaat het
geluidssignaal uit een ononderbroken toon.
Als er zowel voor als achter
1
auto obstakels
binnen deze afstand liggen, komen de
geluidssignalen beurtelings uit de luids-
prekers voor- en achterin.
Wanneer u ondertussen naar een andere
geluidsbron van het audiosysteem luistert,
wordt het volume daarvan tijdelijk verlaagd.
Het systeem is altijd actief bij het starten van de
motor.
Parkeerhulp voorzijde
Het meetbereik strekt tot ca. 0,8 m recht voor
de auto. De melding PARK.HULP ACTIEF
verschijnt op het audiodisplay, wanneer de
sensoren op een obstakel voor de auto
reageren.
Het is niet mogelijk de parkeerhulp te combi-
neren met verstralers, omdat de sensoren op
de verstralers reageren.
Parkeerhulp achterzijde
Het meetbereik strekt tot ca. 1,5 m recht
achter de auto. De melding PARK ASSIST
ACTIVE verschijnt op het audiodisplay,
wanneer u de achteruitversnelling inschakelt.
Bij gebruik van een aanhanger of een fiets-
drager op de trekhaak moet u het systeem
uitschakelen. Als u dat niet doet, reageren de
sensoren op de aanhanger/fietsdrager.
De parkeerhulp wordt automatisch uitge-
schakeld, wanneer u een aanhanger achter
de auto hebt hangen die met een originele
aanhangerkabel van Volvo aangesloten is.
1. Op voorwaarde dat er aan voor- en
achterzijde sensoren voor “Parking
Support” zijn aangebracht.
WAARSCHUWING!
Hoewel de “Parking Support” handig is bij
het parkeren, bent u nog altijd schade-
plichtig bij eventuele fouten.
Wanneer er obstakels in de dode hoeken
van de sensoren zitten, zal het systeem ze
niet kunnen ontdekken. Hou kinderen en
dieren in de buurt van de auto in de gaten.
NNS
Starten en rijden
Parkeerhulp (extra)
Parkeerhulp uitschakelen/
opnieuw inschakelen
U kunt de parkeerhulp uitschakelen met de
knop op het schakelaarpaneel, waarna de
LED in de schakelaar dooft. De parkeerhulp
is weer actief, wanneer u nogmaals op de
schakelaar drukt en de LED brandt.
Parkeerhulp voorzijde
De parkeerhulpsensor aan voorzijde is actief
bij snelheden tot 15 km/h, ook tijdens het
achteruitrijden. De geluidssignaal komen uit
de luidspreker voorin.
Parkeerhulp achterzijde
De parkeerhulpsensoren aan de achterzijde
worden geactiveerd bij het inschakelen van
de achteruitversnelling. De geluidssignalen
komen uit de luidspreker achterin.
Aanduiding voor
systeemstoringen
Het informatielampje brandt
continu
PARK.HULP SERVICE VEREIST
verschijnt op het informatiedisplay in
het midden van het instrumentenpaneel.
Sensoren voor parkeerhulp
Sensoren schoonmaken
De sensoren werken alleen naar behoren,
wanneer u ze regelmatig schoonmaakt.
Reinig ze met water en autoshampoo.
De sensoren kunnen reageren op een laag
sneeuw en ijs.
NNT
Starten en rijden
Slepen en bergen
Motor niet op gang slepen
Als u de motor van een auto met een handge-
schakelde versnellingsbak op gang probeert
te slepen, kan/kunnen de katalysator(en)
beschadigd worden. Auto’s met een automa-
tische versnellingsbak kunt u niet op gang
slepen. Als de accu uitgeput is, moet u een
opgeladen hulpaccu gebruiken.
Als de auto gesleept moet
worden
Zorg ervoor dat de contactsleutel in stand
I staat, zodat het stuurslot niet werkt en
de auto bestuurbaar is.
Let erop dat u de maximaal toegestane
snelheid aanhoudt.
Let erop dat de rem- en stuurbekrach-
tiging niet werken, als u de motor hebt
afgezet. U moet ongeveer vijfmaal harder
op het rempedaal trappen en de auto
stuurt aanzienlijk zwaarder dan normaal.
Rij rustig. Hou de sleepkabel gespannen
om schokkende bewegingen te
voorkomen.
Modellen met een automatische
versnellingsbak
Zorg dat de keuzehendel in stand N staat.
De maximaal toelaatbare snelheid voor
auto’s met een automatische versnel-
lingsbak bedraagt 80 km/h.
Sleep de auto alleen vooruit weg.
Het is niet mogelijk de motor op gang te
slepen. Zie pagina 119 voor “Starten met
hulpaccu”.
NNU
Starten en rijden
Slepen en bergen
Sleepoog
Het sleepoog vindt u in de gereedschapstas
in de bagageruimte. Schroef het sleepoog op
zijn plaats vóór het slepen. De uitsparing en
afdekking voor het sleepoog vindt u aan de
rechterzijde van de voor- en achterbumper.
Ga als volgt te werk om een afdekking te
verwijderen:
A. Haal de onderkant van de afdekking los
met een muntstuk.
B. Schroef het sleepoog tot aan de flens
vast (C). Maak bij voorkeur gebruik van
de wielsleutel.
Draai het sleepoog na gebruik los en plaats
de afdekking terug.
Het sleepoog is alleen te gebruiken voor het
slepen over de weg en niet geschikt voor
berging, wanneer de auto bijvoorbeeld in een
sloot is gereden. Voor bergingswerkzaam-
heden moet u professionele hulp inroepen.
NNV
Starten en rijden
Starten met hulpaccu
Starten met een hulpaccu
Als de accu om wat voor reden dan ook
ontladen is, kunt u stroom “lenen” van een
losse reserveaccu of van een accu in een
andere auto om op die manier de motor te
starten. Controleer altijd of de accuklemmen
goed vastzitten en of er geen vonken
ontstaan tijdens de startpogingen.
Om explosiegevaar te voorkomen adviseren
wij u de volgende aanwijzingen nauwkeurig
op te volgen:
Draai de contactsleutel in stand 0.
Zorg dat de hulpaccu een spanning van
12 volt levert.
Als de hulpaccu zich in een andere auto
bevindt, moet u de motor van deze auto
afzetten en zorgen dat de twee auto’s
elkaar niet kunnen raken.
Sluit de rode kabel aan tussen de
pluspool van de hulpaccu (1+) en de
rode aansluiting in de motorruimte van uw
auto (2+).
Bevestig de klem aan het contactpunt dat
onder een zwart luikje met een plusteken
erop zit. Het luikje vormt één geheel met
het deksel van het zekeringenkastje.
Sluit de ene klem van de zwarte kabel aan
op de minpool (3–) van de hulpaccu.
Sluit de andere klem van de zwarte kabel
aan op één van de hijsogen van de motor
(4–) in uw auto.
Start de motor van de “hulpauto”. Laat de
motor enkele minuten draaien op een
toerental dat iets hoger ligt dan normaal,
1500 omw/min.
Start de motor van de auto met de lege
accu.
Verwijder de kabels in omgekeerde
volgorde.
N.B. Kom niet aan de klemmen tijdens de
startpoging (gevaar voor vonkvorming).
1
2
3
4
WAARSCHUWING!
Accu’s kunnen een zeer explosief knalgas
produceren. Een enkele vonk, veroorzaakt
door een onjuiste aansluiting van de start-
kabels, is voldoende om de accu tot
ontploffing te brengen.
Accu’s bevatten tevens zwavelzuur, wat
ernstige verwondingen door etsing kan
veroorzaken. Als u accuzuur in uw ogen
krijgt of op uw huid of kleren morst, moet
u onmiddellijk met grote hoeveelheden
water spoelen. Neem onmiddellijk contact
op met een arts, als u accuzuur in uw ogen
krijgt.
NOM
Starten en rijden
Rijden met een aanhanger
Het laadvermogen is afhankelijk van de extra
accessoires die op de auto gemonteerd zijn
zoals een trekhaak (een kogeldruk van 75 kg bij
een aangekoppelde aanhanger), lastdragers,
skibox e.d. plus het totaalgewicht van de inzit-
tenden. Het laadvermogen van de auto moet
worden verminderd met het gewicht van het
aantal inzittenden.
De trekhaak van de auto moet van een
goedgekeurd type zijn.
Als u een model met trekhaak bij Volvo hebt
besteld wordt de auto compleet aange-
leverd met de benodigde randuitrusting
voor het gebruik van een aanhanger. Bij
montage achteraf moet u contact opnemen
met uw Volvo-dealer om te controleren of
uw auto van de nodige uitrusting is voorzien
om met een aanhanger te kunnen rijden.
Verdeel de lading in de aanhanger dusdanig
dat de druk op de trekhaak de maximale
kogeldruk niet overschrijdt.
Verhoog de bandenspanning tot de druk
die geldt voor maximale belasting.
Raadpleeg de bandenspanningstabel!
Maak de trekhaak regelmatig schoon en vet
de kogel
1
en alle bewegende delen in om
onnodige slijtage te voorkomen.
Rij niet met een zware aanhanger, wanneer
de auto nog helemaal nieuw is! Wacht
hiermee totdat de auto ten minste
1000 kilometer heeft gereden.
Bij het afdalen op lange en steile hellingen
worden de remmen veel zwaarder belast
dan normaal. Schakel dan terug naar een
lagere versnelling en pas uw snelheid aan.
Wanneer de auto bij warm weer zwaar
belast wordt, kunnen de motor en de
versnellingsbak oververhit raken. Bij
oververhitting slaat de temperatuurmeter op
het instrumentenpaneel tot in het rode
gebied uit. Breng de auto dan tot stilstand
en laat de motor enkele minuten afkoelen.
Bij oververhitting schakelt de airconditioning
zichzelf automatisch tijdelijk uit.
Bij oververhitting schakelt de versnel-
lingsbak een ingebouwde beschermings-
functie in. Zie de displaymelding!
Bij het gebruik van een aanhanger wordt de
motor zwaarder belast dan normaal.
Rij om veiligheidsredenen niet sneller dan
80 km/h, ook al staat de wetgeving in
bepaalde landen een hogere snelheid toe.
Het maximaal toelaatbare gewicht voor een
ongeremde aanhanger bedraagt 750 kg.
Zet de keuzehendel bij het parkeren met
een aanhanger altijd in stand P (automa-
tische versnellingsbak) of schakel een
versnelling in (handgeschakelde versnel-
lingsbak). Maak altijd gebruik van de parke-
errem. Gebruik wielblokken bij het parkeren
op steile hellingen.
Aanhangergewichten
Zie pagina 225 voor de toelaatbare
aanhangergewichten.
N.B. De aangegeven maximaal toelaatbare
aanhangergewichten zijn door Volvo
bepaald. Let erop dat er op grond van de
wetgeving voor motorvoertuigen in uw land
verdere beperkingen van het aanhangerge-
wicht en de snelheid kunnen gelden. Het is
bovendien mogelijk dat de trekhaak gespeci-
ficeerd is voor hogere gewichten dan het
maximaal toelaatbare aanhangergewicht van
de auto.
WAARSCHUWING!
Afhankelijk van de belading van de auto en
het zwaartepunt van de lading treden er
wijzigingen in de rijeigenschappen op.
1. Geldt niet voor de kogel bij gebruik
van een aanhangerkoppeling met
trillingsdemper.
WAARSCHUWING!
Hou u aan de opgegeven aanbevelingen
voor het aanhangergewicht. De
aanhanger en de auto kunnen anders
moeilijk bestuurbaar worden tijdens
uitwijk- en remmanoeuvres.
NON
Starten en rijden
Rijden met een aanhanger in
een Volvo met een automa-
tische versnellingsbak
Zet bij het parkeren op hellingen eerst de
parkeerrem aan, voordat u de keuzehendel in
stand P zet. Zet bij het wegrijden op een
helling eerst de keuzehendel in de rijstand en
haal de auto vervolgens van de parkeerrem.
Kies op steile hellingen of in langzaam
rijdend verkeer de juiste lageversnel-
lingsstand. Zo voorkomt u dat de automa-
tische versnellingsbak opschakelt. De
versnellingsbakolie wordt dan minder
warm.
Schakel geen hogere, handmatige
versnelling in dan de motor “aankan”.
Rijden in hoge versnellingen is niet altijd
zuinig.
Vermijd hellingen met een percentage van
meer dan 15% bij het gebruik van een
aanhanger achter een model met automa-
tische versnellingsbak.
N.B. Sommige modellen moeten worden
uitgerust met een oliekoeler om met
aanhangers te rijden.
Informeer daarom bij de dichtstbijzijnde
Volvo-dealer of er een oliekoeler nodig is, als
u een trekhaak achteraf monteert.
Gemakkelijker wegrijden met
aanhanger
Auto’s met een V8-motor zijn voorzien van
een ingebouwde functie die voorkomt dat de
auto schokkerig beweegt en wielspin
vertoont bij het wegrijden met een
aanhanger.
Activeren
Om de functie te activeren moet u de
bedrading van de aanhanger aansluiten op
de trekhaakaansluiting die naast de trekhaak
zit (zie pagina 122).
Deactiveren
Koppel de bedrading bij de aansluiting los.
N.B. De functie is tevens actief als u andere
elektrische uitrusting op de trekhaakaanslu-
iting aansluit. De auto trekt dan langzamer op
tijdens het wegrijden.
Niveauregeling (extra op model
met vijf zitplaatsen, standaard
op model met zeven
zitplaatsen)
Als uw auto is uitgerust met automatische
niveauregeling, neemt de achtertrein van de
auto tijdens het rijden altijd de juiste rijhoogte
aan ongeacht de belading. Wanneer de auto
stilstaat, zakt de achtertrein omlaag. Dit is
volkomen normaal. Bij het wegrijden met
lading wordt het niveau na enige tijd rijden
naar boven toe bijgesteld.
NOO
Starten en rijden
Rijden met een aanhanger
Trekhaak (extra)
N.B. Controleer of de auto is uitgerust met
een transmissie-oliekoeler, als u achteraf een
trekhaak monteert.
Vaste trekhaak (A)
Let erop dat u de veiligheidskabel altijd aan
de daarvoor bestemde bevestiging
vastmaakt (zie afbeelding)!
Afneembare trekhaak (B)
Volg altijd nauwkeurig de montage-
voorschriften op.
Let erop dat u de veiligheidskabel altijd aan
de daarvoor bestemde bevestiging
vastmaakt (zie afbeelding)!
Let er tevens op dat u de koppelpen regel-
matig schoonmaakt en invet.
Maak daarvoor gebruik van de aanbevolen
vetsoort met het art.nr. 8624203.
N.B. Het kan zijn dat er op uw auto een
trekhaak zit met een 13-polig contact dat u
wilt aansluiten op een aanhanger met een
7-polig contact. Maak in dat geval alleen
gebruik van een originele adapterkabel van
Volvo. Zorg dat de kabel niet over de grond
sleept.
Let op het volgende als uw auto is uitgerust
met de afneembare trekhaak van Volvo:
Zorg dat u de trekhaak hebt vergrendeld,
voordat u wegrijdt.
De rode indicatorpen (zie de pijl in de
illustratie hierboven) mag niet zichtbaar
zijn.
Zorg dat u de trekhaak met de sleutel
hebt vergrendeld (zie de beschrijving op
pagina 124).
NOP
Starten en rijden
Specificaties
^Ñëí~åÇ ^ çé ÇÉ ÄçîÉåëí~~åÇÉ
~ÑÄÉÉäÇáåÖW
Vaste trekhaak: 1124 mm
Afneembare trekhaak: 1124 mm
Max. toelaatbare kogeldruk: 90 kg
^Ñëí~åÇ _ çé ÇÉ ÄçîÉåëí~~åÇÉ
~ÑÄÉÉäÇáåÖW
Vaste trekhaak: 80 mm
Afneembare trekhaak: 80 mm
NOQ
Starten en rijden
Afneembare trekhaak, monteren
Verwijder de beschermkap. Steek de sleutel in het afneembare
gedeelte en draai de sleutel rechtsom in
de ontgrendelde stand.
Neem het kogelsegment en draai de
handgreep rechtsom in de vergrendelde
stand.
ONTGRENDELD
B
NOR
Starten en rijden
Duw het kogelsegment zo ver op de
koppelpen dat het blokkeert. Hou de
handgreep niet vast.
N.B. De handgreep schiet met kracht in
positie!
Controleer of de indicatorpen (B)
ingeschoven is.
Draai de sleutel linksom in de vergren-
delde stand.
Neem de sleutel uit het slot.
BLOKKEREN
VERGRENDE
LD
NOS
Starten en rijden
Afneembare trekhaak, demonteren
Steek de sleutel in het afneembare
gedeelte en draai de sleutel rechtsom in
de ontgrendelde stand.
Draai de handgreep rechtsom in de
vergrendelde stand en pak het kogel-
segment beet.
Trek het kogelsegment van de koppelpen
af. Hou de handgreep niet vast.
ONTGRENDELD
Belangrijk!
Het kogelsegment is alleen te vergren-
delen wanneer de rode pen niet zichtbaar
is.
NOT
Starten en rijden
Draai de sleutel linksom in de vergren-
delde stand.
Neem de sleutel uit het slot.
Schuif de beschermkap over de
koppelpen zoals aangegeven op de
afbeelding.
VERGRENDE
NOU
Starten en rijden
Lading vervoeren
Algemene informatie
Het laadvermogen is afhankelijk van de extra
accessoires die op de auto gemonteerd zijn
zoals een trekhaak (een kogeldruk van 75 kg
bij een aangekoppelde aanhanger),
lastdragers, skibox e.d. plus het totaalge-
wicht van de inzittenden. Het laadvermogen
van de auto moet worden verminderd met het
gewicht van het aantal inzittenden.
Lading op het dak
Positie van lasdragers (accessoire)
Zorg dat u de lastdrager in de juiste positie
op de dakrelingen (rails) aanbrengt. U kunt
de lastdragers in iedere gewenste stand over
de volle lengte van de dakrelingen
aanbrengen. Wanneer u geen lading op het
dak vervoert, moet u de voorste lastdrager
ca. 200 mm voor de middelste dakbe-
vestiging aanbrengen en de achterste
lastdrager recht tussen de middelste en de
achterste dakbevestiging (zie bovenstaande
afbeelding) om de rijwindgeluiden te
beperken. Bevestig de lange lastdrager
vooraan.
Lastdrager monteren
Zorg dat de lastdrager goed om de beide
dakrelingen heen vastklemt. Schroef de
lastdrager vervolgens vast. Maak gebruik van
de bijgeleverde momentsleutel om de
schroeven tot aan het merkje op de sleutel
vast te draaien (overeenkomend met een
moment van 6 Nm). Zie de afbeelding!
Afhankelijk van de belading van de auto en
het zwaartepunt van de lading treden er
wijzigingen in de rijeigenschappen op.
NOV
Starten en rijden
Dekkap van lastdrager
Gebruik bij voorkeur de nok aan het uiteinde
van de momentsleutel (zie afbeelding) of de
contactsleutel om de kap los of vast te
draaien. Een ¼ kwartslag draaien.
Lastdragers gebruiken
Om schade aan de auto te voorkomen en
op een veilige manier lading op het dak te
kunnen vervoeren, adviseren wij u alleen
gebruik te maken van de lastdragers die
Volvo speciaal voor uw auto ontwikkeld
heeft.
Controleer regelmatig of de lastdragers
en de lading goed vastzitten. Zet de
lading stevig vast met sjorbanden!
Verdeel het gewicht van de lading gelijk-
matig over de lastdragers. Leg de lading
niet diagonaal op de lastdragers. Zorg dat
u de zwaarste voorwerpen onderop legt.
Let erop dat het zwaartepunt van de auto
verschuift en dat de rijeigenschappen zich
wijzigen bij het vervoer van lading op het
dak.
Hou er rekening mee dat de auto meer
wind vangt en daardoor meer brandstof
verbruikt, naarmate de omvang van de
lading toeneemt.
Rij rustig. Trek bij voorkeur niet te snel op,
rem niet te hard en maak niet te scherpe
bochten.
WAARSCHUWING!
De maximale dakbelasting is 100 kg
inclusief de lastdragers en een eventuele
skibox. Bij het vervoer van lading op het
dak verschuift het zwaartepunt en treden
er wijzigingen op in de rijeigenschappen
van de auto.
NPM
Starten en rijden
Lichtbundel aanpassen
A. Lichtbundel voor linksrijdend verkeer
B. Lichtbundel voor rechtsrijdend verkeer
Juiste lichtbundel voor rechts- of
linksrijdend verkeer
U kunt de lichtbundel van de koplampen
afplakken om te voorkomen dat u tegen-
liggers verblindt. Daarbij wordt de lichtop-
brengst iets lager.
Koplampen afplakken
Trek de mallen over die op pagina 132 staan.
Knip een stuk zelfklevend en watervast
materiaal zoals ondoorzichtige tape langs de
randen van de mallen uit.
Breng de afplaktape in positie aan ten
opzichte van de stip (5) in het koplampglas.
Deze stip moet overeenkomen met de rode
stip op de mal. De lange rode lijn op de
afbeeldingen komt overeen met de lijn in het
koplampglas ten opzichte waarvan u de mal
moet inpassen.
Meet de mallen na het overtrekken ter
controle nog eens op om te zorgen dat de
lichtbundel voldoende wordt afgedekt.
De mallen kunnen worden gebruikt voor
modellen met linkse en rechtse besturing en
moeten worden aangebracht zoals aange-
geven op de afbeelding.
De bovenste afbeelding geeft de positie op
een model met linkse besturing aan. De
onderste afbeelding geeft de positie op een
model met rechtse besturing aan.
Halogeenkoplampen
Trek mal 1 en 2 over en meet ze ter controle
nog eens op. Breng de mallen over op een
stuk zelfklevend en watervast materiaal en
knip uit.
Breng de mallen dusdanig aan dat de pijlen
naar het midden van de auto wijzen en dat de
stippen op de mallen overeenkomen met de
stippen op de koplampglazen.
Referentiematen:
Mal 1 en 2) De lange kant van de mallen moet
ca. 82 mm lang zijn.
Bi-Xenonkoplampen
Trek mal 3 en 4 over en meet ze ter controle
nog eens op. Breng de mallen over op een
stuk zelfklevend en watervast materiaal en
knip uit.
Breng de mallen dusdanig aan dat de pijlen
naar het midden van de auto wijzen en dat de
stippen op de mallen overeenkomen met de
stippen op de koplampglazen. Pas de
merkjes > < op de mallen in ten opzichte van
de lijn op het koplampglas.
Referentiematen:
Mal 3) De lijn tussen de merkjes > < en op de
mallen moet ca. 140 mm lang zijn.
Mal 4) De lijn tussen de merkjes > < en op de
mallen moet ca. 112 mm lang zijn.
NPN
Starten en rijden
Positie van afplaktape op de koplampen bovenste figuur geeft het afplakken van een model met linkse besturing weer en de onderste figuur dat van een
model met rechtse besturing/mallen 1 en 2 gelden voor halogeenkoplampen/mallen 3 en 4 gelden voor Bi-Xenonkoplampen.
NPO
Starten en rijden
Lichtbundel aanpassen
Afplakmallen
NPP
Starten en rijden
BLIS (Blind Spot Information System)
1. BLIS-camera
2. Controlelampje
3. BLIS-symbool
BLIS
BLIS is een informatiesysteem dat de
bestuurder waarschuwt wanneer er zich een
voertuig in de zogeheten dode hoek bevindt
en in dezelfde richting rijdt. Het systeem is
gebaseerd op digitale cameratechniek. De
camera’s (1) zitten onder de buitenspiegels.
Wanneer een camera een voertuig heeft
waargenomen in de dode hoek (een zone van
ongeveer 3 meter breed en 9,5 meter lang
naast en achter de buitenspiegel), gaat er een
controlelampje op het portierpaneel (2)
branden. Het lampje brandt continu om de
bestuurder te attenderen op het voertuig in de
dode hoek.
Het lampje gaat branden aan die kant van de
auto waar het voertuig is waargenomen. Als
de auto aan weerszijden wordt ingehaald,
gaan dan ook beide lampjes branden.
Wanneer BLIS werkt
Het systeem werkt alleen bij snelheden van
10 tot 250 km/h.
Wanneer u inhaalt:
Het systeem reageert als het snelheids-
verschil tussen u en het ingehaalde
voertuig kleiner is dan 20 km/h.
Het systeem reageert niet als het
snelheidsverschil tussen u en het
ingehaalde voertuig groter is dan
20 km/h.
“Dode hoeken” die BLIS in de gaten houdt
(afstand A = ca. 9,5 m, afstand B = ca. 3 m)
Wanneer u wordt ingehaald:
Het systeem reageert als het snelheids-
verschil tussen u en het inhalende
voertuig kleiner is dan 70 km/h.
Het systeem reageert niet als het
snelheidsverschil tussen u en het
inhalende voertuig groter is dan
70 km/h.
WAARSCHUWING!
- BLIS is slechts een informatiesysteem en
dus GEEN waarschuwings- of
veiligheidssysteem.
- Het systeem vormt slechts een aanvulling
op geen vervanging voor de aanwezige
buitenspiegels. De bestuurder moet altijd
oplettend en verantwoord blijven rijden.
- De bestuurder is er verantwoordelijk voor
dat er op een veilige manier van rijstrook
wordt gewisseld.
A
B
NPQ
Starten en rijden
BLIS (Blind Spot Information System)
Systeemfunctie bij daglicht en bij
donker
Daglicht: Bij daglicht reageert het
systeem op de contouren van
omringende voertuigen. Het systeem is
geconstrueerd om motorvoertuigen zoals
auto’s, vrachtwagens, motorfietsen e.d.
waar te nemen.
Donker: Bij donker reageert het systeem
op de koplampen van omringende
voertuigen. Een voertuig in de dode hoek
moet minimaal de daglichten voeren om
door het systeem te worden waarge-
nomen. Dit houdt in dat het systeem
bijvoorbeeld niet reageert op een
aanhanger achter een auto of vracht-
wagen, omdat daar geen brandende
koplampen/daglichten op zitten.
BLIS deactiveren en heractiveren
BLIS is altijd actief wanneer u de auto op
contact zet.
U kunt het systeem deactiveren door op
de knop BLIS te drukken die op het
schakelaarpaneel van de middenconsole
zit (zie bovenstaande afbeelding). De LED
in de knop dooft, wanneer het systeem
uitgeschakeld is. Er verschijnt bovendien
een displaytekst op het instrumenten-
paneel.
U kunt BLIS heractiveren door nogmaals
op de knop te drukken. De LED in de knop
licht vervolgens op en er verschijnt een
displaytekst. Druk op de knop READ
(pagina 42) om de displaytekst te laten
verdwijnen.
WAARSCHUWING!
- BLIS werkt niet in scherpe bochten.
- Het systeem werkt niet als de camer-
alenzen zijn afgedekt. De controlela-
mpjes voor BLIS knipperen dan en er
verschijnt een displaymelding (zie de
tabel op pagina 135).
- BLIS werkt niet wanneer u achteruit-
rijdt.
WAARSCHUWING!
- Het systeem reageert niet op fietsers
en bromfietsers.
- BLIS reageert evenmin op stilstaande
voertuigen.
NPR
Starten en rijden
De bovenstaande displayteksten verschijnen
alleen, als de contactsleutel in stand II staat
en BLIS actief is (de bestuurder heeft het
systeem niet gedeactiveerd).
Systeemstatus Displaytekst
BLIS buiten werking BLINDE-HOEKSYST. SERVICE
VEREIST
Rechter camera afgedekt BLINDE-HOEKSYST. R CAMERA
GEBLOK.
Linker camera afgedekt BLINDE-HOEKSYST. L CAMERA
GEBLOK.
Beide camera’s afgedekt BLINDE-HOEKSYST. CAMERA’S
GEBLOK.
BLIS uitgeschakeld BLINDE-HOEKINFO. SYSTEEM
UIT
BLIS ingeschakeld BLINDE-HOEKINFO. SYSTEEM
AAN
WAARSCHUWING!
De BLIS-camera’s kennen dezelfde beperkingen als het menselijk
oog. Dit houdt in dat ze bijvoorbeeld minder goed “zien” bij hevige
sneeuwval en dichte mist.
NPS
Starten en rijden
NPT
Wielen en banden
Algemene informatie 138
Bandenspanning 141
Wielen verwisselen 142
Gevarendriehoek en reservewiel 143
Wielen demonteren 145
Provisorische bandenreparatie 147
NPU
Wielen en banden
Algemene informatie
Rijeigenschappen en banden
De banden zijn van grote invloed op de rijei-
genschappen van de auto. Zowel het type, de
maat, de bandenspanning als de snelheids-
index zijn belangrijk voor het rijgedrag van de
auto.
Let er bij het verwisselen van banden op dat
de nieuwe banden op alle vier de wielen van
hetzelfde type zijn, dezelfde afmeting hebben
en van hetzelfde merk zijn. Hou de aanbe-
volen bandenspanning aan die op de
bandenspanningsticker staat (voor plaatsing,
zie pagina 141).
Maataanduiding
Op alle autobanden staat een bepaalde
maataanduiding. Een voorbeeld van een
dergelijke aanduiding is
225/70R16 102H.
Snelheidsindices
Uw auto is voorzien van een typegoedkeuring
voor de uitvoering waarin deze werd aange-
leverd. Dat betekent dat u niet mag afwijken
van de afmetingen en snelheidsindices die
staan aangegeven op de typegoedkeuring
van de auto. De enige uitzondering daarop
vormt het gebruik van winterbanden (zowel
spijkerbanden als banden zonder spijkers).
Bij gebruik van dergelijke banden mag u niet
sneller rijden dan de maximumsnelheid die
voor het gebruikte bandentype geldt (voor
index Q geldt bijvoorbeeld een maximums-
nelheid van 160 km/h).
Let erop dat de gesteldheid van het wegdek
bepalend is voor uw maximumsnelheid en
niet de snelheidsindex van de banden.
Let erop dat de aangegeven snelheid de
maximumsnelheid is.
Nieuwe banden
Banden hebben een
beperkte houdbaarheids-
datum. Na enkele jaren
worden de banden hard en
neemt de grip op het
wegdek stukje bij beetje af.
Gebruik bij het verwisselen van banden altijd
zo nieuw mogelijke banden. Dit geldt in het
bijzonder voor winterbanden. De week en het
jaar van productie worden aangeduid met
vier cijfers, bijvoorbeeld 1502. De band op
de afbeelding is de 15de van het jaar 2002
geproduceerd.
Leeftijd van de banden
Ook al gaan banden theoretisch tot tien jaar
lang mee, wordt u geadviseerd om banden
ouder dan zes jaar niet meer te gebruiken.
225 breedte van de band (mm)
70 verhouding tussen de hoogte en
breedte van de band (%)
R aanduiding voor radiaalbanden
16 velgdiameter van de band (")
102 index van het draagvermogen van
de band (in dit geval 615 kg)
H index van de snelheidslimiet van de
band (in dit geval 210 km/h)
Q 160 km/h (enkel voor
winterbanden)
T 190 km/h
H 210 km/h
V 240 km/h
W 270 km/h
NPV
Wielen en banden
Banden met slijtage-indicatoren
Slijtage-indicatoren zijn smalle ophogingen
die dwars op het profiel van de band staan
(de letters TWI (Tread Wear Indicator) op de
zijkant van de band geven aan dat een band
is uitgerust met slijtage-indicatoren). De
indicatoren zijn duidelijk zichtbaar wanneer
een band dusdanig versleten is dat slechts
1,6 mm van het profiel over is. Vervang de
banden dan onmiddellijk. Let erop dat een
band met een gering profiel zeer weinig grip
op het wegdek heeft bij regen of sneeuw.
Winterbanden
Volvo raadt winterbanden met bepaalde
afmetingen aan. Deze staan op een
bandenspanningsticker (zie plaatsing
pagina 141). De bandenmaat is afhankelijk
van het motortype. Gebruik altijd winter-
banden op alle vier de wielen.
N.B. Neem contact op met een Volvo-dealer
voor advies over de beste soort velgen en
banden.
Banden met “spikes”
Winterbanden met “spikes” moeten de
eerste 500–1000 km rustig worden
ingereden, zodat de “spikes” hun positie
kunnen innemen. Zo gaan de banden en
vooral de “spikes” langer mee.
N.B. De wettelijke bepalingen voor het
gebruik van banden met “spikes” verschillen
van land tot land.
Profieldiepte
Ritten bij ijs, sneeuw(modder) en lage tempe-
raturen vergen meer van de banden dan
zomerse ritten. Daarom wordt er een
minimale profieldiepte van vier mm voor
winterbanden geadviseerd.
Sneeuwkettingen
Het gebruik van sneeuwkettingen is alleen
toegestaan op de voorwielen. Dit geldt ook
voor modellen met voorwielaandrijving.
Rij nooit sneller dan 50 km/h met sneeuwket-
tingen. Rij evenmin op sneeuwvrije wegen,
omdat zowel de sneeuwkettingen als de
banden daardoor overmatig slijten. Maak nooit
gebruik van sneeuwkettingen met zogeheten
snelsluitingen, omdat de ruimte tussen de
schijfremmen en de wielen te gering is.
Reservewiel “Temporary Spare”
U mag het compacte reservewiel
1
alleen
gebruiken gedurende de korte tijd die nodig is
om het normale wiel te repareren of te
vervangen. Gebruik zo spoedig mogelijk weer
een normaal wiel. Het rijgedrag van de auto
kan zich wijzigen bij het gebruik van een
compact reservewiel.
Rij nooit sneller dan 80 km/h bij gebruik van
een compact reservewiel.
Volgens de wet mag het reservewiel/de band
alleen tijdelijk worden gebruikt, wanneer een
band beschadigd is. Een wiel/band van dit
type moet daarom zo spoedig mogelijk door
een normaal wiel/normale band worden
vervangen.
Belangrijk!
Gebruik originele sneeuwkettingen van
Volvo of vergelijkbare sneeuwkettingen die
zijn afgestemd op het model en de band-
en velgafmetingen. Vraag een erkende
Volvo-werkplaats om advies.
1. Bepaalde varianten en markten
NQM
Wielen en banden
Algemene informatie
Let er ook op dat het compacte reservewiel in
combinatie met normale wielen of banden
wijzigingen in de rijeigenschappen kan
veroorzaken. Bij modellen met vierwielaand-
rijving kan overschrijding van deze snelheid
bovendien aanleiding geven tot schade aan
de aandrijflijn.
Belangrijk!
Rij nooit met meer dan één compact
reservewiel (Temporary Spare) tegelijk.
NQN
Wielen en banden
Bandenspanning
Aanbevolen bandenspanning
Op de sticker aan de binnenzijde van de
tankvulklep staat de juiste bandenspanning
voor uw auto aangegeven bij verschillende
belading en snelheid.
Bandenspanning controleren
Controleer de bandenspanning regelmatig.
De juiste bandenspanning staat in de
bandenspanningstabel aangegeven. De
aangegeven bandenspanning geldt bij koude
banden (kan verschillen naargelang de
buitentemperatuur).
Als u met de verkeerde bandenspanning rijdt,
is het rijgedrag van de auto slechter en kan
het zijn dat de banden veel sneller slijten.
Al na enkele kilometers rijden worden de
banden warm en loopt de spanning op. Laat
daarom geen lucht uit de banden ontsnappen
als u de spanning controleert terwijl de
banden warm zijn.
NQO
Wielen en banden
Wielen verwisselen
De pijl geeft de draairichting van de band
aan
Zomer- en winterbanden
Wanneer u de zomerbanden vervangt door
winterbanden of andersom, moet u op de
band noteren waar de band zat: bijv. L voor
links, R voor rechts enz. Bij banden met een
speciaal profiel dat alleen goed werkt
wanneer de banden in een bepaalde richting
draaien, staat deze richting aangegeven met
een pijl op de zijkant van de band. Zorg dat
de banden altijd dezelfde draairichting
hebben. Banden mogen alleen van voor naar
achter verwisseld worden, nooit van links
naar rechts of omgekeerd. Als u de banden
verkeerd aanbrengt, nemen de remei-
genschappen van de auto af en kunnen de
banden regen, sneeuw en drab minder goed
afvoeren. Monteer de banden met het
diepste profiel altijd op de achteras (om het
gevaar voor slippen te verminderen).
Bewaar de wielen hangend of liggend. Laat
ze nooit rechtop staan.
Neem contact op met een erkende Volvo-
werkplaats als u niet zeker bent van de
profieldiepte.
NQP
Wielen en banden
Gevarendriehoek en reservewiel
Gevarendriehoek (bepaalde
landen)
Hou u aan de bepalingen die gelden voor het
gebruik van gevarendriehoeken in uw land.
Gebruik de gevarendriehoek als volgt:
Haal de opberghoes met de
gevarendriehoek los. De hoes zit met
klittenband vast.
Haal de gevarendriehoek uit de hoes (A).
Klap de vier steunpootjes van de
gevarendriehoek uit.
Klap de beide rode driehoekszijden uit. Zet
de gevarendriehoek op een geschikt punt
achter de auto neer om het achterop-
komend verkeer tijdig te waarschuwen.
Doe het volgende na gebruik:
Berg de onderdelen in de omgekeerde
volgorde weer op.
Zorg dat de opberghoes met de
gevarendriehoek goed vastzit in de bagage-
ruimte.
NQQ
Wielen en banden
Gevarendriehoek en reservewiel
Reservewiel
1
te voorschijn
halen
Het reservewiel zit onder de auto. De krik en
de gereedschapstas met de slingerdelen vindt
u onder het vloerluik. De positie van de krik
hangt af van het aantal zitplaatsen (model met
zeven zitplaatsen (1) en model met vijf
zitplaatsen (2)).
Maak het reservewiel als volgt los:
Klap het onderste gedeelte van de
achterklep omlaag.
Til het vloerluik in de bagageruimte op.
Haal de twee delen van de slinger uit de
gereedschapstas en monteer ze.
Steek de slinger in de lier.
Laat het wiel zakken door de slinger tot
aan de aanslag linksom te draaien.
Haal het wiel van de kabel af.
Draai de kabel weer met de slinger
(rechtsom) omhoog.
N.B. De kabel kan schade aan de auto
toebrengen, als deze tijdens het rijden
loshangt.
4. Leg de lekke band in de bagageruimte.
U vindt een plastic zak in de
gereedschapstas om de band in op te
bergen.
N.B. De reservewielruimte onder de auto is
uitsluitend bestemd voor het originele reser-
vewiel. U kunt er dan ook geen andere
merken reservewielen aanbrengen.
Reservewiel, terugplaatsen
Het is handigst als u iemand u helpt bij het
terugplaatsen van het reservewiel. Eén van u
beiden draait aan de slinger, terwijl de ander
het wiel in de juiste richting duwt.
Vier de kabel met de slinger en breng de
anker aan het uiteinde van de kabel in het
gat in het midden van de velg aan.
Haal de kabel een stukje omhoog door de
slinger langzaam (rechtsom) te draaien.
Kantel het reservewiel om het langs de
uitlaatpijp te halen.
Hou de achterkant van het wiel omlaag,
terwijl u het met de slinger omhooghaalt.
Breng het wiel boven op de achteras,
tegen de vloerplaat aan.
Draai de slinger tot aan de aanslag verder
rechtsom.
Controleer of het wiel goed vastzit!
1. Bepaalde varianten en markten
NQR
Wielen en banden
Wielen demonteren
De kriksteunpunten zitten in het midden de
onder de portieren.
Wielen demonteren
Let erop dat u de gevarendriehoek opzet,
wanneer u een wiel moet verwisselen aan de
kant van de weg. Er zitten twee kriksteun-
punten aan weerszijden van de auto. Deze
steunpunten zitten in het midden onder de
portieren.
Parkeer de auto op een egale en stevige,
niet hellende ondergrond.
Zet de parkeerrem aan en schakel de 1ste
versnelling in op auto’s met een handge-
schakelde versnellingsbak (stand P op
auto’s met een automatische versnel-
lingsbak). Breng houten wielblokken of
grote stenen aan vóór en achter de wielen
die op de grond blijven staan.
Haal de krik, de wielmoersleutel en de
slinger te voorschijn (zie pagina 144 voor
de positie).
Draai de wielenbouten ½–1 slag los met
de wielmoersleutel. Draai de bouten
linksom los.
WAARSCHUWING!
Controleer of u gebruik maakt van de juiste
steunpunten. Tussen de kriksteunpunten op
de auto is een speciale kriksteunpunt voor
productiedoeleinden aangebracht. Dit
steunpunt is voorzien van een pen. Het
steunpunt is echter niet sterk genoeg om de
auto onder op te krikken. Bij twijfel over de
positie van deverschillende kriksteunpunten
kunt u contact opnemen met uw Volvo-
werkplaats. Wanneer u de krik op een
verkeerd punt aanbrengt, kan er schade aan
het portier en de carrosserie ontstaan.
WAARSCHUWING!
Kruip nooit onder een auto die slechts op
een krik steunt! De auto kan namelijk van de
krik vallen en letsel toebrengen.
Gebruik de krik die bij de auto werd
geleverd alleen voor het verwisselen van
wielen. Voor de overige werkzaamheden
moet u gebruik maken van een garagekrik
en steunbokken onder het geheven deel
van de auto aanbrengen.
Zorg dat u schroef van de krik altijd goed
ingevet houdt.
Als de ondergrond te zacht is, kan de krik
opzij wegglijden zodat de auto van de krik
valt. Zorg dat er zich niemand onder de
auto bevindt, wanneer u een wiel
verwisselt.
NQS
Wielen en banden
Wielen demonteren
Zet de krik onder een kriksteunpunt neer en
breng de krik zo ver omhoog dat deze tegen
de bodemplaat van de auto aankomt.
Controleer of u de krik juist hebt aange-
bracht onder het kriksteunpunt, voordat u
de auto van de grond krikt. Stel de krik
vervolgens dusdanig af dat de voet van de
krik loodrecht onder het kriksteunpunt van
de auto zit (zie afbeelding). Breng geen
blokken hout of iets dergelijks onder de krik
aan, omdat de draagkracht van de krik
daardoor afneemt.
Breng de auto zo ver omhoog dat het wiel
van de grond komt.
Draai de wielbouten los en verwijder het
wiel.
Wielen monteren
Reinig de contactvlakken op het wiel en de
naaf.
Breng het wiel aan. Draai de wielbouten
vast.
Breng de auto zo ver omlaag dat de wielen
niet meer ongehinderd kunnen draaien.
Draai de wielbouten kruiselings telkens
iets strakker vast. Aanhaalmoment:
140 Nm (14,0 kpm). Het is belangrijk dat u
de bouten met het juiste aanhaalmoment
vastdraait. Controleer het aanhaalmoment
dan ook met een momentsleutel.
Schroef de krik weer volledig in elkaar,
voordat u deze in de bagageruimte
teruglegt. Bind de krik vervolgens weer
vast.
Controleer of het nieuwe wiel de juiste
bandenspanning heeft.
N.B. Wielbouten zijn er twee verschillende
uitvoeringen afhankelijk van de vraag of er
stalen of lichtmetalen velgen op uw auto
zitten. Op de wielbouten van lichtmetalen
velgen zitten losse ringen, terwijl die op de
bouten voor stalen velgen ontbreken.
Let erop dat u de juiste soort bouten gebruikt.
Neem bij twijfel contact op met uw Volvo-
werkplaats.
WAARSCHUWING!
Wanneer u de auto op het verkeerde punt
opkrikt, kan de auto van de krik vallen. Er
bestaat dan gevaar voor verwondingen!
NQT
Wielen en banden
Provisorische bandenreparatie
Model met vijf zitplaatsen
Algemene informatie
Auto’s die niet zijn uitgerust met een reser-
vewiel, zijn in plaats daarvan voorzien van een
bandenreparatieset. De reparatieset is zowel
te gebruiken om een lek te dichten als de
bandenspanning tijdelijk te corrigeren. De
bandenreparatieset bestaat uit een
elektrische luchtcompressor en een geïnte-
greerde spuitbus met afdichtmiddel.
Model met zeven zitplaatsen
Provisorische bandenreparatie
De bandenreparatieset
1
is alleen bedoeld
voor tijdelijke noodreparaties, waarmee de
auto nog 200 km of naar de dichtstbijzijnde
Volvo-werkplaats gereden kan worden. Het
afdichtmiddel dicht banden met een lek in het
loopvlak effectief af.
De spuitbus met het afdichtmiddel mag niet
meer worden gebruikt na het verstrijken van
de houdbaarheidsdatum of het gebruik van
de bandenreparatieset. Zie pagina 151 voor
informatie over het vervangen van de
spuitbus.
N.B. De bandenreparatieset is uitsluitend
bedoeld voor het afdichten van banden met
een lek in het loopvlak.
De bandenreparatieset leent zich minder
goed voor banden met een gat in het zijvlak.
Probeer geen banden met de set te repareren
die grote groeven, scheuren, oneffenheden
en dergelijke vertonen.
De bandenreparatieset met compressor en
gereedschap zit onder de vloer in de bagage-
ruimte.
Een 12 V-aansluiting voor de compressor zit
voorin bij de middenconsole, achterin bij de
achterbank en in de bagageruimte. Gebruik
de elektrische aansluiting die het dichtst bij
de lekke band zit.
Bandenreparatieset erbij nemen
Pak de vloermat aan de achterzijde beet
en klap deze naar voren toe op.
Til de bandenreparatieset op.
1. Bepaalde varianten en markten
WAARSCHUWING!
Het afdichtmiddel kan bij direct
huidcontact irritatie veroorzaken. Was bij
huidcontact het getroffen gebied onmid-
dellijk schoon met water en zeep.
NQU
Wielen en banden
Provisorische bandenreparatie
Oppompen
Zet een gevarendriehoek op, als u een wiel
langs een drukke weg moet oppompen.
Zorg dat de oranje knop (2) in stand 0
staat en haal de kabel (5) en de
luchtslang (4) uit het zijvak (3) erbij.
Draai de ventielaansluiting van de lucht-
slang zo ver mogelijk op het ventiel van de
band.
Sluit de kabel (5) op een van de 12V-
aansluitingen in de auto aan.
Start de motor. De auto moet in een goed
geventileerde ruimte staan.
Start de compressor door de knop (2) in
stand I te zetten.
Pomp de band op tot de druk die op de
bandenspanningstabel staat aangegeven.
Schakel de compressor uit door de
knop (2) in stand 0 te zetten. Koppel de
luchtslang en de kabel los. Plaats het
ventieldopje terug.
Leg de kabel (5) en de luchtslang (4) in
het zijvak (3) terug.
Leg de bandenreparatieset onder de vloer
in de bagageruimte.
De compressor mag niet langer dan tien
minuten achtereen werken. Laat de
compressor daarna afkoelen, omdat de
kans op oververhitting aanwezig is.
Met de compressor kunt u voorwerpen
oppompen met een inhoud tot 50 liter.
WAARSCHUWING!
Het inademen van uitlaatgassen kan
levensgevaarlijk zijn. Laat de motor nooit
draaien in ruimten die zijn afgesloten of
onvoldoende geventileerd zijn.
NQV
Wielen en banden
Lekke band repareren
Zet een gevarendriehoek op, als u een wiel
langs een drukke weg moet repareren.
Haal de sticker (1) met de toelaatbare
maximumsnelheid uit de bandenrepara-
tieset en bevestig deze op het stuurwiel
waar de bestuurder hem duidelijk kan
zien.
Zorg dat de oranje knop (2) in stand 0
staat en haal de kabel (5) en de
luchtslang (4) uit het zijvak (3) erbij.
Draai de ventielaansluiting van de lucht-
slang zo ver mogelijk op het ventiel van de
band.
Sluit de kabel (5) op een 12V-aansluiting
in de auto aan.
Maak de veiligheidspal (6) los en draai het
oranje gedeelte (7) 90 graden tot in de
verticale stand, totdat u een klik hoort.
Start de motor. De auto moet in een goed
geventileerde ruimte staan.
Start de compressor door de knop (2) in
stand I te zetten. Een tijdelijke spannings-
verhoging van maximaal 4 bar zal zich
voordoen terwijl het afdichtmiddel naar
binnen wordt gepompt. Na ca. een minuut
daalt de spanning en geeft de manometer
een nauwkeuriger bandenspanning aan.
Pomp de band op tot een spanning van
1,8 tot 3,5 bar. Als de spanning na tien
minuten pompen nog geen 1,8 bar heeft
bereikt, moet u de compressor uitscha-
kelen om oververhitting te voorkomen.
Koppel de luchtslang (4) van het ventiel
los en breng het ventieldopje weer aan.
Haal de kabel (5) uit de elektrische
aansluiting. Klap het oranje gedeelte (7) in
de oorspronkelijke stand terug en zet de
pal (6) vast. Berg de bandenreparatieset
op een veilige plaats in de auto op.
WAARSCHUWING!
Het inademen van uitlaatgassen kan
levensgevaarlijk zijn. Laat de motor nooit
draaien in ruimten die zijn afgesloten of
onvoldoende geventileerd zijn.
NRM
Wielen en banden
Provisorische bandenreparatie
Leg zo spoedig mogelijk na de reparatie
ca. 3 kilometer af bij een snelheid van
80 km/h om ervoor te zorgen dat het
afdichtmiddel de band goed afdicht.
Bandenspanning opnieuw controleren:
N.B. Het oranje gedeelte (7) niet opklappen
wanneer u alleen de compressor gebruikt
voor het bijvullen van lucht.
Sluit de luchtslang (4) aan op het ventiel
van de band.
Sluit de kabel (5) aan op de 12 V-aanslu-
iting. Lees de spanning van de
compressor af. Als de bandenspanning
lager is dan 1,3 bar, is de band onvol-
doende afgedicht. Onder zulke omstan-
digheden moet u uw rit beëindigen. Neem
contact op met een bandenreparateur.
Als de bandenspanning hoger is dan
1,3 bar, moet u de band oppompen tot
de spanning die staat aangegeven op de
bandenspanningsticker (voor plaatsing,
zie pagina 141). Als de bandenspanning
te hoog is, moet u lucht uit de band laten
ontsnappen met behulp van de
reduceerklep (8).
Schakel de compressor uit door de
knop (2) in stand 0 te zetten. Koppel de
luchtslang en de kabel los. Plaats het
ventieldopje terug.
Leg de kabel (5) en de luchtslang (4) in
het zijvak (3) terug.
Leg de bandenreparatieset onder de vloer
in de bagageruimte.
De compressor mag niet langer dan tien
minuten achtereen werken. Laat de
compressor daarna afkoelen, omdat de kans
op oververhitting aanwezig is.
N.B. Vervang de spuitbus met afdichtmiddel
en de slang na gebruik.
WAARSCHUWING!
Ga nooit naast de band staan terwijl de
compressor aan het pompen is. Let
vooral op de zijkanten van de banden. Bij
barsten, oneffenheden en dergelijke
moet u de compressor onmiddellijk
uitschakelen. Onder zulke
omstandigheden moet u uw rit beëin-
digen. Neem contact op met een
erkende bandenreparateur.
WAARSCHUWING!
Rij nooit sneller dan 80 km/h wanneer u
de bandenreparatieset voor een noodre-
paratie hebt gebruikt. Vervang de tijdelijk
afgedichte band zo spoedig mogelijk
(maximale rijafstand 200 km).
NRN
Wielen en banden
Spuitbus met afdichtmiddel
vervangen
De spuitbus met het afdichtmiddel mag niet
meer worden gebruikt na het verstrijken van
de houdbaarheidsdatum (zie
datumsticker (1)) of het gebruik van de
bandenreparatieset. Na gebruik moet u de
spuitbus (6) met houder (8) en
luchtslang (10) vervangen.
Voordat de houdbaarheidsdatum
verstreken is
Draai de twee boutjes (2) op de oranje
behuizing (3) los.
Verwijder de snelheidssticker (4) en de
datumsticker (1) en ontgrendel de
veiligheidspal (5). Haal de behuizing (3)
los en verwijder deze.
Draai de spuitbuis (6) los en verwijder
deze.
Controleer of de verzegeling (7) van de
nieuwe spuitbus intact is. Draai de
spuitbus vast.
Plaats de behuizing (3) terug. Controleer
of u de behuizing op de juiste manier
vastzit en draai deze met de boutjes (2)
aan.
Breng de snelheidssticker (4) en een
nieuwe datumsticker (1) op de bandenre-
paratieset aan.
Behandel de vervangen spuitbuis als klein
chemisch afval (KCA).
Spuitbus en slang na gebruik vervangen
Draai de twee boutjes (2) op de oranje
behuizing (3) los.
Verwijder de snelheidssticker (4) en de
datumsticker (1) en ontgrendel de
Belangrijk!
Lees de veiligheidsvoorschriften aan de
onderkant van de spuitbus.
WAARSCHUWING!
Zorg dat de compressor niet aanges-
loten is op de 12V-aansluiting bij het
vervangen van de spuitbus.
NRO
Wielen en banden
Provisorische bandenreparatie
veiligheidspal (5). Haal de behuizing (3)
los en verwijder deze.
Duw de knop (8) omlaag terwijl u de
spuitbus (6) met houder (9) rechtsom
draait en ze verwijdert.
Trek de luchtslang (10) los.
Veeg het resterende afdichtmiddel met
een doek af of gebruik een krabber als het
middel al enigszins ingedroogd is.
Breng een nieuwe luchtslang (10) aan en
controleer of die correct zit.
Controleer of de verzegeling (7) van de
nieuwe spuitbus intact is. Draai de
houder (9) op de spuitbus (6) vast en
draai deze linksom vast totdat u een klik
hoort.
Plaats de behuizing (3) terug. Controleer
of u de behuizing op de juiste manier
vastzit en draai deze met de boutjes (2)
aan.
Breng de snelheidssticker (4) en een
nieuwe datumsticker (1) op de bandenre-
paratieset aan.
De lege spuitbuis en luchtslang zijn te behan-
delen als normaal afval.
NRP
Verzorging
Schoonmaken 154
Lakschade herstellen 156
Roestwering 157
NRQ
Verzorging
Schoonmaken
Auto wassen
Was de auto zodra deze vuil geworden is.
Gebruik hiervoor autoshampoo. Vuil en
strooizout kunnen aanleiding geven tot
corrosie.
Was de auto niet in direct zonlicht, omdat
de lak daarbij blijvende schade kan
oplopen. Zorg dat de auto op een spoel-
vloer met afvoerscheiding staat.
Spoel zorgvuldig het vuil van het onderstel
van de auto.
Spoel de auto in zijn geheel af om het vuil
los te weken. Let op het volgende bij
gebruik van een hogedrukreiniger: Hou bij
het wassen de spuitkop van de
hogedrukreiniger ten minste 30 cm van de
carrosserie af. Spuit niet direct in de
richting van de sloten.
Was de auto met een spons, autos-
hampoo en een ruime hoeveelheid lauw
water.
Als het vuil hardnekkig is, kunt u de auto
met een koud ontvettingsmiddel wassen.
Droog de auto af met een schoon en zacht
stuk zeemleer of een trekker.
Reinig de wisserbladen met een lauwe
zeepoplossing of autoshampoo.
Vogelpoep verwijderen
Verwijder vogelpoep zo spoedig mogelijk van
de lak. Vogelpoep bevat namelijk stoffen die de
lak aantasten en deze zeer snel doen
verkleuren. Een dergelijke verkleuring is alleen
te herstellen door de vakman.
Automatische wasstraten
In een automatische wasstraat kunt u de auto
snel en eenvoudig wassen. Let er echter op dat
een wasbeurt in een automatische wasstraat
geen goede vervanging vormt voor een goede
wasbeurt met de hand, omdat de borstels van
de wasstraat niet overal even goed bij kunnen.
We raden u aan om een nieuwe auto de eerste
maanden alleen met de hand te wassen.
Bedien zo nu en dan voorzichtig het
rempedaal, wanneer u lange periodes door
regen of sneeuwmodder rijdt. Zo verwarmt
en droogt u de remblokken. Doe dit ook bij
het wegrijden onder zeer vochtige of koude
weersomstandigheden.
Bekleding reinigen
Behandeling van vlekken op textiel
Uw Volvo-dealer heeft een speciaal reinigings-
middel voor stoffen bekleding. Andere reini-
gingsmiddelen kunnen de brandvertragende
eigenschappen van de bekleding aantasten.
Behandeling van vlekken op onder-
delen van vinyl en kunststof
Voor het reinigen van interieuronderdelen van
vinyl en kunststof wordt een speciaal reinigings-
middel geadviseerd, dat verkrijgbaar is bij uw
Volvo-dealer. Krab of wrijf nooit over een vlek.
Gebruik nooit sterke vlekkenmiddels.
Behandeling van vlekken op leer
Voor leren bekleding wordt u geadviseerd
gebruik te maken van de speciale reinigings-
middelen die bij uw Volvo-dealer verkrijgbaar
zijn. Behandel leren bekleding een- tot
tweemaal per jaar met de leerverzorgingsset
van Volvo. Gebruik nooit sterke oplosmiddelen,
omdat dergelijke middelen textiel, vinyl en leer
kunnen beschadigen.
WAARSCHUWING!
Laat het schoonmaken van de motor over
aan een werkplaats. Als de motor heet is,
bestaat er gevaar voor brand.
WAARSCHUWING!
Test na het wassen van de auto altijd de
remmen om te voorkomen dat vocht en
corrosie de remblokken aantasten
waardoor de remwerking afneemt.
Belangrijk!
Scherpe voorwerpen en klittenband
kunnen de stoffen bekleding bescha-
digen.
NRR
Verzorging
Veiligheidsgordel
schoonmaken
Gebruik water en een synthetisch wasmiddel
en dan met name het textielreinigingsmiddel
dat bij de Volvo-dealer verkrijgbaar is. Zorg
dat de gordel droog is, voordat deze weer
wordt opgerold.
Poetsen en in de was zetten
Poets de auto op en zet deze in de was,
wanneer de lak er dof uitziet en u deze extra
bescherming wilt bieden zoals net voor het
begin van de winterperiode.
Normaal gesproken hoeft u de auto pas na
een jaar te poetsen. Was kunt u eerder
aanbrengen.
Was de auto schoon en droog deze
zorgvuldig af, voordat u begint te poetsen/de
was aanbrengt. Verwijder asfalt- en teerv-
lekken met terpentine. De hardnekkiger
vlekken kunt u verwijderen met een speciaal
voor autolak bestemde fijne schuurpasta
(“rubbing compound”). Poets de lak eerst op
en behandel deze daarna met was in
vloeibare of vaste vorm. Volg de aanwijzingen
op de verpakking nauwkeurig op. Veel prepa-
raten bevatten zowel poetsmiddel als was.
Onderdelen die warmer zijn dan 45 °C kunt u
beter niet poetsen of in de was zetten.
Buitenspiegels en voorste
zijruiten met water- en vuilafsto-
tende laag (extra) schoonmaken
Gebruik nooit producten als autowas, ontvet-
tingsmiddelen e.d. op de spiegels of de
ruiten, omdat ze de water- en vuilafstotende
eigenschappen kunnen verstoren.
Wees voorzichtig bij het schoonmaken om
krassen op het glas te voorkomen.
Om schade aan het glas te voorkomen moet
u voor het verwijderen van ijs alleen een
krabber van kunststof gebruiken.
De waterafstotende laag staat bloot aan
natuurlijke slijtage.
N.B. Om de waterafstotende eigenschappen
te behouden, wordt geadviseerd de behan-
deling te vernieuwen met een nabehande-
lingsmiddel dat verkrijgbaar is bij Volvo-
dealers. Gebruik het middel de eerste keer na
drie jaar en daarna om het jaar.
NRS
Verzorging
Lakschade herstellen
Kleurcode
Zorg dat u de juiste lakkleur hebt. De
kleurcode staat op het typeplaatje in de motor-
ruimte.
Lak
De lak vormt een belangrijk onderdeel van de
roestwering van de auto en moet daarom
regelmatig worden gecontroleerd. Lakschade
moet u meteen herstellen om roestvorming te
voorkomen. De meest voorkomende soorten
lakschade die u zelf kunt herstellen zijn:
minder grote steenslagplekken en krassen,
schade aan de spatbordranden en de
portieren.
Voor het herstel van lakschade moet u de auto
eerst schoonwassen en zorgvuldig laten
drogen. Zorg dat de auto een temperatuur van
meer dan 15 °C heeft.
Verwijder eventuele lakresten met een stuk
tape. Plak zo nodig af.
Steenslagplekken en krassen
Benodigdheden:
Grondlak (primer) in een bus.
Lak in een bus of een zogeheten bijtip-pen.
Kwastje.
Afplaktape.
Als de steenslagplek niet tot op het blanke
plaatwerk is doorgedrongen en er nog een
intacte laklaag over is, volstaat het om na
verwijdering van het vuil de ontbrekende
lak aan te brengen.
Als de sleenslagplek echter wel tot het
blanke plaatwerk is doorgedrongen,
moet u als volgt te werk gaan:
Plak een stuk afplaktape over het
beschadigd gebied heen. Trek de tape
weer van de lak af om zoveel mogelijk
lakresten te verwijderen (afbeelding 1).
Roer de grondlak (primer) zorgvuldig om
en breng met een fijn kwastje of een
lucifer (afbeelding 2) aan.
Wanneer de grondlak droog is, brengt u
de lak aan met een kwastje.
Zorg dat u de lak goed hebt omgeroerd
en breng de lak vervolgens in meerdere,
dunne lagen aan. Laat de lak na elke laag
drogen.
Krassen kunt u op dezelfde manier
herstellen, zij het dat u de onbeschadigde
lak het beste met afdektape kunt
beschermen (zie afbeelding 3).
Wacht enkele dagen en rond de
werkzaamheden af door de bijgewerkte
lak op te poetsen. Gebruik daarvoor een
zachte doek en wees zuinig met de
schuurpasta.
NRT
Verzorging
Roestwering
Roestwering, controleren en
bijwerken
Uw auto heeft in de fabriek een uiterst
grondige en complete roestwerende behan-
deling ondergaan. De carrosserie bestaat
voor een deel uit gegalvaniseerd plaatwerk.
Het onderstel is voorzien van een slijtvaste
bodembescherming (“undercoating”). In de
langsdragers, de holle ruimten en de
gesloten profielen werd een dunne, penetre-
rende roestwerende vloeistof gespoten.
U kunt de roestwering van de auto als volgt
onderhouden:
Hou de auto schoon! Spoel het onderstel
af. Hou bij gebruik van een hogedrukrei-
niger de spuitkop ten minste 30 cm van
gelakte onderdelen af!
Laat de roestwering regelmatig contro-
leren en bijwerken.
De roestwering van de auto hoeft normaal
gesproken pas na ongeveer 8 jaar te worden
nabehandeld. Laat de auto daarna om de drie
jaar een nabehandeling ondergaan. Laat u
hierin assisteren door uw Volvo-werkplaats.
Roestwering herstellen
Als u de roestwering zelf wilt bijwerken, moet
u zorgen dat het te behandelen gebied
schoon en droog is. Spoel de auto af, was
deze schoon en droog deze zorgvuldig af.
Gebruik een spuitbus of breng het roestwe-
rende middel met een kwastje op.
Er zijn twee soorten roestwerende middelen
verkrijgbaar:
dunne (kleurloze) middelen, voor de
zichtbare plaatsen
dikke middelen, voor de slijtplekken op
het onderstel.
U kunt de middelen op de volgende plaatsen
aanbrengen:
zichtbare lasnaden en paneelverbin-
dingen (dunne vloeistof)
onderstel (dikke vloeistof)
portierscharnieren (dunne vloeistof)
scharnieren en slotpal van de motorkap
(dunne vloeistof).
Wanneer u klaar bent met de behandeling,
kunt u het teveel aan roestwerend middel
verwijderen met een doek die u hebt
bevochtigd met het aanbevolen reinigings-
middel. Onderdelen van de motor en de
veerpootbevestigingen in de motorruimte zijn
in de fabriek behandeld met een kleurloos
roestwerend middel op wasbasis. Dit middel
is bestand tegen normale wasmiddelen
zonder dat het middel daarbij oplost of wordt
afgebroken.
Als u de motor echter wast met zogeheten
aromatische oplosmiddelen zoals terpentine
of thinner (en dan met name middelen die
geen emulgatoren bevatten), moet u de
waslaag na het reinigen vernieuwen. Uw
Volvo-dealer heeft dergelijke wassen op
voorraad.
NRU
Verzorging
NRV
Onderhoud en service
Volvo Service 160
Onderhoud 161
Motorkap en motorruimte 162
Dieselolie 163
Oliën en vloeistoffen 164
Wisserbladen 168
Accu 169
Gloeilampen 172
Gloeilampen vervangen 173
Zekeringen 180
NSM
Onderhoud en service
Volvo Service
Serviceprogramma van Volvo
Voordat de auto de fabriek verliet, werd deze
uitvoerig getest. De auto werd nogmaals
gecontroleerd naar de normen van Volvo Car
Corporation, net voordat de auto aan u werd
geleverd.
Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid en
betrouwbaarheid van uw Volvo op een hoog
peil te houden, moet u de voorschriften van het
Serviceprogramma van Volvo opvolgen zoals
die omschreven staan in het Service- en garan-
tieboekje van Volvo. Laat service- en reparatie-
werkzaamheden door een erkende Volvo-
werkplaats uitvoeren. Volvo-werkplaatsen
beschikken over het personeel, het speciale
gereedschap en de servicehandboeken
waardoor zij u een zo hoog mogelijke servicek-
waliteit kunnen garanderen.
Speciale
servicewerkzaamheden
Bepaalde servicewerkzaamheden aan de
elektrische systemen vande auto kunnen alleen
worden uitgevoerd met speciaal ontwikkelde
elektronische apparatuur. Neem daarom altijd
contact op met een erkende Volvo-werkplaats,
voordat u servicewerkzaamheden aan het
elektrische systeem laat uitvoeren.
Installatie van accessoires
Een verkeerde aansluiting en montage van
accessoires kan een nadelige invloed hebben
op de werking van de elektronische systemen
van de auto. Bepaalde accessoires werken
alleen, wanneer de bijbehorende software in de
elektronische systemen van de auto wordt
geladen. Neem daarom altijd contact op met
een erkende Volvo-werkplaats, voordat u
accessoires monteert die in verbinding staan
met of van invloed zijn op het elektrische
systeem.
Vastlegging van
voertuiggegevens
Er kunnen één of meer computers op uw Volvo
zitten die gedetailleerde informatie kunnen
opslaan. Deze informatie is bestemd voor
onderzoek ter verbetering van de veiligheid en
voor het opsporen van storingen in de autosys-
temen. De informatie kan gegevens bevatten
over zaken als het gebruik van de veiligheidsg-
ordel door de bestuurder en de passagier(s),
gegevens over de werking van verschillende
autosystemen en -modules en informatie over
de status van de motor, gasklep, besturing,
remmen en anderesystemen. De informatiekan
tevens gegevens bevatten over de rijstijl van de
bestuurder. Dergelijke informatie kan gegevens
bevatten (maar niet uitsluitend) als de
rijsnelheid, het gebruik van het rem- of
gaspedaal en de stuuruitslag. De laatstge-
noemde informatie kan voor een begrensde tijd
tijdens het rijden, tijdens een aanrijding of bij
een bijna-ongeluk worden vastgelegd. Volvo
Car Corporation zal de opgeslagen informatie
niet zonder uw toestemming vrijgeven. Volvo
Car Corporation kan echter op last van de
nationale wetgeving gedwongen worden om
bepaalde informatie te verstrekken. Voor de
rest geldt dat alleen Volvo Car Corporation en
de erkende Volvo-werkplaatsen de informatie
kunnen uitlezen en gebruiken.
Ongunstige rijomstandigheden
Bij gebruik van de auto in ongunstige rijomstan-
digheden wordt u geadviseerd de motorolie,
het oliefilter en het luchtfilter vaker te
verversen/vervangen dan staat aangegeven in
het Service- en garantieboekje.
Tot ongunstige rijomstandigheden behoren
regelmatig gebruik:
in een stoffige of zanderige omgeving
met een caravan of aanhanger achter de
auto
in bergachtig gebied
op hoge snelheden
bij stationair toerental of op lage
snelheden
voor korte afstanden (minder dan 10 km)
bij lage temperaturen (lager dan 5 ºC).
Belangrijk!
Voor de geldigheid van de garantie is het
van belang dat u het Service- en garantie-
boekje van Volvo controleert en de aanwij-
zingen opvolgt.
NSN
Onderhoud en service
Onderhoud
Voordat u met werkzaamheden
begint
Accu
Controleer of de accukabels op de juiste
manier zijn aangesloten en stevig vastzitten.
Ontkoppel de accu nooit terwijl de motor
loopt (bij het vervangen van de accu bijvoor-
beeld).
Gebruik nooit een snellader voor het opladen
van de accu. Zorg dat de accukabels zijn
ontkoppeld tijdens het opladen.
De accu bevat een zuur dat zowel giftig als
corrosief is. Het is daarom van belang dat u
de accu op een milieuvriendelijke manier
verwerkt. Neem hiervoor contact op met uw
Volvo-dealer.
Regelmatig controleren
Controleer regelmatig het volgende, bijvoor-
beeld bij het tanken:
Koelvloeistof – Het peil moet tussen het
MIN- en MAX-streepje op het expansiere-
servoir staan.
Motorolie – Het peil moet tussen het
MIN- en MAX-streepje staan.
Stuurbekrachtigingsvloeistof – Het peil
moet tussen het MIN- en MAX-streepje
staan.
Sproeiervloeistof – Het reservoir moet
goed gevuld zijn. Vul bij met antivries bij
temperaturen rond het vriespunt.
Rem- en koppelingsvloeistof – Het peil
moet tussen het MIN- en MAX-streepje
staan.
Omhoogbrengen van de auto
Als u de auto met een garagekrik omhoog-
brengt, moet u de krik tegen de voorzijde van
het subframe van de motor aanbrengen.
Zorg dat de spatplaat onder de motor niet
beschadigd raakt. Let erop dat u de
garagekrik dusdanig aanbrengt, dat de auto
er niet vanaf kan glijden. Maak altijd gebruik
van steunbokken of vergelijkbare hulpmid-
delen.
Als u de auto met een tweekoloms hefbrug
omhoogbrengt, moet u zorgen dat de voorste
en achterste dragerarmen onder de
hefpunten bij de drempelkokers komen te
zitten (zie afbeelding).
WAARSCHUWING!
Het ontstekingssysteem wekt zeer hoge
spanningen op. De spanning van het
ontstekingssysteem is levensgevaarlijk.
Zet daarom altijd de auto van het contact
bij werkzaamheden in de motorruimte.
Raak bougies of bobine niet aan, wanneer
de auto op contact staat of als de motor
warm is.
WAARSCHUWING!
Let erop dat de koelventilator tot enige tijd
na het afzetten van de motor nog automa-
tisch kan aanslaan.
Laat het schoonmaken van de motor over
aan een werkplaats. Als de motor heet is,
bestaat er gevaar voor brand.
NSO
Onderhoud en service
Motorkap en motorruimte
Motorkap openen
Trek aan de ontgrendelingshandgreep
uiterst links onder het dashboard (of
rechts op modellen met het stuur rechts).
U hoort dat de slotpal losschiet.
Steek uw hand rechts onder de voorzijde
van de motorkap (onder de grille).
Duw de handgreep van de slotpal
omhoog.
Laat de handgreep weer los en open de
motorkap.
Motorruimte
1. Reservoir voor rem- en
koppelingsvloeistof
2. Relais en zekeringen
3. Luchtfilter
4. Radiateur
5. Peilstok, motorolie
6. Vultuit, motorolie
7. Reservoir voor sproeiervloeistof
8. Reservoir voor stuurbekrachtigings-
vloeistof
9. Expansiereservoir, koelsysteem
10. Chassisnummerplaatje (VIN)
11. Accu (in bagageruimte)
R
S
N
O
P
Q
T
U
V
NM
NN
WAARSCHUWING!
Controleer bij het sluiten of de motorkap
goed in het slot valt!
NSP
Onderhoud en service
Dieselolie
Brandstofsysteem
Dieselmotoren zijn gevoelig voor verontreini-
gingen. Maak daarom alleen gebruik van
dieselolie van gerenommeerde oliemaat-
schappijen. Giet nooit dieselolie van
twijfelachtige kwaliteit in de tank. De grote
oliemaatschappijen produceren ook speciale
dieselolie bestemd voor gebruik wanneer de
buitentemperatuur rond het vriespunt ligt.
Deze dieselolie is dunner bij lage tempera-
turen en beperkt de kans op vlokvorming in het
brandstofsysteem.
Het risico van condens in de brandstoftank
neemt af, als u de tank altijd goed gevuld
houdt. Hou tijdens het tanken het gebied rond
de vulpijp goed schoon. Voorkom morsen op
gelakte oppervlakken. Maak als u gemorst
hebt het gebied met water en zeep schoon.
Wanneer u de tank leegrijdt
U hoeft geen speciale maatregelen te nemen,
wanneer u de brandstoftank hebt leegge-
reden.
REM (“Rape Methyl Ester”)
U mag maximaal 5% RME met de dieselolie
vermengen.
Condenswater uit
brandstoffilter aftappen
Om motorstoringen tegen te gaan ontdoet het
brandstoffilter de brandstof van
condenswater.
Hou u voor het aftappen van het
condenswater aan de specificaties die in uw
Service- en garantieboekje staan aangegeven.
Ook wanneer u vermoedt dat er vervuilde
brandstof is gebruikt, moet u het brandstof-
filter aftappen.
Belangrijk!
Er bestaat gevaar voor schade aan de
motor, als de concentratie RME hoger is
dan 5%.
NSQ
Onderhoud en service
Oliën en vloeistoffen
Olie verversen en oliefilter
vervangen
In het Service- en garantieboekje staan
passende termijnen voor het verversen van de
olie en vervangen van het oliefilter. Voor ritten
onder ongunstige omstandigheden wordt u
geadviseerd kortere termijnen aan te houden
(zie pagina 160).
U moet het motoroliepeil regelmatig contro-
leren en de olie verversen.
Bij een nieuwe auto is het belangrijk om het
oliepeil te controleren, voordat de olie voor de
eerste keer volgens schema moet worden
ververst. Het Service- en garantieboekje geeft
aan bij welke kilometerstand u dat moet doen.
Volvo adviseert u het oliepeil om de 2500 km
te controleren. De beste meting wordt
verkregen bij een koude motor vóór de start.
Meteen na het afzetten van de motor krijgt u
een verkeerd resultaat. De peilstok geeft dan
een te laag peil aan, omdat de olie geen tijd
heeft gehad om terug te lopen naar het
oliecarter.
Zie pagina 227 voor de aanbevolen oliekwa-
liteit, viscositeit en hoeveelheden.
De olie moet binnen het gemarkeerde
gebied op de peilstok staan.
Oliepeil controleren bij een koude
motor:
Veeg de peilstok schoon, voordat u gaat
meten.
Controleer het oliepeil met de peilstok. De
olie moet tussen het MIN- en MAX-streepje
staan.
Als de olie dichter bij het MIN-streepje ligt,
kunt u eerst 0,5 liter olie bijvullen. Vul bij
totdat de olie dichter bij het MAX-streepje
dat het MIN-streepje op de peilstok ligt. Zie
pagina 227 voor de aan te houden hoeve-
elheid.
Oliepeil controleren bij een warme
motor:
Parkeer de auto op een vlakke ondergrond,
zet de motor af en wacht ten minste 10–15
minuten zodat de olie terug in het carter kan
lopen.
Veeg de peilstok schoon, voordat u gaat
meten.
Controleer het oliepeil met de peilstok. De
olie moet tussen het MIN- en MAX-streepje
staan.
Als de olie dichter bij het MIN-streepje ligt,
kunt u eerst 0,5 liter olie bijvullen. Vul bij
totdat de olie dichter bij het MAX-streepje
dat het MIN-streepje op de peilstok ligt. Zie
pagina 227 voor de aan te houden hoeve-
elheid.
Belangrijk!
Gebruik altijd olie van de aanbevolen
kwaliteit en de juiste viscositeit.
Giet geen toevoegingen (dopes) bij de olie,
omdat ze de motor kunnen beschadigen.
Neem contact op met de dichtstbijzijnde
erkende Volvo-werkplaats voor service, als
er een andere oliesoort werd gebruikt.
Belangrijk!
Vul niet meer olie bij dan tot aan het MAX-
streepje. Het olieverbruik kan toenemen, als
u teveel olie in de motor giet.
NSR
Onderhoud en service
Bepaalde motortypes zijn voorzien van een
olieniveausensor (zie pagina 227).
Sproeiervloeistofreservoir
De ruitensproeiers en koplampsproeiers
maken gebruik van hetzelfde vloeisto-
freservoir. Zie de aan te houden hoeveel-
heden en de aanbevolen kwaliteit voor
vloeistoffen en oliën op pagina 229.
Giet tijdens de wintermaanden antivries in
het reservoir om te voorkomen dat de
vloeistof in de pomp, het reservoir en de
slangen bevriest.
Tip: Maak bij het bijvullen van sproeierv-
loeistof ook meteen de wisserbladen schoon.
Koelvloeistof controleren en
bijvullen
Volg de aanwijzingen op de verpakking op. Het
is belangrijk dat u verhouding tussen koelv-
loeistof en water afstemt op de heersende
weersomstandigheden. Vul het reservoir nooit
alleen met schoon water. Het gevaar voor
bevriezing neemt toe, zowel wanneer het
percentage koelvloeistof te laag is als wanneer
het te hoog is.
Zie pagina 229 voor de hoeveelheden.
Controleer de koelvloeistof regelmatig!
De koelvloeistof moet tussen het MIN- en MAX-
streepje op het expansiereservoir staan. Als u
het reservoir niet goed gevuld houdt, kan de
temperatuurin het systeem plaatselijk dusdanig
hoog oplopen dat er gevaar voor schade
WAARSCHUWING!
Mors geen olie op het hete uitlaatspruitstuk,
omdat er gevaar voor brand bestaat.
NSS
Onderhoud en service
Oliën en vloeistoffen
(scheurvorming) in de cilinderkop ontstaat. Vul
koelvloeistof bij, wanneer het peil tot onder het
MIN-streepje is gezakt.
N.B. De motor mag alleen draaien met een
goed gevuld koelsysteem. De temperaturen
kunnen plaatselijk hoog oplopen, wat schade
(scheurvorming) aan de cilinderkop kan
veroorzaken.
Rem- en koppelingsvloeistof
controleren en bijvullen
De rem- en koppelingsvloeistof zitten in
hetzelfde reservoir
1
. De vloeistof moet tussen
het MIN- en MAX-streepje staan. Controleer
het peil regelmatig. Ververs de remvloeistof
om de twee jaar of iedere tweede geplande
servicebeurt.
Zie pagina 229 voor de aan te houden hoeve-
elheden en de aanbevolen kwaliteit van de
remvloeistof.
N.B. Wanneer u vaak met uw auto in de
bergen of in landen met een tropisch klimaat
en een hoge relatieve luchtvochtigheids-
graad rijdt, moet u de remvloeistof ieder jaar
verversen.
Belangrijk!
Het is uitermate belangrijk dat u een koelv-
loeistof met roestwerende eigenschappen
gebruikt volgens de aanbevelingen van
Volvo. Een nieuwe auto is voorzien van
koelvloeistof die bestand is tegen tempera-
turen tot ca. –35 °C.
WAARSCHUWING!
De koelvloeistof kan bijzonder heet zijn. Als
u moet bijvullen terwijl de motor op bedrijfs-
temperatuur is, moet u langzaam de dop van
het expansiereservoir losdraaien om de
overdruk te laten ontsnappen.
Belangrijk!
De motor mag alleen draaien met een goed
gevuld koelsysteem. De temperaturen
kunnen plaatselijk hoog oplopen, wat
schade (scheurvorming) aan de cilinderkop
kan veroorzaken.
1. Positie verschilt op auto met linkse of
rechtse besturing
WAARSCHUWING!
Als de remvloeistof onder het MIN-
streepje van het reservoir staat, mag u niet
verder rijden voordat u remvloeistof hebt
bijgevuld.
Controleer tevens de oorzaak van het
remvloeistofverlies.
NST
Onderhoud en service
Stuurbekrachtingsvloeistof
controleren en bijvullen
Controleer het peil bij iedere servicebeurt. U
hoeft de vloeistof niet te verversen. De
vloeistof moet tussen het ADD- en FULL-
streepje staan.
Zie pagina 229 voor de aan te houden hoeve-
elheden en de aanbevolen kwaliteit.
N.B. Ook als er een storing optreedt in de
stuurbekrachtiging of als de stroom wegvalt
en u de auto moet laten wegslepen, blijft de
auto bestuurbaar. De auto zal echter veel
zwaarder dan normaal sturen en er is meer
kracht nodig om het stuurwiel te verdraaien.
NSU
Onderhoud en service
Wisserbladen
Wisserbladen voorruit
vervangen
Klap de wisserarm uit en hou het
wisserblad onder 4 ten opzichte van de
wisserarm. Druk de borgveer op het
wisserblad in.
Trek het complete wisserblad omlaag,
zodat het oog van de wisserarm door het
gat in de wisserbladhouder gaat.
Trek het wisserblad vervolgens omhoog,
zodat het oog van de wisserarm aan de
zijkant van de wisserbladhouder kan
passeren. Breng het nieuwe wisserblad in
omgekeerde volgorde aan en controleer
of het goed vastzit.
N.B. Let erop dat het wisserblad aan de
bestuurderszijde recht is en van een spoiler is
voorzien, terwijl dat aan de passagierszijde
enigszins gekromd is. De spoiler op het
wisserblad aan de bestuurderzijde moet
onderaan komen te zitten. De kromming van
het wisserblad aan de passagierszijde moet
overeenkomen met die van de onderkant van
de voorruit.
Wisserblad achterruit vervangen
Klap de wisserarm naar achteren toe uit.
Verwijder het wisserblad door het naar
buiten toe, in de richting van de
achterklep te halen.
Duw het nieuwe wisserblad vast.
Controleer of het blad goed vastzit!
NSV
Onderhoud en service
Accu
Onderhoud van de accu
De rijomstandigheden, de rijstijl, het aantal
startpogingen, de weersomstandigheden,
het aantal malen dat de accu leegraakte e.d.
zijn van invloed op de levensduur en de
werking van de accu.
Herhaaldelijk gebruik van de standver-
warming bij korte ritten kan ertoe leiden dat
de accu uitgeput raakt en startproblemen
opleveren.
Let op het volgende om de accu in optimale
staat te houden:
Controleer regelmatig of het peil van de
accuvloeistof in orde is (A).
Controleer alle cellen. Verwijder de
celdoppen met een schroevendraaier.
Elke cel heeft zijn eigen MAX-streepje.
Vul zo nodig bij met gedestilleerd water
tot aan het MAX-streepje.
Vul nooit meer vloeistof bij dan tot aan het
MAX-streepje (A).
Draai de celdoppen stevig vast.
N.B. Hoe vaker de accu ontladen raakt, des
te minder lang gaat de accu mee.
Symbolen op de accu
De onderstaande symbolen zitten op de
accu.
Draag een veiligheidsbril.
Zie voor meer informatie het
instructieboekje dat bij de
auto hoort.
Bewaar accu’s buiten het
bereik van kinderen.
De accu bevat een bijtend
zuur.
Vermijd vonken en open
vuur.
Explosiegevaar.
Belangrijk!
Gebruik altijd gedestilleerd of gedeïoni-
seerd water (accuwater).
NTM
Onderhoud en service
Accu
Knalgas afvoeren
De accu kan het zeer explosieve knalgas
produceren. Om te voorkomen dat dit
knalgas in de bagageruimte blijft hangen, is
er een ontluchtingsslang om het gas af te
voeren. Als u de accu om wat voor reden dan
ook moet vervangen, moet u altijd zorgen dat
u de ontluchtingsslang op de nieuwe accu
aansluit op de afvoeropening in de carros-
serie.
Accu vervangen
Om de accu te kunnen verwijderen moet u,
nadat u de afdekking hebt losgeschroefd, als
volgt te werk gaan:
Zorg dat het contact is afgezet.
Wacht ten minste 5 minuten, voordat u
één van de elektrische aansluitingen
aanraakt (zo kan de informatie van de
elektrische systemen van de auto worden
opgeslagen in de verschillende regeleen-
heden).
Ontkoppel eerst de minkabel.
Ontkoppel daarna de pluskabel en de
ontluchtingsslang voor het knalgas.
Ga als volgt te werk bij het aanbrengen van
een accu:
Plaats de accu.
Sluit eerst de pluskabel aan.
Sluit daarna de minkabel aan.
Zorg dat de ontluchtingsslang op de
juiste manier is aangesloten tussen de
accu en de afvoeropening in de
carrosserie.
NTN
Onderhoud en service
WAARSCHUWING!
Let erop dat de accu het zeer explosieve
knalgas bevat. Zorg dat de ontluchtings-
slang goed is aangesloten!
WAARSCHUWING!
Accu’s kunnen het zeer explosieve
knalgas produceren. Een enkele vonk,
veroorzaakt door een onjuiste aansluiting
van de startkabels, is voldoende om de
accu tot ontploffing te brengen, en zo
schade aan de auto en letsel te veroor-
zaken. De accu bevat ook zwavelzuur, wat
ernstige corrosieve verwondingen door
etsing kan veroorzaken. Als u accuzuur in
de ogen krijgt, of op uw huid of uw kleren
morst, moet u meteen met grote hoeveel-
heden water spoelen. Neem onmiddellijk
contact op met een arts, als u accuzuur in
de ogen krijgt.
NTO
Onderhoud en service
Gloeilampen
Algemene informatie
Op pagina 233 staan alle gloeilampen van de
auto vermeld.
Gloeilampen en puntverlichting van een
bijzonder type of lampen die alleen in een
werkplaats te vervangen zijn:
Interieurverlichting aan het plafond
Plafondverlichting
Leeslampjes
Verlichting dashboardkastje
Bi-Xenonkoplampen.
Belangrijk!
Raak het glas van gloeilampen nooit met
blote vingers aan. De vetten en oliën op
uw vingers kunnen door de hitte
verdampen. Dit zorgt voor aanslag op de
reflector, waardoor deze al snel
kapotgaan.
WAARSCHUWING!
Als een auto is voorzien van Bi-Xenonkop-
lampen, moet u alle werkzaamheden aan
de lamp door een erkende Volvo-
werkplaats laten uitvoeren.
Omdat Bi-Xenonkoplampen voorzien zijn
van een ontstekingsgedeelte dat een
hoge spanning opwekt, moet u er
voorzichtig mee omgaan.
NTP
Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen
Dimlicht, groot licht, richtingaan-
wijzers, stadslichten en zijmar-
keringslichten
Bij het vervangen van de gloeilampen van het
dimlicht, groot licht en de stadslichten moet u
eerst het lampelement in zijn geheel verwij-
deren. Verwijder de gloeilampen door het
lampelement als volgt te verwijderen en volg
daarna de specifieke aanwijzingen voor de
verschillende gloeilampen op.
Schakel alle lichten uit en draai de
contactsleutel in stand 0.
Open de motorkap.
Maak het lampelement los door de twee
borgpennen omhoog te trekken waarmee
het element vastzit.
Til het lampelement recht omhoog naar
buiten.
Koppel de connector los door de klikslu-
iting eerst vanaf de onderkant in te
drukken en vervolgens vanaf de
bovenkant iets omhoog te trekken.
Til het koplampelement in zijn geheel naar
buiten en leg het op een zachte onder-
grond neer om krassen op de lens te
voorkomen.
Plaats het koplampelement in omgekeerde
volgorde terug. Controleer na afloop of u de
borgpennen correct hebt ingestoken.
Positie van gloeilampen in
koplamphuis
1. Dimlicht
2. Groot licht
3. Richtingaanwijzer
4. Stadslicht
5. Zijmarkeringslicht
1
2
3
4
5
NTQ
Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen
Gloeilamp dimlicht
Draai de buitenste afdekking linksom los.
Trek de connector los.
Maak de veerklem los. Duw de klem eerst
naar rechts zodat de veerklem loskomt en
haal de klem vervolgens schuin naar buiten
toe omlaag.
Trek de gloeilamp naar buiten.
Breng de nieuwe gloeilamp aan. Dit kan
slechts op één manier.
Druk de veerklem omhoog en iets naar
links, zodat deze in de pal vast komt te
zitten.
Druk de connector in positie terug.
Draai de afdekking weer vast. Het
opschrift “HAUT” moet naar boven wijzen.
Gloeilamp groot licht
Trek de buitenste afdekking recht naar
achteren toe los.
Trek de connector los.
Maak de veerklem los. Duw de klem eerst
naar rechts zodat de klemveer loskomt en
haal de klem vervolgens schuin naar buiten
toe omlaag.
Trek de gloeilamp naar buiten.
Breng de nieuwe gloeilamp aan. Dit kan
slechts op één manier.
Druk de veerklem omhoog en iets naar
links, zodat deze in de pal vast komt te
zitten.
Druk de connector in positie terug.
Plaats de afdekking terug.
Zijmarkeringslichten en stads-
lichten/parkeerlichten vóór
De lamphouders zijn voorzien van een
bajonetfitting.
Draai de lamphouder linksom en verwijder
deze.
Trek de gloeilamp recht naar buiten.
Breng de nieuwe gloeilamp aan door deze
voorzichtig in de uitsparingen te duwen.
Plaats de lamphouder terug en draai deze
linksom.
NTR
Onderhoud en service
Richtingaanwijzers
De lamphouder is voorzien van een bajonet-
fitting.
Draai de lamphouder linksom en verwijder
deze.
Duw de gloeilamp naar binnen, draai de
lamp linksom en verwijder deze.
Breng de nieuwe gloeilamp aan door
deze in de uitsparingen te duwen en
vervolgens rechtsom te draaien.
Zijrichtingaanwijzers
Schakel alle lichten uit en draai de
contactsleutel in stand 0.
Probeer voorzichtig met een platte schro-
evendraaier het lamphuis los te halen.
Draai de lamphouder een kwartslag
linksom en trek deze recht naar buiten toe.
Trek de defecte gloeilamp recht naar
buiten toe.
Vervang de gloeilamp en druk deze recht
naar binnen.
Mistlampen
Schakel alle lichten uit en draai de
contactsleutel in stand 0.
Draai de lamphouder iets naar links.
Verwijder de gloeilamp.
Breng de nieuwe gloeilamp aan. Het
profiel van de lamphouder past in de voet
van de lamp.
Plaats de lamphouder terug door deze
iets naar rechts te draaien. Zorg dat het
opschrift “TOP” omhoogwijst!
NTS
Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen
Positie van gloeilampen in
achterlamphuis
1. Richtingaanwijzer
2. Remlicht
3. Achteruitrijlicht
4. Stadslichten
N.B. Als de foutmelding “Storing lampje”/
“Controleer remlicht” niet verdwijnt nadat de
kapotte lamp is vervangen, moet u contact
opnemen met een erkende Volvo-werkplaats
om de storing te verhelpen.
P
O
Q
N
NTT
Onderhoud en service
Gloeilampen in achterlamphuis
Schakel alle lichten uit en draai de
contactsleutel in stand 0.
Klap het onderste gedeelte van de
achterklep omlaag en open het vloerluik.
Als uw auto is uitgerust met een houder
voor boodschappentassen (extra), moet u
de steunband van deze houder losnemen.
Verwijder het hoekstuk (A).
Open het luik (B) in het zijpaneel door de
pal (C) omhoog en naar u toe te trekken.
Neem ringsleutel nr. 10 uit de
gereedschapstas.
Draai de moeren (D) los.
Trek het lampelement in zijn geheel recht
naar achteren.
Maak de bijeengebonden extra kabel-
lengte los om ruimte te maken.
Leg het element op een zachte onder-
grond neer om krassen op het lampglas
te voorkomen.
Trek de lamphouder linksom naar buiten.
Draai de gloeilamp linksom los.
Vervang de gloeilamp.
Plaats de lamphouder in de uitsparing
terug en draai de houder rechtsom.
Duw de extra kabellengte terug.
Plaats het lampelement over de schroef-
gaten heen. Duw het element in positie.
Draai de moeren vast.
Plaats het zijpaneel en het hoekstuk
terug.
^
_
`
a
a
NTU
Onderhoud en service
Gloeilampen vervangen
Mistachterlicht
Steek een platte schroevendraaier bij de
pijl op de afbeelding naar binnen.
Beweeg het lampelement naar buiten toe.
Draai het lampelement linksom en trek de
gloeilamp naar buiten.
Vervang de gloeilamp.
Kentekenplaatverlichting
Schakel alle lichten uit en draai de
contactsleutel in stand 0.
Draai het boutje los met een schroe-
vendraaier.
Haal voorzichtig het complete lamphuis
los en trek het naar buiten. Draai de
connector linksom en trek de gloeilamp
naar buiten.
Vervang de gloeilamp.
Plaats de connector terug en draai deze
rechtsom.
Plaats het complete lamphuis terug en
draai het boutje vast.
Instapverlichting
De instapverlichting vindt u onder het
dasboard aan de bestuurders- en passagi-
erszijde. Vervang de gloeilampen van de
instapverlichting als volgt:
Steek een schroevendraaier achter het
lamphuis en verdraai deze iets, zodat het
lamphuis loskomt.
Verwijder de kapotte gloeilamp.
Breng een nieuwe gloeilamp aan.
Controleer of de gloeilamp werkt.
Plaats het lamphuis terug.
NTV
Onderhoud en service
Gloeilamp in achterklep
Steek een schroevendraaier achter het
lamphuis en verdraai deze iets, zodat het
lamphuis loskomt.
Verwijder de kapotte gloeilamp.
Breng een nieuwe gloeilamp aan.
Controleer of de gloeilamp werkt.
Plaats het lamphuis terug.
Make-upspiegel
Steek een platte schroevendraaier naast
de middelste clip onder aan het spiegele-
lement. Beweeg het spiegelelement
omhoog, zodat de middelste clip loskomt.
Trek de schroevendraaier naar de linker-
en de rechterkant zodat de buitenste clips
loskomen.
Til het spiegelelement naar buiten.
Vervang de gloeilampjes.
Plaats het spiegelelement met de
bovenkant naar voren gekanteld terug.
Let erop dat de bovenste clips goed
ingedrukt zijn, voordat u het spiegele-
lement in positie terugklapt.
NUM
Onderhoud en service
Zekeringen
Om te voorkomen dat de elektrische
systemen van uw auto beschadigd raken
door kortsluiting of overbelasting, zijn alle
verschillende elektrische functies en compo-
nenten door een aantal zekeringen
beschermd.
De zekeringen zitten op vier verschillende
plaatsen in de auto:
1. Relais- en zekeringenkastje in de motor-
ruimte
2. Zekeringenkastje in de passagiersruimte
(aan bestuurderszijde achter de geluids-
isolatie)
3. Zekeringenkastje in de passagiersruimte
(aan bestuurderszijde in de zijkant van
het dashboard)
4. Zekeringenkastje in de bagageruimte
Als een van de elektrische onderdelen of
functies niet werkt, kan het zijn dat de bijbe-
horende zekering overbelast werd en
daardoor gesmolten is.
Zoek in de zekeringentabel op waar de
zekering zit.
Trek de zekering naar buiten en bekijk
deze van opzij om te kijken of het
gebogen draadje soms doorgebrand is.
Breng in dat geval een nieuwe zekering
aan met dezelfde kleur en hetzelfde
amperage.
Aan de binnenkant van het deksel in het
dashboard zitten enkele reservezekeringen.
U vindt er tevens een trekker waarmee u de
zekeringen gemakkelijker kunt verwijderen en
aanbrengen.
Als telkens dezelfde zekering doorbrandt, is
er sprake van een storing in de bijbehorende
component en moet u een bezoek brengen
aan een erkende Volvo-werkplaats om er de
auto te laten controleren.
NUN
Onderhoud en service
Relais- en zekeringenkastje in
de motorruimte
1. ABS 30 A
2. ABS 30 A
3. Hogedruksproeiers koplampen 35 A
4. Standverwarming (extra) 25 A
5. Verstralers (extra) 20 A
6. Relais startmotor 35 A
7. Ruitenwissers 25 A
8. Regeleenheid transmissie
(TCM) (V8) 15 A
9. Brandstofpomp 15 A
10. Bobines (benzine),
motorregeleenheid (ECM) (benzine)
injectoren, hogedrukklep (diesel) 20 A
11. Gaspedaalsensor (APM),
A/C-compressor, ventilator
elektronicakastje 10 A
12. Motorregeleenheid (ECM) (benzine)
injectoren (benzine),
luchtmassameter 15 A
luchtmassameter (diesel) 5 A
13. Regeleenheid gasklep (V8) 10 A
14. Lambdasonde (benzine) 20 A
15. Carterventilatieverwarming,
magneetkleppen
gloeibougies (diesel) 10 A
Carterventilatieverwarming,
magneetkleppen
luchtmassemeter (V8) 15 A
16. Dimlicht (links) 20 A
17. Dimlicht (rechts) 20 A
18. - -
19. Motorregeleenheid (ECM), voeding,
motorrelais 5 A
20. Stadslichten 15 A
21. - -
NUO
Onderhoud en service
Zekeringen
Zekeringen in de
passagiersruimte (aan
bestuurderszijde in de zijkant
van het dasboard)
1. Ventilator klimaatregeling 30 A
2. Versterker audiosysteem 30 A
3. Elektrisch bediende
bestuurdersstoel 25 A
4. Elektrisch bediende
passagiersstoel 25 A
5. Regeleenheid linker voorportier 25 A
6. Regeleenheid rechter voorportier 25 A
7. - -
8. - -
9. Infotainment, RTI-display, cd, md 10 A
10. OBDII, verlichtingsdraaiknop (LSM),
stuurhoeksensor (SAS),
stuurregeleenheid (SWM) 5 A
11. Contactslot, SRS,
motorregeleenheid (ECM)
uitschakeling SRS
passagierszijde (PACOS)
elektronische startblokkering
(IMMO) regeleenheid transmissie
TCM (V8) 7,5 A
12. Interieurverlichting plafond (RCM),
bovenste elektronische
regeleenheid (UEM) 10 A
13. Schuifdak 15 A
14. Telefoon 5 A
15–38 - -
NUP
Onderhoud en service
Zekeringen in de
passagiersruimte (aan
bestuurderszijde in de zijkant
van het dasboard)
1. Stoelverwarming, rechterzijde 15 A
2. Stoelverwarming, linkerzijde 15 A
3. Claxon 15 A
4. - -
5. Infotainment 10 A
6. Reservepositie -
7. Reservepositie -
8. Sirene alarmsysteem 5 A
9. Voeding remlichtschakelaar 5 A
10. Instrumentenpaneel (DIM),
klimaatregeling (CCM),
standverwarming, elektrisch
bediende bestuurdersstoel 10 A
11. Elektrische aansluiting voor
en achterin 15 A
12. - -
13. Reservepositie -
14. - -
15. ABS, STC/DSTC 5 A
16. Elektronische stuurbekrachtiging
(ECPS),
Bi-Xenon,
koplamphoogteverstelling 10 A
17. Mistlicht linksvoor 7,5 A
18. Mistlicht rechtsvoor 7,5 A
19. Reservepositie -
20. Koelvloeistofpomp (V8) 5 A
21. Regeleenheid transmissie (TCM),
blokkering achteruitversnelling
(M66) 10 A
22. Groot licht, links 10 A
23. Groot licht, rechts 10 A
24. - -
25. - -
26. Reservepositie-
27. Reservepositie -
28. Elektrisch bediende
passagiersstoel 5 A
29. Reservepositie -
30. BLIS 5 A
31. Reservepositie -
32. Reservepositie -
33. Vacuümpomp 20 A
34. Sproeierpomp 15 A
35. - -
36. - -
NUQ
Onderhoud en service
Zekeringen
Zekeringen in de bagageruimte
1. Achteruitrijlichten, 10 A
2. Stadslichten voor en achterlichten,
mistlichten voor,
bagageruimteverlichting,
kentekenplaatverlichting, LED’s in
remlichten 20 A
3. Accessoires (AEM) 15 A
4. Reservepositie -
5. Elektronica (REM) 10 A
6. RTI, radio-ontvanger, RSE 7,5 A
7. Trekhaak (30-voeding) 15 A
8. Elektrische aansluiting
bagageruimte 15 A
9. Achterportier, rechts: Ruitbediening,
blokkering ruitbediening 20 A
10. Achterportier, links: Ruitbediening,
blokkering ruitbediening 20 A
11. Reservepositie -
12. Reservepositie -
13. Verwarming dieselfilter 15 A
14. Subwoofer, airconditioning
achterin (A/C) 15 A
15. Reservepositie -
16. Reservepositie -
17. Accessoires Infotainment 5 A
18. Reservepositie -
19. Ruitenwisser, achterklep 15 A
20. Trekhaak (15-voeding) 20 A
21. Reservepositie -
22. - -
23. AWD 7,5 A
24. Reservepositie -
25. - -
26. Parkeerhulp 5 A
27. Hoofdzekering: Trekhaak,
“Parking Support”, AWD 30 A
28. Centrale vergrendeling (PCL) 15 A
29. Aanhangerverlichting, links:
Achterlicht, richtingaanwijzer 25 A
30. Aanhangerverlichting, rechts:
Remlicht, mistachterlicht,
richtingaanwijzer 25 A
31. Hoofdzekering: Zekering 37, 38, 40 A
32. - -
33. - -
34. - -
35. - -
36. - -
37. Elektrische achterruitverwarming 20 A
38. Elektrische achterruitverwarming 20 A
NUR
Infotainment
Infotainment 186
Bedieningspanelen 187
Functies audiosysteem 192
Radiofuncties 196
Cd/md (extra) 204
Cd-wisselaar (extra) 206
Menu-instellingen en menuselectie, audio 208
Telefoon (extra) 210
Telefoonfuncties 212
Menu-instellingen en menuselectie, telefoon 219
NUS
Infotainment
Infotainment
Informatie en amusement
Het Infotainmentsysteem bestaat uit een
geïntegreerd audio- en telefoonsysteem.
Het Infotainmentsysteem kunt u handig en
eenvoudig bedienen vanaf het gemeen-
schappelijke bedieningspaneel of de
toetsenset op het stuur. Op het display staat
altijd aangegeven van welke functie u gebruik
maakt.
De XC90 kan worden uitgerust met Dolby
Surround Pro Logic II (Premium Sound). Dit
systeem zorgt voor een zeer realistische
geluidsweergave met een breed en natuurlijk
geluidsprofiel.
Het Infotainmentsysteem biedt u en
eventuele passagiers de mogelijkheid een
hoofdtelefoon (extra) aan te sluiten zodat
iedereen naar een verschillende geluidsbron
kan luisteren.
NUT
Infotainment
Bedieningspanelen
1. Aan/uit, audiosysteem
2. Volume
3. Voorkeurtoets cd
4. Voorkeurtoets AM/FM (FM1 – FM2 –
AM)
5. Display
6. ENTER – menu-opties kiezen, een
keuze activeren of telefoon activeren die
stand-by staat
7. Aan/uit/stand-by, telefoon
8. MY KEY – te programmeren
voorkeurtoets voor favoriete functie
9. SELECTOR – geluidsbron kiezen
10. SOUND – geluidsregeling
11. EXIT/CLEAR terugbladeren in menu’s,
een keuze annuleren, de telefoon stand-
by zetten of het voorgaande teken
wissen bij invoer van cijfers en/of tekens
12. SIM-kaarthouder
13. Keurtoetsen menu-opties
14. Uitwerpen, cd-speler en cd-wisselaar
15. Uitwerpen, md-speler
16. Cd-speler en cd-wisselaar (extra)
17. Md-speler (extra)
18. Voorkeurtoetsen radiozenders/keuze-
toets sleuf cd-wisselaar (1–6), alfanu-
merieke toetsen voor telefoon en
sneltoetsen in menu’s
19. IR-ontvanger voor afstandsbedieningen
(extra)
20. Nummer, zender opzoeken/wisselen of
vooruit- en achteruitbladeren bij invoer
van tekst en cijfers.
15
14
13
12
11
9
10
21
20
19
18
16
17
76543 8
NUU
Infotainment
Bedieningspanelen
Toetsenblok op stuurwiel
Audio, telefoon
Met de vier toetsen van de toetsenset op het
stuurwiel kunt u zowel het audiosysteem als
de telefoon regelen. De functie van de
toetsen hangt af van het systeem dat u
geactiveerd hebt. Met de toetsenset op het
stuur kunt u het volume regelen en een
andere zender (radio) of een ander nummer
(cd/md) selecteren.
Wanneer u de toetsen of ingedrukt
houdt, kunt u een nummer versneld voor- of
achteruitspoelen of een radiozender
opzoeken.
Om de telefoonfuncties met deze toetsen te
kunnen sturen, moet het telefoonsysteem in
de actieve stand staan (zie pagina 213).
Als u de toetsen wilt gebruiken om instel-
lingen in het audiosysteem te verrichten,
moet u eerst de telefoon stand-by zetten
(deactiveren).
Menusysteem
Met het menusysteem kunt u instellingen
controleren of wijzigen en nieuwe functies in
het systeem programmeren. De verschillende
menu-opties verschijnen op het display.
Wanneer menu-opties gevolgd worden door
een aantal punten bestaan er meerdere
subniveaus.
Druk op de toets MENU (1) om het
menusysteem te openen.
Voor het menusysteem geldt het volgende:
Met de keuzetoetsen voor menu-opties
(pijl omhoog/pijl omlaag) gaat u een stap
omhoog of omlaag in het geopende
menu.
Wanneer u EXIT/CLEAR lang ingedrukt
houdt, verlaat u het menusysteem.
Wanneer u EXIT/CLEAR kort ingedrukt
houdt, annuleert u een optie of gaat u een
stap terug in het menusysteem.
Wanneer u op ENTER drukt, bevestigt of
selecteert u een optie of gaat u van een
submenu naar het volgende submenu.
NUV
Infotainment
Aansluiting voor hoofdtelefoon
(extra)
De passagiers beschikken over hoofdtelefoo-
naansluitingen in de portierstijlen achter de
tweede zitrij. Zo kunnen er meerdere
personen tegelijk elk naar hun eigen
geluidsbron luisteren, zonder elkaar te storen.
Op elke aansluiting zijn twee hoofdtelefoons
aan te sluiten.
Met de toets SEL kunt u de verschillende
geluidsbronnen doorbladeren.
Met de pijltoetsen of kunt u van
nummer wisselen op de cd/md of van
radiozender veranderen.
Hou de toetsen of ingedrukt om
versneld voor- of achteruit te spoelen of
de eerstvolgende goed doorkomende
zender op de geselecteerde golflengte te
zoeken.
Druk op de toets SEL en hou deze
ingedrukt om het systeem uit te
schakelen.
Wijzig het volume voor de hoofdtelefoons
met de bijbehorende volumeregelings-
toets aan de zijkant van het paneel.
Wanneer u het audiosysteem met de
contactsleutel uitzet, schakelt u daarmee ook
alle hoofdtelefoons uit. U moet ze bij het
starten van de motor stuk voor stuk en
handmatig opnieuw inschakelen.
Voor de beste geluidsweergave adviseren wij
u een hoofdtelefoon met een impedantie van
16–32 ohm te gebruiken. De gevoeligheid
van dergelijke hoofdtelefoons moet minstens
102 dB zijn. De hoofdtelefoonaansluiting zit
onder aan het bedieningspaneel (1) en is
bestemd voor jackpluggen van 3,5 mm. Er
zijn adapters leverbaar van DIN naar mini-
jack.
Hoofdtelefoon, beperkingen
Wanneer passagiers met een hoofdte-
lefoon naar dezelfde geluidsbron luisteren
als de bestuurder via de luidsprekers, is
het niet mogelijk om vanaf het bedienings-
paneel voor de hoofdtelefoon van
nummer of zender te veranderen. Dit om
de bestuurder niet te veel af te leiden.
Als de bestuurder via het bedienings-
paneel echter overschakelt naar de
geluidsbron waarnaar een passagier met
een hoofdtelefoon luistert, neemt de
bestuurder daarmee de controle over
deze geluidsbron over.
Gebruikers van een hoofdtelefoon kunnen
een keuze maken uit de mogelijke
voorkeuren binnen de golflengte (AM,
FM1, FM2) die de bestuurder heeft
geselecteerd. Dit betekent dat de
bestuurder in bepaalde gevallen geen
nieuws- (NEWS ) of verkeersbulletin (TP)
kan ontvangen, ook al is de functie
TP/NEWS geselecteerd.
Er kan slechts één nummer van één van
de cd’s in de cd-wisselaar tegelijk worden
beluisterd.
NVM
Infotainment
Bedieningspanelen
Display
Op het display (2) worden de actuele
functies zoals menu’s, berichten, telefoon-
nummers of instellingen weergegeven.
Maak het display schoon met een droge en
zachte doek. Gebruik geen schoonmaakmid-
delen.
Afstandsbediening (extra)
1. MEMORY, slaat de gevonden radio-
zenders. op Sla een zender als volgt op:
Druk op de toets MEMORY.
Selecteer PRESET met PRESET/
DISC (5).
Bevestig uw keuze met de toets
MEMORY.
2. Volume
3. Nummer vooruit-/achteruitspoelen/
wisselen
4. SOURCE, geluidsbronnen doornemen
5. PRESET/DISC, cd in cd-wisselaar of
voorkeurzender selecteren
6. AUTO, de best doorkomende zenders
opslaan
7. Geen functie
8. Geen functie
9. Aan/uit, audiosysteem
2
NVN
Infotainment
Richt de afstandsbediening op de IR-
ontvanger (zie afbeelding) die zich onder de
aan/uit-knop bevindt.
N.B. De afstandsbediening bevat batterijen
van het type AAA (R03). Als de afstandsbe-
diening niet werkt, moet u eerst controleren
of de batterijen aan vervanging toe zijn.
NVO
Infotainment
Functies audiosysteem
Aan/uit-knop, audiosysteem
Druk op de knop POWER (1) om het audio-
systeem in of uit te schakelen.
Als u de motor afzet terwijl het audiosysteem
actief is, zal het audiosysteem de volgende
keer dat u de motor start opnieuw actief zijn.
Geluidsbron kiezen
U kunt op twee verschillende manieren een
geluidsbron kiezen:
Met de selectietoetsen CD (2) en AM/FM (3)
of met de knop SELECTOR (4).
Draai aan de knop SELECTOR om te
kiezen uit radio (FM1, FM2 of AM), cd/cd-
wisselaar (extra) of md (extra).
Wanneer u op de toets AM/FM blijft
drukken, loopt u de radiostanden FM1,
FM2 en AM door.
Op het display staat aangegeven welke
geluidsbron u hebt gekozen.
U kunt alleen voor md kiezen met de knop
SELECTOR.
Volumeregeling
Draai de knop (1) rechtsom of linksom om het
volume te verhogen of te verlagen. De
volumeregeling verloopt elektronisch en kent
geen eindstanden. U kunt het volume ook
verhogen of verlagen met de toetsen (+) of
(–) van de toetsenset op het stuurwiel mits de
telefoon niet actief is.
Pauzestand
Wanneer u het volume op nul hebt
afgeregeld, staat de cd/md-speler in de
pauzestand. Activeer de speler in dat geval
door het volume te verhogen.
21 43
1
NVP
Infotainment
Volumeregeling, TP/PTY/
NEWS/ALARM
Als u naar een geluidsbron zoals een cd
luistert op het moment dat de radio een
verkeersbulletin ontvangt, wordt de cd-speler
in de pauzestand gezet. Het bericht wordt
weergegeven op het volume dat u van
tevoren met de volumeknop hebt ingesteld
voor het beluisteren van het bericht. Het
systeem hervat na afloop onmiddellijk het
oude volume en speelt (in het gegeven geval)
de cd verder af. Als u het volume tijdens de
weergave van het bericht bijregelt, wordt het
nieuwe volume opgeslagen en bij een
volgend bericht opnieuw gehanteerd.
Geluidsregeling
Druk op de toets SOUND (1).
Druk net zolang op de toets SOUND
totdat de aanduiding van de functie
verschijnt die u wilt bijregelen. U hebt de
keuze uit BASS, TREBLE, FADER,
BALANCE, SUBWOOFER (extra),
CENTRE (extra) en SURROUND (extra).
Regel het niveau bij met de knop
SELECTOR (2). Op het display verschijnt
een schaal van MIN tot MAX. De functie
is normaal gesproken op de middelste
stand afgesteld.
N.B. U kunt het niveau van de middenluids-
preker alleen bijregelen, als u voor
Dolby Pro Logic II (DPL II ) of driekanaals
stereoweergave (3-CH) hebt gekozen in het
menu.
U kunt het niveau van de “Ambient Surround
Sound” alleen bijregelen, als u voor
Dolby Pro Logic II hebt gekozen in het menu.
Het niveau van de subwoofer is alleen bij te
regelen als u voor Subwoofer hebt gekozen in
het menu.
Geluidsregeling Displaytekst
Lage tonen BASS
Hoge tonen TREBLE
Balans tussen luids-
prekers links en
rechts
BALANCE
Balans tussen luids-
prekers voor en
achter
FADER
Niveau voor lageton-
enluidsprekers
SUBWOOFER
(extra)
Niveau voor midden-
luidspreker
CENTRE
(Premium
Sound)
Niveau voor Ambient
Surround Sound”
SURROUND
(Premium
Sound)
NVQ
Infotainment
Functies audiosysteem
SURROUND (extra) Dolby
Surround Pro Logic II
In combinatie met een centrale luidspreker in
het midden van het dashboard zorgt Dolby
Surround Pro Logic II voor een zeer realis-
tische geluidsweergave. De normale stereo-
kanalen links en rechts worden dan
opgedeeld in links, midden en rechts.
Bovendien produceren de luidsprekers
achterin het “Ambient Surround Sound”. Dit
effect evenaart de nagalm in de
opnameruimte. Dolby Surround Pro Logic II
werkt alleen wanneer u een cd of md
beluistert. Als u naar een AM- of FM-zender
luistert, wordt u geadviseerd voor driekanaals
stereoweergave (3 CHANNEL) te kiezen.
Dolby Surround Pro Logic II is alleen
beschikbaar op het Premium Sound-
systeem.
Kies voor AUDIO SETTINGS in het menu
en druk op ENTER.
Kies voor SURROUND en druk op
ENTER.
Kies voor Dolby AM/FM of Dolby cd/md
en druk op ENTER.
Kies voor PRO LOGIC II, 3 CHANNEL of
OFF en druk op ENTER.
Het symbool PL II verschijnt op het
display om aan te geven dat u voor Dolby
Pro Logic II hebt gekozen.
Het symbool 3 CH verschijnt op het
display, als u voor 3 CHANNEL hebt
gekozen.
Wanneer u voor OFF kiest, is de normale
stereoweergave actief.
Dolby Surround Pro Logic II is het
handelsmerk van Dolby Laboratories
Licensing Corporation. Dolby Pro Logic II
Surround Systeem is vervaardigd onder
licentie van Dolby Laboratories Licensing
Corporation.
Lagetonenluidsprekers,
SUBWOOFER (extra)
De lagetonenluidspreker ondersteunt het
audiosysteem en zorgt voor een voller
geluidsbeeld en een diepere basweergave.
Kies voor AUDIO SETTINGS in het menu
en druk op ENTER.
Kies voor SUBWOOFER en druk op
ENTER. Een kruisje in het selectievakje
geeft aan dat u voor SUBWOOFER hebt
gekozen.
NVR
Infotainment
Equalizer FR (bepaalde
modellen)
De functie Equalizer FR gebruikt u om de
geluidsweergave van de voorste luidsprekers
fijn af te regelen
Kies voor AUDIO SETTINGS in het menu
en druk op ENTER.
Kies voor Equalizer FR en druk op
ENTER.
Stel het gewenste niveau in met de
keuzetoetsen voor de menu-opties (pijl
omhoog/pijl omlaag) of met de knop
SELECTOR.
Druk op ENTER om de volgende
frequentie te kiezen. U hebt de keuze uit
vijf frequenties.
Druk op ENTER totdat u in het
menusysteem bent aangekomen om de
wijzigingen die u aanbracht op te slaan.
Equalizer RR (bepaalde
modellen)
De functie Equalizer RR gebruikt u om de
geluidsweergave van de achterste luids-
prekers fijn af te regelen
Kies voor AUDIO SETTINGS in het menu
en druk op ENTER.
Kies voor Equalizer RR en druk op
ENTER.
Stel het gewenste niveau in met de
keuzetoetsen voor de menu-opties (pijl
omhoog/pijl omlaag) of met de knop
SELECTOR.
Druk op ENTER om de volgende
frequentie te kiezen. U hebt de keuze uit
vijf frequenties.
Druk op ENTER totdat u in het
menusysteem bent aangekomen om de
wijzigingen die u aanbracht op te slaan.
NVS
Infotainment
Radiofuncties
Zenders zoeken
Kies een golflengte AM/FM1/FM2 met de
knop SELECTOR (2) of de toets
AM/FM (1).
Druk de toets of korte tijd in om
de eerstvolgende goed doorkomende
zender op te zoeken.
Druk nogmaals op één van de toetsen om
een andere zender te zoeken.
Handmatig een bekende
frequentie instellen
Druk op de toets of en hou deze
ingedrukt. Op het display verschijnt de
tekst MAN. De radio loopt de frequenties
aanvankelijk langzaam in de gekozen
richting door om na enige seconden te
versnellen.
Laat de toets los, wanneer de gewenste
frequentie op het display verschijnt.
Als u de frequentie nog iets wilt bijregelen,
kunt u de pijltoetsen of
kortstondig indrukken.
Wanneer u de laatste toets loslaat, hebt u
nog vijf seconden de tijd om handmatig
instellingen te verrichten.
Zenders opslaan
U kunt als volgt een favoriete radiozender
opslaan onder één van de voorkeurtoetsen
0–9 (1) voor radiozenders:
Stel de gewenste radiozender in.
Druk op de voorkeurtoets waaronder u de
zender wilt opslaan en hou de toets
ingedrukt. Het geluid valt enige seconden
weg en op het display verschijnt
STATION STORED. De zender is
daarmee opgeslagen.
1 2
1
NVT
Infotainment
U kunt tot 10 radiozenders per radiostand
(AM, FM1 en FM2), dus in totaal 30 zenders
opslaan.
Automatisch zenders opslaan,
AUTOSTORE
Met behulp de functie AUTOSTORE kunt u
tot tien goed te ontvangen AM- of FM-
zenders opzoeken en deze opslaan in een
afzonderlijk geheugen. Als er meer dan tien
zenders gevonden worden, worden alleen de
tien best doorkomende zenders geselec-
teerd. Deze functie is met name handig in
gebieden, waar u de radiozenders en hun
frequenties niet kent.
Kies een golflengte met de knop
SELECTOR of de toets AM/FM.
Kies voor AUTOSTORE en druk op
ENTER.
Kies voor AST SEARCH en druk op
ENTER.
Op het display verschijnt de tekst
AUTOSTORING, terwijl een aantal
zenders met een krachtig signaal
(maximaal 10) op de gekozen golflengte
automatisch in het geheugen worden
opgeslagen. Als er geen radiozender kont
worden gevonden met een signaal dat
krachtig genoeg is, verschijnt de tekst
NO AST FOUND.
U kunt de opgeslagen radiozenders
activeren met een druk op één van de
voorkeurtoetsen 0–9.
Wanneer de functie AUTOSTORE van de
radio actief is, verschijnt de tekst AUTO
op het display. De tekst AUTO verdwijnt
weer, wanneer u terugkeert naar de
normale radiostand.
Keer terug naar de normale radiostand
met een druk op de toets AM/FM of
EXIT/CLEAR.
Om een eerder opgeslagen zender te
activeren, moet u de punten 1–2
uitvoeren zoals eerder beschreven maar
in punt 3 voor AST MODE kiezen en
vervolgens op ENTER drukken.
Radio Golflengte
FM 87,5 – 108 MHz
AM (LW) 153 – 279 kHz
AM (MW) 522 – 1611 kHz
NVU
Infotainment
Radiofuncties
Scannen, SCAN
Bij activering van de functie scannen zoekt de
radio automatisch de dichtstbijzijnde radio-
zender (AM of FM) met een krachtig signaal op.
Wanneer de radio een zender heeft gevonden,
wordt het scannen ca. 8 seconden stopgezet.
De radio gaat daarna verder met scannen.
Kies een golflengte met de knop
SELECTOR of de toets AM/FM.
Kies voor SCAN en druk op ENTER.
De tekst SCAN verschijnt op het display.
Druk op de toets EXIT/CLEAR om de
scanfunctie te bindigen.
“Radio Data System”, RDS
RDS is een systeem dat radiozenders binnen
een netwerk met elkaar verbindt. Het systeem
wordt onder meer gebruikt om automobilisten
te helpen op de beste frequentie van een
bepaalde zenderafgestemdte blijven ongeacht
de beluisterde zender of geluidsbron (zoals een
cd). Het systeem wordt tevens gebruikt om
verkeersinformatie te ontvangen en radiopro-
gramma’s van een bepaald type te vinden. Bij
activering van radiotekst, een andere functie
van RDS, wordt radiozenders de mogelijkheid
geboden om tijdens de uitzending informatie
over het programma op het display te laten
verschijnen.
N.B. Sommige radiozenders maken geen
gebruik van RDS of slechts in beperkte mate.
Automatisch programma-
informatie zoeken, PI Seek
Bij het beluisteren van een RDS-zender wordt
diverse informatie in de radio (zoals verkeersin-
formatie) opgeslagen.
Wanneer u op een ingestelde RDS-zender
afstemt, werkt de radio de opgeslagen RDS-
informatie van deze zender bij. Als de auto zich
net binnen of buiten het bereik van de zender
bevindt, zoekt de radio automatisch naar het
krachtigste signaal van een andere zender die
het door u beluisterde programma doorgeeft.
Als er geen andere zender binnen het bereik
ligt, valt de radio stil en verschijnt de display-
tekst “PI SEEK PRESS EXIT TO CANCEL”
zolang er geen andere zender gevonden is.
Als u op EXIT (1) drukt, geeft de radio de
gekozen zender weer zonder de RDS-infor-
matie bij te werken.
Nieuws, NEWS
Met de functie NEWS kunt u ervoor zorgen dat
de weergave van andere geluidsbronnen zoals
een cd wordt onderbroken voor een nieuwsbul-
letin.
Kies een golflengte met de knop
SELECTOR of de toets AM/FM.
Kies voor NEWS en druk op ENTER.
De tekst NEWS verschijnt op het display.
Kies nogmaals voor NEWS en druk op
ENTER om de functie NEWS uit te
schakelen.
Bij activering van deze functie krijgt u nieuws-
bulletins binnen van RDS-zenders. Als u een
andere geluidsbron dan de radio beluistert,
wordtdeze weergave onderbrokenen ontvangt
u de bulletins op het volume dat u voor het
beluisteren hebt ingesteld. Na afloop van het
bulletin hervat het audiosysteem de weergave
van de voorgaande geluidsbron op het oude
volume.
Als u een nieuwsbulletin voortijdig wilt
afbreken, moet u op de toets EXIT drukken.
De functie NEWS blijft echter actief, zodat
de radio op het volgende nieuwsbulletin
wacht.
1
NVV
Infotainment
Verkeersinformatie, TP
Bij activering van de functie TP krijgt u verke-
ersinformatie binnen van RDS-zenders. Als u
een andere geluidsbron dan de radio
beluistert, wordt deze weergave onderbroken
en ontvangt u de verkeersinformatie op het
volume voor het beluisteren van verkeersin-
formatie dat u tevoren hebt ingesteld. Na
afloop van de verkeersinformatie hervat het
audiosysteem de weergave van de
voorgaande geluidsbron op het oude volume.
Kies voor TP in het menu en druk op
ENTER.
De tekst TP verschijnt op het display.
Kies nogmaals voor TP en druk op ENTER
om de functie TP uit te schakelen.
Wanneer de functie actief is, verschijnt de
tekst TP op het display. Als de door u beluis-
terde radiozender verkeersinformatie kan
doorgeven, staat er TP))) op het display. De
weergave van een geluidsbron kan dan ook
alleen worden onderbroken, wanneer de
tekst TP))) op het display staat.
Als u een verkeersbulletin voortijdig wilt
afbreken, moet u op de toets EXIT
drukken. De functie TP blijft echter actief,
zodat de radio op het volgende verkeers-
bulletin wacht.
TP SEARCH
Met de functie TP SEARCH kunt u naar
verkeersinformatie blijven luisteren tijdens
internationale ritten (in Europa) zonder dat u
daarvoor zelf van zender hoeft te wisselen.
Kies voor RADIO SETTINGS in het menu
en druk op ENTER.
Kies voor TP en druk op ENTER.
Kies voor TP SEARCH en druk op
ENTER.
Om de functie uit te schakelen moet u
nogmaals voor TP SEARCH kiezen en op
ENTER drukken.
Radiotekst
Sommige RDS-zenders geven informatie
door over de inhoud van de programma’s, de
uitvoerende artiesten e.d. Dergelijke infor-
matie kan dan in tekstvorm op het display
verschijnen.
Druk op de toets MENU.
Selecteer RADIOTEXT in het menu en
druk op ENTER.
Kies nogmaals voor RADIOTEXT en druk
op ENTER om de functie uit te schakelen.
OMM
Infotainment
Radiofuncties
Alarm
Alarmmeldingen worden altijd automatisch
doorgegeven, zodat u de functie niet kunt
deactiveren.
Er verschijnt “Alarm!” op het display van de
radio, wanneer er een alarmmelding wordt
verzonden. Deze functie wordt gebruikt om u
attent te maken op ernstige ongelukken of
calamiteiten, zoals ingestorte bruggen of
ongelukken in kerncentrales.
Programmatype, PTY
Met de functie PTY kunt u programma’s met
een bepaald onderwerp kiezen. U hebt de
keuze uit de programmatypes die in de
nevenstaande lijst staan.
PTY weergeven
Tot welk PTY behoort de zender die u
beluistert?
Kies voor RADIO SETTINGS in het menu
en druk op ENTER.
Kies voor PTY in het menu en druk op
ENTER.
Kies voor SHOW PTY en druk op ENTER.
Het PTY van de zender die u beluistert
verschijnt vervolgens op het display.
N.B. Niet alle radiozenders zijn voorzien van
een PTY-code.
Programmatype Displaytekst
Actualiteiten CURRENT
AFFAIRS
Informatie INFORMATION
Sport SPORT
Educatie EDUCATION
Hoorspel DRAMA
Kunst en cultuur CULTURES
Wetenschap SCIENCE
Gevarieerde praat-
programma’s
VARIED SPEECH
Pop POP MUSIC
Rock ROCK MUSIC
Easy listening EASY LISTENING
Licht klassiek LIGHT CLASSIC
Klassieke muziek SERIOUS
CLASSIC
Overige muziek OTHER MUSIC
Weer WEATHER
Financieel nieuws FINANCE
Kinderpro-
gramma’s
CHILDREN
Maatschappelijke
programma’s
SOCIAL AFFAIRS
Religie RELIGION
Inbelprogramma’s PHONE IN
OMN
Infotainment
Zender met een bepaald
programmatype (PTY) zoeken
U kunt de radio een zender met een bepaald
soort programma’s laten opzoeken op de
aangegeven golflengte.
Kies FM 1 of FM 2 en druk op de toets
MENU.
Kies voor RADIO SETTINGS en druk op
ENTER.
Selecteer PTY en druk op ENTER.
Kies voor SELECT PTY en druk op
ENTER.
Druk op ENTER om een of meer van de
opgesomde programmatypes te selec-
teren. Het symbool PTY verschijnt op het
display, wanneer u uw eerste keuze maakt.
De functie PTY van de radio staat
vervolgens stand-by.
Wanneer u alle programmatypes van uw
keuze geselecteerd hebt, moet u op
EXIT/CLEAR drukken om de PTY-lijst te
verlaten.
Kies voor SEARCH PTY en druk op
ENTER. Als de radio een zender met het
gekozen programmatype heeft gevonden,
wordt deze zender via de luidspreker
weergegeven.
Als de radio een zender heeft gevonden
die niet in de smaak valt, kunt u de radio
verder laten zoeken met de toetsen
en .
Als er geen zender met het gekozen
programmatype kan worden gevonden,
gaat de radio terug naar de voorgaande
frequentie. De functie PTY staat dan
stand-by, totdat er een programma van het
gekozen type wordt uitgezonden.
Wanneer dat het geval is, gaat de radio
automatisch over op de zender die het
geselecteerde programmatype uitzendt.
Om de stand-bystand van de functie PTY
op te heffen, moet u het menu openen en
voor CLEAR ALL PTY kiezen. Het
symbool PTY verdwijnt dan van het
display en de radio keert terug naar de
normale weergavestand.
PTY stand-by
Om de functie PTY van de radio stand-by te
zetten moet u de stappen 1–6 herhalen.
Reizen TRAVEL
Ontspanning LEISURE &
HOBBY
Jazz JAZZ MUSIC
Country COUNTRY MUSIC
Nationale muziek NATIONAL
MUSIC
Goud van oud OLDIES MUSIC
Volksmuziek FOLK MUSIC
Documentaires DOCUMENTARY
Programmatype Displaytekst
OMO
Infotainment
Radiofuncties
Verkeersinformatie, TP STATION
In het menu TP STATION kunt u aangeven van
welke radiozender u verkeersinformatie wenst
te ontvangen.
Let erop dat de functie alleen werkt wanneer
het symbool ))) op het display staat.
Stem af op de radiozender met de verke-
ersinformatie die u wilt ontvangen.
Kies voor RADIO SETTINGS in het menu
en druk op ENTER.
Kies voor TP en druk op ENTER.
Selecteer TP STATION en druk op
ENTER.
Kies voor SET CURRENT en druk op
ENTER.
N.B. U zultvervolgens alleenverkeersinformatie
van de opgeslagen zender doorkrijgen.
Nieuws, NEWS STATION
Onder NEWS STATION kunt u aangeven
van welke radiozender u nieuws wenst te
ontvangen.
Let erop dat functie alleen werkt als de inges-
telde zender een RDS-zender is.
Stem af op de radiozender met het
nieuws dat u wilt ontvangen.
Kies voor RADIO SETTINGS in het menu
en druk op ENTER.
Kies voor NEWS STATION en druk op
ENTER.
Kies voor SET CURRENT en druk op
ENTER.
N.B. U zult vervolgens alleen nieuws van de
opgeslagen zender doorkrijgen.
TP STATION/NEWS STATION
uitschakelen
Kies voor RADIO SETTINGS in het menu
en druk op ENTER.
Kies voor TP/NEWS STATION en druk
op ENTER.
Kies voor RESET STATION en druk op
ENTER.
Automatische afstemfunctie, AF
De functie AF is normaal gesproken actief en
zorgt ervoor dat de radio afstemt op de
zender met het sterkste signaal voor de
gekozen zender.
Kies voor RADIO SETTINGS in het menu
en druk op ENTER.
Selecteer AF en druk op ENTER.
Om de functie AF uit te schakelen, moet u
nogmaals AF kiezen en op ENTER
drukken.
Regionale radioprogramma’s,
REG
De functie REG die normaal gesproken uitge-
schakeld is, maakt het u mogelijk om op een
bepaalde regionale zender afgestemd te
blijven, ook al is het bijbehorende zender-
signaal zwak.
Kies voor RADIO SETTINGS in het menu
en druk op ENTER.
Kies voor REG en druk op ENTER.
De tekst REG verschijnt op het display.
Kies nogmaals voor REG en druk daarna
op ENTER om de functie REG uit te
schakelen.
OMP
Infotainment
EON – LOCAL/DISTANT
(Enhanced Other Networks)
De functie EON staat normaal gesproken in
de stand DISTANT. De functie bepaalt of het
radioprogramma dat u beluistert moet
worden onderbroken voor bijv. verkeersinfor-
matie of nieuwsbulletins (voor zover u deze
functies hebt geselecteerd). De functie kent
twee standen. Als u voor LOCAL kiest, vindt
er alleen onderbreking plaats wanneer het
signaal krachtig genoeg is. Als u voor
DISTANT kiest, vindt er ook onderbreking
plaats wanneer het binnenkomende signaal
zwakker is. Er vindt geen onderbreking
plaats, als u voor OFF kiest.
Kies voor RADIO SETTINGS in het menu
en druk op ENTER.
Selecteer EON en druk op ENTER.
Kies voor LOCAL, DISTANT of OFF en
druk op ENTER.
RDS-instellingen resetten,
RESET ALL
Met de functie RESET ALL kunt u alle fabrie-
ksinstellingen voor de RDS-functies van de
radio hervatten.
Kies voor RADIO SETTINGS in het menu
en druk op ENTER.
Kies voor RESET ALL in het menu en druk
op ENTER.
Druk nogmaals op ENTER om uw keuze
te bevestigen.
OMQ
Infotainment
Cd/md (extra)
Cd/md-speler starten
Start de cd-speler met de knop
SELECTOR (3) of druk op de toets
CD (1). Leg een cd in de cd-speler (4).
Start de md-speler met de knop
SELECTOR (3). Leg een md in de md-
speler (2).
Van nummer wisselen
Druk op om naar het volgende nummer te
gaan of op om naar het vorige nummer te
gaan. Het display geeft het nummer aan dat
wordt afgespeeld. Als uw stuurwiel is uitgerust
met een toetsenset, kunt u gebruik maken van
de bijbehorende toetsen.
Versneld spoelen
Druk op of en hou deze toets ingedrukt
om een bepaald gedeelte binnen een nummer
of op de cd/md op te zoeken. Zolang u de toets
ingedrukt houdt, zoekt de speler verder. Als uw
stuurwiel isuitgerust meteen toetsenset,kuntu
gebruik maken van de bijbehorende toetsen.
Willekeurige afspeelvolgorde,
RANDOM
Met de functie RANDOM kunt u de nummers
op een cd/md in een willekeurige volgorde
laten afspelen.
Kies voor RANDOM in het menu en druk
op ENTER.
De tekst RND staat op het display, zolang
de functie actief is.
Kies voor RANDOM OFF of druk op de
toets EXIT om de functie te beëindigen.
N.B. Maak geen gebruik van cd’s met een
opgeplakt etiket. Door warmteontwikkeling in
de cd-speler kan het etiket losraken en
schade aan de cd-speler veroorzaken.
Speel uitsluitend cd’s met
een diameter van 12 cm af!
Probeer nooit kleinere cd’s
af te spelen! Als de kwaliteit
van de cd niet voldoetaan de
vereisten zoals beschreven
in de norm EN60908 of als
de opname op ondermaatse apparatuur heeft
plaatsgevonden, kan het zijn dat het geluid te
wensen over laat of zelfs helemaal uitblijft.
Scannen
De functie SCAN kunt u gebruiken om van
ieder nummer de eerste tien seconden weer
te geven.
Kies voor SCAN en druk op ENTER.
Druk op de toets EXIT/CLEAR, wanneer u
een nummer hebt gevonden dat u wilt
beluisteren.
Disctext (alleen md)
Op sommige schijven staat informatie over het
album en de nummers. Deze informatie
verschijnt in tekstvorm op het display, als u de
functie DISCTEXT hebt geactiveerd.
Kies voor DISCTEXT in het menu en druk
op ENTER.
21 43
13 2
OMR
Infotainment
Als er aanvullende informatie op de md
staat, verschijnt deze vervolgens op het
display.
Om de functie weer uit te schakelen moet u
DISCTEXT selecteren en op ENTER
drukken.
Md uitwerpen
Als u op de uitwerptoets (1) drukt, valt de
weergave van de md stil en wordt de md uitge-
worpen.
Cd uitwerpen
Als u op de uitwerptoets (2) drukt, valt de
weergave van de cd stil en wordt de cd uitge-
worpen.
Om veiligheidsredenen hebt u 12 seconden
de tijd om de uitgeworpen cd uit te nemen. Als
de cd na afloop van deze periode nog in de cd-
speler zit, wordt de cd weer ingenomen. Druk
op de toets CD (3) om de cd-speler weer te
activeren.
OMS
Infotainment
Cd-wisselaar (extra)
Cd-wisselaar inschakelen
De cd-wisselaar biedt plaats aan maximaal zes
cd’s.
Selecteer de cd-stand met de knop
SELECTOR (2) of druk op de toets CD (1).
Kies een lege sleuf met de voorkeurto-
etsen 1–6 (3). Op het display staat
aangegeven welke sleuf leeg is.
Breng een cd in de cd-wisselaar aan.
Wacht totdat de tekst INSERT DISC
verschijnt, voordat u een nieuwe cd aanbrengt.
Sleuf kiezen
U kiest de sleuf waarin de af te spelen cd ligt
met de voorkeurtoetsen 1–6 (3). Op het
display verschijnt het nummer van de
geselecteerde cd en het gekozen nummer op
deze cd.
Van nummer wisselen
Druk op om naar het volgende nummer te
gaan of op om naar het vorige nummer te
gaan. Het display geeft het nummer aan dat
wordt afgespeeld. Als uw stuurwiel is uitgerust
met een toetsenset, kunt u gebruik maken van
de bijbehorende toetsen.
Versneld spoelen
Druk op of en hou deze toets ingedrukt
om een bepaald gedeelte binnen een nummer
of op de cd/md op te zoeken. Zolang u de toets
ingedrukt houdt, zoekt de speler verder. Als uw
stuurwiel is uitgerust met een toetsenset, kunt u
gebruik maken van de bijbehorende toetsen.
Scannen, SCAN
De functie SCAN kunt u gebruiken om van
ieder nummer de eerste tien seconden weer te
geven.
Druk op de toets MENU.
Kies voor SCAN en druk op ENTER.
Druk op de toets EXIT/CLEAR, wanneer u
een nummer hebt gevonden dat u wilt
beluisteren.
De functie scannen werkt alleen voor de
geselecteerde cd.
Willekeurige afspeelvolgorde,
RANDOM
Met de functie RANDOM kunt u de nummers
op een cd/md in een willekeurige volgorde
laten afspelen.
Kies voor RANDOM in het menu en druk
op ENTER.
Kies voor SINGLE DISC of ALL DISCS
om de nummers op één van de cd’s of op
alle cd’s in de cd-wisselaar in een wille-
keurige volgorde te laten afspelen.
De tekst RND of RND ALL staat op het
display, zolang de functie actief is.
Druk op de toets EXIT om de functie te
beëindigen.
Druk op om het volgende willekeurig
gekozen nummer af te spelen.
N.B. U kunt alleen een volgend, willekeurig
nummer op dezelfde cd kiezen.
Disctekst
Op sommige schijven staat informatie over het
album en de nummers. Deze informatie
verschijnt in tekstvorm op het display, als u de
functie DISCTEXT hebt geactiveerd.
Druk op de toets MENU.
Kies voor DISCTEXT in het menu en druk
op ENTER.
Als er aanvullende informatie op de cd
staat, verschijnt deze vervolgens op het
display.
31 2
OMT
Infotainment
Om de functie weer uit te schakelen moet u
DISCTEXT selecteren en op ENTER
drukken.
Alle cd’s uitwerpen, EJECT ALL
Wanneer u de uitwerptoets EJECT (1) lang
indrukt, activeert u de functie EJECT ALL. Alle
cd’s in het magazijn van de cd-wisselaar
worden dan één voor één uitgeworpen. De
tekst EJECTING ALL verschijnt op het display.
De functie is alleen te activeren wanneer de
auto stilstaat en wordt onderbroken, als de auto
begint te rijden.
Om veiligheidsredenen hebt u 12 seconden de
tijd om de uitgeworpen cd uit te nemen. Als de
cd na afloop van deze periode nog in de
wisselaar zit, wordt de uitwerpfunctie
afgebroken.
N.B. Maak geen gebruik van cd’s met een
opgeplakt etiket. Door warmteontwikkeling in
de cd-speler kan het etiket losraken en schade
aan de cd-speler veroorzaken.
Speel uitsluitend cd’s met een diameter van
12 cm af. Probeer nooit kleinere cd’s af te
spelen. Als de kwaliteit van de cd niet voldoet
aan de vereisten zoals beschreven in de norm
EN 60908 of als de opname op ondermaatse
apparatuur heeft plaatsgevonden, kan het zijn
dat het geluid te wensen over laat of zelfs
helemaal uitblijft.
Cd uitwerpen
Als u op de uitwerptoets (1) drukt, valt de
weergave van de cd stil en wordt de cd uitge-
worpen.
Om veiligheidsredenen hebt u 12 seconden
de tijd om de uitgeworpen cd uit te nemen.
Als de cd na afloop van deze periode nog in
de cd-speler zit, wordt de cd weer
ingenomen.
OMU
Infotainment
Menu-instellingen en menuselectie, audio
Hoofd-/submenu’s
RADIO
1. AUTOSTORE
1
1.1. AST Mode
1.2. AST Search
1.2.1. AUTOSTORING
2. SCAN
1
ON/OFF
2
3. NEWS
1
ON/ OFF
2
4. TP
1
ON/OFF
2
5. RADIOTEXT
1
ON/OFF
2
6. RADIO SETTINGS
6.1. PTY
6.1.1. SELECT PTY
6.1.2. SEARCH PTY
1
6.1.3. SHOW PTY ON/OFF
2
6.2. TP
6.2.1. TP STATION SET
CURRENT/RESET STN
6.2.2. TP SEARCH ON/OFF
2
6.3. NEWS STATION
6.3.1. SET CURRENT/RESET STN
6.4. AF
1
ON
2
/OFF
6.5. REGIONAL
1
ON/OFF
2
6.6. EON
6.6.1. OFF
6.6.2. LOCAL
6.6.3. DISTANT
2
6.7. RESET All
7. AUDIO SETTINGS (bepaalde
modellen)
7.1. Dolby AM/FM
7.1.1. Pro Logic II
7.1.2. 3CH
7.1.3. OFF
2
7.2. Dolby cd/md
7.2.1. Pro Logic II
2
7.2.2. 3CH
7.2.3. OFF
7.3. SUBWOOFER
1
ON
2
/OFF (extra)
7.4. EQUALIZER Fr ( bepaalde
modellen )
7.5. EQUALIZER Rr (bepaalde
modellen)
7.6. RESET ALL
CD
1. RANDOM
1
2. SCAN
1
3. NEWS
1
ON/OFF
2
4. TP
1
ON/OFF
2
5. AUDIO SETTINGS
5.1. Dolby AM/FM
5.1.1. Pro Logic II
5.1.2. 3 Channel
5.1.3. Off
2
5.2. Dolby cd/md
5.2.1. Pro Logic II
2
5.2.2. 3 Channel
5.2.3. Off
5.3. SUBWOOFER
1
ON
2
/OFF (extra)
5.4. EQUALIZER Fr (extra)
5.5. EQUALIZER Rr (extra)
5.6. RESET ALL
CDX
1. RANDOM
3
1.1. Off
4
1.2. Single Disc
1.3. All Discs
2. SCAN
3
3. NEWS
3
ON/OFF
2
4. TP
3
ON/OFF
2
5. DISC TEXT
3
ON/OFF
2
6. AUDIO SETTINGS
6.1. Dolby AM/FM
6.1.1. Pro Logic II
6.1.2. 3 Channel
6.1.3. Off
2
6.2. Dolby cd/md
6.2.1. Pro Logic II
2
6.2.2. 3 Channel
6.2.3. OFF SUBWOOFER
3
ON
2
/
OFF (extra)
1. Te programmeren met MY KEY
2. Default (standaardwaarde)
3. Te programmeren met MY KEY
4. Default (standaardwaarde)
OMV
Infotainment
6.2.4. EQUALIZER Fr (bepaalde
modellen)
6.3. EQUALIZER Rr (bepaalde
modellen)
6.4. RESET All
MD
1. RANDOM
1
2. SCAN
1
3. NEWS
1
4. TP
1
5. DISC TEXT
1
ON/OFF
2
6. AUDIO SETTINGS
6.1. SURROUND
1
6.1.1. Pro Logic II
6.1.2. 3 Channel
6.1.3. Off
2
6.2. SUBWOOFER
1
ON
2
/OFF (extra)
6.3. EQUALIZER Fr (bepaalde
modellen)
6.4. EQUALIZER Rr (bepaalde
modellen)
6.5. RESET All
Persoonlijke voorkeurtoets,
MY KEY
Onder de persoonlijke voorkeurtoets
MY KEY (1) kunt u uw favoriete menufunctie
opslaan, zoals SCAN, AUTOSTORE of TP.
Blader de functies door met de keuzeto-
etsen voor menu-opties.
Kies de functie die u wilt opslaan door de
toets MY KEY meer dan twee seconden
lang ingedrukt te houden.
Wanneer de tekst MY KEY STORED op
het display verschijnt, is de functie
opgeslagen.
Activeer de functie vervolgens door de
toets MY KEY kortstondig in te drukken.
Om een nieuwe functie onder de toets op
te slaan moet u de bovenstaande
punten (1–4) herhalen.
ONM
Infotainment
Telefoon (extra)
ONN
Infotainment
Onderdelen van het telefoon-
systeem
1. Toetsenblok op stuurwiel
Met de toetsenset op het stuurwiel kunt u de
meeste functies van uw telefoonsysteem
regelen.
Wanneer het telefoonsysteem in de actieve
stand staat, kunt u de toetsenset op het
stuurwiel alleen gebruiken voor de telefoon-
functies. In de actieve stand staan er altijd
telefoongegevens op het display.
2. Microfoon
De microfoon voor handsfree bellen is in de
plafondconsole geïntegreerd.
3. Bedieningspaneel
Met behulp van de toetsen op het
bedieningspaneel kunt u alle functies van het
telefoonsysteembehalvehetgespreksvolume
regelen. Op het display verschijnen menu’s,
berichten, telefoonnummers e.d.
4. SIM-kaart
U breng de SIM-kaart aan de voorkant van het
bedieningspaneel in.
5. Handset
De handset kunt u gebruiken om ongestoord
te kunnen praten.
6. Antenne
De antenne is tegen de voorruit aangebracht,
achter de achteruitkijkspiegel.
Algemene voorschriften
Verkeersveiligheid staat voorop! Als u als
bestuurder gebruik wilt maken van de
handset, moet u de auto eerst op een
veilige plaats parkeren.
Schakel het systeem uit tijdens het
tanken.
Schakel het systeem uit in gebieden waar
met explosieven wordt gewerkt.
Laat reparatie van de telefoon aan erkend
servicepersoneel over.
Noodoproepen
Ook zonder een SIM-kaart is het mogelijk het
alarmnummer te bellen. Uw auto moet zich
echter wel binnen het dekkingsgebied van
een GSM-provider bevinden.
Activeer het telefoonsysteem.
Kies het alarmnummer van het land waarin
u zich bevindt (112 binnen de EU).
Druk op de toets ENTER op het
bedieningspaneel of het stuurwiel.
Luidsprekers
Het telefoonsysteem maakt gebruik van de
luidspreker in het bestuurdersportier of van
de middenluidspreker (voor zover aanwezig)
van het audiosysteem.
ONO
Infotainment
Telefoonfuncties
1. Display
2. ENTER – gesprekken beantwoorden,
menuselecties verrichten of telefoon
activeren die stand-by staat
3. Aan/uit/stand-by
4. EXIT/CLEAR – een gesprek beëin-
digen/weigeren, terugbladeren in
menu’s, een keuze annuleren of
ingevoerde cijfers/tekens wissen
5. SIM-kaarthouder
6. Keuzetoetsen menu-opties
7. Alfanumerieke toetsen voor telefoon en
sneltoets in menu’s
8. Pijl naar links/rechts, vooruit- of achteru-
itbladeren bij de invoer van tekst en/of
nummers
9. Gespreksvolume verhogen/verlagen
21 543
7 8 6
ONP
Infotainment
Toets Aan/uit/stand-by,
telefoon
Systeem activeren:
Druk op de toets PHONE (1) om het
telefoonsysteem in te schakelen.
Systeem uitschakelen:
Hou de toets PHONE ingedrukt om het
telefoonsysteem uit te schakelen.
Zet het systeem als volgt stand-by:
Druk korte tijd op de toets PHONE of
druk op de toets EXIT/CLEAR om het
telefoonsysteem stand-by te zetten.
Druk korte tijd op de toets PHONE om
het systeem opnieuw te activeren.
Wanneer de telefoon actief is of stand-by
staat, staat er een hoorn op het display.
N.B. Bij het audiosysteem Performance
(standaarduitvoering) kunt u tijdens een
telefoongesprek geen radioprogramma, cd,
md of verkeersbulletin beluisteren.
Als u het contact uitschakelt terwijl het
telefoonsysteem actief is, zal het telefoon-
systeem eveneens actief zijn wanneer u het
contact opnieuw inschakelt. Wanneer u het
telefoonsysteem hebt uitgeschakeld, kunt u
geen gesprekken aannemen.
Volumeverlaging tijdens
gesprekken
Als de telefoon gaat terwijl u naar de radio
luistert, wordt het volume verlaagd zodra u
het gesprek aanneemt. Na afloop van het
gesprek speelt de radio op het oude volume
verder. U kunt het radiovolume ook tijdens
het gesprek bijregelen, waarna de radio na
afloop van het gesprek op het nieuwe volume
verder speelt. U kunt het geluid van het audio-
systeem ook helemaal uitzetten tijdens een
telefoongesprek (zie het menu 5.5.3 op
pagina 213).
De functie geldt alleen voor het geïnte-
greerde telefoonsysteem van Volvo.
Stand-by
Wanneer het telefoonsysteem stand-by
staat, kunt u gesprekken aannemen terwijl
het audiosysteem aanstaat en er informatie
van de geluidsbronnen van het audiosysteem
op het display verschijnt.
Om van de overige functies van het telefoon-
systeem gebruik te maken moet de telefoon
in de actieve stand staan.
Sneltoetsen in menu’s
Wanneer u met de menutoets naar het
menusysteem bent gesprongen, kunt u
gebruik maken van de numerieke toetsen in
plaats van de pijltoetsen en de toets ENTER
om naar het gewenste submenu op het
hoofdniveau te springen. Iedere menu-optie
1
ONQ
Infotainment
Telefoonfuncties
heeft een bepaald nummer. Het nummer van
het geselecteerde menu staat samen met de
naam van de menu-optie op het display
weergegeven.
Verkeersveiligheid
Om veiligheidsredenen zijn delen van het
menusysteemvoor detelefoon niet toegankelijk
bij snelheden hoger dan 8 km/h. U kunt de
begonnen activiteiten in het menusysteem
echter nog wel beëindigen.
In het menu 5.6 kunt u deze snelheidsbe-
grenzing opheffen.
SIM-kaart
Het telefoonsysteem is alleen te gebruiken in
combinatie met een geldige SIM-kaart
(Subscriber Identity Module). U hebt deze
kaart van uw provider ontvangen.
Breng altijd de SIM-kaart aan, als u gebruik
wilt maken van het telefoonsysteem.
Schakel het telefoonsysteem uit.
Duw de SIM-kaarthouder naar buiten toe
door de houder korte tijd in te drukken.
Leg de kaart dusdanig in de houder dat
de kant met het metaal omlaagwijst.
Zorg dat de afgeschuinde hoek van de
SIM-kaart overeenkomt met die van de
houder.
Duw de houder weer naar binnen toe.
Neem bij problemen met de SIM-kaart
contact op met uw netwerkprovider.
Bellen en gesprekken
aannemen
Bellen:
Kies het nummer en druk op ENTER op
de toetsenset op het stuurwiel of op het
bedieningspaneel (of til de handset op).
Inkomend gesprek aa nnemen:
Druk op ENTER of til de handset op. U
kunt ook gebruik maken van de automa-
tische aanneemfunctie “Auto antw.” (zie
menu-optie 4.3).
Het geluid van het audiosysteem kan automa-
tisch worden uitgeschakeld tijdens een
gesprek, zie menu-optie 5.6.3.
Gesprekken beëindigen
Druk op EXIT/CLEAR op de toetsenset van
het stuurwiel of op het bedieningspaneel of
leg de handset op. Het audiosysteem gaat
weer in de voorgaande stand staan.
U weigert inkomende gesprekken met een
druk op de toets EXIT/CLEAR.
ONR
Infotainment
Handset
Als u privégesprekken wilt voeren, kunt u
gebruik maken van de handset. Neem de
handset op door korte tijd op de bovenkant (A)
te drukken.
Voer het gewenste nummer in met de
toetsenset op het bedieningspaneel en
neem de handset op om te bellen. U regelt
het volume met de draaiknop op de zijkant
van de handset.
U kunt het gesprek beëindigen door de
handset terug in de houder te leggen.
Doe het volgende als u tijdens een lopend
gesprek wilt overgaan op het gebruik van
de handsfree zonder daarvoor het gesprek
te beëindigen: druk op op het
stuurwiel (of maak gebruik van de
menutoetsen op het bedieningspaneel) en
kies voor Handsfree. Druk op ENTER en
leg de handset neer. Als u de handset al
hebt opgenomen wanneer de telefoon
gaat, wordt het geluid via het handsfree-
systeem doorgegeven. Druk op de toets
MENU, ga naar Handset en druk op
ENTER om het geluid in de handset weer
te geven.
Laatst gekozen nummers
Het telefoonsysteem slaat automatisch de tien
laatst gekozen telefoonnummers/namen op.
Druk op ENTER van de toetsenset op het
stuurwiel of op het bedieningspaneel.
Blader met de pijltoetsen vooruit of
achteruit door de laatst gekozen nummers.
De nummers verschijnen op het display.
Druk op ENTER.
Verkort kiezen
Telefoonnummers onder een
voorkeurtoets opslaan
De nummers die zijn opgeslagen in het
telefoonboek van het systeem kunt u koppelen
aan een bepaalde voorkeurtoets (1–9). U doet
dat als volgt:
Selecteer Telefoonboek in het menu en
druk op ENTER.
Blader verder naar Verk. kiezen
(menu 3.3.) en druk op ENTER.
Druk op de voorkeurtoets waaronder u het
nummer wilt opslaan. Druk op ENTER om
uw keuze te bevestigen.
Zoek de naam of het telefoonnummer van
uw keuze op in het telefoonboek. Druk op
ENTER om een keuze te maken.
Voorkeurtoets gebruiken
Hou de gewenste voorkeurtoets ca. twee
seconden ingedrukt om te bellen of druk eerst
kort op de cijfertoets en daarna op de toets
ENTER.
N.B. Na inschakeling van de telefoon moet u
enkele seconden wachten, voordat u gebruik
kunt maken van de functie verkort kiezen. Om
verkort te kunnen kiezen moet Menu 3.3.1
geactiveerd zijn.
Tijdens een lopend gesprek een
tweede gesprek aannemen
Als u tijdens een lopend gesprek twee korte
geluidssignalen hoort, komt er een tweede
gesprek binnen. U kunt deze functie in- of
uitschakelen in dit menu.
U kunt het tweede gesprek vervolgens wel of
niet aannemen. Als u het gesprek niet wilt
aannemen, moet u op EXIT/CLEAR drukken
of niets doen.
Als u het gesprek echter wel wilt aannemen,
moet u op ENTER drukken. U parkeert het
lopende gesprek dan tijdelijk. Als u op EXIT/
CLEAR drukt, worden beide gesprekken
beëindigd.
A
ONS
Infotainment
Telefoonfuncties
Functies tijdens lopende
gesprekken
Tijdens een lopend gesprek kunt u de
volgende functies activeren (blader met de
pijltoetsen en druk op ENTER om een keuze
te maken):
Wanneer u tijdens een lopend gesprek een
tweede gesprek hebt geparkeerd, kunt u de
volgende functies activeren (blader met de
pijltoetsen en druk op ENTER om een keuze
te maken):
Gespreksvolume
Verhoog of verlaag het gespreksvolume door
tijdens het gesprek op de toetsen + of – (1)
van de toetsenset op het stuurwiel te
drukken.
Wanneer de telefoon in de actieve stand
staat, kunt u met de toetsenset op het
stuurwiel alleen de telefoonfuncties regelen.
Als u de toetsen wilt gebruiken om instel-
lingen in het audiosysteem te verrichten,
moet u eerst de telefoon stand-by zetten (zie
pagina 213).
Ruggespraak/
Ruggespraak uit
Ruggespraakstand
Parkeren/
Hervatten
Om het lopende wel
of niet te parkeren
Handset/
Handsfree
Om de handset of de
handsfree te
gebruiken
Telefoonboek Telefoonboek bekijken
Ruggespraak/
Ruggespraak uit
Ruggespraakstand
Handset/
Handsfree
Om de handset of de
handsfree te
gebruiken
Telefoonboek Telefoonboek bekijken
Samenvoegen Om twee gesprekken
tegelijk te voeren
(conferentie)
Wisselen Om te wisselen
tussen de twee
gesprekken
1
ONT
Infotainment
Telefoonboek
Telefoonnummers en namen kunt u in het
geheugen van de telefoon zelf opslaan of in
het geheugen op de SIM-kaart.
Wanneer u een gesprek aanneemt afkomstig
van één van de nummers die in het
telefoonboek liggen opgeslagen, wordt de
bijbehorende naam op het display weerge-
geven.
U kunt maximaal 255 namen in het geheugen
van de telefoon opslaan.
Telefoonnummers met namen
opslaan
Druk op de toets MENU, kies voor
Telefoonboek en druk op ENTER.
Blader verder naar Toevoegen en druk op
ENTER.
Voer een naam in en druk op ENTER.
Voer een nummer in en druk op ENTER.
Geef aan in welk geheugen u het nummer
en de naam wilt opslaan en druk
vervolgens op ENTER.
Namen (of berichten) invoeren
Druk op de toets met het teken van uw keuze:
druk eenmaal op de toets om het eerste teken
van de toets in te voeren, tweemaal om het
tweede teken in te voeren enz. Druk op de 1 om
een spatie in te voegen.
Tekstinvoer afbreken:
U kunt alle ingevoerde tekens wissen door
lang op de toets EXIT/CLEAR te drukken.
Keer terug naar het menu door nogmaals
lang op de toets EXIT/CLEAR te drukken.
Nummers uit het geheugen
bellen
Druk op de pijl omlaag (1) van de MENU-
toetsen of op op het stuurwiel om het
telefoonboek te doorzoeken.
Kies uit de volgende mogelijkheden:
Druk op ENTER en blader met de pijlto-
etsen naar de naam van uw keuze.
Druk op de toets die overeenkomt met de
eerste letter van de bijbehorende naam
(of voer de complete naam in) en druk op
ENTER.
Druk op ENTER om het geselecteerde
nummer te bellen.
spatie 1 - ? ! , . : " ' ( )
a b c 2 ä å à á â æ ç
d e f 3 è é ë ê
g h i 4 ì í î ï
j k l 5
m n o 6 ñ ö ò ó Ø
p q r s 7 ß
t u v 8 ü ù ú û
w x y z 9
om tweemaal achtereen
hetzelfde teken van een toets in
te voeren moet u na de eerste
maal op * drukken of enkele
seconden wachten.
+ 0 @ * # & $ £ / %
om te wisselen tussen hoofd-
letters en kleine letters
om het laatst ingevoerde teken te
wissen. Wanneer u de toets lang
ingedrukt houdt, kunt u het
nummer of de tekst in zijn geheel
wissen.
1
ONU
Infotainment
Telefoonfuncties
Dubbele SIM-kaart
Veel providers bieden dubbele SIM-kaarten
aan: één voor de autotelefoon en één voor
een andere telefoon. Als u over een dubbele
SIM-kaart beschikt, kunt u hetzelfde nummer
voor twee verschillende telefoons gebruiken.
Neem contact op met uw provider over de
mogelijkheden en het gebruik van een
dubbele SIM-kaart.
Specificaties
IMEI-nummer
Om de telefoon te blokkeren moet u het IMEI-
nummer van de telefoon aan uw provider
doorgeven. Dit nummer is een serienummer
bestaande uit 15 cijfers dat in de telefoon
geprogrammeerd is. Toets *#06# op uw
telefoon in om het nummer op het display te
zien. Noteer het nummer en bewaar het op
een veilige plaats.
Vermogen 2 W
SIM-kaart klein, 3 V
Geheugenposities
255
1
1. 255 geheugenposities in het geheugen
van de telefoon. Het aantal geheugen-
posities op de SIM-kaart verschilt
afhankelijk van het abonnement.
SMS
(Short Message
Service)
Ja
Data/Fax Nee
Dualband Ja (900/
1800)
ONV
Infotainment
Menu-instellingen en menuselectie, telefoon
1. Oproepreg., CALL
1.1. Gem. oproep
1.2. Ontvangen oproepen
1.3. Uitgaande opr.
1.4. Wis lijst
1.4.1. Alle oproepen
1.4.2. Gemiste oproepen
1.4.3. Ontv. oproepen
1.4.4. Uitgaande opr.
1.5. Duur oproep
1.5.1. Laatste oproepen
1.5.2. Tel oproepen
1.5.3. Totale tijd
1.5.4. Reset timer
2. Meldingen
2.1. Lezen
2.2. Nieuw bericht invoeren
2.3. Inst. boodsch.
2.3.1. SMSC-nummer
2.3.2. Geldigheid
2.3.3. Soort boodsch.
3. Telefoonboek
3.1. Toevoegen
3.2. Zoeken
3.3. Alles kopiëren
3.3.1. SIM naar tel
3.3.2. Tel naar SIM
3.4. Verk. kiezen
3.4.1. Actief
3.4.2. Nummer kiezen
3.5. SIM-geheugen wissen
3.6. Telefoon wissen
3.7. Geheugenstatus
4. Bel-opties.
4.1. Nummer mee
4.2. Oproep wacht
4.3. Auto antw.
4.4. Automatisch herkiezen
4.5. Doorschakelen
4.5.1. Alle oproepen
4.5.2. Bij bezet
4.5.3. Onbeantwoord
4.5.4. Onbereikbaar
4.5.5. Fax-oproepen
4.5.6. Data-oproepen
4.5.7. Alles annul.
5. Inst. tel.
5.1. Netwerk
5.1.1. Automatisch
5.1.2. Handmatig
5.2. Taal
5.2.1. Dansk
5.2.2. Deutsch
5.2.3. English UK
5.2.4. English US
5.2.5. Español
5.2.6. Français CAN
5.2.7. Français FR
5.2.8. Italiano
5.2.9. Nederlands
5.2.10. Português BR
5.2.11. Português P
5.2.12. Suomi
5.2.13. Svenska
5.3. SIM-beveiligd
5.3.1. Aan
5.3.2. Uit
5.3.3. Automatisch
5.4. Wijzig codes
5.4.1. PIN-code
5.4.2. Telefooncode
5.5. Geluiden
5.5.1. Belvolume
5.5.2. Belsignaal
5.5.3. Radio Mute
5.5.4. Boodsch.sign.
5.6. Verkeersv.
5.7. Fabrieksinst.
OOM
Infotainment
Menu-instellingen en menuselectie, telefoon
1. Oproepregister
1.1. Gemiste oproepen
In dit menu verschijnt een lijst met de tien
laatst gemiste oproepen. U kunt de nummers
bellen, wissen of toevoegen aan het
telefoonboek.
1.2. Ontvangen oproepen
In dit menu verschijnt een lijst met de tien
laatst ontvangen oproepen. U kunt de
nummers bellen, wissen of toevoegen aan het
telefoonboek.
1.3. Uitgaande gesprekken
In dit menu verschijnt een lijst met de tien
laatst gekozen nummers. U kunt de nummers
bellen, wissen of toevoegen aan het
telefoonboek.
1.4. Wis lijst
Met behulp van deze functie kunt u de lijsten
onder de menu’s 1.1, 1.2 en 1.3 wissen zoals
hieronder beschreven.
1.4.1. Alle
1.4.2. Gemist
1.4.3. Ontvangen
1.4.4. Uitgaande
1.5. Duur oproep
In dit menu hebt u de mogelijkheid om de duur
van al uw oproepen of alleen de laatste te zien.
U kunt ook het aantal oproepen bekijken en de
timer resetten.
1.5.1. Laatste oproepen
1.5.2. Tel oproepen
1.5.3. Totale tijd
1.5.4. Reset timer
Om de timer te kunnen resetten moet u over
de telefooncode beschikken (zie Menu 5.5).
2. Meldingen
2.1. Lezen
In dit menu kunt u de ingekomen
boodschappen lezen. U kunt de gelezen
boodschappen (of gedeelten ervan)
vervolgens wissen, doorsturen, wijzigen of
opslaan.
2.2. Nieuw bericht invoeren
Met de toetsenset kunt u boodschappen
invoeren. U kunt de boodschappen vervolgens
opslaan of versturen.
2.3. Instellingen boodschappen
In dit menu kunt u het nummer van de mailbox
(SMSC-nummer) aangeven waarnaar u uw
boodschappen wilt doorschakelen. U kunt
tevens aangeven hoe uw boodschap de
geadresseerde moet bereiken en hoelang
deze in de mailbox moet blijven liggen.
2.3.1. SMSC-nummer
2.3.2. Geldigheid
2.3.3. Soort boodschap
Neem contact op met uw provider voor infor-
matie over deze instellingen en het SMSC-
nummer. U hoeft deze instellingen normaal
gesproken niet te wijzigen.
3. Telefoonboek
3.1. Toevoegen
In dit menu hebt u de mogelijkheid om namen
en telefoonnummers op te slaan in het
telefoonboek. Zie het hoofdstuk over het
telefoonboek voor meer informatie.
3.2. Zoeken
3.3. Alles kopiëren
Telefoonnummers en namen op de SIM-kaart
kopiëren naar het geheugen van de telefoon.
3.3.1. Van het geheugen op de SIM-kaart
naar dat van de telefoon
3.3.2. Van het geheugen van de telefoon
naar dat op de SIM-kaart
3.4. Verkort kiezen
Een nummer dat in het telefoonboek ligt
opgeslagen, kunt u aan een voorkeurtoets met
een bepaald nummer koppelen.
3.5. SIM-geheugen wissen
In dit menu kunt u het complete geheugen op
de SIM-kaart wissen.
3.6. Telefoon wissen
In dit menu kunt u het complete geheugen van
de telefoon wissen.
3.7. Geheugenstatus
In dit menu kunt u zien hoeveel geheugenpo-
sities in beslag genomen worden door de
namen en telefoonnummers in het geheugen
op de SIM-kaart en in dat van de telefoon.
OON
Infotainment
4. Bel-opties
4.1. Nummer mee
Geef aan of uw eigen nummer wel of niet op
het display van de ontvanger moet
verschijnen. Neem contact op met uw provider
voor een permanent geheim nummer.
4.2. Oproep wacht
Geef aan of u wel of geen signaal wilt
ontvangen, wanneer er tijdens een lopend
gesprek een tweede oproep wacht.
4.3. Auto antw.
Geef aan of u inkomende gesprekken automa-
tisch wilt beantwoorden.
4.4. Automatisch herkiezen
Geef aan of u een eerder gekozen nummer na
een bezettoon automatisch wilt laten
herkiezen.
4.5. Doorschakelen
In dit menu kunt u aangegeven welke soorten
oproepen moeten worden doorgeschakeld
naar het gespecificeerde telefoonnummer en
wanneer.
4.5.1. Alle oproepen (de instelling geldt
alleen tijdens het lopende gesprek).
4.5.2. Bij bezet
4.5.3. Onbeantwoord
4.5.4. Onbereikbaar
4.5.5. Fax-oproepen
4.5.6. Data-oproepen
4.5.7. Alles annul.
5. Telefooninstellingen
5.1. Netwerk
Geef aan of u automatisch of handmatig
netwerken wilt selecteren. De geselecteerde
provider verschijnt tijdens het inschakelen van
het telefoonsysteem op het display.
5.1.1. AUTO
5.1.2. Handmatig
5.2. Taal
In dit menu kunt u aangeven in welke taal u de
berichten op het display wilt zien.
5.2.1. Dansk
5.2.2. Deutsch
5.2.3. English UK
5.2.4. English US
5.2.5. Español
5.2.6. Français CAN
5.2.7. Français FR
5.2.8. Italiano
5.2.9. Nederlands
5.2.10. Português BR
5.2.11. Português P
5.2.12. Suomi
5.2.13. Svenska
5.3. SIM-beveiligd
In dit menu kunt u aangeven of de invoer van
de PIN-code actief of inactief moet zijn of
automatisch moet verlopen.
5.3.1. Aan
5.3.2. Uit
5.3.3. Automatisch
5.4. Wijzig codes
In dit menu kunt u uw PIN-code of uw
telefooncode wijzigen.
5.4.1. PIN-code
5.4.2. Telefooncode (gebruik 1234,
voordat u overgaat op uw eigen
code). U gebruikt de telefooncode
om de timer op nul te kunnen stellen.
N.B. Noteer de code en bewaar deze op een
veilige plaats.
5.5. Geluiden
5.5.1. Belvolume: In dit menu kunt u het
volume van het belsignaal bij een
binnenkomend gesprek instellen.
5.5.2. Belsignaal: In dit menu kunt u kiezen
uit verschillende soorten belsig-
nalen.
5.5.3. Radio Mute: On/off
5.5.4. Aanp. Snelh.: Geef aan of het
volume wel of niet afhankelijk moet
zijn van de rijsnelheid.
5.5.5. Boodschapsignaal
5.6. Verkeersveiligheid
In dit menu kunt u aangeven of u de snelheids-
begrenzing die geldt voor het menusysteem
wel of niet wilt uitschakelen, zodat u het
complete menusysteem ook tijdens het rijden
kunt gebruiken.
5.7. Fabrieksinstellingen
Functie om de fabrieksinstellingen te
herstellen.
OOO
Infotainment
OOP
Technische gegevens
Type-aanduidingen 224
Maten en gewichten 225
Motorspecificaties 226
Hoeveelheden 227
Brandstof 230
Katalysator 231
Elektrisch systeem 232
OOQ
Technische gegevens
Type-aanduidingen
Wanneer u contact opneemt met uw Volvo-
dealer of vervangende onderdelen of acces-
soires wilt bestellen, kan het handig zijn als u
detypeaanduiding,het chassisnummer en het
motornummer bij de hand hebt.
1. Chassisnummer (VIN)
In de motorruimte geslagen, onder
de voorruit.
2. Type-aanduiding, chassisnummer,
maximaal toelaatbaar gewicht,
kleurcodes voor de lak en de bekleding
en typegoedkeuringsnummer.
Op het plaatje op het binnenspatbord
achter het linker koplamphuis.
3. Type-aanduiding van de motor,
onderdeel- en serienummer
Aan de rechterzijde van het motorblok.
4. Type-aanduiding en serienummer van de
versnellingsbak
a: Automatische versnellingsbak GM:
aan de achterzijde
b: Automatische versnellingsbak AW:
aan de bovenzijde
c: Handgeschakelde versnellingsbak:
aan de bovenzijde
d: Automatische versnellingsbak:
aan de bovenzijde
5. Motoroliesticker
1
Op de sticker staan de oliekwaliteit, -
viscositeit en de aan te houden
hoeveelheid.
1. Bepaalde motortypes.
OOR
Technische gegevens
Maten en gewichten
Maten
Lengte: 480 cm
Breedte: 190 cm
Hoogte : 178
Wielbasis: 286 cm
Spoorbreedte, vooras: 163 cm
Spoorbreedte, achteras: 162 cm
Gewichten
Bij het rijklaar gewicht is het gewicht van de
bestuurder, dat van de brandstoftank die
voor 90% gevuld is en dat van de resterende
oliën/vloeistoffen e.d. inbegrepen. Het
gewicht van de passagiers en de gemon-
teerde accessoires zoals een trekhaak (en de
kogeldruk daarvan bij gebruik van een
aanhanger (zie tabel)), lastdragers, skibox
e.d. zijn van invloed op de laadcapaciteit en
zijn niet inbegrepen bij het rijklaar gewicht.
Toelaatbare belasting (zonder bestuurder) =
Totaalgewicht – Rijklaar gewicht.
Zie de positie van de sticker op pagina 224.
1. Max. totaalgewicht
2. Max. treingewicht (auto + aanhanger)
3. Max. voorasdruk
4. Max. achterasdruk
Max. belasting: Zie typegoedkeuring.
Max. dakbelasting: 100 kg
Ongeremde aanhanger:
Max. aanhangergewicht 750 kg
Geremde aanhanger:
Max.
aanhangergewicht
Max.
kogeldruk
0–1200 kg 50 kg
2250 kg 90 kg
WAARSCHUWING!
Afhankelijk van de belading van de auto
en het zwaartepunt van de lading treden
er wijzigingen in de rijeigenschappen op.
OOS
Technische gegevens
Motorspecificaties
Type-aanduiding, onderdeel- en serienummer
van de motor vindt u op de motor, zie
pagina 224.
Specificatie Motoraanduiding
2.5T
B5254T2
T6
B6294T
V8 AWD
B8444S
D5 AWD
D5244T
Vermogen (kW bij omw/s)
(pk bij omw/min)
154/83 200/85 232/98 120/67
210/5000 272/5100 315/5850 163/4000
Motorkoppel (Nm bij omw/s)
(kpm bij omw/min)
320/25–75 380/30–83 440/65 340/29–50
32,6/1500–
4500
38,8/1800–
5000
44,9/3900 34,7/1750–
3000
Aantal cilinders 5 6 8 5
Cilinderboring (mm) 83 83 94 81
Slaglengte (mm) 93,2 90 79,5 93,2
Cilinderinhoud (dm
3
of liter)
2,521 2,922 4,414 2,401
Compressieverhouding 9,0:1 8,5:1 10,4:1 18,0:1
Bougies:
Elektrodeafstand (mm) 0,7 0,7 1,1 -
Aanhaalmoment (Nm) 30 30 30 -
OOT
Technische gegevens
Hoeveelheden
Motorolie
Als er een motoroliesticker (ziepagina 224voor
de positie ervan) op de motorkap zit, gelden de
hoeveelheid en kwaliteit die in deze tabel staan
aangegeven.
Motoroliesticker
Op de motoroliesticker staan:
1. de oliekwaliteit
2. de viscositeit
Motortype
Bij te vullen
hoeveelheid tussen
MIN MAX
Hoeveelheid
1
in liter
Aanbevolen oliekwaliteit:
Viscositeit
2
2.5T B5254T2 0–1,2 liter 5,5 ACEA A5/B5 SAE 0W —30
V8 AWD B8444S 0–1,2 liter 6,7 ACEA A5/B5
1. Inclusief hoeveelheid in filter.
2. Ook als u een oliesoort met een andere viscositeit kiest, blijft de gestelde kwaliteitseis van kracht.
OOU
Technische gegevens
Hoeveelheden
Om de oliekwaliteit, viscositeitsindex en
hoeveelheid aan te kunnen houden die in
deze tabel vermeld staan, moet u eerst
controleren of er geen motoroliesticker (zie
pagina 224 voor de positie ervan) op de
motorkap zit.
Extreme rijomstandigheden
Controleer het oliepeil vaker bij het rijden
onder extreme omstandigheden zoals bij
ritten in bergachtig gebied waarbij u vaak op
de motor moet afremmen of bij het rijden op
hoge snelheden over snelwegen. In
dergelijke omstandigheden kunnen de
olietemperatuuren het olieverbruik abnormaal
toenemen.
Benzinemotoren: Gebruik voor extrame rijom-
standigheden en synthetische motorolie die
de motor extra bescherming biedt.
Volvo adviseert de oliën van Castrol
®
.
Motortype
Bij te vullen
hoeveelheid tussen
MIN MAX
Hoeveelheid
1
in liter
Aanbevolen oliekwaliteit:
Viscositeit
2
2.5T B5254T2 0–1,2 liter 5,8 ACEA A1/B1 SAE 5W-30
T6 B6294T 0–1,5 liter 6,6
D5 AWD D5244T 0–2,0 liter 6,5 ACEA A3/B3/B4 SAE 0W-30
1. Inclusief hoeveelheid in filter.
2. Ook als u een oliesoort met een andere viscositeit kiest, blijft de gestelde kwaliteitseis van kracht.
Belangrijk!
Gebruik altijd olie van de aanbevolen
kwaliteit en de juiste viscositeit.
Giet geen toevoegingen (dopes) bij de
olie, omdat ze de motor kunnen bescha-
digen.
Neem contact op met de dichtstbijzijnde
erkende Volvo-werkplaats voor service,
als er een andere oliesoort werd gebruikt.
OOV
Technische gegevens
Overige vloeistoffen en
smeermiddelen
Vloeistof Motortype/aantal delen Hoeveelheid Aanbevolen kwaliteit:
Versnellingsbakolie Handgeschakelde zesversnellingsbak
(M66)
2,0 liter Versnellingsbakolie: MTF 97309
Automatische versnellingsbak (AW55-51) 7,2 liter Versnellingsbakolie: JWS 3309
Automatische versnellingsbak (GM4T65) 12,7 liter Transmissie-olie Dexron III G
Automatische versnellingsbak (TF-80SC) 7,0 liter Versnellingsbakolie: JWS 3309
Koelvloeistof Benzinemotor 2.5T 9,0 liter Koelvloeistof met corrosiewerende dope
aangelengd met water (zie verpakking).
Thermostaat opent bij: benzinemotoren,
90ºC, dieselmotoren 82ºC.
Benzinemotor T6 10,5 liter
Benzinemotor V8 10,2 liter
Dieselmotor D5 12,5 liter
Airconditioning 1000 g Olie: PAG
Koudemiddel R134a (HFC134a)met A/C achterin 1300 g
Remvloeistof 0,6 liter DOT 4+
Stuurbekrachtiging Systeem: 1,0 liter Stuurbekrachtigingsvloeistof: WSS M2C204-
A of een soortgelijk product met dezelfde
specificaties.
waarvan reservoir 0,2 liter
Sproeiervloeistof 6,5 liter Bij vorst wordt u geadviseerd een door Volvo
aanbevolen antivries aangelengd met water te
gebruiken.
Belangrijk!
Om schade aan de versnellingsbak te voorkomen moet u de aanbevolen kwaliteit versnellingsbakolie gebruiken en geen verschillende
merken met elkaar vermengen. Neem contact op met de dichtstbijzijnde erkende Volvo-werkplaats voor service, als er een andere oliesoort
werd gebruikt.
OPM
Technische gegevens
Brandstof
Verbruik, uitstoot
Brandstofverbruik en uitstoot
van kooldioxide
De officiële brandstofverbruikscijfers zijn
gebaseerd op een gestandaardiseerde
rijcyclus conform EU-richtlijn 80/1268 voor
voertuigen met verbrandingsmotoren. Het
gebruik van extra accessoires kan de verbru-
ikscijfers beïnvloeden, omdat de accessoires
het gewicht van de auto verhogen. Ook de
rijstijl en andere niet-technische factoren
kunnen van invloed zijn op het brandstofver-
bruik. Bij gebruik van brandstof met een
octaangetal van 91 (RON), neemt het brand-
stofverbruik toe terwijl het motorvermogen
lager wordt.
Benzine
De meeste motoren lopen op benzine met
een octaangetal van 91, 95 en 98 RON.
91 RON mag u niet gebruiken in
4-cilindermotoren.
95 (RON) is te gebruiken in de normale
rijomstandigheden.
98 (RON) wordt geadviseerd voor een
maximaal rendement tegen een minimaal
brandstofverbruik.
Voor ritten bij temperaturen hoger dan
+38 ºC wordt u geadviseerd een brand-
stofsoort met een zo hoog mogelijk
octaangetal te gebruiken. Dit om optimale
prestaties en een zo laag mogelijk brandstof-
verbruik te verkrijgen.
Motor Versnellingsbak
Verbruik
liter/100 km
Uitstoot van
kooldioxide
(CO2) in g/km
Tankinhoud
in liter
2.5T B5254T2 Handgeschakelde zesversnellingsbak (M66)
11,1(11,2)
1
266(269)
1
80
Automatische versnellingsbak (AW55-51)
11,7(11,8)
1
280(282)
1
T6 B6294T Automatische versnellingsbak (GM4T65) 12,7 304 80
V8 AWD B8444S Automatische versnellingsbak (TF-80SC)
13,3(13,5)
1
317(322)
1
80
D5 AWD D5244T Handgeschakelde zesversnellingsbak (M66) 8,2 216 68
Automatische versnellingsbak (AW55-51) 9,0 239
1. Betreft model met 7 zitplaatsen.
Benzine: Norm NEN-EN 228
Diesel: Norm NEN-EN 590
OPN
Technische gegevens
Katalysator
Katalysator
De katalysator heeft tot taak de uitlaatgassen
te reinigen. De katalysator is dicht bij de
motor in het uitlaatsysteem gemonteerd om
snel op temperatuur te komen.
De katalysator bestaat uit een monoliet
(keramiek of metaal) met kanalen. De wanden
van de kanalen zijn bekleed met platina/
rhodium/palladium. Deze edelmetalen
hebben een katalytische werking, d.w.z. ze
versnellen een chemische reactie zonder dat
ze daar zelf actief aan deelnemen.
Lambdasonde
TM
(zuurstofsensor)
De lambdasonde maakt deel uit van het
regelsysteem dat tot taak heeft de uitstoot te
beperken en de energie-inhoud van de
brandstof beter te benutten.
Een zuurstofsensor registreert het zuurstof-
gehalte van de uitlaatgassen die de motor
verlaten. De meetwaarde van de uitlaatgasa-
nalyse wordt doorgegeven aan het elektro-
nische systeem dat continu de injectoren
afregelt. Het lucht-brandstofmengsel dat de
motor krijgt, wordt continu bijgesteld. De
regeling schept de ideale omstandigheden
voor een effectieve verbranding van de
schadelijke stoffen (koolwaterstoffen,
koolmonoxide en stikstofoxiden) in de
driewegkatalysator.
OPO
Technische gegevens
Elektrisch systeem
Algemene informatie
12-voltssysteem met wisselstroomdynamo en
spanningsregelaar. Enkelpolig systeem
waarbij het chassis en het motorblok als
geleiders worden gebruikt. De minpool is
verbonden met het chassis.
Let er bij het vervangen van de accu op, dat de
nieuwe accu dezelfde koudestartcapaciteit en
reservecapaciteit als de originele accu heeft
(zie sticker op de accu).
Accu
Prestaties Motor
2.5T T6 V8 AWD D5 AWD
Spanning 12 V 12 V 12 V 12 V
Koudestartcapaciteit (CCA)
600 A
1
600 A
1
600 A
1
800 A
Reservecapaciteit (RC) 120 min. 120 min. 120 min. 170 min.
1. Op een auto met standverwarming zit een accu van 800 A.
Dynamo
Prestaties Motor
2.5T T6 V8 AWD D5 AWD
Max. stroomsterkte (A) 140 160 180 140
Startmotor
Prestaties Motor
2.5T T6 V8 AWD D5 AWD
OPP
Technische gegevens
Gloeilampen
Vermogen (kW) 1,4 1,7 2,0 2,2
Startmotor
Prestaties Motor
Verlichting Vermogen W Lampvoet
1. Groot licht/dimlicht 55 H7
2. Bi-Xenon-systeem 35 D2R
3. Mistlampen voor 55 H1
4. Stadslichten voor, parkeerlichten voor, zijmarke-
ringslichten voor, kentekenplaatverlichting, instapver-
lichting achter
5 W 2,1x9,5d
5. Richtingaanwijzers voor, mistachterlicht 21 BAY9s
6. Zijrichtingaanwijzers 5 W 2,1x9,5d
7. Remlichten, achteruitrijlichten 21 BAY15d
8. Richtingaanwijzers achter 21 BA 15s
9. Achterlichten 4 BAZ15s
10. Make-upspiegel 1,2 SV5,5
11. Instapverlichting voor, bagageruimteverlichting 5 SV8,5
Verlichting dashboardkastje 3 BA9
OPQ
Technische gegevens
OPR
A
A/C ...................................................................... 64, 65
Aanhanger ............................................................... 120
Aanhangergewicht ................................................ 225
Aanrijdingssensoren ................................................23
Aanstaande moeders ..............................................13
Aansteker/Elektrische aansluiting .........................45
ABS .............................................................................40
Accu ............................................119, 161, 169, 232
Achterbank, hoofdsteunen .....................................83
Achterbank, ruggedeelte omklappen ...................82
Achterlamphuis ...................................................... 176
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels ................57
Adaptief systeem ...................................................108
Afstandsbediening .........................................92, 190
Afstemfunctie, automatische ..............................202
Airbag, passagierszijde ...........................................15
Airbags en opblaasgordijn, inspectie ..................28
Airconditioning achter in passagiersruimte ........44
Alarm ........................................................................200
Alarmdiode .............................................................. 100
Alarmlichten ...............................................................50
Alarmsensoren ..........................................................45
Audio, bedieningspanelen ................................... 187
Audio, menu-instellingen en menuselectie ...... 208
Auto wassen ...........................................................154
AUTO, ECC ...............................................................67
Automatische vergrendeling ..................................95
Automatische versnellingsbak ............................108
Automatische versnellingsbak,
beveiligingssystemen ...........................................108
B
Bagagenet ................................................................. 86
Bagagerolhoes ......................................................... 88
Bagageruimte .........................................................179
Banden, maataanduiding .....................................138
Banden, rijeigenschappen ...................................138
Banden, slijtage-indicatoren ................................139
Banden, snelheidsindices ....................................138
Bandenreparatie, provisorisch ............................147
Bandenspanning, aanbevolen .............................141
Batterijtje vervangen, afstandsbediening ........... 94
Bedieningspaneel in het bestuurdersportier ..... 10
Bekleding reinigen .................................................154
Benzinekwaliteit .....................................................230
Bereik tot lege brandstoftank ................................ 51
Bergen ......................................................................117
Beslagen ruiten ........................................................ 62
Beveiliging tegen overbelasting ........................... 60
Blaasmonden ............................................................ 63
BLIS .................................................................. 45, 133
Boordcomputer ........................................................ 51
Brandstofmeter ........................................................ 38
Brandstofsysteem ..................................................163
Brandstofverbruik ..................................................230
Brandstofverbruik, actueel ..................................... 51
Buitenspiegels, elektrisch verwarmde ................ 50
Buitenspiegels, inklapbare ..................................... 44
Buitentemperatuurmeter ........................................ 38
C
Cd’s uitwerpen ...................................................... 207
Cd/md ...................................................................... 204
Cd/md, scannen .................................................... 204
Cd/md, van nummer wisselen ............................ 204
Cd-wisselaar .......................................................... 206
Condensatie ........................................................... 163
Contactsleutel ........................................................ 105
Controle- en waarschuwingslampjes ...........38, 39
Controlelampjes .......................................................39
Cruise control ...........................................................52
D
Dagteller .....................................................................38
Dashboardkastje ...............................................78, 96
Demonteren, wielen .............................................. 145
Dimlicht .............................................................47, 174
Disctekst ................................................................. 204
Display ........................................................................42
Dode hoek (BLIS) ................................................. 133
Doorwaaddiepte .................................................... 102
DSTC .........................................................41, 44, 114
Dynamo ................................................................... 232
E
ECC .............................................................................66
ECC, luchtverdeling .................................................68
Elektrisch bediende zijruiten ..................................55
Elektrisch kinderslot ................................................98
Elektrisch systeem ................................................ 232
Elektrisch verwarmde voorstoelen .......................65
Elektrische aansluiting ............................................53
OPS
Elektrische achterruitverwarming .................. 50, 65
Elektrische buitenspiegelverwarming .......... 50, 65
Elektronische startblokkering .................................92
EON .......................................................................... 203
Equalizer .................................................................. 195
Extra verwarming ......................................................70
F
“Follow-Me-Home”-verlichting ...............................47
Functies afstandsbediening ...................................93
Functies audiosysteem ........................................ 192
G
Geïntegreerd kinderzitje .........................................33
Geluidsregeling .....................................................193
Gemiddeld brandstofverbruik ................................51
Gesprekken, volume .............................................216
Gevarendriehoek ...................................................143
Gewicht ................................................................... 225
Gloeilamp kentekenplaatverlichting .................. 178
Gloeilampen ........................................................... 172
Gordelspanners ........................................................14
Gordelwaarschuwing ..............................................13
Groot licht .................................................38, 47, 174
H
Handmatige schakelstanden, keuzehendel .....110
Handset ................................................................... 215
Herstellen, lakschade ........................................... 156
Herstellen, roestwering ........................................157
Hoofdtelefoonaansluiting ..................................... 189
I
IMEI-nummer ...........................................................218
In de was zetten en poetsen ...............................155
Informatiedisplay ...................................................... 42
Infotainment .............................................................186
Instapverlichting .....................................................178
Instellen, nieuws .....................................................198
Instrumentenoverzicht, auto met linkse
besturing .......................................................................6
Instrumentenoverzicht, auto met rechtse
besturing .......................................................................8
Instrumentenpaneel ................................................. 38
Instrumentenverlichting .......................................... 46
Interieur ...................................................................... 71
Interieurverlichting ................................................... 75
Interior Air Quality System, ECC .......................... 66
Intervalstand .............................................................. 48
ISOFIX-bevestigingssysteem ................................ 33
K
Katalysator ...............................................................231
Keuzehendelblokkering ........................................109
Kickdown .................................................................108
Kilometerteller ........................................................... 38
Kinderen in de auto, plaats .................................... 31
Kinderslot ............................................................ 44, 98
Kinderzitje, monteren .............................................. 35
Kinderzitjes en airbags ........................................... 29
Kleurcode, lak .........................................................156
Klimaatregeling ......................................................... 62
Klokje .......................................................................... 38
Knalgas ....................................................................170
Knipperlichten .........................................................175
Koelvloeistof ........................................................... 165
Kooldioxide ............................................................. 230
Koplampen .................................................................46
Koplamphoogteverstelling .....................................46
Koplamphuis ........................................................... 173
Koplampsproeiers ....................................................48
Koppelingsolie ....................................................... 166
Koppelingsvloeistof .............................................. 166
Koude start ............................................................. 108
Koudemiddel .............................................................62
L
Lading in de bagageruimte ....................................85
Lagetonenluidspreker ........................................... 194
Lak, kleurcode ........................................................ 156
Lambdasonde ........................................................ 231
Lampjes ......................................................................39
Lichtbundel ............................................................. 130
Lichtsignaal ................................................................47
Lock-up .................................................................... 108
Lopende gesprekken, functies ........................... 216
Luchtverdeling, A/C .................................................65
M
Make-upspiegel ..................................................... 179
Maten ....................................................................... 225
Melding, display ........................................................42
Menusysteem ......................................................... 188
Milieubeleid ................................................................. 3
Mistachterlicht ................................................. 46, 178
Mistlampen ......................................................46, 175
Motorkap ................................................................. 162
Motorolie ........................................................164, 227
OPT
Motoroliesticker ........................................... 224, 227
Motorruimte ............................................................162
Motorspecificaties ................................................. 226
MY KEY ...................................................................209
N
“N.B.”-teksten .............................................................. 2
Nieuwe auto’s en gladde wegen ....................... 102
O
Oliedruk ......................................................................40
Oliefilter ...................................................................164
Oliekwaliteit ............................................................ 227
Ontgrendelen ............................................................95
Opbergmogelijkheden in passagiersruimte .......77
Opblaasgordijn .........................................................23
Openen, achterklep .................................................54
Openen, motorkap ...................................................53
Overbelasting, accu ..............................................103
P
PACOS .......................................................................18
Parkeerhulp ................................................................45
Parkeerlichten ........................................................ 174
Parkeerrem .................................................................53
Parkeren ..................................................................115
PI zoeken ................................................................. 198
Poetsen en in de was zetten ............................... 155
Programmatypes, volumeregeling .....................193
PTY, programmatype ............................................200
R
Radiotekst ...............................................................199
RDS ..........................................................................198
Recirculatie ............................................................... 64
Regensensor ............................................................. 48
Regionale radioprogramma’s, REG ...................202
Relais- en zekeringenkastje .................................181
Remolie ....................................................................166
Remsysteem ............................................................. 40
Remvloeistof ...........................................................166
Reservewiel .............................................................144
Reservewiel “Temporary Spare” ........................139
Resetten, RDS .......................................................203
Richtingaanwijzers ......................................... 38, 175
Rijklaar gewicht ......................................................225
RME ..........................................................................163
Ruitensproeier en wisser, achterklep .................. 49
Ruitensproeiers ........................................................ 48
Ruitenwissers ........................................................... 48
S
Safelock-functie ................................................ 45, 96
Scannen, SCAN .....................................................198
Schakelaars op middenconsole ........................... 44
Schakelstanden, zesversnellingsbak .................107
Schoonmaken, auto wassen ...............................154
Schuifdak ................................................................... 59
Serviceprogramma ................................................160
SIM-kaart .................................................................214
SIM-kaart, dubbele ................................................218
SIPS-airbags ............................................................. 20
Sleepoog .................................................................118
Slepen ......................................................................117
Sleutel ..................................................................92, 93
Smeermiddelen ..................................................... 229
Snelheidsmeter .........................................................38
Sproeiervloeistof ................................................... 165
SRS, schakelaar .......................................................19
SRS-systeem ............................................................17
Stabiliteitssysteem ................................................ 114
Stadslichten .....................................................46, 174
Stand-by .................................................................. 213
Stand-bystand ........................................................ 213
Standverwarming, accu en brandstof .................70
Standverwarming, parkeren ...................................69
Startblokkering ................................................ 92, 105
Starten met hulpaccu ........................................... 119
Startmotor ............................................................... 232
STC .......................................................................... 114
Stoel, elektrisch bediende .....................................73
Stoel, zithouding .......................................................72
Stuurbekrachtigingsvloeistof .............................. 167
Stuurslot .................................................................. 105
Stuurwielafstelling ....................................................54
Subwoofer .............................................................. 194
Surround ................................................................. 194
T
Tanken ..................................................................... 104
Tankinhoud ............................................................. 230
Tankvulklep ............................................................. 104
Telefoon, aan/uit-toets ......................................... 213
Telefoon, sneltoetsen ........................................... 213
Telefoonboek ......................................................... 217
Telefoonfuncties .................................................... 212
Telefoongesprek, volume verlagen .................... 213
Telefoonsysteem ................................................... 210
OPU
Temperatuurmeter ....................................................38
Terugverende stand .................................................47
Timer ............................................................................64
Toerenteller ................................................................38
Toetsenblok op stuurwiel ....................................188
Totaalgewicht .........................................................225
Tractieregeling ....................................................... 114
Trekhaak .................................................................. 122
Type-aanduidingen ................................................ 224
U
Uitlaatgasreinigingssysteem ..................................40
Uitstoot ....................................................................230
V
Veiligheid ....................................................................11
Veiligheidsgordel schoonmaken ........................ 155
Veiligheidsgordels ....................................................12
Veiligheidsrek ............................................................87
Veiligheidsuitrusting voor kinderen ......................29
Ventilator ....................................................................65
Ventilator, ECC .........................................................68
Vergrendelen .............................................................95
Vergroten, bagageruimte ........................................84
Verkeersinformatie, TP ......................................... 199
Verkort kiezen ......................................................... 215
Verlichting ............................................................... 172
Verlichtingspaneel ....................................................46
Verschuifbare stoel ..................................................82
Versneld spoelen ................................................... 204
Verstralers ..................................................................45
Verzorging ............................................................... 153
Viscositeit ................................................................ 227
Vlekken .....................................................................154
Vloeistoffen .............................................................229
Vloermatten ............................................................... 78
Voertuiggegevens ..................................................160
Vogelpoep ...............................................................154
Volumeregeling ......................................................192
Volvo Car Corporation en het milieu ......................3
Voorstoel, rugleuning omklappen ........................ 72
Voorstoelen, elektrisch verwarmde ...................... 50
“Voorzichtig”-teksten ..................................................2
W
Waarschuwingslampjes ......................................... 39
Waarschuwingsteksten .............................................2
Whiplash-letsel ......................................................... 24
WHIPS-systeem ...................................................... 24
Wielen en banden .................................................137
Wielen, draairichting .............................................142
Wielen, monteren ..................................................146
Willekeurige afspeelvolgorde,
RANDOM ......................................................204, 206
Winterbanden .........................................................139
Wisserbladen .........................................................168
Z
Zekeringen .............................................................. 180
Zenders opslaan ...........................................196, 197
Zenders zoeken ..................................................... 196
Zijknipperlichten .................................................... 175
Zijmarkerlichtingslichten ...................................... 174
Zijrichtingaanwijzer ............................................... 175
Zoeken, PTY ........................................................... 201
Zonnescherm ............................................................60
Zuinig rijden ............................................................ 102
2005
XC90
VOLVO
2005
TP 7578 (Dutch). AT 0446. Printed in Sweden, Elanders Infologistics Väst AB, Mölnlycke 2004
VOLVO XC90
TP 7578
INSTRUCTIEBOEKJE
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240

Volvo 2006 de handleiding

Categorie
Telefoons
Type
de handleiding
Deze handleiding is ook geschikt voor