NL 10
NL
VEILIGHEIDSINSTRUCTIES
1. Algemene instructies
1.1 Handleiding zorgvuldig doorlezen. Maak u vertrouwd met de juiste
manier om het apparaat te gebruiken.
1.2 Kinderen onder 16 jaar of personen die de handleiding niet kennen
mogen het apparaat niet gebruiken.
1.3 De gebruiker van het apparaat moet erop letten dat er geen
andere personen en vooral kinderen en dieren in het werkbereik
zijn. De gebruiker is verantwoordelijk tegenover derden in het
werkbereik van het apparaat.
1.4 De gebruiker van het apparaat is verantwoordelijk voor ongevallen
met andere personen of hun eigendom.
1.5 Bewaar deze handleiding om haar later te gebruiken.
1.6 De gazontractor heeft geen vergunning volgens het wegenver-
keersreglement. Het rijden op openbare wegen en straten is
daarom niet toegestaan.
1.7 Niet maaien op hellingen met een helling van meer dan 10°(18 %)!
1.8 Er mogen geen passagiers op het apparaat worden meegenomen.
2. Voorbereidende maatregelen
2.1 Tijdens het maaien moet men altijd stevige schoenen en een
lange broek dragen. Nooit op blote voeten of met open sandalen
maaien.
2.2 Controleer het volledige terrein waar de maaier wordt ingezet, en
verwijder alle stenen, stokken, draden, botten en andere vreemde
voorwerpen. Ook tijdens het maaien moet men letten op vreemde
voorwerpen.
2.3 Benzine moet vóór het starten van de motor bijgevuld worden.
WAARSCHUWING! Benzine is zeer licht ontvlambaar!
- Sla benzine alleen maar in de daarvoor geschikte tanks op
- Tank alleen maar in de openlucht en rook tijdens het vullen niet
- Als de motor loopt of als de machine heet is mag de tankdop
niet geopend worden of mag er geen benzine bijgevuld worden.
- Als er benzine overgelopen is, mag de motor niet gestart
worden. Het apparaat moet van de met benzine vervuilde plaats
worden verwijderd, en de gemorste benzine moet van de motor
en de behuizing worden afgezogen of afgeveegd met een lap.
Iederestartpoging moet worden voorkomen totdat de
benzinedampen vervluchtigd zijn.
- Gebruik voor het voltanken een bijpassende trechter of een
vulpijp zodat er geen brandstof op de motor en de behuizing
resp. op het gazon kan terechtkomen.
- Om veiligheidsredenen moeten de benzinetank en de
tanksluiting bij beschadiging worden vervangen.
2.4 De uitlaat en het gebied rondom de uitlaat kunnen temperaturen
van 80 °C en hoger bereiken. ATTENTIE: Gevaar voor
verbranding! Beschadigde uitlaatdempers vervangen!
2.5 Vóór het gebruik moet altijd d.m.v. een visuele controle worden
gecontroleerd of het maaimes, de bevestigingsbouten en de
gehele maaiunit versleten of beschadigd zijn. Om te vorkomen dat
het apparaat niet in evenwicht verkeert moeten versleten of
beschadigde messen worden vervangen door nieuwe.
2.6 Let erop dat bij het maaien met meerdere maaimessen de
beweging van één maaimes de overige maaimessen kan
aanzetten tot draaien.
2.7 Deze controle door een vakman is nodig als de maaier b.v.
doordat hij tegen een hindernis is gebotst tot stilstand komt
(schades aan de motorassen, verbogen messen enz.)
3. Instructies m.b.t. het gebruik
3.1 De verbrandingsmotor mag niet in gesloten ruimtes lopen waarin
gevaarlijke uitlaatgassen zich kunnen ophopen
- Gevaar voor vergiftiging!
3.2 Maai alleen maar bij daglicht of bij een goede verlichting. Let ook
op de door de gemeente toegestane gebruikstijden (zie
gebruikstijden voor gazontractor).
3.3 Vóór het starten van de motor de maaivoorziening uitschakelen,
de rijaandrijving vrijzetten en de handrem gebruiken.
3.4 Let erop dat er geen "veilige" helling bestaat. Er is speciale
aandacht vereist voor het rijden op hellingen met gazon. Ter
bescherming tegen omvallen moet u:
- niet stoppen of plotseling starten als u langs de helling omhoog
of omlaag rijdt,
- langzaam koppelen, de motor gekoppeld laten, vooral als u een
helling af rijdt,
- de rijsnelheid op hellingen en tijdens nauwe bochten laag
houden;
- aandachtig op heuvels, afdalingen en andere niet zichtbare
gevaren letten;
- nooit dwars op de helling maaien als deze meer dan 10° helt
3.5 Let op autoverkeer als u een straat oversteekt of in de buurt van
de straat werkt.
3.6 Let tijdens het rijden op laaghangende hindernissen (boomtakken,
waslijnen, ), die de chauffeur kunnen verwonden.
3.7 Bij het rijden buiten het gazon moet de maaivoorziening worden
uitgeschakeld en in de hoogste maaistand worden gezet.
3.8 Gebruik nooit gazontractoren met beschadigde behuizing of
beschadigde beveiligingsvoorzieningen (b.v. grasopvangbak, ).
3.9 Voordat u de chauffeursstoel verlaat:
- Schakel de maaivoorziening uit en wacht af tot de messen
stilstaan.
- Zet de motor uit en trek de sleutel uit het contact.
3.10 Aandrijving ontkoppelen, de motor afzetten en bougiestekker resp.
sleutel wegnemen
- voordat u blokkeringen of een verstopping in het uitvoerkanaal
verwijdert
- voordat u de machine controleert, reinigt of eraan werkt;
- als men op een vreemd object is gestoten. Zoek naar
beschadigingen aan de machine en laat de vereiste reparaties
uitvoeren voordat u opnieuw start;
- als de machine ongewoon sterk begint te trillen, moet
onmiddellijk een controle plaatshebben;
- als het apparaat wordt achtergelaten of getransporteerd;
- vóór het bijvullen;
- vóórdat u de grasopvangvoorziening wegneemt
3.11 De basisafstelling van de motor is door de fabriek correct afgesteld
en mag niet worden veranderd.
3.12 Start of gebruik de startschakelaar voorzichtig (zie hoofdstuk
,,Starten van de motor"). Let erop dat er voldoende afstand is
tussen uw voeten en het maaimes.
3.13 Bij het starten of aangooien van de motor mag de gazontractor
niet omgekiept zijn.
3.14 De motor mag niet worden gestart als er zich derden vóór de
uitworpopening bevinden.
3.15 Breng nooit handen of voeten in het bereik van het roterende
maaimes. Als het maaimes roteert moeten derden uit de buurt van
de uitworpopening blijven.
3.16 Maai met een gazonmaaier met achteruitworp nooit zonder
grasopvangvoorziening of zwadaflegger.