Renault Nieuwe Talisman Handleiding

Type
Handleiding
Renault TALISMAN
Instructieboekje
Castrol, exclusieve partner van Renault
Profiteer van de geavanceerde technologie uit de autosport dankzij het speciaal door Renault en Castrol
ontwikkelde assortiment motoroliën dat garant staat voor optimale prestaties en een lange levensduur
van uw Renault.
Aanbevolen door Renault
renault.com
Sans titre-22 1 08/11/2019 12:07
bienvenue à bord de votre véhicule ..........
(jusqu’à la fin de l’UD)
information et conseils généraux
bienvenue à bord de votre véhicule .....
(jusqu’à la fin de l’UD)
0.1
NLD_UD60889_1
Bienvenue [v1] (XFD - LFD Douai - Renault)
Vertaald uit het Frans. Gehele of gedeeltelijke nadruk of vertaling is verboden zonder schriftelijke toestemming van de constructeur van de auto.
Welkom aan boord van uw auto
Wij wensen u een goede reis in uw auto.
In dit instructieboekje worden aanwijzingen gegeven voor de bediening en het onderhoud, zodat u:
uw auto goed leert kennen waardoor u al zijn kwaliteiten, functies en zijn vele mogelijkheden ten volle kunt benutten.
de werking optimaal kunt houden door eenvoudige maar stipt op te volgen onderhoudsvoorschriften.
zonder overbodig tijdverlies zelf kleine storingen kunt verhelpen, waarvoor geen specialist nodig is.
Door dit instructieboekje zorgvuldig te bestuderen, wordt u geïnformeerd over de mogelijkheden en de nieuwe technieken die erin zijn toegepast.
Als sommige punten nog onduidelijk zijn, willen de technici van onze dealers u graag alle verdere informatie geven.
De volgende symbolen kunnen u helpen:
en Deze verschijnen in de auto en geven aan dat u de handleiding moet raadplegen voor informatie over en/of beperkingen voor
handelingen met betrekking tot de uitrusting van uw auto.
dit duidt overal in het instructieboekje op een risico, een gevaar of een veiligheidsadvies.
Dit instructieboekje is tot stand gekomen aan de hand van de gegevens die op het moment van samenstelling van dit boekje bekend waren. In
dit boekje staan alle mogelijke uitrustingen (standaard of optioneel) van dit model beschreven. De aanwezigheid ervan in de auto is af-
hankelijk van de uitvoering, de gekozen opties en het land van aflevering.
Ook kunnen er uitrustingen zijn opgenomen die pas op een later tijdstip in de auto zullen worden toegepast.
De schema’s in de gebruikershandleiding zijn voorzien van voorbeelden.
accès
véhicule ................................................
(page courante)
éclairage
extérieur ...............................................
(page courante)
vitres ..........................................................
(page courante)
pneumatiques ............................................
(page courante)
trappe à carburant .....................................
(page courante)
rétroviseurs ................................................
(page courante)
0.2
NLD_UD61027_1
L’extérieur (XFD - KFD - LFD Busan - Renault)
BUITENKANT
Elektrische ruiten 3.26
Wissen voorruit 1.93 en 1.98
Ontwasemen 3.6 en 3.16
Verlichting: werking 1.84
Verlichting: vervangen 5.16
L Tanken van brandstof 1.100
De banden 5.13
Onderhoud van de car-
rosserie 4.16
Spiegels 1.15
Card 1.4
portieren vergrendelen/ontgrende-
len 1.8
position de conduite
réglages ...............................................
(page courante)
sièges ........................................................
(page courante)
rangements/aménagements ......................
(page courante)
sécurité enfants .........................................
(page courante)
enfants .......................................................
(page courante)
0.3
NLD_UD61028_1
L’habitacle (XFD - KFD - LFD Busan - Renault)
INTERIEUR
De juiste zithouding 1.26
Op de voorplaats(en) 1.19
Hoofdsteunen voor 1.18
Voor de veiligheid van de kinde-
ren 1.40
Opbergruimtes, indeling interieur
3.34
Bagageruimte opbergruimte/indeling 3.55
ACHTERBANK 3.39
Hoofdsteun achter 3.38
0.4
NLD_UD61029_1
Poste de conduite (XFD - KFD - LFD Busan - Renault)
BESTUURDERSPOSITIE
Instrumentenpaneel 1.58
Knop voor het starten/stoppen van
de motor 2.3
Knoppen boordcomputer 1.69
Snelheidsregelaar 2.81
Adaptieve snelheidsregelaar
2.86
Snelheidsbegrenzer 2.77
Ontgrendelen van de motor-
kap 4.2
Verlichting buitenkant 1.84
Afstellen van het stuurwiel
1.81
Multimediascherm 3.24
Versnellingshendel. 2.14
Parkeerrem 2.15
Verwarmde stoel(en) 1.23
Laadzone telefoon 3.34
Verwarming-/
Airconditioningsysteem
3.6
aides à la conduite.....................................
(page courante)
assistance à la conduite ............................
(page courante)
conduite .....................................................
(page courante)
0.5
NLD_UD61030_1
Aides à la conduite (XFD - KFD - LFD Busan - Renault)
RIJHULPSYSTEMEN
ABS (antiblokkeersysteem)
ESC (elektronische stabiliteitscontrole)
Rembekrachtiging
Hulp bij wegrijden op een helling
2.33
Stop and Start 2.6
Controlesysteem bandenspanning
2.28
Snelheidsbegrenzer 2.77
Lane departure warning 2.49
Dodehoekwaarschuwing 2.60
Snelheidsregelaar 2.81
Parkeerhulp 2.99
Achteruitrijcamera 2.103
Actieve noodrem 2.41
Waarschuwing vermoeidheidsdetec-
tie 2.75
Rijstrookassistent 2.54
Waarschuwing veilige afstand 2.67
Parkeerhulp 2.15
Detectie van verkeersborden 2.71
Uitparkeerwaarschuwing 2.106
airbags ......................................................
(page courante)
ceintures de sécurité .................................
(page courante)
0.6
NLD_UD61031_1
Sécurité à bord (XFD - KFD - LFD Busan - Renault)
VEILIGHEID IN DE AUTO
Voorste Airbags 1.31
Deactiveren van de passagiersairbag voorin 1.53
Zijdelingse Airbags 1.38
Autogordels 1.26
ZijruitAirbags 1.38
identification du véhicule ...........................
(page courante)
plaques d’identification véhicule ................
(page courante)
pression des pneumatiques.......................
(page courante)
0.7
NLD_UD61032_1
Identification (XFD - KFD - LFD Busan - Renault)
EEN AUTO IDENTIFICEREN - ETIKETTEN
Identificatieplaatje motor
6.3
Beoordeling van een voertuigidentifica-
tienummer 6.2
Bandenspanningsetiketten 2.28
4.14
Identificatieplaatje 6.2
niveaux ......................................................
(page courante)
batterie.......................................................
(page courante)
NLD_UD61033_1
Compartiment moteur (XFD - KFD - LFD Busan - Renault)
DE MOTORRUIMTE (periodiek onderhoud)
Motorkap openen 4.2
Koelvloeistof 4.9
Dop motoroliereservoir 4.6
Ruitensproeiervloeistof 4.9
remvloeistof 4.9
Accu: 4.12
Peilstaaf motorolie 4.4
dépannage ................................................
(page courante)
balais d’essuie-vitre ...................................
(page courante)
crevaison ...................................................
(page courante)
fusibles ......................................................
(page courante)
remorquage ...............................................
(page courante)
0.9
NLD_UD61034_1
Dépannage (XFD - KFD - LFD Busan - Renault)
PECHHULP
Vervangen van een/de
ruitenwisserblad(en) voorruit
5.33
Sleeppunt voor 5.35
Vervangen van de
lampen van de achter-
lichten 5.17
Sleeppunt achter 5.35
Zekeringen 5.23
Lekke band:
Gereedschapset 5.9
Reservewiel 5.2
Verwisselen van een wiel
5.11
Vervangen van de lampen van
de koplampen 5.16
Vervangen van de ruiten-
wisserbladen achter 5.33
0.10
NLD_UD60890_1
Filler NU (XFD - LFD Douai - Renault)
0.11
NLD_UD60891_1
Sommaire Général (XFD - LFD Douai - Renault)
Ken uw auto  .................................................................
Rijden  ...........................................................................
Comfort  ........................................................................
Onderhoud  ...................................................................
Praktische tips .............................................................
Technische gegevens  .................................................
Alfabetische inhoudsopgave  .....................................
Hoofdstuk
1
INHOUD
2
3
4
5
6
7
0.12
NLD_UD60892_1
Filler NU (XFD - LFD Douai - Renault)
1.1
NLD_UD70223_5
Sommaire 1 (XFD - LFD Douai - Renault)
Hoofdstuk 1: Ken uw auto
Kaart: algemeen, gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.2
Vergrendelen, ontgrendelen van de portieren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.8
Portieren openen en sluiten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.11
Automatische portiervergrendeling tijdens het rijden. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.14
Spiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.15
Hoofdsteun – Stoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.18
Autogordels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.26
Aanvullende bevestigingsmiddelen: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.31
bij de autogordels voorin . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.31
bij de autogordels achterin . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.37
bescherming zijkant. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.38
Kinderveiligheid: algemene informatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.40
keuze van de bevestiging van het kinderzitje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.43
installatie van het kinderzitje, algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.45
Kinderzitjes: bevestiging met de autogordel of met het Isofix-systeem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.47
Uitschakelen, inschakelen van de passagiersairbag voorin . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.53
Bedieningsorganen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.56
Instrumentenpaneel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.58
boordcomputer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.69
Menu voor het personaliseren van de auto-instellingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.79
Klok en buitentemperatuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.80
Stuurwiel/stuurbekrachtiging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.81
Claxon en lichtsignalen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.83
Verlichting en signalen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.84
Afstellen van de koplampen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.92
Ruitenwissers, ruitensproeiers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.93
Brandstoftank . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.100
Reagenstank . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.103
verrouillage des portes ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
clé de secours ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pour la sécurité des enfants ......................
(page courante)
enfants (sécurité) .......................................
(page courante)
accès
véhicule ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
verrouillage/déverrouillage des ouvrants ...
(jusqu’à la fin de l’UD)
télécommande
badge ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
télécommande
carte .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
badge ........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte : utilisation.........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
coffre à bagages ........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
décondamnation des portes ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
condamnation des portes ..........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
fermeture des portes .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux de jour ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
portes / porte de coffre ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.2
NLD_UD60896_1
Cartes RENAULT : généralités (XFD - LFD Douai - Renault)
Carte : généralités, utilisation
KAART: algemeen (1/2)
Met de kaart kunt u:
de portieren, de achterklep en de tan-
kdopklep vergrendelen/ontgrendelen
(raadpleeg de volgende bladzijdes);
de verlichting inschakelen op afstand van
de auto (raadpleeg de volgende bladzij-
des);
de elektrische ruiten en, afhankelijk van
de auto, het open dak automatisch op af-
stand sluiten. 3.26 en 3.28;
de motor starten 2.3.
Actieradius
Controleer of de batterij van het juiste model
en in goede conditie is, en correct geplaatst.
De levensduur is ongeveer twee jaar: moet
worden vervangen als het bericht “Batterij
kaart bijna leeg” op het instrumentenpaneel
wordt weergegeven 5.30.
Bereik van de card
Dit wordt beïnvloed door de omgeving. Let
bij het vasthouden van de kaart op dat u niet
per ongeluk op de knoppen drukt waardoor
de portieren worden vergrendeld of ontgren-
deld.
Let op: Als een van de portieren of de ach-
terklep open of niet goed gesloten is, mislukt
het vergrendelen en knipperen de knipper-
lichten en de zijknipperlichten niet.
Radiostoringen
De werking van de kaart kan gestoord
worden in de omgeving van een zendinstal-
latie of bij gebruik van apparatuur die werkt
op dezelfde frequentie als de kaart.
Bij lege batterij, kunt u de auto altijd
vergrendelen/ontgrendelen en starten.
1.8 en 2.3.
1
2
3
4
1 Ontgrendelen van alle portieren.
2 Vergrendelen van alle portieren.
3 Vergrendelen/ontgrendelen van alleen de
achterklep en, afhankelijk van de auto,
openen/sluiten van de gemotoriseerde
achterklep 3.46.
4 Op afstand inschakelen van de ver-
lichting.
1.3
NLD_UD60896_1
Cartes RENAULT : généralités (XFD - LFD Douai - Renault)
KAART: algemeen (2/2)
Advies
Stel de kaart niet bloot aan warmte,
koude of vocht.
Bewaar de kaart niet op een plek waar
deze verbogen of beschadigd kan raken,
bijvoorbeeld als u op de kaart gaat zitten
als deze in uw achterzak zit.
Vervangen: extra kaart nodig
Als u de kaart verliest of een extra kaart
nodig hebt, kunt u deze bestellen bij een
merkdealer.
Als u een kaart vervangt, moet u met de
auto en alle kaarten naar een merkdea-
ler gaan om het systeem te resetten.
U kunt maximaal vier kaarten per auto
gebruiken.
Functie “verlichting op afstand”
Als u op de knop 4 drukt, gaan de dimlichten
en binnenverlichting ongeveer 20 seconden
branden. Hiermee kan de auto op afstand
herkend worden, bijvoorbeeld op een par-
keerterrein.
NB: nog een druk op knop 4 dooft de ver-
lichting.
Opm: als u de knop 4 circa twee seconden
ingedrukt houdt, wordt de buitenverlichting
ingeschakeld en klinkt een geluidssignaal.
4
Verantwoordelijkheid van
de bestuurder tijdens het
parkeren of stoppen van de
auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes, een kind,
een afhankelijke volwassene of een dier
in de auto achter als u deze verlaat.
Ze kunnen zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, organen te bedienen zoals bij-
voorbeeld de ruitbediening, of de portie-
ren te vergrendelen.
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
verrouillage des portes ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte : utilisation.........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte « mains libres » : utilisation ..............
(jusqu’à la fin de l’UD)
portes / porte de coffre ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
condamnation des portes ..........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
décondamnation des portes ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sécurité enfants .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
fermeture des portes .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
accès
véhicule ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
badge ........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
télécommande ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.4
NLD_UD60897_1
Carte RENAULT mains libres : utilisation (XFD - LFD Douai - Renault)
Er zijn drie manieren voor het vergrendelen/
ontgrendelen van de auto:
– handsfree, terwijl men naar de auto toe
loopt of ervan wegloopt;
handsfree met behulp van de knop 2 op
de handgreep 1 van een van de voorpor-
tieren;
de kaart gebruiken in de afstandsbedie-
ningsmodus.
HANDSFREE KAART: gebruik (1/4)
Bewaar de kaart niet op een plaats waar
andere elektronische apparaten (com-
puter, telefoon, enz.) de werking ervan
kunnen verstoren.
1
2
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het parke-
ren of stoppen van de auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes,
een kind, een afhankelijke volwassene
of een dier in de auto achter als u deze
verlaat.
Ze kunnen zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, organen te bedienen zoals bij-
voorbeeld de ruitbediening, of de portie-
ren te vergrendelen.
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
De handsfree-functie uit- of
inschakelen
Afhankelijk van de auto kunt u deze functies
uit- of inschakelen:
de auto ontgrendelen terwijl men ernaar
toe loopt en vergrendelen terwijl men
ervan wegloopt;
de auto vergrendelen of ontgrendelen
door te drukken op de knoppen van de
portierhandgreep.
Ook het geluidssignaal dat klinkt als de
auto wordt vergrendeld terwijl men ervan
wegloopt, kan worden uit- of ingeschakeld.
1.79.
Welkomstverlichting onder de externe
handgrepen
Als deze functie actief is, lichten de lamp-
jes onder de externe handgrepen automa-
tisch op als de kaart wordt gedetecteerd, als
de auto wordt ontgrendeld of als een portier
wordt geopend.
Ze gaan automatisch uit:
ongeveer één minuut nadat ze zijn aan-
gegaan;
bij het starten van de motor;
of
wanneer de auto wordt vergrendeld.
pour la sécurité des enfants ......................
(page courante)
enfants (sécurité) .......................................
(page courante)
1.5
NLD_UD60897_1
Carte RENAULT mains libres : utilisation (XFD - LFD Douai - Renault)
HANDSFREE KAART: gebruik (2/4)
3
Handsfree ontgrendeling bij het
naderen van de auto;
Als de kaart in de toegangszone 3 is, wordt
de auto ontgrendeld. Het ontgrendelen ziet
u aan het één keer oplichten van de knip-
perlichten en de zijknipperlichten.
4
Handsfree vergrendelen terwijl
men van de auto wegloopt
Als u van de auto wegloopt met de kaart bij
u en met de portieren en achterklep geslo-
ten, wordt de auto automatisch vergrendeld
zodra u de toegangszone 3 verlaat.
N.B.: de afstand waarop de auto vergren-
deld wordt, hangt af van de omgeving.
U kunt zien dat de auto wordt vergrendeld
doordat de alarmknipperlichten tweemaal
knipperen en vervolgens gedurende onge-
veer vier seconden branden; ook hoort u
een geluidssignaal.
5
Indien de kaart ongeveer 15 minuten binnen
de toegangszone 3 blijft, wordt de vergren-
deling op afstand uitgeschakeld. Om de auto
te vergrendelen drukt u op de knop 2 op de
handgreep 1 of op de knop 5 op de kaart.
De auto kan alleen worden vergrendeld als
de kaart binnen de zone 4 is.
De buitenspiegels worden automatisch
in-/uitgeklapt bij het ver-/ontgrendelen
van de auto (afhankelijk van de auto).
1.15.
1.6
NLD_UD60897_1
Carte RENAULT mains libres : utilisation (XFD - LFD Douai - Renault)
U kunt zien dat de auto is vergrendeld door-
dat de alarmknipperlichten tweemaal knip-
peren en vervolgens gedurende ongeveer
vier seconden branden; ook hoort u een ge-
luidssignaal.
Bijzonderheden met betrekking
tot het ontgrendelen
Automatische ontgrendeling bij benadering
van de auto wordt uitgeschakeld indien de
auto gedurende acht dagen niet is gebruikt.
Druk op de knop 2 (handgreep van voorpor-
tier of achterklep) of gebruik de kaart met
afstandsbediening (zie de volgende pagi-
na’s) om het voertuig te ontgrendelen en de
modus opnieuw te activeren.
Bijzonderheden met betrekking
tot handsfree vergrendelen
Nadat de auto is vergrendeld met de hands-
free-functie, moet u ongeveer drie secon-
den wachten voordat u de auto weer kunt
ontgrendelen. Tijdens deze drie seconden
kunt u nagaan of de auto goed vergrendeld
is door aan de handgrepen van de deuren
te trekken.
HANDSFREE KAART: gebruik (3/4)
1
2
Handsfree vergrendelen/
ontgrendelen met knop 2
Druk, met de kaart in gebied 3 en de auto
vergrendeld, op de knop 2 op de hand-
greep 1 op een van de twee voorportieren:
de auto wordt ontgrendeld. Met een druk op
knop 2 wordt ook de hele auto ontgrendeld.
Het ontgrendelen ziet u aan het één keer
oplichten van de knipperlichten en de
zijknipperlichten.
Met een volgende druk op de knop 2 wordt
de auto weer vergrendeld.
Opmerking: als een portier of de kofferbak
open is of niet goed is gesloten, wordt de
vergrendeling niet uitgevoerd. Er klinkt een
geluidssignaal en de alarm- en zijknipper-
lichten knipperen niet.
3
1.7
NLD_UD60897_1
Carte RENAULT mains libres : utilisation (XFD - LFD Douai - Renault)
Wanneer de card zich bij een gestarte
motor en na het openen en sluiten van een
deur niet langer binnen de zone 4 bevindt,
waarschuwt de boodschap “Kaart niet gede-
tecteerd” u dat de card zich niet langer in de
auto bevindt. Dit helpt bijvoorbeeld voorko-
men dat u wegrijdt nadat een passagier is
uitgestapt met de card bij zich.
De waarschuwing verdwijnt zodra de card
weer gedetecteerd is.
Vergrendelen/ontgrendelen van
alleen de achterklep
Druk op de knop 6 om enkel de koffer te ver-
grendelen/ontgrendelen.
4
6
HANDSFREE KAART: gebruik (4/4)
Gebruik van de card met
afstandsbediening
Ontgrendelen met behulp van de kaart
Druk op de knop 7.
Het ontgrendelen wordt aangeduid met één
keer knipperen van de alarmknipperlichten
en de knipperlichten.
Vergrendelen met de kaart
Met de portieren en de bagageruimte geslo-
ten, druk op de knop 5: de auto wordt ver-
grendeld.
U kunt zien dat de auto is vergrendeld door-
dat de alarmknipperlichten tweemaal knip-
peren en vervolgens gedurende ongeveer
vier seconden branden; ook hoort u een ge-
luidssignaal.
Door twee keer op de knop 5 te drukken
wordt de auto vergrendeld en kunnen de
voor- en achterruiten (afhankelijk van de
auto) worden gesloten.
NB:
de maximale afstand waarop de auto ver-
grendeld wordt, hangt af van de omge-
ving;
als een portier of de achterklep open is of
niet goed is gesloten, wordt de vergren-
deling niet uitgevoerd. Er klinkt een ge-
luidssignaal en de alarm- en zijknipper-
lichten knipperen niet.
Als de motor draait werken de knoppen
van de card niet.
7
5
ouverture des portes..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
fermeture des portes .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
décondamnation des portes ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
condamnation des portes ..........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
portes / porte de coffre ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
accès
véhicule ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte
clé de secours carte .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte
anomalies de fonctionnement ..............
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte
non démarrage du moteur en mode
mains libres ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte
verrouillage/déverrouillage des
ouvrants ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
badge ........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ouverture/fermeture
ouvrants ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
fermeture/ouverture :
des portes ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.8
NLD_UD60898_1
Verrouillage / Déverrouillage des portes (XFD - LFD Douai - Renault)
Verrouillages et déverrouillage des portes
VERGRENDELEN, ONTGRENDELEN VAN DE PORTIEREN (1/3)
Als de kaart niet werkt:
In sommige gevallen werkt de kaart niet
goed:
kaartbatterij leeg, accu ontladen, enz;
gebruik van apparaten die op dezelfde
frequentie als de card werken (mobiele
telefoon, enz.);
de auto bevindt zich in een sterk elektro-
magnetisch veld.
In dat geval is het mogelijk:
de in de card geïntegreerde sleutel te ge-
bruiken;
de portieren één voor één met de hand te
vergrendelen;
de schakelaar voor het vergrendelen/ont-
grendelen van de portieren van binnen-
uit te gebruiken (raadpleeg de volgende
bladzijden).
In de card geïntegreerde sleutel
Met de geïntegreerde 2-sleutel kunt u het
linkervoorportier vergrendelen of ontgrende-
len wanneer de kaart niet werkt.
Toegang tot de sleutel 2
Schuif de behuizing achter 1 omlaag terwijl
u op de zone A drukt.
A
1
2
1.9
NLD_UD60898_1
Verrouillage / Déverrouillage des portes (XFD - LFD Douai - Renault)
VERGRENDELEN, ONTGRENDELEN VAN DE PORTIEREN (2/3)
4
Handmatig vergrendelen van de
portieren
Verdraai, met open portier, de schroef 4
(met behulp van het uiteinde van de sleutel)
en sluit het portier.
Nu is het portier van buitenaf vergrendeld.
Het openen kan alleen van binnenuit ge-
beuren of met de noodsleutel voor het linker
voorportier.
B
Gebruik van de sleutel die in de kaart is
ingebouwd
Steek het uiteinde van de sleutel in de 2
uitsparing 3 onderaan het afdekkapje B
van het linkerportier.
Beweeg deze omhoog om het afdek-
plaatje B te verwijderen.
Steek de sleutel 2 in het slot en vergren-
del of ontgrendel het linkervoorportier.
Zodra u zich in de auto bevindt, steekt u de
geïntegreerde sleutel terug in de uitsparing
van de kaart.
3
2
1.10
NLD_UD60898_1
Verrouillage / Déverrouillage des portes (XFD - LFD Douai - Renault)
VERGRENDELEN, ONTGRENDELEN VAN DE PORTIEREN (3/3)
Schakelaar voor het
vergrendelen/ontgrendelen van
de portieren van binnenuit
De schakelaar 5 bedient gelijktijdig de por-
tieren, de achterklep en de tankdopklep.
Als een portier (of de achterklep) open of
niet goed gesloten is, vergrendelen/ontgren-
delen de portieren snel.
In geval van het vervoer van een voorwerp
met de geopende achterklep, kunt u toch de
andere portieren vergrendelen: motor uit,
druk meer dan vijf secondes op de schake-
laar 5 om de andere de portieren te vergren-
delen.
Portieren vergrendelen zonder
kaart
Bijvoorbeeld als de kaartbatterij leeg is, de
kaart tijdelijk niet werkt, enz.
Druk met de motor uit en een portier (of
achterklep) geopend meer dan vijf secon-
den op de schakelaar 5.
Bij het sluiten van het portier worden alle
portieren en kleppen vergrendeld.
De auto kan van buitenaf alleen ontgrendeld
worden als de kaart zich in de toegangszone
van de auto bevindt, of met behulp van de
ingebouwde sleutel.
Controlelampje van de
portiervergrendeling
Druk, met de kaart in het interieur, op de
knop. Het schakelaarlampje 5 geeft aan of
de portieren wel of niet zijn vergrendeld:
lampje brandt, de portieren zijn vergren-
deld;
lampje uit, de portieren zijn ontgrendeld.
Als u de portieren van buitenaf vergrendelt,
blijft het controlelampje branden en dooft het
daarna.
Laat nooit een kaart in de auto
liggen als u de auto verlaat.
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder
Bedenk dat het rijden met ver-
grendelde portieren een be-
lemmering kan zijn voor hulpverleners in
geval van nood.
5
alarme sonore............................................
(page courante)
portes.........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
verrouillage des portes ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ouverture des portes..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
fermeture des portes .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ouverture/fermeture
ouvrants ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
badge ........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.11
NLD_UD60899_1
Ouverture et fermeture des portes (XFD - LFD Douai - Renault)
Ouverture et fermeture des portes
PORTIEREN OPENEN EN SLUITEN (1/3)
Openen van buitenaf
Als de portieren ontgrendeld zijn of u de
kaart bij u draagt, houd de handgreep 1 vast
en trek deze naar u toe.
Openen van binnenuit
Trek aan de portierhandgreep 2.
2
Uit veiligheidsoverwegingen,
mag u de deur alleen openen
en sluiten als de auto stilstaat.
1
Waarschuwingssignaal
verlichting brandt nog
Als bij het openen van een portier, terwijl het
contact is afgezet, de verlichtingsschakelaar
niet in stand AUTO staat, dan klinkt er een
signaal om u te waarschuwen dat de lichten
nog branden.
1.12
NLD_UD60899_1
Ouverture et fermeture des portes (XFD - LFD Douai - Renault)
PORTIEREN OPENEN EN SLUITEN (2/3)
4
Waarschuwing portier vergeten
te sluiten
Bij stilstaande auto, met het contact aan,
licht het controlelampje 3 op het instru-
mentenpaneel op, samen met het controle-
lampje 4 om aan te geven dat een of meer-
dere portieren (portieren, achterklep) niet of
niet goed gesloten zijn.
Zodra de auto ongeveer 20 km/u rijdt, geeft
een waarschuwingslampje aan welk(e)
portier(en) of de bagageruimte niet of niet
goed gesloten is (zijn), samen met de bood-
schap “Achterklep open” of “Portier open” en
een geluidssignaal dat gedurende 40 secon-
den weerklinkt, of tot het portier/de bagage-
ruimte gesloten is.
3
Uit veiligheidsoverwegingen,
mag u de deur alleen openen
en sluiten als de auto stilstaat.
4
3
1.13
NLD_UD60899_1
Ouverture et fermeture des portes (XFD - LFD Douai - Renault)
PORTIEREN OPENEN EN SLUITEN (3/3)
Veiligheid van de kinderen
Een achterportier kan niet van binnenuit
worden geopend als u het knopje 5 omzet.
Controleer of het portier inderdaad niet van
binnenuit geopend kan worden. Herhaal dit
bij het andere achterportier.
Verantwoordelijkheid van
de bestuurder tijdens het
parkeren of stoppen van de
auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes, een kind,
een afhankelijke volwassene of een dier
in de auto achter als u deze verlaat.
Het kan zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, door organen te bedienen zoals
de ruitbediening, of de portieren te ver-
grendelen, enz..
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
5
condamnation automatique des ouvrants
en roulage..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
condamnation des portes ..........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
portes.........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
verrouillage des portes ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
décondamnation des portes ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.14
NLD_UD60900_1
Condamnation automatique des ouvrants en roulage (XFD - LFD Douai - Renault)
Condamnation automatique des ouvrants en roulage
AUTOMATISCHE PORTIERVERGRENDELING TIJDENS HET RIJDEN
De werking van het systeem
Na het wegrijden van de auto, vergrende-
len de portieren automatisch als de auto
een snelheid van ongeveer 10 km/u heeft
bereikt.
De portieren ontgrendelen automatisch
door te drukken op de schakelaar 2 van
de portiervergrendeling;
bij stilstaande auto, door een portier te
openen van in de auto.
NB: na het openen/sluiten van een portier,
vergrendelt dit weer automatisch zodra de
auto 10 km/u rijdt;
Inschakelen/Uitschakelen van
de functie
Om te activeren: druk bij stilstaande auto
met draaiende motor op de schakelaar 2
totdat een geluidssignaal te horen is.
Deactiveren: druk, bij stilstaande auto met
draaiende motor, op de schakelaar 2 tot u
twee geluidssignalen hoort.
U kunt de functie ook in- of uitschakelen
via het menu van het multimediascherm 1
1.79.
storingen
Als u een storing constateert (geen automa-
tische vergrendeling, het lampje in schake-
laar 2 licht niet op bij het vergrendelen van
de portieren, de achterklep, enz.): controleer
of de vergrendeling niet per ongeluk is uit-
geschakeld en of alle portieren en kleppen
goed gesloten zijn. Als ze goed gesloten zijn
en het probleem aanhoudt, raadpleeg dan
een merkdealer.
2
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder
Bedenk dat het rijden met ver-
grendelde portieren een be-
lemmering kan zijn voor hulpverleners in
geval van nood.
2
1
rétroviseurs ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.15
NLD_UD60901_1
Rétroviseurs (XFD - LFD Douai - Renault)
Inklapbare buitenspiegels
De spiegels klappen automatisch in bij het
vergrendelen van de auto (schakelaar 3 in
stand B).
U kunt altijd het inklappen (schakelaar 3 in
stand C) of het uitklappen (schakelaar 3 in
stand A) van de spiegel regelen.
De automatische werking is dan uitgescha-
keld. Om deze weer in te schakelen, zet u de
schakelaar 3 op B.
Rétroviseurs
SPIEGELS (1/3)
Buitenspiegels
Verstellen
Selecteer de spiegel met behulp van de
schakelaar 2, en verstel hem daarna met de
knop 1 in de gewenste stand.
Verwarmde buitenspiegels
Het ontdooien gebeurt tegelijk met het ver-
warmen van de achterruit. 3.6.
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
A
B
C
1
2
3
Voorwerpen in het buitens-
piegelglas zijn dichterbij dan ze
lijken.
Voor uw eigen veiligheid dient
u hiermee rekening te houden bij het be-
palen van de afstand, voordat u een ma-
noeuvre uitvoert.
Functie welkomst en afscheid
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem om de functie welkomst en af-
scheid te openen.
Selecteer ON of OFF om de functie in of uit
te schakelen.
Afhankelijk van de geselecteerde keuze
worden de spiegels uitgeklapt:
wanneer het contact de volgende keer
wordt aangezet (functie gedeactiveerd);
Wanneer het voertuig wordt ontgrendeld
(functie geactiveerd).
1.16
NLD_UD60901_1
Rétroviseurs (XFD - LFD Douai - Renault)
Vastleggen van de afstellingen
De buitenspiegels afstellen (zie vorige
paragrafen);
Zie de gebruiksaanwijzing van het multi-
mediasysteem om de geheugeninstellin-
gen te openen. Sla de instellingen op.
De standen van de buitenspiegels bij het
vooruitrijden, bij het achteruitrijden en de
stoelen voorin worden dan tegelijkertijd op-
geslagen.
Kantelende spiegels bij
achteruitrijden
Voor auto’s met een bestuurdersstoel met
geheugen kunt u de spiegels specifiek af-
stellen bij het achteruitrijden en de stand in
het geheugen opslaan.
Selecteer bij stilstaande auto en ingescha-
kelde achteruitversnelling de spiegel met
behulp van schakelaar 2 en zet daarna de
spiegel met knop 1 in de gewenste stand.
SPIEGELS (2/3)
1
Oproepen van de
geheugenpositie
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem om de opgeslagen stand op te
roepen.
Selecteer “Terugbellen”.
De standen van de buitenspiegels bij het
vooruitrijden en het achteruitrijden en van de
voorstoelen worden opgeroepen.
Teruggaan naar de rijstand
Er wordt overgeschakeld van de stand bij
achteruitrijden naar de stand bij vooruitrij-
den:
ongeveer 9 seconden nadat uit de achte-
ruitversnelling is geschakeld, wanneer de
snelheid minder dan 10 km/u bedraagt;
wanneer in vooruit wordt geschakeld en
de snelheid meer dan 10 km/u bedraagt;
wanneer de motor stilstaat;
wanneer de schakelaar 2 in neutrale
stand staat.
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
2
1.17
NLD_UD60901_1
Rétroviseurs (XFD - LFD Douai - Renault)
Binnenspiegel
De binnenspiegel is verstelbaar.
Spiegel met knopje 4
Om te voorkomen dat u in het donker ver-
blind wordt door achter u rijdende voertui-
gen, kan het spiegelglas in de nachtstand
gekanteld worden met het knopje 4 achter
de spiegel.
SPIEGELS (3/3)
Bijzonder geval:
Wanneer de spiegel handmatig is in- of uit-
geklapt, kan hij worden teruggezet naar een
bepaalde gebruiksstand. Daartoe zet u de
schakelaar 3 in C. U hoort een mechanische
klik van het spiegelblok.
Als dat niet het geval is, zet u de schake-
laar 3 in A en zet u vervolgens schakelaar 3
in C, totdat u de mechanische klik van de
spiegel hoort.
A
C
3
Informatie over het inschakelen of uit-
schakelen van de passagiersairbag ver-
schijnt in de spiegel. 1.53.
4
Spiegel zonder knopje 4
De achteruitkijkspiegel wordt automatisch
donkerder wanneer er een auto achter u rijdt
met groot licht of zeer fel licht.
1.18
NLD_UD60902_1
Appuis-tête avant (XFD - LFD Douai - Renault)
Appuie-têtes - Sièges
Hoofdsteun hoger zetten
Trek de hoofdsteun tot de gewenste hoogte
omhoog. Controleer de vergrendeling.
Hoofdsteun lager zetten
Druk op de knop 2 en schuif de hoofdsteun
omlaag tot de gewenste stand is bereikt.
Helling afstellen
Afhankelijk van de uitvoering van de auto,
beweegt u het deel A naar voren of naar
achteren tot de gewenste stand is bereikt.
Controleer de vergrendeling.
Afstellen van de
zijbevestigingen B
Afhankelijk van de auto, kunt u de delen B
onafhankelijk van elkaar afstellen tot het ge-
wenste comfort bereikt is.
Verwijderen van de hoofdsteun
Zet deze in de hoogste stand (zet de rug-
leuning indien nodig schuin naar achteren).
Druk op de knop 2 en trek hem omhoog tot
hij vrijkomt.
Hoofdsteun terugplaatsen
Controleer of de poten van de hoofdsteun 3
schoon zijn.
Steek de poten van de hoofdsteun in de
houders 1 (zet de rugleuning indien nodig
schuin naar achteren).
Schuif de hoofdsteun naar binnen tot hij
blokkeert, druk dan op de knop 2 en druk de
hoofdsteun zo ver mogelijk omlaag.
Controleer of de hoofdsteun correct vergren-
deld is.
HOOFDSTEUNEN VOOR
De hoofdsteun is een veilig-
heidsorgaan dat altijd op zijn
plaats moet zitten en goed
moet zijn afgesteld. Hij geeft
een maximale beveiliging als de boven-
kant van de hoofdsteun op gelijke hoogte
is met de kruin en de afstand tussen het
achterhoofd en de hoofdsteun bij A zo
klein mogelijk is.
B
A
B
2
3
1
réglage des sièges avant...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges avant
réglage .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges avant
à commandes manuelles .....................
(page courante)
1.19
NLD_UD70208_2
Sièges avant à commandes manuelles (XFD - LFD Douai - Renault)
VOORSTOELEN ZONDER ELEKTRISCHE VERSTELLING (1/2)
Stoel vooruit of achteruit
schuiven
Trek de handgreep 1 omhoog om te ont-
grendelen. In de gewenste stand laat u de
handgreep los. Controleer of de zitting ver-
grendeld is.
Zitting hoger of lager zetten
Beweeg de hendel 2 zo vaak als nodig is
omhoog of omlaag.
Rugleuning verstellen
Trek de handgreep 3 omhoog tot de rug-
leuning in de gewenste stand staat. In de
gewenste stand laat u de handgreep los.
Controleer of de zitting vergrendeld is.
1
2
3
4
Om de lendensteun van de stoel
te verstellen
Zet de hendel 4 lager voor een steviger on-
dersteuning en hoger voor een zwakkere.
Let er op dat de rugleuningen
van de stoelen goed vergren-
deld zijn.
Voer deze aanpassingen uit-
sluitend uit als de auto stilstaat.
Voor een optimale werking van
de autogordels moet u de rug-
leuningen niet te veel achterover zetten.
Laat geen voorwerpen op de vloer (voor
de bestuurder) liggen. In geval van plot-
seling remmen zouden deze onder de
pedalen terecht kunnen komen, waar-
door de bestuurder deze niet meer goed
kan bedienen.
1.20
NLD_UD70208_2
Sièges avant à commandes manuelles (XFD - LFD Douai - Renault)
Stoelverwarming
Contact aan:
Door één keer drukken op de schake-
laar 5 van de gewenste stoel schakelt
de stoelverwarming op de hoogste stand
in. Beide geïntegreerde waarschuwings-
lichtjes op de schakelaar gaan branden;
– door een tweede keer te drukken scha-
kelt de stoelverwarming op de laagste
stand in. Eén geïntegreerd waarschu-
wingslampje gaat branden;
druk een derde keer om de verwarming
uit te schakelen.
VOORSTOELEN ZONDER ELEKTRISCHE VERSTELLING (2/2)
Storingen
Wanneer een storing wordt gedetecteerd,
knipperen de waarschuwingslampjes op de
schakelaar 5 van de betrokken stoel.
Ga naar een merkdealer.
5
sièges avant
à commandes électriques ....................
(page courante)
1.21
NLD_UD60904_1
Siège conducteur à commandes électriques (XFD - LFD Douai - Renault)
Zitting verstellen
Zitting vooruit of achteruit schuiven
Beweeg de schakelaar 4 naar voren of naar
achteren.
Zitting hoger of lager zetten
Beweeg de achterkant van de schakelaar 4
omhoog of omlaag.
Om de zitting te kantelen
(afhankelijk van de auto)
Beweeg de voorkant van de schakelaar 4
omhoog of omlaag.
VOORSTOELEN MET ELEKTRISCHE BEDIENING (1/2)
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
Let er op dat de rugleuningen
van de stoelen goed vergren-
deld zijn.
Voor een optimale werking van de auto-
gordels moet u de rugleuningen niet te
veel achterover zetten.
Laat geen voorwerpen op de vloer (voor
de bestuurder) liggen. In geval van plot-
seling remmen zouden deze onder de
pedalen terecht kunnen komen, waar-
door de bestuurder deze niet meer goed
kan bedienen.
1
2
3
4
5
Bij auto’s die hiermee zijn uitgerust, kan de
schakelaar 1 worden gebruikt om het menu
Zitplaatsen” op het multimediascherm te
openen (zie de volgende pagina’s).
Rugleuning verstellen
Om de helling van de rugleuning te ver-
stellen, beweegt u de bovenkant van de
schakelaar 2 naar voren of naar achteren.
Lendensteun van de
bestuurdersstoel verstellen
Beweeg de schakelaar 3 naar voren, naar
achteren, naar boven of naar beneden.
Om de lengte van de zitting af te
stellen
Trek de handgreep (5) omhoog om te ont-
grendelen. In de gewenste stand laat u de
handgreep los. Controleer of de zitting ver-
grendeld is.
sièges avant
à commandes électriques ....................
(page courante)
1.22
NLD_UD60904_1
Siège conducteur à commandes électriques (XFD - LFD Douai - Renault)
VOORSTOELEN MET ELEKTRISCHE BEDIENING (2/2)
Stoelverwarming
Contact aan:
Door één keer drukken op de schake-
laar 6 van de gewenste stoel schakelt
de stoelverwarming op de hoogste stand
in. Beide geïntegreerde waarschuwings-
lichtjes op de schakelaar gaan branden;
– door een tweede keer te drukken scha-
kelt de stoelverwarming op de laagste
stand in. Eén geïntegreerd waarschu-
wingslampje gaat branden;
druk een derde keer om de verwarming
uit te schakelen.
Geventileerde stoelen
De werking van geventileerde stoelen is
gebaseerd op het absorberen en afvoeren
van de lucht in het interieur zonder gebruik
te maken van de functies voor airco en ver-
warming van de auto. Voor de beste pres-
taties adviseren wij om bij het gebruik van
deze functie altijd de airconditioning in te
schakelen.
Contact aan:
als u één keer drukt op de schakelaar 7
van de gewenste stoel, schakelt u het
ventilatiesysteem in op de hoogste stand.
Beide geïntegreerde waarschuwings-
lichtjes op de schakelaar gaan branden;
als u een tweede keer drukt, schakelt u
de ventilatie naar de laagste stand. Eén
geïntegreerd waarschuwingslampje gaat
branden;
als u een derde keer drukt, schakelt u de
ventilatie uit.
Opm: als u de motor uitzet en opnieuw start,
is de ventilatie of de verwarming uitgescha-
keld.
6 7
1.23
NLD_UD60905_1
siège avant fonctionnalités (XFD - LFD Douai - Renault)
VOORSTOELEN: functies (1/3)
Massage
U kunt de massagefunctie van de bestuur-
dersstoel of de stoel van de passagier voorin
inschakelen.
Opm: het openen van het bestuurderspor-
tier of de andere portieren stopt de massage
aan de zijde van het geopende portier.
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem voor informatie over de instellin-
gen.
2
Het bedieningsscherm biedt u afhankelijk
van de auto toegang tot een aantal stoel-
functies.
Voor auto’s die hiermee zijn uitgerust, kunt
u met de schakelaar 1 rechtstreeks naar
het menu “Zitplaatsen” op het multimedia-
scherm gaan.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
1
Blader door het menu “Bestuurder” of
“Passagier” om:
selecteer het soort massage (stimule-
rend, relaxerend of lende);
de intensiteit in te stellen (+ of -);
de snelheid in te stellen (+ of -);
Reset de instellingen die zijn gekozen in
het vervolgmenu 2.
de stoelmassage in of uit te schakelen
(ON of OFF).
Opmerking: de gekozen modus in het
menu MULTI-SENSE kan gevolgen hebben
voor de ingestelde stoelmassage. 3.2.
Massage
ON
Tonic Ontspannen Lenden
Intensiteit
Snelheid
1.24
NLD_UD60905_1
siège avant fonctionnalités (XFD - LFD Douai - Renault)
VOORSTOELEN: functies (2/3)
Afstellen
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem voor informatie over de instellin-
gen.
U kunt de volgende elementen in- of uitscha-
kelen:
gemakkelijke toegang van de bestuurder;
comfortafstelling voor de passagier;
– visuele feedback van de huidige bewe-
ging.
Gemakkelijke toegang voor bestuurder
Druk op “ON” of “OFF” om deze functie te
activeren of deactiveren.
Als deze functie geactiveerd is, gaat de stoel
automatisch achteruit als de bestuurder uit-
stapt en keert deze terug in de oorspronke-
lijke stand als de startknop wordt ingedrukt.
Comfortafstelling voor de passagier
Druk op “ON” of “OFF” om deze functie te
activeren of deactiveren.
Als deze functie is geactiveerd, kan de be-
stuurder de stoel van de passagier afstellen
met de schakelaars 3, 4 en 5.
3
4
5
Gemakkelijke instap bestuurder
Bediening passagiersstoel door
bestuurder
Gemakkelijke instap passagier
Visuele feedback
siège avant
conducteur à mémorisation .................
(page courante)
1.25
NLD_UD60905_1
siège avant fonctionnalités (XFD - LFD Douai - Renault)
VOORSTOELEN: functies (3/3)
Stand
De zitpositie van de bestuurdersstoel kan
worden opgeslagen.
In de zitpositie zijn de afstellingen van de zit-
ting en van de rugleuning van de stoel en
van de buitenspiegels opgenomen.
De zitpositie kan worden opgeslagen in het
geheugen en daaruit worden opgeroepen,
door op de knoppen te drukken:
de “handsfree” -card is gedetecteerd;
– bij het openen van het bestuurderspor-
tier.
3
Oproepen van de zitpositie
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem voor het oproepen van de opge-
slagen zitpositie.
N.B.: het oproepen van de opgeslagen zit-
positie wordt onderbroken als u op één van
de knoppen van de afstelling van de stoel
drukt.
Tijdens het rijden, is het niet mogelijk de
geheugenpositie op te roepen.
4
5
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
Opslaan van de zitpositie
Stel de bestuurdersstoel af met de scha-
kelaars 3, 4 en 5 (zie vorige bladzijde);
Stel de buitenspiegels af.
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem voor informatie over de toegang
tot de opgeslagen zitpositie.
De stand van de buitenspiegels bij vooruit
en achteruit rijden en de positie van de be-
stuurdersstoel worden opgeslagen.
Visuele feedback
Terugbellen
Opslaan
Gemakkelijke instap bestuurder
Bediening passagiersstoel door
bestuurder
Gemakkelijke instap passagier
ceintures de sécurité .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réglage de la position de conduite .............
(page courante)
position de conduite
réglages ...............................................
(page courante)
1.26
NLD_UD60906_1
Ceintures de sécurité (XFD - LFD Douai - Renault)
Gebruik tijdens het rijden altijd de autogor-
del. Bovendien dient u zich te houden aan
de wetgeving van het land waarin u zich be-
vindt.
Stel, voordat u start de juiste zithouding
af, en daarna voor alle inzittenden de au-
togordel om de beste bescherming te
krijgen.
Ceintures de sécurité
AUTOGORDELS (1/4)
verkeerd afgestelde of ge-
draaide autogordels kunnen
bij een ongeval letsel veroor-
zaken.
Gebruik één autogordel per persoon,
kind of volwassene.
Zwangere vrouwen moeten ook hun
gordel dragen. Let in dat geval op dat de
heupgordel niet te veel op de onderbuik
drukt, zonder de gordel te los te dragen.
De juiste zithouding
Ga goed diep in uw stoel zitten (na uw
mantel, jas, enz. uitgetrokken te hebben).
Dit is belangrijk voor een goede onder-
steuning van de rug;
verschuif de stoel zodat u makkelijk
bij de pedalen kunt komen. Plaats de
stoel zo ver naar achteren dat u het kop-
pelingspedaal nog net geheel kunt in-
drukken. Stel de rugleuning zo af dat u
de armen moet strekken om bij de boven-
kant van het stuurwiel te kunnen komen;
stel de hoofdsteun af. De afstand
tussen de hoofdsteun en uw achterhoofd
moet zo klein mogelijk zijn;
stel de hoogte van het zitkussen af.
Verstel het kussen om een zo goed mo-
gelijk zicht op het verkeer te hebben;
stel de stand van het stuurwiel af.
Voor een doeltreffende bescherming
door de autogordels achter moeten de
achterstoelen goed zijn vergrendeld.
3.39.
1.27
NLD_UD60906_1
Ceintures de sécurité (XFD - LFD Douai - Renault)
AUTOGORDELS (2/4)
Afstellen van de autogordel
Ga goed tegen de rugleuning aan zitten.
De band van de schoudergordel 1 moet zo
dicht mogelijk langs de hals over de schou-
der lopen, zonder dat de gordel de hals
raakt.
De band van de heupgordel 2 moet vlak
over de heupen langs het bekken lopen.
De autogordel moet zo direct mogelijk tegen
het lichaam gedragen worden. Bijv. niet over
te dikke kleding of over ertussen gestoken
voorwerpen, enz.
Vergrendelen
Trek de riem langzaam en rustig over u
heen en druk de gesp 3 in de sluiting 5 (con-
troleer de vergrendeling door aan de gesp 3
te trekken).
Als de gordel blokkeert, laat hem dan een
stuk teruggaan en rol hem opnieuw af.
Als de autogordel compleet is geblokkeerd,
trek dan langzaam, maar krachtig, aan de
gordel om deze ongeveer 3 cm naar buiten
te trekken. Laat hem zichzelf oprollen en rol
hem opnieuw af.
Als het probleem aanhoudt, dient u een
merkdealer te raadplegen.
Ontgrendelen
Druk op de knop 4, de gordel wordt door het
oprolmechanisme teruggetrokken. Begeleid
hem.
1
3
4
5
5
2
1.28
NLD_UD60906_1
Ceintures de sécurité (XFD - LFD Douai - Renault)
AUTOGORDELS (3/4)
ß
Waarschuwingslampje autogor-
del van de bestuurder vergeten
en, afhankelijk van de auto, van de voor-
passagier
Dit verschijnt op het centrale display wan-
neer de motor wordt gestart als de veilig-
heidsgordel van de bestuurder of passagier
(als de passagiersstoel bezet is) niet vastge-
maakt is. Als een van de twee autogordels
niet is vastgemaakt bij een snelheid van
meer dan 20 km/u, knippert de waarschu-
wing en klinkt er gedurende 120 seconden
een geluidssignaal.
NB: een voorwerp op de zitting van de pas-
sagiersstoel kan in sommige gevallen het
waarschuwingslampje inschakelen.
Waarschuwing achtergordel niet vastge-
maakt (afhankelijk van de auto)
Het controlelampje
ß verschijnt op het
centrale display, evenals een afbeelding 6
afhankelijk van de auto.
In alle gevallen worden deze berichten
weergeven bij het:
starten van de auto;
openen van een portier;
vastmaken of losmaken van een auto-
gordel achterin (in dit geval hoort u ook
gedurende ongeveer één minuut een ge-
luidssignaal).
afspelen van 6 afbeelding:
groen lampje: autogordel vastgemaakt;
rood lampje: autogordel niet vastge-
maakt;
grijs lampje: plaats niet bezet.
Wanneer een veiligheidsgordel is of wordt
losgemaakt bij een snelheid van meer dan
20 km/u, knippert het waarschuwingslampje
en klinkt er een geluidssignaal gedurende
ongeveer 30 of 120 seconden (afhankelijk
van de auto).
Controleer altijd of de passagiers achterin
hun gordel hebben vastgemaakt en of het
aangegeven aantal vastgemaakte gordels
overeenkomt met het aantal bezette zitplaat-
sen achterin.
Opmerking: Een voorwerp dat op een van
de stoelen voor is geplaatst, kan in sommige
gevallen het waarschuwingslampje inscha-
kelen.
6
1.29
NLD_UD60906_1
Ceintures de sécurité (XFD - LFD Douai - Renault)
AUTOGORDELS (4/4)
Hoogteverstelling van de gordel
van de voorstoelen
Verplaats de knop 7 om de hoogte van de
gordel zo af te stellen dat de riem van de
borstkas loopt zoals hiervoor is aangege-
ven. Druk op de knop 7 en zet de hoofd-
steun omhoog of omlaag. Controleer na het
afstellen of de knop weer goed is vergren-
deld.
De volgende raadgevingen gelden voor
de autogordels voor en achter.
7
Verander niets aan de oorspronkelijke onderdelen van het veiligheidsmecha-
nisme: gordels, stoelen en de bevestigingen ervan. Raadpleeg een merkdealer
voor het monteren van bv. een kinderzitje.
– Zorg dat er geen voorwerpen tussen de riemen worden gestoken die speling
kunnen veroorzaken (wasknijpers, klemmetjes, enz.): een autogordel die te los zit, kan
verwondingen veroorzaken in geval van een ongeluk.
Draag nooit de schoudergordel achter de rug of onder de arm langs aan de kant van het
portier.
Een autogordel mag nooit door meer personen tegelijk gebruikt worden; sla uw gordel
nooit om een baby of een kind heen dat op uw schoot zit.
De gordel mag niet gedraaid zijn.
Na een botsing moet u de gordels laten controleren en indien nodig vervangen. Gordels
die beschadigingen vertonen moeten ook worden vervangen.
Let op dat de gesp van de gordel in de juiste sluiting vastzit.
Zorg dat er geen voorwerp in de sluiting van de gordel kan komen waardoor de werking
belemmerd wordt.
Let er bij het terugplaatsen van de achterbank op dat de autogordels en sluitingen goed
zitten, zodat deze weer op de juiste wijze kunnen worden gebruikt.
Zorg dat u de sluiting goed plaatst (deze mag niet verborgen of bedekt worden door of
blijven haken achter personen of voorwerpen).
De volgende raadgevingen gelden voor de autogordels voor en achter.
1.30
NLD_UD60907_1
Ceintures de sécurité arrière (XFD - LFD Douai - Renault)
Achterplaats midden
Rol de gordel 4 langzaam af.
Klik de verschuifbare gesp 5 in de bijbeho-
rende rode sluiting 6.
Zitplaatsen achter aan de
zijkanten
Rol de gordel 1 langzaam af.
Klik de verschuifbare gesp 2 in de bijbeho-
rende rode sluiting 3.
Controleer of de autogordels
achterin nog goed op hun
plaats zitten en goed werken
na elke verandering aan de
achterstoelen.
Gebruiksmogelijkheden van de ach-
terstoelen
3.39
AUTOGORDELS ACHTER
1
2
3
6
5
4
Voordat u een stoel aan de zijkant achter
neerklapt:
bij 4-deurs uitvoeringen: bevestig de
gordel van de betrokken stoel in de juiste
sluiting;
op breakuitvoeringen: bevestig NIET de
gordelvan de betrokken stoel.
Hiermee worden voorkomen dat de gordel
vastraakt als de stoel weer in de gebruiks-
stand wordt gezet.
Controleer in elk geval of de autogordels
correct werken.
ceintures de sécurité .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs complémentaires de retenue ....
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs de retenue complémentaires
aux ceintures arrière ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
prétensionneurs de ceintures de sécurité..
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbag.........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.31
NLD_UD60908_1
Dispositifs complémentaires à la ceinture avant (XFD - LFD Douai - Renault)
Dispositifs de retenue complémentaires :
aux ceintures avant
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (1/6)
Afhankelijk van de auto, kunnen deze be-
staan uit:
– gordelspanners van het oprolmecha-
nisme van de autogordel;
gordelspanners van de heupgordel;
krachtbegrenzers voor de bescher-
ming van de borstkas;
airbags bestuurder en passagier
voorin
Deze voorzieningen worden gelijktijdig of af-
zonderlijk, afhankelijk van de ernst van de
aanrijding, geactiveerd bij een frontale bot-
sing.
Afhankelijk van de ernst van de aanrijding,
kan het systeem de volgende middelen ac-
tiveren:
de blokkering van de autogordel;
de gordelspanner van het oprolmecha-
nisme van de autogordel (die in werking
komt om de speling van de autogordel op
te heffen);
de gordelspanner van de heupgordel
drukt de inzittende vast op zijn stoel;
voorin airbag.
Gordelspanners
De gordelspanners dienen ervoor om de
autogordel strak tegen het lichaam te trek-
ken en daardoor de inzittende in zijn stoel
te drukken wat de effectiviteit van de gordel
verhoogt.
Bij contact aan, kan tijdens een ernstige
frontale aanrijding, afhankelijk van de ernst
van de schok, het systeem de volgende on-
derdelen activeren:
de gordelspanner van het oprolmecha-
nisme van de autogordel 1 die de gordel
direct strak trekt;
– De gordelspanner van de heupgordel 2
van de voorstoelen.
Laat al deze veiligheidsvoor-
zieningen controleren na een
aanrijding.
Het is streng verboden zelf
werkzaamheden uit te voeren aan
het gehele systeem (gordelspanners,
airbags, rekeneenheden, bedrading)
of deze in een andere auto over te
zetten.
Om te voorkomen dat het systeem
onopzettelijk wordt geactiveerd en
verwondingen veroorzaakt, mag uit-
sluitend deskundig personeel van de
merkdealer aan de airbags werken.
Het elektrische ontstekingsmecha-
nisme van de gordelspanners mag
uitsluitend door speciaal opgeleid
personeel met speciaal gereedschap
worden gecontroleerd.
Laat de gaspatronen van de gor-
delspanners en de airbags door een
merkdealer verwijderen voordat de
auto wordt gesloopt.
1
2
1.32
NLD_UD60908_1
Dispositifs complémentaires à la ceinture avant (XFD - LFD Douai - Renault)
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (2/6)
Krachtbegrenzer
Vanaf een bepaalde hevigheid van de schok
van de aanrijding komt dit mechanisme in
werking om de kracht die de gordel op het li-
chaam uitoefent te begrenzen tot een draag-
lijk niveau.
Airbags van bestuurder en
passagier voorin
Deze bevinden zich bij de linker en rechter
voorstoel.
De aanwezigheid van deze uitrusting wordt
aangegeven met het woord “airbag” op het
stuurwiel, het dashboard (in de zone van de
airbag A) en, afhankelijk van de auto, een
pictogram aan de onderkant van de voorruit.
Elk airbagsysteem bestaat uit:
een airbag en een gaspatroon in het
stuurwiel voor de bestuurder en in het
dashboard voor de passagier voorin;
een rekeneenheid die het systeem be-
waakt en de elektrische ontsteking van
de gaspatroon bestuurt;
aparte opname-elementen;
een controlelampje
å op het instru-
mentenpaneel.
A
Bij het afgaan van de airbag
vindt een explosie plaats.
Daarom komen bij het ont-
plooien van de airbag warmte
en rook vrij zonder enig brandgevaar en
klinkt er een luide knal. De airbag die on-
middellijk naar buiten komt, kan onge-
vaarlijke, lichte schaafwonden of ander
ongemak veroorzaken.
1.33
NLD_UD60908_1
Dispositifs complémentaires à la ceinture avant (XFD - LFD Douai - Renault)
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (3/6)
Werking
Het systeem werkt alleen als het contact
aanstaat.
Bij een zware frontale aanrijding, worden
de airbags snel opgeblazen om de klap van
het hoofd en de borstkas van de bestuur-
der tegen het stuurwiel en van de passagier
tegen het dashboard op te vangen. Daarna
lopen de airbags direct weer leeg om het
verlaten van de auto niet te bemoeilijken.
Storingen
å Dit controlelampje licht op bij het
starten van de motor en dooft na ongeveer
drie secondes.
Als het niet oplicht bij het aanzetten van het
contact of als blijft branden, wijst dit op een
storing in het systeem.
Raadpleeg zo spoedig mogelijk een merk-
dealer.
Wacht u hier te lang mee dan betekent dat,
dat de bescherming in de tussenliggende
periode misschien niet optimaal is.
1.34
NLD_UD60908_1
Dispositifs complémentaires à la ceinture avant (XFD - LFD Douai - Renault)
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (4/6)
In de volgende situaties werken de gor-
delspanners of airbags.
Bij een frontale botsing tegen een star
(niet-vervormbaar) oppervlak, met een snel-
heid van 25 km/u of hoger.
Bij een frontale botsing met een ander, ge-
lijkaardig of zwaarder voertuig, met een con-
tactzone van meer dan 40% en een snelheid
van 40 km/u of hoger voor de twee voertui-
gen
Bij een botsing tegen de zijkant door een
ander, gelijkaardig of zwaarder voertuig, met
een snelheid van 50 km/u of hoger.
1.35
NLD_UD60908_1
Dispositifs complémentaires à la ceinture avant (XFD - LFD Douai - Renault)
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (5/6)
In de volgende voorbeelden kunnen de
gordelspanners of de airbags in werking
treden:
Botsing onder de auto, zoals een stoep-
rand;
gaten in het wegdek;
een val of harde landing;
– stenen.
– ...
In de volgende voorbeelden bestaat het
gevaar dat de gordelspanners ofairbags
niet geactiveerd worden:
botsing van achteren, zelfs een zware;
als de auto omslaat;
aanrijding tegen de zijkant, aan de voor-
of achterkant van de auto;
– frontale aanrijding, onder de achterkant
van een vrachtwagen;
frontale botsing tegen een obstakel met
een scherpe hoek;
– ...
1.36
NLD_UD60908_1
Dispositifs complémentaires à la ceinture avant (XFD - LFD Douai - Renault)
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (6/6)
Waarschuwingen met betrekking tot de airbag van de bestuurder
Verander niets aan het stuurwiel of de naafdop.
Dek de naafdop niet af.
Bevestig geen voorwerpen (speldjes, logo, klokje, telefoonsteun, enz.) op het stuurwiel.
Het stuurwiel mag niet worden gedemonteerd. Uitsluitend speciaal opgeleide monteurs van de merkdealer mogen deze werkzaamheden
uitvoeren.
Ga niet te dicht op het stuurwiel zitten tijdens het rijden: zit met uw armen licht gebogen (zie “De juiste zithouding” 1.26). Zo blijft er vol-
doende ruimte over voor een goede en effectieve bescherming door de werking van de airbag.
Waarschuwingen inzake de passagiers airbag
Plak of bevestig niets op het dashboard (speldjes, logo’s, klokjes, telefoonhouder enz.) op of nabij de airbag.
Houd de ruimte tussen het dashboard en de voorpassagier vrij (geen dier of pakjes op schoot, geen paraplu of wandelstok tegen het dash-
board zetten).
Laat de passagier nooit zijn voeten op het dashboard of de stoel leggen. Dit kan zeer gevaarlijk zijn. Kom niet te dicht (met knieën, hoofd
of handen) bij het dashboard.
Schakel de aanvullende veiligheidsvoorzieningen van de autogordel van de passagier voorin direct weer in na het verwijderen van een
kinderzitje, om de bescherming van de passagier te garanderen in geval van een botsing.
HET IS VERBODEN EEN KINDERZITJE ACHTERSTEVOREN OP DE PASSAGIERSSTOEL VOOR TE PLAATSEN TENZIJ DE
AANVULLENDE VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VAN DE AUTOGORDEL VAN DE VOORPASSAGIER UITGESCHAKELD ZIJN. 1.53.
Hier volgt een aantal aanwijzingen om elke belemmering bij het opblazen van de airbag of verwonding door rondvliegende voorwerpen
te voorkomen.
dispositifs de retenue complémentaires
aux ceintures arrière ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
retenue complémentaire aux ceintures .....
(jusqu’à la fin de l’UD)
airbag.........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.37
NLD_UD60909_1
Dispositifs complémentaires aux ceintures arrière (XFD - LFD Douai - Renault)
aux ceintures arrière
AANVULLENDE VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN ACHTERIN
Krachtbegrenzer
Vanaf een bepaalde hevigheid van de schok
van de aanrijding komt dit mechanisme in
werking om de kracht die de gordel op het li-
chaam uitoefent te begrenzen tot een draag-
lijk niveau.
Laat al deze veiligheidsvoor-
zieningen controleren na een
aanrijding.
Het is streng verboden zelf
werkzaamheden uit te voeren aan
het gehele systeem (airbags, reken-
eenheden, bedrading) of deze in een
andere auto over te zetten, zelfs als
deze identiek is.
Om te voorkomen dat het systeem
onopzettelijk wordt geactiveerd en
verwondingen veroorzaakt, mag uit-
sluitend deskundig personeel van de
merkdealer aan de airbags werken.
airbag.........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs de retenue complémentaires
protection latérale ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
retenue complémentaire aux ceintures .....
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.38
NLD_UD60910_1
Dispositifs de protection latérale (XFD - LFD Douai - Renault)
de protection latérale
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN BESCHERMING ZIJKANT
Waarschuwing over de zijairbag
Stoelhoezen: voor de stoelen met een airbag zijn stoelhoezen nodig die speci-
aal voor uw auto zijn ontworpen. Raadpleeg een merkdealer om te weten of der-
gelijke hoezen leverbaar zijn. Het gebruik van andere hoezen (of hoezen die be-
stemd zijn voor een ander model) kan de goede werking van deze airbags belemmeren
en daardoor de veiligheid van de inzittenden in gevaar brengen.
Plaats voorin geen accessoires, voorwerpen of dieren tussen de rugleuning, het portier
en de interieurbekleding. Bedek de rugleuning van de stoel ook niet met voorwerpen
zoals kleding of accessoires. De airbag werkt hierdoor mogelijk niet goed of kan verwon-
dingen veroorzaken wanneer de airbag wordt geactiveerd.
Demontage of wijziging van de stoel en de interieurbekleding is verboden, tenzij dit ge-
beurt door deskundig personeel van de merkdealer.
Zijdelingse Airbags
Deze airbag is in de voorstoelen geplaatst
en wordt aan de zijkant van de stoelen (kant
van de deur) geactiveerd om de inzittenden
te beschermen in geval van een ernstige
aanrijding tegen de zijkant.
Zijruitairbags
Deze airbags zitten aan de zijkant boven en
ontplooien zich langs de zijruiten van het
voor- en achterportier om de inzittenden bij
een hevige botsing tegen de zijkant te be-
schermen.
Afhankelijk van de auto, geeft een picto-
gram op de voorruit aan dat er aanvul-
lende veiligheidsvoorzieningen (airbags,
gordelspanners, enz.) aanwezig zijn in
het interieur.
airbag.........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
retenue complémentaire aux ceintures .....
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs complémentaires de retenue ....
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.39
NLD_UD60911_1
Dispositifs de retenue complémentaire (XFD - LFD Douai - Renault)
AANVULLENDE BEVESTIGINGSMIDDELEN
De airbag is bedoeld als aanvulling op de werking van de autogordel. De airbag en de autogordel vormen één veiligheidssysteem.
De gordel moet altijd worden gedragen. Het niet-dragen kan bij een ongeval de inzittenden blootstellen aan zware verwondingen. Dit
kan ook het risico op lichte oppervlakkige wonden bij het opblazen van de airbag verergeren, hoewel dergelijke kleine verwondingen
nooit zijn uitgesloten bij gebruik van een airbag.
Bij een botsing, zelfs een zware, tegen de achterkant of bij het over de kop gaan van de auto worden de airbags of de gordelspanners niet
altijd geactiveerd. Zware stoten onder de auto veroorzaakt door stoepen, gaten in het wegdek, stenen, kunnen de airbagsystemen activeren.
Werkzaamheden en wijzigingen van het complete airbag-systeem (airbags, gordelspanners, ECU, kabelbundels, enz.), zijn strikt verbo-
den (behalve door gekwalificeerd personeel).
Om te voorkomen dat de airbag(s) ten onrechte wordt/worden opgeblazen of juist niet als dat wel nodig zou zijn, mag uitsluitend deskundig
personeel van de merkdealer aan het airbagsysteem werken.
Laat het airbagsysteem controleren na een aanrijding of (een poging tot) diefstal van de auto.
Als u de auto uitleent of verkoopt, breng de nieuwe berijder/eigenaar dan op de hoogte van deze wbijzonderheden door hem dit instructie-
boekje bij de auto te leveren.
Laat de gaspatro(o)n(en) door een merkdealer verwijderen voordat de auto wordt gesloopt.
Hier volgt een aantal aanwijzingen om elke belemmering bij het opblazen van de airbag of verwonding door rondvliegende voorwerpen
te voorkomen.
pour la sécurité des enfants ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs de retenue enfants ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs de retenue enfants ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs de retenue enfants ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges enfants ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
transport d’enfants .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
enfants .......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.40
NLD_UD60912_1
Sécurité enfants : généralités (XFD - LFD Douai - Renault)
Sécurité enfants : généralités
KINDERVEILIGHEID: algemeen (1/2)
Vervoer van kinderen
U dient zich te houden aan de wetgeving
van het land waarin u zich bevindt.
Het kind moet, net als een volwassene, altijd
correct zitten en zijn vastgemaakt, ongeacht
het traject. U bent verantwoordelijk voor de
kinderen die u vervoert.
Een kind is geen volwassene in miniatuur-
formaat. Het staat bloot aan specifieke let-
selrisico’s doordat de spieren en botten nog
in de groei zijn. De autogordel alleen is niet
geschikt voor het vervoer. Gebruik het juiste
kinderzitje en gebruik het correct.
Een botsing bij 50 km/u komt
overeen met een val van
10 meter hoogte. Het niet vast-
maken van een kind is hetzel-
fde als het laten spelen op een balkon
zonder balustrade op de vierde verdie-
ping!
Houd een kind nooit in uw armen. Bij
een ongeluk zal u het niet kunnen tegen-
houden, zelfs niet als u zelf in uw gordel
vastzit.
Als uw auto betrokken is geweest bij een
verkeersongeluk, moet u het kinderzitje
vervangen en de gordels en de ISOFIX
verankeringen laten controleren.
Als u wilt voorkomen dat de
portieren worden geopend, ge-
bruikt u de functie “Kinderslot”.
1.11
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het parke-
ren of stoppen van de auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes,
een kind, een afhankelijke volwassene
of een dier in de auto achter als u deze
verlaat.
Het kan zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, door organen te bedienen zoals
bijvoorbeeld de ruitbediening, of de por-
tieren te vergrendelen.
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
pour la sécurité des enfants ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs de retenue enfants ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs de retenue enfants ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs de retenue enfants ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges enfants ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
transport d’enfants .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
enfants .......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.41
NLD_UD60912_1
Sécurité enfants : généralités (XFD - LFD Douai - Renault)
KINDERVEILIGHEID: algemeen (2/2)
Gebruik van een kinderzitje
De bescherming die het kinderzitje biedt is
afhankelijk van zijn capaciteit om het kind
vast te houden en van de installatie ervan.
Door een verkeerde installatie komt de be-
scherming van het kind in gevaar bij krachtig
remmen of een botsing.
Controleer voordat u een kinderzitje koopt,
of het voldoet aan de wettelijke eisen van
het land waar u zich bevindt en of het ge-
monteerd kan worden in uw auto. Raadpleeg
een merkdealer om te weten welke zitje ge-
adviseerd worden voor uw auto.
Lees, vóór het monteren van een kinderzitje,
de gebruiksaanwijzing en houd u aan de in-
structies. Neem, bij problemen met het in-
stalleren, contact op met de fabrikant van de
uitrusting. Bewaar de gebruiksaanwijzing bij
het zitje.
Geef het goede voorbeeld door uw
gordel vast te maken en leer uw kind:
zich correct vast te maken,
in en uit te stappen aan de andere
kant van het verkeer.
Gebruik geen tweedehands kinderzitje
of zonder gebruiksaanwijzing.
Let op dat niets in de buurt van het kin-
derzitje de installatie ervan belemmert.
Laat een kind nooit onbewaakt
achter in de auto.
Controleer of uw kind altijd
vastzit en het harnas of de
gordel correct is afgesteld en aangepast.
Vermijd te dikke kleding waardoor ruimte
tussen de riemen kan ontstaan.
Zorg ervoor dat uw kind zijn hoofd of
armen niet uit het raam kan steken.
Controleer regelmatig de juiste houding
van het kind, met name als het slaapt.
1.42
NLD_UD60913_1
Sécurité enfants : choix du siège enfant (XFD - LFD Douai - Renault)
KINDERVEILIGHEID: keuze van het kinderzitje
Kinderzitje “achterstevoren”
Het hoofd van een baby is, naar verhouding,
zwaarder dan dat van een volwassene en de
nek is zeer kwetsbaar. Vervoer het kind zo
lang mogelijk in deze stand (minstens tot het
2 jaar is). Zo worden het hoofd en de nek
ondersteund.
Kies een omhullend zitje voor een betere
bescherming opzij en vervang het zodra het
hoofd van het kind boven het kuipzitje uit-
steekt.
Kinderzitje “vooruit”
Het hoofd en de buik van een kind zijn de
lichaamsdelen die het meest beschermd
moeten worden. Een vooruit geplaatst kin-
derzitje dat stevig in de auto is vastgezet,
vermindert het risico dat het kind zijn hoofd
stoot. Vervoer uw kind in een vooruit ge-
plaatst zitje met een harnas als de lengte
van het kind dat toelaat.
Kies voor een kuipzitje voor een betere zij-
delingse bescherming.
Zittingverhogers
Vanaf 15 kg of 4 jaar kan een kind reizen op
een zittingverhoger waarmee de autogordel
kan worden aangepast aan zijn lichaams-
bouw. De zitting van de verhoger moet ge-
leiders hebben die de gordel over de heupen
van het kind en niet over de buik laten lopen.
Een in hoogte verstelbare rugleuning met
een gordelgeleider wordt geadviseerd om
de gordel op het midden van de schouder
te plaatsen. Deze mag nooit over de hals of
over de armen lopen.
Kies een omhullend zitje voor een betere be-
scherming opzij.
dispositifs de retenue enfants ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs de retenue enfants ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs de retenue enfants ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pour la sécurité des enfants ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges enfants ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
transport d’enfants .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.43
NLD_UD60914_1
Sécurité enfants : choix de la fixation du siège enfant (XFD - LFD Douai - Renault)
Bevestiging met ISOFIX systeem
Goedgekeurde kinderzitjes ISOFIX zijn ge-
standaardiseerd volgens de huidige regel-
geving als één van de vier onderstaande ge-
vallen van toepassing is:
universeel ISOFIX 3-punts vooruit;
semi-universeel ISOFIX 2-punts;
– Specifiek;
i-Size Met:
een gordel die aan de derde ring van
de betreffende stoel wordt vastge-
maakt;
of een steun die op de vloer van de
auto rust, geschikt voor de goedge-
keurde stoel i-Size, met als bedoeling
te voorkomen dat het kinderzitje be-
weegt bij een botsing.
Controleer in het laatste geval of uw kinder-
zitje geïnstalleerd kan worden door de lijst
van geschikte auto’s te raadplegen.
choix de la fixation du siège enfant
KINDERVEILIGHEID: keuze van de bevestiging van een kinderzitje (1/2)
Er zijn twee bevestigingssystemen voor
kinderzitjes: met de autogordel of met het
ISOFIX systeem.
Bevestiging met de autogordel
De autogordel moet worden afgesteld om
goed te kunnen werken bij krachtig remmen
of bij een botsing.
Laat de gordel lopen zoals de fabrikant van
het kinderzitje voorschrijft.
Controleer altijd de vergrendeling van de au-
togordel door eraan te trekken en zet hem
daarna zo strak mogelijk door op het kinder-
zitje te drukken.
Controleer of het zitje goed vastzit door het
zitje naar links/rechts en naar voren/achte-
ren te bewegen: het zitje moet stevig vast
blijven zitten.
Controleer of het kinderzitje niet dwars is ge-
ïnstalleerd en niet tegen een ruit rust.
Verander niets aan de onder-
delen van het oorspronkelijk
gemonteerde systeem: gor-
dels, ISOFIX, stoelen en de be-
vestigingen ervan.
De autogordel mag nooit los-
gemaakt of verdraaid worden.
Laat de gordel nooit onder de
armen of achter de rug lopen.
Controleer of de gordel niet beschadigd
is door scherpe randen.
Als de autogordel niet normaal werkt,
kan deze het kind niet beschermen.
Raadpleeg een merkdealer. Gebruik
deze zitplaats niet zolang de gordel niet
is gerepareerd.
Gebruik geen kinderzitje dat de
gordel waarmee het vastzit zou
kunnen losmaken: het onder-
stel van het zitje mag niet op
de gesp en/of de sluiting van de gordel
rusten.
Voordat u een ISOFIX kinder-
zitje installeert dat u hebt ge-
kocht voor een andere auto,
moet u nagaan of het geïnstal-
leerd mag worden. Raadpleeg de lijst
van de fabrikant van het zitje waarop
de auto's staan waarin het zitje gebruikt
mag worden.
1.44
NLD_UD60914_1
Sécurité enfants : choix de la fixation du siège enfant (XFD - LFD Douai - Renault)
Indien de ring zich aan de achterkant van de
stoelen bevindt 3, moet de gordel tussen de
rugleuning en de bagage-afdekplaat lopen.
Verwijder hiervoor de bagageafdekking
3.51.
Bevestig in alle gevallen de haak van de
riem aan de bijbehorende derde ring en
plaats de stoel in de gewenste stand.
Span de riem zodat de rugleuning van het
kinderzitje goed tegen de rugleuning van de
stoel in de auto is geplaatst.
KINDERVEILIGHEID: keuze van de bevestiging van een kinderzitje (2/2)
Bevestiging met het ISOFIX systeem
(vervolg)
De vier 1 ringen bevinden zich tussen de
rugleuning en de zitting van de stoel en zijn
te herkennen aan de markering
.
U moet de riem van het kinder-
zitje aan de bijbehorende ring
bevestigen.
U mag geen ander bevesti-
gingspunt gebruiken.
2
Controleer of de rugleuning
van het vooruit geplaatste kin-
derzitje goed tegen de rugleu-
ning van de stoel in de auto is
geplaatst. In dit geval rust het kinderzitje
niet altijd op de zitting van de stoel in de
auto.
De ISOFIX verankeringen mogen alleen gebruikt worden voor kinderzitjes met
het ISOFIX systeem. Bevestig nooit andere kinderzitjes, noch de gordel of andere
voorwerpen op deze verankeringspunten. Controleer of niets in de weg zit bij de
verankeringspunten.
Als uw auto betrokken is geweest bij een verkeersongeluk, moet u de ISOFIX verankerin-
gen laten controleren en het kinderzitje vervangen.
1
Een derde ring wordt gebruikt voor het vast-
maken van de bovenste riem van bepaalde
ISOFIX stoelen.
De derde ring bevindt zich onder de afdek-
kapjes 2 of, afhankelijk van de auto aan de
achterkant van de zitplaatsen achterin 3. De
ringen zijn te herkennen aan het symbool
.
3
dispositifs de retenue enfants ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs de retenue enfants ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs de retenue enfants ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pour la sécurité des enfants ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges enfants ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
transport d’enfants .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.45
NLD_UD60915_1
Sécurité enfants : installation du siège enfant, généralité (XFD - LFD Douai - Renault)
Installation du siège enfant, généralités
KINDERVEILIGHEID: installatie van het kinderzitje, algemeen (1/2)
De genoemde types kinderzitjes zijn niet
overal leverbaar. Controleer, voordat u een
ander kinderzitje gebruikt, bij de fabrikant of
het gemonteerd kan worden.
Op zitplaats voorin
Het vervoer van een kind op de plaats van
de voorpassagier is niet in alle landen toe-
gestaan. Raadpleeg de geldende wetgeving
en volg de aanwijzingen van het schema op
de volgende bladzijde.
Voordat u een kinderzitje op deze plaats in-
stalleert (indien dit toegestaan is)
zet de autogordel zo ver mogelijk naar
beneden;
schuif de stoel zo ver mogelijk naar ach-
teren;
– zet de rugleuning enigszins schuin (on-
geveer 25°);
zet de zitting, indien mogelijk, zo ver mo-
gelijk omhoog.
Zet de hoofdsteun van de stoel steeds goed
omhoog zodat deze het kinderzitje niet hin-
dert 1.18.
Op bepaalde zitplaatsen mogen geen kin-
derzitjes bevestigd worden Op het schema
op de volgende bladzijde ziet u waar u een
kinderzitje mag bevestigen.
Monteer het kinderzitje bij voor-
keur op een zitplaats achterin.
Controleer of het kinderzitje
of de voeten van het kind het
goed vergrendelen van de voorstoel niet
belemmeren. 1.19.
Controleer of het kinderzitje, door het in-
stalleren ervan in de auto, niet loskomt
van het onderstel.
Als u de hoofdsteun moet verwijde-
ren, berg deze dan goed op zodat deze
niet in een projectiel kan veranderen bij
krachtig remmen of een botsing.
Maak het kinderzitje altijd goed vast aan
de auto, ook als het niet in gebruik is,
zodat het niet in een projectiel kan ver-
anderen bij krachtig remmen of een bot-
sing.
LEVENSGEVAAR OF
GEVAAR VAN ERNSTIG
LETSEL: voordat u een kinder-
zitje achterstevoren op deze
stoel plaatst, moet u controleren of de
passagiersairbag voor is uitgeschakeld.
1.53.
Als het kinderzitje is geïnstalleerd en als dit
mogelijk is, verplaatst u de autostoel indien
nodig naar voren (voor de nodige ruimte op
de achterste zitplaatsen voor de passagiers
of andere kinderzitjes). Een kinderzitje dat
achterstevoren staat, mag het dashboard
niet raken en mag niet maximaal naar voren
worden geschoven.
Wijzig de andere afstellingen niet meer na
het installeren van het kinderzitje.
1.46
NLD_UD60915_1
Sécurité enfants : installation du siège enfant, généralité (XFD - LFD Douai - Renault)
KINDERVEILIGHEID: installatie van het kinderzitje, algemeen (2/2)
Zitplaats achterin
Een reiswieg wordt dwars in de auto geïn-
stalleerd en neemt ten minste twee zitplaat-
sen in beslag. Plaats het hoofd van het kind
aan de tegenover het portier gelegen kant.
Zet de voorstoel van de auto zo ver moge-
lijk naar voren om een kinderzitje achterste-
voren te installeren, en zet deze daarna zo
ver mogelijk terug zonder dat deze tegen het
kinderzitje komt.
Voor de veiligheid van het vooruit geplaatste
kind:
Zet de desbetreffende stoel zo ver moge-
lijk naar achteren;
Zet de stoel voor het kind naar voren en
stel de positie van de rugleuning in om
contact tussen de stoel en de benen van
het kind te vermijden.
Verwijder altijd de hoofdsteun van de achter-
stoel waarop het kinderzitje wordt geplaatst.
3.38. Zet de achterstoel indien nodig zo
ver mogelijk naar achteren. Dit moet gebeu-
ren voordat u het kinderzitje plaatst.
Controleer of het kinderzitje goed tegen de
rugleuning van de achterstoel rust.
Controleer of het kinderzitje
of de voeten van het kind een
goede vergrendeling van de
voorstoel niet belemmeren.
1.19 of 3.39.
Controleer bij monteren van
een kinderzitje (verhoging
Groep 2 of 3), of de autogor-
del goed werkt (oprolt): 1.26.
Pas, indien nodig de stand van de auto-
stoel aan.
Een kinderzitje met een vloers-
teun mag nooit worden geïns-
talleerd op de middelste zit-
plaats achterin.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
Monteer het kinderzitje bij
voorkeur op een zitplaats ach-
terin. Om op deze zitplaats een
ISOFIX-kinderzitje te installe-
ren, moet de middelste autogordel eerst
manueel worden losgemaakt voordat u
de grendels vastmaakt.
dispositifs de retenue enfants ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pour la sécurité des enfants ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges enfants ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
transport d’enfants .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.47
NLD_UD60916_1
sieges enfant : installation par ceinture de securité (XFD - LFD Douai - Renault)
Siège enfant : fixation par ceinture de sécurité ou par système isofix
KINDERZITJES: bevestiging met autogordel (1/3)
³ Controleer de staat van de airbag
voordat u een passagier laat plaatsnemen of
een kinderzitje installeert.
²
Plaats verboden voor het installe-
ren van een kinderzitje.
Kinderzitje bevestigd met behulp van de
gordel
¬ Plaats toegelaten voor de bevesti-
ging met de gordel van een als “Universeel”
goedgekeurd zitje.
Door het gebruik van een niet
bij de auto passend kinder-
veiligheidssysteem wordt de
baby of het kind niet correct be-
schermd. Het kan ernstig of zelfs dode-
lijk letsel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF
GEVAAR VAN ERNSTIG
LETSEL: voordat u een kinder-
zitje achterstevoren op deze
stoel plaatst, moet u controleren of de
passagiersairbag voor is uitgeschakeld.
1.53.
1.48
NLD_UD60916_1
sieges enfant : installation par ceinture de securité (XFD - LFD Douai - Renault)
KINDERZITJES: bevestiging met autogordel (2/3)
In de tabel hieronder staat dezelfde informatie als op het overzicht op de vorige bladzijden, overeenkomstig de wettelijke voorschriften.
(1) LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN ERNSTIG LETSEL: voordat u een kinderzitje achterstevoren op deze stoel plaatst, moet u
controleren of de passagiersairbag voor is uitgeschakeld. 1.53.
Uitvoering vijf zitplaatsen
Type kinderzitje Gewicht van het kind
Zitplaats voorin passagier
Zitplaatsen
achter aan de
zijkanten
Achterplaats
midden
Zonder airbag of met
uitgeschakelde airbag
Met ingeschakelde
airbag
Reiswieg dwars
Groep 0
< tot 10 kg X X U (2) X
Kuipzitje achterstevo-
ren geplaatst
Groepen 0 of 0 +
< tot 10 kg en tot < 13 kg U (1) (5) X U (3) U (3) (6)
Kuipzitje/kinderzitje
achterstevoren
Groepen 0 + en 1
< tot 13 kg en 9 tot 18 kg U (1) (5) X U (3) U (3) (6)
Kinderzitje vooruit ge-
plaatst
Groep 1
9 tot 18 kg U (1) (5) X U (3) (4) U (3) (4) (6)
Zittingverhoger
Groepen 2 en 3
15 tot 25 kg en 22 tot 36 kg X U (5) U (3) (4) X
1.49
NLD_UD60916_1
sieges enfant : installation par ceinture de securité (XFD - LFD Douai - Renault)
KINDERZITJES: bevestiging met autogordel (3/3)
X = Plaats niet toegestaan voor het installeren van dit type kinderzitje.
U = Plaats toegestaan voor de bevestiging met de gordel van een in de handel verkrijgbaar als “Universeel” goedgekeurd zitje; controleer of het
gemonteerd kan worden.
(2) Een reiswieg wordt dwars in de auto geïnstalleerd en neemt ten minste twee zitplaatsen in beslag. Plaats het hoofd van het kind aan de tegen-
over het portier van de auto gelegen kant.
(3) Zet de stoel van de auto indien nodig zo ver mogelijk naar achteren. Zet de voorstoel van de auto zo ver mogelijk naar voren om een kinderzitje
achterstevoren te installeren, en zet deze daarna zo ver mogelijk terug zonder dat deze tegen het kinderzitje komt.
(4) Verwijder in ieder geval de hoofdsteun van de stoel achteraan waarop het kinderzitje is geplaatst. Dit moet gebeuren voordat u het kinderzitje
plaatst. 3.38. Schuif de stoel vóór het kind naar voren, zet de rugleuning naar voren om contact tussen de stoel en de benen van het kind
te voorkomen.
(5) Hef de stoel helemaal omhoog en plaats de stoel zo ver mogelijk naar achteren, en kantel de rugleuning enigszins (ongeveer 25°).
(6) LEVENSGEVAAR OF RISICO OP ERNSTIG LETSEL: een kinderzitje met een vloersteun mag nooit worden geplaatst.
Isofix ..........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs de retenue enfants ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pour la sécurité des enfants ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
sièges enfants ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dispositifs de retenue enfants ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
transport d’enfants .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.50
NLD_UD60917_1
sieges enfant : fixation par système isofix (XFD - LFD Douai - Renault)
In de tabel hieronder staat dezelfde informatie als op het overzicht op de volgende bladzijden, overeenkomstig de wettelijke voorschrif-
ten.
KINDERZITJES: bevestiging via het ISOFIX-bevestigingssysteem (1/3)
Uitvoering vijf zitplaatsen
Type kinderzitje
Gewicht van
het kind
Grootte van
het ISOFIX
zitje
Passagiersstoel voorin
Zitplaatsen
achter aan de
zijkanten
Zitplaats
midden achter
Zonder
airbag of met
uitgeschakelde
airbag
Met
ingeschakelde
airbag
Reiswieg dwars
Groep 0
< tot 10 kg F, G X X IL (1) X
Kuipzitje achterstevo-
ren geplaatst
Groepen 0 of 0 +
< tot 10 kg en tot <
13 kg
E X X IL (2) X
Kuipzitje/kinderzitje
achterstevoren
Groepen 0 + en 1
< tot 13 kg en 9 tot
18 kg
C, D X X IL (2) X
Kinderzitje vooruit ge-
plaatst
Groep 1
9 tot 18 kg A, B, B1 X X IUF - IL (2) (3) X
Zittingverhoger
Groepen 2 en 3
15 tot 25 kg en
22 tot 36 kg
X X IUF - IL (2) (3) X
Stoel i-Size X X i-U X
1.51
NLD_UD60917_1
sieges enfant : fixation par système isofix (XFD - LFD Douai - Renault)
X = Plaats niet toegestaan voor het installeren van dit type kinderzitje.
IUF/IL = Plaats toegestaan voor bevestiging door middel van ISOFIX-bevestigingen, indien aanwezig, van een kinderzitje dat goedgekeurd is als
“Universeel/semi-universeel of specifiek voor een auto”; controleer of het gemonteerd kan worden.
i-U = Geschikt voor “universele” i-Size-bevestigingsmiddelen, voorwaarts en achterwaarts gericht.
(1) Een reiswieg wordt dwars in de auto geïnstalleerd en neemt ten minste twee zitplaatsen in beslag. Plaats het hoofd van het kind aan de tegen-
over het portier van de auto gelegen kant.
(2) Zet de stoel van de auto indien nodig zo ver mogelijk naar achteren. Zet de voorstoel van de auto zo ver mogelijk naar voren om een kinderzitje
achterstevoren te installeren, en zet deze daarna zo ver mogelijk terug zonder dat deze tegen het kinderzitje komt.
(3) Verwijder in ieder geval de hoofdsteun van de stoel achteraan waarop het kinderzitje is geplaatst. Dit moet gebeuren voordat u het kinderzitje
plaatst. 3.38. Schuif de stoel vóór het kind naar voren, zet de rugleuning naar voren om contact tussen de stoel en de benen van het kind
te voorkomen.
De grootte van een ISOFIX kinderzitje wordt aangegeven door een letter:
–A, B en B1: voor zitjes vooruit van groep 1 (van 9 tot 18 kg);
C and D: kuipzitjes of achterwaarts gerichte zitjes van groep 0+ (minder dan 13 kg) of groep 1 (9 tot 18 kg);
E: achterwaarts gerichte kuipzitjes van groep 0 (minder dan 10 kg) of 0+ (minder dan 13 kg);
–F en G: reiswiegen van groep 0 (onder 10 kg).
KINDERZITJES: bevestiging via het ISOFIX-bevestigingssysteem (2/3)
1.52
NLD_UD60917_1
sieges enfant : fixation par système isofix (XFD - LFD Douai - Renault)
Kinderzitje bevestigd met behulp van de
ISOFIX bevestiging
Plaats waar een ISOFIX kinderzitje
is toegelaten.
± De zitplaatsen achterin zijn voorzien
van een verankering voor de bevestiging
van een universeel ISOFIX kinderzitje voor-
uit. De verankeringen bevinden zich op de
rugleuningen van de achterstoelen.
Door het gebruik van een niet
bij de auto passend kinder-
veiligheidssysteem wordt de
baby of het kind niet correct be-
schermd. Het kan ernstig of zelfs dode-
lijk letsel oplopen.
²
Plaats verboden voor het installe-
ren van dit type kinderzitje.
KINDERZITJES: bevestiging via het ISOFIX-bevestigingssysteem (3/3)
Monteer het kinderzitje bij voor-
keur op een zitplaats achterin.
Om op deze zitplaats een
ISOFIX-kinderzitje te installe-
ren, moet de middelste autogordel eerst
manueel worden losgemaakt voordat u
de grendels vastmaakt.
airbag
désactivation airbag passager avant ...
(page courante)
désactivation airbag passager avant .........
(page courante)
1.53
NLD_UD60918_1
Sécurité enfants : désactivation/activation airbag passager avant (XFD - LFD Douai - Renault)
Désactivation/activation de l’airbag passager avant
Uitschakelen van de
passagiersairbag voorin
Voordat u een kinderzitje op de passagiers-
stoel voorin installeert:
controleer of het kinderzitje op deze stoel
kan worden geïnstalleerd;
het volgende is van essentieel belang:
deactivering van de airbagvoor een kin-
derzitje waarin het kind achterstevoren in
de auto zit.
KINDERVEILIGHEID: uitschakelen-inschakelen van de passagiers AIRBAG VOORIN (1/3)
Uitschakelen van de airbag : bij stil-
staande auto en contact uit: druk en draai
de knop 1 naar stand OFF.
Controleer met het contact aan of het con-
trolelampje
¹ brandt op het display 2.
Dit lampje blijft constant branden om u
eraan te herinneren dat u een kinderzitje
kunt gebruiken.
2
1
De passagiersairbag voorin
mag alleen worden geacti-
veerd of gedeactiveerd wan-
neer de auto stilstaat met het
contact uit.
Als dit bij rijdende auto ge-
beurt, lichten de controlelampjes
å
en © op.
Om de staat van de airbag weer in over-
eenstemming te brengen met de stand
van de grendel, zet u het contact uit en
weer aan.
GEVAAR
Omdat het gevaarlijk is als de
passagiersairbag voorin wordt
geactiveerd als er een kin-
derzitje achterstevoren op de stoel is
geplaatst, mag u NOOIT een achter-
stevoren bevestigingssysteem voor kin-
deren installeren op een stoel met een
ACTIEVE frontale AIRBAG. Dit kan
de DOOD van het KIND of ERNSTIG
LETSEL tot gevolg hebben.
1.54
NLD_UD60918_1
Sécurité enfants : désactivation/activation airbag passager avant (XFD - LFD Douai - Renault)
3
A
A
Deze voorschriften staan op de markerin-
gen op het dashboard en op de stickers A
op elke kant van de zonneklep van de pas-
sagier 3 (zie het voorbeeld van de sticker
hierboven).
KINDERVEILIGHEID: uitschakelen-inschakelen van de passagiers AIRBAG VOORIN (2/3)
GEVAAR
Omdat het gevaarlijk is als de
passagiersairbag voorin wordt
geactiveerd als er een kin-
derzitje achterstevoren op de stoel is
geplaatst, mag u NOOIT een bevesti-
gingssysteem voor kinderen achterste-
voren installeren op een stoel met een
ACTIEVE frontale AIRBAG. Dit kan
de DOOD van het KIND of ERNSTIG
LETSEL tot gevolg hebben.
airbag
activation airbags passager avant .......
(page courante)
1.55
NLD_UD60918_1
Sécurité enfants : désactivation/activation airbag passager avant (XFD - LFD Douai - Renault)
KINDERVEILIGHEID: uitschakelen-inschakelen van de passagiers AIRBAG VOORIN (3/3)
Storingen
In geval van een storing aan het systeem
voor het in- en uitschakelen van de passa-
giersairbag , is het verboden een achterste-
voren geplaatst kinderzitje op de voorstoel
te gebruiken.
Het gebruik van de voorstoel door een pas-
sagier wordt ook afgeraden.
Raadpleeg echter snel een merkdealer.
Inschakelen van de
passagiersairbag voorin
Zodra het kinderzitje van de passagiersstoel
verwijderd is, moet u de airbag weer inscha-
kelen om de voorpassagier bij een botsing
te beschermen.
Uitschakelen van de airbag: druk met stil-
staande auto en contact uit, op de gren-
del 1 en draai deze in de stand ON.
Met het contact aan, moet u verplicht con-
troleren of het controlelampje
] uit is
en of het controlelampje op het dis-
play 2 gedurende ongeveer 1 minuut brandt
na elke start.
De passagiersairbag voorin is ingeschakeld.
2
1
De passagiersairbag voorin
mag alleen worden geacti-
veerd of gedeactiveerd wan-
neer de auto stilstaat met het
contact uit.
Als dit bij rijdende auto ge-
beurt, lichten de controlelampjes
å
en © op.
Om de staat van de airbag weer in over-
eenstemming te brengen met de stand
van de grendel, zet u het contact uit en
weer aan.
poste de conduite ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
commandes ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
planche de bord .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.56
NLD_UD60919_1
Poste de conduite (XFD - LFD Douai - Renault)
Poste de conduite
BESTUURDERSSTOEL (1/2)
5
4
8 112 147
9 9
26
11101 23
13
25 23
15
2
18
19
21
27
22
20
17
21
24
16
6
1.57
NLD_UD60919_1
Poste de conduite (XFD - LFD Douai - Renault)
BESTUURDERSSTOEL (2/2)
De aanwezigheid van de hierna beschreven uitrusting IS AFHANKELIJK VAN DE UITVOERING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
1 Zijrooster.
2 Ventilator opening.
3 Schakelaar voor:
– richtingaanwijzer;
– verlichting;
– mistlampen
4 head-up display.
5 BestuurdersstoelAirbag, claxon.
6 Instrumentenpaneel.
7 Schakelaars:
functiekeuze van de boordcomputer
en van het menu voor het personali-
seren van de auto-instellingen;
afstandsbediening van de radio, van
het navigatiesysteem
8 Schakelaar voor de ruitenwissers en
-sproeiers voor en achter.
9 Centrale ventilatieroosters.
10 Bediening van de verwarming of de air-
conditioning.
11 Ontwasemingssleuf onder de voorruit.
12 Multimediascherm.
13 Schakelaars voor:
– alarmknipperlichten;
portiervergrendeling.
14 Plaats passagiersAirbag.
15 Dashboardkastje.
16 Laadzone/opbergruimte voor telefoon.
17 Accessoireaansluiting en multimedia-
stekker.
18 Blikjeshouder.
19 Schakelaars voor:
Inschakelen/uitschakelen van de au-
tomatische parkeerrem;
inschakelen/uitschakelen van de
functie AUTOHOLD.
20 MULTI-SENSE en de centrale multime-
diabediening.
21 Versnellingshendel.
22 Schakelaars voor:
stoelverwarming voor;
geventileerde voorstoelen;
inschakelen/uitschakelen van de par-
keerhulp
in-/uitschakelen van de
Rijstrookassistent en Waarschuwing
bij verlaten rijstrook;
inschakelen/uitschakelen van de
functie Stop and Start.
23 Knop voor het starten/stoppen van de
motor.
24 Hoogte- en diepteverstelling van het
stuurwiel.
25
Schakelaars voor de
snelheidsregelaar/-begrenzer en adap-
tieve snelheidsregelaar.
26 Knop voor het ontgrendelen van de
motorkap.
27 Schakelaars voor:
verstellen van de koplampen;
regelweerstand instrumentenverlich-
ting;
ESC en de tractiecontrole;
verwarmd stuurwiel.
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
témoins de contrôle ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
poste de conduite ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ordinateur de bord .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
afficheur .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.58
NLD_UD64429_2
Tableau de bord : témoins lumineux (XFD - LFD Douai - Renault)
å
Richtingaanwijzerairbag
Het licht op bij het aanzetten van
het contact of het starten van de motor en
dooft binnen enkele seconden.
Als het niet oplicht bij het aanzetten van het
contact of als het oplicht bij draaiende motor,
wijst dit op een storing in het systeem.
Raadpleeg zo spoedig mogelijk een merk-
dealer.
2
Waarschuwingslampje geopend
portier
š
Controlelampje markeringslicht
á
Controlelampje grootlicht
k
Controlelampje dimlicht
Controlelampje mistachterlicht
Controlelampje automatisch
grootlicht 1.84
Controlelampje richtingaanwij-
zers links
˜
Controlelampje richtingaanwij-
zers rechts
Tableau de bord
A
Als er geen visueel of geluids-
signaal terug komt, geeft het
een storing van het instrumen-
tenpaneel weer. U moet direct
stoppen zonder het overige verkeer in
gevaar te brengen. Zorg dat de auto in-
derdaad goed gestopt is en neem con-
tact op met een merkdealer.
Instrumentenpaneel: A verschijnt bij het
aanzetten van het contact. Draai de knop 1
omhoog of omlaag om de helderheid aan te
passen.
Als het waarschuwingslampje ©
brandt, moet u meteen voorzichtig naar
een merkdealer rijden. Als u dit voor-
schrift negeert, loopt u het risico dat uw
auto beschadigd wordt.
Het waarschuwingslampje
® dwingt u, voor uw
veiligheid, direct te stoppen
zonder het verkeer in gevaar
te brengen. Stop de motor en start deze
niet opnieuw. Roep de hulp in van een
merkdealer.
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (1/5)
1
1.59
NLD_UD64429_2
Tableau de bord : témoins lumineux (XFD - LFD Douai - Renault)
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (2/5)
®
Waarschuwingslampje stop on-
middellijk
Dit gaat branden wanneer het contact wordt
aangezet of de motor wordt gestart en dooft
zodra de motor draait. Het gaat tegelijk
met andere waarschuwingslampjes en/of
boodschap(pen) branden en gaat vergezeld
van een geluidssignaal.
Het dwingt u, voor uw veiligheid, direct te
stoppen zonder het verkeer in gevaar te
brengen. Stop de motor en start deze niet
opnieuw.
Roep de hulp in van een merkdealer.
©
Waarschuwingslampje
Dit gaat branden wanneer het con-
tact wordt aangezet of de motor wordt ge-
start en dooft zodra de motor draait. Het
kan tegelijk gaan branden met andere waar-
schuwingslampjes en/of boodschappen op
het instrumentenpaneel.
Het is nodig voorzichtig direct naar een
merkdealer te rijden. Als u dit voorschrift ne-
geert, loopt u het risico dat uw auto bescha-
digd wordt.
U
Waarschuwingslampje snel-
heidsafhankelijke stuurbekrach-
tiging
Het licht op bij het aanzetten van het contact
of het starten van de motor en dooft binnen
enkele seconden. Als het tijdens het rijden
oplicht samen met het waarschuwings-
lampje
®, duidt dit op een storing in
het systeem.
Roep de hulp in van een merkdealer.
Waarschuwingslampje
Als dit tijdens het rijden rood wordt
en het controlelampje
® verschijnt,
moet u voor de veiligheid stoppen zodra de
verkeersomstandigheden het toelaten. Stop
de motor en start deze niet opnieuw. Roep
de hulp in van een merkdealer.
Als dit tijdens het rijden geel wordt en het
controlelampje © verschijnt, moet u zo
snel mogelijk een merkdealer raadplegen.
Rijd ondertussen voorzichtig . Als u dit
voorschrift negeert, loopt u het risico dat uw
auto beschadigd wordt.
Ú
Waarschuwingslampje laad-
stroom
Het licht op bij het aanzetten van het contact
of het starten van de motor en dooft binnen
enkele seconden.
Als het tijdens het rijden gaat branden samen
met het waarschuwingslampje ® en er
een geluidssignaal klinkt, betekent dit dat
het elektrische circuit onvoldoende of te veel
geladen wordt.
Stop en roep de hulp in van een merkdea-
ler.
À
Waarschuwingslampje oliedruk
Het licht op bij het aanzetten van
het contact of het starten van de motor en
dooft binnen enkele seconden.
Als het tijdens het rijden gaat branden samen
met het waarschuwingslampje
® en er
een geluidssignaal klinkt, moet u direct stop-
pen en het contact uitzetten.
Controleer het oliepeil. Als het peil normaal
is, betreft het controlelampje iets anders.
Roep de hulp in van een merkdealer.
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
1.60
NLD_UD64429_2
Tableau de bord : témoins lumineux (XFD - LFD Douai - Renault)
É
Controlelampje voorverwar-
ming (dieselmotor)
Met contact aan, moet het oplichten. Het
geeft aan dat voorverwarmingsstiften
werken.
Het dooft als de voorverwarming klaar is. De
motor kan starten.
Ä
Waarschuwingslampje luchtver-
ontreiniging
Bij auto's die hiermee zijn uitgerust, gaat dit
lampje branden wanneer de motor wordt
gestart en, afhankelijk van de auto, wan-
neer het contact wordt uitgeschakeld ter-
wijl de motor zich in stand-by bevindt 2.6
Daarna dooft het.
Als het continu brandt, moet u zo snel
mogelijk een merkdealer raadplegen;
als het knippert, moet u vaart verminde-
ren tot het knipperen ophoudt. Neem zo
snel mogelijk contact op met een merk-
dealer 2.26.
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (3/5)
}
Waarschuwingslampje automa-
tische parkeerrem vastgezet
2.15
“AUTOHOLD” systeemwaar-
schuwing 2.19
Controlelampje voor het elektro-
nisch stabiliteitsprogramma
(ESC) en tractiecontrole
Het licht op bij het aanzetten van het contact
of het starten van de motor en dooft binnen
enkele seconden.
Er zijn verschillende redenen waarom het
waarschuwingslampje verschijnt: 2.33.
D
Waarschuwingslampje storing
remsysteem
Het licht op bij het aanzetten van het contact
of het starten van de motor en dooft binnen
enkele seconden.
Als het tijdens het remmen gaat branden
met het waarschuwingslampje ® en
er een geluidssignaal klinkt, dan wijst het op
een daling van de hoeveelheid remvloeistof
of een storing aan het remsysteem.
Stop onmiddellijk en raadpleeg een merk-
dealer.
x
Waarschuwingslampje antiblok-
keersysteem
Het licht op bij het aanzetten van het contact
of het starten van de motor en dooft binnen
enkele seconden.
Als dit lampje tijdens het rijden oplicht, wijst
dit op een storing in het ABS-systeem.
Er kan dan met de auto worden geremd als
bij een auto zonder ABS. Raadpleeg snel
een merkdealer.
Controlesysteem bandenspan-
ning 2.28
Waarschuwingslampje roetfilter
2.10 of 2.12
Waarschuwingslampje voor het
reagenspeil en storingen in het
EGR-systeem. 1.103
Waarschuwingslampje om aan
te geven dat het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESC) en de trac-
tiecontrole niet beschikbaar zijn
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
1.61
NLD_UD64429_2
Tableau de bord : témoins lumineux (XFD - LFD Douai - Renault)
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (4/5)
L
Waarschuwingslampje brand-
stofpeil
Het licht oranje op bij het aanzetten van het
contact of bij het starten van de motor en
dooft binnen enkele seconden.
Als het lampje oranje oplicht tijdens het
rijden en er een geluidssignaal klinkt, moet
u zo snel mogelijk tanken. Er is dan nog vol-
doende brandstof over om nog ongeveer
50 km te rijden.
Controlelampje ECO-modus.
Het lampje gaat branden als de
modus ECO actief is 2.20.
Controlelampje vrijloop 2.20
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
Controlelampjes van de snel-
heidsbegrenzer 2.77
Ï
Controlelampjes voor de snel-
heidsregelaar 2.81
Controlelampjes van de adap-
tieve snelheidsregelaar 2.86
Waarschuwingslampje motor
op stand-by 2.6
Waarschuwingslampje motor
kan niet op stand-by worden
gezet 2.6
Waarschuwingslampje parkeer-
hulp 2.110
Controlelampje snelheidswaar-
schuwing 1.63
Controlelampje waarschuwing
bij verlaten van rijstrook

(Afhankelijk van de auto)
Controlelampje ABS-
storing of ABS niet beschikbaar 2.49
Waarschuwingslampje om aan
te geven dat handen op het
stuurwiel zijn gedetecteerd
Ô
Waarschuwingslampje koel-
vloeistoftemperatuur
Dit licht blauw op wanneer u het contact
aanzet of de motor start.
Als het rood wordt, moet u stoppen en de
motor een tot twee minuten stationair laten
draaien.
De temperatuur moet omlaag gaan en het
controlelampje moet opnieuw blauw worden.
Als dit niet zo is moet u de motor stoppen.
Laat deze afkoelen voordat u de koelvloei-
stof controleert.
Roep de hulp in van een merkdealer.
Ó
Waarschuwingslampje voet op
het rempedaal
Dit lampje gaat branden wanneer het rem-
pedaal moet worden ingetrapt 2.116.
Waarschuwingslampje rij-
strookassistentsysteem.
2.54.
1.62
NLD_UD64429_2
Tableau de bord : témoins lumineux (XFD - LFD Douai - Renault)
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (5/5)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
Op het display B
Passagiersairbag ON
1.53
¹
Passagiersairbag OFF
1.53
B
ß
Waarschuwingslampje herinne-
ring veiligheidsgordel voor en
achter (afhankelijk van de auto) 1.26.
1.63
NLD_UD60921_1
Tableau de bord : afficheurs et indicateurs (XFD - LFD Douai - Renault)
DISPLAYS EN METERS (1/6)
Instrumentenpaneel A
Dit gaat branden wanneer het contact wordt
ingeschakeld. Het oplichten van sommige
controlelampjes gaat vergezeld van een
boodschap.
Afhankelijk van de auto kunt u de inhoud en
de kleuren van uw instrumentenpaneel naar
eigen keuze instellen.
Raadpleeg het instructieboekje voor de uit-
rusting.
Snelheidsmeter 1
Afhankelijk van de geselecteerde rijstijl vari-
eert het display.
Geluidssignaal snelheidsverklikker
Afhankelijk van de auto en het land wordt
het waarschuwingslampje
weerge-
geven en is een geluidssignaal te horen.
Dit geluidssignaal is te horen zodra de auto
sneller rijdt dan 120 km/u. Het waarschu-
wingslampje blijft branden zolang de snel-
heid hoger is dan 120 km/u.
Toerenteller 2
(schaalverdeling × 1000)
Deze wordt op een andere manier weerge-
geven volgens de gekozen instelling op het
instrumentenpaneel. Afhankelijk van de ge-
selecteerde rijstijl wordt deze mogelijk niet
weergegeven.
Indicatielampje rijstijl 3 2.20
Totaalteller 4 1.72
Boordcomputer 5 1.69
Geschat bereik met resterende
brandstof 6
Deze waarde wordt aangegeven na
400 meter gereden te hebben. 1.72.
1
2
5
4
6
3
A
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
afficheur .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
niveau de carburant ...................................
(page courante)
alerte de survitesse ...................................
(page courante)
1.64
NLD_UD60921_1
Tableau de bord : afficheurs et indicateurs (XFD - LFD Douai - Renault)
DISPLAYS EN METERS (2/6)
Brandstofpeilmeter 10
Als het minimumpeil is bereikt, licht het
waarschuwingslampje
M in de meter
oranje op en klinkt een geluidssignaal. Ga
zo snel mogelijk tanken.
10
Koelvloeistoftemperatuurmeter 9
Bij normaal gebruik, moet de meter 9 voor
de zone 8 blijven. Bij zware motorbelasting
kan hij wel in de buurt komen. Dit is niet ern-
stig tenzij het waarschuwingslampje
®
gaat branden en een boodschap verschijnt
op het instrumentenpaneel en een geluids-
signaal klinkt.
9
8
7
Multimedia-informatie 7
U kunt informatie weergeven van het multi-
mediascherm (kompas, telefoon, navigatie,
enz.).
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
écran
affichages de navigation ......................
(page courante)
écran
écran navigation ..................................
(page courante)
1.65
NLD_UD60921_1
Tableau de bord : afficheurs et indicateurs (XFD - LFD Douai - Renault)
DISPLAYS EN METERS (3/6)
Koelvloeistoftemperatuurmeter 11
Bij normaal gebruik, moet de meter 11 voor
de zone 12 blijven. Bij zware motorbelasting
kan hij wel in de buurt komen. Dit is niet ern-
stig tenzij het waarschuwingslampje
®
gaat branden en een boodschap verschijnt
op het instrumentenpaneel en een geluids-
signaal klinkt.
Snelheidsmeter 13
Afhankelijk van de geselecteerde rijstijl vari-
eert het display.
Geluidssignaal snelheidsverklikker
Afhankelijk van de auto en het land wordt
het waarschuwingslampje
weerge-
geven en is een geluidssignaal te horen.
Dit geluidssignaal is te horen zodra de auto
sneller rijdt dan 120 km/u. Het waarschu-
wingslampje blijft branden zolang de snel-
heid hoger is dan 120 km/u.
Toerenteller 14
(schaalverdeling × 1000)
Deze wordt op een andere manier weerge-
geven volgens de gekozen instelling op het
instrumentenpaneel. Afhankelijk van de ge-
selecteerde rijstijl wordt deze mogelijk niet
weergegeven.
Indicatielampje rijstijl 15 2.20
11
12
13
14
15
B
Instrumentenpaneel B
Dit gaat branden wanneer het contact wordt
ingeschakeld. Het oplichten van sommige
controlelampjes gaat vergezeld van een
boodschap.
Afhankelijk van de auto kunt u de inhoud en
de kleuren van uw instrumentenpaneel naar
eigen keuze instellen.
Raadpleeg het instructieboekje voor de uit-
rusting.
1.66
NLD_UD60921_1
Tableau de bord : afficheurs et indicateurs (XFD - LFD Douai - Renault)
Multimedia-informatie 16
Afhankelijk van de auto kunt u informatie van
het multimediascherm weergeven (kompas,
telefoon, navigatie, enz.).
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
Geschat bereik met resterende
brandstof 17
Deze waarde wordt aangegeven na 400
meter gereden te hebben. 1.72.
Totaalteller 18 1.72
Boordcomputer 19 1.69
17
18
16
19
Brandstofpeilmeter 20
Als het minimumpeil is bereikt, licht het
waarschuwingslampje
M in de meter
oranje op en klinkt een geluidssignaal. Ga
zo snel mogelijk tanken.
20
DISPLAYS EN METERS (4/6)
écran
écran escamotable ..............................
(page courante)
1.67
NLD_UD60921_1
Tableau de bord : afficheurs et indicateurs (XFD - LFD Douai - Renault)
DISPLAYS EN METERS (5/6)
Head-up display 21
Dit display neemt de rij- en navigatie-infor-
matie over van het instrumentenpaneel en
het multimediascherm.
Als de auto ermee uitgerust is, vouwt het uit
bij het starten van de motor en klapt het in
wanneer de motor wordt uitgezet.
21
Zie de gebruiksaanwijzing van het multi-
mediasysteem voor de instellingen van het
head-up display.
De hoogte van de informatie op het
display afstellen
Naargelang van uw rijhouding kunt u de in-
formatie op het display naar boven of naar
beneden verplaatsen.
Helderheid van het display instellen
U kunt de helderheid van het display aan-
passen (dag- of nachtmodus):
automatisch: de helderheid varieert af-
hankelijk van het licht buiten de auto.
handmatig: de helderheid verandert au-
tomatisch samen met het in-/uitschake-
len van de lichten.
In beide gevallen verandert de helderheid in
dagmodus samen met de lichtsterkte buiten.
De goede zichtbaarheid van de informa-
tie kan worden beïnvloed door:
– de stand van de stoel
– de aanwezigheid van voorwerpen op
het uitgevouwen display
– de polarisatie van bepaalde brillengla-
zen
– extreme weersomstandigheden
(regen, sneeuw, felle zon ...)
Raadpleeg bij tegenstrijdige in-
formatie tussen het instrumen-
tenpaneel en het head-up dis-
play / multimediascherm, de
informatie op het instrumentenpaneel.
Forceer het uitvouwen/inklappen van het
head-up display niet.
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
1.68
NLD_UD60921_1
Tableau de bord : afficheurs et indicateurs (XFD - LFD Douai - Renault)
Storingen
Bij storing (het display wordt niet uitgevou-
wen wanneer de motor start of het display
wordt opnieuw ingeklapt terwijl de motor
draait, doordat er een voorwerp is tegen ge-
botst), doet u het volgende:
stop/start de motor
of
wijzig via het multimediascherm de in-
stellingen voor het uitvouwen van het dis-
play.
Als het probleem aanhoudt, moet u een
merkdealer raadplegen.
Ongeacht of het display is uitgevouwen
of ingeklapt, mogen er geen voorwerpen
op het display of in de ervoor voorziene
opbergruimte worden geplaatst.
Gebruik geen oplosmiddelen, afwasmid-
delen of schuurdoeken om het display te
reinigen.
Gebruik alleen microvezeldoekjes.
Waarschuwing minimumpeil
motorolie
Als de motor wordt gestart, verschijnt een
waarschuwing op het instrumentenpaneel
als het minimum oliepeil is bereikt. 4.4.
Bij de eerste waarschuwing kunt u deze
laten verdwijnen door te drukken op de
schakelaar 22OK”.
De volgende waarschuwingen verdwijnen
automatisch na ongeveer 30 seconden.
Instrumentenpaneel in mijlen
(mogelijkheid om over te gaan op km/u)
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem om de eenheid te selecteren.
Opmerking: in beide gevallen gaat de
boordcomputer na een onderbreking van
accuvoeding automatisch terug naar de oor-
spronkelijke eenheid.
Om terug te gaan naar de vorige eenheid,
gaat u op dezelfde manier te werk.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
22
DISPLAYS EN METERS (6/6)
appareils de contrôle .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
indicateurs :
de tableau de bord ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ordinateur de bord .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
témoins de contrôle ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
messages au tableau de bord ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.69
NLD_UD60922_1
Ordinateur de bord : généralités (XFD - LFD Douai - Renault)
ordinateur de bord
BOORDCOMPUTER: algemeen (1/3)
boordcomputer
Afhankelijk van de auto, beschikt hij over de
volgende functies:
afgelegde afstand;
gegevens van de reis;
– informatieboodschappen;
storingsboodschappen (in combinatie
met het controlelampje
©);
– alarmboodschappen (in combinatie met
het lampje ®);
menu voor het personaliseren van de
auto-instellingen. 1.79.
Alle functies zijn beschreven op de volgende
bladzijden.
1
2
3
4
6
7
5
A
8
Auto uitgerust met boordcomputer A
De functies worden verdeeld over
zone 5, 6, 7 en 8. De positie van de zones
varieert afhankelijk van de rijstijl geselec-
teerd.
Druk op de schakelaar 1 om tussen de
menu’s te schakelen en selecteer functies
door herhaaldelijk op schakelaar 2 of 3 te
drukken. Gebruik vervolgens, indien nodig,
de schakelaar 4 om “OK” te bevestigen.
1.70
NLD_UD60922_1
Ordinateur de bord : généralités (XFD - LFD Douai - Renault)
BOORDCOMPUTER: algemene informatie (2/3)
1
2
3
4
5
6
8
7
B
Auto uitgerust met boordcomputer B
De functies worden verdeeld over
zone 5, 6, 7 en 8.
Druk op de schakelaar 1 om tussen de
menu’s te schakelen en selecteer functies
door herhaaldelijk op schakelaar 2 of 3 te
drukken. Gebruik vervolgens, indien nodig,
de schakelaar 4 om “OK” te bevestigen.
Selecties
(het display hangt af van de uitvoering van
de auto en het land)
a) Functieoverzicht, storings- en informatie-
berichten;
b) actueel brandstofverbruik en gemiddelde
brandstofverbruik;
c) dagteller en gemiddelde snelheid;
d) De bandenspanning resetten.
e) instelling van de tijd.
f) Onderhoudsinterval:
– Onderhoudsinterval;
Afstand tot olieverversing;
g) Actieradius met resterende reagens.
1.71
NLD_UD60922_1
Ordinateur de bord : généralités (XFD - LFD Douai - Renault)
4
BOORDCOMPUTER: algemene informatie (3/3)
Resetten van de dagteller en
ritinstellingen (resetknop)
Zorg ervoor dat een van de ritparameters
wordt weergegeven en druk op de schake-
laar 4 “OK” totdat de weergave naar nul
wordt gereset.
Automatische nulinstelling van
de gegevens van de reis
De nulinstelling gebeurt automatisch als één
van de gegevens zijn maximale waarde be-
reikt.
Betekenis van de waarden
gedurende de eerste paar
kilometer na een nulinstelling
De waarden van gemiddeld verbruik, bereik
en gemiddelde snelheid worden stabieler
en nauwkeuriger naarmate de afgelegde
afstand vanaf de laatste nulinstelling groter
wordt.
De eerste kilometers na een nulinstelling
kunt u constateren dat de actieradius toe-
neemt tijdens het rijden. Dit komt doordat re-
kening wordt gehouden met het gemiddeld
verbruik sinds de laatste nulinstelling. Maar
het gemiddeld verbruik kan afnemen als:
de auto met een constante snelheid rijdt;
de motor zijn bedrijfstemperatuur bereikt
(nulinstelling bij koude motor);
u vanuit druk stadsverkeer op de buiten-
weg komt.
ordinateur de bord .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
témoins de contrôle ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
messages au tableau de bord ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.72
NLD_UD60923_1
Ordinateur de bord : paramètres de voyage (XFD - LFD Douai - Renault)
BOORDCOMPUTER: gegevens van de reis (1/4)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
Voorbeelden van de selectie Betekenis van de gekozen aanduiding
Geen bericht in geheugen
a) Functieoverzicht.
Aanduiding achtereenvolgens:
informatieboodschappen (passagiersairbag OFF enz.);
storingsberichten (Controleer injectie enz.).
b) Actueel verbruik.
De waarde wordt aangegeven zodra de auto sneller rijdt dan 30 km/u.
7.4 L/100
Gemiddeld verbruik sinds de laatste nulinstelling.
De waarde wordt aangegeven na minstens 400 meter gereden te hebben sinds de laatste
nulinstelling.
5.8 L/100
c) Dagteller: afgelegde afstand sinds de laatste reset.
112,4 km
Gemiddelde snelheid sinds de laatste nulinstelling.
Deze waarde wordt aangegeven na 400 meter gereden te hebben.
123.4 km/h
1.73
NLD_UD60923_1
Ordinateur de bord : paramètres de voyage (XFD - LFD Douai - Renault)
BOORDCOMPUTER: gegevens van de reis (2/4)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
Voorbeelden van de selectie Betekenis van de gekozen aanduiding
d) reset van de bandenspanning.
2.28
+ Bandenspanning
16:30
e) Tijd instellen.
1.80
1.74
NLD_UD60923_1
Ordinateur de bord : paramètres de voyage (XFD - LFD Douai - Renault)
BOORDCOMPUTER: gegevens van de reis (3/4)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
Voorbeelden van de selectie
Betekenis van de gekozen aanduiding
Boordcomputer met de ingebouwde
onderhoudsboodschap
f) Overgebleven afstand tot de volgende onderhoudsbeurt of olieverversing.
Afstand tot de volgende onderhoudsbeurt
Met het contact aan en een stilstaande motor, toegang tot de informatie
“Aantal km tot volgende onderhoudsbeurt”. Als de afstand dichtbij de termijn is,
zijn verschillende gevallen mogelijk:
Als het resterende aantal km minder is dan 1500 km of één maand: wordt het
bericht “Onderhoudsbeurt over” weergegeven samen met de eerstvolgende
mogelijkheid (afstand of tijd);
bereik gelijk aan 0 km of datum van onderhoudsbeurt bereikt: bericht
“Onderhoud uitvoeren” verschijnt samen met waarschuwingslampje
©.
Laat zo snel mogelijk een onderhoudsbeurt uitvoeren.
Onderhoudsbeurt binnen
30 000 km / 12 maanden
Onderhoudsbeurt over
300 km / 24 dagen
Onderhoud uitvoeren
Resetten: om de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt te resetten, houdt u toets OK ongeveer 10 seconden ingedrukt, totdat de rijafstand
tot de volgende onderhoudsbeurt permanent wordt weergegeven.
Opmerking: als een onderhoudsbeurt wordt uitgevoerd zonder de olie te verversen, moet alleen de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt
worden gereset. Bij olie verversen moet zowel de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt als tot de volgende olieverversing worden gereset.
1.75
NLD_UD60923_1
Ordinateur de bord : paramètres de voyage (XFD - LFD Douai - Renault)
De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND.
BOORDCOMPUTER: gegevens van de reis (4/4)
Voorbeelden van de selectie
Betekenis van de gekozen aanduiding
Boordcomputer met de boodschap afstand
tot de volgende onderhoudsbeurt (vervolg)
f) Overgebleven afstand tot de volgende onderhoudsbeurt of olieverversing.
Afstand olieverversing
Met het contact aan en een niet-draaiende motor, toegang tot de km-stand om
het aantal km tot de volgende olieverversing weer te geven.
Olie verversen binnen
30 000 km / 24 maanden
afhankelijk van de auto past de afstand tot olieverversing zich aan de rijstijl aan (veel langzaam rijden, huis-aan-huis bezorgen, lang rijden met
stationair toerental, trekken van een aanhangwagen enz.). De resterende afstand tot de volgende olieverversing kan dus in sommige gevallen
sneller afnemen dan de werkelijk afgelegde afstand.
Resetten: om de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt te resetten, houdt u toets OK ongeveer 10 seconden ingedrukt, totdat het aantal km
tot de volgende olieverversing permanent wordt weergegeven.
Opmerking: als een onderhoudsbeurt wordt uitgevoerd zonder de olie te verversen, moet alleen de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt
worden gereset. Bij olie verversen moet zowel de afstand tot de volgende onderhoudsbeurt als tot de volgende olieverversing worden gereset.
Vul AdBlue bij voor 2400 km g) Geschat bereik met de resterende reagens.
ordinateur de bord .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
témoins de contrôle ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
messages au tableau de bord ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.76
NLD_UD60924_1
Ordinateur de bord : messages d’information (XFD - LFD Douai - Renault)
BOORDCOMPUTER: informatieboodschappen
Zij kunnen u helpen bij het starten van de auto of u informeren over een keuze of een omstandigheid.
Voorbeelden van informatieboodschappen worden hierna gegeven.
Voorbeelden van boodschappen Betekenis van de gekozen aanduiding
“Parkeerrem aangetrokken” Geeft aan dat de parkeerrem is vastgezet.
“Draai stuurwiel + START” Draai het stuurwiel licht terwijl u op de startknop van de auto druk om de stuurkolom te ontgrendelen.
“Test systemen” Wordt weergegeven, contact aan, als de auto zichzelf controleert.
ordinateur de bord .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
messages au tableau de bord ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
témoins de contrôle ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.77
NLD_UD60925_1
Ordinateur de bord : messages d’anomalies de fonctionnement (XFD - LFD Douai - Renault)
BOORDCOMPUTER: storingsboodschappen
Zij verschijnen bij het waarschuwingslampje © en het is noodzakelijk direct voorzichtig naar een merkdealer te rijden. Als u dit
voorschrift negeert, loopt u het risico dat uw auto beschadigd wordt.
Zij verdwijnen door een druk op de keuzetoets van de aanduiding of na enkele secondes en worden opgeslagen in het functieoverzicht. Het
lampje © blijft branden. Voorbeelden van storingsboodschappen worden hieronder gegeven.
Voorbeelden van boodschappen Betekenis van de gekozen aanduiding
“Brandstoffilter aftappen” Geeft aan dat er water in het brandstoffilter is, raadpleeg zo snel mogelijk een merkdealer.
“Controleer voertuig” Geeft een storing aan van een van de opname-elementen van de pedalen, van het be-
heersysteem van de accu of van een opname-element van het oliepeil.
“Controleer airbag” Geeft een storing aan van de aanvullende veiligheidsvoorzieningen. In geval van een on-
geluk, bestaat het risico dat ze niet geactiveerd worden.
“Controleer lucht verontreiniging” Geeft een storing aan van het roetfiltersysteem van de auto.
Geeft een storing aan in het systeem voor emissiebeperking als dit gepaard gaat met
het controlelampje
. 1.103.
ordinateur de bord .....................................
(page courante)
témoins de contrôle ...................................
(page courante)
messages au tableau de bord ...................
(page courante)
tableau de bord..........................................
(page courante)
1.78
NLD_UD67318_2
Ordinateur de bord : messages d’alertes (XFD - LFD Douai - Renault)
BOORDCOMPUTER: waarschuwingen
Deze verschijnen met het controlelampje ®. U moet dan, voor uw eigen veiligheid, direct stoppen zodra dit zonder gevaar mo-
gelijk is. Stop de motor en start deze niet opnieuw. Raadpleeg een merkdealer.
Voorbeelden van alarmboodschappen worden hierna gegeven. N.B.: de boodschappen verschijnen op het display alleen of afwisselend (als
er meer boodschappen zijn), zij kunnen gecombineerd zijn met een waarschuwingslampje en/of een geluidssignaal.
Voorbeeld van boodschap Betekenis van de gekozen aanduiding
“Risico op motorschade” Geeft een storing van het inspuitsysteem, een oververhitting van de motor van de auto of
een ernstig probleem met de motor van de auto aan.
“Storing remsysteem” Geeft een probleem in het remsysteem aan.
“Elektr. storing GEVAAR” Geeft een probleem in het laadstroomcircuit van de accu aan (dynamo, enz.).
“Storing stuurbekracht.” Geeft een probleem in de stuurinrichting aan.
“Lekke band” Dit betekent dat minstens een van de banden lek is of veel te lage spanning heeft.
menu de personnalisation des réglages du
véhicule .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
personnalisation des réglages du véhicule
(jusqu’à la fin de l’UD)
réglages personnalisés du véhicule ..........
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.79
NLD_UD60927_1
Menu de personnalisation des réglages du véhicule (XFD - LFD Douai - Renault)
menu de personnalisation des réglages du véhicule
MENU VOOR HET PERSONALISEREN VAN DE AUTO-INSTELLINGEN.
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
1
Deze in het multimediascherm 1 inge-
bouwde functie zorgt, afhankelijk van de
specificatie van de auto, voor het inschake-
len/uitschakelen en de afstelling van som-
mige functies van de auto.
Openen van het menu voor
het personaliseren van de
instellingen van de auto
Zie de diverse gebruiksaanwijzingen van het
multimediasysteem voor informatie over de
instellingen.
Selectie van de instellingen
Selecteer een menu en vervolgens de func-
tie die moet worden gewijzigd (de weergave
hangt af van de uitrusting en het land van
de auto):
a) “Rijden”:
– Indicatorvolume.
b) “Toegang”:
Ontgrendeling van het bestuur-
dersportier;
Portieren vergrendelen tijdens het
rijden;
Openen/sluiten van de handsfree-mo-
dus;
Vergrendeling bij weglopen /
Ontgrendeling bij naderen;
Openen bij nadering;
Geluid vergrendeling op afstand;
Automatische vergrendeling.
c) “Verl. / wissers”:
– Uitschakelvertraging;
Wissen in zijn achteruit;
Automatisch wissen voorruit;
Veeg na een wasbeurt.
d) “Welkom”:
Welkom buitenkant;
Automatische uitklappen van de spie-
gels;
Welkom interieur;
Automatische modus binnenlicht.
Afhankelijk van de functie, selecteer:
“ON” of “OFF” om het volgende in of uit te
schakelen,
of
een periode om de tijd dat de lichten aan
zijn aan te passen (bijvoorbeeld de func-
tie “Uitschakelvertraging”).
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
heure .........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
heure .........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
température extérieure ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
indicateurs :
de température extérieure ...................
(page courante)
1.80
NLD_UD60928_1
Heure et température extérieure (XFD - LFD Douai - Renault)
Heure, température extérieure
KLOKJE EN BUITENTHERMOMETER
Buitentemperatuurmeter
De buitenthermometer is be-
slist geen gladheidsdetector.
Gladheid is niet alleen van de
temperatuur afhankelijk, maar van meer
factoren zoals de ligging van de weg en
de vochtigheid van de lucht.
Als de elektrische voeding onderbroken
is geweest (losgenomen accukabel, ze-
kering doorgebrand enz.) wordt de klok
automatisch weer gelijk gezet na enkele
minuten, zodra het systeem weer infor-
matie kan ontvangen GPS.
1
De tijd en buitentemperatuur verschijnen
op het multimediascherm 1
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
Buitentemperatuurmeter
Bijzonderheid:
Als de buitentemperatuur tussen -3 °C en
+3 °C ligt, knipperen de tekens °C (waar-
schuwing voor kans op gladheid).
volant de direction
réglage .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance de direction ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance de direction ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
volant de direction chauffant ......................
(page courante)
1.81
NLD_UD70210_2
Volant de direction (XFD - LFD Douai - Renault)
Volant de direction, direction assistée
STUURWIEL, STUURBEKRACHTIGING (1/2)
Hoogte- en diepteverstelling van
het stuurwiel
Laat de hendel 1 zakken en zet het stuurwiel
in de gewenste stand.
Til daarna de hendel geheel terug omhoog
en voorbij het zware punt om het stuurwiel
te blokkeren.
Controleer of het stuurwiel goed is vergren-
deld.
Voer, om veiligheidsredenen,
deze afstellingen uitsluitend uit
als de auto stilstaat.
1
Stuurwielverwarming
(afhankelijk van de auto)
Met deze functie wordt het stuurwiel ver-
warmd in de zones 3 en 4.
De werking van de startvergrendeling
Wanneer de temperatuur is bereikt, worden
de zones ongeveer 30 minuten verwarmd,
waarna de functie automatisch wordt uitge-
schakeld.
3
4
Schakel de functie in
Met het contact aan drukt u op de schake-
laar 2, waarna het controlelampje op de
schakelaar gaat branden.
Uitschakelen van de functie
Automatisch:
de functie wordt ongeveer 30 minuten na
de verwarmingsfase automatisch uitgescha-
keld. Het geïntegreerde controlelampje in de
schakelaar 2 blijft branden.
Opmerking: als de functie automatisch is
uitgeschakeld, drukt u twee keer op de scha-
kelaar 2 om deze opnieuw te activeren.
Als de schakelaar 2 niet opnieuw wordt in-
gedrukt, wordt de functie weer ingeschakeld
wanneer het contact wordt aangezet.
Handmatig:
als u de functie wilt uitschakelen tijdens
de verwarmingsfase, drukt u op de scha-
kelaar 2. Het controlelampje in de schake-
laar 2 dooft.
2
direction assistée .......................................
(page courante)
1.82
NLD_UD70210_2
Volant de direction (XFD - LFD Douai - Renault)
STUURWIEL, STUURBEKRACHTIGING (2/2)
Opmerking: de stuurbekrachtiging hangt af
van de geselecteerde modus in het menu
“MULTI-SENSE” 3.2.
Snelheidsafhankelijke
stuurbekrachtiging
De snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging
past de mate van bekrachtiging automatisch
aan de snelheid waarmee u rijdt aan.
Bij het parkeren is er veel bekrachtiging
(voor meer comfort) en met het toenemen
van de snelheid vermindert de bekrachtiging
(voor een grotere veiligheid bij snel rijden).
Bijzonderheid van Stop and Start
Wanneer de motor op stand-by wordt gezet,
werkt de stuurbekrachtiging niet. In dit geval
wordt de stuurbekrachtiging opnieuw inge-
schakeld wanneer de motor opnieuw wordt
gestart of de snelheid hoger wordt dan
1 km/u (afdaling, helling enz.).
Laat het stuurwiel niet in een uiterste
stand gedraaid staan als de auto stil-
staat.
Zet nooit de motor af tijdens het
rijden: bij uitgeschakelde motor
is er geen bekrachtiging.
Bij stilstaande motor of bij een storing in
het systeem blijft het mogelijk het stuur-
wiel te draaien. Er moet meer kracht
gezet worden.
alarme sonore............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
avertisseurs lumineux ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
clignotants .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de détresse ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de direction ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
indicateurs :
de direction ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
signal danger .............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
signal danger .............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
avertisseur sonore .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
appel
lumineux ..............................................
(page courante)
appel
sonore ..................................................
(page courante)
avertisseur sonore .....................................
(page courante)
1.83
NLD_UD60930_1
Avertisseurs sonore et lumineux (XFD - LFD Douai - Renault)
Avertisseurs sonores et lumineux
CLAXON EN LICHTSIGNALEN
Claxon
Druk op het midden van het stuurwiel A om
de claxon te laten klinken.
Lichtsignaal
Trek schakelaar 1 naar u toe en laat deze
los om met de koplampen te knipperen.
é
Alarmknipperlichten
Druk op de schakelaar 2. Deze
schakelaar schakelt gelijktijdig de vier knip-
perlichten en de zijknipperlichten in. Gebruik
deze alleen als gevaar dreigt om andere
weggebruikers te waarschuwen dat u ge-
dwongen bent te stoppen op een abnormale
plaats of zelfs waar dit verboden is, of bij bij-
zondere rij- of verkeersomstandigheden.
Afhankelijk van de uitvoering van de auto,
kunnen tijdens krachtig remmen de knip-
perlichten automatisch inschakelen. U kunt
deze uitschakelen door op de schakelaar 2
te drukken.
Richtingaanwijzers
Zet de schakelaar 1 in dezelfde richting als
waarin u het stuurwiel wilt bewegen.
Werking van de sneltoets
Tijdens het rijden wordt het stuur mogelijk
slechts weinig gedraaid, waardoor de scha-
kelaar niet vanzelf terugkomt in de rust-
stand.
Beweeg in dat geval de hendel kort naar de
tussenstand 1 en laat deze daarna los: de
hendel komt terug in de beginstand en de
richtingaanwijzer knippert drie keer.
A
1
2
éclairage :
extérieur ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
tableau de bord..........................................
(page courante)
feux :
de position ...........................................
(page courante)
feux :
de croisement ......................................
(page courante)
signal danger .............................................
(page courante)
signalisation éclairage ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
éclairage :
tableau de bord ....................................
(page courante)
1.84
NLD_UD60931_1
Éclairages et signalisations extérieurs (XFD - LFD Douai - Renault)
Functie verlichting overdag
De dagrijverlichting schakelt overdag au-
tomatisch in zonder dat u de schakelaar 1
hoeft te bedienen bij het starten van de
motor, en gaat uit bij het stoppen van de
motor.
Éclairages et signalisations extérieurs
VERLICHTING EN SIGNALEN (1/8)
š
Markeringslichten
Draai de ring 4 tot het symbool bij
het merkteken 3 staat: Dit controlelampje op
het in-strumentenpaneel licht op.
Als de markeringslichten niet branden, is het
niet mogelijk om de helderheid van het in-
strumentenpaneel en het dashboard af te
stellen met de knop 2.
k
Dimlicht
Handbediend
Draai de ring 4 tot het symbool bij het merk-
teken 3 staat: Dit controlelampje op het in-
strumentenpaneel licht op.
Automatische werking
Draai de ring 4 tot het symbool AUTO bij
het merkteken 3 staat: met draaiende motor
schakelen de dimlichten automatisch in en
uit naargelang van de helderheid buiten,
zonder dat u de schakelaar 1 hoeft te be-
dienen.
Afhankelijk van de auto verschijnen de dim-
lichten automatisch na enkele wisbewegin-
gen van de ruitenwisserbladen.
Controleer, voordat u in het donker wegrijdt, de werking van de verlichting en stel
indien nodig de stand van de koplampen af op de belasting van de auto. 1.92.
Zorg ervoor dat de lichten niet bedekt zijn (vuil, modder, sneeuw, vervoer van
voorwerpen, enz.).
1
4
3
2
1
feux :
de route ................................................
(page courante)
1.85
NLD_UD60931_1
Éclairages et signalisations extérieurs (XFD - LFD Douai - Renault)
Het grootlicht wordt automatisch ontstoken
wanneer:
er weinig licht buiten is;
er geen andere auto of verlichting wordt
gedetecteerd;
als de auto sneller dan ongeveer 40 km/u
rijdt.
Als niet aan een van de voorwaarden hier-
onder wordt voldaan, wordt overgeschakeld
naar dimlicht.
Opmerking: zorg ervoor dat de voorruit niet
is bedekt (door vuil, modder, damp enzo-
voort).
Automatisch grootlicht inschakelen:
draai de ring 4 tot het symbool AUTO bij
het merkteken 3 verschijnt.
Het controlelampje
wordt op het in-
strumentenpaneel weergegeven.
Tijdens het uitschakelen van het grootlicht
keren de dimlichten automatisch terug in
hun oorspronkelijke stand.
Automatisch grootlicht
Afhankelijk van de auto ontsteekt
en dooft dit systeem automatisch het groot-
licht. Het gebruikt een camera geplaatst
achter de binnenspiegel om voorliggers en
tegenliggers te detecteren.
VERLICHTING EN SIGNALEN (2/8)
Het systeem kan onder bepaalde om-
standigheden niet goed werken, met
name:
extreme weersomstandigheden
(regen, sneeuw, mist enz.);
als er iets achter de voorruit of voor
de camera zit;
als een achterligger of tegenligger
weinig verlichting voert of afgedekte
lampen heeft;
– verkeerde afstelling van de koplam-
pen;
reflecterende systemen;
– ...
4
1
3
á
Grootlicht
Met draaiende motor, duw met de
dimlichten aan tegen de lichtschakelaar 1.
Dit controlelampje op het in-strumentenpa-
neel licht op.
Om het grootlicht uit en het dimlicht weer in
te schakelen, trekt u de lichtschakelaar 1 op-
nieuw naar u toe.
1.86
NLD_UD60931_1
Éclairages et signalisations extérieurs (XFD - LFD Douai - Renault)
storingen
Wanneer het bericht “Controleer autom ver-
lichting” op het instrumentenpaneel ver-
schijnt, wordt het systeem uitgeschakeld.
Raadpleeg een merkdealer.
Het gebruik ‘s nachts van een
draagbaar navigatiesysteem
op het gedeelte van de voorruit
onder de camera, kan de wer-
king van het automatische grootlichtsys-
teem verstoren (risico van reflecties op
de voorruit).
VERLICHTING EN SIGNALEN (3/8)
4
1
3
Automatisch grootlicht
(vervolg)
Om automatisch grootlicht uit te schake-
len:
draai de ring 4 in een andere stand dan
AUTO;
of
duw tegen de schakelaar 1;
Het controlelampje
op het instru-
mentenpaneel gaat uit..
Opmerking: het grootlicht wordt geacti-
veerd bij het uitschakelen van de functie
voor automatisch grootlicht.
Het systeem voor het auto-
matisch inschakelen van het
grootlicht is in geen geval een
vervanging voor de oplettend-
heid en verantwoordelijkheid van de be-
stuurder inzake de verlichting van het
voertuig en de aanpassing daarvan aan
de licht-, zicht- en verkeersomstandig-
heden.
1.87
NLD_UD60931_1
Éclairages et signalisations extérieurs (XFD - LFD Douai - Renault)
Adaptief grootlicht
Afhankelijk van de auto, is het adaptieve
grootlicht verdeeld in diverse onafhankelijke
verticale segmenten. Deze functie gebruikt
een camera 5 achter de achteruitkijkspiegel
om achterliggers en tegenliggers te detec-
teren.
Opmerking: zorg ervoor dat de voorruit niet
is bedekt (door vuil, modder, damp enzo-
voort).
Wanneer er een auto wordt gedetecteerd,
worden de segmenten die deze zone ver-
lichten automatisch uitgeschakeld om niet te
verblinden.
Inschakelen
Het systeem in-/uitschakelen via het mul-
timediascherm 6
Raadpleeg voor in- of uitschakelen van het
adaptieve grootlicht de gebruiksaanwijzing
van de multimedia.
Schakel “Adaptief grootlicht” in of uit.
65
Het grootlicht wordt automatisch ontstoken
wanneer:
er weinig licht buiten is;
– de rijsnelheid is hoger dan de drempel-
waarde. Raadpleeg de volgende pagi-
na’s.
Als niet aan een van de voorwaarden hier-
onder wordt voldaan, wordt overgeschakeld
naar dimlicht.
Opmerking: s nachts, in stedelijke gebie-
den met straatverlichting, wordt het adap-
tieve grootlicht automatisch uitgeschakeld.
VERLICHTING EN SIGNALEN (4/8)
Het systeem “adaptief groot-
licht” is in geen geval een ver-
vanging voor de oplettendheid
en verantwoordelijkheid van de
bestuurder inzake de verlichting van het
voertuig en de aanpassing daarvan aan
de licht-, zicht- en verkeersomstandig-
heden.
1.88
NLD_UD60931_1
Éclairages et signalisations extérieurs (XFD - LFD Douai - Renault)
4
1
3
Draai om het adaptieve grootlicht te ac-
tiveren aan de ring 4 totdat het AUTO sym-
bool 3 tegenover het referentiepunt ver-
schijnt.
Het waarschuwingslampje licht op
het instrumentenpaneel wit op.
Bijzonderheid
De verlichting van de adaptieve grootlichten
is afhankelijk van de geselecteerde rijmodus
(My Sense/ECO/Comfort/Sport). 3.2. De
snelheidsdrempels voor inschakelen en uit-
schakelen zijn verschillend:
In de modus My Sense, ECO of Comfort
wordt het adaptieve grootlicht ingescha-
keld als de rijsnelheid hoger is dan on-
geveer 40 km/u en uitgeschakeld bij een
snelheid van minder dan 20 km/u.
De sterkte van het grootlicht past zich
aan de snelheid van de auto in deze modi
en tussen deze drempelwaarden aan.
– In de modus Sport wordt het adaptieve
grootlicht ingeschakeld als de rijsnelheid
hoger is dan ongeveer 40 km/u en uitge-
schakeld bij een snelheid van minder dan
30 km/u.
Het systeem kan onder bepaalde om-
standigheden niet goed werken, met
name:
extreme weersomstandigheden
(regen, sneeuw, mist enz.);
als er iets achter de voorruit of voor
de camera zit;
als een achterligger of tegenligger
weinig verlichting voert of afgedekte
lampen heeft;
– verkeerde afstelling van de koplam-
pen;
reflecterende systemen;
– ...
VERLICHTING EN SIGNALEN (5/8)
feux :
de route ................................................
(page courante)
alarme sonore............................................
(page courante)
feux de jour ................................................
(page courante)
1.89
NLD_UD60931_1
Éclairages et signalisations extérieurs (XFD - LFD Douai - Renault)
VERLICHTING EN SIGNALEN (6/8)
Functie welkomst en afscheid
(afhankelijk van de auto)
Wanneer de functie is ingeschakeld, gaan
de dagrijverlichting en de markeringslichten
achter automatisch aan wanneer card wordt
gedetecteerd of de auto wordt ontgrendeld.
Ze gaan automatisch uit:
ongeveer één minuut nadat ze zijn aan-
gegaan;
wanneer de motor wordt gestart, naarge-
lang van de stand van de schakelaar voor
de verlichting;
of
wanneer de auto wordt vergrendeld.
Waarschuwingssignaal
verlichting brandt nog
Indien de lichten worden ingeschakeld na
het stilzetten van de motor, klinkt er een ge-
luidssignaal bij het openen van het bestuur-
dersportier om u te waarschuwen dat de
lichten nog branden (om ontlading van de
accu te voorkomen).
storingen
Als het bericht “Controleer verlichting
verschijnt in combinatie met het waar-
schuwingslampje © en het waar-
schuwingslampje k knippert op het
instrumentenpaneel, is er een storing in de
verlichting.
Raadpleeg een merkdealer.
4
1
Uitschakelen van de lichten
De lichten gaan automatisch uit na stop-
pen van de motor, openen van het bestuur-
dersportier of vergrendelen van de auto. In
dat geval schake-len, bij de volgende keer
starten van de motor, de lichten opnieuw in,
overeen-komstig de stand van ring 4.
3
éclairage extérieur d’accompagnement.....
(page courante)
1.90
NLD_UD60931_1
Éclairages et signalisations extérieurs (XFD - LFD Douai - Renault)
VERLICHTING EN SIGNALEN (7/8)
.
Als de motor en de lichten uitgescha-
keld zijn, de 4 ring op AUTO staat, trekt u
de hendel 1 naar u toe: de markeringslichten
en dimlichten gaan ongeveer 30 seconden
aan samen met de waarschuwingslampjes
š en k op het instrumentenpa-
neel.
Om deze tijd te verlengen, kunt u de schake-
laar tot vier keer naar u toe trekken (de maxi-
male tijd is ongeveer twee minuten).
Het bericht “verlichting op _ _ _” gevolgd
door de resterende tijd worden ter bevesti-
ging op het instrumentenpaneel weergege-
ven. Daarna kunt u uw auto vergrendelen.
Om de verlichting uit te schakelen voordat
deze automatisch uitschakelt, verdraait u de
ring 4 (de stand is onbelangrijk) en draait u
deze daarna terug in de stand AUTO.
Welkomstverlichting op de externe
handgrepen
Als deze functie actief is, lichten de lampjes
op de externe handgrepen automatisch op
als de kaart wordt gedetecteerd, als de auto
wordt ontgrendeld of als een portier wordt
geopend.
Ze gaan automatisch uit:
ongeveer één minuut nadat ze zijn aan-
gegaan;
bij het starten van de motor;
of
wanneer de auto wordt vergrendeld.
Inschakelen/uitschakelen van de functie
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem om de externe welkomstfunctie
in of uit te schakelen.
Selecteer “ON” of “OFF”.
4
1
Functie “uitschakelvertraging”
Met deze functie kunt u de markeringslich-
ten en dimlichten korte tijd inschakelen (bijv.
voor het bijlichten bij het openen van een
hek).
feux :
de brouillard .........................................
(page courante)
réglage électrique de la hauteur des
faisceaux ...................................................
(page courante)
1.91
NLD_UD60931_1
Éclairages et signalisations extérieurs (XFD - LFD Douai - Renault)
VERLICHTING EN SIGNALEN (8/8)
Mistachterlicht
Draai de middelste ring 7 van de
schakelaar zo dat het symbool bij het merk-
teken 3 staat en laat dan los.
De werking is afhankelijk van de gevoerde
verlichting; het controlelampje op het instru-
mentenpaneel gaat branden.
Zodra de weersomstandigheden dit toelaten
moet u de mistachterlichten uitschakelen om
de achter u rijdende weggebruikers niet te
hinderen.
Lichten uit
Draai opnieuw de ring 7 om het merkteken 3
tegenover het symbool van het mistlicht te
brengen dat u wilt uitschakelen. Het bijbeho-
rende controlelampje op het instrumenten-
paneel dooft.
Bij het uitschakelen van de verlichting, gaan
ook de mistlichten voor en achter uit.
Bochtlichten
(Afhankelijk van de auto)
Bij vooruitrijden met een snelheid van
minder dan circa 40 km/u en de dimlich-
ten aan, gaat in bepaalde omstandighe-
den (stuurwielhoek, richtingaanwijzers aan,
enz.) in een bocht één van de mistlichten
branden om de bocht te verlichten.
In de achteruitversnelling en met de dim-
lichten aan, gaan de twee mistlampen voor
automatisch branden.
Opm: bij schakelen van achteruit naar voor-
uit (bijv. tijdens een parkeermanoeuvre), blij-
ven de twee mistlichten branden totdat het
voertuig harder rijdt dan 10 km/u.
Bij mist, sneeuw of bij het vervoer van
voorwerpen die voorbij de voorkant van
het dak uitsteken, werkt de automati-
sche verlichting niet altijd.
Het inschakelen van de mistlichten blijft
onder controle van de bestuurder: de
controlelampjes op het instrumentenpa-
neel informeren u over het inschakelen
(controlelampje brandt) of uitschakelen
(controlelampje uit).
7
3
1
g
Mistlichten voor
Draai de middelste ring 7 van
de schakelaar 1 zo dat het symbool bij het
merkteken 3 staat en laat dan los.
De werking is afhankelijk van de gevoerde
verlichting; het controlelampje op het instru-
mentenpaneel gaat branden.
éclairage :
extérieur ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
réglage .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
projecteurs
réglage .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réglage des projecteurs .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
signalisation éclairage ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réglage électrique de la hauteur des
faisceaux ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.92
NLD_UD60932_1
Headlight Beam Adjustment (XFD - LFD Douai - Renault)
Réglage des projecteurs
KOPLAMPVERSTELLING
Bij de auto’s die ermee uitgerust zijn, kan de
knop A de stand van de koplampen aanpas-
sen aan de belasting.
Als u deze knop A omlaag draait dan gaan
de lichtbundels naar beneden; draait u de
knop omhoog dan gaan de lichtbundels ook
omhoog.
Voorbeelden van de stand van de schakelaar A, afhankelijk van de belading
0 Bestuurder alleen of met een passagier voorin
1 Bestuurder met alle passagiers
3
Bestuurder met alle passagiers plus bagage (of belading), tot het maximum
gewicht (uitvoeringen break en 4-deurs)
4
Alleen bestuurder met (of belading) tot het maximum gewicht (uitvoeringen
break en 4-deurs)
In de volgende tabel ziet u enkele voorbeelden. Stel in alle gevallen bediening A in volgens de
belading van de auto, zodat de weg goed zichtbaar is en andere weggebruikers niet verblind
worden.
A
Voor auto’s zonder afstandsbediening A
worden de koplampen automatisch af-
gesteld aan de hand van de belading
van de auto.
essuie-vitre/lave-vitre.................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.93
NLD_UD60933_1
Essuie-vitre / lave-vitre avant (XFD - LFD Douai - Renault)
Auto voorzien van ruitenwisser
voor met regensensor
De regensensor bevindt zich op de voorruit,
voor de binnenspiegel.
A een keer wissen
Door kort te drukken maakt de ruiten-
wisser één wisbeweging.
B stoppen
Essuie-vitres, lave-vitres
2
G
F
1
RUITENWISSER, RUITENSPROEIER VOOR (1/5)
C automatisch wissen
In deze stand signaleert het systeem
water op de voorruit en schakelt het
wissen in met een aangepaste wis-
snelheid. De inschakeldrempel van het
wissen en de duur van het interval is
te regelen door de ring 2 te verdraaien:
F : minimumgevoeligheid
G : maximumgevoeligheid
Hoe hoger de gevoeligheid, des te snel-
ler reageren de ruitenwissers en wordt de
frequentie van het wissen verhoogd.
Wanneer automatisch wissen is ingescha-
keld of de gevoeligheid wordt verhoogd,
wordt één wisbeweging uitgevoerd.
NB:
de regensensor heeft enkel een onder-
steunende functie. Bij beperkte zicht-
baarheid moet de bestuurder zijn ruiten-
wisser handmatig inschakelen. Bij mist
of sneeuwval werkt de ruitenwisser niet
altijd automatisch en blijft deze onder uw
controle.
Bij temperaturen onder nul wordt auto-
matisch wissen niet ingeschakeld wan-
neer de auto wordt gestart. Deze functie
wordt automatisch ingeschakeld wan-
neer de auto sneller rijdt dan een be-
paalde snelheid (ongeveer 8 km/uur).
schakel automatisch wissen niet in bij
droog weer;
ontdooi de voorruit volledig voordat u het
automatisch wissen inschakelt.
1
A
B
C
D
E
essuie-vitres
balais ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
balais d’essuie-vitre ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.94
NLD_UD60933_1
Essuie-vitre / lave-vitre avant (XFD - LFD Douai - Renault)
D langzaam continu wissen
E snel continu wissen
De standen A en D zijn toegankelijk met
contact aan. De standen C en E zijn uit-
sluitend toegankelijk bij draaiende motor.
storingen
Bij een storing van het automatisch
wissen, schakelt de ruitenwisser over op
wissen met intervallen. Roep de hulp in
van een merkdealer.
De werking van de regensensor kan
worden verstoord bij:
beschadigde ruitenwissers; een wa-
terlaagje of watersporen achterla-
ten in de detectiezone van de sensor
kunnen de reactiesnelheid van het
automatisch wissen vergroten of de
frequentie van het wissen verhogen;
een voorruit met een chip of barst ter
hoogte van de sensor, of een voorruit
die is bedekt met stof, vuil, insecten,
ijs, het gebruik van was en wateraf-
stotend stoffen; de ruitenwisser zal
minder gevoelig zijn of reageert mo-
gelijke helemaal niet.
RUITENWISSER, RUITENSPROEIER VOOR (2/5)
1
A
B
C
D
E
De werking van een
ruitenwisserblad
Let op de staat van de ruitenwisserbla-
den. Hun levensduur hangt van u af:
houd de bladen schoon: reinig de
bladen en de ruit regelmatig met
water en zeep;
gebruik ze niet op een droge ruit;
maak ze los van de ruit als ze lange
tijd niet zijn gebruikt.
Vervang ze in elk geval zodra hun wer-
king afneemt, ongeveer eens per jaar.
5.33.
Voorzorgen bij het gebruik
van de wissers
Maak, als het vriest of sneeuwt, de
achterruit schoon voordat u de ruiten-
wisser aanzet (de motor kan overver-
hitten).
zorg dat niets de beweging van de
wisser hindert.
1.95
NLD_UD60933_1
Essuie-vitre / lave-vitre avant (XFD - LFD Douai - Renault)
RUITENWISSER, RUITENSPROEIER VOOR (3/5)
Opmerking:
Wanneer de ruitenwissers geen voeding
meer hebben, kunt u de wisserbladen min-
stens één minuut na het vergrendelen van
de auto handmatig verplaatsen. Forceer de
beweging van de wisserarmen niet. Dit kan
leiden tot beschadiging van de ruitenwisser-
motor, -armen en -bladen.
Om de bladen correct terug te plaatsen na
werkzaamheden, moet u ervoor zorgen dat
de bladen op de voorruit rusten, zet u het
contact aan en beweegt u de schakelaar van
de ruitenwisser.
Het ruitenwisserblad aan bestuurderskant
moet altijd boven het blad aan de passa-
gierskant liggen. Als dat niet het geval is,
zal de ruitenwisser één wisbeweging maken
zodra de auto sneller rijdt dan ongeveer
7 km/uur.
Bijzondere stand van
de ruitenwisser voor
(onderhoudsstand)
In deze stand kunnen de bladen worden op-
getild om ze van de voorruit te verwijderen.
Dit kan nuttig zijn:
om de bladen te reinigen;
om de bladen van de voorruit los te
maken in winterse weersomstandighe-
den;
vervang de bladen. 5.33.
Zet, met contact aan en motor uit, de rui-
tenwisserschakelaar omlaag in de stand E
(snel continu wissen). De ruitenwisser stopt
in een stand verwijdert van de motorkap.
Om de bladen terug te plaatsen, gaat u na
of de bladen correct zijn neergeklapt op
de voorruit en zet u de schakelaar met het
contact aan vervolgens in de stand B (stop).
Voordat u het contact aanzet, moet u de
ruitenwissers op de voorruit zetten. Anders
kunnen de motorkap of de wissers bescha-
digd raken wanneer deze worden ingescha-
keld.
Bijzonderheid
Tijdens het rijden gaat de wisser lang-
zamer werken als de auto stopt. Van snel
continu wissen naar langzaam continu
wissen. Zodra de auto weer gaat rijden, be-
ginnen de wissers weer met de oorspronke-
lijk ingestelde snelheid te werken.
Als u de schakelaar 1 in een andere stand
zet, schakelt u hiermee bovengenoemd au-
tomatisme uit.
Voorzorgsmaatregelen
Controleer bij vorst voordat u de rui-
tenwisser inschakelt of de ruitenwisser-
bladen niet zijn vastgevroren. Als u de
ruitenwisser inschakelt terwijl de bladen
zijn vastgevroren, kunt u zowel de bladen
als de motor van de ruitenwisser bescha-
digen.
Activeer de ruitenwissers niet op een
droge ruit. Dit kan leiden tot vroegtijdige
slijtage of beschadiging van de wisser-
bladen.
lave-vitre ....................................................
(page courante)
1.96
NLD_UD60933_1
Essuie-vitre / lave-vitre avant (XFD - LFD Douai - Renault)
Opmerking:
Bij temperaturen onder nul kan de ruitenwis-
servloeistof aanvriezen op de voorruit en het
zicht verminderen. Verwarm de voorruit met
behulp van de ontwasemingsschakelaar
voordat u ze reinigt.
Verwarmende sproeiers
(afhankelijk van de auto)
De sproeiers worden verwarmd wanneer u
de ontdooiing van de achterruit inschakelt.
Ruitensproeier
Contact aan: trek de schakelaar 1 naar u
toe en laat deze weer los.
Door een korte actie komt de ruitensproeier
in werking en maakt de ruitenwisser één
wisbeweging.
Door een lange druk komt de ruitensproeier
in werking en maakt de ruitenwisser drie
wisbewegingen, en na enkele secondes nog
een vierde.
Voordat u iets aan de voorruit
doet (wassen van de auto, on-
tdooien, reinigen van de voor-
ruit enz.) moet u de schake-
laar 1 in stand B (uit) zetten.
Risico van verwonding en/of bescha-
digingen.
Wanneer de voorruit obstakels bevat
(vuil, sneeuw, ijs ...), maakt u de voor-
ruit (inclusief de centrale zone achter de
binnenspiegel) en de achterruit schoon
voordat u de ruitenwissers inschakelt
(risico op oververhitting van de motor).
Als een obstakel de beweging van een
blad verhindert, kan dat blad stoppen
met wissen. Verwijder het obstakel en
schakel de ruitenwisser opnieuw in met
de ruitenwisserschakelaar.
Controleer bij werkzaamheden
onder de motorkap of de scha-
kelaar van de ruitenwisser in
stand B (uit) staat.
Verwondingsgevaar
RUITENWISSER, RUITENSPROEIER VOOR (4/5)
1
A
B
C
D
E
lave-projecteurs .........................................
(page courante)
1.97
NLD_UD60933_1
Essuie-vitre / lave-vitre avant (XFD - LFD Douai - Renault)
NB:
om de goede werking van de koplamp-
sproeier te waarborgen tijdens de winter,
moet u de sneeuw van de afdekplaatjes van
de sproeiers verwijderen en de afdekplaat-
jes van de sproeiers ontdooien met behulp
van een ontdooispray.
Het is echter aanbevolen om op regelmatige
tijdstippen hardnekkig vuil op het glas van
de koplampen te verwijderen.
Als het minimumpeil van de ruitensproeier-
vloeistof nadert, kan het circuit van de ko-
plampsproeier lucht aanzuigen.
Vul ruitensproeiervloeistof bij en schakel het
systeem in, bij draaiende motor, om het
weer te vullen.
RUITENWISSER, RUITENSPROEIER VOOR (5/5)
Koplampsproeiers
Koplampen branden
Als de auto hiermee is uitgerust en de motor
draait, trekt u de schakelaar 1 ongeveer
twee seconden naar u toe: de koplamp-
sproeiers en ruitensproeiers worden tegelijk
ingeschakeld.
De koplampsproeiers worden eveneens in-
geschakeld als u de schakelaar van de voor-
ruitsproeier drie keer lang ingedrukt houdt.
Controleer bij werkzaamheden
onder de motorkap of de scha-
kelaar van de ruitenwisser in
stand B (uit) staat.
Verwondingsgevaar
1
A
B
C
D
E
essuie-vitres ..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
essuie-vitre/lave-vitre.................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
essuie-vitres
balais ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.98
NLD_UD60934_1
Essuie-vitre / Lave vitre arrière (XFD - LFD Douai - Renault)
Om de werking te stoppen, laat u opnieuw
de ring 3 draaien.
Opmerking: als u de auto door een was-
straat rijdt, moet u de ring 3 van de scha-
kelaar 1 in ruststand zetten om het automa-
tisch wissen uit te zetten.
Houd u aan de gebruiksvoorschriften.
RUITENWISSER, -SPROEIER ACHTER (1/2)
1
3
Gebruik de ruitenwisserarm niet om de
achterklep te openen of te sluiten.
Y
Achterruitwisser
Draai met contact aan de ring 3
van de schakelaar 1 tot het merkteken 2 te-
genover het symbool staat.
stoppen
wissen met intervallen
Het wisserblad veegt met tussenpozen
van enkele seconden. De frequentie
van het wissen varieert naargelang de
rijsnelheid van de auto;
langzaam continu wissen
2
Voordat u iets aan de achter-
ruit doet (wassen van de auto,
ontdooien, reinigen enz.) moet
u de schakelaar 1 in ruststand
zetten.
Risico van verwonding en/of bescha-
digingen.
De werking van een
ruitenwisserblad
Let op de staat van de ruitenwisserbla-
den. Hun levensduur hangt van u af:
houd de bladen schoon: reinig de
bladen en de ruit regelmatig met
water en zeep;
gebruik ze niet op een droge ruit;
maak ze los van de ruit als ze lange
tijd niet zijn gebruikt.
Vervang ze in elk geval zodra hun wer-
king afneemt, ongeveer eens per jaar.
5.33.
Voorzorgen bij het gebruik
van de wissers
Maak, als het vriest of sneeuwt, de
achterruit schoon voordat u de ruiten-
wisser aanzet (de motor kan overver-
hitten).
zorg dat niets de beweging van de
wisser hindert.
1.99
NLD_UD60934_1
Essuie-vitre / Lave vitre arrière (XFD - LFD Douai - Renault)
RUITENWISSER, -SPROEIER ACHTER (2/2)
Wanneer er zich obstakels op de achterruit
bevinden (vuil, sneeuw ...), probeert de rui-
tenwisser alle obstakels weg te wissen. Als
een obstakel de beweging van het blad ver-
hindert, kan het blad stoppen. Verwijder het
obstakel, wacht ongeveer 30 seconden en
schakel de ruitenwisser opnieuw in met de
schakelaar voor het wissen.
Voorzorgsmaatregelen
Controleer bij vorst voordat u de ruiten-
wisser inschakelt of de ruitenwisserbla-
den niet zijn vastgevroren op de ruit. Als
u de ruitenwisser bedient terwijl het blad
geblokkeerd is door vorst, bestaat het
risico dat zowel het blad als de motor van
de ruitenwisser beschadigd raken.
Activeer de ruitenwissers niet op een
droge ruit. Dit kan leiden tot vroegtijdige
slijtage of beschadiging van de wisser-
bladen.
Inschakelen/uitschakelen van de
achterruitwisser
Wanneer de achteruitversnelling wordt inge-
schakeld, wordt het intervalwissen van de
achterruit ingeschakeld (als de ruitenwissers
van de voorruit werken). Als uw auto is uitge-
rust met een menu om de auto-instellingen
te personaliseren, kunt u deze functie acti-
veren of deactiveren. 1.79
Voor auto’s die niet zijn uitgerust met een
menu om de instellingen te personaliseren,
kunt u de functie laten deactiveren door een
merkdealer.
p
Ruitenwissers/
ruitensproeiers achter
Duw met het contact aan lang tegen de
schakelaar 1 en laat vervolgens los.
Als u de schakelaar lang bedient, wordt de
achterruitsproeier ingeschakeld en maakt de
achterruitwisser drie wisbewegingen, en na
enkele seconden nog een vierde.
1
capacité du réservoir carburant .................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carburant
remplissage .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carburant
qualité ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réservoir carburant
capacité ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carburant
capacité ...............................................
(page courante)
1.100
NLD_UD70212_3
Réservoir carburant (XFD - LFD Douai - Renault)
Réservoir à carburant
BRANDSTOFTANK (1/3)
Bruikbare inhoud van de tank:
– ongeveer 50 liter voor uitvoeringen met
benzinemotor of dieselmotor met twee-
wielaandrijving;
– ongeveer 45 liter voor uitvoeringen met
dieselmotor en vierwielaandrijving.
Om bij ontgrendelde auto het klepje 1 te
openen, drukt u op de zone A en laat u ver-
volgens los. Het klepje 1 gaat een beetje
open.
De klep 2 is in de vulopening ingebouwd.
Raadpleeg voor het tanken de paragraaf
“Tanken van brandstof”.
Sluiten: druk het klepje met de hand tegen
de aanslag.
Druk nooit met de vingers op
de klep 2.
Maak de omgeving van het vul-
systeem niet schoon met een
hogedrukreiniger.
1
A
2
1
Soort brandstof
Gebruik brandstof van goede kwaliteit
die overeenkomt met de normen die in elk
land zijn vastgelegd en beslist overeenkomt
met de indicaties op de sticker op klepje 1.
6.7.
Dieselmotor
Gebruik uitsluitend dieselbrandstof die
overeenkomt met de indicaties op de sticker
aan de binnenkant van het klepje 1.
Benzinemotor
Gebruik uitsluitend ongelode benzine. Het
octaangetal (RON) moet conform de gege-
vens zijn die op de sticker van het klepje 1
staan 6.7.
réamorçage carburant ...............................
(page courante)
1.101
NLD_UD70212_3
Réservoir carburant (XFD - LFD Douai - Renault)
Tanken van brandstof
Met het contact uitgeschakeld, druk met het
vulpistool de klep 2 open en steek het pis-
tool zo ver mogelijk naar binnen voordat u
met tanken begint (spatgevaar).
Houd hem in deze stand tijdens het tanken.
Als het vulpistool automatisch is afgeslagen,
mag u het nog maximaal twee keer gebrui-
ken, om voldoende ruimte in de tank over te
houden voor het uitzetten van de brandstof.
Let op dat bij het tanken geen water bij de
brandstof komt. De klep 2 en zijn omgeving
moeten schoon blijven.
BRANDSTOFTANK (2/3)
Benzinemotor
Schade die ontstaan is als gevolg van het
tanken van loodhoudende benzine wordt
niet door de fabrieksgarantie gedekt.
Om te voorkomen dat er abusievelijk lood-
houdende benzine wordt getankt, heeft de
vulhals een nauwe doorlaat met een veilig-
heidssysteem waarin alleen een vulpistool
met loodvrije benzine past.
2
Brandstofsoorten die voldoen aan de
Europese normen die ook gelden voor
de motoren van auto’s die in Europa zijn
verkocht: zie tabel 6.7.
Vermeng de dieselbrandstof
nooit met benzine (loodvrij of
E85), zelfs niet een kleine hoe-
veelheid.
Gebruik geen ethanol als uw auto hier
niet voor aangepast is.
Voeg geen reagens toe aan de brand-
stof, anders kan de motor beschadigd
raken. 1.103.
Als u een toevoegmiddel aan de brand-
stof wilt toevoegen, gebruik dan een pro-
duct dat is goedgekeurd door onze tech-
nische dienst.
Ga naar een merkdealer.
Als u brandstof wilt tanken,
zet u de motor uit (dus NIET
stand-by bij voertuigen met de
Stop and Start-functie): u moet
het contact UIT zetten. 2.3.
Risico van brand.
1.102
NLD_UD70212_3
Réservoir carburant (XFD - LFD Douai - Renault)
Wijzig of repareer niet zelf het
brandstofsysteem (rekeneen-
heden, bedrading, brandstof-
circuit, inspuitstukken of ver-
stuivers, beschermkappen) vanwege de
grote gevaren voor de veiligheid die hier-
door kunnen ontstaan. Laat deze werk-
zaamheden uitsluitend door uw merk-
dealer uitvoeren.
3
BRANDSTOFTANK (3/3)
Tank leeggereden bij
dieselmotor
Druk met de kaart in het interieur op de
startknop 3 zonder de pedalen aan te raken.
Wacht een paar minuten voordat u de auto
start. Hiermee kan het brandstofcircuit
worden ontlucht Als de motor niet start, her-
haalt u de procedure.
Neem als de motor na verschillende pogin-
gen niet start, contact op met een merkdea-
ler.
Aanhoudende stank
van brandstof
In geval van een aanhoudende
stank van brandstof, moet u:
onmiddellijk stoppen, rekening hou-
dend met het overige verkeer en het
contact uitzetten;
de alarmknipperlichten aanzetten,
alle passagiers uit laten stappen en
ze op veilige afstand van het verkeer
houden;
Als het peil normaal is, heeft dit een
andere oorzaak, roep de hulp in van
een merkdealer.
réactif (réservoir) .......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réservoir réactif ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réservoir réactif capacité ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
SCR : réduction catalytique sélective ........
(jusqu’à la fin de l’UD)
capacité du réservoir réactif ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
qualité réactif .............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
réactif remplissage ....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
bouchon de réservoir réactif ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
1.103
NLD_UD70213_4
Réservoir réactif (XFD - LFD Douai - Renault)
Vullen
Bruikbare inhoud van de tank: ongeveer
17 liter.
Open, met het contact uit, het deksel A en
draai de dop 1 los.
Opmerking: er kan ammoniumhydroxide-
damp ontsnappen uit de opening als de tem-
peratuur van de tank hoog is.
Réservoir réactif
U dient zich te houden aan de wetgeving van
het land waarin u zich bevindt. Overtreding
van de geldende regelgeving is strafbaar.
De werking van de
startvergrendeling
De reagens is bestemd voor dieselmotoren
voorzien van het SCR-systeem (selectieve
katalysator).
Gebruik van een reagens vermindert de
hoeveelheid stikstofoxide in uitlaatgassen.
Het werkelijke reagensverbruik is afhanke-
lijk van de gebruiksomstandigheden, de uit-
rusting van de auto en de rijstijl van de be-
stuurder.
Reagenskwaliteit
Gebruik alleen reagentia die voldoen aan
standaard ISO 22241 en in overeenstem-
ming met de markering op de vuldop.
REAGENSTANK (1/4)
A
1
De tankdop is van een speci-
aal type.
Vraag naar ditzelfde type als u
een andere dop koopt. Ga naar
een merkdealer. Maak de omgeving van
het vulsysteem niet schoon met een ho-
gedrukreiniger.
Als het bericht “XXXXXX
KMblokkade AdBlue bijvullen
verschijnt, vult u de reagens-
tank bij volgens de instructies
voor bijvullen.
Risico op stilstand van de auto.
De reagens mag niet in contact komen met ogen of huid. Bij onverhoopt contact
spoelen met veel water. Indien nodig een arts raadplegen.
Als u brandstof wilt tanken,
zet u de motor uit (dus NIET
stand-by bij voertuigen met de
Stop and Start-functie): u moet
het contact UIT zetten. 2.3.
Risico van brand.
1.104
NLD_UD70213_4
Réservoir réactif (XFD - LFD Douai - Renault)
Vullen (vervolg)
U kunt de tank bijvullen bij de pomp.
Wanneer het contact uit is, steekt u het vul-
pistool zo ver mogelijk naar binnen voor-
dat u met tanken begint (spatgevaar). Houd
hem in deze stand tijdens het tanken.
Als het vulpistool automatisch is afgeslagen,
mag u nog maximaal twee liter brandstof
bijvullen omdat er ruimte moet blijven in de
tank voor expansie.
In andere vulsituaties is het belangrijk dat u
de informatie op de reagenscontainer (blik
of fles) leest.
Voorzorgsmaatregelen
Bij het vullen:
behandel de reagens voorzichtig.
Deze kan kleding, schoenen, onderde-
len van de carrosserie enz. beschadi-
gen;
let erop dat bij het vullen geen water in de
brandstoftank komt.
REAGENSTANK (2/4)
Nadat u de reagenstank hebt bijgevuld,
controleert u of de dop en het klepje zijn
gesloten. Start dan de motor en WACHT
10 seconden terwijl de auto stilstaat
met draaiende motor voordat u weer
wegrijdt.
Als u dit niet doet, wordt het bijvullen van
de tank pas geregistreerd nadat de auto
tientallen minuten heeft gereden.
Het bericht “--- Vul AdBlue” verschijnt en/
of de controlelampjes branden totdat het
bijvullen is geregistreerd door het sys-
teem.
Als er reagens overstroomt of op het lakwerk
terechtkomt, moet het betroffen gebied snel
met veel water en een zachte doek worden
gereinigd.
Opmerking: als het reagens kristalliseert,
gebruikt u een zachte spons.
Bij extreem koud weer
Als het vriest moet de reagenstank
worden bijgevuld als de
-indicator
en het bericht “Vul AdBlue bij voor 1200 km
verschijnen op het instrumentenpaneel.
Bijzondere gevallen
De reagensvloeistof bevriest bij ongeveer
-10 °C.
Probeer in deze omstandigheden niet om de
vloeistof bij te vullen als deze bevroren is.
Indien u het reservoir moet vullen of bijvullen
met reagens (
aan), zet u de auto
indien mogelijk op een warmere plek zodat
de reagens weer vloeibaar wordt. Anders
vraagt u een vakman om reagensvloeistof
bij te vullen.
Er mogen geen werkzaamhe-
den worden uitgevoerd aan
onderdelen van het systeem.
Om schade te voorkomen mag
uitsluitend deskundig personeel van de
merkdealer werkzaamheden aan het
systeem uitvoeren.
1.105
NLD_UD70213_4
Réservoir réactif (XFD - LFD Douai - Renault)
REAGENSTANK (3/4)
Onderhoud/actieradius
De informatie op het instrumentenpaneel kan worden vergezeld door een geluidssignaal.
Controleen
waarschuwingslampjes
Boodschap Wat te doen?
“Vul AdBlue bij voor 2400 km”
Wanneer het bericht verschijnt als het contact wordt aangezet, hebt u
een actieradius van minder dan 2400 km.
Vul de tank bij of laat een merkdealer de reagenstank bijvullen.
gaat branden.
“Vul AdBlue bij voor 1200 km”
Wanneer het bericht verschijnt als het contact wordt aangezet, hebt u
een actieradius tussen 1200 km en 800 km.
Vul de tank bij of laat een merkdealer de reagenstank bijvullen.
gaat branden.
“XXX KM Fout AdBlue bijvullen
Het bericht verschijnt als het contact wordt aangezet en wordt her-
haald:
Ongeveer elke 100 km: u hebt een actieradius tussen ongeveer
800 km en 200 km;
– Ongeveer elke 50 km: u hebt een actieradius van minder dan
200 km.
In alle gevallen moet de tank met reagens zo spoedig mogelijk door
u of een geautoriseerde dealer worden gevuld.
knippert.
“0 KM Fout AdBlue bijvullen
De motor wil niet starten.
Voor een herstart moet u zelf de reagenstank bijvullen.
1.106
NLD_UD70213_4
Réservoir réactif (XFD - LFD Douai - Renault)
REAGENSTANK (4/4)
Systeemstoring
Als het controlelampje gaat branden, kan ook een pieptoon te horen zijn.
Controleen
waarschuwingslampjes
Boodschap Interpretatie
en © gaan bran-
den.
“Controleer lucht verontreiniging”
“Contoleer kwaliteit AdBlue”
Controleer AdBlue injectie
Geeft een storing in het systeem aan. Raadpleeg zo snel
mogelijk de merkdealer.
en © gaan bran-
den.
“XXX KM Fout antiluchtveront.”
Geeft aan dat er een systeemfout is en dat binnen 800 km
de auto niet meer opnieuw kan worden gestart.
Deze waarschuwingen worden herhaald:
elke 100 km totdat er tussen 800 km en 200 km over is
voordat de auto niet opnieuw kan worden gestart;
Elke 50 km wanneer er minder dan 200 km resteert
voordat de auto niet meer kan worden gestart.
Raadpleeg zo snel mogelijk de merkdealer.
en © gaan bran-
den.
“0 KM Fout antiluchtveront.”
Geeft aan dat de auto niet opnieuw zal starten nadat het
contact is uitgeschakeld. Roep de hulp in van een merk-
dealer.
2.1
NLD_UD70224_5
Sommaire 2 (XFD - LFD Douai - Renault)
Hoofdstuk 2: Het rijden
Inrijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.2
Starten, Stoppen van de motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.3
Functie Stop and Start . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.6
Bijzonderheden versies met benzinemotor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.10
Bijzonderheden van de dieselmotor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.12
Versnellingshendel. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.14
Elektronische parkeerrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.15
Functie “AUTOHOLD” . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.19
Tips voor het rijden, Eco-rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.20
Tips voor onderhoud en minder luchtverontreiniging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.26
Milieu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.27
Controlesysteem bandenspanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.28
Hulpen correctiesystemen tijdens het rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.33
Actieve noodrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.41
Lane departure warning. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.49
Rijstrookassistent . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.54
Dodehoekwaarschuwing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.60
Waarschuwing veiligheidsafstand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.67
Detectie van verkeersborden. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.71
Waarschuwing vermoeidheidsdetectie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.75
Snelheidsbegrenzer. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.77
Snelheidsregelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.81
Adaptieve snelheidsregelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.86
Parkeerhulp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.99
Achteruitrijcamera . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.103
Uitparkeerwaarschuwing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.106
Parkeerhulp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.110
Veringen voor elektronische schokdemping . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.115
Automatische transmissie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.116
Noodoproep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.119
rodage .......................................................
(page courante)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.2
NLD_UD60938_1
Rodage (XFD - LFD Douai - Renault)
Rodage
INRIJDEN
Benzinemotor
Rijd de eerste 1 000 km niet sneller dan 130
km/uur in de hoogste versnelling en laat de
motor met niet meer dan 3 000 tot 3 500 tr/
min draaien.
Pas na ongeveer 3 000 km zult u over het
volle vermogen van de motor kunnen be-
schikken.
Onderhoudsbeurten: zie het onderhouds-
document van uw auto.
Dieselmotor
Rijd de eerste 1500 km niet sneller dan
130 km/uur in de hoogste versnelling en
laat de motor met niet meer dan 2 500 tr/min
draaien. Daarna kunt u sneller rijden maar
pas na 6 000 km zult u over het volle vermo-
gen van de motor kunnen beschikken.
Trek tijdens het inrijden nooit snel op. Als de
motor nog koud is mag u hem in de lagere
versnellingen nooit met een hoog toerental
laten draaien.
Onderhoudsbeurten: zie het onderhouds-
document van uw auto.
démarrage moteur .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
bouton de démarrage/arrêt moteur............
(jusqu’à la fin de l’UD)
démarrage moteur .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.3
NLD_UD60941_1
Démarrage / Arrêt moteur avec carte RENAULT mains libres (XFD - LFD Douai - Renault)
Démarrage, arrêt du moteur
STARTEN, STOPPEN VAN DE MOTOR (1/3)
De kaart moet worden ingevoerd binnen de
detectiezone 1.
Om te starten:
zet voor een auto met automatische
transmissie de hendel in stand P druk het
rempedaal in en druk op de knop 2;
druk voor een auto met een handmatige
versnellingsbak het rempedaal of koppe-
lingspedaal in en druk op de knop 2. Als
een versnelling ingeschakeld is, is het in-
drukken van het koppelingspedaal vol-
doende om te kunnen starten.
“Handsfree” starten met
achterklep open
In dat geval mag de kaart zich niet in de ba-
gageruimte bevinden, om te vermijden dat u
ze kwijtraakt.
2
1
Bijzonderheden
Als er niet is voldaan aan een van de
startvoorwaarden, verschijnt het bericht
Druk op rem + START” of “Ontkoppel +
START” of “Selecteer stand P” op het in-
strumentenpaneel;
In sommige gevallen moet aan het stuur-
wiel worden gedraaid tijdens het indruk-
ken van de startknop 2 om het ontgren-
delen van de stuurkolom mogelijk te
maken; Het bericht “Draai stuurwiel +
START” waarschuwt u hiervoor.
mise sous contact du véhicule...................
(page courante)
2.4
NLD_UD60941_1
Démarrage / Arrêt moteur avec carte RENAULT mains libres (XFD - LFD Douai - Renault)
STARTEN, STOPPEN VAN DE MOTOR (2/3)
Druk op het rempedaal of koppelingspedaal
en leg de card 3 (knop aan de zijkant) op de
daarvoor bedoelde plaats 4.
Opm: de exacte locatie van het plaatsings-
gebied 4 is linksonder in het comparti-
ment A.
Druk op de knop 2 om de auto te starten.
Het bericht verdwijnt.
Functie accessoires
(Contact aanzetten)
Zodra u bent ingestapt, hebt u een aantal
functies van de auto (radio, navigatiesys-
teem ruitenwisser, enz.) ter beschikking.
Om de andere functies te gebruiken, drukt u
met de kaart in de auto op de knop 2 zonder
de pedalen in te drukken.
Storingen
In sommige gevallen werkt de handsfree-
card niet:
als de kaartaccu leeg is, enz.
nabijheid van een apparaat dat de dezel-
fde frequentie gebruik (scherm, mobiele
telefoon, computerspel, enz.);
de auto bevindt zich in een sterk elektro-
magnetisch veld.
De boodschap “Plaats de kaart in zone +
START” verschijnt op het instrumentenpa-
neel.
2
4
3
A
2.5
NLD_UD60941_1
Démarrage / Arrêt moteur avec carte RENAULT mains libres (XFD - LFD Douai - Renault)
STARTEN, STOPPEN VAN DE MOTOR (3/3)
Als de kaart niet in het interieur aanwezig
is als u de motor wilt stoppen, verschijnt
de boodschap “Kaart afwezig druk lang
START” op het instrumentenpaneel: druk
langer dan twee seconden op de knop 2. Als
de card zich niet meer in het interieur be-
vindt, controleert u of u deze kunt ophalen
voordat u de knop ingedrukt houdt. Zonder
de -card kunt u de auto niet starten.
Als de motor is gestopt, blijven de op dat
moment ingeschakelde accessoires (radio,
enz.) ongeveer 10 minuten werken.
Als het bestuurdersportier geopend wordt,
schakelen de accessoires uit.
Voorwaarden voor het stoppen
van de motor
De auto moet stilstaan, met de hendel in
stand N of P bij een auto met een automati-
sche transmissie.
Druk met de kaart in de auto op de knop 2:
de motor stopt. De parkeerstand P wordt au-
tomatisch ingeschakeld.
De stuurkolom vergrendelt bij het openen
van het bestuurdersportier of bij het vergren-
delen van de auto.
Controleer, als u de auto ver-
laat en vooral als u de kaart bij
u hebt, of de motor volledig is
uitgeschakeld.
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het parke-
ren of stoppen van de auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes,
een kind, een afhankelijke volwassene
of een dier in de auto achter als u deze
verlaat.
Ze kunnen zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, organen te bedienen zoals bij-
voorbeeld de ruitbediening, of de portie-
ren te vergrendelen.
Bovendien kan bij warm en/of zonnig
weer de temperatuur in het interieur heel
erg snel oplopen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
Zet nooit het contact uit voor-
dat de auto compleet stilstaat.
Door het stilzetten van de
motor is er geen bekrachtiging
meer van Als de motor niet meer draait,
zijn er geen stuur- en rembekrachtiging
meer. Ook werken veiligheidsvoorzienin-
gen, zoals airbags en gordelspanners,
niet meer.
2
Stop and Start............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
fonction Stop and Start ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.6
NLD_UD70217_3
Fonction Stop and Start (XFD - LFD Douai - Renault)
Fonction Stop and Start
FUNCTIE STOP AND START (1/4)
Dit systeem zorgt voor een lager brandstof-
verbruik en vermindert de uitstoot van broei-
kasgassen. Het systeem wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de auto begint te
rijden. Tijdens het rijden stopt het systeem
de motor (stand-by) wanneer het voertuig tot
stilstand komt of langzaam rijdt (verkeersop-
stopping, verkeerslichten enz.), afhankelijk
van het voertuig.
Omstandigheden waarbij de
motor op stand-by wordt gezet
De auto heeft na de laatste stilstand gere-
den.
Voor auto’s met automatische versnel-
lingsbak:
de versnellingsbak staat in stand D, M of
N;
en
het rempedaal wordt (voldoende hard) in-
gedrukt;
Als het controlelampje
knippert
en het bericht “Druk op rem” op het in-
strumentenpaneel verschijnt, geeft dit
aan dat het rempedaal onvoldoende is
ingetrapt;
en
het gaspedaal wordt niet ingedrukt;
en
wanneer de voertuigsnelheid gedurende
circa een seconde nul is of, afhankelijk
van het voertuig, lager dan circa 5 km/u.
De motor blijft op stand-by staan wanneer
stand P inschakelt, of wanneer stand N in-
schakelt terwijl de parkeerrem is aangetrok-
ken en het rempedaal wordt losgelaten.
Voor auto’s met een handgeschakelde
versnellingsbak:
de versnellingshendel in de neutrale
stand staat (neutraal);
Als het waarschuwingslampje
knippert en het bericht “Selecteer neu-
traall” op het instrumentenpaneel ver-
schijnt, geeft dit aan dat u de versnel-
lingshendel in de stand Neutraal moet
zetten;
en
het koppelingspedaal wordt losgelaten;
en
de auto rijdt trager dan ongeveer 5 km/u.
Voor alle auto’s:
Het controlelampje
op het instru-
mentenpaneel gaat vast branden om u te
waarschuwen dat de motor op stand-by
staat.
De uitrustingen van de auto blijven in wer-
king terwijl de motor stilstaat.
De stuurbekrachtiging werkt mogelijk niet
meer als de motor naar stand-by gaat.
In dat geval werkt deze pas weer als de
motor niet meer in stand-by is of als de snel-
heid hoger is dan ongeveer 1 km/u (bij af-
dalen, enz.).
Voordat de auto wordt verlaten,
MOET de motor worden afge-
zet (en niet op stand-by worden
gezet). 2.3.
Rijd niet met de auto wanneer
de motor op stand-by staat (het
waarschuwingslampje
wordt op het instrumentenpa-
neel weergegeven).
Wanneer de motor op stand-by
wordt gezet, wordt de automa-
tische parkeerrem (afhankelijk
van de auto) niet automatisch
vastgezet.
2.7
NLD_UD70217_3
Fonction Stop and Start (XFD - LFD Douai - Renault)
Verhinderen dat de motor op
stand-by wordt gezet
In bepaalde omstandigheden, zoals bij in-
voegen op een kruispunt, is het mogelijk om
bij geactiveerd systeem de motor draaiende
te houden om snel te kunnen starten.
Voor auto’s met automatische versnel-
lingsbak:
laat de auto stilstaan maar druk niet te hard
op het rempedaal.
Voor auto’s met een handgeschakelde
versnellingsbak:
houd het koppelingspedaal helemaal inge-
drukt.
FUNCTIE STOP AND START (2/4)
Stand-by uitschakelen
Voor auto’s met automatische versnel-
lingsbak:
bij openen van het bestuurdersportier;
of
als de bestuurdersgordel niet is vastge-
maakt;
of
het rempedaal is niet ingedrukt en stand
D of M (afhankelijk van de auto) is inge-
schakeld;
of
het rempedaal wordt losgelaten en de
versnelling staat in de stand N met de
handrem uit;
of
– het rempedaal wordt opnieuw ingedrukt
en de versnelling staat in de stand P of N
terwijl de handrem is ingeschakeld;
of
de versnelling staat in de stand R;
of
het gaspedaal is ingedrukt;
of
bij handbediening wordt de versnellings-
hendel verplaatst naar + of -.
functie “AUTOHOLD” ingeschakeld
2.19, het rempedaal is mogelijk los-
gelaten en de motor op stand-by blijven
staan.
Om de motor uit de stand-bystand te
halen terwijl het rempedaal is losgelaten,
drukt u het gaspedaal in.
Als u brandstof wilt tanken,
zet u de motor uit (dus NIET
stand-by bij voertuigen met de
Stop and Start-functie): u moet
het contact UIT zetten. 2.3.
Risico van brand.
2.8
NLD_UD70217_3
Fonction Stop and Start (XFD - LFD Douai - Renault)
de helling is te steil voor auto’s met auto-
matische transmissie;
de functie “Helder zicht” is ingeschakeld
3.6;
de motortemperatuur is te laag;
de luchtzuiveringscyclus wordt ver-
nieuwd;
– ...
Het waarschuwingslampje
verschijnt
op het instrumentenpaneel en geeft aan dat
de motor niet in stand-by kan gaan.
Het waarschuwingslampje op het in-
strumentenpaneel licht mogelijk op met het
bericht:
– “Optimaliseren laden accu” batterij opla-
den prioriteren;
– “Prioriteit thermisch comf” airconditio-
ning prioriteren;
– “Prioriteit draaiende motor” werkzaamhe-
den van de motor prioriteren.
FUNCTIE STOP AND START (3/4)
Schakel altijd de functie Stop
and Start uit voordat u werk-
zaamheden in de motorruimte
uitvoert.
Voor auto’s met een handgeschakelde
versnellingsbak:
als het bestuurdersportier wordt ge-
opend, zonder dat daarbij een versnelling
is ingeschakeld en het koppelingspedaal
niet is ingedrukt;
of
als de bestuurdersgordel wordt losge-
maakt zonder dat een versnelling inge-
schakeld en het koppelingspedaal niet is
ingedrukt;
of
de versnellingsbak staat in neutraal en
het koppelingspedaal wordt lichtjes inge-
drukt;
of
de versnelling is ingeschakeld en het
koppelingspedaal is volledig ingedrukt.
Bijzonderheid: afhankelijk van de auto,
brandt het controlelampje
Ä gedu-
rende enkele seconden op het instrumen-
tenpaneel als u het contact uitzet wanneer
de motor op stand-by staat.
Voor auto’s uitgerust met een hand-
geschakelde versnellingsbak:
Het herstarten kan worden onderbroken
als het koppelingspedaal te snel wordt
losgelaten terwijl een versnelling wordt
ingeschakeld.
Omstandigheden waarbij de
motor niet op stand-by wordt
gezet
Onder bepaalde omstandigheden kan het
systeem de motor niet op stand-by zetten.
Dit is het geval als:
het bestuurdersportier niet is gesloten;
– de autogordel van de bestuurder niet is
vastgemaakt;
de achteruitversnelling is ingeschakeld;
de motorkap niet is vergrendeld;
de buitentemperatuur is te hoog of te
laag;
de accu onvoldoende geladen is;
het verschil tussen de temperatuur in de
auto en de ingestelde temperatuur van
de thermostatische airconditioning te
groot is;
de parkeerhulp is ingeschakeld;
de hoogte is te groot;
2.9
NLD_UD70217_3
Fonction Stop and Start (XFD - LFD Douai - Renault)
Het waarschuwingslampje op het in-
strumentenpaneel licht mogelijk op met het
bericht:
– “Optimaliseren laden accu” batterij opla-
den prioriteren;
– “Prioriteit thermisch comf” airconditio-
ning prioriteren;
– “Prioriteit draaiende motor” werkzaamhe-
den van de motor prioriteren.
FUNCTIE STOP AND START (4/4)
Bijzonderheid van het automatisch weer
starten van de motor
Onder bepaalde omstandigheden kan de
motor vanzelf weer starten om uw veiligheid
en uw comfort te waarborgen.
Dat kan zich met name voordoen wanneer:
de buitentemperatuur is te hoog of te
laag;
de functie “Helder zicht” is ingeschakeld
3.6;
de accu onvoldoende geladen is;
– de rijsnelheid van de auto hoger is dan
5 km/u (bij afdalen);
– het rempedaal herhaaldelijk wordt inge-
drukt of er vaak wordt geremd;
– ...
Het
waarschuwingslampje op het in-
strumentenpaneel licht op om u te melden
dat de motor automatisch opnieuw wordt ge-
start.
Bijzonderheid: als de motor op stand-
by staat en op de schakelaar 1 wordt
gedrukt, wordt de motor automatisch op-
nieuw gestart.
Voordat de auto wordt verlaten,
MOET de motor worden afge-
zet (en niet op stand-by worden
gezet). 2.3.
Inschakelen, uitschakelen van
de functie
Druk de schakelaar 1 in om de functie uit te
schakelen. Het bericht “Stop & Start uitge-
schakeld” verschijnt op het instrumentenpa-
neel en het contactwaarschuwingslampje 1
verschijnt.
Met nog een keer indrukken schakelt het
systeem weer in. Het bericht “Stop & Start
actief” verschijnt op het instrumentenpaneel
en de schakelaar 1 verdwijnt.
Het systeem wordt automatisch weer in-
geschakeld bij elke vrijwillige start van het
voertuig door het indrukken van de start-
knop. 2.3.
Storingen
Wanneer het bericht “Stop & Start controle-
ren” op het instrumentenpaneel verschijnt
en het schakelaarlampje 1 aan is, geeft dit
aan dat het systeem uitgeschakeld is.
Raadpleeg een merkdealer.
1
particularité des véhicules essence ...........
(jusqu’à la fin de l’UD)
catalyseur ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.10
NLD_UD60943_1
Particularités des versions essence avec FAP (XFD - LFD Douai - Renault)
Particularités des versions essence
BIJZONDERHEDEN VAN DE UITVOERINGEN MET EEN BENZINEMOTOR (1/2)
Onder bepaalde omstandigheden, zoals:
te lang doorrijden als het waarschuwings-
lampje brandstofreserve brandt;
het gebruik van loodhoudende benzine;
het gebruik van niet goedgekeurde
smeermiddelen of brandstofadditieven.
Of bij het optreden van storingen zoals:
een defecte ontsteking, brandstofgebrek
of losse bougiekabel waardoor de ontste-
king overslaat en de auto met horten en
stoten rijdt;
vermogensverlies van de motor,
kan de katalysator oververhit raken waar-
door hij minder effectief wordt, defect kan
raken en ook andere delen van de auto te
heet kunnen worden.
Indien u één van de hiervoor genoemde sto-
ringen constateert, dient u uw auto zo spoe-
dig mogelijk door een merkdealer te laten
herstellen.
Door de in het onderhoudsboekje voorge-
schreven onderhoudsbeurten uit te laten
voeren door een merkdealer kunt u derge-
lijke storingen voorkomen.
Bij startmoeilijkheden
Als de auto niet direct aanslaat mag u de
startmotor niet lang achtereen laten draaien
om beschadiging van de katalysator te voor-
komen. Ook mag de auto niet worden aan-
geduwd of aangesleept, zolang de oor-
zaak van het defect niet is opgespoord en
verholpen.
Ga niet door met starten maar roep de hulp
in van een merkdealer en laat de storing ver-
helpen.
Parkeer de auto niet of blijf niet
met draaiende motor staan op
een plaats waar de uitlaat zich
boven brandbaar materiaal
bevindt. Onder ongunstige omstandig-
heden (droogte, harde wind) kan brand
ontstaan als de hete uitlaat in contact
komt met gras of bladeren.
filtre :
à particules ..........................................
(page courante)
2.11
NLD_UD60943_1
Particularités des versions essence avec FAP (XFD - LFD Douai - Renault)
BIJZONDERHEDEN VAN DE UITVOERINGEN MET EEN BENZINEMOTOR (2/2)
Opmerking: Het controlelampje kan 20 mi-
nuten uitgaan als niet volledig is voldaan aan
de rijcondities voor het reinigen van het filter.
Als de auto stopgezet is voordat het contro-
lelampje gedoofd is, moet u de handeling
opnieuw uitvoeren vanaf het begin.
Roetfilter
Het roetfilter wordt gebruikt bij de behande-
ling van uitlaatgassen van de benzinemotor.
Het waarschuwingslampje op het in-
strumentenpaneel geeft, afhankelijk van de
auto, aan dat het filter is verstopt en moet
worden schoongemaakt. Om het reinigen
nadat het waarschuwingslampje is
gaan branden, rij tussen ongeveer 50 en
110 km/u, rekening houdend met de ver-
keersomstandigheden en de snelheidsbe-
perkingen, totdat het lampje dooft.
Na ongeveer 5 tot 20 minuten zou het waar-
schuwingslampje moeten doven.
Het waarschuwingslampje
® dwingt u, voor uw
veiligheid, direct te stoppen
zonder het verkeer in gevaar
te brengen. Stop de motor en start deze
niet opnieuw. Roep de hulp in van een
merkdealer.
Als het filter verzadigd is geraakt, gaat het
© waarschuwingslampje branden en
afhankelijk van de auto, het waar-
schuwingslampje branden op het instru-
mentenpaneel, samen met het bericht
Controleerinspuitsysteem”. Raadpleeg in
dat geval een merkdealer.
Als het
® waarschuwingslampje op-
licht en, afhankelijk van de auto, het
waarschuwingslampje oplicht, samen met
het bericht “Risico op motorschade”, stop de
auto, zet de motor uit en neem contact op
met een merkdealer.
catalyseur ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
particularité des véhicules diesel ...............
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.12
NLD_UD60944_1
Particularités des versions diesel (XFD - LFD Douai - Renault)
Voorzorgen in de winter
Om problemen bij vorst te voorkomen:
zorg dat de accu steeds goed geladen is;
laat het brandstofpeil in de tank niet on-
nodig laag komen om condensatie van
waterdamp tegen te gaan.
Particularités des versions diesel
Toerental van de dieselmotor
Dieselmotoren hebben een inspuitpomp die
ervoor zorgt dat het afgestelde motor-
toerental in geen van de versnellingen kan
worden overschreden.
Als de boodschap “Controleer lucht-veront-
reiniging” wordt weergegeven en de con-
trolelampjes
Ä en © oplichten,
raadpleeg dan snel een merkdealer.
Afhankelijk van de gebruikte brandstofsoort,
kan er soms witte rook ontstaan tijdens het
rijden.
Dit wordt veroorzaakt door het automatisch
reinigen van het roetfilter en heeft geen ge-
volgen voor het rijgedrag van de auto.
Als de tank is leeg gereden
Wanneer de tank is gevuld nadat de brand-
stof volledig was afgetapt, moet het brand-
stofcircuit worden ontlucht 1.100 voordat de
motor opnieuw wordt gestart.
Parkeer de auto niet of blijf niet
met draaiende motor staan op
een plaats waar de uitlaat zich
boven brandbaar materiaal
bevindt. Onder ongunstige omstandig-
heden (droogte, harde wind) kan brand
ontstaan als de hete uitlaat in contact
komt met gras of bladeren.
Label met de opaciteit van motorgassen
U vindt 1 informatie over het label A in de
motorruimte.
1 Dieseluitstoot.
A
1
BIJZONDERHEDEN VAN DE DIESELUITVOERINGEN (1/2)
2.13
NLD_UD60944_1
Particularités des versions diesel (XFD - LFD Douai - Renault)
Opmerking: Het waarschuwingslampje ver-
schijnt mogelijk weer als de verkeersom-
standigheden met betrekking tot het reini-
gen van het filter zich niet volledig voordoen.
Als de auto stilstaat of als het motortoerental
zakt tot onder 2000 tr/min voordat het con-
trolelampje verdwijnt, moet de handeling
wellicht worden herhaald.
Roetfilter
Het roetfilter wordt gebruikt bij de behande-
ling van uitlaatgassen van dieselmotoren.
Het waarschuwingslampje op het in-
strumentenpaneel geeft, afhankelijk van de
auto, aan dat het filter is verstopt en moet
worden schoongemaakt.
Doe dit zo: blijf rijden wanneer het waar-
schuwingslampje verschijnt, afhan-
kelijk van de verkeersomstandigheden en
de maximumsnelheid, totdat het dooft. Laat
het motortoerental indien mogelijk niet lager
zakken dan 2000 tpm.
Het controlelampje gaat uit na 10 tot 20 mi-
nuten. 1.63.
De weergave van
op het instrumen-
tenpaneel kan gecombineerd zijn met een
hoger motortoerental en een hogere wer-
king van het koelcircuit om het roetfilter te
reinigen.
Het waarschuwingslampje
® dwingt u, voor uw
veiligheid, direct te stoppen
zonder het verkeer in gevaar
te brengen. Stop de motor en start deze
niet opnieuw. Roep de hulp in van een
merkdealer.
Als het filter verzadigd is geraakt, gaat het
© waarschuwingslampje branden en
afhankelijk van de auto, het waar-
schuwingslampje branden op het instru-
mentenpaneel, samen met het bericht
Controleerinspuitsysteem”. Raadpleeg in
dat geval een merkdealer.
Als het
® waarschuwingslampje op-
licht en, afhankelijk van de auto, het
waarschuwingslampje oplicht, samen met
het bericht “Risico op motorschade”, stop de
auto, zet de motor uit en neem contact op
met een merkdealer.
Voor regeneratie van het roetfilter is om
de 200 km een lange autorit nodig van
minstens 20 minuten, op een hoofdweg.
BIJZONDERHEDEN VAN DE DIESELUITVOERINGEN (2/2)
levier de vitesses .......................................
(page courante)
changement de vitesses ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
marche arrière
passage ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.14
NLD_UD60945_1
Levier de vitesses (XFD - LFD Douai - Renault)
Levier de vitesses
VERSNELLINGSHENDEL
Inschakelen achteruitversnelling
Auto’s met een handgeschakelde ver-
snellingsbak: volg de tekening op de
knop 1 van de hendel en, afhankelijk van de
uitvoering van de auto, trek de ring omhoog
tegen de knop om de achteruitversnelling in
te schakelen.
Auto’s met automatische versnellings-
bak: 2.116.
Bij het manoeuvreren kan de
auto aan de onderkant ergens
tegenaan rijden (bijvoorbeeld:
contact met een paaltje, een
trottoir of ander stadsmeubilair) en daar-
door schade oplopen (bijvoorbeeld: ver-
vorming van een as enz.).
Om ieder risico van een ongeluk te voor-
komen, moet u uw auto door een merk-
dealer laten controleren.
De achteruitrijlichten gaan branden, zodra
de achteruitversnelling is ingeschakeld en
het contact aanstaat.
Opmerking.: Afhankelijk van de auto, gaan
ook de mistlichten voor branden als het dim-
licht is ingeschakeld en de achteruitversnel-
ling wordt geselecteerd.
1
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
frein de parking assisté..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.15
NLD_UD70218_2
Frein de parking assisté (XFD - LFD Douai - Renault)
Frein de parking assisté
ELEKTRONISCHE PARKEERREM (1/4)
Automatische werking
Vastzetten van de automatische
parkeerrem
Bij stilstaande auto kunt u de auto blok-
keren met behulp van de automatische par-
keerrem:
door te drukken op de start/stop-knop
van de motor 1;
In alle andere gevallen, bijvoorbeeld de
motor is afgeslagen of staat in de modus
stand-by als gevolg van de Stop and
Start 2.6, de automatische parkeerrem
wordt niet automatisch toegepast. De hand-
bediening moet dan gebruikt worden.
Voor bepaalde modellen in sommige landen
wordt de rem niet automatisch vastgezet.
Zie “Handbediening”.
Het inschakelen van de automatische par-
keerrem wordt bevestigd door het bericht
Parkeerrem aangetrokken”, het controle-
lampje
} op het instrumentenpaneel
en het controlelampje 3 op de schakelaar 2.
Na het stilzetten van de motor, dooft het con-
trolelampje 3 enkele minuten na het vastzet-
ten van de automatische parkeerrem en het
controlelampje
} gaat uit bij het ver-
grendelen van de auto.
of
als de bestuurdersgordel niet is vast-
gemaakt;
of
bij openen van het bestuurdersportier;
of
bij auto’s met een automatische trans-
missie, wanneer stand P wordt inge-
schakeld.
1
2
3
De elektronische parkeerrem kan worden gebruikt om de auto stil te zetten. Controleer, voordat u de auto verlaat, of de automatische
parkeerrem inderdaad is vastgezet. Controlelampje 3 op schakelaar 2 en controlelampje } op het instrumentenpaneel verschij-
nen om aan te geven dat de parkeerrem is ingeschakeld. De lampjes gaan uit als de portieren worden vergrendeld. Afhankelijk van
de auto bevindt zich een sticker op het bovenste deel van de voorruit om u hieraan te herinneren.
2.16
NLD_UD70218_2
Frein de parking assisté (XFD - LFD Douai - Renault)
Handmatig vastzetten van de
automatische parkeerrem
Trek aan schakelaar 2. Het controlelampje 3
en het controlelampje } verschijnen op
het instrumentenpaneel.
Handmatig loszetten van de
automatische parkeerrem
Druk op de schakelaar 1 zonder te drukken
op de pedalen, om het contact in te schake-
len. Druk op het rempedaal los en druk dan
op de schakelaar 2: controlelampje 3 op de
schakelaar en controlelampje
} op het
instrumentenpaneel gaan uit.
Kortstondige stop
Om de elektronische parkeerrem handma-
tig te activeren (als u moet stoppen voor
een verkeerslicht of bij stilstaande auto met
draaiende motor enzovoort): trek aan de
schakelaar 2 en laat los. Het loszetten is au-
tomatisch zodra de auto weer gaat rijden.
ELEKTRONISCHE PARKEERREM (2/4)
Automatische werking (vervolg)
Opmerking: in sommige situaties (automa-
tische parkeerrem defect, handmatig ont-
grendelen van de automatische parkeerrem,
enz.), klinkt er een geluidssignaal en ver-
schijnt het bericht “Parkeerrem aantrekken
op het instrumentenpaneel om u te waar-
schuwen dat de automatische parkeerrem
is losgezet.
met draaiende motor: bij het openen van
het bestuurdersportier;
– met motor uit (in geval van afslaan van
de motor bijvoorbeeld): bij het openen
van een voorportier.
In dit geval, trekt u en laat u de schakelaar 3
weer los om de automatische parkeerrem
aan te trekken.
De parkeerrem automatisch vrij zetten
De parkeerrem is vrijgezet:
zodra het voertuig begint te versnellen;
of
op voertuigen met een automatische ver-
snellingsbak, bij schakelen vanuit stand
P.
Handbediend
U kunt de automatische parkeerrem met de
hand bedienen.
2
3
De elektronische parkeerrem kan worden gebruikt om de auto stil te zetten. Controleer, voordat u de auto verlaat, of de automatische
parkeerrem inderdaad is vastgezet. Controlelampje 3 op schakelaar 2 en controlelampje } op het instrumentenpaneel verschij-
nen om aan te geven dat de parkeerrem is ingeschakeld. De lampjes gaan uit als de portieren worden vergrendeld. Afhankelijk van
de auto bevindt zich een sticker op het bovenste deel van de voorruit om u hieraan te herinneren.
2.17
NLD_UD70218_2
Frein de parking assisté (XFD - LFD Douai - Renault)
ELEKTRONISCHE PARKEERREM (3/4)
Bijzondere gevallen
Als u op een helling wilt stoppen of als u
met een caravan of een aanhangwagen par-
keert, moet u de handgreep 2 enkele secon-
des uitgetrokken houden om een maximale
remwerking te krijgen.
Parkeren met vrijgezette automatische par-
keerrem (bijvoorbeeld als het vriest):
schakel een versnelling of stand P in: de
aandrijfwielen worden mechanisch ver-
grendeld door de aandrijfas;
Stop de motor door te drukken op de
start/stopknop van de motor 1.
maak de veiligheidsgordel van de be-
stuurder los;
open het bestuurdersportier;
2
1
zet de elektronische parkeerrem hand-
matig los (zie de informatie over
“Elektronische parkeerrem handmatig
loszetten” op de vorige pagina).
2.18
NLD_UD70218_2
Frein de parking assisté (XFD - LFD Douai - Renault)
Storingen
– Bij een storing verschijnt het waarschu-
wingslampje © op het instru-
mentenpaneel, samen met het bericht
Controleer parkeerrem” en soms het
waarschuwingslampje }.
Raadpleeg snel een merkdealer.
Bij een storing van de elektronische par-
keerrem gaat het controlelampje
®
branden, samen met de boodschap
Storing remsysteem”, een geluidssig-
naal en in sommige gevallen het contro-
lelampje }.
U moet direct stoppen zonder het overige
verkeer in gevaar te brengen.
Uitvoering met automatische
transmissie
Bij bestuurdersportier open of slecht geslo-
ten en draaiende motor, wordt het automa-
tisch loszetten uit veiligheidsoverwegingen
gedeactiveerd, (dit om te voorkomen dat de
auto alleen zonder bestuurder weg rolt). Het
bericht “Ontgrendel park. rem handmatig
verschijnt op het instrumentenpaneel als de
bestuurder het gaspedaal indrukt.
ELEKTRONISCHE PARKEERREM (4/4)
U moet dan om de auto te blok-
keren de eerste versnelling in-
schakelen (handgeschakelde
versnellingsbak) of stand P
(automatische transmissie). Als de hel-
ling erg steil is, legt u blokken voor de
wielen.
Verlaat uw auto voordat u de
versnellingshendel in stand P
hebt gezet en de motor hebt af-
gezet. Als u namelijk gas geeft
terwijl een versnelling is ingeschakeld,
kan de stilstaande auto gaan rijden.
Kans op ongevallen.
Als er geen visueel of geluids-
signaal terug komt, geeft het
een storing van het instrumen-
tenpaneel weer. U moet direct
stoppen zonder het overige verkeer in
gevaar te brengen. Zorg dat de auto in-
derdaad goed gestopt is en neem con-
tact op met een merkdealer.
Als het bericht “Elektr. sto-
ring GEVAAR” of “Controleer
accu” verschijnt, moet u de
parkeerrem handmatig vastzet-
ten door te trekken aan de schakelaar 2
(of de versnellingshendel in de stand P
te zetten voor auto's met automatische
transmissie) voordat u de motor uitscha-
kelt.
Risico dat de auto wegrolt.
Roep de hulp in van een merkdealer.
Autohold ....................................................
(page courante)
2.19
NLD_UD70219_2
Autohold (XFD - Renault)
Fonction « AUTOHOLD »
Voorwaarden voor het onderbreken van
de remkracht
Aan de volgende voorwaarden moet worden
voldaan:
De bestuurder accelereert voldoende
met een ingeschakelde versnelling;
of
De bestuurder schakelt de functie uit.
Het controlelampje
op het instru-
mentenpaneel gaat uit.
DE AUTOHOLD-FUNCTIE
De auto is gestopt (bijvoorbeeld bij een rood
verkeerslicht, een kruispunt, een file, enz.),
de functie waarborgt de remkracht zelfs
wanneer de bestuurder het rempedaal los-
laat.
De remkracht wordt opgeheven zodra de
bestuurder voldoende accelereert met een
ingeschakelde versnelling.
Inschakelen
Gebruik schakelaar 1.
Het controlelampje van de schakelaar 1 ver-
schijnt om te bevestigen dat de functie is in-
geschakeld.
Uitschakelen
Trap het rempedaal in en druk tegelijkertijd
op de schakelaar 1.
Het controlelampje van de schakelaar 1
gaat uit, om te bevestigen dat de functie is
uitgeschakeld.
Als de remkracht in stand wordt gehouden,
wordt de parkeerrem automatisch ingescha-
keld wanneer:
De bestuurder de auto verlaat;
of
De auto langer dan ongeveer drie minu-
ten stilstaat.
Voorwaarden voor het in stand houden
van de remkracht
Aan de volgende voorwaarden moet worden
voldaan:
De autogordel van de bestuurder is vast-
gemaakt;
en
De elektronische parkeerrem is vrijgezet;
en
De auto staat niet stil op een zeer steile
helling.
De in stand gehouden remkracht wordt be-
vestigd door het waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel.
Telkens als de motor wordt gestart, heeft
de functie de modus die is ingesteld op
het moment dat de motor voor het laatst
werd uitgeschakeld.
2
3
1
De elektronische parkeerrem
kan worden gebruikt om de
auto stil te zetten. Controleer,
voordat u de auto verlaat, of de
automatische parkeerrem inderdaad is
vastgezet. Controlelampje 2 op schake-
laar 3 en controlelampje } op het
instrumentenpaneel verschijnen om aan
te geven dat de parkeerrem is ingescha-
keld. De lampjes gaan uit als de portie-
ren worden vergrendeld. Afhankelijk van
de auto bevindt zich een sticker op het
bovenste deel van de voorruit om u hier-
aan te herinneren.
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carburant
conseils d’économie ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
économies de carburant ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ECO conduite ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conseils de conduite ..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carburant
consommation .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
consommation de carburant ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.20
NLD_UD60947_1
Conseils de conduite, ECO conduite (XFD - LFD Douai - Renault)
Conseils de conduite, Eco conduite
TIPS VOOR HET RIJDEN, ZUINIG RIJDEN (1/6)
groen of wit, afhankelijk van de auto, als
de auto in vrijloopmodus is (automatisch
neutraal).
Opm: de vrijloopfunctie is uitgeschakeld in
de sportmodus. 3.2.
Op het instrumentenpaneel
De informatieweergave kan worden in-
gedeeld en gepersonaliseerd volgens de
personaliseringsstijl van het instrumen-
tenpaneel die is gekozen op het multimedia-
scherm.
Waarschuwingslampje voor
overschakelen naar de volgende
versnelling 1
Afhankelijk van de auto geeft een waar-
schuwingslampje op het instrumentenpa-
neel het beste moment aan om naar een
hogere of lagere versnelling te schakelen
om het brandstofverbruik zo laag mogelijk
te houden:
Š schakel een hogere versnelling in;
schakel naar een lagere versnelling.
Als u deze indicator regelmatig volgt, daalt
het brandstofverbruik van uw auto.
Het brandstofverbruik is goedgekeurd over-
eenkomstig een voorgeschreven standaard-
methode. Deze methode is voor alle auto-
fabrikanten hetzelfde en maakt het mogelijk
om auto’s met elkaar te vergelijken. Het
werkelijke verbruik is afhankelijk van de ge-
bruiksomstandigheden van de auto, de uit-
rustingen en de rijstijl. Raadpleeg voor een
optimaal brandstofverbruik onderstaande
aanbevelingen.
Afhankelijk van de auto beschikt u over ver-
schillende functies die u kunnen helpen het
brandstofverbruik te verminderen:
de vrijloopfunctie;
Indicatielampje voor overschakelen naar
de volgende versnelling;
het indicatielampje rijstijl;
indicator ECO-acceleratie;
de trajectbalans en tips voor zuinig rijden
via het bedieningsscherm;
stand ECO;
De functie Stop and Start 2.6.
Vrijloopfunctie
Afhankelijk van de auto wordt, bij auto’s met
een automatische transmissie, in de rem-
fasen (met de voet volledig van het gaspe-
daal), de vrijloop ingeschakeld (automatisch
neutraal) om afremmen op de motor te ver-
minderen zodat u verder komt zonder gas te
geven, om brandstof te besparen.
Het controlelampje
verschijnt op het
instrumentenpaneel:
grijs als de auto niet in de vrijloopmodus
is;
1
2.21
NLD_UD60947_1
Conseils de conduite, ECO conduite (XFD - LFD Douai - Renault)
TIPS VOOR HET RIJDEN, ZUINIG RIJDEN (2/6)
Indicatielampje rijstijl 2
Dit lampje informeert u in real time over uw
rijstijl. De indicator 2 waarschuwt u.
Hoe meer blaadjes de indicator 2 weergeeft,
hoe rustiger en zuiniger u rijdt.
Als u deze indicator regelmatig volgt, daalt
het brandstofverbruik van uw auto.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
Acceleratie-indicator Eco 3
Deze informeert u in real time of er sprake is
van een matige of sterke acceleratie.
Dit wordt weergegeven met de waarschu-
wingslampje 3:
groen: acceleratie is matig en correct;
wit: acceleratie is te groot;
grijs: acceleratie is te groot.
Opmerking: Het is niet mogelijk om tege-
lijkertijd de rijstijlindicator 2 en de indicator
Eco-acceleratie 3 weer te geven.
3
2
2.22
NLD_UD60947_1
Conseils de conduite, ECO conduite (XFD - LFD Douai - Renault)
4
Op het multimediascherm
Trajectbalans
Nadat de motor is afgezet, geeft de
“Trajectbalans”-weergave op het scherm 4
informatie over uw laatste traject.
Het geeft aan:
De algemene score;
– Score-evolutie;
Afstand zonder brandstofverbruik.
Een algemene melding van 0 tot 100 geeft
u de mogelijkheid om uw prestaties als zui-
nige bestuurder in te schatten. Hoe hoger
het cijfer, hoe lager het brandstofverbruik.
De tips voor zuinig rijden worden u gegeven
om uw prestaties te verbeteren.
Het opslaan van uw voorkeurstrajecten
geeft u de mogelijkheid om uw prestaties
onderling te vergelijken en ze te vergelijken
met de prestaties van andere gebruikers van
de auto.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
TIPS VOOR HET RIJDEN, ZUINIG RIJDEN (3/6)
mode ECO .................................................
(page courante)
2.23
NLD_UD60947_1
Conseils de conduite, ECO conduite (XFD - LFD Douai - Renault)
TIPS VOOR HET RIJDEN, ZUINIG RIJDEN (4/6)
Stand ECO
De ECO-modus is een functie die het brand-
stofverbruik zo laag mogelijk houdt. Dit heeft
invloed op bepaalde rijwerkingen (accelera-
tie, schakelen, snelheidsregelaar, decelera-
tie, enz).
Doordat de versnelling wordt beperkt, wordt
gezorgd voor een rijstijl die geschikt is voor
in de stad of de periferie waarbij weinig
brandstof wordt verbruikt.
Het controlelampje
verschijnt op het
instrumentenpaneel om de inschakeling te
bevestigen.
Tijdens het rijden kan de ECO-modus tijde-
lijk worden verlaten om de motor weer op
volle kracht te laten werken.
Druk daartoe het gaspedaal diep in.
De ECO-modus wordt weer ingeschakeld
zodra u de druk op het gaspedaal vermin-
dert.
Uitschakelen van de functie
Afhankelijk van de auto kan de functie
worden uitgeschakeld:
via de centrale knop 5 3.2;
– op het multimediascherm (zie de multi-
media-instructies).
Het controlelampje
op het instru-
mentenpaneel gaat uit om de uitschakeling
te bevestigen.
Activeren van de functie
Afhankelijk van de auto kan de functie
worden ingeschakeld:
via de centrale knop 5 3.2;
– op het multimediascherm (zie de multi-
media-instructies).
5
2.24
NLD_UD60947_1
Conseils de conduite, ECO conduite (XFD - LFD Douai - Renault)
Laat het toerental van de motor in de
lagere versnellingen niet te ver oplopen.
Kies indien mogelijk altijd de hoogste ver-
snelling.
Rijd bij een stoplicht kalm weg.
Rem zo weinig mogelijk. Regel de snel-
heid van de auto met het gaspedaal door
voor een obstakel of een bocht tijdig gas
terug te nemen.
– Geef op een helling geen gas bij: houd
het gaspedaal bij voorkeur in dezelfde
stand.
Bij een moderne auto is het niet nodig bij
het schakelen tweemaal te ontkoppelen
of voor het stilzetten van de motor nog
even gas te geven.
Hinder bij het rijden
Aan de bestuurderskant mogen
alleen voor de auto geschikte
matten worden gebruikt die
moeten worden vastgezet aan de vooraf
geïnstalleerde onderdelen. Controleer
regelmatig of ze goed vastzitten. Stapel
niet meerdere matten op elkaar.
Gevaar van hakende pedalen.
TIPS VOOR HET RIJDEN, ZUINIG RIJDEN (5/6)
Diepe plassen, overstromingen:
Rijd niet door als het water
op de weg hoger staat dan
de onderrand van de velgen.
Tips voor het rijden en ECO-
rijden
Rijgedrag
Rijd kalm tot de motor zijn bedrijfstem-
peratuur heeft bereikt; dit is beter dan
warmdraaien bij stilstaande auto.
Snelheid kost geld.
Bij een dynamische rijstijl waarbij u vaak
en krachtig versnelt en vertraagt, zal de
tijdswinst niet opwegen tegen de ge-
maakte brandstofkosten.
pneumatiques ............................................
(page courante)
2.25
NLD_UD60947_1
Conseils de conduite, ECO conduite (XFD - LFD Douai - Renault)
TIPS VOOR HET RIJDEN, ZUINIG RIJDEN (6/6)
Voor auto’s met airconditioning is een
hoger brandstofverbruik normaal (vooral
in stadsverkeer) als de airconditioning
aanstaat. Voor auto’s met een aircondi-
tioning zonder automatische werkstand,
zet het systeem uit, als u het niet meer
nodig hebt.
Tips voor zuinig rijden en minder
luchtverontreiniging:
Open bij zeer warm weer of als de auto in
de zon heeft gestaan enkele minuten de
portieren voordat u start, zodat de hete
lucht uit de auto kan ontsnappen.
– Rijd niet met een leeg imperiaal op uw
auto.
Gebruik een aanhangwagen voor het
vervoer van grote voorwerpen.
Gebruik een goedgekeurde dakspoiler
als u met een caravan op reis gaat en stel
de spoiler in de juiste stand af.
– Gebruik uw auto zo weinig mogelijk op
korte afstanden. De motor komt dan niet
op temperatuur.
Banden
Door een te lage bandenspanning neemt
het verbruik toe.
– Om het brandstofverbruik te optimalise-
ren, stelt u de hoogste bandenspanning
in of de aanbevolen spanning die op de
rand van het bestuurdersportier wordt
weergegeven. 4.14.
Indien banden worden gemonteerd die
niet zijn voorgeschreven, kan het ver-
bruik stijgen.
Tips voor het gebruik
Gebruik bij voorkeur de ECO-modus.
– Ook het opwekken van elektriciteit kost
brandstof. Schakel alleen die verbruikers
in die u nodig hebt. Maar veiligheid voor
alles: Rijd met dimlicht zodra het zicht
minder wordt (zien en gezien worden).
Gebruik de ventilatieroosters. Bij
100 km/u verhogen openstaande ruiten
het verbruik met 4%.
Vul de tank niet tot aan de rand, dit voor-
komt overstromen.
conseils antipollution .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
antipollution
conseils ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
entretien.....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.26
NLD_UD60948_1
Conseils entretien et antipollution (XFD - LFD Douai - Renault)
Conseils entretien et antipollution
TIPS VOOR ONDERHOUD EN MINDER LUCHTVERONTREINIGING
Uw auto voldoet aan de eisen voor recycling
aan het einde van de gebruiksduur, die van
kracht werden in 2015.
Bepaalde onderdelen van uw auto zijn
daarom ontwikkeld met het oog op hun later
recycling.
Deze onderdelen zijn gemakkelijk te demon-
teren om opgehaald en behandeld te worden
door gespecialiseerde recyclingbedrijven.
Door zijn ontwerp, door de fabrieksafstellin-
gen en door zijn matig verbruik is uw auto
in overeenstemming met de wettelijke bepa-
lingen over luchtverontreiniging in ons land.
Hij produceert zo weinig mogelijk schade-
lijke uitlaatgassen en rijdt zo zuinig mogelijk.
Maar de luchtverontreiniging en het verbruik
van uw auto hangen ook van u af. Let op dat
hij goed wordt onderhouden en goed wordt
gebruikt.
Onderhoud
Overtreding van de bepalingen inzake lucht-
verontreiniging is strafbaar.
Voor een goede werking van het uitlaatsys-
teem en het handhaven van de emissie-
waarden mogen er alleen originele door de
fabrikant voorgeschreven onderdelen ge-
bruikt worden voor het brandstof- en uitlaat-
systeem van uw auto.
Laat uw auto controleren en afstellen door
een merkdealer, in overeenstemming met
de instructies in het onderhoudsprogramma
van uw auto: de merkdealer beschikt over
alle gereedschappen om de oorspronkelijke
afstellingen van uw auto te garanderen.
Afstelling van de motor
Bougies: voor het verkrijgen van de
optimale omstandigheden waarbij een
laag verbruik, een hoog rendement en
goede prestaties samengaan, is het be-
slist noodzakelijk dat de door ons voor-
geschreven bougies worden gebruikt.
Laat steeds bougies van het juiste merk
en type met de juiste elektrodenafstand
monteren. Raadpleeg hiervoor een merk-
dealer.
Oplichten en stationair toerental: geen
afstelling nodig.
Luchtfilter, brandstoffilter: een vervuild
filterelement vermindert het rendement.
Laat het vervangen.
Controle van de uitlaatgassen
Het controlesysteem van de uitlaatgassen
waarschuwt bij een storing in de werking van
de katalysator.
Een dergelijke storing kan leiden tot een ver-
hoogde uitstoot van schadelijke uitlaatgas-
sen en schade aan mechanische organen.
Ä
Dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel geeft eventu-
ele storingen van het systeem aan:
Dit gaat branden bij het aanzetten van het
contact, en dooft bij het starten van de motor.
Als het continu brandt, moet u zo snel
mogelijk een merkdealer raadplegen;
als het knippert, moet u vaart verminde-
ren tot het knipperen ophoudt. Raadpleeg
zo spoedig mogelijk een merkdealer.
1.103
environnement ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.27
NLD_UD60949_1
Environnement (sans marque) (XFD - LFD Douai - Renault)
Environnement
MILIEU
Emissies
De auto is zo ontworpen dat deze minder
broeikasgassen (CO2) uitstoot tijdens het
gebruik en dus minder brandstof verbruikt
(bijvoorbeeld 140 g/km komt overeen met
5,3 l/100 km voor een dieselmotor).
Bovendien zijn de auto’s uitgerust met sys-
temen, zoals een katalysator, een lambda
sonde om de uitlaatgassen te reinigen. Een
filter met actieve koolstof voorkomt dat de uit
de tank afkomstige benzinedamp in de at-
mosfeer terecht komt.
Bij sommige auto’s met een dieselmotor is
dit systeem aangevuld met een roetfilter
waardoor de uitstoot van roetdeeltjes ver-
minderd wordt.
Denk zelf ook aan het milieu
– Gebruikte en vervangen onderdelen na
een door u zelf uitgevoerde onderhouds-
beurt aan uw auto (accu, oliefilter, lucht-
filter, batterijen, enz.) en olieblikken (leeg
of gevuld met oude olie) moeten bij daar-
voor bestemde depots voor klein che-
misch afval ingeleverd worden.
De auto moet aan het eind van zijn be-
staan door een gespecialiseerd bedrijf
worden gesloopt om te worden gerecy-
cleerd.
Houd u aan de lokale voorschriften.
Kringloop
Uw auto is voor 85% recycleerbaar en voor
95% herbruikbaar.
Om deze doelstellingen te behalen, is een
groot aantal onderdelen van de auto ontwor-
pen om gerecycled te worden. De construc-
tie en de materialen zijn zodanig ontworpen
dat de demontage van deze componenten
en hun herverwerking in specifieke bedrijven
wordt vergemakkelijkt.
Om het gebruik van grondstoffen terug te
dringen, bevat de auto met name veel on-
derdelen van gerecycleerde kunststoffen en
duurzame materialen (materialen van plan-
ten of dieren, zoals katoen en wol).
Uw auto is ontwikkeld met een zo groot
mogelijke aandacht voor het milieu gedu-
rende zijn gehele bestaan: bij zijn fabrica-
ge, tijdens zijn gebruik en ten slotte als hij
gesloopt wordt.
Fabricage
De fabricage van uw auto vindt plaats in een
fabriek die stappen onderneemt tot vermin-
dering van de milieueffecten op de leefo-
mgeving en de natuur (vermindering van
wateren energieverbruik, lichten geluidso-
verlast, wateren luchtverontreiniging, schei-
den van afval en terugwinnen van materia-
len uit afvalstoffen).
pneumatiques ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
système de surveillance de pression des
pneumatiques ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pression des pneumatiques.......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
gonflage des pneumatiques ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.28
NLD_UD60950_1
Système de surveillance de pression des pneumatiques (XFD - LFD Douai - Renault)
Système de surveillance de pression des pneumatiques
BANDENSPANNING-CONTROLESYSTEEM (1/5)
Als uw auto is uitgerust met dit systeem, be-
waakt het de bandenspanningen.
De werking van het systeem
Elk wiel (behalve het reservewiel) beschikt
over een drukzender in het ventiel, die de
bandenspanning periodiek meet.
Het systeem geeft de bandenspanning weer
op het instrumentenpaneel 1 en waarschuwt
als de banden te zacht zijn.
1
Reset van de referentiewaarde
voor bandenspanning
Deze gebeurt:
wanneer de referentiespanning in de
banden moet worden gewijzigd om aan-
gepast te zijn aan de gebruiksomstandig-
heden (onbelast, belast, rijden op de au-
tosnelweg ...);
na het wisselen van de wielen (dit wordt
echter afgeraden);
na het verwisselen van een wiel.
Deze test moet altijd gebeuren na controle
van de bandenspanning in de vier banden
als deze koud zijn.
De bandenspanning moet afgestemd zijn op
het huidige gebruik van de auto (onbelast,
belast, rijden op de autosnelweg ...).
Als de auto is uitgerust met een naviga-
tiesysteem, kan de resetprocedure ook
worden uitgevoerd via het multimedia-
scherm: raadpleeg de instructies van de
apparatuur.
2.29
NLD_UD60950_1
Système de surveillance de pression des pneumatiques (XFD - LFD Douai - Renault)
BANDENSPANNING-CONTROLESYSTEEM (2/5)
Resetprocedure
Contact aan, auto staat stil:
Druk zo vaak als nodig is op de schake-
laar 5 om het tabblad Auto weer
te geven.
druk kort op de schakelaar 2 of 3 om naar
de pagina “Bandenspanning” te gaan;
– druk lang (ongeveer drie seconden) op
de knop 4 om het resetten te starten. De
knipperende banden gevolgd door de
boodschappen “Inleren bandsp. bezig
en daarna “Plaatsbepaling banden actief
wijst erop dat het verzoek om de referen-
tiewaarde voor bandenspanning te reset-
ten is bevestigd.
Het resetten kan een paar minuten duren tij-
dens het rijden.
Als na het resetten korte afstanden worden
gereden, blijft het bericht “Plaatsbepaling
banden actief” na meerdere keren herstar-
ten mogelijk nog steeds op het scherm.
Opmerking: de referentiespanning van de
banden mag niet lager zijn dan de aanbevo-
len waarde die op de zijkant van het portier
vermeld staat.
Waarschuwingslampje ®
dwingt u, voor uw veiligheid,
direct te stoppen zonder het
verkeer in gevaar te brengen.
4
2
3
5
2.30
NLD_UD60950_1
Système de surveillance de pression des pneumatiques (XFD - LFD Douai - Renault)
BANDENSPANNING-CONTROLESYSTEEM (3/5)
Treeplank Weergaven Boodschappen Interpretatie
1
Bandendruk init. lang drukken Begin met ingeschakeld contact en stilstaande auto met het re-
setten van de spanning van alle vier de banden door de scha-
kelaar 4 OK ingedrukt te houden.
2
Inleren bandsp. bezig De aanhalingstekens “---” vóór elk wiel knipperen om aan te
geven dat het systeem de bandenspanningsreset voor alle vier
wielen heeft geregistreerd.
3
Plaatsbepaling banden actief De aanhalingstekens “---” vóór elk wiel blijven branden. Dit sys-
teem reset de bandenspanning van alle vier de banden. U kunt
nu rijden. Het bericht verdwijnt bij korte ritten mogelijk niet.
Let op: tijdens de reset blijft de bandenspanningsbewaking
actief.
4
De spanningswaarde van de vier banden verschijnt: de reset-
procedure is voltooid en succesvol.
De onderstaande tabel toont de mogelijke berichten voor de bandenresetprocedure.
2.31
NLD_UD60950_1
Système de surveillance de pression des pneumatiques (XFD - LFD Douai - Renault)
Spuitbussen voor
bandenreparatie en pompset
Vanwege de specifieke eigenschappen van
de ventielen, mag u alleen uitrustingen ge-
bruiken die door de merkdealer goedge-
keurd zijn. 5.5.
Bandenspanningsstoringen
De tabel op de volgende pagina vermeldt de
waarschuwingsberichten die op het instru-
mentenpaneel 1 verschijnen wanneer het
systeem een bandenspanningsstoring de-
tecteert.
Vervangen van wielen/banden
Voor dit systeem zijn specifieke uitrustingen
nodig (wielen, wieldoppen, enz.). 5.13.
Raadpleeg een merkdealer voor het vervan-
gen van de banden en om de geschikte ac-
cessoires voor het systeem te kennen die
beschikbaar zijn: het gebruik van enig ander
accessoire kan de goede werking van het
systeem belemmeren of een wielsensor be-
schadigen.
BANDENSPANNING-CONTROLESYSTEEM (4/5)
Verwisselen van een wiel
het kan enkele minuten duren
voordat het systeem de juiste
posities van de wielen en de
bandenspanningen heeft verwerkt, con-
troleer daarom de bandenspanning na
elke ingreep.
Corrigeren van de
bandenspanning
De spanningen van de vier banden
moeten koud worden ingesteld (raad-
pleeg het label op de zijkant van het be-
stuurdersportier). Indien u de bandenspan-
ning niet bij koude banden kunt controleren,
moet u de opgegeven waarden met 0,2 tot
0,3 bar (3 PSI) verhogen.
Verlaag nooit de spanning van een
warme band.
Reservewiel
Het reservewiel, als uw auto daarmee is uit-
gerust, heeft geen drukzender.
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden.
Deze functie neemt niet de taak
van de bestuurder over. De be-
stuurder moet altijd opletten en blijft ver-
antwoordelijk. Controleer de banden-
spanning, inclusief het reservewiel, één
keer per maand.
1
2.32
NLD_UD60950_1
Système de surveillance de pression des pneumatiques (XFD - LFD Douai - Renault)
BANDENSPANNING-CONTROLESYSTEEM (5/5)
Controleen
waarschuwingslampjes
Boodschappen Weergaven Interpretatie
Bandenspanning aanpassen
Het wiel en de bijbehorende spanningswaarde
worden geel weergegeven.
Dit geeft aan dat er een te lage bandenspanning is
gedetecteerd. Controleer en stel de spanning van de
vier banden in en reset het systeem.
+ ®
Lekke band
Het wiel en de bijbehorende spanningswaarde
worden rood weergegeven.
Dit geeft aan dat de betreffende band lek of veel te
zacht is. Pas de spanning van de vier banden aan ter-
wijl deze koud zijn en reset het systeem als de band
leeg is. Vervang de band (of laat deze vervangen) als
deze lek is.
+ ©
Controleer bandensensor
Er wordt geen wiel meer weergegeven.
Deze duidt erop dat minstens één wiel niet is voorzien
van een sensor (bijv. reservewiel voor noodgevallen)
of dat de sensor defect is. Ga naar een merkdealer.
Plaatsbepaling banden mislukt
Dit geeft aan dat het systeem niet de spanning van
elke band kan bepalen. Dit kan komen door het ge-
bruik van een sensor die niet wordt aanbevolen door
een erkende dealer. Het bandenspanningssensorbe-
wakingssysteem blijft actief.
De informatie op het instrumentenpaneel duidt op mogelijke bandenspanningsstoringen (bijv. een leeggelopen of lekke band).
Waarschuwingslampje
® dwingt u, voor uw veiligheid, direct te stoppen zonder het verkeer in gevaar te brengen.
ABS ...........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
système antiblocage des roues : ABS .......
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance au freinage d’urgence ..............
(jusqu’à la fin de l’UD)
freinage d’urgence .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
antipatinage ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
contrôle dynamique de conduite................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ESC : Contrôle dynamique de conduite ....
(jusqu’à la fin de l’UD)
aide au démarrage en côte........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
roues arrière directrices .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.33
NLD_UD60951_1
Dispositifs de correction de conduite (avec châssis actif) (XFD - LFD Douai - Renault)
Dispositifs de correction et d’assistance à la conduite
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (1/8)
ABS (antiblokkeersysteem van
de wielen)
Bij krachtig remmen, voorkomt het ABS
het blokkeren van de wielen, waardoor de
remweg beheersbaar en de auto bestuur-
baar blijft.
In deze situatie zijn uitwijkmanoeuvres tij-
dens het remmen mogelijk. Bovendien ver-
betert dit systeem de remweg, met name op
een weg met weinig grip (natte weg, enz.).
U voelt het in werking komen van het sys-
teem aan het trillen van het rempedaal. Het
ABS kan echter nooit de natuurkundige ei-
genschappen van de grip tussen de banden
en het wegdek verbeteren. Blijf altijd de ge-
bruikelijke voorzichtigheid in acht houden
(afstand bewaren, enz.).
Afhankelijk van de auto, kunnen deze be-
staan uit:
antiblokkeersysteem van de wielen
(ABS);
elektronisch stabiliteitsprogramma
(ESC) met onderstuurcontrole en trac-
tiecontrole;
de noodstopbekrachtiging;
geavanceerde tractiecontrole;
hulp bij het rijden met aanhangwagen;
hulp bij wegrijden op een helling,
– achterwielbesturing.
Op de volgende bladzijden zijn andere rijhul-
psystemen beschreven.
Bij krachtig remmen kunt u het rempe-
daal diep ingedrukt houden. Het is niet
nodig “pompend” te remmen. Het ABS
regelt de kracht in het remsysteem.
Deze functies zijn extra hulp-
middelen in kritieke situaties
waarbij het rijgedrag van de
auto aangepast wordt.
Deze functies kunnen de taak van de
bestuurder niet overnemen. De limieten
van de auto worden hiermee niet ver-
legd en vormen ook geen reden om
harder te gaan rijden. Deze functies
kunnen dus in geen geval de oplettend-
heid of de verantwoordelijkheid van de
bestuurder overnemen - de bestuurder
moet altijd alert zijn op plotselinge ge-
beurtenissen die zich tijdens het rijden
kunnen voordoen.
2.34
NLD_UD60951_1
Dispositifs de correction de conduite (avec châssis actif) (XFD - LFD Douai - Renault)
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (2/8)
Storingen:
© en x worden verlicht op
het instrumentenpaneel en de berich-
ten “controllare ABS”, “Controleer rem-
systeem” en “Controleer ESC” worden
getoond: dit geeft aan dat ABS, ESC en
de noodstopbekrachtiging zijn uitgescha-
keld. Het remmen blijft mogelijk;
x, D, © en ® lich-
ten op het instrumentenpaneel op met
de boodschap “Storing remsysteem”: dit
wijst op een storing in de remsyste-
men.
Raadpleeg in beide gevallen een merkdea-
ler.
Het remsysteem werkt nog ge-
deeltelijk. Maar het is gevaar-
lijk om krachtig te remmen. U
moet direct stoppen zonder het
overige verkeer in gevaar te brengen.
Roep de hulp in van een merkdealer.
Het waarschuwingslampje
® dwingt u, voor uw
veiligheid, direct te stoppen
zonder het verkeer in gevaar
te brengen. Stop de motor en start deze
niet opnieuw. Roep de hulp in van een
merkdealer.
2.35
NLD_UD60951_1
Dispositifs de correction de conduite (avec châssis actif) (XFD - LFD Douai - Renault)
Elektronisch
stabiliteitsprogramma ESC
met onderstuurcontrole en
tractiecontrole
Elektronisch stabiliteitsprogramma ESC
Dit systeem helpt u de controle over de auto
te behouden in kritieke rijsituaties (uitwijken
voor een obstakel, verlies van grip op de
weg in een bocht, enz.).
De werking van het systeem
Een opname-element in het stuurwiel regis-
treert de richting waarin de bestuurder de
auto wil laten rijden.
Andere opname-elementen in de auto regi-
streren de werkelijke verplaatsingsrichting.
Het systeem vergelijkt de door de bestuur-
der gekozen richting met de werkelijke ver-
plaatsingsrichting van de auto en corrigeert
deze laatste door, indien nodig, de remmen
van sommige wielen te laten werken en/of
het motorvermogen aan te passen. Als het
systeem is ingeschakeld, knippert het con-
trolelampje
op het instrumentenpa-
neel.
Onderstuurcontrole
Dit verbetert de werking van het ESC bij
sterk onderstuur van de auto (als de voor-
wielen hun grip verliezen).
Tractiecontrole
Dit systeem helpt het slippen van de aan-
gedreven wielen te beperken en de auto bij
het wegrijden, accelereren of decelereren te
controleren.
De werking van het systeem
Met behulp van opname-elementen bij
de wielen, meet en vergelijkt het systeem
constant de snelheid van de aangedreven
wielen en remt het deze af als ze doorslip-
pen. Als een wiel neigt naar doorslippen,
zorgt het systeem voor het afremmen van
het betreffende wiel, totdat de snelheid van
het wiel overeenkomt met de grip op de weg.
Het systeem reageert ook door het toeren-
tal van de motor aan te passen aan de hoe-
veelheid grip onder de wielen, onafhankelijk
van de mate waarin het gaspedaal wordt in-
gedrukt.
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (3/8)
Opmerking: in sommige situaties (rijden op
een heel zachte ondergrond: bv. sneeuw,
modder of rijden met sneeuwkettingen), kan
het systeem de kracht van de motor vermin-
deren om het doorslippen te beperken.
Storingen
Als het systeem een storing signaleert, ver-
schijnt de boodschap “Controleer ESC” op
het instrumentenpaneel, in combinatie met
het oplichten van controlelampjes
©
en .
In dit geval zijn het ESC en de tractiecon-
trole uitgeschakeld. Doe beroep op een
merkdealer.
2.36
NLD_UD60951_1
Dispositifs de correction de conduite (avec châssis actif) (XFD - LFD Douai - Renault)
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (4/8)
Remanticipatie
Afhankelijk van de auto anticipeert het sys-
teem, als u snel het gaspedaal loslaat, op
het remmen om de remweg te verminderen.
Bijzondere gevallen
Tijdens het gebruik van de snelheidsrege-
laar:
als u het gaspedaal gebruikt, kan het sys-
teem in werking komen als u het pedaal
loslaat;
als u het gaspedaal niet gebruikt, zal het
systeem niet in werking komen.
Storingen
Als het systeem een storing signaleert, ver-
schijnt de boodschap “Controleer remsys-
teem” op het instrumentenpaneel, in com-
binatie met het oplichten van het lampje
©.
Raadpleeg een merkdealer.
Noodstopbekrachtiging
Dit systeem is een aanvulling op het ABS dat
zorgt voor het verminderen van de remweg
van de auto.
De werking van het systeem
Het systeem herkent wanneer een noodstop
wordt uitgevoerd. In zo’n noodsituatie ont-
wikkelt de rembekrachtiging zijn maximale
kracht en kan de regeling door het ABS in
werking komen.
Het ABS-remsysteem blijft werken zolang
het rempedaal ingedrukt is.
Oplichten van de alarmknipperlichten
Afhankelijk van de auto, kunnen deze bij
krachtig afremmen gaan branden.
Deze functies zijn extra hulp-
middelen in kritieke situaties
waarbij het rijgedrag van de
auto aangepast wordt.
Deze functies kunnen de taak van de
bestuurder niet overnemen. De limieten
van de auto worden hiermee niet ver-
legd en vormen ook geen reden om
harder te gaan rijden. Deze functies
kunnen dus in geen geval de oplettend-
heid of de verantwoordelijkheid van de
bestuurder overnemen - de bestuurder
moet altijd alert zijn op plotselinge ge-
beurtenissen die zich tijdens het rijden
kunnen voordoen.
2.37
NLD_UD60951_1
Dispositifs de correction de conduite (avec châssis actif) (XFD - LFD Douai - Renault)
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (5/8)
Geavanceerde tractiecontrole
(wegliggingscontrole)
Wanneer het voertuig hiermee is uitgerust,
zorgt de wegliggingscontrole ervoor dat de
auto gemakkelijker te besturen is op een
wegdek met minder grip (onvast wegdek,  ...).
Banden
Als de banden vervangen
moeten worden, mag dit alleen
gebeuren door even grote
banden van hetzelfde merk, met de-
zelfde eigenschappen en met hetzelfde
profiel.
Zij moeten: ofwel gelijk zijn aan de
oorspronkelijk gemonteerde, ofwel
voldoen aan de door de merkdealer
gestelde eisen.
Deze functies zijn extra hulp-
middelen in kritieke situaties
waarbij het rijgedrag van de
auto aangepast wordt.
Deze functies kunnen de taak van de
bestuurder niet overnemen. De limieten
van de auto worden hiermee niet ver-
legd en vormen ook geen reden om
harder te gaan rijden. Deze functies
kunnen dus in geen geval de oplettend-
heid of de verantwoordelijkheid van de
bestuurder overnemen - de bestuurder
moet altijd alert zijn op plotselinge ge-
beurtenissen die zich tijdens het rijden
kunnen voordoen.
Inschakelen, uitschakelen van het
systeem
Zie de multimedia-instructies voor het in-/uit-
schakelen van de functie op het multimedia-
scherm en selecteer vervolgens de modus.
« Auto »
Het bericht “Slimme tractiecontrole” ver-
schijnt gedurende ongeveer 15 seconden
op het instrumentenpaneel.
Deze stand garandeert een optimaal gebruik
in normale rijomstandigheden (droog, voch-
tig, lichte sneeuw, ...).
« Expert »
Deze positie zorgt voor optimale controle op
een zachte ondergrond (modder, zand, dode
bladeren, enz.). De modus Expert maakt ge-
bruik van het remsysteem terwijl de bestuur-
der het motorkoppel kan regelen voor betere
aandrijving.
Vanaf ongeveer 40 km/uur schakelt het sys-
teem automatisch over op de modus Auto
en verschijnt het bericht “Slimme tractiecon-
trole” gedurende ongeveer 15 seconden op
het instrumentenpaneel.
Opmerking: de standaardwerkingsstand
van het systeem is Auto.
remorquage
conduite ...............................................
(page courante)
aide au démarrage en côte........................
(page courante)
assistance de conduite avec une remor-
que.............................................................
(page courante)
conduite avec remorque : assistance ........
(page courante)
remorque : assistance de conduite............
(page courante)
2.38
NLD_UD60951_1
Dispositifs de correction de conduite (avec châssis actif) (XFD - LFD Douai - Renault)
De werking van het systeem
De functie stabiliseert de auto door:
de voorwielen asymmetrisch af te
remmen om de trillingen die door de aan-
hangwagen worden veroorzaakt af te
zwakken;
de vier wielen af te remmen en het mo-
torkoppel te verminderen om de snelheid
van de auto te verlagen totdat de trillin-
gen stoppen.
Het controlelampje
knippert op het
instrumentenpaneel om u te informeren.
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (6/8)
Hulp bij het rijden met
aanhangwagen
Afhankelijk van de auto helpt dit systeem om
controle te houden over de auto terwijl u een
aanhangwagen gebruikt.
Het detecteert trillingen die veroorzaakt
worden door het trekken van een aanhang-
wagen in bepaalde rijomstandigheden.
Werkingsvoorwaarden
De trekhaak moet worden goedgekeurd
door een merkdealer.
de bedrading moet erkend zijn door een
merkdealer;
de trekhaak moet op de auto aangesloten
zijn.
Als de bedrading van de trek-
haak in gebruik is maar er geen
aanhangwagen wordt gesleept
(fietsendrager, bagagedrager
met verlichting ...) kan de functie in be-
paalde rijomstandigheden tussenbeide
komen, bijvoorbeeld bij spoorvorming.
Risico op vertraging van de auto.
2.39
NLD_UD60951_1
Dispositifs de correction de conduite (avec châssis actif) (XFD - LFD Douai - Renault)
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (7/8)
Hulp bij wegrijden op een helling
Afhankelijk van de helling van de weg helpt
dit systeem de bestuurder bij het wegrijden
op een helling. Het voorkomt dat de auto
achteruit rolt, door automatisch de remmen
vast te zetten als de bestuurder het rempe-
daal loslaat om het gaspedaal te bedienen.
Werking van het systeem
Het werkt alleen als de versnellingshendel
niet in de neutrale stand staat (niet in N of P
voor een automatische transmissie) en als
de auto geheel stil staat (rempedaal inge-
drukt).
Het systeem houdt de auto ongeveer twee
seconden stil. Daarna komen de remmen
vrij (de auto rijdt naargelang de helling).
Het systeem van de hulp bij het
wegrijden op een helling kan
niet in alle gevallen totaal ver-
hinderen dat de achteruit rijdt
(zeer steile helling, enz.).
De bestuurder kan altijd het rempedaal
bedienen om het achteruitrijden van de
auto te verhinderen.
De hulp bij het wegrijden op een helling
mag niet gebruikt worden om de auto
langdurig stil te houden: gebruik het
rempedaal.
Deze functie is niet bedoeld om de auto
permanent te laten stilstaan.
Gebruik indien nodig het rempedaal om
de auto te stoppen.
De bestuurder moet bijzonder voorzich-
tig rijden op een glad oppervlak of bij
weinig grip.
Gevaar van ernstige verwondingen.
roues arrière directrices .............................
(page courante)
2.40
NLD_UD60951_1
Dispositifs de correction de conduite (avec châssis actif) (XFD - LFD Douai - Renault)
Achterwielbesturing
Voor de auto’s die hiermee uitgerust zijn,
maakt dit systeem het mogelijk, als de auto
rijdt, de achterwielen te sturen afhankelijk
van de rijomstandigheden:
Bij lage snelheden bevordert het systeem
manoeuvreerbaarheid;
– Bij hoge snelheid optimaliseert het sys-
teem de stabiliteit.
Bij het rijden met lage snelheid sturen de
achterwielen tegengesteld aan de voorwie-
len (figuur A) om de wendbaarheid van de
auto te verbeteren. Dit is handig in stadsver-
keer, op een bochtige weg, bij het inparke-
ren, enz.
Bij hogere snelheden sturen de achterwie-
len in dezelfde richting als de voorwielen
(figuur B) om de stabiliteit van de auto te
vergroten. Dit is handig bij het wisselen van
rijstrook, bij het nemen van een bocht enz.
Opmerking: de systeemconfiguratie (reac-
tiesnelheid enz.) is afhankelijk van de ge-
kozen modus in het menu MULTI-SENSE.
3.2.
Storingen
Als het waarschuwingslampje
©
in combinatie met de boodschap
Controleer stuurbekracht.” op het instru-
mentenpaneel verschijnt: raadpleeg een
merkdealer.
Als het waarschuwingslampje
® in
combinatie met de boodschap “Storing
stuurbekracht.” op het instrumentenpa-
neel verschijnt, duidt dit op een storing
in het systeem.
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (8/8)
A B
® betekent dat u direct
moet stoppen zonder het ove-
rige verkeer in gevaar te bren-
gen. Roep de hulp in van een
merkdealer.
Bij een botsing tegen de onderkant van
de auto (bijvoorbeeld: contact met een
paaltje, een stoeprand of ander stads-
meubilair) kunt u de auto beschadigen
(bijvoorbeeld: vervorming van een as).
Om ieder risico van een ongeluk te voor-
komen, moet u uw auto door een merk-
dealer laten controleren.
freinage actif d’urgence .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
freinage d’urgence .....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
détection de piétons ..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
détection de véhicules ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.41
NLD_UD70220_3
Freinage actif d'urgence (XFD - Renault)
Afhankelijk van het reactievermogen van de
bestuurder kan het systeem helpen bij het
remmen om schade te beperken of een bot-
sing te voorkomen.
Plaats van de camera 1
Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt
(door vuil, modder, condens enzovoort).
Plaats van de radar 2
Zorg ervoor dat het radargebied niet wordt
geblokkeerd (door vuil, modder, sneeuw,
een verkeerd gemonteerde nummerplaat
voor, enz.) of wordt geraakt, gewijzigd (bijv.
met autolak) of afgedekt door accessoires
aan de voorzijde van het voertuig (bijv. op
de grille of het logo, enz.).
Freinage actif d’urgence
Het systeem gebruikt informatie van de
radar 2 en de camera 1 om de afstand te be-
palen tot de voorligger en tot eventuele voet-
gangers in de omgeving.
Het systeem informeert de bestuurder als
er een risico bestaat op een frontale botsing
om de juiste noodmanoeuvres mogelijk te
maken (het rempedaal indrukken en/of het
stuurwiel draaien).
1
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden. Deze func-
tie kan in geen geval de waak-
zaamheid en verantwoordelijk-
heid van de bestuurder vervangen;
deze moet altijd de controle over zijn
auto behouden.
Met dit systeem wordt de auto maxi-
maal afgeremd totdat deze zo nodig
volledig stilstaat.
Gebruik om veiligheidsredenen altijd de
autogordel tijdens het rijden en contro-
leer of alles goed vastzit, zodat de inzit-
tenden niet kunnen worden geraakt door
loszittende voorwerpen.
2
ACTIEVE NOODSTOP (1/8)
2.42
NLD_UD70220_3
Freinage actif d'urgence (XFD - Renault)
ACTIEVE NOODSTOP (2/8)
Werkzaamheden
Detectie van auto’s
Tijdens het rijden zal het systeem in geval
van een botsing met het voorliggende voer-
tuig:
waarschuwen voor botsingsgevaar:
bij een voertuigsnelheid tussen 7 en
170 km/u verschijnt het rode bericht
Remmen” op het instrumentenpaneel 3
en hoort u een waarschuwingssignaal.
Als de bestuurder het rempedaal indrukt
en het systeem nog altijd een risico op
een botsing detecteert, wordt sterker af-
geremd.
de remmen kunnen worden geacti-
veerd: als het voertuig langzamer rijdt
dan circa 120 km/u, terwijl de bestuurder
niet reageert op de waarschuwing en er
een botsing dreigt.
In geval van noodmanoeuvre kunt u op
elk moment stoppen met remmen door:
door het gaspedaal kort in te drukken;
of
– aan het stuur te draaien als uitwijk-
manoeuvre bij een botsing.
Speciale waarschuwingsfuncties
Afhankelijk van de snelheid kunnen de
waarschuwing en het remmen gelijktijdig ge-
activeerd worden.
Speciale functies van stilstaande auto´s
Stilstaande auto´s worden gedetecteerd
als uw auto met een snelheid van onge-
veer tussen de 7 km/u en 80 km/u rijdt. Het
systeem is niet ingeschakeld en geeft geen
waarschuwing af als u harder dan ongeveer
80 km/u rijdt.
Als de auto stopt als gevolg van de actieve
noodstop moet de bestuurder de auto stil-
zetten door het rempedaal in te drukken.
Let op: als de bestuurder gebruikmaakt van
bedieningselementen van de auto (stuur-
wiel, pedalen enz.) kan het systeem som-
mige operaties vertragen of niet activeren.
3
2.43
NLD_UD70220_3
Freinage actif d'urgence (XFD - Renault)
Detectie van voetgangers en fietsers
(afhankelijk van de auto)
Bij kans op een botsing met een fietser of
voetganger terwijl het voertuig rijdt, zal het
systeem:
waarschuwen voor botsingsgevaar:
bij een voertuigsnelheid tussen 7 en
170 km/u verschijnt het rode bericht
Remmen” op het instrumentenpaneel 3
en hoort u een waarschuwingssignaal.
Als de bestuurder het rempedaal indrukt
en het systeem nog altijd een risico op
een botsing detecteert, wordt sterker af-
geremd.
Activering van remmen: als de bestuur-
der niet op de waarschuwing reageert en
een botsing dreigt.
ACTIEVE NOODSTOP (3/8)
Als de auto stopt als gevolg van de actieve
noodstop moet de bestuurder de auto stil-
zetten door het rempedaal in te drukken.
Let op: als de bestuurder gebruikmaakt van
bedieningselementen van de auto (stuur-
wiel, pedalen enz.) kan het systeem som-
mige operaties vertragen of niet activeren.
Speciale waarschuwingsfuncties
Afhankelijk van de snelheid kunnen de
waarschuwing en het remmen gelijktijdig ge-
activeerd worden.
In geval van noodmanoeuvre kunt u op
elk moment stoppen met remmen door:
door het gaspedaal kort in te drukken;
of
– aan het stuur te draaien als uitwijk-
manoeuvre bij een botsing.
3
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
2.44
NLD_UD70220_3
Freinage actif d'urgence (XFD - Renault)
ACTIEVE NOODSTOP (4/8)
Het systeem in-/uitschakelen via
het multimediascherm 4
Zie de multimedia-instructies voor het in-/uit-
schakelen van de functie.
Selecteer “ON” of “OFF”.
Druk herhaaldelijk op 6 of 7 om het menu
RIJHULPSYSTEMEN” weer te geven.
Druk op de schakelaar 8 OK;
Druk herhaaldelijk op 6 of 7 om het menu
Actief remmen” weer te geven en druk
op de schakelaar 8 OK.
Druk opnieuw op de schakelaar 8 OK om de
functie in of uit te schakelen:
= functie ingeschakeld
< functie uitgeschakeld
Bij het uitschakelen van het systeem ver-
schijnt het controlelampje
of, af-
hankelijk van de auto, het controlelampje
.
4
Het systeem in-/uitschakelen
via het menu met
voertuiginstellingen
Zet de auto stil en druk zo vaak als
nodig op de schakelaar 5 om het tabblad
“Voertuig” weer te geven.
Druk herhaaldelijk op 6 of 7 om het menu
“Instellingen” weer te geven. Druk op de
schakelaar 8 OK;
Het systeem wordt opnieuw ingescha-
keld telkens het contact wordt aangezet.
5
6
7
8
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
2.45
NLD_UD70220_3
Freinage actif d'urgence (XFD - Renault)
ACTIEVE NOODSTOP (5/8)
storingen
het controlelampje © en of
(afhankelijk van het autotype) ver-
schijnt om een storing aan te duiden. Ga
naar een merkdealer.
Tijdelijk niet beschikbaar
Als het systeem een tijdelijke fout detecteert,
verschijnt het controlelampje of, af-
hankelijk van de auto, het controlelampje
.
De mogelijke oorzaken zijn:
Het systeem is tijdelijk inactief (door ver-
blindende zon, dimlichten, slechte weers-
omstandigheden enzovoort). Het sys-
teem werkt weer als het zicht verbetert.
– Het systeem wordt tijdelijk onderbroken
(d.w.z. de voorruit of de voor- of ach-
terbumper is bedekt met vuil, modder,
sneeuw, condens enz.). In dat geval
parkeert u de auto en zet u de motor
uit. Maak de voorruit en de voorbumper
schoon. Als u de motor weer start, ver-
dwijnen het controlelampje en het be-
richt.
Als dit niet het geval is, heeft dit mogelijk een
andere oorzaak. Neem contact op met een
merkdealer.
2.46
NLD_UD70220_3
Freinage actif d'urgence (XFD - Renault)
ACTIEVE NOODSTOP (6/8)
Actieve noodstop
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden. De activering van deze functie wordt mogelijk vertraagd
of niet uitgevoerd als de bestuurder een actie uitvoert (op het stuurwiel, de pedalen, enz.).
Het systeem wordt mogelijk niet ingeschakeld:
met de versnellingshendel in neutrale stand;
wanneer de handrem is ingeschakeld;
Als het elektronische stabiliteitsprogramma (ESC) is gestart.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Bij een botsing wordt de uitlijning van de radar en/of camera mogelijk gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking ervan.
Schakel de functie uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de radar en/of camera (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de voorruit enz.) moeten worden
uitgevoerd door een vakman.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
2.47
NLD_UD70220_3
Freinage actif d'urgence (XFD - Renault)
ACTIEVE NOODSTOP (7/8)
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:
een complexe omgeving (metalen brug, tunnel enzovoort);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, hagel, ijzel enzovoort);
slecht zicht (nacht, mist enzovoort);
– slecht contrast tussen het object (auto, voetganger enzovoort) en de omgeving (bijvoorbeeld een voetganger met witte kleding in de
sneeuw enzovoort);
verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto's enzovoort);
Obstructie van de voorruit of de radarzone (vuil, ijs, sneeuw, condens, enz.)
– ...
In deze omstandigheden kan het zijn dat het systeem niet reageert of per ongeluk remt.
Beperkingen voor de werking van het systeem
Elke keer dat de auto wordt gestart, voert het systeem een kalibratie uit overeenkomstig de omgeving van de auto en kan het worden uit-
geschakeld voor de duur van ongeveer twee tot vijf minuten;
Voor een voertuig dat in tegengestelde richting rijdt, wordt geen waarschuwing gegeven en treedt het systeem niet in werking.
Het gebied rond de radar en camera moet schoon worden gehouden en vrij van elke vorm van interventie om de goede werking van het
systeem te waarborgen;
Het systeem reageert mogelijk niet zo goed op kleine voertuigen zoals motorfietsen als op andere voertuigen;
Het systeem werkt mogelijk niet goed bij een glad wegdek (regen, sneeuw, ijzel enz.);
Om een juiste werking te kunnen garanderen moeten de volledige contouren van de voetganger worden gedetecteerd. Wat niet door het
systeem kan worden gedetecteerd:
voetgangers in het donker of bij weinig licht;
gedeeltelijk zichtbare voetgangers;
voetgangers die kleiner zijn dan ongeveer 80 cm;
voetgangers die grote voorwerpen dragen;
– ...
In deze omstandigheden kan het zijn dat het systeem niet reageert of per ongeluk remt.
2.48
NLD_UD70220_3
Freinage actif d'urgence (XFD - Renault)
ACTIEVE NOODSTOP (8/8)
Uitschakelen van de functie
Schakel de functie uit in deze gevallen:
de knipperlichten niet werken;
het gebied van de camera is beschadigd (aan de kant van de voorruit of de binnenspiegel);
De voorkant van de auto is beschadigd (impact, krassen op de radar enz.);
de auto wordt gesleept (bij pech);
De voorruit is gebarsten of vervormd (voer geen reparaties uit aan dit gedeelte van de voorruit; laat deze vervangen door een merkdealer);
U rijdt niet op een geasfalteerde weg.
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.
Onderbreking van de functie
U kunt het actief noodremmen op elk moment onderbreken door kort het gaspedaal in te drukken of aan het stuur te draaien om uit te wijken.
alerte de sortie de voie ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.49
NLD_UD68197_2
Alerte de sortie de voie (XFD - LFD Douai - Renault)
Alerte de sortie de voie
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (1/5)
Op basis van informatie van de camera 1
waarschuwt de functie de bestuurder wan-
neer een doorgetrokken of onderbroken
streep wordt overschreden of als de auto de
berm nadert (bermplank, vangrail, stoep, op-
hoging, enz.) zonder dat de richtingaanwij-
zers zijn ingeschakeld.
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden. Deze func-
tie kan in geen geval de waak-
zaamheid en verantwoordelijk-
heid van de bestuurder vervangen; deze
moet altijd de controle over zijn auto be-
houden.
Met de waarschuwingsfunctie bij het
overschrijden van de wegmarkering
wordt de verplaatsingsrichting van
de auto niet gecorrigeerd.
1
Plaats van de camera 1
Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt
(door vuil, modder, condens enz.).
2.50
NLD_UD68197_2
Alerte de sortie de voie (XFD - LFD Douai - Renault)
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (2/5)
Inschakelen/uitschakelen
Als u de functie wilt activeren, drukt u zo
vaak als nodig op de schakelaar 2 om
“Waarschuwing bij verlaten rijstrook” op het
instrumentenpaneel te selecteren. Het be-
richt “Lane departure geactiveerd” en het
waarschuwingslampje “” verschijnen
op het instrumentenpaneel.
Als u de functie wilt uitschakelen, drukt u zo
vaak als nodig op de schakelaar 2 om “Lane
departure gedeactiveerd” (of, afhankelijk
van de auto “Lane Keeping gedeactiveerd”)
op het instrumentenpaneel te selecteren.
Het controlelampje
op het instru-
mentenpaneel gaat uit..
Werking
Wanneer de functie is geactiveerd, worden
het waarschuwingslampje en de
linker- en rechterstreep 3 op het instrumen-
tenpaneel grijs weergegeven.
De functie is gereed om te waarschuwen
als:
snelheid ligt tussen ongeveer 70 km/u en
180 km/u;
en
het waarschuwingslampje
en
de indicatoren voor de linker-/rechter-
streep 3 worden wit weergegeven.
De waarschuwingsfunctie wordt geacti-
veerd als de auto een streep overschrijdt
of als de auto een berm nadert (bermplank,
vangrail, stoep, ophoging, enz.) zonder dat
de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld.
De bestuurder wordt gewaarschuwd:
door een trilling in het stuurwiel;
en
het waarschuwingslampje
en de
indicator 3 voor de overschreden streep
worden rood.
Telkens wanneer de auto wordt gestart,
blijft de functie in de modus die is op-
geslagen toen de motor voor het laatst
werd uitgeschakeld.
3
2
2.51
NLD_UD68197_2
Alerte de sortie de voie (XFD - LFD Douai - Renault)
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (3/5)
Tijdelijk niet beschikbaar
De streep wordt zeer snel overschreden;
er wordt continu over een streep gere-
den;
ongeveer vier seconden na het wisselen
van baan;
scherpe bochten;
slecht zicht;
activering van één van de richtingaanwij-
zers;
sterke acceleratie;
– ...
Als de functie niet beschikbaar is, zijn het
waarschuwingslampje
en de indica-
toren linker-/rechterstreep op het instrumen-
tenpaneel grijs.
Omstandigheden waarin
het systeem niet wordt
ingeschakeld
Het systeem kan niet worden ingeschakeld
wanneer:
de achteruitversnelling is ingeschakeld;
het gezichtsveld van de camera is belem-
merd;
het controlelampje
® wordt weerge-
geven.
Het waarschuwingslampje
en de in-
dicatoren linker-/rechterstreep op het instru-
mentenpaneel worden grijs.
Instellingen
Via het multimediascherm
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem om de functie-instellin-
gen van het multimediascherm 4 te bekijken:
– “Trilintensiteit”: pas het trillingniveau van
het stuurwiel aan;
– “Waarschuwing”: pas het gevoelig-
heidsniveau van de streepdetectie aan.
Selecteer hiervoor:
Late”: streep gedetecteerd bij over-
schrijding;
Standaard”: streep gedetecteerd bij
naderen;
Early” streep in de buurt gedetec-
teerd.
4
2.52
NLD_UD68197_2
Alerte de sortie de voie (XFD - LFD Douai - Renault)
storingen
In geval van een storing worden de indicato-
ren linker- en rechterstreep (en, afhankelijk
van de weergavestijl, het waarschuwings-
lampje ) niet meer weergegeven of
blijven deze grijs op het instrumentenpaneel.
In sommige gevallen wordt het bericht
Controleer camera voor” of het waarschu-
wingslampje
© weergegeven op het in-
strumentenpaneel.
Ga naar een merkdealer.
Afstellingen (vervolg)
Via het menu voor persoonlijke auto-
instellingen
Zet de auto stil en druk zo vaak als
nodig op de schakelaar 5 om het tabblad
“Voertuig” weer te geven.
Druk herhaaldelijk op 6 of 7 om het menu
“Instellingen” weer te geven. Druk op de
schakelaar 8 OK;
Druk herhaaldelijk op 6 of 7 om het menu
RIJHULPSYSTEMEN” weer te geven.
Druk op de schakelaar 8 OK;
druk herhaaldelijk op knop 6 of 7 om het
menu “Lane departure trillen” of “Lane
departure gevoeligheid” te openen. Druk
op de schakelaar 8 OK;
doorloop achter elkaar en druk op 6 of 7
om de instelling aan te passen. Druk op
de knop 8 OK.
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (4/5)
5
6
7
8
2.53
NLD_UD68197_2
Alerte de sortie de voie (XFD - LFD Douai - Renault)
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (5/5)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Bij een botsing kan de uitlijning van de camera worden gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking. Schakel de
functie uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de camera (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de voorruit) moeten worden uitgevoerd door
een vakman.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem verstoren of de correcte werking ervan verhinderen, bijvoorbeeld:
bedekte voorruit (vuil, ijs, sneeuw, condensatie enzovoort).
een complexe omgeving (tunnel enzovoort);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, hagel, ijzel enzovoort);
slecht zicht (nacht, mist enzovoort);
de wegmarkeringen zijn onregelmatig of moeilijk te onderscheiden (bijv. gedeeltelijk gewist, grote onderlinge afstand, vervormd wegdek);
verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto’s enzovoort);
de weg is smal, bochtig of golvend (scherpe bochten enzovoort);
u rijdt dicht achter een andere auto op dezelfde rijstrook.
Risico van vals alarm of afwezigheid van waarschuwingen
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance
aide à la conduite .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
maintien de voie : aide...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aide au maintien de voie............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.54
NLD_UD68198_2
Aide au maintien de voie (XFD - Renault)
Aide au maintien de voie
Plaats van de camera 1
Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt
(door vuil, modder, condens enz.).
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden. Deze func-
tie kan in geen geval de waak-
zaamheid en verantwoordelijk-
heid van de bestuurder vervangen;
deze moet altijd de controle over zijn
auto behouden.
U kunt op elk moment de controle over
de auto weer overnemen door aan het
stuurwiel te draaien.
Met behulp van de informatie van de
camera 1 activeert de functie een corrige-
rende actie op het besturingssysteem van
de auto wanneer een doorgetrokken of on-
derbroken streep wordt overschreden of als
de auto de berm nadert (bermplank, vang-
rail, stoep, ophoging, enz.) zonder dat de
richtingaanwijzers zijn ingeschakeld.
RIJSTROOKASSISTENT (1/6)
1
2.55
NLD_UD68198_2
Aide au maintien de voie (XFD - Renault)
Inschakelen/uitschakelen
Als u de functie wilt activeren, drukt u zo
vaak als nodig op de schakelaar 2 om
“Rijstrookassistent” op het instrumentenpa-
neel te selecteren.
Het bericht “Lane Keeping geactiveerd” en
het waarschuwingslampje “
” ver-
schijnen op het instrumentenpaneel.
Wanneer Rijstrookassistent is geactiveerd,
is de functie “Waarschuwing bij verlaten van
rijstrook” automatisch geactiveerd. 2.49.
RIJSTROOKASSISTENT (2/6)
Telkens wanneer de auto wordt gestart,
blijft de functie in de modus die is op-
geslagen toen de motor voor het laatst
werd uitgeschakeld.
Als u de functie wilt uitschakelen, drukt u zo
vaak als nodig op de schakelaar 2 om “Lane
Keeping gedeactiveerd” op het instrumen-
tenpaneel te selecteren.
Het controlelampje
op het instru-
mentenpaneel gaat uit..
Opmerking: Als u de functie
“Rijstrookassistent” uitschakelt, wordt ook
de functie “Waarschuwen bij verlaten van rij-
strook” uitgeschakeld.
2
2.56
NLD_UD68198_2
Aide au maintien de voie (XFD - Renault)
RIJSTROOKASSISTENT (3/6)
Werking
Wanneer de functie is geactiveerd, worden
het waarschuwingslampje en de
linker- en rechterstreep 3 op het instrumen-
tenpaneel grijs weergegeven.
De functie is actief als de snelheid van de
auto tussen ongeveer 70 en 180 km/u ligt en
als het controlelampje
en de indica-
toren voor de linker-/rechterstreep 3 wit zijn.
De functie werkt als de auto een streep
overschrijdt of als de auto de berm nadert
(bermplank, vangrail, stoep, ophoging, enz.)
zonder dat de richtingaanwijzers zijn inge-
schakeld.
U kunt de correctie van de verplaat-
singsrichting op elk moment onderbre-
ken door het stuurwiel te bewegen.
3
bijzonderheid
Bij het gebruik van de functie:
– Als het systeem geen actie van de be-
stuurder op het stuurwiel detecteert, ver-
schijnt het gele controlelampje
op het instrumentenpaneel, met het be-
richt “Handen aan het stuur houden”.
Ook hoort u een geluidssignaal.
Het geluidssignaal, het controlelampje en
het bericht blijven totdat de bestuurder de
controle overneemt;
Als het systeem te lang actief blijft, klinkt
er een geluidssignaal en knipperen de
zijknipperlichten 3 totdat de bestuurder
de controle overneemt.
In deze gevallen:
activeert de functie een actie op de stuur-
inrichting van de auto om de verplaat-
singsrichting van de auto te corrigeren;
het waarschuwingslampje
en het
lampje 3 aan de kant van de overschre-
den streep gaat geel branden op het in-
strumentenpaneel.
Opmerking: bochten kunnen enigszins
worden afgesneden zonder dat de functie
wordt geactiveerd.
Als de corrigerende actie op de stuurinrich-
ting onvoldoende is, gaan het waarschu-
wingslampje en de indicator 3 aan
de kant van de overschreden streep rood
branden op het instrumentenpaneel en gaat
het stuurwiel trillen.
2.57
NLD_UD68198_2
Aide au maintien de voie (XFD - Renault)
Tijdelijk niet beschikbaar
De streep wordt zeer snel overschreden;
er wordt continu over een streep gere-
den;
ongeveer vier seconden na het wisselen
van baan;
scherpe bochten;
slecht zicht;
activering van één van de richtingaanwij-
zers;
sterke acceleratie;
– noodstop;
– ...
Als de functie niet beschikbaar is, worden
het waarschuwingslampje
en de
waarschuwingslampjes correctie links/
rechts 3 op het instrumentenpaneel grijs
weergegeven.
4
RIJSTROOKASSISTENT (4/6)
Omstandigheden waarin
het systeem niet wordt
ingeschakeld
Het systeem kan niet worden ingeschakeld
wanneer:
de achteruitversnelling is ingeschakeld;
het gezichtsveld van de camera is belem-
merd;
het controlelampje ® wordt weerge-
geven.
Het waarschuwingslampje en de
waarschuwingslampjes linker-/rechterstreep
worden op het instrumentenpaneel grijs
weergegeven.
Afstellen
Via het multimediascherm
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem om de instellingen van het multi-
mediascherm 4 te bekijken:
– “Trilintensiteit”: pas het trillingniveau van
het stuurwiel aan;
– “Waarschuwing”: pas het gevoelig-
heidsniveau van de streepdetectie aan.
Selecteer hiervoor:
Late”: streep gedetecteerd bij over-
schrijding;
Standaard”: streep gedetecteerd bij
naderen;
Early” streep in de buurt gedetec-
teerd.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
2.58
NLD_UD68198_2
Aide au maintien de voie (XFD - Renault)
5
6
7
8
Afstellingen (vervolg)
Via het menu voor persoonlijke auto-
instellingen
Zet de auto stil en druk zo vaak als
nodig op de schakelaar 5 om het tabblad
“Voertuig” weer te geven.
Druk herhaaldelijk op 6 of 7 om het menu
“Instellingen” weer te geven. Druk op de
schakelaar 8 OK;
Druk herhaaldelijk op 6 of 7 om het menu
RIJHULPSYSTEMEN” weer te geven.
Druk op de schakelaar 8 OK;
Druk herhaaldelijk op 6 of 7 om het menu
Lane keeping gevoeligheid” weer te
geven. Druk op de schakelaar 8 OK;
doorloop achter elkaar en druk op 6 of 7
om de instelling aan te passen. Druk op
de knop 8 OK.
storingen
Als het systeem een storing signaleert, ver-
schijnt het controlelampje © op het in-
strumentenpaneel, samen met het bericht
“Controleer camera voor”.
Ga naar een merkdealer.
RIJSTROOKASSISTENT (5/6)
2.59
NLD_UD68198_2
Aide au maintien de voie (XFD - Renault)
RIJSTROOKASSISTENT (6/6)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Bij een botsing kan de uitlijning van de camera worden gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking. Schakel de
functie uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de camera (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de voorruit) moeten worden uitgevoerd door
een vakman.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem verstoren of de correcte werking ervan verhinderen, bijvoorbeeld:
bedekte voorruit (vuil, ijs, sneeuw, condensatie enzovoort).
een complexe omgeving (tunnel enzovoort);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, zware regen, hagel, ijzel, enz.);
slecht zicht (nacht, mist enzovoort);
de wegmarkeringen zijn onregelmatig of moeilijk te onderscheiden (bijv. gedeeltelijk gewist, grote onderlinge afstand, vervormd wegdek);
verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto’s enzovoort);
de weg is smal, bochtig of golvend (scherpe bochten enzovoort);
u rijdt dicht achter een andere auto op dezelfde rijstrook.
In dit geval reageert de “Rijstrookassistent” mogelijk onjuist of helemaal niet.
Risico van ongewenste, onjuiste correctie of geen correctie van de verplaatsingsrichting.
Uitschakelen van de functie
Schakel de functie uit in deze gevallen:
het gebied van de camera is beschadigd (aan de kant van de voorruit of de binnenspiegel);
de weg is glad (sneeuw, ijzel, aquaplaning, kiezelsteentjes enz.);
slecht zicht (nacht, mist enzovoort);
de voorruit is gebarsten of vervormd (voer geen reparaties uit aan dit gedeelte van de voorruit; laat deze vervangen door een merkdealer);
de auto trekt een aanhangwagen of een caravan;
de auto rijdt een gebied binnen met verschillende wegmarkeringen (zoals bij wegwerkzaamheden enz.).
avertisseur d’angle mort ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
angle mort : avertisseur .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.60
NLD_UD60953_1
Avertisseur d’angle mort (XFD - LFD Douai - Renault)
Avertisseur d’angle mort
DODEHOEKWAARSCHUWING (1/7)
A
A
Op basis van de informatie van de senso-
ren aan elke kant van de achterbumper
(zone C), wordt de bestuurder gewaar-
schuwd:
als een andere auto in het detectiege-
bied A verschijnt;
en/of
als er een risico bestaat op een botsing
met een auto in het gebied B, die sneller
rijdt dan u.
De functie waarschuwt als de auto een snel-
heid heeft van meer dan ongeveer 15 km/u.
B
B
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden. Deze func-
tie kan in geen geval de waak-
zaamheid en verantwoordelijk-
heid van de bestuurder vervangen; deze
moet altijd de controle over zijn auto be-
houden.
Bijzonderheid
Zorg ervoor dat de radarzone C niet bedekt
is (stickers, modder, sneeuw, enz.).
Als een radar bedekt is, verschijnt het be-
richt “Zijsensoren geen zicht” op het instru-
mentenpaneel. Reinig het gebied waar de
sensoren zich bevinden.
C
2.61
NLD_UD60953_1
Avertisseur d’angle mort (XFD - LFD Douai - Renault)
DODEHOEKWAARSCHUWING (2/7)
Druk herhaaldelijk op 3 of 4 om het menu
RIJHULPSYSTEMEN” weer te geven.
Druk op de schakelaar 5 OK;
Druk op 3 of 4 om het menu “Dode-
hoekwaarschuwing” weer te geven en
druk op de schakelaar 5 OK;
– Druk nogmaals op de schakelaar 5 OK
om de functie in of uit te schakelen:
= functie ingeschakeld
< functie uitgeschakeld
Het systeem in-/uitschakelen via
het multimediascherm 1
Zie de multimedia-instructies voor het in-/uit-
schakelen van de functie.
Selecteer “ON” of “OFF”.
Het systeem in-/uitschakelen via
het menu voor aanpassing van
voertuiginstellingen
Zet de auto stil en druk zo vaak als
nodig op de schakelaar 2 om het tabblad
“Voertuig” weer te geven.
Druk herhaaldelijk op 3 of 4 om het menu
“Instellingen” weer te geven. Druk op de
schakelaar 5 OK;
De detectiecapaciteit van het sys-
teem volgt een standaardrijvakbreedte.
Tijdens het rijden op een smal rijvak kan
de functie u waarschuwen als er verder
dan de dichtstbijzijnde rijstrook een auto
wordt gedetecteerd.
2
4
5
3
1
2.62
NLD_UD60953_1
Avertisseur d’angle mort (XFD - LFD Douai - Renault)
DODEHOEKWAARSCHUWING (3/7)
A
A
B
B
7
6
Indicator 6
Op elke binnenspiegel 7 bevindt zich een in-
dicator 6.
Opmerking: reinig de binnenspiegels 7 re-
gelmatig zodat de indicatoren 6 zichtbaar
blijven.
Werking
De functie waarschuwt als de snelheid van
de auto hoger wordt dan circa 15 km/u:
als zich een auto in de dode hoek A be-
vindt en deze in dezelfde richting rijdt als
uw auto;
– als een auto snel van achteren op een
aangrenzende rijstrook binnen het bereik
van het detectiegebied B nadert.
Als u een andere auto inhaalt, verschijnt het
controlelampje 6 alleen als die auto lang
genoeg in de dode hoek van uw auto blijft A.
De functie waarschuwt niet als de
andere voertuigen niet bewegen.
2.63
NLD_UD60953_1
Avertisseur d’angle mort (XFD - LFD Douai - Renault)
DODEHOEKWAARSCHUWING (4/7)
Bij het starten van de motor gaat het sys-
teem terug naar de laatst opgeslagen
status voordat het contact werd uitgezet
(zie de vorige pagina’s).
Display D
Eerste waarschuwing: richtingaanwijzer
niet actief, het controlelampje 6 geeft aan
dat een auto in het gebied van de dode hoek
wordt gedetecteerd en/of dat een auto snel
van achteren op een aangrenzende rijstrook
nadert.
Display E
Richtingaanwijzer ingeschakeld, het
waarschuwingslampje 6 knippert als de
functie een auto in het waarschuwingsge-
bied van de dode hoek detecteert en/of een
auto snel van achteren nadert aan de kant
waarnaar u het stuurwiel gaat draaien. Als u
de richtingaanwijzer uitschakelt, schakelt de
indicator terug naar de eerste waarschuwing
(display D).
Omstandigheden waarin de
dodehoekwaarschuwing niet
werkt
Tijdens het rijden op een weg met
scherpe bochten;
in omgekeerde volgorde.
Als de auto is uitgerust met een trekhaak die
door het systeem wordt herkend, wordt het
bericht “Aanhanger: dode hoek assist uit
op het instrumentenpaneel weergegeven.
Hiermee wordt u geïnformeerd dat de func-
tie niet operationeel is. Raadpleeg uw merk-
dealer voor het kiezen van de uitrusting die
aangepast is aan uw auto.
D
E
6
2.64
NLD_UD60953_1
Avertisseur d’angle mort (XFD - LFD Douai - Renault)
storingen
Als het systeem een storing detecteert, ver-
schijnt het bericht “Controleer zijsensoren
op het instrumentenpaneel. Ga naar een
merkdealer.
Vanwege de sensoren achter de bumper
is het raadzaam om werkzaamheden
aan de bumper (reparatie, vervangen,
lakwerk, enz.) te laten uitvoeren door
een vakman.
De detectiecapaciteit van het
systeem volgt een standaardrij-
vakbreedte. Als u op een breed
rijvak rijdt, kan het systeem
geen auto’s detecteren in de dode
hoek.
In geval van blootstelling aan sterke
elektromagnetische golven (zoals
onder hoogspanningslijnen) of in
erg slechte weersomstandigheden
(hevige regen, sneeuw, enz.) kan het
systeem tijdelijk niet goed werken.
Let op de rijomstandigheden.
Kans op ongevallen.
DODEHOEKWAARSCHUWING (5/7)
2.65
NLD_UD60953_1
Avertisseur d’angle mort (XFD - LFD Douai - Renault)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.
De bestuurder moet zijn snelheid altijd aanpassen aan het verkeer, ongeacht de aanwijzingen van het systeem.
Het systeem mag in geen geval worden vergeleken met een hindernissensensor of een antibotsingssysteem.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
In geval van een botsing kan de uitlijning van de radar worden gewijzigd, waardoor deze niet meer naar behoren werkt. Schakel de functie
uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de radars (reparaties, vervangingen, enz.) moeten door een vakman/vakvrouw worden uitgevoerd.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:
Complexe omgeving (metalen bruggen, tunnels, wegen met obstakels aan de zijkant, enz.);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, hagel, ijzel ...).
Risico van vals alarm of afwezigheid van waarschuwingen
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.
DODEHOEKWAARSCHUWING (6/7)
2.66
NLD_UD60953_1
Avertisseur d’angle mort (XFD - LFD Douai - Renault)
DODEHOEKWAARSCHUWING (7/7)
Beperkingen voor de werking van het systeem
De radarzone moet schoon blijven en mag niet worden gewijzigd, om de goede werking van het systeem te waarborgen.
Kleine voorwerpen die dichtbij de auto bewegen (motoren, fietsen, voetgangers, enz.) worden mogelijk niet door het systeem her-
kend.
In een bocht kunnen de radars soms tijdelijk geen auto’s detecteren in de aangrenzende rijstroken.
De functie waarschuwt laat als er in de aangrenzende rijstroken twee andere voertuigen naast elkaar van achteren naderen, met een veel
hogere snelheid dan uw auto (op een weg met drie rijstroken).
Het systeem geeft wellicht geen waarschuwing als de andere auto’s rijden met een snelheid die aanzienlijk verschilt van de uwe.
Als de auto door een lang voertuig wordt ingehaald (bijv. een vrachtwagen die inhaalt met een soortgelijke snelheid als de auto) onder-
breekt het systeem mogelijk de waarschuwing vóór het einde van het manoeuvre.
De auto rijdt op een bochtige weg.
Uitschakelen van de functie
Schakel de functie uit in deze gevallen:
Het radargebied is beschadigd (achterbumper);
De auto is uitgerust met een trekhaak die niet door het systeem wordt herkend.
alerte distances de sécurité .......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
distances de sécurité .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.67
NLD_UD60954_1
Alerte distance de sécurité (XFD - LFD Douai - Renault)
Alerte distances de sécurité
WAARSCHUWING VEILIGHEIDSAFSTAND (1/4)
Plaats van de camera 1
Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt
(door vuil, modder, condens enz.).
Plaats van de radar 2
Zorg ervoor dat het radargebied niet wordt
geblokkeerd (door vuil, modder, sneeuw of
een slecht gemonteerde nummerplaat voor)
of wordt geraakt, gewijzigd (bijv. met auto-
lak) of afgedekt door accessoires aan de
voorzijde van het voertuig (bijv. op de grille
of het logo, enz.).
1
Gebaseerd op de informatie van de radar 2
en de camera 1 informeert deze functie de
bestuurder over het tijdsinterval tussen de
eigen auto en de voorligger zodat een vei-
lige afstand tussen de twee auto’s kan
worden aangehouden.
Deze functie wordt ingeschakeld als de auto
rijdt met een snelheid van ongeveer 30 tot
200 km/u.
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden. Deze func-
tie kan in geen geval de waak-
zaamheid en verantwoordelijk-
heid van de bestuurder vervangen; deze
moet altijd de controle over zijn auto be-
houden.
2
2.68
NLD_UD60954_1
Alerte distance de sécurité (XFD - LFD Douai - Renault)
WAARSCHUWING VEILIGHEIDSAFSTAND (2/4)
Druk herhaaldelijk op 5 of 6 om het menu
RIJHULPSYSTEMEN” weer te geven.
Druk op de schakelaar 7 OK;
Druk herhaaldelijk op 5 of 6 om het menu
Afstand waarsch.” weer te geven. Druk
op de schakelaar 7 OK;
– Druk nogmaals op de schakelaar 7 OK
om de functie in of uit te schakelen:
= functie ingeschakeld
< functie uitgeschakeld
Het systeem in-/uitschakelen via
het menu voor aanpassing van
voertuiginstellingen
Zet de auto stil en druk zo vaak als
nodig op de schakelaar 4 om het tabblad
“Voertuig” weer te geven;
Druk herhaaldelijk op 5 of 6 om het menu
“Instellingen” weer te geven. Druk op de
schakelaar 7 OK;
Het systeem in-/uitschakelen via
het multimediascherm 3
Zie de multimedia-instructies voor het in-/uit-
schakelen van de functie.
Selecteer “ON” of “OFF”.
3
Telkens wanneer de auto wordt gestart,
blijft de functie in de modus die is op-
geslagen toen de motor voor het laatst
werd uitgeschakeld.
4
5
6
7
2.69
NLD_UD60954_1
Alerte distance de sécurité (XFD - LFD Douai - Renault)
WAARSCHUWING VEILIGHEIDSAFSTAND (3/4)
Werking
Als deze functie actief is, wordt de indica-
tor 8 op het instrumentenpaneel weergege-
ven. Deze informeert de bestuurder over de
afstand tussen de eigen auto en de voorlig-
ger.
A (grijs): de functie is niet actief;
A (groen): geen auto gedetecteerd;
B (groen): het tijdsinterval is groter dan of
gelijk aan ongeveer 2 seconden (de af-
stand tussen de twee voertuigen, aange-
past aan uw snelheid);
8
A
B
C
D
C (oranje): het tijdsinterval is ongeveer
1 tot 2 seconden (onvoldoende afstand
tussen de twee voertuigen);
D (rood): het tijdsinterval is ongeveer 1
seconde of minder (de afstand tussen de
twee voertuigen is veel te kort).
Als de afstand tussen de twee auto’s minder
is dan ongeveer 0,5 seconde, worden de in-
dicator 8 en D rood op het instrumentenpa-
neel weergegeven, tezamen met “-.- s”.
In bepaalde omstandigheden wordt het tijds-
interval mogelijk niet getoond:
in een bocht;
bij het veranderen van rijstrook;
als de voorligger ver genoeg verwijderd
is of buiten bereik is van de radar of
camera.
Het interval wordt alleen ge-
toond ter informatie: het sys-
teem kan niet ingrijpen op de
auto.
De functie is niet bestemd om gebruikt
te worden in de stad of in dynamische
rijomstandigheden (bochten, versnel-
lingen, bruusk remmen ...), maar wel in
stabiele rijomstandigheden.
De functie heeft geen invloed op het
remsysteem.
Het gebied rond de radar en camera
moet schoon worden gehouden en in
dit gebied mogen geen manipulaties
worden uitgevoerd om de goede werking
van het systeem te waarborgen.
Alle werkzaamheden die worden uit-
gevoerd in het gebied waar de radar of
camera zich bevindt (reparaties, vervan-
gingen, aanpassingen aan de voorruit
en/of bumper, enz.) moeten door een
vakman of vakvrouw worden uitgevoerd.
2.70
NLD_UD60954_1
Alerte distance de sécurité (XFD - LFD Douai - Renault)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Bij een botsing wordt de uitlijning van de radar en/of camera mogelijk gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking ervan.
Schakel de functie uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden die worden uitgevoerd in het gebied waar de radar en/of camera zich bevinden/bevindt (reparaties, vervangingen,
aanpassingen aan de voorruit en/of bumper, enz.) moeten door een vakman of vakvrouw worden uitgevoerd.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Obstructie van de voorruit of de radarzone (vuil, ijs, sneeuw, condens, enz.)
een complexe omgeving (metalen brug, tunnel enzovoort);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, hagel, ijzel enzovoort);
slecht zicht (nacht, mist enzovoort);
slechte contrast tussen de voorligger en de omgeving (bijvoorbeeld witte auto in een sneeuwgebied, enz.);
verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto’s enzovoort);
De weg is smal, bochtig of golvend (scherpe bochten enz.)
Risico van onjuiste vals alarm.
WAARSCHUWING VEILIGHEIDSAFSTAND (4/4)
alerte de survitesse ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
détection de panneaux : alerte de survites-
se ...............................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.71
NLD_UD61383_1
Détection de panneaux de signalisation routière (XFD - Renault)
Détection de panneaux de signalisation routière
Voor auto’s die hiermee zijn uitgerust, wordt
ook de informatie van het navigatiesysteem
gebruikt.
Als de snelheidsbegrenzer is ingeschakeld,
kunt u de ingestelde snelheid aanpassen
aan de snelheid aangegeven door het sys-
teem.
Als de maximumsnelheid wordt overschre-
den, wordt de bestuurder op het instrumen-
tenpaneel gewaarschuwd.
DETECTIE VAN VERKEERSBORDEN (1/4)
Als een auto met een navigatiesysteem in
een land rijdt met andere snelheidseenhe-
den dan die van de auto, wordt de snel-
heidslimiet weergegeven in de eenheid van
het desbetreffende land, samen met de om-
gerekende snelheidslimiet in de eenheid van
het instrumentenpaneel van de auto.
In landen waarin op bepaalde typen wegen
langzamer moet worden gereden als het
regent, kan de maximumsnelheid automa-
tisch worden aangepast nadat de ruitenwis-
sers enkele seconden zijn gebruikt in auto’s
met een navigatiesysteem.
Bijzondere omstandigheden
Het systeem houdt geen rekening met uit-
zonderlijke snelheidsbeperkingen, bijvoor-
beeld op dagen waarop de luchtverontreini-
ging piekt.
Het systeem detecteert aan de kant van de
weg verkeersborden die de maximumsnel-
heid aangeven en geeft de maximumsnel-
heid op het instrumentenpaneel weer.
Deze functie gebruikt vooral de informatie
van de camera 1 op de voorruit, achter de
achteruitkijkspiegel.
Plaats van de camera 1
Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt
(door vuil, modder, condens enz.).
1
2.72
NLD_UD61383_1
Détection de panneaux de signalisation routière (XFD - Renault)
DETECTIE VAN VERKEERSBORDEN (2/4)
Het systeem in-/uitschakelen via
het multimediascherm 2
Zie de multimedia-instructies voor het in-/uit-
schakelen van de functie.
Selecteer “ON” of “OFF”.
Als de functie actief is, kunt u afhankelijk van
de landelijke wetgeving de optie “Weergave
gevarenzone” activeren. Het systeem vertelt
u hoe ver u van deze zone bent verwijderd
en zodra u deze zone inrijdt.
Het systeem in-/uitschakelen via
het menu voor aanpassing van
voertuiginstellingen
Zet de auto stil en druk zo vaak als
nodig op de schakelaar 3 om het tabblad
“Voertuig” weer te geven.
Druk op 4 of 5 om het menu “Instellingen”
weer te geven en druk op de schake-
laar 6 OK;
Druk op 4 of 5 om het menu
“RIJHULPSYSTEMEN” weer te geven en
druk op de schakelaar 6 OK;
Druk op 4 of 5 om het menu “Waarsch.
snel.” weer te geven en druk op de scha-
kelaar 6 OK;
Druk op de schakelaar 6 OK om de func-
tie te activeren of te deactiveren:
= functie ingeschakeld
< functie uitgeschakeld
2
3
4
5
6
2.73
NLD_UD61383_1
Détection de panneaux de signalisation routière (XFD - Renault)
DETECTIE VAN VERKEERSBORDEN (3/4)
Werkzaamheden
Controleen waarschuwingslampjes
De functie geeft de volgende waarschu-
wingslampjes weer:
7 Verkeersborden met een maximumsnel-
heid
8 Extra verkeersborden (begin of einde van
zone “Niet inhalen”, maximumsnelheid
op- of afrit, snelheid voor rijden met een
caravan, maximumsnelheid geldend voor
een bepaalde afstand, enz.).
7
8
Als de maximumsnelheid wordt overschre-
den, knippert de cirkel rond het paneel
(waarschuwingslampje 7) en is een geluids-
signaal te horen om de bestuurder te waar-
schuwen.
Verandering van de ingestelde
maximumsnelheid
Als de melding over de maximumsnelheid
afwijkt van de gedetecteerde snelheids-
waarde, drukt u op de volgende schakelaars
en houdt u deze ingedrukt:
9 (RES/+) om de snelheid van de mel-
ding tot de gedetecteerde snelheid te ver-
hogen;
10 (SET/-) om de snelheid van de mel-
ding tot de gedetecteerde snelheid te ver-
lagen.
10
9
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
2.74
NLD_UD61383_1
Détection de panneaux de signalisation routière (XFD - Renault)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de
waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet
altijd de controle over zijn auto behouden.
De bestuurder moet zijn snelheid altijd aanpassen aan het verkeer, ongeacht de
aanwijzingen van het systeem.
Het systeem detecteert verkeersborden die de maximumsnelheid aangeven. Andere ver-
keersborden worden niet gedetecteerd.
De bestuurder mag deze niet door het systeem gedetecteerde borden echter niet negeren
en moet zich altijd aan de verkeersborden en het verkeersreglement houden.
Bij slecht zicht (mist, sneeuw, vorst ...) geeft het systeem wellicht niet de juiste maximum-
snelheid aan.
De bestuurder moet zijn snelheid altijd aanpassen aan het verkeer, ongeacht de aanwijzin-
gen van het systeem.
storingen
Het systeem kan de snelheidsbeperking niet
detecteren:
de voorruit niet schoon is;
de camera verblind wordt door de zon;
bij onvoldoende zicht (‘s nachts, bij mist,
enz.);
als de verkeersborden onleesbaar (door
sneeuw, enz.) of verborgen zijn (achter
een andere auto of bomen);
als de informatie van het navigatiesys-
teem niet actueel is.
DETECTIE VAN VERKEERSBORDEN (4/4)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
alerte de détection de fatigue ....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
détecteur de fatigue ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.75
NLD_UD60955_1
Alerte détection de fatique (XFD - LFD Douai - Renault)
Alerte détection de fatigue
WAARSCHUWING VERMOEIDHEIDSDETECTIE (1/2)
De vermoeidheidsdetectie is een nuttige
functie op eentonige wegen (zoals autosnel-
wegen).
Het rijgedrag van de bestuurder wordt ge-
analyseerd, inclusief diverse gebeurtenis-
sen, om u te informeren bij elk risico op ver-
moeidheid, zoals:
– stuurwielbeweging;
acties van de bestuurder op andere voor-
zieningen (richtingaanwijzers, ruiten-
sproeier, enz.);
gereden tijd zonder pauze;
– ...
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden, in geval van
vermoeidheid. Deze functie
neemt niet de taak van de be-
stuurder over.
In geen geval kan deze functie de oplet-
tendheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het rijden vervangen.
Het systeem in-/uitschakelen via
het multimediascherm 1
Zie de multimedia-instructies voor het in-/uit-
schakelen van de functie.
Selecteer “ON” of “OFF”.
Wanneer de motor wordt gestart, blijft
het systeem in dezelfde staat als vóór
het uitzetten van het contact.
1
2.76
NLD_UD60955_1
Alerte détection de fatique (XFD - LFD Douai - Renault)
WAARSCHUWING VERMOEIDHEIDSDETECTIE (2/2)
Druk herhaaldelijk op 3 of 4 om het menu
RIJHULPSYSTEMEN” weer te geven.
Druk op de schakelaar 5 OK;
Druk herhaaldelijk op 3 of 4 om het menu
Waarschuwing vermoeidheidsdetectie
weer te geven en druk op de schake-
laar 5 OK.
Druk opnieuw op de schakelaar 5 OK om de
functie te in of uit te schakelen:
= functie ingeschakeld
< functie uitgeschakeld
Werking
De functie is gereed om te waarschuwen
als:
de auto rijdt sneller dan ongeveer
60 km/u;
en
Na het verwijderen van de vorige waar-
schuwing zijn er ongeveer 15 minuten
verstreken.
De functie geeft een waarschuwing als
het systeem herhaaldelijk tekenen van ver-
moeidheid detecteert bij de bestuurder.
Als het gevaar van vermoeidheid bestaat,
verschijnt het bericht “Driver Alert Neem een
pauze” op het instrumentenpaneel, samen
met een geluidssignaal.
Druk op de schakelaar 5 OK om de waar-
schuwing te wissen.
Het is raadzaam om zo snel mogelijk te
stoppen voor een pauze.
Opmerking:
Als de waarschuwing niet verdwijnt als u
drukt op 5 OK, wordt de piep herhaald.
de functie kan een bepaalde rijstijl inter-
preteren als een teken van vermoeidheid
(sportief rijden, onjuist rijden, enz.) of van
rijden op een weg in slechte staat.
Storingen
Wanneer het systeem een storing waar-
neemt, verschijnt het bericht “Controleer
Driver Alert” op het instrumentenpaneel.
Raadpleeg een merkdealer.
2
Het systeem in-/uitschakelen via
het menu voor aanpassing van
voertuiginstellingen
Zet de auto stil en druk zo vaak als
nodig op de schakelaar 2 om het tabblad
“Voertuig” weer te geven.
Druk herhaaldelijk op 3 of 4 om het menu
“Instellingen” weer te geven. Druk op de
schakelaar 5 OK;
3
5
4
limiteur de vitesse ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
régulateur - limiteur de vitesse ..................
(jusqu’à la fin de l’UD)
régulateur de vitesse .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.77
NLD_UD67272_2
Régulateur-limiteur de vitesse : fonction limiteur (XFD - LFD Douai - Renault)
Limiteur de vitesse
SNELHEIDSBEGRENZER (1/4)
Bediening
1 Schakelaar Snelheidsbegrenzer aan/uit.
2 Schakelaar Snelheidsregelaar aan/uit.
3 Activering van snelheidsbegrenzer en
snelheidsreductie (SET/-).
4 Activering van snelheidsbegrenzer en
verhoging van de snelheid of oproepen
van vastgelegde snelheidslimiet (RES/+).
5 Uitschakelen van de functie (de inge-
stelde maximumsnelheid blijft in het ge-
heugen) (0).
De snelheidsbegrenzer is een functie die u
helpt om een door u gekozen maximum-
snelheid niet te overschrijden.
2
1
3
4
5
U kunt de snelheidsbegrenzer koppelen
aan de functie “Detectie van verkeers-
borden”. 2.71.
2.78
NLD_UD67272_2
Régulateur-limiteur de vitesse : fonction limiteur (XFD - LFD Douai - Renault)
SNELHEIDSBEGRENZER (2/4)
Inschakelen
Gebruik schakelaar 1. Het waarschuwings-
lampje 6 wordt grijs weergegeven. Het be-
richt “Begrenzer Ingeschakeld” verschijnt
op het instrumentenpaneel, tezamen met
streepjes om aan te geven dat de functie
snelheidsbegrenzer werkt en wacht tot een
maximumsnelheid wordt opgeslagen.
Het rijden
Wanneer een maximumsnelheid is ingesteld
maar nog niet is bereikt, gaat het rijden zoals
bij een auto zonder de functie snelheidsbe-
grenzer.
Zodra u de ingestelde snelheid bereikt, over-
schrijdt de auto de ingestelde snelheid niet,
ook niet als u het gaspedaal verder indrukt,
behalve indien nodig (raadpleeg de para-
graaf “Overschrijding van de maximumsnel-
heid”).
1
3
4
Als u de huidige snelheid wilt opslaan, drukt
u op de schakelaar 4 (RES/+) of de schake-
laar 3 (SET/-): de streepjes worden door de
maximumsnelheid vervangen. Afhankelijk
van de auto brandt het waarschuwings-
lampje 6 wit.
De minimum te registreren snelheid is
30 km/u.
6
2.79
NLD_UD67272_2
Régulateur-limiteur de vitesse : fonction limiteur (XFD - LFD Douai - Renault)
SNELHEIDSBEGRENZER (3/4)
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
Het blijft altijd mogelijk de ingestelde maxi-
mumsnelheid te overschrijden. Ga als volgt
te werk: druk het gaspedaal stevig en volle-
dig in (tot voorbij het kickdownpunt).
Tijdens het overschrijden van de snelheid
knippert de snelheid in het rood op het in-
strumentenpaneel. Laat vervolgens het gas-
pedaal los: de functie snelheidsbegrenzer
treedt weer in werking zodra u langzamer
rijdt dan de in het geheugen opgeslagen
snelheid.
Verandering van de ingestelde
maximumsnelheid
U kunt de ingestelde maximum snelheid ver-
anderen door (het achter elkaar indrukken of
het lang ingedrukt houden) van:
de schakelaar 4 (RES/+) om de snelheid
te verhogen;
de schakelaar 3 (SET/-) om de snelheid
te verlagen.
3
4
Onmogelijkheid om de ingestelde
maximum snelheid vast te houden
Tijdens een steile afdaling kan het zijn dat
het systeem de maximumsnelheid niet kan
aanhouden; in dat geval knippert de inge-
stelde snelheid op het instrumentenpaneel
en hoort u een regelmatig een geluidssig-
naal.
Als de functie snelheidsbe-
grenzer (na verschillende po-
gingen om deze in te schake-
len) niet beschikbaar is, neemt
u contact op met een merkdealer.
2.80
NLD_UD67272_2
Régulateur-limiteur de vitesse : fonction limiteur (XFD - LFD Douai - Renault)
SNELHEIDSBEGRENZER (4/4)
2
1
3
4
5
Onderbreken van de functie
De werking van de snelheidsbegrenzer
wordt opgeschort als u drukt op de schake-
laar 5 (0). De maximumsnelheid wordt op-
geslagen en op het instrumentenpaneel grijs
weergegeven.
Opnieuw inschakelen van de
maximum snelheid
Als een snelheid is opgeslagen, kunt u deze
oproepen door op de schakelaar 4 te druk-
ken.
Als de functie snelheidsbegrenzer in de
modus stand-by is gezet, drukt u op de
schakelaar 3 om de functie weer te ac-
tiveren zonder de opgeslagen snelheid
te gebruiken: de actuele snelheid van de
auto wordt gebruikt.
Uitschakelen van de functie
De functie snelheidsbegrenzer wordt onder-
broken:
als u op de schakelaar 1 drukt. In dit
geval is er geen ingestelde snelheid:
als u op de schakelaar 2 drukt. In dit
geval wordt de snelheidsregelaar gese-
lecteerd en is er geen ingestelde snel-
heid.
Het controlelampje 6 verdwijnt om te beves-
tigen dat de functie niet langer actief is.
6
régulateur de vitesse .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
régulateur - limiteur de vitesse ..................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.81
NLD_UD67317_2
Régulateur-limiteur de vitesse : fonction régulateur (XFD - LFD Douai - Renault)
Régulateur de vitesse
SNELHEIDSREGELAAR (1/5)
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden. Deze functie
neemt niet de taak van de be-
stuurder over.
U moet zich ten allen tijde houden aan
de voorgeschreven snelheid en blijven
opletten (u moet altijd klaar zijn om te
remmen in alle omstandigheden), de
snelheidsregelaar ontslaat de bestuur-
der niet van zijn verantwoordelijkheid.
De snelheidsregelaar moet niet gebruikt
worden in druk verkeer, op een bochtige
of gladde weg (ijzel, aquaplaning, kiezel-
steentjes) en als de weersomstandighe-
den ongunstig zijn (mist, regen, zijwind,
enz.).
Kans op ongevallen.
Bedieningsknoppen
1 Schakelaar Snelheidsregelaar aan/uit.
2 Schakelaar om de ingestelde snelheid
(SET/-) te activeren en te verlagen.
3 Schakelaar om de kruissnelheid te ac-
tiveren en te verhogen of om de kruis-
snelheid (RES/+) uit het geheugen op te
roepen.
4 Uitschakelen van de functie (de inge-
stelde snelheid blijft in het geheugen) (0).
5 Schakelaar Snelheidsbegrenzer aan/uit.
1
5
2
3
4
De snelheidsregelaar is een functie die u
helpt de door u gekozen rijsnelheid op een
constante waarde vast te houden, dit wordt
de ingestelde snelheid genoemd.
Vanaf 30 km/u kunt u de snelheid traploos
instellen.
2.82
NLD_UD67317_2
Régulateur-limiteur de vitesse : fonction régulateur (XFD - LFD Douai - Renault)
SNELHEIDSREGELAAR (2/5)
Het rijden
Als een snelheid in het geheugen is vastge-
legd en de functie snelheidsregelaar is inge-
schakeld, kunt u uw voet van het gaspedaal
nemen.
Let op: u moet de voeten dicht
bij de pedalen te houden om te
kunnen ingrijpen bij noodsitua-
ties.
Inschakelen
Gebruik schakelaar 1.
Het waarschuwingslampje 6 wordt grijs
weergegeven.
Het bericht “Regelaar Ingeschakeld” ver-
schijnt op het instrumentenpaneel, tezamen
met streepjes om aan te geven dat de snel-
heidsregelaar actief is en klaar is voor het
opslaan van een ingestelde snelheid.
1
2
3
Instellen van de snelheid
Druk, terwijl de auto rijdt met een constante
snelheid hoger dan ongeveer 30 km/u, op
de schakelaar 2 (SET/-) of de schakelaar 3
(RES/+) : de functie wordt ingeschakeld en
de huidige snelheid wordt gebruikt.
De streepjes worden vervangen door de in-
gestelde snelheid. De ingestelde snelheid is
bevestigd wanneer de opgeslagen snelheid
en het waarschuwingslampje groen worden
weergegeven 6.
Als u de functie probeert in te schakelen
wanneer u minder dan 30 km/u rijdt, ver-
schijnt het bericht “Snelh. ongeldig” en blijft
de functie uitgeschakeld.
6
2.83
NLD_UD67317_2
Régulateur-limiteur de vitesse : fonction régulateur (XFD - LFD Douai - Renault)
SNELHEIDSREGELAAR (3/5)
Veranderen van de ingestelde
snelheid
U kunt de ingestelde snelheid veranderen
door een aantal keren te drukken op:
de schakelaar 2 (SET/-) om de snelheid
te verlagen;
de schakelaar 3 (RES/+) om de snelheid
te verhogen.
Opmerking: Druk op een van de schake-
laars en houd deze ingedrukt om de snel-
heid trapsgewijs te wijzigen.
2
3
Snelheidsregelaar met vastgehouden
kruissnelheid tijdens het schakelen:
Deze functie kan worden gebruikt om de
ingestelde snelheid voor en na het scha-
kelen te handhaven, zonder dat de be-
stuurder iets hoeft te doen.
Sneller rijden dan de gekozen
snelheid
U kunt de snelheid van de auto altijd verho-
gen door het gaspedaal in te drukken. Zo
lang u te snel rijdt, knippert de ingestelde
snelheid rood op het instrumentenpaneel.
Laat daarna het gaspedaal los: na enkele
seconden gaat de auto automatisch weer
tegen de oorspronkelijk ingestelde snelheid
rijden.
Onmogelijkheid om de gekozen
ingestelde snelheid vast te houden
Tijdens een steile afdaling kan het zijn dat
het systeem de ingestelde snelheid niet kan
aanhouden: in dat geval knippert de inge-
stelde snelheid rood op het instrumentenpa-
neel en hoort u regelmatig een geluidssig-
naal.
Als de functie snelheidsrege-
laar niet meer beschikbaar is
(na verschillende pogingen om
deze te activeren), neemt u
contact op met een erkende dealer.
2.84
NLD_UD67317_2
Régulateur-limiteur de vitesse : fonction régulateur (XFD - LFD Douai - Renault)
SNELHEIDSREGELAAR (4/5)
Onderbreken van de functie
De functie wordt uitgeschakeld als u drukt
op:
de schakelaar 4 (0);
het rempedaal;
het koppelingspedaal voor een langere
periode of bij langdurige neutrale stand,
op voertuigen met een handgeschakelde
versnellingsbak;
schakelen naar neutraalstand op voertui-
gen met een automatische versnellings-
bak.
De ingestelde snelheid wordt opgeslagen en
op het instrumentenpaneel grijs weergege-
ven.
Oproepen van de ingestelde snelheid
Als een snelheid in het geheugen is opge-
slagen, kan deze worden opgeroepen, als
de omstandigheden dat toelaten (verkeers-
drukte, staat van het wegdek, weersomstan-
digheden, enz.). Druk op de schakelaar 3
(RES/+) als de snelheid van de auto hoger
is dan 30 km/u.
Als de snelheid is opgeslagen, verschijnt de
kruissnelheid groen op het display om de ac-
tivering van de snelheidsregelaar te beves-
tigen. Afhankelijk van de auto verschijnt het
controlelampje 6.
N.B.: als de eerder opgeslagen snelheid
veel hoger is dan de actuele snelheid, trekt
de auto snel op naar deze hogere snelheid.
Als de regelaar stand-by is, komt de rege-
laarfunctie weer in werking door een druk op
de schakelaar 2 (SET/-), ongeacht de snel-
heid die in het geheugen is opgeslagen; de
actuele snelheid van de auto wordt gebruikt.
6
2
3
4
2.85
NLD_UD67317_2
Régulateur-limiteur de vitesse : fonction régulateur (XFD - LFD Douai - Renault)
SNELHEIDSREGELAAR (5/5)
Uitschakelen van de functie
De functie snelheidsregelaar wordt onder-
broken:
als u op de schakelaar 1 drukt. In dit
geval wordt er geen snelheid meer in het
geheugen opgeslagen;
als u op de schakelaar 5 drukt. In dat
geval wordt de snelheidsbegrenzer gese-
lecteerd en is er geen opgeslagen snel-
heid.
6
Het controlelampje 6 verdwijnt om te beves-
tigen dat de functie niet langer actief is.
Het onderbreken of uitschake-
len van de snelheidsregelaar
brengt geen snelle snelheids-
vermindering met zich mee: u
moet remmen door het rempedaal in te
drukken.
1
5
régulateur de vitesse à contrôle de distan-
ce ...............................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
régulateur de vitesse à contrôle de distan-
ce ...............................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.86
NLD_UD60959_1
Régulateur de vitesse à contrôle de distance (XFD - LFD Douai - Renault)
Régulateur de vitesse adaptatif
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (1/13)
Met de adaptieve snelheidsregelaar (of de
Stop and Go adaptieve snelheidsregelaar bij
voertuigen met een automatische versnel-
lingsbak) kunt u op basis van informatie van
een radar of camera, de geselecteerde snel-
heid (ook bekend als kruissnelheid) hand-
haven terwijl u op volgafstand blijft van het
voertuig voor u in dezelfde rijstrook.
Bij voertuigen met een automatische ver-
snellingsbak kan de Stop and Go adaptieve
snelheidsregelaar, als uw voorligger stopt,
de auto wellicht volledig afremmen en tot
stilstand brengen voordat u weer verder kunt
rijden.
Het systeem laat uw auto versnellen en ver-
tragen met behulp van de motor en het rem-
systeem.
Het maximale bereik van het systeem is on-
geveer 150 m. Dit kan variëren afhankelijk
van de omstandigheden (het terrein, het
weer, enz.).
De adaptieve snelheidsregelaar kan, afhan-
kelijk van de rijomstandigheden (verkeer,
weer, enz.), als volgt worden ingeschakeld:
van 0 tot 170 km/u voor voertuigen met
een automatische versnellingsbak;
van 30 km/u tot 170 km/u voor voertuigen
met een handgeschakelde versnellings-
bak.
De functie wordt aangeduid met het symbool
.
NB:
de bestuurder moet zich houden aan de
maximumsnelheden en veilige afstanden
die gelden in het land waar hij rijdt;
– de adaptieve snelheidsregelaar kan het
voertuig afremmen tot een derde van het
remvermogen. Naargelang van de si-
tuatie moet de bestuurder mogelijk zelf
harder remmen.
De adaptieve snelheidsregelaar kan
geen noodstop activeren en heeft
slechts een beperkte remcapaciteit.
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden. Deze functie
neemt niet de taak van de be-
stuurder over.
De bestuurder moet altijd en in alle om-
standigheden klaar zijn om te remmen,
moet zich altijd houden aan de voorge-
schreven snelheid en veilige afstand,
en moet altijd blijven opletten. De hulp-
functies ontslaan de bestuurder niet van
diens verantwoordelijkheid.
De bestuurder moet altijd controle
houden over de auto. De bestuurder
moet altijd zijn snelheid aanpassen aan
de omgeving en aan de verkeersom-
standigheden. De adaptieve snelheids-
regelaar mag alleen worden gebruikt op
een autosnelweg of een autoweg met
meerdere rijstroken en gescheiden rij-
richtingen. De snelheidsregelaar mag
niet gebruikt worden in druk verkeer, op
een bochtige of gladde weg (ijzel, aqua-
planing, kiezelsteentjes) en bij slechte
weersomstandigheden (mist, regen, zij-
wind, enz.). Kans op ongevallen.
2.87
NLD_UD60959_1
Régulateur de vitesse à contrôle de distance (XFD - LFD Douai - Renault)
Plaats van de camera 1
Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt
(door vuil, modder, condens enz.).
Plaats van de radar 2
Zorg ervoor dat het radargebied niet wordt
geblokkeerd (door vuil, modder, sneeuw of
een slecht gemonteerde nummerplaat voor)
of wordt geraakt, gewijzigd (bijv. met auto-
lak) of afgedekt door accessoires aan de
voorzijde van het voertuig (bijv. op de grille
of het logo, enz.).
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (2/13)
1
2
Bedieningsknoppen
3 Veilige afstand instellen
4 Uitschakelen van de functie (de inge-
stelde snelheid blijft in het geheugen) (0).
5 Adaptieve snelheidsregelaar - hoofdknop
voor stoppen/starten
.
5
6
7
3
4
Het gebied rond de radar en
camera moet schoon worden
gehouden en in dit gebied
mogen geen manipulaties
worden uitgevoerd om de goede werking
van het systeem te waarborgen.
6 Inschakelen, opslaan en verlagen van de
kruissnelheid (SET/-).
7 Schakelaar om de kruissnelheid te ac-
tiveren en te verhogen of om de kruis-
snelheid (RES/+) uit het geheugen op te
roepen.
8
9
10
11
2.88
NLD_UD60959_1
Régulateur de vitesse à contrôle de distance (XFD - LFD Douai - Renault)
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (3/13)
Weergaven
8 Controlelampje van de adaptieve
snelheidsregelaar.
9 Voorligger.
10 Opgeslagen veilige afstand.
11 Opgeslagen kruissnelheid.
Belangrijk: houd uw voeten
altijd vlakbij de pedalen om
voorbereid te zijn op alle moge-
lijke situaties.
Inschakelen
Gebruik schakelaar 5.
Het controlelampje
wordt grijs en het
bericht “Adaptieve regelaar ON” verschijnt
met streepjes die aangeven dat de functie is
ingeschakeld en klaar om een kruissnelheid
op te slaan.
Deze functie kan niet worden ingeschakeld
als:
de parkeerrem is ingeschakeld;
De functie Parkeerhulp is al ingescha-
keld. 2.15.
Het bericht “Adaptieve regel. niet beschik-
baar” verschijnt op het instrumentenpaneel.
Instellen van de snelheid
Wanneer het voertuig stilstaat (voertuigen
uitgerust met een automatische versnel-
lingsbak) of wanneer het voertuig met een
constante snelheid rijdt (alle voertuigen),
drukt u op de schakelaar 6 ( SET/-) of 7
(RES/+) om de functie te activeren en de
huidige snelheid op te slaan. De kruissnel-
heid moet minstens 30 km/u zijn.
De streepjes worden vervangen door de
kruissnelheid 11 en de kruissnelheid en het
controlelampje
worden groen.
Als u de functie probeert te activeren wan-
neer de voertuigsnelheid hoger is dan
170 km/u of lager dan 30 km/u voor voertui-
gen met een handgeschakelde versnellings-
bak, verschijnt het bericht “Snelh. ongeldig
en wordt de functie niet geactiveerd.
Als er een kruissnelheid is opgeslagen en de
regeling ingeschakeld is, kunt u uw voet van
het gaspedaal nemen.
Speciale functie op voertuigen met een
automatische versnellingsbak: Als de
voertuigsnelheid lager is dan ongeveer
30 km/u, wordt de kruissnelheid automatisch
ingesteld op 30 km/u. De auto trekt op totdat
de ingestelde kruissnelheid is bereikt.
8
9
10
11
2.89
NLD_UD60959_1
Régulateur de vitesse à contrôle de distance (XFD - LFD Douai - Renault)
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (4/13)
De kruissnelheid instellen
U kunt de snelheid wijzigen door een aantal
keren te drukken op de schakelaar 6 of 7
(voor een kleine wijziging) of de schakelaar
ingedrukt te houden (voor een grotere wij-
ziging).
– SET/--schakelaar 6 om de snelheid te
verlagen;
– RES/+-schakelaar 7 om de snelheid te
verhogen.
Bewaking veilige afstand
inschakelen
Zodra de snelheidsregelaar is ingeschakeld,
verschijnt de standaard veilige afstand 10
in het groen op het instrumentenpaneel. De
standaard veilige afstand komt overeen met
ongeveer twee seconden (zie de volgende
pagina’s).
Als het systeem een voertuig detecteert in
uw rijstrook, verschijnt de omtrek van een
voertuig 9 boven de afstandsmeter 10 op het
instrumentenpaneel.
De snelheid van uw auto wordt continu aan-
gepast aan de snelheid van uw voorligger.
Indien nodig remt uw auto (de remlichten
gaan branden) om de afstand die het instru-
mentenpaneel aangeeft, te bewaren.
Opmerking: de grootte van de omtrek 9 va-
rieert afhankelijk van de afstand tussen u en
uw voorligger. Hoe groter de omtrek, hoe
dichterbij uw voorligger.
6
7
3
A
B
C
D
De volgafstand instellen
U kunt op elk moment de veilige afstand ten
opzichte van uw voorligger wijzigen door
herhaaldelijk op de schakelaar 3 te drukken.
De horizontale afstandsmeter op het instru-
mentenpaneel duidt de beschikbare veilige
afstanden aan:
– afstandsmeter A: grote afstand (komt
overeen met ongeveer 2,4 seconden);
2.90
NLD_UD60959_1
Régulateur de vitesse à contrôle de distance (XFD - LFD Douai - Renault)
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (5/13)
De veilige afstand aanpassen
(vervolg)
– afstandsmeter B: middelgrote afstand 2
(komt overeen met ongeveer 2 secon-
den);
– afstandsmeter C: middelgrote afstand 1
(komt overeen met ongeveer 1,6 secon-
den);
– afstandsmeter D: kleine afstand (komt
overeen met ongeveer 1,2 seconden).
De geselecteerde afstandsmeter wordt
groen. De andere meters blijven grijs.
Opmerking: u moet de ingestelde afstand
afstemmen op de verkeersdrukte, de lokale
regelgeving en de weersomstandigheden.
De veilige afstand wordt standaard aan-
gepast via de afstandsmeter B.
Sneller rijden dan de gekozen
snelheid
U kunt de kruissnelheid van de auto altijd
verhogen door het gaspedaal in te drukken.
Als de kruissnelheid wordt overschreden,
wordt deze 11 rood.
De afstandsmeter knippert als de afstand
tussen uw auto en uw voorligger kleiner is
dan de ingestelde veilige afstand: de functie
“veilige afstand” is niet langer actief.
Laat het gaspedaal los: de snelheidsrege-
laar en veilige afstand gaan automatisch
terug naar de eerder gekozen instellingen.
Inhaalmanoeuvre
Als u uw voorligger wilt inhalen, activeert
u de indicator om de regeling veilige af-
stand tijdelijk te annuleren zodat de auto
voldoende kan versnellen om de auto in te
halen.
11
2.91
NLD_UD60959_1
Régulateur de vitesse à contrôle de distance (XFD - LFD Douai - Renault)
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (6/13)
Stoppen en starten bij
voertuigen met een
automatische versnellingsbak
Als uw voorligger vertraagt, wordt de snel-
heid van uw auto aangepast; indien nodig tot
volledige stilstand (bijv. in druk verkeer). De
auto stopt op een paar meter van de voorlig-
ger. De Stop and Start-functie kan de motor
op stand-by zetten. 2.6.
Als de voorligger weer optrekt:
als de auto niet langer dan ongeveer drie
seconden stilstond, trekt deze automa-
tisch weer op zonder actie van de be-
stuurder;
als de auto langer dan ongeveer drie se-
conden stilstond, moet u drukken op het
gaspedaal of op de knop 7 (RES/+) om
de auto te laten vertrekken. Het bericht
Druk op RES/+ of accelereer” verschijnt
ter bevestiging.
Als de auto langer dan ongeveer drie mi-
nuten stilstond, wordt de automatische par-
keerrem ingeschakeld en de Stop and Go
snelheidsregelaar uitgeschakeld. Het con-
trolelampje
verdwijnt om te bevestigen
dat de functie uitgeschakeld.
Onderbreken van de functie
U kunt de functie als volgt in stand-by zetten:
druk op de schakelaar 4 (0);
druk tijdens het rijden op het rempedaal.
De functie wordt uitgeschakeld door het sys-
teem als:
U zet de automatische versnellingsbak
op P of N.
U schakelt de achteruitversnelling in.
– de autogordel van de bestuurder wordt
losgemaakt;
een van de portieren of kleppen wordt ge-
opend;
op de start/stop-knop van de motor wordt
gedrukt;
de helling te steil is;
de auto harder rijdt dan 180 km/u;
Bepaalde rijhulpmiddelen en correctie-
systemen worden ingeschakeld (actieve
noodstop, ABS, ESC, enz.).
Het koppelingspedaal wordt langdurig
ingedrukt of blijft langdurig in neutrale
stand, op voertuigen met een handge-
schakelde versnellingsbak.
In alle gevallen wordt stand-by bevestigd
doordat de controlelampjes grijs worden en
het bericht “Adaptieve regel. niet beschik-
baar” verschijnt.
Als u de adaptieve snelheids-
regelaar in stand-by zet of uit-
schakelt, leidt dit niet tot een
snelle vertraging van de auto:
als u wilt remmen, moet u het rempedaal
indrukken.
7
4
2.92
NLD_UD60959_1
Régulateur de vitesse à contrôle de distance (XFD - LFD Douai - Renault)
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (7/13)
Afhankelijk van de situatie geeft het systeem
een geluidssignaal in combinatie met:
de oranje waarschuwing E als de aan-
dacht van de bestuurder vereist is;
of
de rode waarschuwing F samen met het
bericht “Remmen”, als onmiddellijke actie
van de bestuurder vereist is.
Reageer altijd gepast op alle waarschu-
wingen en voer de nodige manoeuvres
uit.
E
F
Waarschuwingen “Neem de
controle over”
In sommige situaties (u nadert een veel
langzamer voertuig, er is een voorligger die
snel van rijstrook wisselt, enz.) heeft het
systeem wellicht geen tijd om te reage-
ren.
Stand-by afsluiten
Op basis van de opgeslagen
kruissnelheid
Als een snelheid in het geheugen is opge-
slagen, kan deze in de juiste omstandighe-
den (verkeersdrukte, staat van het wegdek,
weersomstandigheden, enz.) worden opge-
roepen. Druk op de schakelaar 7 (RES/+) in
het bereik van bevestigde snelheden.
Als u de opgeslagen snelheid oproept, wordt
het inschakelen van de regelaar bevestigd
doordat de ingestelde snelheid groen op-
licht.
Opmerking: als de opgeslagen snelheid
veel hoger is dan de huidige snelheid, trekt
de auto op naar deze hogere snelheid.
Op basis van de huidige snelheid
Als de regelaar stand-by is, komt de rege-
laarfunctie weer in werking door een druk op
de schakelaar 6 (SET/-), ongeacht de snel-
heid die in het geheugen is opgeslagen; de
actuele snelheid van de auto wordt gebruikt.
2.93
NLD_UD60959_1
Régulateur de vitesse à contrôle de distance (XFD - LFD Douai - Renault)
storingen
Als er een storing is in de werking van de
adaptieve snelheidsregelaar, verschijnt het
bericht “Controleer regelaar” op het instru-
mentenpaneel en wordt de functie uitge-
schakeld.
Als er een storing is in één of meer onder-
delen van het systeem, wordt de adaptieve
snelheidsregelaar onderbroken.
Het controlelampje
© verschijnt samen
met, afhankelijk van de storing, een van de
volgende berichten:
– “Controleer camera voor”;
– “Controleer radar voor”;
– “Controleer camera/radar”;
– “Controleer voertuig”.
Ga naar een merkdealer.
Als de radardetectiezone door iets wordt
bedekt of als het signaal wordt gestoord,
verschijnt het bericht “Radar voor geen
zicht” en wordt de adaptieve snelheidsre-
gelaar onderbroken. Het groene controle-
lampje
verdwijnt om te bevestigen dat
de functie automatisch is uitgeschakeld.
Zorg ervoor dat het radargebied niet wordt
geblokkeerd (door vuil, modder, sneeuw of
een slecht gemonteerde nummerplaat voor)
of wordt geraakt, gewijzigd (bijv. met auto-
lak) of afgedekt door accessoires aan de
voorzijde van het voertuig (bijv. op de grille
of het logo, enz.).
In bepaalde geografische omstandigheden
kan de functie worden gestoord, zoals:
– droge zones, tunnels, lange bruggen of
weinig gebruikte wegen zonder wegmar-
keringen, borden of bomen in de buurt;
een militaire zone of een luchthaven.
Als u deze gebieden verlaat, zal de functie
weer werken.
Als het bericht niet verdwijnt nadat de motor
opnieuw wordt gestart, moet u altijd een
merkdealer raadplegen.
Uitschakelen van de functie
De werking van de adaptieve snelheidsre-
gelaar wordt onderbroken als u drukt op de
schakelaar 6.
Het controlelampje
verdwijnt om te be-
vestigen dat de functie niet langer actief is.
Tijdelijk niet beschikbaar
De radar kan voertuigen detecteren die vóór
uw auto rijden. Het systeem werkt niet goed
als de radardetectiezone door iets wordt
bedekt of als het signaal wordt gestoord.
5
6
7
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (8/13)
2.94
NLD_UD60959_1
Régulateur de vitesse à contrôle de distance (XFD - LFD Douai - Renault)
Beperkingen van de werking van
het systeem
Autodetectie
Het systeem detecteert alleen voertuigen
(auto’s, trucks, motoren) die in dezelfde rich-
ting rijden als uw auto.
Een auto die invoegt in uw rijstrook (bijv. G)
wordt pas door het systeem herkend als
deze in de detectiezones van de camera en
radar komt.
Het systeem kan de auto abrupt of gelei-
delijk laten afremmen.
Wat niet door het systeem wordt gedetec-
teerd:
voertuigen die op kruispunten aankomen:
afritten (bijv. H), enz.;
auto’s die aan de verkeerde kant van
de weg rijden of die achteruit naar u toe
rijden.
Detectie in een bocht
Als u een bocht inrijdt, kan de radar en/of
camera wellicht tijdelijk niet in staat zijn om
een voorligger te detecteren (bijv. J).
Het systeem kan de auto laten versnel-
len.
Als u een bocht uitrijdt, kan de detectie van
voorliggers verstoord of vertraagd worden.
Het systeem kan de auto abrupt of gelei-
delijk laten afremmen.
G
H
De adaptieve snelheidsregelaar mag
alleen worden gebruikt op een autosnel-
weg of een autoweg met meerdere rij-
stroken en gescheiden rijrichtingen.
J
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (9/13)
2.95
NLD_UD60959_1
Régulateur de vitesse à contrôle de distance (XFD - LFD Douai - Renault)
Detectie van voertuigen in aangrenzende
rijstroken
Het systeem kan voertuigen detecteren die
op een aangrenzende rijstrook rijden als:
u in een bocht rijdt (bijv. K);
u rijdt op een weg met smalle rijstroken;
de snelheid van de auto’s op de aan-
grenzende rijstrook lager is en als één
van deze auto’s te dicht bij een andere
rijstrook rijdt.
Het systeem kan de auto ten onrechte
laten vertragen of afremmen.
Auto’s die verborgen zijn door
hoogteverschillen in de weg
Het systeem kan geen voertuigen detecte-
ren die verborgen zijn door hoogteverschil-
len in de weg of die zich buiten de detec-
tiezones van de camera en radar bevinden
doordat u een helling op- of afrijdt.
Auto’s buiten de detectiezones van
camera en radar
Het systeem reageert laat of helemaal
niet als de auto’s zich buiten de detectiezo-
nes van de camera en radar bevinden, met
name in deze gevallen:
voertuigen die voorwerpen transporteren
die langer zijn dan de lijn;
het gedeelte van een lang voertuig
(bijv. L) dat buiten de radardetectiezone
valt (bouwmachines, sleepwagens die
landbouwmachines verslepen, enz.);
voertuigen die niet in het midden van de
rijstrook rijden;
smalle voertuigen die zeer dichtbij zijn
(bijv. M).
K
L
M
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (10/13)
2.96
NLD_UD60959_1
Régulateur de vitesse à contrôle de distance (XFD - LFD Douai - Renault)
Geen detectie van vaste obstakels en
kleine objecten
Wat niet door het systeem wordt gedetec-
teerd:
voetgangers, fietsers, scooters, enz.;
– dieren;
vaste obstakels (tolpoorten, muren,
enz.). (bijv. Q).
Deze worden niet herkend door het sys-
teem. Ze kunnen geen alarm of reactie van
het systeem activeren.
Stilstaande en langzaam rijdende
voertuigen
Als uw snelheid hoger is dan ongeveer
50 km/u, detecteert het systeem geen:
stilstaande voertuigen (bijv. N);
zeer langzaam rijdende voertuigen.
Als uw snelheid lager is dan ongeveer 50
km/u, reageert het systeem wellicht niet
of zeer laat op:
stilstaande voertuigen (bijv. N);
zeer langzaam rijdende voertuigen;
N
Q
– voorliggers12 die wisselen van rijstrook
en zo een stilstaande auto onthullen 13
(bijv. P).
12
13
Wees altijd klaar om de bediening van
de auto over te nemen bij stilstaande
of zeer langzaam rijdende voertuigen
(bijv. N).
De adaptieve snelheidsregelaar kan
geen noodstop activeren en heeft
slechts een beperkte remcapaciteit.
P
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (11/13)
2.97
NLD_UD60959_1
Régulateur de vitesse à contrôle de distance (XFD - LFD Douai - Renault)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Dit is een extra hulp tijdens het rijden, die nooit de bestuurder kan ontslaan van de
verantwoordelijkheid om zich aan de snelheidslimieten en veilige afstanden te houden en alert te blijven.
De bestuurder moet altijd controle houden over de auto.
De bestuurder moet altijd zijn snelheid aanpassen aan de omgeving en aan de verkeersomstandigheden, ongeacht de aanwijzingen
van het systeem.
Met uitzondering van lijnen die rijstroken aanduiden, worden verkeersaanduidingen (verkeerslichten, borden, zebrapaden, enz.) niet herkend
door het systeem. Deze kunnen geen alarm of reactie van het systeem activeren.
Het systeem mag in geen geval worden vergeleken met een hindernissensensor of een antibotsingssysteem.
De adaptieve snelheidsregelaar mag alleen worden gebruikt op een autosnelweg of een autoweg met meerdere rijstroken en ge-
scheiden rijrichtingen.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Bij een botsing wordt de uitlijning van de radar en/of camera mogelijk gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking ervan.
Schakel het systeem uit en neem contact op met een merkdealer.
– Alle werkzaamheden in de buurt van de radar en/of camera (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de voorruit, lakwerk, enz.)
moeten worden uitgevoerd door een vakman.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Uitschakelen van de functie
Schakel de functie uit in deze gevallen:
de auto op een bochtige weg rijdt;
de auto wordt gesleept (bij pech);
de auto een aanhangwagen of caravan trekt;
de auto rijdt in een tunnel of in de buurt van een metalen structuur;
de auto bij een tolwegpoort, een gebied met wegwerkzaamheden of in een smalle rijstrook komt;
de auto een zeer steile helling op- of afrijdt;
het zicht slecht is (verblindend zonlicht, mist, enz.);
de auto rijdt op een glad wegdek (regen, sneeuw, grind, enz.);
de weersomstandigheden slecht zijn (regen, sneeuw, zijwind, enz.);
de radarzone is beschadigd (schokken, inslagen, enz.);
de camerazone is beschadigd (bijv. de binnen- of buitenkant van de voorruit);
de voorruit is gebarsten of vervormd.
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (12/13)
2.98
NLD_UD60959_1
Régulateur de vitesse à contrôle de distance (XFD - LFD Douai - Renault)
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:
de voorruit of de bumper is bedekt in de radarzone (door vuil, ijs, sneeuw, condensatie, kentekenplaat, enz.);
een complexe omgeving (tunnel, enz.);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, zware regen, hagel, ijzel, enz.);
slecht zicht (nacht, mist enz.);
slechte contrast tussen de voorligger en de omgeving (bijvoorbeeld witte auto in een sneeuwgebied, enz.);
verblinding (felle zon, lichten van tegemoetkomende auto’s, enz.);
een smalle, bochtige of heuvelige weg (scherpe bochten, enz.);
een langzame auto met een groot verschil van snelheid;
gebruik van matten die niet geschikt zijn voor de auto. Aan de bestuurderskant mogen alleen voor de auto geschikte matten worden ge-
bruikt, die moeten worden vastgezet aan de vooraf geïnstalleerde onderdelen. Controleer regelmatig of ze goed vastzitten. Stapel niet
meerdere matten op elkaar. Gevaar van hakende pedalen.
In deze gevallen kan het systeem ten onrechte grijpen.
Risico van onbedoeld remmen of versnelling.
Onvoorziene situaties kunnen gevolgen hebben voor de werking van het systeem. Bepaalde objecten of auto’s die in de herkenningszone
van de camera of de radar verschijnen, kunnen verkeerd worden geïnterpreteerd door het systeem. Dit kan leiden tot onterecht versnellen of
vertragen.
U moet altijd uitkijken voor plotselinge gebeurtenissen die zich tijdens het rijden kunnen voordoen. Houd altijd de auto onder con-
trole door uw voeten vlakbij de pedalen te houden, zodat u voorbereid bent op elke situatie.
ADAPTIVE CRUISE CONTROL (13/13)
aide au parking ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
radar de recul ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
stationnement assisté ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aide au parking : stationnement assisté ....
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.99
NLD_UD60960_1
Aide au parking (XFD - LFD Douai - Renault)
Aide au parking
PARKEERHULP (1/4)
De werking van het systeem
Ultrasoon sensoren, die met pijlen 1 worden
aangegeven, zijn in de bumpers gemon-
teerd om de afstand tussen de auto en een
obstakel te meten.
Deze functie is een extra hulp die door middel van geluidssignalen de afstand
tussen de auto en een obstakel aangeeft tijdens het achteruitrijden.
Deze functie kan nooit de oplettendheid en verantwoordelijkheid van de bestuur-
der vervangen bij het achteruit manoeuvreren.
De bestuurder moet altijd op zijn hoede blijven voor plotselinge gebeurtenissen tijdens het
rijden: let dus altijd op of er zich bij het manoeuvreren geen kleine, smalle obstakels (zoals
een kind, dier, kinderwagen, fiets, steen, paaltje, enz.) in uw blinde hoek bevinden.
Afhankelijk van de auto detecteert het sys-
teem obstakels voor, achter en aan de zij-
kanten van de auto.
Het systeem van de parkeerhulp wordt pas
ingeschakeld als de auto langzamer dan on-
geveer 10 km/uur rijdt.
Het parkeerhulpsysteem houdt geen reke-
ning met aanhang- of laadsystemen enz.
Deze meting vertaalt zich in geluidssignalen
waarvan de frequentie toeneemt naarmate
het obstakel dichterbij komt, totdat het een
continu geluid wordt wanneer het obstakel
ongeveer 20 à 30 cm van de auto verwijderd
is.
1
Bijzonderheden
Zorg ervoor dat de ultrasoonsensoren, aan-
geduid door de pijlen 1, niet worden verbor-
gen (door vuil, modder, sneeuw, een slecht
gemonteerde/bevestigde nummerplaat), ge-
raakt, aangepast (inclusief lakwerk) of be-
lemmerd door een accessoire aan de voor-
of achterzijde van uw voertuig.
2.100
NLD_UD60960_1
Aide au parking (XFD - LFD Douai - Renault)
PARKEERHULP (2/4)
Werking
Het systeem detecteert de meeste obstakels
voor, achter en naast de auto.
Naargelang van de afstand van het obstakel
zal de frequentie van het geluidssignaal op-
lopen tot een continu signaal weerklinkt op
ongeveer 20 cm voor een obstakel aan de
zijkant en circa 30 cm voor obstakels aan
de voor- of achterkant. De groene, oranje
(of gele (afhankelijk van de auto)) en rode
zones verschijnen op het display C.
C
Opmerking: het display 2 toont de omge-
ving van de auto en geeft geluidssignalen.
U moet enkele meters rijden voordat de de-
tectie aan de zijkanten wordt ingeschakeld.
Als alle zones een grijze achtergrond
hebben, wordt de volledige omtrek van de
auto bewaakt:
A: de omgeving rondom de auto wordt
geanalyseerd;
B: de omgeving rond de auto is geanaly-
seerd.
Bij het manoeuvreren kan de
auto aan de onderkant ergens
tegenaan rijden (bijvoorbeeld
contact met een paaltje, een
trottoir of ander stadsmeubilair) en daar-
door beschadigd raken (bijvoorbeeld
vervorming van een as).
Om ieder risico van een ongeluk te voor-
komen, moet u uw auto door een merk-
dealer laten controleren.
A B
2
2.101
NLD_UD60960_1
Aide au parking (XFD - LFD Douai - Renault)
PARKEERHULP (3/4)
A B
2
En attente illustration
D
Detectie van obstakels aan de zijkant
Het systeem bepaalt de rijrichting aan de
hand van de richting van de wielen en waar-
schuwt u voor het risico op botsing met een
obstakel 3 aan de zijkant van de auto.
Als er een obstakel wordt gedetecteerd
naast de auto:
weerklinkt er bij het risico op een bot-
sing een geluidssignaal met een steeds
hogere frequentie naargelang u het ob-
stakel nadert, tot het geluidssignaal con-
tinu weerklinkt. De groene, oranje en
rode zones worden getoond op het dis-
play D;
als er geen risico op een botsing bestaat,
wordt er geen signaal afgegeven wan-
neer u het obstakel nadert. De groene,
oranje en rode zones worden gearceerd
weergegeven op het display D.
Opmerking: als de rijrichting verandert tij-
dens een manoeuvre, wordt het risico op
een botsing met een obstakel mogelijk te
laat gesignaleerd.
4
Inschakelen/uitschakelen
Zie de gebruiksaanwijzing van het multime-
diasysteem voor het in- en uitschakelen van
de verschillende detectiezones van de ultra-
soondetectors via het multimediascherm 4.
Selecteer ON of OFF.
Bij het manoeuvreren kan de auto aan de onderkant ergens tegenaan rijden (bijvoorbeeld contact met een paaltje, een trottoir of
ander stadsmeubilair) en daardoor beschadigd raken (bijvoorbeeld vervorming van een as).
Om ieder risico van een ongeluk te voorkomen, moet u uw auto door een merkdealer laten controleren.
3
2.102
NLD_UD60960_1
Aide au parking (XFD - LFD Douai - Renault)
PARKEERHULP (4/4)
Als de auto rijdt met een snelheid van
minder dan ongeveer 10 km/u, kunnen
sommige geluidsbronnen (motorfiets,
vrachtwagen, drilboor, enz.) het piepsig-
naal van de parkeerhulp opwekken.
Afstellen
Afhankelijk van de auto kunt u met draai-
ende motor sommige parameters instellen
via het multimediascherm 4. Raadpleeg de
gebruiksaanwijzing van het multimediasys-
teem voor meer informatie.
Geluidsvolume van de parkeerhulp
Regel het volume van de parkeerhulp door
op + of - te drukken.
Geluid van het systeem
Hiermee kunt u het geluid van het systeem
kiezen.
Het geluid van het systeem uitschakelen
Schakel het geluid van de parkeerhulp in of
uit.
Opmerking: als u het geluid uitschakelt,
wordt u niet meer gewaarschuwd met een
geluidssignaal wanneer u een obstakel
nadert.
Parkeerhulp handmatig
uitschakelen
Als een trekhaak of een aanhanger- of laad-
systeem vóór de ultrasoon detectoren zit,
moet u het systeem uitschakelen.
Automatisch uitschakelen van
de parkeerhulp
Het systeem schakelt uit:
als de auto sneller rijdt dan ongeveer
10 km/u;
naargelang van de auto, als de auto
langer dan ongeveer vijf secondes stil-
staat en er een obstakel is gedetecteerd
(bijvoorbeeld in een file, enz.);
in de neutrale stand van een auto met
handgeschakelde versnellingsbak, of in
stand N of P van een automatische trans-
missie.
storingen
Als het systeem een storing in de werking
detecteert, klinkt telkens wanneer de achter-
uitversnelling wordt ingeschakeld gedurende
ongeveer drie seconden een geluidssignaal
en verschijnt het bericht “Parkeerhulp con-
troleren” op het instrumentenpaneel. Ga
naar een merkdealer.
Bij het manoeuvreren kan de
auto aan de onderkant ergens
tegenaan rijden (bijvoorbeeld
contact met een paaltje, een
trottoir of ander stadsmeubilair) en daar-
door beschadigd raken (bijvoorbeeld
vervorming van een as).
Om ieder risico van een ongeluk te voor-
komen, moet u uw auto door een merk-
dealer laten controleren.
caméra de recul .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.103
NLD_UD60961_1
Caméra de recul (XFD - LFD Douai - Renault)
Caméra de recul
ACHTERUITRIJCAMERA (1/3)
Werking
Bij het achteruitrijden geeft de camera 1 op
de achterklep of het kofferdeksel, afhankelijk
van de auto, een overzicht van de omgeving
achter de auto op het bedieningsscherm 2,
samen met een of twee tekeningen 3 en 4
(bewegende en vaste tekening).
Dit systeem wordt eerst gebruikt met behulp
van een of meer tekeningen (bewegend
voor de verplaatsingsrichting en vast voor
de afstand). Als de rode zone bereikt is, ge-
bruikt u de afbeelding van de bumper om
nauwkeurig te stoppen.
1
Bijzonderheid
Zorg ervoor dat de camera niet bedekt is
(vuil, modder, sneeuw, condens, enz.).
1
Deze functie is een extra hulp-
middel. De bestuurder moet
altijd opletten en blijft verant-
woordelijk.
De bestuurder moet altijd op zijn hoede
blijven voor plotselinge gebeurtenissen
tijdens het rijden: let dus altijd op of er
zich bij het manoeuvreren geen kleine,
smalle obstakels (zoals een kind, dier,
kinderwagen, fiets, steen, paaltje, enz.)
in uw blinde hoek bevinden.
2
2.104
NLD_UD60961_1
Caméra de recul (XFD - LFD Douai - Renault)
Bewegende tekening 4
Deze wordt in het blauw getoond op het mul-
timediascherm 2. Hij geeft de verplaatsings-
richting van de auto aan afhankelijk van de
stand van het stuurwiel.
3
C
B
A
4
Vaste tekening 3
De vaste tekening bestaat uit gekleurde
merktekens A, B en C die de afstand achter
de auto aangeven:
A (rood) op ongeveer 30 centimeter van
de auto;
B (geel) op ongeveer 70 centimeter van
de auto;
C (groen) op ongeveer 150 centimeter
van de auto.
De tekening blijft staan en geeft de verplaat-
singsrichting van de auto aan als de wielen
in lijn zijn met de auto.
ACHTERUITRIJCAMERA (2/3)
2
4
3
2.105
NLD_UD60961_1
Caméra de recul (XFD - LFD Douai - Renault)
Deze functie is een extra hulp-
middel. De bestuurder moet
altijd opletten en blijft verant-
woordelijk.
De bestuurder moet altijd op zijn hoede
blijven voor plotselinge gebeurtenissen
tijdens het rijden: let dus altijd op of er
zich bij het manoeuvreren geen kleine,
smalle obstakels (zoals een kind, dier,
kinderwagen, fiets, steen, paaltje, enz.)
in uw blinde hoek bevinden.
Het scherm geeft een omgekeerd beeld,
zoals in een spiegel.
De tekeningen zijn weergaven die op
een vlakke ondergrond worden gepro-
jecteerd. Deze informatie is niet geldig
als deze wordt weergegeven op een ver-
ticaal object of een object op de grond.
De voorwerpen die op de rand van het
scherm verschijnen kunnen vervormd
zijn.
In geval van te veel licht (sneeuw, auto
in de zon, enz.) kan het zicht van de
camera gestoord zijn.
Als de achterklep open staat of niet goed
gesloten is, verschijnt de boodschap
Achterklep open” en verdwijnt de weer-
gave van de camerabeelden.
U kunt eveneens de instellingen van het
beeld van de camera regelen (helderheid,
contrast...).
Inschakelen, uitschakelen van
de achteruitrijcamera
Om de functie in of uit te schakelen via het
multimediascherm 2: zie de gebruiksaanwij-
zing van het multimediasysteem.
Schakel de achteruitrijcamera in of uit en be-
vestig uw keuze.
ACHTERUITRIJCAMERA (3/3)
2
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
avertisseur
stationnement assisté ..........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
radar de recul ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.106
NLD_UD61384_1
Avertisseur de sortie de stationnement (XFD - Renault)
Avertisseur de sortie de stationnement
Op basis van de informatie van de radars
aan elke kant van de achterbumper (zone A)
waarschuwt het systeem de bestuurder als
er een andere auto in de detectiezone ver-
schijnt B.
De functie wordt ingeschakeld als:
de achteruitversnelling is ingeschakeld;
en
– De auto staat stil of rijdt met lage snel-
heid.
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden. Deze func-
tie kan in geen geval de waak-
zaamheid en verantwoordelijk-
heid van de bestuurder vervangen; deze
moet altijd de controle over zijn auto be-
houden.
Bijzonderheid
Zorg ervoor dat de radarzone A niet bedekt
is (stickers, modder, sneeuw, enz.).
Als een radar bedekt is, verschijnt het be-
richt “Zijsensoren geen zicht” op het instru-
mentenpaneel. Reinig het gebied waar de
sensoren zich bevinden.
UITPARKEERWAARSCHUWING (1/4)
De detectiecapaciteit van het systeem
hangt af van de omgeving rond de auto
(vaste objecten, enz.), de staat van de
bumper, enz.
B
B
B
B
A
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
2.107
NLD_UD61384_1
Avertisseur de sortie de stationnement (XFD - Renault)
A
1
In-/uitschakelen via het
multimediascherm 1
Zie de multimedia-instructies voor het in-/uit-
schakelen van de functie.
Selecteer “ON” of “OFF”.
UITPARKEERWAARSCHUWING (2/4)
3
2
Werking
De functie waarschuwt u als er in de zone B
een auto is die uw auto nadert.
De indicatoren 2 verschijnen op beide bui-
tenspiegels 3.
Opmerking: reinig de binnenspiegels 3 re-
gelmatig zodat de indicatoren 2 zichtbaar
blijven.
4
De indicatoren 4 op het multimediascherm
tonen aan welke kant de naderende auto is
gedetecteerd.
Opmerking: reinig de camera regelmatig
zodat deze goed zicht heeft.
De indicatoren 2 en 4 worden gecombineerd
met een geluidssignaal als uw auto achter-
uit rijdt.
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
2.108
NLD_UD61384_1
Avertisseur de sortie de stationnement (XFD - Renault)
storingen
Als het systeem een storing detecteert, ver-
schijnt het bericht “Controleer zijsensoren
op het instrumentenpaneel. Ga naar een
merkdealer.
Vanwege de sensoren achter de bumper
is het raadzaam om werkzaamheden
aan de bumper (reparatie, vervangen,
lakwerk, enz.) te laten uitvoeren door
een vakman.
UITPARKEERWAARSCHUWING (3/4)
In geval van blootstelling aan
sterke elektromagnetische
golven (zoals onder hoogspan-
ningslijnen) of in erg slechte
weersomstandigheden (hevige regen,
sneeuw, enz.) kan het systeem tijdelijk
niet goed werken. Let op de rijomstan-
digheden.
Kans op ongevallen.
2.109
NLD_UD61384_1
Avertisseur de sortie de stationnement (XFD - Renault)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden.
Het systeem mag in geen geval worden vergeleken met een hindernissensensor of een antibotsingssysteem.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
Een botsing kan de positie (en dus de werking) van de radars verstoren. Schakel de functie uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de radars (reparatie, vervanging, lakwerk, enz.) moeten door een vakman worden uitgevoerd.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Uitschakelen van de functie
Schakel de functie uit in deze gevallen:
Het radargebied A is beschadigd (achterbumper).
De auto is uitgerust met een trekhaak die niet door het systeem wordt herkend.
Storingen van het systeem
Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals:
Een complexe omgeving (ondergrondse parkeergarage, stalen structuur, enz.);
slechte weersomstandigheden (sneeuw, zware regen, hagel, ijzel, enz.).
Beperkingen voor de werking van het systeem
De radarzone moet schoon blijven en mag niet worden gewijzigd, om de goede werking van het systeem te waarborgen.
– Kleine obstakels (motoren, fietsen, voetgangers, enz.) die naar de auto toe komen, worden mogelijk niet opgemerkt.
Risico van vals alarm of afwezigheid van waarschuwingen
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.
UITPARKEERWAARSCHUWING (4/4)
aide au parking : stationnement assisté ....
(jusqu’à la fin de l’UD)
stationnement assisté ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.110
NLD_UD60962_1
Parking mains libres (XFD - LFD Douai - Renault)
Stationnement assisté
PARKEERHULP (1/5)
Met behulp van ultrasoon sensoren, zoals
aangegeven met de pijlen 3, die in de bum-
pers van de auto zijn gemonteerd, vindt
deze functie toegankelijke parkeerplaatsen
en biedt deze functie ondersteuning bij het
parkeermanoeuvre.
Haal uw handen van het stuurwiel, u bedient
alleen:
het gaspedaal;
het rempedaal;
de versnellingshendel.
U kunt op elk moment de controle op-
nieuw overnemen door aan het stuurwiel te
draaien.
Inschakelen
Bij een stilstaande auto of wanneer u minder
dan ongeveer 30 km/u rijdt:
druk op de schakelaar 2. Het schake-
laarlampje 2 verschijnt en display A ver-
schijnt op het multimediascherm 1;
zet de richtingaanwijzer aan de kant van
de auto waar u wilt parkeren aan.
A
Bijzonderheden
Zorg ervoor dat de ultrasoonsensoren, aan-
geduid door de pijlen 3, niet worden verbor-
gen (door vuil, modder, sneeuw, een slecht
gemonteerde/bevestigde nummerplaat), ge-
raakt, aangepast (inclusief lakwerk) of be-
lemmerd door een accessoire aan de voor-
of achterzijde van uw voertuig.
3
1
2
2.111
NLD_UD60962_1
Parking mains libres (XFD - LFD Douai - Renault)
Keuze van het manoeuvre
Het systeem kan vier soorten manoeuvres
uitvoeren:
de auto parallel parkeren;
de auto achteruit inparkeren;
de auto schuin inparkeren;
de parallel geparkeerde auto weer uitrij-
den.
Selecteer in het 1 multimediascherm het
manoeuvre dat u wilt uitvoeren.
PARKEERHULP (2/5)
Opmerking: bij het starten van de auto of na
een geslaagde fileparkeermanoeuvre met
behulp van het systeem, stelt het systeem
standaard het manoeuvre om uit te rijden
voor. In andere gevallen kan het standaard-
manoeuvre worden ingesteld in het multime-
diascherm 1. Raadpleeg de gebruiksaanwij-
zing van het multimediasysteem voor meer
informatie.
Werking
Parkeren
Zolang de auto minder dan 30 km/u rijdt,
zoekt het systeem naar beschikbare par-
keerplaatsen aan de kant van de auto die de
bestuurder heeft gekozen.
Opmerking: Als er parkeerplaatsen aan de
andere kant van de auto beschikbaar zijn,
zet u de richtingaanwijzer voor de andere
kant aan zodat het systeem daar naar par-
keerplaatsen kan zoeken.
Wanneer een plaats is gevonden, verschijnt
deze op het multimediascherm, aangeduid
met een kleine letter “P”. Rijd langzaam, met
het knipperlicht ingeschakeld aan de kant
waar de parkeerplaats beschikbaar is, totdat
het bericht “Stop” wordt weergegeven en
een geluidssignaal te horen is.
Het systeem start op. De parkeerhulp,
en (bij auto’s die hiermee zijn uitgerust)
de achteruitrijcamera wordt ingescha-
keld zodat de bestuurder het manoeuvre
beter kan visualiseren. 2.99, 2.103.
1
2.112
NLD_UD60962_1
Parking mains libres (XFD - LFD Douai - Renault)
PARKEERHULP (3/5)
Een parallel geparkeerde auto uitrijden
Druk kort op de schakelaar 2;
Selecteer de modus “Uitrijden”.
– schakel de richtingaanwijzer in voor de
richting waarin u wilt uitrijden;
houd schakelaar 2 ongeveer twee se-
conden ingedrukt.
Het controlelampje brandt op het
instrumentenpaneel in combinatie met een
geluidssignaal.
Laat het stuurwiel los;
Voer manoeuvres voor en achter uit
door de instructies die op het multime-
diascherm 1 worden weergegeven te
volgen. Gebruik daarbij de systeemwaar-
schuwingen van de Parkeerhulp.
U mag niet sneller dan ongeveer 7 km/u
rijden.
Zodra de auto zich in een positie bevindt om
de parkeerplaats te verlaten, gaat het con-
trolelampje
op het instrumenten-
paneel uit, klinkt er een geluidssignaal en
verschijnt er een bericht op het multimedia-
scherm 1 om te bevestigen dat het manoeu-
vre voltooid is.
De parkeerplaats wordt vervolgens op het
multimediascherm aangeduid met een
hoofdletter “P”.
Stop de auto;
schakel de achteruitversnelling in.
Het controlelampje
brandt op het
instrumentenpaneel in combinatie met een
geluidssignaal.
Laat het stuurwiel los;
volg de instructies die worden weergege-
ven op het multifunctionele scherm 1.
U mag niet sneller dan ongeveer 7 km/u
rijden.
Het controlelampje
op het instru-
mentenpaneel dooft en er weerklinkt een
geluidssignaal zodra het manoeuvre is vol-
tooid.
Deze functie is een extra hulp
tijdens het rijden.
Deze functie kan daarom tij-
dens manoeuvres in geen
enkele omstandigheid plaatsvervangend
zijn voor de waakzaamheid en de ver-
antwoordelijkheid van de bestuurder (de
bestuurder moet te allen tijde bereid zijn
om te remmen).
Tijdens het manoeuvreren kan
het stuurwiel snel draaien;
steek uw handen niet door de
spaken en let erop dat er niets
in vast komt te zitten.
1
2
2.113
NLD_UD60962_1
Parking mains libres (XFD - LFD Douai - Renault)
Het manoeuvre onderbreken/
hervatten
Het manoeuvre wordt onderbroken in de vol-
gende gevallen:
u neemt het stuur vast;
de auto staat te lang stil;
een obstakel op de route maakt het on-
mogelijk om het manoeuvre af te maken;
de motor stopt;
een portier of de bagageruimte wordt ge-
opend.
Het controlelampje in de schakelaar 2 wordt
uitgeschakeld, het controlelampje
op het instrumentenpaneel gaat uit en er
klinkt een geluidssignaal dat bevestigt dat
het manoeuvre is onderbroken. De reden
voor de onderbreking van het manoeu-
vre wordt weergegeven op het multimedia-
scherm 1.
Zorg ervoor dat:
u het stuur loslaat;
en
alle deuren en de achterklep gesloten
zijn;
en
er zich geen obstakels op de route bevin-
den;
en
de motor gestart is.
Als het controlelampje in de schakelaar 2
knippert, geeft dit aan dat het systeem op-
nieuw beschikbaar is om het manoeuvre te
hervatten.
Als u het manoeuvre wilt hervatten, drukt u
op de schakelaar 2 en houdt u deze inge-
drukt. Het controlelampje van de schake-
laar 2 gaat branden en het controlelampje
wordt weergegeven op het instru-
mentenpaneel.
Volg de instructies die op het multimedia-
scherm 1 worden weergegeven.
Het manoeuvre annuleren
Het manoeuvre wordt in de volgende geval-
len geannuleerd:
als u sneller dan 7 km/u rijdt;
door op de schakelaar 2 te drukken;
u hebt meer dan tien bewegingen vooruit/
achteruit uitgevoerd tijdens één manoeu-
vre;
als de sensoren van de parkeerhulp vuil
zijn of bedekt zijn;
de wielen van de auto zijn geslipt;
het manoeuvre is gedurende een te
lange periode onderbroken.
Het controlelampje van de schakelaar 2
wordt uitgeschakeld, het controlelampje
op het instrumentenpaneel gaat uit
en er klinkt een geluidssignaal dat beves-
tigt dat het manoeuvre is geannuleerd. De
reden voor de annulering van het manoeu-
vre wordt weergegeven op het multimedia-
scherm 1.
PARKEERHULP (4/5)
1
2
2.114
NLD_UD60962_1
Parking mains libres (XFD - LFD Douai - Renault)
PARKEERHULP (5/5)
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de
bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden. Zorg ervoor dat tijdens het manoeuvre de verkeersre-
gels worden gevolgd die gelden in het land waarin u zich bevindt.
De bestuurder moet altijd op zijn/haar hoede zijn voor plotselinge gebeurtenissen tijdens het rijden: let er altijd op dat er zich bij het
manoeuvreren geen kleine, smalle bewegende obstakels in de blinde hoek bevinden, zoals een kind, dier, kinderwagen, fiets, kei, paaltje,
trekhaak, enz.
Werkzaamheden/reparaties van het systeem
In geval van een botsing kan de uitlijning van de sensoren mogelijk worden gewijzigd, waardoor deze wellicht niet meer naar behoren
werken. Schakel de functie uit en neem contact op met een merkdealer.
Alle werkzaamheden in de buurt van de sensoren (reparaties, vervangingen, aanpassingen aan de buitenbekleding, enz.) moeten door een
vakman/vakvrouw worden uitgevoerd.
Enkel een merkdealer mag aan het systeem werken.
Storingen van het systeem
Bepaalde condities kunnen de werking van het systeem verstoren of belemmeren, zoals slechte weersomstandigheden (sneeuw, hagel, ijs,
enz.).
Als het systeem abnormaal werkt, schakelt u dit uit en raadpleegt u een merkdealer.
Risico van onjuiste vals alarm.
Beperkingen van de werking van het systeem
Het systeem kan geen voorwerpen detecteren in de dode hoeken van de sensoren.
Controleer altijd eerst of de parkeerplaats die het systeem voorstelt nog steeds vrij is en er geen obstakels in de weg staan.
Het systeem mag niet worden gebruikt bij het trekken van een aanhangwagen of als een aanhanger- of laadsysteem aan de auto of omrin-
gende auto’s is gemonteerd.
suspension à amortissement piloté ...........
(page courante)
suspension ................................................
(page courante)
amortisseurs ..............................................
(page courante)
2.115
NLD_UD60963_1
Suspensions à ammortissement piloté (XFD - LFD Douai - Renault)
Suspensions à amortissement piloté
VERINGEN VOOR ELEKTRONISCHE SCHOKDEMPING
De veringen voor elektronische schokdem-
ping passen de vering automatisch aan de
rijomstandigheden en aan uw rijstijl aan.
Vooraf ingestelde rijstijl kiezen
In het menu van het multimediascherm 1
kunt u een vooraf ingestelde rijstijl kiezen.
De configuratie van de schokdemping hangt
af van de modus die is geselecteerd in menu
MULTI-SENSE. 3.2.
Storingen
Bij een storing schakelt het systeem auto-
matisch naar de modus Neutral MULTI-
SENSE.
Als het bericht “Controleer actieve demping
verschijnt op het instrumentenpaneel, raad-
pleeg dan een merkdealer.
1
boîte de vitesses automatique (utilisation)
(jusqu’à la fin de l’UD)
levier de sélection de boîte automatique ...
(jusqu’à la fin de l’UD)
changement de vitesses ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
marche arrière
passage ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.116
NLD_UD60964_1
Boîte automatique (XFD - LFD Douai - Renault)
Boîte de vitesses automatique
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (1/3)
Werkzaamheden
Met de selecteurhendel 1 in stand P, start u
de motor.
Om de selecteurhendel uit stand P te ver-
plaatsen, moet u het rempedaal indrukken
voordat u de ontgrendelknop 2 indrukt.
Houd uw voet op het rempedaal (het lampje
c op het display dooft) als u de stand P
verlaat.
Schakel D of R alleen in als de auto stil-
staat, het rempedaal is ingedrukt en het
gaspedaal niet, en de motor draait.
1
B
Selecteurhendel 1
P: parkeren
R: achteruitrijden
N: neutraal
D: automatische werking
M: handbediend
+: omhoog bijstellen
: omlaag bijstellen
De ingeschakelde versnelling wordt weerge-
geven op het instrumentenpaneel B en op
het display A.
Opmerking: druk op de knop 2 om van de
stand D of N naar R of P te gaan.
Stand automatisch
Zet de hendel 1 in stand D.
U hoeft de selecteurhendel niet meer te ver-
plaatsen. Er wordt automatisch geschakeld
in overeenstemming met de belasting van
de auto, de hoeveelheid gas die u geeft en
de helling van de weg.
Zuinig rijden
Laat de selecteurhendel voor normaal ge-
bruik in stand D staan. Als het gaspedaal
iets wordt ingedrukt, schakelt de transmis-
sie bij een lage snelheid naar de volgende
versnelling.
Accelereren en inhalen
Druk het gaspedaal snel en diep in (voorbij
het zware punt van het pedaal).
Hierdoor wordt, binnen de mogelijkhe-
den van de motor, teruggeschakeld naar
de optimale versnelling.
A
2
2.117
NLD_UD60964_1
Boîte automatique (XFD - LFD Douai - Renault)
De ingeschakelde versnelling verschijnt op
het display op het instrumentenpaneel.
Bijzondere gevallen
In sommige gevallen (zoals ter bescher-
ming van de motor, bij werking van het elek-
tronisch stabiliteitsprogramma: ESC, enz.)
wordt automatisch de juiste versnelling ge-
kozen.
Ook kan, om verkeerde manoeuvres te
voorkomen, het schakelen door het systeem
geweigerd worden. In dit geval knippert de
aanduiding van de versnelling enkele secon-
des om u te waarschuwen.
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (2/3)
Stand handgeschakeld
Verplaats de selecteurhendel 1 naar stand D
en vervolgens naar links, naar stand M.
Door de hendel even te verplaatsen, kunt u
handmatig de versnellingen bedienen.
om naar een lagere versnelling te scha-
kelen, duwt u de hendel even naar voren.
om naar een hogere versnelling te scha-
kelen, trekt u de hendel even naar ach-
teren.
1
Laat om op een helling stil te blijven
staan uw voet niet op het gaspedaal
rusten.
Risico van oververhitting van de au-
tomatische versnellingsbak.
Controleer of het controle-
lampje P op het instrumen-
tenpaneel wordt geactiveerd,
voordat u de auto verlaat.
Risico dat de auto wegrolt.
Bijzondere omstandigheden
Als door de helling van de weg of in
bochten de automatische werking niet
gehandhaafd kan worden (bijv. in de
bergen) is het raadzaam om op hand-
matig schakelen over te gaan. Hiermee
voorkomt u het automatisch achter elkaar
schakelen door de versnellingsbak bij
stijgen en is het mogelijk op de motor te
remmen bij lange afdalingen.
– Om bij erg koud weer te voorkomen dat
de motor afslaat, raden wij u aan na het
starten van de motor even te wachten
voordat u de hendel verplaatst van P of
N naar D of R.
2.118
NLD_UD60964_1
Boîte automatique (XFD - LFD Douai - Renault)
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (3/3)
Onderhoudsintervallen
Raadpleeg het onderhoudsdocument voor
uw auto of een geautoriseerde dealer om na
te gaan of periodiek onderhoud noodzakelijk
is voor de automatische transmissie.
Als de transmissie geen onderhoud nodig
heeft, hoeft geen olie te worden bijgevuld.
Storingen
als tijdens het rijden het bericht
"CONTROLLARE AUT_ TRANSMISSIE"
verschijnt op het instrumentenpaneel,
duidt dit op een defect.
Raadpleeg zo spoedig mogelijk een
merkdealer;
als tijdens het rijden het bericht
"Oververhitting auto.transmissie" ver-
schijnt op het instrumentenpaneel, stop
dan zo snel mogelijk om de versnellings-
bak te laten afkoelen en wacht totdat het
bericht verdwenen is.
Storingen oplossen bij een auto met
een automatische transmissie 5.35.
Om veiligheidsredenen mag u
nooit het contact uitzetten voor-
dat de auto compleet stilstaat.
Parkeren van de auto
Als de auto stilstaat, houdt u het rempe-
daal ingedrukt en zet u de selecteurhendel
in stand P (parkeren): de versnellingsbak
staat in neutraal en de voorwielen zijn me-
chanisch geblokkeerd.
Controleer of de elektronische parkeer-
rem is vastgezet.
Bij het manoeuvreren kan de
auto aan de onderkant ergens
tegenaan rijden (bijvoorbeeld:
contact met een paaltje, een
trottoir of ander stadsmeubilair) en daar-
door beschadigen (bijvoorbeeld: vervor-
ming van een as, enz.).
Om ieder risico van een ongeluk te voor-
komen, moet u uw auto door een merk-
dealer laten controleren.
2
Indien voor het wegrijden de hendel niet uit
P kan worden verplaatst als u het rempe-
daal indrukt, dan kunt u de hendel als volgt
met de hand vrijzetten. Maak daarvoor het
klepje 3 los, steek een gereedschap (met
een onbuigzame stang) in het gat 4 en druk
tegelijkertijd op de knop 2 om de hendel te
ontgrendelen.
Raadpleeg zo spoedig mogelijk een merk-
dealer.
3
4
appel d’urgence .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aides à la conduite.....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
assistance à la conduite ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conduite .....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
2.119
NLD_UD62063_1
Appel d’urgence (XFD - Renault)
Appel d’urgence
NOODOPROEP (1/3)
Een oproep gebeurt altijd als volgt:
de noodoproep wordt ingesteld;
verstuurt gegevens over het incident
(constructeursplaatje van de auto, tijd
van het gesprek, laatste locaties, richting
van de auto);
gesproken communicatie met de hulp-
diensten;
indien nodig wordt een hulpdienst gebeld.
De noodoproep heeft twee modi:
automatische modus;
Handmatige modus.
1
2
3
4
5
1 Waarschuwingslampje werking systeem:
groen: in werking
(netwerk beschikbaar);
uit: niet in werking
(netwerk niet beschikbaar);
rood: in werking
storing;
groen knipperend: bellen.
2 Controlelampje automatische modus;
3 Knop SOS;
4 Microfoon;
5 Luidspreker
Als de auto hiermee is uitgerust, kunt u met
het noodoproepsysteem automatisch of
handbediend bellen met hulpverleners in
geval van een ongeluk of ziekte, om de re-
actietijd in noodsituaties te verkorten.
Als u de functie voor noodoproep gebruikt
om te melden dat u een ongeval hebt
gezien, houdt dit in dat u stopt zodra de ver-
keersomstandigheden dit toestaan, zodat
de hulpdiensten uw auto kunnen vinden en
daarmee de locatie van het gemelde onge-
val.
Houd u altijd aan de ter plaatse geldende
wetgeving.
In geval van een ongeluk blijft
u, als de plaats en het verkeer
dit toestaan, dicht bij de auto
om eventuele oproepen van
het callcenter snel te kunnen beantwoor-
den.
Gebruik de noodoproep alleen in een
noodgeval, als u betrokken bent bij een
ongeval of als u getuige bent van een
ongeval of in fysieke nood bent.
2.120
NLD_UD62063_1
Appel d’urgence (XFD - Renault)
NOODOPROEP (2/3)
In geval van onbedoelde activering kunt u de
oproep annuleren door 2 seconden lang te
drukken op de 3-knop voordat de verbinding
met het callcenter tot stand komt.
Zodra de oproep is ingesteld, kan alleen het
callcenter de oproep beëindigen.
Testmodus
(afhankelijk van lokale wetgeving)
De testmodus is exclusief gereserveerd voor
goedgekeurde dealers, om te controleren of
de noodoproepfunctie goed werkt.
De testmodus activeren:
drie keer kort op de 3-knop te drukken;
ongeveer 15 seconden te wachten;
drie keer kort op de 3-knop te drukken.
De testmodus wordt automatisch afgeslo-
ten.
Automatische modus
Als de waarschuwingslampje automatische
modus 2 groen oplicht, bevestigt dit dat het
automatische systeem is ingeschakeld.
De noodoproep wordt automatisch gedaan
als de beschermende uitrusting (gor-
delspanners, airbag, enz.) werd geactiveerd
vanwege een ongeval.
Handmatige modus
De noodoproep wordt uitgevoerd door:
– de 3-knop in te drukken en ten minste
drie seconden ingedrukt te houden;
of
– de 3-knop vijf keer binnen tien seconden
in te drukken.
1
2
3
4
anomalies de fonctionnement....................
(page courante)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(page courante)
2.121
NLD_UD62063_1
Appel d’urgence (XFD - Renault)
NOODOPROEP (3/3)
Storingen
In sommige gevallen werkt de noodoproep
niet (bijvoorbeeld bij een zwakke accu).
Als het systeem een storing ontdekt, krijgt
u langer dan 30 minuten het rode controle-
lampje 1. Raadpleeg zo snel mogelijk een
merkdealer;
1
Het systeem werkt met een speciale
accu. De gebruiksduur van de accu is
ongeveer vier jaar (het waarschuwings-
lampje 1 wordt rood als deze vier jaar
bijna voorbij zijn).
Raadpleeg een merkdealer.
Voor uw veiligheid en een
goede werking van het sys-
teem, moeten alle werkzaam-
heden aan de accu (uitbouwen,
loskoppelen enz.) worden uitgevoerd
door een gespecialiseerd vakman.
Risico op brandwonden door elektri-
sche schokken.
U moet zich verplicht houden aan de ver-
vangingsintervallen die worden aange-
geven in het onderhoudsboekje zonder
deze te overschrijden.
De accu is van een speciaal type. Zorg
dat deze wordt vervangen door een van
hetzelfde type.
Roep de hulp in van een merkdealer.
Zonder de functie noodoproep is het sys-
teem niet te volgen en zal niet constant
worden bewaakt. Gegevens worden
voortdurend en automatisch gewist en
het systeem slaat alleen de laatste drie
locaties van de auto op.
Volgens de lokale wetgeving worden ge-
gevens alleen verzonden in geval van
een noodoproep. Gegevens die worden
verzonden naar het callcenter worden
behandeld overeenkomstig de privacy-
wetgeving die van toepassing is in het
land waarin u zich bevindt. Het systeem
slaat de activiteitengeschiedenis maar
voor 13 uur op.
De eigenaar van de auto heeft het recht
zijn gegevens in te zien. Hij heeft het
recht de gegevens te laten corrigeren,
verwijderen of blokkeren.
2.122
NLD_UD61016_1
Filler NU (XFD - LFD Douai - Renault)
3.1
NLD_UD70225_5
Sommaire 3 (XFD - LFD Douai - Renault)
Hoofdstuk 3: Uw comfort
MULTI-SENSE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.2
Ventilatieroosters . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.4
Automatische airconditioning. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.6
Airconditioning: informatie en tips voor het gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.21
Functies kwaliteit van de buitenlucht en luchtzuiveringscyclus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.23
Multimedia uitrusting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.24
Elektrische ruiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.26
Elektrisch bediend open dak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.28
Binnenverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.31
Zonnekleppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.33
Opbergruimtes, indeling interieur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.34
Accessoireaansluiting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.37
Asbak. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.37
Aansteker . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.37
Hoofdsteunen - Achterstoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.38
Achterbank . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.39
Bagageruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.41
Gemotoriseerde achterklep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.46
Bagage-afdekplaat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.51
Bagagebevestigingsnet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.53
Opbergkist . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.55
Vervoer van bagage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.59
Vervoer van voorwerpen: trekhaak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.60
Dakdragers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.61
Multi-Sense................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.2
NLD_UD60966_1
Multi-Sense (XFD - LFD Douai - Renault)
stand My Sense
Deze modus, met standaard auto-instellin-
gen, kan worden gebruikt om rijstijl, sfeer-
verlichting, comfort en motorgeluid handma-
tig in te stellen (afhankelijk van de auto).
Werkingsstand Comfort
(afhankelijk van de auto)
Deze werkingsstand is gericht op een soe-
pele vering en besturing. De sfeerverlichting
binnenin is zacht. Afhankelijk van de auto is
de massagefunctie van de bestuurdersstoel
ingeschakeld.
MULTI-SENSE
stand Sport
In deze werkingsstand reageren de motor
en de versnellingsbak beter. De besturing is
krachtiger.
Werkingsstand Eco
Eco modus gericht op energiebesparing.
De besturing is soepel en de motor en ver-
snellingsbak zijn zo ingesteld dat er minder
brandstof wordt verbruikt. 2.20.
MULTI-SENSE (1/2)
Met het systeem MULTI-SENSE kunt u
kiezen uit drie of vier rijstijlmodi waarmee u
deze items kunt instellen: rijstijl, sfeerverlich-
ting, comfort en motorgeluid (afhankelijk van
de auto):
– de modi Eco, Sport en Comfort (afhan-
kelijk van de auto) zijn vooraf geconfigu-
reerd en kunnen deels worden aange-
past (sfeerverlichting, enz.);
De modus My Sense kan worden aange-
past.
De rijstijlen zijn van invloed op:
de stuurbekrachtiging
ESC (elektronisch stabiliteitspro-
gramma);
de reactiviteit van de motor en de trans-
missie.
Zij zijn eveneens van invloed op:
de verlichting van het interieur en het in-
strumentenpaneel;
informatie weergegeven op het multime-
diascherm en, afhankelijk van de gese-
lecteerde modus, op het instrumentenpa-
neel;
Afhankelijk van de auto, het motorgeluid.
Motorinstellingen zijn specifiek voor elk
van de rijstijlmodi en kunnen niet worden
aangepast.
In alle modi is het mogelijk om de kleur
van de sfeerverlichting te wijzigen en
de standaardinstellingen te herstellen.
De stijl van het instrumentenpaneel kan
alleen worden gewijzigd via de modus
My Sense.
3.3
NLD_UD60966_1
Multi-Sense (XFD - LFD Douai - Renault)
MULTI-SENSE (2/2)
1
Openen van het menu
U hebt afhankelijk van de auto als volgt toe-
gang tot MULTI-SENSE:
via het multimediascherm 1;
Met de schakelaar 2.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
Nadat de motor is uitgezet, wordt de auto
altijd gestart in de modus My Sense.
2
aérateurs ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.4
NLD_UD60967_1
Aérateurs (sorties d’air) (XFD - LFD Douai - Renault)
Aérateurs
VENTILATIEROOSTERS: luchtuitgangen (1/2)
7 Verwarmingsroosters bij de voetenruimte
achter
8 Roosters in het midden voor achterstoe-
len
9 Multimediascherm
2
5
7
6
6
1
7
4
1
3
9
8
1 Ventilatieroosters van zijruit
2 Ventilatierooster links
3 Ontwasemingssleuven onder de voorruit.
4 Centrale ventilatieroosters
5 Ventilatierooster rechts
6 Verwarmingsroosters bij de voetenruim-
tes voor
3.5
NLD_UD60967_1
Aérateurs (sorties d’air) (XFD - LFD Douai - Renault)
VENTILATIEROOSTERS: luchtuitgangen (2/2)
10
11
10
11
Plaatsen voor
Richting
Richten rechts/links
Beweeg de cursor 10.
Richten omhoog/omlaag
Beweeg de cursor 10.
Stop niets in het ventilatiecir-
cuit van de auto (bijvoorbeeld
in geval van stank enz.).
Risico van explosie of brand.
Plaatsen achter
Richten rechts/links
Draai de lipjes 12.
Richten omhoog/omlaag
Draai de lipjes 12.
Hoeveelheid lucht
Draai de knop 13.
Omhoog: helemaal open
Omlaag: dicht
13
12
Hoeveelheid lucht
Draai de knop 11:
naar : helemaal open;
naar
: dicht.
Gebruik, in geval van stankoverlast in de
auto, alleen speciaal hiervoor bestemde
middelen. Raadpleeg een merkdealer.
chauffage ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
régulation de la température......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ventilation ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
air conditionné ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conditionnement d’air ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
climatisation ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
désembuage/dégivrage
vitre arrière ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
désembuage
pare-brise .............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pare-brise ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pare-brise dégivrant...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dégivrage/désembuage
pare-brise .............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
écrans
écran multimédia .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.6
NLD_UD60968_1
Climatisation automatique (XFD - LFD Douai - Renault)
Climatisation automatique
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: Knoppen A (1/5)
Knoppen A
Zie voor toegang tot de instellingen van de
automatische klimaatregeling via het multi-
mediascherm 1, de gebruiksaanwijzing van
het multimediasysteem.
De onderstaande bedieningen zijn al dan
niet aanwezig naargelang van de uitvoering
van de auto.
2 Temperatuurregeling links en rechts.
3 Luchtkringloop.
4 Verlaagt de ventilatiesnelheid totdat het
systeem uitschakelt.
5 Start de ventilator en verhoog de venti-
latorsnelheid.
6 Inschakelen van de automatische wer-
king.
7 Snelkoppeling naar pagina
Airconditioning.
8 SYNC: synchronisatiefunctie.
9 Ontdooien/ontwasemen van de achter-
ruit en, afhankelijk van de auto, van de
spiegels.
10 Functie “Helder zicht”.
11 Airconditioning
12 Airco-modus OFF
13 Display ventilatiesnelheid.
14, Programma’s 15 en 16 in automatische
modus
6 7
3 22
89
4 5
1011
1
A
13
14
15
16
12
20
21
17
18
19
Soft
Normal Fast
OFF AUTO Manuel
Sommige toetsen zijn voorzien van een
controlelampje dat de toestand van de
functie aangeeft.
17, 18 en 19 Luchtverdeling in het interieur.
20 Airco-modus Auto
21 Airco-modus Manual
3.7
NLD_UD60968_1
Climatisation automatique (XFD - LFD Douai - Renault)
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: Knoppen A (2/5)
6
911
4
In- en uitschakelen van de
airconditioning
Druk op de toets 11 om:
de airconditioning handmatig in te scha-
kelen (het controlelampje op de knop 11
gaat aan);
de airconditioning handmatig uit te scha-
kelen (het controlelampje op de knop 11
gaat uit);
Opm: in de automatische modus wordt het
starten of stoppen van de airconditioning ge-
regeld op basis van de weersomstandighe-
den buiten het voertuig.
14
15
Soft Normal Fast
OFF AUTO Manuel
Uitschakelen van het systeem
Druk herhaaldelijk op schakelaar 4 om het
systeem te stoppen.
Achterruitverwarming
Gebruik schakelaar 9. Het ingebouwde con-
trolelampje gaat aan. De achterruit wordt nu
snel ontwasemd en de elektrische buiten-
spiegels worden verwarmd (afhankelijk van
de uitvoering).
Druk, om deze functie uit te schakelen ,
opnieuw op de schakelaar 9. De verwarming
schakelt na enige tijd automatisch uit.
Gebruik bij voorkeur een van de automatische programma’s NORMAL, SOFT of
FAST.
In de automatische modus (het schakelaarlampje 6 is aan) worden alle functies van de air-
conditioning bestuurd door het systeem.
U kunt het geselecteerde programma of de automatische modus op elk gewenst moment
verlaten door te drukken op schakelaar 4 of 5. Het 6 waarschuwingslampje in de schake-
laar dooft.
Om terug te gaan naar de automatische werkstand, drukt u op een van de programma’s
(NORMAL 15, SOFT 14 of FAST 16) of op schakelaar 6.
16
3.8
NLD_UD60968_1
Climatisation automatique (XFD - LFD Douai - Renault)
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: Knoppen A (3/5)
6
9
4 5
10
Functie “helder zicht”
Hiermee worden de voorruit, de achterruit
en de zijruiten voor snel ontwasemd.
De airconditioning en de achterruitverwar-
ming worden automatisch ingeschakeld en
afhankelijk van de auto, de verwarming van
de voorruit en de buitenspiegels.
Gebruik schakelaar 10. Het ingebouwde
controlelampje gaat aan.
14
15
Soft Normal Fast
OFF AUTO Manuel
Automatische werking
De automatische airconditioning garandeert
(met uitzondering van extreme gevallen)
een temperatuurcomfort in het interieur en
het helder houden van de ruiten, bij een zo
optimaal mogelijk brandstofverbruik.
Het systeem werkt op de ventilatiesnelheid,
de luchtverdeling, de luchtkringloop, het in-
schakelen of uitschakelen van de airconditi-
oning en de luchttemperatuur.
In de automatische modus zijn drie program-
ma’s beschikbaar:
NORMAL: kan worden gebruikt om optimale
comfortniveaus vast te houden, ongeacht
de weersomstandigheden buiten. Druk op
schakelaar 6 of op toets 15.
SOFT: bereikt de gewenste temperatuur
rustiger en stiller. Druk op de knop 14.
FAST: verhoogt de luchtstroom in het interi-
eur. Deze stand wordt in het bijzonder aan-
geraden voor meer comfort voor de passa-
giers achterin. Druk op de knop 16.
Druk op de knop 9 om de achterruitverwar-
ming uit te schakelen. Het ingebouwde con-
trolelampje gaat uit.
De ventilatiesnelheid wijzigen: druk op de
schakelaar 4 of 5.
Uitschakelen van deze functie
druk op een van deze:
– schakelaar 6;
nogmaals schakelaar 10;
op een van de toetsen 14, 15 of 16.
16
3.9
NLD_UD60968_1
Climatisation automatique (XFD - LFD Douai - Renault)
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: Knoppen A (4/5)
22
8
4 5
11
Regeling van de
ventilateursnelheid
Normaal zorgt het systeem automatisch
voor de juiste ventilateursnelheid om de
ingestelde temperatuur te bereiken en te
handhaven.
U kunt de ventilatorsnelheid op elk moment
aanpassen door te drukken op schakelaar 4
of 5 (het systeem schakelt terug naar stand
Manual).
Opmerking: de configuratie van de air-
conditioning is afhankelijk van de gekozen
modus in het menu MULTI-SENSE. 3.2.
13
14
15
12
20
21
Soft Normal Fast
OFF AUTO Manuel
Regeling van de temperatuur
Druk op de schakelaars 2 om de passa-
gierszijde onafhankelijk van de bestuurders-
zijde te regelen.
SYNC -functie
Druk op knop 8 om de passagierszijde en de
bestuurderszijde te synchroniseren.
U kunt de temperatuur wijzigen door te druk-
ken op de knop 2 (bestuurderszijde).
Druk nogmaals op 8 om de functie uit te
schakelen of op 2 om de rechterkant apart
van de linkerkant te regelen.
Het waarschuwingslampje 2 in de knop
dooft.
Opmerking: de configuratie van de air-
conditioning is afhankelijk van de gekozen
modus in het menu MULTI-SENSE. 3.2.
Het display geeft aan welke temperatuur
is ingesteld.
Als na het starten van de auto de aan-
gegeven temperatuur wordt verhoogd of
verlaagd, heeft dit geen invloed op de
snelheid waarmee de gewenste tempe-
ratuur wordt bereikt. Het systeem zorgt
altijd voor het optimaal verhogen of ver-
lagen van de temperatuur (de ventilatie
start niet direct met de maximale snel-
heid: deze wordt geleidelijk hoger), dat
kan van enkele secondes tot een paar
minuten duren.
Onder normale omstandigheden, tenzij
dit als hinderlijk wordt ondervonden,
moeten de roosters in het dashboard
open blijven.
16
dégivrage/désembuage de lunette arrière .
(page courante)
dégivrage/désembuage de pare-brise .......
(page courante)
3.10
NLD_UD60968_1
Climatisation automatique (XFD - LFD Douai - Renault)
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: Knoppen A (5/5)
3
Wijzigen van de verdeling van
de lucht in het interieur
Druk op de knoppen 17, 18 en 19 om de ge-
wenste luchtdistributie te selecteren (de ge-
kozen stand wordt getoond).
17 De lucht wordt hoofdzakelijk naar de ont-
wasemingssleuven onder de voorruit en
de zijruiten voorin gevoerd.
18 De lucht wordt hoofdzakelijk naar de
ontwasemingsroosters in het dashboard
geleid.
19 De lucht wordt voornamelijk naar de
voetenruimtes gevoerd.
17
Soft Normal Fast
OFF AUTO
Manuel
18
19
Opmerking:
– Luchtstroommodus 17 kan worden ge-
combineerd met luchtstroommodus 18
of 19.
– Luchtstroommodus 18 kan worden ge-
combineerd met luchtstroommodus 19.
Luchtkringloop
Deze functie wordt automatisch geregeld,
maar u kunt ze ook handmatig inschakelen.
Afstelling voor interieur
Druk op
Opmerking:
in de kringloopstand wordt de lucht aan-
gevoerd vanuit de auto en zonder bijmen-
ging van buitenlucht teruggevoerd in het
interieur van de auto.
de lucht circuleert in de auto zonder bij-
menging van buitenlucht (als u in een
gebied met verontreinigde lucht rijdt enz.)
en doet de temperatuur in het interieur
sneller dalen.
Handmatig gebruik
Gebruik schakelaar 3. Het schakelaar-
lampje 3 gaat aan.
Bij langdurig gebruik van deze stand kunnen
de ruiten aan de binnenkant beslaan of weer
aanvriezen. Ook zal het in de auto, door
gebrek aan frisse lucht, kunnen gaan stin-
ken.
Wij adviseren om terug te gaan naar de
automatische modus zodra de luchtkring-
loop niet langer nodig is, door te drukken op
schakelaar 3.
Druk om deze functie uit te schakelen op-
nieuw op de schakelaar 3.
Het ontwasemen/ontdooien heeft altijd
voorrang boven de luchtkringloop.
climatisation ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
air conditionné ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
chauffage ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conditionnement d’air ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
régulation de la température......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ventilation ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dégivrage/désembuage
pare-brise .............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dégivrage/désembuage
vitre arrière ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dégivrage/désembuage
rétroviseurs ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pare-brise ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pare-brise dégivrant...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dégivrage/désembuage de lunette arrière .
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.11
NLD_UD62634_1
Climatisation automatique : Commande B (XFD - LFD Douai - Renault)
Bedieningsknoppen
(afhankelijk van de auto)
1 Regeling van de luchttemperatuur aan
bestuurderszijde.
2 Airconditioning.
3 Functie “Helder zicht”.
4 Regeling van de ventilatiesnelheid
5 Verdeling van de lucht in het interieur.
6 Kwaliteit van de buitenlucht.
7 SYNC: synchronisatiefunctie.
8 Afstellen van de luchttemperatuur aan
passagierszijde.
9 Luchtkringloop.
10 FAST" automatische modus.
11AUTO" automatische modus.
12SOFT" automatische modus.
13 Ontdooien/ontwasemen van de achterruit
en, afhankelijk van de auto, van de spie-
gels.
Automatische werking
De automatische airconditioning garan-
deert (met uitzondering van extreme geval-
len) een temperatuurcomfort in het interi-
eur en het helder houden van de ruiten, bij
een zo optimaal mogelijk brandstofverbruik.
Het systeem werkt op de ventilatiesnelheid,
de luchtverdeling, de luchtkringloop, het in-
schakelen of uitschakelen van de airconditi-
oning en de luchttemperatuur.
Hierbij kunt u kiezen uit drie programma’s:
AUTO: maakt het mogelijk om een optimaal
comfortniveau te bereiken en te behouden,
ongeacht de externe omstandigheden. Druk
op de knop 11.
SOFT: bereikt de gewenste temperatuur
rustiger en stiller. Druk op de knop 12.
FAST: verhoogt de luchtstroom in het interi-
eur. Deze stand wordt in het bijzonder aan-
geraden voor meer comfort voor de passa-
giers achterin. Druk op de knop 10.
Drukken op een andere knop dan de
knop AUTO zorgt ervoor dat de automa-
tische modus wordt uitgeschakeld.
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: knop B (1/5)
1 2 4 5 6
8
7
9
13
12
11
10
3
3.12
NLD_UD62634_1
Climatisation automatique : Commande B (XFD - LFD Douai - Renault)
Regeling van de
ventilateursnelheid
Normaal zorgt het systeem automatisch
voor de juiste ventilateursnelheid om de
ingestelde temperatuur te bereiken en te
handhaven.
U kunt altijd de ventilatiesnelheid verhogen
of verlagen door aan de knop 4 te draaien.
Regeling van de temperatuur
Draai aan schakelaar 1 of 8, afhankelijk van
de gewenste temperatuur.
Hoe verder u de knop rechtsom draait, hoe
warmer het wordt.
SYNC -functie
Druk op de knop 7 om een uniforme instel-
ling van het passagierscompartiment moge-
lijk te maken. Het lampje in de knop 7 ver-
schijnt.
Druk nogmaals op 7 om de functie uit te
schakelen of gebruik knop 8 om de rechter-
kant apart van de linkerkant te regelen.
Het waarschuwingslampje 7 in de knop
dooft.
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: knop B (2/5)
Opmerking: de configuratie van de air-
conditioning is afhankelijk van de gekozen
modus in het menu MULTI-SENSE. 3.2.
1 4
8
7
3.13
NLD_UD62634_1
Climatisation automatique : Commande B (XFD - LFD Douai - Renault)
Functie “helder zicht”
Druk op de knop 3: het ingebouwde contro-
lelampje gaat branden.
Met deze functie worden de voorruit, de
zijruiten voor, de achterruit en de buiten-
spiegels snel ontdooid en ontwasemd (af-
hankelijk van de auto). Hierdoor worden
automatisch de airconditioning en de achter-
ruitverwarming ingeschakeld.
Druk op de toets 13 om de werking van de
achterruitverwarming te stoppen, het inge-
bouwde controlelampje dooft.
U schakelt deze functie uit met een druk
op de toets 3 of 11.
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: knop B (3/5)
W
De lucht wordt naar de uitstroom-
sleuven onder de voorruit en de
voorste zijruiten gevoerd.
De lucht wordt naar de roosters
van de zijruiten voorin, de ontwa-
semingssleuven onder de voorruit en naar
de voetenruimtes gevoerd.
De luchtstroom wordt naar de ven-
tilatieroosters van het dashboard
gevoerd, naar de voeten van de inzittenden
voorin en afhankelijk van de auto, van de in-
zittenden op de stoelen van de tweede rij.
De lucht wordt hoofdzakelijk naar
de ontwasemingsroosters in het
dashboard geleid.
De lucht wordt voornamelijk naar
de voetenruimtes gevoerd.
Wijzigen van de verdeling van
de lucht in het interieur
Druk zo vaak als nodig op de knop 5 om de
luchtverdelingsmodus van het passagiers-
compartiment te selecteren. 5 verschijnt om
de geselecteerde modus aan te geven.
Sommige toetsen hebben een inge-
bouwd controlelampje dat de staat van
de functie aangeeft.
5
13
11
3
mode ECO .................................................
(page courante)
écrans
écran multimédia .................................
(page courante)
3.14
NLD_UD62634_1
Climatisation automatique : Commande B (XFD - LFD Douai - Renault)
Achterruitverwarming
Druk op de knop 13: het ingebouwde contro-
lelampje gaat branden. De achterruit wordt
nu snel ontwasemd en de elektrische buiten-
spiegels worden verwarmd (afhankelijk van
de uitvoering).
U schakelt deze functie uit door opnieuw
op de toets 13 te drukken. De verwarming
schakelt na enige tijd automatisch uit.
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: knop B (4/5)
In- en uitschakelen van de
airconditioning
Normaal schakelt het systeem automatisch
de airconditioning in of uit, afhankelijk van
de weersomstandigheden.
Druk op de knop 2 om de airconditioning
uit te schakelen. Het ingebouwde controle-
lampje dooft.
2
13
3.15
NLD_UD62634_1
Climatisation automatique : Commande B (XFD - LFD Douai - Renault)
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: knop B (5/5)
Het ontwasemen/ontdooien heeft altijd
voorrang boven de luchtkringloop.
Handbediening
Druk op de knop 9: het ingebouwde contro-
lelampje gaat branden.
Bij langdurig gebruik van deze stand kunnen
de ruiten aan de binnenkant beslaan of weer
aanvriezen. Ook zal het in de auto, door
gebrek aan frisse lucht, kunnen gaan stin-
ken.
Het wordt daarom aangeraden om terug te
gaan naar de automatische werkingsstand
door op de toets 9 te drukken zodra de lucht-
kringloop niet langer nodig is.
Uitschakelen van het systeem
Draai de knop 4 naar “OFF” om het systeem
te stoppen. U schakelt het systeem weer in
door de knop 4 te draaien en de ventilatie-
snelheid in te stellen of door op de toets 11
te drukken.
Luchtkringloop
Deze functie wordt automatisch geregeld,
maar u kunt ze handmatig inschakelen. In
dat geval wordt de inschakeling bevestigd
door het controlelampje in de toets 9. 3.2
4
9
11
air conditionné ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
chauffage ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
régulation de la température......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
ventilation ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
conditionnement d’air ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
climatisation ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pare-brise ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pare-brise dégivrant...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dégivrage/désembuage
pare-brise .............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
dégivrage/désembuage de lunette arrière .
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.16
NLD_UD60969_1
Climatisation automatique : commandes B,C (XFD - LFD Douai - Renault)
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: knop C (1/5)
10
11
13 14
15
12
89
6
18
5
17
16
1
4
4
2
C
3
7
Knoppen C
5 en 11 Temperatuurregeling links en
rechts.
6 Ontdooien/verwarmen van de achterruit
en, afhankelijk van de auto, van de spie-
gels.
7 Verdeling van de lucht in het interieur.
8 Functie “Automatische kringloopstand”.
9 Luchtkringloop.
10 Functie “helder zicht”.
12 en 18 ventilatiesnelheden.
13 SYNC: synchronisatiefunctie.
Automatische modi 14, 15 en 16.
17 Airconditioning.
Knipperlichten
De volgende indicatoren worden weergege-
ven op het scherm 3:
1 Actieve modus, ventilatiesnelheid en
luchtverdeling in het interieur (tijdelijk dis-
play nadat u op de bijbehorende bedie-
ningsknoppen hebt gedrukt).
2 Temperatuur van de buitenlucht.
4 Luchttemperatuur, links en rechts.
Automatische werking
De automatische airconditioning garan-
deert (met uitzondering van extreme geval-
len) een temperatuurcomfort in het interi-
eur en het helder houden van de ruiten, bij
een zo optimaal mogelijk brandstofverbruik.
Het systeem werkt op de ventilatiesnelheid,
de luchtverdeling, de luchtkringloop, het in-
schakelen of uitschakelen van de airconditi-
oning en de luchttemperatuur.
Hierbij kunt u kiezen uit drie programma’s:
AUTO: kan worden gebruikt om optimale
comfortniveaus vast te houden, ongeacht de
weersomstandigheden buiten. Druk op de
schakelaar 15.
SOFT: bereikt de gewenste temperatuur
rustiger en stiller. druk op de knop 14.
FAST: verhoogt de luchtstroom in het inte-
rieur. Deze stand wordt in het bijzonder aan-
geraden voor meer comfort voor de achter-
passagiers. druk op de knop 16.
Sommige toetsen zijn voorzien van een
controlelampje dat de toestand van de
functie aangeeft.
3.17
NLD_UD60969_1
Climatisation automatique : commandes B,C (XFD - LFD Douai - Renault)
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: knop C (2/5)
Regeling van de
ventilateursnelheid
Normaal zorgt het systeem automatisch
voor de juiste ventilateursnelheid om de
ingestelde temperatuur te bereiken en te
handhaven.
U kunt de ventilatiesnelheid altijd aanpassen
met de schakelaar 12 of 18.
Regeling van de temperatuur
Er zijn twee typen instellingen:
passagierszijde en bestuurderszijde af-
zonderlijk aanpassen;
synchrone afstelling van passagiers- en
bestuurderszijde (functie SYNC).
Afstelling voor interieur
Gebruik knop 5 en 11
om de rechter- en linkerkant afzonderlijk af
te stellen.
SYNC -functie
Druk op knop 8 om de passagierszijde en de
bestuurderszijde te synchroniseren.
U kunt de temperatuur wijzigen door te druk-
ken op de knop 2 (bestuurderszijde).
Druk nogmaals op 13 om de functie uit te
schakelen of draai de knop 5 om de rechter-
kant afzonderlijk te regelen.
Opmerking: de configuratie van de air-
conditioning is afhankelijk van de gekozen
modus in het menu MULTI-SENSE. 3.2.
Het display geeft aan welke temperatuur
is ingesteld.
Als na het starten van de auto de aan-
gegeven temperatuur wordt verhoogd of
verlaagd, heeft dit geen invloed op de
snelheid waarmee de gewenste tempe-
ratuur wordt bereikt. Het systeem zorgt
altijd voor het optimaal verhogen of ver-
lagen van de temperatuur (de ventilatie
start niet direct met de maximale snel-
heid: deze wordt geleidelijk hoger), dat
kan van enkele secondes tot een paar
minuten duren.
Onder normale omstandigheden, tenzij
dit als hinderlijk wordt ondervonden,
moeten de roosters in het dashboard
open blijven.
11
13
12
18
5
3.18
NLD_UD60969_1
Climatisation automatique : commandes B,C (XFD - LFD Douai - Renault)
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: knop C (3/5)
12
18
10
14
15
6
16
Functie “helder zicht”
Met deze functie worden de voorruit, de zij-
ruiten vooraan, de achterruit en de buiten-
spiegels snel ontdooid en ontwasemd (af-
hankelijk van de auto). Hiermee worden
automatisch de airconditioning en de achter-
ruitverwarming ingeschakeld en wordt, af-
hankelijk van de auto, de elektrische voor-
ruitverwarming ingeschakeld.
Druk op de knop 10, het ingebouwde
controlelampje brandt.
Druk op de toets 6 om de werking van de
achterruitverwarming te stoppen, het inge-
bouwde controlelampje dooft.
De ventilatiesnelheid wijzigen: druk op 12
of 18.
Om deze functie te verlaten, drukt u ofwel:
opnieuw op de toets 10;
een van de knoppen 14, 15 of 16.
3.19
NLD_UD60969_1
Climatisation automatique : commandes B,C (XFD - LFD Douai - Renault)
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: knop C (4/5)
15
6
17
14
16
1
12
In- en uitschakelen van de
airconditioning
Druk op de toets 17 om:
de airconditioning inschakelen (het con-
trolelampje verschijnt in de zone 1).
de airconditioning handmatig deactiveren
(het controlelampje in de zone 1 gaat uit).
Opm: in de automatische modus wordt het
starten of stoppen van de airconditioning ge-
regeld op basis van de weersomstandighe-
den buiten het voertuig.
Uitschakelen van het systeem
Druk op de schakelaar 12 totdat het bericht
OFF verschijnt in zone 1.
Gebruik bij voorkeur een van de auto-
matische programma’s AUTO, SOFT
of FAST.
In de automatische modus (schakelaar-
lampje 14, 15 of 16 aan) worden alle air-
cofuncties geregeld door het systeem.
U kunt het geselecteerde programma
of de automatische modus op elk ge-
wenst moment verlaten door te drukken
op schakelaar 12 of 18. Het schakelaar-
lampje 14, 15 of 16 verdwijnt.
Om terug te gaan naar de automati-
sche werkingsstand, drukt u op een van
de programma’s AUTO 15, SOFT 14 of
FAST 16.
Achterruitverwarming
Druk op de knop 6, het ingebouwde controle-
lampje brandt. De achterruit wordt nu snel
ontwasemd en de buitenspiegels worden
verwarmd (afhankelijk van de uitvoering).
U schakelt deze functie uit door opnieuw
op de toets 6 te drukken. De verwarming
schakelt na enige tijd automatisch uit.
3.20
NLD_UD60969_1
Climatisation automatique : commandes B,C (XFD - LFD Douai - Renault)
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: knop C (5/5)
89
1
7
Wijzigen van de verdeling van
de lucht in het interieur
Druk op de toetsen 7 om de gewenste ver-
deling te kiezen (er licht een controlelampje
op in zone 1):
W
De lucht wordt hoofdzakelijk naar
de ontwasemingssleuven onder
de voorruit en de zijruiten voorin gevoerd.
De lucht wordt hoofdzakelijk naar
de ontwasemingsroosters in het
dashboard geleid.
De lucht wordt voornamelijk naar
de voetenruimte gevoerd.
Luchtkringloop
Deze functie wordt automatisch geregeld,
maar u kunt ze ook handmatig inschakelen.
NB:
in de kringloopstand wordt de lucht aan-
gevoerd vanuit de auto en zonder bijmen-
ging van buitenlucht teruggevoerd in het
interieur van de auto.
de lucht circuleert in de auto zonder bij-
menging van buitenlucht (als u in een
gebied met verontreinigde lucht rijdt enz.)
en doet de temperatuur in het interieur
sneller dalen.
Automatische werking
Druk op de toets 8 (een controlelampje licht
op in zone 1).
Handmatig gebruik
Druk eenmaal op schakelaar 9 om luchtre-
circulatie te activeren.
Bij langdurig gebruik van deze stand kunnen
de ruiten aan de binnenkant beslaan of weer
aanvriezen. Ook zal het in de auto, door
gebrek aan frisse lucht, kunnen gaan stin-
ken.
Wij adviseren om terug te gaan naar de au-
tomatische modus zodra de luchtrecirculatie
niet langer nodig is, door nogmaals te druk-
ken op schakelaar 8 of 9.
Om de functie uit te schakelen, drukt u op-
nieuw op de schakelaar 8 of 9.
Het ontwasemen/ontdooien heeft altijd
voorrang boven de luchtkringloop.
air conditionné ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
climatisation ...............................................
(page courante)
air conditionné ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.21
NLD_UD68199_2
Air conditionné : informations et conseils d’utilisation (XFD - LFD Douai - Renault)
Air conditionné : informations et conseils d’utilisation
AIRCONDITIONING: informatie en bedieningsinstructies (1/2)
Stop niets in het ventilatiecir-
cuit van de auto (bijvoorbeeld
in geval van stank enz.).
Risico van explosie of brand.
Maak nooit de slangen van
de airconditioning los. Dit is
gevaarlijk voor de ogen en de
huid.
Verbruik
Het is normaal dat het brandstofverbruik
hoger is (vooral in stadsverkeer) als u de air-
conditioning gebruikt.
Voor auto’s met een airconditioning zonder
automatische werkstand, zet het systeem
uit, als u het niet meer nodig hebt.
Tips voor zuinig rijden en minder lucht-
verontreiniging
Rijd met open ventilatierooster en gesloten
ruiten.
Open bij zeer warm weer of als de auto in de
zon heeft gestaan enkele minuten de portie-
ren voordat u start, zodat de hete lucht uit de
auto kan ontsnappen.
Onderhoud
Raadpleeg voor de controle-intervallen het
onderhoudsdocument van uw auto.
Storingen
Raadpleeg bij een storing altijd een merk-
dealer.
Minder goede werking van ontdooien,
ontwasemen of airconditioning.
Dit kan het gevolg zijn van een vervuild
patroon van het interieurfilter.
Geen gekoelde lucht.
Controleer of alle bedieningsorganen in
de juiste stand staan en de zekeringen
goed zijn. Als dit niet zo is moet u het sys-
teem stoppen.
Water onder de auto
Maak u zich niet ongerust als er condens-
water onder de auto druppelt, dit is normaal
na langdurig gebruik van de airconditioning.
Tips voor het gebruik
In sommige gevallen, (airconditioning uit,
luchtkringloop in werking, ventilatiesnelheid
nul of laag, enz.) kunnen de ruiten van de
auto beslaan.
Als de ruiten beslagen zijn, gebruikt u de
functie “helder zicht” om het doorzicht te
verbeteren; gebruik bij voorkeur de aircondi-
tioning in de automatische werkstand om het
beslaan te voorkomen.
Gebruik de airconditioning regelma-
tig, ook bij koud weer; laat de airco ten
minste eenmaal per maand gedurende
ongeveer 5 minuten draaien.
3.22
NLD_UD68199_2
Air conditionné : informations et conseils d’utilisation (XFD - LFD Douai - Renault)
Het koelvloeistofcircuit (waarvan sommige
componenten hermetisch zijn afgesloten)
kan fluorhoudende broeikasgassen bevat-
ten.
Afhankelijk van het voertuig, u kunt de vol-
gende informatie vinden op sticker A in de
motorruimte.
De aanwezigheid en de plaats van de in-
formatie op sticker A zijn afhankelijk van de
auto.
A
A
A
Maak het airconditionings-
systeem nooit open. Dit is
gevaarlijk voor de ogen en de
huid.
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.3
AIRCONDITIONING: informatie en bedieningsinstructies (2/2)
Ñ
Type airconditioningsvloeistof
Type olie in de slangen van de
airconditioning
Ontvlambaar product
Raadpleeg het instructieboekje
Onderhoud
Hoeveelheid airconditio-
ningsvloeistof aanwezig
in de auto.
x,xxx kg
Global Warming Potential
oftewel aardopwar-
mingsvermogen (CO2-
equivalent).
GWP xxxxx
Hoeveelheid in gewicht
en CO2-equivalent.
CO2-
equivalent
x,xx t
désodorisation ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
qualité de l’air extérieur .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.23
NLD_UD62065_1
Fonction qualité de l’air extérieur (XFD - Renault)
Functie luchtzuiveringscyclus
Hiermee kunt u onaangename geuren in het
interieur verminderen.
Luchtverfrissingscyclus
Deze functie helpt om onaangename geuren
sneller te verwijderen uit het interieur.
Druk op “ON” of “OFF” om deze functie te
activeren of deactiveren.
N.B.
De functie wordt na enige tijd automatisch
uitgeschakeld. Ze stopt automatisch na
enkele minuten.
Fonctions qualité de l’air extérieur et désodorisation
FUNCTIE KWALITEIT VAN DE BUITENLUCHT EN LUCHTZUIVERINGSCYCLUS
Met de airconditioning aan kiest u op het
multimediascherm A, “Voertuig” en daarna
“Luchtkwaliteit”.
Kwaliteit van de buitenlucht
De luchtkwaliteit in de auto wordt getoond
via een verklarende tekst en een animatie
op het multimediascherm.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van
het multimediasysteem voor meer infor-
matie.
Luchtkwaliteit
Luchtverfrissingscyclus
A
équipements multimédia............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
téléphone ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
système de navigation ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
commande intégrée de téléphone mains-
libres ..........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
navigation ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
radio...........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
afficheur .....................................................
(page courante)
multimédia (équipement) ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
écran
écran navigation ..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
écran
affichages de navigation ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.24
NLD_UD60988_1
Equipement Multimédia (XFD - LFD Douai - Renault)
Équipements multimédia
MULTIMEDIA-UITRUSTING (1/2)
Gebruik van de telefoon
Houd u altijd aan de wettelijke
voorschriften met betrekking
tot het gebruik van dit appa-
raat.
Geïntegreerde bediening van
handsfree telefoon
Gebruik de bedieningen van het stuur 4 voor
de auto’s die hiermee uitgerust zijn.
Multimedia systemen
1 Multimediascherm;
2 Centrale bediening;
3 Bediening onder het stuurwiel;
4 Bediening bij het stuurwiel;
5 Microfoon.
1
2
4
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van
het multimediasysteem voor meer infor-
matie.
3
5
prise accessoires .......................................
(page courante)
3.25
NLD_UD60988_1
Equipement Multimédia (XFD - LFD Douai - Renault)
Multimedia-aansluitingen 6
U kunt de USB-aansluitingen gebruiken om
toegang te krijgen tot de multimedia-inhoud
van uw accessoires en om het systeem bij
te werken.
De verschillende bronnen kunnen worden
geselecteerd op het multimediascherm en
via de bediening onder het stuur.
7
MULTIMEDIA-UITRUSTING (2/2)
Multimedia-aansluitingen 7
De USB-aansluitingen kunnen ook worden
gebruikt om accessoires die door onze tech-
nische dienst zijn goedgekeurd op te laden
met een maximumvermogen van 12 watt
(spanning: 5 V) per aansluiting.
Met de JACK-aansluiting kunt u naar audio
luisteren met behulp van een aux-kabel.
Sluit alleen accessoires aan
met een vermogen van maxi-
maal 12 watt.
Risico op brand.
6
lève-vitres ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pour la sécurité des enfants ......................
(page courante)
enfants (sécurité) .......................................
(page courante)
3.26
NLD_UD65695_2
Lève-vitres électriques (XFD - LFD Douai - Renault)
Vanaf de bestuurdersplaats bedient u de
schakelaar:
1 voor de bestuurderskant;
2 voor de passagierskant voor;
3 en 5 voor de passagiers achter.
Vanaf de passagiersplaatsen bedient u de
schakelaar 6.
Lève-vitres électriques
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING (1/2)
1
2
3
4
5
6
Deze systemen werken:
bij draaiende motor;
nadat de motor is uitgezet totdat een
voorportier wordt geopend (beperkt tot
ongeveer 12 minuten);
met de motor uit, met gesloten portieren,
nadat lang op de startknop is gedrukt.
Druk of trek aan de schakelaar van een ruit
om deze omhoog of omlaag te zetten tot de
gewenste hoogte: de achterruiten kunnen
niet helemaal omlaag.
Veiligheid inzittenden achter
De bestuurder kan de werking van de ruitbediening achter uitschakelen door de
schakelaar 4 in te drukken. Op het instrumentenpaneel wordt een bevestigings-
boodschap weergegeven.
Verantwoordelijkheid van de bestuurder
Verlaat uw voertuig nooit met de handsfree kaart erin en met een kind, afhankelijke volwas-
sene of huisdier in het voertuig, zelfs niet voor een korte tijd. Zij kunnen zichzelf of anderen
in gevaar brengen door de motor te starten of apparatuur te bedienen zoals de versnellings-
hendel of de ruitbediening. In geval van beknelling van een lichaamsdeel draait u direct de
bewegingsrichting van de ruit om door te drukken op de betreffende schakelaar.
Gevaar van ernstige verwondingen.
Leg nooit iets op de bovenkant van een
ruit: risico van beschadiging van de ruit-
bediening.
3.27
NLD_UD65695_2
Lève-vitres électriques (XFD - LFD Douai - Renault)
Storingen
Als het sluiten van de ruit niet goed werkt,
schakelt het systeem over op werking
zonder sneltoets. U kunt dan de werking als
volgt herstellen: bedien de schakelaar van
de betrokken ruit zo lang tot de ruit geheel
is gesloten en houd de schakelaar dan on-
geveer één seconde ingedrukt (aan de ge-
sloten kant). Daarna opent en sluit u de ruit
volledig om het systeem te resetten.
Indien nodig, raadpleeg uw merkdealer.
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING (2/2)
Op afstand sluiten van de ruiten
(Auto’s met vier elektrische ruiten met snel-
toets).
Als de portieren van buitenaf vergrendeld
zijn en u twee keer drukt op vergrendel-
knop voor het bestuurdersportier of als
u twee keer drukt op de vergrendelknop
van de kaart in handsfree modus, worden
alle ruiten (en afhankelijk van de auto, het
open dak) automatisch gesloten.
Het is raadzaam het systeem alleen in te
schakelen als de gebruiker de auto goed ziet
en er niemand in de auto zit.
Werking van de sneltoets
Dit is een aanvulling op de elektrische ruit-
bediening die hiervoor is beschreven.
Druk of trek kort en krachtig aan de schake-
laar van een ruit: de ruit gaat geheel omlaag
of omhoog. Een actie op de schakelaar stopt
de werking van de ruit.
De elektrische ruitbediening werkt niet.
De sneltoets van de elektrische ruitbedie-
ning is voorzien van hittebescherming: als
u de ruitschakelaar meer dan zestien keer
na elkaar indrukt, gaat deze in de beveiligde
modus (de ruit wordt vergrendeld).
Wat kunt u doen:
Gebruik de elektrische ruitschakelaar
kort en met tussenpozen van ongeveer
30 seconden.
Bij draaiende motor wordt de ruit ontgren-
deld nadat de schakelaar van de elektri-
sche ruitbediening circa 20 minuten niet
is gebruikt.
Opmerking: Als de ruit tijdens het sluiten
op weerstand stuit (bijv. een boomtak enz.),
stopt de ruit en schuift deze daarna enkele
centimeters terug.
Wanneer u de ruiten sluit, moet
u erop letten dat er geen enkel
lichaamsdeel (arm, hand, enz.)
uit het voertuig steekt.
Gevaar van ernstige verwondingen.
toit ouvrant .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.28
NLD_UD60972_1
Toit ouvrant électrique (XFD - LFD Douai - Renault)
Toit ouvrant électrique
ELEKTRISCH OPEN DAK (1/3)
Verschuiven van het gordijn 1
Contact aan:
Volledig openen: zet het merkteken 3
op de knop 2 in stand A. De tussenlig-
gende punten komen overeen met een
geleidelijk verder geopend gordijn (drie
standen);
– sluiten: zet het merkteken 3 van de
knop 2 terug in de stand 0.
Verschuiven van het open dak
Contact aan:
– om te openen: zet het merkteken 3 op
de knop 2 in de stand B, afhankelijk van
de benodigde afstand. De tussenlig-
gende punten komen overeen met een
geleidelijke verdere opening (vijf stan-
den);
– sluiten: zet het merkteken 3 van de
knop 2 terug in de stand A.
1
2
0
A
B
Als u rechtstreeks van stand 0 naar
stand B gaat, gaan het gordijn en het
dak gelijktijdig open.
Verantwoordelijkheid van
de bestuurder tijdens het
parkeren of stoppen van de
auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes, een kind,
een afhankelijke volwassene of een dier
in de auto achter als u deze verlaat.
Het kan zichzelf of anderen in gevaar
brengen door de motor te starten, door
organen te bedienen zoals bijvoorbeeld
de ruitbediening, of de portieren te ver-
grendelen.
In geval van beknelling, draait u direct
de bewegingsrichting om door de
knop 2 helemaal naar rechts te draaien
(stand B).
Gevaar van ernstige verwondingen.
2
3
3.29
NLD_UD60972_1
Toit ouvrant électrique (XFD - LFD Douai - Renault)
ELEKTRISCH OPEN DAK (2/3)
Op afstand sluiten van het open
dak
(afhankelijk van de auto)
Als u twee keer drukt op vergrendelknop
voor het bestuurdersportier of als u twee
keer drukt op de vergrendelknop van de
kaart in handsfree modus, worden alle
ruiten (en afhankelijk van de auto, het open
dak) automatisch gesloten.
Het is raadzaam het systeem alleen in te
schakelen als de gebruiker de auto goed ziet
en er niemand in de auto zit.
Bijzonderheden
De auto is uitgerust met een krachtbegren-
zer: als het dak weerstand ondervindt tijdens
het sluiten (bijv. een boomtak), stopt het dak
en gaat dit weer een paar centimeter open.
Na het sluiten op afstand van het open dak
zorgt een druk op de knop 2 ervoor dat het
open dak weer de gekozen stand inneemt
als voor het sluiten.
Voorzorgsmaatregelen voor het
gebruik
Auto met beladen dakdragers.
Open het dak niet als het dak beladen is.
Controleer voordat u het open dak ge-
bruikt, de objecten en/of accessoires
(fietsdrager, dakkoffer, enz.) op de dak-
dragers: deze moeten op de juiste wijze
zijn geplaatst en vastgemaakt en mogen
de beweging van het open dak niet hin-
deren.
Laat u door uw merkdealer informeren
over de verschillende toepassingsmoge-
lijkheden;
let op dat het dak goed gesloten is als u
de auto verlaat;
– reinig het afdichtrubber eens per drie
maanden met een door onze technische
diensten goedgekeurd product;
– open het zonnedak niet direct na een
wasbeurt of een regenbui.
2
Bijzonderheden
Door een druk op de knop 2 wordt het gor-
dijn automatisch verplaatst naargelang het
openen van het open dak.
Als u op de knop 2 drukt terwijl het dak en
het gordijn even ver geopend zijn, kan het
gordijn volledig worden geopend.
3.30
NLD_UD60972_1
Toit ouvrant électrique (XFD - LFD Douai - Renault)
Storingen
Als het open dak niet wil sluiten, draait u
de schakelaar 2 in stand B om het dak te
openen en draait u de schakelaar 2 ver-
volgens in stand 0 tot het dak volledig ge-
sloten is.
Als het gordijn niet wil sluiten, draait u
de schakelaar 2 in stand A om het te
openen en draait u de schakelaar 2 ver-
volgens in stand 0 tot het gordijn volledig
gesloten is.
ELEKTRISCH OPEN DAK (3/3)
Als het geblokkeerd blijft, houdt u de scha-
kelaar 2 ingedrukt tot het gordijn volledig ge-
sloten is.
Raadpleeg een merkdealer.
Wanneer u het dak sluit, moet
u erop letten dat er geen enkel
lichaamsdeel (arm, hand enzo-
voort) uit de auto steekt.
Gevaar van ernstige verwondingen.
Let op, tijdens deze handeling is de
krachtbegrenzer van het open dak uit-
geschakeld. Raadpleeg zo snel mogelijk
een merkdealer.
Verantwoordelijkheid van
de bestuurder tijdens het
parkeren of stoppen van de
auto
Laat nooit, zelfs niet eventjes, een kind,
een afhankelijke volwassene of een dier
in de auto achter als u deze verlaat.
Het kan zichzelf of anderen in gevaar
brengen door de motor te starten, door
organen te bedienen zoals bijvoorbeeld
de ruitbediening, of de portieren te ver-
grendelen.
In geval van beknelling, draait u direct
de bewegingsrichting om door de
knop 2 helemaal naar rechts te draaien
(stand B).
Gevaar van ernstige verwondingen.
0
A
B
2
3
éclairage :
intérieur ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
plafonnier ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
spots d’éclairage........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.31
NLD_UD60973_1
Eclairage intérieur (XFD - LFD Douai - Renault)
Éclairage intérieur
Het ontgrendelen en het openen van de
portieren en de achterklep zorgen voor
het tijdelijk branden van de leeslampjes
en de lichten.
Leesspots
Met de schakelaar 1, kunt u kiezen voor:
een constant brandende verlichting;
het onmiddellijk uitgaan.
1
BINNENVERLICHTING (1/2)
1
Sfeerverlichting 2
Opmerking: op voertuigen uitgerust met
een multimediasysteem kunt u via het multi-
mediascherm ( 1.79) het volgende:
activering van de binnenverlichting bij
openen van de bagageklep uit- of inscha-
kelen;
afhankelijk van het voertuig: uit- of in-
schakelen, kleur wijzigen (8 mogelijke
keuzes) en de helderheid van de omge-
vingsverlichting instellen.
2
2
3.32
NLD_UD60973_1
Eclairage intérieur (XFD - LFD Douai - Renault)
Bagageverlichting
Het lampje 4 gaat branden bij het openen
van de bagageruimte.
Verlichting dashboardkastje
Het lampje 3 gaat branden bij het openen
van de klep.
BINNENVERLICHTING (2/2)
3
4
4
pare-soleil ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
miroirs de courtoisie ..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pare-soleil ..................................................
(page courante)
3.33
NLD_UD60974_1
Pare-soleil, stores (XFD - LFD Douai - Renault)
Make-up spiegel
Til het deksel 2 omhoog.
De verlichting 3 werkt automatisch.
Pare soleil
ZONNEGORDIJNEN
Zonneklep voor
Kantel de zonneklep 1 omlaag tegen de
voorruit of maak hem los en zet hem omlaag
tegen de zijruit.
Tijdens het rijden moet het
klepje van de make-up spiegel
gesloten zijn.
Verwondingsgevaar
1
2
3
rangements................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
boîte de rangement ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
aménagements ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.34
NLD_UD60975_1
Rangements, aménagements habitacle (XFD - LFD Douai - Renault)
Rangement/aménagement de l’habitacle
Opbergruimte in portieren 1
Hierin kunt u een fles plaatsen.
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (1/3)
1
Laat geen spullen op de vloer
(bij de bestuurder) liggen. In
geval van plotseling remmen
zouden deze onder de peda-
len terecht kunnen komen, waardoor de
bestuurder deze niet meer goed kan be-
dienen.
Let op dat er geen harde,
zware of scherpe voorwerpen
in de “open” bergruimtes ge-
plaatst zijn, zodat zij tegen de
inzittenden geslingerd kunnen worden
bij het rijden door een bocht, bij plotse-
ling remmen of bij een botsing.
Dashboardkastje 2
Trek aan de handgreep van het dashboard-
kastje om dit te openen. In deze lade passen
documenten van A4-formaat. Afhankelijk
van de auto, wordt hij geventileerd en ge-
koeld.
2
Bekerhouder 3
Hierin kunnen een losse asbak, blikjes enz.
worden geplaatst.
Inductielaadzone 4
Raadpleeg voor meer informatie over de in-
ductielaadzone de gebruiksaanwijzing van
het multimediasysteem.
3
4
3
4
accoudoir
avant ....................................................
(page courante)
front ...........................................................
(current page)
poignée de maintien ..................................
(page courante)
3.35
NLD_UD60975_1
Rangements, aménagements habitacle (XFD - LFD Douai - Renault)
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (2/3)
Handgreep 10
Hieraan kan men zich vasthouden tijdens
het rijden.
Gebruik deze niet bij het in- of uitstappen.
Kledinghaken 11
Opbergruimte 7
Druk op de schakelaar 5 en trek de arm-
steun 6 omhoog.
10
11
5
7
6
9
8
Opbergruimte 8
Druk met de armsteun 6 omhoog, afhanke-
lijk van de auto, op de knop 9 om bij de op-
bergruimte 8 te komen.
Let op bij het accelereren of het rijden in een bocht, dat de inhoud van de beker of
het blikje niet over de rand stroomt.
Risico van brandwonden als de vloeistof warm is en/of vlekken.
trappe à ski ................................................
(page courante)
3.36
NLD_UD60975_1
Rangements, aménagements habitacle (XFD - LFD Douai - Renault)
Skibox 18
Als u lange voorwerpen (ski’s, enz.) in de
bagageruimte wilt vervoeren, klapt u de arm-
steun 15 omlaag, drukt u op de klep 18 en
kantelt u deze naar achteren.
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (3/3)
Let op dat er geen harde,
zware of scherpe voorwerpen
in de “open” bergruimtes ge-
plaatst zijn, zodat zij tegen de
inzittenden geslingerd kunnen worden
bij het rijden door een bocht, bij plotse-
ling remmen of bij een botsing.
Opbergruimte van het
achterportier 12
Opbergvakken 13 in voorstoelen
12
13
Centrale armsteun achterin 15
Bekerhouder 14
Klap de centrale armsteun 15 achterin
omlaag.
Opbergruimtes in de armsteun
achterin 16
Klap de centrale armsteun achterin omlaag
en til het deksel 17 omhoog.
16
15
17
18
14
Zet geen bagage en vooral
geen zware of harde voorwer-
pen op de hoedenplank. Bij
plotseling remmen of in geval
van een ongeluk kunnen rondslinge-
rende spullen de inzittenden in gevaar
brengen.
cendrier......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
allume-cigares ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
prise accessoires .......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.37
NLD_UD60976_1
Cendriers-Allume cigares (XFD - LFD Douai - Renault)
Prise accessoire
Cendrier
Allume-cigares
ASBAK, AANSTEKER, ACCESSOIREAANSLUITING
1
Plaats voor asbak 2
Aansteker
Druk met contact aan op het deksel 1 of zet
de armsteun omhoog 3 om de aansteker
te gebruiken, afhankelijk van de auto. Trek
eraan. Plaats hem na gebruik in de houder
zonder hem er helemaal in te drukken.
Accessoireaansluiting
U kunt de aansteker gebruiken of een van
de aansluitingen 4. Deze zijn bedoeld voor
aansluiting van accessoires die zijn goedge-
keurd door onze technische dienst.
Sluit alleen accessoires aan
met een vermogen van maxi-
maal 120 watt (12 V).
Als verschillende accessoire-
aansluitingen tegelijk worden gebruikt,
mag het totale vermogen van de aan-
gesloten accessoires niet meer zijn dan
180 watt.
Risico van brand.
4
2
Als uw auto geen aansteker en asbak
heeft, kan uw merkdealer u deze leve-
ren.
3
4
appuis-tête .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.38
NLD_UD60977_1
Appuis-tête arrière (XFD - LFD Douai - Renault)
Hoofdsteun middelste stoel C
opbergstand
Druk het lipje 2 in en laat de hoofdsteun he-
lemaal zakken.
De hoofdsteun in de onderste stand is
een opbergstand: Indien er een passagier
op de stoel zit, mag de hoofdsteun niet in de
onderste stand gebruikt worden.
Appuis-tête - Sièges arrière
HOOFDSTEUN ACHTER
Gebruiksstand A
Zet de hoofdsteun geheel omhoog om hem
in de hoogste stand te gebruiken. Controleer
de vergrendeling.
Opbergstand B
Druk op de knop 1 in en laat de hoofdsteun
helemaal zakken.
De hoofdsteun in de onderste stand is
een opbergstand: Indien er een passagier
op de stoel zit, mag de hoofdsteun niet in de
onderste stand gebruikt worden.
De hoofdsteun is een veilig-
heidsorgaan, dat altijd op zijn
plaats moet zitten en goed
moet zijn afgesteld. De boven-
kant van de hoofdsteun moet op gelijke
hoogte zijn met de kruin.
1
2
C
A
B
sièges arrière
fonctionnalités ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.39
NLD_UD60978_1
Sièges arrière (XFD - LFD Douai - Renault)
Rugleuningen handmatig
neerklappen
Schuif de voorstoelen voldoende naar voren.
Plaats de zij-hoofdsteunen in de hoogste
stand. Bij een vlakke bodem verwijdert u de
centrale hoofdsteun helemaal.
Trek aan de hendel 1 en laat de rugleuning
zakken A.
Banquette arrière
ACHTERBANK (1/2)
1
Rugleuning weer omhoog zetten
Voor het terugplaatsen van de rugleuning,
gaat u in omgekeerde volgorde te werk.
Zet de rugleuning weer omhoog en klik deze
vast tegen zijn steun.
A
Voer deze verstellingen uitslui-
tend uit als de auto stilstaat.
Bij de achterbank in de stand
twee zitplaatsen met de kleine
rugleuning A naar beneden ge-
klapt, is het verboden de mid-
delste zitplaats achter te gebruiken,
omdat het onmogelijk is de gordel vast
te maken (sluitingen van de gordel niet
toegankelijk).
Controleer na het terugkan-
telen van de rugleuning of
deze weer goed is vergrendeld.
Als u stoelhoezen gebruikt,
moet u opletten dat deze de vergrende-
ling van de rugleuning niet belemmeren.
Let op de juiste stand van de autogor-
dels.
Plaats de hoofdsteunen terug.
Zorg dat tijdens het bewegen
van de achterstoelen, er niets
het verankeren kan hinderen
(lichaamsdeel, dier, steentje,
doek, speelgoed, enz.).
Voordat u een stoel aan de zijkant achter
neerklapt:
bij 4-deurs uitvoeringen: bevestig de
gordel van de betrokken stoel in de juiste
sluiting;
op breakuitvoeringen: bevestig NIET de
gordelvan de betrokken stoel.
Hiermee worden voorkomen dat de gordel
vastraakt als de stoel weer in de gebruiks-
stand wordt gezet.
Controleer in elk geval of de autogordels
correct werken.
3.40
NLD_UD60978_1
Sièges arrière (XFD - LFD Douai - Renault)
Om de rugleuningen
automatisch neer te klappen
(stand vlakke vloer)
Schuif de voorstoelen voldoende naar voren.
Zet de zij-hoofdsteunen omhoog en verwij-
der de centrale hoofdsteun helemaal.
U kunt de rugleuningen van de achterbank
automatisch ontgrendelen om een vlakke
vloer te krijgen door vanuit de bagageruimte
aan de hendel 2 te trekken.
ACHTERBANK (2/2)
2
Zorg dat tijdens het bewegen
van de achterstoelen, er niets
het verankeren kan hinderen
(lichaamsdeel, dier, steentje,
doek, speelgoed, enz.).
Gebruiksomstandigheden
Stilstaande auto;
met de achterklep open;
autogordels achter ontgrendeld.
Storingen
Als aan alle gebruiksvoorwaarden is vol-
daan en de stoelen niet worden neergeklapt,
neemt u contact op met een merkdealer.
coffre à bagages ........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.41
NLD_UD60979_1
Coffre à bagages : version 4 portes (XFD - LFD Douai - Renault)
Coffre à bagages
Afhankelijk van de auto kan de achterklep
op diverse manieren worden bediend:
via de externe bediening van de achter-
klep;
met de “handsfree”-functie
ACHTERKLEP: 4-deurs uitvoeringen (1/3)
Controleer bij het openen/slui-
ten van de achterklep of nie-
mand zich in de buurt van de
bewegende delen bevindt.
Risico van verwonding.
Let erop dat tijdens het openen/sluiten
van de achterklep niets de beweging be-
lemmert.
Uit veiligheidsoverwegingen
mag u de deur alleen openen
en sluiten als de auto stilstaat.
Risico van verwonding.
1
Via de externe bediening van de
achterklep
Open zetten
Druk met de portieren niet vergrendeld op
de knop 1. De achterklep wordt volledig en
automatisch geopend.
N.b.: voordat u de achterklep opent, moet
u zorgen dat er genoeg ruimte om de auto
heen is voor een geopende achterklep.
Sluiten
Trek de achterklep omlaag, waarbij u ge-
bruik maakt van de handgreep in de klep.
3.42
NLD_UD60979_1
Coffre à bagages : version 4 portes (XFD - LFD Douai - Renault)
ACHTERKLEP: 4-deurs uitvoeringen (2/3)
Met de “handsfree”-functie
Met de handsfree-functie kunt u de baga-
geruimte openen wanneer u de handen vol
hebt.
De kaart moet op een afstand van ongeveer
1 meter zijn van het middelste deel van de
achterbumper (zone B). Ga met het contact
uit op ongeveer 45 cm van de achterbumper
van de auto staan en beweeg uw voet naar
voren en achteren in zone A.
Schakel de handsfree-functie
uit als u het volgende wilt doen:
rijden door een wasstraat;
de auto met de hand wassen;
de trekhaak gebruiken;
– ...
Risico van onbedoeld openen van de
achterklep, wat letsel kan veroorza-
ken.
A
De “handsfree”-functie in- en
uitschakelen
Zie de multimedia-instructies voor het in-/uit-
schakelen van de functie.
Selecteer “ON” of “OFF”.
Bijzonderheden van het gebruik van de
“handsfree”-functie
De handsfree functie is niet langer be-
schikbaar als de auto meerdere dagen
niet gebruikt is of na ongeveer 15 minu-
ten als de auto ontgrendeld is. U schakelt
de functie opnieuw in met de ontgrendel-
knop op de kaart.
De handsfree functie is uitsluitend be-
schikbaar als de auto stilstaat en de
motor is afgezet (en niet op stand-by met
de functie Stop and Start).
– De handsfree-functie werkt wellicht niet
als de auto is uitgerust met een trekhaak
of zich in een gebied met een sterk elek-
tromagnetisch veld bevindt.
De sensor detecteert dat u uw voet dichter-
bij en vervolgens weer verderaf brengt en
schakelt het openen van de achterklep in.
Houd uw voet niet in de lucht. Voer de be-
weging uit zonder te stoppen en zonder de
achterbumper te raken.
B
3.43
NLD_UD60979_1
Coffre à bagages : version 4 portes (XFD - LFD Douai - Renault)
3
Openen van binnenuit
Bij een elektrische storing, kunt u de achter-
klep met de hand van binnenuit openen.
kantel de rugleuning(en) van de achter-
bank naar voren, zodat u in de bagage-
ruimte kunt komen,
schuif het lipje 3 naar rechts;
duw tegen de achterklep om hem te
openen.
ACHTERKLEP: 4-deurs uitvoeringen (3/3)
Controleer bij het openen/slui-
ten van de achterklep of nie-
mand zich in de buurt van de
bewegende delen bevindt.
Risico van verwonding.
Uit veiligheidsoverwegingen
mag u de deur alleen openen
en sluiten als de auto stilstaat.
Risico van verwonding.
Voorzorgsmaatregelen voor het gebruik
Controleer voor het openen van de ach-
terklep dat er voldoende ruimte is om de
bediening mogelijk te maken. Zo niet dan
stopt u de beweging van de achterklep
voordat deze contact maakt.
Het systeem kan tijdelijk problemen
ondervinden als één van de opname-
elementen in de achterkant van de
bumper is bedekt (vuil, modder, sneeuw,
Strooiwagens zout, enz.). Reinig de sen-
soren. Als het probleem aanhoudt, moet
u een merkdealer raadplegen.
Opmerking: Bij zeer koud weer werkt het
automatisch openen mogelijk niet als de af-
dichtrubbers van de achterklep vastgevro-
ren zijn.
coffre à bagages ........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.44
NLD_UD60980_1
Coffre à bagages (XFD - LFD Douai - Renault)
BAGAGERUIMTE: break-uitvoering (1/2)
1
Openen/sluiten
Open zetten
Druk bij ontgrendelde portieren op de knop 1
en trek de achterklep omhoog.
Sluiten
Trek de achterklep omlaag met de hand-
greep aan de binnenkant 2.
2
Bijzonderheid van auto’s met
een aangedreven achterklep
3.46
Het aansluiten van een drager
(fietsdrager, bagagekoffer,
enz.) die rust op de achterklep
is verboden. Om een drager te
installeren op uw auto, neemt u contact
op met een merkdealer.
3.45
NLD_UD60980_1
Coffre à bagages (XFD - LFD Douai - Renault)
BAGAGERUIMTE: break-uitvoering (2/2)
3
Met de hand openen van
binnenuit
Bij een elektrische storing, kunt u de achter-
klep met de hand van binnenuit openen.
kantel de rugleuning(en) van de achter-
bank naar voren, zodat u in de bagage-
ruimte kunt komen,
Maak de bekleding los bij 3;
schuif het lipje 4 naar rechts of, afhanke-
lijk van de auto, het lipje 5;
duw tegen de achterklep om hem te
openen.
4
5
hayon motorisé ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
coffre à bagages ........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
porte de coffre ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
hayon .........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
porte de coffre motorisée ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.46
NLD_UD60981_1
Hayon motorisé (XFD - LFD Douai - Renault)
Hayon motorisé
Als de auto hiermee is uitgerust, wordt de
achterklep tegelijk met de portieren elek-
trisch vergrendeld of ontgrendeld.
Afhankelijk van de auto zijn er verschillende
manieren om de achterklep te bedienen:
met de kaart voor afstandsbediening;
met de schakelaars op de achterklep
met de schakelaar op het dashboard
met de “handsfree”-functie
GEMOTORISEERDE ACHTERKLEP (1/5)
Gebruiksomstandigheden
Zet de auto stil.
– Indien de achterklep door ijs of sneeuw
niet kan openen, moet u beslist de ach-
terklep ijs- of sneeuwvrij maken.
Als de accu leeg is of is vervangen, moet
de achterklep gesloten worden (handma-
tig indien nodig) om de gemotoriseerde
bediening opnieuw in te schakelen.
Controleer bij het openen/slui-
ten van de achterklep of nie-
mand zich in de buurt van de
bewegende delen bevindt.
Risico van verwonding.
Openen/sluiten
Wanneer de gemotoriseerde achterklep
wordt geopend of gesloten door op de scha-
kelaar op het dashboard te drukken of met
behulp van de kaart, klinken er drie geluids-
signalen net voordat de achterklep in bewe-
ging komt.
Let erop dat tijdens het openen/sluiten
van de achterklep niets de beweging be-
lemmert.
Om beschadiging van de achterklep te
voorkomen, mag u ze niet handmatig
openen of sluiten terwijl ze in beweging
is.
Het aansluiten van een drager
(fietsdrager, bagagekoffer,
enz.) die rust op de achterklep
is verboden. Om een drager te
installeren op uw auto, neemt u contact
op met een merkdealer.
3.47
NLD_UD60981_1
Hayon motorisé (XFD - LFD Douai - Renault)
GEMOTORISEERDE ACHTERKLEP (2/5)
Met de schakelaar in de auto om de
achterklep te sluiten
Druk op de schakelaar 3.
Met de externe schakelaar om de
achterklep te openen
Druk op de schakelaar 1.
Met de kaart voor afstandsbediening
Houd, met het contact uit, de schakelaar 2
op de kaart ingedrukt.
Uit veiligheidsoverwegingen
mag u de deur alleen openen
en sluiten als de auto stilstaat.
Risico van verwonding.
3
4
1
Met de schakelaar op het dashboard
Gebruik schakelaar 4.
2
3.48
NLD_UD60981_1
Hayon motorisé (XFD - LFD Douai - Renault)
De sensor detecteert dat u uw voet dichter-
bij en vervolgens weer verderaf brengt en
schakelt het openen of sluiten van de ach-
terklep in.
Houd uw voet niet in de lucht. Voer de be-
weging uit zonder te stoppen en zonder de
achterbumper te raken.
Opmerking: nadat de opdracht tot sluiten
is gedetecteerd blijft de achterklep nog on-
geveer 3 seconden open voordat het sluiten
wordt ingezet (er weerklinkt elke seconde
een geluidssignaal).
De “handsfree”-functie in- en
uitschakelen
Zie de multimedia-instructies voor het in-/uit-
schakelen van de functie.
Selecteer “ON” of “OFF”.
Met de “handsfree”-functie
Met de functie “handsfree” kunt u de baga-
geruimte openen of sluiten als u uw handen
vol hebt.
De kaart moet op een afstand van ongeveer
1 meter zijn van het middelste deel van de
achterbumper (zone B). Ga met het contact
uit op ongeveer 45 cm van de achterbumper
van de auto staan en beweeg uw voet naar
voren en achteren in zone A.
GEMOTORISEERDE ACHTERKLEP (3/5)
Bijzonderheden van het gebruik van de
“handsfree”-functie
de “handsfree”-functie is niet langer be-
schikbaar als de auto meerdere dagen
niet gebruikt is of na ongeveer 15 minu-
ten als de auto ontgrendeld is. U schakelt
de functie opnieuw in met de ontgrendel-
knop op de kaart;
de handsfree functie is uitsluitend be-
schikbaar als de auto stilstaat en de
motor is afgezet (en niet op stand-by met
de functie Stop and start);
– De handsfree-functie werkt wellicht niet
als de auto is uitgerust met een trekhaak
of zich in een gebied met een sterk
elektromagnetisch veld bevindt.
A
B
3.49
NLD_UD60981_1
Hayon motorisé (XFD - LFD Douai - Renault)
GEMOTORISEERDE ACHTERKLEP (4/5)
Waarneming van obstakels
Als de ruit van de achterklep tijdens het ver-
plaatsen een obstakel (de aanwezigheid
van een voorwerp of een persoon) bemerkt,
stopt deze. Afhankelijk van de positie van
de portieren, de achterklep kan echter nog
steeds met de hand worden geopend.
Druk op een schakelaar voor het openen/
sluiten van de achterklep om de beweging
van de achterklep te hervatten in dezelfde
richting als voordat het obstakel werd gede-
tecteerd.
Beperking van de openingshoek
van de achterklep.
U kunt de maximale opening van de achter-
klep instellen. De achterklep stopt systema-
tisch in de gekozen stand:
open de achterklep gedeeltelijk;
zet de achterklep handmatig in de ge-
wenste stand;
druk langer dan 3 seconden op de scha-
kelaar 3 van de gemotoriseerde achter-
klep om de stand op te slaan.
Er weerklinken twee geluidssignalen om
aan te geven dat de stand correct werd
opgeslagen.
3
De detectie van het obstakel
is een hulp bij het openen en
sluiten van de achterklep, en
vervangt in geen geval de op-
lettendheid en verantwoordelijkheid van
de gebruiker.
De beweging van de achterklep
onderbreken
U kunt de beweging van de gemotoriseerde
achterklep op elk moment onderbreken door
kort op een van de schakelaars te drukken.
Afhankelijk van de positie van de portieren,
de achterklep kan echter nog steeds met de
hand worden geopend.
Als de achterklep stilstaat in een tussen-
stand, zal de achterklep bij de volgende druk
in de omgekeerde richting bewegen als toen
u de beweging van de achterklep stopte.
Handbediening
Nadat de achterklep is gestopt, kunt u ze
indien u dat wenst handmatig bewegen.
U kunt de automatische beweging op elk
moment hervatten door op een van de scha-
kelaars te drukken.
3.50
NLD_UD60981_1
Hayon motorisé (XFD - LFD Douai - Renault)
GEMOTORISEERDE ACHTERKLEP (5/5)
Storingen
Als u de gemotoriseerde achterklep voort-
durend beweegt gedurende ongeveer een
minuut (herhaaldelijk openen en sluiten),
wordt ze geblokkeerd om oververhitting te
voorkomen en wordt de normale werking
hersteld na ongeveer een minuut.
De gemotoriseerde achterklep werkt niet als
de accu niet genoeg geladen is. In dat geval
dient u de gemotoriseerde achterklep te be-
dienen terwijl de motor draait.
Voorzorgsmaatregelen voor het
gebruik
Controleer voor het openen/sluiten van
de achterklep dat er voldoende ruimte is
om het uitvouwen mogelijk te maken. Als
dit niet het geval is, stopt u de beweging
van de achterklep met de bediening voor
de achterklep en houdt u de achterklep
met de hand op zijn plaats (de achterklep
kan nog steeds met de hand worden ge-
opend).
– Als de achterklep in beweging is en de
motor wordt gestart, wordt de beweging
enkele seconden gestopt en vervolgens
hervat.
Voorkom herhaaldelijk handmatig stilleg-
gen van de automatische beweging van
de achterklep (risico op beschadiging van
het systeem van de achterklep).
Het systeem kan tijdelijk problemen
ondervinden als één van de opname-
elementen in de achterkant van de
bumper is bedekt (vuil, modder, sneeuw,
Strooiwagens zout, enz.). Reinig de sen-
soren. Als het probleem aanhoudt, moet
u een merkdealer raadplegen.
Verantwoordelijkheid van de
bestuurder tijdens het parke-
ren of stoppen van de auto
Laat nooit een kind, een niet-
autonome volwassene of een dier achter
de achterklep van de auto staan en laat
ze nooit alleen achter in de auto, zelfs
niet voor eventjes.
Zij kunnen zichzelf of anderen in gevaar
brengen door bijvoorbeeld de motor te
starten, door apparatuur te bedienen,
zoals bijvoorbeeld de ruitbediening en
de gemotoriseerde achterklep of door de
portieren te vergrendelen.
LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VAN
ERNSTIG LETSEL.
Schakel de handsfree-functie
uit als u het volgende wilt doen:
rijden door een wasstraat;
de auto met de hand wassen;
de trekhaak gebruiken;
– ...
Risico van onbedoeld openen of slui-
ten van de achterklep waardoor letsel
kan worden veroorzaakt.
Opmerking: Bij zeer koud weer werkt het
automatisch openen mogelijk niet als de af-
dichtrubbers van de achterklep vastgevro-
ren zijn.
cache-bagages ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
plage arrière ..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.51
NLD_UD60982_1
Cache-bagages (XFD - LFD Douai - Renault)
Oprollen van het soepele deel
van de bagage-afdekking 1
Druk op de handgreep 2 om de pennen vrij
te maken van hun bevestigingspunten aan
elke kant van de bagageruimte.
Geleid de oprolbeweging van de bagage-af-
dekplaat tot halverwege, en druk dan op de
handgreep 2 om het oprollen te beëindigen.
Cache-bagages
BAGAGE-AFDEKPLAAT (1/2)
2
De bagage-afdekplaat 1
verwijderen/terugplaatsen
Verschuif de knop 3 en til tegelijk de rech-
terkant (beweging B) van het oprolmecha-
nisme op.
Til daarna de linker kant van het oprolme-
chanisme op en verwijder het geheel.
Voor het terugplaatsen van de bagageaf-
dekplaat, voert u deze handelingen in omge-
keerde volgorde uit.
B
1
1
3
cache-bagages ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
plage arrière ..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.52
NLD_UD60982_1
Cache-bagages (XFD - LFD Douai - Renault)
BAGAGE-AFDEKPLAAT (2/2)
Voor auto’s met een bagage-
afdekplaat
Leg geen zware of harde voor-
werpen op de bagage-afdek-
king. Bij plotseling remmen of in geval
van een ongeluk kunnen rondslinge-
rende spullen de inzittenden in gevaar
brengen.
Opmerking: de bagageafdekplaat 1 kan
alleen worden opgeslagen als de losse bo-
demplaat is gekanteld. Plaats de bagageaf-
dekplaat 1 niet in de houders 4 met de losse
bodemplaat in een andere stand. 3.55
4
De harde bagageafdekplaat
opslaan 1
U kunt de bagageafdekplaat 1 bewaren
onder de losse bodemplaat.
Om dit te doen, steekt u de uiteinden van
de bagageafdekplaat 1 in de houders 4 aan
beide kanten zodat de handgreep 2 zicht-
baar is en naar de achterkant van de auto
wijst.
transport d’objets
filet de séparation ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
filet de séparation ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.53
NLD_UD60983_1
Filet de séparation (XFD - LFD Douai - Renault)
Filet de séparation
BAGAGESCHEIDINGSNET (1/2)
bevestig de twee haken 5 van de netban-
den 3 aan de verankeringen 4 onder de
mat;
stel de band 3 van het net zo af, dat het
goed strak staat.
Aanbrengen van het
scheidingsnet achter de
voorstoelen
Aan beide kanten in de auto:
til het kapje 1 omhoog om bij de veranke-
ringspunten voor de bevestiging aan de
bovenkant van het net te komen;
steek het bovenste stangetje van het
net 2 in de verankeringspunten;
Afhankelijk van de auto, is het handig bij het
vervoer van dieren of bagage om deze af te
scheiden van het passagiersdeel.
Het net kan op twee manieren geplaatst
worden:
achter de achterbank A;
achter de voorstoelen B.
Het bagagescheidingsnet kan
een massa van maximaal
10 kg tegenhouden.
Verwondingsgevaar
Installeer het bagageschei-
dingsnet niet op deze plaats
als er iemand op een achters-
toel zit.
A
B
1
2
3
5
4
anneaux d’arrimage ...................................
(page courante)
3.54
NLD_UD60983_1
Filet de séparation (XFD - LFD Douai - Renault)
BAGAGESCHEIDINGSNET (2/2)
6
bevestig de haak 9 van de netband aan
de verankeringen 10;
stel de netband 8 af zodat deze goed ge-
spannen is. De rugleuningen mogen het
bagagescheidingsnet niet raken.
Aanbrengen van het
scheidingsnet achter de
achterstoelen
Aan beide kanten in de auto:
til het kapje 6 omhoog om bij de rail voor
de bevestiging aan de bovenkant van het
net te komen;
steek het bovenste stangetje 7 van het
net in de rail;
7
6
10
9
8
coffre à bagages ........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
rangements................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
plancher mobile .........................................
(page courante)
3.55
NLD_UD60984_1
Rangements/Aménagements coffre à bagages (XFD - LFD Douai - Renault)
Aménagements coffre à bagages
INDELING BAGAGERUIMTE (1/4)
Losse bodemplaat 1
Gekantelde stand
Draai de vergrendelingstoetsen 2 aan de
uiteinden van de losse bodemplaat 1 een
kwartslag. Til de bodemplaat op met de
handgreep 4 en plaats deze op de nokken 3.
Plaats de losse bodemplaat 1 terug en zet
de vergrendelingstoetsen 2 vast op hun
plaats.
Maximale massa op de beweegbare
vloer in gekantelde stand: 80 kg, gelijk-
matig verdeeld.
2
Opm: in de gekantelde positie kunt u de ba-
gageafdekking opbergen in een opbergvak
onder de mobiele vloer. 3.51
4
3
1
3.56
NLD_UD60984_1
Rangements/Aménagements coffre à bagages (XFD - LFD Douai - Renault)
INDELING BAGAGERUIMTE (2/4)
Tussenstand
Hiermee kunt u de bagageruimte in twee af-
zonderlijke ruimtes onderverdelen.
Til deel A op met behulp van de aansluitin-
gen in de zone 5 en kantel het weer verticaal
(beweging B). Dit is vastgezet met scharnie-
ren 6.
4
4
B
6
A
Om het deel A weer in de bodemplaat te
plaatsen, voert u dit in omgekeerde volgorde
uit.
A
5
3.57
NLD_UD60984_1
Rangements/Aménagements coffre à bagages (XFD - LFD Douai - Renault)
A
4
INDELING BAGAGERUIMTE (3/4)
7
Opbergruimte 7
(afhankelijk van de auto)
Open, indien aanwezig, het deksel 8 om bij
de opbergruimte 7 te komen.
Als de auto is uitgerust met een subwoofer,
bevindt deze zich achter de kap 8 van de op-
bergruimte 7.
7
8
3.58
NLD_UD60984_1
Rangements/Aménagements coffre à bagages (XFD - LFD Douai - Renault)
INDELING BAGAGERUIMTE (4/4)
Als uw auto geen bevestigingshaken
heeft, kunt u deze bij uw merkdealer
kopen.
10
Tassenhaak 9
Maximale massa: 5 kg.
Bevestigingshaken
Bevestigingspunten 10.
De zwaarste voorwerpen
plaatst u zo laag mogelijk op de
laadvloer. Zet de lading indien
mogelijk vast aan de bevesti-
gingspunten 10 (indien aanwezig) op de
vloer van de laadruimte. De lading moet
zo geplaatst zijn dat niets naar voren ge-
slingerd kan worden in geval dat de be-
stuurder plotseling moet remmen. Maak
de autogordels van de zitplaatsen achter
vast, ook als deze niet bezet zijn.
9
Plaats de te vervoeren voorwerpen altijd
zo dat de zwaarste tegen de rugleuning
van de achterbank steunen.
transport d’objets
dans le coffre .......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
anneaux d’arrimage ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
caravanage ................................................
(page courante)
attelage
montage ...............................................
(page courante)
remorquage
attelage ................................................
(page courante)
coffre à bagages ........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.59
NLD_UD60985_1
Transport d’objets dans le coffre (XFD - LFD Douai - Renault)
Let er bij het vervoer op dat de voorwerpen
met hun langste zijde steunen tegen ofwel:
de rugleuning van de achterbank bij nor-
male ladingen (voorbeeld A).
De rugleuningen van de voorstoelen met
de rugleuningen van de achterstoelen
neergeklapt en de losse bodemplaat in
de stand vlakke vloer staat (geval B).
Als u voorwerpen op de neergeklapte rug-
leuning wilt plaatsen, moet u eerst de hoofd-
steunen verwijderen voordat u de rugleuning
neerklapt, zodat de rugleuning zo dicht mo-
gelijk tegen het zitkussen kan kantelen.
Transport d’objets dans le coffre
VERVOER VAN BAGAGE
A
De zwaarste voorwerpen
plaatst u zo laag mogelijk op de
laadvloer. Zet de lading indien
mogelijk vast aan de bevesti-
gingspunten 1 (indien aanwezig) op de
vloer van de laadruimte. De lading moet
zo geplaatst zijn dat niets naar voren
geslingerd kan worden in geval dat de
bestuurder plotseling moet remmen.
Maak de autogordels van de zitplaatsen
achter vast, ook als deze niet bezet zijn.
Bevestigingshaken
In elke hoek van de bagageruimte kan de
lading aan de haken 1 vastgemaakt worden.
Plaats de te vervoeren voorwerpen altijd
zo dat de zwaarste voorwerpen tegen de
rugleuning van de achterstoel steunen.
1
B
transport
attelage ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
attelage
boule d’attelage ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
attelage
dispositif d’attelage ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
attelage
transport d’objets .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
attelage ......................................................
(page courante)
3.60
NLD_UD70221_3
Transport d objets : attelage (XFD - LFD Douai - Renault)
Transport d’objets : attelage
Toegestane kogeldruk, maximaal toe-
gelaten massa’s met geremde en on-
geremde aanhangwagens: 6.10
Keuze en monteren van een trekhaak
Maximale massa van de trekhaak: 38 kg.
Raadpleeg het montagevoorschrift van
de uitrusting voor de montage en de
voorwaarden voor het gebruik.
Het is raadzaam deze voorschriften bij
uw instructieboekje te bewaren.
VERVOER VAN VOORWERPEN: trekhaak
A
A: 1.205 mm maximaal (4-deurs uitvoering).
A: 1.222 mm maximaal (Estate-uitvoering).
Een sleepuitrusting mag de verlich-
ting of de kentekenplaat niet belem-
meren wanneer deze niet in gebruik
is. Sleepuitrustingen (kogel, trekhaak,
enz...) die zonder gereedschap kunnen
worden verwijderd, en intrekbare voor-
werpen moeten worden verwijderd of
verplaatst wanneer ze niet in gebruik
zijn.
In alle gevallen moet u zich houden aan
de voorschriften van het land waarin u
zich bevindt.
barres de toit..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
galerie
barres de toit ........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
3.61
NLD_UD60987_1
Barres de toit (XFD - LFD Douai - Renault)
Barres de toit
DAKDRAGERS
Bevestigingspunten vrijmaken
Open de portieren, verwijder de afdekkap-
jes 1 met een gereedschap (platte schroe-
vendraaier) voor toegang tot de bevesti-
gingspunten.
Raadpleeg uw merkdealer voor het
kiezen van de uitrusting die aangepast
is aan uw auto.
Voor de montage en de gebruiksomstan-
digheden van de dragers raadpleegt u
de montagevoorschriften van de uitrus-
ting.
Het is raadzaam deze voorschriften bij
uw instructieboekje te bewaren.
Max. dakbelasting 6.10.
1
1
Als de originele dakdragers,
die goedgekeurd zijn door onze
technische dienst, geleverd
worden met bouten, gebruik
dan uitsluitend deze bouten voor het be-
vestigen van de dakdragers op de auto.
Het aansluiten van een drager
(fietsdrager, bagagekoffer,
enz.) die rust op de achterklep
is verboden. Om een drager te
installeren op uw auto, neemt u contact
op met een merkdealer.
Voorzorgsmaatregelen voor het
gebruik
Gebruik van de achterklep
Controleer voor het gebruik van de achter-
klep, de voorwerpen en/of accessoires (fiet-
sendrager, dakkoffer, enz.) op de dakdra-
gers: deze moeten op de juiste wijze zijn be-
vestigd en goed vastzitten en mogen de be-
weging van de achterklep niet hinderen.
Break uitvoering
Voor auto’s uitgerust met originele
dakdragers, zijn de dakdrager vast
en kunnen deze niet gedemonteerd
worden. Raadpleeg voor het vervangen
een merkdealer.
3.62
NLD_UD60989_1
Filler NU (XFD - LFD Douai - Renault)
4.1
NLD_UD70226_5
Sommaire 4 (XFD - LFD Douai - Renault)
Hoofdstuk 4: Onderhoud
Motorkap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.2
Oliepeil van de motor: algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.4
Motoroliepeil: bijvullen, vullen, verversen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.6
Peilen:  . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.9
koelvloeistof. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.9
remvloeistof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.10
reservoir ruitensproeiers/koplampsproeiers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.11
Filters . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.11
Accu. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.12
Uw bandenspanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.14
Onderhoud van de carrosserie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.16
Onderhoud van de bekleding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.19
capot moteur..............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
entretien :
mécanique ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
4.2
NLD_UD60991_1
Capot moteur (XFD - LFD Douai - Renault)
Motorkap openen
Zet de motorkap met de hand omhoog, deze
wordt ondersteund met behulp van twee
gasveren 2.
Capot Moteur
MOTORKAP (1/2)
Veiligheidshaak van de
motorkap
Til de motorkap iets omhoog.
Druk het lipje 3 naar links (zonder de mo-
torkap op te tillen) om het veiligheidsme-
chanisme te ontgrendelen.
Til daarna de motorkap omhoog.
Opm.: veiligheidsontgrendeling vindt moge-
lijk niet plaats als u de motorkap optilt en te-
gelijkertijd het lipje 3 verplaatst.
Om deze te openen trekt u aan de hand-
greep 1, links van het dashboard.
1
Druk niet op de motorkap:
risico van ongewenst sluiten
van de motorkap.
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.3.
Controleer bij werkzaamheden
onder de motorkap of de scha-
kelaar van de ruitenwisser in
de stand uit staat.
Verwondingsgevaar
2
3
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de motor, deze kan
nog warm zijn. Bovendien
kan de ventilateurmotor on-
verwacht gaan draaien. Het waarschu-
wingslampje in de motorruimte
herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar
4.3
NLD_UD60991_1
Capot moteur (XFD - LFD Douai - Renault)
MOTORKAP (2/2)
Sluiten van de motorkap
Controleer voordat u de motorkap sluit of er
geen gereedschap of andere voorwerpen in
de motorruimte zijn achtergebleven.
Om de motorkap te sluiten, pakt u het
midden van de motorkap en laat u deze van
30 cm hoogte dichtvallen. Hij vergrendelt
door zijn gewicht.
Controleer de vergrendeling
van de kap.
Controleer of niets de vergren-
deling belemmert (steentje,
doek, enz.).
Controleer na werkzaamheden
in de motorruimte of er niets
is vergeten (lappen, gereed-
schap, enz.).
Deze kunnen de motor beschadigen of
brand veroorzaken.
Bij een botsing, zelfs een lichte,
tegen de grille of de motorkap,
moet u zo snel mogelijk het
vergrendelingssysteem van
de motorkap laten controleren door een
merkdealer.
huile moteur ...............................................
(page courante)
vidange ......................................................
(page courante)
niveaux :
huile moteur .........................................
(page courante)
4.4
NLD_UD60992_1
Niveau huile moteur : généralités (XFD - LFD Douai - Renault)
Niveau huile moteur : généralités
OLIEPEIL VAN DE MOTOR: algemeen (1/2)
Iedere motor verbruikt wat olie voor het
smeren en koelen van de bewegende delen
in de motor. Het is daarom normaal dat u
tussen twee onderhoudsbeurten olie moet
bijvullen.
Indien u na de inrijperiode echter meer dan
0,5 liter olie per 1 000 km moet bijvullen,
dient u dit aan een merkdealer te melden.
Controleer het oliepeil regelmatig en
in ieder geval voor elke grote reis: vul
indien nodig tijdig olie bij om ernstige
schade aan de motor te voorkomen.
Aflezen van het oliepeil
De auto moet horizontaal staan en de motor
mag geruime tijd niet hebben gedraaid.
Voor het exacte oliepeil en het controle-
ren of het maximum peil niet overschre-
den is (risico van beschadiging van de
motor), moet u de peilstaaf gebruiken.
Raadpleeg de volgende bladzijden.
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.3.
Het display van het instrumentenpaneel
waarschuwt uitsluitend als het oliepeil mini-
maal is.
4.5
NLD_UD60992_1
Niveau huile moteur : généralités (XFD - LFD Douai - Renault)
OLIEPEIL VAN DE MOTOR: algemeen (2/2)
Haal de peilstaaf eruit en veeg hem af
met een droge en niet pluizende doek;
steek de peilstaaf weer zo diep mogelijk
in zijn houder, (als de motor een “peil-
dop” C heeft, draait u deze geheel vast);
haal de peilstaaf weer uit de motor;
– lees het peil af: dit mag nooit lager zijn
dan het “minimumpeil” A en nooit hoger
zijn dan het “maximumpeil” B.
A
B
A
B
Als u het peil heeft gelezen, moet u de peil-
staaf tegen de aanslag terugplaatsen of de
peildop geheel vastdraaien.
Overschrijding van het
maximumpeil van de
motorolie
Het maximumpeil B mag nooit
worden overschreden: dit kan leiden tot
schade aan de motor en het antiveront-
reinigingssysteem.
Als het peil boven het maximum is, start
de motor dan niet en roep de hulp in
van een merkdealer.
Motorolie bijvullen
Gebruik een trechter of be-
scherm het gedeelte rond te
vulopening om te voorkomen
dat er motorolie op een warm gedeelte
van de motorruimte of een gevoelig on-
derdeel (d.z.w. elektrische onderdelen)
terechtkomt.
Risico van brand.
A
B
C
huile moteur ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
niveau d’huile moteur ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
4.6
NLD_UD70428_3
Niveau huile moteur : appoint, remplissage (XFD - LFD Douai - Renault)
Niveau d’huile moteur : appoint, remplissage, vidange moteur
MOTOROLIEPEIL: bijvullen, vullen, verversen (1/3)
(Bij)vullen
De auto moet horizontaal staan en de motor
moet koud zijn (bijvoorbeeld voordat u ‘s
morgens wegrijdt).
Draai de dop 1 los;
vul bij (in de regel ligt de hoeveelheid
tussen de aflezingen “MINI” en “MAXI”
op de peilstok 2 tussen 1,5 en 2 liter, af-
hankelijk van de motor);
wacht 20 minuten om de olie naar bene-
den te laten zakken in de motor;
controleer het peil met de peilstaaf 2
zoals hiervoor is beschreven.
Als u het peil heeft gelezen, moet u de peil-
staaf tegen de aanslag terugplaatsen of de
peildop geheel vastdraaien.
Vul nooit bij tot boven het peil MAX en
vergeet niet de dop 1 en de peilstaaf 2
weer terug te plaatsen.
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.3.
1
2
1
2
Motorolie bijvullen
Gebruik een trechter of be-
scherm het gedeelte rond te
vulopening om te voorkomen
dat er motorolie op een warm gedeelte
van de motorruimte of een gevoelig on-
derdeel (d.z.w. elektrische onderdelen)
terechtkomt.
Risico van brand.
huile moteur ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
niveau d’huile moteur ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
4.7
NLD_UD70428_3
Niveau huile moteur : appoint, remplissage (XFD - LFD Douai - Renault)
MOTOROLIEPEIL: bijvullen, vullen, verversen (2/3)
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.3.
1
2
1
2
Vul nooit bij tot boven het peil “Max” en
vergeet niet de dop 1 en de peilstaaf 2
weer terug te plaatsen.
Motorolie bijvullen
Gebruik een trechter of be-
scherm het gedeelte rond te
vulopening om te voorkomen
dat er motorolie op een warm gedeelte
van de motorruimte of een gevoelig on-
derdeel (d.z.w. elektrische onderdelen)
terechtkomt.
Risico van brand.
vidange ......................................................
(page courante)
4.8
NLD_UD70428_3
Niveau huile moteur : appoint, remplissage (XFD - LFD Douai - Renault)
Soort motorolie
Raadpleeg het onderhoudsdocument van
uw auto.
Laat de motor nooit in een af-
gesloten ruimte draaien: uit-
laatgassen zijn giftig.
Olie aftappen: let op bij het af-
tappen van hete olie dat u zich
er niet aan brandt.
Oliepeil bijvullen en/of con-
troleren: let er bij het bijvullen
of controleren van het oliepeil
op dat er geen olie op de mo-
toronderdelen lekt.
Vergeet niet de dop goed te sluiten en de
peilstaaf terug te plaatsen om te voorko-
men dat er olie op hete motoronderde-
len spat.
Risico van brand.
Als het peil abnormaal of herhaaldelijk
daalt, moet u een merkdealer raadple-
gen.
MOTOROLIEPEIL: bijvullen, vullen, verversen (3/3)
Overschrijding van het
maximumpeil van de
motorolie
Het maximumpeil mag nooit
worden overschreden: dit kan leiden tot
schade aan de motor en het antilucht-
verontreinigingssysteem.
Als het peil boven “MAXI” is, start de
motor dan niet en roep de hulp in van
een merkdealer.
Controleer bij werkzaamheden
onder de motorkap of de scha-
kelaar van de ruitenwisser in
de stand uit staat.
Verwondingsgevaar
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de motor, deze kan
nog warm zijn. Bovendien
kan de ventilateurmotor on-
verwacht gaan draaien. Het waarschu-
wingslampje in de motorruimte
herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar.
Olie verversen
Interval: raadpleeg het onderhoudsdocu-
ment van uw auto.
Inhoud bij verversen
Raadpleeg het onderhoudsdocument van
uw auto of neem contact op met een merk-
dealer.
Controleer het motoroliepeil altijd met
behulp van de peilstaaf zoals eerder uitge-
legd (dit mag nooit lager zijn dan “MINI” of
hoger dan “MAXI” op de peilstaaf).
niveaux :
liquide de refroidissement ....................
(page courante)
réservoir
liquide de refroidissement ....................
(page courante)
liquide de refroidissement..........................
(page courante)
4.9
NLD_UD60994_1
Niveaux (XFD - LFD Douai - Renault)
Interval voor het vervangen
Raadpleeg het onderhoudsdocument van
uw auto.
Regelmatige controle van het peil
Controleer regelmatig het peil van de
koelvloeistof (de motor kan ernstig bescha-
digen door een gebrek aan koelvloeistof).
Vul uitsluitend bij met door onze technische
dienst goedgekeurde producten die zorgen
voor:
een bescherming tegen bevriezen;
bescherming tegen corrosie van het koel-
circuit.
Niveaux : 
liquide de refroidissement moteur
PEILEN, FILTERS (1/3)
Koelvloeistof
Bij stilstaande motor en op een horizontale
ondergrond, moet het peil bij koude motor
liggen tussen de merktekens “MINI" en
"MAXI" aangegeven op het koelvloeistofre-
servoir 1.
Vul bij koude motor bij, voordat het peil be-
neden het “MINI”-merkteken is gedaald.
Zolang de motor warm is,
mogen er geen werkzaamhe-
den aan de motor en het koel-
systeem worden uitgevoerd.
Risico van brandwonden.
Als het peil abnormaal of herhaaldelijk
daalt, moet u een merkdealer raadple-
gen
1
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.3.
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de motor, deze kan
nog warm zijn. Bovendien
kan de ventilateurmotor on-
verwacht gaan draaien. Het waarschu-
wingslampje in de motorruimte
herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar
liquide de freins .........................................
(page courante)
niveaux :
liquide de frein .....................................
(page courante)
réservoir
liquide de freins ....................................
(page courante)
4.10
NLD_UD60994_1
Niveaux (XFD - LFD Douai - Renault)
liquide de frein
PEILEN, FILTERS (2/3)
Remvloeistof
Controleer regelmatig het peil van de rem-
vloeistof en zeker als u bij het remmen een
verschil, hoe gering ook, opmerkt.
Controle van het peil moet bij stilstaande
motor en op horizontale ondergrond plaats-
vinden.
Peil 2
Het is normaal dat het remvloeistofpeil daalt
met het slijten van de remblokken, maar het
mag nooit beneden het MINI -merkteken
komen.
Als u zelf de slijtage van de schijven en
trommels wilt controleren, dan kunt u bij de
merkdealer of op de web-site van de con-
structeur een document verkrijgen met een
controlemethode.
Vullen
Na werkzaamheden aan het hydraulische
circuit moet de remvloeistof worden vervan-
gen door een deskundige.
Gebruik hiervoor uitsluitend door onze tech-
nische dienst goedgekeurde remvloeistof uit
een verzegelde verpakking.
Interval voor het vervangen
Raadpleeg het onderhoudsdocument van
uw auto.
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de motor, deze kan
nog warm zijn. Bovendien
kan de ventilateurmotor on-
verwacht gaan draaien. Het waarschu-
wingslampje in de motorruimte
herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar
2
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.3.
niveaux :
réservoir lave-vitre ...............................
(page courante)
lave-vitre ....................................................
(page courante)
filtre :
à air ......................................................
(page courante)
filtre :
habitacle ..............................................
(page courante)
filtre :
à huile ..................................................
(page courante)
filtre
à gazole ...............................................
(page courante)
réservoir
lave-vitres ............................................
(page courante)
4.11
NLD_UD60994_1
Niveaux (XFD - LFD Douai - Renault)
réservoir lave-vitre/lave-projecteurs
Filtres
PEILEN, FILTERS (3/3)
Reservoir voor
ruitensproeiers /
koplampsproeiers
Vullen
Open, bij stilstaande motor, de dop 3, vul bij
totdat u de vloeistof ziet, sluit de dop weer.
NB: controleer regelmatig het peil van het
reservoir door vloeistof bij te vullen voordat
u een route aanvat.
Vloeistof
Product voor ruitensproeiers. Gebruik ‘s win-
ters een antivriesmiddel. Gebruik producten
die erkend zijn door een merkdealer.
Opmerking: gebruik geen zuiver water
(risico op beschadiging van de aanzuig-
pomp, kalkafzetting op de pomp en de
sproeiers).
Sproeiers
Raadpleeg een merkdealer om de sproeiers
van de voorruit in de juiste stand te richten.
Filters
Het vervangen van de filters (luchtfilter, inte-
rieurfilter, brandstoffilter) maakt deel uit van
het onderhoudsprogramma van uw auto.
Interval voor het vervangen van de fil-
ters: raadpleeg het onderhoudsdocument
van uw auto.
3
batterie.......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
4.12
NLD_UD60995_1
Batterie (XFD - LFD Douai - Renault)
Batterie :
ACCU (1/2)
1
Afhankelijk van de auto, controleert een
systeem continu de capaciteit van de accu.
Als deze afneemt, verschijnt de boodschap
Accu zwak start de motor” op het instru-
mentenpaneel. In dit geval start u de motor
en verdwijnt de boodschap op het instru-
mentenpaneel.
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de motor, deze kan
nog warm zijn. Bovendien
kan de ventilateurmotor on-
verwacht gaan draaien. Het waarschu-
wingslampje in de motorruimte
herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar
Afhankelijk van de auto, bevindt de accu 1
zich in de motorruimte of onder de vloer van
de bagageruimte.
De accu 1 is onderhoudsvrij. U mag de
accu niet openen of er vloeistof aan toe-
voegen.
Sticker A
Houd u aan de indicaties op het label A.
U mag geen werkzaamheden aan de accu
uitvoeren.
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.3
De capaciteit van uw accu kan verminderen,
vooral als u uw auto gebruikt:
voor korte ritten;
in stadsverkeer;
als de temperatuur daalt;
bij langdurig gebruik van stroomverbrui-
kers (radio enz.) bij stilstaande auto.
1
A
A
4.13
NLD_UD60995_1
Batterie (XFD - LFD Douai - Renault)
Vervangen van de accu
ACCU (2/2)
B
2 3 4
567
Sticker B
Houd u aan de indicaties op de accu:
2 open vuur en roken verboden;
3 oogbescherming verplicht;
4 op afstand van kinderen houden;
5 explosieve stoffen;
6 raadpleeg het instructieboekje;
7 corrosieve stoffen.
Teneinde uw veiligheid en een
goede werking van de elektri-
sche uitrustingen van de auto
te waarborgen (lampen, ruiten-
wisser, rembekrachtiging), moet elk on-
derhoud aan de accu (demontering, los-
koppeling...) verplicht worden uitgevoerd
door een gespecialiseerd vakman.
Risico op brandwonden door elektri-
sche schokken.
U moet zich verplicht houden aan de ver-
vangingsintervallen die worden aange-
geven in het onderhoudsboekje zonder
deze te overschrijden.
De accu is van een speciaal type. Zorg
dat deze wordt vervangen door een van
hetzelfde type.
Roep de hulp in van een merkdealer.
pression des pneumatiques.......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
gonflage des pneumatiques ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pneumatiques ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
4.14
NLD_UD60996_1
Pression de gonflage des pneumatiques (XFD - LFD Douai - Renault)
La pression de vos pneumatiques
BANDENSPANNINGEN (1/2)
A
Sticker A
Open het bestuurdersportier om het te lezen.
De bandenspanning dient bij koude banden
te worden gecontroleerd.
Indien u de bandenspanning niet bij koude
banden kunt controleren, moet u de opge-
geven waarden met 0,2 tot 0,3 bar (3 PSI)
verhogen. Verlaag nooit de spanning van
een warme band.
Auto met een controlesysteem voor ban-
denspanning
Bij een te lage bandenspanning (lekken, te
lage bandenspanning enz.) verschijnt het
waarschuwingslampje op het instru-
mentenpaneel. 2.28.
A
C
D
FE
G
B
C
E
E
F
F
B: bandenmaat van uw auto.
C: voorziene rijsnelheid.
D : aanbevolen bandenspanning voor een
optimaal brandstofverbruik.
NB: het rijcomfort kan hierdoor minder
zijn.
E: bandenspanning voor.
F: bandenspanning achter.
G: bandenspanning van het reservewiel.
Auto’s gebruikt bij maximale
belasting (maximum
toegelaten totaalmassa) en
met een aanhangwagen.
De maximumsnelheid is beperkte tot
100 km/uur en de bandenspanning
moet worden verhoogd met 0,2 bar.
6.10.
Kans op klapband.
pression des pneumatiques.......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
gonflage des pneumatiques ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pneumatiques ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
4.15
NLD_UD60996_1
Pression de gonflage des pneumatiques (XFD - LFD Douai - Renault)
BANDENSPANNINGEN (2/2)
Veiligheid van de banden en monteren
van sneeuwkettingen: 5.13 voor meer
informatie over de onderhoudsvoorwaarden
en de voorwaarden voor het monteren van
sneeuwkettingen op diverse uitvoeringen
van de auto.
Voor uw veiligheid en voor de
naleving van de geldende we-
tgeving.
Als de banden moeten worden
vervangen, dan mag dit alleen gebeuren
met even grote banden van hetzelfde
merk, hetzelfde type en dezelfde struc-
tuur op eenzelfde profiel.
Deze moeten: ten minste hetzelfde
laadvermogen en dezelfde maxi-
mumsnelheid als de oorspronkelijke
banden hebben, ofwel voldoen aan de
door de merkdealer gestelde eisen.
Indien u deze instructies niet respec-
teert, kunt u uw veiligheid in gevaar
brengen en is uw auto mogelijk niet
conform de voorschriften.
Risico op verlies van de controle over
de auto.
entretien :
carrosserie ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
lavage ........................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
peinture
entretien ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
protection anticorrosion .............................
(page courante)
4.16
NLD_UD65699_2
Entretien de la carrosserie (peinture mate) (XFD - LFD Douai - Renault)
Entretien de la carrosserie
ONDERHOUD VAN DE CARROSSERIE (1/3)
Wat u moet doen
Was uw auto regelmatig, met de motor uit,
met door onze technische diensten gese-
lecteerde shampoos (nooit met schuurmid-
delen). Spuit vooraf rijkelijk met een water-
straal het volgende af:
de aanslag door luchtverontreiniging,
bloeiende bomen (linden bijvoorbeeld);
modder uit de wielkuipen en onder de bo-
demplaat die anders lange tijd het vocht
kunnen vasthouden;
de uitwerpselen van vogels, die een
chemische reactie met de lak veroorza-
ken waardoor deze snel kan ontkleuren
en zelfs kan loslaten;
Deze vlekken moet u direct wegwassen,
want zij kunnen later niet meer door poet-
sen worden verwijderd;
zout, dat vooral in de wielkuipen en onder
de bodemplaat achterblijft na te hebben
gereden op wegen waar gestrooid is.
Ontdoe de auto regelmatig van plantenres-
ten (hars, bladeren enz.).
Een goed onderhouden auto gaat langer
mee. Daarom wordt aangeraden de buiten-
kant van de auto regelmatig te onderhou-
den.
Uw auto is op doelmatige wijze tegen roest-
vorming beschermd. Toch staat hij bloot aan
de invloed van verschillende parameters.
Agressieve stoffen in de lucht
Luchtverontreiniging (in steden en in in-
dustriegebieden);
zilte lucht langs de kust, vooral bij warm
weer;
wisselende klimaatinvloeden en verande-
ringen in de vochtigheidsgraad (wegen-
zout in de winter, water waarmee de weg
wordt schoongespoeld enz.).
Kleine beschadigingen in het dagelijks
gebruik
Schurende stoffen
Stof in de lucht, zand, modder, opspattende
steentjes, enz.
Er zijn een aantal maatregelen nodig om de
hierboven genoemde gevaren te bestrijden.
Houd rekening met lokale voorschriften
inzake het wassen van een auto (bv. niet op
de openbare weg).
Houd bij het rijden op pas geasfalteerde
wegen een veilige afstand tot andere auto’s
aan om beschadiging van de lak door op-
spattend split te voorkomen.
Kleine beschadigingen van de lak moet u
snel herstellen of laten herstellen om te voor-
komen dat de lak verder aangetast wordt.
Laat uw merkdealer regelmatig de carrosse-
rie inspecteren als de auto een plaatwerk-
garantie heeft. Raadpleeg het onderhouds-
document.
Bewegende delen of mechanische organen
moeten na reiniging altijd met een door onze
technische dienst goedgekeurd product op-
nieuw worden beschermd.
Bij de merkdealer vindt u een uitgebreid
gamma speciale onderhoudsproducten.
4.17
NLD_UD65699_2
Entretien de la carrosserie (peinture mate) (XFD - LFD Douai - Renault)
ONDERHOUD VAN DE CARROSSERIE (2/3)
Ontvetten of reinigen met
behulp van een hoge-
drukreiniger of sproeipro-
ducten die n²iet door onze
technische dienst zijn goed-
gekeurd.
mechanische delen (bijv. de motor-
ruimte);
de wielen (bijv. remsysteemcomponen-
ten zoals remklauwen);
onderkant carrosserie;
scharnierende delen (bijv. aan de portie-
ren);
gelakte plastic delen aan de buitenkant
(bijv. bumpers).
Hierdoor kunnen oxidatie of storingen ont-
staan.
Wat u niet moet doen
De auto wassen in felle zon of als het vriest.
Vuil of insectenresten wegkrabben, zonder
ze eerst met water los te weken.
De auto verwaarlozen zodat vuil zich kan
ophopen.
Kleine beschadigingen niet (laten) bijwer-
ken.
Vlekken of aanslag verwijderen met op-
losmiddelen die niet door onze technische
diensten zijn geselecteerd. De lak kan hier-
door worden aangetast.
Vaak door sneeuw en modder rijden zonder
de auto te wassen, met name de wielkuipen
en de bodemplaat.
4.18
NLD_UD65699_2
Entretien de la carrosserie (peinture mate) (XFD - LFD Douai - Renault)
Rijden door een wasstraat
Zet de schakelaar van de ruitenwisser terug
in de ruststand ( 1.93). Controleer de be-
vestiging van de uitrusting aan de buiten-
kant, extra lampen, achteruitkijkspiegels en
zet de ruitenwisserbladen vast met tape.
Verwijder de spriet van de radioantenne
indien uw auto hiermee is uitgerust.
Denk eraan na het wassen het tape te ver-
wijderen en de antenne terug te plaatsen.
Bijzonderheid van auto’s met
matte lak
Voor dit type lak moeten bepaalde voor-
zorgsmaatregelen worden genomen.
Wat u moet doen
Was het voertuig met ruim water en gebruik
daarbij een zachte doek, zachte spons enz.
Wat u niet moet doen
Producten op basis van was gebruiken (op-
wrijven).
Te hard wrijven.
De auto wassen in een wasstraat.
Stickers op de lak plakken (risico op achter-
blijvende resten).
De auto reinigen met een
hogedrukreiniger.
ONDERHOUD VAN DE CARROSSERIE (3/3)
Reinigen van de koplampen,
de opname-elementen en de
camera’s
Veeg deze schoon met een zachte doek of
poetskatoen.
Bevochtig als dit niet voldoende is de doek
dan met een sopje en spoel altijd af met een
zachte doek of watten.
Veeg de ruit tenslotte voorzichtig met een
droge en zachte doek.
Gebruik geen reinigingsmiddelen met al-
cohol of gereedschap zoals een ijskrab-
ber.
entretien :
garnitures intérieures ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
garnitures intérieures
entretien ...............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
nettoyage :
intérieur véhicule ..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
4.19
NLD_UD60998_1
Entretien des garnitures intérieures (XFD - LFD Douai - Renault)
Entretien des garnitures intérieures
Ruiten van instrumenten
(bijv. instrumentenpaneel, klok, buitenther-
mometer, enz.)
Veeg deze schoon met een zachte doek of
poetskatoen.
Als dat onvoldoende is, gebruik dan een
in zeepsop gedrenkte doek (of poetska-
toen) en veeg de ruit voorzichtig na met een
andere vochtige doek of poetskatoen.
Veeg de ruit tenslotte voorzichtig af met
een droge zachte doek.
Gebruik geen producten met alcohol en/
of spuit vloeistoffen in dit gebied.
Autogordels
Deze moeten goed schoon worden gehou-
den.
Gebruik producten die door de merkdealer
worden geleverd of lauw zeepsop en een
spons; veeg de gordels met een doek droog.
Gebruik geen wasmiddelen of kleurstof-
fen omdat deze de gordels kunnen aan-
tasten.
ONDERHOUD VAN DE BINNENBEKLEDING (1/2)
Textiel (stoelen,
deurbekleding ...)
Stofzuig het textiel regelmatig.
Vloeistofvlekken
Gebruik zeepsop.
Absorbeer de vlek of duw er lichtjes op (nooit
wrijven) met een zachte doek. Spoel daarna
het restant af en absorbeer dit.
Vlekken van vaste of halfvaste
substanties
Verwijder restanten van vaste of halfvaste
substanties onmiddellijk met behulp van
een spatel (ga daarbij vanaf de randen naar
het midden van de vlek om te voorkomen
dat deze wordt uitgesmeerd).
Reinig zoals aangegeven voor vloeistofvlek-
ken.
Snoep en kauwgom verwijderen
Leg een ijsblokje op de vlek om deze te laten
uitharden en ga daarna te werk zoals aange-
geven voor vaste vlekken.
Een goed onderhouden auto gaat langer
mee. Daarom wordt aangeraden de binnen-
kant van de auto regelmatig te onderhou-
den.
Een vlek moet altijd snel behandeld worden.
Reinig de bekleding (ongeacht het soort
vlek) met koud of lauwwarm zeepsop op
basis van natuurlijke zeep.
Gebruik geen detergenten (afwasmiddel,
producten in poedervorm, producten op
alcoholbasis enz.).
Gebruik een zachte doek.
Spoel en absorbeer het overschot.
Multimediascherm
Onderhoud van het scherm kan afhanke-
lijk zijn van het type multimedia-apparatuur.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het
multimediasysteem voor meer informatie.
Raadpleeg de merkdealer voor advies
over het onderhoud van het interieur en/
of bij een onbevredigend resultaat.
4.20
NLD_UD60998_1
Entretien des garnitures intérieures (XFD - LFD Douai - Renault)
Wat u niet moet doen
Plaats geen voorwerpen zoals deodorant,
parfum, enz. bij de ventilatieroosters; deze
kunnen de bekleding van het dashboard
aantasten.
Gebruik van een hogedruk-
reiniger of sproeiproducten
in het interieur van de auto:
als geen bijzondere voorzorgsmaatrege-
len worden genomen, bestaat het gevaar
dat elektrische en elektronische compo-
nenten in de auto defect raken.
ONDERHOUD VAN DE BINNENBEKLEDING (2/2)
Verwijderen/terugplaatsen
van oorspronkelijk in de auto
aangebrachte afneembare
uitrusting
Als u afneembare uitrusting moet verwijde-
ren om het interieur schoon te maken (bij-
voorbeeld matten), moet u altijd zorgen dat
u ze correct en aan de goede kant terug-
plaatst (de bestuursmat moet aan de kant
van de bestuurder worden teruggeplaatst)
en vastzet met de elementen die bij de uit-
rusting zijn geleverd (de bestuurdersmat bij-
voorbeeld, moet altijd worden vastgezet met
behulp van de voorgeïnstalleerde bevesti-
gingselementen).
Controleer altijd, terwijl de auto nog stilstaat,
of niets de besturing hindert (obstakel onder
de pedalen, een hak die achter de mat blijft
hangen, enzovoort).
5.1
NLD_UD70227_5
Sommaire 5 (XFD - LFD Douai - Renault)
Hoofdstuk 5: Praktische tips
Lekke band, reservewiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.2
Pompset voor de banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.5
Gereedschap, bekleding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.9
Verwisselen van een wiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.11
Banden (veiligheid, wielen, wintergebruik) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.13
Koplampen (vervangen van een lamp) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.16
Achterlichten (vervangen van een lamp) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.17
Zijknipperlichten (vervangen van een lamp) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.18
Binnenverlichting: lampen vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.20
Zekeringen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.23
Accu. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.26
Kaart: batterij . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.30
Toebehoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.32
Ruitenwisserbladen: vervanging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.33
Aanhanger . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.35
Storingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5.37
crevaison ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
roue de secours .........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.2
NLD_UD61000_1
Crevaison, roue de secours (XFD - LFD Douai - Renault)
In geval van een lekke band
Afhankelijk van de auto, beschikt u over een
oppompset voor de banden of een reserve-
wiel (raadpleeg de volgende bladzijdes).
Bijzonderheid
Het controlesysteem van de bandenspan-
ning controleert niet de spanning van de re-
serveband (het wiel dat door het reservewiel
is vervangen, verdwijnt van het display op
het instrumentenpaneel). 2.28.
Crevaison, roue de secours
LEKKE BAND, RESERVEWIEL (1/3)
Als u de auto stilzet in de berm
van de weg, moet u de andere
weggebruikers waarschuwen
door middel van de gevaren-
driehoek of op een andere
wijze, volgens de regels van het land
waar u bent.
Laat het reservewiel regelmatig door uw dealer controleren. Na verloop van tijd
kan het door veroudering onbruikbaar worden.
Auto’s met een reservewiel dat kleiner is dan de andere vier wielen:
Monteer nooit meer dan één reservewiel op een auto.
Doordat het reservewiel een kleinere diameter heeft dan het oorspronkelijke wiel, is de
bodemhoogte van de auto kleiner geworden.
Vervang zo snel mogelijk het reservewiel door een wiel van dezelfde maat als het origi-
nele wiel.
Bij tijdelijke gebruik van dit reservewiel, mag de rijsnelheid niet hoger zijn dan de snel-
heid die op de sticker op het wiel aangegeven staat.
De montage van dit wiel kan het rijgedrag van uw auto veranderen. Voorkom snel op-
trekken en krachtig remmen en verminder uw snelheid in bochten.
Als u sneeuwkettingen moet gebruiken, monteer dan het reservewiel op de achteras en
controleer de bandenspanning.
Schakel de «handsfree» functie uit voordat u de auto met de hand wast of aan de
slag gaat met het reservewiel of de trekhaak.
Risico van onbedoeld openen of sluiten van de achterklep waardoor letsel
kan worden veroorzaakt.
5.3
NLD_UD61000_1
Crevaison, roue de secours (XFD - LFD Douai - Renault)
LEKKE BAND, RESERVEWIEL (2/3)
Reservewiel A
Dit bevindt zich in de bagageruimte.
2
1
4
A
Om erbij te kunnen komen:
open de bagageruimte
draai de vergrendelingstoetsen 1 aan de
uiteinden van de losse bodemplaat 2 een
kwartslag;
til de losse bodemplaat 2 op met behulp
van de handgreep 3;
– draai de centrale bevestiging 6 linksom
los; deze zit (afhankelijk van de auto)
onder de krik 4;
verwijder de gereedschapsset 5;
verwijder het reservewiel.
6
7
Maak de subwoofer 7 los en sluit
deze correct aan - wees voorzichtig.
Onvoorzichtige behandeling van de sub-
woofer kan leiden tot schade aan de
elektrische en elektronische componen-
ten.
5
3
2
1
3
Auto uitgerust met een
subwoofer
Om erbij te kunnen komen:
open de bagageruimte
draai de vergrendelingstoetsen 1 aan de
uiteinden van de losse bodemplaat 2 een
kwartslag;
til de losse bodemplaat 2 op met behulp
van de handgreep 3;
– draai de centrale bevestiging 6 linksom
los; deze zit (afhankelijk van de auto)
onder de krik 4;
verwijder de gereedschapsset 5;
Ontkoppel de stroomkabel van de sub-
woofer 7;
verwijder de subwoofer.
verwijder het reservewiel.
Het is niet raadzaam om de subwoofer te vervangen en aan te sluiten in het geval van een
lekke band; dit kan leiden tot schade aan de subwoofer.
5.4
NLD_UD61000_1
Crevaison, roue de secours (XFD - LFD Douai - Renault)
Reservewiel B
Dit bevindt zich in de bagageruimte.
LEKKE BAND, RESERVEWIEL (3/3)
Om erbij te kunnen komen:
open de bagageruimte
draai de vergrendelingstoetsen 1 aan de
uiteinden van de losse bodemplaat 2 een
kwartslag;
2
8
8
1
B
9
3
til de losse bodemplaat 2 op met behulp
van de handgreep 3;
til het deksel 8 op en klap het opzij;
– draai de centrale bevestiging 9 linksom
los;
verwijder het reservewiel;
draai de centrale bevestiging 9 rechtsom
los;
plaats de losse bodemplaat 2 terug en
zet de vergrendelingstoetsen 1 vast op
hun plaats.
Als de lekke band breder is dan het reservewiel, en u de lekke band op de plaats
van het reservewiel plaatst is de bodemhoogte van de auto minder. Om beschadi-
gingen te voorkomen, moet u voorzichtig over hoge drempels en de stoep af rijden
Bij tijdelijk gebruik van dit reservewiel, mag de rijsnelheid niet hoger zijn dan de
snelheid die op de sticker op het wiel aangegeven staat. Vervang zo snel mogelijk het
reservewiel door een wiel van dezelfde maat als het originele wiel.
kit de gonflage des pneumatiques .............
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.5
NLD_UD61001_1
Kit de gonflage (XFD - LFD Douai - Renault)
Kit de gonflage des pneumatiques
POMPSET VOOR DE BANDEN (1/4)
De set is uitsluitend bestemd
en goedgekeurd voor het op-
pompen van banden van een
auto die met deze set uitgerust
is.
In geen geval mag de set gebruikt
worden voor het oppompen van banden
van een andere auto of enig ander op-
pompbaar voorwerp (zwemband, boot,
enz.).
Voorkom dat de huid in contact komt met
de vloeistof tijdens de reparatiehandelin-
gen. Als toch druppeltjes ontsnappen,
moet u deze overvloedig afspoelen.
Houd de reparatieset uit de buurt van
kinderen.
Gooi het lege reservoir niet in de natuur.
Lever het in bij uw merkdealer of bij een
depot voor klein chemisch afval.
Het reservoir heeft een beperkte houd-
baarheid die is aangegeven op zijn
etiket. Controleer de houdbaarheidsda-
tum.
Ga bij een merkdealer langs om de
pompslang en het reservoir met het re-
paratieproduct te laten vervangen.
A
B
De set repareert beschadigde
banden waarvan het loopvlak A
beschadigd is door een voor-
werp van minder dan 4 millime-
ter. Hij repareert niet alle typen lekken,
zoals sneden van meer dan 4 millimeter,
sneden aan de zijkant B van de band,
enz.
Controleer ook of de velg in goede staat
is.
Verwijder niet het voorwerp dat de oor-
zaak is van de lekkage als dit nog in de
band zit.
Gebruik de pompset niet als de
band beschadigd is door het
rijden met een lekke band.
Controleer dus zorgvuldig de
zijkant van de banden voor het repare-
ren.
Bovendien kan het rijden met zachte of
zelfs platte (of lekke) banden de veilig-
heid in gevaar brengen en niet te repa-
reren blijken.
Deze reparatie is tijdelijk.
Een lekke band moet zo snel mogelijk
worden gerepareerd en vóór terugplaat-
sing door een deskundige worden on-
derzocht.
Voor het vervangen van een band die
met behulp van deze set gerepareerd is,
moet u de specialist op de hoogte bren-
gen.
Tijdens het rijden kan een trilling gevoeld
worden door de aanwezigheid van het
product in de band.
5.6
NLD_UD61001_1
Kit de gonflage (XFD - LFD Douai - Renault)
POMPSET VOOR DE BANDEN (2/4)
Gebruik bij een lekke band de set die (af-
hankelijk van de auto) is opgeborgen in de
bodem van de bagageruimte C of in de op-
bergruimte rechts D. 3.55.
Auto met een controlesysteem voor
bandenspanning
Bij een te lage bandenspanning (lekken, te
lage bandenspanning enz.) verschijnt het
waarschuwingslampje op het instru-
mentenpaneel. 2.28.
Als u de auto stilzet in de berm
van de weg, moet u de andere
weggebruikers waarschuwen
door middel van de gevaren-
driehoek of op een andere wijze, vol-
gens de regels van het land waar u bent.
C
D
Draaiende motor, parkeerrem aangetrok-
ken:
Haal een of meer accessoires uit de ac-
cessoireaansluiting;
raadpleeg de info op de pompsetcom-
pressor in de bagageruimte van de auto
en volg de instructies;
pomp de band op tot de voorgeschreven
spanning 4.14;
na maximaal 15 minuten stopt u het
pompen om de spanning af te lezen (op
de manometer 2).
1
2
Opmerking: terwijl de fles leegloopt (on-
geveer 30 seconden), geeft de manome-
ter 2 kort een druk aan van max. 6 bar;
daarna zakt de druk.
Spanning aanpassen: ga voor meer
spanning door met oppompen. U verlaagt
de spanning door op de knop 1 te druk-
ken.
Voordat u de set gebruikt zet
u de auto aan de kant van
de weg, ver genoeg van het
verkeer, schakelt u de alarm-
knipperlichten in, zet u de parkeerrem
vast, laat u alle inzittenden uit de auto
stappen en zorgt u dat deze zich op vei-
lige afstand van het verkeer bevinden.
5.7
NLD_UD61001_1
Kit de gonflage (XFD - LFD Douai - Renault)
POMPSET VOOR DE BANDEN (3/4)
Als na 15 minuten de minimum spanning
van de band van 1,8 bar nog niet is be-
reikt, dan is reparatie niet mogelijk. Ga
niet rijden, maar neem contact op met
een merkdealer.
In geval van plotseling remmen
zouden deze onder de pedalen
terecht kunnen komen, waar-
door de bestuurder deze niet
meer goed kan bedienen.
3
Als de band correct is opgepompt, verwijdert
u de set: schroef de pompaansluiting los
van de fles 3 om spatten te voorkomen, en
bewaar de fles in een plastic verpakking om
te voorkomen dat het product gaat lekken.
Plak het etiket met de rijvoorschriften
(onderaan op de fles) op een voor de
bestuurder zichtbare plaats op het dash-
board.
Berg de set op.
Als de band na de eerste keer oppompen
nog steeds lek is, moet er worden gere-
den om het gat te vullen.
Rijd direct weg en rijd 20 tot 60 km/u om
het product gelijkmatig in de band te ver-
delen, en stop na een afstand van 3 kilo-
meter om de spanning te controleren.
Als de spanning hoger is dan 1,3 bar
maar lager dan de voorgeschreven span-
ning (raadpleeg de sticker op de rand van
het bestuurdersportier), corrigeer deze
dan. Of neem contact op met een merk-
dealer: de band kan niet worden gerepa-
reerd.
5.8
NLD_UD61001_1
Kit de gonflage (XFD - LFD Douai - Renault)
Voorzorgsmaatregel bij het
gebruik van de set
de set mag niet langer dan 15 minuten aan-
eengesloten gebruikt worden.
De fles moet na het eerste gebruik worden
vervangen, ook al zit er nog vloeistof in.
POMPSET VOOR DE BANDEN (4/4)
Na een reparatie met behulp
van de set, mag u niet verder
dan 200 km rijden. Verminder
bovendien uw snelheid en rijd
in elk geval niet sneller dan 80 km/u. Het
etiket dat u op een zichtbare plaats op
het dashboard moet plakken, herinnert
u hieraan.
Afhankelijk van het land of de plaatse-
lijke voorschriften, moet een met de
pompset gerepareerde band worden
vervangen.
Let op, als een ventieldopje
ontbreekt of niet goed vast-
gezet is, kan er lucht uit de
banden ontsnappen en de ban-
denspanning afnemen.
Zorg altijd dat de ventieldopjes gelijk
zijn aan de originele en dat ze helemaal
vastgezet zijn.
bloc-outils ..................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
clé d’enjoliveur ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
cric .............................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
crevaison ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
clé de roue .................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
clé de roue .................................................
(page courante)
5.9
NLD_UD61002_1
Bloc-outils (XFD - LFD Douai - Renault)
Wieldop gereedschap 7
Voor het verwijderen van de wieldoppen.
Gereedschap voor toegang tot
het sleeppunt 8
Met dit gereedschap opent u de afdekkap
van het sleeppunt. 5.35.
Outils, enjoliveur
GEREEDSCHAP, DOPPEN, KAPPEN (1/2)
4
3
6
6
5
B
Opbergruimte gereedschapsset
De aanwezigheid van gereedschap is afhan-
kelijk van de auto.
Afhankelijk van de auto vindt u het gereed-
schap in het vak onder de mat van de baga-
geruimte 1 of in de opbergruimte 2.
Voor toegang tot het gereedschap in het vak
onder de mat van de bagageruimte 1, zet
u de steun A naar voren om de kap vrij te
zetten.
Til het deksel op en verwijder het.
1
7
8
A
2
Wielmoersleutel 3
Hiermee draait u de wielbouten en het sleep-
oog 6 los en zet u deze weer vast.
Krik 4
Vouw hem in voordat u hem in zijn houder
plaatst (let op dat u de wielmoersleutel 5
goed terugplaatst).
Sleepoog 6
5.35
enjoliveurs .................................................
(page courante)
5.10
NLD_UD61002_1
Bloc-outils (XFD - LFD Douai - Renault)
GEREEDSCHAP, DOPPEN, KAPPEN (2/2)
A
B C
D
Sierdop
Verwijder dit door het haakje van het wiel-
dopgereedschap 6 in de daarvoor bestemde
opening bij het ventiel te plaatsen 8 (om het
metalen klemmetje te pakken).
Om hem weer terug te plaatsen, richt u hem
ten opzichte van het ventiel 8. Duw de haak-
jes er in, vanaf het ventiel A, daarna B en C
en tot slot tegenover het ventiel D.
Opmerking: bij gebruik van een antidiefstal-
bout 5.11
Laat nooit gereedschap in de
auto rondslingeren. Dit is ge-
vaarlijk als u plotseling moet
remmen. Plaats na gebruik
de gereedschappen weer goed in hun
steun en berg deze correct op in zijn
houder: risico van verwonding.
Als er wielbouten in de gereedschapsset
zijn meegeleverd, mag u deze bouten
(en alleen deze) gebruiken voor het re-
servewiel: raadpleeg de sticker op het
reservewiel.
Gebruik de krik alleen voor het verwis-
selen van een wiel. De krik mag nooit als
steun bij werkzaamheden onder de auto
worden gebruikt.
6
8
changement de roue..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
crevaison ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
levage du véhicule
changement de roue ............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.11
NLD_UD65692_2
Changement de roue (XFD - LFD Douai - Renault)
Changement des roues
VERWISSELEN VAN EEN WIEL (1/2)
2
Draai de krik met de hand omhoog zodat u
de voet van de krik vlak op de grond kunt
zetten, iets binnen de rand van de carros-
serie.
Draai de zwengel een paar slagen tot het
wiel vrijkomt van de grond.
Auto met krik en wielmoersleutel
Verwijder de wieldop (indien van toepas-
sing).
Draai de wielbouten iets los met de wiel-
moersleutel 2. Plaats deze zo dat u deze
naar beneden moet drukken.
Houd de krik 3 horizontaal, met de kop van
de krik noodzakelijkerwijs bij de metalen
versterkingsplaat die het dichtst bij het be-
treffende wiel is en is aangegeven met een
pijl 1.
Schakel de alarmknipperlich-
ten in.
Parkeer de auto op veilige af-
stand van het verkeer op een
horizontale, stroeve en stevige onder-
grond.
Zet de parkeerrem vast en schakel een
versnelling in (eerste of achteruit, of P bij
een automatische transmissie).
Laat alle inzittenden uitstappen en houd
hen op veilige afstand van het verkeer.
Als u de auto heeft stilgezet
in de berm van de weg, moet
u de andere weggebruikers
waarschuwen door middel van
de gevarendriehoek of op een andere,
in het land waar u bent, voorgeschreven
manier.
1
3
1
5.12
NLD_UD65692_2
Changement de roue (XFD - LFD Douai - Renault)
Draai de wielbouten geheel los en neem het
wiel van de naaf.
Plaats het reservewiel op de naaf en draai
het wiel rond tot de gaten voor de wielbouten
samenvallen.
Als het reservewiel eigen bouten heeft, mag
u deze bouten uitsluitend gebruiken voor
het reservewiel. Controleer of het wiel goed
tegen de naaf is gedrukt, zet de bouten vast
en draai de krik los.
Als het wiel op de grond rust, zet u de bouten
goed vast, en moet u het vastzetten en de
bandenspanning van het reservewiel zo snel
mogelijk laten controleren.
Antidiefstalbouten
Als u antidiefstalbouten gebruikt, moet
u deze bouten zo dicht mogelijk bij het
ventiel plaatsen (risico dat de wieldop
niet gemonteerd kan worden).
Als u merkt dat een band lek is
moet u direct stoppen en het
reservewiel monteren.
Een lekke band moet zo snel
mogelijk worden gerepareerd en vóór
terugplaatsing door een deskundige
worden onderzocht.
VERWISSELEN VAN EEN WIEL (2/2)
Auto met een controlesysteem voor ban-
denspanning
Bij een te lage bandenspanning (lekken, te
lage bandenspanning enz.) verschijnt het
waarschuwingslampje op het instru-
mentenpaneel. 2.28.
Laat nooit gereedschap in de
auto rondslingeren. Dit is ge-
vaarlijk als u plotseling moet
remmen. Plaats na gebruik
de gereedschappen weer goed in hun
steun en berg deze correct op in zijn
houder: risico van verwonding.
Als het reservewiel is geleverd met
bouten, mag u deze bouten uitsluitend
voor het reservewiel gebruiken.
Gebruik de krik alleen voor het verwisse-
len van een wiel. De krik mag nooit als
steun bij werkzaamheden onder de auto
worden gebruikt.
pneumatiques ............................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
roues (sécurité)..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.13
NLD_UD61004_1
Pneumatiques (XFD - LFD Douai - Renault)
Pneumatiques (sécurité pneumatiques, roues, utilisation hivernale)
BANDEN (1/3)
Onderhoud van de banden
De banden van uw auto moeten altijd aan de
wettelijke voorschriften voldoen. Bovendien
moeten de banden, in het belang van een
goede wegligging van uw auto, van het-
zelfde merk zijn en hetzelfde profiel hebben.
De banden moeten in goede staat verkeren
en voldoende profiel hebben; de merken die
door onze technische dienst zijn goedge-
keurd, zijn voorzien van slijtagecontrole-
stiften 1.
De banden vormen de enige verbinding
tussen de auto en het wegdek, het is daarom
van het grootste belang dat zij in goede staat
verkeren.
Houd u strikt aan de wettelijke voorschriften
op dit gebied.
Als het loopvlak van een band tot aan deze
stiften is weggesleten, worden ze zicht-
baar 2: u moet dan deze band laten vervan-
gen, omdat er nog slechts 1,6 mm profiel
overblijft, waardoor de band op een natte
weg onvoldoende grip heeft.
Ook door overbelasting, door het langdurig
snel rijden bij hoge buitentemperaturen en
door het regelmatig rijden op slechte wegen,
kunnen de banden worden beschadigd,
waardoor de veiligheid in gevaar komt.
Bestuurdersfouten, zoals
“rijden tegen een stoeprand”,
kunnen de banden en de
velgen beschadigen, en de
voorwielen of achterwielen ontregelen.
Laat in dat geval hun staat door een
merkdealer controleren.
2
1
pression des pneumatiques.......................
(page courante)
5.14
NLD_UD61004_1
Pneumatiques (XFD - LFD Douai - Renault)
BANDEN (2/3)
Bandenspanning
Houd u aan de bandenspanningen (inclusief
het reservewiel), controleer de bandenspan-
ningen ten minste eenmaal per maand en
zeker voor een lange rit (raadpleeg de stic-
ker op de zijkant van het bestuurderspor-
tier).
Controleer de spanning bij koude banden;
houd geen rekening met een hogere waarde
bij warm weer of na een snel gereden rit.
Indien u de bandenspanning niet bij koude
banden kunt controleren, moet u de opge-
geven waarden met 0,2 tot 0,3 bar (3 PSI)
verhogen.
Verlaag nooit de spanning van een
warme band.
Bijzonderheid
Afhankelijk van de auto, heeft deze een
adapter die u op het ventiel moet plaatsen
voordat u de band oppompt.
Auto met een controlesysteem voor
bandenspanning
Bij een te lage bandenspanning (lekken, te
lage bandenspanning enz.) verschijnt het
waarschuwingslampje op het instru-
mentenpaneel. 2.28.
Reservewiel
5.2, 5.11.
Door een te lage banden-
spanning ontstaat vroegtijdige
slijtage en worden de banden
abnormaal heet, met alle ge-
volgen van dien voor de veiligheid:
slechte wegligging;
risico van een klapband of het losla-
ten van het loopvlak.
De bandenspanning is afhankelijk van
de belasting en de snelheid. Pas de ban-
denspanning aan de gebruiksomstan-
digheden aan (raadpleeg de sticker op
de zijkant van het bestuurdersportier).
Let op, als een ventieldopje
ontbreekt of niet goed vast-
gezet is, kan er lucht uit de
banden ontsnappen en de ban-
denspanning afnemen.
Zorg altijd dat de ventieldopjes gelijk
zijn aan de originele en dat ze helemaal
vastgezet zijn.
Verwisselen van een wiel
Het kan enkele minuten duren,
afhankelijk van de rijstijl, voor-
dat het controlesysteem van
de bandenspanning de nieuwe plaats
van de wielen en de spanning heeft ve-
rwerkt, controleer de bandenspanning
na elke ingreep.
5.15
NLD_UD61004_1
Pneumatiques (XFD - LFD Douai - Renault)
Vervangen van de banden
BANDEN (3/3)
De banden in de winter
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen mogen uitsluitend rond
de voorwielen worden gelegd.
Als een te grote bandenmaat is gemonteerd,
kunnen er mogelijk geen sneeuwkettin-
gen worden gemonteerd.
Winterbanden
Voor een optimale grip van uw auto raden
wij u aan deze banden op alle vier wielen
te monteren.
Let op: deze banden hebben soms een pijl
met de draairichting en een indicatie van de
maximumsnelheid die lager kan liggen dan
de topsnelheid van uw auto.
Het gebruik van sneeuwkettin-
gen is alleen mogelijk in com-
binatie met even grote banden
als die oorspronkelijk zijn ge-
monteerd op uw auto.
Wij raden u in ieder geval aan een merk-
dealer te raadplegen. Hij weet als geen
ander welke voorzieningen het beste bij
uw auto passen.
Spijkerbanden
Het gebruik van spijkerbanden is slechts
onder bepaalde omstandigheden toege-
staan. Houd u aan de ter plaatse geldende
voorschriften, en rijd niet sneller dan de
daarmee toegelaten maximum snelheid.
Indien u voor deze banden kiest, moeten zij
in ieder geval links en rechts voor worden
gemonteerd.
Wielen van 18” of meer zijn
niet geschikt voor sneeuw-
kettingen.
Als u specifieke uitrustingen
wenst te gebruiken, raadpleeg dan een
merkdealer.
Voor uw veiligheid en voor de
naleving van de geldende we-
tgeving.
Als de banden vervangen
moeten worden, mag dit alleen gebeu-
ren door even grote banden van hetzel-
fde merk, met dezelfde eigenschappen
en met hetzelfde profiel.
Moeten ze: ten minste hetzelfde laad-
vermogen en dezelfde maximumsnel-
heid als de oorspronkelijke banden
hebben, ofwel voldoen aan de door
de merkdealer gestelde eisen.
Indien u deze instructies niet respec-
teert, kunt u uw veiligheid in gevaar
brengen en is uw auto mogelijk niet
conform de voorschriften.
Risico op verlies van de controle over
de auto.
projecteurs
avant ....................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
projecteurs
remplacement des lampes ...................
(jusqu’à la fin de l’UD)
changement de lampes .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de croisement ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de direction ..........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de position ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de route ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.16
NLD_UD61005_1
Projecteurs avant : remplacement des lampes (XFD - LFD Douai - Renault)
LED-dagrijverlichting en
markeringslichten 1
Raadpleeg een merkdealer.
LED-grootlicht 2
Raadpleeg een merkdealer.
LED-dimlicht 3
Raadpleeg een merkdealer.
LED-richtingaanwijzers 4
Raadpleeg een merkdealer.
LED-mistlichten voor,
bochtlichten 5
(afhankelijk van de auto)
Raadpleeg een merkdealer.
Projecteurs avant (remplacement des lampes)
KOPLAMPEN: de lampen vervangen
1
2
3
41 5
Extra lampen
Vraag uw merkdealer om advies als u mist-
lichten op uw auto wilt monteren.
Alle werkzaamheden (of wij-
zigingen) aan de elektrische
installatie moeten worden uit-
gevoerd door een merkdea-
ler, aangezien de elektrische installatie
(bedrading, onderdelen en vooral de
dynamo) kan worden beschadigd door
een verkeerde aansluiting. Bovendien
beschikt uw merkdealer over de beno-
digde onderdelen.
ampoules
remplacement ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
changement de lampes .............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
feux :
de direction ..........................................
(page courante)
feux :
de position ...........................................
(page courante)
feux :
de stop .................................................
(page courante)
feux :
de recul ................................................
(page courante)
feux :
de brouillard .........................................
(page courante)
indicateurs :
de direction ..........................................
(page courante)
ampoules
remplacement ......................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.17
NLD_UD61006_1
Feux arrière et latéraux : remplacement des lampes (XFD - LFD Douai - Renault)
4-deurs uitvoering
Zijlichten, remlichten, richtingaanwijzers,
mistlichten en achteruitrijlichten (LED)
Raadpleeg een merkdealer.
Feux arrière (remplacement des lampes)
ACHTERLICHTEN EN ZIJLICHTEN: de lampen vervangen (1/3)
1
Derde remlicht 1
Raadpleeg een merkdealer.
Break uitvoering
Zijlichten, remlichten, richtingaanwijzers,
mistlichten en achteruitrijlichten (LED)
Raadpleeg een merkdealer.
répétiteurs latéraux
remplacement des lampes ...................
(page courante)
feux :
de plaque d’immatriculation .................
(page courante)
5.18
NLD_UD61006_1
Feux arrière et latéraux : remplacement des lampes (XFD - LFD Douai - Renault)
Répétiteurs latéraux (remplacement des lampes)
ACHTERLICHTEN EN ZIJLICHTEN: de lampen vervangen (2/3)
Led-kentekenplaatverlichting 2
Raadpleeg een merkdealer.
2
2
5.19
NLD_UD61006_1
Feux arrière et latéraux : remplacement des lampes (XFD - LFD Douai - Renault)
Welkomstverlichting op de
externe handgrepen (LED) 4
Raadpleeg een merkdealer.
ACHTERLICHTEN EN ZIJLICHTEN: de lampen vervangen (3/3)
4
LED-zijknipperlichten 3
Raadpleeg een merkdealer.
3
plafonnier ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
éclairage :
intérieur ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.20
NLD_UD61007_1
Eclairage intérieur : remplacement des lampes (XFD - LFD Douai - Renault)
Éclairage intérieur (remplacement des lampes)
INTERIEURLICHT: lampen vervangen (1/3)
Leesspots 1
Raadpleeg een merkdealer.
1
Sfeerverlichting 2
Raadpleeg een merkdealer.
1
2
2
5.21
NLD_UD61007_1
Eclairage intérieur : remplacement des lampes (XFD - LFD Douai - Renault)
De lampen staan onder druk
en kunnen openbarsten bij het
vervangen.
Verwondingsgevaar
INTERIEURLICHT: lampen vervangen (2/3)
4 5 6
3
Bagageverlichting 3
Maak met een platte schroevendraaier
het lamphuis 3 los door de twee lipjes aan
weerskanten van het lamphuis in te drukken.
Maak de stekker los.
Druk tegen het lipje 4 zodat de lens 6 vrij-
komt en u het lampje 5 kunt vervangen.
Lamptype: W5W.
3
5.22
NLD_UD61007_1
Eclairage intérieur : remplacement des lampes (XFD - LFD Douai - Renault)
Verlichting dashboardkastje 7
Maak met een platte schroevendraaier
het lamphuis 7 los door de twee lipjes aan
weerskanten van het lamphuis in te drukken.
Maak de stekker los.
Druk tegen het lipje 4 zodat de lens 6 vrij-
komt en u het lampje 5 kunt vervangen.
Lamptype: W5W.
7
4 5 6
De lampen staan onder druk
en kunnen openbarsten bij het
vervangen.
Verwondingsgevaar
INTERIEURLICHT: lampen vervangen (3/3)
fusibles ......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.23
NLD_UD61008_1
Fusibles (XFD - LFD Douai - Renault)
Fusibles
ZEKERINGEN (1/3)
Zekeringkastje
Controleer de staat van de zekeringen als
een elektrisch apparaat niet werkt.
Maak het klepje A los.
Controleer de betreffende ze-
kering en vervang hem, indien
nodig, door een zekering met
hetzelfde amperage als de
oorspronkelijke zekering.
Door een te sterke zekering kan de be-
drading te heet worden en kan brand
ontstaan als een elektrisch orgaan door
een storing te veel stroom verbruikt.
Afhankelijk van de wetgeving of uit voor-
zorg:
zorg dat u altijd reservelampen en -zeke-
ringen in uw auto heeft, een merkdealer
kan u deze leveren.
A
Raadpleeg de sticker met de verklaring van
de zekeringen in de opbergruimte A.
Bepaalde zekeringen moeten door een
vakman worden vervangen. Deze zekerin-
gen vindt u niet op de sticker.
U mag enkel werkzaamheden uitvoeren aan
de zekeringen die zijn aangegeven op de
sticker.
5.24
NLD_UD61008_1
Fusibles (XFD - LFD Douai - Renault)
ZEKERINGEN (2/3)
Tangetje 1
Trek de zekering los met behulp van het tan-
getje 1, dat zich op onder de zekeringen be-
vindt.
U kunt de zekering uit het tangetje schuiven.
Gebruik niet de ongebruikte plaatsen op de
zekeringplaat om reservezekeringen in te
steken.
Raadpleeg de sticker met de verklaring
van de zekeringen in de opbergruimte.
Bepaalde zekeringen mogen alleen
worden vervangen door een vakman.
Deze zekeringen staan niet aangegeven
op de sticker.
U mag alleen de zekeringen vervangen
die zijn aangeduid op de sticker.
1
5.25
NLD_UD61008_1
Fusibles (XFD - LFD Douai - Renault)
ZEKERINGEN (3/3)
Bestemming van de zekeringen
(de aanwezigheid van de zekeringen hangt van het uitrustingsniveau van de auto af)
Symbool Bestemming Symbool Bestemming
H
Ruitensproeiers
Niet in gebruik
ë
Accessoireaansluitingen op derde rij, accessoireaans-
luiting bagageruimte
Ý
Aansluiting trekhaak
Æ
Aansteker voor, accessoireaansluiting voor en achter
Diagnoseaansluiting, geluidsalarm
Niet in gebruik
Ì
Zoemer
Spiegelverwarming
Instrumentenpaneel, verlichting bedieningsorganen
dashboard
×
Remlichten, UCH
Veringen voor elektronische schokdemping
Parkeerrem
f
Ruitenwisser voor
Extra versterker
D
Richtingaanwijzers, alarmknipperlichten
î
Aansluitingen voor radio, multimediascherm, multime-
dia-accessoires, schakelaar voor parkeerrem
USB-aansluiting achter op console
UCH, ruitenwisser achter, mistlamp achter
Niet in gebruik
O
Portiervergrendeling, bediening voor openen en sluiten
van de achterklep
batterie
dépannage ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.26
NLD_UD70222_3
Batterie : dépannage (XFD - LFD Douai - Renault)
Batterie :
ACCU: storing (1/4)
Om vonkvorming te voorkomen:
Controleer of alle stroomverbruikers (bin-
nenlichten enz.) zijn uitgeschakeld voor-
dat u de accuklemmen losmaakt of aan-
sluit;
schakel de acculader uit voordat u deze
op de accu aansluit of ervan losmaakt;
– leg geen metalen of andere geleidende
voorwerpen, die kortsluiting tussen de
accupolen kunnen veroorzaken, op de
accu;
wacht minstens één minuut na het afzet-
ten van de motor voordat u de accuka-
bels losmaakt.
zet de accukabels na het weer monteren
goed vast.
Aansluiting van een acculader
De acculader moet geschikt zijn voor een
accu met een nominale spanning van
12 volt.
Maak de accukabels nooit los als de motor
draait. Houd u aan de voorschriften van
de fabrikant van de acculader.
Voor bepaalde accu’s gelden
speciale voorwaarden bij het
laden. Raadpleeg uw merk-
dealer.
Voorkom elk risico op een vonk die on-
middellijk een explosie tot gevolg zou
kunnen hebben. Zorg dat het opladen
in een goed geventileerde ruimte plaats-
vindt.
Gevaar van ernstige verwondingen.
Voordat u iets doet onder de
motorkap, moet u het contact
afzetten. 2.3
5.27
NLD_UD70222_3
Batterie : dépannage (XFD - LFD Douai - Renault)
ACCU: storing (2/4)
Teneinde uw veiligheid en een
goede werking van de elektri-
sche uitrustingen van de auto
te waarborgen (lampen, ruiten-
wisser, rembekrachtiging), moet elk on-
derhoud aan de accu (demontering, los-
koppeling...) verplicht worden uitgevoerd
door een gespecialiseerd vakman.
Risico op brandwonden door elektri-
sche schokken.
U moet zich verplicht houden aan de ver-
vangingsintervallen die worden aange-
geven in het onderhoudsboekje zonder
deze te overschrijden.
De accu is van een speciaal type. Zorg
dat deze wordt vervangen door een van
hetzelfde type.
Roep de hulp in van een merkdealer.
Let op bij werkzaamheden
dicht bij de motor, deze kan
nog warm zijn. Bovendien
kan de ventilateurmotor on-
verwacht gaan draaien. Het waarschu-
wingslampje in de motorruimte
herinnert u hieraan.
Verwondingsgevaar
5.28
NLD_UD70222_3
Batterie : dépannage (XFD - LFD Douai - Renault)
Starten met starthulpkabels
Als u voor het starten de accu van een
andere auto moet gebruiken, koop dan de
startkabels (met groot oppervlak) bij een
merkdealer of controleer, als u reeds start-
kabels heeft, of deze in goede staat verke-
ren.
Beide accu’s moeten dezelfde spanning
hebben: 12 volt. De hulpaccu moet min-
stens de capaciteit (ampère-uur, Ah) hebben
van de ontladen accu.
Let erop dat de auto’s elkaar niet raken
(kortsluitingsgevaar als u de pluspolen met
elkaar verbindt) en dat de ontladen accu
goed aangesloten is. Zet het contact af van
uw auto.
Start de motor van de hulpauto met een mid-
delmatig toerental.
ACCU: storing (3/4)
1
B
A
3
Accu in de motorruimte
Til de afdekkap van de eenheid 3 achter de
accu op.
6
2
7
Controleer of de kabels A en B
elkaar nergens raken en of de
positieve kabel A geen me-
talen delen van de hulpauto
raakt.
Risico van letsel en/of beschadiging
van de auto.
1
2
Sluit de positieve kabel A aan op de steun 1
(+) onder de afdekkap van de eenheid 3, en
vervolgens op de pluspool 6 (+) van de hul-
paccu.
Sluit de negatieve kabel B aan op de pool 7
(–) van de hulpaccu en daarna op de meta-
len kabel 2 (–) of, afhankelijk van de auto,
op de bout 5 (–), als u de markering ziet 4.
Start de motor en maak zodra deze draait de
kabels A en B in omgekeerde volgorde los
(2 of 5 - 7 - 6 - 1).
4
5
5
5.29
NLD_UD70222_3
Batterie : dépannage (XFD - LFD Douai - Renault)
ACCU: storing (4/4)
Accu in de bagageruimte
De accu is niet direct toegankelijk.
Gebruik de aansluiting 8 ( + ), onder de
klep 9, en de aansluiting 10 ( – ) (als u de
sticker ziet 11) of, afhankelijk van de auto,
de bout 5 ( – ) (als u de markering ziet 4) in
de motorruimte.
Het is verboden om de posi-
tieve kabel in de motorruimte
los te koppelen.
Risico van onbedoeld star-
ten van de motor.
Risico van brandwonden door rond-
schietende vonken.
Controleer of de kabels A en B
elkaar nergens raken en of de
positieve kabel A geen me-
talen delen van de hulpauto
raakt.
Risico van letsel en/of beschadiging
van de auto.
Sluit de positieve kabel aan A op de aan-
sluiting 8 ( + ) en daarna op aansluiting 6
( + ) van de hulpaccu.
Sluit de negatieve kabel B aan op de pool 7
( – ) van de hulpaccu en daarna op de ter-
minal 10 ( – ).
Start de motor en maak zodra deze draait de
kabels A en B in omgekeerde volgorde los
(10 of 5 - 7 - 6 - 8).
8
10
8
10
A
6
7
B
5
9
5
11
4
Sluit de positieve kabel aan A op de aan-
sluiting 8 ( + ) en daarna op aansluiting 7
( + ) van de hulpaccu.
carte RENAULT
pile .......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pile carte RENAULT ..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte « mains libres » : pile ........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte à télécommande : pile ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.30
NLD_UD61011_1
Carte RENAULT : pile (XFD - LFD Douai - Renault)
Carte : pile
KAART: batterij (1/2)
Vervangen van het batterijtje
Als het bericht “Batterij kaart bijna leeg” ver-
schijnt op het instrumentenpaneel, vervangt
u het batterijtje in de kaart:
schuif de behuizing achter 1 omlaag ter-
wijl u op de zone A drukt;
verwijder het afdekkapje 2 van het batte-
rijtje;
verwijder het batterijtje door op één kant
ervan te drukken en het aan de andere
kant op te tillen;
plaats dit terug volgens de richting en het
model aangeduid in het deksel.
Ga bij het monteren te werk in omgekeerde
volgorde, druk daarna vier keer, in de nabij-
heid van de auto, op één van de knoppen
van de card: de boodschap verdwijnt als
weer gestart wordt.
Zorg dat het deksel goed vastzit.
Opm: kom bij het vervangen van het batte-
rijtje niet aan het elektronische circuit of de
contactpunten op de kaart.
De batterijtjes zijn verkrijgbaar bij een
merkdealer, de levensduur is ongeveer
twee jaar. Let op dat er geen inkt op het
batterijtje zit: risico van slecht elektrisch
contact.
2
A
1
Als deze vervangen moeten
worden, moet u hetzelfde of
een gelijkwaardig accutype ge-
bruiken (raadpleeg een merk-
dealer).
Bij het vervangen:
Controleer of de batterijtjes
goed zijn geplaatst.
explosiegevaar.
Als de klep niet goed sluit: niet ge-
bruiken en buiten bereik van kinderen
houden.
carte RENAULT
pile .......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pile carte RENAULT ..................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte « mains libres » : pile ........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
carte à télécommande : pile ......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.31
NLD_UD61011_1
Carte RENAULT : pile (XFD - LFD Douai - Renault)
KAART: batterij (2/2)
Gooi lege batterijen niet weg, maar lever
ze in bij een inzamelpunt voor lege bat-
terijen.
Voorzorgen met
betrekking tot
batterijen:
Houd (nieuwe of oude) batterijen
buiten het bereik van kinderen.
Slik de batterijtjes niet in.
Risico van chemische brandwon-
den die dodelijk kunnen zijn.
Indien er batterijtjes zijn ingeslikt of in
het lichaam ingebracht, moet zo snel
mogelijk een arts worden geraad-
pleegd.
Storingen
Als de accu om een juiste werking te kunnen
garanderen, kunt u nog steeds de auto star-
ten en vergrendelen/ontgrendelen 1.8.
accessoires................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.32
NLD_UD61012_1
Accessoires (XFD - LFD Douai - Renault)
Accessoires
ACCESSOIRES
Elektrische en elektronische accessoires
Controleer vóór het installeren van een dergelijk accessoire (bij zenders/ontvangers vooral: frequentieband, vermogen, plaats van de
antenne enz.) of dat geschikt is voor uw auto. Vraag advies aan een merkdealer.
Sluit alleen accessoires aan met een vermogen van maximaal 120 watt. Risico van brand. Als verschillende accessoireaansluitin-
gen tegelijk worden gebruikt, mag het totale vermogen van de aangesloten accessoires niet meer zijn dan 180 watt.
Wijzig niet zelf de bedrading van de auto want door een verkeerde aansluiting kunnen de elektrische installatie en/of de erop aangesloten or-
ganen worden beschadigd. Laat eventuele veranderingen door een merkdealer uitvoeren.
In geval van achteraf inbouwen van een elektrische uitrusting, moet u goed in de gaten houden dat de installatie wel is beschermd door een
zekering. Noteer de sterkte van deze zekering en de plaats waar hij zich bevindt.
De diagnoseaansluiting gebruiken
Het gebruik van elektronische accessoires op de diagnoseaansluiting kan ernstige storing van de elektronische systemen van de auto ver-
oorzaken. Voor uw veiligheid is het raadzaam alleen door de fabrikant goedgekeurde elektronische accessoires te gebruiken, raadpleeg een
merkdealer. Risico van ernstig ongeval.
Gebruik van zenders/ontvangers (telefoons, 27 Mc apparatuur, enz.)
Telefoons en 27 Mc-apparatuur met een ingebouwde antenne kunnen de werking beïnvloeden van elektronische systemen in de auto. Gebruik
dergelijke apparaten daarom met een buitenantenne. Houd u altijd aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot het gebruik van
deze apparaten.
Achteraf inbouwen van accessoires
Als u accessoires op de auto wilt installeren: raadpleeg een merkdealer. Om zeker te zijn dat uw auto goed werkt en om elk risico te vermij-
den dat uw veiligheid kan aantasten, raden wij u aan om door de constructeur goedgekeurde accessoires te gebruiken: deze zijn aan uw auto
aangepast en alleen deze worden door de constructeur gegarandeerd.
Als u een antidiefstalstang gebruikt, bevestig deze dan uitsluitend op het rempedaal.
Hinder bij het rijden
Aan de bestuurderskant mogen alleen voor de auto geschikte matten worden gebruikt, die moeten worden vastgezet aan de vooraf geïns-
talleerde onderdelen. Controleer regelmatig of ze goed vastzitten. Stapel niet meerdere matten op elkaar. Gevaar van hakende pedalen.
balais d’essuie-vitre ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
essuie-vitres
balais ...................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.33
NLD_UD61013_1
Essuie-vitres (remplacement des balais) (XFD - LFD Douai - Renault)
Balais d’essuie-vitres : remplacement
RUITENWISSERBLADEN: vervangen (1/2)
Ruitenwisserblad voor 1
Duw met het contact aan en de motor uit
de schakelaar van de ruitenwissers hele-
maal naar beneden: de bladen stoppen in
een stand waarbij de motorkap vrij is.
Til de ruitenwisserarmen 2 op en druk op de
knop 3 om het blad vrij te maken.
1
3
2
Bij het monteren
Schuif het blad op de arm tot het vastklemt.
Controleer de vergrendeling. Laat de arm
van het ruitenwisserblad voorzichtig zakken.
Zet met het contact aan de schakelaar van
de ruitenwisser in ruststand. Het ruitenwis-
serblad aan bestuurderskant moet altijd
boven het blad aan de passagierskant
liggen. Als dat niet het geval is, zal de rui-
tenwisser één wisbeweging maken zodra de
auto sneller rijdt dan ongeveer 7 km/uur.
Opmerking: voordat u de auto start, laat
u de ruitenwisserbladen zakken tot op de
voorruit om schade aan de motorkap of de
ruitenwisser te vermijden.
Controleer als het vriest voor-
dat u wegrijdt of de ruitenwis-
serbladen niet aan de ruit zijn
vastgevroren. De wissermotor
kan hierdoor te warm worden of de
bladen kunnen beschadigd raken.
Controleer regelmatig de wisserbla-
den.
Zodra hun werking afneemt moet u
ze vervangen, ongeveer eens per
jaar.
Bij het vervangen van het blad, let bij het
verwijderen van het blad op, dat u hem
niet op de ruit laat vallen: u zou de ruit
kunnen breken.
Activeer de ruitenwissers niet op een
droge ruit. Dit kan leiden tot vroegtijdige
slijtage of beschadiging van de wisser-
bladen.
5.34
NLD_UD61013_1
Essuie-vitres (remplacement des balais) (XFD - LFD Douai - Renault)
Ruitenwisserblad achter 4
Met de schakelaar in ruststand (uitgescha-
keld):
Til de ruitenwisserarm 6 op;
laat het blad 4 kantelen tot u een weer-
stand voelt (beweging C);
afhankelijk van de auto, drukt u op het lip-
je 5, daarna maakt u het blad vrij door er
aan te trekken (beweging B).
4
5
B
C
6
RUITENWISSERBLADEN: vervangen (2/2)
Bij het monteren
Monteer het ruitenwisserblad in omge-
keerde volgorde van losmaken. Controleer
of het blad goed is vergrendeld.
Voordat u het blad van de ach-
terste ruitenwisser vervangt,
moet u nagaan of de schake-
laar in ruststand staat (uitges-
chakeld is).
Risico van verwonding.
anneaux de remorquage ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
remorquage
dépannage ...........................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.35
NLD_UD65691_2
Remorquage : dépannage (XFD - LFD Douai - Renault)
Remorquage
SLEPEN, pech (1/2)
Voordat u gaat slepen, moet u de versnel-
lingsbak in neutraal zetten, de stuurkolom
ontgrendelen en vervolgens de parkeerrem
loszetten.
Voor auto’s met een automatische transmis-
sie moet u een beroep doen op een merk-
dealer als u de versnellingshendel niet in
stand N kunt zetten.
Stuurkolomontgrendeling
Druk met de kaart in het passagierscom-
partiment circa twee seconden op de mo-
torstartknop (zonder op het rempedaal te
drukken, zodat de motor niet start).
Zet de hendel terug in neutraal (stand N voor
een auto met automatische transmissie)
De stuurkolom wordt ontgrendeld, de acces-
soires worden gevoed: u kunt de verlichting
van de auto gebruiken (richtingaanwijzers,
remlichten, enz.). ‘s Nachts moet de auto
zijn verlicht.
Druk, afhankelijk van de auto, na het slepen
twee keer kort op de startknop van de motor
(risico van het ontladen van de accu).
Houd u altijd aan de wettelijke bepalingen
inzake het slepen. Als u de slepende auto
rijdt, overschrijd dan niet de toegelaten aan-
hangwagenmassa van uw auto. 6.10.
Slepen van een auto met een
automatische transmissie
Vervoer de auto op een plateau of sleep
hem met beide voorwielen van de grond.
Bij uitzondering kunt u de auto laten slepen
met de vier wielen op de grond, uitsluitend
vooruit rijdend met de hendel in neutrale
stand N en over een afstand van maximaal
80 km, tegen een maximale snelheid van 25
km/u.
3
Indien de selecteurhendel niet uit de stand
P kan worden verzet als u het rempedaal in-
drukt, dan kunt u de hendel als volgt met de
hand vrijzetten.
Maak daarvoor het klepje 2 los, steek een
gereedschap met een onbuigzame stang in
het gat 1 en druk tegelijkertijd op de knop 3
om de hendel te ontgrendelen.
Raadpleeg zo spoedig mogelijk een merk-
dealer.
2
1
Laat de kaart in de auto tijdens
het slepen.
Risico van blokkeren van de
stuurkolom.
5.36
NLD_UD65691_2
Remorquage : dépannage (XFD - LFD Douai - Renault)
Gebruik alleen het sleepoog 6 en de wiel-
moersleutel 5.9.
SLEPEN, pech (2/2)
Gebruik uitsluitend de sleeppunten
voor 5 en achter 7 (en nooit de aandrijfas-
sen of enig ander deel van de auto). Deze
sleeppunten mogen alleen voor slepen
worden gebruikt. Ze mogen nooit worden
gebruikt om de auto direct of indirect op te
tillen.
Toegang tot de sleeppunten
Maak het kapje A of B los door het gereed-
schap 4 of iets gelijkaardigs onder het kapje
te schuiven. 5.9.
Schroef het sleepoog 6 volledig vast: eerst
met de hand en daarna met de wielsleutel.
Bij stilstaande motor werken de
stuur- en rembekrachtiging niet
meer.
A
B
4
4
Gebruik een starre sleep-
stang. Indien u een touw of
kabel gebruikt bij het slepen
(als dit wettelijk toegestaan is),
moet de auto die gesleept wordt nog
kunnen remmen.
De auto die gesleept wordt, moet te
allen tijde bestuurbaar zijn.
Accelereer en rem gelijkmatig en
zonder schokken om te voorkomen
dat de auto beschadigen.
In alle gevallen, is het raadzaam om
25 km/u niet te overschrijden.
Laat nooit gereedschap in de
auto rondslingeren. Dit is ge-
vaarlijk als u plotseling moet
remmen.
5
7
6
6
Zorg ervoor dat het sleepoog
correct met bouten is beves-
tigd.
Risico om het gesleepte
object te verliezen.
anomalies de fonctionnement....................
(jusqu’à la fin de l’UD)
incidents
anomalies de fonctionnement ..............
(jusqu’à la fin de l’UD)
5.37
NLD_UD67275_2
Anomalies de fonctionnement (XFD - LFD Douai - Renault)
Gebruik van de kaart MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
De kaart kan geen portieren ontgrendelen
of vergrendelen.
Batterij van de card leeg. Vervang de accu of laat deze vervangen. U kunt
nog steeds uw auto vergrendelen/ontgrendelen
en starten. 1.8 en 2.3.
Gebruik van apparaten die op dezelfde
frequentie als de card werken (mobiele te-
lefoon, enz.).
Gebruik deze apparaten niet langer of gebruik
de sleutel. 1.8.
De auto bevindt zich in een sterk elektro-
magnetisch veld.
Accu van de auto ontladen.
Gebruik de sleutel die in de card is geïntegreerd
1.8.
De boodschap “Plaats de kaart in zone
+ START” verschijnt op het instrumenten-
paneel.
Plaats de card in de daarvoor bestemde posi-
tie 2.3 en druk vervolgens op de op START-
toets.
De motor van de auto is gestart. Als de motor draait, kunt u niet vergrendelen/
ontgrendelen met de kaart. Zet het contact uit.
Anomalies de fonctionnement
STORINGEN (1/6)
5.38
NLD_UD67275_2
Anomalies de fonctionnement (XFD - LFD Douai - Renault)
STORINGEN (2/6)
U schakelt de startmotor in MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
De controlelampjes op het instrumentenpa-
neel gaan zwakker of niet branden, de start-
motor draait niet.
Accuklemmen niet goed vastgezet,
los of geoxideerd.
Vastzetten, aansluiten of reinigen indien geoxideerd.
Accu ontladen of defect.
Sluit een andere accu aan op de ontladen accu 5.26 of ver-
vang de accu indien nodig.
Duw de auto niet aan als de stuurkolom is vergrendeld.
Circuit defect. Raadpleeg een merkdealer.
De motor wil niet starten. De voorwaarden voor het starten zijn
niet vervuld.
2.3.
De handsfree-kaart werkt niet. Plaats de kaart in de hiervoor bestemde uitsparing in het mid-
denconsole.
2.3.
Met stilstaande auto, koude motor, is het sta-
tionair toerental hoog.
Bij een benzinemotor is dit is meestal
geen storing. Het kan worden veroor-
zaakt door de stijgende temperatuur
van de motor.
Het stationair toerental van de motor moet na ongeveer een
minuut zakken. Zo niet dan is er mogelijk een andere oor-
zaak. Roep de hulp in van een merkdealer.
De motor weigert te stoppen. Card niet gedetecteerd. Plaats de kaart in de hiervoor bestemde uitsparing in het mid-
denconsole. Druk lang op de startknop.
Elektronische storing. Druk vijf keer snel op de startknop.
De stuurkolom blijft vergrendeld. Stuurwiel geblokkeerd. Draai het stuurwiel terwijl u drukt op de startknop van de
motor. 2.2.
Circuit defect. Raadpleeg een merkdealer.
5.39
NLD_UD67275_2
Anomalies de fonctionnement (XFD - LFD Douai - Renault)
STORINGEN (3/6)
Tijdens het rijden MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
Trillingen. Banden te zacht, beschadigd of uit balans. Controleer de bandenspanning, als deze goed is,
laat dan de banden door een merkdealer nakij-
ken.
Witte rook uit de uitlaat. Bij een dieselmotor hoeft dit geen storing
te zijn, de rook kan ontstaan door de rege-
neratie van het roetfilter.
2.12.
Bij een benzinemotor is dit is meestal geen
storing. Afhankelijk van de weersomstan-
digheden (koud, vochtig enz.), kan er bij
sterk accelereren rook ontstaan.
Laat het toerental zakken en vermijd plots acce-
lereren, zodat de rook geleidelijk verdwijnt. Zo
niet dan is er mogelijk een andere oorzaak. Ga
naar een merkdealer.
Rook onder de motorkap. Kortsluiting of lekkage van het koelcircuit. Stop, zet het contact uit, ga bij de auto vandaan
en roep de hulp in van een merkdealer.
Het waarschuwingslampje voor de olie-
druk gaat branden:
in een bocht of tijdens het remmen Het peil is te laag.
Motorolie bijvullen 4.6.
dooft langzaam of blijft branden bij gas
geven
Te lage oliedruk. Stop en roep de hulp in van een merkdealer.
5.40
NLD_UD67275_2
Anomalies de fonctionnement (XFD - LFD Douai - Renault)
STORINGEN (4/6)
Tijdens het rijden MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
Het sturen gaat zwaar. Oververhitting van de bekrachtiging.
Probleem met de elektrische bekrachti-
gingsmotor.
Storing in het hulpsysteem.
Rijd voorzichtig bij lage snelheid, let op de kracht
die u moet zetten op het stuurwiel om de wielen
te draaien. Raadpleeg een merkdealer.
De motor wordt te warm. De koelvloei-
stoftemperatuurmeter staat in de geva-
renzone en het waarschuwingslampje
® brandt.
Koelventilateur defect. Stop de auto, stop de motor en roep de hulp in
van een merkdealer.
Koelvloeistoflekkage. Controleer het koelvloeistofreservoir: er moet
vloeistof in zitten. Als het leeg is, raadpleeg dan
zo snel mogelijk een merkdealer.
De vloeistof in het expansievat borrelt. Mechanische storing: koppakking opge-
blazen.
Zet de motor stil.
Roep de hulp in van een merkdealer.
Radiateur: als er veel te weinig koelvloeistof is, mag deze niet worden bijgevuld met koude koelvloeistof wanneer de motor erg heet
is. Na elke reparatie waarbij het koelsysteem geheel of gedeeltelijk is afgetapt, moet dit met nieuwe koelvloeistof worden bijgevuld.
Gebruik hiervoor alleen door onze technische diensten goedgekeurde koelvloeistof.
5.41
NLD_UD67275_2
Anomalies de fonctionnement (XFD - LFD Douai - Renault)
STORINGEN (5/6)
Elektrische organen MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
De ruitenwisser werkt niet. Ruitenwisserbladen kleven. Maak de wisserbladen los van de ruit.
Elektrische installatie defect. Raadpleeg een merkdealer.
Zekering beschadigd. Vervang de zekering of laat deze vervangen.
5.23.
De ruitenwisser stopt niet. Elektrische verstelling defect. Raadpleeg een merkdealer.
Knipperfrequentie te hoog. Lamp doorgebrand.
5.16
De knipperlichten werken niet. Elektrische installatie of schakelaar defect. Raadpleeg een merkdealer.
Zekering beschadigd. Vervang de zekering of laat deze vervangen.
5.23.
De koplampen schakelen niet in of niet uit. Elektrische installatie of schakelaar defect. Raadpleeg een merkdealer.
Zekering beschadigd. Vervang de zekering of laat deze vervangen.
5.23.
5.42
NLD_UD67275_2
Anomalies de fonctionnement (XFD - LFD Douai - Renault)
STORINGEN (6/6)
Elektrische organen MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN
Condens in de koplampen of achterlich-
ten.
Condens is een normaal verschijnsel dat
door variaties in temperatuur en vochtig-
heid kan worden veroorzaakt.
In dat geval verdwijnen de sporen geleide-
lijk aan als de lichten branden.
Het waarschuwingslampje van het niet
dragen van de autogordels vooraan brandt
niet in overeenstemming met het vastma-
ken van de autogordels.
Een voorwerp tussen de vloer en de stoel
hindert de werking van het opname-ele-
ment.
Verwijder elk voorwerp onder de stoelen voo-
raan.
De berichten: “Stop & Start controleren’ en
Stand P defect” worden op het instrumen-
tenpaneel weergegeven.
Storing in controlesysteem van de sluitin-
gen van de autogordels.
Maak de autogordel los/vast. Als een van de
twee berichten blijft verschijnen, neem dan con-
tact op met een erkende dealer.
6.1
NLD_UD70228_5
Sommaire 6 (XFD - LFD Douai - Renault)
Hoofdstuk 6: Technische gegevens
Identificatieplaatjes auto . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.2
Identificatieplaatjes motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.3
Afmetingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.5
Gegevens van de motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.7
Massa’s . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.10
Aanhangwagengewichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.10
Onderdelen en reparaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.11
Onderhoudscoupons . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.12
Plaatwerkcontrole . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.18
plaques constructeur .................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
6.2
NLD_UD61018_1
Plaques d’identification véhicule (XFD - LFD Douai - Renault)
Plaques d’identification véhicule
IDENTIFICATIEPLAATJES AUTO
A
A
9
7
8
10
5
1
2
3
4
6
De gegevens op het constructeursplaatje
moeten bij eventuele klachten en bij het
bestellen van onderdelen altijd worden
vermeld.
De aanwezigheid en de plaats van de in-
formatie zijn afhankelijk van de auto.
Constructeursplaatje A
1 Naam van de fabrikant.
2 Nummer van communautair ontwerp of
registratienummer.
3 Identificatienummer.
Afhankelijk van de auto wordt deze
informatie herhaald op de marke-
ring B.
4 MMAC (Max. toegelaten totaalmassa)
5 MTR (Maximaal toegelaten trein-
massa: auto met aanhanger).
6 MMTA (Max. toegelaten massa) geme-
ten onder de vooras
7 MMTA achteras.
8 Gereserveerd voor zakelijke of aanvul-
lende inschrijvingen.
9 Niet in gebruik.
10 Laknummer (kleurcode).
A
B
plaques d’identification ..............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
6.3
NLD_UD61019_1
Plaques d’identification moteur (XFD - LFD Douai - Renault)
Plaques d’identification moteur
IDENTIFICATIEPLAATJES MOTOR (1/2)
De gegevens op het constructeursplaatje
of de sticker A moeten bij corresponden-
tie en bij het bestellen van onderdelen
altijd worden vermeld.
(de plaats is afhankelijk van het motortype)
1 Type van de motor.
2 Indicenummer van de motor.
3 Motornummer.
A
1 2
3
A
A
6.4
NLD_UD61019_1
Plaques d’identification moteur (XFD - LFD Douai - Renault)
IDENTIFICATIEPLAATJES MOTOR (2/2)
De gegevens op het constructeursplaatje
of de sticker A moeten bij corresponden-
tie en bij het bestellen van onderdelen
altijd worden vermeld.
(de plaats is afhankelijk van het motortype)
1 Type van de motor.
2 Indicenummer van de motor.
3 Motornummer.
A
1 2
3
A
A
dimensions ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
caractéristiques techniques .......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
6.5
NLD_UD61020_1
Dimensions (en mètre) (XFD - LFD Douai - Renault)
Dimensions
AFMETINGEN (in meter) (1/2)
0,960 2,809 1,080 1,621
4,849
1,463*
1,620
2,068
* Onbelast
Vierdeursuitvoeringen
6.6
NLD_UD61020_1
Dimensions (en mètre) (XFD - LFD Douai - Renault)
AFMETINGEN (in meters) (2/2)
* Onbelast
Breakuitvoering
1,621
0,960 2,809 1,096
4,865
1,620
2,068
1,465*
moteur
caractéristiques ....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
caractéristiques techniques .......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
caractéristiques moteurs ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
6.7
NLD_UD61021_1
Caractéristiques moteurs (XFD - LFD Douai - Renault)
Caractéristiques moteurs
GEGEVENS VAN DE MOTOR (1/3)
Uitvoeringen 1.3 Tce 1.8 TCe 1.7 dCi 2.0 dCi
Type van de motor
(zie motorplaatje)
H5H Turbo M5P Turbo R9N M9R
Cilinderinhoud (cm
3
) 1 333 1 798 1 749 1 997
Soort brandstof
Octaangetal
Benzine
U moet ongelode benzine gebruiken met het met
octaangehalte zoals staat aangegeven op het
etiket aan de binnenkant van tankklep. 1.100.
Dieselbrandstof.
De sticker in de tankdopklep geeft aan welke
brandstoffen toegestaan zijn.
moteur
caractéristiques ....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
caractéristiques techniques .......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
caractéristiques moteurs ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
6.8
NLD_UD61021_1
Caractéristiques moteurs (XFD - LFD Douai - Renault)
GEGEVENS VAN DE MOTOR (2/3)
Uitvoeringen 1.3 Tce 1.8 TCe 1.7 dCi 2.0 dCi
Type van de motor
(zie motorplaatje)
H5H Turbo M5P Turbo R9N M9R
Cilinderinhoud (cm
3
) 1 333 1 798 1 749 1 997
Brandstof die voldoet aan
de Europese norm en die
compatibel is met de mo-
toren van auto´s verkocht
in Europa (neem voor
andere gevallen contact op
met een merkdealer).
Loodvrije benzine die voldoet aan
de norm EN 228 bevat tot 5 %
ethanol.
Dieselbrandstof die voldoet aan de norm EN
590 bevat tot 7 % methylesther vetzuur.
Loodvrije benzine die voldoet aan
de norm EN 228 bevat tot 10 %
ethanol.
Dieselbrandstof die voldoet aan de norm
EN 16734 bevat tot 10 % methylesther vet-
zuur.
Dieselbrandstof die voldoet aan de norm
EN 15940 bevat tot 7% methylester.
moteur
caractéristiques ....................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
caractéristiques techniques .......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
caractéristiques moteurs ...........................
(jusqu’à la fin de l’UD)
6.9
NLD_UD61021_1
Caractéristiques moteurs (XFD - LFD Douai - Renault)
GEGEVENS VAN DE MOTOR (3/3)
Uitvoeringen 1.3 Tce 1.8 TCe 1.7 dCi 2.0 dCi
Type van de motor
(zie motorplaatje)
H5H Turbo M5P Turbo R9N M9R
Cilinderinhoud (cm
3
) 1 333 1 798 1 749 1 997
Bougies Gebruik uitsluitend de voor uw motor voorgeschreven
bougietypen.
Het type staat aangegeven op een sticker in de
motorruimte, raadpleeg anders een merkdealer.
Montage van een niet voorgeschreven bougietype
kan tot ernstige motorschade leiden.
caractéristiques techniques .......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
caravanage ................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
charges remorquables ...............................
(jusqu’à la fin de l’UD)
masses ......................................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
6.10
NLD_UD61022_1
Masses (en Kg) (XFD - LFD Douai - Renault)
Masses
Charge remorquable
MASSA’S (in kg)
De aangegeven massa’s zijn van de basisuitvoering zonder opties: zij variëren naargelang de uitrusting van uw auto. Raadpleeg een
merkdealer.
Max. toegelaten totaalmassa (MMAC)
Max. toegelaten treinmassa (MTR)
Max. toegelaten massa (MMTA)
Massa’s aangegeven op het constructeursplaatje 6.2
Aanhangwagenmassa geremd* wordt verkregen door berekening: MTR - MMAC
Aanhangwagenmassa ongeremd* 730
Maximale kogeldruk op trekhaak* 75
Toegelaten dakbelasting inclusief dragende delen 80 (met inbegrip van de dragende delen)
* Aanhangwagengewicht (trekken van een caravan, boot enz.)
Het trekken van een aanhangwagen is verboden wanneer de berekening MTR - MMAC gelijk is aan nul of wanneer de op het constructeursplaatje
aangegeven MTR gelijk is aan nul (of niet wordt aangegeven).
Respecteer de in het land geldende voorwaarden voor het trekken en de toegelaten maximale massa’s. Laat uw merkdealer een trekhaak
monteren en de bedrading van de auto aanpassen.
In geval van een auto met aanhanger, mag de max. toegelaten treinmassa (auto + aanhanger) nooit overschreden worden. Toch is toe-
gestaan:
een overschrijding van de max. toegelaten massa (MMTA) gemeten onder de achteras tot 15 %,
een overschrijding van de max. toegelaten totaalmassa (MMAC) tot 10 % of 100 kg (tot de eerste van deze twee waarden is bereikt).
In beide gevallen is de maximumsnelheid van het geheel 100 km/u en moet de bandenspanning worden verhoogd met 0,2 bar (3 PSI).
Het motorvermogen neemt af naarmate u hoger in de bergen rijdt. Wij adviseren u de maximale belasting met 10 % per 1 000 meter stijging te
verminderen.
caractéristiques techniques .......................
(jusqu’à la fin de l’UD)
pièces de rechange ...................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
6.11
NLD_UD61023_1
Pièces de rechange et réparations (XFD - LFD Douai - Renault)
Pièces de rechange et réparations
De originele onderdelen worden met de grootste zorg ontwikkeld en gecontroleerd. Zij voldoen dan ook aan dezelfde kwaliteitsnormen als de on-
derdelen die in de fabriek worden gebruikt.
Door het gebruik van de originele onderdelen houdt u de prestaties van uw auto optimaal. Bovendien zijn reparaties die uitgevoerd zijn door een
merkdealer met originele onderdelen gegarandeerd volgens de voorwaarden die achter op de reparatieopdracht staan.
ONDERDELEN EN REPARATIES
6.12
NLD_UD61024_1
Justificatif d’entretien (XFD - LFD Douai - Renault)
Justificatifs d’entretien
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
VIN: ..................................................................................
ONDERHOUDSCOUPONS (1/6)
6.13
NLD_UD61024_1
Justificatif d’entretien (XFD - LFD Douai - Renault)
ONDERHOUDSCOUPONS (2/6)
VIN: ..................................................................................
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
6.14
NLD_UD61024_1
Justificatif d’entretien (XFD - LFD Douai - Renault)
ONDERHOUDSCOUPONS (3/6)
VIN: ..................................................................................
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
6.15
NLD_UD61024_1
Justificatif d’entretien (XFD - LFD Douai - Renault)
ONDERHOUDSCOUPONS (4/6)
VIN: ..................................................................................
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
6.16
NLD_UD61024_1
Justificatif d’entretien (XFD - LFD Douai - Renault)
ONDERHOUDSCOUPONS (5/6)
VIN: ..................................................................................
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
6.17
NLD_UD61024_1
Justificatif d’entretien (XFD - LFD Douai - Renault)
VIN: ..................................................................................
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
Datum: Km: Factuurnr.: Toelichting/diversen
Type werkzaamheden: Stempel
Onderhoudsbeurt □
....................................... □
Plaatwerkcontrole:
OK □ Niet OK* □
*Zie specifieke bladzijde
ONDERHOUDSCOUPONS (6/6)
contrôle anticorrosion ................................
(jusqu’à la fin de l’UD)
6.18
NLD_UD61025_1
Contrôle anticorrosion (XFD - LFD Douai - Renault)
Contrôle anti-corrosion
PLAATWERKCONTROLE (1/5)
De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven.
VIN : ..........................................................
Uit te voeren plaatwerkreparatie:
Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van:
Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van:
Stempel
Datum reparatie:
6.19
NLD_UD61025_1
Contrôle anticorrosion (XFD - LFD Douai - Renault)
PLAATWERKCONTROLE (2/5)
De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven.
VIN : ..........................................................
Uit te voeren plaatwerkreparatie:
Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van:
Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van:
Stempel
Datum reparatie:
6.20
NLD_UD61025_1
Contrôle anticorrosion (XFD - LFD Douai - Renault)
PLAATWERKCONTROLE (3/5)
De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven.
VIN : ..........................................................
Uit te voeren plaatwerkreparatie:
Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van:
Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van:
Stempel
Datum reparatie:
6.21
NLD_UD61025_1
Contrôle anticorrosion (XFD - LFD Douai - Renault)
PLAATWERKCONTROLE (4/5)
De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven.
VIN : ..........................................................
Uit te voeren plaatwerkreparatie:
Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van:
Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van:
Stempel
Datum reparatie:
6.22
NLD_UD61025_1
Contrôle anticorrosion (XFD - LFD Douai - Renault)
PLAATWERKCONTROLE (5/5)
De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven.
VIN : ..........................................................
Uit te voeren plaatwerkreparatie:
Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van:
Stempel
Datum reparatie:
Reparatie nodig van:
Stempel
Datum reparatie:
7.1
FRA_UD70229_5
Index (XFD - LFD Douai - Renault)
A
aan/uit knop van de motor ..................................................... 2.3 → 2.5
aanhangwagen .............................................................................. 6.10
aanhangwagen: rijhulp .................................................................. 2.38
aansteker ....................................................................................... 3.37
aanvullende bevestigingsmiddelen
bescherming zijkant ................................................................ 1.38
bij de autogordels achterin .......................................... 1.31 → 1.37
aanvullende bevestigingsmiddelen ....................1.31 → 1.36, 1.39
aanvullende bevestigingsmiddelen bij de gordels .............1.37 → 1.39
aanwijzers:
buitentemperatuur ................................................................... 1.80
richtingaanwijzers ........................................................... 1.83, 5.17
ABS ...................................................................................2.33 → 2.40
accessoireaansluiting ........................................................... 3.25, 3.37
accessoires.................................................................................... 5.32
accu ............................................................................. 0.8, 4.12 – 4.13
achterbank
gebruiksmogelijkheden ................................................ 3.39 – 3.40
achterklep .......................................................................... 3.46 → 3.50
achteruitrijcamera .......................................................... 2.103 → 2.105
achteruitrijradar...................................... 2.99 → 2.102, 2.106 → 2.109
achteruitversnelling
inschakelen .................................................... 2.14, 2.116 → 2.118
achterwielbesturing...................................................2.33 → 2.40, 2.40
actieve noodstop ...............................................................2.41 → 2.48
afstandsbediening
card .................................................................................. 1.2 – 1.3
kaart ................................................................................. 1.2 – 1.3
afstandsbediening ................................................................1.4 → 1.7
afstandsregeling ................................................................2.67 → 2.70
afstellen van de juiste zithouding................................................... 1.26
airbag
activeren passagiersairbags voorin ......................................... 1.55
uitschakeling passagiersairbag voor ....................................... 1.53
airbag.................................................................................1.31 → 1.39
airbags ............................................................................................ 0.6
airconditioning .....................................................................3.6 → 3.22
alarmknipperlichten ............................................................ 1.83 – 1.84
antiblokkeersysteem: ABS .................................................2.33 → 2.40
anticorrosiebescherming ............................................................... 4.16
antiluchtverontreiniging
tips ........................................................................................... 2.26
armsteun
voorin ...................................................................................... 3.35
asbak ............................................................................................. 3.37
autogordels ........................................... 0.6, 1.26 → 1.29, 1.31 → 1.36
Autohold ........................................................................................ 2.19
automatische achterklep....................................................3.46 → 3.50
automatische parkeerrem ..................................................2.15 → 2.18
automatische portiervergrendeling tijdens het rijden ..................... 1.14
automatische transmissie (gebruik) ............................... 2.116 → 2.118
B
bagageafdekplaat ...................................................... 3.51 – 3.52, 3.52
bagageruimte............................... 1.2 – 1.3, 3.41 → 3.50, 3.55 → 3.59
banden..................... 0.2, 2.25, 2.28 → 2.32, 4.14 – 4.15, 5.13 → 5.15
bandenspanning ............................ 0.7, 2.28 → 2.32, 4.14 – 4.15, 5.14
bandenspanning-controlesysteem.....................................2.28 → 2.32
batterij
pechhulp ......................................................................5.26 → 5.29
batterijtje RENAULT card .......................................... 5.30 – 5.31, 5.31
bedieningsorganen ............................................................ 1.56 → 1.62
bestuurdersondersteuning ................... 0.5, 2.41 → 2.48, 2.71 → 2.74,
2.106 → 2.109, 2.119 → 2.121
bevestigingsmiddelen voor kinderen .............1.40 – 1.41, 1.43 → 1.52
bijzonderheid van de benzinemotor.....................................2.10 – 2.11
bijzonderheid van de dieselmotor ....................................... 2.12 – 2.13
Binnen rijstrook blijven: hulpsysteem ................................2.54 → 2.59
binnenlicht .....................................................3.31 – 3.32, 5.20 → 5.22
boodschappen op het instrumentenpaneel .......................1.69 → 1.78
boordcomputer ............................................ 1.58 → 1.62, 1.69 → 1.78
brandstof
inhoud ................................................................................... 1.100
kwaliteit ...................................................................1.100 → 1.102
tanken .....................................................................1.100 → 1.102
tips over brandstof .......................................................2.20 → 2.25
verbruik .......................................................................2.20 → 2.25
brandstof besparen............................................................2.20 → 2.25
brandstofpeil .................................................................................. 1.64
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (1/6)
7.2
FRA_UD70229_5
Index (XFD - LFD Douai - Renault)
brandstofsysteem ontluchten....................................................... 1.101
brandstoftank
inhoud .....................................................................1.100 → 1.102
brandstofverbruik ...............................................................2.20 → 2.25
buitentemperatuur ......................................................................... 1.80
C
caravan trekken .................................................................... 3.59, 6.10
card .....................................................................................1.2 → 1.13
claxon ............................................................................................ 1.83
commando’s ....................................................................... 1.56 – 1.57
constructeursplaatjes....................................................................... 6.2
contact aanzetten van de auto ........................................................ 2.4
controlelampjes ........................................... 1.58 → 1.62, 1.69 → 1.78
D
dakdragers..................................................................................... 3.61
dashboard........................................................................... 1.56 – 1.57
display ................................................ 1.58 → 1.62, 1.64 → 1.68, 3.24
dode hoek: waarschuwing ................................................. 2.60 → 2.66
dodehoekwaarschuwing .................................................... 2.60 → 2.66
dop van reagenstank ..................................................... 1.103 → 1.106
E
ECO-modus .......................................................................... 2.23, 3.14
ECO-rijden ......................................................................... 2.20 → 2.25
elektrisch bediende achterklep .......................................... 3.46 → 3.50
elektronisch stabiliteitsprogramma ...................................2.33 → 2.40
ESC: dynamische rijcontrole .............................................2.33 → 2.40
F
filter
brandstof ..................................................................................4.11
filter:
interieur ....................................................................................4.11
lucht ..........................................................................................4.11
olie ............................................................................................4.11
roet ...........................................................................................2.11
functie Stop and Start ............................................................ 2.6 → 2.9
G
gegevens van de motor .................................. 6.7 → 6.9, 6.8 – 6.9, 6.9
geïntegreerde bediening van handsfree telefoon ............... 3.24 – 3.25
geluidssignaal ............................................................... 1.11, 1.83, 1.89
gereedschap ......................................................................... 5.9 – 5.10
geurneutralisatie ............................................................................ 3.23
gordelspanners ..................................................................1.31 → 1.36
H
handgreep ..................................................................................... 3.35
handsfree kaart: batterij ............................................. 5.30 – 5.31, 5.31
handsfree kaart: gebruik ........................................................1.4 → 1.7
hoedenplank .............................................................. 3.51 – 3.52, 3.52
hoofdsteunen ................................................................................. 3.38
hulp
rijhulpsystemen ...........................................................2.54 → 2.59
hulp bij wegrijden op helling .....................................2.33 → 2.40, 2.38
I
identificatie van de auto ................................................................... 0.7
identificatieplaatjes ................................................................. 6.3 – 6.4
identificatieplaatjes auto .................................................................. 0.7
imperiaal
dakdragers .............................................................................. 3.61
informatie en algemene tips
welkom in uw auto ..................................................................... 0.1
inhoud brandstoftank ..................................................... 1.100 → 1.102
inhoud van reagenstank ................................................1.103 → 1.106
inrichting ............................................................................3.34 → 3.36
inrijden ............................................................................................. 2.2
instrumentenpaneel ............................ 1.58 → 1.62, 1.64 → 1.78, 1.84
interieurbekleding
onderhoud .................................................................... 4.19 – 4.20
Isofix ..................................................................................1.50 → 1.52
K
kaart
motor start niet in hands-free stand ..............................1.8 → 1.10
noodkaartsleutel ............................................................ 1.8 → 1.10
portieren vergrendelen/ontgrendelen ............................ 1.8 → 1.10
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (2/6)
7.3
FRA_UD70229_5
Index (XFD - LFD Douai - Renault)
storingen .......................................................................1.8 → 1.10
kaart met afstandsbediening: batterij......................... 5.30 – 5.31, 5.31
kaart: gebruik ......................................................................... 1.2 → 1.7
kaartleeslampje .................................................................. 3.31 – 3.32
katalysator .........................................................................2.10 → 2.13
kinderen .............................................................. 0.3, 1.40 – 1.41, 1.41
kinderen (veiligheid) ........................................................ 1.2, 1.5, 3.26
kinderen vervoeren ........................................1.40 – 1.41, 1.43 → 1.52
kinderveiligheid ...............................................................0.3, 1.4 → 1.7
kinderzitjes.....................................................1.40 – 1.41, 1.43 → 1.52
knipperlichten ................................................................................ 1.83
koelvloeistof ..................................................................................... 4.9
koplampen
verstellen ................................................................................. 1.92
vervangen van een lamp ......................................................... 5.16
voor ......................................................................................... 5.16
koplampen elektrisch verstellen ......................................... 1.91 – 1.92
koplampsproeiers .......................................................................... 1.97
krik ........................................................................................ 5.9 – 5.10
kwaliteit van de buitenlucht............................................................ 3.23
L
lak
onderhoud ................................................................... 4.16 → 4.18
lampen
vervangen ...................................................................5.17 → 5.19
lekke band .................................................. 0.9, 5.2 → 5.4, 5.9 → 5.12
lichten:
achteruitrijlichten ..................................................................... 5.17
alarmknipperlichten ................................................................. 1.83
dimlichten ....................................................................... 1.84, 5.16
grootlicht ................................................................ 1.85, 1.89, 5.16
kentekenverlichting ................................................................. 5.18
markeringslichten ................................................ 1.84, 5.16 – 5.17
mistlichten ...................................................................... 1.91, 5.17
regeling ................................................................................... 1.92
remlichten ................................................................................ 5.17
richtingaanwijzers ................................................ 1.83, 5.16 – 5.17
lichtsignaal ..................................................................................... 1.83
M
make-up spiegels .......................................................................... 3.33
massa’s ......................................................................................... 6.10
maten...................................................................................... 6.5 – 6.6
menu persoonlijke instellingen van de auto................................... 1.79
meters:
instrumentenpaneel. .............................. 1.58 → 1.62, 1.64 → 1.71
milieu ....................................................................................... 2.27
motor
gegevens ..................................................6.7 → 6.9, 6.8 – 6.9, 6.9
motorkap................................................................................. 4.2 – 4.3
motorolie ......................................................... 4.4, 4.6 → 4.8, 4.7 – 4.8
multimedia (uitrusting) ........................................................ 3.24 – 3.25
multimedia uitrusting........................................................... 3.24 – 3.25
Multi-Sense............................................................................. 3.2 – 3.3
N
navigatie ............................................................................. 3.24 – 3.25
navigatiesysteem ................................................................ 3.24 – 3.25
noodsignaal ................................................................... 2.119 → 2.121
noodsleutel ............................................................................. 1.2 – 1.3
noodstopbekrachtiging ......................................................2.33 → 2.40
noodstopbekrachtiging: BAS .............................................2.33 → 2.48
O
olie verversen ........................................................................... 4.4, 4.8
oliepeil van de motor .............................................4.6 → 4.8, 4.7 – 4.8
onderdelen......................................................................................6.11
onderhoud ..................................................................................... 2.26
onderhoud:
carrosserie ..................................................................4.16 → 4.18
interieurbekleding ......................................................... 4.19 – 4.20
mechanisch ................................................. 4.2 – 4.3, 6.12 → 6.17
onderhoudscoupons .......................................................... 6.12 → 6.17
ontdooien/ontmisten
achterruit ..................................................................... 3.11 → 3.15
spiegels ....................................................................... 3.11 → 3.15
voorruit ..........................................................................3.6 → 3.20
ontdooien/ontwasemen achterruit ............................... 3.10 → 3.20
ontdooien/ontwasemen voorruit .............................................. 3.10
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (3/6)
7.4
FRA_UD70229_5
Index (XFD - LFD Douai - Renault)
ontgrendelen van de portieren....................................1.2 → 1.10, 1.14
ontmisten/ontdooien
achterruit .......................................................................3.6 → 3.10
ontwaseming
voorruit ..........................................................................3.6 → 3.10
opbergmodule....................................................................3.34 → 3.36
opbergruimtes.............................................. 3.34 → 3.36, 3.55 → 3.58
open dak ............................................................................ 3.28 → 3.30
openen van de portieren......................................................1.8 → 1.13
openen/sluiten
portieren ........................................................................ 1.8 → 1.10
openen/sluiten
portieren ........................................................................ 1.8 → 1.13
opkrikken van de auto
verwisselen van een wiel ..............................................5.11 – 5.12
opslag/organisatie ........................................................................... 0.3
P
Park Assist .............................................. 2.99 → 2.102, 2.110 → 2.114
parkeerhulp......................................................................2.99 → 2.102
parkeerhulp: Park Assist ........................ 2.99 → 2.102, 2.110 → 2.114
pechhulp ......................................................................................... 0.9
peilen
remvloeistof ............................................................................. 4.10
ruitensproeierreservoir .............................................................4.11
peilen ............................................................................................... 0.8
peilen:
koelvloeistof .............................................................................. 4.9
motorolie ................................................................................... 4.4
persoonlijke instellingen van de auto ............................................ 1.79
plaatwerkcontrole ..............................................................6.18 → 6.22
pompset voor de banden .......................................................5.5 → 5.8
portieren ............................................................................ 1.11 → 1.14
portieren / achterklep ...........................................................1.2 → 1.10
portieren vergrendelen .....................................1.2 → 1.7, 1.11 → 1.14
portieren vergrendelen/ontgrendelen ..................................... 1.2 – 1.3
portiervergrendeling....................................................1.2 → 1.10, 1.14
R
radio.................................................................................... 3.24 – 3.25
reagens bijvullen............................................................1.103 → 1.106
reagens(tank) ................................................................1.103 → 1.106
reagenskwaliteit .............................................................1.103 → 1.106
reagenstank ................................................................... 1.103 → 1.106
remvloeistof ................................................................................... 4.10
RENAULT card
batterijtje .............................................................. 5.30 – 5.31, 5.31
reservewiel ............................................................................5.2 → 5.4
reservoir
ruitensproeier ...........................................................................4.11
rijden ............. 0.5, 2.2 → 2.5, 2.10 → 2.18, 2.20 → 2.25, 2.28 → 2.48,
2.54 → 2.59, 2.77 → 2.102, 2.116 → 2.121
rijden met aanhangwagen: rijhulp.................................................. 2.38
rijhulp .... 0.5, 2.41 → 2.48, 2.54 → 2.59, 2.71 → 2.76, 2.106 → 2.109,
2.119 → 2.121
rijhulp voor rijden met aanhangwagen........................................... 2.38
rijpositie
instellingen ....................................................................... 0.3, 1.26
Rijstrookassistent ..............................................................2.54 → 2.59
rijtips ..................................................................................2.20 → 2.25
rijverlichting.................................................................... 1.2 – 1.3, 1.89
ruitbediening. ...................................................................... 3.26 – 3.27
ruiten................................................................................................ 0.2
ruitensproeier.........................................................................1.96, 4.11
ruitenwisser
bladen .....................................................1.94 → 1.99, 5.33 – 5.34
ruitenwisser .................................................................. 1.98 – 1.99
ruitenwisser/-sproeier ........................................................1.93 → 1.99
ruitenwisserbladen..................................0.9, 1.94 → 1.97, 5.33 – 5.34
S
schakelen ............................................................. 2.14, 2.116 → 2.118
scheidingsnet...................................................................... 3.53 – 3.54
scherm
navigatiescherm .................................................. 1.65, 3.24 – 3.25
uitklapbaar scherm .................................................................. 1.67
weergave van de navigatie ............................... 1.65, 3.24 – 3.25
schermen
multimediascherm ............................ 2.44, 2.107, 3.6 → 3.10, 3.14
schokdempers ..............................................................................2.115
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (4/6)
7.5
FRA_UD70229_5
Index (XFD - LFD Douai - Renault)
schoonmaken:
binnenkant auto ............................................................ 4.19 – 4.20
schuifvloer ..................................................................................... 3.55
SCR: selectieve katalysator...........................................1.103 → 1.106
selecteurhendel automatische transmissie.................... 2.116 → 2.118
signaal
geluid ....................................................................................... 1.83
licht .......................................................................................... 1.83
signaal afstandsregeling ....................................................2.67 → 2.70
signalen verlichting ............................................................ 1.84 → 1.92
sjorringen .............................................................................. 3.54, 3.59
skiklep............................................................................................ 3.36
sleepogen ........................................................................... 5.35 – 5.36
slepen
pechhulp ....................................................................... 5.35 – 5.36
rijgedrag .................................................................................. 2.38
slepen .............................................................................................. 0.9
sluiten van de portieren .......................................................1.2 → 1.13
snelheidsalarm .........................................................1.64, 2.71 → 2.74
snelheidsbegrenzer ...........................................................2.77 → 2.80
snelheidsregelaar ..............................................................2.77 → 2.85
snelheidsregelaar met afstandsregelaar ...........................2.86 → 2.98
snelheidsregelaar/-begrenzer ............................................2.77 → 2.85
spiegels ......................................................................0.2, 1.15 → 1.17
stadslichten
vervanging van lamp ............................................................... 5.18
starten van de motor..............................................................2.3 → 2.5
stoelen ............................................................................................. 0.3
Stop and Start........................................................................2.6 → 2.9
storingen .................................... 2.45, 2.74, 2.108, 2.121, 5.37 → 5.42
stuurbekrachtiging ..................................................... 1.81 – 1.82, 1.82
stuurwiel
verstellen ...................................................................... 1.81 – 1.82
T
tank
koelvloeistof .............................................................................. 4.9
remvloeistof ............................................................................. 4.10
tankdopklep ..................................................................................... 0.2
technische gegevens ..........................................6.5 → 6.9, 6.8 → 6.11
telefoon ............................................................................... 3.24 – 3.25
temperatuurregeling ............................................................3.6 → 3.20
tijd .................................................................................................. 1.80
tips voor een schoner milieu .......................................................... 2.26
toegang
auto ........................................................................0.2, 1.2 → 1.10
tractiecontrole ..............................................................2.33 → 2.40
transport
trekhaak .................................................................................. 3.60
trekhaak
plaatsen ................................................................................... 3.59
trekhaak .................................................................................. 3.60
trekkogel .................................................................................. 3.60
voorwerpen vervoeren ............................................................ 3.60
trekhaak ......................................................................................... 3.60
trekken
trekhaak .................................................................................. 3.59
U
uitschakelen passagiersairbag voorin ........................................... 1.53
uitschakelvertraging....................................................................... 1.90
V
ventilatie ..............................................................................3.6 → 3.20
ventilatieroosters .................................................................... 3.4 – 3.5
vering ............................................................................................ 2.115
vering met elektronische dempingsregeling .................................2.115
verkeersbordherkenning: snelheidsalarm..........................2.71 → 2.74
verlichting
binnenkant ...............................................3.31 – 3.32, 5.20 → 5.22
buitenkant .............................................................0.2, 1.84 → 1.92
instrumentenpaneel ................................................................. 1.84
vermoeidheidsdetector ....................................................... 2.75 – 2.76
versnellingshendel ......................................................................... 2.14
verstellen van de koplampen ......................................................... 1.92
verstellen van de voorstoelen ............................................. 1.19 – 1.20
vervangen van een lamp ...................................................5.16 → 5.19
vervoer van voorwerpen
in de bagageruimte ................................................................. 3.59
scheidingsnet ............................................................... 3.53 – 3.54
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (5/6)
7.6
FRA_UD70229_5
Index (XFD - LFD Douai - Renault)
verwarmd stuur .............................................................................. 1.81
verwarming .......................................................................... 3.6 → 3.21
verwisselen van een wiel ..................................................... 5.11 – 5.12
voor de veiligheid van de kinderen . 1.2, 1.5, 1.40 – 1.41, 1.43 → 1.52,
3.26
voorruit.................................................................................3.6 → 3.20
voorruitverwarming .............................................................. 3.6 → 3.20
voorstoel
bestuurder met geheugen ....................................................... 1.25
voorstoelen
met elektrische bediening ............................................ 1.21 – 1.22
met handmatige bediening ...................................................... 1.19
verstellen ...................................................................... 1.19 – 1.20
W
waarneming van voertuigen ..............................................2.41 → 2.48
waarneming van voetgangers ...........................................2.41 → 2.48
waarschuwing
parkeerhulp .............................................................2.106 → 2.109
waarschuwing bij het verlaten van de rijstrook .................. 2.49 → 2.53
waarschuwing vermoeidheidsdetector ............................... 2.75 – 2.76
wassen ..............................................................................4.16 → 4.18
welkom in uw auto .......................................................................... 0.1
wieldoppen .................................................................................... 5.10
wieldopsleutel ....................................................................... 5.9 – 5.10
wielen (veiligheid) .............................................................. 5.13 → 5.15
wielmoersleutel ..................................................................... 5.9 – 5.10
Z
zekeringen .................................................................. 0.9, 5.23 → 5.25
zonneklep ...................................................................................... 3.33
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (6/6)
FRA_UD70229_5
Index (XFD - LFD Douai - Renault)
7.8
NLD_UD61016_1
Filler NU (XFD - LFD Douai - Renault)
RENAULT S.A.S. SOCIÉTÉ PAR ACTIONS SIMPLIFIÉE AU CAPITAL DE 533 941 113 € / 13-15, QUAI LE GALLO
92100 BOULOGNE-BILLANCOURT R.C.S. NANTERRE 780 129 987 — SIRET 780 129 987 03591 / TÉL. : 0810 40 50 60
NU 1341-3 – 99 91 034 60S – 12/2020 – Edition néerlandaise
à999103460Síîòä YL
  • Page 1 1
  • Page 2 2
  • Page 3 3
  • Page 4 4
  • Page 5 5
  • Page 6 6
  • Page 7 7
  • Page 8 8
  • Page 9 9
  • Page 10 10
  • Page 11 11
  • Page 12 12
  • Page 13 13
  • Page 14 14
  • Page 15 15
  • Page 16 16
  • Page 17 17
  • Page 18 18
  • Page 19 19
  • Page 20 20
  • Page 21 21
  • Page 22 22
  • Page 23 23
  • Page 24 24
  • Page 25 25
  • Page 26 26
  • Page 27 27
  • Page 28 28
  • Page 29 29
  • Page 30 30
  • Page 31 31
  • Page 32 32
  • Page 33 33
  • Page 34 34
  • Page 35 35
  • Page 36 36
  • Page 37 37
  • Page 38 38
  • Page 39 39
  • Page 40 40
  • Page 41 41
  • Page 42 42
  • Page 43 43
  • Page 44 44
  • Page 45 45
  • Page 46 46
  • Page 47 47
  • Page 48 48
  • Page 49 49
  • Page 50 50
  • Page 51 51
  • Page 52 52
  • Page 53 53
  • Page 54 54
  • Page 55 55
  • Page 56 56
  • Page 57 57
  • Page 58 58
  • Page 59 59
  • Page 60 60
  • Page 61 61
  • Page 62 62
  • Page 63 63
  • Page 64 64
  • Page 65 65
  • Page 66 66
  • Page 67 67
  • Page 68 68
  • Page 69 69
  • Page 70 70
  • Page 71 71
  • Page 72 72
  • Page 73 73
  • Page 74 74
  • Page 75 75
  • Page 76 76
  • Page 77 77
  • Page 78 78
  • Page 79 79
  • Page 80 80
  • Page 81 81
  • Page 82 82
  • Page 83 83
  • Page 84 84
  • Page 85 85
  • Page 86 86
  • Page 87 87
  • Page 88 88
  • Page 89 89
  • Page 90 90
  • Page 91 91
  • Page 92 92
  • Page 93 93
  • Page 94 94
  • Page 95 95
  • Page 96 96
  • Page 97 97
  • Page 98 98
  • Page 99 99
  • Page 100 100
  • Page 101 101
  • Page 102 102
  • Page 103 103
  • Page 104 104
  • Page 105 105
  • Page 106 106
  • Page 107 107
  • Page 108 108
  • Page 109 109
  • Page 110 110
  • Page 111 111
  • Page 112 112
  • Page 113 113
  • Page 114 114
  • Page 115 115
  • Page 116 116
  • Page 117 117
  • Page 118 118
  • Page 119 119
  • Page 120 120
  • Page 121 121
  • Page 122 122
  • Page 123 123
  • Page 124 124
  • Page 125 125
  • Page 126 126
  • Page 127 127
  • Page 128 128
  • Page 129 129
  • Page 130 130
  • Page 131 131
  • Page 132 132
  • Page 133 133
  • Page 134 134
  • Page 135 135
  • Page 136 136
  • Page 137 137
  • Page 138 138
  • Page 139 139
  • Page 140 140
  • Page 141 141
  • Page 142 142
  • Page 143 143
  • Page 144 144
  • Page 145 145
  • Page 146 146
  • Page 147 147
  • Page 148 148
  • Page 149 149
  • Page 150 150
  • Page 151 151
  • Page 152 152
  • Page 153 153
  • Page 154 154
  • Page 155 155
  • Page 156 156
  • Page 157 157
  • Page 158 158
  • Page 159 159
  • Page 160 160
  • Page 161 161
  • Page 162 162
  • Page 163 163
  • Page 164 164
  • Page 165 165
  • Page 166 166
  • Page 167 167
  • Page 168 168
  • Page 169 169
  • Page 170 170
  • Page 171 171
  • Page 172 172
  • Page 173 173
  • Page 174 174
  • Page 175 175
  • Page 176 176
  • Page 177 177
  • Page 178 178
  • Page 179 179
  • Page 180 180
  • Page 181 181
  • Page 182 182
  • Page 183 183
  • Page 184 184
  • Page 185 185
  • Page 186 186
  • Page 187 187
  • Page 188 188
  • Page 189 189
  • Page 190 190
  • Page 191 191
  • Page 192 192
  • Page 193 193
  • Page 194 194
  • Page 195 195
  • Page 196 196
  • Page 197 197
  • Page 198 198
  • Page 199 199
  • Page 200 200
  • Page 201 201
  • Page 202 202
  • Page 203 203
  • Page 204 204
  • Page 205 205
  • Page 206 206
  • Page 207 207
  • Page 208 208
  • Page 209 209
  • Page 210 210
  • Page 211 211
  • Page 212 212
  • Page 213 213
  • Page 214 214
  • Page 215 215
  • Page 216 216
  • Page 217 217
  • Page 218 218
  • Page 219 219
  • Page 220 220
  • Page 221 221
  • Page 222 222
  • Page 223 223
  • Page 224 224
  • Page 225 225
  • Page 226 226
  • Page 227 227
  • Page 228 228
  • Page 229 229
  • Page 230 230
  • Page 231 231
  • Page 232 232
  • Page 233 233
  • Page 234 234
  • Page 235 235
  • Page 236 236
  • Page 237 237
  • Page 238 238
  • Page 239 239
  • Page 240 240
  • Page 241 241
  • Page 242 242
  • Page 243 243
  • Page 244 244
  • Page 245 245
  • Page 246 246
  • Page 247 247
  • Page 248 248
  • Page 249 249
  • Page 250 250
  • Page 251 251
  • Page 252 252
  • Page 253 253
  • Page 254 254
  • Page 255 255
  • Page 256 256
  • Page 257 257
  • Page 258 258
  • Page 259 259
  • Page 260 260
  • Page 261 261
  • Page 262 262
  • Page 263 263
  • Page 264 264
  • Page 265 265
  • Page 266 266
  • Page 267 267
  • Page 268 268
  • Page 269 269
  • Page 270 270
  • Page 271 271
  • Page 272 272
  • Page 273 273
  • Page 274 274
  • Page 275 275
  • Page 276 276
  • Page 277 277
  • Page 278 278
  • Page 279 279
  • Page 280 280
  • Page 281 281
  • Page 282 282
  • Page 283 283
  • Page 284 284
  • Page 285 285
  • Page 286 286
  • Page 287 287
  • Page 288 288
  • Page 289 289
  • Page 290 290
  • Page 291 291
  • Page 292 292
  • Page 293 293
  • Page 294 294
  • Page 295 295
  • Page 296 296
  • Page 297 297
  • Page 298 298
  • Page 299 299
  • Page 300 300
  • Page 301 301
  • Page 302 302
  • Page 303 303
  • Page 304 304
  • Page 305 305
  • Page 306 306
  • Page 307 307
  • Page 308 308
  • Page 309 309
  • Page 310 310
  • Page 311 311
  • Page 312 312
  • Page 313 313
  • Page 314 314
  • Page 315 315
  • Page 316 316
  • Page 317 317
  • Page 318 318
  • Page 319 319
  • Page 320 320
  • Page 321 321
  • Page 322 322
  • Page 323 323
  • Page 324 324
  • Page 325 325
  • Page 326 326
  • Page 327 327
  • Page 328 328
  • Page 329 329
  • Page 330 330
  • Page 331 331
  • Page 332 332
  • Page 333 333
  • Page 334 334
  • Page 335 335
  • Page 336 336
  • Page 337 337
  • Page 338 338
  • Page 339 339
  • Page 340 340
  • Page 341 341
  • Page 342 342
  • Page 343 343
  • Page 344 344
  • Page 345 345
  • Page 346 346
  • Page 347 347
  • Page 348 348
  • Page 349 349
  • Page 350 350
  • Page 351 351
  • Page 352 352
  • Page 353 353
  • Page 354 354
  • Page 355 355
  • Page 356 356
  • Page 357 357
  • Page 358 358
  • Page 359 359
  • Page 360 360
  • Page 361 361
  • Page 362 362
  • Page 363 363
  • Page 364 364
  • Page 365 365
  • Page 366 366
  • Page 367 367
  • Page 368 368
  • Page 369 369
  • Page 370 370
  • Page 371 371
  • Page 372 372
  • Page 373 373
  • Page 374 374
  • Page 375 375
  • Page 376 376
  • Page 377 377
  • Page 378 378
  • Page 379 379
  • Page 380 380
  • Page 381 381
  • Page 382 382
  • Page 383 383
  • Page 384 384
  • Page 385 385
  • Page 386 386
  • Page 387 387
  • Page 388 388
  • Page 389 389
  • Page 390 390
  • Page 391 391
  • Page 392 392
  • Page 393 393
  • Page 394 394
  • Page 395 395
  • Page 396 396
  • Page 397 397
  • Page 398 398

Renault Nieuwe Talisman Handleiding

Type
Handleiding

Gerelateerde papieren