Toro 8-25 Rear Engine Rider Handleiding

Type
Handleiding
FORM NO. 3317-975NL
The Toro Company - 1995
WHEEL HORSE
MODEL NR. 70060  6900001 & HOGER
BEDIENINGS
HANDLEIDING
825 REAR ENGINE RIDER
1171
2
INHOUD
Blz. Blz.
Plaats van model en serienummers 3. . . . . . . . . . . . .
Registratie van eigenaar en garantie 3. . . . . . . . . . . . .
Veilige bediening 4. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Instructie 4. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Voorbereiding 4. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Gebruik en bediening 4. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud en opslag 5. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Geluidsniveau 6. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Trillingsniveau 6. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Overzicht van veiligheidssymbolen 7, 8. . . . . . . . . . . . .
Hellingsdiagram 9. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Technische gegevens 10. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Losse onderdelen 11. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Montageinstructies 12. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Monteren van de zitting 12. . . . . . . . . . . . . . . .
Monteren van het stuurwiel 12. . . . . . . . . . . . .
Accu vullen en opladen 13. . . . . . . . . . . . . . . .
Instructies ter voorbereiding 14. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Carter met olie vullen 14. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Brandstoftank met benzine vullen 15. . . . . . . .
Bedieningsorganen 16. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Starten en stoppen 17. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Gebruiksaanwijzing 18. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Inrijden 18. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Gebruik van de parkeerrem 18. . . . . . . . . . . . .
Grasleiplaat 18. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Instellen van de maaihoogte 18. . . . . . . . . . . .
Bediening 18. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Grasmaaitips 19. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Gebruik van optionele grasvanger 19. . . . . . .
Tips voor het verzamelen van gras 20. . . . . . .
Onderhoudsschema 21. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud 21. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Voorasspindels en voorwielen smeren 22. . .
Achterassen smeren 22. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Draaipunten smeren 22. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Reinigen van het koelsysteem 22. . . . . . . . . . .
Onderhoud van het luchtfilter 23. . . . . . . . . . .
Verversen van carterolie 23. . . . . . . . . . . . . . . .
Aftappen van benzine uit de
brandstoftank 24. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Vervangen van de bougie 24. . . . . . . . . . . . . .
Afstellen van het handgas 25. . . . . . . . . . . . . .
Afstellen van de carburateur 25. . . . . . . . . . . .
Onderhoud van het maaimes 26. . . . . . . . . . .
Reinigen van de onderkant van het
maaierhuis 27. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Uit/inbouwen van het maaierhuis 28. . . . . . . .
Vervangen van de mesdrijfsnaar 28. . . . . . . . .
Vervangen van de tractiedrijfsnaar 30. . . . . . .
Controleren/afstellen van de drijfketting 31. .
Afstellen van de rem 32. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Controleren van elektrische
aansluitingen 32. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Controleren van veiligheidsschakelaars 32. .
Maaier voor opslag gereed maken 33. . . . . . .
Schema elektrische installatie 34. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Storingen verhelpen 35. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
3
PLAATS VAN MODEL EN SERIENUMMERS
De model en serienummers worden gebruikt om uw
nieuwe maaier te identificeren. Deze nummers dienen
altijd vermeld te worden wanneer u de dealer of de
fabriek raadpleegt voor service, onderdelen of andere
inlichtingen die u nodig mocht hebben Als de
modelen/of serienummers bij reparaties worden
verwijderd, moeten ze altijd opnieuw worden
aangebracht.
De motoridentificatienummers bevinden zich op de
motor en bevatten het modelnummer, het type of
specificatienummer en het serienummer.
Noteer de identificatienummers van de rider en de
motor hieronder, dan hebt u ze altijd bij de hand.
Modelnr:
1599
Serienr:
Modelnr:
Serienr:
Type of
specificatienr.:
Model en serienummer rider: Identificatienrs. motor:
1. Plaats van model en serienummers
1
REGISTRATIE VAN EIGENAAR EN GARANTIE
Zekerheid van service en garantie is even belangrijk
voor TORO Wheel Horse als voor u, de eigenaar. Ter
vergemakkelijking van service bij een erkende TORO
Wheel Horse dealer, verlangt TORO Wheel Horse
registratie bij de fabriek. Bij elke nieuwe Rider en
werktuig wordt een registratiekaart meegeleverd.
Deze kaart moet door u of uw dealer met de
vereiste informatie ingevuld en naar TORO Wheel
Horse gezonden worden.
De beperkte garantieverklaring van TORO Wheel
Horse staat op een hanglabel dat aan elk produkt
bevestigd is. Deze verklaring vermeldt welke artikelen
door de beperkte garantie van TORO Wheel Horse
gedekt worden, uw rechten en verplichtingen, en te
volgen procedures om service onder garantie te
krijgen. Zorg dat u volledig van de garantieverklaring
op de hoogte bent. Wij bij TORO Wheel Horse
wensen dat u met uw TORO Wheel Horse rider
tevreden bent; aarzel niet om contact met ons op
te nemen voor eventuele hulp.
Deze symbolen attenderen u op belangrijke instructies met betrekking tot uw persoonlijke veilig
heid. Om persoonlijk letsel te voorkomen, moet u deze instructies zorgvuldig lezen en opvolgen.
WAARSCHUWING Dit symbool waarschuwt u voor zeer gevaarlijke situaties die kunnen resulteren in
ernstig lichamelijk letsel of zelfs overlijden, die kunnen ontstaan als u niet de ver
eiste voorzorgsmaatregelen neemt.
VOORZICHTIG Dit symbool duidt belangrijke instructies inzake uw persoonlijke veiligheid aan. Om
letsel te voorkomen moet u dergelijke instructies zorgvuldig lezen en opvolgen.
Als de handleiding verwijst naar de linker of rechterkant van het voertuig, betekent dit uw linker of
rechterkant gezien vanaf de zitplaats van de machine.
4
VEILIGE BEDIENING
Instructie
1. Lees deze handleiding aandachtig door voordat
u de maaimachine gaat gebruiken. Let op de
plaats en de functie van de
bedieningselementen en hoe u de machine
moet gebruiken.
2. U dient erop toe te zien dat de machine niet door
kinderen wordt bediend of door volwassenen die
niet van de instructies op de hoogte zijn.
3. Houd iedereen weg uit het gebied waarin u de
machine gebruikt, met name kinderen en
huisdieren.
4. Onthoud dat de bestuurder verantwoordelijk is
voor ongevallen of schade aan andere personen
of hun eigendommen
5. Vervoer geen passagiers.
6. Elke bestuurder moet ervoor zorgen dat hij of zij
professionele en praktische instructie krijgt. Bij
een dergelijke instructie moet de nadruk liggen
op:
zorgvuldigheid en concentratie bij het
werken met tractor voertuigen.
als de maaier op een helling begint te
glijden, kan dat niet met de rem worden
gecorrigeerd. De belangrijkste oorzaken
voor het verliezen van de controle zijn:
- onvoldoende grip van de wielen,
- te snel rijden,
- onjuist gebruik van de rem,
- het type machine is niet geschikt
voor het specifieke werk,
- zich onvoldoende bewust zijn van
de specifieke omstandigheden
van het terrein, met name op
hellingen.
Voorbereiding
1. Draag tijdens het maaien altijd een lange broek
en stevige schoenen. Draag geen schoenen
met open tenen en loop niet op blote voeten.
2. Inspecteer het terrein waarop u de maaier gaat
gebruiken grondig en verwijder eventuele
voorwerpen die door de maaier kunnen worden
uitgeworpen.
3. WAARSCHUWING  Benzine is licht ontvlambaar.
Bewaar brandstof uitsluitend in tanks of
blikken die daar speciaal voor bedoeld zijn.
Vul de brandstoftank nooit binnenshuis;
tijdens het bijvullen niet roken.
Vul zo nodig brandstof bij voordat u de
motor aanzet. Verwijder nooit de dop van
de brandstoftank en vul nooit brandstof bij
wanneer de motor loopt of voordat de
motor na gebruik een aantal minuten is
afgekoeld.
Als er brandstof gemorst is de motor niet
aanzetten, maar eerst de maaier
verplaatsen. Zorg ervoor dat er geen
ontstekingsbronnen in de buurt van de
gemorste brandstof komen totdat alle
benzinedampen verdwenen zijn.
Zorg voor een goede bevestiging van
afsluitdoppen van brandstoftanks en
blikken.
4. Vervang geluiddempers die gebreken vertonen.
5. Controleer de messen, mesbouten en het
maaimechanisme altijd op sporen van slijtage of
beschadiging voor het gebruik. Vervang
versleten of beschadigde messen en bouten
altijd als complete set om een goede balans te
behouden.
6. Let op dat bij machines met meer maaimessen
andere messen kunnen gaan draaien doordat u
een mes draait.
Gebruik en bediening
1. Laat de motor niet in een afgesloten ruimte
lopen, omdat zich giftige koolmonoxidedampen
kunnen verzamelen.
2. Maai alleen bij daglicht of een goede verlichting.
3. Alle werktuigkoppelingen uitschakelen,
parkeerrem in werking stellen en versnelling in
vrij schakelen alvorens de motor te starten.
4. Gebruik de maaier niet op de volgende
hellingen:
dwars op een helling van meer dan 5
heuvelopwaarts op een helling van meer
dan 10
heuvelafwaarts op een helling van meer dan
15
N.B.: Voor berekening van de hellingsgraad zie
5.4.2.3.2.
5
5. Onthoud dat er geen "veilige" hellingen bestaan.
Het rijden op met gras begroeide hellingen
vereist bijzondere zorgvuldigheid. Om te
voorkomen dat de machine kantelt:
niet plotseling stoppen of gaan rijden bij het
op en afrijden van hellingen.
laat de koppeling langzaam opkomen, laat
de machine altijd in de versnelling rijden,
vooral wanneer u een helling afrijdt.
houd de snelheid laag bij het rijden op
hellingen en in scherpe bochten.
let op bulten en kuilen en andere verborgen
gevaren.
maai nooit dwars over een helling, tenzij de
maaier daar speciaal voor bedoeld is.
6. Ga zorgvuldig te werk als u lasten sleept of
zware werktuigen gebruikt.
Alleen goedgekeurde trekstang
bevestigingspunten gebruiken.
Belasting beperken tot wat u veilig kunt
beheersen.
Maak geen scherpe bochten. Ga zorgvuldig
te werk bij achteruitrijden.
Gebruik tegengewicht of wielgewichten, als
dit in de bedieningshandleiding wordt
aangeraden.
7. Uitkijken voor verkeer bij oversteken en in de
buurt van de openbare weg.
8. Zet de maaimessen stil voordat u andere
oppervlakken dan grasvelden oversteekt.
9. Bij gebruik van werktuigen nooit de
afvoeropening naar omstanders toe richten of
personen in de buurt van de in werking zijnde
machine laten komen.
10. Gebruik de maaier niet als schermen, schilden of
andere beveiligingsmiddelen ontbreken.
11. Verander de instellingen van de motor niet en
voorkom overbelasting van de motor. Hoge
snelheden kunnen de kans op persoonlijk letsel
vergroten.
12. Voordat u de bestuurdersplaats verlaat:
maaidekhendel op DISENGAGE zetten en
werktuigen laten zakken,
versnelling in neutrale stand zetten en
parkeerrem in werking stellen,
motor afzetten en sleutel uit
contactschakelaar nemen.
13. Aandrijving naar de werktuig(en) uitschakelen,
motor afzetten en bougiekabel(s) losmaken of
sleutel uit contactschakelaar nemen:
voordat u verstoppingen losmaakt of de
afvoertunnel ontstopt.
vóór controles, reiniging of andere
werkzaamheden aan de maaier.
als u een vreemd voorwerp raakt.
Controleer de maaier op beschadigingen
en voer alle benodigde reparaties uit
alvorens hem weer te gebruiken.
als de maaier abnormaal trilt (direct
controleren).
14. Aandrijving naar werktuig(en) uitschakelen bij
transport of als de machine niet in gebruik is.
15. Motor afzetten en aandrijving naar werktuig(en)
uitschakelen:
voor het bijvullen van brandstof,
voor het afnemen van een grasopvangzak
voor het instellen van de maaihoogte, tenzij
die vanaf de bestuurderspositie kan worden
ingesteld.
16. Zet de gashendel terug voordat u de motor
afzet. Als de machine met een
brandstofafsluitklep is uitgerust, draai deze dan
dicht als het maaiwerk voltooid is.
Onderhoud en opslag
1. Draai alle moeren, bouten en schroeven
regelmatig strak aan, zodat de machine steeds
veilig in gebruik is.
2. Als er zich brandstof in de tank bevindt de
maaier niet opbergen in een afgesloten ruimte
waar benzinedampen in contact met open vuur
of vonken kunnen komen.
3. Laat de motor afkoelen voordat u de
maaimachine in een afgesloten ruimte opbergt.
4. Om brandgevaar te beperken dienen motor,
geluiddemper, accucompartiment en de
omgeving van de brandstoftank steeds te
worden vrijgemaakt van een overmaat aan vet,
gras, bladeren en opgehoopt vuil.
5. Controleer de grasopvangzak regelmatig op
slijtage en beschadigingen.
6. Vervang versleten of beschadigde onderdelen
ten behoeve van een veilig gebruik.
7. Als de brandstoftank moet worden leeggemaakt,
dient dit buiten plaats te vinden.
6
8. Let op dat bij machines met meer maaimessen
andere messen kunnen gaan draaien doordat u
een mes draait.
9. Als u de machine parkeert, stalt of onbewaakt
achterlaat, het maaiwerktuig laten zakken, tenzij
u een afdoende mechanische vergrendeling
gebruikt.
Geluidsniveau
Deze machine produceert een maximum
geluidsniveau, gebaseerd op metingen van identieke
machines, van:
Trillingsniveau
Deze machine produceert een maximum
trillingsniveau van , gebaseerd op. . . . . . . . . . .
metingen van identieke machines.
7
OVERZICHT VAN VEILIGHEIDSSYMBOLEN
Veiligheidsalarm - symbool
in de driehoek geeft gevaar
aan
Veiligheidsalarm
Lees de
bedieningshandleiding
Roterend mes, kan tenen of
vingers afsnijden. Blijf uit
de buurt van het mes zolang
de motor loopt.
Veiligheidsschermen niet
openen of verwijderen
terwijl de motor loopt
Amputatiegevaar -
Motormaaier in
achterwaartse richting
Uitgeworpen voorwerpen-
gevaar voor alle
lichaamsdelen
Uitgeworpen voorwerpen-
maaier met zijafvoer. Zorg dat
veiligheidsscherm altijd
aangebracht is
Blijf altijd op veilige
afstand van de maaier
Blijf altijd op veilige
afstand van de maaier
Machine kantelt
dwars op helling
Machine kantelt bij
helling oprijden
Machine kantelt bij
helling afrijden
Machine kantelt
Rijrichting machine,
gecombineerd
8
OVERZICHT VAN VEILIGHEIDSSYMBOLEN
Snel
Langzaam
Toename/afname
Aan/lopen
Motor starten
Motor afzetten
Choke
Remsysteem
Parkeerrem
Koppeling
In werking stellen
Buiten werking stellen
Achteruit
Neutraal
Eerste versnelling
Tweede versnelling
Derde versnelling tot
maximum aantal versnelling
vooruit
Maaimes-
basissymbool
Maaimes-
afstelling maaihoogte
Laag
Hoog
9
10 HELLINGSDIAGRAM
Lees alle veiligheidsinstructies op blz. 4 t/m 8
LANGS DE JUISTE LIJN VOUWEN
VOORBEELD: VERGELIJK HELLING
MET OMGEVOUWEN RAND
HOUD DEZE RAND GELIJK AAN VERTICAAL
OPPERVLAK (BOOM, GEBOUW, HEK, PAAL ENZ.)
10
TECHNISCHE GEGEVENS
Briggs & Stratton motor: viertaktmotor met
vermogen van 8 PK (6 kW) bij 3600 omw/min en
17,2 N·m koppel bij 2500 omw/min. Motorinhoud is
319 cc. Carterinhoud is ca. 1,06 liter. Juiste bougie is
Champion RJ19 LM of gelijkwaardig
weerstandstype. Aanbevolen elektrodenafstand is
0,762 mm.
Maaierhuis: geheel vrijdragend, geperst stalen huis
met spiraalvormige graskanalen, stootplaten, kap en
ring. De maaibreedte is 63,5 cm. Gietijzeren ashuis
met as lopend in afgedichte kogellagers. Mespoelie
wordt door motorkrukas aangedreven via een
Vsnaar.
Maaimes: enkel mes, 63,5 cm lang, long, gemaakt
uit één stuk door warmtebehandeling gehard
koolstofstaal van 2,72 mm dik.
Maaihoogtebereik: instelbaar in vijf stappen van
ongeveer 38 tot 89 mm.
Transmissie: vijf versnellingen vooruit en één
achteruit. Warmtebehandelde, gesinterde metalen
tandwielen in een geheel gesloten huis van gegoten
aluminium, met permanente smering (EP
lithiumverzeept vet).
Differentieel: kegeltandwieloverbrenging van
gesinterd en gepoederd metaal, in een stalen huis
met permanente smering (Shell Epro 71030 vet).
Tractieaandrijving: Vsnaar met Aprofiel van
motorkrukas naar transmissiepoelie. Een drijfketting
nr. 40 verbindt het kettingrad van de transmissie met
het kettingrad van het differentieel.
Grondsnelheid bij motortoerental 2650 omw/min:
1e versnelling 1,8 km/u
2e versnelling 2,5 km/u
3e versnelling 4,0 km/u
4e versnelling 5,0 km/u
5e versnelling 6,0 km/u
Achteruit 1,9 km/u
Wielen en banden: voor 11 x 4.005, achter 13 x
5.006 tubeless gazonluchtbanden op afneembare
geperst stalen wielen. Aanbevolen spanning voor
voor en achterbanden is 1014 psi. Alle banden
moeten een gelijke spanning hebben ten behoeve
van een gelijkmatig maairesultaat.
Brandstoftank: inhoud 3,7 liter.
Besturing: stuurwiel van 33 cm diameter.
Handgas: bevindt zich aan de rechterzijde van de
bestuurderszitting. Met de gashendel worden de op
de carburateur gemonteerde gasklep en choke
bediend. Het handgas heeft drie standen: SNEL,
LANGZAAM EN CHOKE.
Versnellingshendel: één hendel met rechtlijnig
Zschakelschema.
Tractiekoppeling: pedaal aan de linkerkant. Door
indrukken van dit pedaal wordt de spanpoelie
ontkoppeld van de tractiedrijfsnaar, waardoor de
tractieaandrijving buiten werking wordt gesteld.
Rempedaal: pedaal aan rechterkant. Door indrukken
van dit pedaal wordt de schijfrem opzij van de
transmissie in werking gesteld.
Parkeerrem: de parkeerremhendel bevindt zich
rechts aan de voorkant van de stuurkolom. De
parkeerrem wordt in werking gesteld door het
rempedaal in te trappen en de hendel naar links te
bewegen. Daarna rempedaal loslaten. Om de
parkeerrem los te maken, moet het rempedaal
worden ingetrapt, waardoor de parkeerremhendel
weer in de normale stand terugkomt.
Maaimesbediening: de hendel bevindt zich vóór de
bestuurderszitting. De hendel heeft twee standen:
ENGAGE (vast) en DISENGAGE (los). Een
veiligheidsschakelaar voorkomt dat de motor kan
worden gestart als de hendel in de stand ENGAGE
staat. Als de hendel zich in de stand DISENGAGE
bevindt, wordt de mesrem vastgezet en de
spanpoelie van de mesdrijfsnaar ontkoppeld.
Daarentegen wordt de spanpoelie met de
mesdrijfsnaar gekoppeld als de hendel in de stand
ENGAGE staat: de mesrem wordt daarbij los
gemaakt.
Contactschakelaar: bevindt zich rechts van de
bestuurderszitplaats. De contactschakelaar heeft drie
standen: ON (aan), OFF (uit) en START (starten).
Maaihoogtehendel: deze hendel bevindt zich vóór
de bestuurderszitplaats.
Afmetingen (ca.):
Wielbasis 104 cm
Spoorbreedte 71 cm vóór, buitenkant tot buitenkant
Totale lengte 132 cm
Totale hoogte 97 cm
Totale breedte 81 cm
Gewicht 138,5 kg
Technische gegevens en modellen kunnen zonder kennisgeving worden gewijzigd.
11
LOSSE ONDERDELEN
N.B.: neem de rider en andere onderdelen voorzichtig uit de doos. Controleer in de onderstaande tabel of u alle
onderdelen hebt ontvangen.
Zitting 1
Draadklem 1
Ring 4
Bout 4
Stuurwiel 1
Rolpen 1
Onderlegring 1
Sleutel 1 Voor contactschakelaar.
Bedieningshandleiding 1 Lezen voordat u de maaier gebruikt.
BESCHRIJVING AANTAL GEBRUIK
Monteren van de zitting, blz. 12.
Monteren van het stuurwiel, blz. 12.
12
MONTAGEINSTRUCTIES
MONTEREN VAN DE ZITTING
1. De zitting op de grondplaat zetten en
zittingschakelaarkabel door sleuf heen halen. Let op
de plaats van de sleuven voor de bouten (fig. 1).
2. Draadklem over zittingschakelaardraad heen
schuiven (fig. 1).
3. Met behulp van een bout met ring door de sleuf
linksvoor in de grondplaat de draadklem en de zitting
losjes bevestigen (fig. 1).
Figuur 1
1. Grondplaat
2. Draadklem
3. Bouten en ringen
4. Zittingschakelaar
connector
5. Zittingveer
1
2
3
3
3
4
391
5
4. Bevestig de zitting op de grondplaat met de (3)
overblijvende bouten en ringen.
N.B.: De zitting kan voor groter comfort van
bestuurder afgesteld worden door deze naar wens in
de sleuven te verschuiven.
5. Alle bouten aantrekken.
6. Schakelaarconnector in kabelboomconnector
steken.
MONTEREN VAN HET STUURWIEL
1. Schuif de onderlegring over de stuuras, zodat de
groef in de onderlegring op de rolpen in de stuuras
ligt (fig. 2).
Figuur 2
1. Onderlegring 3. Stuurwiellogo2. Rolpen
1581
1
2
3
2. Stuurwiel op stang schuiven en
stuurwielmontagegat gelijk met gat in stuurstang
zetten.
N.B.: Het stuurwiellogo (fig. 2) moet vanaf de
zitplaats leesbaar zijn als de wielen recht staan.
3. Een pendrijver gedeeltelijk door de gaten heen
steken om ze gelijk te zetten en de rolpen er vanaf de
andere kant insteken.
4. De rolpen indrijven tot hij gelijk staat met de
buitenkant van het wiel.
13
MONTAGEINSTRUCTIES
ACCU VULLEN EN OPLADEN
De accu moet van de machine verwijderd worden om
hem met zuur te vullen en op te laden. Accuzuur met
een soortelijk gewicht van 1,260 bij een plaatselijke
leverancier kopen. Accu als volgt verwijderen en
vullen:
Draag een veiligheidsbril en rubber hands
choenen als u met accuzuur werkt. Laad de
accu op een goed geventileerde plaats op, zo
dat ontstane dampen niet blijven hangen. Maak
geen open vuur of vonken en rook niet in de
buurt van de accu die wordt opgeladen; deze
dampen zijn explosief. Inademing van deze
dampen kan misselijkheid veroorzaken. Neem
de stekker van de acculader uit het stopcontact
voordat u de klemmen op de accupolen aans
luit of ze afneemt.
VOORZICHTIG
1. Zitplaats naar voren kantelen om bij accu te
komen. De veer onder de zitting voorkomt dat deze
dichtvalt terwijl u aan de accu werkt (fig. 1).
2. Vleugelmoer van accubevestigingsbeugel
afnemen (fig. 3).
3. Accu uit chassis nemen en neerzetten.
4. Vuldoppen van accu afnemen en elke cel
langzaam met zuur vullen tot het zuur net boven de
platen staat. Voor het beste resultaat de accu 20
minuten laten rusten. Daarna accuzuur tot aan het
maximumpeil bijvullen (vulring).
5. Vuldoppen eraf laten en 34A laadapparaat op
accupolen aansluiten. Accu met een stroom van 4A
of minder gedurende vier uur laden (12 Volt).
BELANGRIJK: accu nooit overvullen. Zuur kan op
andere delen vloeien en ernstige corrosie en
beschadiging veroorzaken!
6. Wanneer accu opgeladen is, laadapparaatstekker
uit stopcontact trekken en kabels van accu losmaken.
7. Elke cel langzaam met zuur bijvullen tot het peil
tegen de vulring staat. Vuldoppen terugzetten.
N.B.: Nadat de accu in gebruik genomen is moet hij
uitsluitend met gedestilleerd water bijgevuld worden;
nooit meer zuur toevoegen.
8. Accu inzetten met polen naar achterkant van
machine gericht en ontluchtingsbuis door gat in
frame heen (fig. 3).
Figuur 3
1. Bevestigingsbeugel 2. Vleugelmoer 3. Ontluchtingsbuis
1589
1
1
3
2
Positieve
(+) pool
Negatieve
() pool
9. Bevestigingsbeugels weer monteren.
10. Rode positieve kabel op positieve (+) pool en
zwarte negatieve kabel op de negatieve () pool van
de accu aansluiten en met de bouten en
vleugelmoeren bevestigen (fig. 3).
14
INSTRUCTIES TER VOORBEREIDING
CARTER MET OLIE VULLEN
De machine is zonder olie in het carter door de
fabriek verzonden. Daarom moet u het carter met olie
vullen voordat u de motor start.
BELANGRIJK: CONTROLEER HET OLIEPEIL
TELKENS ALS U DE BRANDSTOFTANK VULT. Bij het
eerste gebruik vervangt u de olie na 2 bedrijfsuren;
daarna vervangt u de olie telkens na 25 bedrijfsuren.
Wanneer er veel stof of vuil aanwezig is, moet de olie
vaker worden vervangen.
1. Machine op vlakke grond parkeren zodat u het
oliepeil correct kunt aflezen en til de zitting om zodat
u bij de peilstok kunt.
2. Maak de omgeving van de peilstok schoon, zodat
er geen vuil in de olievulbuis terecht kan komen als u
de peilstok uitneemt.
3. Peilstok losschroeven en uit olievulbuis nemen
(fig. 4).
Figuur 4
1. Peilstok 2. Volstreepje
1582
1
2
4. De carterinhoud bedraagt ca. 1,06 liter. De bij te
vullen hoeveelheid kan minder zijn, doordat er olie in
het carter is achtergebleven. NIET OVERVULLEN.
5. Carter langzaam met olie vullen (fig. 4). U kunt
elke detergente olie van goede kwaliteit gebruiken
die van het American Petroleum Institute (API) de
"service classification" SF of SG heeft gekregen. De
viscositeit (traagvloeibaarheid) van de olie aan de
hand van de verwachte omgevingstemperatuur
kiezen.
A. Boven +4C  Gebruik SAE 30.
B. 18C tot 38C  Gebruik SAE 10W30.
C. Onder 7C  Gebruik SAE 5W30.
N.B.: GEBRUIK NOOIT SAE 10W40 OLIE
6. Beweeg de machine enigszins heen en weer om
eventuele lucht die in het carter opgesloten zit te laten
ontsnappen. Schroef de peilstok helemaal in de
olievulbuis en schroef hem er daarna weer uit. Het
oliepeil moet tot aan het volstreepje op de peilstok
staan (fig. 4). Als het oliepeil te laag is, olie bijvullen
totdat het oliepeil tot aan het volstreepje staat.
7. Schroef de peilstok terug in de vulbuis. Eventueel
gemorste olie opvegen.
15
INSTRUCTIES TER VOORBEREIDING
BRANDSTOFTANK MET BENZINE VULLEN
Aangezien benzine hoogst brandbaar is, voor
zichtig zijn met opslaan of hanteren daarvan.
Brandstoftank niet vullen terwijl motor loopt,
nog heet is, of in een gesloten ruimte. Dampen
kunnen zich verzamelen en door een vonk of
vlam op vele meters afstand ontstoken worden.
NIET ROKEN tijdens het tanken om ontploffing
te voorkomen.
Altijd de brandstoftank buiten vullen en evt. ge
morste brandstof met een doek opnemen alvo
rens de motor te starten. Om morsen van brand
stof te voorkomen een trechter of tuit gebruiken
en de tank tot ongeveer 13 mm onder de open
ing van de vulpijp vullen. Benzine in een koele,
goed geventileerde ruimte bewaren; nooit in
een afgesloten ruimte zoals een hete opslag
schuur. Voor een betere verdamping, nooit meer
voorraad dan voor 30 dagen inslaan.
Benzine is een brandstof voor verbrandingsmo
toren, daarom niet voor andere doeleinden ge
bruiken. Aangezien veel kinderen de geur van
benzine lekker vinden, deze buiten hun bereik
houden omdat de dampen explosief zijn en ge
vaarlijk bij inademing.
WAARSCHUWING
DE TORO COMPANY BEVEELT TEN STRENGSTE
AAN OM VERSE, SCHONE, LOODVRIJE, NORMALE
BENZINE TE GEBRUIKEN IN TORO MACHINES DIE
DOOR EEN BENZINEMOTOR AANGEDREVEN
WORDEN. LOODVRIJE BENZINE BRANDT
SCHONER, GEEFT EEN LANGERE LEVENSDUUR
AAN DE MOTOR EN BEVORDERT EEN GOEDE
START DOOR AANSLAG IN DE
VERBRANDINGSKAMER TE VERMINDEREN. ALS
GEEN LOODVRIJE BENZINE VOORHANDEN IS,
MAG LOODHOUDENDE BENZINE GEBRUIKT
WORDEN.
Tevens beveelt TORO aan regelmatig TORO
Stabilizer/Conditioner te gebruiken in alle door een
benzinemotor aangedreven TORO machines tijdens
gebruik en opslag. TORO Stabilizer/Conditioner
reinigt de motor tijdens bedrijf en voorkomt vorming
van harsachtige vernisaanslag in de motor tijdens
opslag.
N.B.: NOOIT METHANOL, BENZINE DIE
METHANOL BEVAT, GASOHOL MET MEER DAN
10% ETHANOL, SUPERBENZINE OF
WASBENZINE GEBRUIKEN, DAAR DEZE HET
BRANDSTOFSYSTEEM VAN DE MOTOR
BESCHADIGEN KUNNEN.
GEEN ANDERE BRANDSTOFTOEVOEGINGEN
GEBRUIKEN DAN DIE WELKE VOOR
BRANDSTOFSTABILISATIE TIJDENS OPSLAG
BEDOELD ZIJN, ZOALS TORO'S
STABILIZER/CONDITIONER OF EEN
GELIJKWAARDIG PRODUKT. TORO'S
STABILIZER/CONDITIONER IS OP BASIS VAN
AARDOLIEDESTILLAAT BEREID. TORO
ADVISEERT U GEEN STABILISATOREN OP
ALCOHOLBASIS, ZOALS ETHANOL, METHANOL
OF ISOPROPYL, TE GEBRUIKEN.
STABILISATOREN MOGEN NIET WORDEN
GEBRUIKT OM HET VERMOGEN OF DE
PRESTATIE VAN DE MOTOR TE VERBETEREN.
1. Omgeving van brandstoftankdop reinigen zodat
geen ongewenste deeltjes in de tank terecht kunnen
komen wanneer de dop verwijderd is.
2. Dop van brandstoftank afnemen en tank vullen
met loodvrije benzine tot 13 mm vanaf bovenkant van
tank. Dan tankdop terugzetten.
3. Eventueel gemorste benzine opvegen.
16
BEDIENINGSORGANEN
Versnellingshendel (fig. 5)De transmissie heeft vijf
versnellingen vooruit, een vrijstand en achteruit. De
versnellingshendel zit rechts van de bestuurder.
Boven op de transmissie is een veiligheidsschakelaar
gemonteerd, die verhindert dat de motor gestart kan
worden wanneer een versnelling ingeschakeld is.
Maaidekhendel (fig. 5)Schakelt maaimes in en uit.
Een veiligheidsschakelaar verhindert dat de motor
gestart kan worden wanneer de hendel op ENGAGE
(vast) staat. Motor kan alleen starten wanneer hendel
op DISENGAGE (los) staat.
Handgas (fig. 5)Het handgas is verbonden met en
bedient de in de carburateur aangebrachte gasklep
en choke. De hendel heeft 3 standen: LANGZAAM,
SNEL en CHOKE.
Maaihoogtehendel (fig. 5)Verandert de
maaihoogte van ca. 38 mm tot 89 mm in vijf stappen.
Contactschakelaar (fig. 5)Schakelaar heeft drie
standen: OFF (uit), ON (aan) en START.
Figuur 5
1. Maaidekhendel
2. Maaihoogtehendel
3. Contactschakelaar
4. Handgas
5. Versnellingshendel
1583
1
2
5
3
4
Koppelingspedaal (fig. 6)Te gebruiken in
combinatie met versnellingshendel.
Koppelingspedaal tijdens schakelen geheel
indrukken en telkens wanneer de rem gebruikt wordt.
Rempedaal (fig. 6)Moet ingedrukt worden om
machine af te remmen of te stoppen. Bij indrukken
van het pedaal klemt een klauw de remschijf opzij
van de transmissie vast. Niet vergeten het
koppelingspedaal in te drukken wanneer de rem
gebruikt wordt.
Parkeerrem (fig. 6)De parkeerrem wordt in
combinatie met het rempedaal gebruikt. Wanneer het
pedaal ingedrukt is, houdt het uiteinde van de
parkeerremhendel het rempedaal omlaag en klemt
een klauw de remschijf opzij van de transmissie vast.
Figuur 6
1. Parkeerrem
2. Koppelingspedaal
3. Rempedaal
1584
1
3
2
17
STARTEN EN STOPPEN
N.B.: Controleer of de bougiekabel op de bougie is
aangesloten, de accu opgeladen is en de kabels op
de accupolen bevestigd zijn.
1. Stel de parkeerrem in werking (fig. 6): zie Gebruik
van de parkeerrem, blz. 18.
2. Versnellingshendel in vrij en maaidekhendel in
stand DISENGAGE (los) (fig. 5) zetten.
N.B.: Door de veiligheidsschakelaars op
versnellingshendel en maaidekhendel en de
zittingschakelaar kan de motor alleen gestart worden
als de bestuurder op de zitting heeft plaatsgenomen,
de versnelling in vrij en de maaidekhendel in
DISENGAGE staat.
3. Handgas op CHOKE zetten (fig. 5) voor het
starten van een koude motor. Bij warme motor hoeft
de choke niet te worden gebruikt. Zet het handgas op
SNEL voordat u de motor start.
4. Draai de contactsleutel (fig. 5) in de stand START.
Wanneer motor start, sleutel loslaten en handgas
tussen SNEL en LANGZAAM zetten, als u bij het
starten de choke hebt gebruikt. Laat het handgas in
de stand SNEL (vol gas) staan voor het grootste
vermogen.
STOPPEN
1. Om de motor te stoppen koppelingspedaal
indrukken, versnelling in vrij zetten en parkeerrem in
werking stellen. Maaidekhendel in DISENGAGE
zetten en handgas in de stand LANGZAAM. Laat de
motor nog even langzaam draaien en draai daarna
de contactsleutel in de stand OFF. Sleutel uit
contactschakelaar nemen. Wachten tot alle
bewegende delen gestopt zijn en zitplaats verlaten.
18
GEBRUIKSAANWIJZING
INRIJDEN
Bij het inrijden vereist de motor geen andere speciale
behandeling dan controle van het oliepeil telkens als
u de brandstoftank vult en een olieverversing na de
eerste twee bedrijfsuren. Tijdens het inrijden kan enig
olieverbruik worden geconstateerd, maar gaandeweg
wordt dit minder. De transmissie in alle versnellingen
bedienen om te verzekeren dat de aandrijving juist
functioneert. Na de eerste vijf bedrijfsuren, de staat
van snaren en drijfketting controleren.
GEBRUIK VAN DE PARKEERREM
VOORZICHTIG
Als motor afslaat of op een heuvel of helling
gestopt moet worden, de motor uitschakelen
en parkeerrem in werking stellen.
1. Rempedaal geheel indrukken.
2. Parkeerremhendel naar links zetten en rempedaal
loslaten, zodat de rem door het uiteinde van de
parkeerrem wordt vastgezet (fig. 6).
3. Voor losmaken van parkeerrem, rempedaal
indrukken (fig. 6); parkeerrem keert dan naar vrije
stand terug. Rempedaal laten opkomen.
BELANGRIJK: maak de parkeerrem los voordat u
de machine in de versnelling zet. Als de machine
met aangetrokken parkeerrem rijdt, slijten de
remmen sneller.
INSTELLEN VAN DE MAAIHOOGTE
De maaihoogte kan in vijf standen gezet worden, van
ongeveer 38 tot 89 mm.
1. Maaidekhendel in stand DISENGAGE zetten
(fig. 5).
2. Maaihoogtehendel (fig. 5) in gewenste stand
zetten.
3. Om mes voor maaien in te schakelen,
maaidekhendel in stand ENGAGE zetten.
GRASLEIPLAAT
De grasleiplaat is een veiligheidsinrichting
die het uitgeworpen materiaal omlaag naar
de grasmat leidt; daarom NOOIT de leiplaat
van het maaierhuis afnemen. Bij eventuele
beschadiging van de leiplaat, deze vervan
gen. Als de leiplaat of complete grasvanger
niet op zijn plaats zit, kan het uitgeworpen
materiaal persoonlijk letsel veroorzaken of
kan men door het mes geraakt worden.
WAARSCHUWING
BEDIENING
1. Maaidekhendel in stand DISENGAGE zetten.
2. Motor starten: zie Starten en Stoppen, blz. 17.
BELANGRIJK: bij gebruik van de machine voor de
eerste keer, transmissie in alle versnellingen
bedienen om te controleren dat aandrijving juist
functioneert en om met de bedieningsorganen en
de wijze van bediening vertrouwd te raken.
Controleer tevens de toestand van de drijfketting
en snaren en breng indien nodig correcties aan.
3. Druk het koppelingspedaal in en schakel in de
eerste versnelling. Laat het koppelingspedaal daarna
langzaam opkomen totdat de aandrijving gekoppeld
wordt.
BELANGRIJK: om te voorkomen dat u schokkerig
wegrijdt en de transmissie zwaar belast,
koppelingspedaal langzaam laten opkomen. Als
achteruit schakelen moeilijk gaat,
koppelingspedaal indrukken en weer laten
opkomen om tandwielen in elkaar te laten grijpen.
Versnellingshendel niet forceren daar dit
beschadiging veroorzaken kan. Als u tijdens
bedrijf schokken of stoten ondervindt, uw
plaatselijke erkende TORO Service dealer
raadplegen.
WAARSCHUWING
Om te vermijden dat u de macht over het
stuur verliest, altijd geheel stoppen alvorens
de versnelling te schakelen, en afremmen bij
het maken van bochten, achteruitrijden en
veranderen van rijrichting. Achterom kijken
om u ervan te verzekeren dat er niets in de
weg staat alvorens achteruit te rijden.
19
GEBRUIKSAANWIJZING
4. Om mes voor maaien in te schakelen,
maaihoogtehendel in gewenste stand zetten.
Handgas op SNEL zetten, dan maaidekhendel
langzaam in stand ENGAGE zetten.
5. Om motor te stoppen, koppelings en rempedaal
na elkaar indrukken, maaidekhendel in stand
DISENGAGE zetten, versnellingshendel in vrij en
handgas in LANGZAAM zetten. Sleutel, na motor
enige tijd op LANGZAAM te laten draaien, naar OFF
draaien.
GRASMAAITIPS
1. Wanneer de machine voor de eerste maal
gebruikt wordt om een gazon te maaien, het gras iets
langer dan gewoonlijk maaien om te verzekeren dat
de maaibreedte van de machine het gazon niet
scalpeert; dit kan bij erg onregelmatige grond
voorkomen.
2. Als men het gras iets langer dan normaal heeft
laten groeien, of als het een hoog vochtgehalte heeft,
de maaihoogte hoger dan normaal instellen en het
gras op deze hoogte maaien. Daarna het gras op de
lagere, normale hoogte maaien. Bij deze
maaimethode voor lang gras wordt het maaisel
gelijkmatig verspreid en een acceptabel
maairesultaat bereikt.
3. Erg lang of zeer nat gras kan gemaaid worden,
maar vereist speciale maaitechnieken. Begin met de
maaihoogte in de hoogste stand te zetten. Dan in 1e
versnelling en met vol gas naar het gras toe rijden en
een baan maaien van slechts de halve breedte van
het maaierhuis. Het maaisel naar een reeds gemaaid
gedeelte toe richten. Af en toe met rijden stoppen
zodat eventueel in de afvoer verzameld gras de kans
krijgt uitgeworpen te worden. Als teveel gras gemaaid
wordt, kunnen het maaierhuis en het afvoergedeelte
verstopt raken. Als dit het geval is, motor
uitschakelen, maaidek uitschakelen en verstopping
met een stok verwijderen.
Alvorens verstopping uit maaierhuis te verwij
deren, maaidekhendel op DISENGAGE zetten,
koppelings en rempedaal indrukken, versnel
ling in vrij zetten, contactsleutel op OFF
draaien. Kabel van bougie afnemen om te
voorkomen dat motor per ongeluk gestart
wordt.
WAARSCHUWING
GEBRUIK VAN OPTIONELE GRASVANGER
Om goed met een grasvanger te werken, moet u de
gebruiksomstandigheden kennen. Behalve dat het
mes het gras op gelijke hoogte afmaait, genereert het
ook een snelle luchtstroom. Deze luchtstroom
transporteert het maaisel van onder het maaierhuis
door de afvoertunnel naar de grasvanger. Door
bepaalde omstandigheden kan het grasvangsysteem
aan de achterkant geblokkeerd raken.
Het systeem kan geblokkeerd raken als het
maaierhuis te laag is ingesteld. Omdat er voor het
transport van het maaisel lucht nodig is, moet die
kunnen worden aangevoerd. Als de aanvoer
geblokkeerd is, functioneert het transport niet naar
behoren. Zet de maaihoogte daarom niet te laag,
omdat het gras om het maaierhuis heen dan het
maaierhuis afsluit, zodat er geen lucht onder kan
komen voor het maaiseltransport.
Het systeem kan ook niet goed functioneren als lang,
nat en zwaar gras niet naar de grasvanger kan
worden getransporteerd. Hoewel de luchttoevoer
misschien voldoende is, kan er maaisel uit de
luchtstroom in de afvoertunnel vallen. Hierdoor
ontstaat een ophoping van maaisel in de
afvoertunnel, afvoeropening en aan de binnenkant
van het maaierhuis. De afvoertunnel en opening
kunnen hierdoor zelfs verstopt raken. Probeer
verschillende maaihoogten uit totdat u het beste
resultaat bereikt.
Een andere oorzaak van storingen kan vocht zijn. Als
het gras nat is door sproeien, dauw of het eigen
vochtgehalte, kan het systeem geblokkeerd raken.
Maai het gras daarom alleen als het droog is. Omdat
zelfs droog gras een bepaald vochtgehalte heeft, kan
er maaisel aan de afvoertunnel, afvoeropening en aan
de binnenkant van het maaierhuis blijven zitten. Een
geringe ophoping is normaal. Grasvanger,
afvoertunnel, afvoeropening en maaierhuis moeten
echter worden schoongemaakt om een ongewenste
ophoping van maaisel te voorkomen.
Let ook op de grondsnelheid. Als de motor overbelast
raakt (langzamer draait), neemt de snelheid van de
luchtstroom af. Daarom moet de grondsnelheid van
de maaier langzaam genoeg zijn om een constante
doorvoer van maaisel van onder het maaierdek, door
de afvoertunnel, naar de grasvanger mogelijk te
maken.
20
GEBRUIKSAANWIJZING
TIPS VOOR HET VERZAMELEN VAN GRAS
1. Om een maximale luchtstroom te bereiken, het
handgas op SNEL en de versnellingshendel in de
eerste versnelling zetten (de laagste grondsnelheid).
2. Gras niet verzamelen als het nat of te lang is. U
kunt het echter maaien met de grasleiplaat
gemonteerd. Verzamel het droge gras enkele uren
later met de complete grasvanger gemonteerd op de
machine.
3. Maai het gras vaak, vooral wanneer het snel
groeit. Een hoog ingestelde maaihoogte geeft een
goed uitziend resultaat. Als het gras korter afgemaaid
moet worden, maait u het nogmaals.
4. Maai in overlappende banen om een gelijkmatig
maaipatroon te verkrijgen en de belasting van de
machine te beperken. Zorg ervoor dat het maaisel
constant door de afvoertunnel wordt getransporteerd.
5. Kijk tijdens het maaien regelmatig naar de
afvoertunnel. Als er geen maaisel getransporteerd
wordt, is de afvoertunnel of opening misschien
verstopt. De verstopping kan meestal worden
verholpen door de versnelling in vrij te zetten, het
maaierhuis in de hoogste stand te zetten en tegen de
zijkant van de afvoertunnel bij de verstopping te
slaan. Als de verstopping dan niet in de afvoertunnel
schiet, zet u de maaidekhendel op DISENGAGED en
draait u de contactsleutel op OFF. Demonteer de
afvoertunnel en maak deze met een stok vrij. Bevestig
de afvoertunnel weer aan de machine, start de motor
en ga door met gras verzamelen.
6. Na gebruik van de grasvanger het maaisel
verwijderen uit grasvanger, afvoertunnel,
afvoeropening en onderkant van het maaierhuis. (Als
daar maaisel achterblijft, leidt dat waarschijnlijk tot
verstopping). Om de doorzichtigheid te behouden,
gras en vuil van de binnenkant van de afvoertunnel
verwijderen en wassen met water en zeep. Houd het
maaimes scherp voor een goed maairesultaat en een
goed transport.
De afvoertunnel, opening of grasvanger niet
verwijderen terwijl de motor loopt of wanneer
het mes draait; dit kan leiden tot persoonlijk
letsel.
WAARSCHUWING
21
ONDERHOUDSSCHEMA
Olie verversen (1e keer) X
Olie verversen (periodiek) X X
Veiligheidsschakelaars controleren X X X X Vóór elk gebruik
Maaimes controleren X X X
Rem controleren X X X
Voorasspindels smeren X X Vaker in
Draaipunten smeren X X stoffige,
Onderhoud luchtfilter X X vuile
Bougie controleren X X X omstandigheden.
Mesdrijfsnaar controleren X
Tractiedrijfsnaar controleren X
Drijfketting controleren X X X Vaker in
Benzine aftappen X stoffige,
Buitenkant van motor reinigen X X vuile
Maaierhuis reinigen X X omstandigheden.
Ventilatorrooster op motor reinigen X X X
Afgeschilferde oppervlakken verven X
Veiligheidsschakelaars vervangen X
2
uur
25
uur
Onderhoud
voor opslag
Voorjaars
onderhoud
2
jaar
Opmerkingen
ONDERHOUD
VOORZICHTIG
Om per ongeluk starten van motor tijdens on
derhoud te voorkomen, motor uitschakelen,
sleutel uit contact nemen. Tevens kabel van
bougie afnemen (fig. 7). Zorg ervoor dat kabel
niet per ongeluk contact met de bougie maakt.
Figuur 7
1. Bougiekabel 2. Bougie
1585
1
2
22
ONDERHOUD
VOORASSPINDELS EN VOORWIELEN SMEREN
De spindels en wielen moeten na elke 25 bedrijfsuren
gesmeerd worden. Onder stoffige of zanderige
omstandigheden echter vaker smeren.
1. Smeernippels op fuseepennen en wielen (fig. 8)
met een schone doek afvegen. Eventuele verf op
voorkant van smeernippels afschrapen.
2. Beide fuseepennen met universeel vet Nr. 2
smeren (fig. 8). Met vetspuit zolang pompen tot vet uit
fusee komt. Eventueel overtollig vet afvegen.
3. Beide voorwielen met universeel vet Nr. 2 smeren
(fig. 8). Met vetspuit ca. 4 slagen pompen. Eventueel
overtollig vet afvegen.
Figuur 8
1586
ACHTERASSEN SMEREN
De achterwielen moeten eenmaal per jaar worden
verwijderd en de assen gesmeerd om roestvorming
te voorkomen en ervoor te zorgen dat de wielen
gemakkelijk af te nemen blijven.
SMEREN VAN DRAAIPUNTEN
De mechanische draaipunten op de machine moeten
elke 25 bedijfsuren gesmeerd worden, maar vaker
onder stoffige of zanderige omstandigheden.
BELANGRIJK: voor het smeren van alle
mechanische draaipunten moet de machine
achterover gekanteld worden. Alvorens de
machine te kantelen alle benzine uit tank en olie
uit carter aftappen. Tevens accu uitbouwen zodat
er geen zuur op de machine gemorst wordt.
1. Benzine uit tank aftappen; zie Aftappen van
benzine uit de brandstoftank, blz. 24.
2. Olie uit carter aftappen; Zie Verversen van
carterolie, punt 1 t/m 6, blz. 23.
3. Accu uit chassis verwijderen; zie Accu vullen en
opladen, blz. 13.
4. Schakel in de eerste versnelling en stel de
parkeerrem in werking.
5. Machine achterover kantelen.
6. Maaierhuis van machinechassis verwijderen; zie
Uit/inbouwen van het maaierhuis, punt 1 t/m 10,
blz. 28.
7. Alle mechanische draaipunten van de machine
en het maaierhuis met lichte olie smeren.
8. Maaierhuis weer op het machinechassis
monteren; zie Uit/inbouwen van het maaierhuis,
blz. 28.
9. Machine terug in zijn normale werkstand
kantelen.
10. Carter met olie vullen; zie Vullen van carter met
olie, blz. 14.
11. Brandstoftank met benzine vullen; zie
Brandstoftank met benzine vullen, blz. 15.
12. Accu weer installeren; zie Accu vullen en
opladen, blz. 13.
REINIGEN VAN HET KOELSYSTEEM
Reinig het koelsysteem regelmatig. Verwijder
grasresten, vuil en andere ongerechtigheden van de
cilinder en de koelribben van de cilinderkop, het
luchtinlaatrooster op het vliegwiel en de gasklep en
kabel aan de carburateur. Hierdoor blijven koeling en
motortoerental optimaal en verkleint u het risico van
oververhitting en motorschade.
23
ONDERHOUD
ONDERHOUD VAN HET LUCHTFILTER
Bij werken in schone omstandigheden moet het
luchtfilterelement na elke 25 bedrijfsuren van de
motor gereinigd worden; vaker bij gebruik in zeer
stoffige of zanderige omstandigheden.
1. Kabel van bougie afnemen.
2. Luchtfilterkap losmaken en van de carburateur
afnemen (fig. 9).
3. Schuimfilter uitnemen (fig. 9). Schuimfilter op vuil
of verkleuring controleren en indien nodig reinigen.
4. Schuimfilter als volgt reinigen:
A. Schuimfilter in vloeibare zeep en warm water
wassen. Grondig in schoon water uitspoelen.
B. Schuimfilter in een doek wikkelen en
droogknijpen. Niet uitwringen, anders kan het
filter scheuren.
C. Ca. 5 theelepels (25 ml) olie op het filter
aanbrengen, de olie in het filter verdelen totdat
het filter verzadigd is. Knijpen om overtollige
olie te verwijderen.
Figuur 9
1. Luchtfilterkap 2. Schuimfilter
479
1
2
5. Schuimfilter terugplaatsen en luchtfilterkap
aanbrengen.
BELANGRIJK: motor nooit laten lopen zonder dat
luchtfilter op zijn plaats zit, daar anders de motor
beschadigd kan worden.
VERVERSEN VAN CARTEROLIE
Controleer het oliepeil telkens als u de brandstoftank
vult. Bij het eerste gebruik vervangt u de olie na 2
bedrijfsuren; daarna vervangt u de olie telkens na 25
bedrijfsuren. Wanneer er veel stof of vuil aanwezig is,
moet de olie vaker worden vervangen. Laat de motor
indien mogelijk vóór de verversing even draaien,
omdat warme olie beter vloeit en meer vuil afvoert
dan koude olie.
1. Plaats de machine op een vlakke ondergrond,
zodat de olie volledig wordt afgetapt en het oliepeil
correct kan worden afgelezen na vulling.
2. Zet de motor af en neem de kabel van de bougie
(fig. 7).
3. Zet maaidekhendel in stand DISENGAGE en
maaihoogtehendel in de laagste stand.
4. Omgeving van aftapplug reinigen. Plaats daarna
een ondiepe opvangbak onder de machine om de
oude olie op te vangen.
5. Aftapplug eruit draaien (fig. 10).
6. Wanneer alle olie is afgetapt, aftapplug
terugzetten. Gemorste olie opvegen.
7. Peilstok uitschroeven en carter met olie vullen.
Zie Vullen van carter met olie, blz. 14.
Figuur 10
1. Aftapplug
392
1
24
ONDERHOUD
AFTAPPEN VAN BENZINE UIT BRANDSTOFTANK
Omdat benzine hoogst brandbaar is, deze bui
ten aftappen en zorgen dat de motor afgekoeld
is om brandgevaar te voorkomen. Eventueel
gemorste benzine opvegen. Benzine niet af
tappen in nabijheid van open vuur of waar ben
zinedampen door een vonk ontstoken kunnen
worden. Bij hanteren van benzine geen sigaar,
sigaret of pijp roken.
VOORZICHTIG
BELANGRIJK: wanneer machine gekanteld wordt,
moet alle benzine uit de brandstoftank afgetapt
worden.
1. Omgeving van brandstoftankdop reinigen zodat
geen ongewenste deeltjes door de vulopening
kunnen binnendringen wanneer de dop afgenomen
wordt. Dan dop van tank afnemen (fig. 11).
Figuur 11
1. Brandstoftankdop
1595
1
2. M.b.v. een pomphevel benzine in een schoon
benzineblik aftappen.
N.B.: Er is geen andere aanbevolen wijze om benzine
uit de tank af te tappen, behalve met een pomphevel.
Deze is goedkoop in een ijzerhandel/DHZwinkel
verkrijgbaar
VERVANGEN VAN DE BOUGIE
Omdat de luchtspleet tussen de midden en
zijelektrode van de bougie tijdens normaal bedrijf
geleidelijk groter wordt, de toestand van de
elektroden elke 25 bedrijfsuren controleren.
Aanbevolen elektrodenafstand is 0,762 mm. Juiste
type bougie is Champion RJ19 LM.
N.B.: De bougie gaat gewoonlijk lange tijd mee; maar
bij motorstoringen moet de bougie altijd uitgenomen
en gecontroleerd worden.
1. Omgeving van bougie reinigen zodat geen
ongewenste deeltjes in de cilinder kunnen vallen
wanneer de bougie uitgenomen wordt.
2. Kabel van bougie losmaken en bougie uit
cilinderkop nemen.
3. Toestand van zijelektrode, middenelektrode en
isolatie van middenelektrode controleren op
beschadiging.
BELANGRIJK: een gebarsten, vuile of defecte
bougie moet vervangen worden. Elektroden niet
zandstralen, schrapen of met een staalborstel
reinigen, omdat mogelijk later gruis van de bougie
in de cilinder vallen kan. Het resultaat is
gewoonlijk een beschadigde motor.
4. Afstand tussen midden en zijelektroden op 0,762
mm afstellen (fig. 12). Bougie met juiste
elektrodenafstand en dichtring monteren en bougie
tot 20,4 Nm aantrekken. Als u geen
draaimomentsleutel gebruikt, de bougie vast
aandraaien.
0,762 mm
Figuur 12
110
5. Kabel op bougie zetten, maar sleutel niet in
contact achterlaten. Dit voorkomt per ongeluk starten
wanneer de motor tussen perioden van gebruik
gestald wordt. Sleutel op gemakkelijk te herinneren
plaats opbergen, zodat hij niet zoek raakt.
25
ONDERHOUD
AFSTELLEN VAN HANDGAS/CHOKE
Om te verzekeren dat de choke en de op de
carburateur gemonteerde gasklep goed werken,
moet het handgas juist afgesteld worden. Moeilijk
starten kan een onjuiste afstelling aanduiden. Bij
eventuele vervanging van het handgas, is bijstelling
eveneens vereist. Alvorens de carburateur af te
stellen, controleren dat het handgas juist werkt.
1. Handgas in stand SNEL zetten.
2. De handgashendel moet juist de
chokeoverbrenging aanraken (fig. 13); als ze niet in
deze stand staan, is bijstellen nodig.
A. Handgas in de stand SNEL zetten.
B. De gaskabelklemschroef (fig. 13) loszetten en de
kabelmantel en draad verzetten tot de
gasklephefboom de chokeoverbrenging raakt.
C. Kabelklemschroef aantrekken. Handgas op
LANGZAAM en daarna terug op SNEL zetten om de
juiste instelling te controleren. Indien nodig, deze
procedure herhalen.
Figuur 13
1. Gasklephefboom 2. Choke
overbrenging
3. Gaskabelklem
1
2
3
480
AFSTELLEN VAN DE CARBURATEUR
De carburateur is in de fabriek afgesteld, maar
bijstelling kan af en toe nodig zijn. Echter nooit
onnodig de carburateur bijstellen, omdat de
fabrieksafstelling gewoonlijk juist is. Afstellen kan
nodig zijn om verschillen in brandstof, temperatuur,
hoogte of belasting te compenseren.
BELANGRIJK: alvorens de carburateur af te
stellen, moet handgas op juiste werking
gecontroleerd worden. Zie Afstellen van
handgas/choke, blz. 25.
1. Stationair mengselklep voorzichtig rechtsom
draaien tot hij juist gesloten wordt (fig. 14). Te ver
indraaien van de klep kan beschadiging veroorzaken.
1. Gasklep
2. Stelschroef stationair toerental
Figuur 14
3. Stationair mengsel
klep
1
2
3
477
2. Stationair mengselklep één slag linksom draaien.
Met deze eerste afstelling kan de motor gestart
worden en opwarmen (ca. 5 minuten) alvorens
definitieve afstelling uit te voeren.
WAARSCHUWING
Motor moet lopen om definitieve afstelling van
carburateur te kunnen uitvoeren. Om mogelijk
letsel te voorkomen, maaidekhendel op DIS
ENGAGE zetten, versnelling in vrij en parkeer
rem vast zetten. Handen, voeten, gezicht en
andere lichaamsdelen uit nabijheid van
maaimes, onderkant van maaierhuis en uit
werpopening houden.
3. Motor starten en handgas op LANGZAAM zetten.
26
ONDERHOUD
4. Gasklep (fig. 14) linksom draaien en tegen
stationair toerental stelschroef aan houden (fig. 14)
en tegelijkertijd stationair toerental stelschroef draaien
om op 1750 omw/min in te stellen.
5. Terwijl u gasklep nog steeds tegen stationair
toerental stelschroef houdt, stationair mengselklep
langzaam in (mager) en uit (rijk) schroeven tot motor
regelmatig stationair loopt. Stationair toerental
nogmaals controleren en eventueel nastellen.
6. Gasklep loslaten. Motor moet gelijkmatig sneller
gaan lopen. Is dit niet het geval, dan moet de
carburator nagesteld worden, gewoonlijk op een iets
rijker mengsel.
7. Na afstellen van carburateur, motor uitschakelen.
Als machine niet direct gebruikt wordt, sleutel uit
contact nemen om per ongeluk starten te voorkomen.
ONDERHOUD VAN HET MAAIMES
Telkens wanneer de machine achterover gekan
teld wordt, het maaimes controleren. Als de be
vestigingsbout van het mes los zit, aantrekken
tot 6181 Nm. Als mes of wiek (fig. 16) aan ui
teinde van mes versleten, weggevreten of ges
cheurd is, dit vervangen. Mes vervangen wan
neer het verbogen is. Altijd originele TORO ver
vangingsmessen gebruiken om veiligheid en
hoogste prestaties te verzekeren. NOOIT WILL
FIT VERVANGINGSMESSEN GEBRUIKEN.
WAARSCHUWING
1. Motor afzetten en kabel van bougie afnemen.
BELANGRIJK: om het mes van de as af te nemen,
moet de machine achterover gekanteld worden.
Echter, alvorens de machine te kantelen, alle
benzine uit tank en alle olie uit carter aftappen.
Tevens accu uitbouwen zodat zuur niet op machine
gemorst wordt. (ALLE ZAKVULLERDELEN
MOETEN VERWIJDERD WORDEN ALVORENS
MACHINE TE KANTELEN.)
2. Benzine uit tank aftappen, zie Aftappen van
benzine uit brandstoftank, blz. 24.
3. Olie uit carter aftappen, zie Verversen van
carterolie, punt 1 t/m 6., blz. 23.
4. Accu uit chassis verwijderen, zie Accu vullen en
opladen, blz. 13.
5. In 1e versnelling schakelen en parkeerrem
vastzetten. Machine achterover kantelen.
6. Uiteinde van mes met doek of dikke handschoen
vasthouden, dan mesbout, ring en mes verwijderen
(fig. 15).
N.B.: Omdat de mesbout in de fabriek tot 6181 N·m
aangetrokken is, kan het moeilijk zijn de bout te
verwijderen. Als u de bout niet verwijderen kunt, een
erkende TORO service dealer of "service station"
raadplegen voor hulp.
7. M.b.v. een vijl, snijkant aan beide uiteinden van
mes slijpen (fig. 16).
BELANGRIJK: bovenkant van mes slijpen en
oorspronkelijke snijhoek handhaven voor een
scherpe snijkant. Het mes blijft in evenwicht als
van beide snijkanten evenveel materiaal
verwijderd wordt.
1
2
Figuur 15
1. Mes 2. Mesbout en ring
1606
27
ONDERHOUD
Figuur 16
ONDER OORSPRONKELIJKE
HOEK SLIJPEN
EINDAANZICHT VAN MES
MES OP DEZE
PLAATS
GEDUND
8. Controleer de balans van het mes door het op
een mesbalans te leggen. In de ijzerhandel kunt u
een goedkope balans kopen. Wanneer een mes in
evenwicht is, blijft het horizontaal liggen. Is het mes
niet in balans, dan helt het over naar de zwaardere
kant. In dit geval moet nog wat metaal van de snijkant
aan deze kant worden afgevijld. Daarna evenwicht
controleren. Hiermee doorgaan tot evenwicht hersteld
is.
9. Mes, ring en mesbout in deze volgorde monteren
(fig. 15). Mesbout aantrekken tot 6181 N·m.
BELANGRIJK: controleren dat de snijkant van het
huis vandaan zit.
10. Machine in de normale stand terugkantelen.
11. Carter met olie vullen; zie Carter met olie vullen,
blz. 13.
12. Brandstoftank met benzine vullen; zie
Brandstoftank met benzine vullen, blz. 14.
13. Accu monteren; zie Accu vullen en opladen,
blz. 13.
REINIGEN VAN DE ONDERKANT VAN HET
MAAIERHUIS
Om een goed maairesultaat te verzekeren, moet de
onderkant van het maaierhuis schoon gehouden
worden. Periodiek de binnenzijde van het maaierhuis
insmeren met waspasta. Dit vertraagt roestvorming
en voorkomt dat gras en vuil aan de binnenkant van
het huis vastkoeken.
1. Motor afzetten en kabel van bougie nemen.
BELANGRIJK: voor reinigen van de onderkant van
het maaierhuis moet de machine achterover
gekanteld worden. Alvorens de machine te
kantelen alle benzine uit tank en olie uit carter
aftappen. Tevens accu uitbouwen zodat er geen
zuur op de machine gemorst wordt.
2. Benzine uit tank aftappen; zie Aftappen van
benzine uit brandstoftank, blz. 24.
3. Olie uit carter aftappen; Zie Verversen van
carterolie, punt 1 t/m 6, blz. 23.
4. Accu uit chassis verwijderen; zie Accu vullen en
opladen, blz. 13.
5. In 1e versnelling schakelen en parkeerrem vast
zetten. Machine achterover kantelen.
6. Aan binnenzijde van huis vastgekoekt gras en vuil
(fig. 15) door spuiten met een tuinslang verwijderen.
Eventueel niet verwijderd gras en vuil afschrapen.
Daarna huis opnieuw schoonspuiten.
7. Nu machine achterover gekanteld staat, tegelijk
toestand van het mes controleren (fig. 16).
8. Machine in de normale stand terugkantelen.
9. Carter met olie vullen; zie Carter met olie vullen,
blz. 14.
10. Brandstoftank met benzine vullen; zie
Brandstoftank met benzine vullen, blz. 15.
11. Accu monteren; zie Accu vullen en opladen,
blz. 13.
28
ONDERHOUD
UIT/INBOUWEN VAN HET MAAIERHUIS
1. Motor afzetten en kabel van de bougie nemen.
2. In 1e versnelling schakelen en parkeerrem
vastzetten.
3. Maaihoogtehendel in laagste stand zetten.
BELANGRIJK: voor uit/inbouwen van het
maaierhuis moet de machine achterover gekanteld
worden. Alvorens de machine te kantelen alle
benzine uit tank en olie uit carter aftappen. Tevens
accu uitbouwen zodat er geen zuur op de machine
gemorst wordt.
4. Benzine uit tank aftappen; zie Aftappen van
benzine uit de brandstoftank, blz. 15.
5. Olie uit carter aftappen; Zie Verversen van
carterolie, punt 1 t/m 6, blz. 23.
6. Accu uit chassis verwijderen; zie Accu vullen en
opladen, blz. 13.
7. Machine achterover kantelen.
8. Mesdrijfsnaar verwijderen: zie Vervangen van de
mesdrijfsnaar, blz. 28.
9. Verwijder splitpen en gaffelpen waarmee
remstang aan spanpoeliebeugel bevestigd is (fig. 17).
10. Verwijder (2) splitpennen en ringen waarmee
maaierhuis op bevestigingspennen bevestigd is
(fig. 17). Maaierhuis vastpakken en zijwaarts
bewegen zodat het van de pennen afglijdt. Daarna
naar voren bewegen zodat de voorste bevestigingen
loskomen.
Figuur 17
1. Remstang
2. Spanpoeliebeugel
3. Splitpen
4. Bevestigingspen
5. Stop
1590
1
2
3
5
4
11. Om maaierhuis te monteren, in omgekeerde
volgorde te werk gaan.
12. Mesdrijfsnaar aanbrengen: zie Vervangen van de
mesdrijfsnaar, blz. 28.
13. Machine terug in de normale werkstand
kantelen..
14. Carter met olie vullen; zie Vullen van carter met
olie, blz. 14.
15. Brandstoftank met benzine vullen; zie
Brandstoftank met benzine vullen, blz. 15.
16. Accu weer installeren; zie Accu Vullen en
opladen, blz. 13.
VERVANGEN VAN DE MESDRIJFSNAAR
BELANGRIJK: om de mesdrijfsnaar te vervangen
moet de machine achterover gekanteld worden.
Alvorens de machine te kantelen, alle benzine uit
tank en alle olie uit carter aftappen. Tevens accu
uitbouwen zodat zuur niet op machine gemorst
wordt.
1. Benzine uit tank aftappen, zie Aftappen van
benzine uit brandstoftank, blz. 24.
2. Olie uit carter aftappen, zie Verversen van
carterolie, punt 1 t/m 6 blz. 23.
3. Accu uit chassis verwijderen, zie Accu vullen en
opladen, blz. 13.
4. In 1e versnelling schakelen en parkeerrem vast
zetten. Machine achterover kantelen.
5. Verwijder bouten, pennen en borgmoeren
waarmee maaierhuis aan frame bevestigd is (fig. 17).
Schuif het maaierhuis naar achteren om de snaar te
ontspannen.
6. Zet de maaihoogtehendel in de laagste stand.
7. Draai de bevestigingsbouten van de (2)
motorpoelie snaargeleiders los en duw de geleiders
van de poelie vandaan. Neem de mesdrijfsnaar van
de motorpoelie af (fig. 18).
8. Zet de maaidekhendel in de stand ENGAGE,
zodat de rem vrijkomt van de maaierhuispoelie.
9. Verwijder (2) bouten waarmee snaargeleider aan
maaierhuis bevestigd is en verwijder snaargeleider.
Neem de snaar van de poelie af.
10. Zorg ervoor dat de maaidekhendel in de stand
ENGAGE staat, zodat de rem vrijkomt van de
maaierhuispoelie. Leg de nieuwe snaar om de poelie.
Bevestig de snaargeleider weer aan het maaierhuis.
29
ONDERHOUD
Figuur 18
1. Mesdrijfsnaar
2. Motorpoelie
3. Snaargeleiders motorpoelie
4. Maaierhuispoelie
5. Spanpoelie
1587a
4
2
1
(3 mm)
3
5
Hier naar
buiten
drukken
11. Leg de snaar om de motorpoelie en breng de
snaargeleiders aan. De snaargeleiders moeten niet
meer dan 3 mm van poelie en snaar af staan, maar
mogen daar niet tegenaan komen.
12. Druk de snaar naar buiten (speling eruit halen),
zie fig. 18. Controleer ruimte tussen buitenkant van
snaar en binnenkant van spanpoelie (fig. 18). De
ruimte moet ca. 3 mm zijn.
13. Als de ruimte tussen snaar en poelie goed is,
gaat u verder bij punt 16. Als dat niet zo is, verder
gaan bij het volgende punt voor nastelling.
14. De koppelingsstang van het maaierhuis bevindt
zich links van de transmissie (fig. 19). Verwijder de
gaffelpenhouder en draai de gaffelpen om de
koppelingsstang langer of korter te maken, totdat de
juiste ruimte tussen snaar en poelie ontstaat.
Figuur 19
1. Koppelingsstang
2. Gaffelpenhouder
3. Gaffelpen
1591
3
1
2
15. Breng de gaffelpen weer aan en controleer de
afstelling.
16. Machine in de normale stand terugkantelen.
17. Carter met olie vullen; zie Carter met olie vullen,
blz. 14.
18. Brandstoftank met benzine vullen; zie
Brandstoftank met benzine vullen, blz. 15.
19. Accu monteren; zie Accu vullen en opladen,
blz. 13.
30
ONDERHOUD
VERVANGEN VAN TRACTIEDRIJFSNAAR
BELANGRIJK: om de tractiedrijfsnaar te
vervangen, moet de machine achterover gekanteld
worden. Alvorens de machine te kantelen alle
benzine uit tank en olie uit carter aftappen. Tevens
accu uitbouwen zodat er geen zuur op de machine
gemorst wordt.
1. Benzine uit tank aftappen; zie Aftappen van
benzine uit brandstoftank, blz. 24.
2. Olie uit carter aftappen; Zie Verversen van
carterolie, punt 1 t/m 6, blz. 23.
3. Accu uit chassis verwijderen; zie Accu vullen en
opladen, blz. 13.
4. In 1e versnelling schakelen en parkeerrem vast
zetten. Machine achterover kantelen.
5. Mesdrijfsnaar verwijderen; zie Vervangen van de
mesdrijfsnaar, blz. 28.
6. Maaierhuis uitbouwen; zie Uit/inbouwen van het
maaierhuis, blz. 28.
7. De trekveer van de bevestigingsbout loshaken
(fig. 20). Ga hierbij voorzichtig te werk, omdat de veer
onder grote spanning staat.
8. De spanpoelieveer van de spanpoeliebeugel
loshaken (fig. 20).
9. Borgmoer en ring verwijderen waarmee
spanpoeliebeugel aan frame bevestigd is. Verwijder
de beugel (fig. 20).
10. Draai de borgmoer op de poelie los om de
snaargeleider te verwijderen (fig. 20). Verwijder de
snaar van alle poelies.
11. Om de nieuwe snaar aan te brengen, in
omgekeerde volgorde te werk gaan.
N.B.: Bij het terugplaatsen van de snaargeleider op
de spanpoelie erop letten dat de rand van de
snaargeleider gelijk met het frame staat, zoals
getoond in figuur 20.
12. Maaierhuis uitbouwen: zie Uit/Inbouwen van het
maaierhuis, punt 11 t/m 14, blz. 28.
13. Machine in de normale stand terugkantelen.
14. Carter met olie vullen; zie Carter met olie vullen,
blz. 14.
15. Brandstoftank met benzine vullen; zie
Brandstoftank met benzine vullen, blz. 15.
16. Accu monteren; zie Accu vullen en opladen,
blz. 13.
Figuur 20
1. Trekveer
2. Spanpoelieveer
3. Borgmoer en ring
van spanpoeliebeugel
4. Snaargeleider spanpoelie
5. Tractiedrijfsnaar
1587
1
4
2
5
3
Gelijk
31
ONDERHOUD
CONTROLEREN/AFSTELLEN VAN DE
DRIJFKETTING
De drijfketting moet midden tussen het kettingrad van
de transmissie en het kettingrad van het differentieel
ca. 3 mm speling hebben. Controleer de speling van
de ketting na de eerste 5 bedrijfsuren en daarna
telkens na 25 bedrijfsuren.
1. Verwijder de twee bouten waarmee de kettingkast
aan het chassis bevestigd is en verwijder de
kettingkast (fig. 21).
BELANGRIJK: als de ketting versleten, onvoldoende
of niet juist gespannen is, maakt de ketting een
bijgeluid terwijl hij over de kettingraderen loopt. De
ketting moet dan worden afgesteld om beschadiging
van de kettingraderen te voorkomen. Als u hierbij
hulp nodig hebt, neemt u contact op met uw
plaatselijke erkende Toro dealer.
Figuur 21
1. Bouten
392
1
1
2. Controleer de speling van de ketting door de
ketting in het midden met middelmatige druk in te
drukken en op te tillen (fig. 22). De ketting moet een
totale speling van 3 mm hebben (fig. 23). Als de
speling niet juist is, moet deze worden afgesteld; zie
punt 3 t/m 13.
BELANGRIJK: om de drijfketting af te stellen,
moet de machine achterover gekanteld worden.
Alvorens de machine te kantelen alle benzine uit
tank en olie uit carter aftappen. Tevens accu
uitbouwen zodat er geen zuur op de machine
gemorst wordt. (ALLE ZAKVULLERDELEN
MOETEN VERWIJDERD WORDEN ALVORENS
MACHINE TE KANTELEN.)
3. Benzine uit tank aftappen, zie Aftappen van
benzine uit brandstoftank, blz. 24.
4. Olie uit carter aftappen, zie Verversen van
carterolie, blz. 23.
5. Accu uit chassis verwijderen, zie Accu vullen en
opladen, blz. 13 .
Figuur 22
1. Drijfketting
1587
1
6. In 1e versnelling schakelen en parkeerrem vast
zetten. Machine achterover kantelen en daarbij
chassis op blokken plaatsen. De wielen moeten vrij
van de grond zijn, zodat de as kan worden bewogen.
7. Draai vier moeren los waarmee kussenblokken
met differentieelas aan frame bevestigd zijn (fig. 23).
Figuur 23
1. 3 mm
2. Drijfketting
3. Moeren
4. As
5. Kettingspanner
1592
2
1593
1
4
5
3
8. Draai de borgmoer van de kettingspanner los
(fig. 23).
9. Draai de spanmoer van de kettingspanner totdat
de juiste kettingspeling is verkregen.
10. Bevestigingsmoeren van rechter kussenblok (bij
de ketting) aantrekken.
32
ONDERHOUD
11. Omdat de differentieelas evenwijdig moet lopen
aan de achterkant van het chassis, de afstand tussen
midden van kussenblokken en achterkant chassis
meten (fig. 23). Het verschil tussen beide afstanden
mag niet meer dan 3 mm bedragen. Als het verschil
groter dan 3 mm is, loopt de as niet evenwijdig aan
het frame en moet deze derhalve worden nagesteld.
12. Controleer de speling van de ketting vanaf de
onderkant van de machine (zie punt 2).
13. Machine in de normale stand terugkantelen.
14. Breng de kettingkast weer aan.
15. Carter met olie vullen; zie Carter met olie vullen,
blz. 13.
16. Brandstoftank met benzine vullen; zie
Brandstoftank met benzine vullen, blz. 14.
17. Accu monteren; zie Accu vullen en opladen,
blz. 13.
AFSTELLEN VAN DE REM
De rem afstellen als het rempedaal meer dan ca.
2,5 cm speling vertoont, of als het remvermogen of
de werking van de parkeerrem onvoldoende zijn.
1. Motor afzetten en kabel van bougie afnemen.
2. Accu uit chassis verwijderen, zie Accu vullen en
opladen, blz. 13.
3. Borgmoer ongeveer 1/4 slag rechtsom draaien
(fig. 24).
4. Werking van rem controleren door machine te
duwen; er mag geen remwerking te bespeuren zijn.
Als remwerking te bespeuren is, borgmoer 1/8 slag
linksom draaien tot er geen contact meer is.
5. Accu monteren; zie Accu vullen en opladen,
blz. 13.
Figuur 24
1. Borgmoer
1594
1
CONTROLEREN VAN ELEKTRISCHE
AANSLUITINGEN
1. Controleer of de kabels aan de startmotor en de
batterijpolen goed vast zitten.
2. Controleer of er twee draden op de
veiligheidsschakelaar van de transmissie aangesloten
zijn.
3. Druk blokconnectors in elkaar om goed contact
te maken.
4. Controleer tevens of de aansluitingen op de
contactschakelaar goed contact maken.
5. Controleer de bedrading van alle
veiligheidsschakelaars op draadbreuk en op goed
contact van connectors.
CONTROLEREN VAN
VEILIGHEIDSSCHAKELAARS
WAARSCHUWING
De machine niet bedienen als de veiligheidss
chakelaars niet werken; deze vormen een vei
ligheidsvoorziening, bedoeld om de bestuurd
er te beschermen.
De veiligheidsschakelaars in de elektrische installatie
verhinderen dat de motor start, tenzij de
versnellingshendel in vrij staat en de maaidekhendel
op DISENGAGE. Daarnaast stopt de motor ook 
vanwege een schakelaar onder de zitplaats  als de
bestuurder de zitplaats verlaat wanneer de
maaidekhendel op ENGAGE staat en een versnelling
ingeschakeld is.
Om te verzekeren dat de veiligheidsschakelaars juist
werken, deze vóór elk gebruik van de machine
controleren. Laat het veiligheidssysteem elke twee
jaar controleren door een erkende TORO Service
dealer om een veilig gebruik van de machine te
garanderen.
1. Controleer alle elektrische aansluitingen; zie
Controleren van elektrische aansluitingen, blz. 32.
2. Versnellingshendel in vrij zetten.
3. Maaidekhendel op ENGAGE zetten. Op zitplaats
gaan zitten en contactsleutel op START draaien.
Motor mag niet starten, maar als dit wel het geval is,
is het beveiligingssysteem defect en moet door een
erkende TORO Service dealer gerepareerd worden.
Als de motor niet start, bij punt 4 verder gaan.
33
ONDERHOUD
4. Maaidekhendel op DISENGAGE zetten. Op
zitplaats gaan zitten, rem en koppelingspedaal
indrukken, parkeerrem vastzetten en versnelling
inschakelen. Contactsleutel op START draaien. Motor
mag starten, maar als dit wel het geval is, is het
beveiligingssysteem defect en moet door een
erkende TORO Service dealer gerepareerd worden.
Als de motor niet start, met stap 5 verder gaan.
5. Op zitplaats gaan zitten, versnellingshendel op
vrij zetten, maaidekhendel op DISENGAGE en
controleren dat parkeerrem vast staat. Contactsleutel
op START draaien. Motor moet starten en blijven
lopen. Dan maaidekhendel bedienen en voorzichtig
van de zitplaats opstaan: motor moet stoppen. Als
motor niet stopt, motor uitschakelen en
beveiligingssysteem door een erkende TORO Service
dealer laten repareren. Als de motor afslaat wanneer
u van de zitplaats opstaat, functioneert het
beveiligingssysteem goed en kunt u veilig met de
machine werken.
MAAIER VOOR OPSLAG GEREEDMAKEN
1. Voor langdurige opslag, ofwel benzine uit tank
aftappen, of voor opslag een brandstoftoevoeging
gebruiken. Voor aftappen van benzine, zie Aftappen
van benzine uit brandstoftank, blz. 24. Nadat benzine
afgetapt is, motor starten en stationair laten lopen tot
alle benzine verbruikt is en motor stopt.
Startprocedure nog tweemaal herhalen om te
verzekeren dat alle benzine uit motor verwijderd is.
Als benzine niet afgetapt wordt, vormt zich een
gomachtige vernisaanslag, waardoor motor slecht
gaat lopen en mogelijk problemen met starten krijgt.
Benzine mag alleen maar in de tank blijven zitten als
een toevoeging, zoals TORO Stabilizer/Conditioner
vóór opslag aan de benzine toegevoegd wordt.
TORO Stabilizer/Conditioner is een
conserveringsmiddel op petroleumdestillaatbasis.
TORO raadt het gebruik van toevoegingen op
alcoholbasis af, zoals ethanol, methanol of isopropyl.
Brandstoftoevoeging in de op de verpakking
aangegeven hoeveelheden gebruiken.
Onder normale omstandigheden blijven
brandstofadditieven 68 maanden werkzaam in de
brandstof.
2. Kabel van bougie afnemen en omgeving van
bougie reinigen zodat geen ongewenst materiaal in
de cilinder kan vallen wanneer de bougie uitgenomen
wordt. Vervolgens bougie uit cilinderkop nemen en
twee eetlepels motorolie in het bougiegat gieten.
Motor met de hand ronddraaien om de olie over de
binnenzijde van de cilinder te verdelen. Dan bougie
terugzetten en tot 20,4 Nm aantrekken. Als geen
momentsleutel gebruikt wordt, bougie stevig
aantrekken. KABEL NIET WEER OP BOUGIE
AANSLUITEN!
3. Olie uit carter aftappen; zie Verversen van
carterolie, blz. 23. Ditmaal carter echter niet met olie
vullen!
4. Accu uit chassis verwijderen, zie Accu vullen en
opladen, blz. 13. Corrosie van accupolen verwijderen
en vet en vuil van accubak afvegen. Zuurpeil
controleren. Als peil laag is, desbetreffende cel met
gedestilleerd water bijvullen. Als het peil laag is,
betreffende cel met gedistilleerd water bijvullen, maar
niet hoger dan de vulring onder de vuldop.
Vuldoppen terugzetten.
5. Vuil en kaf van buitenkant van cilinder,
cilinderkopribben en ventilatorhuis verwijderen.
Tevens grasmaaisel en vuil van uitwendige delen van
machine, motor, motorkap en bovenkant van
maaierhuis verwijderen
6. Onderkant van maaierhuis reinigen; zie Reinigen
van de onderkant van het maaierhuis, blz. 27.
7. Toestand van mes controleren; zie Onderhoud
van het maaimes, blz. 26.
8. Alle kapschroeven, bouten, schroeven, moeren
en bijbehorende delen controleren. Beschadigde
delen repareren of vervangen.
9. Wielen en fusees met vet smeren; zie
Voorasspindels en voorwielen smeren, blz. 22.
10. Stof en vuil van luchtfilterelement verwijderen; zie
Onderhoud van het luchtfilter, blz. 23.
11. Geroest of beschadigd lakwerk bijwerken. De
betreffende plaatsen eerst schuren alvorens te
lakken.
N.B.: TORO ReKote "bijwerklak" is bij elke erkende
TORO Service Dealer verkrijgbaar. De spuitlak droogt
in enkele minuten en geeft een glanzend en
professioneel resultaat.
12. Carter met olie vullen; zie Carter met olie vullen,
blz. 14.
13. Accu monteren; zie Accu vullen en opladen,
blz. 13. Accu gedurende 48 uur opladen om te
verzekeren dat hij volledig geladen is.
BELANGRIJK: als de accu niet juist wordt
opgeslagen of niet wordt geladen, kan dat leiden
tot beschadiging van de accu.
14. Machine in een schone, droge garage of
opslagruimte opslaan. Sleutel uit contact nemen en
onthouden waar u deze bewaart. Machine afdekken
om hem te beschermen en schoon te houden.
34
SCHEMA ELEKTRISCHE INSTALLATIE
765
NEUTRAAL
DONKERBLAUW
CONTACTSCHAKELAAR
SCHAKELAAR
GEEL
GEEL
ROOD
ROOD
ROOD
ROOD
GROEN
GRIJS
WIT
STARTSPOEL
7,5A ZEKERING
ROOD
ZITTINGSCHAKELAAR VEILIGHEIDSRELAIS
PTOSCHAKELAAR
ZWART
ZWART
ZWART
ZWART
AARDE
AARDE
ACCU
LICHTBLAUW
MOTOR
MAGNEET
ONTSTEKER
START
ALTERNATOR
NIET VOORZIEN VAN MANTEL
NIET VOORZIEN VAN
MANTEL
35
STORINGEN VERHELPEN
Storing Mogelijke oorzaak Verhelpen
Motor start niet, start moei
lijk, verliest kracht, of blijft
niet lopen
1. Benzinetank leeg 1. Tank met benzine vullen.
2. Accu leeg 2. Accu opladen
3. Versnelling ingeschakeld 3. Versnelling in vrij zetten
4. Maaidekhendel staat op EN
GAGE
4. Maaidekhendel op DISEN
GAGE zetten
5. Bougie zit los 5. Bougie aantrekken tot
20,4 Nm
6. Kabel los of niet op bougie
aangesloten
6. Kabel op bougie aanslui
ten
7. Elektrodenafstand onjuist 7. Elektrodenafstand op
0,76 mm instellen
8. Bougie is aangetast, vuil of
op andere wijze defect
8. Nieuwe bougie met juiste
elektrodenafstand monteren
9. Verkeerde bougie gebruikt 9. Juiste bougie monteren
10. Elektrische aansluitingen zijn
los
10. Elektrische installatie con
troleren op goed contact
11. Carburateur onjuist afgesteld 11. Carburateur afstellen
12. Luchtfilter is vuil 12. Luchtfilterelement reinigen
13. Vuil, water of oude benzine
in brandstofsysteem
13. Onderhoudsbeurt aan ma
chine door erkende TORO
Service dealer laten uitvoeren
14. Module of schakelaar defect 14. Onderhoudsbeurt aan ma
chine door erkende TORO
Service dealer laten uitvoeren
15. Bout van cilinderkop los
16. Bestuurder zit niet op zitting
15. Bout aantrekken
16. Zittingschakelaar control
eren
Motor draait niet of slecht
stationair
1. Luchtfilter vuil 1. Luchtfilterelement reinigen
2. Koelribben en luchtkanalen
onder motor ventilatorhuis vers
topt
2. Obstructie van koelribben
en luchtkanalen verwijderen
3. Stationair toerental is te
laag. Stationair mengsel niet
goed.
4. Vuil, water of oude benzine
in brandstofsysteem
5. Bougie is aangetast, vuil of
op andere wijze defect
3. Carburateur bijstellen
4. Onderhoudsbeurt aan ma
chine door erkende TORO
Service dealer laten uitvoeren
5. Nieuwe bougie met juiste
elektrodenafstand monteren
36
STORINGEN VERHELPEN
Storing Mogelijke oorzaak Verhelpen
Motor verliest kracht 1. Oliepeil in carter te laag 1. Carter bijvullen met olie
2. Koelribben en luchtkanalen
onder motor ventilatorhuis vers
topt
2. Obstructie van koelribben
en luchtkanalen verwijderen
3. Motor te zwaar belast 3. In lagere versnelling scha
kelen om belasting te vermin
deren
4. Luchtfilter vuil 4. Luchtfilterelement reinigen
5. Vuil, water of oude benzine
in brandstofsysteem
5. Onderhoudsbeurt aan ma
chine door erkende TORO
Service dealer laten uitvoeren
6. Carburateur onjuist afgesteld 6. Carburateur afstellen
7. Bougie is aangetast, vuil of
op andere wijze defect
7. Nieuwe bougie met juiste
elektrodenafstand monteren
Motor raakt oververhit 1. Koelribben en luchtkanalen
onder motor ventilatorhuis vers
topt
1. Obstructie van koelribben
en luchtkanalen verwijderen
2. Carburateur onjuist afgesteld 2. Carburateur afstellen
3. Oliepeil in carter te laag 3. Carter bijvullen met olie
4. Motor te zwaar belast 4. In lagere versnelling scha
kelen om belasting te vermin
deren
Machine trilt abnormaal 1. Bevestigingsbouten van mo
tor zitten los
1. Bevestigingsbouten van
motor aantrekken
2. Differentieelas onjuist uitge
lijnd
2. Drijfketting, die op differ
entieelas zit, bijstellen
3. Losse PTO poelie, spanpoe
lie of mespoelie
3. Desbetreffende poelie
vastzetten
4. Maaimes is ongebalanceerd
of verbogen
4. Nieuw maaimes monteren
5. Mesbevestigingsbout los 5. Bout tot 6181 Nm aan
trekken
6. Drijfpoelie beschadigd 6. Drijfpoelie vervangen
Maaimes draait niet 1. Mesdrijfsnaar versleten, los
of gebroken
1. Nieuwe mesdrijfsnaar
monteren
2. Mesdrijfsnaar van poelie af 2. Mesdrijfsnaar monteren
en spanpoelie en snaargeleid
ers op juiste stand controleren
Machine rijdt niet 1. Tractiedrijfsnaar versleten,
los of gebroken
2. Tractiedrijfsnaar van poelie
af
3. Drijfketting van kettingrad af
4. Versnelling schakelt niet
5. Tractiespanrol onjuist afges
teld
1. Nieuwe tractiedrijfsnaar
monteren
2. Tractiedrijfsnaar monteren
3. Drijfketting monteren en
afstellen
4. Onderhoudsbeurt aan ma
chine door erkende TORO
Service dealer laten uitvoeren
5. Tractiedrijfsnaar afstellen
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36

Toro 8-25 Rear Engine Rider Handleiding

Type
Handleiding